Het bericht dat mbo- en hbo-studenten onvoldoende cybersecurity kennis en vaardigheden aanleren |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «ICT-studenten: wat wij leren is verouderd en leidt tot problemen»?1
Ja.
Herkent u dit beeld? Weet u of dit alleen bij Hanzehogeschool speelt of ook bij andere vergelijkbare opleidingen?
Van de Hanzehogeschool begrijp ik dat cybersecurity een belangrijke rol in de ICT-opleiding speelt. De praktijk is echter dat technologische ontwikkelingen razendsnel gaan. Van de stichting HBO-i, het samenwerkingsverband van hbo ICT-opleidingen, begrijp ik dat er door ICT-opleidingen hard wordt gewerkt om deze ontwikkelingen zo snel mogelijk een plek te geven in de opleiding. Voor meerdere ICT-opleidingen vormt dit een uitdaging. In het mbo geldt dat de keuzedelen mogelijkheden bieden om deze ontwikkelingen te incorporeren in de opleiding.
Wordt dit meegenomen bij een heraccreditatie binnen het hoger beroepsonderwijs? Zo ja, hoe wordt dit meegewogen? Zo nee, waarom wordt dit niet meegewogen?
Bij de accreditatie van zowel nieuwe als bestaande opleidingen wordt de mate waarin opleidingen aansluiten bij actuele ontwikkelingen in het veld in meerdere standaarden meegewogen. Dit is vastgelegd in het accreditatiekader. Zo moeten de beoogde leerresultaten en het programma van de opleiding aansluiten bij actuele (internationale) ontwikkelingen, eisen en verwachtingen in het beroepenveld en in het vakgebied. Deze toets kan plaatsvinden doordat het panel bestaande uit peers dat de opleidingsbeoordeling verricht, altijd over actuele kennis van het desbetreffende vakgebied beschikt. Deze toets, eens in de zes jaar, is slechts een momentopname. Ik vind het de taak van instellingen om voortdurend in te spelen op nieuwe ontwikkelingen in de sector en in contact te staan met het beroepenveld.
Wordt in het middelbaar beroepsonderwijs door de Inspectie van het Onderwijs hiernaar gekeken in het licht van de beoordeling van de kwaliteit van het onderwijs? Zo ja hoe wordt dit meegewogen? Zo nee, waarom wordt dit niet meegewogen?
In het middelbaar beroepsonderwijs vormen de kwalificatie en de keuzedelen de basis voor de opleiding. Deze worden ontwikkeld door het gezamenlijke onderwijs en bedrijfsleven via de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven (SBB) en door mij vastgesteld. Om snel in te kunnen spelen op nieuwe ontwikkelingen bieden met name de keuzedelen een goede mogelijkheid. Deze kunnen snel worden ontwikkeld en vastgesteld, waarna ze door de school kunnen worden aangeboden en door studenten worden gekozen. Voor het bepalen welke opleidingen, waaronder de keuzedelen, in het mbo worden aangeboden voeren de scholen overleg met de werkgevers in hun regio. Hierdoor is het mogelijk om goed aan te kunnen sluiten bij de behoefte die er is op de arbeidsmarkt.
De Inspectie van het Onderwijs bekijkt in haar toezicht op de kwaliteit van het onderwijs in het mbo of het programma is afgestemd op de onderwijs- en vormingsdoelen van het kwalificatiedossier en de keuzedelen. Dit wordt meegewogen in het oordeel over de kwaliteit van het onderwijsproces. Verder kijkt de inspectie in haar toezicht op de kwaliteit van de examinering ook of de examens voldoende aansluiten bij de eisen van de kwalificatie en de keuzedelen.
Wat is uw mening over dit signaal? Hoe kijkt u aan tegen het opleiden voor cybersecurity?
Ik neem dit signaal zeer serieus en vind het erg vervelend dat deze studenten het gevoel hebben dat ze kennis en vaardigheden leren die verouderd zijn. Ik hecht zeer aan het responsief en actueel houden van opleidingen. Zoals ook aangegeven in de op 20-4-2018 jl. door het kabinet aan de kamer toegezonden Nederlandse Cybersecurity Agenda2 is er een groeiende vraag naar goed opgeleid cybersecurity personeel. Het mede door mij opgerichte Dcypher heeft recent de cybersecurity opleidingen binnen het hoger onderwijs in Nederland in kaart gebracht, waardoor onderlinge vergelijking van opleidingen en beoordeling van vaardigheden van pas afgestudeerden mogelijk is. Een volgende stap is het onderzoeken in hoeverre de onderwijscurricula ook voldoende aansluiten bij de behoefte aan goed opgeleid personeel. Daarbij vraagt ook het hebben van voldoende docenten bijzondere aandacht.
Herkent u het signaal van Hanzehogeschool dat het lastig is om goede ICT-docenten te vinden en het signaal van Cyberveilig Nederland dat de kennis bij docenten op dit gebied ontoereikend is?
Ja, dit signaal herken ik. De roep om geschikte docenten te vinden is bij vrijwel alle ICT-opleidingen erg groot. Cijfers van het ROA (Research Centrum Onderwijs en Arbeidsmarkt) laten zien dat er in algemene zin een tekort is aan hbo-informatici. Dit maakt ook het vinden van ICT-docenten uitdagend. Verder voltrekken de technologische ontwikkelingen zich, zoals gezegd, razendsnel. Het is een uitdaging voor docenten om goed op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in het vakgebied. Gelukkig zijn er tal van bevlogen docenten die hun studenten dagelijks inspireren. Ook in dit opzicht is een goede samenwerking met het bedrijfsleven cruciaal.
Acht u het wenselijk dat onderwijs en bedrijfsleven intensiever met elkaar gaan samenwerken, zodat studenten uit alle jaren hier profijt van kunnen hebben en het onderwijs goed aansluit op de behoefte van de arbeidsmarkt? Zo ja, kunt u hierover met desbetreffende partijen in gesprek gaan om dit te bevorderen?
Zoals ik eerder aangaf is goed contact tussen onderwijs en bedrijfsleven essentieel om beroepsonderwijs te verzorgen dat studenten goed voorbereidt op de eisen van de arbeidsmarkt. Deze samenwerking vindt in de praktijk ook al veelvuldig plaats. Binnen bijvoorbeeld de centra voor innovatief vakmanschap (CiV’s) in het mbo en de Centers of Excellence in het ho (CoE’s) vinden onderzoek, bedrijfsleven en onderwijs elkaar en vindt vernieuwing plaats. Ook initiatieven binnen het Techniekpact dragen hieraan bij. Verder wordt in de kwaliteitsafspraken in het mbo aandacht besteed aan een goede aansluiting op de arbeidsmarkteisen in de regio.
Een lek in het nucleaire gedeelte van kernreactor Doel 1 |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Belgische kernreactor Doel 1 ligt stil tot oktober», waaruit blijkt dat de reactor van de kerncentrale Doel 1 is stilgelegd vanwege een lek in het nucleaire gedeelte?1
Ja.
Kunt u aangeven wanneer u door de Belgische autoriteiten op de hoogte bent gebracht van deze lekkage en met welke risicobeoordeling? Bent u tevreden over de communicatie? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) heeft op 23 april 2018 contact gezocht met het Federaal Agentschap Nucleaire Controle (FANC) naar aanleiding van de berichtgeving over deze kwestie in de media. Door een administratieve vergissing was de ANVS, tegen de afspraken in, niet actief door de Belgische autoriteiten geïnformeerd over het opgetreden lek in de kerncentrale Doel-1. Het FANC gaf aan dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid van de installatie of de omgeving en de bevolking in Nederland.
Nu er naar het oordeel van FANC geen gevolgen waren voor veiligheid en milieu heeft de melding mij op dat moment niet bereikt. Dit is wel gebeurd naar aanleiding van vragen vanuit de regio en aandacht in de media, op 28 april 2018.
De voorlopige INES-inschaling als INES-0 (geen impact voor de veiligheid) is door het FANC op 2 mei 2018 vastgesteld en gecommuniceerd. Vanaf 23 april 2018 is juist en consequent door alle betrokkenen meegedeeld dat er geen gevolgen waren voor de veiligheid. Dat is goed gegaan. Waar ik niet tevreden over ben is dat de ANVS niet meteen is geïnformeerd. Ook constateer ik dat uit de eerste publiekscommunicatie vanuit ENGIE onvoldoende duidelijk was wat de aard en locatie van de gebeurtenis was.
Kunt u beoordelen of de Belgische autoriteiten adequaat hebben gereageerd op de lekkage? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, waarom niet?
Het FANC heeft bevestigd dat de vergunninghouder ENGIE (als primair verantwoordelijke) de juiste acties heeft ondernomen in reactie op de constatering van de lekkage zoals deze zijn vastgelegd in de technische specificaties van de installatie. Er was dus tijdens het voorval geen noodzaak voor het FANC om vanuit zijn rol als toezichthouder in te grijpen. Wel is geconstateerd dat de Belgische autoriteiten ten onrechte de ANVS niet hebben geïnformeerd.
Ook heeft Minister Jambon aangegeven dat ENGIE 5 dagen te laat (op 30 april 2018) pas een voorstel heeft ingediend voor een INES-inschaling van de gebeurtenis. Het FANC heeft op 2 mei 2018 deze gebeurtenis voorlopig vastgesteld als INES-0, een afwijking zonder gevolgen voor de veiligheid, en deze gecommuniceerd. Het FANC geeft aan dat dit incident geen enkele impact heeft op de veiligheid van de personeelsleden, de bevolking of het leefmilieu.
Kunt u uitsluiten dat Nederlandse burgers gevaar hebben gelopen? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of het lek te maken heeft met de ouderdom van de kerncentrale? Zo nee, waarom niet?
Onderzoek moet uitwijzen wat de oorzaak is van het lek. Daarna pas kunnen er door het FANC als toezichthouder conclusies worden getrokken. Vooralsnog heeft het FANC de gebeurtenis ingeschaald als INES-0. Dat wil zeggen dat het een afwijking was zonder impact op de veiligheid, maar ik vind het belangrijk dat er bij het onderzoeken van dit incident, maar ook in het algemeen, wordt gekeken naar risico’s door veroudering.
Bent u bereid om u, in het belang van de veiligheid van inwoners en in het belang van het milieu, uit te spreken tegen de levensduurverlenging van de kerncentrales in Doel en Tihange? Zo nee, waarom niet?
Levensduurverlenging van de Belgische kerncentrales en keuzes op het gebied van het Belgische energiebeleid zijn beslissingen die vallen onder de bevoegdheid van de Belgische overheid. Dat neemt niet weg dat ik de besluitvorming over levensduurverlenging van de kerncentrales in België, waartoe onlangs een principebesluit is genomen door het Belgische kabinet, de komende tijd nauwlettend zal volgen en mij zal laten informeren over de veiligheidsaspecten hiervan, voor zover gerelateerd aan de veiligheid van de bevolking in Nederland. Daarbij vormen verouderingsaspecten een bijzonder aandachtspunt, zoals ik hierboven eerder heb aangegeven. Indien hierover twijfel zal ontstaan zal ik niet aarzelen hierover in overleg te treden met de regering van België. Op dit moment vindt een Europese peer review-sessie plaats in Luxemburg door de Europese toezichthouders, specifiek gericht op veroudering in kernreactoren. Nederland zal hierbij specifiek aandacht besteden aan de presentatie en toelichting van België hieromtrent.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het algemeen overleg Nucleaire Veiligheid, dat plaatsvindt op 17 mei 2018?
Ja.
Het bericht dat Iran stiekem delen van het atoomprogramma zou hebben voortgezet |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Bente Becker (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
|
|
|
Hebt u kennisgenomen van de onthullingen van de Israëlische Minister-President inzake de vermeende Iraanse voortzetting van een atoomwapenprogramma?1
Ja.
In hoeverre is deze informatie nieuw voor respectievelijk het kabinet en het Internationaal Atoomenergieagentschap (IAEA)?
De informatie die de Israëlische minister-president Netanyahu presenteerde leidt niet tot nieuwe inzichten over het Iraanse nucleaire programma. In 2011 stelde het IAEA in het rapport «Implementation of the NPT Safeguards Agreement and relevant provisions of Security Council resolutions in the Islamic Republic of Iran» (GOV/2011/63) dat Iran tot 2003 bezig is geweest met activiteiten die relevant zijn voor de ontwikkeling van een kernwapen en dat tot 2009 er ook nog incidentele activiteiten zijn geweest, maar niet in de vorm van een gestructureerd programma. In 2015 stelde het IAEA dat er geen geloofwaardige aanwijzingen zijn dat na 2009 nog activiteiten hebben plaatsgevonden die relevant zijn voor de ontwikkeling van een kernwapen. Sindsdien concludeerde het IAEA in tien opeenvolgende rapporten dat Iran zich aan haar verplichtingen onder het JCPOA houdt. Tegelijkertijd is het kabinet niet naïef over de wens van Iran om de mogelijkheid te behouden een kernwapen te ontwikkelen. Het kabinet acht het dan ook van groot belang dat het JCPOA in stand blijft om de wegen naar een Iraans kernwapen te blokkeren, en zet zich hier, ook na het besluit van President Trump om Amerikaanse steun in te trekken, onverminderd voor in.
Is de informatie, die vooral bestaat uit documenten die uit een archief in Teheran zouden zijn buitgemaakt, ondertussen gedeeld met de IAEA? Heeft het kabinet ook inzage verzocht in het kader van haar positie als tijdelijk lid van de VN-Veiligheidsraad en als lid van het comité dat toeziet op de naleving van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA)?
Minister-president Netanyahu gaf in zijn presentatie aan de informatie ook te delen met het IAEA en bondgenoten. Wanneer Nederland de informatie ontvangt zal het een nader eigenstandig oordeel vormen. Voor het functioneren van Veiligheidsraadresolutie 2231 is het echter van veel groter belang dat de internationaal gemandateerde, onafhankelijke en technische organisatie, het IAEA, de informatie ontvangt en meeneemt in zijn analyses. Nederland dringt daar dan ook op aan bij Israël.
Hoe beoordeelt u de door de Israëlische Minister-President verschafte informatie, in het bijzonder de bewering dat delen van het Iraanse atoomprogramma nog na het sluiten van het JCPOA zijn voortgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de conclusies van de Israëlische regering zich verhouden tot de door internationale partners uitgesproken overtuiging dat Iran zich aan de in het JCPOA vastgelegde afspraken houdt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke pogingen worden door Nederland ondernomen om het JCPOA in stand te houden na het moment waarop de Amerikaanse president een besluit moet nemen over het al dan niet «certificeren» van het akkoord?
Op 8 mei heeft President Trump besloten dat hij de Amerikaanse steun aan het JCPOA intrekt en de Amerikaanse nucleair-gerelateerde sancties (opgeschort onder het JCPOA) weer opnieuw invoert. Het opschorten van deze sancties is een verplichting onder het JCPOA. Deze beslissing heeft daardoor ook een impact op het akkoord. Ondanks deze beslissing vervalt het JCPOA niet onmiddellijk. Dat komt doordat onder Veiligheidsraadresolutie 2231 eerst een aantal stappen genomen moeten worden om te bemiddelen in het geval van een conflict, waaronder het voorleggen van de ontstane situatie aan de Veiligheidsraad.
