Het bericht “Cashen met valse scheiding populair” |
|
Ed Groot (PvdA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending en het artikel «Cashen met valse scheiding populair»?1
Ja
Bent u bekend met het feit dat dit niet de eerste keer is dat dit soort fraude aan het licht komt2?
Ja
Stel dat een man 30.000 euro verdient en zijn vrouw 20.000 euro; zij wonen in een huurhuis (huur: 600 euro/maand) en zij hebben een kind van 1 jaar (30 uur formele kinderopvang/week); hoe hoog is hun netto besteedbaar inkomen per maand na belastingen en inclusief toeslagen?
In de tabel hieronder is te zien hoeveel netto besteedbaar inkomen het betreffende huishouden heeft per jaar.
Huishouden 1
20.000
30.000
19.419
23.167
Besteedbaar inkomen
37.742
Per maand komt het gezamenlijk netto besteedbaar inkomen dus uit op ongeveer € 3.145
Hoe hoog is het netto besteedbaar inkomen per maand als de man zich bij zijn ouders inschrijft van de dan twee aparte huishoudens (man, vrouw + kind)?
In het genoemde artikel is er sprake van «valse scheidingen», in de vraagstelling en in het artikel zelf wordt er niet gesproken over daadwerkelijk scheiden maar is er alleen sprake van dat één van de echtgenoten zich op het adres van de ouders inschrijft. Als de betreffende man en vrouw getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben moet er formeel een scheiding of scheiding van tafel en bed worden aangevraagd bij de rechter of moet het geregistreerde partnerschap worden ontbonden. Als dit niet wordt gedaan blijven zij fiscaal- en toeslagenpartner (met uitzondering van de huurtoeslag). Tot het moment van het indienen van een formeel verzoek tot scheiden wordt voor de berekening van de meeste toeslagen (met uitzondering van de huurtoeslag) het inkomen van de echtgenoten dan gewoon bij elkaar opgeteld en gelden de fiscale regels voor partners. Omdat in het artikel waar aan wordt gerefereerd door de vraagstellers wordt aangegeven dat een «valse scheiding» ook voordelen heeft voor de zorgtoeslag en het kindgebonden budget is er bij de vragen 3, 4, 5, 6 en 7 vanuit gegaan dat de echtgenoten wel daadwerkelijk een verzoek tot scheiding hebben ingediend of het geregistreerd partnerschap hebben ontbonden. Anders zouden zij alleen voor de huurtoeslag voordeel ondervinden. Dat is overigens, zeker bij gezinnen met kinderen een veel verdergaande stap dan het louter laten inschrijven op een ander adres. Als de ouders niet getrouwd zijn of geen geregistreerd partnerschap hebben dan is alleen inschrijven op een ander woonadres door één van beiden wel voldoende om geen fiscaal en toeslagenpartner meer te zijn.
Hierbij moet bovendien worden vooropgesteld dat het illegaal is om je in te schrijven op een verkeerd woonadres. Als een stel niet daadwerkelijk uit elkaar gaat, maar zich op twee verschillende adressen inschrijft om financieel voordeel te genieten is dat fraude en dus strafbaar.
In de tabel hieronder is te zien hoeveel netto besteedbaar inkomen de betreffende huishoudens hebben en wat het gecombineerde besteedbare inkomen van de twee huishoudens is.
Huishouden 1
Huishouden 2
20.000
30.000
19.419
23.045
27.066
21.543
Besteedbaar totaal
48.609
Per maand komt het gezamenlijk netto besteedbaar inkomen dus uit op ongeveer € 4.050
Stel dat een man 30.000 euro verdient en zijn vrouw 20.000 euro, zij wonen in een huurhuis (huur: 600 euro/maand), en zij hebben twee kinderen van 1 jaar en 3 jaar (die ieder 30 uur formele kinderopvang/week krijgen); hoe hoog is hun netto besteedbaar inkomen per maand na belastingen en inclusief toeslagen?
In de tabel hieronder is te zien hoeveel netto besteedbaar inkomen het betreffende huishouden heeft.
Huishouden 1
20.000
30.000
19.419
23.167
Besteedbaar inkomen
38.096
Per maand komt het gezamenlijk netto besteedbaar inkomen dus uit op ongeveer € 3.175
Hoe hoog is het netto besteedbaar inkomen per maand als de man zich bij zijn ouders inschrijft van de dan twee aparte huishoudens (de twee huishoudens zijn dan man, vrouw + 2 kinderen)?
In de tabel hieronder is te zien hoeveel netto besteedbaar inkomen de betreffende huishoudens hebben en wat het gecombineerde besteedbare inkomen van de twee huishoudens is.
Huishouden 1
Huishouden 2
20.000
30.000
19.419
23.045
28.205
21.543
Besteedbaar totaal
49.748
Per maand komt het gezamenlijk netto besteedbaar inkomen dus uit op ongeveer € 4.145
Hoe hoog is het netto besteedbaar inkomen per maand als de man zich met het oudste kind bij zijn ouders inschrijft van de dan twee aparte huishoudens (de twee huishoudens zijn dan man+kind, vrouw + kind)?
In de tabel hieronder is te zien hoeveel netto besteedbaar inkomen de betreffende huishoudens hebben en wat het gecombineerde besteedbare inkomen van de twee huishoudens is.
Huishouden 1
Huishouden 2
20.000
30.000
19.419
25.472
27.067
27.918
Besteedbaar totaal
54.985
Per maand komt het gezamenlijk netto besteedbaar inkomen dus uit op ongeveer € 4.580
Is het u opgevallen dat het aantal alleenstaande ouder-huishoudens in Nederland met meer dan 50% gestegen is de afgelopen 20 jaar, van 360.754 in 1995 naar 545.289 in 2015 (bron Statline, CBS), terwijl het aantal «twee-ouder huishoudens met kinderen» daalde in dezelfde periode?
Het CBS heeft aangegeven dat het aantal eenouderhuishoudens inderdaad met de helft is gestegen in genoemde periode. Het aantal tweeouderhuishoudens met kinderen is in dezelfde periode gedaald met 84,5 duizend huishoudens (van 2.111.985 naar 2.027.494, een daling van 4%).
Kunt u aangeven of er significante verschillen bestaan tussen de groei van alleenstaande huishoudens per provincie of bij afkomst (autochtoon, Westers allochtoon, niet-Westers allochtoon)? Zo ja, zijn die verschillen verklaarbaar?
Ervan uitgaande dat wordt gedoeld op eenouderhuishoudens (zoals in vraag 8):
Per provincie zijn de verschillen niet significant, in zoverre dat de verschillen worden veroorzaakt door verschillen in verdeling van herkomstgroeperingen. De groei van het aantal eenouderhuishoudens wordt zichtbaar in onderstaande tabel3:
Eenouderhuishoudens met minstens één kind in het huishoudens
2001
2016
toename
aantal
aantal
Landen totaal
396.351
557.426
41%
Nederland
272.129
369.051
36%
Niet-westers totaal
79.309
125.561
58%
Westers totaal
44.913
62.814
40%
CBS heeft geen specifiek onderzoek gedaan naar mogelijke verklaringen voor deze verschillen.
Is het u opgevallen dat de stijging van het aantal eenpersoonshuishoudens vele malen groter is dan de prognoses van het CBS de afgelopen tien jaar?3
Deze uitspraak wordt door CBS niet herkend; de stijging van het aantal eenpersoonshuishoudens tot 2030 vertoont voor alle Huishoudensprognoses sinds 2000 geen grote verschillen. De prognoses sloten goed aan bij de latere waarnemingen, de oudere prognoses gingen juist uit van een iets hogere stijging van het aantal eenpersoonshuishoudens dan achteraf bewaarheid bleek.
2000
2010
2020
2030
2040
2050
2060
Waarnemingen
2.272.219
2.669.516
Prognose 2000
2.299.162
2.730.418
3.106.023
3.366.259
3.434.164
3.391.010
Prognose 2003
2.705.143
3.099.911
3.357.023
3.421.736
3.374.906
Prognose 2005
2.704.711
3.110.130
3.389.233
3.480.062
3.457.624
Prognose 2007
2.686.484
3.103.466
3.401.353
3.519.213
3.518.340
Prognose 2009
2.639.631
3.009.204
3.340.254
3.536.076
3.607.141
Prognose 2011
3.042.073
3.400.742
3.623.888
3.716.754
3.702.679
Prognose 2013
3.086.030
3.435.094
3.651.283
3.770.405
3.793.515
Prognose 2016
3.077.075
3.371.169
3.569.830
3.674.158
3.687.652
Waarnemingen van het aantal eenpersoonshuishoudens over de periode 1995 – 2015:
Prognose uit 2000 van het aantal eenpersoonshuishoudens:
Huidige prognose van het aantal eenpersoonshuishoudens:
Omdat eerdere vragen met name doelden op eenouderhuishoudens hieronder wat informatie over deze huishoudens.
Het aantal huishoudens wordt beïnvloed door veel factoren:
Relatievorming en -ontbinding: relatieontbinding en ongehuwd samenwonen komt nu vaker voor dan in het verleden. Ongehuwd samenwonende paren gaan vaker uit elkaar dan gehuwde paren;
Het moment van uit huis gaan van kinderen: de gemiddelde leeftijd waarop kinderen uit huis gaan, is gestegen;
Het wel en niet krijgen van kinderen: het aandeel vrouwen dat kinderloos blijft is iets lager dan verwacht werd;
Co-ouderschap is toegenomen, waarbij soms de kinderen (op papier) verdeeld worden over de twee huishoudens;
Verzorging ouders: langer thuis blijven wonen wordt gestimuleerd en dat kan leiden tot het in huis nemen van of in huis gaan wonen bij de ouders.
Van het totaal aantal huishoudens is momenteel 7,2% een eenouderhuishouden. In 2003 betrof dit 6,1%. Vanwege het kleine aantal eenouderhuishoudens (424 duizend in 2003 en 557 duizend in 2016), hebben verschuivingen tussen categorieën huishoudens een relatief groot effect op het aantal eenouderhuishoudens.
De prognoses verwachtten dat het aantal eenouderhuishoudens zou toenemen. De veronderstellingen ten aanzien van bovenstaande factoren zijn in de loop van de tijd veranderd, hetgeen effect heeft gehad op de prognoses in latere jaren. En zoals hiervoor vermeld, werken deze veranderingen relatief sterk door bij eenouderhuishoudens, vanwege de geringere omvang van deze categorie.
Kunt u voor elk van de jaren 2000–2016 aangeven hoeveel mensen zonder fiscale partner recht hadden op de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) (die dus werkende alleenstaande ouder zijn met een kind onder de 12 jaar) en hoeveel de totale heffingskorting bedroeg waarop zij aanspraak maakten?
De IACK in zijn huidige vorm bestaat sinds 2009. Voor 2015 en 2016 zijn de Belastingdienstbestanden nog onvoldoende gevuld om een betrouwbaar beeld te kunnen geven. Voor 2009 tot en met 2014 is dat wel het geval. In de hierna opgenomen tabel staat daarom voor de jaren 2009 tot en met 2014 het aantal belastingplichtigen zonder fiscale partner met recht op de IACK, uitgedrukt als percentage van het totaal aantal belastingplichtigen met recht op de IACK.
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Aantal belastingplichtigen zonder fiscale partner met IACK als % van totaal met IACK
13,0%
12,8%
12,7%
12,4%
12,9%
13,5%
Totaal vergolden IACK van belastingplichtigen zonder fiscale partner (in mld €)
0,18
0,19
0,19
0,22
0,22
0,23
Totaal vergolden IACK (in mld €)
1,29
1,41
1,43
1,71
1,66
1,64
In dezelfde tabel staat ook het totaal aan vergolden recht op IACK van belastingplichtigen zonder fiscale partner en het totaal aan vergolden recht op IACK. De sprongen in de budgettaire reeksen komen door de beleidsmatige verhogingen van de IACK in 2010 en 2012.
Is er ooit serieus onderzoek gedaan naar de omvang van adresfraude? Zo ja, kunt u dan een schatting geven van de omvang van de adresfraude in Nederland en de bedragen die dit aan toeslagen, extra uitkeringen en belastingkortingen kost aan de gemeenschap? Zo nee, bent u dan bereid om een onderzoek te starten om dit in kaart te brengen?
In het kader van businesscase voor de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit is onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de adresgegevens in de BRP. Daaruit blijkt dat het landelijk percentage correct geregistreerde personen op een adres 97,09% is.5 Dat betekent niet dat er in de overige 2,91% sprake is van adresfraude. Door nalatigheid van burgers, door verhuisbewegingen en de tijd tussen daadwerkelijke verhuizing en aangifte van verhuizing zal er altijd ongeveer 2% frictie zijn tussen de feitelijke situatie en de latere registratie.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen adresfraude en adresgerelateerde fraude. Adresfraude is het opzettelijk laten registeren van incorrecte adresgegevens in de Basisregistratie Personen. Veel regelingen en uitkeringen zijn afhankelijk van het woonadres van personen. Als iemand zich moedwillig ergens anders inschrijft dan het daadwerkelijke adres is dat adresfraude en daarmee kan vervolgens fraude worden gepleegd met toeslagen, belastingen en uitkeringen. Dat is adresgerelateerde fraude.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven is adresfraude bij gehuwden onvoldoende om het beoogde frauduleuze gevolg te bereiken, alleen voor de huurtoeslag kan dit dan een voordeel opleveren.
Waar sprake is van adresfraude met als doel adresgerelateerde fraude te plegen, wordt dat aangepakt. Uit de eerder genoemde businesscase blijkt dat het opsporen van adres (gerelateerde) fraude waarbij organisaties samenwerken en onderling actief informatie delen, zeer lonend is.6 Met een investering van € 13 miljoen per jaar kan voor € 42 miljoen baten aan opgespoorde fraude worden gerealiseerd.7 Deze businesscase heeft geleid tot de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit die begin 2015 van start is gegaan. In deze aanpak is de schijnverlating/valse scheiding een van de risicoprofielen op basis waarvan adresgerelateerde fraude als gevolg van de zogenaamde valse scheidingen kan worden opgespoord. Sinds de start van het project zijn ruim 12 duizend als risicovol aangeduide adressen bezocht en in bijna 5 duizend gevallen werd een foutief opgegeven adres geconstateerd. Het gaat hier om alle fouten, dus niet alleen om fouten als gevolg van schijnverlatingen, c.q. valse scheidingen. Vanwege het succes heeft het kabinet besloten de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit te continueren tot en met 2023.8
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Target-2 |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Europe’s secret bailout» van Hans-Werner Sinn?1
Ja.
