Het bericht ‘Bankroet schuldhandelaar dupeert mogelijk tienduizenden consumenten met schulden’ |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Is de Minister bekend met het bericht van Het Financieele Dagblad van 7 augustus jl., getiteld «Bankroet schuldhandelaar dupeert mogelijk tienduizenden consumenten met schulden»?1
Ja.
Constaterende dat verschillende registraties en coderingen in het Bureau Krediet Registratie (BKR-)register niet meer actueel zijn door achterstallig beheer door Direct Pay Services (DPS), en constaterende dat bij BKR elk perspectief ontbreekt dat de curator van DPS aan de slag gaat met de actualisering van de registraties, ondanks herhaald aandringen door BKR, omdat dat volgens de curator het niet zijn taak om deze verzoeken in behandeling te nemen: «Ik ben als curator aangesteld om op te komen voor de belangen van de onbetaalde crediteuren in dit faillissement, niet om de werkzaamheden van DPS voort te zetten of achteraf te corrigeren. Een curator van een aannemingsbedrijf hoeft ook niet zelf de huizen af te bouwen», bent u bereid bij BKR en de Rabobank (pandhouder) aan te dringen om voor mensen die hun schuld al hebben afbetaald maar nog steeds een negatieve BKR-notering hebben, deze definitief te laten verwijderen in plaats van tijdelijk uit het kredietregister te nemen nu het gaat om circa 21.500 geregistreerde lopende kredieten (bij het faillissement van DPS zijn volgens de curator zo’n 350.000 vorderingen van particulieren betrokken)?
Ik heb begrip voor de keuze van het BKR om in deze bijzondere situatie de registraties van betalingsachterstanden tijdelijk uit het register te plaatsen. Vanwege de gebrekkige administratie van DPS bestaat er onzekerheid over de feitelijke juistheid van de verleende kredieten en betalingsachterstanden uit de kredietportefeuille van DPS. Het kan daardoor gebeuren dat consumenten hun schulden hebben afbetaald of betalingsachterstanden hebben ingelopen maar dat dit nog niet correct door DPS is verwerkt, waardoor deze consumenten foutief bij het BKR geregistreerd blijven staan. Het tijdelijk verwijderen van alle BKR-registraties van DPS voorkomt dat consumenten worden geconfronteerd met de gevolgen van een onjuiste negatieve BKR-registratie.
Door alle kredietregistraties van DPS tijdelijk uit het register te halen, kunnen kredietverstrekkers echter minder goed beoordelen of een nieuw krediet passend is. Dit is onwenselijk omdat iemand dan mogelijk meer kan lenen dan dat zijn of haar draagkracht toelaat. Hierdoor neemt het risico op betalingsproblemen toe. Gelet op dit negatieve effect, voor zowel kredietaanvragers als kredietverstrekkers, vind ik het wenselijk dat de administratie van DPS wordt geactualiseerd om te zorgen dat de (afbetaling)status van de kredieten en eventuele betalingsachterstanden weer geheel juist is. De kredieten en achterstanden zullen namelijk opnieuw in het BKR-register worden opgenomen zodra vaststaat dat zij correct zijn. Het op orde brengen van de administratie is aan een partij die de kredietportefeuille overneemt uit de failliete boedel van DPS. Als de kredietportefeuille niet wordt overgenomen, rust op de curator van DPS de taak van het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Daarbij handelt de curator primair in het belang van de gezamenlijke schuldeisers, rekening houdend met (zwaarwegende) belangen van maatschappelijke aard. Het is aan de curator om in een concreet geval invulling te geven aan deze taak.
Het momenteel definitief verwijderen van alle kredietgegevens van DPS vind ik onwenselijk gelet op het risico dat er dan mogelijk ook terechte BKR-registraties worden verwijderd en daarmee het risico op betalingsproblemen van consumenten toeneemt.
Wat kunt u betekenen voor mensen die nu bijvoorbeeld geen hypotheek kunnen afsluiten omdat er sprake is van registratie bij het BKR terwijl de schuld al is afgelost? Gaat u hierover afspraken maken met de Nederlandse Vereniging van Banken?
BKR heeft de geregistreerde kredieten van DPS inmiddels tijdelijk uit het kredietregister geplaatst. Hierdoor is het voor een hypotheekverstrekker niet zichtbaar als een consument een registratie van het DPS heeft (gehad) bij het BKR. Een schuld uit de kredietportefeuille van DPS wordt hierdoor niet langer meegewogen bij hypotheekaanvragen. Dit biedt een tijdelijke oplossing om te voorkomen dat consumenten onterecht worden geconfronteerd met de gevolgen van een onjuiste negatieve BKR-registratie.
Overigens geldt onverkort de verplichting voor hypotheekverstrekkers om voorafgaand aan het verstrekken van een hypotheek informatie in te winnen over de financiële positie van de consument. Het raadplegen van het BKR-register is een onderdeel van deze kredietwaardigheidstoets. Kredietverstrekkers zullen aanvullende vragen stellen als onderdeel van het acceptatieproces. Zij kunnen er ook voor kiezen om de aanvrager van een hypotheek te vragen of deze een BKR-registratie heeft of in het verleden heeft gehad. Het is uiteindelijk aan de hypotheekverstrekker om op basis van alle informatie te beoordelen of de consument kredietwaardig is en of aan hem of haar een hypothecair krediet kan worden verstrekt.
De werkwijze van DPS was: schulden overnemen, die verrijken en innen of doorverkopen. En dat «verrijken» vindt plaats door een incassobrief met extra wettelijke rente te sturen of een dagvaarding. In de eerste voortgangsrapportage aanpak geldzorgen, armoede en schulden is aangegeven dat doorverkoop van schulden als verdienmodel wordt tegengaan. Ondertussen is de Wet kwaliteit incassodienstverlening per 1 juli jl. in werking getreden. Wat is de reflectie van de Minister op de (toch ontstane) situatie van DPS en de gedupeerden?
Het is onwenselijk dat door het faillissement van DPS, burgers gedupeerd zijn geraakt. Anders dan in de vraag wordt aangegeven, is de Wet kwaliteit incassodienstverlening (hierna: Wki) nog niet inwerking getreden. In het notaoverleg over de initiatiefnota van het lid Kat over sneller uit de schulden2 heeft de Minister voor Rechtsbescherming aangegeven dat het streven is om de Wki per 1 januari 2024 in werking te laten treden.
De Wki reguleert de private buitengerechtelijke incassodienstverlening om de kwaliteit ervan te verbeteren. Middels een verplichte registratie, wordt wettelijk toezicht geregeld op de incassodienstverlener die buitengerechtelijke incassohandelingen verricht jegens een consument namens een derde partij, of een partij die de vordering heeft opgekocht. Met de Wki biedt het kabinet het wettelijk instrumentarium dat juist bedoeld is om de negatieve aspecten die zich bij de verkoop van vorderingen kunnen voordoen, aan te pakken. Inschrijving in het incassoregister wordt niet alleen verplicht voor incassobureaus die uit naam van een schuldeiser vorderingen innen, maar ook voor partijen die bedrijfsmatig vorderingen kopen en daarvan zelf de inning ter hand nemen, zoals de dienstverlening van DPS.
Is het mogelijk dat de curator de schulden doorverkoopt aan een andere schuldenhandelaar? Hoe kunt u dit tegengaan?
Ja, dat is mogelijk. Het is de wettelijke taak van de curator om de bezittingen van de failliete onderneming DPS – waaronder geldvorderingen – te verkopen om de schuldeisers van DPS nog zoveel mogelijk te kunnen betalen. Dat is geregeld in de Faillissementswet. Het verkopen van vorderingen is mogelijk en op zichzelf bezien niet onwenselijk. In het coalitieakkoord heeft het kabinet afgesproken de opstapeling van schulden tegen te gaan door een maximum te stellen aan verhogingen, rente- en incassokosten en de doorverkoop van schulden tegen te gaan.
Wat is de reflectie van de Minister op de zin «Om kort te gaan waren het rijke mensen die geld verdienden aan het feit dat arme mensen hun rekening niet kunnen betalen»?
Zoals weergegeven in het coalitieakkoord wenst het kabinet de opstapeling van schulden tegen te gaan door een maximum te stellen aan verhogingen, rente- en incassokosten en wordt de doorverkoop van schulden als verdienmodel tegengegaan. Niemand heeft belang, ook schuldeisers niet, om vorderingen te blijven innen bij iemand die dat echt niet kan betalen en daardoor in grotere financiële problemen terechtkomt met alle gevolgen van dien. De Minister voor APP en de Minister voor Rechtsbescherming hebben afgesproken in de aanpak nauw op te trekken en stappen te zetten om het verdienmodel tegen te gaan. De Wki hier een onderdeel van. Daarnaast heeft de Minister voor Rechtsbescherming de Tweede Kamer eerder geïnformeerd over hoe er met betrokken partijen in de keten gezamenlijk gekeken is naar het huidige stelsel van maatschappelijk verantwoorde incasso en deurwaardersactiviteiten, zoals bijvoorbeeld de mogelijkheid van een sociaal tarief voor een deurwaarder of incassobureau.3 Later deze maand informeert de Minister voor Rechtsbescherming u over het vervolg.
Met de Wki biedt het kabinet een wettelijk instrumentarium dat juist bedoeld is om de negatieve aspecten die zich bij de verkoop van vorderingen kunnen voordoen, aan te pakken. Inschrijving in het incassoregister wordt niet alleen verplicht voor incassobureaus die uit naam van een schuldeiser vorderingen innen, maar ook voor partijen die bedrijfsmatig vorderingen kopen en daarvan zelf de inning ter hand nemen, zoals de dienstverlening van DPS.
Zowel BKR als Dynamiet Nederland, een belangenbehartiger voor gedupeerde BKR-geregistreerden, vinden dat de curator een brede verantwoordelijkheid heeft als verwerkingsverantwoordelijke en wel degelijk de belangen van betrokken consumenten moet behartigen, wat is volgens u de aangewezen partij om de verzoeken van mensen in behandeling te nemen en de doorhaling van hun BKR-registraties uit te voeren?
Verzoeken tot verwijdering van de registratie zijn gebaseerd op de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Kredietverstrekkers zijn zelf allereerst verwerkingsverantwoordelijke voor de kredietgegevens. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft in een eerdere situatie bevestigd dat in een faillissement de curator verantwoordelijk is voor de naleving van de AVG in de hoedanigheid van verwerkingsverantwoordelijke.4 Hieruit volgt dat een curator tijdens een faillissement is gehouden om de AVG-verplichtingen op zich te nemen, waaronder dus ook het afhandelen van verzoeken tot verwijdering van gegevens.
