De noodzaak van gemeenten om de noodopvang voor asielzoekers weer te openen |
|
Krista van Velzen |
|
Wat is uw reactie op de noodkreet van gemeenten dat zij de noodopvang weer zullen moeten openen nu de regering er onvoldoende in slaagt om asielzoekers vanuit de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) in Ter Apel terug te begeleiden naar het land van herkomst?1
Er is geen reële aanleiding om tot heropening van noodopvangvoorzieningen over te gaan. Dit kabinet heeft een groot aantal structurele maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat uitgeprocedeerde asielzoekers niet op straat terecht hoeven te komen. Deze zijn: het creëren van opvang voor medische aanvragers, het opleggen van een vrijheidsbeperkende-maatregel in de VBL na afloop van de vertrektermijn van 28 dagen, extra mogelijkheden voor ondersteuning bij zelfstandig vertrek en op de langere termijn de nieuwe asielprocedure in het kader waarvan opvang wordt verleend na afwijzing in het AC. De overheid spant zich aldus maximaal in om vanuit een situatie van opvang of verblijf in de VBL het zelfstandig vertrek te realiseren, zodat uitgeprocedeerde asielzoekers niet op straat terechtkomen. In gevallen waarbij blijkt dat betrokkenen buiten hun schuld niet kunnen vertrekken, voorziet het buitenschuldbeleid in de mogelijkheid van een verblijfsvergunning. Een tot op het laatste denkbare geval sluitende aanpak is echter, gelet op de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor zijn vertrek, niet mogelijk. Indien uitgeprocedeerde asielzoekers niet zelfstandig willen vertrekken, wordt ingezet op gedwongen terugkeer. Het kan voorkomen dat ook het gedwongen vertrek bij gebrek aan (vervangende) reisdocumenten niet kan worden gerealiseerd. Het in dergelijke gevallen op enig moment beëindigen van het verblijf in de VBL vloeit voort uit het uitgangspunt van het terugkeerbeleid dat de vreemdeling zelf verantwoordelijkheid draagt voor het vertrek en draagt bij aan de boodschap dat verblijf in Nederland geen optie (meer) is. Het vervolgens verlenen van vormen van noodopvang acht ik een verkeerd signaal.
Is het waar dat vijftig procent van de mensen vanuit de VBL niet terugkeert naar het land van herkomst en dat zij vervolgens weer op straat belanden? Zo ja, wat zijn de werkelijke aantallen? Zo nee, om hoeveel mensen gaat het dan die weer op straat belanden?
Nee, dit is niet waar. In 2009 hebben ongeveer 560 vreemdelingen de VBL verlaten. Ongeveer 10% van hen heeft, tegelijk met de beëindiging van de vrijheidsbeperkende maatregel, een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten. Een deel van de vreemdelingen heeft ervoor gekozen om zelfstandig, op eigen initiatief de VBL te verlaten.
De overige vreemdelingen hebben Nederland aantoonbaar verlaten, zijn in vreemdelingenbewaring gesteld of zijn uitgestroomd om overige redenen (ingediende verblijfsaanvraag, verleende vergunning etc.).
Hoeveel gezinnen zijn er sinds 1 januari 2010 op straat gezet vanuit de VBL?
In de periode tussen 1 januari 2010 en 1 april 2010 heeft één gezin bestaande uit twee vreemdelingen, tegelijk met de beëindiging van de vrijheidsbeperkende maatregel, een aanzegging gekregen om Nederland te verlaten.
Bent u van mening dat alle vreemdelingen die weer op straat belanden dit zonder uitzondering aan zichzelf te wijten hebben omdat zij niet meewerken aan terugkeer? Zo ja, waarop baseert u uw mening? Zo nee, wat is dan uw oplossing als het niet terug kunnen keren niet aan de vreemdeling te wijten is?
Ja. Voor alle vreemdelingen op wie een vertrekplicht rust, geldt in beginsel dat het mogelijk is om terug te keren naar het land van herkomst. Er zijn mij in dit kader geen landen bekend die hun eigen onderdanen niet terugnemen indien zij zelfstandig willen terugkeren.
Mocht gedurende het vertrektraject blijken dat een vreemdeling buiten zijn/haar schuld niet kan vertrekken, dan zal in beginsel een vergunning op grond van het buitenschuldbeleid worden verleend.
Kunt u de opvatting van de gemeenten onderschrijven dat zij een zorgplicht hebben en geen gezinnen, zieken en ouderen op straat mogen laten zwerven? Zo ja, bent u bereid de noodopvangen toe te staan? Zo nee, gaat u ingrijpen bij gemeenten die noodgedwongen de noodopvang weer openen en welke maatregelen gaat u nemen?
Nee. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1, zijn in de afgelopen jaren door het kabinet maatregelen genomen om de problematiek van het op straat terechtkomen van uitgeprocedeerde asielzoekers tot een minimum te beperken. Daarmee is het probleem weggenomen dat door gemeenten werd genoemd als grond om noodopvang te verlenen. Tevens is, in het kader van een projectmatige aanpak, door het Rijk en gemeenten intensief en met succes samengewerkt om tot beëindiging van de bestaande noodopvang te komen, omdat niet uit te sluiten valt dat ook in de toekomst uitgeprocedeerde asielzoekers zich zullen melden bij gemeenten, kerken of vormen van incidentele opvang is met de gemeenten afgesproken dat in zulke gevallen contact wordt opgenomen met het Ministerie van Justitie (i.c. de DT&V) om te kijken naar mogelijke maatregelen. De overlegstructuur zoals ontstaan met de werkwijze voor de afbouw van de gemeentelijke noodopvang (het casusoverleg op lokaal niveau) zal ook voor de toekomst behouden blijven en voor dergelijke situaties van nut zijn. Door deze combinatie van maatregelen en aanvullende afspraken is het bestuursakkoord dat de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en de VNG op 25 mei 2007 hebben gesloten, zodanig ingevuld dat bestaande structurele noodopvang kon worden gesloten en er voor gemeenten geen aanleiding is om opnieuw dergelijke structurele voorzieningen te bieden.
De Wet op de archeologische monumentenzorg |
|
Joop Atsma (CDA), Nicolien van Vroonhoven-Kok (CDA) |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Laanboomtelers balen van Wet op de archeologische monumentenzorg»?1
Ja.
Hoe staan deze signalen in verhouding tot het aangenomen amendement Vroonhoven-Kok2, dat ervoor zorgt dat bodemverstoringen op huis-, tuin-, en keukenniveau buiten de wettelijke reikwijdte blijven?
Het amendement Vroonhoven-Kok, opgenomen in artikel 41a Monumentenwet 1988 (MW1988), leidt ertoe dat projecten met een oppervlakte kleiner dan 100m2 niet vergunningplichtig zijn zoals bedoeld in de artikelen 39, 40 en 41 van de Mw1988. In de gemeente Neder-Betuwe hebben boomkwekers in totaal circa 1.400 hectare in gebruik en wil de sector dit graag met enkele honderden hectares uitbreiden. Hier is geen sprake van kleine projecten op huis, tuin- en keukenniveau waarop de vrijstelling van 100m2 van toepassing is zoals bedoeld in het amendement Vroonhoven Kok.
Kunnen gemeenten zelf het vooronderzoek doen om de verwachtingskaart te verkleinen om zo te komen tot een reële archeologische verwachtingskaart?
Ja, gemeenten kunnen zelf een gedetailleerde verwachtingskaart laten maken. In het eerste lid van artikel 38a is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. In de praktijk laten veel gemeenten in de voorbereidingsfase van een nieuw bestemmingsplan een gedetailleerde archeologische verwachtingskaart maken en verbinden ze daar ook conclusies aan in het desbetreffende bestemmingsplan.