Hoe groot is de Target2-positie van De Nederlandsche Bank (DNB) op dit moment en kunt u aangeven hoe die per land is opgebouwd per tegenpartij (ofwel, hoeveel heeft DNB nog tegoed van de Banca d’Italia, hoeveel staat DNB in het krijt bij de Bundesbank, etc)?
Target2-posities van nationale centrale banken worden maandelijks openbaar gerapporteerd op de ECB-website2. De meest recente cijfers (voor eind november 2016) laten voor DNB een positief Target2-saldo zien van EUR 99,6 mrd. Zoals aangegeven in mijn brief van 12 december 20163 wordt het Target2-systeem geadministreerd door de ECB. De tegenpartij voor Target2-transacties betreft dus de ECB, niet andere nationale centrale banken (NCB’s) in het Eurosysteem. DNB heeft hierdoor geen (positieve of negatieve) positie ten opzichte van andere NCB’s.
Wat is volgens u de oorzaak van de recent weer zeer sterke stijging in de Target2-saldi binnen het stelsel van centrale banken in de eurozone?
Anders dan in 2012 zijn de oplopende saldi in recente jaren niet het gevolg van marktstress maar het resultaat van de uitvoering sinds september 2014 van het ECB-opkoopprogramma. Het ECB-programma beïnvloedt Target2-saldi op verscheidene manieren:
Allereerst geeft de ECB aan dat NCB’s veelal (in ca. 50% van alle transacties onder het opkoopprogramma van de ECB) obligaties aankopen van tegenpartijen die niet gevestigd zijn in de eurozone. Deze tegenpartijen moeten de transactie voldoen via een rekening bij een bank die via een NCB in de eurozone bij het Target2-systeem is aangesloten. Hiervoor maken deze tegenpartijen veelal gebruik van eurozone branches van hun eigen niet-eurozone bank (bijv. een eurozone-branche van een Britse bank), of van «correspondent banks» (banken gevestigd in de eurozone die betaaldiensten aanbieden aan niet-eurozonebanken). Zowel deze branches als correspondent banken zijn relatief vaak gevestigd in landen als Duitsland, Luxemburg en Nederland. Als gevolg hiervan ontstaan betaalstromen binnen de eurozone die worden verwerkt via het Target2-systeem en leiden tot oplopende Target2-saldi.4
Tevens stelt dat ECB dat NCB’s veelal (in ca. 30% van alle transacties) obligaties aankopen van tegenpartijen die gevestigd zijn in een ander euroland. Veel van deze tegenpartijen zijn volgens de ECB gevestigd in bijv. Duitsland. Ook dit veroorzaakt grensoverschrijdende transacties en leidt tot oplopende Target2-saldi.
Tot slot beïnvloedt de risicoperceptie van investeerders bij welke banken zij de liquiditeit gegenereerd onder het ECB opkoopprogramma (tijdelijk) stallen hetgeen tevens leidt tot betaalstromen binnen de eurozone met gevolg oplopende Target2-saldi.5
Wat gebeurt er met de Target2-schuld als een land de eurozone verlaat en de eigen centrale bank van dat land niet herkapitaliseert om de Target2-schuld bij andere landen af te betalen?
Zoals gesteld in mijn brief van 12 december zou, indien een land de eurozone verlaat, de betreffende nationale centrale bank een claim op dan wel verplichting jegens de ECB behouden. Dit is in economisch opzicht niet anders dan onder de huidige situatie. Wel dienen landen die binnen het Target2-systeem wensen te opereren maar geen deel uitmaken van het Eurosysteem een non-negatief saldo te behouden t.o.v. de ECB.6 Bij uittreding kan dit aanleiding geven tot een verrekening van een negatief saldo. Een dergelijk uittreden is echter niet aan de orde.
Hoe groot is de exposure van de private sector (huishoudens, bedrijven, banken) ten opzichte van de private sector in de vijf landen met de meest negatieve Target2-balansen?
A priori bestaat er geen echte link tussen Target2 en exposures van de private sector. Zolang banken kapitaalstromen privaat financieren, kunnen private sector exposures allerlei vormen en grootten aannemen, maar zullen Target2-saldi niet oplopen. Indien bijv. een depositohouder bij een Spaanse bank een betaling verricht aan een Duitse bank (bijv. om te betalen voor de import van goederen) en de Spaanse bank deze transactie financiert door liquiditeit te lenen bij een Duitse bank, leidt dit niet tot een oplopend Target2-saldo, maar heeft de betreffende Duitse bank (en daarmee de Duitse private sector) wel een vergrote exposure op de Spaanse private sector. Dit was de situatie voor 2007: Target2-saldi waren nihil, terwijl private exposures wel aanzienlijk waren.
Slechts indien banken uit het ene land significant meer afhankelijk zijn van centrale bank liquiditeit dan banken in een ander land, kunnen oplopende Target2-saldi te zien zijn. Ook dan bestaat echter veelal geen (positieve) relatie tussen deze saldi en private exposures. Sterker, oplopende Target2-saldi kunnen gepaard gaan met teruglopende private exposures: indien bijv. de Spaanse centrale bank een bedrijfsobligatie uitgegeven door een Spaans bedrijf aankoopt van een Duitse private tegenpartij, leidt dit tot oplopende Target2-saldi maar verkleint de Duitse private sector juist haar exposure op de Spaanse private sector.
Ondanks dat er geen directe link bestaat tussen Target2 en private exposures, wordt in de tabel hieronder een overzicht gegeven van de exposures van de Nederlandse private sector op die van de vijf landen die (momenteel) de grootste negatieve Target2-saldi hebben.
Italië
Spanje
Portugal
Griekenland
Frankrijk
Bruto uitzettingen van de Nederlandse private sector
49,73
49,21
5,47
1,83
225,67
Bron: DNB Statistiek
Herinnert u zich dat de regering in 2012 meldde «Om de huidige risico’s die voortvloeien uit het Target2- systeem te mitigeren is het dus noodzakelijk dat deze Europese maatregelen voortvarend blijven worden opgepakt.»?2
Ik ben bekend met de betreffende brief uit 2012.
Kunt u aangeven hoe elk van deze maatregelen is opgepakt en uitgevoerd?
Afgelopen jaren zijn veel maatregelen genomen om de onderliggende oorzaken van het oplopen van Target2-saldi in de periode van 2008–2012 te mitigeren, o.a. op de terreinen die in de kabinetsbrief uit 2012 worden genoemd.
Zo zijn er stappen gezet op het terrein van begrotingsbeleid en macro-economisch toezicht, waaronder de implementatie van het Verdrag voor stabiliteit, coördinatie en governance in de EMU en verscherpt budgettair en economisch toezicht als gevolg van de implementatie van de «6-pack» wetgeving. Deze wetgeving bevat ook de MEOP-procedure, waarmee macro-economische onevenwichtigheden (bijv. onevenwichtigheden op de lopende rekening en betalingsbalans, in de financiële sector) beter gemonitord en aangepakt kunnen worden. Dergelijke onevenwichtigheden waren in de periode 2008–2012 onderliggende drijfveren van oplopende Target2-saldi.
In 2013 is tevens de 2-pack wetgeving van kracht geworden. Deze wetgeving zorgt voor een zorgvuldiger en meer gestroomlijnd proces voor het beoordelen van (ontwerp)begrotingen van eurolanden. Ook wordt binnen de Eurogroep peer pressure door middel van benchmarking toegepast om eurolanden te bewegen om hun economische structuur verder te versterken. Dergelijke maatregelen moeten leiden tot gezondere publieke financiën en sterkere economieën. Dit kan ceteris paribus tevens leiden tot kleinere onevenwichtigheden op de betalingsbalans en tot een vergroot vertrouwen in de economische stabiliteit van eurolanden. Daarmee worden verscheidene oorzaken van het oplopen van Target2-saldi in de periode 2008–2012 aangepakt.
Daarnaast zijn er maatregelen doorgevoerd ter versterking van de Europese bankensector. Zo zijn de kapitaaleisen voor banken de afgelopen jaren fors verhoogd en worden de komende jaren nog verdere stappen gezet om te komen tot een steviger raamwerk.8 Tot slot is ook het bankentoezicht in de eurozone gestroomlijnd via de Bankenunie, welke tevens een ordentelijke afwikkeling en herstructurering van banken bevordert. Al deze maatregelen hebben tot doel de stabiliteit van en het vertrouwen in het Europese bankenstelsel te vergroten. Hiermee wordt ook een deel van de oorzaken van de oplopende Target2-saldi in de post-(2008)crisis periode aangepakt.
Is het risico dat voortvloeit uit het Target2-systeem sindsdien in zijn totaliteit afgenomen of toegenomen?
Zoals gesteld materialiseert een restpositie in het Target2 systeem zich slechts bij een uittreding van een land uit het Eurosysteem en de eurozone. In de afgelopen jaren zijn veel maatregelen getroffen om de stabiliteit van de eurozone en de economische gezondheid van eurolanden te versterken. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Op welke wijze kunnen de publieke risico’s van de Target2-schulden verminderd worden door DNB en door de Nederlandse regering?
Zoals hiervoor aangegeven zijn er in recente jaren op Europees niveau reeds belangrijke stappen gezet om de eurozone te versterken onderliggende onevenwichtigheden te verminderen die kunnen leiden tot persistente Target2-saldi. Daarnaast kapitaliseert DNB zich tegen de financiële risico’s die zij uit hoofde van het (Eurosysteem) monetair beleid loopt. Op het moment dat de uitstaande risico’s op de balans van DNB zich daadwerkelijk materialiseren zou in eerste instantie gekeken worden naar de omvang van het buffervermogen van DNB.
Wat is het maximale risico dat de Nederlandse staat loopt door de enorme Target2-balans van DNB?
Het Target2-saldo van DNB betreft momenteel (per eind november 2016) EUR 99,6 mrd. Zoals gesteld in antwoord op vraag 2 betreft dit saldo een bilaterale claim op de ECB, welke voldoende buffers heeft om aan haar verplichtingen te voldoen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
Actie tegen afvalcriminaliteit |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Provincies in actie tegen afvalcrimineel»?1
Ja.
Wat wordt gedaan om kwaadwillende afvalinzamelaars die hun afval illegaal dumpen op te pakken, te beboeten en te vervolgen? Deelt u de mening dat het principe «de vervuiler betaalt» volledig dient te worden toegepast?
Het opmerken van dumpingen gebeurt door verschillende (bestuurlijke) instanties, opsporingsdiensten, burgers en bedrijven. Bij het opmerken kunnen dumpingen worden gemeld en (buitengewoon) opsporingsambtenaren kunnen onder meer op basis van deze signalen opsporen. Bij het plegen van strafbare feiten zullen criminelen over het algemeen zoveel mogelijk proberen om opsporing te bemoeilijken. Dit geldt ook voor dumpingen en lozingen van afval. Dit heeft tot gevolg dat dumpingen en lozingen plaatsvinden op bijvoorbeeld afgelegen plekken. Het is daarom van belang alert te zijn op mogelijke afvaldumpingen. Ik onderschrijf het principe «de vervuiler betaalt» volledig.
Welke acties heeft u de voorbije jaren ondernomen om deze criminaliteit tegen te gaan? Tot welke resultaten heeft dat tot op heden geleid? Bent u van mening dat deze acties voldoende zijn om deze criminaliteit te stoppen? Zo nee, welke acties onderneemt u om deze misstanden actief te bestrijden?
Voor een succesvolle naleving van de milieuregelgeving en de aanpak van milieudelicten is een probleemgerichte aanpak essentieel. Het tegengaan van het illegaal dumpen van afval door kwaadwillende afvalinzamelaars is een zaak van intensief toezicht door alle betrokken instanties. De inzet van alle betrokken handhavers is erop gericht om met preventieve, bestuurlijke en strafrechtelijke (handhavings)instrumenten of een combinatie hiervan te komen tot een zo effectief mogelijke naleving van milieuregelgeving en waar nodig sanctionering van milieudelicten. In een meerderheid van de gevallen zorgt een snel, bestuurlijk ingrijpen voor de noodzakelijke pakkans, in andere gevallen is strafrechtelijk onderzoek met de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden noodzakelijk. Tegen bedrijven kunnen boetes geëist worden, of stillegging of onderbewindstelling van de onderneming. De straffen zijn gericht op het behalen van een zo groot mogelijk effect. Ook kunnen werkstraffen of gevangenisstraffen geëist worden tegen personen. Daarnaast speelt het afpakken van criminele winsten een belangrijke rol, omdat misdaad niet mag lonen, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2. Deze aanpak zal voortgezet worden. In het geval van een illegale afvaldumping is de mogelijkheid om door te kunnen rechercheren sterk afhankelijk van de aangetroffen sporen en de kwaliteit daarvan. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 2, waarin is aangegeven dat criminelen over het algemeen zoveel mogelijk proberen om opsporing te bemoeilijken. Dit impliceert dat het onmogelijk is om deze vorm van criminaliteit volledig te stoppen.
Bent u bereid samen met het Interprovinciaal Overleg (IPO) snel een plan van aanpak op te stellen om deze misstanden snel te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid om in gesprek te gaan met provincies en Omgevingsdiensten over mogelijke aanvullende instrumenten en/of maatregelen om genoemde misstanden nog beter te bestrijden. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan verbeteringen in toezicht en handhaving en ook aan monitoring van goederen- en geldstromen.
Daarnaast ben ik er voorstander van dat tussen provincies, gemeenten en ketenpartners, waaronder ook politie en OM, zoveel mogelijk informatie gedeeld wordt over de opgedane ervaringen in de aanpak van illegale afvaldumpingen.
Waarom is in 2009 de regeling ingetrokken (Besluit financiële zekerheid milieubeheer, inclusief verplichting tot geld storten in depot) waarbij bedrijven geld moesten storten in het depot bij aanvraag van de vergunningen om de eventuele bodemsanering te bekostigen? Bent u gezien de aanhoudende gevallen van afvalcriminaliteit en de ernst daarvan bereid deze regeling opnieuw in te voeren? Zo nee, welke betere alternatieve maatregel treft u opdat de belastingbetaler niet langer voor het probleem opdraait?
Het Besluit financiële zekerheid milieubeheer is ingetrokken vanwege de daartoe strekkende motie Vietsch/Neppérus2. Dit besluit had betrekking op een zeer brede groep bedrijven, inclusief bedrijven in de afvalbeheersector.
Ingegeven door de faillissementen van de bedrijven Thermphos en Chemie-Pack, die tot zeer hoge maatschappelijke kosten hebben geleid voor het opruimen van milieuschade, heeft de Kamer meer recent door middel van aangenomen moties belangstelling laten blijken voor het opnieuw invoeren van financiële zekerheid. In het voorgenomen Omgevingsbesluit wordt voorgesteld om de invoering van financiële zekerheid mogelijk te maken voor de groep van majeure risicobedrijven (Brzo- en IPPC-categorie 4- bedrijven (chemische industrie)).