Uit recente rechtspraak is gebleken dat ook het BKR verwerkingsverantwoordelijke is ten aanzien van de geregistreerde kredietgegevens, naast de kredietverleners die gegevens registreren bij BKR.5 Zij zijn dus ook verplicht om verzoeken tot verwijdering van gegevens in behandeling te nemen. In de praktijk is het echter niet mogelijk voor BKR om een verzoek tot verwijdering van registratie te beoordelen zonder daarbij additionele informatie in te winnen bij de betreffende kredietverstrekker. Ook als een verzoek tot doorhalen van een BKR-registratie uit de DPS kredietportefeuille wordt ingediend bij het BKR zal de curator van DPS dus moeten bijdragen aan de beoordeling van dat verzoek.
In dit concrete geval heeft de curator van DPS aangegeven dat hij, gezien de staat van de administratie van DPS, niet in staat is om een oordeel te vormen over verwijderingsverzoeken. Het besluit van BKR om de kredieten van DPS tijdelijk uit het register te plaatsen, is mede hieruit voortgekomen. Nu de kredieten tijdelijk niet raadpleegbaar zijn, is er minder noodzaak om verwijderingsverzoeken te beoordelen.
De kredietportefeuille van DPS zal alleen opnieuw in het BKR-register worden geplaatst nadat de gegevens zijn geactualiseerd zodat de (afbetaling)status van de kredieten en eventuele betalingsachterstanden weer geheel juist is. Daarna kunnen de aangewezen verwerkingsverantwoordelijken alle ingediende verwijderingsverzoeken op reguliere wijze in behandeling nemen.
Voor de mensen met schulden bij DPS, zullen zij te maken krijgen met de wettelijke rente en incassoboetes?
Ja, voor zover deze rechtsgeldig zijn. De curator is belast met het beheer en de vereffening van de failliete boedel. Bij de afwikkeling van het faillissement handelt de curator binnen de juridische en wettelijke kaders. Hierbij is de curator eraan gehouden om zorgvuldig te werk te gaan. Wettelijke rente kan door een schuldeiser in rekening worden gebracht wanneer een schuldenaar in verzuim is. Daarvan is sprake als iemand niet aan zijn financiële verplichtingen heeft voldaan en de schuldeiser hem of haar een aanmaning heeft gestuurd met het verzoek alsnog binnen een redelijke termijn te betalen, vaak een termijn van 14 dagen. Dit verandert niet met een faillissement, alleen is het beheer van de boedel dan in handen van de curator.
Dubieus wapenexportbeleid |
|
Jasper van Dijk |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Europese wapenfabrikanten zijn juridisch vrijwel onaantastbaar. Dat moet veranderen»?1
Het kabinet deelt de zorg uit het artikel dat vuurwapens of militaire goederen soms in verkeerde handen vallen. Om dit te voorkomen is de handel in militaire goederen (en niet-militaire vuurwapens) streng gereguleerd, waarbij de export alleen is toegestaan als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. Daarbij is het kabinet van mening dat een gedegen exportcontrole nodig is om het risico op ongewenst eindgebruik zoveel mogelijk te mitigeren.
Het kabinet acht de productie en export van militaire goederen evenwel noodzakelijk in de context van de legitieme veiligheidsbehoefte van staten wereldwijd en het recht van staten om te voorzien in de middelen voor zelfverdediging conform het Handvest van de Verenigde Naties. Dit recht wordt onder meer erkend in het Wapenhandelsverdrag2 en het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (2008/944/GBVB).
Wat de rol van de industrie betreft geldt dat deze, naast de geldende juridische regelgeving waaraan deze gehouden is, een eigen verantwoordelijkheid heeft. Het kabinet verwacht hierbij van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s).
Deelt u de mening van de VN dat Europa een «belangrijk vertrekpunt» is voor illegale wapenstromen?
De specifieke conclusies uit het artikel laat ik graag voor rekening van de auteur. Daarnaast is het niet aan mij om een oordeel te geven over specifieke onderzoeksresultaten en de toegang tot het recht in andere staten. Over het algemeen steunt het kabinet versterking van de Nederlandse en de Europese defensie-industrie ten behoeve van Europese open strategische autonomie. Niettemin deelt de kabinet de zorgen over illegale wapenhandel in brede zin waarvoor zowel in het kader van exportcontrole als in het kader van wetshandhaving aandacht moet zijn. Voor de Nederlandse praktijk geldt dat er in Nederland geen producenten van klein kaliber wapens gevestigd zijn, waardoor de handel in dergelijke goederen een beperkt onderdeel uitmaakt van de jaarlijkse export aan militaire goederen. Daar waar sprake is van export van klein kaliber wapens en munitie wordt, net als voor andere militaire goederen, een toets aan de Europese wapenexportcriteria gedaan. Daarnaast dient een exporteur te beschikken over de nodige bescheiden zoals de autorisatie om in dergelijke goederen te mogen handelen.
Voor wat de toegang tot het recht betreft geldt in Nederland dat maatschappelijke organisaties de mogelijkheid hebben om zich, ingevolge het Burgerlijk Wetboek, tot de civiele rechter te wenden tegen een afgegeven exportvergunning. Daarmee is sprake van effectieve rechtsbescherming door een onafhankelijke rechter.
Onderschrijft u de stelling dat de wapenindustrie juridisch «vrijwel onaantastbaar» is en dat NGO’s «juridische hindernissen» ondervinden om wapenexportvergunningen aan te vechten? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat «tot wel 40 procent» van de wapens in sommige delen van Latijns-Amerika van Europese makelij zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat slachtoffers van Europese wapens niet of onvoldoende in Europa hun recht kunnen halen? Vindt u dat acceptabel? Wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat Europese wapenfabrikanten in Europa aangeklaagd moeten kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid standaard een «eindgebruikersclausule» (end user certificate) toe te voegen aan wapenexportvergunningen, om misbruik en/of doorverkoop te voorkomen?
De aanbevelingen uit het artikel zien zowel op meer verantwoording door de industrie als op een oproep tot meer transparantie. Op het vlak van verantwoording is het kabinet van mening dat alle bedrijven, dus ook bedrijven in de defensie- en veiligheidsgerelateerde industrie, daarin een rol te spelen hebben. Zodoende zet Nederland zich er in Europa voor in om de handel in militaire- en dual-use goederen op te nemen in de richtlijn Corporate Sustainability Due Diligence (CSDD). Over deze richtlijn wordt momenteel nog onderhandeld in Brussel.
Waar het gaat om transparantie zet het kabinet een breed palet aan instrumenten in. Zo rapporteert Nederland jaarlijks op openbare wijze in verschillende internationale fora over wapenexport, publiceert het kabinet jaarlijks een nationaal rapport exportcontrole en wordt een uitgebreid openbaar overzicht van afgegeven en afgewezen vergunningaanvragen bijgehouden. Daarnaast wordt door de Europese Dienst voor Extern Optreden jaarlijks gerapporteerd over de export van militaire goederen door Nederland en de andere EU-lidstaten. Internationaal loopt Nederland daarmee voorop wat betreft transparantie op het gebied van wapenexport. Dit blijkt ook uit de jaarlijkse Small Arms Trade transparancy barometervan de NGO Small Arms Survey waarin Nederland in de meest recente editie (2022) op de 4e plaats staat. Nederland steunt daarnaast al enige jaren de ATT-monitor die in kaart brengt hoeveel landen voldoen aan hun rapportageverplichtingen op het terrein van wapenexport.3
Tot slot geldt dat een door de eindgebruiker ondertekende verklaring (eindgebruikersverklaring, ook wel end user certificate) binnen de Nederlandse praktijk op het moment al tot de vereiste documenten voor het aanvragen van een exportvergunning voor militaire goederen behoort.
Welke andere aanbevelingen uit het onderzoek van de auteur bent u bereid over te nemen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat u het beleid rond wapenexport wil versoepelen door deel te nemen aan het verdrag tussen Frankrijk, Duitsland en Spanje inzake exportcontrole in het defensiedomein?2
Het kabinet is voornemens toe te treden tot het verdrag inzake exportcontrole in het defensiedomein (hierna «het verdrag») omdat dit de Europese veiligheid kan versterken. Het verdrag bevordert namelijk de samenwerking tussen de Europese defensie industrieën. Nederlandse defensiebedrijven worden daarbij beter gepositioneerd voor deelname in Europese samenwerkingsprojecten en het verdrag biedt mogelijkheden voor een meer eenduidige toepassing van het Europese wapenexportbeleid.
Voor transacties in het kader van het verdrag geldt net als voor alle andere export van militaire goederen een vergunningplicht.
Alle transacties blijven onverminderd onderworpen aan een gedegen toets aan de Europese wapenexportcriteria die zijn vastgelegd in het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (2008/944/GBVB). Daarnaast zijn alle huidige Verdragspartijen gehouden aan de kaders van het Wapenhandelsverdrag. In het geval Nederland niet de eindproducent is van een militair goed en de Nederlandse transactie dus componenten of subsystemen betreft, wordt voorgenoemde toets gedaan door de verdragspartij waar de eindproducent van het goed is gevestigd. In het uiterste geval biedt het verdrag de mogelijkheid voor verdragspartijen om bezwaar te maken tegen ongewenste voorgenomen transacties via een «noodremprocedure» die alleen met consensus tussen de verdragspartijen kan worden opgeheven.
Zoals toegelicht in de brief van het kabinet zal uw Kamer op de gebruikelijke manier worden geïnformeerd over de exporttransacties die onderdeel uitmaken van het verdrag, namelijk via de publicatie van vergunningenoverzichten en waar nodig, conform de afspraken over versnelde parlementaire controle bij specifieke wapenexportaanvragen, middels een brief.
Vindt u het aanvaardbaar dat Nederland, een belangrijke exporteur van wapens, met dit verdrag een groot deel van de democratische controle uit handen geeft?
Zie antwoord vraag 9.
Erkent u dat een dergelijk ingrijpend besluit niet past bij een demissionaire regering?
Middels de brief «Maatregelen ter bevordering van Europese defensiesamenwerking en verdere Europese convergentie van het wapenexportbeleid» heeft het kabinet de Tweede Kamer geïnformeerd over het voornemen om toe te treden tot het verdrag. Dit voornemen is ingegeven door de noodzaak tot verdergaande Europese defensiesamenwerking in het licht van de huidige geopolitieke ontwikkelingen. Dit wordt onder meer geïllustreerd door de onrechtmatige Russische oorlog in Oekraïne die de huidige Europese tekortkomingen ten aanzien van het zelfstandig militair-industrieel voortzettingsvermogen in bredere zin heeft blootgelegd.
Verdragsdeelname bevordert deze samenwerking en stelt de Nederlandse Defensie Technologische en Industriële basis in staat op te treden als meer gelijkwaardige partner in Europese defensieprojecten om zo een bijdrage te leveren aan onze veiligheid, de bevordering van de internationale rechtsorde en Europese open strategische autonomie.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is met de huidige verdragspartijen in gesprek over mogelijke Nederlandse toetreding. In dit proces zijn echter tot op heden geen onomkeerbare stappen gezet. Nederlandse toetreding vereist goedkeuring door het parlement.
