De voortdurende blokkade van de Lachin doorgang naar Nagorno-Karabach |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat Azerbeidzjan een controlepost heeft ingesteld in de Lachin-doorgang, ondanks en in strijd met de beslissing van het Internationaal Hof van Justitie?1
Het kabinet is inderdaad op de hoogte van de instelling van de genoemde controlepost.
Beschouwt u deze handeling door Azerbeidzjan als een schending van internationale wettelijke verplichtingen, zoals verklaard is door de Europese Unie (EU) Hoge Vertegenwoordiger Borrell?2
Zoals eerder gedeeld3 spreekt Nederland Azerbeidzjan regelmatig aan op zijn verantwoordelijkheid om vrije doorgang van personen, voertuigen en vracht in de Lachin-doorgang te garanderen, ook in het licht van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof op 22 februari 2023.
Azerbeidzjan heeft aangeboden dat de route via Aghdam (Azerbeidzjan) gebruikt kan worden om de regio te bevoorraden. De EU heeft hier van nota genomen, maar aangegeven dat dit niet een alternatief kan vormen voor de opening van de Lachin route.
Welke stappen bent u van plan te ondernemen om Azerbeidzjan ervan te overtuigen te stoppen met dergelijke acties? Bent u het eens dat deze acties erop gericht zijn de Armeense bevolking van Nagorno-Karabach te verdrijven?3Zo niet, wat ziet u dan als de bedoeling van deze acties?
Nederland en de EU staan in nauw contact met Azerbeidzjan en Armenië en blijven beide partijen doorlopend aansporen tot onderhandelingen. Het blijft van groot belang dat alle betrokken partijen aan het vredesproces toegewijd blijven en verdere escalatie wordt voorkomen. Daar spreekt het kabinet de partijen consequent op aan. Nederland heeft naar aanleiding van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven en zal dit blijven doen. Het kabinet speculeert niet over de motieven achter handelingen van andere landen.
Zoals eerder gedeeld5 zet de EU zich tot op het hoogste niveau in op dit thema, getuige de ontmoeting van de Voorzitter van de Europese Raad Charles Michel met de leiders van Armenië en Azerbeidzjan op 15 juli jl. Nederland blijft de situatie samen met Europese partners nauwlettend volgen en bekijkt in Europees verband hoe verder kan worden bijgedragen aan stabiliteit in de regio. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Hoe denkt u over de oproepen van de Armeense regering om genocide-preventie mechanismen te implementeren in verband met de situatie in Nagorno-Karabach4?
Dit voorjaar heeft de Armeense regering in diverse media verwezen naar de inzet van VN genocide-preventie mechanismen, en heeft daartoe in New York gesproken met de speciaal adviseur van de VN-secretaris-generaal ter voorkoming van genocide. Armenië heeft ook tijdens de 53ste zitting van de VN Mensenrechtenraad op 4 juli een gezamenlijke verklaring over het 75-jarig bestaan van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide uitgesproken. In deze gezamenlijke verklaring wordt onder meer gewezen op de rol van het VN mensenrechtensysteem en de VN Mensenrechtenraad bij het verzamelen van informatie over mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal humanitair recht die tot genocide kunnen leiden. Nederland heeft, net zoals een meerderheid van EU lidstaten, deze verklaring gesteund.
Hoe denkt u over het initiatief van de Armeense regering om een Verenigde Naties (VN)-missie te sturen naar Nagorno-Karabach om de feitelijke situatie te onderzoeken5?
Nederland streeft naar een duurzaam vredesakkoord tussen Armenië en Azerbeidzjan. Allereerst wordt gekeken naar bemiddeling door de Voorzitter van de Europese Raad.
Hoe schat u de kans in op verdere escalatie door Azerbeidzjan, nu Rusland de veiligheid niet meer garandeert? Hoe denkt u dat een Kosovo- of zelfs Srebrenica-achtig scenario rond Nagorno-Karabach nog te voorkomen is?
Zolang er geen vredesakkoord is blijft de situatie precair. Vandaar het grote belang dat Azerbeidzjan en Armenië zo snel mogelijk weer bij elkaar om de tafel moeten komen om tot een duurzaam vredesakkoord te komen.
Wat heeft u ondernomen om bij te dragen aan de repatriëring van alle Armeense krijgsgevangenen en door Azerbeidzjan gevangen genomen burgers, zoals de regering is opgedragen in aangenomen moties door de Tweede Kamer?6
Zoals eerder gedeeld9 brengt Nederland dit onderwerp geregeld op via de EU of in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten.
Wat is er uit het onderzoek gekomen naar de vraag hoe in Europees verband de druk op Azerbeidzjan opgevoerd kan worden om de blokkade te beëindigen en hierbij gelijkgezinde lidstaten te betrekken?7 Welke van de uitkomsten van dit onderzoek bent u van plan uit te gaan voeren?
Zoals eerder gedeeld11 spelen namens de EU de Voorzitter van de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus een actieve bemiddelende rol tussen Armenië en Azerbeidzjan, en Nederland steunt hen daarin. Nederland steunt de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van 26 juli jl., die o.a. op Nederlands aandringen tot stand is gekomen. Ook kwam de VN Veiligheidsraad op 16 augustus jl. bijeen om de situatie te bespreken.
Is het onafhankelijk en onpartijdig onderzoek naar oorlogsmisdaden begaan door Azerbeidzjaanse troepen op Armeens grondgebied in september, waartoe u afgelopen najaar heeft eerder opgeroepen, er ooit gekomen?8 Zo ja, kunt u de uitkomsten hiervan met de Kamer delen? Zo niet, op welke manier kunt u bewerkstelligen, eventueel in Europees verband, dat er alsnog onderzoek naar deze misdaden komt?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld13 heeft Nederland in het verleden diverse malen gepleit voor het belang van accountability en een internationaal onafhankelijk onderzoek. Hier bleek in EU verband geen steun voor.
Nederland steunt allereerst het EU-bemiddelingsproces waarbij er op hoog niveau vanuit de EU met de leiders van Azerbeidzjan en Armenië wordt gepraat.
Heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell tijdens de laatste Raad Buitenlandse Zaken de situatie rond de Lachin-corridor ter sprake gebracht? Heeft hij voorstellen gedaan in verband met de situatie? Zo ja welke? Heeft hij voorgesteld om een deadline te stellen voor de opening van de Lachin-corridor? Op welke manier is de kwestie besproken?
Uitwisselingen binnen de Raad zijn vertrouwelijk, derhalve kan hier niet verder op worden ingegaan. Ik verwijs u door naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 26 juni jl.14 voor een geopenbaarde toelichting.
Problemen waar post-COVID patiënten tegen aanlopen in de zorg. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de twee uitzendingen van het televisieprogramma Focus «Ziek na corona» van 24 juni en 1 juli 2023?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de inhoud van deze uitzendingen?
De grote impact die post-COVID klachten helaas hebben op het leven van veel mensen komt duidelijk naar voren. In de uitzendingen wordt ook aandacht gegeven aan al het onderzoek dat er op dit moment gedaan wordt naar post-COVID. Omdat er nog veel onbekend is over post-COVID klachten, wordt zowel in Nederland als in het buitenland veel onderzoek gedaan. Het kabinet heeft de afgelopen tijd voor post-COVID onderzoek in totaal € 46 miljoen beschikbaar gesteld, waarvan ruim € 32 miljoen voor het oprichten van een programma onderzoek, kennisdeling en expertisenetwerk post-COVID dat door ZonMw wordt ingericht en ruim € 14 miljoen ter financiering van verschillende onderzoeken die nationaal gedaan worden. Onderzoek moet er toe leiden dat er meer bekend wordt over de oorzaak, en effectieve behandeling, van post-COVID klachten. Daarom is het belangrijk dat er, zowel nationaal als internationaal, gericht onderzoek blijft worden gedaan naar post-COVID en dat de beschikbare kennis gedeeld wordt met zorgverleners.
Deelt u de zorgen dat veel patiënten met ernstige post-COVID klachten op dit moment niet geholpen kunnen worden binnen de tweedelijnszorg? En vindt u dat de sluiting van de specialistische poliklinieken deze situatie heeft verslechterd? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat patiënten toegang hebben tot de meest optimale zorgverlener voor hun zorgvraag, juist omdat de aard en intensiteit van de klachten uiteenlopen. Mensen die langdurig klachten houden na een coronabesmetting behoeven in veel gevallen extra zorg. Het merendeel van de zorg vindt plaats in de eerstelijn. Soms is zorg nodig in de vorm van medisch-specialistische zorg of geriatrische revalidatiezorg. Afhankelijk van de klachten beoordeelt de huisarts of een bezoek aan een medisch specialist of de paramedische herstelzorg nodig is. Daarnaast bied ik post-COVID patiënten ondersteuning middels de voorwaardelijke toelating van paramedische herstelzorg uit het basispakket. Paramedische herstelzorg bestaat onder andere uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie en diëtetiek. Het is per patiënt verschillend welke zorg nodig is. De regeling paramedische herstelzorg3 is onder voorwaarden verlengd tot 1 januari 2025. Een probleem waar patiënten en zorgverleners in de eerste- en tweedelijnszorg met name tegenaan lopen is dat er vooralsnog geen bewezen effectieve behandeling voorhanden is.
Kunt u een inschatting maken van hoeveel patiënten met ernstige post-COVID klachten op dit moment niet geholpen kunnen worden binnen de tweedelijnszorg?
Het feit dat er momenteel geen bewezen effectieve behandeling voorhanden is voor mensen met post-COVID klachten, en dat de klachten in aard en intensiteit uiteenlopen, maakt dat er per persoon gekeken moet worden naar de klachten, en de gevolgen van deze klachten op alle leefgebieden. Op 1 oktober 2020 is de stichting C-support, in opdracht van het Ministerie van VWS, gestart om mensen met langdurige coronaklachten te adviseren en ondersteunen. C-support heeft momenteel ongeveer 26.000 patiënten in hun bestand. C-Support kijkt samen met de patiënt naar de klachten en de gevolgen ervan voor hun leven. Het kan gaan om lichamelijke en geestelijke gezondheid, het sociale leven, werk en inkomen. Bij problemen met werk en inkomen werken zij samen met arbeidsdeskundigen, juristen en financieel adviseurs om te achterhalen wat er nodig is om de situatie te verbeteren. Daarnaast helpt C-support bij het vinden van de juiste zorgverleners. Ik ben blij dat C-support dit maatwerk levert en samen met de patiënt op zoek gaat naar passende behandeling en ondersteuning, en patiënten daarmee weer perspectief tracht te bieden.
Bent u bereid inspanningen te verrichten om patiënten te ondersteunen die niet terecht kunnen bij de reguliere zorg? Zo ja, op welke manier?
Het kabinet ondersteunt post-COVID patiënten op verschillende, uiteenlopende, manieren. Ten eerste ben ik blij, zoals ook uiteengezet in het antwoord op vraag 4, dat C-support in opdracht van het Ministerie van VWS patiënten met post-COVID klachten ondersteunt en adviseert. C-support biedt ondersteuning en advies op alle leefgebieden, waar de langdurige gevolgen van COVID-19 op ingrijpen zoals gezondheid, (psycho)sociale gezondheid, werk en inkomen. C-support werkt daarbij samen met het reguliere veld, van huisarts tot bedrijfs- en verzekeringsarts, van paramedicus tot arbeidsdeskundige en van juridisch adviseur tot Wmo-consulent. Nazorg- en medisch adviseurs verrichten maatwerk voor iedere patiënt die na meer dan 3 maanden nog klachten ervaart en zich aanmeldt. Daarnaast verzorgt C-support scholingen, informatie en advies aan (zorg)professionals, het UWV, koepelorganisaties, de overheid en onderzoekers en werkt daarmee ook aan bewustwording bij zorgaanbieders over deze klachten.
Ten tweede biedt de voorwaardelijke toelating paramedische herstelzorg patiënten extra ondersteuning bij het herstelproces. Paramedische herstelzorg bestaat onder andere uit fysiotherapie, oefentherapie, ergotherapie en diëtetiek. Het is per patiënt verschillend welke zorg nodig is en afhankelijk van de klachten beoordeelt de huisarts dan ook of een bezoek aan een medisch specialist of paramedische herstelzorg nodig is en door wie deze zorg gegeven moet worden.
Ten derde zet ik vol in op het komen tot een effectieve behandeling door het stimuleren van onderzoek en het delen van wetenschappelijke kennis over post-COVID. Op 1 juni jl. heb ik u per brief4 geïnformeerd over het inrichten van het Programma onderzoek en kennisdeling post-COVID met als doel het vergroten en delen van kennis en expertise inzake post-COVID. Hiervoor is in totaal € 32,25 miljoen beschikbaar voor de periode 2023 tot en met 2026. Op 13 juli 2023 heb ik goedkeuring verleend aan het programmavoorstel van ZonMw voor het inrichten van een expertisenetwerk en onderzoeksprogramma5. Met het meerjarig onderzoeksprogramma geef ik een stimulans aan onderzoek naar post-COVID. Het nationaal expertisenetwerk zorgt voor betere organisatie, coördinatie en ondersteuning van onderzoek naar en kennis over post-COVID. Daarnaast beoogt het nationaal expertisenetwerk op termijn de totstandkoming van synergie tussen kennis en expertise rondom post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen. Ook dient het nationaal expertisenetwerk bij te dragen aan een betere samenwerking tussen onderzoekers en zorgverleners en aan de verspreiding van kennis naar de zorgpraktijk. In het kader hiervan heb ik ZonMw in maart 2023 de opdracht gegeven voor het opstellen van een kennisagenda post-COVID. Deze kennisagenda inventariseert de kennishiaten in post-COVID onderzoek en geeft richting aan het meerjarig onderzoeksprogramma om deze kennishiaten in te vullen. Tenslotte zorg ik ervoor dat de nationale initiatieven met elkaar blijven verbonden middels het Europees expertisenetwerk post-COVID. Dit netwerk bevordert de grensoverschrijdende EU-brede aanpak van post-COVID.
Klopt het dat er een verkenning heeft plaatsgevonden waarbij u sprak met alle betrokken partijen over de oprichting van een expertisecentrum? Zo ja, kunt u toelichten waarom u volgens de Kamerbrief van 1 juni 2023 nu streeft naar een netwerk in plaats van een centrum? En wat zijn de voornaamste verschillen tussen deze twee concepten?3
Een expertisecentrum suggereert één locatie waar post-COVID patiënten terecht kunnen. Dit is mijns inziens niet wenselijk gezien het aantal post-COVID patiënten. Er is bij verschillende ziekenhuizen kennis over post-COVID aanwezig die tussen zorgverleners gedeeld wordt. Mede daarom is ervoor gekozen om een netwerk in te richten. De doelen van dit netwerk zijn de coördinatie, organisatie en ondersteuning van onderzoek en het verbinden van relevante partijen, onderzoek en expertise zodat nieuwe kennis sneller benut kan worden in de zorgpraktijk.
In hoeverre worden post-COVID patiënten betrokken bij de vormgeving van het expertisenetwerk?
Het onderzoeksprogramma, de kennisinfrastructuur en het expertisenetwerk worden door ZonMw uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VWS, onder verantwoordelijkheid van het bestuur van ZonMw. Voor een optimaal resultaat zal gedurende de looptijd van het programma regulier worden afgestemd en samengewerkt met stakeholders vanuit beleid, onderzoek en praktijk. Naast het Ministerie van VWS zijn dit onder andere het RIVM, de NFU, de FMS, het NHG, de NVZ en C-support. Centraal in het programma staan mensen met post-COVID klachten. Het doel is om hen zo snel en effectief mogelijk te helpen en hun kwaliteit van leven te verbeteren. Daarom worden organisaties van post-COVID patiënten vanaf de opzet van het programma, en straks in de uitvoering betrokken. Over de vertegenwoordiging van patiëntenorganisaties en de daarbij te stellen criteria worden tussen hen en ZonMw nadere afspraken gemaakt.
Deelt u de constatering die in de eerste Focus-uitzending duidelijk naar voren komt dat de post-COVID-zorg niet binnen één medisch specialisme valt, omdat de ziekte effect kan hebben op verschillende onderdelen van het lichaam?
Ja.
Zo ja, bent u het ook eens met de constatering dat patiënten vrijwel nergens meer terecht kunnen voor diagnostiek en een passende behandeling, nu de specialistische poliklinieken op één na zijn gesloten?
Sommige ziekenhuizen hebben hun tijdelijke «alleen post-COVID poliklinieken» gesloten. Maar patiënten kunnen onveranderd terecht bij de medisch specialisten en verpleegkundigen die deze poliklinieken vormgaven.
Welke mogelijkheden ziet u om de vier aspecten – diagnostiek, behandeling, kennisontwikkeling en kennisdeling – gebundeld te organiseren en te borgen? Hoe draagt u er zorg voor dat ook de financiële aspecten van diagnostiek en behandeling gedekt zijn?
Het programma van ZonMw bestaat uit een expertisenetwerk en een onderzoeksprogramma. Met het meerjarig onderzoeksprogramma geef ik een stimulans aan onderzoek naar post-COVID. Het nationaal expertisenetwerk zorgt voor betere organisatie, coördinatie en ondersteuning van onderzoek naar en kennis over post-COVID. Daarnaast beoogt het nationaal expertisenetwerk op termijn de totstandkoming van synergie tussen kennis en expertise rondom post-COVID en andere postinfectieuze aandoeningen. Ook draagt het nationaal expertisenetwerk bij aan een betere samenwerking tussen onderzoekers en zorgverleners en aan de verspreiding van kennis naar de zorgpraktijk. Bovendien zorg ik ervoor dat de nationale initiatieven met elkaar verbonden blijven middels het Europees expertisenetwerk post-COVID.
Vindt u de constatering dat een polikliniek voldoende patiënten moet zien om expertise op te bouwen en dat het centreren van de zorg in een aantal specialistische poli’s daarom belangrijk is. Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke plannen heeft de Minister hiervoor?
Ik deel de constatering dat om expertise op te bouwen er voldoende patiënten gezien moeten worden. ZonMw is momenteel bezig om in het derde kwartaal van 2023 een subsidieronde gericht op het opzetten van het onderzoeks- en expertisenetwerk van start te laten gaan. Partijen kunnen hierop reageren en ZonMw zal de onderzoeksvoorstellen vervolgens beoordelen. Uit het voorstel zal duidelijk moeten blijken dat er voldoende patiënten deelnemen om het onderzoek te kunnen uitvoeren en expertise te kunnen opbouwen.
Het streven is om met de opgedane kennis uit onderzoeken en de ervaringen van patiënten die belangrijk zijn voor de kennisontwikkeling en daarnaast bijvoorbeeld voor het identificeren van praktische haalbaarheid van zorgpaden, acceptatie van behandelingen en betrokkenheid bij onderzoek (als deelnemers in klinische studies) om gelijke toegang voor patiënten tot onderzoek en zorg te verwezenlijken.
Hoe draagt u er zorg voor dat voldoende expertise wordt opgebouwd over Post-exertionele malaise (PEM) en posturaal orthostatische tachycardiesyndroom (POTS), twee belangrijke en zeer beperkende klachten bij post-COVID?
Om invulling te geven aan het onderzoeksprogramma post-COVID zullen panels van medische experts en van ervaringsdeskundigen/ patiënten prioriteiten stellen voor nadere/ verdiepende onderzoek en evaluatie. Ik ga ervanuit dat ze daarbij ook de inspanningsintolerantie (PEM) en last van versnelde hartslag na opstaan (POTS) zullen meenemen; ZonMw gaat deze vraag dan ook expliciet voorleggen aan beide panels. Daarnaast wordt beschikbare en nieuwe kennis en expertise rondom de zorg en behandeling van post-COVID patiënten toegankelijk en bruikbaar gemaakt voor zorgprofessionals, onder andere via een nascholingsprogramma.
Momenteel vinden er vanuit C-support regelmatig scholingen plaats over post-COVID aan diverse gremia (o.a. bedrijfsartsen, huisartsen, verzekeringsartsen). Er is op dit moment een kennisplatform actief waar diverse veldpartijen samen bijeenkomen om kennishiaten te signaleren en agenderen.
Kunt u aangeven op welke wijze de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) handhavend optreedt tegen artsen die tegen de protocollen in Ivermectine voorschrijven tegen post-COVID? Hoeveel boetes zijn er tot nog toe in 2023 opgelegd?4
Wanneer een normafwijking is vastgesteld volgt de IGJ haar interventiebeleid. Het interventiebeleid is te vinden op www.igj.nl/publicaties/publicaties/2022/03/17/igj-interventiebeleid8. Tot nu toe heeft de IGJ in 2023 één boete opgelegd aan een zorgverlener die Ivermectine heeft voorgeschreven ter behandeling van, onder andere, post-COVID.
De uitzending van MAX vakantieman 3 juli, 2023. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van MAX vakantieman van 4 juli 20231, in het bijzonder het item «Mindervaliden betalen meer voor vakantie vanwege hulpmiddel»2?
Ja.
Zo ja, wat vindt u hiervan?
Wij vinden het goed dat het thema toegankelijkheid van reizen voor mensen met een handicap onder de aandacht wordt gebracht. Tegelijkertijd vinden wijhet kwalijk dat zich situaties voordoen waarbij extra kosten op voorhand niet duidelijk zijn.
Deelt u het standpunt van het CDA dat mensen met een handicap in de eerste plaats gewone consumenten zijn die van te voren op de hoogte moeten zijn van de totale reis- of vakantiekosten?
Ja. Reisorganisatoren moeten voldoen aan de geldende wet- en regelgeving, waaronder de Richtlijn (EU) 2015/2302 betreffende pakketreizen en gekoppelde reisarrangement (Richtlijn pakketreizen)3, die geïmplementeerd is in titel 7A van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit houdt in dat reisorganisatoren op het moment van aanbieden van de pakketreis informatie moeten geven over de prijs en de bijkomende kosten. Als bijkomende kosten redelijkerwijs niet kunnen worden berekend voordat de overeenkomst wordt gesloten, moet de consument wel worden geïnformeerd over de soort bijkomende kosten die alsnog voor rekening van de reiziger kunnen zijn4. Ook moet de reisorganisator informatie verstrekken over of de reis of vakantie in het algemeen geschikt is voor personen met beperkte mobiliteit5.
De Autoriteit, Consument & Markt (hierna: ACM) is bevoegd om te handhaven als sprake is van een overtreding van deze wet- en regelgeving. Consumenten kunnen een melding maken bij de ACM als het kostenoverzicht niet transparant is.6
Vindt u dat reisorganisaties voldoende transparant zijn over de totale kosten die mensen met een handicap moeten betalen en of ze extra moeten betalen als zij een reisje boeken?
Zoals in het vorige antwoord ook is aangegeven, moeten consumenten op het moment van boeken op de hoogte zijn van eventuele meerkosten voor bijvoorbeeld hulpmiddelen. Bij navraag laat de ACM weten hierover nagenoeg geen meldingen van consumenten te hebben ontvangen.
Vindt u dat het de plicht is van reisorganisaties om te zorgen dat een persoon met een handicap autonoom kan reizen?
