Het bericht dat slechts 3% van de bijstandsgerechtigden een tegenprestatie levert |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u het item in het achtuurjournaal van 18 januari 2017 gezien?1
Ja.
Constaterende dat u in het item u een verklaring geeft dat gemeenten zelf mogen weten hoe ze omgaan met mensen met een bijstandsuitkering en u heeft aangegeven dat u kunt leven met de «willekeur», kan aangenomen worden dat u bedoelt dat gemeenten de wet correct moeten uitvoeren en zich dus aan de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de sollicitatieplicht en de tegenprestatie moeten houden?
Ja. Ik heb in mijn reactie aangegeven dat gemeenten uiteraard gehouden zijn aan de geldende wet- en regelgeving, waarbij de Participatiewet ruimte biedt aan gemeenten voor het leveren van individueel maatwerk ten aanzien van de invulling van de tegenprestatie. Gemeenten kijken bijvoorbeeld op individueel niveau of iemand al voldoende participeert, of iemand een re-integratietraject volgt, of iemand arbeidsongeschikt is, etc.
Constaterende dat wordt gesteld dat de gemeente Amsterdam de tegenprestatie helemaal niet uitvoert, dit in lijn lijkt met eerdere berichtgeving1 2 en de resultaten van het onderzoek van de inspectie SZW Verordening Tegenprestatie van november 20153 dat 20 gemeenten de tegenprestatie niet correct uitvoeren, klopt het dat de gemeente Amsterdam, met bijna 40.000 bijstandsgerechtigden, de tegenprestatie niet goed uitvoert?
Amsterdam voert de tegenprestatie niet uit conform de eisen die de Participatiewet daaraan stelt.
Zo ja, wat heeft u gedaan om deze gemeente, na eerste berichtgeving van bijna 2,5 jaar geleden, weer in het wettelijke gareel te krijgen?
Ik heb met de wethouder van de gemeente Amsterdam besproken op welke punten de verordening van de gemeente niet in lijn is met de Participatiewet en verzocht om de verordening aan te passen.
Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die u heeft genomen om al deze twintig gemeenten die willens en wetens de wet aan hun laars lappen betreffende de tegenprestatie en waarvan u al ruim een jaar op de hoogte bent, alsnog de wet correct te laten uitvoeren?
De Inspectie SZW heeft eind 2015 geconstateerd dat het merendeel van de gemeenten een verordening tegenprestatie heeft opgesteld die in lijn is met de Participatiewet. Uit het onderzoek bleek ook dat 29 van de 390 gemeenten een verordening hadden die niet voldeed aan de eisen die de Participatiewet daaraan stelt. Van deze 29 gemeenten hebben er 9 direct aangegeven de verordening aan te zullen passen. De overige 20 gemeenten zijn vervolgens benaderd. Op basis van de gevoerde gesprekken blijkt dat op dit moment 17 gemeenten de verordening zodanig aanpassen of hebben aangepast dat deze in lijn is met de Participatiewet. Voor een deel van deze gemeenten behoeft dit nog bestuurlijke bekrachtiging. In drie gevallen vindt nog overleg plaats. Ik heb daarnaast op verschillende momenten bij gemeenten aandacht gevraagd voor een correcte uitvoering van de tegenprestatie, onder meer in de Verzamelbrieven van juni 2015 en juli 2016.
Kunt u een uitleg geven van de opmerking in het journaal dat slechts 3% van de bijstandsgerechtigden een tegenprestatie levert? Waar zijn deze cijfers op gebaseerd?
Het genoemde percentage in het NOS journaal komt uit de Divosa Benchmark Werk en Inkomen. Dit percentage is het gemiddeld aantal mensen dat een tegenprestatie uitvoert, gerekend over de deelnemende gemeenten aan de Benchmark.
Kunt u deze vragen vóór het Algemeen overleg Participatiewet op 26 januari 2017 beantwoorden?
Ja.
De aanpak geluidhinder spoor |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven hoe u tot de slotsom gekomen bent dat er een investering van circa vier miljoen euro nodig is om de meest urgente locaties van booggeluid aan te pakken?1 Hoe is dit bedrag opgebouwd?
Booggeluid kan sterk worden verminderd door plaatsing van zogeheten Spoorstaafconditioneringssystemen (SSCS-sen) langs het spoor. Bij de bepaling van de hoogte van de investering heb ik mij gebaseerd op de recente ervaringen van ProRail en van mijn ministerie met aanschaf en onderhoud van deze installaties (er staan reeds meer dan 2000 SSCS-sen op spooremplacementen). Deze ervaringen betreffen zowel de benodigde aantallen, als de aanschaf- en onderhoudskosten van de SSCS-sen. Het bedrag van vier miljoen euro is inclusief beheer en onderhoud tot het einde van de MIRT-periode (2030). De gemeenten Eindhoven en Oss hebben recent op eigen kosten SSCS-systemen laten plaatsen; mijn ministerie zal deze gemeenten voor deze kosten compenseren.
Bovengenoemde aanpak geldt voor sanering van de meest urgente locaties (Hilversum, Leiden, Soest en Nijmegen).
Kunt u aangeven hoe de aanpak van deze meest urgente locaties er precies uitziet? Wat kan er gedaan worden en op welke termijn zal dit gebeuren?
Op de genoemde locaties zullen zo spoedig mogelijk SSCS-sen worden geplaatst. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Heeft ProRail al de opdracht gekregen om bij de meest urgente locaties in Hilversum, Leiden, Nijmegen en Soest aan te vangen met de plaatsing van de zogeheten SpoorStaafConditioneringsSystemen? Zo ja, welke termijn is er gesteld aan ProRail om deze plaatsing uit te voeren en af te ronden? Zo nee, wanneer zal Prorail deze opdracht krijgen?
Ik heb ProRail gevraagd de aanpak ter hand te nemen. De opdracht vereist gezien de scope een formele aanbesteding conform de aanbestedingswetgeving. Derhalve wordt momenteel bekeken op welke wijze er, conform deze wetgeving, zo snel als mogelijk invulling kan worden gegeven aan de wens van de decentrale overheden. ProRail verwacht dat de SSCS-sen in 2018 kunnen worden geplaatst.
De asbestproblematiek |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kan worden toegelicht op welke wijze het ontzorgen van particulieren die een (klein, oftewel minder dan 35 m2 groot) asbestdak moeten saneren wordt meegenomen in de Programmatische Aanpak Asbestdaken? Wordt hierbij ook aandacht besteed aan de kennisachterstand die veel particulieren hebben, zoals dat bijvoorbeeld dakleien niet zelf verwijderd mogen worden, de inventarisatieplicht die bij verbouwingen vaker niet dan wel wordt uitgevoerd en het feit dat de meeste particulieren niet weten hoe zij zichzelf en hun omgeving moeten beschermen tijdens een sanering?
In het VAO Externe Veiligheid en Asbest van 19 januari is gesproken over het informeren van burgers over het zelf verwijderen van kleine hoeveelheden asbest (minder dan 35 m2), waaronder asbestdaken, in en rondom de eigen woning. Ik heb uw Kamer toegezegd in aanvulling op communicatie over asbestdaken in het kader van de programmatische aanpak ook particulieren te informeren over het veilig en verantwoord verwijderen van asbest. Hierbij zullen particulieren – via de website van Milieu Centraal – worden geïnformeerd over onder meer de inventarisatieplicht, het beschermen van de leefomgeving en het beschermen van degene die het asbest verwijdert, en over wat wel en wat niet door particulieren verwijderd mag worden.
Bent u bekend met het feit dat in Harderwijk asbestvervuilde bodem is toegedekt met schone grond en nu een woonwijk wordt gebouwd?1 Bent u bereid tot het instellen van een onderzoek naar de mogelijke risico’s van verplaatsing van asbestdeeltjes door de grond en de gevolgen daarvan op woningbouw?2
Ja, ik ben bekend met het feit dat in Harderwijk een sanering van de door asbest vervuilde grond plaatsvindt en dat er vervolgens een woonwijk op wordt gebouwd. De sanering is onder meer uitgevoerd door twee meter vervuilde grond weg te halen en schone grond terug te leggen. Hiermee is de asbestverontreiniging grotendeels weggehaald. Daarnaast heeft de provincie Gelderland gebruiksbeperkingen opgelegd. Deze zorgen er voor dat de schone grond niet wordt vermengd met dieper gelegen, mogelijk verontreinigde, grond. Er is veel kennis beschikbaar over de risico's van asbest in de bodem. Ik zie op dit moment derhalve geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen.
Heeft u duidelijk de risico’s in beeld die het asbestcementleidingdeel van het drinkwaterleidingnet kan vormen, bijvoorbeeld nierkanker?3 Bent u bereid tot het instellen van nieuw onafhankelijk onderzoek naar de laatste inzichten met betrekking tot deze leidingen? Zo nee, waarom niet?
In het verleden werden transport- en hoofdleidingen van met asbest versterkt cement gebruikt. In 1993 heeft de Wereldgezondheidsorganisatie richtlijnen voor drinkwaterkwaliteit opgesteld en toen geconcludeerd dat er geen overtuigende bewijslast was dat het inslikken van asbest gevaarlijk is. Ook in recentere epidemiologische studies is geen duidelijk verband tussen orale blootstelling aan asbest en een verhoogde kankerincidentie aangetoond. In de GGD-richtlijn uit 2014 is weergegeven dat uit publicaties van 2012 (IARC) en 2014 (RIVM-RIKILT) blijkt dat er geen duidelijke relatie is. In Nederland wordt het drinkwater al sinds geruime tijd geconditioneerd waardoor de afzetting van asbestvezels in het drinkwater wordt beperkt.
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat aanvullend onderzoek nodig is. Door drinkwaterbedrijven worden wel op beperkte schaal analyses uitgevoerd naar de concentraties van asbest in drinkwater. In de meest recente monitoringsronde van begin 2016 blijkt er slechts sprake te zijn van zeer lage concentraties.
Is bekend wat de risico’s zijn van asbesthoudende consumentenproducten zoals talk in waskrijt en make-up, edelstenen, latex handschoenen en andere talkhoudende producten met tremoliet en actinoliet?4 Op welke wijze is de Nederlandse consument beschermd tegen asbesthoudende talk?5
Er zijn sedert een groot aantal jaren geen signalen ontvangen over talk die mogelijk asbesthoudend kan zijn. Er is ook geen recent onderzoek bekend waaruit blijkt dat momenteel asbesthoudende talk verwerkt wordt in de genoemde talkhoudende producten. Wel heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) signalen ontvangen dat asbesthoudende edelstenen als tremoliet en actinoliet te koop worden aangeboden. Op korte termijn laat de ILT hiervoor een waarschuwing uitgaan gericht op de kopers van dit soort stenen. Daarnaast zal de ILT de aanbieders van edelstenen inspecteren.
Bent u bereid onderzoek in te stellen naar de risico’s van glas- en steenvezel of -wol?6 Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft reeds een verkennend onderzoek uitgevoerd naar welke informatie in openbare literatuur beschikbaar is over de samenstelling van isolatiematerialen en welke stoffen eruit kunnen vrijkomen7. Hieruit is niet gebleken dat er onoverkomelijke gezondheidsrisico’s zijn bij toepassing van minerale wol. Net als bij andere isolatiematerialen dienen er voorzorgsmaatregelen te worden getroffen, zoals het gebruik van handschoenen. Dit onderzoek is in opdracht van onder meer het Ministerie van Infrastructuur en Milieu uitgevoerd en in 2016 afgerond.
Bent u bereid te onderzoeken welke consumenten- en industriële toepassingen er in Nederland zijn van keramische vezels en koolstof nanobuisjes, welke waarschijnlijk net zo gevaarlijk als asbest zijn?7 Bent u bereid onderzoek in te stellen naar de risico’s van keramische vezels en koolstof nanobuisjes? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen verplichte registratie van toepassingen van nanomaterialen. Dit maakt dat een onderzoek naar toepassingen in Nederland op dit moment weinig op zou leveren, aangezien we nu afhankelijk zijn van wat bedrijven vrijwillig aan informatie hierover willen leveren. Zoals u weet, is Nederland van mening dat een registratiesysteem van toepassingen van nanomaterialen alleen op EU-niveau nuttig zou zijn in verband met de sterk internationaal georiënteerde markt van deze technologie en haar toepassingen. Eind 2016 heeft de Europese Commissie besloten om geen verplicht registratiesysteem op te zetten maar wel een zogenaamd «EU observatory» in te richten, dat op EU-niveau de beschikbare informatie over toepassing van nanomaterialen uit bestaande systemen zal verzamelen. Zo zal de beschikbare informatie over eigenschappen en toepassingen van nanomaterialen beter ontsloten worden.
Conform REACH9 zijn bedrijven verplicht zelf gegevens aan te leveren over eventuele risico’s van stoffen, met inbegrip van de eigenschappen van de nanovormen die zij op de markt brengen. Er is en wordt internationaal al veel onderzoek gedaan naar de risico’s van koolstof nanobuisjes. Het RIVM houdt mij regelmatig op de hoogte van de resultaten, en duidt deze ook vanuit de brede expertise die het RIVM heeft op het gebied van risico-onderzoek. Er zijn veel verschillende typen koolstof nanobuisjes. Tot op heden zijn er voor de meeste koolstof nanobuisjes geen overtuigende aanwijzingen van kankerverwekkende eigenschappen. Het IARC heeft één type koolstof nanobuisje (MWCNT-7) geclassificeerd als «mogelijk kankerverwekkend voor de mens».
Keramische vezels kunnen onder de definitie van nanomaterialen vallen, afhankelijk van de dimensies/maat van de vezel. Als afzonderlijke groep van materialen worden keramische vezels volgens de Nederlandse lijst met kankerverwekkende stoffen en processen als bedoeld in artikel 4.11 van het Arbeidsomstandighedenbesluit reeds als kankerverwekkend beschouwd. Dit betekent dat voor deze groep materialen voldoende informatie beschikbaar is om op basis van de Arbowet bedrijven te verplichten passende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld om blootstelling van werknemers te voorkomen of zo veel mogelijk te beperken.
Bent u bekend met de problemen die omgevingsdiensten in veel gemeenten ervaren met de handhaving van asbestregelgeving, zoals het niet kunnen optreden tegen de montage van zonnepanelen op asbestdaken in Lelystad en het dumpen van asbest in Almere?8 Op welke wijze kunnen deze incidenten worden voorkomen? Kunt u aangeven in hoeverre deze problematiek volgens u te maken heeft met het feit dat gemeenten zelf bepalen welke handhavingstaken ze wel en niet uitbesteden aan een omgevingsdienst?
