Het bericht dat het ABP 174 miljoen euro in de palmolie-industrie investeert |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Ons grootste pensioenfonds betrokken bij kap regenwoud» van 3 april 2018 over het ABP dat 174 miljoen euro in destructieve palmolieplantages in Papua (Indonesië) investeert?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat hierbij sprake is grootschalige ontbossing van primair en ongerept oerwoud, dat hierbij sprake is van mensenrechtenschendingen en dat het hierbij gaat om een gebied waar vijf procent van alle diersoorten leeft? Zo nee, waarom niet?
De inhoud van het artikel is verontrustend. Het kabinet is overtuigd van het belang van het tegengaan van ontbossing en landroof, zowel voor het beheersbaar houden van klimaatverandering als voor ecosysteemdiensten voor mens en natuur. Nederland werkt op verschillende manieren aan een structurele oplossing van dit probleem door in te zetten op ontbossingsvrije handelsketens, beter bestuur (inclusief land governance) en het behoud van bossen met een high-conservation value.
We zetten in op verduurzaming en op het tegengaan van ontbossing vanuit internationale handelsketens door samen te werken met het bedrijfsleven, producenten(-landen), andere overheden en maatschappelijke organisaties en kennisinstituties. In producentenlanden – waaronder Indonesië – ondersteunt Nederland landschapsprogramma’s, zoals die van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), die de problematiek op integrale wijze aanpakken. In Zuid-Sumatra werkt men bijvoorbeeld aan de bescherming van (met name veenland-) bossen, het voorkomen van bosbranden en de verbetering van inkomens van kleine producenten door intensivering van de opbrengst en verbeterde landbouwpraktijken.
Daarnaast werkt Nederland aan beter beheer van bossen en het tegengaan van illegale houtkap, onder meer door verbeterde regelgeving, implementatie en ruimtelijke planning. We richten ons op overheden onder meer via het EU FLEGT-programma (Forest Law Enforcement, Governance and Trade) en strategische inzet van kennis door organisaties als Tropenbos International.
Ook op lokaal niveau werken we aan versterking van maatschappelijke organisaties en gemeenschappen – ondermeer via de International Land Coalition – en van de toepassing van Free, Prior and Informed Consent (FPIC) bij landtransacties. Effectieve toepassing van FPIC is een belangrijk verbeterpunt voor de deelnemers aan de Nederlandse LANDdialoog over de verbetering van landrechten in ontwikkelingslanden en is reeds als een expliciet actiepunt opgenomen in het internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO)-convenant voor de bancaire sector.
Deelt u de mening van de hoogleraar uit het genoemde artikel dat het behoud van dit oerwoud als essentieel wordt gezien voor de natuurbescherming? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe kunt u deze investeringen van het ABP rijmen met de wens van werknemers dat hun pensioenpremies op een verantwoorde en duurzame worden belegd2 en met de eigen ambitie van het ABP, geformuleerd als: «ABP wil een duurzaam pensioenfonds zijn»?3
Bij de eerdere beantwoording van Kamervragen4 is aangegeven dat werknemers in Nederland in algemene zin willen dat hun pensioenuitvoerder op hun ingelegde pensioenpremies op verantwoorde en duurzame wijze rendement maakt, zodat een goed pensioen wordt bereikt. Voor sommige werknemers kan dat betekenen dat zij niet willen dat er in palmolie wordt belegd. Het is aan het pensioenfonds om deze afweging te maken.
Het Nederlandse pensioenstelsel kent vele bedrijfstakpensioenfondsen waar werkgevers en werknemers van de betreffende bedrijfstak verplicht bij zijn aangesloten. Het ABP is het bedrijfstakpensioenfonds voor overheid en onderwijs. De werkgeversvertegenwoordigers en werknemersvertegenwoordigers maken afspraken over de inhoud van de pensioenregeling. Het ABP-bestuur gaat over de uitvoering van de pensioenregeling, inclusief het beleggingsbeleid. Het beleggingsbeleid van het ABP past binnen (inter)nationale wet- en regelgeving.
Werknemers kunnen op verschillende manieren invloed uitoefenen op het beleid van ABP. ABP heeft een paritair bestuursmodel, waarin vertegenwoordigers van sociale partners door de betreffende organisaties worden voorgedragen en benoemd in het bestuur.
Daarnaast maken vertegenwoordigers van werknemers en gepensioneerden onderdeel uit van het verantwoordingsorgaan. Het verantwoordingsorgaan is bevoegd om een oordeel te geven over het handelen van het bestuur, over het gevoerde beleid en de beleidskeuzes voor de toekomst. Dit oordeel wordt opgenomen in het bestuursverslag. Werknemers kunnen dus ook via vertegenwoordigers in het verantwoordingsorgaan invloed uitoefenen op het beleid van een pensioenfonds.
Bent u bereid het ABP, een enorme institutionele belegger met veel invloed, aan te sporen om deze investeringen van de hand te doen?
Het pensioenfonds ABP gaat over het eigen beleggingsbeleid en hanteert specifiek beleid inzake verantwoord beleggen. Het ABP houdt daarbij rekening met de nationale en internationale wet- en regelgeving en internationale standaarden. «Insluiting» vormt een belangrijk onderdeel van dat beleid. Door aandelen te houden in bedrijven kan ABP normoverdragende gesprekken aangaan (engagement) met het management van deze bedrijven over thema’s zoals mensenrechten, klimaatverandering, arbeidsveiligheid en omkoping en corruptie. ABP zet zich (via uitvoerder APG) ook al langere tijd actief in op engagement in de palmolie sector. ABP publiceert jaarlijks de resultaten van dit beleid. Bij eerdere beleggingen, bv. in Mozambique heeft ABP actie ondernomen naar aanleiding van berichten over vergelijkbare problematiek als beschreven wordt in het artikel. Het kabinet gaat ervan uit dat deze lijn verder zal worden voortgezet.
Het is belangrijk dat ABP verantwoord belegt, maar nog belangrijker is het dat alle pensioenfondsen in Nederland verantwoord beleggen en meer dan ze nu al doen. Het kabinet verwacht dat pensioenfondsen de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven.5 Daarom zet ik samen met de ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in op het sluiten van IMVO-convenanten met de financiële sector, waaronder de pensioensector. ABP is ook partij bij het nu lopende onderhandelingstraject voor dat convenant. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de voortgang van het IMVO-convenantenbeleid.6
De gevolgen van arbeidsmigratie |
|
Jasper van Dijk (SP) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gemeenten weren Polen en Roemenen» over de problemen met huisvesting van arbeidsmigranten?1
Ja.
Is het waar dat er circa 400.000 arbeidsmigranten in Nederland zijn, waarvan er voor 100.000 mensen geen huisvesting beschikbaar is?
De genoemde 400.000 betreft een schatting van het aantal arbeidsmigranten uit Midden -en Oost-Europa in Nederland.
De afgelopen jaren is geprobeerd het aantal Midden- en Oost-Europese migranten dat naar Nederland komt zo goed mogelijk in kaart te brengen. Hiervoor publiceert het CBS de migrantenmonitor. De migrantenmonitor geeft inzicht in het aantal migranten dat in Nederland woont of werkt (geregistreerd in de basisregistratie personen (BRP) of de Polisadministratie) uit onder meer Midden – en Oost-Europa (EU-11). Eind 2016 zijn dit circa 337.000 mensen. Mensen die niet geregistreerd zijn, worden hierin niet zichtbaar.
De 100.000 huisvestingsplekken komen voort uit een onderzoek op eigen initiatief van het expertisecentrum Flexwonen. Voor dit onderzoek hebben zij gesprekken gevoerd met 40 uitzendbureaus en huisvesters. Deze schatting is voor eigen verantwoordelijkheid van het expertisecentrum Flexwonen.
Dit cijfer geeft namelijk geen harde onderbouwing voor het precieze aantal benodigde plekken in Nederland en waar de huisvestingsplekken nodig zijn. Het geeft wel weer dat er een behoefte is aan passende huisvesting voor arbeidsmigranten en dat die behoefte gekoppeld is aan de groeiende economie. Mijn collega van BZK bekijkt hoe deze groepen beter in beeld gebracht kunnen worden en zo worden meegenomen in rapportages over het woningtekort.
Begrijpt u dat een plotselinge toename van arbeidsmigranten ontwrichtend kan werken in dorpen en steden? Wat onderneemt u hiertegen?
Door de economische groei neemt de werkgelegenheid toe. De toename van arbeidsmigranten hangt hier ook mee samen. Tegelijkertijd is er een spanning op de woningmarkt. Deze groep arbeidsmigranten, die van belang is voor het functioneren van onze economie en maatschappij, hebben een goede plek nodig om te wonen.
Eengezinswoningen zijn over het algemeen niet geschikt voor het huisvesten van grote aantallen mensen. Ook schuren, loodsen, containers en barakken zijn niet per definitie geschikt om mensen te huisvesten. Ik vind het van belang dat deze mensen goed worden gehuisvest met voldoende privacy en kwaliteit.
Het is aan gemeenten, uitzendbureaus, werkgevers en huisvesters om gezamenlijk hun verantwoordelijkheid te pakken en het gesprek aan te gaan over kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten. Daarbij moeten zij ook oog hebben voor de leefbaarheid in wijken. Mijn collega van BZK is bezig met de ontwikkeling van een handreiking voor gemeenten en hun partners om dit gesprek te starten en te bespoedigen. Ik verwacht dat dit voor de zomer beschikbaar zal zijn voor gemeenten. Wanneer niet gezamenlijk wordt gekeken naar deze groeiende vraag, kan dit leiden tot ongewenste situaties. Deze kunnen leiden tot overlast in dorpen en steden voor zowel de huidige bewoners als de arbeidsmigranten.
Om de druk op reguliere woonwijken behapbaar te houden, heeft de gemeente instrumentarium tot haar beschikking om ongewenste situaties tegen te gaan. Daarbij kan gedacht worden aan het instellen van een splitsingsvergunning of een omzettingsvergunning bij kamergewijze bewoning in de huisvestingsverordening. Hoe zij dat doet is aan de gemeente zelf. Het woonbeleid is immers een lokale aangelegenheid.
Door het kabinet wordt verder breed ingezet op kwalitatief goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Sinds 1 januari 2017 geldt het verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op. Er mag voor huisvesting maximaal 25% ingehouden worden op het wettelijk minimumloon onder strikte voorwaarden. Eén van de voorwaarden voor inhoudingen voor huisvesting is dat de huisvesting moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn overeengekomen in de cao tussen sociale partners. Daarnaast dienen deze kwaliteitseisen te zijn gecontroleerd door een geaccrediteerde instelling. Een voorbeeld van een dergelijke normenset met geaccrediteerde controlerende instellingen is het keurmerk van de Stichting Normering Flexwonen (SNF).
Daarnaast kan er op onwenselijke en ongeoorloofde situaties worden gehandhaafd. De gemeente heeft daarin rol wanneer het gaat om bouw- en woningtoezicht en ruimtelijke ordening. De Inspectie SZW controleert op de rechtmatigheid van de inhoudingen op het minimumloon. Verhuurders die een keurmerk hebben, bijvoorbeeld SNF, worden regelmatig gekeurd in het kader van de normenset voor het keurmerk.
Erkent u dat arbeidsmigratie tot overlast kan leiden, alsmede tot verdringing en uitbuiting? Heeft de Inspectie SZW genoeg middelen om hiertegen op te treden?
Uit een onderzoek dat SEO Economisch Onderzoek in 2014 in opdracht van de toenmalige Minister van SZW heeft gedaan naar verdringing door arbeidsmigratie over de periode 2001–2011, volgt dat in veel sectoren het aantal Nederlandse werknemers is afgenomen terwijl het aantal arbeidsmigranten is toegenomen. Die verschuiving gaat gepaard met ongelijke concurrentie. Tegelijkertijd zijn de meeste werknemers die in 2001 in deze sectoren aan het werk waren, ook in 2011 aan het werk: in dezelfde sector, in een andere sector of als zelfstandige. Wel constateert SEO dat voor enkele risicogroepen, die het meest concurreren met arbeidsmigranten (allochtonen, jongeren en laaggeschoolden), arbeidsmigratie negatieve gevolgen heeft. Om oneerlijke concurrentie aan te pakken wordt onder meer in Europa ingezet op gelijk loon voor gelijk werk en is de Wet Aanpak Schijnconstructies ingevoerd.
Uiteraard zet ik ook in op het aanpakken van onwenselijke situaties wat betreft de arbeidsomstandigheden. De afgelopen jaren is al veel werk verzet om dit soort misstanden aan te pakken. Het Regeerakkoord onderkent ook dat handhaving een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van arbeidsmarkt en sociale zekerheid en dat daarvoor internationale samenwerking en afspraken nodig zijn. Om de handhaving en fraudebestrijding te intensiveren maakt het Regeerakkoord daarom – geleidelijk oplopend naar 2021 – jaarlijks 50 miljoen euro extra vrij voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW. Door deze extra middelen kan de aanpak van schijnconstructies, onveilige en ongezonde arbeidsomstandigheden en arbeidsuitbuiting geïntensiveerd worden en dat is hard nodig. Zowel aan de preventieve kant, door brancheaanpak en eventuele wetswijzigingen, als door de Inspectie, door de inzet van haar brede instrumentenmix, van voorlichting tot inspecties en strafrechtelijke aanpak. Zowel qua inzet als middelenmix worden situaties van uitbuiting aangepakt. Inmiddels is begonnen met de voorbereidingen om in 2018 de inspectieketen in de handhaving personeelsmatig te versterken in lijn met het Inspectie Control Framework (ICF) dat mijn voorganger in mei aan uw Kamer heeft aangeboden.
