De slag om Chora |
|
Harry van Bommel |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de documentaire «Onze missie in Afghanistan, de slag om Chora», waarin ooggetuigen melden dat veel burgers zijn omgekomen door het Nederlandse militaire optreden in juni 2007 in Afghanistan?1
Ja.
Acht u deze getuigenissen aanleiding om het officiële standpunt over het aantal burgerdoden als gevolg van het Nederlandse optreden bij Chora bij te stellen dan wel er nader onderzoek naar te doen?2 Zo nee, waarom niet?
Nee. Er zijn reeds diverse onderzoeken uitgevoerd na de slag om Chora. Het gaat om de volgende:
Is het waar dat Australië tegenstander was van de inzet van artillerie en er niet aan meegewerkt heeft? Zo ja, waarom was dat? Hadden de Australiërs een andere opvatting over de legitimiteit van de inzet van dit wapen?
De Australiërs hebben bij de Nederlandse commandant van Task Force Uruzgan (TFU) geen bezwaar gemaakt tegen de inzet van (zware) artillerie tijdens de gevechten rondom Chora in juni 2007. De Australische militairen hebben zich destijds beperkt tot ondersteunende taken. Dankzij deze Australische ondersteuning konden Nederlandse militairen worden vrijgemaakt voor de operatie.
Is het waar dat Australië gewaarschuwd heeft voor de mogelijke aanwezigheid van burgers in het gebied dat met artillerie werd beschoten? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
De Nederlandse TFU-commandant, zijn staf en zijn (Nederlandse en Australische) ondercommandanten waren op de hoogte van de aanwezigheid van burgers in het doelengebied. Zij hebben de aanwezigheid van burgers zorgvuldig meegewogen alvorens tot de inzet van artillerie te besluiten. Voor aanvang van de beschietingen is de bevolking op verschillende manieren gewaarschuwd. Op afstand is gevolgd of de bevolking gehoor gaf aan de oproepen om het doelengebied te verlaten.
Is het waar dat een onderzoek van de International Security Asistance Force (ISAF) heeft vastgesteld dat een deel van de inzet van artillerie niet in overeenstemming met het oorlogsrecht zou zijn geweest omdat daarbij onvoldoende onderscheid zou zijn gemaakt tussen militaire doelen en civiele objecten? Zo nee, wat is er dan geconcludeerd?
Zoals de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking op 7 november 2007 in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Peters (GroenLinks) hebben gemeld (Vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 612), stelde het rapport van COMISAF dat de inzet van artillerie gedurende ongeveer twee uur in de nacht van 16 op 17 juni, zonder volledige waarneming op het doelengebied, niet in overeenstemming met het oorlogsrecht zou zijn geweest, omdat daarbij onvoldoende onderscheid zou zijn gemaakt tussen militaire en civiele objecten. Op grond van de analyse van de juridisch adviseur van de Navo onderschreven SACEUR en de Secretaris-generaal van de Navo de conclusie van COMISAF echter niet. Volgens hen ondersteunde de feitelijke informatie in het rapport van COMISAF niet de conclusie dat het handelen van de Commandant van de TFU zou indruisen tegen het oorlogsrecht. Het rapport bevatte volgens hen geen aanwijzingen dat de Commandant van de TFU onjuist zou hebben gehandeld. Het rapport van COMISAF en de reactie van SACEUR en de Secretaris-generaal van de Navo hierop bevatten operationeel gevoelige informatie. Zij zijn derhalve gerubriceerd en worden niet openbaar gemaakt.
Klopt het dat een later NAVO-rapport een andere, tegengestelde conclusie heeft getrokken? Op basis waarvan is tot een andere conclusie gekomen? Kunt u dit rapport, desnoods vertrouwelijk, met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Geen kerstwensen Nederlandse ambassade in Berlijn |
|
Raymond Knops (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Nederlandse ambassade in Berlijn dit jaar besloten heeft slechts nieuwjaarswensen te versturen naar contacten en relaties, en geen Kerstwensen?1
Nederlandse ambassades zijn op geen enkele wijze verplicht om kerst- en/of nieuwjaarswensen te versturen. Deze wensen worden niet centraal gedicteerd. Creativiteit, diversiteit en eigen verantwoordelijkheid zijn waarden die het ministerie hoog in het vaandel heeft staan. Een aantal jaren geleden is op grond van milieu en kostenoverwegingen besloten om, mocht toch een eindejaarswens worden verstuurd, over te gaan op een digitale variant.
Ambassade Berlijn doet dat ook. Dit jaar is gekozen voor een digitale kaart met goede wensen voor 2017. Zo heeft de ambassadeur toegevoegd: «Monique van Daalen, Ambassadeur in Berlijn, wenst u prettige Kerstdagen en een gelukkig 2017 / Monique van Daalen, Botschafterin des Königreichs der Niederlande, wünscht Ihnen Frohe Weihnachten und einen guten Start ins Neue Jahr». Er is dus geen sprake van dat boodschappen worden gemeden.
Zo ja, waarom heeft de ambassade elke verwijzing naar Kerstmis gemeden? Is dit voor het eerst?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dit niet merkwaardig in een land als Duitsland, waar Kerstmis, met tienduizenden kerstmarkten, als belangrijkste feestdag van de kalender wordt gevierd?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er ook andere Nederlandse ambassades in Westerse landen die op soortgelijke wijze verwijzing naar Kerstmis mijden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te stoppen met deze politieke correctheid en weer als vanouds kerstwensen uit te doen gaan vanuit ambassades?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat zorgverzekeraars steeds vaker op de stoel van de arts gaan zitten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat revalidatiespecialist OCA via de rechter af moet dwingen dat zorgverzekeraars CZ en Zorg en Zekerheid zich niet meer bemoeien met het oordeel van de specialist?1
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht voor zorg die onder de Zorgverzekeringswet valt. De behandelende arts bepaalt welke zorg nodig is, mede aan de hand van richtlijnen en protocollen. Soms ontstaat er verschil van inzicht. Het is goed dat een rechter zich over dat verschil van inzicht kan uitspreken.
Vindt u het wenselijk dat revalidatiecentra maandenlang moeten motiveren waarom iemand recht heeft op revalidatie? Zou een doorverwijzing van de medisch specialist niet voldoende moeten zijn?
Nee dat is niet wenselijk.
Zorgverzekeraars hebben de mogelijkheid om gebruik te maken van een machtigingsprocedure. Een verwijzing van de medisch specialist naar een andere zorgverlener is één van de voorwaarden voor vergoeding ten laste van de Zorgverzekeringswet. Of een zorgverzekeraar de eis van toestemming vooraf hanteert, is de eigen beslissingsbevoegdheid van de verzekeraar. Zorgverzekeraars die een machtigingsprocedure hanteren, geven desgevraagd aan dat zij binnen tien werkdagen een reactie geven op een machtigingsaanvraag. Zorgverzekeraars geven eveneens aan dat wanneer er informatie ontbreekt om een goede toetsing uit te voeren, aanvullende informatie kan worden opgevraagd en kan de procedure langer duren.
Mocht een patiënt van mening zijn dat hij onterecht moet wachten, of een procedure duurt «maandenlang» zonder dat de zorgverzekeraar ingrijpt, dan kan hij dat melden bij de NZa.
Erkent u dat het schadelijk is om niet direct met revalidatie te kunnen starten voor het herstel van mensen na bijvoorbeeld een ongeluk of een hersenbloeding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Indien er sprake is van acute zorg, dan kan het verkrijgen van een toestemming niet leiden tot vertraging in de zorgverlening. Spoedeisendheid was in deze gevallen, zo heb ik begrepen, niet aan de orde. In die gevallen is overigens ook vlotte start van het revalidatietraject belangrijk. De zorgverzekeraar heeft ter zake een zorgplicht.
Bent u van mening dat de medisch adviseur van de zorgverzekeraar beter de zorginhoudelijke afweging kan maken of iemand een revalidatietraject moet ondergaan dan de medisch specialist? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De medisch specialist stelt de medische indicatie en de medisch adviseur van de zorgverzekeraar stelt de verzekeringsindicatie. De medisch adviseur is degene die beoordeelt of er – gelet op de zorginhoudelijke afwegingen en de vigerende Zvw aanspraken – in de individuele situatie sprake is van een aanspraak in de zin van de Zorgverzekeringswet.
Op basis waarvan oordeelt de medisch adviseur van de zorgverzekeraars, dat de verwijzing van de medisch specialist onterecht is? Zijn deze adviseurs die vaak helemaal geen expertise hebben op dit gebied, daar überhaupt toe bevoegd?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat de zorgverzekeraars op deze manier op de stoel van de arts gaan zitten en ervoor zorgen dat mensen ondanks een verwijzing van de medisch specialist maandenlang moeten wachten op een behandeling of deze zelfs helemaal niet krijgen?
Zorgverzekeraars toetsen of er sprake is van een aanspraak. Zorgverzekeraars gaan daarmee niet op de stoel van de arts zitten maar doen een toets op de doelmatigheid en rechtmatigheid. Het weigeren van toestemming op deze gronden staat dus niet op gespannen voet met de zorgplicht. De zorgplicht schrijft voor dat de nodige zorg geleverd wordt, niet door wie en waar de zorg wordt geleverd. De zorgplicht schrijft ook voor dat er sprake moet zijn van redelijke termijnen. Voldoet de zorgverzekeraar daar niet aan dan kan dat worden gemeld bij de NZa.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars revalidatiecentra onder druk zetten allerlei vertrouwelijke informatie uit het medisch dossier aan te leveren als onderdeel van de motivatie waarom een patiënt recht heeft op revalidatie?
Om de voorafgaande toetsing uit te voeren, dienen zorgverzekeraars de beschikking te hebben over de gegevens die hiervoor noodzakelijk zijn maar ook niet meer dan dat. Zonder gegevens kunnen zorgverzekeraars de toetsing niet uitvoeren en kan de verzekerde niet de garantie worden geboden dat de te volgen behandeling door de zorgverzekeraar wordt vergoed. In de procedure heeft OCA overigens aangegeven dat de privacy van patiënten geen onderwerp van geschil is, omdat het toezicht daarop in goede handen is bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Bent u van mening dat een verwijzing van een medisch specialist het recht op zorg aantoont? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verwijzing naar medisch-specialistische zorg is een voorwaarde voor vergoeding ten laste van de zorgverzekeringswet. Een verwijzing geeft niet per definitie uitsluitsel of en hoe een verzekerde op die zorg van de aangezochte arts is aangewezen in het kader van vergoeding door de Zvw. Uit de historie zijn voldoende voorbeelden bekend dat dit oordeel alleen niet automatisch een aanspraak impliceert.
Bent u voorts van mening dat zorgverzekeraars die mensen met een verwijzing de zorg waar zij recht op hebben, onthouden of frustreren, voldoen aan hun zorgplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is het niet in strijd met de Zorgverzekeringswet dat de ene zorgverzekeraar revalidatietrajecten wel vergoedt vanuit de basisverzekering en de andere niet? Wat vindt u van de willekeur die zo ontstaat?
Het basispakket is voor iedere verzekerde gelijk. Het is aan zorgverzekeraars om te beoordelen of er – gelet op de zorginhoudelijke afwegingen en de vigerende Zvw- aanspraken – in de individuele situatie sprake is van een aanspraak in de zin van de Zvw. Het is ook aan de zorgverzekeraars om te bepalen hoe zij hun contracteer- en machtigingsbeleid inrichten. Als er onduidelijkheden of grote verschillen bestaan in het oordeel van zorgverzekeraars is het aangewezen om het Zorginstituut Nederland te vragen om een zienswijze.
Erkent u dat het voor een zorgverzekeraar lucratief kan zijn de groep verzekerden die gebruik maakt van revalidatiezorg, van zich af te stoten? Erkent u voorts dat het frustreren of ontzeggen van revalidatiezorg een zoveelste manier van risicoselectie kan zijn?
Het systeem van de risicoverevening zorgt ervoor dat zorgverzekeraars ex ante worden gecompenseerd voor hoge kosten van hun verzekerden. Dit systeem is sterk ontwikkeld en in hoge mate verfijnd. De NZa heeft in haar brede onderzoek naar risicoselectie geen doelbewuste acties van zorgverzekeraars gericht op risicoselectie vastgesteld.
In het onderhavige geval geldt dat iedere verzekerde bovendien gebruik kan maken van gecontracteerd aanbod waar geen machtigingsbeleid geldt.
Wat vindt u ervan dat zorgaanbieders via de rechter af moeten dwingen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen? Is dit niet de rol van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa)?