Kan bij het opstellen van een reële archeologische verwachtingskaart rekening gehouden worden met het op een zo kosten-effectief en efficiënt mogelijke wijze behouden van archeologische waarden?
Ja, dit is één van de uitgangspunten van de wet.
Deelt u de mening dat een uitzondering voor het doen van een archeologisch onderzoek indien het gaat om graafwerkzaamheden in eigen grond met een diepte van ten hoogste 50 cm reëel is? Zo, nee waarom niet? Zo, ja op welke wijze dan wel?
Nee, een generieke vrijstelling tot 50 cm beneden maaiveld acht ik ongewenst, omdat heel veel archeologische waarden zich in die laag bevinden. Wel is het mogelijk om – nadat is vastgesteld dat de archeologie wél dieper zit – het bestemmingsplan daarop aan te passen.
Met het amendement Vroonhoven-Kok zijn voldoende waarborgen gegeven dat kleinere ingrepen onnodig worden belemmerd in de uitvoering.
De gevolgen voor de politie- en justitiepraktijk van de uitleg van artikel 126nd, eerste lid, Sv door de Hoge Raad |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Hoge Raad van 23 maart 2010?
Ja.
Deelt u de mening dat de uitleg van de Hoge Raad inzake artikel 126nd, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (Sv) grote gevolgen kan hebben voor de hedendaagse (werk)praktijk van de politie en het openbaar ministerie?1 Wat was de aanleiding voor het Openbaar Ministerie om beroep in cassatie in te stellen tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2008? Heeft dit ook te maken met de verstrekkende gevolgen die deze beschikking zou kunnen hebben voor de hedendaagse politie- en justitiepraktijk?
De Hoge Raad heeft in zijn beschikking van 23 maart 2010, waarin de vraag aan de orde was welke bevoegdheid uit het Wetboek van Strafvordering moet worden aangewend voor het vorderen van (pas)foto's van kaarthouders van een OV-chipkaart, foto’s bestempeld als bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens, nu uit een foto het ras van een persoon kan worden afgeleid. De Hoge Raad verwijst hierbij naar de memorie van toelichting bij de Wet bescherming persoonsgegevens. Deze gegevens kunnen volgens de Hoge Raad uitsluitend worden gevorderd op grond van artikel 126nf Sv. Dat wil zeggen dat daarvoor een machtiging van de rechter-commissaris noodzakelijk is. De uitleg van de Hoge Raad van artikel 126nf, eerste lid, Sv heeft in zoverre gevolgen voor de praktijk dat in ieder geval vorderingen ten behoeve van gegevensverwerkingen met betrekking tot pasfoto’s, in combinatie met andere persoonsgegevens, voortaan alleen na rechterlijke machtiging kunnen worden gedaan.
Het belang van het instellen van het cassatieberoep was met name gelegen in het aan de Hoge Raad voorleggen van de vraag of het vorderen van gegevens die onder meer foto’s betreffen, valt onder artikel 126nd, eerste lid Sv of 126nf Sv.
Bent u van oordeel dat deze uitspraak ook gevolgen kan hebben voor de werkwijze van de politie bij het opvragen van camerabeelden? Deelt u de mening dat de rechter-commissaris niet onnodig en belemmerend moet worden ingeschakeld in de opsporing van strafbare feiten?
Ik sta op het standpunt dat deze uitspraak niet de in de vraag bedoelde gevolgen heeft. Beelden van particuliere bewakingscamera's zijn naar mijn oordeel van een andere aard dan een bestand met pasfoto's en daaraan gekoppelde andere persoonsgegevens. In recente uitspraken van de Rechtbank Zutphen, het Gerechtshof ’s Gravenhage en het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch2 komt dit ook tot uitdrukking. In geval van pasfoto’s op toegangspasjes is er een koppeling met andere persoonsgegevens, gekoppeld aan het verlenen van toegang of andere rechten. In geval van bewakingscamera’s is vooraf onbekend of en van welke personen beelden worden gemaakt en wat daarop wel of niet zichtbaar zal zijn. Ook zijn daarbij geen andere persoonsgegevens bekend. Dergelijke camerabeelden worden om die reden bij de toepassing van de Wet bescherming persoonsgegevens niet als bijzondere persoonsgegevens gezien. Zoals in het antwoord op vraag vier aan de orde komt, is dit voor de uitleg van artikel 126nf van belang.
Waar het Wetboek van Strafvordering voorschrijft dat de rechter-commissaris voor een bepaalde opsporingshandeling een voorafgaande machtiging moet afgeven, dient dit voorschrift uiteraard te worden nageleefd.
Deelt u de mening dat het nooit de bedoeling van de wetgever kan zijn geweest om het vragen van foto’s en/of beeltenissen van verdachten onder het strenge regime van artikel 126nf Sv te brengen? Kan de uitleg van de Hoge Raad met zich meebrengen dat voor feiten als winkeldiefstal, inbraken in winkels en bedrijven, woninginbraken, mishandelingen, vernielingen, zakkenrollerij en oplichting geen gebruik meer kan worden gemaakt van foto’s en/of (andere) beeltenissen van de verdachte, omdat in geval van verdenking voor deze feiten geen sprake is van een ernstige inbreuk op de rechtsorde?
De uitleg van artikel 126nf moet in het bredere perspectief worden geplaatst van de discussie over het vorderen van gegevens en de recente ontwikkelingen op het gebied van privacy in zowel Nederlands als Europees verband. Zoals in de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel waarin artikel 126nf is geïntroduceerd naar voren komt, moet voor de uitleg van het begrip gevoelige gegevens worden gekeken naar de toepassing van artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Kamerstukken II, 2003–2004, 29 441, nr. 3, p. 10). Bij de totstandkoming van het artikel is gestreefd naar een voldoende afgewogen waarborging van veiligheid enerzijds en privacy anderzijds, waaruit het huidige stelsel van gegevensvordering is voortgekomen. Onderdeel van dat stelsel is dat aan bijzondere persoonsgegevens een andere bescherming wordt verleend dan aan gegevens die deze status niet hebben. Ik zie in deze uitspraak vooralsnog geen aanleiding tot wetswijziging. Of sprake is van bijzondere persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens is in concreto ter beoordeling van de officier van justitie.
Ook indien er sprake is van bijzondere persoonsgegevens, wil dit niet zeggen dat deze persoonsgegevens niet gevorderd zouden mogen worden. Alsdan dient wel de bevoegdheid van artikel 126nf te worden toegepast en zal de rechter-commissaris een verzoek tot machtiging van het OM beoordelen.
Geeft rechtsoverweging 2.6 van de uitspraak van 23 maart 2010, waarin de Hoge Raad overweegt dat uit de wetsgeschiedenis niet alleen volgt dat gegevens die direct het ras van een persoon betreffen als «gevoelige» informatie moeten worden aangemerkt in de zin van artikel 126nd, tweede lid, Sv, maar ook die gegevens waaruit informatie over het ras van een persoon kan worden afgeleid, u aanleiding de wet op dit punt te wijzigen?
Gegeven de beperkte reikwijdte van de beschikking (zie antwoord 3) zie ik vooralsnog geen aanleiding, wetswijziging voor te stellen.