Over het besluit van President Trump en een eerste appreciatie ging op 11 mei jl. een brief uit naar uw Kamer2.
Zowel Nederland als de Europese Unie hebben hun onverminderde steun voor het JCPOA uitgesproken. Het akkoord werkt en is niet gebaseerd op vertrouwen, maar op rigoureuze verificatie door het IAEA. Nederland blijft ook na het besluit van President Trump in nauw contact met Europese partners en zal bij alle partijen van het JCPOA erop aandringen om het akkoord in stand te houden. In de rol van Facilitator ziet Nederland toe op de implementatie van resolutie 2231. Ook zet Nederland zich als Facilitator in voor het goed functioneren van het «procurement channel»: het kanaal van het JCPOA dat zorgt voor gecontroleerde handel in gevoelige goederen. Nederland deelt de zorgen van partners over het ballistische programma van Iran en de zorgen over de Iraanse rol in de regio, maar deze zorgen dienen buiten het kader van het JCPOA geadresseerd te worden.
Kunt u zo snel mogelijk de in het algemeen overleg Jemen toegezegde brief sturen met een appreciatie van de verlenging van de EU-sancties richting Iran met een jaar? Kunt u daarin ook ingaan op eventuele aanvullende sancties voor het ballistische programma?
Graag verwijs ik u naar het Verslag Raad Buitenlandse Zaken3 voor de in het Algemeen Overleg Jemen d.d. 12 april 2018 toegezegde appreciatie van de verlenging.
Nederland is momenteel in overleg met Europese partners over de te nemen maatregelen in het kader van het ballistische raketprogramma van Iran. Sancties behoren tot de opties die worden overwogen.
Heeft het kabinet stappen gezet om in EU-verband het op eerdere momenten besproken «snap-back»-mechanisme te bepleiten, dat ervoor kan zorgen dat sancties tegen Iran opnieuw zullen gelden indien wordt vastgesteld dat Iran de afspraken van het JCPOA niet naleeft?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld4 bevat het nucleaire akkoord met Iran geen vermelding van een automatische «snap-back» van EU-sancties. Een automatische «snap-back», vergelijkbaar met het mechanisme voor de VN-sancties, bleek juridisch niet haalbaar onder het Verdrag van Lissabon. De Nederlandse inzet in 2015 voor het zo krachtig mogelijk maken van het «snap-back» mechanisme heeft destijds geresulteerd in een Raadsverklaring die is aangenomen op 18 oktober 2015. Hierin hebben alle EU-lidstaten zich gecommitteerd om onverwijld EU-sancties opnieuw in te stellen bij significante niet-naleving van de JCPOA-afspraken door Iran.
Kunt u aangeven of uit de vermeende leugens van het Iraanse regime inzake het bestaande programma kan worden afgeleid dat het een weg heeft open willen houden voor een herstart van het atoomwapenprogramma na de inwerkingtreding van de «sunset-clausule» (het verstrijken van de afspraken na 2025) in het JCPOA? Kunt u dit toelichten?
Het kabinet is niet naïef over de wens van Iran om de mogelijkheid te behouden een kernwapen te ontwikkelen.Het kabinet acht het dan ook van groot belang dat het JCPOA in stand blijft om de wegen naar een Iraans kernwapen te blokkeren.
In het JCPOA staat opgenomen dat Iran het Additioneel Protocol van het IAEA moet ratificeren. Dat betekent dat het IAEA het recht heeft om overal – en niet alleen op de door Iran aangegeven nucleaire locaties – inspecties uit te voeren. Hiermee kan het IAEA zich een volledig beeld vormen van het Iraanse nucleaire programma. In het JCPOA staat opgenomen dat Iran zijn Additioneel Protocol uiterlijk 2020 ter ratificatie aan het parlement moet aanbieden. Hiermee zal volledige IAEA-verificatie ook na het verstrijken van bepaalde limieten binnen het JCPOA door gaan.
De As Soennah moskee die onder de Nederlandse wet aangemerkt is als goed doel |
|
Pieter Heerma (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Nieuwsuur bericht dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) meldt dat de As Soennah moskee in Den Haag geld ontvangt van de Koeweitse liefdadigheidsorganisatie?
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Krijgt de Belastingdienst ook informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of de diensten en/of andere overheidsinstanties over geldstromen naar ANBI’s (algemeen nut beogende instellingen)? Zo ja, welke informatie krijgt zij?
De Belastingdienst maakt bij het toezicht op naleving van de fiscale wetgeving in voorkomende gevallen gebruik van signalen die binnenkomen van andere instanties en van belastingplichtigen. Dat is bij het toezicht op ANBI’s ook het geval. In de bestanden bij de Belastingdienst over ANBI’s is geen informatie aanwezig hoe vaak dat gebeurt.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat er in de As Soennah moskee gepredikt wordt a) dat besnijdenis aanbevolen wordt voor vrouwen omdat haar lusten dan minder worden (terwijl vrouwelijke genitale verminking verboden is), en b) dat een getrouwd persoon, die overspel pleegt, de doodstaf verdient door middel van steniging?
Ik heb er kennis van genomen dat Nieuwsuur en andere media hierover hebben bericht.
Deelt u de mening dat deze laatste twee zaken evident in strijd zijn met het algemeen belang? Zo nee, kunt u dan aangeven hoe u het algemeen belang definieert?
Ja, die mening deel ik volledig.
Daarbij moet ik echter tegelijkertijd opmerken dat, wettelijk gezien, de vraag of dit dan voldoende reden kan zijn om een eventuele ANBI-status in te trekken niet op voorhand vanzelfsprekend is.
De Belastingdienst houdt in algemene zin toezicht op specifieke ANBI-gerelateerde aspecten zoals het algemeen nut karakter, de besteding van giften, de feitelijke activiteiten en de publicatieplicht. De Belastingdienst kan op basis van interne en externe signalen besluiten om een onderzoek bij een instelling uit te voeren. Een onderzoek houdt in dat getoetst wordt of een ANBI aan alle hiervoor genoemde vereisten voldoet. Daarnaast wordt er gecontroleerd op een volledige en betrouwbare administratie en of er mogelijk sprake is van fraude. De ANBI-status wordt ingetrokken indien uit onderzoek blijkt dat de feitelijke doelstelling en de feitelijke activiteiten van de instelling niet in overeenstemming zijn met het algemeen nut of de instelling de andere voorwaarden van de regelgeving niet naleeft. Het gaat dan met name om of aan de wettelijke norm van ten minste 90% het algemeen nut dienend nog wordt voldaan en overeenkomstig de daartoe bestemde gelden wordt besteed. De ANBI-status kan ook worden ingetrokken indien een bestuurder of gezichtsbepalende persoon van de instelling is veroordeeld wegens een misdrijf.
Heeft u er kennis van genomen dat de As Soennah moskee de ANBI-status heeft en dus een goed doel is voor de Nederlandse wet (bron: zoekprogramma ANBI’s van de belastingdienst, geraadpleegd op 29 april 2018)?
De As Soennah moskee in Den Haag heeft sinds 2008 de status van ANBI en staat inderdaad in het ANBI-register op de internetsite van de Belastingdienst
Betekent dit dat als iemand een gift doet, zodat As Soennah een youtube college kan maken over bijvoorbeeld de wenselijkheid van vrouwenbesnijdenis (vrouwelijke genitale verminking), hij/zij dan deze gift kan aftrekken van de inkomstenbelasting en er dan tot 52% van terugkrijgt via de Belastingdienst?
In zijn algemeenheid is de regeling voor de giftenaftrek zo dat als een instelling bij beschikking is aangemerkt als algemeen nut beogende instelling, giften gedaan aan deze instelling aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting, mits aan alle voorwaarden voor de aftrekbaarheid wordt voldaan. Als mocht blijken dat de instelling niet of niet meer aan de ANBI-voorwaarden voldoet, zijn giften aan de instelling aftrekbaar voor de inkomstenbelasting totdat de intrekking van de ANBI-beschikking van de instelling op de internetlijst is gepubliceerd. Dit ter bescherming van de belangen van de donateurs.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de As Soennah moskee op haar website (http://www.as-soennah.nl) de volgende stukken niet gepubliceerd heeft, terwijl dat wel verplicht is voor een ANBI:
Ik heb er kennis van genomen dat de As Soennah moskee één of meer vereiste stukken niet heeft gepubliceerd. In algemene zin is het zo dat de Belastingdienst ook toezicht houdt op naleving van de publicatieplicht door instellingen met een ANBI-status. Als bij een controle blijkt dat dit niet het geval is, kan dat een reden zijn om de ANBI-status in te trekken. Uit de praktijk blijkt dat geconstateerde omissies die voortvloeien uit de publicatieplicht nagenoeg altijd na een oproep daartoe door een instelling worden hersteld.
Bent u bereid om de ANBI-beschikking met terugwerkende kracht in te trekken, omdat deze moskee overduidelijk niet het algemeen belang gediend heeft en zich niet houdt aan de publicatieplicht?
De Belastingdienst is gehouden aan de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en verstrekt derhalve geen informatie over individuele gevallen.
Bij hoeveel niet-godsdienstige ANBI’s zijn sinds 2014 (toen de publicatieplicht inging) de voorwaarden gecontroleerd en hoe vaak is de ANBI-beschikking ingetrokken tussen 1 januari 2014 en 31 maart 2016?
Gelet op de vraagstelling is ervan uitgegaan dat de vraag betrekking heeft op het aantal intrekkingen wegens het niet-voldoen aan de publicatieverplichting van de ANBI-beschikkingen van niet-religieuze instellingen in de periode 1 januari 2014 en 31 maart 2018. Sinds 2014 zijn er 7.644 niet-godsdienstdienstige ANBI’s op de publicatieplicht gecontroleerd. Het toezicht op de publicatieplicht heeft tot 1.446 intrekkingen geleid. De redenen van intrekking is veelal omdat de instellingen waren opgeheven dan wel in liquidatie waren.
Bij hoeveel godsdienstige ANBI’s zijn sinds 2016 (toen de publicatieplicht inging) de voorwaarden gecontroleerd en hoe vaak is de ANBI-beschikking ingetrokken tussen 1 januari 2016 en 31 maart 2018?
Sinds 2016 zijn er 2.955 godsdienstige ANBI’s op de publicatieplicht gecontroleerd. Daarbij zijn 1.139 omissies geconstateerd en heeft het toezicht op de publicatieplicht tot 1 intrekking geleid omdat, ondanks herhaalde waarschuwingen, niet werd voldaan aan de publicatieplicht. De overige omissies zijn hersteld of er is nog overleg over het herstel.
Herinnert u zich dat u in januari 2017 in de evaluatie van de praktijk rond ANBI's en SBBI's aan de Kamer het volgende schreef over publiekrechtelijke lichamen: «Sinds 1 januari 2012 kwalificeren publiekrechtelijke lichamen in de zin van artikel 1, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek automatisch als ANBI op grond van de AWR. Dit betekent dat zij geen aanvraag bij de Belastingdienst hoeven te doen voor een beschikking om de ANBI-status te mogen voeren.33 Voorbeelden van publiekrechtelijke lichamen zijn de staat, de provincie en de gemeente. Incidenteel komen publiekrechtelijke lichamen overigens nog voor in het ANBI- publicatiebestand. Ook buitenlandse publiekrechtelijke lichamen vallen onder deze bepaling»?
Ik heb er kennis van genomen dat de evaluatie van de praktijk rondom ANBI’s en SBBI’s deze passage bevat.
Betekent dit dat het Turkse Ministerie van godsdienstzaken, de Diyanet, automatisch een goed doel is onder de Nederlandse ANBI-wetgeving?
Indien deze instelling kan worden aangemerkt als een buitenlands publiekrechtelijk lichaam, kwalificeert deze instelling automatisch als ANBI. De definitie van het begrip ANBI is sinds 1 januari 2012 opgenomen in artikel 5b van de AWR. Op grond van artikel 5b, tweede lid, van de AWR zijn publiekrechtelijke lichamen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek1 algemeen nut beogende instellingen. De reden is dat publiekrechtelijke lichamen naar hun aard worden geacht altijd het algemeen nut te beogen. Ook buitenlandse publiekrechtelijke lichamen kwalificeren derhalve van rechtswege als ANBI.2 Hierbij speelt de Europeesrechtelijke houdbaarheid een rol. De genoemde voorbeelden in de vragen 12 tot en met 15 geven mij aanleiding te bezien of bepaalde (buitenlandse) publiekrechtelijke lichamen uitgesloten zouden moeten worden van de ANBI-status – van rechtswege – en zo ja, op welke wijze.
Betekent dit dat de Iraanse Atomic Energy Organization en andere Iraanse overheidsinstanties die zich wellicht bezighouden met het ontwikkelen van nucleaire bommen automatisch een goed doel zijn onder de Nederlandse ANBI-wetgeving?
Zie het antwoord op vraag 12.
Betekent dit dat de Noord Koreaanse gevangenis-en concentratiekampen automatisch een goed doel zijn onder de Nederlandse ANBI-wetgeving?
Zie het antwoord op vraag 12.
Betekent dit de Sudanese overheidsorganisaties van president Al-Bashir – die verdacht wordt van genocide en door het internationaal strafhof in Den Haag gezocht wordt – goede doelen zijn onder de Nederlandse ANBI-wetgeving?
Zie het antwoord op vraag 12.
Bent u bereid om de definitie van goed doel in de ANBI-wetgeving (onder andere Hoofdstuk 1a van de uitvoeringsregeling van de algemene wet inzake rijksbelastingen) aan te passen c.q. aan te scherpen zodat a) buitenlandse overheden (en zeker overheden buiten de Europese Unie) er niet onder kunnen vallen, b) een goed doel nooit zaken kan doen die tegen het internationaal recht ingaan, en c) een goed doel zich moet houden aan de Grondwet en het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens?
Zie het antwoord op vraag 12. Bij met name de onderdelen b en c van deze vraag speelt ook de bredere discussie over (onder andere) het tegengaan van ongewenste beïnvloeding vanuit onvrije landen of organisaties door bijvoorbeeld financiering van organisaties in Nederland. Om die reden zal ik hierover in overleg treden met mijn collega’s op Justitie en Veiligheid, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Buitenlandse Zaken.
Herinnert u zich dat de Kamer meerdere keren beloofd is dat er meer transparantie zou komen in salafistische financiering, bijvoorbeeld door transparantie van ANBI’s?1 2 3
De Ministers voor Rechtsbescherming en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben 29 maart jl. een brief aan uw Kamer gestuurd6 over transparantie van geldstromen naar maatschappelijke organisaties en beperking van geldstromen uit onvrije landen waarin wordt ingegaan op het eerdere voorstel van een publicatieplicht voor stichtingen en op de optie van een verplichting om inzicht te geven in ontvangen donaties.
Kunt u aangeven welke concrete stappen de afgelopen tien jaar geleid hebben tot meer transparantie van de financiering van salafistische organisaties?