Dit volgt uit de wijze waarop de rollen en verantwoordelijkheden in Nederland zijn vormgegeven. Indien zorgaanbieders het niet eens zijn met het beleid van zorgverzekeraars kunnen zij zich wenden tot de rechter of tot de onlangs opgerichte «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». De NZa houdt in het algemeen toezicht op het nakomen van de zorgplicht door zorgverzekeraars.
In dat kader kunnen zorgaanbieders en patiënten ook klachten melden bij de NZa.
Onderschrijft u hetgeen de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen stelt, namelijk dat veel meer revalidatiecentra zoals OCA tegen dit probleem aanlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen gegevens over. Als er ten aanzien van een behandeling onduidelijkheid bestaat of die onderdeel is van het pakket en zorgverzekeraars daar verschillend over oordelen, dan kan een zienswijze worden gevraagd aan het Zorginstituut Nederland.
Klopt het dat bij gecontracteerde revalidatiecentra een verwijzing van de specialist volstaat en dat dit probleem zich uitsluitend voordoet bij revalidatiecentra die geen contract hebben met de betreffende zorgverzekeraar?
Binnen een contract is het mogelijk afspraken te maken over de doelmatige inzet en de criteria op grond waarvan een toetsing uitgevoerd wordt. Deze mogelijkheid bestaat niet voor niet-gecontracteerde zorgaanbieders. De criteria op grond waarvan getoetst wordt of een verzekerde op de betreffende zorg is aangewezen dienen voor alle verzekerden dezelfde te zijn, ongeacht of zij naar een gecontracteerde of niet- gecontracteerde zorgaanbieder gaan.
Is het derhalve juist om te concluderen dat zorgverzekeraars aanvragen niet afwijzen op zorginhoudelijke gronden maar uitsluitend om revalidatiecentra te dwingen een contract met hen af te sluiten?
Zorgverzekeraars mogen aanvragen slechts afwijzen op zorginhoudelijke gronden. Daarnaast is er over en weer sprake van contractvrijheid.
Bent u bereid om de zorgverzekeraars aan te spreken op hun gedrag en de Nederlandse Zorgautoriteit alsnog handhavend op te laten treden in het kader van het naleven van de zorgplicht? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Op het moment dat de zorgplicht in het geding komt, zal de NZa vanuit haar toezichtsrol de verzekeraar hierop aanspreken.
Vogelgriep vastgesteld in Kamperveen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vogelgriep vastgesteld in Kamperveen»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de actuele en de te verwachte ontwikkelingen zijn met betrekking tot de vogelgriep (duur vogeltrek, aanwezigheid virus, enzovoort)?
Op 28 december 2016 telde Nederland negen uitbraken van vogelgriep. Voor een actueel overzicht verwijs ik u naar www.rijksoverheid.nl 2. Ook andere Europese landen hebben uitbraken met hoogpathogene vogelgriep gemeld en het aantal landen met uitbraken neemt toe. Ook worden er nog steeds wilde vogels gevonden die besmet zijn met het virus.
De verwachting is dat de dreiging van hoogpathogene vogelgriep type H5N8 vanuit wilde watervogels tot in het voorjaar van 2017 zal voortduren. Dit wordt door de deskundigengroep dierziekten en door de European Food Safety Authority aangegeven. Het risico van virusintroductie op pluimveebedrijven is dan ook onverminderd hoog en de sector en ik zijn ons hiervan terdege bewust.
De landelijke maatregelen blijven voorlopig dan ook van kracht.
Hoe lang is de maatregel verplichte ophokplicht voor vrije uitloopstallen van kracht?
De ophokplicht is op 9 november 2016 ingesteld. Europese wet- en regelgeving bepaalt dat bedrijven met een handelsstatus voor vrije uitloopeieren deze status tot 12 weken na het instellen van de ophokplicht behouden.
Bij biologische bedrijven is de situatie anders. Voor biologische eieren is de norm dat leghennen gedurende één derde deel van het leven buiten moeten kunnen lopen. De verwachting is dat de status van biologische eieren later in het jaar vervalt. Na het vervallen van de status voor vrije uitloopeieren en biologische eieren kunnen eieren van deze bedrijven alleen als scharrelei worden verkocht.
Zoals ik tijdens het VAO Dierziekten en Antibiotica op 22 december jl. heb aangegeven, ben ik bereid actie te ondernemen. Ik ben in gesprek met de Europese Commissie om te zien wat de mogelijkheden zijn om de handelsstatus van de vrije uitloopeieren te kunnen behouden bij een verlenging van de ophokplicht voor een periode van maximaal 12 weken. Zwaarwegende argumenten die hierbij een rol spelen zijn het beperken van het risico van virusintroductie op pluimveebedrijven en de economische schade die wordt geleden door het afwaarderen van de eieren. Dit treft de hele eiersector, want een groter aanbod van scharreleieren leidt tot lagere prijzen voor scharreleieren. Hierbij moet worden opgemerkt dat de pluimveesector niet wordt gecompenseerd voor deze geleden schade tijdens de uitbraken.
Nederland heeft overigens in 2014 ook gepleit voor behoud van de handelsstatus van de vrije uitloopeieren bij een verlenging van de ophokplicht. Het verzoek werd in 2014 niet ingewilligd. Ook nu is onzeker of en hoe de Europese Commissie op korte termijn iets kan betekenen voor een verlenging van de ophokplicht met behoud van de handelsstatus.
De maatregel van verplichte ophok is een hele verstandige maatregel, maar klopt het dat na twaalf weken ophokken de status van vrije uitloopeieren vervalt? Is het waar dat de status van biologische eieren niet vervalt? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat er na twaalf weken verplichten tot ophokken geen Nederlandse vrije uitloopeieren meer zijn?
Deelt u de mening dat ook de status van vrije uitloopeieren behouden zou moeten blijven als er een nationale of Europese verplichting tot ophokken geldt?
Zoals in het antwoord op vragen 3 en 4 aangegeven, vind ik deze situatie ongewenst. Daarom zal ik er bij de Europese Commissie voor pleiten dat Nederland de ophokplicht kan verlengen in verband met de risico’s voor vogelgriep, zonder dat bedrijven hun handelsstatus wat betreft vrije uitloopeieren verliezen.
Wilt u zich met spoed inzetten om een ontheffing te bepleiten zoals die er is voor biologische legkippen of een ontheffing op de duur van de verplichting tot ophokken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke termijn heeft u voor ogen nu deze situatie prangend is?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht “Vliegveld Lelystad wordt Lelystad-Zwolle Airport” |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving in de Telegraaf over vliegveld Lelystad-Zwolle?1
Ja.
Herkent u de potentie van de combinatie van sterke stedelijke en regionale ontwikkelingen die zich versterkt weet door een nabij gelegen internationaal opererend vliegveld, zoals ook is te zien bij Amsterdam met Schiphol, Eindoven met Eindhoven Airport en Rotterdam met Rotterdam-The Hague Airport?
Ja. Luchthaven Lelystad zal – naast het overnemen van vluchten die niet bijdragen aan de mainportfunctie van Schiphol – inderdaad betekenis hebben voor een wijdere regio rondom Lelystad Airport waarin gemeenten als Almere, Dronten, Kampen, Zwolle en Harderwijk zich bevinden. Bedrijven in dit gebied zullen direct, indirect en in de (inter)nationale beeldvorming kunnen profiteren van de extra mogelijkheden die de luchthaven gaat bieden (leisure vluchten, Maintenance- Repair-Overhaul, zakenjets). Voor de beroepsbevolking zal dit extra werkgelegenheid met zich meebrengen en voor jongeren nieuwe beroepsperspectieven waarop het onderwijs kan inspelen.
Bent u bereid te overleggen met de directie van de Schiphol Group, teneinde te bewerkstelligen dat het profiel van Lelystad Airport opgewaardeerd kan worden naar een veld dat maximale ondersteuning gaat bieden aan de regio Zwolle?
Ik constateer dat er al vroeg in aanloop naar de start van de luchthaven door de directie van Lelystad Airport (en de Schiphol Group) met de overheden en het bedrijfsleven in een wijde regio overleg gevoerd wordt.
Naast de Alders Tafel Lelystad is in de regio door bedrijfsleven, luchthaven en regionale overheden onder leiding van oud Schiphol topman Ad Rutten de luchthaventafel Lelystad opgericht waar gesproken wordt over het inspelen op en benutten van de economische kansen die de luchthavenontwikkeling met zich mee zal brengen. In de eerste jaren na de start van de luchthavenontwikkeling zal door de overheden, bedrijfsleven, luchthaven en vliegmaatschappijen verder verkend kunnen worden op welke wijze men elkaars krachten kan benutten.
De provincies Flevoland, Overijssel en Gelderland zijn reeds in gesprek hoe de regio’s kunnen bijdragen en profiteren van de aanstaande ontwikkeling van de luchthaven.
In eerste instantie is een rol weggelegd voor de regionale overheden om hierover verder met elkaar en de luchthaven overleg te voeren. Waar mogelijk zal ik dit proces in de toekomst ondersteunen.
Bent u bereid te onderzoeken hoe, gelet op de groot-regionale betekenis van de ontwikkeling van Flevoland, Lelystad-Zwolle Airport en de regio Zwolle, de infrastructuur tussen Flevoland, de luchthaven en de regio Zwolle op langere termijn verder kan worden geoptimaliseerd?
Begin 2014 is in lijn met het Aldersadvies Lelystad in samenwerking met de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad onderzocht in hoeverre de ontwikkeling van de luchthaven Lelystad zich verhoudt tot de bereikbaarheid en welke maatregelen wellicht nodig zijn. Dit MIRT-onderzoek Landzijdige Bereikbaarheid Lelystad Airport (MOBLA) en de afspraken die het Rijk op basis hiervan met de provincie Flevoland en de gemeente Lelystad afspraken zijn gemaakt zijn uw Kamer op 10 maart 2014 aangeboden (Kamerstuk 31 936, nr. 19). De afspraken betreffen zowel verbeteringen voor de bereikbaarheid over de weg als verbeteringen van het openbaar vervoer.
In dit MIRT-onderzoek is naast de bereikbaarheid over de weg ook naar de bereikbaarheid van de luchthaven met het openbaar vervoer gekeken. Het onderzoek bevestigt het knelpunt van de reistijden op de A6 tussen Almere en Lelystad dat in de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse met de zichtjaren 2028/2030 wordt genoemd (Kamerstuk 31 305, nr. 196). De Startbeslissing voor een MIRT-verkenning naar de capaciteitsuitbreiding van de A6 tussen Almere Buiten-Oost (afrit 8) en Lelystad (afrit 10) is inmiddels genomen (Kamerstuk 34 550 A, nr. 7).
Op basis van beide onderzoeken worden richting de regio Zwolle, ook op langere termijn, geen bereikbaarheidsproblemen verwacht op de A6. De verbeteringen van de openbaar vervoer-bereikbaarheid van de luchthaven zullen ook direct positief doorwerken voor de OV-reizigers uit de regio Zwolle.
Deelt u de mening dat het vliegveld van Zwolle in Lelystad zal liggen?
Deze keuze is aan de betreffende regionale overheden en bedrijven en aan de inwoners in de regio Zwolle. Voor het Rijk is het van belang dat luchthaven Lelystad een deel van de groei van Schiphol gaat opvangen ter ondersteuning van de mainportfunctie van Schiphol en voor een betere verdeling van de overlast.
De nieuwe kandidatenverkenner van het UWV op werk.nl |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u na de lancering op 18 november 2016 van deze UWV-kandidatenverkenner kennis genomen van de inhoud van de nieuwe kandidatenverkenner zoals deze te vinden is op werk.nl?1
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van de Kandidatenverkenner banenafspraak, zoals deze te vinden is op werk.nl.2
Bent u van mening dat het rechtvaardig is dat in de verkenner alleen maar kandidaten staan die afstand tot de arbeidsmarkt hebben en dus niet voor alle kandidaten die ingeschreven staan bij het UWV?
Van belang is dat de toegang voor werkgevers voor het zoeken naar alle (potentiële) kandidaten, die ingeschreven staan bij UWV, verloopt via werk.nl. Werkgevers die specifiek zijn geïnteresseerd in kandidaten met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die meetellen voor de Banenafspraak, kunnen hiervoor gebruik maken van de extra zoekmogelijkheid die de Kandidatenverkenner banenafspraak is. De Kandidatenverkenner banenafspraak helpt bij het vinden van de juiste persoon voor de juiste plek. De verkenner als applicatie kan dus – naast het reeds bestaande – worden aangemerkt als een extra, een nieuwe impuls om werkgevers te ondersteunen bij het vinden van kandidaten uit de bijzondere groep werkzoekenden met een arbeidsbeperking. In het licht van het sociaal akkoord van het kabinet met sociale partners, is dit een goede zaak.