Huidige nucleaire activiteiten van Iran o.a. naar aanleiding van een brief van de minister van Buitenlandse Zaken d.d. 24 maart 2010 |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bereid aanvullende informatie te verschaffen over het «zich snel ontwikkelende Iraanse ballistische rakettenprogramma»?1 Heeft u aanwijzingen voor het ontwikkelen van een Iraanse raket die geschikt is om kernwapens te dragen? Zo ja, wat zijn daarvoor de bewijzen?
In het najaar van 2009 heeft Iran meerdere testen van korte- en middellange afstandsraketten ondernomen, die ook door Iran publiekelijk kenbaar zijn gemaakt. Volgens Iran zijn meerdere nieuwe versies van ballistische raketten in ontwikkeling, met onder andere betere navigatiemogelijkheden en mogelijkheden om meerdere doelen gelijktijdig te treffen. De reeds bestaande Shahab-3 raket heeft volgens Iran een bereik van maximaal 2000 kilometer. Voor het overige verwijs ik u naar de Commissie voor de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten.
Welke landen hebben het Additioneel Protocol van het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA) niet ondertekend noch geratificeerd?
Als bijlage bij deze brief stuur ik een overzicht gedateerd 7 april jl. van de waarborgovereenkomsten die landen met het IAEA hebben afgesloten.2 Hieruit blijkt welke landen het Additioneel Protocol niet hebben getekend en geratificeerd.
Het IAEA had in december 2009 151 leden. Noord-Korea heeft in 1994 zijn lidmaatschap opgezegd.
Wat is uw technische verklaring voor uw stelling dat Iran sinds november 2009 problemen ondervindt bij de productie van verrijkt uranium en hoe verklaart u dat er tegelijkertijd met minder centrifuges toch meer verrijkt uranium wordt geproduceerd?
Het IAEA meldt in zijn meest recente rapport dat met minder centrifuges meer verrijkt uranium is geproduceerd. Dit is een indicatie dat de centrifuges die operationeel waren, efficiënter hebben gewerkt. Dit hoeft overigens niet te betekenen dat de operationele centrifuges optimaal draaien. Het IAEA meldt eveneens dat er in totaal minder centrifuges operationeel waren. Dit indiceert dat Iran niet in staat was hetzelfde aantal operationele centrifuges te handhaven als in eerdere stadia. Hieraan kunnen problemen met gebruikte materialen en het ontwerp van de centrifuges ten grondslag liggen. Door de huidige sancties t.a.v. Iran is het voor dit land steeds moeilijker aan de noodzakelijke grondstoffen en materialen voor de bouw, ontwikkeling en het onderhoud van centrifuges te komen.
President Ahmadinejad onthulde op 9 april jl. een model van een nieuwe generatie ultracentrifuge ter gelegenheid van de jaarlijkse Iraanse dag van de nucleaire technologie. Volgens Iran zou het gaan om centrifuges met een hogere opbrengst dan het huidige type.. Het IAEA zal moeten verifiëren of deze beweringen met feiten gestaafd kunnen worden.
Is het waar dat verrijking tot 20% noodzakelijk is voor de productie van medische isotopen? Bent u tegen de productie van medische isotopen in Iran?
Iran kan onder het huidige sanctieregime medische isotopen op de wereldmarkt kopen. Het staat Iran tevens vrij om zelf medische isotopen te produceren, bijvoorbeeld in de Tehran Research Reactor. De Tehran Research Reactor is de enige reactor in Iran waarmee medische isotopen kunnen worden geproduceerd. Als brandstof gebruikt deze reactor uranium dat tot bijna 20% is verrijkt.
Bestrijdt u de verklaring van de Iraanse regering waarin zij beweert dat het meer verrijkingsinstallaties wil bouwen om te kunnen voorzien in de brandstof voor toekomstig te bouwen nucleaire reactors? Zo ja, op grond waarvan bestrijdt u dat?
Ik betwijfel de juistheid van deze verklaring. Zoals gesteld in mijn brief 24 maart jl. beschikt Iran voor zover bekend nog niet over de techniek om laagverrijkt uranium in brandstofstaven te verwerken. Daarom vindt de Nederlandse regering de verrijking tot 20% en de door Iran aangekondigde bouw van tien nieuwe verrijkingsinstallaties weinig consistent met de toekomstige mogelijkheden om het verrijkte uranium ook daadwerkelijk als brandstof in een civiel kernenergie-programma te gebruiken.
Op dit moment beschikt Iran evenmin over operationele kerncentrales waar het in Natanz geproduceerde laagverrijkte uranium gebruikt zou kunnen worden. Hoewel ontwikkeling van de kerncentrale in Bushehr, een zogeheten lichtwaterreactor die met Russische hulp is gebouwd, zich in een vergevorderd stadium bevindt, hebben technische problemen er tot nu toe voor gezorgd dat de centrale niet kon worden opgestart. De brandstof voor deze centrale hoeft bovendien niet in Natanz te worden geproduceerd, omdat Rusland deze levert. Deze levering staat onder toezicht van het IAEA. Ook hierdoor lijkt de bouw van tien nieuwe verrijkingsinstallaties niet logisch. Hoewel Iran voornemens is zelf een kerncentrale te bouwen in Darkhovin, is de bouw hiervan nog niet begonnen.
Heeft u bewijzen voor de bewering dat «het IAEA-rapport stelt dat er een gegrond vermoeden bestaat dat Iran zich in het verleden of heden heeft bezig gehouden met mogelijke activiteiten die zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van een kernkop»?2 Zo ja, welke bewijzen zijn dat?
Directeur-Generaal Amano van het IAEA verwijst in de context van deze specifieke passage in zijn meest recente rapport over Iran naar uitgebreide informatie waar het agentschap beschikking over heeft en die via uiteenlopende bronnen in de loop der tijd is verzameld. Volgens DG IAEA zou deze informatie consistent en geloofwaardig zijn. Het is vooralsnog niet waarschijnlijk dat het IAEA kenbaar zal maken om welke bronnen het precies gaat. Zie ook vraag 10 en 11.
Wat is uw beleid aangaande de Amerikaanse wetgeving voor unilaterale sancties tegen Iran, zoals onder andere vastgelegd in de door het House of Representatives aangenomen Iran Refined Petroleum Sanctions Act (IRPSA)? Is het waar dat de maatregelen vastgelegd in deze en andere wetten Nederlandse economische belangen zouden schaden? Zo ja, welke?
Zowel het Huis van Afgevaardigden als de Senaat hebben onlangs wetsvoorstellen aangenomen ter aanscherping van de sancties op Iran. Deze voorstellen richten zich op het beperken van de mogelijkheden van Iran om aardolie en gas te raffineren, of geraffineerde producten te verkrijgen. Ook buitenlandse bedrijven zouden zijn gehouden aan deze nieuwe Amerikaanse maatregelen op straffe van uitsluiting van de Amerikaanse markt. Het Huis en de Senaat (Congres) staan nu voor de opgave om de twee voorstellen samen te voegen tot een door beide gedragen, definitieve wetstekst, die vervolgens door de president moet worden ondertekend. Ook over vrijwaringsclausules wordt waarschijnlijk nog gesproken. Mij is niet bekend dat deze specifiek op VNVR-leden gericht zouden worden. Ook Nederlandse bedrijven zouden kunnen worden geraakt door de Amerikaanse wetgeving. Welke bedrijven hinder zullen ondervinden, en in welke mate, zal afhangen van de uiteindelijke wetstekst, de geboden uitzonderingsmogelijkheden en de implementatie. Ik ben, evenals mijn EU collega’s, van mening dat unilaterale sanctiewetten geen extraterritoriale werking mogen hebben. Dit heeft Nederland ook kenbaar gemaakt aan de Administratie en het Congres. HV Ashton heeft namens de EU haar zorgen overgebracht aan Secretary of State Clinton over de voorgenomen sanctiewet.