Deelt u de mening dat eengezinswoningen met acht tot twaalf arbeidsmigranten tot erbarmelijke omstandigheden kunnen leiden voor arbeidsmigranten en tot overlast kunnen leiden in straat en buurt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten niet alleen lokaal, maar ook landelijk beleid vereist? Op welke manier gaat u gemeenten helpen om een concentratie van arbeidsmigranten te voorkomen, zoals bij de gemeente Tiel?2
Het woonbeleid is een lokale aangelegenheid en gemeenten hebben een taak om te zorgen voor geschikte huisvesting voor al hun inwoners. Arbeidsmigranten maken daar dus ook onderdeel van uit. Om te voorkomen dat de druk op individuele straten of wijken te groot wordt, kan de gemeente er zoals gezegd bijvoorbeeld voor kiezen om via de huisvestingsverordening een splitstingsvergunning in te stellen. Daarbij blijft dat het van belang is om deze mensen te voorzien van kwalitatieve huisvesting.
De link tussen de komst van nieuwe werkgelegenheid en huisvesting voor de werknemers zou automatisch gelegd moeten worden. Bij bijvoorbeeld de komst van het EMA (Europees Medicijn Agentschap) in Amsterdam is direct ook gekeken en gevraagd om mogelijkheden voor het huisvesten van de hoogopgeleide kenniswerkers. Ook bij de komst van een distributiecentrum of fruitkas, zou het logisch zijn dat deze link automatisch wordt gelegd. Deze werknemers spelen een belangrijke rol in onze huidige economie en maatschappij. Wij willen immers ook dat ons pakketje de volgende dag wordt bezorgd en de schappen in de supermarkt zijn gevuld.
Ik merk dat in veel gevallen de link tussen werkgelegenheid en huisvesting niet wordt gelegd. Mijn collega van BZK en ik zullen gemeenten wijzen op de taak die zij hebben in het huisvesten van deze doelgroep. Gemeenten hebben zelf de mogelijkheden en instrumenten in handen om te sturen op hun woningvoorraad. Zo kunnen zij in hun woonvisie de huisvesting van arbeidsmigranten opnemen en daar indien dat als wenselijk wordt gezien ook prestatieafspraken over maken met woningcorporaties. Daarnaast kunnen zij samen met werkgevers en uitzenders afspraken maken over het realiseren van huisvesting wanneer een nieuw bedrijf zich vestigt. Ook de provincies kunnen een belangrijke rol in dit huisvestingsvraagstuk spelen door de komst van economische activiteit te signaleren en gemeenten te ondersteunen in het realiseren van huisvestingsmogelijkheden voor de werknemers. De handreiking voor gemeenten en hun partners die mijn collega van BZK nu ontwikkelt kan helpen om lokaal dit gesprek te voeren en bij te dragen aan kwalitatieve huisvesting van arbeidsmigranten, met oog voor leefbaarheid in buurt.
Ik zie dus ook zeker een rol weggelegd voor de ondernemers en werkgevers die een beroep doen op arbeidsmigranten. Zij hebben zowel een signalerende als faciliterende rol. Het signaleren geldt richting gemeenten en provincies om de komst van werkgelegenheid direct te koppelen aan huisvesting. De faciliterende rol hebben zij richting de werknemers om ten minste te bemiddelen in de eerste huisvesting. In gesprekken over de huisvesting van arbeidsmigranten zullen mijn collega van BZK en ik dan ook mede onze collega van EZK betrekken.
Deelt u de mening dat het aan banden leggen van «verkamering» van huizen, waarmee een maximum van vier arbeidsmigranten per woning en maximaal twee woningen met arbeidsmigranten per straat, bijdraagt aan fatsoenlijke woonomstandigheden voor arbeidsmigranten en aan leefbare buurten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel arbeidsmigranten er in Nederland werkzaam zijn en verblijven en hoe de registratie van de woon- en verblijfplaats van arbeidsmigranten mogelijk wordt gemaakt, zodat gericht beleid en handhaving mogelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Dit wordt al onderzocht. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Gemeenten en het Rijk vinden het belangrijk om goed zicht te krijgen op alle personen die in Nederland verblijven. Daarom dient iedereen die langer dan vier maanden in een half jaar in Nederland verblijft zich in te schrijven in de BRP. Het gaat daarbij om de registratie van het verblijfadres.
Daarnaast kunnen mensen die korter dan vier maanden in het half jaar in Nederland verblijven zich inschrijven in de BRP als niet-ingezetene met een buitenlands adres.
Bent u bereid te bevorderen dat bij de vestiging en/of uitbreiding van bedrijven, zoals distributiecentra en tuinbouwbedrijven, de inzet en huisvesting van arbeidsmigranten, verplicht onderdeel uitmaken van het vestigingsplan?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat huisvesting van een hoge concentratie van arbeidsmigranten in schuren, loodsen, containers en barakken ongewenst is? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat huisvesting van werknemers op het bedrijventerrein van de werkgever voorkomen moet worden, omdat de machtsverhouding tussen werkgever (tevens huurbaas) en werknemer dan uit balans raakt vanwege de afhankelijkheidsrelatie?
Ik deel de mening dat het wenselijk is dat er een zekere afstand bestaat tussen de huisvesting van de arbeidsmigrant en het werk. Arbeidsmigranten komen vaak zonder netwerk naar Nederland op verzoek van de werkgever. Ik zie daarom wel een rol voor de werkgever om de werknemer te helpen bij het zoeken naar woonruimte of het faciliteren van deze woonruimte. Het faciliteren van deze huisvesting mag echter geen eigenstandig verdienmodel vormen voor de werkgever. Daarom is om onwenselijke situaties met betrekking tot inhoudingen te voorkomen per 1 januari 2017 een verbod op inhoudingen en verrekeningen op het Wettelijk minimumloon ingesteld. Huisvesting vormt daar één van de uitzonderingen op onder strikte voorwaarden over onder meer de hoogte van de inhouding en de kwaliteitseisen voor de huisvesting.
Deelt u de mening dat invoering van tewerkstellingsvergunningen een goed instrument zijn om het aantal arbeidsmigranten te reguleren en te voorkomen dat in dorpen disproportioneel veel arbeidsmigranten komen wonen, terwijl regio’s in Oost-Europa leeglopen?
Het invoeren van een tewerkstellingsvergunning is in strijd met het geldende vrij verkeer van werknemers in Europa. Met de Nederlandse ambassade in Warschau zet ik wel in op het informeren in de eigen taal over het wonen en werken in Nederland, zodat Polen die als arbeidsmigrant naar Nederland willen komen een geïnformeerde keuze kunnen maken. Ik ondersteun daarnaast ook de NGO FairWork om arbeidsmigranten in de eigen taal informatie te geven over hun rechten en indien nodig te ondersteunen waarbij er bij signalen van mogelijke uitbuiting altijd een melding wordt gedaan bij Inspectie SZW. Afhankelijk van de melding neemt de Inspectie SZW deze mee in de risicoanalyse of onderneemt actie als sprake is van arbeidsuitbuiting.
Hoe voorkomt u dat onbeperkte arbeidsmigratie alsmede ongebreidelde uitbreiding van bedrijven tot ontwrichting van gemeenschappen leidt?
De interne markt brengt de Nederlandse samenleving veel welvaart: meer export, lagere consumentenprijzen en grotere werkgelegenheid. Het is echter wel van belang dat er ook voor iedereen sprake is van een eerlijk, loon, goede arbeidsomstandigheden en voldoende en kwalitatief goede huisvesting.
Daarom wordt ingezet op gelijk loon voor gelijk werk in Europa, de Wet aanpak schijnconstructies en het minimumloon per gewerkt uur voor meerwerk en stukloon dat vanaf 1 januari jongstleden geldt.
Daarnaast zie ik een duidelijke rol voor werkgevers, gemeenten en provincies om de behoefte aan huisvesting voor arbeidsmigranten op lokaal niveau in beeld te brengen en de realisatie hiervan te ondersteunen. Zij kunnen daarvoor ook actief het gesprek aangaan met ondernemers en werkgevers. Ook de werkgevers kunnen hier een bepalende rol in spelen.
Deelt u de mening dat, indien arbeidsmigranten naar Nederland worden gehaald om te wonen en te werken, er ook eisen gesteld moeten worden aan hun inburgering, zodat zij leren over de Nederlandse taal en gebruiken? Zo nee, hoe voorkomt u dat zij niet integreren, maar zich isoleren?
Nee, arbeidsmigranten uit de EU-landen zijn niet inburgeringsplichtig. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de arbeidsmigrant om de Nederlandse taal en gebruiken te leren. Dit kan door vrijwillig deel te nemen aan een inburgeringscursus of een taalcursus te volgen. Dit zal echter vooral relevant zijn voor arbeidsmigranten die hier langer dan vier maanden willen wonen en werken. Op dat moment is inschrijving in de BRP ook aan de orde.
Een gezin waarvan de vrouw werkt, de man permanent in een WLZ-instelling verblijft en de kinderen dus geen recht hebben op kinderopvangtoeslag omdat de man niet werkt ondanks dat in dit in 2002 in de wet geregeld zou worden |
|
Pieter Omtzigt (CDA), René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de zaak van de heer W., die na een ongeluk blijvend in een Wet langdurige zorg (WLZ)-instelling verblijft en twee kleine kinderen en een werkende echtgenote mevrouw C. heeft?1
Ja.
Is het waar dat mevrouw C. geen recht heeft op kinderopvangtoeslag via de belastingdienst/toeslagen, omdat haar echtgenoot niet werkt en dus geacht wordt voor de kinderen te zorgen?
Het klopt dat ouders alleen in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag als beide ouders werken of als (één van) de ouders een andere bezigheid verricht(en) die de kans op werk vergroot, zoals bijvoorbeeld het volgen van een opleiding of een re-integratietraject.
Deze casus toont wel aan dat de huidige regels in gevallen waar een van de ouders echt niet kan werken onbedoeld hard uitpakken. Om die reden wil ik bezien of het mogelijk is om een wettelijke uitzondering te maken voor de groep ouders waarbij de ene ouder werkt en de andere ouder een wlz-indicatie heeft, en dus niet voor de kinderen kan zorgen.
Is het waar dat de gemeente op dit moment op basis van een sociaal medische indicatie (SMI) in dit geval kinderopvangtoeslag kan toekennen?
Op basis van sociaal medische indicatie (SMI) kunnen gemeenten een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verstrekken. Gemeenten kunnen een (financiële) vergoeding bieden aan gezinnen waarvan één van de ouders niet werkt en die tijdelijk om psychische, sociale of gezondheidsredenen niet in staat is om voor de kinderen te zorgen, zodat kinderen naar de kinderopvang kunnen (blijven) gaan. Gemeenten krijgen jaarlijks € 28 miljoen uit het gemeentefonds voor het invullen van SMI.
Bent u ervan op de hoogte dat dit gezin recht heeft op een zeer beperkte bijdrage in de kinderopvang in de gemeente waarin zij wonen?
Gemeenten hebben veel beleidsvrijheid bij de invulling van SMI, zowel met betrekking tot de doorlooptijd van SMI, de hoogte van de vergoeding en het aantal dagdelen dat kinderen naar de kinderopvang kunnen gaan. De gemeente staat het dichtstbij de gezinnen en is daarmee het beste in staat om te bepalen waar de specifieke behoefte van deze gezinnen ligt. De gemeente kan daarom ook goed maatwerk bieden. Ik kan helaas niet op individuele gevallen ingaan.
Bent u ervan op de hoogte dat veel gemeentes voor de SMI een relatief lage inkomensgrens hanteren (tussen de bijstandsnorm en 150% wettelijk minimumloon)?2
Het is mij bekend dat er gemeenten zijn die een financiële toegankelijkheidsdrempel hanteren voor het toekennen van SMI. In de niet-bindende beleidsregels die de VNG in overleg met mijn ministerie heeft opgesteld, staat geschreven dat het niet wenselijk is om een financiële toegankelijkheidsdrempel te hanteren voor SMI3. Deze niet-bindende richtlijnen zijn gedeeld met de leden van de VNG. Tegelijkertijd moeten gemeenten ook zoeken naar balans tussen het afbakenen van de doelgroep met financiële criteria en het toegankelijk houden van de regeling. Uiteindelijk ligt deze afweging bij gemeenten.
Bent u ervan op de hoogte dat ouders met een inkomen op 150% van het wettelijk minimumloon volgens de tabel 90,4% van de kosten van kinderopvang van het eerste kind vergoed krijgen en 94,4% van de kinderopvang van het tweede (en volgende) kind?3
Ja.
Wat raadt u deze ouder aan? Moet zij ophouden met werken? Bent u ook bereid contact met haar en/of de gemeente op te nemen?
Zoals aangegeven ben ik bereid om te kijken of het mogelijk is om een uitzondering te maken in de wet kinderopvang voor deze casus en vergelijkbare gevallen. Het zal echter wel enige tijd kosten om dit goed uit te zoeken en een eventuele wettelijke aanpassing door te voeren. Ik raad de ouder voor nu aan om in gesprek te gaan met de gemeente en de situatie aan de gemeente uit te leggen.
Klopt het dat er wel recht bestaat op kinderopvangtoeslag indien de partner een inburgeringscursus volgt (artikel 1.6g van de wet kinderopvang), een reintegratie-traject volgt of een opleiding volgt, omdat je dan niet in staat bent tegelijkertijd voor je kinderen te zorgen?
Het klopt dat ouders in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag wanneer zij een traject volgen dat de kans op werk vergroot. Dat geldt voor de bovenstaande trajecten.
Herinnert u zich dat bij de Wet kinderopvang in 2002 ook artikelen zaten die luidden: «Artikel 6, eerste lid [...] Artikel 23
Het is mij bekend dat deze artikelen niet in werking zijn getreden bij de wet kinderopvang. Deze keuze is destijds gemaakt om ervoor te zorgen dat gemeenten zoveel mogelijk maatwerk konden bieden. Zoals uit recente onderzoeken blijkt_, hebben de meeste gemeenten beleidsregels of verordeningen rondom SMI. Ik acht gemeenten in staat om het beleid rondom SMI in te richten voor gezinnen die om een psychische, medische of sociale reden niet in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag.