Ook niet-arbeidsbeperkte kandidaten presenteren zich op werk.nl aan werkgevers, bijvoorbeeld via een erkend cv. Het feit dat de Kandidatenverkenner banenafspraak enkel via werk.nl te benaderen is, betekent dat een werkgever ook toegang heeft tot andere werkzoekenden en daarmee de mogelijkheid om breder te zoeken. Dit maakt dat de applicatie niet discriminatoir is.
Kunt u uw mening geven of deze profilering, zoals deze in bovenstaande vraag is geschetst, discriminerend is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de gegevens van de reguliere werkzoekenden niet in deze verkenner staan? Bent u van mening dat de reguliere werkzoekenden hierdoor gediscrimineerd worden? Kunt u nader verklaren waarom deze gegevens niet in de verkenner staan? Zo nee, waarom niet?
Aangegeven is dat de Kandidatenverkenner banenafspraak voor werkgevers een voorselectie maakt van (potentiële) kandidaten die behoren tot de doelgroep Banenafspraak. Met betrekking tot de selectiecriteria kan deze onder meer zoeken op opleidingsniveau, het aantal uur dat een kandidaat wil werken, de reisafstand, in welke sectoren de kandidaat wil werken, welke type werk iemand affiniteit mee heeft en in welke mate iemand beschikbaar is voor werk.
Bij UWV presenteren alle ingeschreven werkzoekenden zich op werk.nl aan werkgevers, ook niet-arbeidsbeperkte kandidaten. Bij de realisatie van de Banenafspraak is de Kandidatenverkenner banenafspraak een extra tool om de werkgever te ondersteunen. Ik deel niet de mening dat er sprake is van discriminatie of enige mate van uitsluiting.
Kunt u uitleggen waarom er wel gebruik zal worden gemaakt van de kandidatenverkenner door bedrijven als zij worden bedreigd met financiële sancties?
Met het sociaal akkoord hebben het kabinet en sociale partners afgesproken dat zij gezamenlijk banen creëren voor mensen met een arbeidsbeperking; in totaal gaat het om 125.000 (extra) banen in 2025. Hierbij geldt dat zodra de afgesproken aantallen door werkgevers niet zijn gehaald, de Quotumwet wordt geactiveerd. Werkgevers hebben uitdrukkelijk aangegeven zelf inzicht te willen hebben in de profielen van de doelgroep. Hiertoe heeft UWV de Kandidatenverkenner banenafspraak ontwikkeld, met nauwe betrokkenheid van partijen (werkgevers en intermediairs) die hebben aangegeven op welke wijze zij gegevens willen zien.
Is er bij de realisatie van dit systeem gekeken naar andere initiatieven die al enige ervaring op dit onderwerp hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zijn de verschillen met deze initiatieven?
UWV heeft bij de ontwikkeling van de Kandidatenverkenner banenafspraak ook gekeken naar andere initiatieven, zoals: «Onbeperkt aan de slag» en «Werken & Jij». Dit zijn door private leveranciers ontwikkelde digitale platforms waar werkgevers en werkzoekenden met een arbeidsbeperking elkaar digitaal kunnen treffen. Laatstgenoemde leverancier is door UWV uitgenodigd voor de voorbereidingsbijeenkomsten die georganiseerd zijn ten behoeve van de ontwikkeling van de verkenner als applicatie.
Er zijn echter grote verschillen tussen de door UWV ontwikkelde applicatie en de andere platforms. Een verschil heeft betrekking op het bereik aan zowel de werkzoekenden- als aan werkgeverszijde. In het bijgevoegde onderzoek van Regioplan Beleidsonderzoek B.V. (2016), staan de aantallen kandidaten en de aantallen aangesloten werkgevers genoemd die gebruik maken van deze private initiatieven3. Het bereik van de Kandidatenverkenner banenafspraak is groter.
Een ander verschil is dat het hierbij om private initiatieven gaat waarvoor werkgevers moeten betalen; dit in tegenstelling tot de door UWV ontwikkelde Kandidatenverkenner banenafspraak die uit publieke middelen is gefinancierd en de informatie kosteloos ter beschikking stelt. Bij de ontwikkeling is, zoals eerder benoemd, ook gebruik gemaakt van input van werkgevers, intermediairs en re-integratiepartners, om aan de behoeften tegemoet te komen.
Bent u bereid om de nieuwe kandidatenverkenner zoals deze te vinden is op werk.nl te verbeteren om verdere discriminatie te voorkomen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de antwoorden op de vragen twee, drie en vier is opgemerkt, verloopt de (digitale) toegang voor werkgevers voor het zoeken naar (potentiële) kandidaten via werk.nl. De werkwijze via werk.nl is niet discriminatoir, omdat werk.nl toegang biedt tot alle werkzoekenden die ingeschreven staan bij UWV.
Graag geef ik tot slot mee dat UWV verdere verbetering zal aanbrengen, dit om meer en betere transparantie (zichtbaar, vindbaar) van de doelgroep te generen op basis van wensen vanuit de markt. Een aantal werkgevers en intermediairs heeft aangegeven te willen zoeken op de selectieoptie van het hebben van een rijbewijs. UWV verkent momenteel deze optie. De doorontwikkeling van de Kandidatenverkenner banenafspraak is gepland voor het tweede kwartaal van 2017 (en verder). De exacte realisatie is afhankelijk van beschikbare releasecapaciteit en planning bij het UWV.
De praktijken van Loterijverlies B.V. |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Kent u het bericht «Ferry Roet door het lint»1, de uitspraak inzake wraking van 4 november 20162 de website van Loterijverlies B.V.3 en de brief/mail die deelnemers aan de stichting Loterijverlies hebben gekregen?4
Ja.
Welke verbanden bestaan er tussen de stichting Loterijverlies en de Loterijverlies B.V.?
Uit de inschrijving van de stichting en de BV bij de Kamer van Koophandel komt naar voren dat voorafgaand aan de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:5331), waarbij de rechtbank de heer Van den Emster als tijdelijk bestuurder van de stichting Loterijverlies benoemde, de stichting Loterijverlies en Loterijverlies BV beide de vennootschap naar buitenlands recht Breton Limited als enig bestuurder hadden. Ik ben niet bekend met mogelijk contractuele banden tussen de stichting Loterijverlies en de Loterijverlies BV en haar geschorste bestuurder. Deze relaties en de gang van zaken bij de stichting Loterijverlies zijn daarnaast op dit moment onderwerp van juridische procedures.
Ik kan hierop om die reden niet nader ingaan. Ik verwijs naar de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 juni 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:5331), waarbij de bestuurder, Breton Limited, werd geschorst en waartegen zij hoger beroep heeft ingesteld. In zijn uitspraak van 31 januari 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:210) heeft het gerechtshof Amsterdam de schorsing van de bestuurder van de stichting Loterijverlies in hoger beroep gehandhaafd.
Heeft de geschorste bestuurder van de stichting een band met de genoemde bv?
Zie antwoord vraag 2.
Worden met de brief of mail die «met een tweetal codes om een aantal stappen door te lopen» die deelnemers aan de stichting hebben ontvangen er toe bewogen deel te gaan nemen aan de nieuwe bv? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet duidelijk wordt medegedeeld aan de deelnemers van de stichting?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat door diep weg in de algemene voorwaarden de zin op te nemen dat «cliënt hierbij tevens [verklaart] dat er geen rechtsrelatie (meer) is met Stichting Loterijverlies.nl dan wel is opgezegd door LOTERIJVERLIES» het aan de deelnemer van de stichting Loterijverlies onvoldoende duidelijk wordt gemaakt dat hij door het aanvinken van een «akkoord» op de website zijn claim verlegt van de stichting naar de bv? Zo ja, waarom deelt u die mening en wat kunnen de deelnemers van de stichting die gebruik hebben gemaakt van de zogenaamde update daar nog tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat Loterijverlies B.V. die blijkens hun eigen website (https://www.loterijverlies.nl/over-ons) banden met de stichting heeft en die ook deelnemers van die stichting overneemt tenminste ook had moeten mededelen dat de bestuurder van de genoemde stichting geschorst is en er een zaak tegen hem loopt om hem te doen ontslaan wegens onder andere wanbeheer? (rechtszaak C/15/241190/HA RK 16-55)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er aanwijzingen zijn dat door de genoemde bv op te zetten de geschorste bestuurder van de genoemde stichting pogingen onderneemt om zijn eigen inkomsten uit zijn claimstichting veilig te stellen? Zo ja, waarom deelt u die mening en hoe oordeelt u hierover? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de rechtszaak over het verzoek tot ontslag van de bestuurder van de stichting Loterijverlies?
De laatst gepubliceerde uitspraak is de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 3 januari 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:210) waarbij het hof de beschikking van de rechtbank van 30 juni 2016 tot schorsing van de bestuurder van de stichting Loterijverlies in hoger beroep heeft gehandhaafd.
Eerder werd al gepubliceerd de uitspraak van 13 december 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:11012) van de rechtbank Noord-Holland waarbij het verzoek van 3 november 2016 tot wraking van de wrakingskamer is afgewezen. Al eerder, op 4 november 2016 (ECLI:NL:RBNHO:2016:9141) had de wrakingskamer het verzoek van 5 oktober 2016 tot wraking van de rechters in de hoofdzaak afgewezen.
Kan het doen overgaan van deelnemers van de stichting naar de bv financiële gevolgen hebben voor de stichting? Zo ja, welke gevolgen? Zo nee, waarom niet?
Wat in het geval van Loterijverlies het «overgaan» van deelnemers van de stichting naar de BV precies inhoudt en welke eventuele financiële gevolgen dit voor de stichting kan hebben is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval en vergt uiteindelijk een juridische beoordeling die is voorbehouden aan de rechter.
Kan de door de rechtbank benoemde tijdelijk bestuurder van de stichting in zijn onderzoek naar aard en omvang van een aantal financiële transacties rondom de stichting ook de wijze waarop deelnemers van de stichting naar de bv worden overgezet meenemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wat de reikwijdte is van het onderzoek van de tijdelijk bestuurder van de stichting Loterijverlies wordt bepaald door de opdracht aan hem van de rechtbank Noord-Holland, die blijkens overweging 5.7 van de eerdergenoemde uitspraak van 30 juni 2016, inhoudt:
«(...) Tot de bestuurstaak van mr. Van den Emster zal ook behoren het instellen van een onderzoek naar de hiervoor onder 5.6. genoemde financiële transacties en naar de gang van zaken rond de aan de heer Roet in privé verstrekte hypothecaire geldlening. De rechtbank verzoekt de tijdelijk bestuurder om de aard en omvang van die transacties/geldlening nader te onderzoeken en daarbij na te gaan of er sprake is of is geweest van ten laste van de vennootschap gebrachte ongerechtvaardigde of buitensporig hoge kosten en/of van het aanwenden van gelden voor een ander doel dan genoemd in de statuten van de Stichting.»
Voldoen de stichting en de bv aan de Claimcode? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet en wat is uw mening daarover?
De Claimcode stelt eisen aan transparantie en inrichting van de organisatie voor representatieve belangenbehartigers. Doel daarvan is dat de kwaliteit van deze organisaties is gewaarborgd voor gedupeerden die zich bij hen aansluiten. Een van de inrichtingseisen in de Claimcode is dat het bestuur van een belangenbehartigende stichting bestaat uit ten minste drie natuurlijke personen en dat over belangrijke zaken verantwoording wordt afgelegd aan de raad van toezicht die de stichting moet hebben (Principe III). De inschrijving van de stichting bij de Kamer van Koophandel geeft over de samenstelling van het bestuur aan dat voorafgaand aan de benoeming door de rechtbank Noord-Nederland op 30 juni 2016 van de heer Van den Emster als tijdelijk bestuurder van de Stichting, de vennootschap naar buitenlands recht Breton Limited enig bestuurder van de Stichting was. Het wetsvoorstel codificeert een aantal eisen uit de Claimcode, waaronder de eis dat een belangenorganisatie over intern toezicht beschikt (artikel 3:305a lid 2 onder a). Hiermee wordt een functiescheiding bevorderd en controle op het (uitvoerend) bestuur van de stichting mogelijk. Het wetsvoorstel stelt daarnaast nog enkele andere ontvankelijkheidseisen. Doel van deze eisen is de kwaliteit van collectieve belangenbehartigers te waarborgen. Doordat deze eisen zijn geformuleerd als ontvankelijkheidseisen en de rechter deze eisen toetst in een collectieve actie, worden gedupeerden straks beter beschermd als zij zich met hun vordering aansluiten bij een collectieve belangenbehartiger.