Zoals ik in de kabinetsreactie op de evaluaties van de giftenaftrek en van de praktijk rond ANBI's en SBBI's heb gemeld, hebben de Ministers voor Rechtsbescherming en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 29 maart jl. de eerdergenoemde brief aan uw Kamer gestuurd. In deze brief is ook verwezen naar de set van aanvullende maatregelen die op 4 december 2016 is aangekondigd waarvan een deel reeds in werking is getreden7. Voorbeelden hiervan zijn de versterkte diplomatieke dialoog met een aantal landen in het Midden-Oosten om transparantie rondom financieringsstromen vergroten, alsook de inmiddels opgestarte pilot binnen het Financieel Expertise Centrum (FEC).
Bent u bereid om met een wetsvoorstel te komen waarbij ANBI’s inzage moeten geven in hun geldstromen, die direct of indirect uit onvrije landen komen, bijvoorbeeld door een jaarlijkse publicatieplicht?
In de hiervoor genoemde brief van 29 maart jl. is de verkenning van de Minister voor Rechtsbescherming opgenomen hoe transparantie van geldstromen naar maatschappelijke organisaties kan worden bereikt. Een tweede stap is om te bezien of geldstromen vanuit onvrije landen kunnen worden beperkt. Dit is een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gecoördineerd traject. Het streven van de Minister voor Rechtsbescherming is om rond de zomer van 2018 een conceptwetsvoorstel in consultatie te brengen. De Kamer zal na de zomer van 2018 nader over deze verkenningen worden geïnformeerd. Uit de hiervoor aangehaalde brief van 29 maart jl. wordt in ieder geval duidelijk, dat het een breder vraagstuk betreft dan alleen ANBI’s – het gaat om maatschappelijke organisaties zoals stichtingen, verenigingen en kerkgenootschappen – en dat nog invulling moet worden gegeven aan het begrip «onvrije landen».
Bent u bereid om deze vragen een voor een en binnen tien dagen te beantwoorden, zodat de goededoelensector in Nederland alleen goede doelen bevat die ook zo in zijn algemeenheid gezien worden?
Helaas heeft de beantwoording van de gestelde vragen meer tijd genomen.
De vragen zijn één voor één beantwoord.
Wilt u in dit dossier goed samenwerken met uw collega’s op Veiligheid en Justitie, op Sociale Zaken en Werkgelegenheid en op Buitenlandse Zaken, zodat er een samenhangende aanpak is van de problemen?
Voor het kabinet staat samenhang in beleid voorop, waarbij elk van de betrokken bewindspersonen het voortouw heeft op het domein waarvoor deze verantwoordelijk is. Voor mij als Staatssecretaris van Financiën betreft dat de fiscale aangelegenheden en alle aangelegenheden inzake de Belastingdienst.
De opties rond de verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne te Doorn |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
|
|
|
Kunt u nauwkeurig laten berekenen wat het annuleren van het besluit tot verhuizing van de Van Braam Houckgeestkazerne te Doorn naar Vlissingen zou kosten en de resultaten hiervan aan de Kamer doen toekomen?1 Zo nee, waarom niet?
Ter voorbereiding van de bouw van de marinierskazerne in Vlissingen zijn de volgende kosten gemaakt:
Deze posten bedragen in totaal € 36,8 miljoen. Daarnaast is het mogelijk dat, in het geval van het stopzetten van het aanbestedingsproces, de drie consortia die aan de dialoog deelnemen een vergoeding vragen voor de daadwerkelijk gemaakte kosten. Ik houd er rekening mee dat er in het geval van het annuleren van het besluit nog meer claims voor kostenverrekening worden ingediend en dit zal resulteren in hogere kosten voor Defensie. Bij het annuleren van het besluit tot verhuizing geldt nog steeds dat er een oplossing zal moeten worden gezocht voor de huidige verouderde huisvesting in Doorn.
Bent u bereid scenario's te onderzoeken waarbij de Van Braam Houckgeestkazerne na renovatie als volwaardige marinierskazerne in gebruik blijft en er in Vlissingen een nieuwe multidisciplinaire (voor onderhoud aan schepen, oefenplek etc.) kazerne wordt gebouwd met faciliteiten die momenteel in de rest van het land ontbreken? Zo nee, waarom niet?
In het verleden zijn verschillende scenario’s ten aanzien van de mogelijkheden in Doorn, Vlissingen, De Peel en Budel verkend. Zoals blijkt uit de Kamerbrief van 10 april 2012 (Kamerstuk 32 733, nr. 59) en uit de brief van 22 juni 2012 met antwoorden op schriftelijke vragen (Kamerstuk 32 733, nr. 70) is de businesscasevan de gemeente Utrechtse Heuvelrug indertijd bestudeerd. In een uitvoerige bijlage 3) bij deze antwoorden ontving de Kamer het Onderzoek naar volledigheid financiële onderbouwing businesscase VBHKAZ en rapport Zeeland.
De realiteit is dat er in 2012 een besluit is genomen dat niet zonder consequenties kan worden teruggedraaid. Naar aanleiding van de signalen van vertrekkende mariniers wordt nu wel een analyse van de cijfers van de irreguliere uitstroom gemaakt. Hierbij wordt gekeken naar de eerste zes maanden van dit jaar.
Deelt u de constatering dat bij herbestemming van het beoogde kazerneterrein in Vlissingen ten behoeve van een multifunctionele kazerne voor het Rijk niet alle tot op heden gemaakte kosten voor niets waren? Zo nee, waarom niet? Welke kosten waren dan wel voor niets?
Zie antwoord vraag 2.
Van welke totale kosten voor de bouw van de nieuwe marinierskazerne in Vlissingen gaat u momenteel uit? Hoe verhoudt die raming zich tot de oorspronkelijke raming voor een «state of the art» kazerne zoals door uw ministerie gemaakt in 2012?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de commercieel vertrouwelijke bijlage bij deze brief. Dit antwoord gaat in op de bouwkosten. Daarnaast houdt Defensie in de financiering van het project rekening met exploitatiekosten. Uw Kamer wordt zoals gebruikelijk voorafgaand aan de gunning geïnformeerd over het te sluiten contract en de totale kosten.
Kunt u uw eerdere stellingname in antwoorden op Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1932), dat het annuleren van het verhuisbesluit «tientallen miljoenen euro's» zou kosten, financieel onderbouwen? Zo nee, waarom niet? Waaruit bestaan bijvoorbeeld de kosten á 13,8 miljoen euro, waarvan de provincie Zeeland zelf zegt dit uit te hebben gegeven aan de kazerne, terwijl er nog geen schep in de grond is gegaan?
Voor de berekening van de kosten die Defensie kwijt zou zijn in geval de aanbesteding wordt afgebroken verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
In de voortgangsrapportage van de provincie aan provinciale staten van eind maart 2018 over het project MARKAZ staat, dat van het beschikbare budget van ruim € 18 miljoen (€ 15 miljoen van de provincie en ruim € 3 miljoen van de gemeente Vlissingen) nog ca. € 4,2 miljoen resteert. De provincie en de gemeente hebben tot nu toe € 13,8 miljoen besteed aan onderzoek en planvorming, grondverwerving, sloopkosten, explosievenruiming, engineering en aanleg van nutsvoorzieningen, een afkoopsom voor bouwrijp maken, communicatie en promotie.
Welke financiële risico’s zitten er aan de bouw en aan de exploitatie van de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen? Wat is de financiële omvang van deze risico's? Zijn deze risico’s groter door de gekozen DBFMO-constructie?
De financiële risico’s gedurende de bouw en de exploitatie van de kazerne zijn op geld gewaardeerd in de commercieel vertrouwelijke Public Sector Comparator(PSC). De PSC maakt onderdeel uit van de DBFMO-constructie. Voor deze waardering verwijs ik u graag naar de commercieel vertrouwelijke bijlage bij deze brief.
In de DBFMO-overeenkomst betaalt Defensie een prestatie-gerelateerde vergoeding. Daarmee liggen deze risico’s bij het consortium, dat deze risico’s het beste kan mitigeren. Tot die tijd bestaan de financiële risico’s voor Defensie uit mogelijke gevolgen van de ontwerpkeuze, algemene marktrisico’s zoals rente en inflatie, het aanbestedingsresultaat en prijsontwikkelingen in de vastgoedsector.
In hoeverre is de inrichting van de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen vergelijkbaar met de raming in 2012? Klopt het bijvoorbeeld dat de geplande schietbanen bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen maar half zo groot zijn als door de mariniers was gevraagd, en dat hierdoor slechts met zes mariniers tegelijk kan worden getraind in plaats van de vaste aanvalsteams van zestien personen, en dat er niet of beperkt geschoten kan worden? Zo ja, bent u voornemens een alternatieve faciliteit in gebruik te nemen voor oefeningen met zestien mariniers waar geen schietbeperkingen zijn en wat zijn daarvan de meerkosten?
Sinds 2012 is de behoeftestelling op onderdelen aangepast. Er is bijvoorbeeld nu voorzien in de huisvesting van marechaussees en van de NATRES op het terrein, en in de opslag van Viking rupsvoertuigen. Daarnaast is het aantal parkeerplaatsen voor civiele personenauto’s conform normering naar beneden bijgesteld.
Het aantal schietpunten van een reguliere schietbaan, zoals op de kazerne in Vlissingen is voorzien, wordt bepaald op basis van gebruiksintensiteit per jaar. De in de huidige ontwerpspecificatie opgenomen schietfaciliteiten zijn op basis van de hierbij horende capaciteitsberekening nog steeds afdoende. Door het treffen van geluidwerende maatregelen, hetgeen onderdeel is van de uitvraag bij de consortia, voldoet het gehele operationele gebied aan de wet- en regelgeving en zijn er geen schietbeperkingen.
Ten aanzien van een aantal onderdelen in de behoeftestelling en bijbehorende outputspecificatie, waaronder onder andere het aantal schietpunten, overkappingen voor het stallen van militaire voertuigen en havenfaciliteiten, heeft de medezeggenschap aangegeven dat zij de huidige outputspecificatieniet vinden voldoen. Hierover is Defensie intern nog in gesprek.
Klopt het dat niet alle gewenste helikoptertrainingen bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen uitgevoerd kunnen worden en dat voor bepaalde trainingen uitgeweken gaat moeten worden naar andere locaties? Zo ja, wat zijn daarvan de meerkosten?
Net als nu in Doorn zijn de mariniers na de verhuizing naar Vlissingen voor helikoptertrainingen aangewezen op trainingslocaties zoals de vliegbases Gilze-Rijen en Deelen, en op laagvlieggebieden op een aantal locaties waar ook geïntegreerd geoefend wordt (dit betreft de Oirschotse heide, Leusderheide, Weerter- en Budelerheide, Ederheide en de Marnewaard). Daarnaast zullen de mariniers jaarlijks oefeningen houden op terreinen als ISK Harskamp, ASK Oldebroek en op Texel. Voor het bereiken van deze terreinen is de kazerne in Doorn gunstiger gelegen.
Bij verhuizing naar Vlissingen kan in de toekomst voor het trainingsprogramma van de mariniers ook gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die de in Zeeland aangeboden terreinen bieden. Momenteel is Defensie in gesprek met terreineigenaren, gemeenten en de provincie Zeeland over het medegebruik van verschillende terreinen. Voor een aantal terreinen is al een contract afgesloten.
De meerkosten van de verhuizing naar Vlissingen betreffen voornamelijk reis- en verblijfkosten. In 2012 zijn de hieruit voortkomende exploitatiekosten op enkele honderdduizenden euro’s geraamd. Deze kosten zijn echter afhankelijk van een aantal factoren, zoals de oefen- en trainingsschema’s van de mariniers en dienstreizen ten behoeve van opleidingen en bedrijfsvoeringactiviteiten. Dit zijn factoren die nog niet vastliggen en per marinier zullen verschillen. Het is daarom niet mogelijk om deze kosten exact te duiden.
Klopt het dat bij de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen geen oefeningen uitgevoerd kunnen worden tijdens het broed- en strandseizoen? Moet hier een alternatief voor worden gezocht? Zo ja, wat zijn daarvan de meerkosten?
Net als op de oefenterreinen van Defensie elders in Nederland wordt in Zeeland rekening gehouden met natuurwaarden. Voor de oefen- en trainingsfaciliteiten op de kazerne leveren het broed- en het strandseizoen geen beperkingen op. Op twee gebieden buiten de kazerne, namelijk de Kop van Schouwen en Krammer-Volkerak, gelden beperkingen gedurende het broedseizoen. Hiermee kan rekening worden gehouden in de planning en hiervoor zijn zodoende geen alternatieven nodig.
Voor het medegebruik van terreinen van Staatsbosbeheer en North Sea Port zal Defensie, zoals gebruikelijk bij dit soort terreinen, rekening houden met recreatieve medegebruikers.
Welke kosten gaan gepaard met de extra reistijd en reiskosten die gemaakt moeten worden voor de veel grotere afstand die mariniers moeten afleggen vanuit Vlissingen ten opzichte van Doorn om bij andere militaire bases te komen, zoals bijvoorbeeld Den Helder, Gilze-Rijen en de Harskamp?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 8 en 10.
Gedurende hoeveel jaren verwacht u dat extra accommodatie nodig is voor personeel dat niet verhuist en daardoor op de nieuw te bouwen kazerne in Vlissingen moet worden gehuisvest? Wat zijn de financiële consequenties als deze verwachting niet uitkomt? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de behoeftestelling is ervan uitgegaan dat gedurende tien jaar extra behoefte aan legering bestaat. Als er gedurende een langere tijd extra legering nodig is, gaat dit gepaard met extra exploitatiekosten. De hoogte hiervan is sterk afhankelijk van de invulling van een contract met een consortium. Deze kosten kunnen daarom nu nog niet worden berekend.
Klopt het dat de gemeente Utrechtse Heuvelrug inmiddels een nabij de Van Braam Houckgeestkazerne gelegen golfbaan heeft opgekocht, terwijl het niet kunnen aankopen van deze golfbaan een struikelblok was voor eventuele uitbreiding van de kazerne?
De gemeenteraad heeft op 14 maart jl. bepaald dat Utrechtse Heuvelrug het perceel zal overnemen. Indertijd heeft Defensie gepoogd dit perceel te kopen, om het bij de kazerne te kunnen trekken. Dit is toen niet gelukt.
Bent u bereid met de gemeente Utrechtse Heuvelrug in gesprek te gaan om te bezien wat de mogelijkheden op het moment zijn en welke oplossingen eventueel kunnen worden gevonden voor de plannen die de gemeente inmiddels heeft voor het terrein van de Van Braam Houckgeestkazerne? Zo nee, waarom niet?
Zie het gecombineerde antwoord op vraag 2, 3, 13 en 14.
Bent u, mede gelet op de uitlating van voormalig Minister Hans Hillen dat hij een scenario van instandhouding van de Van Braam Houckgeestkazerne nooit serieus heeft genomen2, bereid nauwkeurig en serieus te laten onderzoeken welke besparingen ten opzichte van het huidige besluit kunnen worden bereikt met het in stand houden van de Van Braam Houckgeestkazerne, zoals bijvoorbeeld besparingen op het gebied van verhuiskosten en het aantal boordplaatsers? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Welke besluiten met betrekking tot het vastgoed van Defensie zijn sinds 2012 teruggedraaid of aangepast? Wat waren hier de financiële consequenties van?