Het is op grond van het Productenbesluit Asbest niet toegestaan in een asbestdak gaten te boren, ook niet om een zonnepaneel te bevestigen. De ILT ziet toe op de naleving van het Productenbesluit Asbest. Ook de Woningwet, het Bouwbesluit en de Wet milieubeheer worden overtreden wanneer zonnepanelen op asbestdaken worden bevestigd als het asbestdak daarbij beschadigd wordt. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht hierop. Het dumpen van asbest is een strafbaar feit waarop lastig preventief gehandhaafd kan worden. De verplichtstelling van het landelijke asbestvolgsysteem (LAVS) zal het toezicht ondersteunen bij het terugdringen daarvan.
In het kader van de straf- en bestuursrechtelijke handhaving speelt vooral de politie een rol. Op grond van artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering is de politie belast met de strafrechtelijk handhaving van de milieuwetgeving. Gemeenten en provinciën mogen slechts deels zelf bepalen welke taken in relatie tot asbest door de omgevingsdienst worden uitgevoerd. In het basistakenpakket is het milieutoezicht op bedrijfsmatige asbestsanering en op het op- en overslaan van verwijderd asbest opgenomen. Aanvullend kunnen andere (asbest)taken als plustaak worden ondergebracht bij een omgevingsdienst.
Kunt u toelichten waarom er nog geen verplichte asbestinventarisatie is van openbare gebouwen zoals scholen en ziekenhuizen, ook al weten vele scholen en ziekenhuizen niet waar asbest zit?9 Bent u bereid achterblijvende gemeenten tot een asbestinventarisatie te bewegen?
In het verleden is met uw Kamer van gedachten gewisseld over een verplichte asbestinventarisatie voor scholen en ziekenhuizen. In de brief van 7 maart 201312 is gemeld dat 84% van alle ziekenhuizen geheel of gedeeltelijk is geïnventariseerd. In de brief van 4 december 201313 is gemeld dat 64% van de responderende scholen hun gebouw geïnventariseerd hadden. In mijn brief van 2 juni 201614 kon ik aangegeven dat een onderzoek van de GGD GHOR heeft uitgewezen dat het aantal scholen dat een vrijwillige asbestinventarisatie heeft uitgevoerd groter is dan werd aangenomen. Het uitvoeren van een asbestinventarisatie is wettelijk verplicht voor alle gebouwen als er sprake is van onderhoud, verbouwing of sloop.
Kunt u toelichten op welke wijze wordt gehandhaafd op verantwoorde en kundige sanering van asbest door particulieren en door gemeenten? Kunt u toelichten op welke wijze wordt gehandhaafd op de invoer van asbesthoudende producten?
Particulieren moeten eerst een sloopmelding doen bij de gemeente voordat het asbest verwijderd mag worden. De gemeente is verantwoordelijk voor het toezicht op particulieren die zelf asbest verwijderen. Gemeenten mogen zelf geen asbest verwijderen en zijn verplicht hiervoor gecertificeerde asbestinventarisatie en asbestverwijderingsbedrijven in te schakelen. Verder moeten gemeenten ook een asbestmelding (bij zichzelf) indienen en houdt de omgevingsdienst toezicht op de uitvoering van de sanering.
De ILT is verantwoordelijk voor het toezicht op het productenbesluit waarin het verbod op de invoer van asbesthoudende producten is vastgelegd. De inspectie voert controles uit en ontvangt meldingen over producten waarin mogelijk asbest is verwerkt.
De mensenrechtensituatie in Marokko |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de passage over de mensenrechtensituatie in Marokko in het World Report 2017, dat recentelijk werd gepubliceerd door Human Rights Watch?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop? Herkent u het beeld dat Marokko weliswaar qua wetgeving stappen in de goede richting zet, maar dat in de praktijk grote zorgen blijven bestaan over onder meer de onafhankelijkheid van de rechtspraak, repressie door politie en veiligheidsdiensten en tegenwerking van Niet-Gouvernementele Organisaties (NGO's)?2
Ja, het kabinet is bekend met de door u aangehaalde passage over de mensenrechtensituatie in Marokko. Er zijn inderdaad goede stappen gezet wat betreft de wetgeving en implementatie op het gebied van de rechten van de mens. Uit rapporten, zoals dat van Human Rights Watch, informatie uit de media en van het maatschappelijk middenveld in Marokko (waaronder de Association marocaine des droits humains) blijkt echter ook dat er op verschillende gebieden nog zeker ruimte voor verbetering blijft.
Klopt het dat mensenrechtenorganisaties als Amnesty International en Human Rights Watch nog steeds geen toegang krijgen tot Marokko om onderzoek te doen? Zo ja, heeft u hiertegen protest aangetekend? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit alsnog te doen?
Het klopt dat onderzoeksmissies van Amnesty International en Human Rights Watch nog steeds geen vrije toegang krijgen. Wel is een lokaal kantoor van Amnesty International actief in Marokko.
Nederland stelt de ruimte van internationale en nationale NGO’s om in Marokko te opereren regelmatig aan de orde bij de autoriteiten, zowel in bilateraal, als in EU-verband.
Wat is de laatste stand van zaken aangaande het onderzoek naar de gruwelijke dood van visverkoper Mohsin Fikri, die in oktober vorig jaar werd vermalen in een vuilniswagen nadat zijn handelswaar door de politie in beslag was genomen? Klopt het dat na onderzoek inmiddels degene die de machine van de vuilniswagen zou hebben aangezet is geïdentificeerd?3
Na de dood van Mohsin Fikri heeft de Marokkaanse regering het belang van een uitgebreid onderzoek naar de gebeurtenissen benadrukt. Het proces is op 2 maart begonnen. Er zijn 9 verdachten, waarvan er drie – allen van het bedrijf dat de vuilniswagen bediende – worden vervolgd voor doodslag. Anderen worden aangeklaagd in verband met het falsificeren van officiële documenten.
Is er sprake van een onafhankelijk onderzoek naar de betrokkenheid van aanwezige politieagenten en overheidsfunctionarissen? Deelt u de twijfel hierover, gezien de conclusies van Human Rights Watch in het eerder genoemde rapport, waarin onder meer wordt gesteld dat eerlijk onderzoek naar het optreden van de politie zeldzaam is?
Het is vooralsnog moeilijk om een goed oordeel te vellen over de kwaliteit van het onderzoek. Deze zaak is in Marokko nog onder de rechter, uiteraard zal de Nederlandse ambassade de ontwikkelingen nauwgezet blijven monitoren. Ook de Marokkaanse pers en het maatschappelijk middenveld volgen de zaak op de voet.
Bent u bereid om bij Marokko nogmaals aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek en om via de Nederlandse ambassade de ontwikkelingen zorgvuldig te monitoren, bijvoorbeeld door eventuele rechtszaken bij te wonen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de georganiseerde protesten naar aanleiding van de dood van Fikri nog steeds aanhouden, zowel in steden en dorpen als op internet en dat de politie eerder deze maand met harde hand een demonstratie neersloeg in de stad Al Hoceima? Bent u bereid om bij de Marokkaanse autoriteiten aan te dringen op een onafhankelijk onderzoek naar dit optreden van de politie en het recht op vrijheid van demonstratie te benadrukken?
De protesten blijven met enige regelmaat doorgaan, vooral in Al Hoceima en de regio. Er zijn berichten dat op 4 januari een demonstratie met harde hand door de politie is gestopt. Op 5 februari zouden bij een protest in Boukidaren 27 agenten gewond zijn geraakt. Het is op dit moment aan de Marokkaanse instanties om ervoor te kiezen hoe een dergelijk onderzoek wordt ingesteld. Nederland zal de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen en met regelmaat het belang van de eerbiediging van het recht op vrijheid van demonstratie blijven benadrukken in de bilaterale contacten, alsmede in EU-verband.
In hoeverre dragen Nederlandse projecten bij aan het bevorderen van eerlijke rechtspraak en het tegengaan van geweld door politie en veiligheidsdiensten? Kunt u aangeven welke projecten hieraan bijdragen en welke resultaten hiermee worden bereikt?
Nederland steunt een aantal projecten dat hier direct of indirect een bijdrage aan levert.
Zo steunt Nederland onder meer projecten van de American Bar Association in Marokko, waarbij advocaten en rechters worden getraind om de internationale mensenrechtenverdragen toe te passen in hun werk en hiermee de jurisprudentie meer in lijn te brengen met internationale mensenrechtenverdragen. Een van de projecten bereikte boven verwachting meer dan 600 jonge advocaten en advocaat-stagiaires door heel Marokko. Het project dat zich richt op rechters is net van start gegaan. Daarnaast steunde Nederland van 2014 tot en met 2016 een project van de NGO AGRAW, gericht op het bevorderen van het respect voor de rechten van gevangenen. Hiermee werden in een jaar tijd meer dan 300 o.a. magistraten, advocaten, journalisten en gevangenispersoneel in met name het noorden van Marokko gesensibiliseerd op het gebied van mensenrechten en in het bijzonder de rechten van gevangenen.
Ook de Europese Unie voert in het kader van het Nabuurschapsbeleid een aantal grote programma’s in Marokko uit die gericht zijn op het doorvoeren van justitiële en rechtsstatelijke hervormingen.
Het bericht ‘School lokt leerling met vliegreisje’ |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «School lokt leerling met vliegreisje»?1
Ja.
Deelt u mening dat belastinggeld dat bestemd is voor onderwijs zoveel mogelijk in de klas terecht zou moeten komen en zo min mogelijk aangewend zou moeten worden voor marketing en PR-activiteiten?
Ja.
Hoe reageert u op de voorbeelden van werving van nieuwe scholieren uit dit artikel?
Scholen dienen publieke onderwijsbekostiging primair in te zetten voor het onderwijs. Ook mogen scholen bekostiging inzetten voor naamsbekendheid en het voorlichten van aankomende leerlingen. De instellingsaccountant ziet toe op de rechtmatigheid van de uitgaven van scholen. De inspectie ziet daar bovenop toe of de uitgaven een redelijke relatie met het onderwijs hebben. In gevallen waar bij de besteding van de bekostiging de relatie met het onderwijs niet aanwezig is, treedt de inspectie als toezichthouder op.
Bent u bekend met de bestuurlijke afspraken2 die scholen voor primair en voortgezet onderwijs in Breda hebben gemaakt in het Bestuurlijk Overleg Breda over de overgang van primair naar voortgezet onderwijs, waaronder centrale voorlichting en Open Dagen?
Ja.
Ziet u voor uzelf een rol weggelegd om het delen van goede voorbeelden, zoals die van het Bestuurlijk Overleg Breda, waardoor -met behoud van een pluriform scholenaanbod- een gelijk speelveld wordt gecreëerd tussen scholen en geldverslindende, tijdrovende reclameactiviteiten achterwege blijven?
Het Bestuurlijk Overleg Breda is een interessant voorbeeld van de manier waarop besturen en scholen het goede gesprek aangaan over het onderwijsaanbod in de regio. Hoewel het Ministerie van OCW vanuit haar stelselverantwoordelijkheid niet de partij is om dergelijke lokale en regionale initiatieven goed- dan wel af te keuren, sta ik uiteraard positief tegenover deze ontwikkelingen. Om het leren van best practices te stimuleren hebben de PO-Raad en de VO-raad een website opgericht over de regelgeving rond de overgang van het basis- naar het voortgezet onderwijs. Naast uitleg over de geldende wet- en regelgeving op dit punt worden ook goede praktijkvoorbeelden gedeeld. Deze zijn te vinden via: http://www.nieuweregelgevingovergangpo-vo.nl/praktijkvoorbeelden/. Ik heb het Handboek overgang PO-VO van de Bredase schoolbesturen aan de beide sectorraden gestuurd en aan hen voorgesteld het document nader te bekijken en deze bij welbevinden op de webpagina te plaatsen.
Het bericht ’15-jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen’ |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «15-jarige scholier pleegt zelfmoord na pesterijen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Met afschuw hebben we kennis genomen van dit bericht. Daarom blijven we benadrukken dat niemand weg mag kijken bij misstanden als pesten. Het is hartverscheurend dat een kind geen andere uitweg meer ziet dan een eind aan zijn leven te maken.
Wat is uw reactie op uitingen van nabestaanden?2
De emotie en de boosheid van nabestaanden is heel goed te begrijpen. Daarom heb ik zelf contact gehad met de school en heeft de school contact met de familie opgenomen. Gelukkig kon de familie aanwezig zijn bij de herdenking die vrijdagmorgen 13 januari plaatsvond op de school. De school heeft aangegeven contact te houden met de familie.
Hoe gaat het kabinet invulling geven aan de uitspraken van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap «»Kaart het aan, bespreek het, kijk niet weg»», die zij tijdens het televisieprogramma Jinek heeft gedaan?3
Wij geven hier al invulling aan. De wet Veiligheid op school heeft als doel dat scholen zich inspannen om pesten tegen te gaan. En dat scholen zorgen voor sociale veiligheid. In de wet staat dat scholen:
De Onderwijsinspectie ziet toe op de uitvoering van deze wettelijke verplichting. In het toezicht op de zorgplicht van scholen let zij ook op deze monitoring.
De PO-Raad en de VO-raad ondersteunen scholen om een sociaal veilige omgeving voor leerlingen te maken. Dit staat in het actieplan Sociale Veiligheid op School. Onderdeel van de aanpak is ondersteuning door de Stichting School en Veiligheid. Scholen kunnen hier terecht voor informatie, advisering en voor trainingen. Daarnaast biedt de stichting, in samenwerking met de PO-Raad en de VO-raad, scholen de mogelijkheid een Ambassadeur sociale veiligheid in te schakelen. Deze kan scholen helpen bij het vormgeven van hun veiligheidsbeleid. Vanuit het actieplan wordt periodiek afgestemd met Ouders & Onderwijs.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de redenen waarom de betrokken instanties niet tot actie zijn overgegaan? Zo ja, wanneer stuurt u de resultaten naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Onder de vlag van het Toezicht Sociaal Domein/Samenwerkend Toezicht Jeugd (TSD/STJ) vindt momenteel een vooronderzoek plaats. Dit richt zich op de hulpverlening door verschillende instanties zoals deze voorafgaand aan de zelfdoding heeft plaatsgevonden. In het onderzoek komen met name de signalering en weging van risico’s, de overdracht van informatie en de kwaliteit van de samenwerking aan de orde. Afhankelijk van de uitkomsten bepalen de betrokken inspecties of een diepgaander onderzoek in STJ-verband nodig is. Daarnaast kan uit het vooronderzoek naar voren komen dat bij één of meer specifieke instellingen of instanties verdiepend onderzoek noodzakelijk is. Dit pakt de betreffende inspectie dan op.