Klopt het dat u het aanvullend nationaal beleid rond wapenexport (presumption of denail) «per direct» wil laten vervallen? Waarom doet u dit per decreet in plaats van eerst een fatsoenlijk Kamerdebat te voeren?
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 14 juli medegedeeld dat het aanvullend nationaal beleid in de vorm van een presumption of denial is opgeheven. Dit besluit is in deze Kamerbrief uitvoerig inhoudelijk onderbouwd. Aangezien er geen expliciete goedkeuring van het parlement nodig is voor dit besluit, heeft het kabinet besloten de Kamer hierover te informeren middels de genoemde brief.
Daarnaast ziet het kabinet geen meerwaarde in het handhaven van aanvullend nationaal beleid in de vorm van de presumption of denial dat niet nodig is voor het strikt toezien op export naar gevoelige bestemmingen en bovendien enkele negatieve bijeffecten met zich meebrengt. Zie ook de Kamerbrief van 14 juli 2023.
Deelt u de mening dat wapens geen bloemen zijn en dat veiligheid en democratische controle dus zwaarder wegen dan concurrentiepositie en «een gelijk speelveld» van wapenbedrijven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat juist om onze veiligheid te waarborgen een versterkte Europese defensiesamenwerking van belang is. Dat vraagt om een duidelijk regelgevend kader dat op eenduidige wijze van toepassing is op alle Europese defensiebedrijven zonder daarbij in te boeten op de mate van exportcontrole. De Nederlandse deelname aan het verdrag geeft daar invulling aan.
Over transparantie en democratische controle verwijs ik u naar de antwoorden op vragen 8 en 10.
Bent u bereid de voorstellen in uw brief van 14 juli per direct terzijde te leggen?
Nee, gelet op de geopolitieke ontwikkelingen en de noodzaak tot versterkte Europese defensiesamenwerking acht het kabinet het van belang het traject van toetreding tot het verdrag voort te zetten. Daarbij geldt dat uiteindelijke toetreding parlementaire goedkeuring vereist.
Het bericht ‘Alrijne Ziekenhuis: 'Geld verzekeraars op dus we sluiten operatiekamers' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Alrijne Ziekenhuis: «Geld verzekeraars op dus we sluiten operatiekamers»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het krijgen van goede zorg een basisrecht hoort te zijn in een welvarend land als Nederland? Zo ja, hoe duidt dan het feit dat het Alrijne Ziekenhuis in de maand oktober de operatiekamers sluit in de vestigingen in Leiden en Alphen aan den Rijn, omdat het geld van de verzekeraars op is? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
De zorg in Nederland is erop gericht dat iedereen die zorg nodig heeft die zorg ook krijgt. Zorgverzekeraars hebben een wettelijke zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
Als er in een bepaald ziekenhuis geen capaciteit beschikbaar is, moet de zorgverzekeraar ervoor zorgen dat de zorg elders beschikbaar is of vergoed wordt. De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis, bijvoorbeeld het Alrijne. Als de zorgverzekeraar voldoende zorg heeft ingekocht bij ziekenhuizen in de buurt van het Alrijne, bijvoorbeeld het Groene Hart Ziekenhuis of het LUMC of bij zelfstandige klinieken dan voldoet de zorgverzekeraar aan zijn wettelijke zorgplicht.
Volgens het Alrijne ziekenhuis worden er geen operaties afgezegd – ook niet de al geplande operaties. Medisch urgente zorg gaat altijd door. Patiënten krijgen vanzelf een oproep voor hun operatie. Patiënten kunnen daarnaast altijd contact opnemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling aan te vragen. Dan kan de zorgverzekeraar nagaan of er elders een kortere wachttijd is bij een andere zorgaanbieder.
Daarnaast geven zorgverzekeraars aan het beeld dat geschetst is niet te herkennen en dat partijen met elkaar in overleg zijn.
Ik betreur de eventuele onrust bij patiënten die naar aanleiding van de berichtgeving is ontstaan.
Deelt u de mening dat het totaal onwenselijk is dat de macht van verzekeraars zo ver reikt dat goede gezondheidszorg achterwege blijft? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Zoals in mijn vorige antwoord aangegeven, hebben zorgverzekeraars de plicht om ervoor te zorgen dat iedere verzekerde met een naturaverzekering de zorg krijgt die nodig is of om deze voor iedere verzekerde met een restitutieverzekering te vergoeden. De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen. Tot op heden zijn er bij de NZa geen signalen bekend over discontinuïteit van zorg bij het Alrijne. De NZa heeft mij verder laten weten dat partijen constructief met elkaar in overleg zijn. Zij zal de situatie monitoren en mij op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
Russische bedrijven die de oorlog financieren en tevens actief zijn in Europa |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Russische bedrijven financieren een-op-een de oorlog in Oekraïne»?1
De aanpak van financiële- en goederenstromen die gebruikt kunnen worden voor de oorlogsvoering is prioriteit om de druk op Rusland verder te verhogen. Het is echter niet aan het kabinet om berichtgeving van een recensie te voorzien.
Klopt het dat genoemde multinationals, namelijk Novatek, Rusal en Pik Group, huursoldaten werven die bij de Russische invasie in Oekraïne worden ingezet?
Op basis van de huidige informatie is dat niet te verifiëren door het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Klopt het dat deze bedrijven niet onder de Europese sancties vallen? Hoe kan dit?
Het klopt dat de betreffende bedrijven momenteel niet op een sanctielijst van de EU staan.2 Het kabinet kan verder niet ingaan op casuïstiek aangaande specifieke bedrijven. Nederland blijft zich echter onverminderd inzetten om de druk op Rusland – waar mogelijk – verder op te voeren. Voor het kabinet liggen alle opties op tafel. Bij besluitvorming gelden uiteraard de algemene uitgangspunten van EU-eenheid, leveringszekerheid en juridische houdbaarheid. Het kabinet doet echter geen uitlatingen over specifieke nieuwe sancties. Dit ondermijnt mogelijk de effectiviteit van dergelijke maatregelen gelet op onder andere het verrassingseffect.
Binnen de Nederlandse rechtsstaat is confiscatie mogelijk op basis van een strafvorderlijke titel. Confiscatie kan plaatsvinden na een veroordeling voor een strafbaar feit en voor zover de goederen en financiële tegoeden door middel van of uit de opbrengst van een strafbaar feit zijn verkregen, bij het begaan van het strafbare feit behulpzaam zijn geweest of met betrekking tot de goederen en financiële tegoeden zijn begaan. Het is aan de rechter om in individuele gevallen te bepalen of hiervan sprake is en tot confiscatie moet worden overgegaan.
Klopt het dat deze bedrijven dochterondernemingen hebben die in Nederland zijn gevestigd?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u alsnog maatregelen nemen tegen de in Nederland gevestigde bedrijven, zoals het confisqueren van hun bezittingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u in Europees verband pleiten voor sancties jegens deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom komen er telkens berichten naar buiten over Russische bedrijven en oligarchen die nog altijd zaken kunnen doen in Europa, ondanks grote woorden over sancties?
Met sancties steunen we Oekraïne door de Russische oorlogscapaciteit technisch en financieel te raken. Daarnaast laten we zien dat NL, de EU en internationale partners pal staan voor het internationaal recht. De EU heeft vergaande maatregelen genomen die een grote impact hebben op de Russische oorlogscapaciteit en zal daarmee doorgaan om de effectiviteit te blijven verbeteren. Nederland blijft hierin een onverminderde voortrekkersrol spelen om – waar mogelijk – de druk verder op te voeren, inclusief door het toevoegen van personen en bedrijven aan de sanctielijst. Vanzelfsprekend geldt dat voor het plaatsen van personen op de EU-sanctielijsten dient te worden voldaan aan de desbetreffende listingscriteria, uitgangspunten van EU-eenheid en doelstellingen van de sancties.
Het nieuws dat kankerverwekkende stof is gestort in een Apeldoornse woonwijk |
|
Bart van Kent |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Stenen met kankerverwekkende stof gestort in woonwijk Apeldoorn» en «Onbegrip en woede in Apeldoorn om ProRail en BAM: «Jullie blijken kankerverwekkende stof onze babykamer in te blazen»?1, 2
Wij vinden het heel ernstig dat deze situatie in Apeldoorn is ontstaan. Het is begrijpelijk dat de bewoners willen weten of de manier waarop zij zijn blootgesteld aan kwartsstof gezondheidsrisico’s met zich meebrengt. Het had voorkomen moeten worden dat deze hoeveelheid stof vrijkwam. BAM had daar als werkgever op basis van de Arbowet een wettelijke verplichting toe. ProRail is conform de bouwprocesbepalingen (onderdeel van het Arbobesluit) en milieuwetgeving verantwoordelijk om zich te vergewissen dat de hoofdaannemer alle maatregelen neemt om blootstelling bij werknemers en de omgeving te voorkomen of tot het minimum te beperken. BAM en ProRail horen zich te houden aan hun (wettelijke) verantwoordelijkheden. We vinden het goed dat ProRail opdracht heeft gegeven voor een onafhankelijk onderzoek. Het is belangrijk dat ProRail de bewoners adequaat over de voortgang informeert. De Staatssecretaris van IenW blijft in gesprek met ProRail over de situatie.
Klopt het dat spoorbeheerder ProRail en bouwfirma BAM reeds een half jaar bezig zijn met werkzaamheden aan het spoor in Kanaal Zuid in Apeldoorn, waarbij kwartsstof vrijkomt, zonder dat hiervoor een vergunning is aangevraagd? Zo ja, hoe kan dit?
ProRail geeft aan dat er onduidelijkheid bestaat over de vergunningsaanvraag en noodzaak daartoe. ProRail meldt dat zij in afwachting is van een feitenrelaas van de gemeente Apeldoorn rondom de vergunning voor het ballastdepot. De gemeente geeft aan op dit moment nog geen uitsluitsel te kunnen geven over wanneer het relaas wordt opgeleverd. Zodra deze is ontvangen, zal de Staatssecretaris van IenW deze toesturen aan uw Kamer.
Kunt u voor zowel de omwonenden als voor de betrokken medewerkers aangeven welke gezondheidsrisico’s het langdurig storten van grote hoeveelheden ballaststenen met kwarts oplevert?
In respirabele vorm (de deeltjes zijn zo klein dat ze ingeademd worden en diep in longen terecht kunnen komen) is kwartsstof gevaarlijk. Respirabele kristallijn silica is opgenomen op de SZW-lijst van kankerverwekkende stoffen, respirabel kwartsstof is daar een voorbeeld van. Veel bouwmaterialen bevatten kwarts dat bij verwerking vrij kan komen, zo ook kwartshoudende spoorballast. Bij langdurige inademing van concentraties kwartsstof kan gezondheidsschade ontstaan. Daarom geldt een wettelijke grenswaarde voor werknemers, deze is vastgesteld op 0,075 mg/m3 gemiddeld over een hele werkdag.3 Door de juiste maatregelen te treffen kan blootstelling onder deze waarde worden gehouden.