Is het waar dat de Amerikaanse regering voorstelt om leden van de Veiligheidsraad te vrijwaren van de gevolgen van unilaterale Amerikaanse sancties? Wat is uw oordeel over deze maatregel, bent u het daarmee eens?3 Indien nee, waarom niet? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat indien sancties tegen de Iraanse Revolutionaire Garde worden ondernomen, een groot deel van de Iraanse economie wordt getroffen omdat deze wordt beheerst door de Revolutionaire Garde? Zo ja, steunt u deze sancties toch als deze de bevolking treffen?4
Het is van groot belang dat negatieve gevolgen van sancties voor de burgerbevolking tot het minimum beperkt worden. Daarom bepleit ik in EU verband dat sancties zo worden ingericht dat ze de belangen van het regime raken en de Iraanse burgers zoveel mogelijk ontzien. Dit geldt ook voor sancties gericht tegen de Revolutionaire Garde.
Acht u, in het licht van bevindingen van de commissie Davids over de informatievoorziening van de inlichtingendiensten over Iraakse massavernietigingswapens, de in de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten aangehaalde bronnen betrouwbaar? Op welke wijze garandeert u dat dat wel zo is? Kunt u dat toelichten?5
Ik verwijs u graag naar de beantwoording van 24 maart jl. van de vragen 2, 3 en 4 van de heer Van Dam over de ontwikkelingen rondom de nucleaire activiteiten van Iran en het meest recente rapport van het IAEA (kenmerk 2010Z03799).
Wat zijn de «alleged studies» waarover door het IAEA rapport wordt geschreven? Wat is de oorspronkelijke bron van die rapporten?6
De «alleged studies» worden in paragraaf 42 van het meest recente IAEA rapport over Iran besproken. Het gaat hierbij onder andere om een studie naar de conversie van UO2 naar UF4 («green salt»), studies naar hoog explosieve testen en ontwerpen voor een «missile re-entry vehicle». Het IAEA zegt zich hierbij te baseren op «multiple sources». Iran heeft verklaard dat de documenten vervalst zijn (zie ook de verwijzing naar het IAEA-rapport in de beantwoording van 24 maart jl. van vraag 6 van de heer Van Dam over de ontwikkelingen rondom de nucleaire activiteiten van Iran en het meest recente rapport van het IAEA (kenmerk 2010Z03799).
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) van de EU van 21 april a.s.?
Ja.
Sluikreclame/informatie gericht op kinderen |
|
Henk van Gerven |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw mening over marketingactiviteiten voor het ADHD-medicijn Concerta via het marketingbureau Kostzewa in samenwerking met Hilah Productions in opdracht van Janssen-Cilag, de producent van Concerta?1
Ik heb kennis genomen van deze activiteiten in opdracht van Janssen-Cilag. De beoordeling of deze activiteiten binnen de wet- en regelgeving t.a.v. dit onderwerp vallen laat ik aan de toezichthoudende instellingen (Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ), CGR, en KOAG/KAG); hen heb ik ingelicht over deze casus, en zij zullen de casus conform hun samenwerkingsafspraken opnemen. In algemene zin kan ik zeggen dat marketingactiviteiten niet mogen leiden tot onnodig geneesmiddelengebruik. Of daarvan hier sprake is, kan ik eerst na het onderzoek concluderen. Overigens heb ik van de firma Janssen-Cilag begrepen dat zij zich distantiëren van de manier waarop het marketingbureau de opdracht heeft omschreven.
Bent u bereid de Stichting Code Publieksreclame voor Geneesmiddelen (CGR) of liever de Inspectie onderzoek te laten doen naar een (inmiddels verwijderde) presentatie van Kostzewa marketing waarin dit bureau uitlegde hoe schijnbaar neutrale voorlichting over ADHD werd gebruikt voor marketing van het middel van Janssen-Cilag en dat dit ook leidde tot een significante omzetstijging?2
Deze melding is bij Inspectie, CGR en KOAG/KAG onder de aandacht gebracht. Ik vertrouw erop dat deze melding door deze drie partijen conform hun samenwerkingsafspraken zal worden opgepakt.
Hoe beoordeelt u stellingen als «hoe communiceer je subtiel en doeltreffend het middel Concerta» door het marketingbureau?2
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, indien informatie tot doel heeft de omzet te verhogen, dit gedefinieerd moet worden als sluikreclame, en dus is verboden?
Wat kwalijk zou zijn, is als bedrijven activiteiten ontplooien die aanzetten tot het onnodig gebruik van geneesmiddelen. In hoofdstuk 9 van de Geneesmiddelenwet is neergelegd wat er met betrekking tot publieksreclame voor geneesmiddelen wel en niet mag. Op het moment dat men buiten de regels treedt zal er door Inspectie, CGR en KOAG/KAG conform hun samenwerkingsafspraken worden opgetreden.
Deelt u de mening dat de grens tussen informatie en marketing een grijs gebied is, en dat, ook als niet direct wordt verwezen naar een geneesmiddel of vergunninghouder3, op een subtiele manier sluipreclame bedreven kan worden? Zo ja, bent u bereid deze casus goed te laten onderzoeken, zodat ook voor andere fabrikanten en marketingbureau’s duidelijk wordt waar de grenzen liggen?
Het is toegestaan om informatie over gezondheid en ziekte te verspreiden. Soms wordt dit gezien als reclame. Volgens een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem uit 2003 kan in zijn algemeenheid worden gezegd dat wanneer een tot het publiek gerichte uiting uitsluitend informatie bevat over een ziekte, zonder dat direct en/of indirect naar een geneesmiddel en/of een vergunninghouder wordt verwezen, deze uiting in beginsel niet als reclame kan worden aangemerkt. Deze informatie is dan niet verboden en wordt als gezondheidsinformatie aangemerkt.
In een brief aan uw Kamer (TK, vergaderjaar 2009–2010, 29 477, nr. 105) heb ik u mijn visie op symptoomreclame gegeven. Het is moeilijk om een eenduidige scheidslijn aan te brengen tussen informatie en reclame, terwijl, zoals uw vraag ook illustreert, er wel behoefte is aan meer eenduidigheid. Ik vind het daarom een goede zaak dat de verschillende instanties die hiermee van doen hebben met elkaar in overleg zijn gegaan om te bezien of, en zo ja hoe nadere verduidelijking en aanscherping van regels en normering mogelijk is.
Deelt u de mening dat leveren van spreekbeurtenteksten aan kinderen van 6 tot 16 jaar door Janssen Cilag, ontwikkeld door Hilah Productions4, waarin verwezen wordt naar een pil om je rustig te maken, niet geoorloofde beïnvloeding van kinderen is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals ik reeds eerder schreef is het geven van informatie over gezondheid en ziekte geoorloofd, mits dat gebeurt binnen de regels die daarvoor gelden. Met het geven van dergelijke informatie aan kinderen is extra zorgvuldigheid geboden. Of met het leveren van deze spreekbeurtteksten door Janssen-Cilag buiten de regels is getreden, zal beoordeeld moeten worden binnen de structuur die bestaat voor het toezicht op geneesmiddelenreclame.
Kent u de brochure Perspectief van Janssen-Cilag waarin medicatie als eerste wordt genoemd, onder meer Concerta?5 Zo ja, hoe wordt deze verspreid? Is dit voorgelegd aan de CGR en zo niet, bent u bereid dit alsnog te doen?