Het is niet gebruikelijk dat lokale rapportages van STJ (zoals rapportages naar aanleiding van een calamiteit) aan de Tweede Kamer worden gestuurd. De inspecties bieden de resultaten van calamiteitentoezicht aan de lokaal verantwoordelijken/betrokkenen aan. Dit betreft hier in ieder geval de gemeente Heerlen en het schoolbestuur.
Deelt u de mening dat de protocollaire (preventieve en repressieve) maatregelen omtrent pesten onvoldoende effectief zijn geweest? Zo ja, bent u bereid dit na te laten leven en waar nodig aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Sinds 1 augustus 2015 zijn scholen in het funderend onderwijs wettelijk verplicht om werk te maken van sociale veiligheid op school. In december vorig jaar heb ik u geïnformeerd over de uitkomsten van de monitor Sociale Veiligheid in en rond scholen in het primair en voortgezet.4 Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderzoekt sinds 2006 iedere twee jaar de veiligheid op scholen. Deze monitor is de eerste meting sinds de invoering van de Wet veiligheid op school.
Uit de monitor blijkt dat de eerste resultaten van deze inzet op schoolveiligheid voorzichtig merkbaar zijn. Er is volgens de onderzoekers over de jaren heen een toenemende aandacht voor veiligheid op scholen. Het veiligheidsgevoel van leerlingen is volgens de onderzoekers stabiel hoog. Van de leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs voelt respectievelijk 97 procent en 95 procent zich veilig.
Ook blijkt, zoals ik u reeds eerder meldde, dat in 2016 minder leerlingen aangaven te zijn gepest dan in 2014.5 Twee jaar geleden gaf 14 procent van de kinderen in het primair onderwijs aan gepest te worden. Dit percentage is gedaald naar 10 procent. Ook in het voortgezet onderwijs worden minder kinderen gepest. Twee jaar geleden ging het om 11 procent van de leerlingen. Dat is nu 8 procent. Als de volgende monitoren deze voortgang bevestigen dan is er sprake van een positieve trend.
Hoewel de eerste resultaten van deze inzet op schoolveiligheid voorzichtig merkbaar zijn is ieder kind dat zich niet veilig voelt er een te veel. Ik constateer dan ook dat de monitor duidelijk maakt dat het onderwerp veiligheid nog steeds blijvende aandacht verdient van iedereen.
Welke middelen worden er ingezet om pesten te voorkomen en aan te pakken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om op korte termijn te onderzoeken hoe pesten in Nederland kan worden uitgebannen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Met de wet Veiligheid op school is de basis gelegd voor het vergroten van de sociale veiligheid van leerlingen en het zoveel mogelijk voorkomen van pesten. Scholen zijn verplicht veiligheidsbeleid te voeren, een aanspreekpunt te hebben en de beleving van veiligheid en het welzijn van hun leerlingen te volgen. De inspectie ziet hier op toe. De PO-Raad en de VO-raad ondersteunen scholen om een sociaal veilige omgeving voor leerlingen te maken. Directe ondersteuning voor scholen is beschikbaar via de Stichting School en Veiligheid.
Zoals beschreven in antwoord op vraag 6 blijkt uit de recente monitor Sociale Veiligheid in en rond scholen dat de eerste resultaten van de versterkte inzet voorzichtig merkbaar zijn. Tegelijkertijd biedt geen enkele aanpak de garantie dat daarmee pesten volledig wordt uitgebannen. We houden nauwlettend in de gaten of de eerste resultaten van de huidige aanpak doorzetten.
Wat is de inzet van Jeugdzorg bij het voorkomen en aanpakken van pesten?
De school is verantwoordelijk voor de sociale veiligheid op school en het voeren van anti-pestbeleid. Vanuit de jeugdgezondheidszorg (JGZ) en de jeugdhulp wordt op diverse manieren ingezet op het voorkomen en aanpakken van pesten.
In 2014 is de JGZ-richtlijn Pesten gepubliceerd. Doel van deze richtlijn is om JGZ-professionals handvatten te geven op de volgende onderdelen: voorlichting, preventie en vroege opsporing, symptomen en signalering, ondersteuning en behandeling, en verwijzing en nazorg bij pesten. Pesten komt aan de orde in de individuele contactmomenten die de JGZ heeft met de leerlingen. Dit zijn drie momenten gedurende het primair onderwijs en twee gedurende het voortgezet onderwijs. Uit deze contacten kan blijken dat individuele leerlingen gepest worden, dan wel dat naar verhouding op een school meer gepest wordt (in vergelijking tot vergelijkbare scholen). Ook kan de school zelf richting de JGZ laten weten dat een leerling op school gepest wordt. Op sommige scholen wordt M@ZL ingezet, waardoor de JGZ betrokken wordt en via een gesprek achter eventuele pestproblemen kan komen.6 De JGZ maakt – zowel bij gepeste als pestende kinderen – een inschatting of er extra individuele aandacht voor deze kinderen nodig is in de zin van begeleiding en verwijzing. Naast de individuele contactmomenten is het mogelijk dat de JGZ samen met school, schoolmaatschappelijk werk en de partners in de wijk een rol speelt in het terugdringen van pestgedrag. De inzet van de JGZ varieert met de mate waarin de school een beroep op haar doet. Zo kunnen er afspraken worden gemaakt over de inzet van de JGZ op school en kan de JGZ adviseren over het inzetten van (collectieve) activiteiten om pestgedrag op een school of in een klas aan te pakken.
Daarnaast werken veel gemeenten en samenwerkingsverbanden aan een samenhangende aanpak om onderwijs en jeugdhulp te verbinden. Vaak zetten zij hiervoor wijk-, buurt- of jeugdteams in die aansluiten op de ondersteuningsstructuur in het onderwijs. Zo kunnen bijvoorbeeld maatschappelijk werkers uit het wijkteam op school aanwezig zijn, om in te springen op ondersteuningsvragen van leerlingen en ouders. Ook in geval van pesten kunnen zij een rol spelen, door bijvoorbeeld groepstrainingen (zoals een sociale vaardigheidstraining) te geven.
Het Nederlands Jeugdinstituut heeft de handreiking «van plagen tot pesten» opgesteld. De handreiking is bedoeld als voorbeeld voor gemeenten. Het geeft houvast bij het ontwikkelen van een preventie- en zorgarrangement. Bovendien kunnen gemeenten hiermee hun bestaande aanbod toetsen en zien welke interventies er bestaan om het eventuele hiaat in te vullen. In de handreiking staan diverse interventies beschreven die gemeenten kunnen inzetten om te komen tot een samenhangend en dekkend (zorg)aanbod.
Kunt u de Kamer een overzicht doen toekomen van hoeveel gevallen van zelfmoord door pesten op school in Nederland hebben plaatsgevonden in de afgelopen vijf jaar uitgesplitst naar jaartal?
Deze specifieke cijfers zijn niet beschikbaar. Gegevens over de doodsoorzaken van alle overleden inwoners van Nederland worden in de Doodsoorzakenstatistiek van het CBS bijgehouden. Van iedere overleden inwoner van Nederland vult de arts een doodsoorzaakverklaring in. Bij het CBS wordt deze informatie verwerkt.
Voor de bepaling van de sterfgevallen door zelfdoding, of een andere niet-natuurlijke dood, wordt naast informatie vanaf de doodsoorzaakformulieren ook informatie opgehaald uit de rechtbankdossiers. Bij het aangeven van het motief voor een zelfmoord wordt altijd het belangrijkste (hoofd)motief ingevuld, terwijl bekend is dat er vaak een opstapeling van redenen is.
Het CBS geeft aan dat «pesten» onder de noemer «psychische stoornissen» valt. Onder de noemer psychische stoornissen vallen uiteraard veel meer soorten problematiek, zoals depressiviteit, schizofrenie en angststoornissen. In de cijfers van het CBS is terug te vinden dat er in 2015 23 jongeren zijn geweest (tot 20 jaar) waarbij als motief voor de zelfdoding een psychische stoornis staat.
Deelt u de mening dat het omgaan met pestgedrag expliciet opgenomen moet zijn in de bekwaamheidseisen van leraren voor het primair en voortgezet onderwijs en daarmee ook in de lerarenopleidingen aan de orde dient te komen? Zo ja, welke actie onderneemt u op dit punt? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daar waar er gepest wordt op school is het van belang dat leerkrachten het signaleren en weten hoe er mee om te gaan. Daarom is onderdeel van de bekwaamheidseisen het scheppen van een veilig, ondersteunend en stimulerend leerklimaat.
Onderdeel van de genoemde aanpak tegen pesten is het verder versterken van de aandacht voor sociale veiligheid in de curricula van de pabo’s en de eerste- en tweedegraadslerarenopleidingen. Ook wordt ingezet op het ondersteunen van actieve leerkrachten. Zij kunnen voor informatie, advisering en trainingen terecht bij de Stichting School en Veiligheid. Ook biedt deze stichting, in samenwerking met de PO-Raad en de VO-raad, scholen de mogelijkheid een Ambassadeur sociale veiligheid in te schakelen. Deze kan scholen helpen bij het vormgeven van hun veiligheidsbeleid. Het ondersteuningsaanbod van de ambassadeurs is onlangs uitgebreid.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het onderwijsveld in het primair en voortgezet onderwijs, met ouderorganisaties en met deskundigen om de omvang van het pestprobleem in kaart te brengen en om afspraken te maken over aanwezigheid en vormgeving van effectief antipest- en antiracismebeleid op scholen? Zo ja, welke concrete acties gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat de school in casu ter verantwoording dient te worden geroepen, omdat zij nalatig is geweest? Zo ja, wat gaat u concreet doen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt er een onafhankelijk onderzoek uitgevoerd door de samenwerkende Rijksinspecties. Daarnaast is de school met een eigen intern onderzoek bezig samen met de politie. De vraag of er sprake zou zijn van nalatigheid van wiens zijde dan ook kan pas worden beantwoord als deze onderzoeken zijn afgerond.
Is er voldoende kennis bij de overheid en/of scholen over digitaal pesten en digitaal racisme? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Digitaal pesten, waaronder digitaal racisme, blijft een zorg in onze gedigitaliseerde maatschappij. In de Monitor Sociale Veiligheid is de leerlingen die aangeven gepest te worden gevraagd naar de manier waarop zij gepest worden. We zien een lichte daling in het pesten via internet. Zo geeft 19 procent van de gepeste leerlingen aan dat dit gebeurt via internet. Dit was in 2014 21 procent.7 Ook hier blijven wij de scholen, de jeugdigen zelf en hun omgeving erop wijzen hoe belangrijk het is om niet weg te kijken. Hierbij is het blijven opdoen van kennis altijd noodzakelijk.
Kinderen en jongeren die worden gepest, kunnen hulp vinden op Pestweb.nl. Ook ouders en leraren kunnen op deze website terecht. Pestweb.nl is een platform tegen pesten, waaronder ook cyberpesten valt, met:
Ook kunnen deskundigen en scholen via het programma van Mediawijsheid.nl kennis opdoen over digitaal pesten of via de website van Kennisnet.89
De bescherming van de universele postdienstverlening en de werkgelegenheid in Nederland |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich het debat over de mogelijke overname van PostNL op 15 november jl.?1
Ja.
Herinnert u zich dat, in het kader van een discussie over het toestemmingsvereiste bij de overgang van substantiële aandelenpakketten, u toegezegd heeft de Poolse casus te onderzoeken?
Ja.
Klopt het dat u dit nog niet gedaan heeft? Kunt u dit alsnog doen en de Kamer hierover spoedig rapporteren?
Hieronder treft u de informatie aan over de Poolse wetgeving ten aanzien van landbouwgrond transacties. Hiermee doe ik tegelijk mijn toezegging gestand die ik heb gedaan tijdens het plenaire debat over post van 15 november 2016.
Klopt het dat er in Polen per 1 mei 2016 een nieuwe wet over landbouwgrond (Wet opschorting verkoop staatslandbouwgronden en aanpassing van enige andere wetten, UWSN), van kracht is, die de staat de mogelijkheid geeft om elke transactie van landbouwgrond van meer dan 3.000 vierkante meter te blokkeren door middel van nationalisatie van deze grond door het staatslandbouwgrondagentschap ANR?
Klopt het dat de Poolse regering in de toelichting van deze UWSN-wet deze bevoegdheid baseert op art. 345 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (regulering eigendom) en dit beroep hierop slechts onderbouwt met het begrip «voedselveiligheid»?
Klopt het dat het begrip «voedselveiligheid» in deze wet niet nader onderbouwd wordt, dat wil zeggen dat er geen verband wordt aangetoond tussen de beoogde eigendomsregulering enerzijds en het ontbreken van voedsel of hongersnood anderzijds?
Klopt het dat er in deze wet een impliciete (niet als zodanig genoemde) aanname zit dat buitenlandse eigenaren van landbouwgrond de voedselproductie zullen staken of verstoren, om op die manier een gebrek aan voedsel te veroorzaken? Hoe redelijk en waarschijnlijk is deze aanname, ook in het licht van het Europese recht?
Klopt het dat in deze wet en de toelichting daarop geen nadere uitleg wordt gegeven over waarom art. 345 VWEU voorrang zou moeten krijgen boven art. 63 VWEU (vrijheid van kapitaalverkeer) en art. 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (bescherming van het eigendomsrecht)?
Klopt het dat er tegen Polen geen infractieprocedure loopt vanwege deze UWSN-wet? Klopt het dus dat door middel van art. 345 VWEU blijkbaar een heel vergaande regulering van eigendom mogelijk is?
Deelt u de mening dat de bescherming van het nationale postbedrijf, met een unieke distributie-infrastructuur en als grootste werkgever van Nederland, een veel groter algemeen belang vertegenwoordigt dan afgelegen stukjes landbouwgrond van 3.000 vierkante meter?
Voor het belang dat ik hecht aan een goed functioneren van de postmarkt en van de verlener van de universele postdienst verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 23 december 2016 (Kamerstuk 29 502, nr. 135).