Deelt u de mening dat bovengenoemde praktijken van de stichting en bv voorbeelden zijn waarom het door u ingediende wetsvoorstel collectieve schadevergoeding zo hard nodig is? Zo ja, waarom en wat kan deze wet betekenen voor de bescherming van consumenten tegen claimstichtingen e.d. waarbij niet (alleen) de collectieve schadevergoeding voor de deelnemers het doel is maar (vooral) ook het inkomen van de bestuurder?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de mening dat er bij bovengenoemde praktijken van Loterijverlies B.V. sprake zou kunnen zijn van oneerlijke handelspraktijken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Afdeling 3A van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over oneerlijke handelspraktijken beschermt consumenten tegen misleiding of agressieve benadering als zij een product kopen of dienst afnemen. De ACM handhaaft als onafhankelijk toezichthouder de wettelijke regeling van de oneerlijke handelspraktijken. Of de genoemde praktijken al dan niet zijn toegestaan is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en vergt een waardering van de feiten van het geval. Dit laatste is aan de ACM en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen.
Weet u of de Autoriteit Consument en Markt (ACM) reeds meldingen over de genoemde stichting of bv heeft ontvangen en daar nu tegen optreedt? Zo ja, wat is de aard en het aantal van die meldingen en wat is de stand van zaken van het optreden van de ACM?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft 16 vragen en meldingen ontvangen over Stichting Loterijverlies in de periode van 4 juli 2013 tot 21 december 2016. In 2016 waren het er twee. De vragen en meldingen in deze periode zijn verschillend van aard. De meest voorkomende vragen en meldingen gaan over hoe de deelname aan Loterijverlies stopgezet kan worden en over de betrouwbaarheid van Loterijverlies. ACM voorziet consumenten die ACM via ConsuWijzer benaderen ten aanzien van in dit geval Loterijverlies van praktisch advies om hun individuele problemen op te lossen. Over lopende onderzoeken worden geen mededelingen gedaan.
Zijn er door consumenten klachten bij de Reclame Code Commissie (RCC) over misleidende reclame? Zo ja, wat is de stand van zaken?
Desgevraagd heeft de Reclame Code Commissie aangegeven tot op heden geen klachten ontvangen te hebben ontvangen tegen uitingen van Stichting Loterijverlies/Loterijverlies B.V.
Mag de ACM, los van de wenselijkheid daarvan, bijvoorbeeld op de site Consuwijzer voorlichting geven over de wijze waarop loterijverlies bv opereert, de banden die het heeft met de genoemde stichting en de wijze waarop de bv deelnemers van de stichting tracht over te nemen? Zo ja, waarom mag dat? Zo nee, waarom niet?
ACM geeft in het algemeen geen voorlichting over de wijze waarop specifieke ondernemingen opereren en welke banden een onderneming heeft met andere entiteiten. De reden hiervoor is dat ACM daarmee voorkomt dat er oordeelsvorming over een onderneming ontstaat voordat ACM heeft geconstateerd dat er sprake is van overtreding van een wet waarop ACM toeziet. Als ACM een overtreding heeft geconstateerd, zal ACM daar in de regel over berichten. Dan blijkt uit die berichtgeving ook tegen welke handelwijze er is opgetreden. Verder mag ACM – als er sterke aanwijzingen zijn dat een wet wordt overtreden waarop ACM toeziet én ACM consumenten wil waarschuwen om verdere schade te voorkomen – een openbare waarschuwing doen. ACM zal in dat geval berichtgeving in ieder geval op ConsuWijzer.nl publiceren en waarschijnlijk op de sociale media van ConsuWijzer.
De derde beoordeling voor het mogen houden van zoogdieren in drie jaar door dit kabinet |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u zich bewust van de onzekerheid die u creëert voor liefhebbers van bijzondere zoogdieren die nu met de derde beoordeling in drie jaar voor een derde keer vrezen hun dieren niet meer te mogen houden?
In de brief van 19 juni 2013 (Kamerstuk 31 389, nr. 130) is aangegeven wat het doel van de positieflijst is. Daarin is tevens toegelicht dat dieren die niet worden aangewezen, maar wel al in Nederland gehouden worden op het moment van het plaatsingsbesluit, bij de houder mogen blijven totdat ze zijn overleden.
Deze toelichting is nadien in diverse brieven aan de Kamer herhaald (Kamerstuk 31 398, nr. 141; Kamerstuk 31 398, nr. 145).
Kunt u toelichten wat het doel is van de positieflijst zoogdieren en feitelijk onderbouwen welke problemen u met deze lijst oplost?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat er mis was met uw uitgewerkte criteria en eerste positieflijst van 19 juni 2013?1
De criteria voor aanwijzing van diersoorten of diercategorieën op de positieflijst staan vermeld in art. 1.4 Besluit houders van dieren. Aan deze criteria is niets gewijzigd.
Ik verwijs verder naar de toelichting in de brief van 2 juli 2014 (Kamerstuk 31 389, nr. 145), 28 januari 2015 (Kamerstuk 31 389, nr. 148) en 3 november 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 848). In deze brieven wordt uitgebreid ingegaan op de methodiek en de werkwijze van zowel de Positieflijst Expert Commissie (PEC) als de Positieflijst Advies Commissie (PAC) en geeft een goed inzicht op basis waarvan de risico-inschatting plaatsvindt.
Beaamt u dat uw eerste positieflijst alleen een ambtelijke en wetenschappelijke vingeroefening is gebleken omdat onvoldoende inzichtelijk was op basis waarvan een risico-inschatting heeft plaatsgevonden?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat er mis was met uw uitgewerkte criteria en positieflijst van 1 februari 2015?3
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat u verwachtte dat de beoordeling van soorten zou worden voorgezet na uw nadere verduidelijking als gevraagd door de Positieflijst Advies Commissie (PAC)?4 Naar aanleiding waarvan werd de door u verwachtte voortzetting van de beoordeling niet doorgezet?
De methode die is toegepast is beschreven in de brief van 2 juli 2014 (TK 31 389, nr. 145). Deze methode is niet gewijzigd. De aanscherping betrof een verduidelijking van het al geldende juridisch kader. Zoals verder is aangegeven in de brief van 3 november 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 848) is de voorzitter van de PAC na deze verduidelijking verzocht het werk van de commissie te hervatten en mij een nieuwe planning te sturen. Na het incorporeren van de verduidelijking in de werkwijze van de Positieflijst Expert Commissie heeft de secretaris van de PAC mij de planning van de PEC toegestuurd waarna de verwachte voortzetting van start is gegaan.
De verduidelijking van het voorzorgsbeginsel als onderdeel van het juridisch kader heeft ervoor gezorgd dat de toepassing ervan beter ingekaderd werd. Deze betere inkadering heeft een ruimere toepassing van het voorzorgbeginsel juist voorkomen.
Kunt u aangeven op welke punten en waarom de beoordelingsmethode is gewijzigd?5
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten op welke wijze de beoordelingsmethode is gewijzigd ten aanzien van het toepassen van het voorzorgsbeginsel? Loopt u nu met de huidige herbeoordeling op basis van een ruimere toepassing van het voorzorgsbeginsel in dezelfde valkuil als in 2013? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de Kamer inzicht geven in het advies van de landsadvocaat over de verduidelijking die was gevraagd door de PAC?6 Heeft u de landsadvocaat ook om advies gevraagd over de wijziging van de beoordelingsmethode als genoemd in uw brief van 22 april 2016?7 Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
In de brief van 3 november 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 848) is inzicht gegeven in het advies van de Landsadvocaat. De Landsadvocaat oordeelt dat het opgestelde kader juridisch correct is. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Kunt u aangeven waarom alle al beoordeelde soorten opnieuw beoordeeld dienden te worden na de aanpassing van de beoordelingsmethode?
Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 22 april 2016 (Kamerstuk 28 286, nr. 859).
Kunt u toelichten of en op basis waarvan u kunt afwijken van het advies van de PAC en het advies van de Positieflijst Expert Commissie (PEC)?
De PEC maakt een technische inschatting van het risico op welzijnsaantasting voor het dier en het gevaarrisico voor de mens. De PAC stelt aan de hand van deze technische inschatting en het door het Bureau Risico Beoordeling van de NVWA opgesteld zoönose-risico een definitief risico-inschattingsadvies op. De PAC stelt niet vast bij welke risico-inschatting een diersoort niet aangewezen zou moeten worden. Het is aan mij om deze grens vast te stellen en een plaatsingsbesluit te nemen.
Kunt u aangeven hoe klachten van burgers over de werkwijze van uw ministerie inzake de positieflijst worden behandeld en is het waar dat deze niet via de daarvoor bestemde interne klachtenprocedure van het Ministerie van Economische Zaken worden afgehandeld? Zo ja, waarom?
Het Ministerie van Economische Zaken (EZ) behandelt klachten van burgers over – vermeende – gedragingen van het ministerie volgens de interne EZ-klachtenprocedure binnen de kaders van de Algemene wet bestuursrecht. Er is inderdaad een klacht geweest over de totstandkoming van de positieflijst. Die klacht is beoordeeld volgens deze klachtenprocedure. Dit heeft ertoe geleid dat de klacht buiten behandeling is gelaten op grond van artikel 9:8, lid 1, sub b, Algemene wet bestuursrecht omdat deze materie dateerde van langer dan een jaar voor indiening van de klacht.
Vindt u ook dat de onzekerheid voor houders van bijzondere dieren door drie beleidswijzingen in drie jaar zonder dat zij goed bij het herbeoordelingsproces betrokken worden onredelijk is? Bent u bereid de vertegenwoordigers van houders van bijzondere dieren te betrekken bij het herbeoordelingsproces en het opstellen van houderij voorschriften?
Vanaf 2014 zijn de belangrijkste stakeholders waaronder die van houders van bijzondere dieren intensief betrokken bij het tot stand komen van de positieflijst. Aan de PEC nemen afgevaardigden deel van onder andere het Platform Verantwoord Huisdierenbezit. De technische risico-inschatting van de PEC vormt het uitgangspunt voor het definitieve advies van de PAC.
Signalen over het programma ‘Certificering op Afstand’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het programma «Certificering op Afstand» waarbij paardensperma voor de export gecertificeerd wordt?
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze de tarieven voor certificering op afstand zijn opgebouwd, hoe deze tot stand zijn gekomen en wat het tarief is voor een exportcertificaat?
De NVWA berekent een integrale kostprijs. De kosten worden daarvoor toegerekend aan producten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen acht verschillende producten. Voor de retributietarieven meet de NVWA de benodigde uren per product. Door de totale kosten te delen door het aantal certificaten wordt het tarief per certificaat berekend. Een uitgebreide toelichting is opgenomen op website van de NVWA («Onderbouwing NVWA tarieven» www.nvwa.nl/tarieven).
Voor de berekening van het tarief zie de tabel hieronder.
Wat zijn de tarieven van een exportcertificaat op afstand in omliggende landen?
Op 18 november 2016 heb ik uw Kamer het onderzoek van PwC gestuurd naar de kosten van toezicht in omliggende landen1 (33 835, nr. 48). Hierbij is niet expliciet gekeken naar de kosten en retributietarieven van certificering op afstand. Zoals ik ook in mijn brief bij dit onderzoek heb aangegeven vind ik de hoge kosten voor export en import een aandachtspunt.
In welke sectoren en voor welke (dier-) categorieën wordt er gebruik gemaakt van certificeren op afstand en zijn er verschillen in de tarieven?
De mogelijkheid tot het certificeren op afstand wordt steeds in samenspraak met en na instemming van het bedrijfsleven genomen. Momenteel bestaat deze mogelijkheid voor: zuivel, diervoeders, mest, ei en eiproducten, eendagskuikens en broedeieren en honing. De tarieven voor de certificaten zijn op de verschillende terreinen gelijk.
Deelt u de mening dat de kosten voor certificering op afstand beduidend lager zouden moeten zijn dan een bezoek van de dierenarts op locatie? Zo nee, waarom niet?