Het kabinet wil, zoals ook vastgesteld in artikel 20 van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (het VN-verdrag handicap), in de samenleving gerealiseerd zien dat iedereen, ongeacht zijn beperking en/of ziekte(n), de grootst mogelijke mate van zelfstandigheid bij reizen kan ervaren.7 Wij vinden het daarom positief dat verschillende reisorganisaties zich op dit moment al specifiek richten op reizigers met een beperking.8
Wat kunt u doen om te zorgen dat reisorganisaties meer transparantie betrachten bij het boeken van een reis als men een handicap heeft?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3, dienen reisorganisatoren zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving.
De Europese Commissie komt waarschijnlijk dit najaar met een voorstel voor het aanpassen van de Richtlijn pakketreizen. Ik, Minister van Economische Zaken en Klimaat, zal bij de onderhandelingen over dit voorstel aandacht vragen voor de positie van reizigers met een handicap.
Vindt u het eerlijk dat mensen met een handicap voor hulpmiddelen of vervoerskosten extra moeten betalen om op vakantie te kunnen gaan?
In artikel 20 van het VN-verdrag handicap wordt aangegeven dat mobiliteit van personen met een handicap tegen een betaalbare prijs moet plaatsvinden. Dit betekent dat er extra kosten gerekend kunnen worden die voortvloeien uit een hulpvraag van een reiziger met een handicap. Deze kosten moeten wel zoveel mogelijk worden beperkt. Wijdrukken reisorganisatoren hierbij op het hart zich goed rekenschap te geven van het VN-verdrag handicap.
Daarnaast gelden in de Europese Unie ook regels voor reizigers met een handicap die reizen per vliegtuig, trein, bus of boot, zoals het recht op gratis assistentie op de luchthaven, hulp in de terminal, en aan boord van voertuigen9. Verder schrijft de Europese regelgeving voor dat een luchtvaartmaatschappij een mobiliteitshulpmiddel niet mag weigeren, tenzij het mobiliteitshulpmiddel niet voldoet aan de veiligheidsnormen en/of de luchtvaartmaatschappij, na een grondige risicoanalyse, niet kan garanderen dat het mobiliteitshulpmiddel veilig vervoerd kan worden.
In het geval van een passagier met beperkte mobiliteit is het vervoer van twee mobiliteitshulpmiddelen kosteloos, mits deze voldoen aan de veiligheidsvoorschriften.10
Hoe verhoudt dit zich tot de Algemene Nederlandse Vereniging van Reisondernemingen (ANVR) voorwaarden? Wat mag er wel en wat mag er niet?
In de ANVR-reizigersvoorwaarden11 staat dat reizigers voor het sluiten van de overeenkomst de bijzonderheden over de lichamelijke en geestelijke toestand, die van belang zijn voor een goede uitvoering van de reis, moet vermelden. Op basis hiervan kan de reisorganisator een passend aanbod doen. Zoals bij de beantwoording van vraag 3 en 6 aangegeven dienen alle reisorganisatoren zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Hierin is onder andere bepaald dat de reisorganisator informatie moet verstrekken over of de reis of de vakantie in het algemeen geschikt is voor personen met beperkte mobiliteit12.
Klopt het dat de ANVR voorwaarden niet gelden als Nederlandse touroperators reizen inkopen bij buitenlandse reisorganisaties?
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen reisorganisatoren en reisbemiddelaars. Als er bij een ANVR-aangesloten reisorganisator pakketreizen worden geboekt, dan gelden de ANVR-reizigersvoorwaarden. Het maakt hierbij niet uit of buitenlandse reisdienstleveranciers worden ingezet tijdens de reis (bijvoorbeeld voor de lokale transfer).
Soms zijn ANVR-leden alleen bemiddelaar (doorverkoper). In dat geval gelden de voorwaarden van de organisatie die de reis uitvoert. Overigens dienen deze nog steeds wel allemaal te voldoen aan hetgeen is bepaald in de Richtlijn pakketreizen. Daarnaast moet de consument duidelijk worden geïnformeerd over wie verantwoordelijk is voor de uitvoering van de reis.
Zo ja, wat is dan de waarde van ANVR voorwaarden voor Nederlandse mensen met een handicap die een buitenlandse reis boeken?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 9, gelden de ANVR-reizigersvoorwaarden ook als er sprake is van buitenlandse reisdienstleveranciers.
Wat vindt u ervan dat mensen met een handicap met de gevolgen worden geconfronteerd omdat Nederlandse reisorganisaties de voorwaarden omzeilen? Wat kunt u hieraan doen?
Zoals aangegeven bij vraag 2, vinden wij het kwalijk dat zich situaties voordoen waarbij extra kosten op voorhand niet duidelijk zijn.
Alle reisorganisatoren dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving. Zoals eerder vermeld bij het antwoord op vraag 3 houdt de ACM hierop toezicht en kunnen consumenten bij de ACM een melding doen.
Kunt u over het bovenstaande in overleg gaan met de ANVR organisatie en de Kamer informeren over wat de uitkomst hiervan is?
Voor de beantwoording van bovenstaande vragen is op ambtelijk niveau contact opgenomen met de ANVR.
Kunt u toelichten hoe bovenstaande problemen zich verhouden tot het Verenigde Naties (VN) verdrag (verbod op discriminatie) en tot het facultatief protocol?
In artikel 20 van het VN-verdrag handicap staat niet omschreven dat er geen extra kosten mogen worden gerekend voor het faciliteren van autonoom reizen. Er staat echter wel omschreven dat dit tegen een betaalbare prijs moet gebeuren.
Het facultatief protocol geeft mensen de mogelijkheid om, wanneer zij van mening zijn dat zij slachtoffer zijn van een schending van het VN-verdrag handicap, een klacht in te dienen bij het Comité voor de Rechten van Personen met een Handicap. Zij moeten hiervoor wel eerst alle mogelijke rechtsmiddelen op nationaal niveau hebben uitgeput. Het facultatief protocol is nu nog niet in werking, maar het proces hiertoe is wel gestart. Hierover informeerde ik, Minister van Langdurige Zorg en Sport, onlangs uw Kamer.13 Wij vinden het belangrijk dat reisorganisatoren transparant beleid voeren. Consumenten hebben verschillende mogelijkheden om een overtreding op de wet- en regelgeving te melden. Zij kunnen hun zaak aanhangig maken bij een geschillencommissie, als de reisorganisator hierbij is aangesloten. Ook kunnen zij een klacht indienen bij het College voor de Rechten van de Mens als sprake is van discriminatie. Tot slot hebben consumenten altijd de mogelijkheid om een melding te doen bij de ACM. Door deze mogelijkheden voorzien wij niet dat een beroep op het facultatief protocol voor consumenten aan de orde zal zijn.
Verbod op overnames door partijen die onderzocht worden door de inspectie |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het feit dat het commerciële Co-Med, een omstreden private equity partij, ondanks dat zij onderzocht worden door de toezichthouder vanwege het leveren van slechte huisartsenzorg of gebrek aan leveren van huisartsenzorg, nu weer huisartsenpraktijken mag overnemen?1
Ja, ik ben bekend met het feit dat zorgaanbieder Co-Med huisartsenpraktijken overneemt tijdens het lopende onderzoek van de NZa en IGJ.
Deelt u de mening dat private equity ten principale, maar in ieder geval geen plek zou moeten hebben in onze huisartsenzorg als dat leidt tot kwalitatief slechtere zorg?
Zoals ik in eerdere debatten en Kamervragen aangegeven heb, dienen alle aanbieders van zorg zich in Nederland te houden aan de bestaande wet- en regelgeving en daarbij te allen tijde de belangen van de patiënten en cliënten voorop te stellen. Aanbieders die zorg uitsluitend als verdienmodel zien horen niet thuis in de zorg. Ik zie risico’s voor de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg wanneer er aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg. Daarnaast heb ik eerder ook aangegeven dat de aanwezigheid van private equity partijen in de zorg ook positieve effecten kan hebben. In dat licht ben ik voornemens een onderzoek uit te zetten om zorgbreed beter inzicht te krijgen op de daadwerkelijke (positieve en negatieve) effecten van private equity in de zorg op de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid2.
Wanneer bent u voornemens om – zoals u naar wens van de PvdA eerder bevestigd heeft in onder andere het commissiedebat Eerstelijnszorg op 5 juli jl. – de Nederlandse Zorgautoriteit de bevoegdheid te geven overnames door specifieke partijen die door de toezichthouder onderzocht worden te verbieden?
Op dit moment onderzoek ik de mogelijkheden voor een dergelijke bevoegdheid van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om overnames door aanbieders (tijdelijk) te verbieden gedurende onderzoek dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of de NZa doet naar deze aanbieders. Naar verwachting vergt een dergelijke bevoegdheid een wijziging van de Wet marktordening gezondheidszorg, ik zal uw Kamer daar voor het eind van dit jaar over informeren.
Kunt u bevestigen dat met een dergelijke verbod als omschreven bij vraag 3 de overname van Co-Med van de huisartsenpraktijken in Enschede en Waalwijk voorkomen kunnen worden?
Een dergelijke bevoegdheid voor de NZa zou inderdaad de mogelijkheid creëren om gedurende een lopend onderzoek van de IGJ en/of de NZa naar een zorgaanbieder voorgenomen overnames door de betreffende zorgaanbieder tegen te houden.
Religie en buitenlands beleid |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u aangeven hoe de vier hoofdaanbevelingen uit de brief «religie en buitenlands beleid» uit 2018 zijn opgevolgd en wat de huidige stand van zaken is?1
Ik onderstreep nogmaals het belang van adequate kennis van religie en religieuze geletterdheid voor een beter buitenlands beleid. Gedegen kennis van de religieuze geschiedenis, context en gebruiken is onontbeerlijk om effectief buitenlands beleid te kunnen voeren en de complexe uitdagingen van onze tijd te begrijpen. Religie is een belangrijke maatschappelijke en politieke drijfveer in een groot deel van de wereld en het is daarom in het belang van de Nederlandse buitenlandse politiek om daar voldoende aandacht aan te besteden.
Er is goede vooruitgang geboekt op de implementatie van de vier hoofdaanbevelingen uit de brief «religie en buitenlands beleid» uit 2018. Vrijheid van religie en levensovertuiging en de relatie tussen religie en buitenlans beleid maakt structureel deel uit van strategiesessies over internationale betrekkingen zoals de jaarlijkse BZ-strategiedagen. Door het digitale format zijn deze dagen specifiek voor de posten een belangrijke bron van informatie en bieden zij goede mogelijkheid tot het uitwisselen van informatie. Beginnende beleidsmedewerkers krijgen als vast onderdeel van hun opleiding bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken voorlichting over religie en diplomatie. De Academie Internationale Betrekkingen (AIB) biedt in samenwerking met de beleidsdirecties structureel een aantal thematische en regionale opleidingen aan, waarin aandacht is voor religie zowel voor meer ervaren als beginnende beleidsmedewerkers. In nauwe samenwerking met de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging (SGRL) organiseert de AIB regelmatig lunchlezingen en seminars met experts, zoals in najaar 2022 met Azza Karam, hoogleraar Religie en Duurzame Ontwikkeling aan de Vrije Universiteit. Verder wordt de Nederlandse inzet op religie en diplomatie gewaarborgd door de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging (SGRL), een functie die in 2019 is gecreëerd ter opvolging van de motie van Van Helvert c.s. De speciaal gezant levert in nauwe samenwerking met de mensenrechtenambassadeur de Nederlandse inzet op dit vlak en neemt actief deel aan diverse internationale en Europese netwerken voor vrijheid van religie en levensovertuiging, waaronder de International Religion and Freedom of Belief Alliance (IRFBA), de International Contact Group for Freedom of Religion and Beliefen het Transatlantic Network for Religion and Diplomacy (TPNRD). De SGRL draagt bij aan het onderhouden van de strategische partnerschappen en samenwerkingsverbanden met andere overheden, universiteiten, multilaterale organisaties en het nationale en internationale maatschappelijk middenveld.
Kunt u aangeven welke rol religie (inclusief religieuze minderheden) specifiek vervult in de context van vredesopbouw en conflictbemiddeling in zijn algemeenheid? En meer specifiek in de volgende landen: Nigeria, Irak, Ethiopië, Mali, Oeganda, en Indonesië?
Het kabinet ondersteunt vredesopbouw en conflictbemiddeling met als doel om mensen en gemeenschappen te ondersteunen bij het voorkomen van gewelddadige conflicten. De noden, wensen en oplossingen van mensen, inclusief die van kwetsbare groepen en (religieuze) minderheden staan daarbij centraal. Daar waar relevant nemen onze uitvoeringspartners religie mee in conflictanalyses en betrekken ze religieuze actoren en religieuze minderheden bij het ontwerp en de uitvoering van hun projecten. Inclusieve vredesprocessen leiden vaak tot betere resultaten en meer duurzame vrede.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft in 2021 een strategisch partnerschap – Joint Initiative for Strategic Religious Action (JISRA) – gesloten met Mensen met een Missie waarbij de inzet zich met name richt op bevordering van vrijheid van religie en levensovertuiging in Ethiopië, Indonesië, Irak, Kenia, Mali, Nigeria en Oeganda. Door gerichte aandacht voor dit thema wordt ingezet op conflictbemiddeling en vredesopbouw. Dit programma werkt nauw samen met religieuze actoren om interreligieuze dialoog te bevorderen en discriminatie, extremistische bewegingen en haat jegens andere (niet-)religieuze groeperingen tegen te gaan. Programmadoelstellingen zijn het versterken van de stem van religieuze actoren als onderdeel van het maatschappelijk middenveld en het versterken van de constructieve rol van religieuze actoren bij vredesopbouw en conflictbemiddeling. Het consortium neemt deel aan internationale fora om deze prioriteiten te bevorderen. In de genoemde landen zet JISRA zich onder andere in op het volgende:
Bent u voornemens om in toekomstige landenbezoeken de aantasting van de vrijheid van religie en levensovertuiging mee te nemen in de bilaterale dialoog? Zo ja, met welke vragen precies? En zo nee, waarom niet?
Ja. Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten in het buitenlands mensenrechtenbeleid van Nederland en wordt waar nodig altijd te berde gebracht, onder andere door de mensenrechtenambassadeur en de speciaal gezant voor religie en levensovertuiging. Ook in de regelmatige contacten met buitenlandse ambassades in Den Haag wordt dit onderwerp besproken. Op welke wijze is context- en landafhankelijk.
Hoe ziet u het belang van religieuze geletterdheid voor Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)-medewerkers en mogelijk andere medewerkers van uw ministeries? Hoe waarborgt u voldoende kennis van medewerkers op dit thema?
De IND neemt de deskundigheid van haar medewerkers zeer serieus. Er wordt echter bewust voor gekozen om de medewerkers generalistisch op te leiden zodat zij handvatten hebben om alle asielrelazen te kunnen beoordelen. Naar aanleiding van de voornemens in het coalitieakkoord heeft het kabinet per brief, d.d. 4 november 2022 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2022–2023, 19 367, nr. 3003), uiteengezet hoe de deskundigheidsbevordering van IND-medewerkers op bekeringsthema’s wordt verbeterd. De afgelopen jaren heeft de IND reeds veel stappen genomen op het gebied van deskundigheidsbevordering. In de Basisopleiding Asiel is er specifiek aandacht voor bekeringszaken. Daarnaast worden bestaande initiatieven door de IND bestendigd, verdiept, uitgebreid en verbreed. Er vinden onder meer casusbesprekingen, intervisiebijeenkomsten en themadagen plaats en worden er informatieve roadshows en/of trainingen georganiseerd in geval van grote beleidswijzigingen of ontwikkelingen. Ook lopen er contacten met verschillende relevante maatschappelijke organisaties.
Medewerkers van GGzE die vrijwel onbeperkt hebben kunnen kijken in dossiers van cliënten. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op Skipr waaruit blijkt dat medewerkers van de specialistische geestelijke gezondheidszorgorganisatie GGzE vrijwel onbeperkt hebben kunnen kijken in dossiers van cliënten?1
Ja.
Welke maatregelen gaat de Inspectie Gezondheidszorg nemen naar aanleiding van dit bericht?
In het artikel is sprake van een mogelijk onjuist handelen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. Hiervoor zijn regels opgenomen in de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG). De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) is hiervoor de aangewezen toezichthouder. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft geen rol in het toezicht op de AVG.
De IGJ houdt onafhankelijk, risico gestuurd toezicht op kwaliteit en veiligheid van zorg. De IGJ heeft in dat kader ook een rol in het toezicht op informatiebeveiliging, maar met name als deze de kwaliteit en continuïteit van zorg kan raken. Bijvoorbeeld als het gaat om maatregelen om te voorkomen dat essentiële informatiesystemen langdurig uitvallen. Voor zo ver bekend is hier geen sprake van; de IGJ ziet dan ook op basis van dit artikel geen aanleiding om nader onderzoek te doen. De AP en IGJ hebben een samenwerkingsprotocol waarin zij elkaar wederzijds informeren en raadplegen in het geval van aangelegenheden die elkaars toezicht raken.
Vindt u het terecht dat de in het artikel genoemde patiënt geen inzage krijgt in het onderzoek? Hoe wordt voor deze patiënt geborgd dat dit niet meer kan voorkomen?
In algemene zin vind ik het belangrijk dat zorgaanbieders klachten van cliënten serieus nemen en de cliënt goed betrekken bij een eventueel onderzoek wat hieruit volgt. Of dit in dit specifieke geval afdoende is gebeurd kan ik niet beoordelen. Dat is ook niet aan mij.
Blijft het vermoeden van een mogelijke overtreding van de AVG bestaan? Dan staat het de cliënt vrij om een klacht of tip in te dienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Controleert de Inspectie Gezondheidszorg ook steekproefsgewijs of instellingen login protocollen, een autorisatieprocedure en monitoring daarvan hebben met betrekking tot systemen die patiëntgegevens bevatten?
De IGJ controleert steekproefsgewijs of zorgaanbieders hun informatiebeveiliging inrichten volgens de wettelijke norm NEN 7510. Volgens deze norm moeten zorgaanbieders een managementsysteem voor informatiebeveiliging inrichten. Procedures voor authenticatie, autorisatie en logging zijn hier onderdeel van, naast een groot aantal andere beheersmaatregelen. De IGJ controleert of aantoonbaar sprake is van een werkende kwaliteitscyclus (plan-do-check-act). Specifieke maatregelen op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens vallen primair onder het toezicht van de AP.
Worden er in de zorg patiënt-systemen gebruikt zonder adequate login monitoring en autorisatie? Zo ja, waarom worden deze niet verboden?
Het Ministerie van VWS heeft geen zicht op de inrichting van zorginformatiesystemen bij individuele zorginstellingen. Er zijn twee belangrijke informatiebeveiligingsnormen die hier een rol in spelen, de NEN 7510 en 7513. Deze schrijven voor dat zorginstellingen maatregelen moeten nemen op het gebied van autorisatie en logging. Alleen de bevoegde personen mogen toegang hebben tot patiëntendossiers (autorisatie) en acties op deze patiëntendossiers moeten vastgelegd worden (logging). Deze normen gelden voor alle zorginstellingen en de AP ziet hierop toe.
Welke acties gaat u nemen naar aanleiding van dit bericht?
Zorgaanbieders zijn in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de informatiebeveiliging van de patiëntendossiers. Zij moeten passende maatregelen nemen om ongeoorloofde inzage in patiëntendossiers te voorkomen. De AP is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving hiervan. Vanuit het ministerie wordt doorlopend op verschillende manieren ingezet op bewustwording en verbetering van de naleving op informatiebeveiliging. Zorgaanbieders worden ondersteund en gefaciliteerd om de informatiebeveiliging en digitale weerbaarheid te verbeteren Zo worden zorgaanbieders onder meer ondersteund door de informatie die te vinden is op de AVG-helpdesk (www.avghelpdeskzorg.nl).
De toepassing van artikel 1F in het vreemdelingenbeleid |
|
Don Ceder (CU) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
In hoeveel gevallen zijn verblijfsvergunningen op grond van artikel 1F geweigerd waarin tegelijk vaststaat dat terugkeer naar het land van herkomst niet kan omdat vastgesteld is dat dit schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op zou leveren?
Sinds 1992 is in 321 gevallen een verblijfsvergunning op grond van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (Vlv) geweigerd en aangenomen dat terugkeer naar het land van herkomst (tijdelijk) niet mogelijk is, omdat vastgesteld is dat dit een schending van artikel 3 EVRM zou opleveren.
Dit betreft 241 gevallen vóór 2013 en 80 gevallen in 2013 of later.1
In hoeveel van deze gevallen is tevens een inreisverbod opgelegd?
In 88 van deze gevallen is tevens een inreisverbod opgelegd. Dit betreft 32 gevallen vóór 2013 en 56 gevallen in 2013 of later.
Wat doet u in het geval de rechter in zaken als in vraag 2 bedoeld het inreisverbod opheft omdat er geen sprake (meer) is van gevaar voor de Nederlandse openbare orde?
In de bijlage bij de door u gestelde vragen is een artikel2 getiteld «Hoop voor langdurig rechteloos verblijvende 1F’ers» opgenomen. In dit artikel wordt het arrest3 van 2 mei 2018 in de gevoegde zaken C-331/16 en C-366/16, K. tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en H.F. tegen Belgische Staat besproken. Ik ga er daarom van uit dat uw vraag in de context van dit arrest is gesteld.
Het is in principe niet aan de rechter om een inreisverbod op te heffen. De rechter toetst of de besluitvorming van de IND voldoet aan de daaraan te stellen eisen (deze eisen zijn onder andere te af te leiden uit eerdergenoemd arrest). Indien de rechter van oordeel is dat het besluit gebreken vertoont en daarom voor vernietiging in aanmerking komt, dient de IND opnieuw een besluit te nemen.
Het gaat in voornoemd arrest niet om de tegenwerping van artikel 1F Vlv an sich, maar over maatregelen gebaseerd op de openbare orde die als gevolg van de 1F-tegenwerping worden genomen. Dergelijke maatregelen kunnen pas worden genomen wanneer na een beoordeling van het individuele geval blijkt dat het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt en wanneer die evenredig zijn gelet op de met de maatregelen te dienen doelen.
Het Hof heeft in voornoemd arrest geoordeeld dat wanneer ten aanzien van een persoon in het verleden een besluit tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus krachtens artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is gegeven, op grond daarvan niet automatisch kan worden geconstateerd dat de loutere aanwezigheid van die persoon op het grondgebied een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.
Het bestaan van een dergelijke bedreiging moet door de bevoegde instanties worden vastgesteld op basis van het persoonlijke gedrag van de betrokken persoon, waarbij rekening moet worden gehouden met de vaststellingen in het besluit tot uitsluiting van de vluchtelingenstatus en met de daaraan ten grondslag liggende aspecten, in het bijzonder de aard en de ernst van de aan de betrokkene verweten misdrijven of gedragingen, de mate waarin hij persoonlijk betrokken was bij die misdrijven of gedragingen, het eventuele bestaan van gronden voor uitsluiting van zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid en het al dan niet bestaan van een strafrechtelijke veroordeling.
Bij die globale beoordeling moet ook in aanmerking worden genomen hoeveel tijd verstreken is sinds het vermoede plegen van de misdrijven of handelingen en hoe de betrokkene zich nadien heeft gedragen. Dit laatste dient met name om te beoordelen of blijkt dat de betrokkene nog steeds een houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde fundamentele waarden aantast, waardoor de gemoedsrust en de fysieke veiligheid van de bevolking zouden kunnen worden verstoord. De enkele omstandigheid dat het vroegere gedrag van die betrokken persoon zich heeft voorgedaan in de specifieke historische en maatschappelijke context van zijn land van herkomst, die zich niet opnieuw zal voordoen in het gastland, staat aan die vaststelling niet in de weg.
Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel moeten de bevoegde instanties van het gastland voorts de bescherming van het betrokken fundamentele belang van de samenleving afwegen tegen het belang van de betrokken persoon met betrekking tot de uitoefening van zijn recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven.
Naar aanleiding van voornoemd arrest en de Afdelingsuitspraak van 16 december 20204 daarover heeft de IND een informatiebericht opgesteld, dat per 22 april 2021 is geactualiseerd.5 In dit informatiebericht worden de consequenties voor de uitvoering en de wijze van toetsing van de actuele bedreiging voor de openbare orde en de evenredigheidsbeoordeling uiteengezet.
Kan in dergelijke gevallen overgegaan worden tot vervolging van het 1F-feit in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het strafrecht en het vreemdelingenrecht wezenlijk verschillende rechtsgebieden zijn. Zo kan er op zeer goede gronden sprake zijn van (zeer) sterke aanwijzingen – ernstige redenen – in de zin van artikel 1F Vlv, terwijl strafrechtelijk onderzoek en vervolging toch is uitgesloten of onhaalbaar is. Indien het openbaar ministerie daartoe voldoende aanknopingspunten ziet zal uiteraard een (oriënterend) strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld stellen en waar mogelijk en opportuun tot vervolging worden overgegaan.
Wanneer in dergelijke gevallen seponering of vrijspraak volgt of indien er niet tot vervolging overgegaan kan worden, zou de persoon in kwestie volgens u dan alsnog een verblijfsvergunning dienen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid kan hierover het volgende worden gezegd.
Artikel 1F Vlv bepaalt – kort gezegd – dat personen niet in aanmerking komen voor de bescherming die het Vluchtelingenverdrag biedt wanneer er ernstige
redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties. Ook vanuit de EU bestaat de verplichting voor Lidstaten om te
voorkomen dat zij een veilige haven zijn voor oorlogsmisdadigers.6
De IND werpt een vreemdeling artikel 1F Vlv tegen als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat hij of zij weet heeft gehad van de in artikel 1F Vlv genoemde misdrijven en daar persoonlijk (mede)verantwoordelijk voor kan worden gehouden: de zogenoemde knowing and personal participation. Binnen het bestuursrecht geldt voor de toepassing van 1F dat er ernstige redenen moeten zijn om aan te nemen dat een vreemdeling een internationaal misdrijf heeft gepleegd.
Anders dan in het strafrecht is dus niet vereist dat wettig en overtuigend bewezenwordt geacht dat betrokkene zich aan bepaalde gedragingen schuldig heeft gemaakt. Een strafrechtelijke vervolging of veroordeling (of het ontbreken daarvan) staat dan ook los van de mogelijkheid artikel 1F Vlv tegen te werpen. Artikel 1F Vlv gaat niet om strafrecht (vergelding), maar om het bestuursrecht.
Gelet op het voorgaande maakt een eventuele seponering of vrijspraak of indien er niet tot vervolging overgegaan kan worden ten aanzien van de gedragingen waarmee betrokkene in het kader van de tegenwerping van artikel 1F Vlv in verband wordt gebracht, niet dat (automatisch) aan betrokkene een verblijfsvergunning zou moeten worden verleend. Noch betekent het zonder meer dat artikel 1F Vlv niet (langer) kan worden tegengeworpen.
Overigens bestaat los hiervan op grond van het beleid in paragraaf C2/7.10.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 de mogelijkheid een tijdelijke verblijfsvergunning te verlenen.7 Dit kan wanneer kort gezegd artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen uitzetting naar het land van herkomst van de 1F-er én het onthouden van een verblijfsvergunning aan die vreemdeling disproportioneel wordt geacht. Dit beleid kent een zeer hoge drempel. Dit is bewust, omdat personen met een 1F-tegenwerping in beginsel geen recht hebben op rechtmatig verblijf in Nederland en een vertrekplicht hebben. Dit is, gezien de ernst van de misdrijven, de kern van het 1F-beleid.
Het bericht ‘Kabinet blijft onvermurwbaar: geen broodnodige studentenhuizen of woningen onder vliegroute Schiphol’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet blijft onvermurwbaar: geen broodnodige studentenhuizen of woningen onder vliegroute Schiphol»1 op basis van het persbericht en de Raadsbrief van 11 juli 2023 van de gemeente Amstelveen2?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er in de regio Amsterdam een nijpend tekort is van ruim 6.600 studentenwoningen en dat het toevoegen van studentenwoningen direct naast de bestaande studentencampus Uilenstede het tekort met bijna twee derde had kunnen terugdringen?
Het tekort aan studentenwoningen in de regio Amsterdam is bekend. Het Rijk zet zich daarom samen met gemeenten, hogeronderwijsinstellingen, studentenhuisvesters en studenten in om zorg te dragen voor voldoende studentenhuisvesting die aansluit bij de behoefte van studenten binnen het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting 2022–2030. Het tekort aan studentenwoningen is, naast de problematiek met langdurige leegstand van kantoren in het gebied Kronenburg, één van de redenen waarom gekeken wordt naar de mogelijkheden in dit gebied. Kronenburg is echter direct gesitueerd onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan, wat veiligheid- en gezondheidsrisico’s met zich meebrengt voor nieuwe bewoners in dit gebied. Bij het kijken naar mogelijkheden in dit gebied gaat het om een afweging van verschillende publieke belangen waarvan het tekort aan studenthuisvesting er één is.
Kunt u uitgebreid ingaan op wat het wegvallen van deze plannen betekent voor het tekort en aantal te bouwen studentenwoningen in de regio Amsterdam de komende jaren?
Op grond van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) zijn studentenwoningen op Kronenburg niet uitgesloten. Om die reden is er vanuit de NOVEX Schiphol ook een traject in gang gezet onder begeleiding van een externe adviseur om te verkennen wat er wél mogelijk zou kunnen zijn. In het antwoord op vraag 5 wordt hier verder op ingegaan. Ook binnen de regels van het LIB gaan de ministeries graag het gesprek aan met de regio over de mogelijkheden. Zo biedt het LIB de mogelijkheid om op locaties zoals Kronenburg shortstay-functies te realiseren, omdat door de tijdelijkheid van bewoning, namelijk een verblijf van niet langer dan 6 maanden, de gezondheidseffecten beperkt zullen zijn.
Daarnaast wonen studenten niet alleen in structurele studentenwoningen. Uit de Landelijke Monitor Studentenhuisvesting 2022 blijkt dat 45% van de uitwonende studenten in de regio Amsterdam in een structurele studentenwoning woont. Het merendeel van de uitwonende studenten in de regio Amsterdam heeft een woonruimte die ook toegankelijk is voor andere doelgroepen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan niet specifiek ingaan op het gevolg op de studentenhuisvesting in de regio indien de ontwikkeling van Kronenburg geen doorgang vindt. Wel is het duidelijk dat er een grote behoefte is aan de uitbreiding van het aantal studentenwoningen, ook in deze regio.
Klopt het dat u van mening bent dat Kronenburg niet noodzakelijk is voor het halen van de woningbouwopgave in de Metropool Regio Amsterdam, ook niet voor studentenhuisvesting, omdat er voldoende andere locaties in de regio zijn voor (studenten)woningen? Welke plekken zijn dat dan? Om hoeveel (studenten)woningen gaat dit? Kan daar op eenzelfde korte termijn gestart worden met bouwen als nu in Kronenburg zou kunnen? Wanneer worden deze studentenwoningen opgeleverd?
Gelet op de enorme opgave voor de woningbouw, ook voor huisvesting voor studenten, moet serieus gekeken worden naar de mogelijkheden op alle kansrijke locaties voor woningbouw. Kronenburg is echter direct gesitueerd onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan. Door deze ligging gelden er regels uit het LIB met oog op veiligheidsrisico’s en geluidoverlast. In het antwoord op vraag 6 wordt hier nader op ingegaan.
Op basis van de woondeals zijn er in de regio Amsterdam (MRA) voldoende woningbouwlocaties aanwezig om in de woningbouwopgave te kunnen voorzien, ook bij een eventuele vertraging of uitval van de locatie Kronenburg. De MRA heeft aangegeven in de periode tot en met 2030 175.000 woningen te willen realiseren, er zijn momenteel 237.400 woningen opgenomen in woningbouwplannen (Woondeal MRA, 15-3-2023). Ook in de regio Amstelland-Meerlanden zijn voldoende woningbouwlocaties aanwezig (30.550 bouwopgave, 40.300 in bouwplannen), en ook in de gemeente Amstelveen zijn voldoende woningbouwlocaties (6.000 bouwopgave, 9.100 in bouwplannen). Wel is in de woondeal van de MRA opgenomen dat de gemeente Amstelveen heeft aangegeven deze locatie nodig te hebben om de benodigde aantallen sociale woningbouw te realiseren.
Specifiek voor studentenhuisvesting in de regio zijn nog weinig concrete locaties en plannen in beeld. Hiervoor geldt dat er nog een flinke opgave ligt om het aantal studentenwoningen uit te breiden conform het streven uit het Landelijk Actieplan Studentenhuisvesting. Gezien de ligging van Kronenburg naast Campus Uilenstede en de concreetheid van de plannen van de gemeente Amstelveen is het een belangrijke locatie. We kunnen echter niet voorbij gaan aan het feit dat dit een zwaar geluidbelast gebied is. Deze regels in het LIB zijn gericht op het beschermen van bewoners.
Het Ministerie voor Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties heeft momenteel niet inzichtelijk op welke termijn er op alternatieve locaties gestart kan worden met de bouw indien Kronenburg niet verder ontwikkeld zal worden. Dit zou in gesprek met gemeente(n) en provincie in kaart moeten worden gebracht. Zoals hierboven aangegeven is het kabinet echter niet van mening dat ontwikkeling van Kronenburg uitgesloten is. Daarnaast lopen er gesprekken met de Metropoolregio Amsterdam om andere mogelijke locaties en plannen voor studentenhuisvesting in beeld te brengen.
Klopt het dat u het advies van de door het Rijk aangestelde topambtenaar Hans van der Vlist met verschillende oplossingsrichtingen om te komen tot een doorbraak in dit langlopende dossier niet hebt overgenomen? Waarom zijn alle oplossingsrichtingen van tafel geveegd?
De gezamenlijk partijen bij de NOVEX Schiphol hebben Hans van der Vlist als extern adviseur de opdracht gegeven om te bezien hoe een doorbraak gecreëerd kan worden in een drietal gebieden in de Schipholregio waar leefbaarheidsproblematiek speelt en die beperkt worden in de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden omdat de geluidsbelasting door luchtvaart er hoog is. Het gaat hierbij om Rijsenhout, Stommeer en Kronenburg. Voor de gebieden Rijsenhout en Stommeer bleek het mogelijk om als gemeente, provincie en Rijk gezamenlijk deze doorbraak te creëren en te komen tot afspraken om de leefbaarheid in deze gebieden te vergroten. De adviezen hierover zijn ook door het Rijk omarmd.
Voor Kronenburg bleek het niet mogelijk tot een breed gedragen oplossing te komen en daarom heeft Van der Vlist in zijn advies aangegeven dat een doorbraak op dit dossier een politiek besluit vergt. Tevens geeft hij vier scenario’s weer waarlangs woningbouwplannen in Kronenburg kunnen worden beredeneerd indien de uitkomst van het politieke besluit is dat in Kronenburg meer woningbouw zal worden toegestaan dan krachtens de huidige wet- en regelgeving mogelijk is.
Om de huidige impasse te doorbreken en de leefbaarheid te versterken ziet het Rijk mogelijkheid om nauw aan te sluiten bij het tweede scenario dat Hans van der Vlist omschrijft voor Kronenburg. Op basis hiervan zou verkend kunnen worden of een ontwikkeling van 438 woningen mogelijk is als eerste fase van ontwikkeling van dit gebied. Dit sluit dus nauw aan bij een van de omschreven scenario’s uit het advies van Hans van der Vlist. Wel is dit scenario kleiner van omvang dan het scenario dat wordt geadviseerd. Gezien de ligging van Kronenburg onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan, en de veiligheidsrisico’s en geluidsbelasting die dit met zich mee brengt, ziet het Rijk dit scenario als meer geschikt voor een eerste fase van ontwikkeling van dit gebied. Vooropgesteld dient te worden dat er ook voor het realiseren van 438 woningen aanpassing nodig is van de wet- en regelgeving. Bij nog te maken plannen dient voorop te staan dat wordt uitgegaan van hetgeen benodigd is om de leefbaarheid in het gebied te verbeteren. Door het toepassen van de laatste inzichten van geluidadaptief bouwen, het uitvoeren van tussenevaluaties en monitoring kan gekeken worden of verdere gebiedsontwikkeling met het toevoegen van meer woningen gezond en veilig kan. De door de gemeente Amstelveen te maken plannen dienen hieraan te voldoen. Vervolgens zal bekeken worden hoe wet- en regelgeving in overeenstemming valt te brengen met deze plannen.
Dit aantal staat los van het aantal toe te voegen short-stay woningen, waarvoor binnen het LIB mogelijkheden zijn. Door ook short-stay toe te voegen zou er een substantieel aantal woningen op deze locatie gerealiseerd kunnen worden.
Het Rijk heeft hierop in een ambtelijk gesprek met de gemeente Amstelveen gevraagd om te kijken of er woningbouwplannen voor Kronenburg zijn te maken die recht doen aan deze complexe problematiek en heeft hulp daarbij aangeboden. Daarnaast heeft het Rijk de gemeente aangeboden om hier na het zomerreces bestuurlijke afspraken over te maken om zodoende opvolging te geven aan het advies van Van der Vlist om een politiek besluit te nemen.
Op basis van het bovenstaande gaat het Rijk nog steeds graag in gesprek met de gemeente Amstelveen over de mogelijkheden in het gebied. Hierbij lijkt uitvoering van het oorspronkelijke plan van Amstelveen op korte termijn geen optie. Dit betekent echter niet dat er niets mogelijk is op deze locatie. De Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Infrastructuur en Waterstaat hebben gezamenlijk de gemeente Amstelveen verzocht om hierover bestuurlijk in gesprek te gaan.
Deelt u de mening dat woningbouw in de huidige woningcrisis, zeker in een uniek gebied waar al duizenden studentenwoningen aanwezig zijn sinds de jaren '60 en waar studenten slechts een aantal jaar verblijven tijdens hun studie, niet belemmerd mag worden door vliegbewegingen? Waarom verkiest het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vliegtuigen boven woningen?
Zoals hiervoor is aangeven, moet gelet op de enorme opgave voor de woningbouw, ook voor huisvesting voor studenten, serieus gekeken worden naar de mogelijkheden op alle kansrijke locaties voor woningbouw. Hierbij dient echter echter ook gezorgd te worden voor een veilig en gezond leefklimaat.
In de hoofdlijnenbrief uit de zomer van 2022 heeft het kabinet aangekondigd een betere balans na te streven tussen luchtvaart en de belasting van de leefomgeving. Het kabinet kiest daarbij om op korte termijn terug te gaan in het aantal vliegtuigbewegingen en op langere termijn een nieuw stelsel te ontwikkelen waarmee gestuurd gaat worden op steeds verder terugdringen van de geluidsoverlast. Ondanks deze inzet om geluidbelasting rond Schiphol sterk te verminderen zullen er gebieden zijn, dicht bij de luchthaven en onder de vliegroute, waar geluidbelasting effect heeft op de omgeving. Voor die gebieden zijn er regels opgenomen in het LIB waarmee beperkingen worden gesteld ten aanzien van het gebruik van gronden vanwege veiligheidsrisico’s en geluidoverlast door vliegverkeer in de omgeving van Schiphol. Kronenburg ligt binnen het beperkingengebied LIB4 waarvoor regels gelden ter bescherming van omwonenden rondom de luchthaven, omdat vliegtuiglawaai kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten van inwoners en gebruikers van dit gebied. Vanwege de geluidbelasting in het LIB4 gebied, zijn nieuwe woningen en andere gebouwen met een geluidgevoelige functies in principe niet toegestaan. Binnen de regel is enige flexibiliteit geboden door voor nieuwbouwplannen tot maximaal 25 woningen de afweging aan de gemeente te laten om lokaal verpaupering tegen te gaan en de leefbaarheid te waarborgen. Het plan van de gemeente Amstelveen voor Kronenburg betreft het toevoegen van 2500 woningen daarmee overstijgt dit plan het aantal van 25 in hoge mate.
Het kabinet hecht er waarde aan om te komen tot een oplossing voor Kronenburg die alle partijen duidelijkheid biedt en aansluit bij de behoeften en beperkingen in het gebied. Daarom is vanuit de NOVEX Schiphol ook aan Hans van der Vlist gevraagd om een advies uit te brengen met oplossingsrichtingen. Zoals in antwoord 5 is aangegeven gaat het Rijk graag verder het gesprek aan met de gemeente Amstelveen.
Klopt het dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geen goedkeuring kan geven aan de bouw van studentenwoningen op Kronenburg vanwege het Luchthavenindelingsbesluit (LIB)? Klopt het dat de inspectie überhaupt niet bij machte is om hiervan af te wijken? En klopt het dat u wel de bevoegdheid heeft om een «verklaring van geen bezwaar» af te geven waardoor de bouw van de broodnodige studentenwoningen op Kronenburg vrijwel direct kan starten?
In het LIB wordt de mogelijkheid geboden om in afwijking op de regels gebouwen toe te staan wanneer hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) is verkregen, als bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart. De beoordeling van een vvgb-aanvraag en het eventueel verlenen van een vvgb is gemandateerd aan de ILT. Deze mogelijkheid van een vvgb is er om, binnen gegeven criteria, af te kunnen wijken van het LIB in bijzondere omstandigheden. De ILT beoordeelt ieder individuele vvgb-aanvraag op grond van vijf toetsingscriteria die opgenomen zijn in de nota van toelichting van het LIB.
In alle gevallen dient gemotiveerd te zijn dat het plan niet buiten het betreffende beperkingengebied kan worden gerealiseerd, op een vanwege vliegverkeergeluid en -risico meer geschikte plek. Op grond van het Bro geldt daarnaast dat in alle gevallen allereerst de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen moet worden, waarbij de gemeente in de toelichting op een ruimtelijk plan voor een stedelijke voorziening de behoefte hieraan beschrijft. Bij het verstrekken van een vvgb wordt er voor gewaakt dat via precedentwerking de regels steeds verder worden opgerekt. Op grond van de geldende criteria heeft de ILT al in 2018 een vvgb-aanvraag voor studentenwoningen in Kronenburg afgewezen. In 2021 heeft de gemeente Amstelveen het bestemmingsplan voor Kronenburg vastgesteld zonder vvgb. De Raad van State heeft vervolgens geoordeeld dat afwijken van het LIB zonder vvgb niet mogelijk is.
Wat betekent dit voor de rest van de plannen als het Rijk al zo snel terug moet komen op de recent ondertekende afspraken met provincies Noord-Holland en Flevoland, en de gemeenten in de Metropoolregio Amsterdam in de Woondeal MRA (15-03-2023)?
Eventuele vertraging of uitval bij de locatie Kronenburg betekent niet dat de bestuurlijke afspraken uit de Woondeal niet gevolgd worden. Gemeenten, provincie en Rijk hebben in het kader van de Woondeals afspraken gemaakt over het realiseren van een bepaald aantal woningen. Middels het beschikbaar hebben van voldoende plancapaciteit kan, ondanks uitval en vertraging, de woningbouwdoelstelling in de Woondeal toch gerealiseerd worden. Bijvoorbeeld door de inzet van alternatieve locaties.
Ziet u nog kansen om binnen afzienbare tijd een substantieel aantal (studenten)woningen toe te voegen op Kronenburg? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich? Om hoeveel woningen gaat het dan? Zo nee, is de bouw van studentenwoningen in Kronenburg dan deze kabinetsperiode definitief van de baan?
Het kabinet zet nog steeds kansen om tot een gezamenlijk gedragen ontwikkeling van het gebied Kronenburg te komen. Zoals aangegeven ligt uitvoer van het oorspronkelijke plan van de gemeente Amstelveen op korte termijn niet voor de hand. Het kabinet gaat graag samen het gesprek aan met Amstelveen om te kijken wat er wel mogelijk is.
De lobbyactiviteiten van de fabrikant van de taser |
|
Nicole Temmink , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er verschillende politiefunctionarissen zijn uitgenodigd voor een bijeenkomst van de fabrikant van onder andere de taser, waarbij men «goodies» mee naar huis mag nemen en getrakteerd wordt op een maaltijd?1
De fabrikant van het stroomstootwapen dat de Nederlandse politie gebruikt is Axon Enterprise. Axon organiseert een «roadshow» langs Europese landen. In het kader van die roadshow heeft Axon ook een op Nederland gerichte webpagina gemaakt; de pagina waarnaar in de voetnoot bij de vraag wordt verwezen. Deze pagina is op eigen initiatief door de fabrikant verwijderd. De importeur van het stroomstootwapen heeft laten weten dat Axon geen bijeenkomst in Nederland zal organiseren. Voor zover dat nagegaan kan worden is niet gebleken dat voor deze roadshow politiefunctionarissen zouden zijn uitgenodigd.
Is het gebruikelijk dat via deze weg politiefunctionarissen op de hoogte worden gebracht van nieuwe technologieën op het gebied van opsporing en repressie?
Politiefunctionarissen die zich vanuit hun functie bezighouden met verwerving dienen kennis te nemen van nieuwe ontwikkelingen vanuit de markt. Daarbij behoort in sommige gevallen ook het bezoeken van vakbeurzen, symposia en productdemonstraties. De politie wil daarmee kennisnemen van nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan het zo goed mogelijk uit kunnen voeren van de politietaak. Dat gebeurt op alle niveaus, waarbij wordt gekeken naar de markt in den brede en niet slechts naar specifieke merken of bedrijven.
In hoeverre wordt door het aanbod bepaald welke middelen de politie aanschaft en in hoeverre is hier de vraag leidend?
Bij het verwerven van middelen is altijd sprake van een matching tussen een op dat moment spelende functionele behoefte (de vraag) en het beschikbare aanbod vanuit leveranciers. Daarbij is de vraag steeds leidend. De politie probeert zoveel mogelijk gebruik te maken van standaard marktproducten. Als er vanuit de politiebehoefte bezien geen passend standaard marktaanbod beschikbaar is, dan wordt het standaardproduct door de politie zelf of een daartoe gespecialiseerd bedrijf aangepast, of er wordt een gespecialiseerde maatwerkoplossing verworven op basis van de functionele behoefte van de politie.
Kunt u het proces schetsen hoe wordt besloten tot het overgaan van de aanschaf van nieuwe technologische middelen, zoals drones, geweldsmiddelen en slimme camera’s?