Waarom heeft dan volgens u de regulering van eigendom van PostNL op basis van dwingende redenen van algemeen belang «geen kans van slagen»?
Regulering van het eigendom van PostNL grijpt in op het vrije verkeer van kapitaal. De ruimte daarvoor wordt ingekaderd door de algemene regels van het EU Verdrag. Een belemmering van het vrij verkeer kan – bij non-discriminatoire belemmeringen – worden gerechtvaardigd wegens dwingende redenen van algemeen belang. Deze omvatten bijvoorbeeld de bescherming van de openbare orde, openbare veiligheid, milieu, volksgezondheid, bescherming van afnemers van diensten, consumentenbescherming.5 Bij deze rechtvaardiging moet niet alleen de niet-economische doelstelling van de belemmering worden onderbouwd, maar ook de noodzakelijkheid en proportionaliteit van de belemmering. Ik heb in uw Kamer eerder beargumenteerd dat regulering van het eigendom van PostNL onverenigbaar is met het vrij verkeer van kapitaal, de vrijheid van vestiging en het principe van gelijke behandeling van de publieke en private sector. Er zijn voldoende andere middelen om de belangen van de consument zeker te stellen. Ook heb ik aangegeven dat in meerdere opvolgende analyses is vastgesteld dat de postdienst niet kan worden aangemerkt als vitale infrastructuur.
Deelt u de mening dat Nederland niet het braafste jongentje van de klas moet zijn? Deelt u de mening dat Nederland sterk en sociaal en assertief moet zijn, en gewoon op moet komen voor de eigen Nederlandse publieke belangen, zoals alle andere EU-landen dat ook gewoon doen?
In de Kamerbrief over Staatsfondsen (Kamerstukken II, 2007/08, 31 350, nr. 1) heeft het kabinet aangegeven dat het uitgangspunt bij eventuele aanvullende beleidsmaatregelen is dat het open karakter van de Nederlandse economie ons veel welvaart en werkgelegenheid brengt. Daarnaast moeten deze maatregelen vanzelfsprekend passen binnen de Europese wet- en regelgeving. Het is daarbij belangrijk om te voorkomen dat eventuele restricties op het kapitaalverkeer de baten die een open economie biedt, verkleint. Ik heb op 30 januari jl. gerapporteerd dat buitenlandse investeringen in Nederland in 2016 meer dan 11.000 banen hebben opgeleverd. Volgens het World Economic Forum staat Nederland op de vijfde plaats van meest competitieve landen in de wereld (WEF, Global Competitiveness report 2015–2016). Nederland is de 8e exporteur van goederen en diensten in de wereld waarmee 36% van het BBP wordt verdiend. Juist voor het behoud van werkgelegenheid en welvaart is het cruciaal dat we mee blijven doen op een wereldmarkt zonder onnodige belemmeringen.
Waarom wilt u het wetsvoorstel ongewenste zeggenschap specifiek voorbehouden aan «strategische infrastructuur voor de nationale veiligheid en openbare orde», waardoor de postsector er niet onder zou vallen?
Ingrijpen in de eigendomsverhoudingen van private (telecom)bedrijven, zoals met het wetsvoorstel ongewenste zeggenschap telecommunicatie wordt beoogd, is een vergaande bevoegdheid die alleen gerechtvaardigd kan worden indien hiervoor gegronde redenen bestaan. Een dergelijke maatregel kan inbreuk maken op het vrij verkeer van kapitaal (artikel 63 VWEU), het vrij verkeer van diensten (artikel 56 VWEU) en de vrijheid van vestiging (artikel 49 VWEU). Op basis van het EU-recht is een dergelijke inbreuk alleen mogelijk indien hiervoor op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een rechtvaardigingsgrond bestaat, of indien dit noodzakelijk is voor de bescherming van dwingende redenen van algemeen belang. In het concept wetsvoorstel wordt die rechtvaardigingsgrond verwoord als het belang van de nationale veiligheid en openbare orde. Gelet op het vitale karakter van de telecommunicatiesector kan uitval hiervan een bedreiging vormen voor die nationale veiligheid of openbare orde. Voor de postsector ligt dit anders. Deze sector is niet aangemerkt als vitaal proces.6
Heeft de Kamer ooit specifiek aangegeven dat het slechts om bedrijven zou moeten gaan die behoren tot de «strategische infrastructuur voor de nationale veiligheid»?
Zie antwoord vraag 13.
Waarom zou het wetsvoorstel ongewenste zeggenschap niet ook moeten kunnen gelden voor het grote publieke belang van werkgelegenheid (bij PostNL) en de universele postdienstverlening?
Voor de postsector geldt, zoals aangegeven in het antwoord op vragen 13 en 14, dat deze sector niet als vitaal proces is aangemerkt. Dat betekent dus dat belangen van nationale veiligheid en openbare orde niet spelen, zoals in de telecommunicatiesector wel het geval is. De belangen die in de postsector spelen zien in het bijzonder op de continuïteit en kwaliteit van dienstverlening in het kader van de UPD. Zoals eerder aangegeven in mijn antwoorden van 20 juni 2016 op vragen van het lid Bosma (VVD) en het lid Vos (PvdA), ingezonden 1 juni 2016, blijft een partij die PostNL zou overnemen, onderworpen aan de bepalingen en verplichtingen verbonden aan de UPD. Ik heb geconstateerd dat in kader van de UPD wel aanvullende maatregelen genomen kunnen worden om het toezicht op de uitvoering van de UPD in geval van een buitenlandse overname te versterken. Zoals aangekondigd in mijn brief van 23 december 20167 ben ik een onderzoek begonnen om te bezien op welke wijze een versterking van de UPD kan worden vormgegeven.
Kunt u bij het beantwoorden van vraag 15 ingaan bij het gestelde in vraag 4 tot en met 10? In hoeverre is het Nederlandse belang van werkgelegenheid en de universele postdienstverlening niet minstens even belangrijk als de bescherming van ieder afgelegen stukje landbouwgrond?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 11. De proportionaliteit en noodzakelijkheid van een dergelijke maatregel valt niet te rechtvaardigen op grond van de geldende Europese regels.
Een onderzoek naar Europese vrouwen in IS-gebied |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Jihadonderzoeker UvA uitte zelf steun voor strijders van IS» en «Aicha: cyberjihadist én wetenschapper»1 en kent u het onderzoek «Chatting about marriage with female migrants to Syria»?2
Ja.
Kende u het genoemde onderzoek al voordat deze berichten daarover bekend werden? Zo ja, heeft het onderzoek uw meningsvorming over de rol van Nederlandse vrouwen in IS-gebied op enige wijze beïnvloed? Zo ja, op welke wijze?
Het onderzoek was het Kabinet, vooraf aan de berichtgeving hieromtrent, niet bekend en heeft geen invloed gehad op beleid. De onderzoekers in kwestie zijn niet betrokken bij ons beleid.
Is het onderzoek van enige invloed geweest op uw beleid? Zijn de onderzoekers op enige andere wijze betrokken geweest bij uw beleid op het terrein van radicalisering, jihadisme of bestrijding van terrorisme? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 2.
Is het genoemde onderzoek in rechtszaken gebruikt ter verdediging van vrouwen die uit IS-gebied naar Nederland terugkeerden? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd? Zo nee, acht u het mogelijk dat dit wel kan gaan gebeuren?
Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het geen kennis heeft van het gebruik van dit onderzoek door de verdediging in de rechtszaal. Het is aan de rechter om af te wegen hoeveel waarde het onderzoek in een rechtszaak heeft. Daar kan de Minister van Veiligheid en Justitie niet over oordelen. Dat geldt niet alleen voor dit onderzoek, maar voor elk onderzoek dat door het Openbaar Ministerie of door de verdediging wordt voorgelegd in een rechtszaak.
Deelt u de mening dat indien een onderzoek in een rechtszaal gebruikt wordt de rechter in de gelegenheid moet zijn de uitkomsten van dat onderzoek naar waarde te schatten? Zo ja, waarom deelt u die mening en acht u dat in dit geval mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat gezien wat er in beide berichten over het genoemde onderzoek wordt geschreven er op zijn minst onduidelijkheid kan bestaan over de conclusie dat een «substantieel deel» van de vrouwen die zich bij IS hebben aangesloten geen interesse in deelname aan de gewelddadige jihad of het maken van propaganda daarvoor tonen? Zo ja, waarom deelt u die conclusie en wat zegt dat over de waarde van het onderzoek in een rechtszaak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening van het openbaar ministerie (OM) dat de genoemde UvA-studie niet gebruikt zal worden in onderzoeken naar jihadgangers? Zo ja, waarom deelt u die mening van het OM? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te af te wegen welke informatie wordt gebruikt bij onderzoeken naar jihadgangers.
Is het voor u op enige wijze verifieerbaar of de in het onderzoek genoemde 22 «private chattings» daadwerkelijk hebben plaatsgevonden en of dat daadwerkelijk Nederlandse vrouwen in IS-gebied betrof? Zo ja, op welke wijze?
Nee, dat is voor het kabinet niet verifieerbaar.
Kunt de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek dat het bestuur van de UvA laat doen naar de in het onderzoek gebruikte methode?
Zoals in antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie (2017Z00567) is aangegeven, bestaat binnen de academische wereld een voortdurend wetenschappelijk debat, ook over onderzoek en methode. Zo organiseert de UvA een reflectie van een commissie van externe deskundigen op het betreffende onderzoek alsmede over dit type kwalitatief onderzoek in het algemeen naar moeilijk benaderbare doelgroepen. Deze reflectie heeft ook tot doel het wetenschappelijk debat over dit type onderzoek te stimuleren. Het is niet de rol van de overheid om uw Kamer daar over te informeren.
Te strenge limieten voor topsporters |
|
Michiel van Nispen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de artikelen waaruit blijkt dat veel te strenge limieten worden gehanteerd voor sporters, waardoor ze niet mee kunnen doen aan internationale topsportevenementen?1 2
De sport (NOC*NSF en sportbonden) gaat over het bepalen en hanteren van limieten voor sporters bij internationale topsportevenementen. Daar ga ik niet over. NOC*NSF spreekt met de Nederlandse sportbonden voorafgaand aan Olympische en Paralympische Spelen de prestaties af waaraan sporters uit individuele sporten moeten voldoen om voor uitzending naar de Olympische of Paralympische Spelen in aanmerking te komen. Dat is naar ik begrijp een zorgvuldig proces waarbij ook de sporters worden betrokken. Voor de Olympische limieten geldt dat deze zo zijn opgesteld, dat sporters die een redelijke kans maken op een top-8 klassering tijdens de Olympische Spelen, voor uitzending in aanmerking komen.
Wat vindt u ervan dat uit onderzoek blijkt dat dat de limieten in Nederland strenger zijn dan in de ons omringende landen? Waarom zijn andere landen hierin zo veel soepeler?
De Nederlandse sport heeft in de internationale sportwereld een eigen taak en verantwoordelijkheid in het opstellen van de voorwaarden voor het uitzenden naar internationale sportevenementen.
Uitgangspunt is dat sporters zich op de grote internationale evenementen kunnen meten met de wereldtop. Dat is de reden dat NOC*NSF na overleg met de bonden bij diverse sporten additionele eisen aan de limieten van de Internationale Federaties toevoegt onder meer op basis van internationale prestatie-analyses. Atleten en Atletencommissies worden door de bonden betrokken. Meerdere top 10 landen hanteren deze werkwijze. Landen die dit niet doen, kunnen andere motieven hebben voor het uitzenden van sporters, bijvoorbeeld omdat het aantal uit te zenden sporters anders erg laag zou zijn of omdat de topsportontwikkeling in die landen nog niet toe is aan scherpere selectie-eisen.
Ook zien we dat in een aantal landen het aanbod en niveau van topsporters zo hoog is, dat (bij sommige sporten) volstaan kan worden met een interne selectie door de sportbond op basis van kwaliteit. Er zijn dan geen extra limieten nodig omdat er meer topsporters zijn die voldoen aan de internationale eisen dan het maximaal aantal door het IOC beschikbare gestelde startplaatsen. In Nederland speelt dit bij het lange baan schaatsen.
Waarom zijn deze limieten eigenlijk zo streng? Kunt u aangeven of er andere dan financiële overwegingen zijn om zo’n streng topacht beleid te hanteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan de Nederlandse sport zelf om voorwaarden te stellen om in aanmerking te komen voor uitzending naar grote internationale evenementen. Ik begrijp dat het niet bereiken van een internationaal topsportevenement als de Olympische Spelen een grote tegenvaller is voor een topsporter die daar hard voor heeft getraind. Zie verder mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Begrijpt u de boosheid, frustratie en teleurstelling van de Nederlandse atleten die de Olympische Spelen zijn misgelopen op basis van deze uiterst strenge limieten? Waarom worden sporters, zoals de marathonlopers die in het artikel worden genoemd, die (ruimschoots) voldoen aan de internationale limiet en dit zonder enige steun hebben bereikt, door Nederland geweerd van de Olympische Spelen? Deelt u de mening dat onze Nederlandse topatleten in beginsel thuis horen op de Olympische Spelen, niet alleen voor hen persoonlijk maar ook omdat het voor jongeren inspirerend is om Nederlandse toppers op het hoogste niveau in actie te zien en het goed is voor de Nederlandse sport?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u er van dat deze sporters niet alleen internationale topsportevenementen moeten missen, maar ook kansen op waardering, sponsorbijdragen en een bestaan als topsporter mislopen vanwege de strenge limieten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarop is het systeem om limieten te berekenen gebaseerd en hoe worden deze limieten voor de verschillende disciplines in de atletiek berekend? Op welke wijze stellen andere Europese landen limieten vast? Waarop zijn deze verschillen gebaseerd?
Voor de wijze waarop de limieten worden vastgesteld, verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de constatering in het artikel dat de limieten voor sprinters die een eigen gesubsidieerd programma hebben op Papendal, soepeler zijn dan voor marathonlopers, die nauwelijks tot geen financiële ondersteuning krijgen?3
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het niet enkel en alleen aan de sport zelf is om limieten vast te stellen en te bepalen welke atleten wel en niet uitgezonden worden, omdat het vanwege de voorbeeldrol die topsporters hebben mede een publiek belang dient en er recent extra geld beschikbaar is gesteld voor topsport en talentontwikkeling?
Nee, deze mening deel ik niet.
Bent u bereid over de te strenge en vaak late totstandkoming van de limieten die gehanteerd worden in gesprek te gaan met de Atletiekunie en het NOC*NSF en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Nee, zie mijn beantwoording van de voorgaande vragen.