Ja, ik ken de brochure Perspectief van Janssen-Cilag. De brochure bestaat uit een deel voor beroepsbeoefenaren, en een deel voor het algemeen publiek, en wordt op aanvraag door Janssen-Cilag per post verstuurd naar psychiaters en kinderartsen. Ook geïnteresseerde individuen kunnen daarnaast de brochure aanvragen. Uit informatie van Janssen-Cilag vernam ik dat de brochure niet is voorgelegd aan de CGR. In een eventueel onderzoek naar deze casus door de zelfregulerende instanties zal deze brochure vanzelfsprekend ook worden meegenomen.
Kent u de site www.pharmamarketeer.nl en een recent artikel over marketing bij ADHD (31 maart) waarin gewezen wordt op de mogelijkheden van hyves en twitter? Zo ja, vindt u het een gewenste ontwikkeling als «informatie» richting kinderen vanuit de industrie of marketingbureau’s haar weg vindt?6 Concept catalog, onderhands aan bewindspersoon verstrekt
Ja, ik ken de website en het artikel. Zoals ik in het antwoord op vraag 5 al meldde is het toegestaan om informatie over gezondheid en ziekte te verspreiden. Deze informatievoorziening moet op een afgewogen manier plaatsvinden. Wanneer verwezen wordt naar behandelopties, ligt het voor de hand om hiervoor aan te sluiten bij de door de beroepsgroep gehanteerde richtlijnen. En wanneer de informatievoorziening zich richt op kinderen, is extra zorgvuldigheid geboden.
Het bericht dat slimme meters eenvoudig te hacken zijn |
|
Paulus Jansen |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel ««Smart» utility meters have security holes and can be hacked, expert finds»?1
Ja.
Welke technische en procedurele voorzorgen zijn er getroffen om de kans op hacken van de op de Nederlandse markt toegelaten slimme meters te minimaliseren?
Het waarborgen van de privacy en het zo goed mogelijk beveiligen van de meter en het dataverkeer is een voorwaarde voor een geslaagde invoering van de slimme meter in Nederland. Het is van het grootste belang om de risico’s op hacken te minimaliseren en eventuele gevolgen moeten zoveel mogelijk beperkt zijn. Hiertoe stel ik eisen in wet- en regelgeving en treffen de netwerkbedrijven zelf op grote schaal voorzorgsmaatregelen. Het op voorhand absoluut uitsluiten van hacken is helaas echter niet mogelijk.
Voorafgaand aan de start van de uitrol van de slimme meter zal op grond van het wetsvoorstel marktmodel (31 374) een algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld waarin nadere eisen worden gesteld aan de meetinrichting. In dit besluit zullen ook nadere eisen worden gesteld aan de beveiliging van de meter. Verder zal in een ministeriële regeling worden voorgeschreven dat de voorwaarden ten aanzien van de wijze van gegevensverwerking (Informatiecode), die door de NMa op voorstel van de netbeheerders en leveranciers zal worden vastgesteld, ook zien op de beveiliging van de gegevensverwerking tussen de slimme meter bij de consument, de netbeheerder en de leverancier, alsmede op wijze waarop over de naleving daarvan in de jaarverslagen van netbeheerders en leveranciers wordt gerapporteerd. Deze voorwaarden ten aanzien van de wijze van gegevensuitwisseling zien daarmee ook op de verplichting voor netbeheerders en leveranciers om een rapportagevorm te ontwikkelen om kleinverbruikers, via de jaarverslagen, te informeren over de wijze waarop zij bij de uitwisseling van gegevens verantwoording afleggen over de naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens. De NMa zal deze rapportagevorm vastleggen in de Informatiecode, die moet voldoen aan de nadere eisen die daaraan in de hiervoor genoemde ministeriële regeling worden gesteld. De NMa wordt belast met het toezicht op het publiceren van deze verklaring in of bij de jaarrekening. Het College Bescherming Persoonsgegevens ziet toe op de wijze waarop netbeheerders en leveranciers de Wet bescherming persoonsgegevens naleven.
De netbeheerders zijn verantwoordelijk voor de uitrol en het beheer van slimme meters, inclusief de beveiliging. In de afgelopen periode hebben de netbeheerders, verenigd in Netbeheer Nederland, gewerkt aan technische en procedurele voorzorgsmaatregelen. Netbeheer Nederland heeft hierbij samengewerkt met afnemerorganisaties, zoals de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis, en diverse experts, waaronder TNO, PWC en de Radboud Universiteit. Ook mijn departement is bij dit proces betrokken geweest. De voornaamste technische en procedurele voorzorgsmaatregelen die door de netbeheerders getroffen worden, hebben betrekking op het:
Netbeheer Nederland zorgt voor de vertaling van deze eisen en maatregelen in landelijk beleid voor de netbeheerders. Netbeheer Nederland heeft mij geïnformeerd dat dit beleid medio dit jaar gereed zal zijn voor publicatie. Dan zal de precieze formulering van deze voorzorgsmaatregelen van de netbeheerders bekend zijn. De kernpunten van deze voorzorgsmaatregelen worden vastgelegd in de hiervoor genoemde regelgeving. Netbeheerders zijn met elkaar overeengekomen om beveiligingsincidenten met elkaar te delen en opgedane kennis te gebruiken om de beveiliging te verbeteren, opdat binnen de sector een eenduidig beveiligingsniveau wordt gerealiseerd. Ik constateer kortom dat de netbeheerders veel in het werk stellen om tot een adequate beveiliging te komen.
Is uitgesloten dat hackers via de slimme meter de stroomtoevoer naar een gebouw afsluiten, bijvoorbeeld als voorbereiding op een inbraak? Kunt u dit onderbouwen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de rechtsbescherming van de klanten van energiebedrijven geregeld in geval van manipulatie van slimme meters door derden?
Wanneer een klant schade lijdt door een manipulatie die door de netbeheerder redelijkerwijs te voorkomen was, dan kan de klant de netbeheerder aansprakelijk stellen, net zoals dat nu het geval is. Dit houdt in dat een netbeheerder aansprakelijk is indien de netbeheerder toerekenbaar tekort is geschoten in de beveiliging van de meter en de klant dientengevolge schade lijdt. Daarnaast is het zo dat indien door manipulatie de meter veel meer verbruik aangeeft dan werkelijk is verbruikt, aan de klant dit niet gerealiseerde verbruik niet in rekening gebracht mag worden. De klant zal dan alleen het verbruik dat hij naar schatting heeft gehad in rekening worden gebracht.
Daarnaast is het normale aansprakelijkheidsrecht van toepassing. De klant kan de hacker aansprakelijk stellen voor de schade die de klant lijdt. Wanneer een hacker bijvoorbeeld niet getraceerd kan worden of als deze niet voldoende draagkrachtig is en de netbeheerder niet aansprakelijk is, dan kunnen situaties ontstaan waarin de klant de schade niet (volledig) kan verhalen. Bij andere vormen van criminaliteit is dit niet anders.
Is er binnen de huidige wettelijke kaders voor de klant enig risico dat hij opdraait voor (een deel van) de directe en indirecte schade die kan ontstaan ten gevolge van de manipulatie van slimme meters door derden? Zo ja, welk risico?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u dit risico acceptabel in het licht van het voornemen van de regering om – vroeg of laat – de slimme meters verplicht uit te rollen, waardoor de afnemers van energie opgezadeld worden met risico’s waar ze nooit om gevraagd hebben?