Herinnert u zich dat de leden Omztzigt, Heerma en van Hijum deze problematiek twee keer eerder aan de orde gesteld hebben en dat het in beide casussen niet leidde tot een oplossing?5
Ik ben me ervan bewust dat er eerder vragen zijn gesteld over SMI. Ik kan echter, zoals eerder aangegeven niet ingaan op individuele casussen. Het is aan de gemeente om maatwerk te bieden aan gezinnen die een beroep doen op SMI.
Waarom is bij het onderzoek naar de SMI wel gekeken naar de gemeentelijke regelingen en zijn ellenlange vragenlijsten opgesteld, maar is er niet gekeken naar wie er buiten de boot vielen en zijn er geen gesprekken gevoerd met mensen die een SMI wel of niet kregen?6
Bij de onderzoeken naar SMI is gekozen om voornamelijk gemeenten te bevragen over de regeling SMI. De gemeente heeft het meest volledige overzicht van de aanvragen en eventuele afwijzingen van SMI. Ook is er onderzocht of er informatie over SMI te vinden is op de websites van de gemeenten.
Bent u bereid om een structurele oplossing te bieden voor in ieder geval de situatie waarbij een partner in een WLZ-instelling verblijft door de betreffende artikelen van de wet in werking te laten treden en mensen die in een WLZ-instelling verblijven hieronder te laten vallen?
Ik ben, zoals bij vraag 2 aangegeven, bereid om te kijken of het mogelijk is om een uitzondering te maken voor de groep ouders waarvan de ene ouder werkt en de andere een WLZ-indicatie heeft. Er moet nog worden uitgezocht wat de eventuele juridische en financiële consequenties zijn van een mogelijke uitzondering. Ook moet nog bepaald worden of het creëren van een uitzondering uitvoeringstechnisch mogelijk is. Ik streef ernaar u hierover dit najaar nader te informeren.
Indien u de betreffende artikelen niet in werking laat treden, welke boodschap heeft u dan voor deze kleine groep ouders, van wie één van de partners in een WLZ-instelling verblijft en de andere werkt en voor de kinderen zorgt?
Zoals ik ook bij vraag 7 heb aangegeven, raad ik deze ouder(s) voor nu aan om in gesprek te gaan met de gemeente om de situatie uit te leggen. De gemeente kan dan bepalen wat de beste oplossing is.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Waarom de strijd tegen het UWV je kapot kan maken - en hoe het anders kan’ |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk (SP) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u verklaren waarom het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) zo weinig zaken met mediation oplost, namelijk 0,12 procent van het totaal aantal bezwaarzaken?1
Het klopt dat mediation zelden wordt toegepast in de praktijk. UWV geeft hierover aan dat mediation bij de ontvangstbevestiging van bezwaar standaard door het UWV aangeboden. Mediation wordt alleen ingezet wanneer het toegevoegde waarde heeft. Een belangrijke voorwaarde voor het inzetten van mediation is dat beide partijen het instrument willen gebruiken en bereid zijn om met elkaar in gesprek te gaan. Een uitkeringsgerechtigde kan de keuze maken om hier al dan niet gebruik van te maken. UWV biedt maatwerk gegeven de vraag die voorligt vanuit de uitkeringsgerechtigde.
Bent u bereid om mediation een centralere rol te laten spelen bij het UWV? Bent u bijvoorbeeld bereid met het UWV een pilot op te starten?
UWV geeft aan dat mediation bij het indienen van bezwaar door de uitkeringsgerechtigde standaard door het UWV wordt aangeboden. Ik zie daarom geen aanleiding om een pilot te starten. Mediation is geen doel op zich, het is een hulpmiddel om in overleg tot een vergelijk te komen bij een verschil van inzicht.
De mogelijkheid van mediation benoemt het UWV in iedere ontvangstbevestiging op een bezwaarschrift. De uitkeringsgerechtigde kan vervolgens de keuze maken om hier al dan niet gebruik van te maken. Bij de behandeling van het bezwaar neemt UWV altijd eerst telefonisch contact op met de betrokkene, om de bezwaarzaak zowel inhoudelijk als procedureel te bespreken. In voorkomende gevallen wordt mediation ook aangeboden in telefonisch contact tussen de klant en het UWV. In dit telefoongesprek kan de inzet van mediation worden besproken en is het standaard beleid om hier op in te gaan als het verzoek van de klant komt. Daarnaast zet het UWV in de reguliere behandeling van bezwaarzaken mediationtechnieken in, met name tijdens het telefonisch contact dat standaard direct na ontvangst van de bezwaarzaak plaatsvindt.
Gedurende mediation worden de bezwaar- of klachtprocedures waarover de mediation gaat, stilgelegd. De heren Jasper van Dijk en Van Nispen hebben gevraagd waarom de procedure in het geval van de casus die in het artikel wordt beschreven niet is opgeschort. Ik kan niet ingaan op een individuele casus. Op basis van de gegevens in het artikel is het voor UWV bovendien niet mogelijk om de specifieke casus te achterhalen. De persoon die in het artikel genoemd wordt, was niet bereid om haar gegevens met het UWV te delen. Het is daarom überhaupt niet mogelijk om uitsluitsel te geven over de vraag of de procedure is opgeschort.
Wordt mediation, naast de mogelijkheden tot bezwaar, standaard door het UWV aangeboden? Zo ja, op welke wijze? Wordt hiermee de mogelijkheid tot bezwaar opgeschort? Zo nee, waarom niet? Kunt u verklaren waarom opschorting in dit geval niet gebeurd is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt de onafhankelijkheid geborgd bij de afhandeling van UWV bezwaarprocedures? Onderschrijft u dat indien bezwaarprocedures worden afgehandeld door de (directe) collega’s van degene die het oorspronkelijke oordeel heeft gegeven, de onafhankelijkheid moeilijk te garanderen is?
UWV geeft hierover aan dat de onafhankelijkheid is geborgd doordat het directoraat Bezwaar en Beroep een afzonderlijk onderdeel is van organisatie van het UWV. Hierdoor is sprake van distantie ten opzichte van de primaire gevalsbehandeling.
Bent u bereid bezwaarprocedures bij het UWV door een onafhankelijke commissie te laten beoordelen?
In mijn ogen ontbreekt hiertoe de noodzaak. Het UWV kent een zorgvuldig procedure voor de initiële beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het opnieuw beoordelen bij bezwaar. Indien iemand het nog steeds niet eens is met een beslissing van UWV in bezwaar, heeft diegene de mogelijkheid om op basis van de Algemene wet bestuursrecht in beroep te gaan.
Wat gaat u doen voor de vrouw in kwestie?
Ik wil benadrukken dat ik het vreselijk vind dat een jonge vrouw al jaren aan bed gekluisterd is. Ik kan echter niet ingaan op een individuele casus.
Hoe verklaart u dat iemand die vanwege de ernst en uitzichtloosheid van haar ziektebeeld in een euthanasie-procedure zit, toch wordt beoordeeld als werkvermogend?
Het feit dat betrokkene contact heeft opgenomen met een Levenseindekliniek onderstreept de ernst en uitzichtloosheid van het ziektebeeld. UWV bepaalt op basis van een professioneel oordeel of iemand al dan niet arbeidsvermogen heeft. Het begrip arbeidsvermogen is in wet- en regelgeving geobjectiveerd. UWV toetst op basis hiervan zo zorgvuldig mogelijk of iemand arbeidsvermogen heeft, ook als iemand in een euthanasie-procedure zit. Hierbij heeft UWV ook oog voor de ernst en uitzichtloosheid van het ziektebeeld.
In het geval van de herindeling Wajong is het zittend bestand Wajong onderverdeeld in twee categorieën: mensen met arbeidsvermogen en mensen zonder arbeidsvermogen. Op verzoek van uw Kamer heeft UWV, in overleg met mijn departement, een proces ingericht waarbij Wajongers niet meer zijn belast dan strikt noodzakelijk. Deze werkwijze is vastgelegd in artikel 2a van het Schattingsbesluit. De beoordeling heeft zo efficiënt en zorgvuldig mogelijk plaatsgevonden. Voor de betrokkenen was het immers van belang dat zij met zo min mogelijke belasting en op een zo duidelijk mogelijke manier te horen kregen waar zij aan toe waren en welke stappen zij konden ondernemen wanneer zij het oneens waren met de vooraankondiging of het besluit van UWV.
De meerderheid van alle oWajongers (Wajongers die voor de wetswijziging van 1 januari 2010 de Wajong zijn ingestroomd) is op basis van systeem- en dossierinformatie voorlopig ingedeeld. Op volgorde van leeftijd hebben Wajongers gefaseerd een vooraankondiging ontvangen met het voornemen om de Wajonger in te delen in een van de twee categorieën: arbeidsvermogen of geen arbeidsvermogen. UWV heeft daarbij gevraagd of de Wajonger het eens was met deze voorlopige indeling. Wajongers die het niet eens waren, zijn uitgenodigd nadere informatie te verstrekken waarom zij in een andere categorie thuishoren. Wajongers die UWV op basis van dossier- of systeeminformatie niet in kon delen (onbepaald) hebben een vragenlijst ontvangen voor nadere informatie. UWV heeft op basis van deze informatie beoordeeld in welke categorie de Wajonger voorlopig werd ingedeeld. Op het moment dat een Wajonger het niet eens was met de indeling, heeft een beoordeling op basis van de vier criteria Wajong 2015 plaatsgevonden. Indien een Wajonger het eens was met de voorlopige indeling, dan wel een beoordeling heeft plaatsgevonden, heeft dit geleid tot een besluit van UWV. Tegen dit besluit heeft de Wajonger de mogelijkheid gehad om bezwaar en beroep aan te tekenen.
Het gijzelen van een huurster in Groningen |
|
Arno Rutte (VVD), Sandra Beckerman (SP), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Schroeven in deur: huurster gegijzeld»?1
Ja.
Schrikt u er ook van dat malafide verhuurders deuren dichtschroeven en daarmee mensen opsluiten in hun kamer?
Er is sprake van een lopend onderzoek. Zolang niet alle feiten bekend zijn onthoud ik mij van een reactie over deze specifieke zaak. In zijn algemeenheid kan ik slechts opmerken dat het opsluiten van personen in hun woning volstrekt onacceptabel is. Daarnaast kan ik u melden dat de politie in de stad Groningen beschikt over twee studentencontactfunctionarissen, wijkagenten die zich specifiek bezighouden met studentgerelateerde zaken. De problematiek van malafide verhuurders is een bijzonder aandachtspunt voor hen.
Wat vindt u van de volgende laconieke en onthutsende reactie van de verhuurder: «er zal vast wel meer gebeuren in mijn panden»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt intimidatie, bedreiging of zelfs geweldpleging en vrijheidsberoving door verhuurders voor in Nederland? Welke maatregelen treft u om dergelijke praktijken te voorkomen en bestrijden?
Over exacte cijfers beschik ik niet, maar elk geval van intimidatie, bedreiging of zelfs geweldpleging en vrijheidsberoving is er één teveel. Zoals ik ook in mijn brief2 van 28 maart jl. aan uw Kamer schreef passen deze praktijken niet bij een sector waarin een zo belangrijke functie als wonen ligt besloten en wil ik voorkomen dat dergelijk gedrag een optelsom wordt die het vertrouwen in de huursector als geheel afbreekt. Daarom zet ik me in om dit soort gedragingen aan te pakken.
Ik heb uw Kamer op 28 maart jl. tijdens het dertigledendebat over huisjesmelkers uiteengezet dat ik met de branche afspraken wil maken over (zelf)regulering op het gebied van goed verhuurderschap en daarnaast ook bereid te zijn om wet- en regelgeving aan te passen als dat nodig is om de handhaving op malafide verhuurders te verbeteren. Ik ben in gesprek met verschillende gemeenten, huurders- en verhuurdersorganisaties over het bestaand en het gewenst instrumentarium in de aanpak van huisjesmelkers. Eind mei volgt een breed bestuurlijk overleg met partijen die kunnen bijdragen aan goed verhuurderschap. Ik zal uw Kamer nog voor de zomer informeren over de uitkomsten en de te volgen aanpak.
Hoe vaak is aangifte gedaan van voorgenoemde praktijken en hoe vaak is dit gedrag ook daadwerkelijk veroordeeld? Kunt u een overzicht geven van de laatste vijf jaar en de ontwikkeling ervan in kaart brengen?
Politie en Openbaar Ministerie registreren niet specifiek op wederrechtelijke vrijheidsberoving c.q. gijzeling in relatie tot het opsluiten van personen in een huurwoning.
Wat is de maximale straf die geldt voor het opsluiten van mensen in hun woning of kamer door bijvoorbeeld de deur vast te schroeven?
Indien de rechter oordeelt dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving, dan is de maximumstraf 8 jaar of een boete van de vijfde categorie (artikel 282, eerste lid, Wetboek van Strafrecht). Afhankelijk van de ernst van de situatie kan de rechter ook oordelen dat sprake is van gijzeling (artikel 282a, eerste lid, Sr). Dit artikel kent een maximumstraf van 15 jaar of een boete van de vijfde categorie.
Validatie van 80%-norm arbeidsovereenkomst postsector |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Ook postbedrijf Sandd heeft nu 80 procent van de bezorgers in dienst»1
Ja.
Kunt u aangeven op welke manier de Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft onderzocht of postvervoerders met minimaal 80% van hun postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben?