In de nota «In het belang van Nederland» van 17 september 2013 was onder meer besloten tot de sluiting en afstoting van de Van Ghentkazerne in Rotterdam en de Johan Willem Frisokazerne in Assen. Deze maatregelen zijn in de maanden daarna teruggedraaid. Civiel medegebruik maakte voor deze kazernes kostenverdeling en een meer optimale bezetting mogelijk.
Onlangs is in de Defensienota 2018 aangekondigd dat een aantal defensielocaties openblijft: het Complex Brasserskade in Den Haag, het munitiecomplex in Alphen, de Korporaal van Oudheusdenkazerne in Hilversum, de Joost Dourleinkazerne op Texel, Kamp Nieuw Milligen in Uddel en de Koningin Wilhelminakazerne in Ossendrecht. Enkele andere locaties worden nog onderzocht.
Dit leidt tot een verhoogde exploitatie en in voorkomend geval het wegvallen van geraamde verkoopopbrengsten. Daarnaast zijn op bepaalde locaties investeringen benodigd. Defensie actualiseert de Vastgoedportefeuille Strategie. De daar uit volgende stand van zaken en de financiële gevolgen van de defensielocaties die open zijn, open blijven, en in de toekomst nog open zullen gaan, zullen worden verwerkt in het Materieel Projecten Overzicht, de begroting en het jaarverslag.
Deelt u de mening dat in onze moderne samenleving het werk van de partner even belangrijk is als dat van de marinier en het weinig emancipatoir is van hem of haar te verlangen dat hij/zij zijn/haar werk, familie en sociaal leven achterlaat om met de marinier mee te verhuizen? Bent u bereid bij uw onderzoek naar de oorzaken van de verhoogde uitstroom bij het Korps Mariniers de consequenties voor partners en kinderen expliciet te onderzoeken en mee te laten wegen? Zo nee, waarom niet?
Defensie kent naast de mariniers veel meer uitgezonden militairen van wie velen niet wonen in de nabijheid van hun kazerne, vliegbasis of de marinehaven in Den Helder. De beslissing over het al dan niet meeverhuizen van gezinsleden is altijd aan de individuele militair geweest. Ik ben me er terdege van bewust dat een verhuizing naar Vlissingen invloed zal hebben op de privésituatie van de mariniers, zeker als partners van de mariniers momenteel in de omgeving van Doorn werkzaam zijn.
Het bericht ‘Proefverlof ophanden voor vader die zijn zes kinderen de dood injoeg.’ |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Proefverlof ophanden voor vader die zijn zes kinderen de dood injoeg»? Zo nee, waarom niet?1
Ja.
Deelt u de mening dat een man die zes kinderen in 2002 heeft vermoord en volgens het vonnis nu in tbs had moeten zitten, geen proefverlof mag krijgen?
De rechter heeft de verdachte in deze zaak in 2003 een gevangenisstraf van 15 jaar en tbs met verpleging opgelegd. De tbs-maatregel is erop gericht mensen veilig terug te laten keren in de samenleving. Het proefverlof is een cruciaal onderdeel van de resocialisatie van tbs-gestelden en de laatste fase van een stapsgewijze uitbreiding van vrijheden binnen de behandeling. Voordat een tbs-gestelde met proefverlof kan moet hij eerst de stappen van begeleid verlof, onbegeleid en transmuraal verlof (betrokkene verblijft buiten de tbs-kliniek in een instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) of een psychiatrische instelling) succesvol hebben doorlopen. Hierdoor wordt op een verantwoorde wijze toegewerkt naar terugkeer van de tbs-gestelde in de samenleving.
De verlofprocedure vindt zorgvuldig plaats en is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling door verschillende partijen, waaronder het onafhankelijke Adviescollege verloftoetsing tbs (Avt). Ook een slachtofferonderzoek, waarin een analyse van mogelijke gevolgen en veiligheidsrisico’s van het verlenen van verlof voor het slachtoffer of zijn of haar omgeving wordt gemaakt, maakt onderdeel uit van de verlofaanvraag.
Proefverlof betekent overigens niet dat de tbs-maatregel eindigt. Bij proefverlof houdt de reclassering toezicht en blijft de tbs-kliniek verantwoordelijk voor de tbs-gestelde. Na deze laatste verloffase kan de rechter de tbs voorwaardelijk beëindigen. Tijdens de voorwaardelijke beëindiging houdt de reclassering toezicht. De rechter kan de voorwaardelijke beëindiging telkens met één of twee jaar verlengen, zolang hij dit nodig acht.
Deelt u de mening dat van het jarenlang in de watten leggen van deze gruwelijke crimineel, die zijn zes kinderen heeft vermoord, geen enkel afschrikwekkend effect uit gaat? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te bepalen welke straf en/of maatregel past bij het gepleegde delict. De rechter houdt daarbij onder andere rekening met de aard en de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden van het individuele geval en het advies van gedragswetenschappers. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de strafmaat in deze zaak.
Wanneer gaat u eens logisch nadenken en komt u tot het heldere inzicht dat het invoeren van hoge minimumstraffen voor dit soort misdaden de enige oplossing is om criminelen ècht rechtvaardig te straffen?
Met het aantreden van het vorige kabinet in 2012 is het wetsvoorstel omtrent het invoeren van minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven ingetrokken. Uw Kamer is hierover bij brief van 12 februari 20132 op de hoogte gesteld. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor de invoering van minimumstraffen.
Bent u bereid gebruik te maken van de mogelijkheid dit proefverlof tegen te houden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dit aan de (nabestaanden van) de slachtoffers uitleggen?
Verloven van tbs-gestelden kunnen als ingrijpend worden ervaren door slachtoffers en nabestaanden. Ik hecht er dan ook aan dat slachtoffers en nabestaanden tijdig geïnformeerd worden over verloven en dat de slachtofferbelangen worden meegewogen bij de verlofaanvraag, zoals ook als vereiste is gesteld in de Verlofregeling tbs. Slachtoffers en nabestaanden worden over verlof geïnformeerd door het Informatiepunt Detentieverloop van het OM.3
Ik ga hier niet verder in op de besluitvorming en de details van deze specifieke zaak.
Het lot van Nederlandse IS-kinderen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Coalitie oneens over ophalen IS-kinderen»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de actuele verblijfplaats van de naar schatting 175 Nederlandse kinderen die in voormalig IS-gebied verblijven of hebt u daar tenminste een indicatie van? Zo ja, waar verblijven deze kinderen? Zo nee, waarom bent u hiervan niet op de hoogte?
Op dit moment verblijven er ten minste 145 kinderen met een Nederlandse link in het overgebleven strijdgebied in Syrië en Irak. Daarnaast bevinden zich ten minste 30 kinderen met een Nederlandse link (in de regio) buiten het strijdgebied, waaronder in de opvangkampen in Noord-Syrië. Het gaat om kinderen met de Nederlandse nationaliteit of kinderen die hierop aanspraak kunnen maken.
Beschikt u over signalen dat er kinderen van relatief veilige Koerdische gebieden naar IS-gebieden worden overgebracht? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, komt dat omdat u geen actueel beeld hebt van de verblijfplaats van deze kinderen of zijn er andere redenen waarom u dat niet weet?
Deze berichten zijn vanuit meerdere kanalen tot mij gekomen, onder meer vanuit familieleden van uitreizigers. Hen bereikte het bericht dat men mogelijk bezig zou zijn om vrouwen en kinderen uit een vluchtelingenkamp terug naar IS gebied te brengen. Vooralsnog kunnen deze berichten niet bevestigd worden.
Heeft u actief contact gezocht met de autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio of gaat Nederland dat nog doen, om u op de hoogte te stellen van de situatie waarin de Nederlandse IS-kinderen zich bevinden en of er sprake is van een verplaatsing naar IS-gebied? Zo ja, wat is de uitkomst van dat contact? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft, via haar Consulaat Generaal in Erbil, structureel contact met de autoriteiten van de Koerdische Autonome Regio in Irak over uiteenlopende onderwerpen. In Noord Syrië is er geen formeel contact met de lokale groepering die de leiding hebben over de kampen, zoals de Syrian Democratic Forces/ Partiya Yekîtiya Demokrat. Wel hebben er recentelijk in Nederland met medewerkers van het Ministerie van BZ en JenV gesprekken plaatsgevonden met deze groepering.
Deelt u de mening dat als blijkt dat er Nederlandse kinderen naar IS-gebied worden overgebracht, dat een groter gevaar voor die kinderen oplevert en er ook toe kan leiden dat zij nog verder van de Nederlandse samenleving komen af te staan? Zo ja, wat verandert dat aan het kabinetsstandpunt ten aanzien van het naar Nederland terugbrengen van IS-kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in mijn reactie op het standpunt van de Kinderombudsman die tegelijkertijd met deze beantwoording naar uw Kamer is gezonden, zie ik deze kinderen in de eerste plaats als slachtoffer van de door hun ouders gemaakte, gevaarlijke keuzes en de als gevolg daarvan ontstane victimisatie. In de belangenafweging worden naast de belangen van de kinderen, diplomatieke verhoudingen, de veiligheid van de betrokkene en nationale veiligheidsbelangen afgewogen. Deze weging leidt ertoe dat dat het kabinet niet actief inzet op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun minderjarige kinderen uit Syrië en Irak. Dit laat onverlet dat de situatie voortdurend wordt gemonitord.
Het bericht “Companies sign up to pledge to cut plastic pollution” en “UK supermarkets launch voluntary pledge to cut plastic packaging” |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Companies sign up to pledge to cut plastic pollution» en «UK supermarkets launch voluntary pledge to cut plastic packaging»?1 2
Ja.
Wat vindt u van het UK Plastics Pact?
Zie het antwoord op vraag 2 van het lid Van Brenk.
Zijn de verhoudingen en/of problematiek van plastic verpakkingen en plastic afval in het Verenigd Koninkrijk vergelijkbaar met Nederland?
Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststof verpakkingsafval van 39%. Het restant wordt verbrand of gestort. In Nederland recycleden we in 2015 en 2016 51% van de kunststof verpakkingen. Het restant wordt nuttig gepast door middel van verbranding met energieterugwinning. Daarmee is Nederland koploper. De genoemde cijfers lijken erop te wijzen dat Nederland ten opzichte van het Verenigd Koninkrijk voorloopt. Uiteraard neemt dit niet weg dat ook Nederland nog de nodige stappen heeft te zetten bij het sluiten van de kunststof verpakkingsketen en het terugdringen van de hoeveelheid plastic afval, en dat initiatieven uit het Verenigd Koninkrijk ook voor de Nederlandse situatie leerzaam en bruikbaar kunnen zijn.
Zijn de doelen gesteld in het UK Plastics Pact haalbaar voor Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het aandeel van «single use plastics» anders dan verpakkingen in het Nederlands afval?
Ongeveer 14% van het huishoudelijk restafval betreft kunststoffen; daarvan is 9% verpakkingen en 5% niet-verpakkingen. Van de niet-verpakkingen is de helft vuilniszakken (2,5%). Deze kunnen als single-use gezien worden. Van de overige niet-verpakkingen (ook 2,5%) is niet bekend welk deel hiervan single use genoemd kan worden.
Hoe verhoudt het pact in het Verenigd Koninkrijk zich tot de afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen?
In de Raamovereenkomst zijn doelen gesteld voor het recyclen van verpakkingen. In de brancheverduurzamingsplannen, die uit de Raamovereenkomst zijn voortgekomen, wordt ingezet op preventie van verpakkingen, het beter recyclebaar maken van verpakkingen en het toepassen van recyclaat in verpakkingen. Met de Raamovereenkomst wordt dus invulling gegeven aan de vier onderwerpen waarvoor het Britse pakket ambities heeft gesteld.
Is een vergelijkbaar pact zoals gesloten in het Verenigd Koninkrijk haalbaar voor Nederland als het gaat om «single use plastics»?
In het kader van de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zal ik ingaan op het beleid om het gebruik van wegwerpproducten te verminderen. Daarnaast is met de motie Van Eijs/Agnes Mulder3 verzocht om de producentenverantwoordelijkheid uit te breiden naar andere productgroepen en daarbij als eerste te kijken naar wegwerpproducten, meubels en textiel. Hier kom ik in de kabinetsreactie op de transitieagenda’s op terug.
Een mogelijk verbod of andere beleidsmaatregelen voor het terugdringen van single use plastic dienen bij voorkeur in EU-verband te worden uitgewerkt. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 van het lid Van Brenk.
Is de Staatssecretaris bereid in gesprek te gaan met producenten en afnemers van «single use plastics» om te kijken of vergelijkbare doelstellingen gesteld kunnen worden voor «single use plastics» in Nederland?
Zie antwoord vraag 7.
Alweer een ernstige mishandeling bij het Groningse studentencorps Vindicat atque polit |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
|
|
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat opnieuw een lid van Vindicat atque Polit op de sociëteit van het Groningse studentencorps ernstig blijkt mishandeld, maar dat Vindicat het incident in strijd met de gedragscode voor studentenverenigingen – niet heeft gemeld bij de Rijksuniversiteit Groningen of de burgemeester van Groningen?1
Vindicat atque Polit heeft zich hiermee niet aan de, door hen zelf ondertekende, gedragscode gehouden. Ik vind het daarom zeer begrijpelijk dat de colleges van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool nu hebben besloten om definitief de bestuursbeurzen voor dit collegejaar in te trekken. Deze beurzen waren naar aanleiding van een eerder incident in het najaar al opgeschort.
Wat zegt het excuus van de rector van Vindicat dat de meldplicht hem onbekend was, terwijl het geweldsincident zich afspeelde op 3 december 2017 en enkele weken daarna via de uitzending van Rambam er in de media juist veel aandacht was voor de gedragscode in verband met de ontgroeningsmisstanden, over de mate waarin Vindicat serieus de ontgroeningsmisstanden wil tegengaan?2
Ik vind het onbegrijpelijk dat de rector van Vindicat heeft aangegeven niet bekend te zijn met het bestaan van de meldplicht. Dit laat onverlet dat ik de indruk heb dat Vindicat, samen met de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool en de gemeente Groningen, druk bezig is met een cultuurverandering.
Vindt u het bij zo’n ernstig geweldsincident te billijken dat het bestuur van Vindicat zelf geen aangifte heeft gedaan, maar dit heeft overgelaten aan het slachtoffer?
Ik heb begrepen dat het bestuur van Vindicat in nauw overleg met het slachtoffer heeft besproken of de vereniging aangifte moest doen. Uiteindelijk heeft het slachtoffer, naar ik heb vernomen, zelf aangifte gedaan. Het is niet aan mij om te beoordelen wie in dit geval aangifte had moeten doen.