Slimme meters zijn van belang voor een betaalbare, betrouwbare en duurzame energievoorziening. Ik zie daarom uit naar een geslaagde invoering van de meter. Het waarborgen van de privacy en het zo goed mogelijk beveiligen van de meter en het dataverkeer is daarvoor een voorwaarde. Het wetsvoorstel marktmodel, de aangekondigde Algemene Maatregel van Bestuur en ministeriële regeling, en de maatregelen van de sector die hiervoor zijn beschreven, vormen hiervoor een goede basis. Overigens hebben kleinverbruikers de mogelijkheid om de slimme meter, die door de netbeheerder te beschikking wordt gesteld, te weigeren. Ook kunnen ze er voor kiezen om het op afstand uitlezen van meterstanden aan of uit te laten zetten als ze een slimme meter hebben.
Een computerstoring bij KPN |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de computerstoring bij KPN, waardoor de huisartsendossiers van 5 miljoen Nederlanders en de medicatiedossiers van 8 miljoen Nederlanders bijna tien uur lang niet te raadplegen waren?1
Ik heb geen toegang tot de genoemde website. Via andere media (o.a. http://www.nu.nl/tech/2215845/korte-storing-treft-huisartsen-en-apotheken.html) is mij dit bekend. De betreffende leverancier heeft nog geen klanten aangesloten op het landelijk schakelpunt.
Wat is de maximale tijd dat iemand jaarlijks door fouten zijn data niet beschikbaar stelt aan een regionaal Elektronisch Patiëntendossier (EPD) of het Landelijke EPD? Welke sanctie staat op het niet beschikbaar stellen van de dossiers?
Ik heb geen directe betrokkenheid bij regionale EPD’s en afspraken hieromtrent.
Ten aanzien van het Landelijke EPD zijn specifieke eisen gesteld aan de beschikbaarheid en bescherming tegen storingen. Grote storingen mogen niet meer dan 2 keer per jaar voorkomen en dienen binnen een dag te worden opgelost.
Zolang het EPD-wetsvoorstel nog niet inwerking is getreden is er geen sanctiemogelijkheid. Na inwerkingtreding bestaat de mogelijkheid om een boete op te leggen.
Kent u berichten dat er bij KPN één omvormer kapot was en dat dit voldoende was om het hele netwerk plat te leggen? Hoe beoordeelt u het feit dat de opslag van zulke datagegevens zonder back-up en niet redundant is uitgevoerd?
Naar ik begrepen heb van KPN was er wel degelijk sprake van een backup en een redundante situatie. De storing op dinsdag 30 maart is veroorzaakt doordat in het netwerk van KPN de transformator in een «concentrator», een apparaat wat diverse bedrijven in het datacentre verbindt met netwerken buiten het gebouw, kapot is gegaan. Normaliter neemt een tweede transformator in dit apparaat de taak van de eerste over. Dat is ook tijdelijk gebeurd. Kort daarna is echter ook deze transformator uitgevallen. De oorzaak zat in de stroomvoorziening op locatie. Storingen van defecte apparatuur of in netwerken zijn nooit te voorkomen, maar dienen wel tot een minimum te worden beperkt.
Naar aanleiding van deze storing heeft KPN aangegeven met alle partijen een evaluatie te hebben uitgevoerd en acties te hebben ondernomen.
Is het wettelijk toegestaan om data-opslag zo kwetsbaar te laten plaatsvinden? Zo ja, vindt u dan dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn?
Ten aanzien van informatiebeveiliging in de zorg geldt dat via de regeling van de wet Gebruik BSN in de zorg voldaan moet worden aan NEN 7510. Deze regeling geldt voor alle zorgverleners. Hierin wordt onder andere aandacht geschonken aan back-up en continuïteitsplannen.
Aanvullende maatregelen hierop zijn mijns inziens niet noodzakelijk.
Wie is er aansprakelijk voor medische fouten die hun oorzaak vinden in het feit dat artsen niet in staat waren om het dossier van hun eigen patiënten te raadplegen?
Iedere hulpverlener is ingevolge de WGBO gehouden aan de norm van goed hulpverlenerschap. Hij dient te handelen in overeenstemming met de voor hem geldende professionele standaard. Iedere beroepsbeoefenaar is verantwoordelijk voor de juistheid van zijn eigen dossiers en iedere hulpverlener heeft een eigen onderzoeksplicht. Tegen dit licht moeten allerlei aansprakelijkheidsvraagstukken worden bekeken.
Een groen geluidsscherm |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Camiel Eurlings (minister verkeer en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de artikelen «Innovatieve luchtschermen leiden niet tot betere luchtkwaliteit» en «Geluidsscherm zuivert lucht zeker wel»?1
Ik ben bekend met de genoemde artikelen.
Is de bewering waar dat enerzijds geen significant effect is gemeten bij de test van het geluidsscherm van CleanScreen, maar dat anderzijds dit scherm wel het equivalent van de fijnstofuitstoot van 8000 vrachtwagens per dag blijkt te hebben afgevangen?
In de proef van het Innovatieprogramma Luchtkwaliteit (IPL) is er geen significant verschil gemeten tussen het effect van een standaard geluidsscherm en het effect van het scherm «CleanScreen» op de luchtkwaliteit. In een proef van «CleanScreen» zelf is voor een andere meetopzet gekozen en is iets anders gemeten.
In de Proeftuin Schermen van het IPL is getest of geluidsschermen de luchtkwaliteit kunnen verbeteren op die plaatsen waar mensen in verhoogde mate aan vervuiling worden blootgesteld. Met de gekozen meetopzet wordt antwoord gegeven op die onderzoeksvraag. De meetmethoden zijn door een internationaal wetenschappelijk comité getoetst en valide bevonden. De methoden zijn bovendien in overeenstemming met de Nederlandse regelgeving (Regeling Beoordeling Luchtkwaliteit). Deze regeling is erop gericht te bepalen of de luchtkwaliteit daar verbetert waar dit het meest van belang is.
Na analyse kan geconcludeerd worden dat het scherm »Cleanscrean» positieve effecten heeft op de concentraties gemeten stoffen achter het scherm, maar dat dit effect niet significant beter is (het effect leek zelfs wat minder goed) dan het effect van het referentiescherm. Andere beproefde innovatieve schermen (7 in totaal) lieten vergelijkbare resultaten zien; het referentiescherm bleek in de praktijk het beste te werken voor luchtkwaliteit.
De meetopzet in de proef van de ontwerper van het scherm «CleanScreen» geeft geen antwoord op de vraag of de luchtkwaliteit verbetert op die plaatsen waar mensen aan vervuiling worden blootgesteld en geeft daarmee geen antwoord op de vraag, zoals het IPL die heeft gesteld. Bovendien is de opzet niet door wetenschappelijke experts getoetst.
De leverancier van «CleanScreen» (BAM) heeft onderzocht hoeveel fijn stof op het scherm is neergeslagen in de periode dat het scherm beproefd werd in de Proeftuin Schermen. Daarbij werd een effect van een equivalent van 8000 vrachtwagens per dag gevonden. De vraag of de luchtkwaliteit achter het scherm ook significant meer is verbeterd dan met een standaard scherm is daarmee niet beantwoord.
Kunt u de schijnbare tegenstrijdigheid tussen deze resultaten verklaren? Zou het zo kunnen zijn dat de winst in luchtkwaliteit in een groter gebied is «neergeslagen» dan eerder was aangenomen?
Zie ook de beantwoording van vraag 2. In de twee proeven zijn verschillende zaken onderzocht. In de Proeftuin Schermen stond de vraag centraal in hoeverre de luchtkwaliteit achter het scherm is verbeterd, de proef van BAM geeft antwoord op de vraag of het scherm fijnstof afvangt. Er is in mijn ogen geen sprake van een tegenstrijdigheid, maar van een andere onderzoeksvraag. Hierdoor zijn de resultaten niet te vergelijken.