Deelt u de mening dat deze werkzaamheden per direct moeten worden stilgelegd in afwachting van nader onderzoek? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
ProRail heeft het ballastdepot in Apeldoorn op 9 augustus leeggehaald. Hiermee voldoet ProRail aan de wensen van de bewoners. De oude ballast die nog in het depot lag is opgehaald door een erkend verwerker. De nieuwe ballast, die dient ter vervanging van de weggehaalde ballast die in het betreffende depot lag opgeslagen, is daarna opgeslagen in een depot buiten de bewoonde omgeving.
Zijn er volgens u acute gezondheidsrisico’s voor omwonenden?
ProRail geeft aan dat zij in 2021 en 2022 onafhankelijk onderzoek heeft laten uitvoeren naar de risico’s van blootstelling aan respirabel kwartsstof voor zowel spoorwerkers als gebruikers van het spoor en omwonenden. Uit dit onderzoek blijkt dat de gezondheidsrisico’s voor omwonenden nihil zijn bij de tijdelijke opslag en/of het werken met kwartshoudende ballast.4
Omdat enkele uitgangspunten van dit onderzoek afwijken van de situatie in Apeldoorn heeft ProRail aanvullend onderzoek in gang gezet. Zo is er in onderzoek uit 2021 en 2022 voor omwonenden uitgegaan van een afstand van 10 meter tot het ballastdepot, terwijl de afstand in deze specifieke situatie in Apeldoorn in sommige gevallen kleiner was. Daarnaast ging het onderzoek over werkzaamheden waarbij ballast wordt bewogen en niet specifiek over de opslag van ballast gedurende een langere periode.
ProRail geeft ook aan dat zij metingen op de locatie in Apeldoorn hebben laten uitvoeren door een externe partij naar de aanwezigheid van respirabel kwartsstof in en rondom woningen. Hieruit komt naar voren dat er geen respirabel kwartsstof gevonden is, meldt ProRail. De meetopzet en -resultaten zijn gedeeld met de GGD.
Het genoemde aanvullende onderzoek zal hier duidelijkheid over scheppen. ProRail meldt dat de resultaten daarvan medio oktober verwacht worden. Het Ministerie van IenW wacht deze uitkomsten af.
Gaat u, naast het door ProRail aangekondigde onderzoek, zelf ook onderzoek verrichten naar de werkzaamheden die in Apeldoorn hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om daarbij nauwkeurig in kaart te brengen welke gezondheidsschade dit heeft opgeleverd?
ProRail laat een onafhankelijk extern onderzoek doen. Een tweede onderzoek naar hetzelfde zou weinig toevoegen en mogelijk de voortgang van het andere onderzoek vertragen. Daarom wacht de Staatssecretaris van IenW de resultaten van het door ProRail aangekondigde onderzoek af.
Bent u bereid om daarbij in kaart te brengen of geldende arboeisen voor het werken met kwartsstof zijn nageleefd?
De Arbeidsinspectie heeft aanvullende informatie opgevraagd en zal die vervolgens beoordelen en conform het regulier handhavingsbeleid handhaving inzetten waar nodig. De Arbeidsinspectie houdt toezicht op naleving van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. In het artikel van de NOS5 geeft ProRail aan dat niet volgens het eigen protocol is gewerkt. Als dit protocol wel was gevolgd, waren de ballaststenen nat gehouden en was er waarschijnlijk geen sprake geweest van de verspreiding van stof. De Arbeidsinspectie heeft geen controle(s) ter plekke uitgevoerd op het moment van de betreffende werkzaamheden. Op basis van de Arbowet is de werkgever verplicht blootstelling te voorkomen of beheersmaatregelen te nemen. Dat lijkt hier, gezien de mate van stofvorming onvoldoende gebeurd.
Zijn het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid of de Nederlandse Arbeidsinspectie door ProRail op de hoogte gebracht van het gebruik van ballast met kwarts bij dit bouwproject?
Nee, conform de gangbare werkwijze worden het Ministerie van IenW, het Ministerie van SZW en de Nederlandse Arbeidsinspectie door ProRail niet op de hoogte gesteld over het ballastgebruik bij afzonderlijke bouwprojecten.
Wat gaat u de komende periode doen om getroffen bewoners bij te staan?
De afhandeling en het daarbij behorende contact met de bewoners valt onder de verantwoordelijkheid van ProRail, BAM en de gemeente Apeldoorn. ProRail laat weten dat zij de komende periode intensief contact blijft onderhouden met omwonenden en een aanvullend onderzoek heeft opgestart naar de blootstelling en daarmee mogelijk gepaarde gezondheidsrisico's. ProRail heeft tevens aangeboden om de woningen en auto’s die direct grensden aan het depot te laten schoonmaken door een professioneel schoonmaakbedrijf. Verder geeft ProRail aan dat ze in nauw contact staat met de gemeente Apeldoorn, de GGD en andere instanties. Het Ministerie van IenW blijft door ProRail geïnformeerd worden over het contact met de bewoners.
Op welke wijze heeft ProRail de beloofde verbeteringen voor het werken met kwarts toegepast bij dit bouwproject?3
Apeldoorn is één van de locaties waarop de eisen die de Nederlandse Arbeidsinspectie eerder aan ProRail heeft opgelegd om kwartsloze ballast te (laten) gebruiken van toepassing zijn, voor een deel van het uit te voeren werk. Deze eerdere eis van de Arbeidsinspectie bestaat uit twee delen. Deel 1 schrijft voor dat ProRail op al haar spoorinfra-projecten in tunnels, kunstwerken en op en in directe omgeving van stations(emplacementen) kwartsloze typen ballast (steensoorten zonder kwarts) of andersoortig materiaal moet gebruiken. Deel 2 van de eis stelt dat ProRail per januari 2025 op al het «overige» spoor (niet de tunnels, kunstwerken en stations beschreven in eis 1, maar alle spoorroutes in de open lucht) kwartsloze typen ballast of andersoortig materiaal voor moet schrijven en toe moet (laten) passen. Intussen mag nog kwartshoudende ballast worden toegepast als er geen alternatieven beschikbaar zijn. Bij gebruik van kwartshoudende ballast moet het gezondheidsrisico voldoende beheerst worden door toepassing van goede bronmaatregelen (zoals bevochtigen, zie het antwoord op vraag 3).
ProRail laat weten dat een gedeelte van de werkzaamheden in Apeldoorn onder deel 1 van de eisen valt omdat de werkzaamheden bij een station plaatsvinden. Hier is oude kwartshoudende ballast vervangen door nieuwe kwartsloze ballast. ProRail geeft aan dat op de werkzaamheden buiten het station, op de zogenoemde vrije baan, deel 2 van de eisen van toepassing is. Hier is oude kwartshoudende ballast vervangen door nieuwe kwartshoudende ballast. Op het ballastdepot is door de aard van de werkzaamheden zowel kwartshoudende ballast als kwartsloze ballast opgeslagen geweest.
Heeft er blootstellingsonderzoek plaatsgevonden? Zo ja, kunt u de resultaten met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
ProRail geeft aan dat er een onderzoek in en om de woningen van de bewoners in Apeldoorn heeft plaatsgevonden waarbij geen respirabel kwartsstof is gevonden. (zie vraag 5) Het rapport van dit onderzoek is door een externe partij opgesteld en is bijgevoegd aan deze beantwoording (zie bijlage). ProRail wacht momenteel op de uitkomsten van een aanvullend onderzoek over de gezondheidseffecten gedurende de langdurige opslag van ballast zoals in Apeldoorn het geval was (zie eveneens vraag 5).
Bent u van mening dat ProRail voldoende werk heeft gemaakt van het zoeken naar alternatieve materialen ter vervanging van ballast met kwarts?
Dat is niet aan ons om te beoordelen. Dit is aan de onafhankelijke toezichthouder, de Nederlandse Arbeidsinspectie of de rechter inzake de lopende procedure tussen de Arbeidsinspectie en ProRail.
Kunt u een overzicht geven van de inspanningen die ProRail op dit vlak heeft verricht?
ProRail geeft aan zo veel mogelijk kwartsloze ballast toe te passen als voorhanden is. Daarnaast zegt ProRail zich in te spannen om kwartsloze alternatieven te vinden. Zo is er onder meer deskresearch uitgevoerd, zijn er werkbezoeken afgelegd aan steengroeves en heeft ProRail marktconsultaties gehouden.
Wat is er gebeurd met het besluit om alleen nog kwartsvrije ballast te gebruiken op plekken met de meeste risico’s?4
ProRail past, conform de eisen van de Arbeidsinspectie, in tunnels, kunstwerken en op- en in de directe omgeving van stations(emplacementen) sinds 2022 geen kwartshoudende ballast meer toe bij spoorvernieuwing. Volgens de eis van de Arbeidsinspectie is tot januari 2025 het gebruik van kwartshoudende ballast op andere delen van het spoor onder voorwaarden nog wel toegestaan. Dat geldt indien het niet mogelijk is om kwartsloze ballast te gebruiken omdat het niet beschikbaar is op de markt. Het is onverminderd verplicht om bij het werken met kwartshoudende ballast de juiste maatregelen te treffen om blootstelling aan kwartsstof te voorkomen of tot het minimum beperken. Bij de werkzaamheden in Apeldoorn is oude kwartshoudende ballast vervangen door nieuwe, kwartsloze ballast (nabij stations) en nieuwe kwartshoudende ballast (vrije baan). Dat bij de opslag van de oude ballast deze mate van stofvorming is ontstaan is uiteraard zeer onwenselijk.
Waarom wordt het gebruik van ballast met kwarts überhaupt nog gedoogd?
De eisen van de Nederlandse Arbeidsinspectie voorzien in een overgangstermijn, er is geen sprake van een gedoogsituatie. De Arbeidsinspectie eist vervanging indien dat technisch uitvoerbaar is. De kwartsloze ballast moet echter wel beschikbaar zijn op de markt omdat er anders niet vervangen kan worden. Ondertussen moet het risico wel voldoende beheerst worden bronmaatregelen, zoals bevochtigen.
Zoals in het antwoord op vraag 13 beschreven, verricht ProRail intussen werk aan het zoeken naar alternatieve materialen ter vervanging van kwartshoudende ballast. ProRail heeft laten weten dat het uitfaseren van kwartshoudende ballast door een tekort aan alternatieve materialen moeilijk is gebleken, waarmee de overgangstermijnen gesteld in de eis van de arbeidsinspectie krap zijn. Verder geeft ProRail aan dat als er per direct nergens nog kwartshoudende ballaststenen gebruikt zouden mogen worden, noodzakelijk onderhoud aan het spoor stil komt te liggen. Dit zou een onwenselijke situatie zijn omdat het grote gevolgen kan hebben voor het personen- en goederenvervoer op het spoor. De overgangstermijn die door de Arbeidsinspectie wordt gehanteerd is noodzakelijk om ProRail in staat te stellen de transitie van kwartshoudende naar kwartsloze ballast te maken.