Ziet u in dit volgende incident in een reeks van incidenten aanleiding om te bevorderen dat de Rijksuniversiteit Groningen nu definitief de banden met Vindicat verbreekt? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Vanaf de eerste incidenten hebben de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool ingezet op een groot verandertraject bij deze vereniging. In de zomer van 2017 heeft Vindicat van de Rijksuniversiteit Groningen en Hanzehogeschool een accreditatie gekregen voor een jaar, waarbij Vindicat de opdracht kreeg binnen een jaar te voldoen aan enkele strikte voorwaarden. Komende tijd wordt door de ingestelde Accreditatiecommissie bezien of Vindicat hieraan voldoet. De uiterste sanctie leidt tot het niet verlengen van de accreditatie, definitieve uitsluiting van financiële ondersteuning uit het Profileringsfonds voor de komende jaren of uitsluiting van officiële plechtigheden. Dit lijken mij de juiste stappen om een gewenste cultuurverandering voor elkaar te krijgen.
Het lage-inkomensvoordeel |
|
Pieter Heerma (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
|
|
Kunt u nader aangeven hoe hoog de nadere stijging van de kosten zal zijn die begin 2018 bekend zou worden?1. Kunt u deze stijging onderbouwen?
Op het ICT-dashboard (rijksictdashboard.nl) is voor het project Wtl aangegeven dat begin 2018 de kosteninschatting zal stijgen vanwege te maken kosten voor de processen beleidsinformatie en ketenmonitoring en een nog te ontvangen claim van de Belastingdienst. De binnen de begroting van SZW gedekte incidentele kosten voor beleidsinformatie en ketenmonitoring in 2018 zijn eenmalig 1,1 mln. De structurele kosten voor de processen beleidsinformatie en ketenmonitoring zullen 0,08 mln. bedragen met ingang van 2019.
Kunt u aangeven hoe het versturen van de voorlopige beschikkingen verlopen is?
Het versturen van de voorlopige berekeningen is succesvol verlopen. Alle circa 93.500 werkgevers hebben tijdig, voor 15 maart 2018, de voorlopige berekening LIV ontvangen ten behoeve van circa 400.000 werknemers.
Ligt de implementatie van de ICT-systemen op koers?
UWV en Belastingdienst geven aan dat de implementatie van de ICT-systemen van plateau 2, waarbij de processen «beschikken», «betalen» en «bezwaar» voor het LIV worden ingeregeld, op schema liggen om de (wettelijke) termijnen te kunnen realiseren.
Kunt u de huidige planning geven van de implementatie van de ICT-systemen?
De huidige mijlpalenplanning voor dit jaar is als volgt:
De beschikkingen en uitbetalingen zullen, conform de wettelijke termijnen, respectievelijk voor 1 augustus en 14 september a.s. worden gerealiseerd. Het bijbehorende implementatieplan en het productiedraaiboek zijn gereed.
Indien een werkgever een fout maakt in zijn loonadministratie, waardoor een werknemer in aanmerking komt voor het lage-inkomensvoordeel (LIV) en deze fout na de peildatum van de definitieve beschikking (1 mei) herstelt, moet de werkgever de LIV dan terugbetalen?
De werkgever kan gemaakte fouten in de loonaangifte corrigeren voor 1 mei van elk kalenderjaar volgend op het jaar waarover de berekening is gemaakt. Indien achteraf blijkt dat de toekenning is geschied op basis van onjuiste gegevens, kan op basis van artikel 4.3 van de Wtl de beschikking worden herzien ten nadele van de werkgever of gewezen werkgever. Een herziening is uitsluitend mogelijk indien de onjuistheid van de beschikking een gevolg is van een feit dat aan de werkgever of de gewezen werkgever kan worden toegerekend of de werkgever of de gewezen werkgever redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. Daarnaast kan op basis van artikel 4.7 van de Wtl een bestuurlijke boete worden opgelegd.
Herinnert u zich dat u schreef dat 7% van het LIV terecht komt bij de uitzendsector, ofwel ongeveer 35 miljoen euro per jaar?
Ja. In mijn brief van 13 februari jl. heb ik uw Kamer een overzicht gezonden van de verdeling van de LIV-gelden over de sectoren, waaronder de uitzendsector.
Heeft u enige indicatie dat de lagere loonkosten door het LIV door de uitzendbureaus ook omgezet worden in lagere uurtarieven voor werkgevers? Zo nee, gaat u dat wel onderzoeken?
Ik heb daar geen signalen over ontvangen. De wet beoogt dat het LIV aan de werkgever wordt toegekend. Het is aan die werkgever om te besluiten of en hoe hij het LIV verder inzet. De wet stelt daar verder geen eisen aan. Ik zie dan ook geen reden daar onderzoek naar te doen.
Kunt u, naar aanleiding van uw opmerking over Extra Territoriale kosten, ook bijhouden hoeveel van de LIV-gerechtigden tijdelijke werknemers zijn uit andere EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
In het AO Arbeidsmarktbeleid van 14 februari jl. heb ik toegezegd de vinger aan de pols te houden met betrekking tot samenloop van LIV en de ET-regeling en uw Kamer daarover voor het einde van dit jaar te informeren. Daarbij gaat het per definitie om tijdelijke werknemers uit andere landen. Ik zal UWV daarbij vragen of het mogelijk is om inzicht te krijgen in hoeveel LIV-gerechtigde werknemers, werknemers zijn uit EU-lidstaten.
Vindt u het wenselijk dat een loonkostensubsidie verschaft wordt door de Nederlandse fiscus aan tijdelijke werknemers van buiten Nederland?
Het lage-inkomensvoordeel wordt uitbetaald aan werkgevers en niet aan de werknemers. Daarnaast is het vrije verkeer van personen één van de belangrijkste pijlers van een verenigd Europa. Dat betekent dat nationale wetgeving niet discriminerend mag uitwerken voor Europese werknemers die in Nederland komen werken. In dit licht mag het lage-inkomensvoordeel werknemers uit andere Europese landen die hier komen werken niet worden onthouden.
Hoe gaat u beoordelen of het LIV (en straks het jeugd-LIV) ook echt leiden tot extra banen en werkgelegenheid?
Ik zal conform artikel 6.2 van de Wtl binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet of onderdelen daarvan, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de tegemoetkomingen doen toekomen. In de evaluatie zal ik aandacht besteden aan de werkgelegenheidseffecten van de tegemoetkomingen LIV en jeugd-LIV door gebruik te maken van de nulmeting, die ik aan UWV heb gevraagd.
Kunt u aangeven hoeveel van het LIV en het jeugd-LIV terecht gaat komen bij supermarkten en op welke wijze dat bij supermarkten gaat leiden tot ook maar een extra baan?
Supermarkten maken deels onderdeel uit van sector 17 (Detailhandel en ambachten). Voorts maken sommige supermarkten deel uit van sector 19 (Grootwinkelbedrijf). In mijn brief van 13 februari 2018 heb ik aangegeven dat circa 12% van de LIV-gelden terecht komt in sector 17 en circa 4% in sector 19. Deze sectoren zijn echter breder dan alleen supermarkten.
Het LIV beoogt het met een gerichte lastenverlichting aan de onderkant van de arbeidsmarkt voor werkgevers financieel aantrekkelijker te maken om mensen met een loon tussen 100% en 125% van het minimumloon in dienst te nemen en te houden. Op deze manier worden de lasten op arbeid lager en nemen de kansen op werk aan de onderkant van de arbeidsmarkt toe zonder dat dit ten koste gaat van de inkomenszekerheid van werknemers. Dit geldt zeker ook voor de detailhandel en grootwinkelbedrijf (waaronder supermarkten), waar de marges vaak klein zijn en de loonkosten een relatief groot onderdeel uitmaken van de totale bedrijfskosten.
Hoeveel geld zullen het LIV en het jeugd-LIV kosten? Kunt u een aantal voorbeelden geven waar deze subsidie aantoonbaar geleid heeft tot meer (vaste) banen?
Het budgettair beslag van het LIV en het jeugd-LIV bedraagt respectievelijk 500 mln. en 85 mln. structureel. Op de gerealiseerde werkgelegenheidseffecten kan ik nog niet vooruitlopen aangezien de regeling recent is ingevoerd. Er is bovendien op dit moment nog niets uitgekeerd. De eerste betaling van het LIV zal uiterlijk medio september 2018 zijn en voor het jeugd-LIV een jaar later.
Herinnert u zich dat het CPB schreef: «Gezien de onzekerheid over het werkgelegenheidseffect verdient het aanbeveling om na de beleidswijziging de ontwikkeling op de arbeidsmarkt goed te monitoren en zorgvuldig te evalueren. Een stapsgewijze verhoging die voortdurend wordt gemonitord en zorgvuldig geëvalueerd kan helpen om werkgelegenheidsverliezen te voorkomen»?2
Ja. Arbeidsmarktontwikkelingen worden voortdurend gemonitord. De jeugdwerkloosheid heeft het afgelopen jaar een dalende trend laten zien en bevindt zich sinds januari 2018 op een lager niveau dan voor de crisis. In de Wet op het minimumloon is opgenomen dat de verhoging van het wettelijk minimum jeugdloon gefaseerd in twee stappen plaatsvindt, en dat het effect van de eerste stap per 1 juli 2017 tussentijds wordt geëvalueerd (zie ook vraag 14).
Op welke wijze gaat u deze monitoring vormgeven gaat u kijken of het jeugd-LIV de gewenste effecten heeft of niet? Is die monitoring al begonnen, nu de eerste verhogingen al hebben plaatsgevonden?
De jeugd-LIV is bedoeld om werkgevers te compenseren voor de verhoging van het minimumjeugdloon. De eerste verhoging heeft namelijk plaatsgevonden op 1 juli 2017. In de memorie van toelichting op de Wet op wettelijk minimumloon is toegezegd dat medio augustus 2018, op basis van cijfers over vier kwartalen van de ontwikkeling van de jeugdwerkloosheid, er tussentijds kan worden geëvalueerd. Daarom wordt deze zomer een evaluatie uitgevoerd naar de effecten van de eerste verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2017. De uitkomsten hiervan zal ik voorzien van een reactie naar verwachting voor het einde van het jaar aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u zo spoedig mogelijk een grondige evaluatie van het LIV en het jeugd-LIV starten en de onderzoeksvragen eerst aan de Kamer voorleggen?
Ik zal conform artikel 6.2 van de Wtl binnen vier jaar na de inwerkingtreding van deze wet of onderdelen daarvan, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de tegemoetkomingen doen toekomen en zal uw Kamer bij de onderzoeksvragen betrekken.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet mogelijk binnen de gestelde termijn van drie weken omdat de beantwoording diende te worden afgestemd met het Ministerie van Financiën, UWV en de Belastingdienst.
Misstanden in de Wmo |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de voorbeelden in de radiouitzending van mensen die zorg en voorzieningen nodig hadden vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), maar waarbij de gemeente het advies van de keuringarts beïnvloedde?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat mensen moeten procederen tegen gemeenten wanneer deze gemeenten noodzakelijke voorzieningen simpelweg niet verstrekken, aanvragen beïnvloeden of te weinig zorg en voorzieningen afgeven?
Ik vind het wenselijk dat gemeenten in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning overeenkomstig artikel 2.3.2 Wmo 2015 en met in achtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een zorgvuldig onderzoek uitvoeren en op basis daarvan de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning beoordelen. Gemeenten dienen daarnaast de cliënt te ondersteunen in het formuleren van de juiste hulpvraag en hem actief te informeren over de mogelijkheid van (onafhankelijke) cliëntondersteuning.
Het is aan de cliënt om op verzoek en op eigen initiatief die feiten en omstandigheden aan te dragen die relevant zijn voor het onderzoek. Dat kan ook een verklaring van een arts zijn.
In vervolg daarop moeten de gemeenten de te nemen beslissing adequaat motiveren. Uitgangspunt en doel is dat aan de cliënt de noodzakelijke en passende ondersteuning wordt verstrekt.
Herinnert u uw uitspraak in antwoord op eerdere Kamervragen dat u niet over informatie beschikt dat gemeenten zich schuldig maken aan de beïnvloeding van keuringsartsen en dat nader onderzoek niet nodig is? Hoe oordeelt u over het feit dat er wél steeds meer signalen boven tafel komen en dat deze problemen dus op grotere schaal voorkomen?2
Ja. Ik heb op basis van de mij thans ter beschikking staande informatie nog steeds geen aanleiding om te veronderstellen dat gemeenten zich meer dan mogelijk op incidentele basis schuldig maken aan de beïnvloeding van keuringsartsen. Indien dit zich in een individueel geval onverhoopt voordoet is de rechtspositie van de cliënt in de Wmo 2015 adequaat geregeld.
Bent u nu wel bereid nader onderzoek onder gemeenten in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten zorg moeten indiceren, terwijl zij deze ook financieren en dat ze zorg moeten laten uitvoeren terwijl ze deze uitvoering ook zelf toetsen? Deelt u de mening dat de gemeenten op deze manier meerdere dubbele petten hebben?
In de Wmo 2015 is de inhoud van het onderzoek dat een gemeente – als medeoverheid – moet uitvoeren om de behoefte van een cliënt aan maatschappelijke ondersteuning te kunnen beoordelen in artikel 2.3.2 Wmo 2015 gedetailleerd vastgelegd. Tijdens het proces dat volgt op een melding kan de cliënt zich laten bijstaan door bijvoorbeeld een onafhankelijk cliëntondersteuner of een mantelzorger. De jurisprudentie over de Wmo 2015 duidt erop dat de rechter – zoals met de wet wordt beoogd – het grote belang van een zorgvuldig onderzoek naar de individuele situatie van de cliënt, voorafgaand aan een beslissing over een de toekenning van een voorziening, centraal stelt.
Daarnaast is in de Wmo 2015 duidelijk vastgelegd dat een cliënt recht heeft op een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. Deze maatwerkvoorziening moet, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.3.2 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage leveren aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De cliënt heeft los van financiële overwegingen recht op passende ondersteuning. Tegen de beslissing van het college staat bezwaar en beroep open. Daarnaast legt het college van burgemeester en wethouders verantwoording af aan de gemeenteraad over de uitvoering van de Wmo 2015.
Op basis van het voorgaande ben ik van mening dat de rechtspositie van de cliënt in de Wmo 2015 adequaat is geregeld.
Hoeveel signalen en rechtszaken moeten volgens u nog komen, voordat u de noodzaak inziet om druk en beïnvloeding van indicaties weg te nemen? Is het niet logischer om zorgverleners de indicatie te laten stellen aangezien zij een zorginhoudelijke in plaats van een financiële afweging maken?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 5 ben ik van mening dat de rechtspositie van de cliënt in de Wmo 2015 adequaat is geregeld en er dus voldoende waarborgen bestaan om te voorkomen dat ongewenste druk en beïnvloeding van indicaties op plaatsvindt. Indien ongewenste druk en beïnvloeding in een incidenteel geval toch plaats vindt kan de cliënt in bezwaar en beroep.
De suggestie om zorgverleners de indicatie te laten stellen gaat er naar mijn mening ten onrechte vanuit dat de beoordeling van passende ondersteuning van een cliënt alleen een zaak is van medische professionals. Deze zullen daar waar relevant zeker betrokken moeten worden bij de beoordeling van passende ondersteuning, maar deze beoordeling zal zeker niet uitsluitend door medische professionals kunnen plaatsvinden. Immers de dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning moet zoveel mogelijk een integraal karakter hebben en is dus veel breder dan uitsluitend medische hulp. Dit laatste was nu juist een belangrijke aanleiding voor de regering om de gemeentelijke verantwoordelijkheid te verruimen.