Maatregelen omtrent financiële zekerheid bieden echter geen oplossing voor de bestrijding van afvalcriminaliteit, gepleegd door onbekende daders. Het gaat in dit geval om kwaadwillende afvalinzamelaars die het afval in depots opslaan en niet naar gecertificeerde verwerkers brengen. Dit zijn bedrijven die de vergunningvereisten overtreden of zelfs helemaal geen vergunning hebben. Zij zullen daarbij zoveel mogelijk proberen om opsporing te bemoeilijken en maatregelen gericht op financiële zekerheid ontduiken.
Toezicht, handhaving, strafrechtelijk onderzoek met de inzet van bijzondere opsporingsbevoegdheden en vervolging zijn de juiste instrumenten om overtreders aan te pakken. Samen met het bevoegd gezag, politie en justitie zet ik hier vol op in. Ook is er een civielrechtelijke weg om de gemaakte saneringskosten, die het gevolg zijn van de milieuverontreiniging, op de overtreder te verhalen.
Vanzelfsprekend ben ik bereid om maatregelen te treffen als dat helpt om de problematiek nog beter aan te kunnen pakken, maar vooralsnog zie ik geen reden om financiële zekerheid voor dit type bedrijven opnieuw in te voeren.
Wat is uw opvatting over het pleidooi van verschillende provinciale bestuurders voor het invoeren van geblokkeerde bankrekeningen (zogeheten escrow-rekeningen), zodat afvaltransporteurs pas betaald krijgen als ze kunnen aantonen dat ze gevaarlijke stoffen op verantwoorde wijze hebben laten verwerken? Welke vervolgactie(s) verbindt u hieraan?
Ik begrijp dat provinciale bestuurders de rekening voor het opruimen van gedumpt chemisch afval bij de veroorzaker ervan willen neerleggen en niet bij de overheid of de belastingbetaler. Daar ben ik ook voorstander van.
De escrow-constructie, die inhoudt dat de betaling voor het afval pas wordt vrijgegeven als het aantoonbaar is verwijderd, maakt dat het financieel onaantrekkelijk is om afval op te slaan.
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2 en 3 zullen kwaadwillende afvalinzamelaars en -transporteurs bij het plegen van strafbare feiten over het algemeen zoveel mogelijk proberen de opsporing te bemoeilijken. De inzet van toezicht en handhaving is erop gericht om met preventieve, bestuurlijke en strafrechtelijke (handhavings)instrumenten of een combinatie hiervan te komen tot een zo effectief mogelijke naleving van milieuregelgeving en waar nodig sanctionering van milieudelicten.
Als deze instrumenten ontoereikend blijken te zijn, is het zeer de vraag of een verplichte geblokkeerde bankrekening de provinciale bestuurders vrijwaart van betaling van hoge (opruim)kosten als een afvalbedrijf zijn verplichtingen niet nakomt. Het mag niet zo uitwerken dat goedwillende bedrijven de rekening gaan betalen voor het opruimen van afval dat door kwaadwillende bedrijven is gedumpt.
Ik ga graag in gesprek met provincies en afvalbranche over een effectieve aanpak van afvalcriminaliteit, volgens het principe «de vervuiler betaalt».
De opgepakte Syriëgangers in Turkije |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Twee Nederlandse Syriëgangers vast in Turkije»?1
Ja.
Deelt u inmiddels de visie dat uitgereisde jihadisten de toegang tot Nederland altijd moet worden ontzegd? Zo neen, waarom niet?
Nee, die visie deelt het kabinet niet. Elke onderkende terugkeerder wordt bij terugkeer voor verhoor aangehouden en het Openbaar Ministerie gaat, waar opportuun, over tot strafvervolging. De casuïstiek van onderkende terugkeerders wordt besproken in een multidisciplinair casusoverleg met het doel passende maatregelen te treffen. Op basis van een risico-inschatting wordt per geval bepaald welke maatregelen worden getroffen. Politie en AIVD maken bij onderkende terugkeerders een inschatting van de dreiging, houden hen daar waar mogelijk en noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert. Onderkende uitreizigers zijn onder andere onderwerp van strafrechtelijk onderzoek en kunnen onderwerp zijn van inlichtingenmatig onderzoek. Het kan wenselijk zijn dat terugkeer naar Nederland wordt voorkomen. Ten aanzien van uitreizigers met een dubbele nationaliteit ligt een wetsvoorstel (Intrekken Nederlanderschap in het belang van de nationale veiligheid, Kamerstuk 34.356 (R2064)) in de Eerste Kamer dat intrekking van het Nederlanderschap en tegelijkertijd tot ongewenst vreemdeling verklaren mogelijk maakt in het belang van de nationale veiligheid.
Bent u bereid expliciet niet om hun uitlevering te vragen aan Turkije?
Inzake strafrechtelijke onderzoeken doet het kabinet geen mededelingen over de instrumenten die het OM in het kader daarvan al dan niet wenst in te zetten. Dat geldt ook voor uitleveringsverzoeken. Of een uitleveringsverzoek wordt gedaan, is een beoordeling die per geval wordt gemaakt en waarover het kabinet geen uitspraken kan doen, omdat een zaak daarvan hinder kan ondervinden.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het voorstel tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap 34356 (R2064), waardoor uitreizigers die zich vrijwillig aansluiten bij een terroristische strijdgroep het Nederlanderschap kunnen verliezen, en niet van rechtswege maar na een besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie?
De Eerste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie heeft op 6 december 2016 het eindverslag uitgebracht. De plenaire behandeling vond plaats op 31 januari 2017.
Het bericht ‘Kiezen voor Technologie’ |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief «Kiezen voor Technologie»?
Ja.
Klopt het dat de financiële ondersteuning voor WTE in 2017 daalt van 6 miljoen euro naar 1,5 miljoen euro?1
Nee, dat klopt niet. Voor de stimulering van wetenschap en technologie via het Platform Bèta Techniek was in 2015 2,7 miljoen euro en in 2016 5 miljoen euro beschikbaar. Het actieprogramma «Kiezen voor Technologie» was een tijdelijke stimulans. In 2017 worden de regionale scholennetwerken, de publiek-private samenwerking inclusief bijbehorende uitvoeringskosten voor 2,2 miljoen euro ondersteund.
Scholen ontvangen daarnaast reguliere onderwijsbekostiging om hun onderwijs vorm te geven, waar wetenschap en technologie lessen een onderdeel van uit maken. In 2017 is er in de prestatiebox sprake van een oploop van circa 60 miljoen. De middelen worden beschikbaar gesteld aan de scholen voor onder andere versterking van het onderwijs in wetenschap en technologie. Scholen kunnen zelf bepalen hoe ze deze extra middelen inzetten.
Welke consequenties heeft dit voor het aanbod van Wetenschap en Techniek in het primair onderwijs?
In het leergebied «Oriëntatie op jezelf en de wereld» zijn wetenschap en technologie onderdeel van de kerndoelen van het onderwijs. Scholen zijn verplicht om in de reguliere onderwijstijd met de reguliere bekostiging wetenschap en technologielessen vorm te geven. Scholen kiezen welk aanbod ze het meest geschikt achten om wetenschap en technologie in de klas te realiseren. Om scholen daarbij te ondersteunen zijn er tijdelijk stimulerende maatregelen van kracht.
Zoals u weet wordt momenteel samen met het onderwijs gewerkt aan een integrale curriculumherziening. Wetenschap en technologieonderwijs maakt hier onderdeel van uit. Het doel is onder andere om in het curriculum duidelijker de ambitie te beschrijven ten aanzien van deze leergebieden. Op deze manier worden de vele goede initiatieven en inspanningen vanuit het Techniekpact daadwerkelijk duurzaam in het onderwijs ingebed.
Kunt u een overzicht geven van het budget van het Rijk voor WTE van 2014 tot en met 2020?
Het realiseren van wetenschap en technologie op school is een reguliere onderwijstaak. Om scholen te ondersteunen bij het geven van wetenschap en technologie worden meerdere routes ingezet zoals het stimuleringsprogramma, het bevorderen van samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven, het realiseren van een nieuwe leerlijn, middelen via de prestatiebox en het inbedden van wetenschap en technologie in het curriculum van de pabo.
Van 2012 tot en met 2016 was gemiddeld 4,84 miljoen euro per jaar beschikbaar voor het stimuleringsprogramma wetenschap en technologie. Zoals reeds met uw Kamer gecommuniceerd stopt OCW met het subsidiëren van losse initiatieven zoals de wetenschapsknooppunten en «meisjes in techniek» die ook onder dit programma vielen. In 2017 is 2,2 miljoen euro beschikbaar voor de regionale scholennetwerken, samenwerking onderwijs-bedrijfsleven en de bijbehorende uitvoeringskosten op basis van een vraaggerichte benadering. Dit bedrag wordt afgebouwd tot 1,4 miljoen tot 2020. Daarnaast is in 2017 65 miljoen extra beschikbaar in de prestatiebox. Deze middelen kunnen ook worden ingezet voor wetenschap en technologie.
Wat is er de afgelopen jaren bereikt op het gebied van techniek in het primair onderwijs en wat moet er nog gebeuren? Is het budget hiervoor toereikend?
Wetenschap en technologie zijn onderdeel van de kerndoelen en dienen in de reguliere onderwijstijd en onderwijsbekostiging aan bod te komen. Afgelopen jaren zijn scholen ondersteund om meer aandacht te geven aan wetenschap en technologie. Uit de evaluatie over «Kiezen voor Technologie» blijkt dat scholen, leerkrachten en leerlingen enthousiast zijn over de aangeboden activiteiten én positiever zijn gaan denken over wetenschap en technologie. Eigenaarschap en vraagsturing zijn belangrijke succesfactoren om aandacht voor wetenschap en technologie te realiseren op de basisschool. De komende jaren zullen voor de regionale netwerken in het teken staan van vraagsturing en regie bij scholen.
In het voorjaar verschijnt het peilingsonderzoek «Natuur en techniek» van de onderwijsinspectie. Daar zal duidelijk worden wat de afgelopen jaren bereikt is wat betreft onderwijs op dit terrein. Daarnaast hebben scholen aangegeven meer duidelijkheid te willen ten aanzien van de kerndoelen, dit wordt gerealiseerd binnen de integrale curriculumherziening.
Voor stimulering van de lessen wetenschap en technologie is het budget toereikend. Scholen ontvangen in de lumpsum en via de prestatiebox middelen om goed gestalte te geven aan de lessen. Daarnaast ontvangen regionale netwerken van schoolbestuurders middelen om het onderwijs extra te stimuleren.
Welk signaal geeft het Rijk hiermee richting scholen en investeringspartners, waarvan goede voorbeelden zijn in Limburg en Overijssel, gezien de razendsnelle ontwikkelingen in de technologie en het belang van het aanleren van techniek op jonge leeftijd voor de beroepen van de toekomst?
Het ministerie blijft de komende jaren de regionale netwerken financieel ondersteunen. Hiermee krijgen de netwerken de kans om te verduurzamen. Het Rijk ziet dat naar aanleiding van het Techniekpact provincies, gemeenten en bedrijven steeds actiever betrokken zijn bij de doelstelling. Dat is een goede zaak. Daarmee wordt beter aangesloten bij de regionale behoefte.
Onderschrijft u het eerste doel van het techniekpact om in 2020 structureel Wetenschap en Techniek aan te bieden op basisscholen en erkent u dat veel scholen hard hun best doen om dit te bereiken? Op welke wijze denkt u deze doelstelling te kunnen halen?
Ja, dat doel hebben we ook in het voorjaar van 2016 weer bekrachtigd in het vernieuwde Techniekpact. En ja, ik erken dat scholen hard hun best doen. Scholen zijn aan zet om de doelstelling te behalen. Ik ondersteun ze daar waar mogelijk door bijvoorbeeld de integrale curriculum herziening waar wetenschap en technologie onderdeel van uitmaakt en samenwerking onderwijs-bedrijfsleven te faciliteren en middelen in de prestatiebox beschikbaar te stellen.
De problemen van agrarische ondernemers in de Oudebildtdijk |
|
Helma Lodders (VVD), Arno Rutte (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «We vrezen dat onze bedrijven straks op slot zitten»1? Wat vindt u van het bericht?
Ja.
Het bericht spreekt van vrees voor het op slot zetten van bedrijven. Dit is niet de bedoeling van de aanwijzing tot dorpsgezicht en ik deel deze vrees dan ook niet. Het artikel bericht daarnaast ook over steun voor de aanwijzing tot dorpsgezicht bij bewoners van het gebied.
Wat is uw reactie op de problematiek die door de agrarische ondernemers aan de Oudebildtijk wordt geschetst, specifiek op de punten van 2.500 hectare en een buffer van 1.000 hectare landbouwgrond die als beschermd dorpsgezicht worden aangewezen?
Ik deel de vrees van de agrarische ondernemers – zoals in het artikel wordt geschetst – niet. De begrenzing van het beschermde gezicht is vastgesteld op grond van cultuurhistorische waarden en kenmerken en omvat ook landbouwareaal, omdat dit onlosmakelijk deel uitmaakt van het karakteristieke agrarische landschap van Oude en Nieuwe Bildtdijken. Het doel van de aanwijzing is daarbij nadrukkelijk niet om alles op slot te zetten, maar om toekomstige ontwikkelingen goed aan te kunnen laten sluiten bij de historische waarden en kenmerken van het gebied.
Tegen de aanwijzing van Oude en Nieuwe Bildtdijken is overigens door een aantal partijen hoger beroep ingesteld. De Raad van State moet daarover nog uitspraak doen.
Wat zullen de concrete gevolgen zijn voor de agrarische ondernemers aan de Bildtdijken, met name ook voor de mogelijkheden in de toekomst? Deelt u de mening dat ondernemers de ruimte moeten hebben om te kunnen ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Het rechtsgevolg van een aanwijzing is het opstellen van een bestemmingsplan dat rekening houdt met het bijzondere cultuurhistorisch karakter van het gebied, tenzij het vigerende bestemmingsplan daaraan al voldoet. Dat laatste is hier het geval en het vigerende bestemmingsplan blijft dus gewoon van kracht. De gemeente is het bevoegd gezag voor de verlening van omgevingsvergunningen en kan een goede afweging maken tussen de verschillende belangen die spelen.
Hoe is het Ministerie van Economische Zaken betrokken geweest bij de besluitvorming voor het aanwijzen van de Bildtdijken als beschermd dorpsgezicht?
De aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de Minister van OCW en IenM. De Minister van OCW neemt daarin het voortouw. Het Ministerie van Economische Zaken heeft hierin geen formele rol. Bij een aanwijzing worden wel alle belangen afgewogen, waaronder uiteraard ook de economische belangen van belanghebbenden.