De ACM heeft mij laten weten dat alle daarvoor in aanmerking komende postvervoerbedrijven de ACM desgevraagd informatie en gegevens hebben verstrekt met betrekking tot het aantal postbezorgers en het aantal (arbeids)overeenkomsten. De ACM heeft onder meer afschriften gekregen van elk type overeenkomst dat het postvervoerbedrijf met een postbezorger heeft afgesloten.
Kunt u aangeven of postvervoerders bewijzen en/of externe validatie (zoals een accountantsverklaring) hebben moeten aanleveren om te onderbouwen dat zij met minimaal 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben? Zo nee, waarom niet? Gaat de ACM deze bewijzen in dat geval alsnog opvragen?
De ACM heeft mij laten weten dat er op basis van de door de postvervoerbedrijven aan de ACM verstrekte informatie geen aanleiding was voor het aanleveren van een externe validatie. Wel heeft de ACM mij toegezegd dat ze dit jaar nog zal onderzoeken of de postvervoerbedrijven nog steeds voldoen aan de 80% norm.
Gaat de ACM structureel onderzoek doen naar naleving van deze verplichting om te voorkomen dat postvervoerders alleen ten tijde van het afgeronde ACM-onderzoek met tijdelijke contracten voldoende arbeidsovereenkomsten hadden afgesloten, maar daarna weer overstappen op overeenkomsten van opdracht? Zo ja, met welke frequentie worden deze onderzoeken uitgevoerd?
De ACM heeft mij laten weten dat zij nog dit jaar de postvervoerbedrijven opnieuw zal controleren op de naleving van de 80%-norm. Het is de bedoeling dit onderzoek zoveel mogelijk parallel te laten lopen met de inwerkingtreding van de door mij aangekondigde wijziging van het Tijdelijk Besluit postbezorgers 2011, waarmee wordt geregeld dat uitzendovereenkomsten van postbezorgers die zijn opgenomen in het doelgroepregister banenafspraak kunnen worden meegeteld voor de 80%-norm in het Tijdelijk besluit. De internetconsultatie hiervan is op 6 april afgerond. Dit laat onverlet dat de ACM in het geval sprake is van signalen of klachten op ieder moment kan onderzoeken of de 80%-norm wordt nageleefd.
Het bericht dat verkiezingen voor opleidingscommissies bij veel onderwijsinstellingen vooralsnog te hoog gegrepen zijn |
|
Frank Futselaar (SP) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het artikel «Verkiezingen opleidingscommissies: bij veel onderwijsinstellingen vooralsnog te hoog gegrepen»?1
Ja, ik ken het genoemde artikel.
Wat vindt u ervan dat verkozen opleidingscommissies vooralsnog de uitzondering in plaats van de norm blijken te zijn?
Ik vind het van belang dat de wijze van samenstellen van een opleidingscommissie aansluit bij de situatie op de desbetreffende instelling. De wettelijke norm die hiervoor geldt is dat de samenstelling door verkiezingen plaatsvindt, tenzij na overleg met de medezeggenschap een andere wijze van samenstelling dan verkiezing is bepaald. Bovendien maak ik uit het artikel op dat minder dan de helft van de bevraagde universiteiten voor een alternatieve wijze van samenstelling hebben gekozen. Bij de hogescholen was dit naar verhouding nog minder.
Bent u bereid om met instellingen in gesprek te gaan om te zorgen dat verkozen opleidingscommissies de norm worden?
Indien ik signalen ontvang dat de wijze van samenstellen van opleidingscommissies op instellingen niet in goed overleg met de medezeggenschap plaatsvindt, zal ik hierover in overleg treden met de desbetreffende koepels. Deze signalen heb ik tot op heden niet ontvangen.
Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Als op langere termijn blijkt dat verkiezingen niet de norm worden, welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat verkiezingen wel de norm worden?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik naar mijn eerdere antwoorden op de vragen 2 en 3.
De continuïteit van onderwijs van asielkinderen door de sluiting van het AZC Goes |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) van de sluiting van het asielzoekerscentrum in Goes per 1 oktober?1
Ja. Het voorgenomen besluit van het COA om het aantal opvangplekken in lijn te brengen met de benodigde capaciteit leidt ertoe dat elf COA-locaties zullen sluiten, waaronder die in Goes.
De locatie in Goes is overigens een gezinslocatie waar onderdak wordt geboden aan minderjarige kinderen en hun familie die in beginsel vertrekplichtig zijn. Hierdoor hebben zij geen recht meer op opvang, maar wordt onderdak in een gezinslocatie verleend om humanitaire noodsituatie te voorkomen.
Hoe beoordeelt u het effect van die sluiting en de daaruit voortkomende verhuizing van verschillende gezinnen met schoolgaande kinderen, vooral vanuit de situatie dat kinderen alweer naar een nieuwe omgeving en school moeten verhuizen?
Ik ben mij ervan bewust dat een sluiting van een COA-locatie impact heeft op de bewoners, specifiek op minderjarige kinderen, en op lokale partijen zoals een school, de middenstand en vrijwilligersorganisatie(s). Ik vind dit echter niet opwegen tegen de (maatschappelijke) kosten die gepaard gaan met het in stand houden van teveel opvangplekken.
Klopt het dat de scholen in de regio die het onderwijs voor deze kinderen verzorgen, evenals de ouders, last minute en onverwacht geïnformeerd zijn over de sluiting van deze locatie? Zo ja, waarom zijn zij niet tijdig meegenomen in dit voor leerlingen, ouders en scholen ingrijpende besluit?
Nee, dat klopt niet. Op 27 maart 2018 heeft het COA haar voorgenomen besluit over de sluiting van locaties, waaronder Goes, genomen en bekend gemaakt. De sluiting van de locatie in Goes is voorzien per 1 oktober 2018. Hier zit dus een periode tussen van een half jaar en hiermee wordt voorkomen dat kinderen in het midden van het schooljaar van de een op de andere dag van school moeten wisselen.
De betrokken ouders en scholen zijn kort na het voorgenomen besluit over de sluiting geïnformeerd. Het COA volgt bij het sluiten van locaties een vaste werkwijze, die ook in Goes is toegepast. Onderdeel hiervan is dat het COA zo snel mogelijk na een besluit om een locatie te sluiten de betreffende gemeente op de hoogte stelt. De gemeente wordt verzocht om onder meer de betreffende schoolbesturen te informeren. COA informeert de bewoners van de COA-locatie. Het COA stelt vervolgens de betrokken stakeholders, zoals een school, nog schriftelijk op de hoogte en organiseert daarbij in de regel op een later moment een bijeenkomst voor zowel bewoners als de stakeholders zodat vragen kunnen worden gesteld en stil kan worden gestaan bij de periode van samenwerking.
Op welke wijze worden scholen en ouders doorgaans betrokken bij besluiten vanuit het COA die gevolgen hebben voor leerlingen en ouders en het onderwijs die kinderen op die scholen volgen en op welke wijze communiceert het COA hierover met de scholen?
Zie het antwoord op vraag 3. Het COA informeert de ouders en kinderen zorgvuldig over een sluiting van een locatie en informeert de ouders van de betreffende kinderen direct wanneer duidelijk is waar de gezinnen vervolgens worden geplaatst. In het geval van Goes streeft het COA ernaar om de bewoners begin juni te informeren over de gezinslocatie waar zij zullen worden geplaatst. Hierna kan ook duidelijkheid worden verschaft over de school waar de kinderen vervolgens naar toe zullen gaan.
Deelt u de mening dat de gevolgen en de impact van dergelijke sluitingen en bijbehorende verhuizingen groot zijn voor schoolgaande asielkinderen en hun ouders, maar ook voor onderwijspersoneel en medeleerlingen? Zo ja, op welke wijze kan er op verantwoorde wijze omgegaan worden met het belang en de continuïteit van onderwijs voor deze kinderen, die vaak al meerdere verhuizingen in Nederland achter de rug hebben en zich beginnen te wortelen in hun nieuwe omgeving?
Zoals eerder aangegeven ben ik mij ervan bewust dat het sluiten van een COA- locatie impact heeft op haar bewoners. Dit geldt ook voor het COA. Indien een verhuizing echter onvermijdelijk is, streeft het COA naar een goede voorbereiding en begeleiding, samen met betrokken partijen, zodat de verhuizing voor de kinderen zo min mogelijk belastend is. Hierbij maakt het COA reeds gebruik van een verhuischecklist, juist om oog te houden voor de positie van kinderen tijdens verhuizingen.2
Daarnaast streeft het COA ernaar dat de verhuizingen van kinderen plaatsvinden in de schoolvakanties, ook in Goes, zodat zij na de vakantie kunnen beginnen op hun nieuwe school. Hiermee is de continuïteit van onderwijs voor deze kinderen adequaat geborgd.
Bent u bereid om de zorgen over de continuïteit van onderwijs voor deze kinderen en de moeizame communicatie met scholen te bespreken met het COA om de impact van dergelijke besluiten op kinderen, ouders en onderwijspersoneel te verkleinen en de onderwijscontinuïteit van kinderen te borgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Corporatiedirecteuren die boven de norm verdienen |
|
Sandra Beckerman (SP) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht van de Woonbond waaruit blijkt dat ruim 40% van de corporatiedirecteuren een inkomen heeft boven de wettelijke norm, en het onderliggende rapport van de Autoriteit Woningcorporaties?1
Ja.
Welke zogenaamde «legitieme motiveringen» zijn er voor overschrijdingen van de wettelijke norm en waarom wordt dit legitiem geacht aangezien een overschrijding per definitie een onwenselijke situatie betekent?2
Het doel van de WNT is het tegengaan van bovenmatige bezoldigingen en ontslagvergoedingen bij instellingen in de (semi)publieke sector. Door middel van het overgangsrecht wordt voldaan aan de wens om topsalarissen te matigen, maar wordt eveneens tegemoet gekomen aan de bescherming van het eigendomsrecht, zoals is vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit betekent in de praktijk dat op basis van contractvoorwaarden zoals zijn overeengekomen voor invoering van de WNT de bezoldiging vier jaar mag worden behouden. Deze bezoldiging dient over het algemeen vervolgens in drie jaar te worden afgebouwd naar het bezoldigingsmaximum. Topfunctionarissen die op grond van het overgangsrecht tijdelijk nog boven het bezoldigingsmaximum zitten, overtreden de WNT niet.
Hebben alle zeven topfunctionarissen bij woningcorporaties, die niet onder het overgangsrecht vielen maar wel teveel inkomen hebben gehad, deze overschrijding terugbetaald?
Vijf van de zeven topfunctionarissen hebben op verzoek van de corporaties de onverschuldigde betaling inmiddels terugbetaald. Van de twee andere topfunctionarissen is deze nog niet ontvangen. Betrokken corporaties beraden zich over mogelijke vervolgstappen en de mogelijke consequenties daarvan. De toezichthouder monitort dit proces bij de corporaties. De WNT biedt de mogelijkheid aan de corporatie een last onder dwangsom op te leggen.
Bent u bereid het overgangsrecht voor topfunctionarissen bij woningcorporaties versneld af te bouwen zodat de salarissen van medewerkers aan de top meer in de pas lopen met andere medewerkers van woningcorporaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het overgangsrecht is invulling gegeven aan de bescherming van het (eigendoms)recht, zoals is vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Bij invoering van de WNT is hierover uitgebreid gesproken met de Kamer. Vanuit bescherming van de rechten van betrokken topfunctionarissen ben ik niet voornemens hierop terug te komen.
Deelt u de mening dat, mede gezien de aangenomen motie-Kwint/Beertema om onderwijsbestuurders onder de cao te laten vallen, ook bestuurders van woningcorporaties onder de cao zouden moeten vallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manieren gaat u zich hiervoor inspannen?3
Het is aan de cao-partijen in de corporatiesector zelf om te bepalen wie onder welke cao valt en of de in de cao afgesproken arbeidsvoorwaarden ook voor de bestuurders gelden. Hierover heeft het kabinet geen zeggenschap. Wel heeft de toenmalig Minister voor Wonen en Rijksdienst naar aanleiding van de motie-Karabulut (Kamerstuk 33 966, nr.4 aan Aedes de wens van de Kamer overgebracht om de bestuurderssalarissen bij corporaties onder de cao te laten vallen. Hij heeft uw Kamer hierover destijds ook bericht (Kamerstuk 29 453, nr. 391), waarbij hij aangaf dat Aedes deze wens in de cao-besprekingen zou meenemen. Op basis van nader onderzoek achtte Aedes onderbrengen onder de cao niet noodzakelijk, mede gegeven het feit dat het voor de WNT niet relevant is of bestuurders wel of niet onder een cao vallen. In beide gevallen is de bezoldiging van bestuurders van woningcorporaties aan het voor hen toepasselijk WNT-maximum gebonden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg over de Wet Normering Topinkomens op 19 april 2018?
Ja.
Het bericht 'Amsterdam: laat krakende asielzoekers zitten' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam: laat krakende asielzoekers zitten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kraken illegaal en een schending van het eigendomsrecht is?
Ja, die mening deel ik.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor sociale huurwoningen van corporaties in Amsterdam?
Namens de Minister van BZK kan ik u melden dat de klassieke wachtlijst en wachttijd niet meer bestaat. In de huidige systemen is inschrijfduur vaak bepalend voor de kans op een woning. Niet alle personen die zich hebben ingeschreven zijn echter actief op zoek naar een woning. Hoe snel een woningzoekende aan een woning komt is sterk afhankelijk van de eisen die hij stelt en de inspanningen die hij ervoor wenst te leveren. In Amsterdam is de gemiddelde inschrijfduur volgens het rapport «Wachten, zoeken, vinden – Hoe lang duurt het zoeken naar een sociale huurwoning» (Rigo, mei 2016) 8,7 jaar. De cijfers uit het rapport hebben betrekking op 2014.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de uitgeprocedeerde asielzoekers sociale huurwoningen van corporaties kraken? Bent u bereid om met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan om duidelijk te maken dat dit nu en in de toekomst onacceptabel is?