Het bericht ‘Binnen vijf jaar nieuw ziekenhuis’ |
|
Henk van Gerven (SP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u at is de conceptregiovisie van de Treant Zorggroep?1
Ja.
Wat vindt u van de plannen, zoals beschreven in de conceptregiovisie van Treant om de acute, complexe en klinische zorg in de toekomst te concentreren in een interventiecentrum in het hart van de regio?
Zoals u weet is de organisatie van de zorg in de regio primair de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Het is dus niet aan mij om te bepalen of Treant wel of niet over zou moeten gaan tot de bouw van een nieuw interventiecentrum. Wel vind ik het uiteraard belangrijk dat Treant alle betrokken partijen goed betrekt bij zijn plannen met betrekking tot het zorgaanbod in de regio en hier goed over communiceert.
Treant heeft mij laten weten dat het voornemen om een interventiecentrum te bouwen te maken heeft met het feit dat het ziekenhuis zorg verleent in een regio waarin sprake is van bevolkingsdaling, ontgroening en vergrijzing. Oost-Groningen en Oost-Drenthe zijn zogenaamde krimp- en anticipeerregio’s waarin ten gevolge van de genoemde veranderingen in de bevolkingssamenstelling de zorgvraag sterker verandert dan in andere regio’s. Treant is van oordeel dat concentratie van acute, complexe klinische zorg een manier is om deze zorg toch in een dunbevolkt gebied te kunnen behouden. Ook hoopt Treant op deze manier een aantrekkelijke werkgever te blijven voor medisch-specialisten en andere zorgprofessionals.
Naar mijn mening is het, meer nog dan in andere regio’s, belangrijk dat zorginstellingen en zorgverzekeraars in krimp- en anticipeerregio’s tijdig nadenken over de consequenties van deze veranderingen in de bevolkingssamenstelling voor de zorgvraag van de toekomst, en dat zij proberen het zorgaanbod in de regio hier zo goed als mogelijk op aan te passen.
Wat is uw reactie op de twee opmerkingen in de Regiovisie «voor de spoedeisende zorg en intensive care verandert er wat Treant betreft niets» en «een belangrijke kanttekening is dat nieuwe landelijke veldnormen samen met een chronisch tekort aan medisch specialisten in Noord-Nederland gevolgen kunnen hebben voor volledig behoud van de Spoedeisende Hulp afdelingen op alle drie de ziekenhuislocaties van Treant»? Deelt u de mening dat dit weinig zekerheid geeft over het openblijven van de Spoedeisende hulpen op alle drie de locaties in de toekomst?
De concept regiovisie van Treant is niet alleen een concept document, maar ook een visiedocument. Er is nog geen sprake van definitieve besluitvorming over alle onderdelen van deze visie, hiervoor moet nog een besluitvormingsproces worden doorlopen. Daar wil ik niet op vooruit lopen. Wat de spoedeisende zorg betreft moet overigens hoe dan ook aan de 45 minuten-norm voor de spreiding en beschikbaarheid van deze zorg worden voldaan.
Gezien in de conceptregiovisie staat aangegeven dat over de afdelingen verloskunde en kindergeneeskunde later een besluit wordt genomen, deelt u de mening dat deze afdelingen essentieel zijn voor (het behoud van) een volwaardig (basis)ziekenhuis en dat concentratie van deze zorg onwenselijk is en een voorbode tot het sluiten van andere afdelingen van een ziekenhuis?
Inmiddels heeft Treant zijn voorgenomen besluit met betrekking tot de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde bij Treant gepubliceerd. Daarin heeft Treant aangegeven het voornemen te hebben om deze zorg te concentreren op de locatie Emmen.
Tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen stuur ik ook een brief aan de Tweede Kamer met betrekking tot dit voorgenomen besluit van Treant, waar ik graag naar verwijs voor mijn standpunt over dit voorgenomen besluit en de acties die onder meer de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd i.o. en de Nederlandse Zorgautoriteit naar aanleiding hiervan namens mij hebben genomen.
Ervan uitgaande dat over de concept regiovisie zal worden gesproken met belanghebbenden in de regio, waaronder huisartsen, patiëntenorganisaties en inwoners, hoe wordt gegarandeerd dat de meningen van deze groepen belanghebbenden serieus worden geworden en worden meegenomen in de uiteindelijke definitieve regiovisie? Hoe wordt gegarandeerd dat deze groepen belanghebbenden niet eigenlijk voor een al voldongen feit worden gesteld?
Treant heeft laten weten sinds begin 2017 zeer regelmatig met de betrokken partijen binnen het ziekenhuis en in de regio overleg te hebben gevoerd, en zich ervan bewust te zijn dat dit soort veranderingen alleen verantwoord door te voeren is in goede dialoog met alle relevante partijen. De kunst is iedereen te betrekken en een stem te geven. Daartoe organiseert Treant in juni bijvoorbeeld ook een bijeenkomst met verschillende stakeholders.
Dat laat onverlet dat het uiteindelijk aan Treant is om (in overleg met de zorgverzekeraars en andere partijen in de regio) een besluit te nemen over het zorgaanbod, en dat er bij veranderingen altijd partijen zullen zijn die niet tevreden zullen zijn.
Vindt u het realistisch om nog voor de zomer te komen met een definitieve regiovisie waarin alle belangen van alle partijen zijn gewogen en zijn meegenomen, terwijl buiten het ziekenhuis tot op heden niemand betrokken is bij de ontwikkeling van de conceptregiovisie van Treant?
Zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3. Ik vind het juist heel positief dat Treant een concept visie heeft ontwikkeld op de ziekenhuiszorg in de regio en hierover tijdig het gesprek aangaat met alle betrokken partijen.
Waarom is er al een keuze gemaakt voor één van de drie geformuleerde scenario’s in de concept regiovisie voordat er met partijen buiten het ziekenhuis gesproken wordt? Was het volgens u niet netter geweest om andere partijen ook een stem te geven in deze ingrijpende beslissing?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat Treant aangeeft 15 miljoen euro te moeten bezuinigen en daardoor veel verpleegkundigen te moeten ontslaan (er zullen 93 banen verdwijnen) maar dat Treant tegelijkertijd wel een nieuw interventiecentrum wil gaan bouwen? Hoe verhoudt dit zich volgens u tot de opmerking uit de concept regiovisie: «goede zorg kun je alleen blijven bieden als je voldoende gekwalificeerd personeel in dienst hebt. De gevolgen van de krappe arbeidsmarkt ervaren we nu al en wordt de komende jaren alleen maar groter»? Is het niet verstandiger om voldoende personeel te behouden dan een nieuw gebouw neer te laten zetten? Is daarbij al enig inzicht in de kosten die de bouw van een dergelijk nieuw interventiecentrum met zich mee zal brengen?2
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Treant heeft mij laten weten dat het verdwijnen van 93 van de circa 3000 arbeidsplaatsen binnen de ziekenhuisgroep niet te maken heeft met de bouw van een nieuw interventiecentrum, maar met de ombuigingsmaatregelen die het ziekenhuis moet nemen om weer een financieel gezonde organisatie te worden. Hierop is een sociaal plan van toepassing, waarin staat beschreven dat er geen gedwongen ontslagen zullen vallen. Treant zet in op zoveel mogelijk behoud van medewerkers door tijdelijke contracten niet te verlengen, en waar mogelijk een nieuwe functie binnen Treant care aan te bieden.
Verder heeft Treant mij laten weten de plannen met betrekking tot (onder meer) de bouw van een interventiecentrum eerst intern en extern te willen bespreken en pas daarna, samen met het Wilhelmina Ziekenhuis Assen, de haalbaarheid van het interventiecentrum te willen onderzoeken.
Vindt u het logisch dat Treant pleit voor een nieuw interventiecentrum maar de haalbaarheid hiervan nog niet heeft onderzocht? Wie zal dit haalbaarheidsonderzoek (onafhankelijk) gaan uitvoeren?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u de wens van de bestuursvoorzitter van Treant om het nieuwe interventiecentrum binnen drie tot vijf jaar te realiseren ook niet erg ambitieus?3
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat Treant haar belofte schendt dat er drie volwaardige ziekenhuizen in Emmen, Stadskanaal en Hoogeveen zouden blijven bestaan.4 5
Het is mij niet duidelijk naar welke uitspraken u verwijst. Treant was voornemens om in de jaren 2015–2020 (aldus het beleidskader waarnaar u verwijst) op alle drie de locaties onder meer klinische verloskunde aan te bieden. Op dit moment, dus enkele jaren na het uitbrengen van het beleidskader 2015–2020, heeft Treant naar eigen zeggen echter onvoldoende kinderartsen om op alle drie de locaties goede klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde te kunnen waarborgen. Voor mijn reactie op het voorgenomen besluit van Treant om deze zorg op één locatie te concentreren verwijs ik u graag naar de brief hierover die ik vandaag, tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen, naar de Tweede Kamer stuur.
Het bericht ‘Drie mishandelaars Praag veroordeeld en Tsjechië uitgezet’ |
|
Chris van Dam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Drie mishandelaars Praag veroordeeld en Tsjechië uitgezet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wangedrag van deze groep Nederlandse onderdanen, veelal afkomstig uit Den Haag, zwaarwegende gevolgen heeft voor de reputatie van Nederland in het buitenland?
Het is vanzelfsprekend dat schandelijk gedrag van Nederlanders in het buitenland verwerpelijk is en geen bijdrage levert aan het imago van Nederland. Ik keur hetgeen is gebeurd dan ook sterk af en heb dit ook kenbaar gemaakt. Ik kan geen onderbouwde uitspraken doen of en hoe deze zaak structureel effect heeft op de reputatie van Nederland in het buitenland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken doet hier geen onderzoek naar.
Heeft u contact gezocht met de Tsjechische autoriteiten teneinde dit voorval te bespreken?
De Nederlandse ambassade te Praag heeft naar aanleiding van het voorval contact opgenomen met de lokale autoriteiten. De Tsjechische politie heeft het incident bevestigd en toegelicht wat er is gebeurd.
In hoeverre zullen ook de Nederlandse autoriteiten (politie en justitie) het gedrag van deze Nederlanders beoordelen op strafbaarheid c.q vervolgbaarheid? Bestaan er mogelijkheden in Nederland deze mensen aan te spreken op de daden waarover in dit nieuwsbericht gesproken wordt?
Het onderzoek wordt gedaan in Praag door de Tsjechische autoriteiten. Er is door Nederland geen rechtshulpverzoek ontvangen. Gelet op artikel 68 Wetboek van Strafrecht zal Nederland geen eigen onderzoek doen.
In hoeverre is van leden van deze groep bekend dat zij zich in het verleden ook al schuldig hebben gemaakt aan geweldsincidenten, al dan niet in groepsverband? Heeft u zicht op de eventuele gedragsproblematiek dan wel het problematisch gebruik van middelen dat ook in een toekomstige Nederlandse context voor gevaar en wangedrag kan zorgen? Welke autoriteit in Nederland voelt zich voor dit soort vragen verantwoordelijk?
Dit is een individuele casus. Over de betrokken individuen doe ik geen mededelingen.
Heeft een strafrechtelijke afdoening in Tsjechië voor deze heren consequenties bij het in Nederland aanvragen van een Verklaring omtrent het Gedrag?
Europese lidstaten zijn verplicht om elke onherroepelijke veroordeling van een onderdaan uit een andere EU-lidstaat te melden aan de lidstaat waarvan betrokkene de nationaliteit heeft. Deze lidstaat is vervolgens verplicht deze meldingen op te nemen in zijn eigen justitiële documentatie. Hierdoor krijgen lidstaten een overzicht van veroordelingen van hun onderdanen uitgesproken in een EU-lidstaat. Bij een eventuele VOG-aanvraag weegt Justis alle informatie uit het in het Nederlandse Justitiële Documentatiesysteem (JDS) mee, ook strafvonnissen die zijn uitgesproken in andere lidstaten.
Op welke wijze zal de Nederlandse overheid behulpzaam zijn c.q medewerking verlenen bij het vergoeden van de schade van het Tsjechische slachtoffer?
Ik betreur de situatie van het slachtoffer zeer. De ambassade heeft zijn betrokkenheid uitgesproken en navraag gedaan hoe het met het slachtoffer gaat. De ambassade houdt hierover contact met de werkgever van het slachtoffer. Het is echter niet aan de Nederlandse overheid om schade te vergoeden.
Klopt het dat één van de leden uit de groep werkzaam is als politieagent? Wordt er in Nederland door de politie als werkgever c.q. de Rijksrecherche en/of het Openbaar Ministerie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een oordeel gevormd over de eventuele strafbaarheid van de handelingen van deze politieambtenaar?
Het klopt dat één van de leden van de groep werkzaam is als politieambtenaar. De politie is thans een onderzoek gestart naar de feiten op basis waarvan een oordeel kan worden gevormd over de aard van het handelen van de politieambtenaar en de mogelijke consequenties die aan dat handelen verbonden kunnen/moeten worden.
Zijn er uit het verleden meer voorvallen bij u bekend waarbij Nederlanders alleen dan wel in een groep (zware)strafbare feiten plegen in het buitenland en daarmee niet alleen de rechtsorde in dat land ernstig schokken, maar ook de Nederlandse reputatie te grabbel gooien? Indien dat het geval is, kunt u daar een opsomming van geven? Acht u het nodig dat de mogelijkheden deze mensen óók in Nederland ter verantwoording te roepen moeten worden geschapen dan wel uitgebreid?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat dagelijks Nederlanders bij in het buitenland. In voorkomende gevallen betreft dit Nederlanders die (zware) strafbare feiten hebben gepleegd. Voor aantallen Nederlanders die in het buitenland zijn gedetineerd, verwijs ik u naar de jaarlijkse Kamerbrief daarover, laatstelijk 10 augustus 2017 (Kamerstuk 30 010, nr. 33).
Het bericht ‘Miljoenentekort voor Midden-Groningen: Erg zorgwekkende situatie’ |
|
Maarten Hijink (SP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Miljoenentekort voor Midden-Groningen: Erg zorgwekkende situatie»?1
Ja
Hoeveel (andere) gemeenten in Nederland hebben op dit moment te maken met (oplopende) tekorten op hun jeugdzorgbudgetten? Voor hoeveel gemeenten is de verwachting dat er op korte termijn tekorten op deze budgetten gaan ontstaan? Als u momenteel niet over deze gegevens beschikt, bent u dan bereid dit op korte termijn uit te zoeken en de resultaten hiervan naar de Kamer te sturen?
Er is niet precies bekend hoeveel gemeenten een tekort of een overschot ervaren op hun jeugdhulpbudget.
Het ligt in de rede te kijken naar de uitgaven in het kader van het brede sociaal domein. Overigens is de taakstelling op het jeugdhulpbudget in het jaar 2017 afgerond. Vanaf 2018 is er dan ook sprake van een (landelijk) stijgend jeugdhulpbudget.