Het advies van de landsadvocaat over invaren in het nieuwe pensioencontract |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Klopt het dat dhr. Gortzak en dhr. Oudshoorn (toenmalig voormannen van FNV en VNO-NCW) inzage gehad hebben in het (concept)advies van de landsadvocaat over invaren uit 2011?
Ja. Deze twee personen hebben eenmalig de gelegenheid gehad om het concept-advies in te zien onder toezicht van een ambtenaar en zonder medeneming van een telefoon.
Welke andere juridische adviezen over invaren zijn met derden gedeeld en niet aan de Kamer(s) ter beschikking gesteld?
Alleen het genoemde concept-advies in vraag één is aan de genoemde personen ter inzage geboden. Er zijn geen andere juridische adviezen over invaren met derden gedeeld die niet aan de Kamers ter beschikking zijn gesteld.
Kunt u aangeven waarom het advies van de landsadvocaat wel ter inzage gegeven is aan derden en niet ter inzage gegeven is aan het parlement, toen het daarom vroeg (zoals de leden van de Eerste Kamer tijdens de plenaire behandeling van de pensioenwet)?
In 2011 is onderhandeld over een pensioenakkoord. Het betreffende advies van de landsadvocaat is gevraagd in het kader van deze onderhandelingen en om te komen tot de definitieve vormgeving van het invaren. Het betreffende concept-advies alsmede de opvolgende adviezen van ook andere advocaten zijn verwerkt in het rapport collectief invaren van mei 20121 en het wetsvoorstel invoering reële ambitieovereenkomst2. Deze documenten zijn openbaar. Het wetsvoorstel is na de consultatiefase niet ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
In de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht»3 is de beleidslijn voor openbaarmaking van adviezen van de landsadvocaat weergegeven. Per 1 juli 2021 worden adviezen van de landsadvocaat openbaar gemaakt voor zover die niet zien op procedures, maar het karakter hebben van algemeen juridische beleidsadviezen. Adviezen die de landsadvocaat geeft in het licht van lopende of mogelijke procedures worden niet openbaar, omdat het belang van de Staat, zoals genoemd in artikel 68 van de Grondwet, daaraan in de weg staat.
Adviezen gegeven voor 1 juli 2021 kennen dit onderscheid niet. De landsadvocaat hoefde destijds geen rekening te houden met de mogelijke openbaarmaking van het advies. Om die reden worden adviezen van de landsadvocaat gegeven voor 1 juli 2021 niet openbaar gemaakt.
Acht u het wenselijk dat Kamerleden voor de inhoud van dit advies vragen gaan stellen aan mensen die het advies wel ter inzage gehad hebben in plaats van aan de regering? Zo nee, begrijpt u dat u dat kunt voorkomen dat het advies onmiddellijk openbaar te maken?
Zoals aangegeven in antwoord op de vorige vraag worden (concept-)adviezen die de landsadvocaat geeft in het licht van lopende of mogelijke procedures niet openbaar, omdat het belang van de Staat, zoals genoemd in artikel 68 van de Grondwet, daaraan in de weg staat.
Is het mogelijk dat een stuk onder artikel 68 in het belang van de staat niet aan de Kamer gestuurd wordt, maar wel aan derden? Zo ja, kunt u precies omschrijven in welke omstandigheden dat het geval is?
Zoals aangegeven in antwoord op eerdere vragen is het concept-advies niet aan derden verstrekt, maar hebben de twee personen eenmalig de gelegenheid gehad om het concept-advies in te zien onder toezicht van een ambtenaar en zonder medeneming van een telefoon. Deze inzage toentertijd diende een specifiek doel; de inhoud was relevant voor de onderhandelingen over het Pensioenakkoord 2011 en om te komen tot de definitieve vormgeving van het invaren. Dat neemt niet weg dat het concept-advies in het licht van lopende of mogelijke procedures niet openbaar wordt gemaakt, omdat het belang van de Staat, zoals genoemd in artikel 68 van de Grondwet, daaraan in de weg staat. De juridische analyse in het concept-advies en de opvolgende adviezen is verwerkt in openbare documenten, namelijk het rapport collectief invaren en de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel invoering reële ambitieovereenkomst.
Herinnert u zich dat de Raad voor de Rechtspraak op 28 oktober 2021 een snoeiharde brief over de nieuwe pensioenwet stuurde en zei: «Een operatie als de onderhavige heeft in Nederland niet eerder plaatsgevonden, en zo ver de Raad bekend, wat betreft het invaren van ruim EUR 1.500 miljard aan opgebouwde aanspraken zelfs niet in enig ander EU-land. Wanneer de nieuwe Pensioenwet door groepen werknemers ervaren zou worden als het aantasten van verworven rechten, dan valt actief verzet door velen te verwachten» en «Wanneer de diverse invaargeschillen tot een rechtstreekse inschakeling van de Rechtspraak leiden, kan dat tot (ernstige) ontwrichting van die Rechtspraakleiden.»?1
Ja.
Hoe vindt u dat de regering met het parlement omgaat als juridische adviezen over dit soort claims niet gedeeld worden? Kan het parlement dan wel een goede afweging maken?
Het advies van de Raad voor de Rechtspraak is bij de aanbieding van het (destijds) wetsvoorstel met de Kamer gedeeld. Het advies van de Raad voor de Rechtspraak is meegenomen bij de vormgeving van de Wet toekomst pensioenen en over de inhoud van het advies is bovendien veelvuldig gesproken tijdens de parlementaire behandeling.
Wilt u alle adviezen, concept-adviezen, intern en extern, mondeling en schriftelijk uitgebracht, over invaren van de afgelopen 15 jaar op een rij zetten en per ommegaande aan de Kamer doen toekomen inclusief het advies uit 2011?
Ik zal een lijst opstellen met de interne en externe schriftelijke adviezen die sinds 2010 zijn gegeven over invaren. Voor de interne adviezen ga ik daarbij uit dat u doelt op (beslis)nota’s van ambtenaren aan mij en mijn ambtsvoorgangers. Per advies zal ik vervolgens bekijken of alle informatie openbaargemaakt kan worden of dat bepaalde onderdelen niet gedeeld kunnen worden vanwege het belang van de Staat. De Staat moet immers – net zoals iedere deelnemer aan het maatschappelijk verkeer – de gelegenheid hebben om zich vertrouwelijk voor bijstand en advies te wenden tot een advocaat. Dit geldt evenzeer voor interne adviezen.
Voor wat betreft mondelinge adviezen geldt dat ik deze niet met u kan delen. De overleggen die ik met mijn ambtenaren voer worden niet opgenomen en kunnen ook niet met u gedeeld worden. Voor de mondelinge externe gesprekken geldt hetzelfde, in het bijzonder de gesprekken tussen ambtenaren en de landsadvocaat. Daarbij geldt voor advocaten uiteraard het beroepsgeheim.
Het opzoeken van alle schriftelijke adviezen en beoordelen wat wel en niet gedeeld kan worden vergt nader uitzoekwerk, mede vanwege de lengte van de periode en dat het verzoek betrekking heeft op een periode in het verleden. Hierdoor is het op dit moment nog niet mogelijk dit met u te delen. Ik ben voornemens om in november met u te kunnen delen wat de inventarisatie heeft opgeleverd.
Wilt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn een voor een beantwoord binnen de reguliere termijn.
De Documenten bij Wob-besluit over criteria legalisatie PAS (Programma Aanpak Stikstof)-melders van de rijksoverheid.nl |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Herkent u de zinnen of de boodschap uit de e-mail binnen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) «Minder goed nieuws is dat IenW een probleem heeft met de te hanteren verificatiecriteria t.a.v. de meldingen, en in het bijzonder de gevolgen daarvoor de PAS-melding van Vliegveld Lelystad. Men is akkoord met de regeling op voorwaarde dat de legalisering van de melding Lelystad wordt geregeld (kort gezegd)»?1
Ik ben bekend met desbetreffende e-mail.
Op welke rechtsgrond heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) de bovengenoemde voorwaarde volgens u kunnen stellen?
Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft bij het vaststellen van de Regeling natuurbescherming de legalisatie van Lelystad Airport niet als voorwaarde gesteld. Er is tussen de Ministeries van LNV en IenW en de provincies veelvuldig overleg gevoerd over de interpretatie van de verificatiecriteria in de Kamerbrief van 13 november 2019, zowel in ambtelijke werkgroepen als in bestuurlijke overleggen. Zie hiervoor onder andere document 211 t/m 212a uit het betreffende WOB-besluit.
Verder verwijs ik u naar mijn brief d.d. 7 maart 2022 (Kamerstuk 35 334, nr. 174), waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd dat de uitkomst van de verificatie van de PAS-melding voor Lelystad Airport negatief is. Voorts heb ik uw Kamer in deze brief geïnformeerd dat Lelystad Airport niet kan rekenen op stikstofruimte uit het bronmaatregelenpakket, maar zelf bronmaatregelen moet nemen om een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te verkrijgen. Zodoende staat vast dat het veelvuldige overleg niet heeft geleid tot invloed op de beoordeling van de melding zelf.
Indien een rechtsgrond ontbreekt, luidt de vraag op welke manier IenW de bovengenoemde voorwaarde volgens u heeft kunnen stellen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat u in uw rol als bevoegd gezag onder druk wordt gezet door een ander ministerie? Gebeurt dat vaker?
Dat interdepartementale afstemming en communicatie plaatsvindt over onderwerpen waarbij meerdere departementen betrokken zijn, is niet ongebruikelijk. In het geval van Lelystad Airport is bovendien specifieke afstemming nodig, omdat sprake is van een onlosmakelijke samenhang tussen de natuurvergunning, waarvoor ik het bevoegd gezag ben, en het luchthavenbesluit, waarvoor de Minister van IenW het bevoegd gezag is. Dit komt tot uiting in de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan de natuurvergunningaanvraag en voorts onderdeel vormt van de milieueffectrapportage (m.e.r.), dat de basis vormt voor het luchthavenbesluit.
Aanvragen voor natuurvergunningen beoordeel ik op basis van het toetsingskader, zoals omschreven in het antwoord op vraag 7.
Wat is op dit moment de stand van zaken met betrekking tot de natuurvergunning van Lelystad Airport?
Lelystad Airport werkt momenteel aan de aanvulling van de aanvraag voor een natuurvergunning en zal deze naar verwachting in het vierde kwartaal van 2023 indienen. Daarna zal ik de aanvraag verder in behandeling nemen. Behandeling van de aanvraag duurt lang door de complexiteit. Ik hecht zeer aan het nemen van een zorgvuldig besluit en daarvoor is tijd nodig.
Liggen er nu nog afspraken, op welke manier dan ook, tussen de Ministeries van LNV en IenW, de Ministers of vanuit het bewindsliedenoverleg of de ministerraad over een natuurvergunning voor Lelystad Airport, dus inclusief bredere afspraken waar de Wet natuurbescherming (Wnb) een onderdeel van vormt? Zo ja, kunt u op hoofdlijnen aangeven welke dat zijn?