De woningen waar het hier om gaat betroffen leegstaande panden in afwachting van sloop en nieuwbouw van 250 sociale huurwoningen. De eigenaar van de panden, de woningbouwvereniging Ymere, heeft aangifte gedaan van het feit dat de panden gekraakt zijn. Ik stel mij op het standpunt het verdere verloop van de procedure tot ontruiming aan de autoriteiten in Amsterdam over te laten en zie dan ook geen aanleiding om hierover met deze autoriteiten in gesprek te gaan.
Welke middelen heeft u om over te gaan tot ontruiming? Bent u bereid deze middelen per direct in te zetten zodat deze woningen zo snel mogelijk weer bewoond kunnen worden door de mensen die daar recht op hebben?
Artikel 551a van het Wetboek van Strafvordering geeft het OM de bevoegdheid om een gekraakt pand te ontruimen. Het OM past het (reguliere) beleid toe conform de beleidsbrief van het College van procureurs-generaal uit 2010. Als Minister van Justitie en Veiligheid beschik ik niet over direct in te zetten middelen om in dit specifieke geval tot ontruiming over te gaan.
Privacyschendingen door Facebook |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gegevens 89.000 Nederlandse Facebookgebruikers in handen Cambridge Analytica»?1
Ja.
Is het feit dat van ruim 89.000 Nederlandse Facebookgebruikers gegevens in handen zijn gekomen van onderzoeksbureau Cambridge Analytica voor u een extra reden in contact met Facebook te treden en het bedrijf tekst en uitleg te vragen? Zo nee, waarom niet?
Het staat buiten kijf dat Facebook zich aan de Europese en nationale privacyregelgeving moet houden. De Autoriteit persoonsgegevens ziet hierop toe in samenwerking met de toezichthouders in de andere lidstaten van de Europese Unie, en krijgt met ingang van 25 mei 2018 ruimere toezichts- en sanctiebevoegdheden.
Vanwege de grote invloed die sociale media hebben op de samenleving, rust op de aanbieders van deze diensten een zware verantwoordelijkheid. Dat geldt bij uitstek voor een mondiale aanbieder zoals Facebook. Privacy is geen luxe en de handel in persoonsgegevens mag niet uitsluitend als verdienmodel worden gezien. Ik zal met Facebook en andere aanbieders in gesprek gaan om hen nog eens op hun verantwoordelijkheid te wijzen.
Wat kunnen Nederlandse gedupeerden doen teneinde te achterhalen wat er met hun gestolen data is gebeurd?
Facebook heeft als verwerkingsverantwoordelijke een informatieplicht en betrokkenen hebben recht op inzage (artikelen 13 tot en met 15 AVG). Wie erachter wil komen wat Facebook van hem of haar weet kan die informatie downloaden in een bestand. Dit gaat via «instellingen» en vervolgens op «download een kopie». Wie wil dat een bedrijf geen informatie meer over hem of haar verwerkt, heeft het recht die data te laten wissen (artikel 17 AVG).
Deelt u de mening dat nu blijkt dat het gebruik van Facebook ook Nederlandse gebruikers kan treffen, de Nederlandse overheid een rol dient te spelen qua voorlichting over de risico’s ten aanzien van de privacy en dat dit niet alleen aan het bedrijf kan worden overgelaten? Zo ja, hoe gebeurt dat? Zo nee, waarom niet?
Facebook is verplicht de gebruikers goed te informeren (artikel 13 en 14 AVG en artikel 5, eerste lid, onder a, AVG). Facebook is bijvoorbeeld verplicht aan te tonen welke persoonsgegevens ze verzamelen en hoe die worden gebruikt en beveiligd. Daarnaast dient Facebook om expliciete, geïnformeerde toestemming te vragen om persoonsgegevens te mogen verwerken (artikel 7 en artikel 4 lid 11 AVG). Het staat aan de privacytoezichthouders in de EU ter beoordeling of Facebook deze verplichtingen nakomt en om al dan niet handhavend op te treden. Het Ministerie van JenV en de AP geven in algemene zin voorlichting over de Algemene verordening gegevensbescherming, door middel van handleidingen en informatiecampagnes. Hierin wordt ook ingegaan op de informatieverplichtingen en het vereiste van expliciete, geïnformeerde toestemming.
Het bericht dat tientallen medewerkers van het Hagaziekenhuis ongeoorloofd een medisch dossier hebben ingekeken |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Tientallen onbevoegden bekeken medisch dossier Barbie»?1
Ja.
Wat zegt dit over de beveiliging van het Elektronisch Patiënten Dossier / Landelijk Schakelpunt (EPD/LSP) in het algemeen en bij het HagaZiekenhuis in het bijzonder?
Dit zegt niets over de beveiliging van het Landelijk Schakelpunt (LSP). Het gaat hier niet over het uitwisselen van informatie in het medisch dossier via het LSP. Het LSP is een landelijk werkende infrastructuur, waarmee zorgaanbieders medische gegevens uitwisselen ten behoeve van de behandeling van hun patiënten. Er bestaat geen enkel verband tussen het LSP en de casus in het HagaZiekenhuis.
Momenteel doet het HagaZiekenhuis onderzoek of in het eigen gevoerde dossier ongeoorloofd inzage heeft plaatsgevonden door medewerkers.
Zijn de medische dossiers in het HagaZiekenhuis inmiddels beter beveiligd, zodat alleen bevoegd personeel de gegevens kan inzien? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Bij het HagaZiekenhuis is informatie opgevraagd over de beveiliging van de medisch dossiers. Uit de opgevraagde informatie blijkt dat de medisch dossiers in het HagaZiekenhuis zijn beveiligd. In het Elektronisch Patiëntendossier (EPD) heeft alleen bevoegd personeel toegang. Het HagaZiekenhuis controleert structureel steekproefsgewijs of bevoegde medewerkers binnen de geldende kaders patiëntendossier raadplegen. Bij twijfel volgt een nader onderzoek, zoals in de onderhavige casus. Het huidige onderzoek is nog lopende.
In het instellingsbeleid zijn al veel maatregelen van kracht, die bevoegde medewerkers bewust maken dat zij niet onrechtmatig patiëntendossiers mogen raadplegen. In het EPD zal het HagaZiekenhuis een extra tekst op het «breekglas-scherm» opnemen die de medewerker waarschuwt dat hij alleen het dossier mag openen als hij een behandelrelatie heeft met de betreffende patiënt.
Toont deze grove overtreding niet aan dat het huidige EPD/LSP-systeem onveilig is en moet worden afgeschaft en vervangen door een persoonlijke zorgpas, zoals de PVV al 10 jaar bepleit?
Zie antwoord op vraag 2. Het betreft hier inzage in het lokale dossier van het ziekenhuis. Of sprake is van een overtreding is nog in onderzoek. Bij opname in een ziekenhuis zijn bij de behandeling tientallen zorgprofessionals betrokken die allen verplicht zijn om hun handelen te registeren in het medisch dossier van de patiënt. Toegang tot deze gegevens is noodzakelijk voor het verlenen van goede zorg en het voorkomen van fouten.
Deelt u de mening dat het HagaZiekenhuis in overtreding is door het voorval pas te melden bij de Autoriteit Persoonsgegevens nadat EenVandaag om opheldering verzocht? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen? Zo nee, waarom niet?
Of sprake is van een overtreding en of er maatregelen moeten worden getroffen is ter beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Welke maatregelen kunnen de betrokken medewerkers verwachten?
Het is van groot belang dat zorgprofessionals kunnen beschikken over de juiste informatie om goede zorg te kunnen leveren. Daarop moeten patiënten kunnen vertrouwen. Daarom onderschrijf ik, vanuit het principe «high trust, high penalty», het belang van een strikt protocol.
Het HagaZiekenhuis heeft aangegeven over een dergelijk protocol te beschikken. Mocht sprake zijn van onrechtmatige inzage, dan krijgen de betrokken medewerkers een officiële waarschuwing. Bij een tweede onrechtmatige inzage volgt ontslag.
Hoeveel datalekken betreffende medische dossiers zijn er sinds 1 januari 2016 gemeld bij de Autoriteit Persoonsgegevens?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft op haar website rapportages gepubliceerd over de gemelde datalekken in 2016. In de periode 1 januari tot en met 15 december 2016 zijn bijna 5.500 datalekken gemeld aan de AP, waarvan 29% gaan over gezondheid en welzijn.2 In 2017 zijn 10.009 datalekken gemeld, waarvan ruim 3.000 datalekken gezondheid(sgegevens) betreffen.3
Bent u van plan een onderzoek te starten naar de beveiliging van medische dossiers in alle ziekenhuizen? Zo nee, waarom niet?
De beveiliging van medische gegevens valt onder de verantwoordelijkheid van de individuele ziekenhuizen zelf en de regels zijn streng en duidelijk. Juist dat mogelijk ongeoorloofde inzage is ontdekt en wordt onderzocht en dat waar nodig maatregelen zullen worden genomen, toont aan dat ziekenhuizen dit ook zeer serieus nemen. De zorgkoepels hebben een actieplan informatiebeveiliging opgesteld en hiermee de verhoging van bewustwording van informatiebeveiliging zelf opgepakt.
Het versneld smelten van het ijs op Antarctica |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het onderzoek van het UK Centre for Polar Observation and Modelling waaruit blijkt dat klimaatverandering een groter effect heeft op Antarctica dan tot nu toe werd gedacht, omdat het ijs onder het wateroppervlak in snel tempo smelt?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze bevindingen de urgentie van het klimaatprobleem nogmaals onderstrepen en derhalve serieus moeten worden bestudeerd? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De urgentie van het klimaatprobleem is duidelijk en het mogelijk versneld afsmelten en afkalven van Antarctica is een serieus onderwerp van onderzoek.
Deelt u de mening dat de resultaten van dit onderzoek aansluiten bij het in december gepubliceerde onderzoek van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)?2 Zo ja, bent u bereid uw reactie3 op dit onderzoek («Ik wil, zeker gezien de aannames die zijn gehanteerd en de grote onzekerheden rondom de uitkomsten, behoedzaam en zorgvuldig zijn met het trekken van conclusies op basis van dit rapport.») te herzien? Zo nee, kunt u dit toelichten?
De resultaten sluiten inderdaad aan bij het in december gepubliceerde onderzoek van het KNMI, maar zijn geen aanleiding voor herziening van mijn eerdere reactie. Reden hiervoor is dat de nieuwe studie, evenals de KNMI scenario's en andere projecties voor zeespiegelstijging, gebaseerd zijn op simulaties met specifieke modellen. De uitkomsten hiervan liggen binnen een brede range van modelsimulaties, waarvan nog niet objectief vast te stellen is welke uitkomst het meest waarschijnlijk is. Komende rapportages van het IPCC en meer specifiek het speciale rapport over oceanen en ijskappen (verwacht in 2019) en het werkgroep 1 assessment rapport (verwacht in 2021) zullen onder meer ingaan op de ontwikkelingen met betrekking tot het ijs op Antarctica.
Deelt u de mening dat de conclusies van bovengenoemde onderzoeken, zeker in combinatie met die van het uitgelekte conceptrapport van het IPCC over de gevolgen van het broeikaseffect van 1,5 graad4, reden geven om te veronderstellen dat een versnelling van klimaatverandering en de stijging van de zeespiegel aannemelijk zijn? Zo ja, op welke wijze gaat u de uitvoering van het klimaatbeleid versnellen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Het kabinet heeft in het regeerakkoord gekozen voor een versnelling van het klimaatbeleid. Het signaal van mogelijk versnelde zeespiegelstijging is reeds bekend bij de Deltacommissie evenals de aankomende rapportages van het IPCC. De Deltacommissie is voornemens deze signalen mee te wegen in de strategische keuzes in 2020. Eventuele aanpassing van het beleid ten aanzien van zeespiegelstijging laat ik aan mijn collega van I&W die daarvoor verantwoordelijkheid draagt.
Het bericht dat zorgverzekeraars voor miljoenen euro’s beleggen in farmaceutische bedrijven |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Wie beleggen in de farmaceutische industrie en waarom? Dit zijn de reacties van zorgverzekeraars en fondsen», over zorgverzekeraars die miljoenen euro’s beleggen in farmaceutische bedrijven?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat door het verplicht aanhouden van hoge buffers, zorgverzekeraars worden gedwongen om een deel van hun vermogen te beleggen?
Zorgverzekeraars dienen eigen vermogen aan te houden om onverwacht hoge betalingen van zorgkosten op te kunnen vangen. De premie wordt aan het begin van de verzekerde periode betaald, daarna volgen de zorgkostenuitgaven pas, waardoor er ruimte is om te beleggen. Zorgverzekeraars worden niet gedwongen om te beleggen met deze ruimte, maar kunnen dat wel doen. Het rendement dat daarop gemaakt (kan) worden, kan premiedrukkend kan werken. Het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars is aan henzelf. DNB houdt toezicht op het kapitaalbeleid van zorgverzekeraars. Spreiding van het belegd vermogen is onderdeel van het een gezond beleggingsbeleid.
Deelt u de mening dat het feit dat zorgverzekeraars in 2016 15 miljard euro hebben belegd, aantoont dat de buffers die zij moeten aanhouden veel te hoog zijn?
Nee, deze mening deel ik niet. De normen voor de buffers van zorgverzekeraars zijn er niet voor niets. Deze eisen zijn van belang voor de financiële stabiliteit van de zorgverzekeraars, voorkomen premieschommelingen en is in het belang van de verzekerden.