Technologische middelen leveren een belangrijke bijdrage aan de rol en taken van de politie. Met de bestaande personele politiecapaciteit helpen technologische middelen om doelmatiger te kunnen werken en meer effect te bereiken. Het overgaan tot aanschaf van nieuwe middelen komt veelal voort uit een maatschappelijke behoefte. De politie is verantwoordelijk voor het verwerven van nieuwe middelen zolang de aanschaf past binnen de kaders die door mij als Minister van Justitie en Veiligheid zijn gesteld. De voorwaarden waaraan nieuwe middelen dienen te voldoen zijn geborgd in het inkoopbeleid van de politie. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de doeltreffendheid en doelmatigheid, veiligheid voor agent en burger, privacy, betrouwbaarheid aanbieder, afdekken van veiligheidsrisico’s, naleving van Internationale Sociale Voorwaarden, duurzaamheid, exploiteerbaarheid en beschikbaar trainingsaanbod.
Klopt het dat Axon, de fabrikant van de taser, de term «excited delirium» heeft gebruikt in hun uitingen om hun wapen aan te prijzen maar dit geen wetenschappelijk onderbouwde aandoening of term is?2
Het staat marktpartijen daarnaast vrij om hun eigen waren op hun eigen manier aan te prijzen, zo lang dit binnen de grenzen van wetten en regelgeving gebeurt. Axon lijkt met het gebruik van deze term geen wetten te hebben overschreden.
Vindt u het geoorloofd dat een wapenfabrikant op deze manier beïnvloedt hoe hun wapens beoordeeld worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie ook de term «geëxciteerd delier» gebruikt in hun overweging om niet tot vervolging over te gaan?3
De term «geëxciteerd delier» is door onderzoekers in een strafzaak gebruikt.4 De context waarin deze term is gebruikt is van belang. Er was in de casus waarnaar door de vragenstellers wordt verwezen geen sprake van het gebruik van een stroomstootwapen. Het betrof een onderzoek waarin werd getracht om een antwoord te krijgen op de vraag of politiemensen een verwijt kon worden gemaakt ten aanzien van het overlijden van een arrestant. In dit onderzoek heeft een tweetal ingeschakelde deskundigen (een toxicoloog en een patholoog) geconcludeerd dat de arrestant was overleden aan een overdosis speed. De klinische toestand werd door de deskundigen getypeerd als (passend bij) een geëxciteerd delier.
Bent u bereid nader onderzoek te laten doen of en zo ja in welke mate een «geëxciteerd delier» een bestaande aandoening is? Zo nee, waarom niet?
Nee, het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om onderzoek te doen naar de mate van wetenschappelijke aantoonbaarheid van een medische aandoening.
Kunt u bevestigen dat de GGD adviseert om geen woningen of scholen te bouwen in een straal van twee kilometer rondom geitenboerderijen, vanwege de verhoogde kans op longontstekingen in de directe omgeving van een geitenhouderij die al meer dan tien jaar uit opeenvolgende onderzoeken naar voren komt?1
Het klopt dat de GGD adviseert het voorzorgsbeginsel toe te passen en terughoudend te zijn met uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen in de buurt van gevoelige bestemmingen (zoals woningen, kinderdagverblijven en scholen). Andersom geldt ook dat geadviseerd wordt terughoudend te zijn met het plaatsen van gevoelige bestemmingen in de buurt van bestaande geitenhouderijen. Dit staat in de GGD-richtlijn medische milieukunde2 en wordt toegelicht in de Handreiking Veehouderij en gezondheid omwonenden van Infomil.3
Kunt u bevestigen dat er nu al 1,7 miljoen Nederlanders binnen een straal van twee kilometer van een geitenbedrijf wonen?
In het rapport van het VGO-III onderzoek staat dat naar schatting in Nederland 1,7 miljoen mensen op minder dan 2 km afstand van een geitenhouderij wonen.4 Dit rapport dateert uit 2019, meer recente cijfers zijn niet beschikbaar.
Bent u op de hoogte van het feit dat uit onderzoek van de Gelderlander blijkt dat veel gemeenten ondanks het GGD-advies de bouw van nieuwe woonwijken toestaan vlak bij geitenstallen? Wat vindt u hier van?2
Ik heb het artikel uit de Gelderlander dd. 26 juni 2023 gezien. De krant heeft diverse mensen gesproken en brengt in beeld welke dilemma’s er spelen bij de planning van nieuwe woonwijken in landelijk gebied. In de Wet Publieke Gezondheid staat dat gemeenten advies moeten inwinnen van de GGD als er belangrijke gevolgen voor de gezondheid kunnen zijn.
Heeft u zicht op de situatie in andere provincies? Zo ja, wordt hier wel het GGD-advies nageleefd?
In de meeste andere provincies geldt een geitenmoratorium. Per provincie verschilt de precieze regeling in het moratorium. Het verbod op de uitbreiding van geitenhouderijen heeft geen rechtstreekse invloed op het mogelijk maken van woningbouw of andere gevoelige bestemmingen. Maar bij het beoordelen van (bestemmings-)plannen voor woningen in de buurt van veehouderijen is het advies om gezondheidsrisico’s voor toekomstige bewoners te beoordelen en de GGD om advies te vragen als hier aanleiding toe is.6 In hoeverre de gemeenten de GGD-adviezen overnemen is niet bekend. Er zijn wel voorbeelden te vinden, waar de afstand tot geitenhouderijen wel in de lokale besluitvorming wordt meegenomen, zie bijvoorbeeld de afwegingen in Noord-Brabant (gemeente Bergeijk, 20187) en de bestuurlijke afweging om in ieder geval niet op 500 meter afstand te bouwen en het VGO-eindrapport af te wachten in Noord-Holland (Hollands Kroon, 20218).
Wat vindt u ervan dat nieuwe bewoners zelfs niet eens altijd actief worden geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s van het wonen naast een geitenstal?
Er is geen verplichting om toekomstige bewoners hierover te informeren. Het staat mensen vrij om te kiezen voor een woning in de buurt van veehouderijen, waaraan mogelijk bepaalde gezondheidsrisico’s zijn verbonden, net zoals mensen kunnen kiezen voor een woning naast een drukke snelweg of een vliegveld, waar de luchtkwaliteit ook minder kan zijn dan in andere gebieden.
Erkent u dat dit wederom laat zien dat een vrijblijvend advies van de GGD aan gemeenten onvoldoende bescherming biedt voor de gezondheid van de inwoners van die gemeenten?
In de Wet Publieke Gezondheid (Artikel 16) staat dat het college van burgemeester en wethouders advies moet vragen aan de gemeentelijke gezondheidsdienst voordat besluiten worden genomen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de publieke gezondheidszorg. Om wat voor situaties dit precies gaat is niet nader gedefinieerd.
Het advies van de GGD moet worden overwogen maar is niet bindend, en er is geen zicht op in hoeverre de lokale overheid het advies overneemt. Het advies zal door de lokale bestuurders gewogen worden ten opzichte van andere factoren, die bepalen of een bestemmingsplan in die lokale omgeving en situatie de juiste voorwaarden voor de (leef)omgeving schept. Het advies van de GGD is zeker niet vrijblijvend; de gezondheid moet een belangrijke factor zijn in de afwegingen, maar het is niet altijd de beslissende factor.
Wat heeft u voor instrumenten om in te grijpen als u ziet dat gemeenten hun inwoners onvoldoende beschermen tegen gezondheidsrisico’s?
Als het gaat om lokale besluiten, is ingrijpen vanuit het landelijk beleid alleen mogelijk als de lokale bestuurders daadwerkelijk tekortschieten of in het geval van een ernstige of urgente situatie, die het gebied overstijgt. Zoals recent aangegeven, samen met de Minister van LNV, in de beantwoording van vragen van de Eerste Kamer naar aanleiding van de VGO-rapportage (Kamerstuk 22 juni jl.)9 zijn er diverse (juridische) instrumenten, die kunnen worden ingezet om gezondheidsrisico’s te voorkomen, afhankelijk van de ernst en de inzichten in de (lokale) situatie.
Lokale besluitvorming kan gebeuren op grond van de Wet publieke gezondheid: het college van burgemeester en wethouders is belast met een wettelijke taak om de gezondheid van haar inwoners te beschermen en te bevorderen en waar mogelijk rekening te houden met ongerustheid over mogelijke gezondheidsrisico’s van omgevingsfactoren. In het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening en de WABO (wet algemene bepalingen omgevingsrecht) kan een vergunning voor vestiging of uitbreiding van een veehouderijbedrijf geweigerd worden, als er aantoonbare risico’s zijn voor de gezondheid van omwonenden, of uit voorzorg, als deze risico’s voldoende aannemelijk zijn. De GGD moet, zoals al aangegeven, afhankelijk van de ernst van de risico’s, om advies worden gevraagd en de situatie ter plaatse beoordelen. Het kabinet ondersteunt dit lokaal beleid. In de nieuwe Omgevingswet (verwacht in januari 2024) worden meer mogelijkheden geboden om volksgezondheidsaspecten mee te wegen in ruimtelijke ordeningsvraagstukken. Hierbij is ook de decentrale overheid het bevoegd gezag.
Landelijke maatregelen zijn eigenlijk pas mogelijk als duidelijk is wat de oorzaak en de ernst is en hoe die (proportioneel) kan worden aangepakt. Het Rijk kan, indien nodig, bijvoorbeeld extra preventieve maatregelen instellen. Ten behoeve van Q-koorts zijn er bijvoorbeeld verplichtingen gesteld voor melden van afwijkende abortusaantallen, testen in de tankmelk, en vaccinatie van schapen en geiten.
De Minister van LNV is op grond van artikel 5.4 van de Wet dieren bevoegd om, in overeenstemming met de Minister van VWS, maatregelen te treffen ten aanzien van besmette of van besmetting verdachte dieren, en ten aanzien van dieren, die een gevaar kunnen opleveren voor verspreiding van een zoönose. Besluitvorming over dergelijke maatregelen en de precieze invulling worden bezien tegen het licht van de omstandigheden en deze zijn tijdelijk van aard, zolang zij nodig zijn voor het doel.
De Ministeries van VWS en LNV hebben een gezamenlijke taak om de volksgezondheid te beschermen tegen zoönosen, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid en met de instrumenten, die ter beschikking staan. Via de zoönosenstructuur wordt besloten over de te nemen maatregelen.
Gaat u dan nu wél over tot het nemen van landelijke voorzorgsmaatregelen tegen de gezondheidsrisico’s uit de geitenhouderij?
Zolang er onvoldoende duidelijkheid is over de oorzaak, zijn er geen aanknopingspunten voor specifiek beleid en kan de overheid geen landelijke maatregelen voorstellen. In Nederland zijn de provincies bevoegd om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. De meeste provincies hebben voorzorgsmaatregelen getroffen, in de vorm van een moratorium.
Wat gaat u intussen doen om te voorkomen dat gemeenten vergunningen afgeven om te bouwen, zo dicht bij geitenhouderijen?
Ik benadruk dat het belangrijk is om de gezondheid van omwonenden mee te wegen bij de inrichting van landelijke gebieden, zoals duidelijk staat in de GGD-richtlijnen10 en de Handreiking Veehouderij en Gezondheid Omwonenden.11 In het kader van de stikstofaanpak van het (demissionair) kabinet, voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), zet ik mij ook in om te zorgen dat bij de (her)inrichting van landelijk gebied rekening gehouden wordt met de gezondheid van omwonenden. Met de adviezen in de meekoppelende structurerende keuze gezondheid omwonenden, dierziekten en zoönosen krijgen decentrale overheden handvatten voor hun besluitvormingsproces binnen het NPLG, zoals in situaties waarin keuzes gemaakt worden over bedrijfsbeëindiging of vergunningverlening bij nieuwvestiging, uitbreiding, of omschakeling. Gezonde leefomgeving is om die reden een belangrijk onderdeel van het NOVEX programma.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Beantwoording binnen de gestelde termijn is helaas niet gelukt.
Bedreigd maritiem erfgoed |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u de media-aandacht voor het zeventiende-eeuwse scheepswrak «Burgzand Noord 9», beter bekend als Het Palmhoutwrak, gevolgd1? Zo ja, wat vindt u van deze casus?
Ik vermoed dat u mij vraagt naar scheepswrak «Burgzand Noord 17», het zogenaamde Palmhoutwrak waarover de documentaire De jurk en het scheepswrak is gemaakt. Ik heb deze casus inderdaad gevolgd. De bijzondere vondsten die zijn opgedoken zijn prachtig. Helaas is er een schaduwzijde: het materiaal is zonder opgravingsvergunning, en daarmee illegaal, geborgen. Dit plaatste de betrokken overheden voor een dilemma. Uiteindelijk zijn er met de duikers afspraken gemaakt over het alsnog melden van vondsten en over toekomstig handelen. Ook zijn alle bij de overheid bekende vondsten door de duikers overgedragen aan de provincie Noord-Holland.
Het zomaar leeghalen van wrakken is geen wenselijke manier om ons cultureel erfgoed onderwater te beheren. Het is dan ook ten strengste verboden. Net als voor alle andere soorten archeologische vindplaatsen, geldt voor scheepswrakken bescherming in situ (op de plaats zelf) als uitgangspunt. Dit vanuit de gedachte dat archeologische vondsten al eeuwen goed bewaard zijn gebleven in de (water)bodem en ze – door ze daar in te laten zitten – beschikbaar blijven als bron van kennis over het verleden. De generaties die na ons komen, kunnen ze dan bestuderen vanuit nieuwe inzichten, met nieuwe vragen en betere onderzoekstechnieken. Wanneer behoud in situ niet mogelijk is, kan worden besloten een locatie op te graven, met inachtneming van de daartoe opgestelde kwaliteitseisen en certificeringsplicht. Dit is bijvoorbeeld het geval bij scheepswrak Burgzand Noord 9, waar onderwaterarcheologen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) deze zomer onderzoek deden.
Bent u het ermee eens dat maritiem erfgoed zoals Het Palmhoutwrak unieke kansen biedt om bestaande kennis over het maritieme verleden te verdiepen en uit te breiden?
Cultureel erfgoed onder water biedt inderdaad unieke kansen om meer te weten te komen over ons verleden. We zijn gezegend met een rijk maritiem erfgoed, dat ook nog eens zeer goed bewaard is gebleven. De RCE beschikt over een database met circa 60.000 punten waar zich «iets» onder water bevindt. Zeker 3000 van die punten zijn scheepswrakken, maar het gaat ook om andere waardevolle elementen zoals verdronken dorpen en restanten van waterwerken als bruggen en sluizen. Het Palmhoutwrak laat duidelijk zien hoe goed dit soort erfgoed in Nederland bewaard is gebleven. Om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden die deze vindplaats biedt om onze kennis over het verleden uit te breiden, heb ik aan de RCE gevraagd om komend jaar een nadere verkenning uit te voeren naar het wrak.
Wat is de huidige staat van het Nederlandse maritieme erfgoedonderzoek, vergeleken met bijvoorbeeld Groot Brittannië en Zweden? Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat maritiem erfgoed voorgoed verloren gaat door natuurlijke oorzaken en menselijk ingrijpen? Zijn deze maatregelen naar uw oordeel voldoende om dit erfgoed voor nu en voor toekomstige generaties te behouden?
Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ)2 is – sinds 2012 – door mijn voorgangers en mijzelf extra geïnvesteerd in het beheer van cultureel erfgoed onderwater. Het doel is ervoor te zorgen dat zo min mogelijk maritiem erfgoed ongezien verloren gaat. Inmiddels is het niveau van de zorg voor dit erfgoed grotendeels op hetzelfde niveau als dat van de landarcheologie en behoort Nederland tot de toonaangevende landen op het gebied van maritiem erfgoedbeheer. In de samenwerking met andere landen, zoals Groot Brittannië en Zweden, opereren we op gelijkwaardig niveau.
Sinds 2012 zijn via de RCE diverse programma’s uitgevoerd die hieraan hebben bijgedragen. Deze hebben in 2021 een structureel vervolg gekregen. De RCE beschikt nu over een jaarlijks werkbudget van € 1,5 miljoen voor het beheer van erfgoed in de Nederlandse wateren en daarbuiten. Ons maritieme erfgoed heeft namelijk ook een sterke internationale component: Nederlandse schepen zijn op diverse plekken ter wereld vergaan. Om het erfgoed dat zich buiten de territoriale wateren bevindt beter te beschermen, werk ik bovendien aan de ratificatie van het Unesco verdrag ter bescherming van cultureel erfgoed onderwater.
Verder zijn de contacten met de Kustwacht geïntensiveerd, is het opgravingsverbod in de Erfgoedwet aangescherpt en heeft de Inspectie Overheidsinformatie en Erfgoed extra capaciteit gekregen voor haar toezichtstaken. Dit alles maakt het beter mogelijk om te handhaven op schendingen van het opgravingsverbod onder water.
Tot slot zal de zorg voor ons maritieme erfgoed ervan profiteren wanneer vrijwilligers (sportduikers) een grotere bijdrage kunnen leveren. Hiertoe wordt het Besluit Erfgoedwet archeologie aangepast. Er komt een mogelijkheid om maritieme vrijwilligers ontheffing te verlenen van de certificeringsplicht voor het doen van archeologische opgravingen. Zo kunnen zij kleinere onderzoekshandelingen uitvoeren, waarmee informatie kan worden verzameld over maritieme vindplaatsen. Een belangrijke voorwaarde hierbij is dat vooraf toestemming is gevraagd. Een volledige opgraving zal altijd door deskundige professionals moeten gebeuren.
Wat is de stand van zaken rond het opzetten van een maritiem archeologisch onderzoeksinstituut onder het Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ)?
Het idee om een zogenaamde «Blue academie» op te richten onder het NIOZ is afkomstig van een groep mensen die zich sterk verbonden voelt met (de maritieme archeologie rondom) Texel. Vanuit de rijksoverheid worden er geen stappen gezet met betrekking tot dit idee. Ik heb de maritieme erfgoedzorg belegd bij de RCE. Deze beschikt over een onderzoeksteam van maritiem archeologen, dat als taak heeft om het onderwatererfgoed te monitoren, beschermen en onderzoeken. Zij dragen ook zorg voor het opbouwen en delen van kennis over maritiem erfgoed en onderhouden nauwe contacten met professionele partijen en vrijwilligersorganisaties zoals de LWAOW (de Landelijke Werkgroep Archeologie Onder water). Graag benoem ik ook dat aan de Universiteit Leiden in juli 2022 een Bijzonder hoogleraar voor Onderwaterarcheologie en Maritiem erfgoedbeheer is aangesteld.
Hoeveel budget is beschikbaar voor het in situ beschermen van maritiem erfgoed? En hoeveel geld is beschikbaar voor het bergen, conserveren, restaureren, onderzoeken en tentoonstellen van maritiem erfgoed? Hoeveel budget is naar uw inschatting nodig om het thans bekende en in kaart gebrachte maritiem erfgoed naar de huidige maatstaven het best te bewaren?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 3. De RCE beschikt over een jaarlijks werkbudget van € 1,5 miljoen voor het beheer van maritiem erfgoed. Binnen dit budget zijn geen bedragen toegewezen aan de diverse onderdelen van dit beheer, zoals in situ bescherming of onderzoek. Daarnaast draag ik bij aan het Nationaal Scheepsarcheologisch depot Batavialand. Daar bevinden zich faciliteiten voor de conservering en restauratie van grotere maritieme archeologische vondsten. Ook beheert Batavialand de maritiem archeologische rijkscollectie.
De genoemde € 1,5 miljoen per jaar is toereikend om het belangrijkste bekende maritieme erfgoed doorlopend te monitoren en daarmee in situ te bewaren. Wanneer uit deze monitoring blijkt dat een bijzonder scheepswrak – bijvoorbeeld door erosie – verloren dreigt te gaan, kan dit enkel worden bewaard via het uitvoeren van een opgraving. Daarvoor is het werkbudget van de RCE niet toereikend. In een dergelijk geval zal moeten worden onderzocht of incidenteel budget kan worden vrijgemaakt. In het verleden is dit bijvoorbeeld gebeurd in het geval van de opgraving van het VOC-schip de Rooswijk (voor de kust van Engeland).
Het Rijk is overigens niet de enige partij die zich richt op maritieme archeologie. Ook verscheidene gemeentes en provincies spannen zich in voor maritiem erfgoed en stellen daar geld voor beschikbaar. Daarnaast worden diverse initiatieven ondernomen door musea en onderzoeksinstellingen zoals universiteiten. Zij kunnen daarbij aanspraak maken op (regionale en nationale) fondsen. Zo kunnen voor grootschalige publiekspresentaties op het gebied van (onderwater)archeologie bijvoorbeeld aanvragen worden ingediend bij het Mondriaanfonds. De restauratie van de Romeinse Zwammerdamschepen is via deze weg mogelijk gemaakt.
Het bericht ‘Rondtrekkende bendes vaker betrokken bij diefstallen in Nederland’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rondtrekkende bendes vaker betrokken bij diefstallen in Nederland»?1
Ja.
Klopt het dat het afgelopen jaar bij 25 procent van de vermogensdelicten sprake is van een verdachte die niet in Nederland is geboren, geen Nederlands adres heeft en geen Nederlandse nationaliteit heeft?
Het is lastig om deze vraag te beantwoorden aan de hand van concrete percentages. Het probleem hierbij is namelijk dat de politie alleen cijfers kan aanleveren van zaken waarbij een verdachte in beeld gekomen is. Bij vermogenscriminaliteit (zoals zakkenrollen, auto-inbraken en dergelijke) is in zo’n 15% van de gevallen een verdachte in beeld.
Binnen die 15% is het inderdaad zo dat bij 25% sprake is van een verdachte die niet de Nederlandse nationaliteit heeft, niet in Nederland geboren is en geen Nederlands adres heeft, anders dan een COA-locatie of een justitiële inrichting.
Overigens wil het feit dat er een verdachte aan een delict is gekoppeld niet zeggen dat deze verdachte ook daadwerkelijk is ingezonden naar het OM en voor zover wel ingezonden, schuldig wordt bevonden. Ten slotte betekent het percentage ook niet dat in álle vermogensdelicten 25% van de verdachten niet in Nederland is geboren, geen Nederlands adres heeft en geen Nederlandse nationaliteit heeft, omdat binnen de verschillende delicten ook grote verschillen bestaan.
In antwoord op vragen over diefstal bij agrarische ondernemers gaf u aan dat gps-diefstal nagenoeg uitsluitend gepleegd wordt door Oost-Europese dadergroepen; is dat ook het geval voor zakkenrollen en E-bikediefstal?2 Zo nee, welke andere dadergroepen zijn terug te zien in de politiecijfers?
Op basis van de bij politie bekende verdachten is het niet mogelijk om dit te concluderen.
Alle hieronder vermeldde aantallen zijn gebaseerd op personen die als verdachte bij een incident geregistreerd staan. Dit hoeft niet te betekenen dat deze personen ingezonden zijn naar het OM en hun schuld door de rechtbank getoetst is.
Ook hierbij geldt dat bij zakkenrollen en E-bikediefstal in veel gevallen geen verdachte bekend is en is de pakkans bij professionele internationaal opererende bendes lager. Hierdoor is het niet mogelijk om de percentages van herkomst van verdachten te extrapoleren naar de volledige populatie van alle daders van deze misdrijven.
In het jaar 2022 zijn zo’n 30.000 E-bike diefstallen geregistreerd. Hierbij is alleen gezocht op incidenten die enkel gericht waren op het stelen van de fiets en niet de
E-bikes die bij andere misdrijven, als onderdeel van een grotere buit, gestolen zijn. Bij slechts ongeveer 2% van deze incidenten is er minimaal één verdachte bekend. Ongeveer 1 op de 6 van de unieke verdachten heeft een Oost-Europese nationaliteit en bijna 7 op de 10 de Nederlandse.