De kosten van certificering op afstand zijn beduidend lager dan de kosten van een bezoek op locatie. Een certificaat op afstand kost € 62,59. Een bezoek op locatie kost minimaal € 195,74 en bestaat uit:
– 1 x starttarief
€ 106,68
– ten minste 2 x kwartiertarief
€ 82,26
– 1 x bijdrage technisch beheer CLIENT
€ 6,80
Totaal
€ 195,74
Alleen in situaties waarin meer dan 3 certificaten voor verschillende exportbestemmingen zijn aangevraagd is een bezoek van de NVWA op locatie goedkoper voor de ondernemer, mits de keuring niet langer duurt dan een half uur. Die situatie doet zich een enkele keer voor. De NVWA bekijkt momenteel of kan worden geregeld dat de kosten van certificering op afstand nooit hoger kunnen uitvallen dan een controle op de locatie.
Klopt het dat het voor hengstenhouders bij meerdere certificaten voordeliger is om de dierenarts op locatie te laten komen dan gebruik te maken van certificering op afstand? Wat vindt u hiervan? Kunt u reageren op de volgende casus: een hengstenhouder heeft twaalf porties die hij wil exporteren. Voor het certificeren op afstand betaalt deze hengstenhouder 780 euro. Bij een bezoek van een dierenarts op locatie zou deze hengstenhouder 176,50 euro kwijt zijn, namelijk een starttarief van 103,50 euro en twee kwartier à 36,50 euro. Vindt u in deze casus de tarieven verdedigbaar? Zo ja, kunt u dat inhoudelijk onderbouwen?
Bij meer dan 3 certificaten is het voor de ondernemer inderdaad goedkoper om een dierenarts op locatie te laten komen. Met name bij de export van vers paardensperma komt het relatief vaak voor dat meer dan 3 certificaten worden aangevraagd. Omdat bij de export van vers paardensperma snelheid is geboden, hebben het bedrijfsleven en de NVWA onderzocht of de certificering op afstand ingevoerd zou kunnen worden. De borging bleek wel te garanderen. Maar vanwege de genoemde financiële reden heeft het bedrijfsleven begin 2016 besloten af te zien van de overstap naar certificering op afstand. De NVWA bekijkt momenteel of kan worden geregeld dat de kosten van certificering op afstand nooit hoger kunnen uitvallen dan een controle op de locatie.
Op welke wijze past deze uitkomst in het streven naar een efficiënte organisatie die de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wil zijn en in hoeverre sluit dit aan bij het Herijkt Plan van Aanpak NVWA?
De kosten van een certificaat op afstand zijn lager dan een certificaat dat op locatie wordt verstrekt. De invoering van certificering op afstand gebeurt steeds in samenspraak met en na instemming van de sectoren. Voor de NVWA is daarbij van belang dat de garantie op de borging van de certificeringseisen in stand blijft. Voor de sector speelt nog het financiële aspect mee van de controle op locatie dan wel een certificering op afstand. Certificering op afstand werkt ook sneller. In de afgelopen jaren is in steeds meer sectoren de certificering op afstand ingevoerd.
Dit past in het streven de NVWA een efficiënte organisatie te laten zijn.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat certificeren op afstand een aantrekkelijk alternatief wordt voor alle sectoren waar dit plaats vindt? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoorden op de vragen 4 t/m 7.
In het Herijkt Plan van Aanpak NVWA zijn een aantal leidende principes opgenomen die de fundamentele uitgangspunten van de organisatie vormen en van waaruit gewerkt wordt aan nieuwe doelen en resultaten; hoe kan het zijn dat certificering op afstand, wat prima past in deze leidende principes (toekomstbestendig, dienstverlenend en servicegericht, herkenbaar en uniform) niet adequaat wordt opgepakt en vormgegeven?
Zie mijn antwoord op de vragen 4 t/m 7.
Bent u bereid deze vragen vóór 15 januari 2017 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht Technieklokaal Winterswijk bang voor sluiting door te weinig geld |
|
Hayke Veldman (VVD), Karin Straus (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Technieklokaal bang voor sluiting door te weinig geld»?1
Ja.
Hoe kijkt u tegen de waarschuwing aan dat het «niet te dichten gat in de exploitatie met mogelijk gevolg de onherroepelijke sluiting van het technieklokaal» betekent?
De bijdrage die scholen via het Platform Bèta Techniek ontvangen is bedoeld als een tijdelijke extra impuls op weg naar een structurele borging van wetenschap en technologie in het onderwijs. In het kader van het Techniekpact geeft de overheid samen met alle verbonden partijen een stimulans die moet zorgen voor een goede regionale samenwerking. Dat scholen en bedrijven steeds beter hierin slagen blijkt ook uit het voorbeeld van het «Technieklokaal te Winterswijk».
Scholen moeten leerlingen in contact brengen met de wereld van wetenschap en technologie. Om scholen te ondersteunen bij het geven van wetenschap en technologie worden meerdere routes ingezet zoals het stimuleringsprogramma, het bevorderen van samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven, het realiseren van een nieuwe leerlijn, middelen via de prestatiebox en het inbedden van wetenschap en technologie in het curriculum van de pabo. Hoe scholen die financiële middelen – via de reguliere onderwijsbekostiging, extra middelen vanuit de prestatiebox en ondersteuning van de regionale scholennetwerken – inzetten ten behoeve van hun opdracht, is aan hunzelf. Het «Technieklokaal» kan daar zeker een rol spelen, maar ook op andere manieren kunnen scholen hun opdracht gestalte geven. Mochten de scholen (-netwerken) gebruik willen maken van het «Technieklokaal» vanuit hun visie, dan kan dat. Er is dus sprake van een vraagfinanciering vanuit scholen en schoolbesturen.
Ziet u de meerwaarde van het in contact brengen van leerlingen met techniek, zeker in de regio Achterhoek waar een tekort is aan technisch geschoold personeel? Zo ja, staat een sluiting van het technieklokaal hier niet haaks op?
Ja, hier zie ik de meerwaarde van. Zie verder het antwoord onder 2.
Is het niet vreemd dat vrijwilligers, het bedrijfsleven en de gemeente Winterswijk hun verantwoordelijkheid nemen, maar dat de rijksoverheid hierin blijkbaar financieel tekort schiet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 2.
Bent u bereid om het financiële gat te dichten, zodat het technieklokaal in Winterswijk open kan blijven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
De komende jaren, tot 2020, staat het de regionale netwerken van scholen vrij om te bepalen hoe zij de financiële middelen inzetten. Daarnaast ontvangen de scholen de komende jaren extra middelen via de prestatiebox. Het is aan de scholen om de keuze te maken om lessen te blijven afnemen bij het «Technieklokaal». De rijksoverheid geeft geen individuele bijdragen aan ondersteunende organisaties, dit loopt via scholen zelf.
Bent u van mening dat als het Technieklokaal in Winterswijk verdwijnt, dit haaks staat op het landelijke beleid van het stimuleren van techniekonderwijs bij kinderen?
Zie antwoord 5.
Bent u van mening dat het tekort van technisch geschoold personeel in de Achterhoek een probleem is en dat de rijksoverheid een actieve rol dient te spelen om dit tegen te gaan?
Ja, daar zijn wij met alle partners in het Techniekpact hard mee bezig. Basisscholen dragen daartoe bij. Maar ook de andere onderwijs- en bedrijfssectoren hebben de handen ineengeslagen.
Het bericht dat er te weinig aandacht is voor mannen die door vrouwen worden mishandeld en misbruikt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Te weinig aandacht voor mannen die door vrouwen worden misbruikt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk dat we niet exact weten hoe hoog het «dark number» van misbruik en mishandeling door vrouwen richting mannen is?
Het is belangrijk om goed inzicht te hebben in de aard en omvang van geweld in huiselijke kring, zowel wat betreft vrouwelijke en mannelijke slachtoffers als vrouwelijke en mannelijke plegers. Daarom ook wordt hiernaar een prevalentieonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek wordt naar verwachting eind 2017 afgerond. De uitkomsten worden, waar mogelijk en noodzakelijk, uitgesplitst naar sekse (slachtoffer en pleger). Het is een herhaling van het prevalentieonderzoek naar huiselijk geweld uit 20102. Uit dit onderzoek komt naar voren dat ongeveer 40% van de slachtoffers van evident huiselijk geweld man is. Welk deel daarvan door vrouwen wordt gepleegd is niet bekend. Naar schatting is 83% van de verdachten van daderschap van huiselijk geweld man. 17% is vrouw. Waar vrouwen vaker dan mannen slachtoffer zijn van geweld door (ex-) partners, zijn mannen (45%) juist vaker slachtoffer van geweld door andere familieleden, huisvrienden, huisgenoten en andere personen in huiselijke kring dan vrouwen (28%).
In hoeverre beschikt u over cijfers van het aantal misbruikte en mishandelde mannen in Nederland? Indien u deze tot uw beschikking heeft, wilt u deze dan met de Kamer delen, en kunt u deze uitsplitsen naar het percentage dat door vrouwen gepleegd is? Zo nee, op welke manier wilt u ervoor zorgen dat deze cijfers bij u -en de Kamer- bekend worden?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat u in Nederland doet om het taboe op seksueel misbruik en mishandeling van mannen door vrouwen te doorbreken? Zo nee, waarom kunt u dit niet? Zo ja, hoe geeft u dit vorm?
De vier instellingen die de afgelopen jaren mannenopvang hebben geboden (Stichting Wende uit Den Haag, het Rotterdamse Arosa, Blijf Groep uit Amsterdam en Moviera uit Utrecht) richten zich ook op het doorbreken van het taboe en de stigmatisering van mannen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, eergerelateerd geweld of mensenhandel. Belangrijk daarbij is mannen de weg te wijzen naar hulp en opvang. In dat kader hebben zij in 2016 een magazine uitgebracht waarin aandacht werd gevraagd voor de problematiek. Het bevatte een aantal verhalen van mannen die slachtoffer zijn geweest. Daarnaast is er een specifieke website, www.mannenmishandeling.nl, waar slachtoffers informatie kunnen vinden. Zie verder ook mijn beantwoording op de vragen 9 en 10.
Kunt u aangeven waar misbruikte en mishandelde mannen in Nederland terecht kunnen? Kunt u dit expliciteren naar mogelijke organisaties per regio in Nederland? Indien u dit niet kunt, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is en drempelverhogend werkt voor slachtoffers die wel hulp zoeken?
Het is belangrijk dat ook mannelijke slachtoffers terecht kunnen voor hulp en opvang. Daarom is er sinds 2008 een specifiek hulpverleningsaanbod en opvang voor mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld, eergerelateerd geweld en mensenhandel. Eerst was dit alleen in de vier grote steden (zoals gemeld onder vraag vier). Per 1 januari van dit jaar kunnen zij nu ook terecht in Zwolle en Tilburg. Het gaat om in totaal 40 plekken.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als misbruikte mannen niet makkelijk in de buurt terecht kunnen omdat zij niet «passen» binnen een groep vrouwen die over hun misbruik en/of mishandeling (van mogelijk een man) willen spreken? Welke oplossingen zijn er voor deze mannelijke slachtoffers?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre heeft de politie voldoende zicht op de groep van vrouwelijke daders? Worden zij hier in voldoende mate op getraind? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft geen indicatie dat er niet voldoende zicht is op de groep van vrouwelijke daders. Als er bij de politie een melding wordt gedaan van geweld door een vrouwelijke dader wordt door de politie gehandeld volgens de getrainde werkwijze, gericht op de persoon van de verdachte.
Kunt u aangeven op welke manier Veilig Thuis haar medewerkers bewust maakt van mogelijke mannelijke slachtoffers en vrouwelijke daders? Zo nee, waarom niet?
Veilig Thuis werkt nauw samen met de instellingen die mannenopvang bieden. De medewerkers van Veilig Thuis worden in hun scholing expliciet gewezen op het feit dat ook mannen slachtoffer kunnen zijn.
In hoeverre kunt u aangeven hoe het preventiebeleid rondom deze groep wordt vormgegeven? Kunt u uiteenzetten welke campagnes er lopen en welke acties worden er worden uitgevoerd?
Hierbij speelt onderwijs een belangrijke rol. Binnen het onderwijs gelden voor het primair en voortgezet onderwijs de zogenaamde kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit. Deze onderdelen omvatten, naast seksuele vorming in het algemeen, ook de seksuele weerbaarheid van leerlingen (m/v). Het gaat daarbij om het stellen respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen, het creëren van een open leerklimaat op school, het er voor zorgen dat leerlingen en personeel weten waar ze terecht kunnen bij incidenten en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. Daarnaast voeren scholen in het kader van de Wet veiligheid op school een gericht preventiebeleid, gericht op het voorkomen en tijdig signaleren van incidenten met onder andere pesten, seksueel grensoverschrijdend gedrag en geweld.