Is u bekend hoeveel rendement van de beleggingen van zorgverzekeraars de afgelopen vijf jaar is ingezet voor premieverlaging? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Hoeveel rendement van de beleggingen precies is ingezet door de zorgverzekeraars is moeilijk te zeggen. Het rendement van de beleggingen is namelijk onderdeel van het totale resultaat van de zorgverzekeraars. Van het totale resultaat en de reserves is de afgelopen 5 jaar ruim 6 miljard door zorgverzekeraars ingezet voor premieverlaging.
Deelt u de mening van VGZ dat aandelen in de farmaceutische industrie op geen enkele manier passen bij de doelstelling van de zorgverzekeraar, te weten de zorg betaalbaar houden en voor iedereen bereikbaar?
VGZ heeft er recent voor gekozen niet meer te beleggen in Gilead Sciences en Biogen. Zij sluiten niet de volledige farmaceutische industrie uit. Het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars is aan henzelf. Zorgverzekeraars binden zich aan de code voor duurzaam beleggen van het verbond van Verzekeraars. Er wordt belegd in maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Dit zijn fondsen waarbij er sprake is van een duurzaam beleggingsbeleid. Voor deze beleggingen geldt een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij bijvoorbeeld de tabaksindustrie, wapenhandel en schendingen van mensenrechten. De farmaceutische industrie wordt niet op voorhand uitgesloten. Zij vervullen immers een belangrijke functie in de ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen.
Veel verzekeraars hebben richting VWS aangegeven ook op enige wijze, zij het zelf, of via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op het maatschappelijk verantwoorde beleid van de organisaties waarin zij beleggen, de zogeheten «engagement programma’s». Eén van die programma’s focust ook op het bevorderen van verantwoorde prijsstelling in de farmaceutische industrie. Hierbij geldt dat de omvang van de investeringen relatief beperkt zijn. De zorgverzekeraars geven aan dat wanneer er sprake is van overtredingen van de onderliggende principes van de ESG fondsen hierover de dialoog aangegaan. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats van de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis. In dat geval kan er ook geen invloed meer uitgeoefend worden, bijvoorbeeld via de «engagement programma’s».
Heeft de premiebetaler invloed op de beleggingsportefeuille van zorgverzekeraars?
Verzekerden kunnen op diverse wijzen invloed uitoefenen op het beleid van hun zorgverzekeraar, onder meer via de leden- en verzekerdenraden. Indien daaraan intern behoefte zou zijn, zou de zorgverzekeraar de (voorgenomen) beleggingsportefeuille kunnen voorleggen aan de leden- of verzekerdenraad om haar mening hierover te horen. De Raad van Bestuur neemt uiteraard de beleidsbeslissing hierover en is hiervoor ook verantwoordelijk.
Acht u het wenselijk dat zorgverzekeraars door hun investeringen in de «lucratieve» farmaceutische industrie een bijdrage leveren aan de hoge medicijnprijzen, terwijl hun taak is om de zorgkosten in toom te houden? Kunt u dit toelichten?2
Ik vrees niet voor een pervers effect. Zorgverzekeraars beleggen een klein deel van het belegd vermogen, namelijk maximaal 1%, in farmaceutische bedrijven die bovendien vaak mondiaal opereren. De Nederlandse zorgverzekeraars beleggen minder dan 0,1% van hun belegd vermogen in de genoemde farmaceuten: Biogen, Gilead Sciences en Vertex. Voor de meeste zorgverzekeraars geldt daarbij dat dit gebeurt door middel van beleggingen in fondsen, die een duurzaam karakter hebben en een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
Er vindt, zo laten verzekeraars mij weten, voordurend screening plaats op deze principes, zodat bedrijven die de regels overtreden hierop kunnen worden aangesproken en als dat geen effect heeft, worden verwijderd uit de portefeuilles. Bovendien geven zorgverzekeraars aan het gesprek aan te gaan met bedrijven die zich niet houden aan de principes, of de principes die zorgverzekeraars belangrijk vinden. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats van de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis.
Er kan, wanneer er niet meer belegd wordt in de betreffende bedrijven, echter geen invloed meer uitgeoefend worden via de «engagement programma’s» Dat verzekeraars hun aandeel in de farmaceutische industrie aanwenden om de discussie over de hoogte van de prijzen aan te jagen, vind ik positief. Ze hebben daar ook zelf belang bij.
Op welke wijze passen de investeringen van zorgverzekeraars in de farmaceutische industrie binnen uw agenda om iets te doen aan de hoge medicijnprijzen? Hebben zorgverzekeraars überhaupt een rol bij de ontwikkeling van nieuwe medicijnen?
Het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars is aan henzelf. Naast de invloed die zij proberen uit te oefenen via de beleggingen, hebben verzekeraars naar mijn mening zeker een rol in het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe medicijnen die belangrijk zijn voor patiënten. Door het beschikbaar stellen van kapitaal dragen ze hieraan bij.
Wat wordt de inzet van uw gesprek met zorgverzekeraars over hoe zij hun rol benutten als aandeelhouder om te pleiten voor maatschappelijk verantwoorde prijzen? Bent u bereid om zorgverzekeraars te dwingen de omstreden beleggingen in de farmaceutische industrie te stoppen?3
VWS heeft de zorgverzekeraars gevraagd of zij beleggen in de farmaceutische industrie en wat daarbij hun overwegingen zijn. De meeste zorgverzekeraars geven aan te beleggen in de farmaceutische industrie, omdat het een belangrijke industrie is, met name voor de nieuwe, innovatieve zorg. Bovendien maken veel farmaceutische bedrijven deel uit van de maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Ik zal de zorgverzekeraars niet dwingen te stoppen met beleggingen in de farmaceutische industrie. Uiteraard vind ik het wel belangrijk dat zorgverzekeraars scherp zijn op hun eigen beleggingsbeleid en zoals een aantal zorgverzekeraars ook doen, het gesprek aangaan met omstreden farmaceuten wanneer zij dat noodzakelijk vinden.
Wanneer kan de Kamer een terugkoppeling verwachten van uw gesprek met de zorgverzekeraars?
In deze beantwoording treft u de terugkoppeling van de reactie van zorgverzekeraars op mijn vragen.
Bent u het met de heer Marc Pomp eens dat door het afhaken van een deel van de beleggers, de kosten van kapitaal voor farmaceutische industrie omhooggaan en zullen resulteren in hogere prijzen? Zou het niet eerder zo zijn dat het weglopen van beleggers als statement kan worden opgevat dat megawinsten op geneesmiddelen maatschappelijk ongewenst zijn?4
De financieringsmix is voor ieder bedrijf van belang, zo dient er een goede balans te zijn tussen eigen en vreemd vermogen. Dat geld ook voor de farmaceutische industrie. Door te investeren in deze industrie kunnen de zorgverzekeraars ook invloed oefenen. De invloed die de Nederlandse zorgverzekeraars hebben, zowel door de «engagement programma’s» als door het uitsluiten van deze bedrijven in de beleggingsportefeuille moeten we echter niet overschatten, gegeven de omvang van de relatieve omvang van de investering.
Acht u het waarschijnlijk dat, zoals Menzis stelt, zorgverzekeraars die in farmaceutische bedrijven investeren, invloed kunnen uitoefenen op de prijzen van deze medicijnen? Als deze analyse van Menzis zou kloppen, waarom zijn de prijzen van sommige geneesmiddelen – zelfs met de aandeelhoudersmacht van Menzis – nog altijd extreem hoog? Is het ook niet zo dat een daling van de prijs van geneesmiddelen negatief kan uitpakken voor het beleggingsresultaat van Menzis?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat Amsterdam krakende asielzoekers laat zitten |
|
Sietse Fritsma (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam laat krakende asielzoekers zitten»?1
Ja.
Hoe kan het dat illegalen al jarenlang vrij spel hebben in onze samenleving en in Amsterdam zelfs weg komen met het kraken van tientallen panden?
Het is juist dat al langere tijd een (mogelijk wisselende) groep vreemdelingen zonder verblijfsvergunning panden kraakt in de gemeente Amsterdam, verenigd onder de naam «we are here». Zij verblijven vaak al lang in Nederland en hebben dikwijls meerdere vreemdelingrechtelijke procedures doorlopen, waarin zij keer op keer te horen hebben gekregen dat zij niet in Nederland mogen blijven. Vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf hebben een vertrekplicht en dienen Nederland, in beginsel uit eigen beweging, te verlaten. Niettemin hebben de vreemdelingen die zich verenigen in «we are here» – met steun van hen omringende activisten – besloten alles in het werk te stellen om rechterlijke uitspraken naast zich neer te leggen en hun vertrek uit Nederland te frustreren. Voor vreemdelingen die niet meewerken aan zelfstandig vertrek is gedwongen terugkeer aan de orde. Nederland kan vreemdelingen in de praktijk echter niet altijd dwingen om terug te keren. Als iemand bijvoorbeeld geen reisdocument heeft en niet meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, kan het land van herkomst geen reisdocument verstrekken. Daarnaast is de medewerking van sommige herkomstlanden aan gedwongen vertrek moeilijk te verzekeren.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb laten weten, is de stelling dat de vreemdelingen die verenigd zijn in «we are here» in onze samenleving vrij spel hebben en het kraakverbod jegens hen niet wordt gehandhaafd onjuist.2 Jaarlijks wordt vele malen overgegaan tot ontruiming van gekraakte panden op grond van art. 551a Wetboek van Strafvordering. Deze ontruimingen betreffen ook panden die worden gekraakt door deze groep vreemdelingen. In de gevallen waarin deze groep vreemdelingen een kort geding heeft aangespannen tegen de aangezegde ontruiming, heeft de voorzieningenrechter vrijwel in alle gevallen het ontruimingsbesluit bevestigd. Voor meer informatie over de casus waarop het nieuwsbericht van de Telegraaf betrekking heeft, verwijs ik u naar de brief die de Minister van Justitie en Veiligheid in reactie op een informatieverzoek van het lid Koerhuis (VVD) over ditzelfde onderwerp gelijktijdig met deze Kamervragen aan uw Kamer zal verzenden.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Amsterdam nu zelfs voor deze krakende illegalen opkomt in plaats van dat deze gemeente het geldende kraakverbod handhaaft?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom pakt u gemeenten, zoals Amsterdam, niet aan vanwege het steeds ondermijnen van het terugkeerbeleid, bijvoorbeeld door deze gemeenten flink te korten op het gemeentefonds?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom laat u illegalen gewoon vrij in onze samenleving rondlopen in plaats van ze aan te pakken, vast te zetten en uit te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Meer arbeidsslaven in Europa dan sekswerkers’ |
|
Foort van Oosten (VVD), Dennis Wiersma (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer arbeidsslaven in Europa dan sekswerkers»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het jaarrapport van de Raad van Europa over mensenhandel, waaruit blijkt dat het aantal arbeidsslaven in Europa toeneemt?
De in het jaarrapport van de Raad van Europa vermelde toename van het aantal arbeidsslaven vind ik zorgelijk. Ook in Nederland wordt arbeidsuitbuiting als dreiging gekwalificeerd.2 Tegelijkertijd vertaalt deze dreiging zich nog niet in een toename van het aantal geregistreerde mogelijke slachtoffers in Nederland.
Deelt u de opvatting van de vicevoorzitter van de groep van mensenhandelexperts van de Raad van Europa dat er in Nederland verminderde aandacht is voor mensenhandel en dat het aantal geregistreerde gevallen van mensenhandel de afgelopen drie jaar is gehalveerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er is geen sprake van een halvering. In 2014 bedroeg het aantal geregistreerde slachtoffers nog 1.256 in 2016 is dat teruggelopen tot 9523. De eerste cijfers over 2017 laten echter een licht herstel zien: het aantal geregistreerde slachtoffers is iets gestegen en ook de opgelegde straffen zijn hoger. De officiële cijfers van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen over 2017 worden echter pas dit najaar bekend.
Zoals ik uw Kamer afgelopen najaar heb gemeld, hebben de politie en het OM vanaf 2017 extra middelen ter beschikking gekregen om de aanpak van mensenhandel te intensiveren4. Het gaat om 1 miljoen vanaf 2017 en structureel 2 miljoen vanaf dit jaar. Met deze extra middelen wordt ingezet op een effectievere aanpak van mensenhandel, met als doel méér en kwalitatief betere mensenhandel zaken op te pakken. Zo worden met dit geld alle eerstelijns politiemedewerkers getraind in het herkennen van signalen van mensenhandel, worden extra rechercheurs opgeleid tot gecertificeerd mensenhandel rechercheurs, zijn er extra analisten aangesteld bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM), wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van een webcrawler en is er een zaaksturingscoördinator aangesteld bij het OM.
Ook in het regeerakkoord is aandacht voor de intensivering van de aanpak van mensenhandel.
Ik wil benadrukken dat mensenhandel alleen effectief kan worden bestreden, met een integrale benadering waarbij wordt ingezet op preventie, repressie, bescherming en samenwerking. Deze integrale benadering is een van de uitgangspunten van de aanpak. Recent is uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van een interdepartementaal plan van aanpak om de brede aanpak van mensenhandel, waaronder ook arbeidsuitbuiting, te intensiveren5.
Heeft u in beeld hoeveel arbeidsslaven zich in Nederland bevinden? Uit welke landen komen deze arbeidsslaven voornamelijk? In welke gebieden werken zij? Is het aantal arbeidsslaven in Nederland de afgelopen jaren toe- of afgenomen?
Wat betreft de geregistreerde slachtoffers gaat het in de periode 2012–2016 in totaal om 1.222 slachtoffers van uitbuiting buiten de seksindustrie.6 Hieronder valt ook criminele uitbuiting. Het gaat vooral om slachtoffers uit Polen, Hongarije, Bulgarije en uit Nederland. Uit de Slachtoffermonitor 2012–2016 van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat de meeste geregistreerde slachtoffers werken in de landbouw, bosbouw, visserij en de horeca. Niet alle slachtoffers worden echter gesignaleerd en geregistreerd. Naar verwachting ligt het daadwerkelijk aantal slachtoffers van arbeidsuitbuiting daarom hoger. Het aantal geregistreerde slachtoffers van mensenhandel buiten de seksindustrie schommelt maar laat geen duidelijke stijging zien.