Deelt u de mening dat het agrarisch ondernemerschap in het gebied sinds 1762 ook van grote culturele historische waarde is en onder de noemer historisch-ruimtelijk karakter kan vallen? Zo nee, waarom niet?
Ik waardeer het agrarisch ondernemerschap zeer en het heeft door de eeuwen heen het gebied ook in belangrijke mate gevormd: Oude en Nieuwe Biltdijken is immers van oudsher een agrarisch gebied, ontgonnen voor agrarisch gebruik. Bij de aanwijzing van een beschermd gezicht wordt primair gekeken naar bijzondere ruimtelijke karakteristieken, in dit geval de samenhang tussen de dijken, de (agrarische) bebouwing en het open (agrarisch) landschap. Het agrarisch gebruik van het gebied draagt in belangrijke mate bij aan het behoud van deze karakteristieken.
Hoe vindt u dat economische factoren meegewogen moeten worden in het aanwijzen van een beschermd dorpsgezicht of in het bepalen van welke gronden specifiek onder het beschermd dorpsgezicht vallen?
Tijdens de voorbereiding van een aanwijzing worden alle belangen betrokken en afgewogen. Dit gebeurt in overleg tussen overheden en door het horen van belanghebbenden. De gemeenteraad en gedeputeerde staten (van in dit geval de gemeente Het Bildt respectievelijk de provincie Fryslân) geven in het kader van een aanwijzing advies. Zij kunnen in dat advies economische factoren ter sprake brengen. De begrenzing van een beschermde gezicht wordt bepaald op basis van de cultuurhistorische waarden. Deze zijn beschreven in de toelichting bij het aanwijzingsbesluit.
Hoe kijkt u naar de continuïteit van het agrarisch ondernemerschap aan de Bildtdijken? Bent u bereid te kijken hoe knelpunten die ontstaan als gevolg van de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht weggenomen kunnen worden in overleg met de betrokkenen (gemeente, boeren, NAV en LTO)2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer uiterlijk 1 maart 2017 rapporteren over de voortgang?
Voor de vraag over de continuïteit verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 5. Ik heb de gemeente Het Bildt en de provincie Fryslân al aangegeven bereid te zijn om samen met hen en de agrarische sector een protocol op te stellen over de agrarische bedrijfsvoering in relatie tot de status van het beschermd dorpsgezicht, zodat duidelijk wordt wat er mogelijk is. Hiermee kan hopelijk ook de zorg bij agrariërs worden weggenomen. De gemeente en provincie hebben aangegeven eerst de uitspraak inzake het ingestelde hoger beroep af te willen wachten.
Bent u bereid om de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht in Het Bildt alsnog te heroverwegen, conform de eerdere motie van de leden Veldman en Bisschop over heroverweging van de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht in Het Bildt?3 Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om de landbouwgronden alsnog uit te zonderen van het beschermd dorpsgezicht Oudebildtdijk? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de aanwijzing te heroverwegen of om de landbouwgebieden daarvan uit te zonderen. Het gebied rechtvaardigt op nationaal niveau een bescherming. Aan de zorg bij de agrariërs is in de aanwijzingsprocedure ook uitdrukking gegeven en dit is naar mijn mening ook afdoende meegenomen in de afweging tot aanwijzing. Ik wacht hierin de uitspraak van de Raad van State af.
Kunt u toezeggen in toekomstige gevallen terughoudend om te gaan met het aanwijzen van beschermde stads- en dorpsgezichten en belanghebbenden vooraf meer mee te nemen in de afwegingen en besluitvorming? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg ga ik al zeer terughoudend om met de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. De procedure tot aanwijzing is zeer zorgvuldig en de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed is altijd bereid om indien nodig extra te investeren in het (voor)traject bijvoorbeeld – zoals hier het geval – door bij te dragen aan een protocol.
De uitvoering van het VN-Vrouwenverdrag |
|
Pia Dijkstra (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de eerdere vragen over het uitvoeren van het VN-Vrouwenverdrag?1
Ja. De antwoorden op deze vragen heb ik op 14 december 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 777) aangeboden aan uw Kamer.
Deelt u de mening dat u geen antwoord heeft gegeven op vraag 3, over in hoeverre u de initiatieven die ontplooid worden niet laat beoordelen op resultaat? Kunt u in de beantwoording van deze vragen aangeven op welke wijze u initiatieven, die voortkomen uit het VN-Vrouwenverdrag, laat beoordelen op resultaat en zo ja, door wie? Zo nee, waarom doet u dit niet?
Nee, die mening deel ik niet.
In het antwoord op vraag 3 is uitgebreid ingegaan op welke wijze het kabinet het emancipatiebeleid monitort en rapporteert aan zowel de Tweede Kamer, UN Women en het Comité dat toeziet op naleving van het VN Vrouwenverdrag.
In hoeverre kijkt u met onbehagen terug op uw eigen conclusie om in het verleden de aanbeveling van het Comité naast u neer te leggen om vrouwen die in 2005 zijn bevallen en toen werkzaam waren als zelfstandige niet te compenseren? Deelt u de mening dat u er toen doelbewust voor heeft gekozen om het Verdrag naast u neer te leggen? Zo nee, hoe duidt u deze beslissing dan wel?
Het standpunt van het kabinet hierover is gecommuniceerd met uw Kamer op 19 september 2014 (Kamerstukken II 2014/2015 30 420, nr. 208). Dit standpunt is herhaald tijdens de sessie met het Comité op 10 november 2016. Bij de beantwoording van de eerdere vragen over het uitvoeren van het VN-Vrouwenverdrag zijn ook vragen over deze aanbeveling beantwoord. Er lopen nu enkele procedures bij de Centrale Raad van Beroep. Die uitspraken wacht het kabinet af. Deze gerechtelijke instantie heeft nu het laatste woord.
Hoe ziet u uw rol in het maatschappelijke debat rondom seksisme? Kunt u aangeven hoe u, in uw hoedanigheid als Minister van Emancipatie, concreet invulling geeft aan het tegengaan van seksisme?
In de eerste plaats zie ik mijn rol als agenda zettend en normen stellend. In overleg met uw Kamer, maar ook in het maatschappelijk debat. Daar waar mogelijk zie zal ik mijn visie uitdragen en het debat verder aanzwengelen.
Daarbij steun ik een Alliantie Genderdiversiteit, waarin verschillende organisaties samenwerken die zich bezighouden met emancipatie. Het doel is om meer flexibiliteit en diversiteit te bevorderen in de ideeën over hoe vrouwen en mannen zich zouden moeten gedragen. De alliantie zal een belangrijke bijdrage leveren aan zowel de vrouwenemancipatie en mannenemancipatie, als LHBTI-emancipatie in Nederland.
Ook financier ik een campagne van de organisatie Emancipator, om geweld tegen vrouwen tegen te gaan. De campagne richt zich expliciet op de rol van mannen.
Binnen het onderwijs gelden voor het primair en voortgezet onderwijs de zgn. kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit. Dit omvat naast seksuele vorming in het algemeen, ook de seksuele weerbaarheid van leerlingen. Het gaat daarbij om het stellen en respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen; het creëren van een open leerklimaat op school; het ervoor zorgen dat leerlingen en personeel weten waar ze terecht kunnen bij incidenten en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. In het kader van de Wet veiligheid op school voeren scholen in het funderend onderwijs een gericht preventiebeleid. Kinderen (veilig) leren omgaan met de digitale wereld is ook een belangrijk onderdeel van een toekomstgericht curriculum waaraan gewerkt wordt in het kader van Onderwijs2032. Scholen besteden in dit verband ook veel aandacht aan het tegengaan van sexting.
In het mbo past dit binnen de opdracht voor burgerschapsvorming. Burgerschapsvorming bereidt jonge mensen voor op wat het betekent te leven in een open, vrije en verbonden samenleving. Studenten oefenen met sociale vaardigheden als weerbaarheid, kritisch denken en inlevingsvermogen en gaan de dialoog aan over verschillen en overeenkomsten. Om structurele aandacht voor mensenrechten en het kritisch denkvermogen van studenten te vergroten, heb ik gezorgd voor verankering van deze thema’s in het kwalificatie-onderdeel Loopbaan en burgerschap. Deze aanvulling geldt voor studenten die instroomden op of na 1 augustus 2016.
Daarnaast zie ik een belangrijke rol voor universiteiten en hogescholen. Een universiteit kan welke vorm van geweld dan ook niet accepteren, en dat geldt ook stereotypering, ongewenst gedrag en seksuele intimidatie. Dit heb ik besproken met de vereniging van universiteiten (VSNU) en de Vereniging Hogescholen. Zij gaven aan dat het ook bij hen een belangrijk gespreksonderwerp is en dat op meerdere plekken de dialoog plaatsvindt over hoe hier in de toekomst mee moet worden omgegaan.
Bent u bereid in overleg te gaan met Transgender Netwerk Nederland en Nederlands Netwerk Intersekse/DSD om bij hen te informeren in hoeverre zorg voor transgenders of intersekse personen wordt geweigerd indien zij niet de behandeling willen ondergaan die de professional het liefste zou zien? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, kunt u aangeven waarom u signalen uit de schaduwrapportage niet serieus lijkt te willen nemen?
In mijn antwoorden op de in vraag 1 genoemde vragen die ik op 14 december 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 777) heb aangeboden aan uw Kamer, heb ik aangegeven dat ik overleg voer met een verscheidenheid van partijen over zowel actuele thema’s betreffende de transgenderzorg als de zorg voor personen met een intersekse conditie. Daarbij zijn zowel het Transgender Netwerk Nederland als het Nederlands Netwerk Intersekse/DSD betrokken. De thema’s toegankelijkheid van zorg en het bevorderen van (landelijke) kennis en expertise staan daar onder meer op de agenda. Het doel van die overleggen is juist om knelpunten die onder meer door belangenorganisaties worden ervaren te kunnen signaleren, bespreken en oplossen. De deelnemende organisaties zullen worden uitgenodigd om, indien zij dat wensen, dit thema te agenderen voor de komende bijeenkomst. Voor de zomer van dit jaar organiseren VWS en OCW een vervolgbijeenkomst over intersekse waar de resultaten van een aantal themawerkgroepen zullen worden besproken. Ik zal u informeren over de uitkomsten van deze bijeenkomst.
Kunt u aangeven wanneer u de reactie van de Raad van State verwacht over het wetsvoorstel om de huisartsen de abortuspil te laten verstrekken?
De Raad van State heeft in december 2016 het advies afgegeven. Op basis van dit advies is het voorstel aangepast. Het wetsvoorstel, samen met het advies van de Raad van State en nader rapport, is op 1 februari 2017 aan uw Kamer aangeboden.
Is het u bekend, gezien uw antwoord op vraag 9 van de eerdere vragen, welke gemeenten gebruik maken van de registratieplicht voor sekswerkers? Zo ja, kunt u dit aan de Kamer rapporteren? Zo nee, kunt u dit onderzoeken?
Als het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp) en de novelle Wrp worden aanvaard en de Wrp in werking treedt, hebben de gemeenten geen ruimte om een specifiek voor sekswerkers bedoelde registratie te voeren. De nieuwe wet kent geen registratieplicht. Dit is een bewuste keuze van de wetgever en die dient door de gemeenten te worden gevolgd. Ik ben niet bekend met welke gemeenten thans een registratieplicht voor sekswerkers hanteren. Gelet op het wetsvoorstel acht ik een onderzoek hiernaar op dit moment niet aangewezen. Ik ga ervan uit dat gemeenten conform de nieuwe wet, wanneer deze van kracht is, zullen handelen. Vijf jaar na inwerkingtreding van de wet volgt de evaluatie waarbij het aspect van registreren door gemeenten kan worden betrokken.
Deelt u de constatering dat met de behandeling van het wetsvoorstel Wet Regulering Prostitutie sinds 2011, het voeren van een gemeentelijke registratieplicht door beide Kamers is verworpen, aangezien deze plicht expliciet is geschrapt in de novelle van het Wetsvoorstel, en een meerderheid van de Tweede Kamer hier vervolgens mee akkoord is gegaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u deze democratisch tot stand gekomen beslissing communiceren naar de betreffende gemeenten die desondanks nog steeds de registratieplicht blijven voeren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven op welke datum in februari 2017 de bijeenkomst met het Netwerk VN-Vrouwenverdrag zal zijn? Kunt u tevens aangeven in hoeverre deze bijeenkomst openbaar zal zijn? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van deze bijeenkomst/conferentie?
Op 9 februari vindt de conferentie over het VN-Vrouwenverdrag plaats naar aanleiding van de aanbevelingen van het CEDAW Comité. Het doel van deze bijeenkomst is om te bezien op welke wijze invulling kan worden gegeven aan deze aanbevelingen. Deelnemers zijn onder meer mensen van ministeries, gemeenten, wetenschappelijke bureaus van politieke partijen, de rechtsprekende macht, openbaar ministerie, juristen, nationale politie, vrouwenopvang, werkgevers- en werknemersorganisaties, mediapartijen en Ngo’s.
Ik zal u informeren over de uitkomsten van deze conferentie.
Het opnemen van politieverhoren |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw algemene reactie op het artikel over Nederlandse politieverhoren in de praktijk?1
De auteurs stellen in het artikel audiovisueel geregistreerde politieverhoren aan de orde. Het audiovisueel registreren van verhoren gebeurt op basis van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten. Deze aanwijzing stelt auditieve of audiovisuele registratie van bepaalde verhoren verplicht. Auditieve registratie (geluidsopname) is kort gezegd verplicht bij zware misdrijven. Audiovisuele registratie (beeld- en geluidsopname) is verplicht bij het horen van minderjarigen of anderszins kwetsbaren in een zaak waar een zwaar misdrijf heeft plaatsgevonden, óf als de verhorend ambtenaar wordt ondersteund door een gedragsdeskundige, óf als de getuige wordt verhoord door een gedragsdeskundige. In andere situaties kan de politie in overleg met de officier van justitie overgaan tot facultatieve (niet verplichte) audiovisuele registratie van een verhoor of kan de rechter-commissaris hier opdracht toe geven. De politie voldoet aan de verplichtingen die uit de aanwijzing voortvloeien. Momenteel wordt de huidige applicatie voor audiovisuele registratie vernieuwd. De verbeterde applicatie zal op korte termijn beschikbaar komen. Verder zijn in de politiebegroting middelen gereserveerd voor de doorontwikkeling van audiovisuele registratie van verhoren.
Herkent u het daarin geschetste beeld over de kwaliteit van zowel de geluids- als de beeldopnames? Kunt u uw antwoord toelichten?