Daarnaast steunt OCW een Alliantie Genderdiversiteit, waarin verschillende organisaties samenwerken die zich bezighouden met emancipatie (m/v). Het doel is om meer flexibiliteit en diversiteit te bevorderen in de ideeën hoe vrouwen en mannen zich zouden moeten gedragen. Bijvoorbeeld dat mannen ook kwetsbaar kunnen en mogen zijn, dat je niet minder «mannelijk» bent als je slachtoffer wordt van geweld of dat je als man problemen niet hoeft op te lossen met geweld.
In het kader van de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» is in 2015 specifiek aandacht besteed aan mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld. Er zijn artikelen in Volkskrant Magazine, het AD en de Metro geplaatst. De campagne «Verbreek de stilte» uit 2016, uitgevoerd door Slachtofferhulp Nederland, richtte zich onder andere op mannelijke slachtoffers van seksueel misbruik.
Bent u bereid in de campagnes rondom huiselijk geweld en misbruik expliciet de positie van de man als slachtoffers te belichten, om op deze manier het taboe te doorbreken?
Zoals uit de beantwoording van vraag 9 naar voren komt, ben ik zeker bereid om in de publiekscampagne «Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor» aandacht te besteden aan mannelijke slachtoffers.
Het terugbetalen van een toeslagschuld na scheiding |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat alleen de aanvrager van toeslagen door de Belastingdienst wordt benaderd met de vraag om toeslagen terug te betalen? Kunt u uitleggen waarom dit het geval is?
Ja. In artikel 26 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is namelijk bepaald dat de belanghebbende (lees: de aanvrager) de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is. Uitgangspunt is dat als partners gezamenlijk aanspraak hebben, de toeslag uitsluitend wordt toegekend aan de aanvrager, zoals ook verwoord in artikel 14, tweede lid, van de Awir. Deze aanvrager is daarna aanspreekpunt voor de Belastingdienst, ook voor een eventuele terugvordering. De keuze voor wie aanvrager is, werkt dus hier in door.
Deelt u de mening dat dit tot problemen kan leiden, bijvoorbeeld in situaties waarin een ex-partner niet wenst mee te betalen? Was u op de hoogte van deze problematiek?
Bij het indienen van de aanvraag voor een toeslag gaat de aanvrager er mee akkoord dat hij zelf verantwoordelijk is voor het geheel voldoen van een eventuele terugvordering. Indien de (ex-)partner later niet wenst mee te betalen aan het voldoen van een toeslagschuld is dat een aangelegenheid tussen de aanvrager en een (ex-)partner onderling. Dit kan vervelend zijn, maar de Belastingdienst staat daar buiten.
Is het u bekend in hoeveel gevallen ex-partners niet wensen mee te betalen wanneer er een toeslagschuld bestaat?
Nee, dat is mij niet bekend.
Welke (eventueel juridische) middelen heeft de aanvrager van een toeslag om een ex-partner te laten bijdragen aan het oplossen van een toeslagschuld?
Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven is de aanvrager van de toeslag gehouden de toeslagschuld te voldoen. De (ex-)partner is op grond van de Awir hoofdelijk aansprakelijk voor de toeslagschuld, hetgeen inhoudt dat hij persoonlijk door de Belastingdienst kan worden aangesproken op het voldoen van de schuld. Deze wettelijke mogelijkheid is niet bedoeld om onderlinge verrekeningen tussen (ex-)partners recht te trekken, maar om te voorkomen dat de toeslagschuld niet volledig zou worden voldaan omdat de aanvrager onvoldoende middelen heeft, terwijl er wel voldoende middelen aanwezig zijn bij de (ex-)partner. De Belastingdienst kan dan besluiten om deze (ex-)partner aan te schrijven. Voordat de Belastingdienst echter de vordering ook daadwerkelijk kan innen bij de
(ex-)partner, moet een proces van aansprakelijk stelling doorlopen worden. Dat gebeurt in de praktijk waar nodig. Als de aanvrager de schuld voldoet, komt de vordering van de Belastingdienst te vervallen en vervalt daarmee ook de hoofdelijke aansprakelijkheid van de (ex-)partner. De aanvrager heeft de juridische mogelijkheid deze betaling te verhalen op de (ex-)partner. Hiervoor kent het burgerlijk recht het zogenoemde regresrecht: het recht om terug te vorderen wat betaald is voor een ander, bij voorbeeld voor een hoofdelijke medeschuldenaar.
Ziet u een mogelijke oplossing voor dit probleem? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Vrouwenquotum voor bedrijven is zwaktebod' |
|
Anouchka van Miltenburg (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Vrouwenquotum voor bedrijven is zwaktebod»?1
Ja.
Klopt het dat u bij de presentatie van de bedrijvenmonitor topvrouwen 2016 het vrouwenquotum een“paardenmiddel» hebt genoemd waarvan u hoopt het nooit te hoeven inzetten?
Ja.
Klopt het dat u op dezelfde bijeenkomst de suggestie heeft gedaan om bedrijven die niet aan het streefcijfer van 30% voldoen en onvoldoende weten te verklaren waarom ze dat niet hebben gehaald een boete op te leggen?
Ik heb gezegd dat ik vind dat men zich aan de wet moet houden. De Wet bestuur en toezicht gaat uit van het principe «pas toe of leg uit». Als in dit geval de Wet bestuur en toezicht vraagt van bedrijven dat ze – als ze het streefcijfer niet halen – uitleggen waarom dat is en wat ze er aan gaan doen, dan verwacht ik dat bedrijven zich daaraan houden en rapporteren als ze het streefcijfer niet gehaald hebben. Als bedrijven zich niet houden aan wat de wet vraagt, zou dat mijns inziens een boete kunnen rechtvaardigen. Uit het onderzoek blijkt dat in veel gevallen bedrijven die het streefcijfer niet halen, daarover niet rapporteren.
Deelt u de mening dat er bij het opleggen van een boete de facto sprake is van een verplicht quotum? Zo ja, hoe verhouden deze twee uitspraken zich met elkaar? Zo nee, wat zou de consequentie dan zijn voor een bedrijf dat het quotum niet haalt?
Het gaat niet om het opleggen van een verplicht quotum. Mijn aanpak samen met de werkgeversvoorzitter gaat uit van zelfregulering door bedrijven. Dat sluit aan bij het principe «pas toe of leg uit» in de wet. Op die wijze hebben bedrijven de ruimte tot zelfregulering terwijl het streefcijfer helder is. Bedrijven wordt daarmee gevraagd om serieus werk te maken van diversiteit. Als een evenwichtige verdeling in de top van het bedrijf nog niet lukt, is een bedrijf verplicht om dat toe te lichten. Als die toelichting ontbreekt houdt een bedrijf zich niet aan de wet.
Kunt u uitleggen hoe dit voorstel zich verhoudt tot uw eigen opmerking dat u die verplichting nooit hoopt in te zetten? Hoe verhoudt zich dit tot het actuele standpunt van het kabinet? Heeft u eerder een boete gesuggereerd?
Mijn inzet samen met de werkgeversvoorzitter is erop gericht om een evenwichtige deelname van mannen en vrouwen aan de top te realiseren zonder dat daarvoor verplichte quotumbepalingen nodig zijn. Het onderzoek van de Commissie Monitoring wijst uit dat deze aanpak vruchten afwerpt. Ik wil daarom doorgaan op de ingeslagen weg en deze aanpak voortzetten en intensiveren. Mijn uitspraak over boetes heeft ermee te maken dat ik van mening ben dat bedrijven zich aan de wet moeten houden. Binnen het kabinet is het uitgangspunt dat iedereen zich aan de wet moeten houden. Als dat niet of onvoldoende gebeurt, kan er nagedacht worden over de vraag of de sancties wel effectief genoeg zijn. Dit wordt betrokken bij de evaluatie van de Wet bestuur en toezicht. Het belang van een betere naleving is ook eerder uitgebreid aan de orde gekomen in mijn brief van 16 november 2015 en in ons debat op 10 februari 2016.
Hoe verhoudt uw standpunt zich tot het concept-verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid, dat stelt dat het tijd is voor wettelijke quota?
Zoals ik in mijn brief van 15 december jl. aangegeven heb, stelt de huidige voortgang nog niet gerust. De Commissie Monitoring heeft eerder de aanbeveling gedaan als doelstelling voor de komende termijn van vier jaar te hanteren, dat er op 31 december 2019 een aandeel van 20% vrouwen in de raad van bestuur en in de raad van commissarissen dient te zijn gerealiseerd. Is dit aandeel niet gerealiseerd, dan heeft de commissie het voorstel gedaan om in 2020 het streefcijfer van 30% te vervangen door een quotum van 30%, d.w.z. een target waarvoor sancties gelden indien het niet wordt gerealiseerd. Is het aandeel van 20% wel gerealiseerd, dan geldt als nieuwe doelstelling een aandeel van 30% op 31 december 2023, aldus de Commissie Monitoring. Ik heb in mijn brief van 16 november 2015 aangegeven dat ik in 2019 wederom de balans wil opmaken. Intussen zal ik strikt monitoren om te bezien of we op de goede koers zitten voor 2019.
De commissie signaleert dat de impuls van de werkgeversvoorzitter en mij werkt, zij het dat het tempo omhoog moet. De aanpak laat zien dat de noodzakelijke inhaalslag voor raden van commissarissen bij de top 200 bedrijven nu gaande is. Zij zitten voor 2019 op de goede koers. Het is nu zaak om dit effect ook te bereiken voor de raden van bestuur en voor de brede groep bedrijven die onder de Wet bestuur en toezicht vallen.
Ik zie het pleidooi van de Commissie Monitoring voor intensivering van de aanpak als een positieve stimulans om door te gaan met deze aanpak die ik samen met Hans de Boer heb opgezet en om deze verder te intensiveren.
Voor mij blijft een quotum een paardenmiddel. Mijn hoop is dat met de aanpak van de werkgeversvoorzitter en mij, een dergelijk paardenmiddel niet nodig zal blijken. Zoals gezegd, zal ik in 2019 de balans opnieuw opmaken.
Alcoholcontroles in het verkeer |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Kent u het bericht «Minder aandacht voor alcoholcontroles in verkeer» op BNR.nl?1
Ja.
Stemt de constatering van Veilig Verkeer Nederland (VVN) van een forse terugloop van het aantal alcoholcontroles in het verkeer, overeen met de werkelijkheid? Zo ja, kunt u de achtergronden daarvan schetsen?
Het klopt dat het aantal geregistreerde alcoholcontroles de afgelopen jaren een dalende trend laat zien. De geregistreerde alcoholcontroles bestaan uit zowel grote alcoholcontroles als individuele controles. Grote alcoholcontroles, waarbij vrijwilligers van VVN kunnen aansluiten, zijn door het gebruik van social media minder effectief geworden. Bestuurders waarschuwen elkaar via Twitter en Facebook en zo weten mogelijke overtreders de statische controles eenvoudig te ontwijken. De politie zet daarom bewust minder in op deze grote alcoholcontroles en wordt meer de nadruk gelegd op individuele controles. Het registreren van individuele controles, waarbij ook getest wordt op het gebruik van alcohol, is niet verplicht. Individuele controles worden derhalve niet altijd in het systeem geregistreerd.
De politie is in gesprek met VVN en heeft daarbij ook aandacht voor het combineren van preventieve activiteiten en handhaving. De politie onderschrijft de meerwaarde van de preventieve activiteiten van VVN, zoals onder andere de BOB campagnes.
Is het waar dat het aantal controles waar vrijwilligers van VVN zich bij konden aansluiten het afgelopen jaar sterk is afgenomen? Zo ja, wat is daar de achtergrond van?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe wij de mededeling van VVN moeten plaatsen als men zegt dat «Het aantal controles in 2015 op tweehonderd stond en dit jaar op drieëntwintig; we zien minder aandacht om dat uit te voeren, dus daar is iets aan de hand.»? Kunt u daarbij dan aangeven wát er aan de hand is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van VVN dat handhaving juist tijdens een (BOB-)campagne mooi gecombineerd kan worden? Zo ja, bent u bereid daarover met VVN in overleg te treden?
Zie antwoord vraag 2.
Stalkeuringen |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Stalkeuring weer beperkt mogelijk in 2017»?1
Ja.
Kunt u per diersoort aangeven welke in aanmerking komt voor stalkeuring en kunt u dit per diersoort onderbouwen?