Kunt u een overzicht geven hoe vaak het openbaar ministerie in Nederland in de afgelopen tien jaar een vervolging heeft ingezet wegens mensenhandel? Hoeveel veroordelingen zijn er uitgesproken? Welke straffen zijn opgelegd?
In de periode 2007–2017 zijn in totaal 2.231 mensenhandel zaken door het Openbaar Ministerie afgedaan (dmv dagvaarding, voeging, transactie, sepot, overdracht), waarvan in 1.605 zaken een dagvaarding is uitgebracht.
In 1.124 zaken is door de rechter een veroordeling uitgesproken, waarvan in 5 zaken een schuldigverklaring zonder strafoplegging.
In ruim 93% van de zaken waarin een straf is opgelegd voor mensenhandel, betreft deze straf een vrijheidsstraf. Voor het overige zijn werkstraffen en boetes opgelegd.
Zijn er hogere straffen opgelegd voor mensenhandel sinds de strafmaat in 2016 is verhoogd?
De gemiddelde duur van onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen voor mensenhandel is gestegen tussen 2007 en 2013 en daarna gedaald. De cijfers geven derhalve geen aanleiding te veronderstellen dat gemiddeld genomen de verhoging van de maximumstraffen heeft geleid tot het opleggen van hogere straffen.
Hoe staat het met de versterking van de strijd tegen mensenhandel, zoals in het regeerakkoord is opgenomen?
De strafbaarstelling van het uit winstbejag faciliteren van illegale prostitutie (pooierverbod) is onderdeel van het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen en is onlangs door de Minister van Veiligheid en Justitie in consultatie gebracht.
Conform het regeerakkoord werk ik aan de benodigde aanpassingen van het Wetsvoorstel Regulering Prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Wrp). Hierover zijn de afgelopen tijd gesprekken gevoerd met stakeholders. Deze gesprekken worden de komende periode voortgezet. Het streven was het wetsvoorstel vóór de zomer in consultatie te laten gaan. Gelet op de weerbarstigheid van de materie en het zoeken naar draagvlak bij stakeholders, zal het wetsvoorstel vermoedelijk in de zomer in consultatie kunnen worden gebracht.
Zoals reeds in het antwoord op vraag 3 aangeven is uw Kamer recent geïnformeerd over de ontwikkeling van een breed plan van aanpak van de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in samenwerking met de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Buitenlandse Zaken. Hierin zijn ook de maatregelen uit het regeerakkoord meegenomen.
Het bericht dat zorgverzekeraars voor miljoenen euro’s beleggen in farmaceutische bedrijven |
|
Pia Dijkstra (D66), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Verzekeraars beleggen in medicijnen – waar ze vervolgens de hoofdprijs voor moeten betalen» over enkele zorgverzekeraars die beleggen in farmaceutische bedrijven die extreem hoge prijzen vragen voor hun medicijnen?1
Ja.
Bent u van mening dat er een pervers effect kan ontstaan als een zorgverzekeraar enerzijds een aandeelhoudersbelang in een farmaceutisch bedrijf heeft en anderzijds juist de uitgaven aan geneesmiddelen zo laag mogelijk moet houden? Zo nee, waarom niet?
Ik vrees niet voor een pervers effect. Zorgverzekeraars beleggen een klein deel van het belegd vermogen, namelijk maximaal 1%, in farmaceutische bedrijven die bovendien vaak mondiaal opereren. De Nederlandse zorgverzekeraars beleggen minder dan 0,1% van hun belegd vermogen in de genoemde farmaceuten: Biogen, Gilead Sciences en Vertex. Voor de meeste zorgverzekeraars geldt daarbij dat dit gebeurt door middel van beleggingen in fondsen, die een duurzaam karakter hebben en een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
Er vindt, zo laten verzekeraars mij weten, voordurend screening plaats op deze principes, zodat bedrijven die de regels overtreden hierop kunnen worden aangesproken en als dat geen effect heeft, worden verwijderd uit de portefeuilles. Bovendien geven zorgverzekeraars aan het gesprek aan te gaan met bedrijven die zich niet houden aan de principes, of de principes die zorgverzekeraars belangrijk vinden. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats, wat inhoudt dat de verzekeraars niet meer beleggen in de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig. Voorbeelden hiervan zijn het niet langer beleggen in Biogen en Gilead Sciences door VGZ en Valeant Pharmaceuticals en Novartis door Menzis.
Er kan, wanneer er niet meer belegd wordt in de betreffende bedrijven, echter geen invloed meer uitgeoefend worden via de «engagement programma’s» (zie ook mijn antwoord op vraag 3). Dat verzekeraars hun aandeel in de farmaceutische industrie aanwenden om de discussie over de hoogte van de prijzen aan te jagen, vind ik positief. Ze hebben daar ook zelf belang bij.
Deelt u de mening dat bij het beleggen in farmaceutische bedrijven, die onverantwoordelijk hoge prijzen vragen voor geneesmiddelen en over deze prijzen geen verantwoording willen afleggen, geen sprake is van maatschappelijk verantwoord beleggen?
Zorgverzekeraars binden zich aan de code voor duurzaam beleggen van het verbond van Verzekeraars. Er wordt belegd in maatschappelijk verantwoorde (ESG) fondsen. Dit zijn fondsen waarbij er sprake is van een duurzaam beleggingsbeleid. Voor deze beleggingen geldt een uitsluitingbeleid voor bedrijven die betrokken zijn bij de tabaksindustrie, wapenhandel, schendingen van mensenrechten, inzet van kinderarbeid, fraude of corruptie en milieuvervuiling.
De farmaceutische industrie wordt niet uitgesloten, zij vervullen immers een belangrijke functie in de ontwikkeling van nieuwe, innovatieve geneesmiddelen. Veel verzekeraars hebben aangegeven ook op enige wijze, zij het zelf, of via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op het maatschappelijk verantwoorde beleid van de organisaties waarin zij beleggen. Dit worden ook wel «engagement programma’s» genoemd. Eén van die programma’s focust ook op het bevorderen van verantwoorde prijsstelling in de farmaceutische industrie.
De zorgverzekeraars geven aan dat wanneer er sprake is van overtredingen van de onderliggende principes van de ESG fondsen hierover de dialoog aangegaan. Als dit geen resultaat oplevert vindt uitsluiting plaats van de betreffende bedrijven. Dat gebeurt ook regelmatig.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars invloed kunnen uitoefenen op grote farmaceutische bedrijven door daarin voor enkele miljoenen euro’s te beleggen, zoals Menzis stelt? Zo ja, waarin ziet u die invloed terug?
Verschillende verzekeraars hebben te kennen gegeven via «engagement programma’s», al dan niet via een vermogensbeheerder, invloed uit te oefenen op de farmaceutische industrie. Het gaat dan bijvoorbeeld om het op tafel krijgen van het kostenmodel van farmaceuten of het aanspreken van organisaties op het maatschappelijk verantwoorde beleid. Dit zijn langlopende trajecten.
Klopt het dat zorgverzekeraars in 2016 een gezamenlijk belegd vermogen van 15 miljard euro hadden en dat daar 243 miljoen euro rendement op is behaald? Kunt u een overzicht per zorgverzekeraar geven van het belegd vermogen?2
DNB heeft aan VWS bevestigd dat het totaal belegde vermogen van zorgverzekeraars ultimo 2016 13,2 miljard euro betrof. Daarnaast werd op dat balansmoment 2 miljard euro in liquide middelen aangehouden. Voor 2016 betrof het rendement op het belegd vermogen EUR 246 miljoen.
Hoe hoog zijn de totale reserves van de zorgverzekeraars? Klopt het dat deze reserves veel lager zijn dan de genoemde 15 miljard euro aan belegd vermogen? Hoe verhouden deze bedragen zich tot elkaar? Wordt het belegd vermogen opgeteld bij de reserves van de zorgverzekeraars?
Het eigen vermogen bestaat uit het verschil tussen de bezittingen en de verplichtingen van een zorgverzekeraar.
Ultimo 2016 hadden zorgverzekeraars gezamenlijk ongeveer 11 miljard euro aan eigen vermogen. Zorgverzekeraars moeten wettelijk gezien een minimale hoeveelheid eigen vermogen aanhouden. In de praktijk hebben zorgverzekeraars meer eigen vermogen dan wettelijk verplicht is. Dit surplus bedroeg 4 miljard en is de afgelopen jaren afgenomen doordat zorgverzekeraars een deel hebben ingezet voor premiedemping.
Omdat de uitkeringen die zorgverzekeraars doen aan zorgaanbieders enkele maanden na de ontvangst van premiegelden volgt, zetten zorgverzekeraars deze gelden (kort) weg. Het (tijdelijk) belegd vermogen is zodoende hoger dan het eigen vermogen. Het belegd vermogen van zorgverzekeraars bedraagt 13,2 miljard euro eind 2016. Daarnaast beschikken zorgverzekeraars op dezelfde balansdatum over 2 miljard aan liquide middelen.
Belegd vermogen wordt dus niet opgeteld bij reserves, maar is een deel van de bezittingen. Uit de verhouding van reserves t.o.v. het belegde vermogen kunnen geen directe conclusies worden getrokken.
De veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met de veroordeling van uitreiziger/jihadist Marouane Boulahyani?1
Ja.
Bent u bereid zorg te dragen voor denaturalisatie van deze moslimterrorist? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlanderschap kan op grond van artikel 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) worden ingetrokken als een persoon zich heeft aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. De intrekking van het Nederlanderschap mag niet tot staatloosheid leiden. Als aan alle toepasselijke voorwaarden wordt voldaan is het intrekken van het Nederlanderschap een van de opties die ik nadrukkelijk overweeg. Wanneer het Nederlanderschap wordt ingetrokken wordt de betrokken persoon tevens ongewenst vreemdeling verklaard en gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Deze signalering heeft tot doel te voorkomen dat de betrokkene ongezien het Schengengebied kan inreizen. Of de betreffende bepaling uit de RWN van toepassing is op de casus van Marouane Boulahyani daar kan ik in het openbaar geen uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat Boulahyani zijn recht heeft verspeeld om terug te keren? Hoe zorgt u er voor dat Boulahyani nooit meer voet op Nederlandse bodem zal zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het in Nederland verblijvende deel van zijn jihadnetwerk in administratieve detentie te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, past naar mijn oordeel niet in onze rechtsstaat. Artikel 5 van het EVRM biedt daar ook niet de ruimte toe (zie ook Kamerstuk 29 754, nr. 342). Indien een vermoeden bestaat dat er strafbare feiten worden gepleegd, kan door politie en het Openbaar Ministerie hiernaar onderzoek worden gedaan. Dat onderzoek kan leiden tot een strafrechtelijke vervolging en – indien daartoe aanleiding bestaat – toepassing van voorlopige hechtenis. Naast het strafrecht bestaan er bestuursrechtelijke maatregelen die de overheid kan nemen. Deze bestuursrechtelijke maatregelen zijn recent uitgebreid met de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding, die reeds enkele malen is toegepast.
Het bericht dat Menzis ziekenhuizen financiert op basis van prestatiebekostiging |
|
Henk van Gerven |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar Menzis met 10 ziekenhuizen afspraken heeft gemaakt over de financiering van dotterbehandelingen en bypassoperaties op basis van de uitkomst van operaties?1
De contracten tussen de tien ziekenhuizen en Menzis beogen dat verbetering van uitkomsten en kwaliteit worden beloond in plaats van het aantal verrichtingen. De afspraken zijn hiervoor gekoppeld aan een model waarbij wordt geanalyseerd of de voor patiënten belangrijkste uitkomsten gunstiger, minder gunstig of gelijk zijn aan voorspelde uitkomsten op grond van patiëntkenmerken. Er wordt hierbij naar verschillende uitkomsten gekeken zoals overleving, complicaties, heroperaties en op termijn kwaliteit van leven. Deze informatie wordt nu al door de ziekenhuizen gebruikt om kwaliteit van zorg te bewaken en te bevorderen. De Nederlandse Hart Registratie (NHR)verzorgt hiervoor de analyses, waarbij rekening wordt gehouden met de zorgzwaarte van patiënten. Het hogere risico op een onbedoelde uitkomst bij een ziekere patiënt wordt in de berekeningen meegewogen, waardoor de kans op risicoselectie, zoals het weren van patiënten met een hoog risico, wordt verkleind.
Hartpatiënten Nederland heeft mij aangegeven dat na de nodige aanvullende informatie veel van hun zorgen zijn weggenomen en dat naar hun mening diverse waarborgen zijn ingebouwd om risicoselectie te voorkomen3. Ook de Patiëntenfederatie Nederland en de Harteraad zijn positief over de afspraken die Menzis heeft gemaakt.4 Bovendien zijn naar mening van deze partijen voldoende waarborgen ingebouwd om risicoselectie te voorkomen en dit wordt ook gemonitord.
Ik ben, mede gelet op de reacties van patiëntenorganisaties, positief over de genoemde contracten. Het sluit aan bij mijn ambities om het belang van alle partijen in de zorg meer te richten op de uitkomst van zorg in plaats van omzet. Zie hierover ook mijn brief van 11 april 2018 aan uw Kamer5. Natuurlijk is het van belang dat de effecten van deze contracten gemonitord worden. Daarom maak ik met de NHR aanvullende afspraken over de wijze waarop zij mij periodiek kan informeren.
Hoort prestatiebekostiging volgens u thuis in de zorg? Kunt u dit toelichten?