Er zijn voor 2022 zo’n 10500 incidenten zakkenrollen geregistreerd.
Bij slechts 7,5% hiervan is er minimaal één verdachte. Van de geregistreerde verdachten heeft ongeveer 2 op de 3 een Noord-Afrikaanse nationaliteit en dus niet een Oost-Europese.
Klopt het dat bij samenwerking met Europese bronlanden informatie-uitwisseling, om te komen tot een eventueel strafdossier met het oog op mobiel banditisme, centraal staat? Bestaat er op dit moment een afdoende grondslag voor deze informatie-uitwisseling? Wat draagt het Benelux-politieverdrag bij aan deze grensoverschrijdende samenwerking?
Bij de Europese aanpak van mobiel banditisme is de uitwisseling van politie-informatie inderdaad een centraal onderdeel van de samenwerking. In Nederland vindt dit zijn grondslag in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. In mei 2023 is de Europese richtlijn voor informatie-uitwisseling van rechtshandhavingsautoriteiten aangenomen, waarmee de regels voor informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsautoriteiten worden geconsolideerd en vereenvoudigd.3 De richtlijn kent hoofdzakelijk implicaties voor enkele werkprocessen van de Informatie- en Rechtshulpcentra (IRC’s), met als resultaat dat de Europese samenwerking weer verder verbeterd wordt.
De aanstaande inwerkingtreding van het Benelux verdrag voor politiesamenwerking, verbetert de operationele samenwerking tussen de verdragspartijen op verschillende manieren. Allereerst wordt de grensoverschrijdende uitoefening van bevoegdheden aanzienlijk vereenvoudigd en verruimd m.n. bij grensoverschrijdende achtervolging, ook voor bijvoorbeeld Aanhoudings- en Ondersteuningsteams.
Daarnaast biedt het verdrag, in aanvulling op het bestaande EU-recht – de Richtlijn 2016/680 – een aantal verdergaande mogelijkheden voor deling van politiegegevens. Zo kunnen er tijdens gezamenlijke acties en in gemeenschappelijke politieposten direct politiedatabanken geraadpleegd worden en maakt het verdrag het mogelijk om in een uitvoeringsovereenkomst de voorwaarden vast te leggen waaronder politiediensten op basis van hit/no hit kunnen zien of andere politiediensten binnen de Benelux gegevens hebben over bepaalde personen, bijvoorbeeld in relatie tot mobiel banditisme. Ook de mogelijkheid tot het delen van referentielijsten voor gebruik in ANPR camerasystemen kan een belangrijke bijdrage leveren aan de bestrijding van mobiel banditisme.
Hoe verloopt een dergelijke samenwerking en informatie-uitwisseling met niet-Europese bronlanden, zoals landen in Zuid-Amerika of Noord-Afrika?
De politie heeft meerdere instrumenten tot haar beschikking om internationale samenwerking vorm te geven. Zo wisselt de politie informatie uit met niet-Europese bronlanden via rechtshulpverzoeken, het internationale liaisonnetwerk, buitenlandse liaison officierengeplaatst in Nederland en door samenwerking met multilaterale organisaties, zoals Europol en INTERPOL. Daarnaast wordt met enige regelmaat kennis en expertise uitgewisseld, onder meer door inkomende en uitgaande bezoeken, en het verzorgen van trainingen. Ook neemt de politie van tijd tot tijd deel aan internationale politieteams, zoals joint investigation teamsof special investigation units.
Hoe beziet u de oproep van VNO-NCW en MKB-Nederland om een nieuwe aanpak? Waarom is de Taskforce Mobiel Banditisme afgerond als er bij 25 procent van de vermogensdelicten sprake is van mobiel banditisme? Ziet u kans voor een doorstart van de Taskforce Mobiel Banditisme?
De Taskforce Mobiel Banditisme is in 2018 opgericht als tijdelijk samenwerkingsverband met het doel om Nederland onaantrekkelijk te maken als delictgebied voor mobiele dadergroepen. Het doel van de Taskforce was om een structuur te faciliteren waarin de aanpak van mobiel banditisme met meer scherpte en focus vormgegeven en uitgevoerd kon worden. De Taskforce is er in geslaagd om alle (publieke en private) partijen die betrokken zijn bij het tegengaan van mobiel banditisme samen te brengen, waardoor een geïntegreerde visie op en aanpak van dit fenomeen is ontstaan. Omdat de Taskforce haar doelen heeft bereikt, is deze met instemming van de deelnemende partijen opgeheven. Met het opnemen van de aanpak van mobiel banditisme in het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–20264 wordt de samenwerking tussen deze partijen voortgezet. Door preventie en een gerichte aanpak kunnen deze criminele bendes beter op heterdaad worden aangehouden en vervolgens zwaarder worden bestraft. De aanpak van mobiel banditisme valt, door de opname van het thema in het Actieprogramma, onder het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waar de betrokken partijen vanuit de eerdere Taskforce Mobiel Banditisme ook vertegenwoordigd zijn. Een doorstart van de Taskforce Mobiel Banditisme heeft daarom geen toegevoegde waarde in de huidige geborgde aanpak.
Bestaan er reeds dergelijke initiatieven in Europees verband, zoals een Europese taskforce? Zo nee, ziet u de meerwaarde van zo’n taskforce in het uitwisselen van informatie tussen EU-landen?
In Europees verband wordt door de lidstaten, waaronder Nederland, met ondersteuning van Europol, op veel vlakken samengewerkt in de aanpak van mobiel banditisme. Deze samenwerking is ook een Europese prioriteit onder de vlag van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT).5 Het uitwisselen van informatie wordt onder de bestaande mechanismen voldoende gefaciliteerd.
Welke rol kan Europol vervullen bij een eventuele Europese Taskforce en op welke andere wijze kan de rol van Europol worden versterkt bij de aanpak van mobiel banditisme?
De EMPACT-prioriteitstelling in de aanpak van mobiel banditisme heeft als doel om door de EU rondtrekkende, criminele netwerken die op georganiseerde wijze vermogensdelicten plegen, te verstoren. Europol ondersteunt de EU-lidstaten in hun initiatieven tot het opsporen en stoppen van deze daders. Dit doet zij onder meer door experts en politieambtenaren uit de verschillende lidstaten samen te brengen, kennis en expertise over het fenomeen en de aanpak te laten uitwisselen en gezamenlijk tot een bestrijdingsstrategie te komen. Een dergelijke samenwerking bij Europol van Spanje, Frankrijk, Chili leidde vorig jaar bijvoorbeeld tot de arrestatie van door Spanje en Frankrijk rondtrekkende verdachten van overvallen, afkomstig uit Chili.6
Ook in de preventieve aanpak zijn op Europees niveau verschillende initiatieven te vinden. Zo is er een instantie, het EUCPN (European Crime Prevention Network) die er op is gericht verschillende preventieve aanpakken te ontwikkelen en best practises te delen binnen Europa.
Tevens is er onder de EMPACT vlag, onder het sub-thema Organized Property Crimes een actie gericht op de bestuurlijke of alternatieve aanpak (Administrative Approach), waar Nederland (politie en het CCV) in 2023 actieleider van is.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten?
De afgelopen jaren is middels onderzoek zicht verkregen op de modus operandi van mobiele bandieten, waaronder onderzoeken naar vroegtijdige signalering en recentelijk naar e-bike en gps-diefstallen door mobiele bendes. Onder andere op basis van deze wetenschappelijke inzichten is een barrièremodel tot stand gekomen, om zo in elke fase de criminele activiteiten van mobiele bandieten te kunnen verstoren. Tijdige informatie-uitwisseling tussen winkeliers en politie, met het doel de heterdaadkracht te vergroten, is een belangrijk onderdeel van deze publiek-private aanpak. Politie en brancheorganisaties wisselen daarnaast actief informatie uit over de modus operandi van mobiele bandieten.
Gestolen goederen met unieke kenmerken waarvan aangifte is gedaan, belanden in de database Stop Heling. Burgers en bedrijven kunnen in deze database een diefstalcheck doen. Als hieruit blijkt dat een aangeboden goed van diefstal afkomstig is, kunnen ze hiervan via een meldformulier direct melding doen bij de politie. Daarnaast zijn handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen verplicht hun inkoop te registreren en moeten daarvoor in veel gemeenten het Digitaal Opkopers Register (DOR) gebruiken. Dankzij het DOR en het landelijk zicht dat daarmee wordt verkregen op de handel in gestolen goederen, heeft de politie in het verleden al mobiele bendes in beeld kunnen krijgen. Zowel Stop Heling als het DOR dragen aldus bij aan het verhogen van de pakkans van deze bendes.
Hoe verhoogt u de weerbaarheid van particulieren op delicten als zakkenrollen, E-bike- en autodiefstal en van ondernemers op winkeldiefstal? Hoe loopt de samenwerking met de branche?
Als winkeldieven op heterdaad betrapt zijn, kan de ondernemer de ServiceOrganisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA) inschakelen voor het verhalen van de indirecte schade en eventuele directe schade op de dader. De indirecte schade bestaat uit een standaardtarief van 181 euro voor de tijd die de ondernemer kwijt is aan het vasthouden van de winkeldief, overdragen aan de politie en het doen van aangifte. In 2022 bedroeg het aantal verhaalacties van SODA voor winkeldiefstal 27.598, waarmee in totaal € 1.651.982 aan civiele vorderingen is verhaald.
Vanuit het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is naast mobiel banditisme ook de (preventieve) aanpak van winkeldiefstal een actiepunt. De Platforms Veilig Ondernemen ontwikkelen momenteel een toolbox met interventies om winkeldiefstal te voorkomen. Daarnaast wordt ingezet op de doorontwikkeling en bredere uitrol van het instrument collectief winkelverbod, zodat winkeldieven geweerd kunnen worden uit een winkelgebied waar zij tot last zijn geweest. Tevens wordt er een verkenning uitgevoerd naar ondernemerspecifieke aangifte- en of meldwensen van winkeldiefstal. Aan de hand van de bevindingen wordt een verbeterproces ingezet.
In de landelijke werkgroep mobiel banditisme wordt in publiek-privaat verband structureel gewerkt aan de aanpak van rondtrekkende dadergroepen. Samen met onder meer politie, OM, de Platforms Veilig Ondernemen en brancheorganisaties als VNO-NCW, MKB-Nederland, Cumela en vertegenwoordigers vanuit de retailbranches wordt de aanpak van mobiel banditisme gezamenlijk vormgegeven en ten uitvoer gebracht. Hierbij staan de meest recente trends en ontwikkelingen, alsook de behoeften de betrokken partijen centraal.
De Kamer van Koophandel informeert ondernemers daarnaast onder welke voorwaarden zij interne zwarte lijsten kunnen maken om de toegang te ontzeggen aan klanten of personeel die winkeldiefstal hebben gepleegd, of andere vormen van overlast. Bovendien verwijst de Kamer van Koophandel ondernemers naar sectorale zwarte lijsten waar zij bij kunnen aansluiten.
Kunt u naast de beantwoording van deze vragen ook in het volgende halfjaarbericht van de Politie ingaan op de voortgang van de maatregelen die het kabinet treft om mobiel banditisme aan te pakken?
Ja, ik zal in het volgende halfjaarbericht ook ingaan op de voortgang van de aanpak van mobiel banditisme.
Het niet gebruiken van Europese fondsen omtrent roofdieren |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «Nederland laat miljoenen liggen om wolf te weren»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland geen gebruik maakt van Europese fondsen voor beleid rondom wolven, zoals het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo), het instrument Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO)-Interreg en het Gemeenschappelijk Landbouwfonds (GLB)? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat heeft Nederland aangevraagd en waarom is het mogelijk afgewezen?
Nederland maakt momenteel geen gebruik van Europese fondsen voor beleid rondom wolven. De afweging dat hiervan geen gebruik wordt gemaakt hangt van vele factoren af, zoals de behoefte aan extra middelen, verschillende voorwaarden per fonds, de wijze van aanvraag, de soorten instellingen/particulieren die in aanmerking komen en prioriteiten bij de departementen.
Het kabinet heeft het Nationaal Strategisch Plan (NSP) opgesteld, aan de hand van de prioriteiten rond een veerkrachtige en duurzame landbouw uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) zodat de middelen zo doelmatig mogelijk ingezet worden. Gezien de grote opgave waar de Nederlandse landbouw voor staat, is vooral prioriteit gegeven aan maatregelen die verduurzaming van de agrarische sector ondersteunen. Wel wil ik samen met provincies bezien in hoeverre wolfwerende maatregelen kunnen worden opgenomen in de NSP-regeling Niet-productieve investeringen op landbouwbedrijven. De regeling wordt momenteel door provincies ontwikkeld en zal ook door hen worden opgesteld.
Hoeveel geld vanuit het ontvangen bedrag uit het Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)-fonds, circa 159 miljoen euro in de periode van 2014 tot en met 2021, is naar maatregelen en/of beleid rondom wolven gegaan en welke maatregelen zijn op basis van dit bedrag genomen met welk resultaat?
Kunt u aangeven welke mogelijkheden, voorwaarden en beperkingen er per fonds (LIFE-Programma, Elfpo, EFRO-Interreg en GLB) zijn voor wat betreft beleid en/of maatregelen en/of subsidies rondom wolven?
In de bijlage bij de beantwoording van vragen van uw Kamer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 2808) wordt uitgebreid beschreven welke mogelijkheden, voorwaarden en beperkingen elk fonds kent. Deze gelden ook voor beleid en/of maatregelen en/of subsidies rondom wolven. Ik verwijs u derhalve naar deze bijlage.
Deelt u het inzicht dat Nederland moet leren samenleven met de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het eens dat uitkomsten van het onderzoek van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) niet hoeven te worden afgewacht om in te zetten op samenleven met de wolf? Zo nee, waarom niet?
Doordat de wolf is teruggekeerd naar Nederland, is het vinden van een manier van samenleven met de wolf een gegeven. Zeker zolang het gaat om een Europees beschermde, inheemse soort. Daarmee is samenleven het uitgangspunt. Om op een goede manier te kunnen omgaan met de wolf in Nederland vind ik breed gedragen beleid van groot belang. Ter ondersteuning van het beleid heb ik de Raad voor de Dieraangelegenheden (RDA) gevraagd de maatschappelijke dialoog over de wolf vorm te geven en ten tweede om op basis daarvan advies te geven over hoe we in Nederland kunnen samen leven met de wolf en wat daarvoor nodig is. De eerste resultaten van de dialoog worden eind van dit jaar verwacht.
Het incident in Wapse vergroot de urgentie om te komen tot een breed gedragen beleidslijn. Ik wil daarom tijdens het op 7 september a.s. geplande Commissiedebat graag met uw Kamer in gesprek gaan over de terugkeer van de wolf, het beleid inzake de bescherming van de wolf en over hoe om te gaan met de wolf.
Bent u het eens dat wolfwerende hekken de meest effectieve maatregelen zijn die kunnen worden genomen om samen te leven met de wolf? Zo nee, waarop baseert u dit? Zo ja, kunt u onderzoek aandragen waarom dit de beste maatregelen zijn, of welke andere niet-dodelijke maatregelen werken?
Op de website van BIJ12 zijn diverse maatregelen beschreven waarmee samenleven met de wolf mogelijk is.2 Bij de maatregelen worden de onderzoeken vermeld waarop het betreffende advies is gebaseerd. Hieruit blijkt dat wolfwerende hekken een effectieve maatregel vormen om dieren te beschermen tegen aanvallen van de wolf.
Deelt u de mening dat het van belang is om negatieve beeldvorming rond de wolf te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De wolf is een inheemse soort die uit zichzelf naar Nederland is teruggekeerd en in staat blijkt om in aantal toe te nemen. Veel mensen zijn enthousiast over de terugkeer van deze soort en tegelijkertijd leeft bij veel mensen ook angst voor de wolf. De beeldvorming rond de wolf wordt gekleurd door de manier waarop de betreffende persoon aankijkt tegen de aanwezigheid van de wolf. Het staat eenieder vrij om een eigen beeld te vormen over de wolf.
Deelt u de mening dat het beoogde maatschappelijk debat over de wolf wordt gekaapt wanneer feitelijk onjuiste informatie over de mate van predatie, de deugdelijkheid van preventieve maatregelen, de beschermwaardigheid van roofdieren, hun rol voor de biodiversiteit en de juridische status van hun bescherming wordt verspreid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om een feitenrelaas op te stellen over de rol van de wolf in de natuur, over de rol van jagers ten opzichte van de prooidieren voor de wolf en over de deugdelijkheid en effectiviteit van preventieve maatregelen?
In 2021 is een Factfinding studie uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251).3 Deze studie is in gezamenlijke opdracht van het Ministerie van LNV, de 12 provincies (IPO) en BIJ12 opgesteld door en brengt feitelijk en wetenschappelijk onderbouwd de laatste stand van zaken van de wolf in Nederland in beeld en is mede opgesteld ter ondersteuning voor het te vormen beleid van Rijk en provincies.
Het staat eenieder vrij om zich op eigen manier uit te laten over de feiten rond de wolf.
Hoe rijmt u de uitspraak dat de aanblik van gedode schapen in een weiland «echt verschrikkelijk» is, terwijl er jaarlijks in de Nederlandse schapenhouderij sprake is van 220.000 schapen die onbedoeld sterven op de boerderij en 668.000 schapen die jaarlijks (niet zelden onverdoofd) worden geslacht?2
Deelt u de mening dat dergelijke uitspraken wellicht niet bijdragen aan een neutrale beeldvorming over de wolf? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om neutrale en feitelijke beeldvorming over de wolf te creëren?
Om de kennis over de wolf en het samenleven met de wolf in de samenleving verder te vergroten, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf, waar mensen en organisaties terecht kunnen voor objectieve en deskundige informatie over de wolf. Het informatiepunt zal in een volgende fase samen met kennispartners, wetenschappelijke instellingen en brancheverenigingen voor gehouden dieren nader worden uitgewerkt.
Bent u er mee bekend dat met het LIFE-fonds ook communicatie- en voorlichtingsactiviteiten worden gefinancierd die zijn gericht op het oplossen van conflicten tussen mensen en wolven? Zo ja, waarom heeft u geen gebruik gemaakt van dit fonds voor een nationale campagne rondom de wolf? Zo nee, wanneer gaat u trachten dit fonds te gebruiken voor een nationale campagne over de wolf?
LIFE is het EU-subsidieprogramma bedoeld voor het realiseren van het Europese milieu, energie- en klimaatbeleid. Onder milieu valt ook natuur/ biodiversiteit. LIFE is primair bedoeld ter bescherming van de wilde soorten, dus van de wolf in dit geval. Communicatie- en voorlichtingsactiviteiten voor het voorkomen van conflicten en het verhogen van de acceptatie en het samenleven met een beschermde diersoort passen ook binnen de mogelijkheden voor het indienen van voorstellen voor LIFE. Momenteel is er geen gebrek aan financieringsmogelijkheden voor deze activiteiten, waardoor een LIFE-aanvraag niet nodig is geweest. Zoals ik in het antwoord op vraag 10 heb aangegeven, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf. Een eventuele nationale campagne vormt onderdeel van deze verkenning.
Deelt u de mening dat maatschappelijke commotie over wolven, die schapen aanvallen «ondanks» wolfwerende omheiningen, kan worden voorkomen wanneer de overheid een meer adequaat preventie-, voorlichtings- en communicatiebeleid voert ten aanzien van de feitelijke, objectief gevalideerde situatie rond predatie door roofdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 10 heb aangegeven, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf. Adequaat preventie-, voorlichtings- en communicatiebeleid vormen eveneens onderdeel van deze verkenning.
Zijn er voorbeelden van bedrijfstakken waarin ondernemers worden gecompenseerd voor schade die via wettelijk verplichte preventiemaatregelen te voorkomen zouden zijn geweest? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid de uitzondering die nu geruime tijd is gemaakt voor veehouders te beëindigen?
Het vergoeden van schade is een provinciale bevoegdheid. Het is derhalve aan de provinciale overheden om te bepalen in welke gevallen wordt overgegaan tot uitbetaling en welke voorwaarden worden verbonden aan het uitbetaling van schadevergoedingen.
Geldt eenzelfde regime voor schade die optreedt door andere roofdieren, zoals de goudjakhals, de vos, de marter of roofvogels? Zo ja, waarom? Zo nee, geldt daar mogelijk dat schade alleen wordt betaald wanneer preventiemaatregelen zijn getroffen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u ermee bekend dat additioneel aan preventieve maatregelen, ook aanvullende arbeidskosten voor veehouders om de beschermende omheining te controleren, te onderhouden of te verplaatsen kunnen worden aangevraagd via Elfpo? Zo ja, waarom heeft u dit nog niet gedaan? Zo nee, wanneer gaat u dit via dit fonds aanvragen?
Wat vindt u van het idee om ook samen met België en Duitsland aanvragen in te dienen rondom grensoverschrijdenden issues, zoals het verbeteren van de ecologische connectiviteit? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Wat vindt u van het idee om fondsen in te zetten om meer onderzoek te laten verrichten naar de invloed van jacht en beheer van prooidieren in relatie tot het voedselpatroon van de wolf?
Bent u bereid om zo snel mogelijk aanvragen in te dienen bij alle Europese fondsen opdat adequaat preventie-, voorlichtings- en communicatiebeleid kan worden gevoerd? Zo ja, per wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het dat de jacht op jonge wilde zwijntjes – waar ook de wolf bij voorkeur op jaagt – afgelopen weekend opnieuw is geopend, terwijl het hoofd bedrijfsvoering van de Hoge Veluwe eerder zijn zorgen uitsprak over de wildstand in het park?3
Beheer van wilde zwijnen is de verantwoordelijkheid van de provincies. Gedeputeerde staten kunnen (categorieën van) personen aanwijzen en opdracht geven om de stand van bepaalde diersoorten, in dit geval wilde zwijnen, te beperken. Jagers zijn goed opgeleide en professionele vrijwilligers die uitvoering geven aan het beleid van de provincies. Populatiebeheer vindt plaats op basis van faunabeheerplannen. Deze plannen worden opgesteld door faunabeheereenheden en goedgekeurd door provincies. Deze plannen moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden op grond van de Wet natuurbescherming. In de faunabeheerplannen staan onder andere de aanvangstijden van het wildbeheer. Het is niet aan mij om te treden in de afwegingen van de Faunabeheereenheid Gelderland en besluiten die de provincie neemt in het kader van populatiebeheer en schadebestrijding.
Wat vindt u van de uitspraken van het hoofd bedrijfsvoering van de Hoge Veluwe dat zakelijke belangen een rol spelen bij zijn zorg over de wildstand en de wolf omdat bezoekers naar De Hoge Veluwe komen om wild te zien en dat steeds lastiger wordt?
Bent u het ermee eens dat de Hoge Veluwe ondanks de omheining geen dierentuin is en er niet moet worden ingegrepen in natuurlijke processen, zoals predatie door de wolf vanwege financiële belangen en bezoekersaantallen?