De spoorcapaciteitsverdeling ten tijde van de problemen met de Moerdijkbrug |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ProRail trok grote spoorvervoerders voor»?1
Ja.
Wat heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) precies onderzocht naar aanleiding van het snel sluiten van de Moerdijkbrug? Op basis waarvan trekt de ACM conclusies en hoe luiden deze conclusies precies?
De ACM heeft op verzoek van RailGood onderzoek gedaan naar het proces rond het tijdelijk sluiten van de Moerdijkbrug. RailGood is een belangenvertegenwoordiger van o.a. de spoorgoederenvervoerders RFF, Locon en LTE. ProRail heeft de Moerdijkbrug tussen 13 en 15 april 2016 gesloten voor herstelwerkzaamheden nadat er gebreken aan het spoor werden geconstateerd. De ACM heeft het proces rond deze tijdelijke afsluiting getoetst aan o.a. de Spoorwegwet, het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur en de Netverklaring 2016. De ACM heeft geconcludeerd dat ProRail, vergeleken met andere vervoerders, onvoldoende met RFF, Locon en LTE heeft afgestemd. ProRail heeft deze vervoerders op dit punt ongelijk en oneerlijk behandeld. Het volledige rapport is openbaar en te vinden op de website van de ACM2.
Wat is uw mening over deze conclusies?
Ik betreur dat ProRail niet voldoende met de spoorgoederenvervoerders RRF, Locon en LTE heeft afgestemd. Dit had beter moeten gebeuren. ProRail dient – onder andere op grond van de Spoorwegwet, het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur en de beheerconcessie – de voor beheer- en onderhoud benodigde capaciteit non-discriminatoir af te wegen tegen de voor het vervoer van reizigers en goederen benodigde capaciteit. De ACM ziet hier op toe.
Klopt het dat bepaalde spoorvervoerders anders zijn behandeld dan andere spoorvervoerders? Hoe valt een ongelijke behandeling te rijmen met de afspraken die we hebben gemaakt in de beheerconcessie voor ProRail, waarin is afgesproken dat ProRail op non-discriminatoire wijze de beschikbare ruimte moet verdelen op het spoor? Gaat u ook actie ondernemen richting ProRail op basis van de conclusies van het rapport? Zo nee, waarom niet?
ProRail heeft erkend dat de communicatie naar de verschillende vervoerders onvoldoende is geweest. ProRail heeft mij verzekerd voortaan alle spoorgebruikers met capaciteitsrechten tijdig te betrekken bij besluitvorming over de planning van buitendienststellingen gedurende het jaar en alle spoorvervoerders zorgvuldig en tijdig te informeren over onttrekkingen. ProRail is momenteel in overleg met de goederenvervoerders over hoe deze afstemming beter vormgegeven kan worden. Ook in de planning van de buitendienststelling die noodzakelijk is voor het structurele herstel van de lassen op de Moerdijkbrug wordt overleg gevoerd met de vervoerders. ProRail heeft mij gemeld dat deze overleggen constructief van aard zijn.
De verplichting dat ProRail op een eerlijke, niet-discriminatoire en transparante wijze de capaciteit moet verdelen is ondubbelzinnig in de relevante regelgeving vastgesteld. In de beheerconcessie wordt deze verplichting nog eens benadrukt. De ACM is toezichthouder op deze verplichting. De ACM heeft een oordeel geveld en ProRail handelt daarnaar. Ik zie daarom geen aanleiding om actie te ondernemen.
Verwacht u dat de spoorvervoerders, die eventueel benadeeld zijn ten tijde van het snel sluiten van de Moerdijkbrug, in casu schadeclaims zullen indienen op basis van deze uitspraak?
Tot op heden zijn er volgens melding van ProRail geen schadeclaims ontvangen.
Hoe gaat u in de toekomst borgen dat ProRail zijn functie als non-discriminatoire verdeler van vervoerscapaciteit naar behoren uitvoert?
De ACM is toezichthouder op het non-discriminatoir handelen door ProRail. Deze verplichting is, zoals in antwoord 4 is vermeld, ondubbelzinnig in de relevante regelgeving vastgesteld. Zoals in antwoord 3 is vermeld, is ProRail met goederenvervoerders in gesprek om de afstemming en betrokkenheid bij dergelijke situaties te verbeteren.
Het uitroepen van regenboogprovincies |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het initiatief van de provincies Drenthe, Groningen en Gelderland voor een gezamenlijke aanpak met de regenbooggemeenten, om met partijen als het COC, het Ministerie van OCW (via Movisie), Gay Straight Alliances, een Meldpuntdiscriminatie beleid op te starten?
Ja.
Wat vindt u van de opzet van Drenthe om de provincie een regiefunctie te laten vervullen om het beleid tot sociale acceptatie en weerbaarheid van de LHBT-ers1 te bevorderen?
In Drenthe maakt de stad Assen al deel uit van de Regenboogsteden aanpak. Ik juich het toe dat aanvullend hierop de provincie Drenthe de samenwerking (regiefunctie) heeft gezocht met de andere gemeenten uit de provincie om in te zetten op sociale acceptatie, -veiligheid en zichtbaarheid van LHBT's.
Bent u bereid dit soort initiatieven te ondersteunen met professionele ondersteuning, zoals Movisie of met financiële middelen?
De samenwerking met de huidige Regenboogsteden is vastgelegd tot eind 2017. De provincie kan zeker meedoen aan landelijke activiteiten zoals de IDAHOT week (jaarlijks in mei) en Coming Out dag.
Tevens kan de provincie meedoen aan de landelijke bijeenkomsten met Regenboogsteden. Daarnaast kunnen Regenboogprovincies gebruik maken van de PinkLink nieuwsbrief en van de beschikbare kennis in het digitaal LHBT kennisdossier van Movisie met vrij beschikbare handreikingen via www.movisie.nl/lhbt.
Met inzet van eigen middelen kan de provincie bovendien een verzoek doen om advisering op maat of inhoudelijke ondersteuning door bijvoorbeeld Movisie.
Bent u bereid bij andere provincies aandacht te vragen voor dit initiatief, zodat ook zij met regenbooggemeenten tot een gezamenlijke aanpak kunnen komen?
Ja, daartoe ben ik bereid.
Hoe beoordeelt u de mogelijkheid om een regenboogconvenant, zoals die nu tussen het ministerie en de regenbooggemeenten worden afgesloten, op regionaal niveau af te sluiten?
Ik ben positief over een regenboogconvenant bij de provincies. Met het convenant verklaart de provincie dat zij zich gaat inzetten voor het vergroten van sociale acceptatie en verhogen van sociale veiligheid van LHBT’s.
Bent u bereid om het afsluiten van een regenboogconvenant ook mogelijk te maken op regionaal niveau, als gemeenten willen samenwerken zoals nu in Drenthe het geval is?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5.
Het bericht ‘Armsten opgelicht' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Armsten opgelicht»?1
Ja.
Is het waar dat gerechtsdeurwaarders van het gerechtsdeurwaarderskantoor BSR jarenlang dubbele kosten in rekening hebben gebracht voor hun werkzaamheden?
Dat is een van de bevindingen uit het onderzoek van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) die het BFT als onderbouwing voor de tegen de desbetreffende deurwaarders ingediende tuchtklachten bij de tuchtrechter naar voren heeft gebracht. Het oordeel hierover is aan de tuchtrechter.
Deelt u de woede over dit soort praktijken, zeker ook omdat het hier vaak kwetsbare groepen betreft die al in grote financiële problemen verkeren? Deelt u de mening dat hier dan ook hard tegen moet worden opgetreden?
Het past mij niet vooruit te lopen op een zaak die nog onder de rechter is. Het is een goede zaak dat deze kwestie aan de tuchtrechter is voorgelegd, zodat deze in staat is het handelen te beoordelen en waar nodig daaraan passende consequenties te verbinden.
Hoe houdt de deurwaarderswaakhond Bureau Financieel Toezicht (BFT) toezicht op gerechtsdeurwaarders? Hoe vaak voert de BFT bijvoorbeeld inspecties uit? Hoe wordt voorkomen dat gerechtsdeurwaarders te hoge kosten in rekening brengen? Aan welke eisen moeten gerechtsdeurwaarders in die context voldoen? Zijn er bij het BFT meer gevallen bekend van gerechtsdeurwaarders die dubbele kosten in rekening brengen en daarmee kwetsbare groepen in nog grotere problemen brengen? In hoeverre denkt u dat verdere intensivering van het toezicht op de incassobranche door onder andere het BFT noodzakelijk is? Deelt u de mening dat er structureel onderzoek nodig is naar dit soort praktijken in de deurwaardersbranche?
Het toezicht door het BFT op de gerechtsdeurwaarders bestaat uit het financieel toezicht (primair gericht op een adequaat beheer van de derdengelden) en (sinds 1 juli 2016) het toezicht op de deskundigheid, zorgvuldigheid en integriteit van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder.
Het BFT oefent het toezicht risicogericht (op systematische wijze) en in onafhankelijkheid uit. Het uitgangspunt daarbij is: terughoudend waar het kan en doortastend waar het moet, afhankelijk van de (risico)signalen en omstandigheden van het geval.
In het kader van toezicht kan het BFT in de eerste plaats onderzoeken instellen. Een onderzoek door het BFT vindt doorgaans ten kantore van de gerechtsdeurwaarder plaats. Iedere gerechtsdeurwaarder is verplicht om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Afhankelijk van de beoordeling van de uitkomsten van het onderzoek zet het BFT handhavingsinstrumenten in, bijvoorbeeld een klacht bij de tuchtrechter.
In de tweede plaats worden de financiële gegevens van de gerechtsdeurwaarders jaarlijks en per kwartaal door het BFT geanalyseerd. Kantoren die door het BFT gekwalificeerd zijn als kantoor met hoog risico worden vaker, meestal maandelijks, beoordeeld.
In onderhavige casus stelt het BFT door de gerechtsdeurwaarder welbewust onjuist te zijn geïnformeerd over de financiële gegevens.
In de context van het kwaliteitstoezicht zijn met name de eisen gesteld in de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders van belang. Deze Verordening regelt onder meer dat de gerechtsdeurwaarder nauwgezet en zorgvuldig in financiële aangelegenheden handelt en dat hij geen onnodige kosten mag maken. Voorts moet de gerechtsdeurwaarder jegens de opdrachtgever vastleggen welke tarieven hij hanteert. Indien de kosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht – gelet op alle omstandigheden – onevenredig hoog dreigen te worden, moet de gerechtsdeurwaarder zijn opdrachtgever informeren (artikelen 10 en 11 van de Verordening).
Het BFT heeft mij desgevraagd bericht dat er momenteel niet meer gevallen bekend zijn van gerechtsdeurwaarders die dubbele kosten in rekening brengen.
Het BFT houdt toezicht op de gerechtsdeurwaarders (inclusief de door hen uitgevoerde incassowerkzaamheden) en niet op de gehele incassobranche. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houden toezicht op incassobureaus op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming. De AFM houdt toezicht op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) indien een incassobureau een betalingsregeling treft met een consument die niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Het BFT oefent sinds juli 2016 structureel, dat wil zeggen op systematische wijze, risicogericht toezicht uit op gerechtsdeurwaarders. Het in rekening brengen van onterechte kosten c.q. onnodige kosten, al dan niet in verband met bepaalde kwaliteitsaspecten als onnodige beslagen, dubbele beslagen, onterechte ontruimingen etc. valt hieronder. Voor verdere intensivering op dit vlak zie ik momenteel onvoldoende aanleiding.
Deelt u de mening dat getroffenen, ondanks het faillissement van BSR, zo veel mogelijk gecompenseerd dienen te worden? Welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de mening dat gedupeerden zo veel mogelijk gecompenseerd moeten worden uit de failliete boedel. In welke mate wie benadeeld is en wat daaraan ondanks het faillissement nog te doen is, staat ter beoordeling van de waarnemer en de curator in het faillissement. De waarnemer heeft tot taak om, zodra hij benoemd is, in kaart te brengen welke dossiers in behandeling zijn bij de waargenomen gerechtsdeurwaarders. Op basis van inlichtingen die mij over deze zaak zijn verstrekt door de KBvG maak ik op dat de waarnemer daar ook al werk van maakt. Met de afwikkeling van een individueel faillissement als het onderhavige heb ik geen rechtstreekse bemoeienis.
Deelt u de mening dat er snel een einde moet komen aan de malafide praktijken bij incassobureaus en gerechtsdeurwaarders? Bent u bereid om, in navolging van de door leden van de fracties van PvdA en ChristenUnie aangekondigde initiatiefwet «uitbannen malafide incassobureaus», verdere stappen te ondernemen om dit te bewerkstelligen?2
Malafide praktijken zijn vanzelfsprekend onacceptabel. De AFM en de ACM bundelen hun krachten om incassoproblemen aan te pakken. Beide toezichthouders hebben een rol bij de aanpak van de misleidende en agressieve werkwijze van incassobureaus. Dit varieert van consumentenvoorlichting tot het beboeten van bedrijven die zich niet aan de regels houden. Zo is de publiekscampagne gestart «Incasso? Betaal, maar alleen als het klopt». De ACM is handhavingsonderzoeken gestart naar incassobureaus waarover zij (veel) negatieve signalen ontvangt (zie ook het antwoord op eerdere vragen van het lid Van Nispen (SP))3. Daarbij kijkt de ACM zowel naar de werkwijze van het incassobureau (zoals het berekenen van te hoge kosten, dreigen met bevoegdheden die zij niet hebben en het innen van onterechte vorderingen) als naar de werkwijze van opdrachtgevers. De AFM houdt toezicht op incassobureaus indien incassobureaus betalingsregelingen afspreken met consumenten bij betalingsachterstanden van kredieten. Deze incassobureaus zijn vergunningplichtig op grond van de Wft en vallen onder het doorlopend toezicht van de AFM. De AFM heeft eind vorig jaar de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» gepubliceerd waarin aandachtspunten zijn opgenomen voor kredietaanbieders bij het inschakelen van een incassobureau. Incassowerkzaamheden van gerechtsdeurwaarders vallen onder het in de Gerechtsdeurwaarderswet geregelde toezicht en tuchtrecht. Het kabinet kijkt met interesse uit naar het in voorbereiding zijnde initiatiefwetsvoorstel van de PvdA en CU om de incassobranche te reguleren.