Nee.
Ligt, op welke manier dan ook, de boodschap uit de mail uit vraag één, namelijk dat een natuurvergunning voor Lelystad Airport er beslist moet komen, nog op tafel?
Nee. Elke aanvraag voor een Wnb-vergunning – zo ook de aanvraag van Lelystad Airport – wordt door mij als bevoegd gezag getoetst aan de Wet natuurbescherming.
Zie ook de antwoorden op vraag 2 en vraag 5.
Deelt u het inzicht dat de huidige klimaat- en stikstofcrises dermate groot zijn dat het afgeven van een natuurvergunning aan een nieuw vliegveld, dat zal zorgen voor een toename van de uitstoot van stikstof en broeikasgassen, onverantwoord is? Bent u bereid om de vergunningsaanvraag van Lelystad Airport te weigeren?
Ik verwijs voor het toetsingskader naar het antwoord op vraag 7.
Staat u achter de huidige uitvoering van de Luchtvaartnota 2020–2050, waarbij de daarin genoemde «balans» tussen de leefomgeving en de luchtvaartsector vanuit het Ministerie van I&W wel erg vaak doorslaat ten gunste van de luchtvaartsector?2
Als bevoegd gezag ben ik verantwoordelijk voor het nemen van besluiten op aanvragen voor natuurvergunningen. Het toetsingskader hiervoor is omschreven in het antwoord op vraag 7. In de Luchtvaartnota 2020–2050 is opgenomen dat bij een voorgenomen activiteit die mogelijk leidt tot een aangepast luchthavenbesluit, een afweging van natuuraspecten plaatsvindt. Daaraan hecht ik veel belang.
Herkent u het bericht dat op het Ministerie van LNV ook werd onderzocht of bedrijven die überhaupt nooit een natuurvergunning hebben aangevraagd, maar die dat wel nodig hebben (de zogenoemde «interim-mers»), zouden kunnen worden gelegaliseerd?3
Ja.
Wat is op dit moment de stand van zaken wat betreft de interim-mers, nadat (terecht) de conclusie is getrokken dat zij niet kunnen worden gelegaliseerd, zoals de PAS-melders?
Zoals eerder aan uw Kamer is gecommuniceerd (Kamerstuk 35 334, nr. 160), is bepaald dat voor deze activiteiten alsnog een vergunningaanvraag gedaan moet worden om een in rechte vaststaande vergunning verleend te krijgen. Als uitgangspunt blijft gelden dat het de verantwoordelijkheid is van degene die de activiteit uitvoert om een toestemming aan te vragen. Samen met de provincies heb ik inzichtelijk gemaakt welke opties deze initiatiefnemers daarvoor hebben. Dit overzicht is te vinden op www.bij12.nl/interimmers. Verder geldt dat als de gebiedsprocessen zijn gestart, alle activiteiten (waaronder die van interimmers en PAS-melders) deelnemen aan het gebiedsproces. Daarin zal worden bepaald welke activiteiten op welke manier nog kunnen plaatsvinden.
Erkent u dat deze bedrijven al jaren onrechtmatig in bedrijf zijn omdat zij niet over de benodigde natuurvergunning beschikken? Welke stappen onderneemt u om een einde aan deze onrechtmatigheid te maken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Het bericht 'Alrijne ziekenhuis doet operatiekamers in Leiden en Alphen aan de Rijn in oktober op slot' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het bericht «Alrijne ziekenhuis doet operatiekamers in Leiden en Alphen aan de Rijn in oktober op slot»?1
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Ik betreur de eventuele onrust die naar aanleiding van berichtgeving is ontstaan. Ik heb van het Alrijne ziekenhuis begrepen dat er geen operaties worden afgezegd – ook al niet geplande operaties. Medisch urgente zorg gaat altijd door.
Kunt u aangeven wat dit betekent voor mensen die nu al op een wachtlijst staan?
Patiënten krijgen vanzelf een oproep voor hun operatie. Patiënten kunnen altijd contact opnemen met hun zorgverzekeraar om wachtlijstbemiddeling aan te vragen. In die gevallen kan de zorgverzekeraar nagaan of er elders een kortere wachttijd is een ander ziekenhuis.
Deelt u de mening dat, aangezien zorgverzekeraars voldoende zorg dienen in te kopen, dat dat ook betekent dat mensen binnen een redelijke tijd geholpen moeten worden?
Zorgverzekeraars hebben wettelijke zorgplicht, wat betekent dat hun verzekerden met een naturapolis binnen een redelijke tijd en reisafstand toegang moeten hebben tot alle zorg uit het basispakket. Zorgverzekeraars moeten daarom voldoende zorg inkopen voor hun verzekerden met een naturapolis om aan hun zorgplicht te kunnen voldoen. Voor verzekerden met een restitutiepolis moeten zorgverzekeraars de zorg vergoeden bij alle zorgverleners.
De zorg hoeft niet persé ingekocht te worden bij een specifiek ziekenhuis, bijvoorbeeld het Alrijne. Als de zorgverzekeraar voldoende zorg heeft ingekocht bij ziekenhuizen in de buurt van het Alrijne, bijvoorbeeld het Groene Hart Ziekenhuis of het LUMC, dan voldoet de zorgverzekeraar aan zijn wettelijke zorgplicht.
Wat vindt u de taak van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bij het lezen van dit bericht, gezien de wachtlijsten die er nog zijn?
De NZa houdt er toezicht op dat de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen. Tot op heden zijn er bij de NZa geen signalen bekend over discontinuïteit van zorg bij het Alrijne. De NZa heeft mij verder laten weten dat partijen constructief met elkaar in overleg zijn. Zij zullen de situatie monitoren en mij op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
De NZa heeft eerder zorgaanbieders al opgeroepen om hun patiënten niet te betrekken bij discussies over de zorginkoop en of nodeloos ongerust te maken over hun zorgverzekering2.
Zouden zorgverzekeraars niet met elkaar en het ziekenhuis en/of omringende ziekenhuizen in gesprek moeten gaan en zorgen dat deze tijdelijke sluiting voorkomen wordt?
Er is geen sprake van sluiting van de OK. Het is aan de individuele zorgverzekeraars om met Alrijne en eventueel omliggende ziekenhuizen te zorgen dat er voldoende zorg beschikbaar is om de zorgplicht van de betreffende zorgverzekeraar in te vullen. Dit soort gesprekken vinden bilateraal tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder plaats.
Kunt u deze vragen voor de tweede week van september 2023 beantwoorden?
Ja.
De veroordeling tot 3 jaar cel van oud-premier Imran Khan van Pakistan |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de veroordeling tot 3 jaar cel voor oud-premier Imran Khan van Pakistan?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Pakistaanse oud-premier Imran Khan de meerdere strafzaken tegen hem politiek gemotiveerd noemt met als doel dat de oud-premier niet mee kan doen aan de verkiezingen?
Deze opvatting is geuit door de heer Khan. Het kabinet heeft hier geen oordeel over.
Voegt u zich bij de constatering dat het uitermate verontrustend is dat een zware veiligheidsaanwezigheid in heel Pakistan ervoor zorgde dat de demonstraties tegen de arrestatie en gevangenschap van de oud-premier onmogelijk waren?
De demonstraties na de arrestatie van de heer Khan in mei jl. hebben geleid tot ernstige onregelmatigheden, waardoor de Pakistaanse overheid strenge veiligheidsmaatregelen heeft getroffen en het mandaat van het leger en veiligheidsdiensten heeft opgerekt. Dit heeft er mede toe geleid dat er geen grootschalige protesten meer hebben plaatsgevonden. Er zijn echter wel kleinschalige demonstraties gehouden in o.a. Lahore en Karachi.
Nederland volgt de ontwikkelingen in Pakistan nauwgezet en heeft, ook in EU-verband, zorgen geuit over de arrestatie en berechting van aanhangers van de heer Khan sinds de protesten in mei.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de aanhangers van de oud-premier, die al maanden demonstreren, gedurende die maanden werden geïntimideerd, gearresteerd en aangevallen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat de democratie in Pakistan hierdoor dermate veel schade oploopt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het opnieuw tekenen van de kiesdistricten zal leiden tot verdere vertraging en dat dit in combinatie met de arrestatie van Khan en zijn verbanning uit de politiek de basis kan vormen voor een nieuwe politieke crisis?
Het vaststellen van de kiesdistricten zal waarschijnlijk leiden tot uitstel van de verkiezingen. Wat hiervan, en van andere ontwikkelingen in Pakistan, in de toekomst de consequenties zullen zijn, kan het kabinet niet op voorhand beoordelen.
Deelt u de mening dat de situatie in Pakistan alleen maar is verslechterd sinds mei 2023 toen de fractie van DENK al vroeg om meer inzet van de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, tegen de onrechtmatige gang van zaken jegens de oud-premier Khan?
Pakistan wordt geconfronteerd met diverse grote uitdagingen op zowel economisch, politiek, klimaat alsook op veiligheidsgebied. Dit heeft diverse binnenlandse en buitenlandse oorzaken.
Binnen de samenwerking met Pakistan zal Nederland blijven benadrukken dat vrije en eerlijke verkiezingen een essentieel onderdeel vormen bij het vinden van duurzame oplossingen voor de genoemde uitdagingen.
Bent u van mening dat het proces tegen oud-premier Imran Khan van Pakistan eerlijk is verlopen?
Nederland en de EU benadrukken in gesprekken met de Pakistaanse autoriteiten het belang van inachtneming van de beginselen van de rechtsstaat tijdens de rechtsgang. Nederland intervenieert echter niet in de rechtsgang in andere landen.
Bent u bereid om zich in internationaal verband uit te spreken tegen deze mogelijke onrechtmatige gang van zaken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om zich uit te spreken tegen het detineren van journalisten, aanhangers en leden van de partij van oud-premier Khan zonder proces, waarbij het gaat om meer dan 10.000 mensen zoals zoals Imran Riaz Khan, Shehryar Afridi, Ejaz Chaudhry, Yasmin Rashid, Khadijah Shah, en Mian Mahmood-ur-Rashid?
Het kabinet volgt de mensenrechtensituatie in Pakistan op de voet. Nederland zet zich wereldwijd in voor de naleving van mensenrechten en in het bijzonder de persvrijheid en de veiligheid van journalisten. Nederland gaat dan ook bilateraal en in EU verband regelmatig het gesprek aan met de Pakistaanse autoriteiten over de mensenrechtensituatie in het land, zoals recent nog tijdens de Pakistan-EU Joint Commission meeting die op 23 juni jl. plaatsvond en de daaraan voorafgaande Sub-Group meeting on Democracy, Governance, Rule of Law and Human Rights. Daarbij benadrukt het kabinet, zoals hierboven genoemd, het belang van een eerlijk rechtsproces voor iedereen.