Sinds 2006 is een stapsgewijze omslag gemaakt van een stelsel waarin gestuurd werd op en door aanbod naar een stelsel van vraagsturing, om zo beter aan te sluiten bij de wensen en behoeften van patiënten. Prestatiebekostiging is hier een belangrijk onderdeel van, zodat zorgaanbieders bekostigd worden voor de zorg die zij geleverd hebben. Zo worden zorgaanbieders gestimuleerd om keuzes te maken die het beste passen bij de wensen van hun patiënten.
Ik vind het hier genoemde initiatief van Menzis een voorbeeld van uitkomstbekostiging. Daarbij wordt een deel van de opbrengst voor het ziekenhuis afhankelijk gemaakt van goede uitkomsten van de medische behandeling in termen van kwaliteit en kosten. Uitkomstbekostiging sluit aan bij de ambities van de regering dat het leveren van doelmatige zorg van hoge kwaliteit aantrekkelijker moet zijn dan alleen het leveren van zoveel mogelijk zorg, die niet altijd even zinnig en zuinig is. Aan het bekostigen van uitkomsten kan op verschillende manieren invulling worden gegeven, namelijk door de bekostigingssystematiek te wijzigen of door hier binnen innovatieve contractering tussen aanbieders en zorgverzekeraars invulling aan te geven, zoals de hiervoor genoemde contracten van Menzis. Voor de medisch specialistische zorg is de NZa op dit moment bezig met een advies over de doorontwikkeling voor de lange termijn. De NZa levert het advies naar verwachting in de zomer op.
Kunt u uitleggen waarom een arts, die de eed van Hippocrates heeft afgelegd, een financiële prikkel nodig heeft om het optimale te doen in het belang van de patiënt?
Ik ben ervan overtuigd dat individuele zorgaanbieders/artsen een intrinsieke motivatie hebben om het juiste te doen voor hun patiënt. Het perspectief dat ik zie is dat het stelsel en prikkels daarin bevorderen dat kwalitatief de beste zorg wordt gegeven in plaats van zo veel mogelijk zorg.
Leidt prestatiebekostiging er niet juist toe dat geld en risicocalculatie centraal staan, in plaats van vertrouwen in de arts en goede zorg voor elke patiënt in elk ziekenhuis?
Juist het stimuleren van goede uitkomsten vind ik een betere stimulans dan betalen voor verrichtingen. Elk systeem heeft mogelijke prikkels in zich. Het is vooral van belang de risico’s op onwenselijke prikkels in beeld te houden en die zo veel mogelijk te voorkomen. Zoals het voorbeeld van Menzis laat zien, kan een dergelijk model rekening houden met meerdere uitkomstdomeinen waardoor het ontstaan van specifieke, onwenselijke prikkels voorkomen worden. Zo worden zorgaanbieders gestimuleerd om keuzes te maken die het beste passen bij de wensen van hun patiënten.
Erkent u dat er een fundamenteel wantrouwen jegens het presteren van de arts ten grondslag ligt aan prestatiebekostiging voor ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
Nee, dat herken en erken ik niet, zie ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Deelt u de zorgen van de Stichting Hartpatiënten Nederland dat de prestatiebekostiging van Menzis een «regelrechte neerwaartse spiraal» zal zijn bij complexe ingrepen, omdat deze minder zullen worden uitgevoerd? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen dat prestatiebekostiging de prikkel in zich heeft om te selecteren op patiënten en de deur te wijzen aan patiënten met complexe problematiek? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de zorgen van dat prestatiebekostiging de samenwerking en het delen van innovaties tussen ziekenhuizen tegengaat? Wat gaat u doen om te voorkomen dat succesvolle werkwijzen niet worden gedeeld omdat dit ten koste kan gaan van het «concurrentievoordeel» van een ziekenhuis? Moeten artsen niet juist aangemoedigd worden om te willen leren van elkaars ervaring, kennis en kunde in plaats van dat concurrentie tussen hen wordt georganiseerd?
In het veld zie ik juist goede voorbeelden van samenwerking waarin ziekenhuizen gezamenlijk op trekken om de beste zorg voor de patiënt te kunnen leveren. Zij delen hun ervaringen en vergelijken onderling de resultaten, bijvoorbeeld in Santeon6 verband of mProve7. Zo kijken bij de Santeon ziekenhuizen professionals bij elkaar in de keuken om van elkaar te leren. Behandelingen en de resultaten worden systematisch vergeleken, waardoor de onderlinge variatie wordt teruggebracht en de kwaliteit in alle Santeon ziekenhuizen aantoonbaar beter wordt.
Hoe gaan zorgverzekeraars de zorgzwaarte per patiënt precies vaststellen en vervatten in een computermodel om prestaties per ziekenhuis te kunnen vergelijken, zonder dat de patiënt hier de dupe van wordt?
Zoals het voorbeeld van de NHR laat zien, kan gecorrigeerd worden voor de zorgzwaarte van een patiënt en de verwachte uitkomsten. Zorgverzekeraars hebben daarbij een zorgplicht jegens hun verzekerden en moeten dus voorkomen dat er voor patiënten negatieve effecten ontstaan bij het gebruik van een bepaald model. Daarom wordt ook nauwgezet gemonitord op de uitkomsten van het model in kwestie.
Wat is de haalbaarheid van prestatiebekostiging in de ziekenhuiszorg, gezien het feit dat het vergelijken van de kwaliteit van behandelingen in de ggz niet mogelijk gebleken is?3
In de huidige bekostiging van de medisch specialistische zorg – een vorm van prestatiebekostiging – is het al mogelijk om innovatieve afspraken (lees positieve prikkels als het gaat om gezondheidswinst of uitkomsten van zorg) tussen verzekeraars en aanbieder te maken en in de msz worden deze mogelijkheden ook al benut. Waar er belemmeringen zijn in wet- of regelgeving, zal ik bezien of en op welke wijze die weg te nemen zijn.
Uitkomstbekostiging is geen doel op zich, maar ik wil msz-partijen zoveel mogelijk stimuleren om bij de financiering rekening te houden met uitkomsten. Hiervoor biedt de huidige bekostigingssystematiek ook al ruimte.
In de medisch specialistische zorg zijn grote stappen gemaakt in de transparantie (mijn voorganger heeft u hierover geïnformeerd op 21 februari 20179 en mijn brieven van 6 december 201710 , 11) en ligt de nadruk op het inzichtelijk maken van uitkomsten van zorg. Het Zorginstituut heeft hierin een sturende rol.
Is het überhaupt mogelijk de kwaliteit van een operatie te meten aan de hand van uitkomsten, aangezien mogelijke complicaties allerlei oorzaken kunnen hebben en niet per se een gevolg hoeven te zijn van het optreden van de arts?
Ja, dat is mogelijk. Zoals het voorbeeld van de NHR laat zien, kan gecorrigeerd worden voor de zorgzwaarte van een patiënt en de verwachte uitkomsten – ook als deze niet het gevolg zijn van het handelen van de arts.
Bent u ermee bekend dat een tweede ingreep bij hartoperaties volgens studies soms onvermijdelijk is? Hoe wordt hier rekening mee gehouden in de financiering?4
Uiteraard kan een tweede ingreep bij hartoperaties in sommige gevallen bijdragen aan de kwaliteit van zorg. Hierboven heb ik uitgelegd dat de afspraken tussen de tien ziekenhuizen en Menzis erop gericht zijn om betere uitkomsten voor patiënten te belonen. Een tweede ingreep die bijdraagt aan de kwaliteit van zorg wordt dan ook beloond.
Wat levert het toepassen van prestatiebekostiging op aan extra bureaucratie, gezien het feit dat het meten en vergelijken van kwaliteit extra indicatoren en afvinklijstjes op zal leveren?
In het programma dat ik in gang heb gezet om de transparantie over uitkomsten van zorg te vergroten bestaat nadrukkelijk aandacht voor de ervaren regeldruk13. Dat programma is niet geslaagd als het niet heeft bijgedragen aan een verlaging van de ervaren regeldruk.
Staat volgens u ziekenhuizen op dit moment iets in de weg om te investeren in betere kwaliteit?
Nee.
Het bericht 'Vluchtroutes voor mindervaliden op festivals te smal: ‘ik lig zo omver’' |
|
Linda Voortman (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Vluchtroutes voor mindervaliden op festivals te smal: «ik lig zo omver»»?1 Bent u bekend met de brief van «Wij Staan Op!», gericht aan de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland?
Ja, het bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat in de Regeling brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen die per 1 januari 2018 is ingegaan, onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van mensen met een beperking? Zo nee, kunt u dan aangeven waar u bijvoorbeeld op baseert dat 50 tot 85 cm voldoende is voor een nooduitgang om mensen in een (elektrische) rolstoel in geval van een calamiteit een festival veilig te kunnen verlaten?
De Regeling brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen heeft vooral betrekking op het modelformulier in het kader van het brandveilig gebruik van bepaalde plaatsen. Bedoeld zal zijn het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (hierna: Bbgbop), een algemene maatregel van bestuur die zijn grondslag vindt in de Wet veiligheidsregio’s.
Het Bbgbop geeft landelijke regels over het brandveilig gebruik van plaatsen. De Wet veiligheidsregio’s geeft geen grondslag om andere eisen te stellen in het Bbgbop. Eisen aan toegankelijkheid van evenementen kunnen door de gemeente zelf worden gesteld. De organisatie van een evenement moet rekening houden met mensen met een beperking, bijvoorbeeld door voldoende personen aanwezig te hebben om mensen met een beperking te helpen bij het ontvluchten. Het is aan de organisatie om hier goede invulling aan te geven en aan de gemeente om hierop toe te zien. Daar dient de BHV-organisatie in te voorzien.
De breedtes van de uit- en toegangen welke in het Bbgbop worden genoemd zijn minimale maten. Die kunnen in de ogen van personen met een beperking als niet afdoende worden gezien. Ik zal hierover met de belangenorganisaties voor personen met een beperking in overleg treden. De afmetingen van de uitgangen worden bepaald door het aantal personen dat er gebruik van moet maken. Bij grote evenementen met honderden of duizenden bezoekers zijn de uitgangen in de regel enkele meters breed. Het probleem is in de regel niet de breedte van de uitgang, maar de bereikbaarheid van de uitgang. Denk daarbij aan het niet kunnen doordringen door een mensenmassa of obstakels in de buitenruimte of wegdek/maaiveld.
Uiteindelijk is de organisator verantwoordelijk voor de veiligheid van bezoekers, dus ook voor de veiligheid van mensen met een beperking. De gemeente kan vervolgens bepalen of de risico-inschatting en de maatregelen voldoende zijn om de veiligheid te borgen. De gemeente kan hiertoe een risicoanalyse opvragen die door de organisator moet worden opgesteld.
Wat vindt u van de reactie van Brandweer Nederland in het bericht dat de belangen van gehandicapten niet als specifiek knelpunt zijn meegenomen bij de totstandkoming van de regeling? Hoe verhoudt dit zich tot het door Nederland geratificeerde VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
Navraag bij Brandweer Nederland gaf een iets genuanceerder beeld. De woordvoerder heeft aangegeven dat het Bbgbop alleen de brandveiligheid regelt. Om die reden is aan de toegankelijkheid en vluchtmogelijkheden van mensen met een beperking geen extra aandacht besteed. Het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap bevordert dat mensen met een handicap op gelijke voet hun rechten kunnen genieten. Dit maakt dat bij het opstellen van bijvoorbeeld veiligheidsvoorschriften rekening gehouden dient te worden met mensen met een beperking.
Deelt u het standpunt van de brandweer dat gehandicapten zelf in gesprek moeten gaan met organisatoren van festivals? Is het niet veel duidelijker richting organisatoren en beter voor mensen met een beperking als in de Regeling brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen meteen goed aangegeven wordt hoe de toegankelijkheid voor gehandicapten geborgd moet worden?
Nee, dat is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Aangezien het onderwerp toegankelijkheid van terreinen zoals festivals niet geregeld is in landelijke regelgeving, kan een gemeente zelf eisen over zaken als toegankelijkheid stellen. In de evenementenvergunning kunnen voorschriften voor de specifieke omstandigheden van een evenement worden opgenomen.
Evenementen vinden onder wisselende omstandigheden plaats en vragen om maatwerk. Bij festivals gaan organisator en gemeente in de regel in gesprek over de wijze van aanpak en het bereiken van een goed niveau van veiligheid.
Dat een bouwsel voldoet aan de regelgeving wil nog niet zeggen dat er sprake is van veilig gebruik. Een risicoanalyse moet hier uitsluitsel over geven, waarna op basis van de aanwezige risico’s de juiste maatregelen kunnen worden genomen. De eigenaar van een bouwwerk of organisator van een evenement heeft de plicht om voorzieningen en maatregelen af te stemmen op het gebruik en de risico’s die dat gebruik met zich meebrengt. In andere woorden, een organisator dient er rekening mee te houden dat zijn evenement door personen met een beperking wordt bezocht. Hij zal dan ook in het kader van de zorgplicht er voor moeten zorgen dat deze groep het evenement veilig kan bezoeken.
Wat gaat u doen om de door «Wij Staan Op!» geconstateerde knelpunten op te lossen?
In het Bbgbop is binnen de wettelijke grondslag rekening gehouden met het brandveilig gebruik van plaatsen. Ik zal op korte termijn met de belangenorganisaties voor personen met een beperking in contact treden om enerzijds de werking van het Bbgbop toe te lichten en anderzijds om samen met hen te bezien waar verbeteringen in regelgeving mogelijk zijn.
Bent u bereid in overleg met «Wij Staan Op!» en «Ieder(in)» te kijken hoe de Regeling brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen zo snel mogelijk kan worden aangepast zodat gehandicapten wel veilig kunnen genieten van festivals? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn denkt u een aangepaste Regeling brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen gereed te kunnen hebben?
Zie antwoord vraag 5.