Kunt u aangeven hoe groot de tekorten zijn van de gemeenten die te maken hebben met (oplopende) tekorten op hun jeugdzorgbudget? Kunt u per gemeente aangeven om welke bedragen het gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat kinderen en gezinnen die jeugdzorg nodig hebben nu niet de dupe worden van deze financiële tekorten? Zo ja, hoe gaat dit u inzichtelijk maken? Zo nee, hoe kunt u dan garanderen dat er geen enkel kind en gezin tussen wal en schip valt?
In de Jeugdwet is de jeugdhulpplicht van gemeenten vastgelegd. Deze jeugdhulpplicht blijft onverkort van kracht, zelfs al heeft een gemeente een financieel tekort. Een door een gemeente (ervaren) tekort op haar jeugdhulpbudget mag er dan ook niet toe leiden dat een gemeente zijn jeugdhulpplicht niet meer uitvoert.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn van de eerder door u toegezegde gesprekken om de tekorten te bespreken met gemeenten in de jeugdhulpregio Noordoost-Brabant naar aanleiding van een brandbrief waarin zij aangaven ervoor te vrezen dat jongeren in de regio mogelijk geen zorg meer krijgen als zij die nodig hebben of niet de juiste zorg?2
Er zijn contacten gelegd met de regio Noordoost-Brabant. Binnenkort vindt er overleg plaats.
Lopen er naast de gesprekken met jeugdhulpregio Noordoost-Brabant nog met andere gemeenten of regio’s momenteel gesprekken over tekorten op de jeugdzorgbudgetten? Zo ja, met welke regio’s of gemeenten?
Tussen het Rijk en de VNG is er regelmatig contact. Als er bij de VNG signalen binnenkomen van gemeenten dan wordt dit ook besproken.
Daarnaast heeft met de gemeente Woudrichem en de gemeente Oosterhout als vertegenwoordigers van de regio West-Brabant-Oost een gesprek plaatsgevonden. In dit gesprek is ook gesproken over het jeugdhulpbudget.
Gaan bij u niet alle alarmbellen rinkelen nu uit het hele land signalen komen van tekorten op de jeugdzorgbudgetten?
Op 14 februari 2018 hebben het Rijk en de VNG met de ondertekening van het Interbestuurlijk Programma (IBP) afspraken gemaakt over de door gemeenten ervaren tekorten in het sociaal domein. Geconstateerd is dat het gemeentefonds zich de komende jaren heel positief ontwikkelt.
Tevens is afgesproken om een tijdelijke voorziening te treffen voor gemeenten die geconfronteerd worden met een stapeling van tekorten bij de uitvoering van de taken in het sociaal domein. De omvang van de voorziening is € 200 miljoen. De voorziening wordt gevuld met € 100 miljoen in 2018 vanuit de VWS-begroting en € 100 miljoen in 2018 uit de algemene uitkering van het gemeentefonds. De verdeling van de middelen over de gemeenten wordt aangeleverd door de VNG. Onder voorbehoud van instemming tijdens de Algemene ledenvergadering (ALV) in juni door de leden van de VNG worden de middelen voor de voorziening apart gezet binnen het gemeentefonds in een decentralisatie-uitkering.
Ten behoeve van het programma Zorg voor Jeugd is in het Regeerakkoord daarnaast drie maal € 18 miljoen gereserveerd voor een Transformatiefonds. Samen met de middelen die gemeenten hier voor vrij hebben gemaakt is er in totaal € 108 miljoen beschikbaar om de transformatie van de jeugdhulp in de komende jaren een impuls te geven.
Bent u bereid extra geld uit te trekken voor de gemeenten die geconfronteerd worden met tekorten op hun jeugdzorgbudget? Zo ja, deelt u de mening dat hier spoedige acties nodig zijn? Zo nee, wat gaat u dan ondernemen om deze problemen op te lossen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Gaswinning Woerden verliesgevend’ |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
|
|
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gaswinning Woerden verliesgevend»?1
Erkent u dat mijnbouwactiviteiten maatschappelijke kosten met zich meebrengen, waaronder de kosten van emissies van broeikasgassen, schade als gevolg van bodemdaling en waardevermindering van onroerend goed? Hoe hoog schat u de maatschappelijke kosten van mijnbouwactiviteiten in het Papekopveld over de gehele looptijd en ook daarna op basis van de wettelijke aansprakelijkheid? Kunt u bevestigen dat het winnen van aardgas uit het Papekopveld onder Woerden verliesgevend zal zijn als alle maatschappelijke kosten (waaronder de stijgende kosten van CO2-uitstoot richting 2030) worden meegewogen? Zo nee, waarom niet?
Toetst u naast de algemene risico’s van bodemdaling, trillingen en milieuschade ook locatiespecifieke risico’s bij het Papekopveld? Kunt u hier een overzicht van geven?
Welke eisen stelt u bij het verstrekken van vergunningen voor mijnbouwactiviteiten aan ondernemingen om nu en in de toekomst financiële zekerheid te bieden om alle maatschappelijke kosten te kunnen dekken, bijvoorbeeld voor schade aan woningen en infrastructuur en waardedaling van woningen? Maakt u op dit moment actief gebruik van de mogelijkheid in de Mijnbouwwet om extra financiële zekerheid te verlangen van ondernemingen om deze kosten te kunnen dekken? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van de recent wederom bevestigde «BB-»-credit rating (Standard & Poor’s) van moedermaatschappij Vermilion Energy? Wat vindt u van de opmerking in het jaarverslag over 2017 van Vermilion Energy: «there can be no assurance that the Company will be able to satisfy its actual future environmental and reclamation obligations», mede in relatie tot hetgeen vermeld staat bij «Operational matters»: «Costs incurred to repair such damage or pay such liabilities may impair Vermilion's ability to satisfy its debt obligations»?2
Deelt u de mening dat extra financiële zekerheid van Vermilion noodzakelijk is om mogelijke toekomstige «environmental and reclamation obligations» te kunnen dekken, bijvoorbeeld in de vorm van inleg in een fonds? Welke extra financiële zekerheid verlangt u op basis van de Mijnbouwwet van Vermilion bij eventuele mijnbouwactiviteiten in het Papekopveld en op andere plekken in Nederland?
Kunt u ingaan op de bezwaren van de provincie Utrecht over fossiele winning onder de wijk Molenvliet, bijvoorbeeld het bezwaar dat het gasveld onder een grondwaterbeschermingsgebied ligt, onder een woonwijk en in een gebied dat toch al te maken heeft met bodemdaling als gevolg van inklinkend veen? Hoe weegt u het standpunt van de provincie Utrecht om mijnbouwactiviteiten in het Papekopveld niet toe te staan mee in de besluitvorming?3
Het bericht 'Britse bedrijven gaan onnodig plastic aanpakken' |
|
Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
|
|
|
Bent u bekend met het bericht «Britse bedrijven gaan onnodig plastic aanpakken»?1
Ja.
Wat is uw mening over het UK Plastics Pact?
Ik vind het een goed initiatief. Ik zal het Britse initiatief volgen om te kijken hoe dat een inspiratie voor Nederland kan zijn. De Britse ambitie kent vier doelstellingen.
Ten eerste streeft men ernaar alle plastic verpakkingen recyclebaar of composteerbaar te maken. Ik vind het recyclebaar maken van verpakkingen een goed uitgangpunt en denk dat dat voor een groot deel van de verpakkingen een reële ambitie is. Ten aanzien van composteerbare verpakkingen volg ik de uitwerking van het Britse Pact. Ik heb uw Kamer op 24 oktober 2017 het rapport aangeboden van CE Delft over de inzet van bioplastics in een circulaire economie. Een van de conclusies uit dit rapport is dat bij het gebruik van bioafbreekbare plastics goed moet worden gekeken of deze een toegevoegde waarde hebben.
Ten tweede streeft men naar 70% recycling in 2025. Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststof verpakkingsafval van 39%. In Nederland recyclen we 51% van onze plastic verpakkingen. Daarmee zijn we koploper. In het EU-afvalpakket is aangekondigd dat bij het berekenen van recyclingpercentages ook rekening gehouden moet worden met uitval in het recycleproces. Ik verwacht dat de recyclingpercentages zullen dalen als gevolg van de nieuwe meetmethode. Dit geldt ook voor andere Europese landen. Ik heb toegezegd uw Kamer in de loop van het jaar te informeren over de ambitie op dit punt. Die ambitie geldt dan voor kunststofverpakkingen van alle bedrijven. Uiteraard zijn koplopende bedrijven vrij om een hoger doel na te streven.
Ten derde streeft het Britse initiatief ernaar om 30% gerecycled content in verpakkingen te verwerken. Ook deze ambitie is aansprekend. Wel kent het toepassen van recyclaat nog de nodige technische uitdagingen als het gaat om voedselveiligheid en het waarborgen van de kwaliteit. Maar een dergelijke norm creëert een markt voor gerecycled materiaal. Hiermee is voor verpakkingen al een begin gemaakt door afspraken te maken over recyclaat in grote en kleine PET-flessen. Voor grote flessen geldt een doelstelling van 37% als gemiddelde voor de branche en voor de kleine flessen 32%. Dit jaar worden nieuwe plannen opgesteld en in dat kader wordt onderzocht of deze doelen verhoogd kunnen worden.
Ten vierde wil het Britse initiatief een einde maken aan overbodig plasticgebruik. Die ambitie steun ik. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s circulaire economie kom ik hierop terug.
Deelt u de mening dat het streven naar 70% herbruikbaar plastic en dat 30% van de verpakkingen uit gerecycled materiaal moet bestaan een voorbeeld is voor Nederland, waar slechts 51% van de kunststofverpakkingen recyclebaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit onderzoek van Wageningen UR blijkt dat 72% van de Nederlandse verpakkingen recyclebaar is. In Nederland is in 2015 en 2016 51% van de kunststof verpakkingen daadwerkelijk gerecycled. Hiermee is Nederland koploper in de EU. Het Verenigd Koninkrijk rapporteerde over 2015 een recyclingpercentage van kunststofverpakkingsafval van slechts 39%. In het EU-afvalpakket is EU-breed afgesproken in te zetten op een recyclingpercentage van 55%.
Op welke manier kan Nederland aansluiten bij de urgentie die nu in het Verenigd Koninkrijk zichtbaar is door de aankondiging van de Britse regering van statiegeld op blikjes en kleine flesjes, een verbod op plastic rietjes en wattenstaafjes en het UK Plastics Pact?
De noodzaak om te komen tot een duurzame omgang met plastic en plastic verpakkingen wordt door dit kabinet en voorgaande kabinetten al geruime tijd gevoeld. In Nederland wordt 51% van het kunststof verpakkingsafval gerecycled. Hiermee is Nederland koploper in de EU. In Nederland werken we al een aantal decennia via verschillende sporen samen met het bedrijfsleven aan het verduurzamen van verpakkingen. Ook het verbod op de gratis plastic tas is een voorbeeld van een succesvolle beleidsmaatregel waarmee de Nederlandse overheid het gebruik van plastic heeft teruggedrongen. Daarnaast heb ik aangekondigd de keten van plastic flessen te willen sluiten en 90% recycling van kleine flessen na te streven. Indien de geïntensiveerde aanpak onvoldoende werkt, voer ik hiervoor statiegeld in.
Plastic rietjes en roerstaafjes beschouw ik als wegwerpproducten. In de kabinetsreactie op de transitieagenda’s zal ik ingaan op het beleid om het gebruik van wegwerpproducten te verminderen. Ook EU-breed wordt er gewerkt aan het terugdringen van het plastic voor eenmalig gebruik. De Europese Commissie heeft recent een voorstel gepubliceerd voor een Richtlijn tot het reduceren van de impact van bepaalde plastic producten op het milieu. Nederland hecht aan preventie van het onnodig gebruik van plastic wegwerpproducten en juicht daarom het EC-voorstel voor het reduceren van de milieu-impact van plastic wegwerpproducten van harte toe. Ik zal hier nader op ingaan in het BNC-fiche over dit voorstel dat binnenkort aan uw Kamer aangeboden zal worden.
Welke mogelijkheden ziet u om ook in Nederland op afzienbare termijn een Plastics Pact af te sluiten?
Ik zie zo’n Pact als onderdeel van de transitieagenda’s en de concrete plannen van het kabinet om te komen tot een circulaire economie.
Het bericht ‘Huizenkoper bij bank duizenden euro’s duurder uit dan bij onafhankelijk adviseur’ |
|
Roald van der Linde (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Huizenkoper bij bank duizenden euro’s duurder uit dan bij onafhankelijk adviseur»?1
Ja.
Wat zijn de effecten van de beschreven situatie op starters en huizenzoekers? Hoeveel mensen zijn hierdoor duurder uit?
In het bericht wordt verwezen naar de uitkomsten van een onderzoek van Hypotheekonderzoek.nl in opdracht van Van Bruggen Adviesgroep. Van Bruggen Adviesgroep is een zelfstandig (hypotheek-)advieskantoor. Hypotheekonderzoek.nl is gelieerd aan Nationale Hypotheekbond B.V., die beschikt over een vergunning om te bemiddelen en te adviseren in hypothecair krediet.
Aan dit onderzoek hebben 382 consumenten meegedaan die in 2016 of 2017 een hypotheek hebben afgesloten of gewijzigd. Uit dit onderzoek, een vragenlijst die consumenten hebben ingevuld, komt naar voren dat consumenten die een nieuwe hypotheek bij een bank afsluiten gemiddeld 0,67% meer hypotheekrente betalen dan de scherpste aanbieding in de markt. Als de consument een hypotheek afsluit via een zelfstandig adviseur is het verschil met de scherpste aanbieding in de markt kleiner: 0,3%.
Daarnaast wordt in dit onderzoek vastgesteld dat consumenten die hun hypotheek direct bij een bank afsluiten, gemiddeld € 800 minder voor het hypotheekadvies betalen dan consumenten die het advies bij een zelfstandig adviseur inwinnen.
Wat de effecten zijn van deze verschillen voor starters en huizenzoekers is mij niet bekend. Het staat een consument vrij zelf een adviseur te kiezen die adviseert over een passende hypotheek. Advies kan worden gegeven door een zelfstandige adviseur of door een adviseur in dienst van een kredietaanbieder zoals een bank. Ook kunnen consumenten ervoor kiezen zonder tussenkomst van een adviseur een hypotheek af te sluiten. In de onderzoeksgroep kiest naar verluidt 30% van de consumenten ervoor om advies in te winnen bij een bank en 62% kiest voor een zelfstandige adviseur. De toegevoegde waarde van een zelfstandig adviseur is onder meer gelegen in het breder kunnen vergelijken van hypotheken die in de markt worden aangeboden.
Voor de meeste consumenten is niet alleen de hoogte van de hypotheekrente relevant bij de keuze van de hypotheek, maar vinden zij het ook belangrijk dat de hypotheekvoorwaarden passen bij hun persoonlijke situatie. Consumenten kunnen bijvoorbeeld meer belang hechten aan specifieke voorwaarden (zoals flexibiliteit met betrekking tot de mogelijkheid tot het doen van extra aflossingen, de mogelijkheid de hypotheek mee te nemen bij een verhuizing of een langere geldigheid van de hypotheekofferte) in plaats van de laagste prijs. Hoeveel consumenten om deze reden «duurder uit zijn» is niet bekend. Ook kunnen advieskosten hoger zijn als de klantsituatie complexer is.