Dat is niet uit te sluiten, maar in de proef niet gemeten. Er is door het IPL gemeten op drie afstanden achter het scherm (5, 10 en 28,5 meter achter het scherm, steeds op 1,5 meter boven maaiveld).
Bent u van mening dat de winter het meest geschikte seizoen is om een groen geluidsscherm te testen?
Eén van de andere beproefde innovatieve schermen was een groen geluidsscherm (ook een scherm van BAM). Dit scherm bestond louter en alleen uit vegetatie. Dit scherm is beproefd in de Proeftuin Schermen in de periode december 2007 – maart 2008, dus in de winter. Hoewel het scherm bestond uit een evergreen plant, zullen de bladen in de zomer wat anders van vorm en grootte zijn dan in de winter.
Wellicht had dit scherm in de zomer een betere prestatie laten zien. Echter, dit scherm liet in de beproefde periode zo weinig effect op de luchtkwaliteit zien dat de verwachting niet is dat dit veel beter was geweest in de zomer.
Tevens zal in een praktijksituatie een scherm het gehele jaar goed moeten presteren en zou het effect niet afhankelijk mogen zijn van het seizoen.
Zijn bovenstaande overwegingen voor u aanleiding vervolgonderzoek te doen naar de mogelijkheden om fijnstof af te vangen met groene of kunstmatige geluidswallen?
De resultaten laten duidelijk zien dat het beproefde groene scherm geen groter effect heeft op de luchtkwaliteit achter het scherm dan een standaard geluidscherm. Deze conclusie is wetenschappelijk gevalideerd. Ik zie dan ook geen aanleiding nader onderzoek te doen.
Het artikel "Bejaarde homo's terug in de kast" |
|
Corien Jonker (CDA) |
|
Ab Klink (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Bejaarde homo’s terug in de kast»?1
Ja.
Heeft u zicht op de omvang van vormen van negatieve bejegening van bewoners en personeel met een homoseksuele geaardheid in zorg- en verpleeghuizen? Zo ja, kunt u deze aangeven? Welke rol spelen hierbij culturele c.q. religieuze verschillen?
Vanuit het kwaliteitskader verantwoorde zorg, wordt er om de twee jaar een cliënttevredenheidsonderzoek gedaan in de verzorgings- en verpleeghuizen. Dit onderzoek wordt gedaan volgens de CQ index (Consumer Quality Index) waarin de cliënten wordt gevraagd naar de ervaren bejegening. In september 2009 is het branchebeeld van de meting van 2008 uitgekomen. Hierin wordt vermeld dat cliënten tevreden zijn over de bejegening in de verzorgings- en verpleeghuizen. (De score is 3,27 op een schaal van 1–4).
Het signaal dat er meer aandacht moet komen voor deze groep is mij bekend. Om meer zicht te krijgen op de omvang en vorm van negatieve bejegening bij deze groep, heb ik samen met mijn collega bewindspersoon van VROM eerder financieel bijgedragen aan het project «Roze Ouderen in Nederland». Dit project omvatte het organiseren van een Roze Belweek (beeldvorming van waar roze ouderen tegen aanlopen en wat er zou moeten veranderen); het opstellen van aanbevelingen voortgekomen uit de belweek in het Groenboek (2006) en het verankeren van de ideeën en oplossingsrichtingen door middel van pilotprojecten (2007 en 2008). Het project is uitgevoerd door ANBO, COC Nederland, Schorer en Movisie. De uitkomsten van het rapport «Roze ouderen in Nederland» krijgen een vervolg via het project «Roze 50+ de Onzichtbaarheid voorbij» van het Consortium Roze 50+ Nederland.
De tweede homo-emancipatiemonitor van het SCP die deze zomer verschijnt, zal ingaan op de acceptatie onder verschillende bevolkingsgroepen, waaronder ouderen en onder meer culturele en religieuze verschillen.
Welk beleid voeren management en bestuur van zorg- en verpleeghuizen om discriminatie van homoseksuele bewoners en personeel te voorkomen? Hoe gaan zij om met signalen van negatieve bejegening?
Een goede bejegening maakt deel uit van kwalitatief goede zorg (zie het antwoord op vraag 2). Mensen moeten gewoon zichzelf kunnen zijn in een zorginstelling en bewoners hebben recht op een goede bejegening ongeacht hun achtergrond of seksuele voorkeur. Bij signalen van negatieve bejegening dienen zorginstellingen daar adequaat op in te spelen. Een cliënt heeft bovendien altijd het recht om gebruik te maken van de mogelijkheden die de Wet Klachtrecht Cliënten Zorginstellingen (WKCZ) biedt, zoals bij vraag 5 wordt aangegeven.
Welk percentage van de zorg- en verpleeginstellingen heeft een homovriendelijk beleid? Hoeveel instellingen hebben een «Roze Loper» uitgereikt gekregen?
Hier zijn geen specifieke cijfers over bekend, maar elke instelling dient aandacht te besteden aan de bejegening van de cliënten in hun instelling (zie antwoord op vraag 2).
Voor zover bekend hebben zes instellingen in 2008 een aanmoedigingsprijs in Nijmegen uitgereikt gekregen en een zorginstelling in Den Haag heeft in 2009 de Roze Loper uitgereikt gekregen. De eerste Roze Loper tolerantiescan is in deze maand uitgereikt aan een instelling in Amsterdam. Het is de bedoeling dat dit jaar bij meerdere instellingen een Roze Loper tolerantiescan wordt uitgevoerd.
Welk percentage van de instellingen heeft een bemiddelings- of klachteninstantie voor meldingen van negatieve bejegening? Wordt naar uw mening voldoende gebruik gemaakt van deze voorzieningen? Zo ja, op welke wijze wordt met meldingen omgegaan? Zo nee, zijn er specifieke drempels om van de voorzieningen gebruik te maken?
Elke zorginstelling is op basis van de Wet Klachtrecht Cliënten Zorginstellingen (WKCZ) verplicht een klachtenregeling op te stellen. Het primaire doel van de WKCZ is het bieden van een laagdrempelige klachtmogelijkheid voor cliënten in de zorgsector. Daarnaast is de wet gericht op het benutten van de signalen van cliënten om de kwaliteit van de zorg te verbeteren.
De meeste instellingen (meer dan 90%) hebben een dergelijk regeling. De instelling dient ervoor te zorgen dat cliënten op de hoogte zijn van de klachtenregeling.
Heeft u zicht op de rol en de mate van betrokkenheid van de verschillende ouderenorganisaties bij de integratie en acceptatie van homoseksuele ouderen? Ziet u noodzaak en mogelijkheden dit verder te stimuleren?
Met het project «Roze ouderen in Nederland» zijn successen geboekt, maar voor inbedding is meer nodig dan pilot-projecten opzetten en samenwerkingsverbanden creëren tussen professionals en instellingen onderling. Naast beïnvloeding van het management van instellingen, is een sterke beweging onder de ouderen zelf noodzakelijk. De uitkomsten van het rapport «Roze ouderen in Nederland» krijgen daarom een vervolg via het project «Masterplan Roze 50+ de Onzichtbaarheid voorbij». Dit plan betreft een integrale aanpak van de gesignaleerde en in kaart gebrachte problematiek. Het richt zich op de doelgroep zelf, de kring om hen heen, de maatschappij en inbedding in (kennis)netwerken en informatievoorziening.