Stalkeuring is een vorm van exportcertificering, waarbij de dieren in de 24 uur voorafgaand aan het transport door een NVWA-dierenarts worden gekeurd op export- en transportwaardigheid. Voor stalkeuring komen alleen houders van dieren in aanmerking waarvan de dieren individueel gemerkt zijn met een merk dat gescand kan worden. Dit zijn voorwaarden om te garanderen dat de door de NVWA-dierenarts goedgekeurde dieren ook de dieren zijn die daadwerkelijk op export gaan. Individueel merken is nodig omdat het moment van keuring in de stal en het moment van opladen voor het transport van elkaar verschillen. De NVWA is bij stalkeuring aanwezig om de dieren te beoordelen bij het inladen.
Dit in tegenstelling tot de stalkeuring, waarbij de NVWA de dieren in de 24 uur voorafgaand aan het transport keurt.
Diercategorieën, waarbij er risico bestaat dat dieren tussen het moment van de stalkeuring en de daadwerkelijke export niet transportwaardig worden, komen vooralsnog niet in aanmerking voor stalkeuring. Het gaat om slachtkoeien, slachtzeugen en slachtbiggen.
Ook jonge nuchtere kalveren (< 2 maanden) worden bij het opladen aan de klep van de vrachtwagen gekeurd vanwege de risico’s ten aanzien van dierenwelzijn, zoals mogelijkheden om te drenken.
Varkenshouders kunnen in principe voor stalkeuring in aanmerking komen. Het overgrote deel van de varkens is tot op heden niet individueel gemerkt. Voor biggen (met uitzondering van slachtbiggen), fokvarkens of slachtvarkens die wel individueel gemerkt zijn, kan stalkeuring worden aangevraagd.
Kunt u aangeven waarom stalkeuring voor varkens nog niet aan de orde is en wat de knelpunten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de status is van de overleggen tussen het Ministerie van Economische Zaken, de varkenssector en Vee&Logistiek Nederland?
Ik ben met de varkenssector, de COV en Vee&Logistiek Nederland in overleg of het mogelijk is om individuele identificatie bij varkens generiek in te voeren. Ik wil niet op de uitkomsten van dit overleg vooruitlopen.
Kunt u per stakeholder van dit overleg aangeven wat de opvattingen zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven hoe deze ontwikkelingen zich verhouden tot het Actieplan Vitalisering Varkenshouderij, waarin de ambitie staat geformuleerd dat stalkeuring op korte termijn opnieuw geïntroduceerd zal worden?
Stalkeuring blijft mogelijk voor de gehele varkenshouderij, indien de individuele identificatie van de te transporteren dieren goed geborgd is, zodat de NVWA in staat is toezicht te houden en te handhaven. In het Actieplan Vitalisering Varkenshouderij geeft de sector aan toe te werken naar individuele merken en registratie van varkens.
Deelt u de opvatting dat alles in het werk zou moeten worden gesteld om de stalkeuring op korte termijn weer in te voeren vanwege het belang van dierenwelzijn en kostenreductie? Zo nee, waarom niet?
Rondom de invoering van de stalkeuring spelen de onderwerpen dierenwelzijn, administratieve lasten en diergezondheid een belangrijke rol. In februari 2014 heeft mijn voorganger de stalkeuring voor varkens die was verleend aan het Quality Logistics Livestock (QLL) systeem ingetrokken. Aan de sector is de mogelijkheid geboden om te komen met een systeem dat voldoende garanties geeft dat de goedgekeurde dieren ook de dieren zijn die daadwerkelijk op export gaan. Tot op heden is er geen sprake van een systeem dat deze garanties biedt.
Zo is individuele identificatie nog maar beperkt ingevoerd en de geboden alternatieven geven onvoldoende zekerheid. Zodra er in een sector, of een deel van een sector, een sluitend systeem van individuele identificatie is, kan men weer gebruik gaan maken van stalkeuring.
Dat is een aanpak die ertoe moet leiden dat zoveel mogelijk sectoren en diercategorieën uiteindelijk gebruik kunnen maken van een systeem met stalkeuring.
Op welke termijn wilt u de stalkeuring voor de varkens uiterlijk herintroduceren?
Varkenshouders die gebruik maken van individuele (elektronische) identificatie, die voldoet aan de hierboven genoemde voorwaarden, kunnen voor export van biggen (met uitzondering van slachtbiggen), fokvarkens en slachtvarkens gebruik maken van stalkeuring.
Het bericht ‘Aantal pensioenfondsen zakt onder driehonderd’ |
|
Roos Vermeij (PvdA), Helma Lodders (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aantal pensioenfondsen zakt onder driehonderd»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten wat u vindt van de constatering dat sinds het derde kwartaal van 2015 35 fondsen geliquideerd zijn waardoor er nu 294 pensioenfondsen zijn? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de daling van het aantal bedrijfstakpensioenfondsen? Bent u daarbij bereid om toe te lichten welke oorzaken ten grondslag liggen aan de afname van het totaal aantal pensioenfondsen en in het bijzonder de afname van het aantal bedrijfstakpensioenfondsen? In hoeverre speelt daar kostenbesparing een rol in?
De afgelopen 20 jaar is het aantal pensioenfondsen gedaald van meer dan duizend naar ongeveer 300 nu2. In onderstaande tabel is aangegeven naar soort pensioenfonds hoe deze daling zich heeft ontwikkeld.
67
67
75
78
65
60
54
15
25
28
25
17
12
9
957
877
753
643
414
292
215
9
6
6
7
5
5
4
11
11
11
12
12
12
11
1
2
2
2
1
1
1
1.060
988
875
767
514
382
294
Daarvan heeft de grootste daling zich overduidelijk voorgedaan bij de ondernemingspensioenfondsen. In 1997 waren er nog 957 ondernemingspensioenfondsen. Sindsdien is sprake van een consequente afnamen van het aantal ondernemingspensioenfondsen tot de huidige 215.
De consolidatie is het gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen. Zo kan het aantal werkenden bij de aan het fonds verbonden werkgever(s) bijvoorbeeld afnemen, is er meer aandacht gekomen voor de efficiëntie van de pensioenuitvoering en de impact van uitvoeringskosten op de pensioenresultaten voor pensioendeelnemers en -gerechtigden en worden er hogere eisen gesteld aan de bestuurders van een pensioenfonds, zowel in de maatschappij als door aanpassing van de wet- en regelgeving3.
Het aantal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen laat ook een afname zien, maar hier is geen sprake van een consequente daling. In de periode van 1997 tot 2000 waren er 67 verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen. In de daaropvolgende 6 jaar stijgt het aantal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen tot 78. Sinds 2006 is het aantal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen vervolgens met 24 afgenomen. Dat brengt het huidige aantal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen op 54.
De reden voor de stijging in het aantal verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen in de periode van 1997 tot 2006 is niet bekend. Daarna is wel – net als bij de ondernemingspensioenfondsen – een duidelijk afname in het aantal fondsen waarneembaar. In de afgelopen tien jaar zijn ook de verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen geconfronteerd met de bovengenoemde maatschappelijke ontwikkelingen.
Deelt u de mening dat de cijfers in bovengenoemd artikel aantonen dat er zo snel mogelijk een oplossing moet komen voor bedrijfstakpensioenfondsen die willen fuseren? Zo ja, kunt u toelichten met welke oplossing u komt voor deze fondsen en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van schaalvergroting met als doel het verlagen van de uitvoeringskosten voor kleine en middelgrote pensioenfondsen, omdat dit in het belang van de deelnemers kan zijn. Mede met de introductie van het algemeen pensioenfonds en de regels omtrent de indexatiedepots heeft het kabinet zich hier de afgelopen jaren voor ingezet.
Met betrekking tot mogelijkheden voor schaalvergroting van verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen is met sociale partners, het Verbond van Verzekeraars en de pensioenfederatie gesproken over de mogelijkheden voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen om te fuseren met tijdelijke afgescheiden vermogens. Van die gesprekken heb ik op verschillende momenten melding gemaakt aan uw Kamer4 en tijdens het algemeen overleg Pensioenen van 24 november jl. (Kamerstuk 32 043, nr. 349) heb ik toegezegd u een brief te sturen met de contouren van een conceptwetsvoorstel hierover (Kamerstuk, nr. 351). In deze brief licht het kabinet de oplossing toe en wordt ook inzicht geven in het tijdpad. Deze brief is gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan de Tweede Kamer gezonden.
Bent u bereid om bovenstaande vragen voor 20 december a.s. te beantwoorden?
Ja.
De kwaliteit in de hoorzorg |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
In 2013 is er een nieuw vergoedingssysteem ingevoerd binnen de hoorzorg; bent u bekend met de kritiek die ontstaan is op dit nieuwe vergoeding systeem?1 2 3
Ik heb het nieuwe vergoedingsysteem voor hoorhulpmiddelen door het Zorginstituut laten evalueren en u daarover geïnformeerd met mijn brief van 15 juni 20154. Uit de evaluatie bleek dat de tevredenheid van gebruikers over de kwaliteit van zorg over het algemeen gelijk is gebleven en op sommige onderdelen is toegenomen. Door de prijsdaling is de gemiddelde eigen bijdrage met de helft gedaald ten opzichte van de eigen betalingen in het oude vergoedingssysteem. Met het keuzeprotocol kon nagenoeg iedere slechthorende goed geholpen worden. De evaluatie gaf aan dat nog verbeteringen mogelijk zijn. Daar wordt door het veld nu aan gewerkt.
In hoeverre klopt het dat sinds de invoering van dit nieuwe systeem de prijzen van de toestellen zijn gedaald? Kunt u aangeven hoeveel de gemiddelde daling is?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze lage vergoeding drukt op de kwaliteit die wordt verstrekt rondom de hoorzorg, terwijl juist deze kwaliteit van zorg rondom het product zorgt voor juist gebruik en optimaal effect?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er door de nieuwe vergoeding een prikkel in het basispakket is gekomen om op een «low-care-high-volume» te gaan werken? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is en niet ten goede komt aan de kwaliteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om met de branche in overleg te gaan om ervoor te zorgen dat het hoorhulpmiddelenprotocol versie 2.0 omarmd wordt door alle organisaties, zorgverzekeraars en audiciens zodat er gezamenlijk aan verbeteringen wordt gewerkt? Zo nee, waarom niet?
Ik streef er naar dat in de hulpmiddelenzorg gewerkt wordt volgens richtlijnen en protocollen. Daarom vind ik het initiatief van al deze organisaties zeer positief en een voorbeeld voor anderen sectoren. Zolang deze partijen constructief met elkaar in gesprek blijven over verbetering aan het protocol, lijkt een door mij georganiseerd overleg op dit moment niet nodig.
Een uit de lucht geschoten zeldzame zeearend |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ard van der Steur (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zeldzame zeearend uit de lucht geschoten in Friesland»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de mededeling van de politie dat het mogelijk is dat de zeearend geschoten is door een jager die op ganzen jaagde?
Bij navraag heeft de politie mij meegedeeld dat zij de mededeling, zoals vermeld in de media, niet heeft gedaan. Gezien het aanzienlijke verschil in grootte is het niet waarschijnlijk dat een jager een zeearend verwart met een gans.
Houdt u het voor mogelijk dat een jager een zeearend verwart met een gans? Zo ja, vindt u het verantwoord dat een dergelijke jager zich met een vuurwapen in de openbare ruimte begeeft? Zo nee, kunt u aangeven waar de politiewoordvoerder op doelde?
Zie antwoord vraag 2.
Is er al zicht op aanhouding en vervolging van de mogelijke dader? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat er voldoende onafhankelijk toezicht is in het jachtveld?
Op dit moment wordt onder leiding van het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek uitgevoerd door de politie. Omdat dit onderzoek nog gaande is, kan ik daar geen verdere mededelingen over doen.
Is door justitie overwogen, gelet op de ernst van het gepleegde feit, een beloning uit te loven voor tips die leiden tot opsporing en vervolging van de dader? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit is niet overwogen. Een beloning kan slechts worden uitgeloofd ten behoeve van de opheldering van een zeer ernstig misdrijf waardoor de rechtsorde is geschokt en voor de opsporing en van aanhouding van gevaarlijke voortvluchtige verdachten of veroordeelden. Het uit de lucht schieten van de zeearend valt hier, hoewel hier ook sprake is van een ernstige kwestie, niet onder.
Is er ballistisch onderzoek verricht op basis van de in de zeearend aangetroffen hagelkorrels? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat in de bewuste regio sprake is van ernstige roofvogelvervolging? Zo ja, bent u van mening dat het toezicht en de handhaving toereikend zijn om een preventieve werking te hebben?