Het is belangrijk dat financiële dienstverleners duidelijk zijn over de aard van de dienstverlening, zodat consumenten weten wat zij kunnen verwachten. Een hypotheekadviseur dient het advies te baseren op de relevante informatie over de situatie en de wensen van de klant.
Kunt u een overzicht geven van de afsluitkosten van de hypotheekadviseurs en die van de hypotheekverstrekkende banken?
Nee, de rijksoverheid houdt geen overzicht bij van de afsluitkosten van de verschillende hypotheekadviseurs en kredietaanbieders. Veel zelfstandige hypotheekadviseurs en banken publiceren hun adviestarieven op hun website. Daarnaast zijn er vergelijkingssites waar de tarieven van de verschillende adviseurs kunnen worden vergeleken.
Een adviseur dient de consument altijd vooraf te informeren over de kosten van zijn dienstverlening door middel van het dienstverleningdocument. Het dienstverleningsdocument bevat onder andere de volgende informatie:
Door middel van het dienstverleningsdocument kan de consument verschillende financiële dienstverleners met elkaar vergelijken. Uit de evaluatie van het provisieverbod bleek dat de effectiviteit van het dienstverleningsdocument voor verbetering vatbaar is. Daartoe onderzoek ik momenteel de mogelijkheden. In de Kamerbrief over de vervolgacties na de evaluatie van het provisieverbod zal ik u hierover nader informeren.
Kunt u de resultaten uit dit artikel bevestigen? Hebt u meer cijfers of een overzicht van hoeveel mensen kiezen voor financiële producten van slechts één geldverstrekker? Zo ja, kunt u deze geven?
Het onderzoek van hypotheekonderzoek.nl is gebaseerd op antwoorden die 382 consumenten hebben gegeven aan het online panel van Panelclix. Enkel de samenvatting van dit onderzoek is openbaar gemaakt. Ik kan de resultaten van dit onderzoek niet bevestigen.
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft voor haar Consumentenmonitor2 in het voorjaar 2017 onderzocht via welk kanaal consumenten hun hypotheek afsluiten. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat in het eerste kwartaal van 2017 64% van de consumenten een hypotheek afsloot via de zelfstandig adviseur, 31% via een bank, en 2% rechtstreeks via een verzekeraar. Daarnaast concludeerde onderzoeksbureau Decisio in haar onderzoek naar de markteffecten van
het provisieverbod dat er een lichte trendmatige groei te zien is van het intermediaire kanaal ten koste van het bankkanaal.
Is er sprake van te weinig concurrentie op deze markt en ziet u de negatieve gevolgen voor afnemers van financiële producten, zoals hypotheken, indien er te weinig aanbod is?
Ik heb geen signalen dat er onvoldoende concurrentie is op de Nederlandse hypotheekmarkt. Bovendien houdt de Autoriteit Consument & Markt ook toezicht of financiële ondernemingen zich aan de mededingingsregels houden. Op dit moment zijn er ruim 40 hypotheekaanbieders op de markt. De hoogte van de rentetarieven voor de verschillende rentevaste perioden zijn bekend en ook de meeste hypotheekvoorwaarden zijn met elkaar te vergelijken. Daarnaast worden de advieskosten transparant gemaakt door middel van het dienstverlenings-document. Zoals ik eerder aan de Kamer heb medegedeeld3 ga ik onderzoeken hoe de informatie uit het dienstverleningsdocument beter kan aansluiten op wat klanten nodig hebben om vormen van dienstverlening en verschillende dienstverleners te vergelijken. Daarbij zal ik ook in gesprek gaan met vergelijkingssites om te bezien of zij hierin een rol zouden kunnen spelen. Hierop zal ik terugkomen in de brief waarin ik de vervolgacties na de evaluatie van het provisieverbod uitwerk.
Wat doet het kabinet, en wat is het kabinet nog van plan te doen om de concurrentie in de markt te bevorderen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van mening dat de transparantie in de hypotheekmarkt momenteel nog onvoldoende is? Zo nee, hoe verklaart u de resultaten van het artikel? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de transparantie in de markt te bevorderen?
Uit het onderzoek van hypotheekonderzoek.nl komt naar voren dat consumenten die een nieuwe hypotheek rechtstreeks afsluiten bij de bank meer rente betalen dan via een zelfstandig hypotheekadviseur. Het onderzoek laat ook zien dat 62% van de consumenten hun hypotheek afsluit via een zelfstandig adviseur, 30% doet dit via een adviseur verbonden aan een bank, en 8% sluit de hypotheek af zonder adviseur.
Hieruit maak ik niet op dat er onvoldoende transparantie is op de hypotheekmarkt. Zoals eerder opgemerkt staat het de consument vrij om zelf een keuze te maken via welk kanaal hypotheekadvies wordt ingewonnen en is de adviseur verplicht om de consument via het dienstverleningsdocument te informeren over het aantal producten die in het advies vergeleken wordt.
Bent u van mening dat de horizontale integratie bij banken hierin nog een rol speelt? Deelt u de mening dat de integratie van hypotheekverlening en makelaarsdiensten beide diensten kan schaden en nadelig kan uitpakken voor de klant?
Ik heb op dit moment ten aanzien van beide vragen geen signalen.
Staat u nog achter uw antwoorden op eerder gestelde vragen van het lid Koerhuis over het bericht «Hypotheekkeurslijf nekt starters en senioren», waarbij u het van belang achtte dat consumenten toegang hebben tot verantwoorde hypotheekstrekking? Bent u van mening dat dit ook betekent dat mensen gemakkelijk en voldoende inzicht zouden moeten hebben tot de voorwaarden van de verschillende hypotheekverstrekkers?
Ja, ik vind het nog steeds van belang dat consumenten toegang hebben tot verantwoorde hypotheekverstrekking. Ook deel ik het standpunt dat mensen eenvoudig de voorwaarden en tarieven van de verschillende hypotheekverstrekkers moeten kunnen vergelijken. Met behulp van adviseurs/bemiddelaars en vergelijkingssites kunnen consumenten tegenwoordig de voorwaarden en tarieven van verschillende hypotheken vergelijken.
Deelt u de mening dat bij het kiezen van de juiste hypotheek het belang van een transparante markt voorop staat, zodat de afnemers van de hypotheken de beste en goedkoopste keuze kunnen maken?
Ik vind het belangrijk dat consumenten correcte en duidelijke informatie op een effectieve manier tot hun beschikking krijgen, of kunnen krijgen via hun adviseur, zodat consumenten de verschillende hypotheken adequaat kunnen beoordelen en tot een goede keuze kunnen komen. De goedkoopste hypotheek hoeft niet altijd de best passende hypotheek te zijn zoals in antwoord op vraag 2 is toegelicht.
De uitzetting van de in de Hoornze zedenzaak voor verkrachting veroordeelde Mohamed M. |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Herinnert u zich het bericht «Dijkhoff: Somalische aanrander uitzetten»1 en kent u het bericht «Slachtoffer Sylvia geschokt: aanrander nog steeds hier»2?
Ja.
Is er begonnen met de procedure teneinde de verblijfsvergunning van Mohamed M. in te trekken en hem vervolgens uit te zetten? Zo ja, wanneer is er met die procedure begonnen en wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom niet?
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechter heeft aan deze straf een proeftijd verbonden van 2 jaar. In deze twee jaar mag de verdachte zich niet schuldig maken aan een misdrijf. Daarnaast moet de verdachte zich houden aan de voorwaarden van de reclassering en mag hij geen (in)direct contact opnemen dan wel zoeken met het slachtoffer.
Na het onherroepelijk worden van de strafrechtelijke veroordeling van de vreemdeling is de IND op 15 augustus 2017 met de intrekkingsprocedure begonnen. Het besluit om de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken is op 9 november 2017 aan de vreemdeling bekendgemaakt. Tegen het besluit tot intrekking is door de vreemdeling geen beroep ingesteld, waardoor het intrekkingsbesluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 mei 2018 het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei 2018 is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
Heeft de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) Mohamed M. al tot ongewenst vreemdeling verklaard? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In situaties als deze is ongewenstverklaring juridisch niet mogelijk. Conform de huidige wet- en regelgeving heeft de vreemdeling een vergelijkbare maatregel, te weten een inreisverbod opgelegd gekregen voor de duur van 10 jaar. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende deze periode geen toegang heeft tot Nederland, andere landen van de Europese Unie/ de Europese Economische Ruimte en Zwitserland. De duur van het inreisverbod is gestart op de dag van uitzetting, dus 25 mei 2018.
Bevindt Mohamad M. zich momenteel in vreemdeligendetentie? Zo nee, waarom niet en is bij de justitiële autoriteiten of de IND bekend wat de verblijfplaats van Mohamed M. is? Zo nee, waarom niet en hoe kan dan voor zijn uitzetting worden gezorgd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er gedaan teneinde te voorkomen dat Mohamed M. in de buurt van zijn slachtoffer komt of nieuwe slachtoffers kan maken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitzetting van Mohamed M.? Zijn er belemmeringen teneinde hem uit te zetten? Zo ja, wat zijn die en hoe kunnen die worden weggenomen? Zo nee, waarom is Mohamed M. dan nog niet uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
De berichten "Aanrander nog hier" en "Doodsbang voor het monster uit Hoorn." |
|
Sietse Fritsma (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
|
|
Kent u de berichten «Aanrander nog hier» en «Doodsbang voor het monster uit Hoorn.»1?
Ja.
Waarom is asielzoeker en dader van verkrachting Mohammed M. nog steeds in Nederland terwijl op 22 februari 2018 het onvoorwaardelijk deel van zijn straf erop zit en de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan het slachtoffer heeft beloofd dat hij wordt uitgezet?
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
Zelfs al zou het regelen van de benodigde reisdocumenten de vertraging veroorzaken, waarom is dit nog steeds niet op orde, terwijl de voormalig Staatssecretaris op 7 juli 2017 heeft bevestigd dat wordt gestart met de intrekking van de verblijfsvergunning en van de uitzetting.
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is de verblijfsvergunning ingetrokken?
Het besluit om de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken alsmede het opleggen van een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar is op 9 november 2017 aan de vreemdeling bekendgemaakt.
Waarom moet het slachtoffer voor de zoveelste keer zelf achter de feiten aan, omdat het Openbaar Ministerie, in strijd met het beleid dat aan de Tweede Kamer is beloofd, haar niet actief heeft geïnformeerd?
Deelt u de mening dat het een gotspe is dat het slachtoffer, dat eerst zelf voor de opsporing van de dader heeft gezorgd, nu wederom in onzekerheid en angst moet leven, omdat de overheid haar voor de tweede keer in de steek laat? Zo ja, wat gaat u er aan doen teneinde hier per direct een einde aan te maken?
Bent u bereid excuses te maken aan het slachtoffer voor dit wanbeleid? Zo nee, waarom niet?
Kunt u garanderen dat betrokkene alsnog zeer snel uit Nederland wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De telefonische verkoop van ongevraagde producten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
|
|
|
Kent u het bericht «Gratis puzzelboek van Puzzelbrein blijkt abonnement te zijn»?1
Ja.
Deel u de mening dat indien de wijze waarop de in het bericht genoemde bedrijf zijn product verkoopt al juridisch toegestaan zou zijn, het tenminste om een methode gaat waarbij de consument te gemakkelijk een niet weloverwogen beslissing kan nemen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Consumenten kunnen worden benaderd door bedrijven om gratis kennis te maken met hun producten of diensten, al dan niet in combinatie met een abonnement. Dit is op zichzelf een toegestane wijze van marketing. Het is echter niet toegestaan dat consumenten zich onbewust via een proefzending abonneren op betaalde vervolgzendingen.
Bedrijven moeten op basis van artikelen 193a en verder en 230g en verder van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (ter implementatie van richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG) en richtlijn inzake consumentenrechten (2011/83/EU)) duidelijke informatie verstrekken over de voornaamste kenmerken, de prijs en de duur van de overeenkomst en bedrijven mogen consumenten niet misleiden of agressief benaderen. Zo volgt uit de wet dat het misleidend is om een product als gratis, voor niets of kosteloos te omschrijven als de consument iets anders moet betalen dan de onvermijdelijke kosten om in te gaan op het aanbod en het product af te halen dan wel dit te laten bezorgen.
Het is niet aan mij om te beoordelen of de handelspraktijk van dit specifieke bedrijf juridisch toelaatbaar is. De ACM is aangewezen om toezicht te houden op naleving van de regels. Wanneer de ACM constateert dat een handelaar in strijd met de regels handelt kan de ACM handhavend optreden en kan de consument een overeenkomst die als gevolg van deze misleidende handeling is gesloten, vernietigen. In het verleden heeft de ACM diverse malen opgetreden tegen handelaren die zich niet aan de regels houden en consumenten gewaarschuwd tegen dergelijke handelspraktijken.
Is het waar dat de Autoriteit Consument en Markt (ACM) eerder aan een aan het genoemde bedrijf gelieerde partner een boete uit heeft gedeeld?
Kassa geeft in haar bericht aan dat de eigenaar van Puzzelbrein de partner is van de eigenaar van Editie Enigma. De ACM heeft in 2015 aan Calatus B.V., uitgever van onder andere het puzzelmagazine Editie Enigma, een boete van in totaal 200.000 euro opgelegd omdat zij oneerlijke handelspraktijken heeft verricht.
Doet de ACM onderzoek naar het in het bericht genoemde bedrijf? Zo nee, waarom niet?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder en ik kan geen uitspraken doen over (eventuele) lopende onderzoeken.
Hoe vaak komt het voor dat de ACM, al dan niet via het loket ConsuWijzer, klachten ontvangt over de telefonische verkoop van producten?
De ACM heeft mij laten weten regelmatig meldingen en klachten te ontvangen van consumenten die zich onbewust via een proefzending abonneren op betaalde vervolgzendingen, en dat de problematiek de aandacht heeft van de ACM.
Deelt u de mening dat ook voor de telefonische verkoop het schriftelijkheidsvereiste zou moeten gaan gelden? Zo ja, overweegt u de wetgeving hierop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Het schriftelijkheidsvereiste geldt al voor de telefonische verkoop van het regelmatig leveren van diensten en het regelmatig leveren van energie, water of stadsverwarming (artikel 230v, zesde lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek). Pas als de consument schriftelijk heeft ingestemd is er sprake van een overeenkomst. Zonder handtekening is de overeenkomst niet geldig en hoeft de consument niet te betalen.
De Europese Commissie heeft recent een onderzoek gepubliceerd over misleidende «gratis» proeven en misleidingen rondom abonnementen. Ik ben met de ACM in gesprek over de conclusies van dit onderzoek. De uitkomsten van deze gesprekken, waar ook het schriftelijkheidsvereiste aan bod komt, neem ik mee in mijn overweging of er voldoende aanleiding is voor het aanpassen van wetgeving.