Bent u bereid om in gesprek te treden met uw counterpart in Pakistan, al dan niet via de Pakistaanse ambassadeur, over de veroordeling van oud-premier Imran Khan van Pakistan?
Nederland spreekt regelmatig en op verschillende niveaus met de Pakistaanse autoriteiten over de situatie in Pakistan. Nederland intervenieert echter niet in de rechtsgang in andere landen.
Het artikel 'Ik dacht: ze gaan ons vermoorden. Ze gaan alle zwarte mensen in Tunesië vermoorden' |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ik dacht: ze gaan ons vermoorden. Ze gaan alle zwarte mensen in Tunesië vermoorden» uit De Standaard van 5 augustus jl.?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat de Tunesische autoriteiten in de afgelopen maanden zwarte migranten zonder eten, drinken en telefoon hebben uitgezet in de woestijn bij de grens met Libië?
Het kabinet is bekend met zorgelijke berichten daarover.
Vindt u dat de Tunesische autoriteiten voldoen aan de afspraak uit het Memorandum of Understanding(MoU) om de waardigheid van migranten alsmede het internationaal recht te respecteren, volgend uit de zinsnede «Les deux parties conviennent également de soutenir le retour des migrants irréguliers en Tunisie vers leurs pays d'origine dans le respect du Droit international et de leur dignité»?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Zoals vermeld in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. zullen de vormgeving en voorwaarden van de EU-steun uit het MoU nog nader worden uitgewerkt.
Strookt de uitzetting van migranten in de woestijn met het recht om niet gemarteld en onmenselijk behandeld te worden (artikel 3 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, EVRM) en het recht om niet ergens heen gezonden te worden waar kans bestaat op marteling of onmenselijke behandeling (refoulement-beginsel, artikel 3 EVRM en Vluchtelingenverdrag)?
Op basis van de bij het kabinet bekende informatie is onduidelijk wat er precies is gebeurd. Tunesië is geen partij bij het EVRM. Van schending van het refoulementverbod, zoals onder meer vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag, kan sprake zijn indien vluchtelingen naar een ander land worden (terug) gestuurd waar zij gegronde vrees voor vervolging hebben.
In het MoU wordt niet ingegaan op bovengenoemde specifieke artikelen binnen mensenrechtenverdragen. Het MoU verandert niets aan bestaande volkenrechtelijke verplichtingen, waaronder mensenrechten.Tunesië is geen partij bij het EVRM, maar is wel gebonden aan onder meer het VN-Verdrag inzake Burgerlijke en Politieke Rechten en het VN-Kinderrechtenverdrag en is gehouden om mensenrechten effectief te beschermen bij het grensbeheer. Andere staten en internationale organisaties kunnen Tunesië aanspreken op de naleving van deze normen, zoals ook is gedaan door de VN-verdragscomités. Ook Nederland zal Tunesië in bilaterale en multilaterale kaders daarop blijven aanspreken.
Zo nee, wat vindt u van de reactie van de woordvoerder van de Europese Commissie, die slechts stelt dat zij «de situatie van migranten aan de Tunesisch-Libische grens nauwlettend blijft volgen» en dat zij er bij Tunesië op aandringt «om te voorkomen dat dergelijke gebeurtenissen zich opnieuw voordoen»?
Zie het antwoord op vraag 4.
Denkt u dat de Tunesische autoriteiten naar dit soort reacties van de Europese Commissie zullen luisteren en de afspraken van het MoU zullen honoreren?
Zoals ook opgenomen in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. is het MoU niet juridisch bindend. In het MoU heeft Tunesië zich politiek gecommitteerd aan het borgen van mensenrechten en handelen in lijn met internationaal recht. De Europese Commissie brengt dit in herinnering in contacten met de Tunesische autoriteiten. De versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad biedt hier onder andere gelegenheid toe. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken reageerde op het artikel met een verwijzing naar respect voor mensenrechten. Welke stappen gaat u zetten in de komende maanden om te voorkomen dat Tunesische autoriteiten mensen zonder eten, drinken en telefoon in de woestijn uitzetten?
Nederland zal blijven oproepen tot, en inzetten op, het verbeteren van migratiemanagement in Tunesië op het gebied van grensbeheer, SAR, opvang, terugkeer, bescherming van migranten en de aanpak van mensensmokkel- en handel. Nederland verwacht van Tunesië concrete hervormingen voor de EU-steun op o.a. het gebied van migratie aan Tunesische zijde, en draagt deze boodschap ook uit in Europees verband.
Ook de inzet van de EU is gericht op de bescherming van migranten in Tunesië, onder andere via IOM en UNHCR. Daarnaast biedt de versterkte politieke- en beleidsdialoog in het kader van de EU-Tunesië Associatieraad gelegenheid om zorgen over de mensenrechtensituatie te bespreken. De Europese Commissie en Tunesië hebben besproken dat de Associatieraad dit najaar moet worden hervat.
Op welke manier is er gewaarborgd bij de onderhandelingen, waar u nauw bij betrokken was, dat mensen niet als grofvuil in de woestijn zouden worden gedumpt? Als die waarborgen zijn ingebouwd in de deal, is de consequentie van de schending door Tunesië dat de migratiedeal wordt opgeschort? En als er geen waarborgen zijn afgegeven over de behandeling van migranten, op basis van welke feiten achtte het kabinet het niet nodig om die waarborgen in te bouwen?
In het MoU wordt benoemd dat de migratiesamenwerking tussen de EU en Tunesië zal plaatsvinden met respect voor mensenrechten en internationaal recht en er onder andere op gericht zijn om migratiemanagement in Tunesië te verbeteren. Zoals ook gemeld in het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 20 juli jl. geldt dat de afspraken binnen internationaalrechtelijke kaders vallen. Het is wat Nederland betreft nu aan de Commissie om initiatief te nemen richting implementatie van het MoU, zoals ook benoemd in het verslag Raad Buitenlandse Zaken.
Het bericht dat huurlingen voor het front op de loonlijst staan van Russische bedrijven waartegen nog geen sancties zijn ingesteld |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Huurlingen voor het front op de loonlijst van Russische bedrijven», uit Trouw van 7 augustus 2023?
Ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat de Russische bedrijven Rusal, Novatek en PIK Group, die huurlingen rekruteren en betalen om in de illegale oorlog van Rusland tegen Oekraïne te vechten, daardoor het recht op export naar Europa verloren hebben?
Het is de inzet van het kabinet om de druk op Rusland waar mogelijk steeds verder op te voeren. De voornaamste aandacht gaat hierbij uit naar personen, bedrijven en organisaties die een bijdrage leveren aan de Russische oorlogsinspanning. Het is niet in het belang van de Nederlandse inzet in deze onderhandelingen om publiekelijk uitspraken te doen over specifieke personen en entiteiten.
De EU kent een sanctielijst waaraan personen en entiteiten kunnen worden toegevoegd die een bijdrage leveren aan de Russische schending van de territoriale integriteit van Oekraïne. Om een bedrijf toe te voegen aan deze lijst is een unaniem Raadsbesluit nodig alsmede een uitgebreid bewijspakket waarin op basis van openbaar beschikbare informatie wordt aangetoond dat dit bedrijf voldoet aan de hiervoor opgestelde criteria. Het toevoegen van nieuwe personen en entiteiten aan deze sanctielijst is onderwerp van voortdurende onderhandelingen die in EU-verband gevoerd worden.
Bent u bereid om in Europese Unie (EU)-verband te pleiten voor het invoeren van specifieke sancties tegen deze bedrijven in het algemeen en/of vooral tegen de leiding en eigenaren van deze bedrijven in het bijzonder?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in sectoren die nu nog uitgezonderd zijn van EU-sancties er een toename valt waar te nemen van het inzetten van aan export verdiende middelen voor al dan niet directe steun aan Putin’s brute oorlog?
Het uitbreiden van de maatregelen tegen de Russische agressie in Oekraïne is onderwerp van voortdurende onderhandelingen binnen de EU. Voor het kabinet liggen alle opties op tafel en Nederland draagt actief bij aan de vormgeving van additionele maatregelen waarmee de Russische inkomsten en daarmee de mogelijkheden tot oorlogvoering geraakt kunnen worden. Daarbij worden ook de specifiek genoemde sectoren en overige sectoren die vooralsnog zijn uitgezonderd van EU sancties in overweging genomen. EU eenheid en energieleveringszekerheid zijn daarbij noodzakelijke randvoorwaarden. Tevens is effectiviteit en de aanpak van omzeiling van belang. Het kabinet kan verder geen uitlatingen doen over specifieke nieuwe sancties.
Wat is de actuele stand in de Europese discussies over een nieuw sanctiepakket?
Zie antwoord vraag 4.
Groeit er in Europa meer bereidheid om sancties toe te passen op andere terreinen zoals de nucleaire sector of de diamanthandel?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met het verder aanpakken van de Wagnergroep en hun verdienmodel; nopen de ontwikkelingen in Niger niet tot extra spoed als het gaat om een hardere aanpak van deze inmiddels direct onder leiding van Moskou staande «huurlingen»-groep?
De Europese Unie heeft reeds in december 2021 sancties opgelegd aan de Wagnergroep en verschillende hieraan verbonden personen en entiteiten in verband met mensenrechtenschendingen, destabiliserende activiteiten in Libië, Syrië en de Sahel regio en het bedreigen van de territoriale integriteit van Oekraïne (Raadsverordening 2021/2192–2199). In februari 2023 is dit uitgebreid met nog eens elf personen en zeven entiteiten die verband houden met de Wagnergroep. Het uitbreiden van het huidige sanctieregime is onderwerp van voortdurende EU-onderhandelingen.
Afgezien van sancties hanteert Nederland ten aanzien van de Sahel een brede inzet gericht op het wegnemen van grondoorzaken van conflict, instabiliteit en armoede, het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking in fragiele regio’s en het verbeteren van de relatie tussen burgers en staat. Dit kost echter tijd. Met deze aanpak proberen we samen met gelijkgezinde partners onder andere de invloed van actoren zoals Wagner tegen te gaan.
Kunnen zij nu ook snel op de lijst van terroristische organisaties worden geplaatst, of is die route nu niet meer mogelijk omdat zij rechtstreeks onder het commando van het Russische Ministerie van Defensie (lijken te) zijn geplaatst?
De Wagner-groep staat reeds op twee EU-sanctielijsten: het mensenrechtensanctieregime en het sanctieregime ten aanzien van de territoriale integriteit van Oekraïne. Ook zijn aan de Wagner-groep gelieerde personen en entiteiten onder diverse thematische en geografische sanctieregimes gelist, in lijn met de inzet van het kabinet. De toevoeging van de Wagnergroep aan de Europese terrorismelijst zou net als bij de twee reeds bestaande listings de bevriezing van haar financiële tegoeden en bezittingen binnen de Europese Unie behelzen en daarmee geen additioneel effect hebben. Het kabinet blijft onverminderd inzetten op het opvoeren van de druk op Rusland en Wagner.