De kwaliteit van de geluids- en beeldopnames van politieverhoren is voldoende om aan de verplichtingen te voldoen die uit de hierboven toegelichte Aanwijzing voortvloeien. In de doorontwikkeling van de apparatuur voor audiovisuele registratie wordt onder andere gewerkt aan verbetering van de kwaliteit van geluids- en beeldopnames.
Klopt het dat onder andere de techniek nogal eens te wensen overlaat? Zo ja, wat wordt er gedaan om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, waarom niet?
Normale storingen zijn niet altijd te voorkomen. Er is een proces ingericht voor het melden en oplossen van gesignaleerde storingen. Voor de doorontwikkeling van audiovisuele registratie van verhoren zijn middelen gereserveerd in de politiebegroting.
Klopt het dat de kwaliteit van opnames van verhoren van kinderen doorgaans van betere kwaliteit zijn? Waar komt dat door? In hoeverre kan hiervan geleerd worden om het opnemen van de verhoren van volwassenen te verbeteren?
Voor het verhoren van minderjarigen beschikt de politie over speciale verhoorruimtes. Speciaal aan deze verhoorruimtes is o.m. hogekwaliteitsapparatuur geschikt voor opnames van het horen van kinderen. Ik kan mij goed voorstellen dat de auteurs van het artikel concluderen dat de kwaliteit van de audiovisuele registratie van verhoren met kinderen bovengemiddeld is. Het wordt voor het opsporingsproces niet noodzakelijk geacht om in alle verhoorkamers over dezelfde hogekwaliteitsapparatuur te beschikken. Aan deze hogekwaliteitsapparatuur zijn hoge kosten verbonden.
Momenteel wordt een aantal knelpunten binnen de huidige applicatie voor audiovisuele registratie aangepakt.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie-Van Nispen/Swinkels over het opnemen van politieverhoren?2 Hoe wordt daarbij rekening gehouden met de kwaliteit en dus bruikbaarheid van het opnemen van die verhoren?
Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van de wetsvoorstellen die het recht op een raadsman bij het politieverhoor in de Nederlandse wet verankeren is door de leden Van Nispen/Swinkels een motie ingediend die de regering oproept om over te gaan tot opnemen van alle politieverhoren. Ik heb over deze motie opgemerkt dat ik hem niet zou ontraden als ik hem kon opvatten als een oproep aan de regering om de ogen open te houden voor technologische ontwikkelingen. Ik heb daarbij ook opgemerkt dat het op korte termijn niet haalbaar is om over te gaan tot het opnemen van alle politieverhoren. De consequentie hiervan is dat de motie niet op korte termijn wordt uitgevoerd.
Wat vindt u van de suggestie om het verhoor ten behoeve van de kwaliteit pas in een proces-verbaal vast te leggen na het verhoor en dus met behulp van de opname?
Zolang niet alle verhoorkamers zijn uitgerust met apparatuur voor audiovisuele registratie, is de voorgestelde optie praktisch niet mogelijk.
Het project Brouwerseiland |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Wij hebben al te vaak ja gezegd tegen Brouwerseiland»?1
Ja.
Wat is uw standpunt inzake het project Brouwerseiland? Hoe past dit project in het licht van uw eerdere uitspraken, namelijk dat het niet de bedoeling is om de hele kust vol te bouwen, dat u van een lege en mooie kust houdt en dat er alleen ruimte zou moeten zijn voor kleinschalige projecten?2
Uitgangspunt van het te sluiten Kustpact is dat we de kust willen beschermen maar niet op slot willen zetten. In het Kustpact zullen afspraken worden gemaakt over het aanwijzen van zones aan de kust waar niet gebouwd kan worden voor recreatiedoelen, waar wel en onder welke voorwaarden. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures bij de voorbereiding en vaststelling van provinciale structuur- of omgevingsvisies en provinciale verordeningen ruimte. En bij gemeenten de voorbereiding en vaststelling van structuurvisies/ omgevingsvisies en bestemmingsplannen.
Deelt u de mening dat het project Brouwerseiland juist bijdraagt aan het volbouwen van de kust en geen kleinschalig project is?
Een oordeel over het project in de omgeving is aan de andere overheden en de maatschappelijke organisaties. In het te sluiten Kustpact wordt het belang onderschreven van een goede balans tussen ruimtelijke ontwikkelingen en het behoud en de bescherming van de kernkwaliteiten en de collectieve waarden van de kustzone. In het Kustpact zullen afspraken worden opgenomen over de in antwoord 2 genoemde zonering en over de wijze waarop met thans lopende plannen en initiatieven zal worden omgegaan.
Kunt u wat meer zeggen over de voortgang van de onderhandelingen over het Kustpact? Zal dit pact, net als bij het project de Zeeuwse Lagune in het Veerse Meer, gevolgen kunnen hebben voor het project Brouwerseiland?
In mijn brief van 25 oktober 20163 heb ik u geïnformeerd over de stand van zaken van het Kustpact. Daarna is het Kustpact besproken met de achterbannen van de betrokken partijen. Enkele partijen hebben op basis van de toenmalige versie voorstellen gedaan voor de herformulering en toelichting van enkele artikelen. Deze voorstellen zijn met de meest betrokken partijen besproken, waaronder de organisaties voor natuur en milieudoelen en de recreatiebelangen. De meest recente teksten liggen nu voor reactie bij alle bij het Kustpact betrokken partijen. Over de resultaten zal ik de Kamer op korte termijn informeren. Vooruitlopend daarop acht ik het niet opportuun om een inschatting te geven over de relatie tussen de afspraken van het Kustpact en het genoemde project.
Deelt u de mening dat het, gelet op de discussie over de bescherming van onze kust, voor de hand ligt dat u geen gebruik zult maken van de u in artikel 3.2 van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geboden bevoegdheid om ontheffing te verlenen van artikel 2.3.5 van het Barro, dat bepaalt dat op gronden gelegen binnen het kustfundament en buiten stedelijk gebied geen nieuwe bebouwing mogelijk is? Zo nee waarom niet?
Bij het nemen van een besluit over een verzoek tot ontheffing moet op grond van artikel 3.2 van het Barro beoordeeld worden of de verwezenlijking van het decentrale beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met het Barro te dienen nationale belangen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij bijzondere omstandigheden moet gaan om bijzondere situaties, bijvoorbeeld de ontwikkeling van innovatieve projecten met een zwaarwegend maatschappelijk belang. De te dienen nationale belangen bij Brouwerseiland zijn de instandhouding en versterking van het kustfundament en het waarborgen van het onderhoud, de veiligheid en de mogelijkheden voor versterking van de primaire waterkering, i.c. de Brouwersdam.
Ik zal zo spoedig mogelijk een besluit nemen over het ontheffingsverzoek, waarbij ik de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden en de te dienen nationale belangen zorgvuldig zal wegen.
Met het oog op de te betrachten zorgvuldigheid kan ik op dit moment nog niet op het te nemen besluit vooruitlopen.
Klopt het dat u door het weigeren van deze ontheffing kunt voorkomen dat er op grote schaal nieuwe vakantiewoningen aan de kust bij worden gebouwd? Klopt het dus dat u het project Brouwerseiland en andere projecten in de kustzone door weigering van ontheffing kunt stoppen?
In het antwoord op vraag 5 is opgenomen hoe een verzoek tot ontheffing moet worden beoordeeld en op grond waarvan een ontheffing kan worden verleend of kan worden geweigerd. Van deze beoordelingswijze kan niet worden afgeweken met het doel om projecten te stoppen of juist door te laten gaan.
Deelt u de mening dat megalomane kustprojecten, zoals het project Brouwerseiland en het project Zeeuwse Lagune, in het Kustpact uitgesloten dienen te worden en derhalve niet voor ontheffing in aanmerking dienen te komen? Zo nee, waarom niet?
Met alle partijen betrokken bij het Kustpact streven we naar een goede balans tussen bescherming en ontwikkeling. De provincies staan samen met de gemeenten en de andere partijen aan de lat om te komen tot zonering van de kustzone. Het Kustpact zal niet vooruitlopen op de democratische besluitvorming in o.a. gemeenten, provincie en waterschappen, die nodig is voor de inzet voor de zonering. De wijze waarop de zonering in beleid en regelgeving zal worden overgenomen, zal plaatsvinden op basis van de daarvoor geldende procedures.
Klopt het dat er op dit moment ook een conflict speelt over de plaatsing van de nog te bouwen getijdencentrale? Klopt het dat deze oorspronkelijk op de plek van het project Brouwerseiland gepland stond?
Over de getijdencentrale op de Brouwersdam is in het Wetgevingsoverleg Water van 14 november 2016 gedebatteerd. Er is echter geen conflict tussen een eventuele plaatsing van de getijdencentrale op een locatie in de Brouwersdam en het project Brouwerseiland zoals thans kan worden voorzien. In een pre-verkenningsfase van de getijdencentrale is sprake geweest van een eventuele locatie waar nu het project Brouwerseiland wordt beoogd, maar deze eventuele locatie viel al in 2008 af op ondermeer technische gronden.
Deelt u de mening dat bij het maken van plannen en het in gang zetten van procedures voor het project Brouwerseiland onvoldoende is gekeken naar de wensen van de lokale bevolking? Zo nee, hoe verklaart u dan de grote maatschappelijke onrust die hierover is ontstaan?
Voor het project zijn verschillende wettelijke procedures van toepassing, die zijn of worden gevolgd. Daaronder de voorbereiding en vaststelling van een bestemmingsplan, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om bij de gemeente zienswijzen in te dienen. Ik reken en vertrouw erop dat de gemeenteraad deze zienswijzen bij de vaststelling van het bestemmingsplan zorgvuldig zal beoordelen en tot een evenwichtige afweging zal komen van de bij het project betrokken wensen en belangen, waaronder de wensen van de lokale bevolking.
Het bericht “Kurdish-Turkish war will be triggered if Abdullah Ocalan is harmed” |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Kurdish-Turkish war will be triggered if Abdullah Ocalan is harmed»?1
Ja.
Is het waar dat Zubeyir Aydar, bestuurslid van the Kurdistan Communities’ Union (KCK), kortgeleden op een Koerdische conferentie in het Europees parlement heeft gesproken over het voornemen van de Tukse politieke partijen AKP en MHP om de Koerdische leider Abdullah Öcalan om het leven te brengen? Indien ja, wat is uw opvatting over deze vermeende plannen? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Het betreft geen formeel evenement van het Europees parlement en er is geen verslaglegging van de conferentie beschikbaar. Hierdoor is het niet mogelijk de aangehaalde uitspraak te verifiëren.
Kan Abdullah Öcalan de doodstraf krijgen opgelegd indien deze opnieuw wordt ingevoerd in Turkije?
Er ligt geen voorstel voor aan het Turkse parlement voor herinvoering van de doodstraf. Over de oplegging van een eventuele doodstraf voor Abdullah Öcalan is in deze omstandigheden niets te zeggen.
Welke rol speelt Abdullah Öcalan op dit moment in het overleg tussen de Turkse staat en de Koerden?
Abdullah Öcalan zit sinds 1999 een levenslange straf uit in de Turkse gevangenis en heeft geen formele rol in het overleg tussen de Turkse staat en de Koerden.
Het tekort aan materieel voor de missie in Mali |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Waarom moest de Kamer uit de krant vernemen over het materieeltekort bij de uitzending van nieuwe militairen voor de Koendersmissie?1 2
Er is sprake van een vertraagde levering van materieel. De taken van de Special Operations Land Task Group (SOLTG) in MINUSMA zijn eind december 2016 overgenomen door de Long Range Reconnaissance Patrol Task Group. Deze eenheid is groter dan de SOLTG en heeft een andere samenstelling en uitrusting. De benodigde uitrusting en het materieel voor de taakuitvoering van de eenheid zijn inmiddels in het operatiegebied aanwezig.
Was het materieeltekort begin december al bij u bekend, toen de Luchtmobiele Brigade de taken van de commando’s overnam? Zo nee, wanneer dan wel?
Zie antwoord vraag 1.
Schaamt u zich niet voor het feit dat een NAVO-leger kennelijk niet beschikt over voldoende basisgereedschap zoals nachtkijkers, jammers en scherfvesten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het weer op orde brengen van de krijgsmacht de hoogste prioriteit moet krijgen ver boven hulpmissies als de Koendersmissie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u alsnog bereid de Koendersmissie te beëindigen en de Nederlandse militairen zo spoedig mogelijk naar huis te sturen?
Het kabinet heeft op 7 oktober jl. (Kamerstuk 29 521, nr. 327) besloten om de bijdrage aan MINUSMA met een jaar te verlengen tot eind 2017.
Het bericht ‘Maak nieuwe regels voor kunstgraskorrels’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Maak nieuwe regels voor kunstgraskorrels»?1
Ja.
Waarom vallen de kunstgrasvelden niet onder de strengere consumentennormen ondanks dat mensen structureel en intensief in aanraking komen met de rubbergranulaatkorrels? Hoe kijkt u hier tegenaan?
In de EU geldt voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) in rubbergranulaat de norm voor mengsels uit de Europese REACH-verordening2. Deze mengselnorm bedraagt 100 mg/kg voor de PAK benzo(a)pyreen en 1.000 mg/kg voor alle PAK’s samen. Op 27 december 2015 zijn normen in werking getreden voor PAK’s in voorwerpen waarmee consumenten in contact komen3. Deze norm voor consumentenvoorwerpen bedraagt 1 mg/kg per individuele PAK (voor acht specifieke PAK’s). Tevens is specifiek voor speelgoed een norm van 0,5 mg/kg per PAK vastgesteld4.
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie van 21 december 2016 op het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar rubbergranulaat en rubberen valdempingstegels5, is in de EU na discussie de interpretatie gevolgd dat rubbergranulaat in het kader van REACH valt onder de definitie van een mengsel, met de daarbij behorende ruimere norm. Het Nederlandse standpunt dat rubbergranulaat moet worden aangemerkt als een voorwerp kreeg onvoldoende steun.
Deelt u de mening dat er in navolging van het voorstel van de bandenbranche en het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een speciale normering moet komen voor rubbergranulaat meer in de buurt van de consumentennormering? Hoe denkt u hierover?
Uit het onderzoek van het RIVM is gebleken dat het PAK-gehalte van granulaat aanmerkelijk dichter bij de consumentennorm van 1 mg/kg per PAK ligt (de hoogste gevonden waarde was 7,8 mg/kg) dan bij de mengselnorm van 1.000 mg/kg voor het totaal aan PAK’s. Bij de gevonden waarden concludeert het RIVM dat het gezondheidsrisico bij sporten praktisch verwaarloosbaar is. Het RIVM adviseert de norm voor rubbergranulaat bij te stellen naar een norm die dichter in de buurt ligt van de norm voor consumentenproducten, om te voorkomen dat rubbergranulaat op de markt gebracht kan worden waarin aanzienlijk meer PAK’s zitten waardoor er mogelijk wel een gezondheidsrisico zou ontstaan.