Minima die bij de gemeentelijke kredietbank van den Haag goedkoper kunnen lenen |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Goedkoper lenen voor minima»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de verlaging van de gemeentelijke kredietbank van Den Haag van de rente voor leningen voor minima van 11,5% naar 2,3% en het onderzoek dat Rotterdam en Den Bosch hiernaar doen?
In onze samenleving is er behoefte om ook aan mensen met lage inkomens die niet bij een commerciële kredietverstrekker terecht kunnen een kredietfaciliteit te bieden. Soms moeten mensen onverwacht rekeningen betalen of moeten noodzakelijke investeringen worden gedaan. Deze sociale kredietverstrekking moet uiteraard op een verantwoorde manier gebeuren. Er moet rekening worden gehouden met de draagkracht van mensen en kredieten moeten op een redelijke termijn kunnen worden terugbetaald. Sociale kredieten zijn rentedragend. Daarvoor geldt de maximale kredietvergoeding die door het Rijk wordt vastgesteld. Het is vervolgens aan de gemeentelijke kredietbanken om binnen de gestelde grenzen een rentepercentage te bepalen. Daarbij zal ondermeer rekening gehouden worden met de financiële risico’s die aan dergelijke kredietverstrekkingen zijn verbonden en de kosten daarvan. Via het lokale armoede- en schuldenbeleid kan de gemeente hierop ook invloed uitoefenen. Het is goed dat gemeenten onderzoek doen naar de hoogte van de rente op sociale kredieten. Op deze wijze kunnen zij komen tot op de lokale situatie afgestemde voorwaarden van verantwoorde sociale kredietverstrekking. Het financiële risico van een lager rentepercentage zal door de gemeente moeten worden gedragen en zijn vertaling vinden in de gemeentelijke middelen. Ik zal het voorbeeld van de gemeente Den Haag onder de aandacht van gemeenten brengen via de site www.effectieveschuldhulp.nl en de verzamelbrief aan gemeenten.
Deelt u de mening van deskundige Roel in 't Veld die de rentedaling als een «herstel van waanzinnige onrechtvaardigheid» toejuicht? Zo nee, waarom niet?
Iedereen moet de mogelijkheid hebben om onder voorwaarden een verantwoorde lening te kunnen afsluiten. Het is aan de gemeentelijke kredietbanken om te bepalen welk rentepercentage zij in dat kader passend vinden. Zij zullen daarbij rekening houden met de met sociale kredietverstrekking gepaard gaande financiële risico’s, daaraan verbonden kosten en het lokale armoede- en schuldenbeleid.
Deelt u de mening dat er sprake is van ongelijkheid als minima in de ene gemeente tegen een veel lager tarief kunnen lenen dan in een andere? Zo ja, hoe gaat u deze ongelijkheid bestrijden? Zo nee, hoe kwalificeert u deze situatie?
Een gemeentelijke kredietbank mag binnen de wettelijke grenzen een op de lokale situatie en het gemeentelijke armoede- en schuldenbeleid afgestemd rentepercentage vaststellen. Dit past binnen de gegeven verantwoordelijkheidsverdeling. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen gemeenten. Dat is inherent aan gedecentraliseerde bevoegdheden.
Bent u bereid om de maximale jaarlijkse kredietvergoeding fors naar beneden bij te stellen? Zo ja, wanneer komt u met een voorstel naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangekondigd in de Kamerbrief onderzoekresultaten AFM naar kredietwaarschuwing «Let op! Geld lenen kost geld» van 6 december 20162 heeft de Minister van Financiën de AFM gevraagd om de risico’s voor consumenten op de consumptief kredietmarkt verder in kaart te brengen en daarbij ook te kijken naar verschillende soorten krediet. De AFM zal in het aangekondigde onderzoek ook de (hoogte van de) maximale jaarlijkse kredietvergoeding meenemen. Na afronding van dit onderzoek wordt uw Kamer over de uitkomsten geïnformeerd.
Gemeentelijke kredietbanken zijn van het toezicht van de AFM uitgezonderd indien het reglement met betrekking tot de bedrijfsvoering van de gemeentelijke kredietbank wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en aan bepaalde minimumvereisten voldoet (onder andere ten aanzien van consumentenbescherming en informatieverplichtingen richting de consument). Een niet onder toezicht van de AFM staande gemeentelijke kredietbank is wel gebonden aan de maximale hoogte van de jaarlijkse kredietvergoeding op grond van het Burgerlijk Wetboek.
Op welke manier geeft u bij de behandeling van asielverzoeken gehoor aan artikel 10 lid 3D van de procedurerichtlijn 2013/32/EU die stelt dat de mogelijkheid er is deskundigen te raadplegen wanneer dit nodig is in zaken als bekeringen tot een ander geloof?1
Bij de totstandkoming van de beslismethodiek voor bekeerlingen heeft de IND gebruik gemaakt van inzichten van wetenschappers en kerkelijke organisaties. Verder bestaat er aandacht voor het bijhouden van kennis en het in beeld hebben van wetenschappelijke ontwikkelingen en inzichten over bekeerlingen. Om die reden staat de IND regelmatig in contact met wetenschappers en het maatschappelijk middenveld, waaronder kerkgenootschappen en belangengroepen. De IND werkt permanent aan het op peil houden van de kennis en vaardigheden van hoor-en beslismedewerkers door het verzorgen van opleidingen, het organiseren van zogenoemde «masterclasses» en het bijwonen van lezingen van deskundigen.
Op welke manier geldt deze mogelijkheid ook voor een asielzoeker die bekering tot een andere geloof aanvoert als reden te vrezen voor vervolging?
Als een asielzoeker of zijn gemachtigde een deskundige wenst te raadplegen, staat het hen vrij dit te doen.
Op welk moment moet de asielzoeker dit rapport in de procedure inbrengen wil dit meegewogen worden in de beoordeling van zijn zaak?
Indien de asielzoeker een deskundigenrapport indient voorafgaand aan het definitieve besluit over de asielaanvraag, wordt dit rapport betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. Vaak brengt een asielzoeker en/of diens gemachtigde een deskundigenrapport in bij het indienen van de zienswijze op een voornemen tot afwijzen van de asielaanvraag. Indien de asielzoeker het rapport indient in de beroepsprocedure, wordt dit rapport betrokken in de beroepsprocedure. De IND moet dan een nader standpunt innemen.
Indien de asielzoeker na afloop van de beroepsprocedure met een rapport komt, kan hij een opvolgende asielaanvraag indienen.
Waarom heeft u niet zelf ook een deskundige ingeschakeld teneinde de geloofwaardigheid van het bekeringsverhaal van de asielzoeker in kwestie te beoordelen en het advies van deze deskundige ter beschikking gesteld van diens advocaat? Hoe is deze handelwijze te rijmen met het bestuursrechtelijke principe dat het oordeel van deskundigen alleen kan worden tegengesproken door contra-expertise in te schakelen, of aan te voeren dat er aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het rapport? Indien u van mening bent dat dat laatste het geval is, welke concrete aanknopingspunten heeft u om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van het rapport?
De deskundigheid van de IND of een hoogleraar staat wat mij betreft niet ter discussie. De IND heeft deskundige medewerkers in dienst die een integrale afweging maken van al hetgeen een vreemdeling tijdens zijn asielprocedure heeft verteld. Alle relevante elementen worden in onderlinge samenhang gewogen en op geloofwaardigheid en zwaarwegendheid beoordeeld.
Rapporten van deskundigen en kerkelijke organisaties op specifieke onderdelen van het asielrelaas worden – indien relevant – betrokken bij de beoordeling van de asielaanvraag. In voorkomende gevallen kan de indiening van een deskundigenrapport leiden tot het besluit dat de bekering (alsnog) geloofwaardig wordt geacht. Het kan echter ook voorkomen dat de IND in een individuele zaak tot het besluit komt dat de verklaringen van de vreemdeling over een gestelde bekering dusdanig gebrekkig, summier of oppervlakkig zijn, dat een rapportage van een deskundige onvoldoende aanleiding geeft om tot een ander oordeel te komen. Daarbij worden, indien aan de orde, uiteraard ook omstandigheden betrokken die los staan van de verklaringen die een vreemdeling over zijn bekering heeft afgelegd. In dit geval moet de IND uiteraard wel goed motiveren waarom zij, in afwijking van het rapport van de deskundige, tot het besluit komt dat de bekering ongeloofwaardig is. Dat is overigens geen oordeel over de kwaliteit van een deskundigenrapport.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft de onderzoeksmethode die de IND hanteert, aangemerkt als met voldoende waarborgen omkleed en zorgvuldig.2 In de betreffende zaak was eveneens een rapport van mevrouw Van Saane overgelegd. Uit het arrest van het EHRM volgt niet dat het opstellen van een contra-expertise noodzakelijk is om een zorgvuldige beoordeling te kunnen maken. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dat oordeel met haar uitspraak van 30 december 2016 mijn inziens terecht onderschreven.
Acht u de ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatie Dienst (IND) deskundiger in het beoordelen van de geloofwaardigheid van bekeringen dan een hoogleraar die zich gespecialiseerd heeft op dit terrein?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft het in dergelijke zaken nog zin dat een asielzoeker een deskundige inschakelt als u meent dat de IND-ambtenaren beter in staat zijn een bekeringsverhaal van een asielzoeker te beoordelen?
Zie antwoord vraag 4.
De toegankelijkheid van treinen en treinstations |
|
Marith Volp (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u de berichten over de verslechterde toegankelijkheid voor mensen met een beperking van de stations Zevenbergen en Lage Zwaluwe?1
Ja.
Is het waar dat de stations Lage Zwaluwe en Zevenbergen sinds afgelopen december niet langer toegankelijk zijn voor gebruikers van rolstoelen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit? Zo nee, hoe verklaart u de berichten?
Toegankelijk openbaar vervoer is van groot belang om zo zelfstandig mogelijk aan de samenleving mee te kunnen doen. Alle inspanningen zijn er op gericht om toe te werken naar een zelfstandig toegankelijk spoorsysteem voor mensen met een beperking. Nu dit nog niet op alle trajecten mogelijk is, kan ik me zeer goed voorstellen dat dit vervelend is voor reizigers in een rolstoel. Echter, een spoorsysteem dat volledig toegankelijk is voor mensen met een beperking vraagt forse ingrepen en kan helaas dus niet van vandaag op morgen gerealiseerd worden.
In de hoofdrailnetconcessie heb ik met NS afgesproken dat alle nieuwe en bestaande sprinters van het type Sprinter Light Train (SLT) uiterlijk op 31 december 2024 zelfstandig toegankelijk moeten zijn. Ik verwacht dat NS deze doelstelling ruim voor de deadline gaat halen. Met de realisatie van deze afspraak wordt een belangrijke stap gezet naar een landelijk dekkend toegankelijk spoorwegennet.
ProRail werkt aan het toegankelijk maken van de stations en perrons. Het programma van Prorail om alle perrons op de goede hoogte te brengen loopt tot 2030. De stations met de grootste aantallen in- en uitstappers worden met prioriteit uitgevoerd om zo te voldoen aan de doelstelling dat minimaal 90% van de treinreizigers in 2020 in- of uitstapt op een toegankelijk station. In het door NS en ProRail opgestelde Actualisatierapport Toegankelijkheid 20152 staat dat op dit moment ongeveer 51% van alle stations op de juiste hoogte is gebracht.
Wat betreft de specifieke situatie op de stations Zevenbergen en Lage Zwaluwe, is het zo dat de perrons van station Zevenbergen inmiddels op de juiste hoogte zijn gebracht voor een toegankelijke instap. Volgens de planning van Prorail zijn de perrons van station Lage Zwaluwe in 2020 aan de beurt. Voorheen reed NS op het traject Roosendaal–Dordrecht met treinen van het type SLT. Doordat deze treinen een lage vloer hebben die ongeveer even hoog als het perron is, ervaren sommige rolstoelgebruikers deze treinen al als toegankelijk. Met ingang van de huidige dienstregeling zet NS op het traject Roosendaal–Dordrecht een ander type trein in. Deze treinen hebben geen lage vloer waardoor het voor rolstoelgebruikers die eerder gewend waren zelfstandig te reizen niet meer mogelijk is om zelfstandig de trein in en uit te gaan. De inzet van NS is om de materieelinzet op trajecten zoveel mogelijk gelijk te houden maar NS wil haar treinen ook zo goed mogelijk inzetten, waardoor dit niet altijd mogelijk is. NS zoekt hierbij naar een optimale balans. Dit kan helaas ook betekenen dat de situatie voor sommige reizigers er in specifieke gevallen op achteruit gaat.
Wat is reden voor het feit dat de treinen op deze stations niet langer toegankelijk zijn voor rolstoelgebruikers? Gaat het hier om hoogteverschillen tussen perron en trein vanwege de inzet van oud materieel of is hier sprake van nieuwe sprinters die niet beschikken over een uitschuifbare treeplank, of is er nog een andere reden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere niet in de artikelen genoemde stations kampen met een vergelijkbare situatie? Welke stations en reizigers gaan er als gevolg van de gewijzigde inzet van treinen juist op vooruit?
Op de trajecten Den Haag–Roosendaal, Den Haag–Haarlem en Utrecht–Almere Oostvaarders reden voor de ingang van de dienstregeling 2017 SLT-treinen. Op dit moment rijden er op deze trajecten treinen die geen lage vloer hebben. Als gevolg van de gewijzigde inzet van treinen is de toegankelijkheid op de trajecten Amersfoort Vathorst–Hoofddorp en op het traject Rhenen–Uitgeest verbeterd. Op het traject Amersfoort Vathorst–Hoofddorp rijden alleen SLT-treinen. Op het traject Rhenen–Uitgeest rijden meer SLT-treinen dan voor de ingang van de dienstregeling 2017.
Goed nieuws is dat er vanaf december 2016 steeds meer treinen van het type Flirt in het oosten en het zuiden van het land rijden die zijn uitgerust met een lage vloer en een schuiftrede. Als gevolg daarvan kunnen rolstoelgebruikers gebruik maken van een toegankelijke instap op perrons die door ProRail al op de juiste hoogte zijn gebracht. In totaliteit zal de toegankelijkheid van treinen en stations in 2017 aanzienlijk verbeteren.
Op welke wijze is de reisinformatie rondom de toegankelijkheid van treinen voor rolstoelgebruikers geregeld? Is het voor rolstoelgebruikers inzichtelijk of de eerstvolgende trein toegankelijk is of niet? Zo nee, bent u bereid dit zo spoedig mogelijk inzichtelijk te (laten) maken? Herkent u zich in de genoemde kritiek over de onduidelijke reisinformatie?