Kent u de uitspraken van Prof. mr. Pieter van Vollenhoven op Twitter, waarin hij pleit voor het «beheren» van de wolvenpopulatie? Zo ja, hoe beoordeelt u deze uitspraken van een lid van het koninklijk huis, die aan het maatschappelijk belang raken en mogelijk polarisatie in de maatschappij kunnen versterken?4
Is het waar dat wolven niet voorkomen in de top tien van in het wild levende dieren die schade aan de agrarische sector veroorzaken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verklaart u dan de buitenproportionele aandacht voor vermeende, en mogelijk eenvoudig te voorkomen, schade door de wolf?5
In 2022 stond de wolf niet in de top 10 van schadeveroorzakende dieren, zoals bijgehouden door BIJ12.8 Ik begrijp dat er veel aandacht is voor de schade die de wolf veroorzaakt, omdat er angst leeft bij dierhouders en burgers over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Die angsten neem ik heel serieus en ik wil helpen om die weg te nemen.
Groninger gedupeerden die nog steeds de prijs betalen |
|
Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Herkent u, gezien de motie van de leden Beckerman en Nijboer over inventariseren hoe groot het probleem is dat gedupeerden zelf kosten maken voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis,1 dat er inderdaad vele gedupeerde Groningers zijn die eigen geld hebben moeten investeren?
Het is mij bekend dat er enkele bewoners zijn die eigen geld hebben moeten betalen voor de versterking of sloop-nieuwbouw van hun huis. Uit het meldpunt dat beschikbaar wordt gesteld voor bewoners die eigen kosten hebben gemaakt moet blijken hoe vaak dit is voorgekomen. Het beeld is niet dat het om grote aantallen bewoners gaat.
Hoe geeft u uitvoering aan deze aangenomen motie? Kunt u een inschatting geven om hoeveel gedupeerden het gaat? Welke stappen zijn reeds gezet? Welke stappen gaat u zetten?
Ik vind het niet wenselijk dat eigenaren en huurders zelf kosten moet dragen voor het treffen van noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. Voor de gevallen waar dit wel het geval is, zal een meldpunt worden ingericht waar bewoners zich kunnen melden die menen dat zij zelf kosten hebben gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen. Wanneer blijkt dat bewoners dergelijke kosten hebben gemaakt, dan worden deze volledig vergoed.
Dit meldpunt wordt bij de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) beschikbaar gesteld. De NCG doet daarbij een uitvraag om vast te stellen welke kosten bewoners zelf hebben gedragen bij de gemeenten Groningen, Eemsdelta en Midden-Groningen voor de vergoedingen die zij hebben gedaan in het kader van voor de batch 1588. Het meldpunt wordt uiterlijk per 1 oktober 2023 opengesteld.
Deelt u de mening dat het compenseren van dit onrecht cruciaal is, zeker wanneer de overheid aangeeft haar ereschuld te willen inlossen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer over bewoners die eigen geld hebben moeten inzetten voor de versterking of sloop en nieuwbouw van hun huis schadeloos stellen?2 Wanneer kan de compensatie starten?
Zie antwoord vraag 2.
Waar wordt het meldpunt ingericht waar gedupeerden die eigen geld hebben moeten investeren zich kunnen melden voor compensatie? Op welke termijn kan dit gereed zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u geschrokken van de verhalen van bewoners die onderdeel waren en zijn, van de zogenaamde batch 1588 en die soms vele tienduizenden euro's hebben moeten betalen voor de sloop-nieuwbouw van hun onveilige woning?
Ja, ik ben geschrokken van de verhalen van bewoners. NCG zet samen met de gemeenten de benodigde stappen om de problematiek van deze bewoners in kaart te brengen en op te lossen wanneer blijkt dat eigenaren of huurders kosten hebben gemaakt voor noodzakelijke versterkingsmaatregelen of kosten die daar direct uit voortkomen.
Wat gaat u doen om te zorgen dat er zo snel mogelijk een goede compensatie komt voor deze gedupeerden die niet onder de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) vallen?
NCG onderzoekt in welke situaties bewoners niet voldoende geld hebben gekregen om een vergelijkbare woning terug te bouwen. Wanneer deze situaties worden aangetroffen, dan worden de kosten die de bewoners zelf hebben moeten maken vergoed.
Het Prijspeil van 2019 wordt gecontroleerd en geïndexeerd naar 2023 om de actuele prijsstijgingen op te vangen. Benodigd budget wordt hiervoor vanuit het Rijk beschikbaar gesteld via gemeenten. Ik heb de NCG gevraagd dit zo snel mogelijk te regelen.
Wat is er gebeurd met de 85 miljoen euro die extra is vrijgemaakt voor batch 1588 naar aanleiding van het amendement van het lid Beckerman over het waarborgen van de gebruiksmogelijkheden van gebouwen na versterking?3
Voor de uitvoering van batch 1588 zijn in 2019 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en gemeenten specifieke afspraken gemaakt. Het programma batch 1588 kent een vastgesteld budget op basis van een prijslijst met beperkte indexatie. Voor batch 1588 is de indexatie gehanteerd conform de regeling en bijbehorende annex: dit is niet voldoende gebleken. Daarom zijn er in 2021 aanvullende afspraken gemaakt tussen BZK en de betrokken gemeenten over batch 1588. Er is in totaal 85 miljoen euro extra beschikbaar gekomen voor batch 1588.
Deze middelen waren onder andere voor de gestegen bouwkosten, tijdelijke huisvestiging en wettelijke eisen voor bijna energie neutraal gebouwen (BENG). Zodoende worden gemeenten in staat gesteld om de woningen binnen batch 1588 te versterken. Een te beperkte indexatie van de bouwkosten heeft in een aantal gevallen echter tekorten t.o.v. actuele benodigde budgetten opgeleverd.
Deze tekorten zijn voor de korte termijn binnen batch 1588 opgelost. Aanvullende indexatie voor de lange termijn volgt nu uit maatregel 17 van Nij Begun.Met gemeenten moet nu tot een passende uitwerking van de maatregel worden gekomen, om de noodzakelijke versterking van gebouwen of kosten die daar direct uit voortkomen binnen batch 1588 te realiseren.
Waarom zijn sommige gedupeerden in deze batch niet of te beperkt gecompenseerd voor de stijgende bouwkosten?
Zie antwoord vraag 8.
Waaraan zal het geld worden uitgegeven dat in het maatregelenpakket van het kabinet als reactie op de parlementaire enquête Groningen opnieuw is gereserveerd voor batch 1588? Is hier een begroting voor gemaakt en kunt u die met ons delen?
Voor de afronding van de versterking van de woningen in de batch 1588 wordt extra budget ter beschikking gesteld om de gestegen bouwkosten te compenseren. Eerder geraamde budgetten zijn namelijk niet altijd meer voldoende om een functioneel vergelijkbare woning terug te kunnen laten bouwen. Bewoners mogen hier niet de dupe van zijn. Daarom wordt het geraamde budget met 23% verhoogd. Deze verhoging wordt verdeeld over de restopgave binnen batch 1588.
Wat vindt u ervan dat gedupeerden een rekening van ca. 10.000 euro krijgen van de gemeente om de sloop van hun eigen woning te betalen, terwijl deze bewoners er nooit om hebben gevraagd om in een door gaswinning onveilige woning te wonen?
Bewoners dienen geen kosten voor de sloop te betalen indien versterking aan de orde is. Dat is in deze situatie ook niet aan de orde. In batch 1588 voeren bewoners de versterking (sloop/nieuwbouw) uit in eigen beheer. In het bouwbudget zijn daarom extra middelen opgenomen voor het slopen van de woning en het afsluiten van het gas, licht en water in de betreffende woning. In de meeste gevallen regelen eigenaren zelf de sloop van de woning. In die situatie betaalt de eigenaar uit het bouwbudget dat door de gemeente ter beschikking is gesteld direct het bedrijf dat de woning sloopt. In situaties waarin de eigenaar op een andere plek in de gemeente is gaan wonen, wordt de sloop door de gemeente geregeld. In die situaties betaalt de eigenaar de kosten voor sloop aan de gemeente. Deze kosten worden voldaan uit het bouwbudget, waarin rekening is gehouden met sloop van de woning.
In twaalf gevallen heeft Samenwerkingsverband Noord Nederland (SNN), die de subsidieregeling voor gemeentes uitvoert, recent een fout gemaakt. Onbedoeld hebben deze twaalf eigenaren het bedrag voor sloop kunnen uitgeven aan de bouw van de woning. In deze situaties is ervoor gekozen om het tekort dat hierdoor is ontstaan niet voor rekening aan de eigenaar te laten komen.
Wat vindt u er voorts van dat bewoners een rekening krijgen voor de sloop van hun eigen onveilige woning, ook wanneer deze woning niet gesloopt is en deze woning nu wordt verhuurd voor ruim 450 euro per maand?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 zijn de kosten voor sloop meegenomen in het budget dat eigenaren hebben gekregen. Eigenaren hebben dus zelf geen kosten betaald voor sloop van hun woningen. Om de leefbaarheid in de wijk te kunnen borgen heeft de gemeente deze woningen ondergebracht bij een leegstandsbeheerder om tot aan de sloop de woning in beheer te houden. Deze werkwijze heeft de gemeente in samenspraak met de Belangenvereniging Zandplatenbuurt (BVZ) opgezet.
Hoe is uitvoering gegeven aan de aangenomen motie van de leden Beckerman en Nijboer over een oplossing voor problemen met huizen in Overschild?4
De NCG heeft voor 1 juni 2022 met de betreffende bewoners gesproken en is samen met hen tot gedragen oplossingen gekomen. De uitvoering van deze oplossingen, waaronder het deels opnieuw opbouwen van de woningen en het herstellen van geconstateerde gebreken, is direct daarop gestart. In 2022 zijn de eerste woningen opgeleverd. De laatste woningen zijn in 2023 gereed.
Is u bekend dat ook nieuwbouwwoningen uit batch 1588 in Delfzijl kampen met (ernstige) gebreken en bouwfouten?
Het is mij bekend dat er bij een aantal woningen in Delfzijl gebreken zijn geconstateerd in de gevels. De gebreken worden door de aannemer/ontwikkelaar erkend.
Op 25 juli jl. is een sessie belegd met alle partijen (bewoners, juridische ondersteuning van de bewoners, de onafhankelijke bouwkundige expert, de ontwikkelaar en de aannemer) waarin alle zorgen en gebreken die in het bouwkundig rapport zijn benoemd, aan de orde zijn gekomen. Hierbij is per punt een oplossingsrichting overeengekomen. Ook is afgesproken dat de komende periode de onafhankelijk bouwkundig expert, op kosten van de gemeente, betrokken blijft bij de uitvoering hiervan. Deze afspraken zijn vastgelegd en gedeeld met alle betrokkenen.
Herkent u dat bij 24 prefab woningen in twee straten in Delfzijl sprake is van onder andere scheuren, bol staande muren, ontbrekende roosters, lekkages, niet werkende zonnepanelen en omvormers, ruimte tussen bouwlagen en kapotte riolering onder woningen? Herkent u dat uit onafhankelijk onderzoek blijkt dat de huizen over tien jaar schimmel en houtrot krijgen door de aanwezige bouwfouten?
Zie antwoord vraag 14.
Is het u bekend dat deze bewoners niet worden geholpen en er nu rechtszaken lopen tegen het bouwbedrijf?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de mening dat dit een groot schandaal is dat zo snel mogelijk moet worden opgelost? Zo ja, wat gaat u doen?
Zie antwoord vraag 14.
Herkent u dat dit sommige bewoners opnieuw veel geld kan kosten omdat gedupeerde Groningers geen rechtsbijstandverzekering kunnen afsluiten en het aangenomen amendement van het lid Beckerman over juridische bijstand en bouwkundig en financieel advies nog niet wordt uitgevoerd?5
Dit beeld herken ik niet. Vanaf 1 juli 2023 kan een eigenaar aanspraak maken op een subsidie uit de subsidieregeling «Rechtsbijstand en aanverwante kosten Tijdelijke wet Groningen» voor kosteloze rechtsbijstand en mediaton. In de overgangsbepaling van deze regeling is opgenomen dat bewoners ofwel eigenaren van een gebouw die een advocaat hebben ingeschakeld, voordat de regeling in werking trad, in aanmerking komen voor een vergoeding van deze juridische kosten zolang het bezwaar of beroep nog niet is afgerond. Ook wanneer er sprake is van bouwfouten, hoeven de inwoners geen kosten te maken. De eigenaar kan hiervoor een aanvraag voor vergoeding Schade Door Versterking bij NCG doen.
Indien na onderzoek wordt geconstateerd dat zaken niet juist zijn uitgevoerd, zal een plan opgesteld worden samen met de bewoners. Eventuele juridische bijstand kan worden vergoed.
Hoe gaat u zorgen dat bewoners schadeloos worden gesteld voor de (o.a. juridische) kosten die ze hebben moeten maken vanwege deze bouwfouten?
Zie antwoord vraag 18.
Zijn er bij u nog meer situaties bekend waarbij bij schadeherstel, versterking of sloop-nieuwbouw bouwfouten zijn gemaakt?
Kleine oplevergebreken doen zich in het algemeen in de bouw voor, ook los van de versterkingsoperatie in Groningen. Bouwfouten komen daarentegen slechts in enkele gevallen voor, wat aansluit bij het landelijke beeld. De NCG werkt in deze gevallen met de aannemers aan een gepaste oplossing of herstel.
Waar kunnen gedupeerden zich melden wanneer zij bouwfouten constateren? Welke hulp wordt hen dan geboden?
De NCG is vanuit haar coördinerende rol in de versterkingsoperatie en als opdrachtgever in het kader van het opleverproces richting de eigenaar verantwoordelijk voor het oplossen van gebreken. Na oplevering van de woning kan de eigenaar zich op basis van de afgegeven garanties melden bij de aannemer. Mocht hieraan door de aannemer geen of onvoldoende gevolg worden gegeven, dan kan de eigenaar zich melden bij het loket Nazorg en Oplevering van de NCG. Na een melding wordt bekeken hoe de eigenaar zo snel mogelijk kan worden geholpen en wordt ook onderzocht of de aannemer verplicht is om te herstellen, of dat NCG anderszins tot herstel overgaat. Daarnaast kunnen bewoners ook altijd terecht bij hun bewonersbegeleider.
Wie is verantwoordelijk wanneer bouwfouten worden geconstateerd aan woningen die in het versterkingsprogramma zitten?
Zie antwoord vraag 21.
Hoe geeft u uitvoering aan de motie van de leden Beckerman en Nijboer over het indexeren van bouwkosten?6
Aannemers zijn verplicht om te werken met de Groninger Maatregelen Catalogus (GMC). In de GMC staan de meest voorkomende versterkingsmaatregelen die worden toegepast in Groningen. Onderdeel van de GMC is een prijzenblad met marktconforme eenheidsprijzen, gekoppeld aan de versterkingsmaatregelen. Dit prijzenblad wordt elke drie maanden geactualiseerd door een commissie bestaande uit een externe kostendeskundige, een kostendeskundige van de NCG en enkele aannemers. Mocht de aannemer gedurende de realisatie geconfronteerd worden met niet-voorziene prijsstijgingen, dan kunnen deze worden besproken met de projectverantwoordelijke. In sommige gevallen kunnen deze worden gecompenseerd door onvoorziene meevallers, in andere gevallen kunnen ze in rekening worden gebracht bij de NCG.
De GMC is echter niet van toepassing bij sloop/nieuwbouw (S/N). Voor S/N wordt in principe gewerkt met een taakstellend budget gebaseerd op een waardebepaling van een bestaande woning en de begroting S/N waarbij het actuele prijspeil wordt gehanteerd. Inkoop/contractering van S/N vindt dus plaats op basis van een marktconforme begroting en wordt vervolgens vergeleken met de aanbieding/raming van de aannemer om de marktconformiteit te verifiëren. Voor batch 1588 geldt ook dat er sprake is van indexatie; zie vraag 9.
Kunt u een opsomming geven bij welke regelingen en situaties de hard gestegen bouwkosten wel en wanneer deze niet worden geïndexeerd?
Zie antwoord vraag 23.
Herkent u situaties waarbij gedupeerden in de knel komen omdat de gestegen bouwkosten niet of onvoldoende worden gecompenseerd? Zo ja, welke stappen zet u om dat op te lossen?
Deze situaties ken ik alleen binnen batch 1588. Met de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 9 en 23 wil ik dergelijke situaties voorkomen en oplossen.
Herkent u dat de gestegen bouwkosten niet alleen een probleem zijn bij schadeafhandeling en de versterkingsoperatie maar ook bij regelingen ter compensatie, bijvoorbeeld wanneer gedupeerden voor de 10.000-euro-regeling een offerte hadden maar buiten hun schuld in januari 2022 geen gebruik konden maken van de regeling en de geoffreerde werkzaamheden nu niet meer voor dat bedrag kunnen laten uitvoeren?
Ik begrijp dat het teleurstellend is voor bewoners als zij een voorgenomen plan niet meer zonder eigen bijdrage kunnen realiseren. Tegelijkertijd is 10.000 euro nog steeds een substantiële tegemoetkoming. Dit geeft voldoende ruimte om, eventueel in combinatie met andere subsidies, de woning bijvoorbeeld significant te verduurzamen.
Zijn u casussen bekend van gedupeerden die problemen ervaren met de Belastingdienst door de situatie waar ze ongewild in zitten door de problemen als gevolg van de gaswinning?
Er zijn op dit moment bij de NCG geen meldingen bekend van gedupeerden die daadwerkelijk fiscale schade hebben geleden. Ik ben wel bekend met gedupeerden die mogelijk fiscale schade zullen leiden. De NCG wil samen met hen en de Belastingdienst ervoor zorgen dat dit wordt voorkomen. De NCG organiseert op aanvraag van de gedupeerde fiscaal advies. Indien er toch schade ontstaat vergoedt de NCG de fiscale schade.
Herkent u dat ondernemers die door alle ellende rondom gaswinning de afgelopen jaren minder hebben kunnen verdienen hierdoor in problemen komen met de Belastingdienst?
Dit beeld herken ik niet. Ondernemers die minder verdienen door problematiek rondom de gaswinning claimen bij de NCG hun bedrijfsschade en krijgen deze ook vergoed.
Hoeveel gedupeerden zijn inmiddels gecompenseerd naar aanleiding van de aangenomen motie van het lid Beckerman over een rechtvaardige compensatie van de waardedaling?7 Is het beschikbare budget uitgeput? Hoe waarderen gedupeerden deze regeling?
Het IMG heeft sinds 5 december 2022 6.301 aanvragen ontvangen voor een tegemoetkoming voor het verschil qua vergoeding voor waardedaling tussen de NAM en het IMG. Op dit moment heeft het IMG reeds op 6.054 (ruim 96%) aanvragen een besluit genomen. In 4.435 gevallen hiervan (73%) heeft een aanvrager ook daadwerkelijk een tegemoetkoming gekregen van het IMG en is het verschil tussen de vergoeding van de NAM en het IMG weggenomen. Veel van de afwijzingen vinden hun oorsprong in het feit dat aanvragers per abuis een verkeerde aanvraag doen, bijvoorbeeld een aanvraag voor een NAM-tegemoetkoming in plaats van een reguliere aanvraag. Het IMG helpt en wijst de bewoners door waar nodig.
In totaal is er voor € 18.088.325 aan aanvullende vergoedingen uitgekeerd door het IMG en voor € 2.304.333 aan wettelijke rente. Het beschikbare budget van € 25 miljoen is daarmee nog niet uitgeput.
Voor het overgrote deel van de besluiten geldt dat deze ruim binnen de beslistermijn van acht weken zijn genomen. Het IMG beschikt niet over afzonderlijke klanttevredenheidcijfers met betrekking tot deze regeling. Deze cijfers zijn verdisconteerd in de cijfers ten aanzien van de waardedalingsregeling. De waardedalingsregeling wordt door aanvragers over het algemeen goed beoordeeld. De beoordeling na een besluit over waardedaling krijgt gemiddeld het cijfer 7,9. Daarnaast gaat slechts 5,5% van de aanvragers in bezwaar tegen een besluit voor waardedaling.
Herkent u dat er voor ongeveer 100 mensen die hun woning hebben verkocht aan de Stichting Proef Koopinstrument (SPKI) en de opvolger daarvan toch nog een probleem is omdat er 5 procent van de taxatiewaarde is afgetrokken? Kan deze groep alsnog volledig gecompenseerd worden?
Het koopinstrument is bedoeld als laatste redmiddel waar een eigenaar vrijwillig van gebruik kan maken als hij of zij de woning wil verkopen. Hiervoor hoeft er geen directe relatie te zijn met aardbevingsproblematiek. Op dit moment wordt inderdaad 95% van de taxatiewaarde betaald aan de eigenaren. Hiermee wordt voorkomen dat het Koopinstrument de woningmarkt verstoort. Ik zie daarom geen aanleiding om deze groep alsnog te compenseren.
Waarom noemt u, als reactie op het verzoek van de Tweede Kamer over bewoners die na terugkeer uit een wisselwoning vastzitten aan een nieuw (duurder) energiecontract, alleen woningeigenaren?8 Welke oplossing is er voor huurders die vastzitten aan een duurder energiecontract?
Voor huurders geldt dezelfde oplossing als voor eigenaren. Zoals in de kabinetsreactie «Nij Begun» benoemd, worden woningeigenaren en huurders gelijk behandeld.
Herkent u dat er nog steeds problemen zijn met de compensatie van zelf aangebrachte voorzieningen (ZAV) van huurders?
De problemen met de compensatie zijn bekend bij de NCG. De doorlooptijd van de behandeling van de ZAV- aanvragen is teruggebracht en wordt weer binnen de wettelijk gestelde termijnen behandeld.
Herkent u dat juist huurders die al lang wachten, zoals huurders uit zogenaamde pilotwoningen, nog steeds wachten op deze compensatie?
Ik herken dat een aantal huurders inderdaad lang wacht op compensatie. De NCG verbetert haar processen om de huurders zo snel mogelijk te compenseren. Ook werkt NCG er hard aan om de afstemming te verbeteren met de bouwkostenadviesbureaus die de opnamerapporten opstellen.
Herkent u dat de NCG aangeeft dat er nog extra tijd nodig is om tot een oplossing te komen, maar huurders bang zijn dat hiermee hun bezwaartermijn verloopt en ze daarom het gevoel hebben niet anders kunnen dan in bezwaar gaan?
Ik herken dit beeld niet. Huurders krijgen evenals eigenaren de mogelijkheid om bezwaar aan te tekenen binnen de gestelde termijn van zes weken. Deze termijn gaat pas in nadat het besluit is opgetekend. Als de NCG extra tijd nodig heeft, wordt de inwoner of huurder niet benadeeld door strak de termijn te handhaven.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Beckerman c.s. over zorgen voor voldoende tijdelijke woningen in Groningen, zodat de versterkingsoperatie niet zou vertragen?9
Het is gelukt om voorlopig voldoende tijdelijke huisvesting (THV) te organiseren zodat dit niet de reden van vertraging vormt. Ook komende jaren zal de THV uitgebreid worden om te anticiperen op de uitvoering van de versterkingsoperatie.
Herkent u dat bewoners zich soms gedwongen voelen een woning te accepteren buiten hun eigen woonplaats?
Er zijn (en worden) op zoveel mogelijk locaties tijdelijke woningen geplaatst om bewoners in hun eigen woonplaats (of in de directe nabijheid daarvan)
THV te kunnen aanbieden. In incidentele gevallen kan er een beter passend alternatief aangeboden worden buiten de woonplaats. Dit wordt dan als extra optie aan de bewoners aangeboden, altijd op basis van vrijwilligheid. Om de voortgang blijvend te borgen in de versterkingsoperatie, kan ik niet uitsluiten dat THV geboden wordt in een naburig dorp.