De Nederlandse branche geeft aan dat zij al geruime tijd bezig is met het reduceren van de concentraties van PAK’s in autobanden en dat daardoor nieuwe banden nu al een stuk schoner zijn.
Zoals in bovengenoemde kabinetsreactie is aangegeven, zal het kabinet zich in lijn met het RIVM-advies blijven inzetten voor het verlagen van de EU-norm voor PAK’s in rubbergranulaat (1.000 mg/kg) met de norm voor consumentenvoorwerpen als uitgangspunt. Ik heb dit standpunt ook ingebracht en toegelicht bij de Milieuraad van 19 december 2016. Bovendien zal Nederland de kennis van het RIVM-onderzoek inbrengen bij het voorbereidende onderzoek door het Europees Chemicaliënagentschap (ECHA) voor de evaluatie van de consumentennorm die voor 27 december 2017 zal plaatsvinden.
Het kabinet streeft naar een aanpak aan de bron, in dit geval naar zo schoon mogelijke autobanden. Ik zal het overleg met het betrokken bedrijfsleven voortzetten om afspraken te maken hoe deze afname verder doorgezet kan worden.
Bent u bereid om met de branche en het RIVM in overleg te treden om een norm zoals deze te bespreken en de hoogte hiervan te bepalen?
Zie antwoord vraag 3.
De positie van vrouwen en meisjes in de watersector |
|
Roelof van Laar (PvdA), Elbert Dijkgraaf (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met en deelt u de zorgen wat betreft de benadeelde positie van vrouwen en meisjes en hun toegang tot en controle over water, zoals is beschreven in de «Recommendations Meer-Partijen Initiatief (MPI) gender & water» van ActionAid, Both ENDS en WO=MEN, van 14 december jl.1?
Ik deel de zorgen zoals beschreven in de aanbevelingsbrief van het MPI.
Bent u bereid u hard te maken voor de positie van vrouwen en meisjes in de watersector en de gendergelijkheid binnen deze sector te promoten? Hoe gaat u dat doen? In hoeverre betrekt u daarbij ook nauw verwante sectoren, zoals het klimaat en de landbouw?
Zoals u weet maak ik mij al jaren hard voor verbetering van de positie van vrouwen en meisjes, ook in de watersector. Dit komt op verschillende manieren terug in de beleidsformulering en de ontwikkeling- en uitvoering van water programma’s.
In mijn brief van 19 januari 2017 aan de Tweede Kamer heb ik de nieuwe strategie voor water, sanitaire voorzieningen uiteengezet voor de komende jaren. Deze is vormgegeven rond de nieuwe duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s), waarin gelijkheid en inclusiviteit centraal staan. Om daaraan invulling te geven zet de strategie in op het verbeteren van toegang tot – en zeggenschap over – water en sanitaire voorzieningen voor vrouwen. Vrouwen worden overigens niet alleen gezien als doelgroep, maar worden ook gestimuleerd om te laten zien dat zij veranderingen te weeg kunnen brengen en een leidende rol kunnen spelen bij besluitvorming. Dit komt de effectiviteit van programma’s ten goede en biedt kansen voor economische verzelfstandiging voor vrouwen.
Om gendergelijkheid structureel in de projectcyclus te bevorderen zijn afspraken gemaakt ten aanzien van de formulering en goedkeuringsprocessen van nieuwe projecten en programma’s. Voor alle nieuwe programma’s is een genderanalyse verplicht. Deze leidt tot een specifieke op het nieuwe programma toegesneden genderstrategie en aanbevelingen voor gender monitoring. Een goed voorbeeld is de laatste «call for proposals» voor het Fonds Duurzaam Water. De beleidsregels zijn aangescherpt op het gebied van gender en indieners moeten in hun voorstel een genderanalyse maken die wordt meegenomen in de beoordeling. Indieners kunnen tevens ondersteuning op het gebied van gender aanvragen via vouchers. Deze meer gestructureerde aanpak zal leiden tot verbeteringen in monitoring en rapportages, zodat resultaten op het gebied van gender beter inzichtelijk gemaakt kunnen worden.
De afspraken voor de integratie van gender tijdens de projectcyclus gelden voor alle thema’s; deze hebben dus ook betrekking op projecten op het snijvlak van water en klimaat en van water en landbouw. Het Geodata for Agriculture and Water programma dat onlangs in het nieuws was, is een goed voorbeeld hiervan. Er wordt gekeken hoe toegang tot agrarische en meteorologische satellietgegevens bruikbaar kunnen worden gemaakt in het bijzonder ook voor boerinnen, zodat landbouwopbrengsten verbeteren en de positie van vrouwen wordt versterkt.
Tot slot worden genderaspecten meegenomen in internationale lobbyactiviteiten. Binnen het klimaatverdrag speelt Nederland bijvoorbeeld een actieve rol om een gender-responsief klimaatbeleid te bevorderen. Nederland zal betrokken blijven bij de uitwerking van het genderactieplan zoals voorgesteld tijdens de COP. Tevens heeft Nederland een belangrijke rol gespeeld bij de formulering van het genderbeleid van het Groene Klimaat Fonds.
In hoeverre heeft u of gaat u uitvoering geven aan de motie-Van Laar2 betreffende de uitvoering van genderanalyses en de ontwikkeling van effectieve genderstrategieën voorafgaand aan project- en beleidsontwikkelingen? Welke ontwikkelingen hebben zich op dit vlak sinds de aanvaarding van deze motie voortgedaan?
Voorwaarde voor goedkeuring van alle programma’s die Nederland ondersteunt, inclusief water, voedselzekerheid en klimaat, is het uitvoeren van een genderanalyse. Dit betekent dat de huidige situatie en beoogde impact van het voorgestelde programma op de lokale positie van vrouwen wordt geanalyseerd (gender analyse), mogelijkheden voor positieve impact worden geïdentificeerd en concreet aangescherpte actie wordt geformuleerd in een gender actieplan. Themadirecties worden hierbij ondersteund door genderexperts. Zoals al toegezegd aan de Kamer zullen in de toekomst niet alleen genderanalyses aan alle activiteiten ten grondslag liggen, maar ook genderspecifieke data verzameld worden om resultaten ten aanzien van gendergelijkheid beter in beeld te brengen.
Hoe gaat u zeker stellen dat Nederlandse ondernemingen de internationale standaarden, waaronder de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, Free Prior and Informed Consent (FPIC), en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's), in het kader van gendergelijkheid binnen de watersector blijven naleven?
Het is gebleken dat de UN Guiding Principles on Business and Human Rights praktische uitvoeringsvragen met zich mee brengen voor ondernemingen. Het gezamenlijk bespreekbaar maken van het onderwerp en zoeken naar praktische oplossingen blijft ook internationaal een uitdaging. Nederland heeft hiertoe een werkgroep opgericht met de internationale NGO Business for Social Responsibility om samen met Nederlandse bedrijven een «gender code of conduct» uit te werken en verder te werken aan versterking van de economische positie van vrouwen in de watersector.
Bent u bereid u in te zetten voor een sterkere 'due diligence», waarbij ook gendergelijkheid een grote rol speelt? In hoeverre is het realiseerbaar om dit als een vereiste te stellen bij het verlenen van subsidies, leningen en andere overheidssteun zodat dit ook bijdraagt aan een sterkere implementatie van maatschappelijk verantwoord ondernemen (Corporate Social Responsibility – CSR)?
Nederland maakt zich hard voor aanscherping van gender in due diligence. Bijvoorbeeld het verbeteren van arbeidsomstandigheden voor vrouwen in de textielindustrie, aanwezigheid van schone, veilige en toegankelijke sanitaire voorzieningen, industriële veiligheid en inspraak. Binnen mijnbouw is een vergelijkbaar traject van start gegaan i.s.m. Nederlandse maatschappelijke organisaties om op EU-niveau ervaringen met partner mijnbouwbedrijven uit te kunnen wisselen en gezamenlijk te kunnen leren hoe negatieve effecten op vrouwen kunnen worden beperkt en positieve effecten voor vrouwen binnen de sector kunnen worden bevorderd.
In het kader van coherentie op gebied van voedselzekerheid hanteert de regering bij overheidssteun onder meer de «Principles for Responsible Investment in Agriculture and Food Systems» van de Commissie voor Wereld Voedsel Veiligheid. Het derde principe («Foster Gender Equality and Women’s Empowerment») is geheel gericht op gendergelijkheid.
Hoe kijkt u aan tegen de verhoogde risico’s die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers lopen? Op welke manier kunnen deze risico’s zoveel mogelijk weggenomen worden?
Het verhoogd risico van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers wordt internationaal erkend en genoemd in mensenrechtenresoluties, waaronder in de Nederland/ Franse resolutie over tegengaan van geweld tegen vrouwen van eind 2016. Nederland erkent de speciale positie die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers innemen en hun verhoogde kwetsbaarheid. Hun werk kan ingaan tegen traditionele, religieuze en/of sociale normen ten aanzien van de rol van vrouwen in de samenleving. Dit veroorzaakt een verhoogd risico op seksueel en gendergerelateerd geweld.
Deze risico’s kunnen op korte termijn zoveel mogelijk worden gereduceerd door politieke en praktische steun vanuit het bestaande mensenrechtenbeleid en -instrumentarium, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke risico’s die vrouwelijke mensenrechtenverdedigers lopen. Op de langere termijn kunnen deze risico’s enkel weggenomen worden door structurele verbetering in vrouwenrechten en meer gelijke machtsverhoudingen tussen mannen en vrouwen in het betreffende land. Het Nederlandse internationale genderbeleid beoogt hieraan bij te dragen via ondersteuning van genderspecifieke programma’s en integratie van gender in de doelstellingen van het buitenlandbeleid.
(kinder)slavernij bij Zuid-Indiase spinnerijen die garens produceren voor westerse kledingmerken |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Fabric of Slavery: Large-scale forced (child) labour in India’s spinning mills», van de Landelijke India Werkgroep?1
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport dat in meer dan 90% van de spinnerijen die garens produceren voor onder meer westerse kleding, sprake is van moderne vormen van slavernij, waaronder kinderslavernij?
Ik deel de conclusie dat vormen van slavernij in veel spinnerijen voorkomen. Het rapport stelt dat in ruim de helft van de onderzochte spinnerijen werkneemsters worden beperkt in hun bewegingsvrijheid na werktijd. Het stelt ook dat in bijna de helft van de spinnerijen het Sumangali systeem, waarbij een deel van het loon pas wordt uitbetaald als het meerjarige arbeidscontract is uitgediend, nog steeds bestaat. Voorts stellen de onderzoekers dat in 10% van de spinnerijen, beide vormen van moderne slavernij plaatsvinden. Gezamenlijk kan dit er toe leiden dat in meer dan 90% van de spinnerijen een vorm van slavernij bestaat. Een ernstig probleem vormen ook de extreem lange werktijden voor kinderen en jongeren onder de 18 jaar.
Onderschrijft u de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan, waaronder de aanbevelingen aan de regeringen van importerende landen?
Ja.
Bent u van plan om met Nederlandse, of in Nederland actieve bedrijven die in Zuid-India kleding en textiel inkopen, samen te werken om het in dit rapport aangehaalde probleem aan te pakken? Welke rol(len) ziet u daarbij specifiek voor partijen in het Textielconvenant?
Op grond van de OESO richtlijnen moeten bedrijven due diligence uitvoeren voor de risico’s in hun keten. Dat geldt voor alle Nederlandse bedrijven die kleding en textiel inkopen in Zuid-India. Het Textielconvenant biedt bedrijven de mogelijkheid gezamenlijk problemen aan te pakken. De aanpak van gedwongen arbeid maakt onderdeel uit van de afspraken in het Textielconvenant. Het rapport «Fabric of Slavery» biedt de Nederlandse bedrijven goede informatie voor de beoordeling van risico’s en een passende aanpak voor de problemen in de spinnerijen in Zuid-India.
Het Sumangali systeem is expliciet genoemd in het Textielconvenant. Het ligt voor de hand dat bedrijven bij de aanpak van het Sumangali systeem zullen aansluiten bij een initiatief, voortbouwend op de «Amsterdam-coalition», waarin een internationale coalitie van 26 bedrijven zich in samenwerking met de OESO inspant voor de aanpak van het Sumangali systeem.
Nu is nog niet transparant welke fabrieken in India produceren voor de Nederlandse markt. In het kader van het Textielconvenant moeten deelnemende bedrijven hun productielocaties gaan melden en een plan van aanpak voor hun ketenrisico’s indienen bij het SER secretariaat. Daaruit moet blijken welke Nederlandse bedrijven te maken hebben met de Zuid-Indiase spinnerijen. De spinnerijen bevinden zich dieper in de keten van de Nederlandse bedrijven. Zo kan een Indiase spinnerij stoffen leveren aan een kledingfabriek in Bangladesh waar Nederlandse merken inkopen. De invloed van Nederlandse merken is dan indirect. De waarde van het convenant is dat een gezamenlijke aanpak makkelijker tot resultaten leidt «dieper» in de keten.
De stuurgroep van het Textielconvenant, waarin ook de Landelijke India Werkgroep zitting heeft, wil prioriteit geven aan de collectieve aanpak van kinderarbeid en leefbaar loon. Rekening houdend met die prioriteitstelling zal in de loop van 2017 ook aan de andere thema’s van het convenant worden gewerkt, zoals gedwongen arbeid.
Gaat u deze kwestie aan de orde stellen in uw contacten met de Indiase regering? Gaat u trachten afspraken te maken over een gezamenlijke oplossing, waarbij ook de kledingbedrijven, lokale vakbonden en maatschappelijke organisaties worden betrokken?
De Nederlandse overheid stelt schending van arbeidsnormen in de textielsector regelmatig aan de orde, ook in India. Nog onlangs heeft de directeur Duurzame Economische Ontwikkeling het rapport «Aangekleed/Uitgekleed» van de Schone Kleren Campagne en de Landelijke India Werkgroep besproken met de Indiase overheid. Daarbij heeft Nederland het belang van handhaving van arbeidswetten door de arbeidsinspectie benadrukt.
De Nederlandse ambassade benut de mensenrechtenwerkgroep van de EU voor het realiseren van een bredere coalitie van EU-lidstaten om gezamenlijk de problemen in de Indiase textielsector aan de orde te stellen. De Indiase fabrieken exporteren immers naar de hele EU.
Hoewel het wijzen op misstanden gevoelig ligt bij de overheid van India, blijkt het wel bespreekbaar. Naarmate de informatie over misstanden specifieker is, toont de Indiase overheid zich meer genegen hierop actie te ondernemen.