NS geeft informatie over de stations waar assistentieverlening beschikbaar is via de website van NS, via voorlichtingsmateriaal en via de NS Klantenservice die 24 uur per dag/7 dagen in de week bereikbaar is. Deze zomer starten NS en ProRail met het geven van reisinformatie over toegankelijke stations op de trajecten waar treinen van het type Flirt rijden. Om tot dit advies te komen wordt informatie van ProRail over de toegankelijkheid van de perrons en informatie van NS over de toegankelijkheid van de treinen gecombineerd.
Aanvullend hierop gaan NS en ProRail in 2018 gezamenlijk reisinformatie verstrekken over toegankelijke reizen via de reisplanner. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang en de belangenorganisaties Ieder(in), de Oogvereniging, de Roos Prommenschenckel Foundation en mijn ministerie zijn hier nauw bij betrokken. Dit vind ik een belangrijke maatregel omdat hiermee duidelijk is voor reizigers met een beperking of specifieke stations en treinen toegankelijk zijn.
Welke stappen onderneemt u om deze stations en treinen weer zo snel als mogelijk toegankelijk te maken voor rolstoelgebruikers? Wanneer verwacht u dat deze reizigers weer zonder problemen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer?
Stations moeten zelfstandig toegankelijk worden gemaakt en op het station moeten mensen met auditieve, visuele en motorische beperkingen hun weg kunnen vinden. ProRail neemt hiervoor tal van infrastructurele maatregelen. Een van die maatregelen is het op hoogte brengen van de perrons. Elk jaar wordt op circa twintig stations de perronhoogte aangepast en op deze manier toegankelijk gemaakt. De belangenorganisaties zijn nauw betrokken bij de keuze welke stations met voorrang aangepakt worden.
Bij NS stromen de komende jaren toegankelijke sprinters in. NS beziet momenteel of toegankelijke sprinters dit najaar al op het traject Dordrecht–Roosendaal kunnen worden ingezet.
Daarnaast werkt NS versneld aan het verbeteren van de toegankelijkheid door het aantal stations met assistentieverlening fors uit te breiden. Bovenop de afspraken in de concessie heeft NS afgesproken om in de periode 2016 tot 2024 in totaal 45 extra stations van assistentieverlening te voorzien. Aan het eind van 2017 zal NS op 20 extra stations assistentieverlening geïntroduceerd hebben, waarmee NS twee jaar voor loopt op de overeengekomen planning.
Als assistentieverlening op deze 45 stations is gerealiseerd, hebben op dat moment 150 hoofdrailnetstations assistentieverlening. Op dit moment halteert NS op 246 hoofdrailnetstations. Op welke stations assistentieverlening wordt geïntroduceerd wordt vastgesteld aan de hand van criteria die met de belangenorganisaties en mijn ministerie zijn opgesteld. Volgens de plannen van NS komt er in juni 2017 assistentieverlening op de volgende stations: Wolvega, Nijkerk, Den Bosch Oost, Zevenbergen en Anna Paulowna. Later dit jaar maakt NS bekend op welke 5 stations in december 2017 assistentieverlening wordt geïntroduceerd. Daarnaast breidt NS de tijden uit waarop assistentie kan worden aangevraagd.
Op welke wijze wordt de verbetering van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer, en specifiek de toegankelijkheid van alle treinen en perrons in Nederland, betrokken bij het op te stellen Plan van Aanpak rondom de implementatie van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap?
De toegankelijkheid van alle treinen en perrons in Nederland wordt al geruime tijd planmatig ter hand genomen. Deze aanpak is in lijn met de doelstellingen van het VN-Verdrag voor rechten van personen met een handicap dat vorig jaar is geratificeerd. Deze planmatige aanpak is via het Implementatieplan toegankelijkheid spoor en de daarop volgende Actualisatierapporten (2010 en 2015) verder uitgewerkt. De Nederlandse aanpak dient als voorbeeld voor de spoorsector in andere landen in de EU, waar nu ook nationale implementatieplannen ter uitvoering van het VN-Verdrag zullen worden gemaakt.
De implementatie van het VN-verdrag wordt op dit moment in opdracht van de Staatssecretaris van VWS nader uitgewerkt. Mobiliteit is een van de thema’s in dit implementatieplan.
Het bericht dat zorginstelling Charim versnaperingen aan haar bewoners schrapt |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Werd u ook zo boos toen u hoorde dat zorginstelling Charim geen versnaperingen meer aanbiedt aan haar bewoners?1
Het kopje koffie en het koekje bij de koffie aan de bewoners van de locaties Mirtehof en Amandelhof zijn niet afgeschaft. Zowel de zorgaanbieder als ook de cliëntenraad hebben mij gemeld dat in goed onderling overleg enkele aanpassingen zijn doorgevoerd in de invulling van eten en drinken. De zorgaanbieder heeft aangegeven dat hij daarmee rekening heeft gehouden met hetgeen het Zorginstituut Nederland over het verstrekken van eten en drinken in instellingen heeft opgenomen in het Wlz-kompas. Aanleiding tot het doorvoeren van aanpassingen was de overschrijding van budgetten, als ook het tegengaan van verspilling van voedsel. Zo werden er bijna structureel dagelijks kannen koffie en thee weggegooid.
Vindt u het ook zo zuur dat ouderen hun kopje koffie wordt onthouden, «vanwege financiële overwegingen», terwijl de bestuurder van Charim vorig jaar wel even € 178.606 in zijn zakken stak? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de twee directeuren die vorig jaar vertrokken zijn bij zorginstelling Charim een vertrekvergoeding ontvangen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?3
De instelling stelt dat bij het vertrek van de directeuren is afgesproken dat over de afwikkeling van hun dienstverband geen mededelingen worden gedaan. Zorggroep Charim moet zich, ondanks deze onderlinge afspraak, houden aan de transparantieverplichtingen van de Wet Normering Topinkomens. Deze wet verplicht zorginstellingen om transparant te zijn over de betaalde ontslagvergoedingen van niet-topfunctionarissen wanneer deze vergoedingen hoger zijn dat het wettelijk bezoldigingsmaximum (ook wel de WNT-norm genoemd), Deze bedragen moeten in dat geval in de jaarverslaglegging worden vermeld. Het jaarverslag van Zorgroep Charim over 2016 zal na vaststelling beschikbaar komen op www.jaarverslagenzorg.nl.
Deelt u de mening dat hier sprake is van wanbeleid door het bestuur van Charim en dat het onacceptabel is dat er zo gekort wordt op basale zaken zoals een kopje koffie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals reeds gezegd zijn het kopje koffie en het koekje bij de koffie niet afgeschaft. Zowel de zorgaanbieder als ook de cliëntenraad hebben mij gemeld dat in goed onderling overleg de verstrekking van versnaperingen is bijgesteld, aan wat voor mensen thuis gebruikelijk is. Hierbij heeft de zorgaanbieder rekening gehouden met hetgeen het Zorginstituut Nederland over het verstrekken van eten en drinken in instellingen heeft opgenomen in het Wlz-kompas. Cliëntenraden hebben op grond van de Wet medezeggenschap zorginstellingen (Wmcz) verzwaard adviesrecht over voedselaangelegenheden van algemene aard (art. 3 sub i juncto art. 4 lid4. De cliëntenraad heeft mij laten weten zich van de door de zorgaanbieder verstrekte informatie te hebben vergewist en akkoord te hebben gegeven op het aanpassen van de verstrekkingen die naar zij zelf zeggen «bovenmatig» waren.
De precieze invulling van het beleid over voedselaangelegenheden kan verschillen per instelling. De behoeften van bewoners op het gebied van eten en drinken kunnen namelijk verschillen. In de ouderenzorg kan bijvoorbeeld de behoefte aan wat er wordt geboden anders zijn dan in een instelling waar vooral jong volwassenen verblijven. Via de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg, is geregeld dat zorgaanbieders zorg, eten en drinken moeten leveren, passend bij de reële behoefte van de cliënt. Klachten over voeding kunnen, naast bij de instelling zelf, ook bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld worden. De IGZ gaat over de kwaliteit van de zorg. Als mensen bijvoorbeeld ondervoed dreigen te raken, dan heeft dit gevolg voor hun gezondheid. De IGZ is door de bestuurder van zorgaanbieder Charim geïnformeerd over het in goed overleg met de cliëntenraad bijstellen van het verstrekken van eten en drinken aan de bewoners. Uit het toezicht van de IGZ blijkt geen situatie die om direct ingrijpen van de IGZ vraagt.
Deelt u de mening dat de menselijkheid door de bodem zakt als zaken als een kopje koffie en een koekje bij de koffie wordt afgeschaft omdat Charim dat uit financiële overwegingen heeft besloten? Zo ja, gaat u ingrijpen bij Charim om te zorgen dat de ouderen die in deze instelling verblijven goede maaltijden krijgen en de dagelijkse kopjes koffie en thee? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken van het beleid binnen zorginstelling Charim? Is de angst en intimidatiecultuur binnen Charim inmiddels opgelost? Kunt u uw antwoord toelichten?4
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op deze zorginstelling met meerdere locaties. Onderdeel van dit toezicht is monitoring van het plan van aanpak van Charim. Dit plan van aanpak – dat brede steun heeft binnen de organisatie – is opgesteld naar aanleiding van de uitkomsten van een onderzoek door een externe partij naar mogelijke angstcultuur en intimidatie in de arbeidsverhoudingen binnen Charim. Via onaangekondigde bezoeken en gesprekken met de bestuurder, de Raad van Toezicht, de ondernemings- en cliëntenraad, toetst de inspectie de voortgang hiervan. De IGZ laat mij weten dat de situatie op dit moment geen aanleiding geeft die om direct ingrijpen vraagt.
Het ontstaan ven aan tekort aan rechters |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) dat er een groot aantal vacatures openstaat bij de gerechten en de vrees bestaat dat de keten daardoor stilvalt?1
Op het moment van schrijven staan er negentien vacatures voor rechters, dan wel raadsheren open.2 Op het totaal aantal rechters (ongeveer 2.360) is dit aantal niet zodanig dat dit de vrees rechtvaardigt dat de keten daardoor stilvalt. De vacatures binnen de Rechtspraak hebben te maken met de reguliere vervangingsvraag en de invoering van professionele standaarden. De professionele standaarden worden ingevoerd om de kwaliteit van het rechterlijk werk te borgen en verder te verbeteren. De Rechtspraak heeft hiervoor in het prijsakkoord extra middelen gekregen. Voor het werken conform deze standaarden is capaciteitsuitbreiding nodig. Door een gefaseerde implementatie van de professionele standaarden kan de capaciteitsuitbreiding geleidelijk verlopen. De professionele standaarden vragen uit kwaliteitsoverwegingen meer rechterstijd, maar dragen ook bij aan een efficiëntere procesvoering. Zo kunnen zaken soms sneller worden afgedaan omdat een aanhouding kan worden voorkomen.
Herkent u zich in de uitspraak dat veel kennis uit de eerste lijn wordt weggetrokken? Kunt u deze uitspraak en uw visie daarop toelichten?
Het klopt dat door de gerechtshoven vooral ervaren en goede rechters worden aangetrokken. Dit is geen nieuwe ontwikkeling en een bij rechters veel voorkomende loopbaanstap. De Rechtspraak kan en wil daarom deze doorstroom niet tegenhouden. Het komt de loopbaanontwikkeling van rechters en de kwaliteit van de gerechtshoven ten goede. Het stelt de eerste lijn in staat nieuw (jong) talent aan te trekken. Daarnaast wordt op deze manier geïnvesteerd in kennisdeling binnen de Rechtspraak, doordat kennis en ervaring uit de eerste lijn wordt ingebracht in hoger beroep en zo ook voor de rechtspraak behouden blijft.
Hoeveel vacatures zijn er op dit moment in totaal en welke functies betreffen deze?
Op het moment van schrijven staan er achttien vacatures open voor rechters en staat er één vacature open voor raadsheer.
Daarnaast staat er één vacature open voor raadsheer in opleiding en staan er acht vacatures voor rechter in opleiding open. De volgende selectieronde voor rechters in opleiding vindt plaats tussen 3 en 30 april 2017. Een actueel vacatureoverzicht is op de website van de rechtspraak te raadplegen.
Voor de opleiding tot rechter die per 1 januari 2017 is gestart en op 1 april 2017 zal starten, zijn in totaal 38 nieuwe Rio's met ruime werkervaring geworven. Dit aantal is het eerste resultaat van het intensiveren van de instroom, waarvoor de Rechtspraak maatregelen neemt. Voor de Rio-opleiding voor kandidaten met beperkte werkervaring zijn er voor de opleiding die op 1 april 2017 start 13 kandidaten geworven.
Wat zijn de redenen dat er zoveel vacatures zijn bij de gerechten?
De invoering van de professionele standaarden vergt meer capaciteit, bovenop de reguliere vervangingsvraag.
Kunnen de openstaande functies tijdig worden vervuld? Zo nee, waarom niet?
Dit jaar en naar verwachting volgend jaar wordt voldaan aan het vervullen van het aantal openstaande functies. Daarmee wordt voldaan aan de capaciteitsvraag. De Rechtspraak investeert de komende periode extra in de werving en opleiding van nieuwe rechters. Daar zijn middelen voor beschikbaar. Daarnaast is gekozen voor een gefaseerde invoering van de professionele standaarden. Deze worden eerst voor de strafrechters ingevoerd, daarna volgen de professionele standaarden van de civiele en bestuursrechters. Met deze maatregelen verwacht de Rechtspraak het merendeel van de vacatures tijdig te kunnen invullen.
Wat zijn de verwachte gevolgen als de functie voor rechter of rechter in opleiding niet tijdig vervuld kunnen worden? Hoe worden deze gevolgen zoveel mogelijk voorkomen?
Het niet tijdig vervullen van vacatures kan het oplopen van de doorlooptijden tot gevolg hebben. Dit is een onwenselijke situatie. De Rechtspraak neemt maatregelen door de werving en opleiding van nieuwe rechters te intensiveren, de invoering van de professionele standaarden te faseren en de voortgang te monitoren, zodat zo nodig tijdig kan worden bijgestuurd.
Op welke manier kan de kwaliteit van de rechtspraak gewaarborgd blijven als er te weinig rechters zijn?