Herkent u de recente verhalen dat tijdelijke woningen soms niet passen bij de noden en wensen van gedupeerden en mensen met een zorgvrager of beperking enkel een niet passende woning wordt geboden? Hoe gaat ervoor gezorgd worden dat er voldoende passende woningen zijn?
De NCG doet er alles aan om de aangeboden tijdelijke woning zoveel mogelijk te laten passen bij de noden en wensen van bewoners. Voor mensen met een zorgbehoefte of beperking zijn er woningen voor mindervaliden beschikbaar. Aantallen zijn afgestemd op de verwachte vraag. Indien nodig kunnen er op basis van maatwerk extra woningen worden ingericht c.q. aangepast. Het programma Tijdelijke Huisvesting van de NCG kan hierin voorzien.
Het bericht dat gemeentes cameradrones inzetten bij bouwtechnische inspecties van woningen. |
|
Nicole Temmink , Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de gemeente Den Haag, in navolging van de gemeente Deventer, cameradrones toepast bij het inspecteren van dakkapellen en uitbouwen?1, 2
Ja.
Bent u het er mee eens dat drones die met camera’s uitgerust zijn, en nauwelijks hoorbaar en zichtbaar zijn, tot een grote inbreuk op de persoonlijke levenssfeer kunnen leiden, zeker als zij worden ingezet in omgevingen waar mensen wonen?
Ja. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft om die reden kaders op haar website3 geplaatst over het gebruik van drones met camera’s.
Hebben de gemeentes Deventer en Den Haag een zogenaamde Data Protection Impact Assessment (DPIA) uitgevoerd op deze nieuwe verwerking van (persoons)gegevens?
Uit navraag blijkt dat de gemeente Deventer geen DPIA heeft uitgevoerd. De gemeente Deventer heeft aangegeven zorgvuldigheid belangrijk te vinden en heeft besloten alsnog een DPIA uit te voeren op het hele bouwtechnische toezichtproces, waaronder het maken van foto’s met een drone.
De gemeente Den Haag heeft laten weten wel een DPIA te hebben uitgevoerd.
Klopt het dat de luchtvaartregelgeving het verbiedt om onder andere boven gebieden met aaneengesloten bebouwing of boven mensenmenigten te vliegen, en dat van dit verbod slechts mag worden afgeweken met een specifieke ontheffing? Zo ja, hebben de bovengenoemde gemeentes een dergelijke ontheffing voor het gebruik van de cameradrones bij de inspectie op de kwaliteit van bouwwerken? Indien zij deze ontheffing hebben, wie heeft deze ontheffing verstrekt en op basis van welke criteria?
Nederland heeft besloten (zie Staatcourant 13342 van 24 mei 2022) dat surveillance en inspectie activiteiten die in het algemeen belang worden verricht door of uit naam van een orgaan waaraan overheidsbevoegdheden zijn verleend, dienen te voldoen aan de Europese wetgeving voor exploitatie van onbemande luchtvaartuigen. Deze wetgeving bevat de volgende regels met betrekking tot vluchten boven mensen en bebouwing:
De Inspectie Leefomgeving en Transport geeft in Nederland vergunningen af aan exploitanten van onbemande luchtvaartuigen. Een vergunning is niet vereist, omdat zowel gemeente Deventer als Den Haag heeft aangegeven te voldoen aan de hierboven vermelde maatregelen.
Gemeente Den Haag heeft aangegeven dat gebruik wordt gemaakt van een externe drone operator die over de benodigde vergunningen en gekwalificeerd personeel beschikt om de vluchten veilig uit te voeren, en die indien nodig specifieke vergunningen aanvraagt. Uit navraag bij de Deventer blijkt dat niet boven aaneengesloten bebouwingen of mensenmenigten wordt gevlogen en daarom een ontheffing niet nodig is.
Worden door de bovengenoemde gemeentes voor elke vlucht risicoanalyses gemaakt, zoals de wet voorschrijft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier, en zijn die risicoanalyses ook openbaar?
Het uitvoeren van een risicoanalyse voor iedere vlucht is niet vereist als de verkregen vergunning geldig is voor de beoogde vlucht. Risico’s met betrekking tot bescherming van privacy vallen daarbij buiten de risicoanalyse die uitgevoerd moet worden voor het verkrijgen van een vergunning. Exploitanten moeten als onderdeel van de vergunningsaanvraag wel verklaren dat de vluchten worden uitgevoerd in overeenstemming met de van toepassing zijnde regels voor bescherming van de privacy.
Bent u het er mee eens dat uit artikel 13, lid 2, en artikel 14, lid 2, Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) voortvloeit dat betrokkenen dienen te worden geïnformeerd over het feit dat zij mogelijk gefilmd worden en dat dit haaks staat op de houding van de gemeente Den Haag die aangeeft op haar website niet verplicht te zijn controles aan te kondigen en ook op straat geen verantwoording schuldig zegt te zijn over de controles?
Uit artikelen 13 en 14 AVG volgt een informatieplicht om mensen die (mogelijk) gefilmd worden, te informeren over het gebruik van drones met een camera voordat zij worden gefilmd. Op die informatieplicht zijn uitzonderingen mogelijk. Het gaat dan om situaties waarin de betrokkenen al op de hoogte zijn van de camera’s, het gebruik van de camera’s is voorgeschreven in een wet die ook in passende maatregelen voorziet, en als de verwerkte persoonsgegevens vertrouwelijk moeten blijven. Ook geldt de informatieplicht niet als het informeren van de betrokkenen onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Deze zijn ook te lezen op de onder antwoord 2 vermelde internetpagina van de AP. Of de gemeente Den Haag deze uitzonderingen terecht heeft ingeroepen, is niet ter beoordeling van de regering. Dit is aan de gemeente zelf, als verwerkingsverantwoordelijke, en uiteindelijk aan de AP als toezichthouder en eventueel de rechter.
De gemeente Den Haag heeft laten weten dat zij de vergunninghouder informeert dat de inspectie mogelijk uitgevoerd kan worden met behulp van een drone. Daarnaast worden inspecties ook uitgevoerd bij het vermoeden van illegale bouw. Dit is onderdeel van haar handhavende taak in de zin van artikel 5.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Tijdens de dronevlucht hebben de droneoperator en een inspecteur van de gemeente inzage in het beeld. Deze beelden worden niet opgeslagen. De betrokkenen worden altijd geïnformeerd voordat een controle met een drone wordt uitgevoerd door middel van:
In Deventer wordt geen gebruikgemaakt van videobeelden. Via een livestream bepalen de toezichthouders wanneer er een foto wordt gemaakt. Hierdoor kunnen zij vanaf de grond beoordelen of en zo ja welke persoonsgegevens in beeld zijn. Uit navraag blijkt verder dat de gemeente Deventer de inwoners aan de voorkant informeert aan de hand van de social media in Deventer en de krant. Daarnaast staan er borden rondom het landingsplatform en zijn de toezichthouders duidelijk te herkennen. Voorafgaand aan iedere controle zal de gemeente altijd contact opnemen met de eigenaar/betrokkene. Gemeente Deventer geeft aan dat de grondslag voortvloeit uit hun publieke taak, het uitvoeren van bouwtoezicht. De drones worden pertinent niet ingezet om te filmen (geen video-opnames), maar gebruikt om vanaf hoogte een foto te maken van een bouwtechnisch element.
Hoe lang worden de gegevens die worden geregistreerd met behulp van deze drones bewaard?
Uit navraag blijkt dat in de gemeente Den Haag de foto’s van het te inspecteren object die gemaakt worden tijdens de vlucht onderdeel worden van het dossier. Voor deze dossiers gelden afhankelijk van de situatie verschillende bewaartermijnen – conform de Archiefwet. In Deventer worden de dronefoto´s opgenomen in de toezichtsrapportage. De toezichtsrapportage is de enige plek waar de foto’s zijn opgeslagen. Op andere plekken worden deze verwijderd. De rapportage wordt geregistreerd in een zaaksysteem (e-suite) waarin de wettelijke bewaartermijnen zijn geborgd. Toezichtrapportages worden standaard 5 jaar bewaard na het afronden van de toezichtszaak.
Is u bekend op welke manier de gemeente Den Haag mensen en nummerborden onherkenbaar maakt? Is hier sprake van een geautomatiseerd proces (en dus gezichtsherkenning en nummerbordherkenning) of gebeurt dit met de hand door een medewerker van de gemeente?
Uit navraag bij de gemeenten Den Haag en Deventer volgt het volgende.
De gemeente Den Haag gebruikt de drones om gebouwen en bouwwerken te controleren. Er wordt voorkomen dat personen of andere identificerende kenmerken in beeld komen. Daar waar dat wel aan de orde is, maakt de drone operator gebruik van de software om personen en nummerborden onherkenbaar te maken. Uit de DPIA van de gemeente is naar voren gekomen dat de gegevensverwerking geen hoog (rest)risico met zich meebrengt voor de betrokkenen, mits de voorgestelde maatregelen uit de DPIA worden opgevolgd en geïmplementeerd. De inzet van de drone is beperkt tot 10 keer per jaar. Het verwerken van persoonsgegevens tijdens de drone vlucht wordt zo veel mogelijk beperkt, bijvoorbeeld door zo hoog mogelijk te vliegen. De beelden worden niet opgeslagen. Tijdens de drone vlucht kijkt een inspecteur live mee en geeft gericht aan waar een foto van gemaakt moet worden. Het uitgangspunt is dat er geen personen of irrelevante objecten gefotografeerd worden en als dit wel het geval is wordt er geblurred.
De gemeente Deventer geeft aan niet te filmen met de drone. Er worden slechts foto’s gemaakt van bouwtechnische elementen of bijvoorbeeld erfinrichtingsplannen. Zij zorgt er te allen tijde voor dat er geen persoonsgegevens in de foto wordt vastgelegd. De dronepiloten/toezichthouders zijn hiervoor verantwoordelijk. Via de livestream kunnen zij zoals hierboven benoemd beoordelen of er geen persoonsgegevens zichtbaar zijn.
Bent u bereid met gemeentes in gesprek te gaan en hen duidelijk te maken dat inspecties met cameradrones in woonwijken niet rechtmatig zijn en dat zij hier dan ook mee moeten stoppen? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van privacywetgeving. De gemeentelijke functionaris gegevensbescherming houdt hier toezicht op en deelt diens bevindingen met de gemeenteraad. Of de inzet van drones rechtmatig is, staat in de eerste plaats ter beoordeling van de gemeenten in kwestie. Zij moeten een grondige toets uitvoeren of het filmen of maken van foto’s in overeenstemming is met de privacy- en sectorspecifieke wetgeving. Bij deze toets is onder meer van belang dat er een grondslag is, of het gebruik noodzakelijk en proportioneel is en of er geen minder ingrijpende maatregelen kunnen worden toegepast. Indien daaruit blijkt dat de inzet zoals deze wordt uitgevoerd niet mogelijk is, zal de gemeente deze niet kunnen voortzetten. Naast het eigen onderzoek van de gemeente bestaat de mogelijkheid dat de AP een onderzoek zal beginnen. Het is uiteindelijk aan de AP en eventueel de rechter om een oordeel te geven over de aanvaardbaarheid van de inzet van drones onder de omstandigheden zoals in de gemeenten Den Haag en Deventer.
Bent u het met mij eens dat deze vorm van toezicht grote gevolgen kan hebben op de privacy van mensen?
In theoretische zin is dat zo. Toetsing aan de beleid- en uitvoeringspraktijk blijft noodzakelijk, om een specifiek antwoord te geven.
Is dit soort toezicht volgens u wel of niet toegestaan? Bent u er mee bekend hoe de Autoriteit Persoonsgegevens aankijkt tegen dit soort gebruik van drones met de gevolgen voor privacy en de discussie over recht- en wetmatigheid? Zo niet, bent u bereid dit na te gaan?
Zoals vermeld in de antwoorden op vragen 2 en 6 geeft de AP op haar website de kaders voor de inzet van drones met camera’s.
De voortdurende mishandeling van piepjonge kalfjes tijdens langeafstandstransporten uit Ierland |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat ging er door u heen toen u hoorde over het onderzoek dat Eyes on Animals uitvoerde met L214 en Ethical Farming Ireland naar de mishandeling en andere wetsovertredingen tijdens de gruwelijke reis van piepjonge kalfjes uit Ierland naar kalvermesterijen in Nederland?1
Ik ben blij dat er aandacht is voor dit belangrijke onderwerp en ik werd getroffen door de bevindingen in dit rapport. Ik verafschuw iedere vorm van mishandeling van dieren.
Was u nog verbaasd over de vreselijke beelden van ernstige dierenmishandeling op Franse «rustplaatsen» waar kalfjes worden geschopt, geslagen met stokken en peddels en worden voortgesleept aan hun staart, oren en benen?
Geen enkel dier hoort behandeld te worden zoals te zien op de beelden gemaakt op de Franse controleposten waar de kalveren worden uitgeladen om te drinken na de bootreis vanuit Ierland. Ik vond de beelden dan ook afschuwelijk om te zien. Ik weet dat de Franse autoriteiten recent maatregelen hebben genomen op de betreffende controlepost. Ik hoop dat hierdoor de kans op herhaling sterk wordt gereduceerd.
Was u nog verbaasd over de constatering dat kalfjes die nog afhankelijk zijn van melk tijdens deze langeafstandstransporten ruim 30 uur onderweg zijn zonder melk te krijgen, wat een zeer ernstige overtreding is van de Europese regels die voorschrijven dat kalfjes na negen uur moeten kunnen drinken?
Transporteurs moeten zich houden aan de regels uit de Europese verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening). Het is aan de Competente Autoriteit van de desbetreffende lidstaat om hier toezicht op te houden. In dit geval checkt de Competente Autoriteit van Ierland o.a. de planning van deze transporten voorafgaande aan het transport. Als deze niet in orde is, dan mag het transport niet worden uitgevoerd. Mijn departement heeft hierover contact met de Ierse collega’s, die aangeven dat deze transporten worden uitgevoerd volgens de regels in de Transportverordening. De NVWA controleert deze transporten tijdens het transport op Nederlands grondgebied en bij aankomst op de plaats van bestemming in Nederland steekproefsgewijs. Deze inspecties worden onder andere uitgevoerd om te beoordelen of de dierenwelzijnseisen, waaronder de transport- en rusttijden inclusief drenken en voederen, worden nageleefd. Hierop wordt gehandhaafd.
Herinnert u zich dat uw voorganger bevestigde dat een groot deel van de kalfjes onbekend is met de drenksystemen in veewagens waar zij tijdens de 18 uur durende overtocht met de veerboot van Ierland naar Frankrijk in blijven staan? Kunt u bevestigen dat metalen bijtnippels sowieso ongeschikt zijn voor jonge kalfjes omdat zij hier niet goed uit kunnen drinken?2
Ja, metalen bijtnippels zijn ongeschikt voor ongespeende kalveren, omdat zij daar niet goed uit kunnen drinken. In Nederland controleert de NVWA of veewagens zijn uitgerust met flexibele spenen. Andere EU lidstaten zijn door Nederland meermaals op de noodzaak van deze flexibele spenen gewezen. Helaas heeft dit vooralsnog niet geleid tot aanpassingen in andere landen van de EU.
Drinksystemen maken daarom onderdeel uit van de position paper van de «Vught-groep» waar Nederland onderdeel vanuit maakt. De «Vught-groep» roept daarmee de Europese Commissie onder andere op om in de herziene Transportverordening duidelijkere regels te stellen over waaraan de drinksystemen voor ongespeende dieren moeten voldoen, omdat dit nu nog onvoldoende duidelijk is.
Herinnert u zich dat uw voorganger in 2019 stelde dat zij erop vertrouwde dat er in Frankrijk adequate maatregelen zouden zijn getroffen om de mishandelingen bij rustplaatsen te stoppen?3
Ja.
Heeft u gezien dat sindsdien bijna jaarlijks is aangetoond dat deze mishandelingen en andere overtredingen gewoon doorgaan?4, 5, 6
Ja, dit heb ik gezien.
Wanneer is het voor u genoeg?
Ik vind het belangrijk dat dieren te allen tijde op een dierwaardige manier worden behandeld, zeker kwetsbare dieren zoals ongespeende kalveren. Langeafstandstransporten (>8 uur) van jonge ongespeende dieren brengen een groot aantal dierenwelzijnsrisico’s met zich mee, zo stelt ook de EFSA in haar rapport van september 20227. Daarom zet ik me op Europees niveau in voor een verbod op langeafstandstransporten van ongespeende dieren en spreek ik de kalversector aan op haar verantwoordelijkheid bij het transport van ongespeende kalveren.
Kunt u bevestigen dat de kalversector in haar sectorplan uit 2019 heeft beloofd om langeafstandstransporten af te bouwen en dat de VanDrie Group beloofde om vóór 2026 te stoppen met de import van kalveren uit Oost-Europa en Ierland naar Nederland?7, 8
Ja, dit kan ik bevestigen.
Erkent u dat van deze beloften tot nu toe niets te zien is, aangezien de import van Ierse kalfjes tussen 2019 en 2022 is gestegen van bijna 80.000 naar 94.000 kalfjes en eerder dit jaar bleek dat ook in 2023 de import van Ierse kalfjes niet is verminderd, maar bijna is verdubbeld?9
Ik erken dat het aantal kalveren dat vanuit Ierland naar Nederland wordt getransporteerd dit jaar is gestegen ten opzichte van voorgaande jaren. In 2023 zijn er tot nu toe meer dan 100.000 kalveren getransporteerd vanuit Ierland naar Nederland. Naar verwachting stijgt dat cijfer vrijwel niet meer, omdat in de tweede helft van het jaar nauwelijks kalveren vanuit Ierland naar Nederland worden getransporteerd, vanwege het seizoensgebonden afkalfseizoen in Ierland. In 2022 werden er 94.000 kalveren van Ierland naar Nederland getransporteerd en in 2019 79.000. In 2020 en 2021 waren dat er minder dan 50.00011.
Wat heeft u voor instrumenten om in te grijpen als de kalversector haar beloften niet nakomt?
Ik blijf hierover het gesprek aangaan met de kalversector en zal hen blijven wijzen op hun verantwoordelijkheid. Vanwege de regels omtrent vrij verkeer van goederen in de EU kan ik deze transporten niet verbieden. Naar verwachting komt de Europese Commissie dit najaar met voorstellen voor het aanpassen van de Transportverordening. De EFSA heeft aangeraden transporten van ongespeende kalveren te beperken tot maximaal 8 uur en de minimum leeftijd voor transport te verhogen naar 5 weken.
Wat gaat u doen om een einde te maken aan dit dierenleed?
Zoals eerder al aangegeven, kan ik dit soort transporten niet beperken of verbieden. Een dergelijke beperking of verbod moet Europees worden ingeregeld. Daarom zet ik mij in Europa ook in voor een verbod op langeafstandstransporten (<8 uur) o.a. van jonge ongespeende dieren, waaronder ook kalveren.
Wat bent u van plan te gaan doen als later dit jaar zou blijken dat een verbod op langeafstandstransporten met kalfjes niet wordt opgenomen in de herziening van de Europese transportverordening?
Zie het antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb iedere vraag afzonderlijk beantwoord, maar helaas niet binnen de daarvoor gestelde termijn.
Het bericht 'Keer op keer werd de minister gewaarschuwd, en nu heeft Nederland 450.000 nieuwe gokkers' |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Keer op keer werd de Minister gewaarschuwd, en nu heeft Nederland 450.000 nieuwe gokkers»?1
Ja.
Op welke momenten, vanaf aanname van de wet door de Eerste Kamer in februari 2019 tot en met feitelijke inwerkingtreding van de wet in oktober 2021, is de regering gewaarschuwd voor de gevolgen van deze wet voor een eventuele toename van het aantal gokkers en in het bijzonder van jonge gokkers?
Kunt u in het feitenrelaas voor elk van deze momenten aangeven hoe met deze waarschuwingen is omgegaan waarin in elk geval wordt ingegaan op: de inhoud en afzender van de waarschuwing, het beleidsgevolg dat hieraan al dan niet is gegeven door het ministerie, hetzij door het Ministerie van Justitie en Veiligheid, hetzij een ander ministerie zoals het Ministerie van Financiën, en waarom dit gevolg werd gegeven, of de informatie de politieke top van het ministerie bereikte en hoe hier vanuit de politieke top intern dan wel extern op is geacteerd, of deze informatie met de Kamer is gedeeld en welke afweging hier aan ten grondslag lag, op welke wijze met de goksector is gesproken over deze zorgen en welke invloed deze gesprekken hebben gehad op de wijze waarop wel of geen gevolg is gegeven aan de waarschuwing?
Kunt u in uw feitenrelaas heel specifiek ingaan op het in het artikel genoemde advies van de Kansspelautoriteit van 2019 en de communicatie hieromtrent met de goksector?
Kunt u eveneens aangeven of vóór de aanname van de wet in februari 2019 de regering is gewaarschuwd voor de gevolgen van deze wet, specifiek waar het informatie betreft die niet naar de Tweede dan wel Eerste Kamer is gestuurd zodat deze die informatie niet bij de wetsbehandeling hebben kunnen betrekken? Kunt u ook hierbij aangeven op welke wijze hier op is geacteerd en waarom deze informatie de Kamers niet heeft bereikt?
Kunt u voorts ingaan op waarschuwingen die na feitelijke inwerkingtreding van de wet in oktober 2021 zijn gedaan, in het bijzonder op de wijze waarop is omgegaan met de zorgen die de Kansspelautoriteit al in oktober 2021 heeft geuit richting het Ministerie van Financiën?
Het Ministerie van Financiën heeft zijn zorgen over de hoeveelheid reclame kort na feitelijke inwerkingtreding van de wet Kansspelen op afstand in 2021 en op meerdere momenten in de opvolgende jaren geuit richting Nederlandse Loterij. Ook is de raad van bestuur van Nederlandse Loterij meerdere malen aangesproken op de TOTO-reclame waarbij ook de groep jongvolwassenen werd bereikt. Het Ministerie van Financiën blijft vanuit zijn rol als aandeelhouder de directie van Nederlandse Loterij aanspreken op haar verantwoordelijkheden voor de uitvoering van het kansspelbeleid en haar verantwoordelijkheid om een voorbeeldrol in te nemen op het gebied van verantwoord spelen. Ook met de raad van commissarissen wordt hierover gesproken.
Inmiddels heeft het kabinet diverse maatregelen genomen op het gebied van reclame om kwetsbare personen beter te beschermen, in het bijzonder het verbod op het gebruik van rolmodellen in reclames voor risicovolle kansspelen sinds 30 juni 2022 en het verbod op ongerichte reclame voor kansspelen op afstand sinds 1 juli 2023. In dit kader wordt de inzet van sponsoring door aanbieders van online kansspelen gefaseerd verboden. Per 1 juli 2024 is programma- en evenementensponsoring niet meer toegestaan en vanaf 1 juli 2025 volgt het verbod op sponsoring in de sportsector. Ook de sector heeft in het kader van zelfregulering maatregelen afgesproken op het gebied van reclame, onder meer via Reclamecode Online Kansspelen.