Er is consensus dat overheden aan beide zijden van de toeleveringsketen een positieve bijdrage kunnen leveren. In het zogenaamde INDUS platform werken de Nederlandse en Indiase overheid samen met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan goede praktijken voor maatschappelijk verantwoord ondernemen in verschillende ketens.
Welke mogelijkheden ziet u voor internationale organisaties zoals de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) en de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) om bij te dragen aan gezamenlijke oplossingen?
Onlangs heeft Nederland gesproken met de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) in India over de schending van arbeidsnormen in de Indiase textielsector. De ILO is zich bewust van de problemen en wil een actieve rol spelen bij het realiseren van structurele oplossingen. Versterking van sociale dialoog en de capaciteit van de arbeidsinspectie dragen daaraan bij.
Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 4, is de OESO reeds actief in India en zal vanuit het textielconvenant aansluiting worden gezocht bij dit initiatief van de OESO.
Onderzoek naar seksueel misbruik in de sport |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het NOC*NSF wil onderzoeken op welke schaal seksueel misbruik de afgelopen 30 jaar in de Nederlandse sportwereld is voorgevallen?1
Het is goed dat de sport deze handschoen actief oppakt.
Waarom vond u in eerste instantie een breed onderzoek naar misstanden en intimidatie in de sport niet nodig,2 terwijl er elk jaar teveel meldingen van seksuele misstanden worden gemeld?3 Kunt u toelichten waarom u een breed onderzoek niet nodig acht, maar tegelijkertijd stelt dat elk geval van misbruik er een te veel is?
Ik ondersteun de sport op het thema integriteit en specifiek op het thema seksuele intimidatie al jaren. In antwoord op de Kamervragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb ik aangegeven wat ik momenteel in praktijk doe om de drempel om misstanden te melden te verlagen en om het aantal gevallen van seksuele intimidatie te verminderen. Verschillende maatregelen en onderdelen van beleid omtrent seksuele intimidatie zijn gebaseerd op onderzoek. Zo is er een grootschalige onderzoek uitgevoerd door Tine Vertommen van de Vrije Universiteit in Brussel, met NOC*NSF als een van de opdrachtgevers, waarbij ook een groot deel van de populatie uit Nederlanders bestond. Ik vind het goed dat de sport aanvullend daarop zelf een onderzoek start naar misstanden en intimidatie in de sport.
Wat wordt de onderzoeksopzet van het onderzoek dat het NOC*NSF nu instelt naar seksueel misbruik in de sport? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
NOC*NSF laat het onderzoek onafhankelijk uitvoeren. Van NOC*NSF heb ik vernomen dat men nu de onderzoeksopzet aan het uitwerken is. Het is aan hen om u over de onderzoeksopzet en de uitkomsten te informeren.
Welke ondersteuning of bijdrage levert uw ministerie aan dit onderzoek?
Voor dit specifieke onderzoek heb ik geen verzoek voor financiële ondersteuning ontvangen. Ik ga er vanuit dat de sport hierin haar eigen verantwoordelijkheid neemt. Wij zullen het onderzoeksproces waar mogelijk met expertise en ervaring vanuit de overheid ondersteunen.
Welke concrete maatregelen gaat u inzetten om te zorgen dat seksueel geweld en intimidatie aangepakt worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in de antwoorden op vragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb laten weten, voeren de bij NOC*NSF aangesloten bonden al sinds 1997 beleid om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan te pakken. De afgelopen jaren is dit beleid onder impuls van het actieplan «Naar een Veiliger Sportklimaat» verbeterd en geïntensiveerd. Maatregelen die bonden kunnen treffen, zijn onder andere het opzetten van preventiebeleid bij verenigingen, het aanstellen van vertrouwenscontactpersonen, het inzetten van tuchtrecht en het aanvragen van gratis verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers. In totaal zijn er inmiddels ruim 4.000 vertrouwenspersonen in de sport actief. Bonden hebben allen uniform tuchtrecht als het gaat om seksueel grensoverschrijdend gedrag. Een groot deel van de bonden is aangesloten bij het Instituut Sportrechtspraak (ISR). Bij het ISR is met subsidie van VWS een poule van aanklagers beschikbaar voor aangesloten sportbonden bij zaken op het terrein van sport en integriteit. Daarnaast is een onderzoekscommissie integriteitzaken bij het ISR ondergebracht. Deze commissie kan door alle sportbonden worden ingezet bij ernstige misdragingen op het terrein van onder andere seksuele intimidatie.
Welke afspraken zijn er tussen het NOC*NSF, de politie en het openbaar ministerie over hoe omgegaan wordt met (al dan niet concrete) signalen of meldingen van seksueel misbruik in de Sport?
In de beantwoording op de vragen van het lid Heerema (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 860) heb ik aangegeven dat NOC*NSF, Politie en Openbaar Ministerie in het verleden vaak op ad hoc basis hebben samengewerkt. De uitvoering per casus was hierdoor verschillend. Op dit moment praten deze partijen met elkaar om een betere en snellere samenwerking te realiseren. Hoogleraar Marjan Olfers adviseert bij dit traject.
Hoe is de nazorg geregeld voor sporters die te maken hebben gehad met seksueel geweld en intimidatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil slachtoffers en omstanders aanmoedigen om misbruik of ongewenst gedrag te melden. Dit kan bijvoorbeeld via het Vertrouwenspunt Sport van NOC*NSF (ook anoniem), of bij vertrouwenscontactpersonen van alle bij NOC*NSF aangesloten sportbonden en/of bij de politie. Vertrouwens(contact)personen ondersteunen melders gedurende het proces en wijzen slachtoffers indien wenselijk naar de reguliere hulpverleningsorganisaties. Samen met het Vertrouwenspunt Sport kan ook gezorgd worden voor nazorg. Afhankelijk van de nodige nazorg, kunnen de vertrouwenspersonen dat zelf doen, dan wel doorverwijzen naar de relevante instanties. NOC*NSF brengt het Vertrouwenspunt Sport via publiciteit onder de aandacht om zoveel mogelijk slachtoffers of omstanders een melding te laten doen, zodat de juiste maatregelen genomen kunnen worden en nazorg geboden kan worden.
Is het voor sporters duidelijk waar zij seksueel misbruik en intimidatie kunnen melden? Moet hiervoor meer aandacht komen in uw ogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht: “Medewerkers van verpleeghuis De Bleerinck in Emmen slaan alarm. Constant het gevoel dat ik tekortschiet” |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Constant het gevoel dat ik tekortschiet» en wat is uw reactie hierop?1
Ja. Veranderingen in het beleid van een zorginstelling kunnen tot onrust bij cliënten en medewerkers leiden. Ik vind dit zeer begrijpelijk. Omdat de Raad van Bestuur primair verantwoordelijk is voor het aanbieden van kwalitatief goede en veilige zorg, vind ik dat de Raad van Bestuur het signaal van de medewerkers en de Cliëntenraad serieus dient te nemen. Het is belangrijk dat de Raad van Bestuur van de Tangenborgh op een goede manier het gesprek aangaat met de Cliëntenraad en de medewerkers over de veranderingen.
Wat vindt u van de situatie dat het aantal zorguren daalt met ruim 15% en dat er vijf verzorgenden elk minimaal 6 bewoners onder hun hoede krijgen? Bent u van mening dat er nog verantwoorde zorg gegeven kan worden onder deze omstandigheden? Snapt u deze keuze van de Raad van Bestuur? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het is primair de verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur en Raad van Toezicht om te zorgen voor veilige en kwalitatief goede zorg. Daarvoor is het onder meer belangrijk naar de juiste functiemix in de teamsamenstelling te zoeken. In dat verband geldt dat er meerdere mogelijkheden zijn om dit te bewerkstelligen: veel zorginstellingen zoeken naar combinaties van vaste medewerkers op een team, een verpleegkundige die op meerdere teams inzetbaar is en een goede samenwerking met informele hulp. In het nieuwe kwaliteitskader verpleegzorg, dat op 13 januari 2017 is ingeschreven in het Register van het Zorginstituut, zijn duidelijke normen opgenomen over de minimale inzet van personeel. Totdat er door de sector lokale, contextgebonden normen zijn ontwikkeld, zullen de normen uit het kwaliteitskader worden gebruikt als maatstaf. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit van zorg, waaronder de inzet van personeel. Wanneer de Inspectie van mening is dat er onvoldoende, of onvoldoende gekwalificeerd personeel beschikbaar is, zal de IGZ ingrijpen. Daarvoor is vooralsnog geen aanleiding.
Bent u voornemens om op basis van het signaal van medewerkers dat er geen veilige en kwalitatieve zorg gegeven kan worden de Inspectie voor de Gezondheidszorg te vragen onderzoek te doen?
De IGZ heeft mij, in aanvulling op het antwoord op vraag 2, laten weten dat zij het signaal meeneemt in haar toezicht op verpleeghuis De Bleerinck en erop toeziet dat de kwaliteit van zorg op orde is en blijft.
Klopt het dat, jarenlang, niet alle zorguren zijn vergoed door de overheid en zorgkantoren zoals de Raad van Bestuur Tangenborgh stelt? Zo ja, hoe komt dit en bent u voornemens hier wat aan te doen?
De Tangenborgh krijgt, net als iedere andere zorginstelling in Nederland, een wettelijk zorgbudget op basis van de zorgzwaartepakketten (zzp’s) van de bewoners. Blijkbaar heeft de Tangenborgh in het verleden daarnaast budget vanuit de huisvestingscomponent ingezet voor extra zorguren. Deze uren werden niet vanuit de zzp’s vergoed en zijn een individuele keuze van de Tangenborgh geweest.
Wat vindt u dat medewerkers voortaan een half uur pauze moeten houden in hun eigen tijd?
De Arbeidstijdenwet geeft aan welke wettelijke rechten op pauze en rusttijden er zijn. In de cao kunnen daar andere afspraken over zijn gemaakt. Ik vind het een zaak van Raad van Bestuur en Ondernemingsraad om nader met elkaar te overleggen over de wijze waarop pauzes worden ingevuld.
Klopt het dat er de afgelopen jaren flink is bezuinigd op de langdurige ouderenzorg, zoals wordt gesteld door de cliëntenraad van de Bleerinck? Zo nee, waar komt dit beeld vandaan? Zo ja, hoeveel is er bezuinigd? Kunt u hierop uitgebreid ingaan?
Nee, dit klopt niet. Tijdens de regeling van werkzaamheden van 5 juli 2016 heeft uw Kamer gevraagd om de uitgavenontwikkeling bij verpleeghuizen en de kosten per plek in beeld te brengen voor de periode 2010–2021. Deze informatie heb ik toegevoegd in bijlage 2 van mijn brief van 5 juli 2016 over «Openbaarmaking lijst 150 verpleegzorginstellingen»(Kamerstuk 31 765, nr. 216). Voor alle duidelijkheid heb ik de eerste tabel, over de afgelopen jaren, hieronder opnieuw opgenomen.
Uitgaven exclusief kapitaal in miljarden euro
4,1
4,3
4,9
5,0
5,3
5,3
Uitgaven inclusief kapitaal in miljarden euro
4,6
4,9
5,5
5,8
6,1
6,1
Gemiddeld aantal plekken (x 1.000)
66
68
71
73
76
77
Gemiddelde kosten per plek
€ 71.000
€ 72.000
€ 78.000
€ 79.000
€ 80.000
€ 79.000
Wilt u in gesprek gaan met de medewerkers en het bestuur van verpleeghuis Bleerinck in Emmen om de vrees van medewerkers dat er geen verantwoorde zorg meer kan worden gegeven, te bespreken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer?
Het is primair de verantwoordelijkheid van de bestuurder om ervoor te zorgen dat de zorg op orde is en om daarover het gesprek met medewerkers aan te gaan. Blijkbaar heeft dat niet geleid tot het kunnen wegnemen van de onrust. Nu de veranderingen zijn ingevoerd, zal er scherp in de gaten moeten worden gehouden welke effecten die veranderingen hebben op werkdruk en werkplezier voor medewerkers én op de kwaliteit van zorg voor bewoners. In het kader van de interne governance zijn er, bijvoorbeeld in de Ondernemingsraad, Cliëntenraad en Raad van Toezicht, goede instrumenten beschikbaar om deze effecten te bespreken. Op het moment dat de IGZ constateert dat de kwaliteit van zorg niet geborgd is, zal de IGZ ingrijpen. De IGZ ziet vooralsnog geen aanleiding daartoe.
Het bericht: “Fiscus geeft oude maatschap nieuwe kans” |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Fiscus geeft oude maatschap nieuwe kans»?1
Ja.
Deelt u de mening dat door medisch specialisten in dienstverband, naast lagere kosten, vooral ook onderlinge samenwerking wordt bereikt, waarbij het patiëntbelang centraal staat? Vindt u het daarom ook zeer gewenst dat medisch specialisten in dienstverband werken?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb aangegeven zie ik zowel het loondienstmodel als het participatiemodel als stip op de horizon. Beide modellen scheppen condities voor gelijkgerichtheid – en dus samenwerking – tussen ziekenhuisbestuur en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling en zodoende goede en doelmatige patiëntenzorg. Ik heb echter geen voorkeur voor één van deze modellen, noch gegevens op basis waarvan ik met stelligheid kan concluderen dat een dienstverband lagere kosten met zich meebrengt of mee zou brengen. De Technische Werkgroep Zorgkeuzes in Kaart2 concludeert dat er grote onzekerheid bestaat over het structurele besparingspotentieel van verplicht dienstverband. Het is aan ziekenhuizen en medisch specialisten samen om te overwegen welk besturingsmodel zij willen hanteren.
Welke invloed heeft het dienstverband volgens u op de bevordering van samenwerking en onderlinge verbondenheid tussen artsen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u daarom ook geschrokken van het bericht dat de fiscus de oude maatschap een nieuwe kans geeft? Wat vindt u van het feit dat dankzij de uitspraak van de Belastingdienst, de betrokken medisch specialisten hun persoonlijke bv’s kunnen opheffen en weer een maatschap kunnen oprichten?
In het betreffende artikel wordt verwezen naar aanpassingen in de juridische structuur, waarbij de medisch specialist niet langer in een Medisch Specialistisch Bedrijf (MSB)/coöperatie participeert door middel van zijn Personal Holding BV, maar als natuurlijk persoon in een maatschap. Dat gaat over de vraag of een specialist rechtstreeks of indirect participeert in het MSB. Een dergelijke aanpassing heeft geen betrekking op de samenwerkingsovereenkomst tussen het ziekenhuis en het MSB/de coöperatie en leidt daarom niet tot een structuur die vergelijkbaar is met de oude maatschapsstructuren. Voor de beantwoording van de vraag of een medisch specialist als ondernemer in een maatschap kan worden aangemerkt is relevant welke ondernemingsrisico’s de medisch specialist loopt. De Belastingdienst beoordeelt van geval tot geval de zelfstandigheid en het realiteitsgehalte van het ondernemerschap. Het beoordelingskader van het ondernemerschap is niet gewijzigd.