De ouderenorganisatie ANBO heeft tijdens de rondetafelbijeenkomst over homo-emancipatiebeleid van de minister van OCW 10 juli 2007 het initiatief genomen om samen met andere organisaties te werken aan bevordering van de acceptatie. Vanuit het ministerie van OCW zijn middelen beschikbaar gesteld voor het vierjarige project Gay & Straight Ouderenalliantie van de ANBO.
Welke beleidsinstrumenten heeft de overheid om integratie en acceptatie van bewoners en personeel met een homoseksuele geaardheid in zorg- en verpleeghuizen te bevorderen? Zijn er «best practices» voorhanden voor management, voor personeel en voor bewoners? Zo ja, zijn deze voldoende bekend bij de zorginstellingen in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 2 en 4.
Saoedi-Arabië |
|
Rita Verdonk (Verdonk) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Saudis fund Balkan Muslims spreading hate of the West»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het buitengewoon zorgelijk is dat islamitisch extremisme op de Balkan floreert? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening niet dat islamitisch extremisme floreert op de Balkan. Er bestaat in deze regio een oude, sterk gewortelde en gematigde vorm van Islam. Islamitisch extremisme heeft in deze regio tot nu toe slechts beperkt voet aan de grond gekregen. Hoewel Islamitisch extremisme in deze regio zeker voorkomt, lijken onderhavige stromingen tot op heden een beperkte invloed uit te oefenen onder de gematigde moslimgemeenschap in desbetreffende landen.De VS en de EU zijn van mening dat islamitisch extremisme op de Balkan tot dusverre geen groot veiligheidsrisico vormt voor de Balkan en voor Europa. De regering volgt ontwikkelingen terzake op de voet en zal dit blijven doen.
Hoe beoordeelt u het dat de Verenigde Staten en de Europese Unie gefaald hebben in het onderkennen van het groeiende probleem van islamitisch extremisme op de Balkan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het dat onze «vriend» Saoedi-Arabië bezig is om de zuidflank van Europa te vergiftigen met het Wahabisme en Salafisme? Welke veiligheidsrisico’s houdt deze ontwikkeling in voor de Balkan en voor Europa als geheel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties gaat u samen met de Europese Unie ondernemen?
De EU is nauw betrokken bij de Westelijke Balkan. Alle landen in de regio nemen deel aan het EU pre-accessieproces. Dit houdt in dat deze landen een reeks hervormingen moeten doorvoeren om aan de criteria voor lidmaatschap te kunnen voldoen. De EU ondersteunt en beïnvloedt dit proces en adresseert in dit kader zonodig zaken als vrijheid van godsdienst, vrijheid van meningsuiting en eventueel opkomend extremisme.
Bent u het met de anonieme Macedonische regeringsbron eens dat het belangrijkste exportproduct van Saoedi-Arabië ideologie lijkt en niet olie? Zo nee, waarom niet? Worden onze oliedollars door Saoedi-Arabië tegen ons gebruikt?
Neen. De Saoedische regering is verklaard tegenstander van het verspreiden van jihadistische ideeën en uitlatingen. In de strijd tegen het jihadisme is Saoedi-Arabië in 2007 begonnen met een nationaal deradicaliserings-programma met als doel de heropvoeding en herintegratie van moslimradicalen.
Saoedi-Arabië is een volwaardig lid van de internationale gemeenschap in de strijd tegen islamitisch extremisme en werkt met Nederland samen o.a. aan de oprichting van een Antiterrorisme Instituut.
Kunt u aangeven in welke delen van de wereld Saoedi-Arabië nog meer het Wahabisme en Salafisme verspreidt? Ook in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Een uitputtend overzicht van een mogelijke mondiale verspreiding van het Wahabisme en Salafisme door Saoedi-Arabië valt niet te geven. Hier moet onderscheid worden gemaakt tussen Saoedische charitatieve instellingen en privépersonen en de Saoedische staat. Ook is een belangrijk verschil tussen (radicaal-soennitische) geestelijken en radicaal-soennitische jihadisten.
Het is onwaarschijnlijk dat de Saoedische staat financiële steun verleent aan radicaal-soennitische jihadisten. Saoedi-Arabië is de afgelopen jaren actief bij het tegengaan van extremistische geluiden en het bevorderen van (relatief) gematigde geluiden. Wel leveren Saoedische charitatieve instellingen en privépersonen waarschijnlijk financiële steun aan radicaal-soennitische jihadisten. Ook leveren Saoedische charitatieve instellingen en privépersonen en/of de Saoedische staat financiële steun aan geestelijken ter bevordering van het wahhabistische gedachtegoed. Steun voor het wahhabistische en/of salafistische gedachtegoed impliceert echter geen steun voor jihadistische activiteiten.
Financiering van imams en moskeeën door buitenlandse overheden, islamitische missieorganisaties en welgestelden vindt reeds enkele decennia plaats in Nederland. Er kan tot op heden geen direct verband worden aangegeven tussen salafistische missies en financieringsactiviteiten uit Saoedi-Arabië enerzijds en aan terrorisme gerelateerde activiteiten in Nederland anderzijds.
Bent u voornemens de relatie met Saoedi-Arabië nog eens tegen het licht te houden en uzelf de vraag te stellen of Saoedi-Arabië echt wel onze vriend is? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de regering van Saoedi-Arabië jihadistische extremisme ondersteunt. Derhalve zie ik geen reden de bestaande relatie met de Saoedische autoriteiten tegen het licht te houden.
Het arrest van de Hoge Raad over groepsbelediging en de islam |
|
Jan de Wit |
|
|
|
Bent u bekend met het arrest van de Hoge Raad van 10 maart 2009 over belediging van een groep mensen wegens hun godsdienst?1 Verwelkomt u eveneens de duidelijkheid die nu is komen te bestaan over de reikwijdte van het huidige artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht?
Wat is uw mening over het feit dat de Hoge Raad besloot tot vrijspraak van groepsbelediging omdat artikel 137c niet ziet op het zich beledigend uitlaten over een godsdienst, ook niet indien de aanhangers van die godsdienst daardoor in hun godsdienstige gevoelens worden gekrenkt?
Vindt u deze uitkomst van deze rechtszaak uiteindelijk onwenselijk? Zo niet, waarom zou artikel 137c dan aangepast moeten worden? Zo ja, kunt u uitvoerig toelichten waarom u het van belang vindt het verbod op groepsbelediging uit te breiden door de woorden «onmiddellijk of middellijk» aan de delictsomschrijving toe te voegen?2
Zou, indien conform uw voornemen de woorden «onmiddellijk of middellijk» al aan artikel 137c zouden zijn toegevoegd, deze man wel zijn veroordeeld op basis van deze verbodsbepaling, nu er in deze casus sprake was van «middellijke» belediging van een groep mensen wegens hun godsdienst doordat de islam werd beledigd? Beoogt u met de door u aangekondigde aanpassing van artikel 137c dergelijke vormen van indirecte belediging van een groep mensen, te weten het beledigen van de godsdienst, onder de reikwijdte van dit artikel te brengen? Zo nee, wat dan wel?
Wat is uw reactie op de opmerking van de mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, de heer Hammarberg, die u prijst in uw voornemen artikel 147 af te schrappen maar aanbeveelt artikel 137c ongemoeid te laten, omdat het mogelijk moet blijven provocerend over religie te discussiëren en men over religie beter in debat kan gaan dan uitlatingen te criminaliseren?3
Bent u bereid artikel 137c ongemoeid te laten omdat er momenteel duidelijkheid bestaat over de reikwijdte en er geen goede redenen voor zijn het maatschappelijk debat te beknotten?