Welke duiding geeft u aan de correspondentie van het Ministerie van Financiën met de Nederlandse Loterij die in het artikel wordt beschreven? Op welke wijze is de Kamer destijds geïnformeerd over het onvermogen van het ministerie om de Nederlandse Loterij te brengen tot gedragsverandering?
De prioriteit voor de staat als aandeelhouder ligt bij de borging van de publieke belangen. Van Nederlandse Loterij als staatsdeelneming wordt verwacht dat het een voorbeeldrol vervult, bovenop het voldoen aan wet- en regelgeving. In de praktijk blijkt de invulling van deze voorbeeldrol, met name voor de online-activiteiten, een uitdaging te zijn. Er bestaat immers onmiskenbaar spanning tussen het uitvoeren van het kansspelbeleid en het invullen van de voorbeeldrol daarin enerzijds en het aanbieden van een attractief spelaanbod en het zorgen voor financiële continuïteit van de onderneming anderzijds. De directie en raad van commissarissen van Nederlandse Loterij zijn primair verantwoordelijk voor de weging van deze belangen. In de Kamerbrief van 24 mei 2023 over de uitkomsten van de evaluatie van het aandeelhouderschap in Nederlandse Loterij heeft de Staatssecretaris Fiscaliteit en Belastingdienst de hierboven genoemde spanning nader toegelicht.2 Ook is dit onderwerp verscheidene malen besproken met uw Kamer, zoals in de commissiedebatten staatsdeelnemingen van 26 januari 2022 en 30 november 2022 en in de beantwoording van Kamervragen van de leden de Jong, Sneller en Kat (allen D66).3
Welk contact heeft naar aanleiding van de motie Van Nispen c.s. (Kamerstuk 24 557, nr. 186) plaatsgevonden met de goksector vanaf indiening van de motie tot het aantreden van een nieuw kabinet, in het bijzonder vanuit de politieke top?
Welke invloed heeft de goksector gehad op de verdere uitwerking van het verbod, waaronder de keuze om online reclame (deels) mogelijk te laten blijven en de keuze om sportsponsoring nog lange tijd uit te zonderen van het verbod?
Waarom is de in 2019 aangenomen Eerste Kamermotie Van Dijk c.s. (33.996 N) nooit uitgevoerd? Is hier destijds contact over geweest met de goksector en zo ja, welke invloed heeft dit gehad op het besluit?
Vindt u het met de kennis van nu verstandig dat geen gevolg is gegeven aan de motie Van Dijk?
Klopt het beeld dat indieners hebben dat veel van de aan gokreclames gestelde beperkingen de afgelopen jaren niet afkomstig waren van het ministerie maar op voorspraak van de Kamer er zijn gekomen, en dat dit zeker tot en met eind 2021 vrijwel altijd tegen de wens van het ministerie in gebeurde omdat moties voor beperkingen steevast werden ontraden?
Kijkt u met tevredenheid terug op de wijze waarop het reclamebeleid voor online gokken de afgelopen jaren is vormgegeven? Kunt u hierbij in het bijzonder reflecteren op de invloed die de goksector heeft en had op dit beleid?
Ziet u met de vraagstellers dat het hoog tijd is voor een heroriëntatie op de wijze waarop de goksector invloed kan hebben op het gokbeleid in het geheel en het reclamebeleid in het bijzonder?
De wolvenaanval op een hobbyboer in Wapse |
|
Eline Vedder (CDA), Caroline van der Plas (BBB) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met de aanval die heeft plaatsgevonden op 9 juli 2023 in de gemeente Westerveld en waarbij een hobbyboer gewond is geraakt?
Ja, er heeft een incident plaats gevonden. Ik betreur dit ten zeerste en heb hierover ook contact gehad met betrokkenen.
Bent u nog steeds van mening dat samenleven met de wolf mogelijk is, zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Haga?1
Doordat de wolf is teruggekeerd naar Nederland, is het vinden van een manier van samenleven met de wolf een gegeven. Zeker zolang het gaat om een Europees beschermde, inheemse soort. Daarmee is samenleven het uitgangspunt. De aanwezigheid van de wolf kent echter dilemma’s. Op grond van onder meer de Habitatrichtlijn gelden er strikte beschermingskaders. Tegelijkertijd leven we in een klein land waardoor wolf en mens en de dieren die gehouden worden door de mens dicht op elkaar leven. Er is de angst die leeft bij dierhouders en burgers over de aanwezigheid van een toenemend aantal wolven in Nederland. Tevens zijn er de gevallen waarbij vee wordt gedood door een wolf terwijl er ook de verplichting bestaat voor dierhouders om hun vee te beschermen. En recent was dus sprake van een bijtincident.
Ik ben me ervan bewust dat er in de samenleving uiteenlopende standpunten bestaan over de terugkeer van de wolf in Nederland. De uiteenlopende standpunten in de samenleving over de wolf vinden ook hun weerslag in de uitingen van uw Kamer. Zie bijvoorbeeld de aangenomen motie van het lid Van der Plas over het niet heilig verklaren van de beschermstatus van de wolf (Kamerstuk 33 576, nr. 338) en de aangenomen motie van het lid Vestering c.s. over een actieve inzet voor het beschermen van de wolf (Kamerstuk 36 200 XIV, nr. 69).
Desgewenst treden we over deze dilemma’s alsook de kaders van de Europese regelgeving in gesprek tijdens het op 7 september a.s. geplande Commissiedebat. Mocht uw Kamer, ook gezien de demissionaire status van het kabinet, een aanpassing in het beleid wensen, dan kan zij het kabinet daartoe oproepen. Uiteraard zijn wij daarbij gebonden aan Europese en nationale regelgeving.
In dezelfde beantwoording heeft u aangegeven dat u samen met provincies inzet op adequate informatie delen over bijvoorbeeld wolfwerende hekken, en dat de bescherming van dieren verantwoordelijkheid is van de veehouder, bent u bekend met het feit dat bij deze aanval de wolf door het wolfwerende hek heeft weten te komen?
Ja, navraag bij BIJ12 heeft uitgewezen dat om het perceel een wolfwerend raster stond. Hoe de wolf dit heeft kunnen passeren is mij niet bekend.
Bent u nog steeds van mening dat de inzet met provincies voor het delen van informatie voldoende is? Zo ja, waarom?
BIJ12 zorgt in opdracht van de provincies ervoor dat er op transparante wijze de informatie over (het voorkomen of beperken van) wolvenschade gedeeld wordt o.a. via de website https://www.bij12.nl/wolf en via de gepubliceerde voortgangsrapportages zie o.a. https://publicaties.bij12.nl/voortgangsrapportage-wolf-28-juni-2023/.
Om de kennis over de wolf en het samenleven met de wolf in de samenleving verder te vergroten, verken ik de mogelijkheden voor een Landelijk informatiepunt wolf. Dit betreft een centraal publieksgericht informatiepunt vanuit de landelijke overheid, provinciale overheden en uitvoerende organisaties, samen met kennispartners, wetenschappelijke instellingen en brancheverenigingen voor gehouden dieren, waar mensen en organisaties terecht kunnen voor objectieve en deskundige informatie over de wolf.
Bent u nog steeds van mening dat we eerst gewoon moeten afwachten wat er uit de maatschappelijke discussie gaat komen, geïnitieerd door de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA), voordat er verdere discussies kunnen worden gevoerd in de Europese Unie (EU) over de beschermde status van de wolf, zoals aangegeven door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) in het mondelinge vragenuur van 28 maart 2023?
Om op een goede manier te kunnen omgaan met de wolf in Nederland vind ik breed gedragen beleid van groot belang. Ter ondersteuning van het beleid heb ik de Raad voor de Dieraangelegenheden (RDA) gevraagd de maatschappelijke dialoog over de wolf vorm te geven en ten tweede om op basis daarvan advies te geven over hoe we in Nederland kunnen samen leven met de wolf en wat daarvoor nodig is.
Zoals ik ook aangeef in mijn Kamerbrief Wolvenbeleid van 5 september 2023, die tegelijk met deze beantwoording aan uw Kamer wordt toegezonden, ga ik graag op korte termijn met uw Kamer in gesprek over de terugkeer van de wolf, het beleid inzake de bescherming van de wolf en over hoe om te gaan met de wolf. Mocht uw Kamer, ook gezien de demissionaire status van het kabinet, een aanpassing in het beleid wensen, dan kan zij het kabinet daartoe oproepen. Uiteraard zijn wij daarbij gebonden aan Europese en nationale regelgeving.
Ook in Europees verband wordt de discussie gevoerd over de beschermde status van de wolf. Commissaris Sinkevičius gaf onlangs aan bezig te zijn met een analyse van alle beschikbare wetenschappelijke en technische informatie over de situatie van wolven in de EU. Hij verwacht dat deze analyse eind dit jaar beschikbaar komt.
In hetzelfde vragenuur gaf de Minister van LNV aan dat wolven schuwe dieren zijn, en er geen indicatie is dat wolven op korte termijn mensen zouden aanvallen, dit blijkt dus niet te kloppen want er is wel degelijk in korte termijn iemand op een verschrikkelijke manier aangevallen, wordt er door u nu anders gekeken naar het wolvenprobleem? Zo ja, op wat voor manier gaan we dat zien? En zo nee, waarom niet?
Ik ben me er van bewust dat dit incident een grote impact heeft op de betrokkenen en op de samenleving. Ik heb hierover ook contact gehad met betrokkene. Ik ben van mening dat er in Nederland geen sprake is van een «wolvenprobleem», maar dat er wel sprake is geweest van een aantal van probleemsituaties met wolven. Uit de Factfinding studie die in 2021 is uitgevoerd door Wageningen Environmental Research (Kamerstuk 33 576, nr. 251) blijkt dat wolven meestal van grote afstand vluchten als ze een mens herkennen2. De studie geeft ook aan dat er situaties zijn waarin conflicten zich kunnen voordoen, bijvoorbeeld wanneer wolven mensen associëren met voedsel, wanneer er sprake is van provocatie of van wolven met hondsdolheid.
Er is strafrechtelijke aangifte gedaan over het incident en de exacte toedracht vormt daarmee onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek. Het is niet aan mij om erover te oordelen zolang het onderzoek loopt.
De Minister van LNV gaf toen ook aan dat de beschermde status van de wolf is opgenomen in een Europese verordening; zijn er regels in deze verordening, bijvoorbeeld in het licht van de veiligheid van burgers, waardoor de beschermde status van wolven in deze verordening kan worden aangepast? Zo nee, is deze aanval reden om in Europa aan te dringen op een versoepeling van de beschermde status van de wolf?
De wolf is opgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en Bijlage II bij het Verdrag van Bern en is daarmee een strikt beschermde soort. In Nederland zijn het Verdrag van Bern en de Habitatrichtlijn geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming. Een aanpassing van de beschermde status vindt plaats als daar aanleiding toe is en gebeurt door aanpassing van het verdrag en de richtlijn. Hiervoor is instemming nodig van een meerderheid van de deelnemende landen (verdrag) of lidstaten (richtlijn). Aanleiding voor het aanpassen van het verdrag en de richtlijn kan bijvoorbeeld zijn de staat van instandhouding van de soort. Ik wil zorgvuldig omgaan met besluitvorming rond de strikt beschermde status van de wolf en wil daarom in mijn handelen met betrekking tot de status van de wolf in het verdrag en de richtlijn niet vooruitlopen op de uitkomst van het gesprek met uw Kamer. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Bent u, met de aanval in het achterhoofd, nog steeds van mening dat er moet worden gewacht op de RDA voordat er een positie wordt ingenomen in Europa? Zo ja, waarom?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Gaat u contact opnemen met het slachtoffer?
In week 28 heb ik telefonisch contact gehad met de betrokkene.
Deelt u de mening dat zelfs als er voldoende wordt gedaan door schapenhouders ter bescherming van hun dieren, zoals de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBb) heeft gesteld naar aanleiding van een wolvenaanval in Vledder, en de informatie van de overheid wordt nageleefd, dit alsnog onvoldoende blijkt om de gezondheid van mens en dier te borgen?
Het kan helaas nooit volledig worden uitgesloten dat een wolf beschermd vee aanvalt. Preventie is op dit moment het meest effectieve middel om wolven te weren. De provincies bieden waar mogelijk hulp aan veehouders aan, onder meer door de activiteiten vanuit de provinciale wolvencommissies: subsidieregelingen voor het inzetten van preventieve middelen, het geven van informatie en voorlichtingsactiviteiten, het ter beschikking stellen van zgn. noodrasters (tijdelijke uitleen van wolfwerende rasters), de inzet van wolvenconsulenten en preventieteams.
Hoe is het huidige wolvenbeleid met het feit dat er nu mensen zijn aangevallen in het achterhoofd, uitlegbaar met artikel 22 lid 1 van de Grondwet?
Artikel 22, eerste lid, van de Grondwet ziet op de bescherming en bevordering van de volksgezondheid. De generieke maatregelen die zijn genomen tijdens de coronapandemie vinden bijvoorbeeld hun grondslag in dit artikel. Met de bescherming van de volksgezondheid jegens situaties in de natuur wordt rekening gehouden door de ontheffings- of vrijstellingsmogelijkheid via artikel 3.8, vijfde lid, sub b en onder 3 van de Wet natuurbescherming. Er kan immers ontheffing van de verbodsbepalingen worden verleend als dat noodzakelijk is voor de bescherming van de volksgezondheid.
De wolf |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Wolf doden mag alleen bij «acuut» gevaar, nog onduidelijk of dat in Wapse zo was»?1
Ja.
Is het waar dat er een incident is geweest tussen een wolf en een hobbydierhouder? Zo nee, wat is onjuist aan de berichtgeving daaromtrent?
Ja, er heeft een incident plaats gevonden. Ik betreur dit ten zeerste en heb hierover ook contact gehad met de betrokkene.
Is het waar dat het dier in kwestie onder een omheining was doorgekropen naar een wei waarin schapen graasden? Zo ja, deelt u de mening dat de omheining in dat geval vermoedelijk niet voldoende wolfwerend was, zoals de wet voorschrijft? Zo nee, wat was dan de situatie waaruit het incident voortvloeide?
Van BIJ12 heb ik begrepen dat rondom de betrokken weide een raster aanwezig is dat voldoet aan de vereisten voor een wolfwerend raster, zoals geadviseerd door BIJ12.2 Een provinciaal toezichthouder en een onafhankelijk taxateur in opdracht van BIJ12 hebben de omheining gecontroleerd en zij hebben geen aanwijzing gevonden dat de wolf onder het raster door de wei in zou zijn gekropen.
Is het waar dat de hobbydierhouder het dier in kwestie met een hooivork en met een schep in het nauw probeerde te drijven? Zo nee, wat was dan de werkelijke toedracht?
Er is strafrechtelijke aangifte gedaan over het incident en de exacte toedracht vormt daarmee onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek. Het is niet aan mij om erover te oordelen zolang het onderzoek loopt.
In aanvulling hierop kan ik uw Kamer meegeven dat BIJ12 geen eigen wolvenprotocol heeft. Er is wel een interprovinciaal wolvenplan. Dat plan bevat interventierichtlijnen waarin specifieke situaties rond de wolf zijn beschreven.3 Deze richtlijnen zijn indicatief voor het optreden in de genoemde situaties. Daarnaast heeft een burgemeester, ingevolge hoofdstuk XI van de Gemeentewet, een eigen verantwoordelijkheid om te handelen in situaties rond openbare orde en veiligheid.
Is het waar dat de wolf, die in het nauw werd gedreven door de hobbydierhouder, weinig anders kon dan zich verdedigen tegen de aanval met schep en hooivork? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de wolf twee uur na het incident nog steeds in de wei aanwezig was en in kennelijke paniek de uitgang niet wist te vinden en vervolgens in koelen bloede door de politie en/of een jager is doodgeschoten? Zo nee, wat was dan de werkelijke toedracht?
Zie antwoord vraag 4.
Is er na het incident iets voorgevallen waardoor de wolf werd gevangen in de omheining rond het weiland, waardoor het dier met geen mogelijkheid kon vluchten? Zo ja, wat? Zo nee, hoe is te verklaren dat de wolf niet vluchtte?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat volgens het wolvenprotocol van Bij12 een wolf alleen mag worden afgeschoten wanneer sprake is van acuut gevaar en dat een wolf die prooidieren eet of mensen aanvalt niet direct mag worden gedood, maar eerst moet worden bang gemaakt met de kans dat het dier kan ontsnappen? Zo ja, is het afschieten in strijd geweest met het wolvenprotocol en wie is daarvoor dan verantwoordelijk? Zo nee, hoe luidt dan de juiste interpretatie van het wolvenprotocol?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat twee uur na het incident niet langer sprake was van acuut gevaar? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid justitie te verzoeken een onderzoek in te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Is gecontroleerd of het afgeschoten dier mogelijk jongen te verzorgen had? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is er gedaan om de jongen te redden?
Het betrof een jong mannelijk dier dat geen te verzorgen jongen had.
Bent u bereid aangifte te doen tegen de burgemeester als er vermoedens van wetsovertreding zijn? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik zal geen aangifte doen tegen een medeoverheid. Het is voor mij gebruikelijk om overleg te hebben over zaken die maatschappelijk gevoelig liggen. De Faunabescherming en Animal Rights hebben wel aangifte gedaan tegen burgemeester Jager van de gemeente Westerveld. Het functioneel parket van het Openbaar Ministerie heeft de zaak in behandeling. Ik wacht de uitkomst hiervan af en zal mij daarom niet uitlaten over de mogelijke gang van zaken bij het incident.
Vormt het incident voor u aanleiding om versneld opdracht te geven tot toezicht en handhaving op de wettelijke verplichting om gehouden dieren adequaat te beschermen tegen roofdieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Gelet op de omstandigheid dat de wolf zich pas relatief recent opnieuw heeft gevestigd in Nederland en de transitieperiode die de vestiging van de wolf met zich brengt, kan uit de genoemde verplichting thans nog niet worden afgeleid dat een veehouder in overtreding is. Het vaststellen van een overtreding is een vereiste voordat tot handhaving overgegaan kan worden. Op dit moment wordt actief bezien hoe de norm van artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren ingevuld moet worden. Bij dit proces betrekt de NVWA ook andere stakeholders, zoals de provincies, die verantwoordelijk zijn voor de faunaschade, en wordt gebruik gemaakt van het Landelijk Overleg Wolf. De recente wolvenaanvallen, waaronder het incident in Wapse, laten het belang van de invulling van de norm zien.
Windmolens op land |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Hoe geeft u invulling aan de afspraak in het coalitieakkoord dat er heldere afstandsnormen komen voor de bouw van windmolens op land?
In de concept-AMvB «Windturbines leefomgeving», die voor publieke consultatie wordt voorbereid, werkt de Staatssecretaris van IenW een afstandsnorm uit. In het antwoord op vraag 3 informeert de Staatssecretaris van IenW uw Kamer over de planning van de AMvB.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Leijten en Erkens over het maken van afspraken voor de plaatsing van nieuwe windmolens (Kamerstuk 32 813, nr. 985)?
Bij brief van 6 juli 2022 is uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Leijten/Erkens. Deze informatie is nog steeds actueel1. In de motie is verzocht te onderzoeken of een afstandsnorm van 4x tiphoogte (Deense norm) tijdelijk toegepast kan worden. Het is vanwege strijdigheid met de Europese richtlijn voor strategische milieubeoordeling (smb-richtlijn) echter niet toegestaan om – vooruitlopend op de plan-m.e.r. en AMvB-procedure – vanuit het Rijk algemene of tijdelijke regels te geven voor nieuw te realiseren windparken zonder het uitvoeren van een plan-m.e.r. Ook voor afspraken met decentrale overheden die voorzien in een afstandsnorm kan geoordeeld worden dat deze in strijd zijn met de smb-richtlijn als er geen plan-m.e.r. voor is uitgevoerd. Naar aanleiding van de motie Leijten/Erkens is de afstandsnorm van 4x tiphoogte meegenomen in de plan-m.e.r.-procedure. Totdat nieuwe landelijke milieunormen zijn vastgesteld kunnen decentrale overheden per windpark milieuvoorschriften in de omgevingsvergunning opnemen. De voorbereiding daarvan gebeurt in een zorgvuldig proces op basis van een lokale milieubeoordeling. Daarbij helpt het onderling delen van kennis en werkwijzen om elkaar te ondersteunen, te leren van elkaar en uniformiteit te bevorderen. Het Rijk ondersteunt gemeenten hierbij. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie.
In hoeverre klopt de planning uit antwoorden op eerdere schriftelijke vragen van de leden Erkens en Haverkort over wind op land, ontvangen op 27 maart 2023, waarin u aangeeft dat u verwacht medio 2023 de nieuwe algemene milieuregels ter inzage te leggen en dat de nieuwe regels begin 2024 gereed zullen zijn?
De planning moet worden bijgesteld omdat de inbouw in het stelsel onder de Omgevingswet ingewikkelder is dan verwacht. Naar verwachting zal de start van de publieke consultatie over de concept-AMvB plaatsvinden in de herfst van 2023. Na verwerking van de inbreng zal het voorstel bij het parlement worden voorgehangen. Vervolgens zal over het voorstel advies bij de Raad van State worden ingewonnen. Daarna wordt het besluit met het advies van de Raad van State en nader rapport aan het parlement overgelegd (nahang). Inwerkingtreding zal dan naar verwachting in de loop van 2024 kunnen plaatsvinden.
Gezien de geplande datum van de parlementaire verkiezingen zal de voorhang plaatsvinden bij de nieuw verkozen Tweede Kamer. Het is dan uiteraard aan de Kamer om daarbij een besluit te nemen of zij het voorstel (in het geheel of op onderdelen) controversieel wil verklaren, of dat doorgang van de wetgevingsprocedure kan plaatsvinden. Deze keuze kan de planning beïnvloeden.
Kunt u aangeven wat het effect is op de huidige planning van windparken als er mogelijk meer vertraging optreedt dan inwerkingtreding in 2024?
Ook in afwachting van de nieuwe milieubepalingen blijft het mogelijk om nieuwe windparken te realiseren. Voor nieuwe windturbineparken kan het bevoegd gezag op basis van een lokale milieubeoordeling milieuvoorschriften opnemen in de omgevingsvergunning milieu en het bestemmings- of omgevingsplan om milieubescherming te bieden voor omwonenden. Er wordt bij circa 20 windparken gewerkt met lokale milieunormen. Voor ongeveer de helft hiervan is reeds een vergunning afgegeven. De normen moeten een actuele, deugdelijke, op zichzelf staande en op de aan de orde zijnde situatie toegesneden motivering hebben. Bij Windpark Delfzijl Zuid Uitbreiding en Windpark Karolinapolder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit getoetst en geoordeeld dat dit inderdaad het geval is.
Verschillende gemeenten pakken windplannen (nog) niet op. Dit kan verschillende oorzaken hebben, zoals gebrek aan maatschappelijk of bestuurlijk draagvlak, capaciteitsgebrek of dat gemeenten ervoor kiezen de landelijke milieubepalingen voor windturbines af te wachten. Om hoeveel projecten dit precies gaat is ons niet bekend.
Kunt u aangeven in hoeveel gemeentes en bij hoeveel projecten er nu gebruik gemaakt wordt van tijdelijke afstandsnormen?
Op basis van een inventarisatie bij provincies constateren wij dat er op dit moment 17 gemeenten zijn die lokale afstandsnormen hanteren in hun beleid (algemeen beleid of projectspecifieke voorwaarden).