Hoe verhoudt de «nieuwe kans» voor oude maatschappen voor medisch specialisten zich tot de afspraken hierover in het regeerakkoord?
Zoals uit mijn antwoord bij vraag 4 blijkt, is geen sprake van een «nieuwe kans» of een terugkeer naar oude maatschapstructuren. Er is dus ook geen sprake van een koerswijziging ten opzichte van de afspraken in het regeerakkoord.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere vragen over de oude maatschappen?2
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat invoering van integrale bekostiging in de ziekenhuiszorg een mijlpaal is, die kan bijdragen aan de kwaliteit, samenwerking en doelmatigheid van de zorg?
Ja, ik ben van mening dat met de invoering van integrale bekostiging een belangrijke belemmering voor onder andere gelijkgerichtheid en doelmatige zorg binnen het ziekenhuis is weggenomen. Met de invoering van integrale bekostiging is de deelregulering, waarbij de bekostiging en budgettaire sturing van ziekenhuizen en (vrijgevestigde) medisch specialisten deels gescheiden systemen waren, immers afgeschaft. De zorgverzekeraar heeft nu één onderhandelingspartner in de ziekenhuiszorg, de Raad van Bestuur van het ziekenhuis, wat de gelijkgerichtheid en realisatie van doelmatigheid en kwaliteit ten goede kan komen. Met mijn brief van 4 juli 2016 (Kamerstuk 32 012, nr. 39) heb ik u nader geïnformeerd over de stand van zaken van de invoering van integrale bekostiging. Ik volg de ontwikkelingen omtrent deze invoering via onder andere de monitor integrale bekostiging van de NZa.
Staat u na de uitspraken van de Belastingdienst nog steeds achter uw antwoorden op de eerder gestelde schriftelijke vragen: «Ik ben dan ook van mening dat het terugkeren naar de oude maatschapstructuur een stap in de verkeerde richting zou zijn», en dat volgens u «Gelukkig er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een dergelijke beweging»? Vindt u ook nu dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake is van een beweging richting de oude maatschap?
Ja, zie mijn antwoord op vraag 4.
Hoe kan een ziekenhuisbestuur ervoor zorgen dat de focus van medisch specialisten ligt op onderlinge samenwerking? Op welke wijze kan een ziekenhuisbestuur stimuleren dat de zorg rondom ziektebeelden en patiënten wordt georganiseerd, terwijl de specialisten bezig zijn met de tegengestelde ontwikkeling? Hoe kan de verbinding worden hersteld?
Mij valt op dat partijen, ziekenhuizen en medisch specialisten, steeds meer bezig zijn met thema’s als «Samen beslissen» en de toegevoegde waarde van de behandeling – waarbij de integrale zorgvraag van en de uitkomsten van de zorg voor de patiënt centraal staan. Het is vooral zaak deze ontwikkeling te omarmen en aan te jagen. Het is de verantwoordelijkheid van ziekenhuisbestuurders om aandacht te hebben voor onderlinge samenwerking tussen medisch specialisten. Zij kunnen inzetten op «samen beslissen» in de spreekkamer en in de bedrijfsvoering van de instelling (interne logistiek) afspraken maken over hoe de uitkomsten van zorg worden gemeten en dit openbaar maken. Ik zet hierop in ter bevordering van transparantie over de kwaliteit van zorg. Tegelijkertijd zal dit de doelen van ziekenhuisbesturen en medisch specialisten verbinden.
Hoe staat de uitspraak van de Belastingdienst volgens u in verhouding tot het feit dat medisch specialisten de afgelopen jaren erg hun best hebben gedaan om aan te tonen dat ze een bedrijf zijn in het ziekenhuis? Vindt u dit gewenst?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 4 beoordeelt de Belastingdienst van geval tot geval de zelfstandigheid en het realiteitsgehalte van het ondernemerschap. Het beoordelingskader van het ondernemerschap is niet gewijzigd.
Deelt u de mening dat het vormen van dergelijke constructies zonde van tijd en energie is van specialisten, die beter hadden kunnen worden ingezet in goede zorg voor de patiënt?
Zie mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 10.
Wat gaat u doen om een cultuuromslag te creëren richting samenwerking tussen medisch specialisten waarbij de patiënt centraal staat?
Ik ben van mening dat die omslag in gang is gezet en wordt gestimuleerd door het beleid.
Het bericht dat niet-westerse Nederlanders vaker celstraf krijgen in plaats van taakstraffen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Niet-westerse Nederlander krijgt vaker cel in plaats van taakstraf»?1
Ja.
Kent u het in het bericht genoemde rapport van de Raad voor de rechtspraak? Zo ja, kunt u dat voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen en daarbij tevens ingaan op de aanbevelingen in het rapport?
Ik ben bekend met het genoemde rapport. Dit rapport is door de Raad voor de rechtspraak online gepubliceerd op https://www.rechtspraak.nl/SiteCollectionDocuments/research-memoranda-2016–02.pdf. Een kopie van dit rapport treft u in de bijlage aan.2
Het is een goede zaak dat de Rechtspraak dit onderzoek heeft laten uitvoeren. Er blijken verschillen in de oplegging van het soort straf tussen herkomstgroepen, maar daarvoor kunnen, aldus het rapport op pagina 40, «praktische» en «legitieme redenen» zijn.
De onderzoekers pleiten voor meer aandacht in onderzoek en rechtspraktijk voor de verhouding in zwaarte tussen verschillende soorten straffen. Op dit punt ga ik in mijn antwoord op vraag 6 nader in. Tevens pleiten de onderzoekers voor onderzoek naar de achtergronden van verschillen tussen herkomstgroepen in toepassing van voorarrest en in opgelegde soorten straf. Tegelijkertijd lijken deze verschillen verklaarbaar uit verschillen in achtergronden tussen herkomstgroepen, die in de rechterlijke beslissing om een bepaalde sanctie toe te passen meewegen. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4. Specifiek verder onderzoek naar de achtergronden van deze verschillen lijkt mij daarom niet dringend.
Is het waar dat daders met een migratie-achtergrond vaker in de gevangenis belanden, omdat ze vaker veroordeeld worden voor zware misdrijven? Zo ja, waarom worden deze daders vaker voor deze misdaden veroordeeld dan verdachten die geen migratie-achtergrond hebben? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ja, dat klopt. Het rapport stelt op pagina 21 dat allochtonen gemiddeld voor zwaardere delicten terechtstaan dan autochtonen. Het rapport gaat niet in op de vraag waarom dat zo is.
Acht u het mogelijk dat er niet alleen als het om staandehoudingen gaat de etniciteit een rol speelt (ethnic profiling) maar dat een dergelijk effect ook in de rechtspraak kan gelden? Zo ja, waarom acht u dit mogelijk, heeft u daar concrete aanwijzingen voor en welke zijn dat dan? Zo, nee waarom acht u dit niet mogelijk?
Het rapport concludeert dat er, bij hantering van de bij vervangende hechtenis gebruikelijke omrekensleutels tussen soorten straffen, geen verschillen bestaan in sanctiezwaarte tussen herkomstgroepen (p.7). Dit geeft dus geen aanwijzing dat er bij de rechtspraak sprake is van «etnisch profileren» of stereotypering. Wel blijkt sprake te zijn van verschillen in de oplegging van het soort straf tussen herkomstgroepen, maar daarvoor kunnen, aldus het rapport «praktische» en «legitieme redenen» zijn (p.40). Zo kunnen taalproblemen, het niet hebben van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en het niet hebben van een baan de opgelegde soort straf beïnvloeden.
Zijn u onderzoeken bekend over het verband tussen strafrechtelijke vonnissen en de etnische achtergrond van de verdachte? Zo ja, welke zijn dit en wat waren de conclusies? Zo nee, acht u het wenselijk om daar nader onderzoek naar te laten doen en hoe gaat u dat laten doen?
Dit betreffende onderzoek legt juist het in de vraag genoemde verband. Het is het eerste onderzoek in Nederland waarbij dit verband via een analyse op een zo uitgebreid gegevensbestand is vastgesteld. Op dit moment zie ik op basis van de conclusies van dit uitgebreide onderzoek, geen reden om nader onderzoek te laten doen.
Deelt u het pleidooi van de onderzoekers om de verhoudingen tussen de verschillende straffen verder tegen het licht te houden? Zo ja, hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Eerder onderzoek laat zien dat de strafrechtelijk gehanteerde omrekensleutels tussen verschillende soorten straffen niet altijd aansluiten bij de maatschappelijke perceptie van de zwaarte van die verschillende soorten straffen. Zo is de vrijheidsstraf in de maatschappelijke perceptie relatief zwaarder dan volgens de wettelijke omrekensleutels het geval is.
De Raad voor de rechtspraak heeft mij laten weten dat hij verdere aandacht aan deze problematiek zal besteden en zal adviseren over eventuele aanpassing van deze omrekensleutels.
Het bericht dat de politie filmpjes van een arrestatie liet wissen |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Getuigen moesten beelden fatale arrestatie wissen»?1
Ja.
Is het waar dat verschillende mensen die met hun mobiele telefoon beelden maakten van een arrestatie in Maastricht van agenten die beelden moesten wissen? Zo ja, waarom moesten zij dat en hoeveel personen hebben beelden gewist? Zo nee, wat is er dan niet waar en hoe verhoudt zich dat tot wat getuigen in het genoemde artikel melden?
Op dit moment loopt er een Rijksrechercheonderzoek naar dit incident. Ik kan u (nog) geen mededelingen doen over de bevindingen van het onderzoek.
Heeft de politie de bevoegdheid om burgers te vragen of te gelasten video- of fotobeelden te wissen? Of mag de politie zelf beelden van de camera of mobiele telefoon va een omstander wissen? Zo ja, waar ontleent de politie die bevoegdheid aan? Zo nee, waarom niet?
De politie heeft geen bevoegdheid om beelden van burgers te wissen.
In de praktijk kan het voorkomen, bijvoorbeeld bij medische calamiteiten dat de politie omstanders vraagt om beeldmateriaal vrijwillig te verwijderen, uit respect of compassie met de betrokkene(n). Hierbij is van belang dat er rondom het medische noodgeval evident geen sprake mag zijn van strafbare feiten, geweldsaanwending door de politie of het gebruik van strafvorderlijke bevoegdheden. Indien daar wel sprake van is, dient de politie zich te onthouden van een verzoek om het wissen van beelden.2 Deze beelden kunnen immers van belang zijn voor de waarheidsvinding.
De politie mag burgers oproepen beelden niet te publiceren, zoals bijvoorbeeld recent is gebeurd bij een dodelijk ongeval waarbij een minderjarige jongen om het leven kwam. Ook denkbaar is dat politie een zodanige oproep doet in het kader van de openbare orde en veiligheid.
Mag de politie vanwege de privacy van een verdachte of een persoon die gearresteerd of gereanimeerd wordt aan omstanders vragen om beelden te wissen? Zo ja, welke gevolgen heeft het voor die omstander als hij geen gehoor geeft aan een dergelijke vraag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben zich burgers bij de politie gemeld met een klacht over het feit dat zij een filmpje of foto moesten wissen? Of zijn dergelijke meldingen op een andere manier bekend bij u? Zo ja, hoeveel meldingen betreft dit en wat is de aard van die meldingen
Gedurende het onderzoek van de Rijksrecherche kan ik – gelet op de belangen van de opsporing – hierover geen mededelingen doen.
Is het al dan niet laten wissen van beelden door de politie ook onderwerp van onderzoek door de Rijksrecherche? Zo ja, kunt u de antwoorden op bovenstaande vragen dan geven na afronding van dat onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Over de berichten ‘Asielzoeker overlijdt na aanhouding in Maastricht’ en 'Getuigen fatale arrestatie Maastricht moesten beelden wissen'. |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Asielzoeker overlijdt na aanhouding in Maastricht» en «Getuigen fatale arrestatie Maastricht moesten beelden wissen»?1 2
Ja.
Vindt u dat deze arrestatie voldoet aan de vereisten van proportionaliteit? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom hebben de politieagenten buitenproportioneel gehandeld?
De Rijksrecherche doet onderzoek naar dit incident. Als er sprake is van een strafbaar feit kan het Openbaar Ministerie besluiten vervolging in te stellen.
Klopt het dat de agenten de omstanders/getuigen hebben gedwongen om beelden te wissen? Zo ja, is daar enige rechtvaardiging voor? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Deelt u de mening dat indien de politie niets te verbergen heeft, het filmen van de openbare weg zou moeten toestaan?
Op basis van welke bevoegdheid, wet of regeling hebben de agenten in kwestie gedwongen beelden te wissen?
Deelt u de mening dat het frappant is dat de politie agenten in casu aan andermans eigendommen zit om mogelijke bewijsmaterialen te verwijderen?
Bent u bereid een aantal ordemaatregelen te nemen zodra op basis van onderzoek het vermoeden ontstaat dat de politie niet gelegitimeerd geweld heeft toegepast?
De werkgever, i.c. de korpschef, is verantwoordelijk voor het nemen van eventuele disciplinaire maatregelen.
Bent u bereid agenten te vervolgen die door gebruik van de nekklem een arrestant om het leven brengen of blijvend lichamelijke letsel veroorzaken? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment loopt er een Rijksrechercheonderzoek naar dit incident. Ik kan u momenteel geen mededelingen doen over de bevindingen van het onderzoek.
Waarom zijn de agenten die de nekklem op de 35-jarige Macedoniër toegepast hebben niet direct op non-actief gezet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is de standaardprocedure wanneer een arrestant buiten bewustzijn raakt? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen?
Hier is geen standaard werkwijze voor. Elke executieve politieambtenaar kan EHBO verlenen.
Deelt u de mening dat de agenten de 35-jarige Macedoniër moesten reanimeren?
Op basis van de mij bekende feiten, kan ik in dit specifieke geval niet beoordelen of reanimatie de benodigde levensreddende handeling was. Onderzoek door de Rijksrecherche zal moeten uitwijzen wat de exacte feiten en omstandigheden waren.
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen van hetaantal arrestaties, waarbij arrestanten blijvend letsel hebben opgelopen?
Nee, de politie houdt hier geen overzicht van bij. Politie registreert wel de arrestatie en omstandigheden maar kunnen op dat moment vaak niet vaststellen of een arrestant (blijvend) letsel heeft opgelopen. Arrestanten kunnen wel een klacht indienen of een aangifte doen.