In Friesland worden inderdaad vaker dan gemiddeld incidenten met het doden van roofvogels geconstateerd. Dit kan meerdere redenen hebben, zoals een actieve werkgroep van burgers die zich inzet tegen deze incidenten en intensiever toezicht en handhaving. Ik ben van mening dat er voldoende toezicht is op het nakomen van de regels omtrent jacht, wildbeheer en schadebestrijding. Incidenten zoals deze zijn, helaas, echter niet altijd te voorkomen.
Tekort aan aangepaste en ouderenwoningen |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van De Monitor over huurdersproblemen bij senioren?1
Op verzoek van de programmamakers heb ik gereageerd op hun bevindingen. Deze reactie was onderdeel van het programma en ik heb hierin aangegeven dat corporaties over meer dan voldoende middelen beschikken om de gesignaleerde problemen op te lossen. Het jaarresultaat van € 5,5 mld. (volkshuisvestelijk resultaat) dat uit het Sectorbeeld 2016 van de Autoriteit woningcorporaties (Kamerstuk 29 453, nr. 430) komt, markeert de goede financiële positie. De corporatiesector zou dan ook financieel in staat moeten zijn om de huren van (aangepaste) woningen voor mensen met een laag inkomen te verlagen. Dat sluit aan bij het doel van de passendheidstoets: er voor zorgen dat mensen met de laagste inkomens de woningen krijgen toegewezen met een voor hen betaalbare huur. Ook heeft de sector voldoende middelen om meer woningen te gaan bouwen. Dit kunnen, indien daar lokaal behoefte aan bestaat, woningen zijn die geschikt zijn voor mensen die zorg of ondersteuning nodig hebben. Bovenstaande neemt niet weg dat ik, zoals ik uw Kamer heb toegezegd, momenteel bezig ben om inzichtelijk te maken of er groepen zijn waarvoor de passendheidstoets ongewenste effecten heeft. Ik zal uw Kamer hierover binnenkort informeren.
Klopt het dat voor minstens een kwart van de woningzoekende ouderen geen betaalbaar huurhuis beschikbaar is en hoe verklaart u dit tekort?2
In de analyse van het programma De Monitor wordt de woningvraag van ouderen met een inkomen onder de huurtoeslaggrens naar seniorenwoningen afgezet tegenover het vrijkomende aanbod aan seniorenwoningen met een huur onder de aftoppingsgrens. Er zijn echter meerdere mogelijkheden om lokaal tegemoet te komen aan de vraag van ouderen naar een betaalbare toegankelijke huurwoning. Een corporatie kan de aanvangshuur van een seniorenwoning voor iemand met een laag inkomen verlagen tot de aftoppingsgrens. Daarnaast kunnen door aanpassingen in de bestaande voorraad meer woningen toegankelijk worden gemaakt voor ouderen. Ook kan extra aanbod worden gecreëerd door transformatie of nieuwbouw.
Hoe lang staat een woningzoekende oudere gemiddeld op één of meer wachtlijst(en) om in aanmerking te komen voor een geschikte en betaalbare huurwoning? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het RIGO-onderzoek «Wachten, zoeken en vinden» uit 2016 (Kamerstuk 32 847, nr. 229) is de zoekduur van 65+ers in een vijftal regio’s (Zuid-Kennemerland, Drechtsteden, Utrecht, Hengelo en Groningen) onderzocht. In deze regio’s ligt de zoekduur voor 65+ers tussen de één en drie jaar. Daarmee is de zoekduur voor ouderen korter dan voor andere leeftijdsgroepen. Veel ouderen staan al lang (uit voorzorg) ingeschreven bij een systeem, voordat ze op zoek gaan naar een woning. Die lange inschrijfduur zorgt er voor dat er maar weinig zoekduur nodig is als ze willen verhuizen. Bij een reactie op een woning zullen ouderen meestal hoog in de rangorde eindigen.
Hoe verhoudt passend toewijzen en het wachten op een geschikte sociale huurwoning zich tot het kabinetsbeleid om mensen langer zelfstandig thuis te laten wonen, waarbij wordt uitgegaan van «tijdig kunnen verhuizen naar een huis dat past bij de volgende levensfase»?3
Primair dragen woningcorporaties de zorg voor de beschikbaarheid en betaalbaarheid van geschikte woningen voor de doelgroep. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om de lokale volkshuisvestingsopgave te bepalen. Op basis van de opgave maakt de corporatie prestatieafspraken met de gemeente en huurdersorganisaties over de bijdrage die de corporatie levert. Betaalbaarheid en beschikbaarheid voor de doelgroep respectievelijk ouderenhuisvesting en wonen met zorg zijn benoemd als prioritaire thema’s voor de prestaties van de corporaties in de komende jaren (Kamerstuk 32 847, nr. 180). Woningen die geschikt zijn voor ouderen hebben niet per definitie een huurprijs die boven de aftoppingsgrens uitkomt. Indien er op lokaal niveau onvoldoende passende woningen met een huurprijs tot aan de aftoppingsgrens beschikbaar worden gesteld, hebben corporaties de mogelijkheid om een wat duurdere woning voor een lagere aanvangshuur aan te bieden. Want ook voor mensen met een laag inkomen die een geschikte woning wensen, geldt dat deze betaalbaar moet zijn.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de motie Bashir, waarin de regering wordt verzocht om zich extra in te spannen voor meer betaalbare en geschikte (zorg)woningen en hiervoor concrete maatregelen voor te leggen aan de Kamer?4
In de reactie op het rapport van het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen (Kamerstuk 32 847, nr. 228) hebben de Staatssecretaris van VWS en ik invulling gegeven aan een aantal moties, waaronder de motie Bashir. Wij gaven aan dat wij met het Aanjaagteam van mening zijn dat het aantal betaalbare en geschikte woningen op lokaal of regionaal niveau voornamelijk tot stand komt door goede afspraken tussen gemeenten, huurders en woningcorporaties. Daarnaast gaven wij aan dat het kabinet maatregelen heeft genomen om de sociale huursector toegankelijker te maken voor de doelgroep. Voorbeelden hiervan zijn de herziening van de Woningwet, het tegengaan van scheefwonen via de inkomensafhankelijke huurverhogingen, het passend toewijzen en de wet Doorstroming Huurmarkt 2015. In het door de ministeries van BZK en VWS gefinancierde kennis- en experimentenprogramma Langer Thuis van Platform31 wordt een praktische handreiking voor gemeenten, woningcorporaties, huurdersorganisaties en andere partijen als zorgaanbieders gemaakt over prestatieafspraken over wonen met zorg.
De jaarlijkse toe- of afname van het aantal aangepaste- en ouderenwoningen in de sociale huursector wordt niet bijgehouden. De reden hiervoor is dat dit soort woningen zo divers is dat er geen definitie aan te verbinden is. Overigens willen de meeste ouderen zo lang mogelijk in hun huidige woning blijven wonen en is dit door onder andere technologische ontwikkelingen en veranderingen in de zorg steeds beter mogelijk. Voor de sociale huursector geldt bovendien, zo blijkt uit rapport «Vergrijzing en extramuralisering op de woningmarkt» van RIGO, dat zij op dit moment vrij sterk vergrijsd is. Hierdoor zal de opgave voor woningcorporaties in kwantitatief opzicht niet groter worden. Door natuurlijke ontwikkeling zal het aandeel ouderen in de sociale huur de komende jaren naar verwachting verder afnemen om vervolgens te stabiliseren. Woningcorporaties krijgen volgens het rapport wel te maken met een toename van de groep met zwaardere beperkingen.
Welke extra inspanningen heeft u reeds ondernomen en hoeveel extra aangepaste- en ouderenwoningen in de sociale huursector zijn er het afgelopen jaar bijgekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om gesignaleerde knelpunten op te lossen door enerzijds het stimuleren van verhuurders om huurprijzen van (aangepaste) woningen te verlagen en anderzijds maatwerk binnen passend toewijzen toe te staan, zodat ouderen en mensen met een beperking niet worden benadeeld ten opzichte van reguliere huurders? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er voldoende betaalbare en geschikte huurwoningen voor ouderen en mensen met een beperking zullen zijn, aangezien u de toegankelijkheids- en bruikbaarheidseisen in het Bouwbesluit schrapt?5
Het lid Bashir doelt op de opvolger van het Bouwbesluit 2012, het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) dat onder de Omgevingswet zal gaan vallen. Over dit besluit heb ik op 19 december 2016 met uw Kamer gesproken. Hierbij zijn met name de onderwerpen bruikbaarheid en toegankelijkheid uitgebreid aan de orde gekomen. De toegankelijkheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 zijn één op één overgenomen in het ontwerpBbl. De eisen worden dan ook niet geschrapt. Het ontwerpBbl bevatte wel een deregulering op het terrein van bruikbaarheid. In het overleg met uw Kamer heb ik toegezegd deze deregulering voor woningen ongedaan te maken door de huidige bruikbaarheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 alsnog op te nemen in het Bbl, waarbij gemeenten de mogelijkheid krijgen lokaal ontheffing te verlenen. Door uw Kamer zijn enkele moties aangenomen die hier ook toe oproepen. Aangezien hiermee de huidige toegankelijkheid- en bruikbaarheidseisen voor woningen ongewijzigd blijven, zie ik geen risico op een afname van betaalbare en geschikte (huur)woningen voor ouderen en mensen met een beperking.
Het bericht ‘Gemeente Amsterdam betaalt godsdienstles moslimkinderen’ |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «gemeente Amsterdam betaalt godsdienstles moslimkinderen»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat de gemeente Amsterdam armoedegeld besteedt aan godsdienstlessen? In hoeverre vindt u dit – ongeacht het geloof – wenselijk? Deelt u de mening dat dit geld dient te worden uitgegeven aan primaire behoeftes van het kind zoals een winterjas, schoolbenodigdheden en om te kunnen sporten?
De regeling in kwestie is een brede regeling om kinderen van minima te ondersteunen in activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling en ontplooiing van het kind. Kinderen kunnen op die manier, ongeacht de inkomenspositie van hun ouders, meekomen met hun leeftijdsgenoten op het gebied van sport, cultuur en onderwijs. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoedebeleid en het is daarmee een lokale autonomie om te bepalen welke kosten binnen deze regeling gedeclareerd mogen worden. Zij kunnen via een integrale aanpak maatwerk leveren en hun aanpak afstemmen op de lokale en individuele situatie. Bij eventuele signalen over lokaal armoedebeleid is derhalve primair de gemeenteraad aan zet.
De gemeente Amsterdam heeft laten weten nader onderzoek te doen naar de rechtmatigheid en doelmatigheid van declaraties voor godsdienstlessen. Ik houd de voorgestelde vervolgacties en ontwikkelingen op het gebied van armoedebestrijding van de gemeente Amsterdam in de gaten en wacht de resultaten van het onderzoek in de gemeente af.
Heeft u signalen ontvangen dat ook andere gemeentes armoedegeld besteden aan andere behoeftes die niet direct in het primaire belang zijn van kinderen en gezinnen in armoede? Zo ja, wat gaat u met deze signalen doen? Hoe gaat u dit in de toekomst voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de 100 miljoen euro structureel extra die dit kabinet heeft vrijgemaakt voor alle kinderen in armoede voor primaire behoeftes van het kind zoals een winterjas, schoolbenodigdheden en om te kunnen sporten, maar ook de overige lokale armoedegelden ook daadwerkelijk hieraan besteed worden? In hoeverre zijn de met de VNG gemaakte bestuurlijke afspraken toereikend om dit doel te bereiken?
Uitgangspunt bij de inzet van de 100 miljoen euro is dat deze direct ten goede komen aan kinderen in armoede. Van de 100 miljoen gaat 85 miljoen euro naar gemeenten. In de bestuurlijke afspraken met de VNG, die ik u op 11 november 2016 heb toegezonden2, is vastgelegd dat gemeenten met deze middelen zorg zullen dragen voor voorzieningen in natura, zodat alle kinderen kunnen meedoen op school, aan sport, aan cultuur en sociale activiteiten. Tevens is afgesproken dat gemeenten aan de gemeenteraad rapporteren over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt om de ontwikkeling van de ambities te volgen. De eerste evaluatie vindt plaats begin 2018, een vervolgevaluatie vindt plaats in 2021.
De overige middelen voor armoede- en schuldenbeleid maken onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn vrij besteedbaar. Overigens blijkt uit onderzoek dat gemeenten de extra middelen die zij van het kabinet ontvangen inzetten voor het doel waarvoor ze bestemd zijn3, bijvoorbeeld via het Kindpakket.