Zoals hiervoor aangegeven wordt de werving en opleiding van nieuwe rechters geïntensiveerd. Het werken met professionele standaarden biedt daarnaast extra instrumenten om de kwaliteit te waarborgen. De Rechtspraak neemt meerdere maatregelen om zo snel mogelijk in de randvoorwaarden voor invoering van de professionele standaarden te voorzien. Bewuste en beheerste fasering van de invoering is daarbij een belangrijke maatregel.
Het bericht 'Jihadonderzoeker UvA uitte zelf steun voor IS-strijders' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Ard van der Steur (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in NRC Handelsblad over de verwantschap met de jihadistische strijd van een van de auteurs van het onderzoek «Chatting about marriage with female migrants to Syria»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen van NRC Handelsblad dat deze junior onderzoekster van de Universiteit van Amsterdam (UvA) enkele schokkende uitingen op het internet heeft gedaan onder een pseudoniem, waaronder de teksten dat ze hoopt dat Syriërgangers een beloning in het paradijs wacht, jihadronselaars snel worden bevrijd en Osama bin Laden wordt geprezen?
De regering keurt de uitingen waar NRC Handelsblad over schrijft af. De UvA deelt deze mening en heeft bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aangegeven expliciet afstand te doen van uitingen die de gewelddadige jihad ondersteunen, ook als deze gedaan zijn door haar medewerkers.
Deelt u de mening dat diegene die deze uitlatingen heeft gedaan openlijk sympathiseert met de gewelddadige jihad? Deelt u voorts de mening dat deze verheerlijking van geweld ook separaat strafbaar gesteld dient te worden?
Op het moment dat uitingen aanzetten tot haat, discriminatie of geweld jegens andere bevolkingsgroepen of opruien tot geweld tegen het openbaar gezag of tot het plegen van een terroristisch misdrijf moet kunnen worden opgetreden. Dergelijke uitingen zijn dan ook strafbaar op grond van de artikelen 131 en 137d van het Wetboek van Strafrecht. Het is derhalve niet nodig om het strafrecht daartoe uit te breiden.
Kunt u bevestigen of het Openbaar Ministerie (OM) aanleiding ziet om strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar diegene die deze teksten op het internet heeft geplaatst? Zo nee, waarom niet en bent u hiervoor bereid in gesprek te gaan met het OM, teneinde duidelijk te maken dat deze uitingen niet geaccepteerd mogen worden in onze rechtsstaat?
Zoals uw Kamer weet doet de Minister van Veiligheid en Justitie geen mededelingen over individuele (straf)zaken. Tegen elke onderkende uitreiziger wordt een strafrechtelijk onderzoek gestart.
Heeft u kennisgenomen van de reactie van de UvA?2 Hoe beoordeelt u de onderzoeksmethodiek die in deze situatie is gehanteerd door de onderzoekers van de UvA?
Uw vraag verwijst naar de reactie van prof. dr. Annelies Moors, de hoogleraar die betrokken was bij het betreffende onderzoek. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft kennis genomen van deze reactie en heeft geen oordeel over de onderzoeksmethodiek die door onderzoekers wordt gehanteerd. Dit is onderwerp van een wetenschappelijk debat dat vanuit het principe van academische vrijheid gevoerd moet kunnen worden. Het past een Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap niet om zich in een dergelijk debat te mengen. De academische vrijheid geeft wetenschappers de ruimte om elkaar voortdurend een spiegel voor te houden, elkaars werk kritisch te bezien en zo elkaar de maat te nemen. De UvA zal deze dialoog stimuleren over het betreffende onderzoek alsmede over dit type kwalitatief onderzoek in het algemeen en de methoden die daarvoor worden gebruikt door een commissie van externe deskundigen in te stellen die op deze vragen zal reflecteren.
Is bij het OM bekend wie de vrouw is van wie de UvA aangeeft dat dit de (enige) gesprekspartner was die wel duidelijk activistisch was en in 2013 is afgereisd naar Syrië? Is of wordt strafrechtelijk onderzoek naar haar verricht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de reactie van de UvA dat «ons in de loop van het onderzoek niets gebleken van mogelijke vooringenomenheid van haar (de betreffende onderzoeker) kant» en «geen van de onderzoekers sympathiseert met de gewelddadige jihad»? Gaat u in gesprek met de UvA als inderdaad blijkt dat de junior onderzoekster onder een andere naam deze onacceptabele uitingen op het internet heeft geplaatst?
Uw vraag verwijst naar de reactie van een van de senior onderzoekers die bij het onderzoek betrokken was. Onderzoekers moeten elkaar voortdurend scherp houden en elkaar kritisch beoordelen, zeker bij het soort verkennend kwalitatief onderzoek naar moeilijk benaderbare doelgroepen zoals ook door de onderzoekers van de UvA werd uitgevoerd. Zoals in antwoord op vraag 5 aangegeven, zullen de externe deskundigen een bijdrage leveren aan de discussie en reflectie op dit type onderzoek.
De junior onderzoekster is al enige tijd niet meer in dienst van de UvA. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, doet de UvA expliciet afstand van uitingen die de gewelddadige jihad ondersteunen, ook als deze gedaan zijn door haar medewerkers. Er is geen aanleiding om nader met de UvA in gesprek te gaan.
Hoger onderwijsinstellingen hebben een belangrijke taak in de bevordering van het maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef. In dit verband verwijst de regering ook naar het debat dat met uw Kamer is gevoerd over het wetsvoorstel Bescherming namen en graden hoger onderwijs, dat momenteel wordt behandeld door de Eerste Kamer. Instellingen kunnen verantwoordelijk gehouden worden voor uitingen die (buiten de academische vrijheid) gedaan zijn door een vertegenwoordiger wanneer de instelling daar geen afstand van neemt. De Minister van onderwijs zal instellingen hier in dat geval op aanspreken. Gelet op het bovenstaande is dit niet aan de orde bij de UvA.
Op welke wijze heeft de betreffende onderzoekster «juist blijk gegeven van een kritische houding ten opzichte van het verzamelde materiaal», zoals de UvA beweert?
Zoals in de antwoorden op vraag 5 en 7 aangegeven, kan alleen in een wetenschappelijk debat worden geoordeeld over de wijze waarop het dit type verkennend onderzoek naar moeilijke doelgroepen moet worden vormgegeven. Vanuit het principe van academische vrijheid hebben onderzoekers alle ruimte om elkaars onderzoek voortdurend kritisch te bezien.
In hoeverre kan de UvA zich, volgens u, verschuilen achter de verklaring dat zij geen uitspraken wensen te doen over het privéleven van hun onderzoekers, «zoals onder welke namen zij mogelijkerwijs online actief zijn»? Deelt u de mening dat dit een te terughoudende en gemakkelijke opstelling is, gelet op de teksten die mogelijk door de betreffende onderzoekster op het internet zijn geplaatst en waarvan de UvA in haar reactie ook niet expliciet afstand neemt?
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deelt de mening niet dat de UvA zich zou verschuilen achter de verklaring dat zij geen uitspraken wenst te doen over het privéleven van onderzoekers. De UvA stelt zich ook niet onterecht terughoudend of gemakkelijk op in deze kwestie. Zie de antwoorden op vraag 2, 5 en 7.
Een tweet van de Nederlandse ambassadeur in Denemarken |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de tweet van de Nederlandse ambassadeur in Denemarken, waarin deze op het bericht dat de lijsttrekker van de VVD geen coalitie wil vormen met de PVV, reageert met: «Good news! No more «feeding the beast»?»
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat hier de PVV en/of de lijsttrekker van de PVV of hun politieke doelen worden aangeduid als «the beast»? Welke verklaring kunt u, namens deze ambassadeur, er voor geven dat hij zich zo heeft uitgelaten?
De ambassadeur heeft besloten op Twitter zijn excuses aan te bieden. Na het plaatsen realiseerde hij zich dat hij deze tweet niet had moeten sturen.
Deelt u de mening dat deze ambassadeur zich hiermee ook denigrerend uitlaat over de miljoenen Nederlanders die achter de PVV staan?
Ik ben met u van mening dat de ambassadeur deze tweet niet had moeten plaatsen. De ambassadeur heeft daarvoor zijn excuses aangeboden.
Vindt u dat het een ambtenaar, vertegenwoordiger van de Nederlandse regering, past om zich op deze wijze publiekelijk uit te laten over democratisch gekozen Nederlandse politici, een politieke partij en haar doelen en haar achterban? Zo niet, wat gaat u doen om dit te corrigeren en voor de toekomst te voorkomen?
Het is goed dat veel ambassadeurs actief zijn op sociale media, omdat daarmee de verbinding met de samenleving wordt gezocht. Dit past bij moderne diplomatie. Daarom zal ik het gebruik daarvan blijven aanmoedigen. Uiteraard dient dat te gebeuren binnen de richtlijnen die voor ambtenaren gelden. Deze zijn vastgelegd in de rijksbreed geldende Gedragscode Integriteit 2016.
Wanpraktijken inkomensbeheerders |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de oproep van de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders om wanpraktijken van «foute» inkomensbeheerders aan banden te leggen?1
Ja
Wat is uw reactie op de constatering van de branchevereniging dat steeds meer mensen de hulp inroepen van inkomensbeheerders en daarbij het risico lopen te worden benadeeld?
Ik vind het belangrijk dat mensen die om welke reden dan ook besluiten om hun inkomen te laten beheren door een derde, daarvoor terecht kunnen bij kwalitatief goede en betrouwbare dienstverlening. Zij kunnen daarvoor bijvoorbeeld terecht bij leden van de NVVK of leden van de Branchevereniging van Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders (BPBI). Voor de duidelijkheid: de oproep van de BPBI gaat niet over de situatie van mensen wiens goederen onder beschermingsbewind zijn geplaatst of mensen die inkomensbeheer door de gemeenten aangeboden krijgen (al dan niet als onderdeel van een schuldhulpverleningstraject). Bij beschermingsbewind dient de bewindvoerder te voldoen aan de wettelijk vastgelegde kwaliteitseisen, terwijl bij inkomensbeheer door de gemeente, de gemeente borg staat voor de kwaliteit van de dienstverlening die zij inschakelt.
Is bekend hoeveel mensen de afgelopen jaren door inkomensbeheerders zijn benadeeld?
Daarover zijn geen gegevens bekend.
Op welke wijze en met inzet van welke wettelijke instrumenten kunnen en worden inkomensbeheerders, die mensen willens en wetens benadelen, aangepakt?
Een kenmerk van inkomensbeheer is dat mensen aan hun werkgever of uitkeringsinstantie opdracht geven om (een deel van) hun inkomen over te maken naar een beheerrekening en deze gelden laten beheren door de inkomensbeheerder. In sommige gevallen heeft de inkomensbeheerder het beheer zodanig ingericht dat deze rekening op naam staat van de inkomensbeheerder. In die situaties valt het beheren van deze gelden onder de reikwijdte van artikel 3:5 van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Op grond van dit artikel is het, zonder een bankvergunning of een ontheffing van De Nederlandsche Bank (DNB), verboden om opvorderbare gelden aan te trekken van het publiek. In lijn met het verbod is DNB terughoudend in het verlenen van een ontheffing. Daarnaast gelden diverse eisen om een ontheffing van DNB te krijgen. Zo dient de inkomensbeheerder tenminste een bankgarantie te laten stellen ten behoeve van de cliënten van wie zij gelden onder zich heeft. Bovendien dient de betrouwbaarheid van de beleidsbepalers van de houder van de ontheffing buiten twijfel te staan (artikel 27 en 28 Besluit Reikwijdtebepalingen Wft). DNB is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van artikel 3:5 van de Wft en beschikt over handhavinginstrumenten waaronder de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen of een last onder dwangsom.
Daarnaast kan een gedupeerde ingeval van een vermeend strafbaar feit natuurlijk altijd aangifte daarvan doen bij de politie.
Hoeveel malafide inkomensbeheerders zijn langs die weg(en) al aangepakt en zijn ertoe gedwongen benadeelde mensen schadeloos te stellen?
Daarover zijn geen gegevens bekend.
Kunt u bevestigen dat er geen regels gelden voor deze beroepsgroep, dat een ieder zich voor «inkomensbeheerder» kan uitgeven en er daardoor geen enkele controle is op mensen die zich als inkomensbeheerder aanbieden?
De Wft bevat een verbod op het aantrekken van opvorderbare gelden van het publiek. Als bepaalde activiteiten van inkomensbeheerder als zodanig kwalificeren, vallen zij in dat verband onder de reikwijdte van dit verbod (zie het antwoord op vraag 4). Als mensen zelf besluiten om de hulp in te roepen van een inkomensbeheerder (en zich niet tot de gemeente wenden voor ondersteuning), moeten zij in dat kader geen overhaaste beslissing nemen. Zij zijn immers ook zelf verantwoordelijk voor de keuze die zij maken en daarbij is belangrijk dat zij niet zo maar met een willekeurig bedrijf in zee gaan maar kiezen voor kwalitatief goede en betrouwbare dienstverlening. Dit kan onder meer door zich te wenden tot leden van een beroeps- of branchevereniging zoals de NVVK of BPBI.
Deelt u de opvatting dat kwetsbare mensen niet de dupe mogen worden van incapabele en/of malafide inkomensbeheerders en dat inkomensbeheerders onder dezelfde regelgeving gebracht moeten worden als bewindvoerders? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat geen misbruik gemaakt mag worden van financieel kwetsbare mensen. Zij moeten zich kunnen wenden tot bonafide inkomensbeheerders. Mensen wiens goederen onder beschermingsbewind worden gesteld, mogen – kort gezegd – niet meer eigenstandig financiële beslissingen nemen. Daarvoor gelden de wettelijke kwaliteitseisen. De rechter toetst of de door hem aangestelde bewindvoerder aan de eisen voldoet. Bij vrijwillig inkomensbeheer ligt de situatie anders. Mensen besluiten zelf of en tot wie of welke organisatie zij zich wenden (zie ook het antwoord op vraag 6). In geval van twijfel kunnen zij de relatie met de inkomensbeheerder beëindigen.
Welke maatregelen gaat u wanneer nemen om aan deze wanpraktijken door «foute» inkomensbeheerder een einde te maken? Wanneer zult u de Kamer daarover informeren?
Ik zal de gemeenten vragen in hun communicatie aandacht te besteden aan hoe mensen een betrouwbare inkomensbeheerder kunnen vinden. Zie verder het antwoord op vraag 7.