De Europese Unie kent een terrorismelijst waaraan op basis van een besluit van de Europese Raad personen, groepen of organisaties kunnen worden toegevoegd wanneer die voldoen aan bepaalde criteria. Een persoon of entiteit kan worden toegevoegd wanneer deze door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties is aangemerkt als verband houdend met terrorisme, en wanneer deze sancties tegen de betrokken persoon of entiteit heeft opgelegd. Hier is op dit moment geen sprake van. Een tweede grond om een persoon of entiteit op de Europese terrorismelijst te plaatsen is een veroordeling of onderzoek ingesteld door een bevoegde autoriteit in verband met het plegen van, het pogen tot het plegen van of het faciliteren van een terroristische daad. Ook deze grond is op dit moment niet aanwezig.
Het bericht: ‘Sinds de ingreep kunnen haar ogen niet meer dicht’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Sinds de ingreep kunnen haar ogen niet meer dicht»?1
Ja.
Hoeveel cosmetische behandelingen worden er jaarlijks in Nederland uitgevoerd en hoeveel daarvan leiden tot complicaties? Waar zijn de cijfers van de meldpunten van de Nederlandse Vereniging van Cosmetische Geneeskunde en/of van het Register Cosmetische Complicaties van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie in te zien? Kunt u deze delen?
Het is mij niet bekend hoeveel cosmetische ingrepen jaarlijks in Nederland worden uitgevoerd en hoeveel daarvan tot complicaties leiden. Deze gegevens worden niet centraal geregistreerd. De cosmetische sector is een brede sector die reikt van het aanbrengen van make-up en peelings, tot andere schoonheidsbehandelingen en plastische chirurgie. Voor wat betreft de geregistreerde gezondheidsberoepen, de cosmetisch arts en de plastisch chirurg, geldt het volgende.
Sinds 1 mei 2022 heeft de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) een register cosmetische complicaties geopend om een beeld te vormen van de omvang en soort klachten. Sinds de opening van het register per 1 mei 2022 zijn er 101 meldingen geregistreerd.
De Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG) heeft over de periode 2022 tot juli 2023 37 meldingen ontvangen.
Zowel de NVPC als de NVCG adviseert patiënten altijd hun klachten te melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ).
Het Landelijk Meldpunt Zorg van de IGJ heeft van 2021 tot heden 165 meldingen met betrekking tot cosmetische zorg ontvangen2. De meldingen zijn heel verschillend van aard, zoals ontevredenheid over het resultaat van een behandeling, klachten over de bejegening, de financiële afwikkeling en meldingen die wijzen op tekortkomingen in de zorg. Hoeveel van deze meldingen een complicatie van een behandeling betrof, is niet te achterhalen. Overigens kan een complicatie altijd optreden bij een behandeling en hoeft dit niets te maken te hebben met de kwaliteit van de behandeling.
Tenslotte kan ik nog melden dat de Algemene Nederlandse Brancheorganisatie Schoonheidsverzorging (ANBOS) zich niet herkent in de uitspraak uit het artikel dat er ook steeds meer schoonheidsspecialisten zouden zijn die botox en fillers spuiten. Cijfers vanuit de klachten- en geschillenregeling binnen ANBOS laten dat in cijfers niet zien.
Hoe vaak doet de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) nader onderzoek bij meldingen van incidenten of complicaties bij cosmetische behandelingen? Welke belemmeringen ondervindt de IGJ hierbij en hoe kunt u deze wegnemen?
Van bovengenoemde 165 meldingen (2021 tot heden) zijn er 37 meldingen die worden beoordeeld door een inspecteur. De overige 128 meldingen werden door het Landelijk Meldpunt Zorg zelf afgehandeld, waarbij bijvoorbeeld een advies (zoals een klacht indienen bij de klachtencommissie van de kliniek bij ontevredenheid van de behandeling) aan de melder volstond.
Of een melding nader onderzocht wordt en op welke manier, hangt onder andere af van de ernst van de melding. Ook speelt bijvoorbeeld mee of de melder anoniem wenst te blijven. Een signaal uit een melding kan ook worden meegenomen in het toezicht op de cosmetische sector. Dat betekent dat de omvang en de plaats van de inspectie-inzet wordt bepaald op basis van de gesignaleerde risico’s, waardoor de inspectiecapaciteit zo effectief mogelijk wordt ingezet. Een voorbeeld van dit risicotoezicht was een serie inspectiebezoeken in schoonheidssalons.3 De IGJ ontvangt overigens zelden meldingen van medische calamiteiten waarbij een patiënt ernstige schade heeft opgelopen na een cosmetische behandeling.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het doorontwikkelen van het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg, dat in 2022 zou zijn afgerond?
In november 2019 is het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg gepubliceerd4. Het doel van het kwaliteitskader is te beschrijven wat goede en veilige cosmetische zorg is. Uit dit kwaliteitskader volgde onder andere de opdracht om bekwaamheidseisen op te stellen voor cosmetische behandelingen. De stuurgroep Cosmetische Zorg heeft voor een beperkt aantal behandelingen bekwaamheidseisen uitgewerkt5. Voor de overige behandelingen werd binnen de stuurgroep geen consensus bereikt over de bekwaamheidseisen. Op 27 januari jl. meldde de stuurgroep dat, gezien het onoverbrugbare verschil van inzicht over essentiële bekwaamheden, de Stuurgroep Cosmetisch Zorg op 29 november 2022 is ontbonden. Het Zorginstituut Nederland en de IGJ zijn in overleg over het vervolg.
Bent u van mening dat patiënten zich voldoende goed kunnen informeren over de kwaliteit en risico’s van cosmetische behandelingen? Geldt dat ook voor informatie over welk type professional bevoegd is om specifieke cosmetische behandelingen uit te voeren? Wordt de website van de rijksoverheid (jezelfmooiermaken.nl) naar verwachting bezocht en welke andere informatiebronnen worden gebruikt? Wat bent u bereid te doen om deze informatievoorziening te verbeteren?
Ik ben van mening dat patiënten zich voldoende goed kunnen informeren over een eventuele behandeling, over de deskundigheid van de behandelaar en over de risico’s die daaraan verbonden zijn. Zowel op de website van de Rijksoverheid als ook op websites van diverse beroepsverenigingen is hierover informatie beschikbaar. De consument is hier zelf verantwoordelijk voor, het gaat hier om niet verzekerde en niet medisch noodzakelijke ingrepen.
Zoals ik in de beantwoording op uw Kamervragen van 3 juni 20216 heb aangegeven is de website in november 2021 vernieuwd. Op de website Rijksoverheid.nl/cosmetische-ingrepen kunnen consumenten betrouwbare informatie vinden over cosmetische ingrepen, bijvoorbeeld waar je op moet letten als je je veilig wilt laten behandelen. Daarnaast vervult de site de functie van wegwijzer. Via deze site worden consumenten verwezen naar sites waar ze meer informatie kunnen vinden over hun behandelaar, de behandelplek en het product. Als het gaat om behandelaren bevat de site een link naar het BIG-register, het Register cosmetisch arts van de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde7 (NVCG) en ZorgkaartNederland.nl.
Bij informatie over behandelplekken wordt uitgelegd waar de consument op moet letten. Ook kan de consument op de website meer informatie vinden over de producten die worden gebruikt bij cosmetische ingrepen, bijvoorbeeld over borstimplantaten en fillers. Ook de Nederlandse Vereniging voor Esthetische Plastische Chirurgie (NVEPC) biedt consumentenvoorlichting over de verschillende cosmetische ingrepen en behandelingen, de artsen die hiertoe gekwalificeerd zijn en de eventuele complicaties van de verschillende ingrepen. Daarnaast wordt op de website doorverwezen naar de website van het Zorginstituut Nederland waarop het Kwaliteitskader Cosmetische Zorg vindbaar is. Hierin wordt de consument uitgelegd wanneer sprake is van een gekwalificeerde cosmetisch zorgverlener.
Verder kan de consument bij zijn of haar keuze gebruik maken van diverse andere communicatiekanalen en middelen die worden aangeboden voor veldpartijen. Zo heeft de KNMG een register opgesteld voor profielartsen cosmetische geneeskunde KNMG en heeft de NVCG een digitaal platform COSMEDICI.nl (Cosmedici) voor de consument in het leven geroepen.
Ook de ANBOS communiceert duidelijk over voorbehouden handelingen. Deze mogen niet door een schoonheidsspecialist uitgevoerd worden. Naast de informatie op de website www.anbos.nl en via social mediakanalen lanceert ANBOS ook jaarlijks een grote consumentencampagne. Deze gaat over het belang van het bezoeken van een gediplomeerde schoonheidsspecialist. Zie hier de campagne van vorig jaar; ANBOS consumentencampagne «Kies voor gediplomeerd» – YouTube. In 2022 heeft ANBOS tot slot het initiatief genomen de grijze gebieden verder in kaart te brengen. Ik verwijs u hiervoor naar ANBOS-onderzoek brengt risicovolle schoonheidsbehandelingen in kaart | Anbos.
Het toenemend aantal explosies |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over gewelddadige explosies, die schering en inslag dreigen te worden en de veiligheid van onze burgerij op het spel zetten?1, 2, 3, 4
Ja.
Kunt u duiden of de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes? Graag een gedetailleerd antwoord.
De politie en het Openbaar Ministerie kunnen op dit moment geen eenduidig beeld geven of de explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Enerzijds heeft dit te maken met het feit dat de explosies bij hen nog volop in onderzoek zijn. Anderzijds omdat de (bekende) dadergroep en aanleidingen voor de explosies heel divers van aard zijn en per politie-eenheid kunnen verschillen. Er kan dus (nog) niet vastgesteld worden of de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Ik wacht daarom de resultaten van de onderzoeken af.
Welke maatregelen neemt u als de explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes? Graag een gedetailleerd antwoord hoe u gemeenten (financieel) in de oorlog tegen drugs gaat steunen om deze nieuwe vorm van zware criminaliteit het hoofd te bieden, met daarbij uw steun aan gemeenten voor extra politie-inzet, mobiele toezichtsposten, extra cameratoezicht en pleinstewards in bepaalde wijken.
Het is op dit moment niet gezegd dat de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes. Mocht blijken dat inderdaad de meeste explosies het gevolg zijn van ruzies tussen drugsbendes, dan zal ik samen met betrokken partners, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, bezien welke aanvullende maatregelen nodig zijn. De brede aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zet ik met kracht voort. De ontwikkelingen rondom de explosies houd ik goed in de gaten, waar nodig wordt de brede aanpak aangescherpt.
Sinds mijn aantreden heb ik mij continu hard gemaakt voor een stevige aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit, waarbij er rekening wordt gehouden met regionale behoeften en omstandigheden. In mijn Halfjaarbrief aanpak georganiseerde, ondermijnende criminaliteit5 heb ik uw Kamer over de voortgang geïnformeerd. Mijn aanpak richt zich op de strategische prioriteiten voorkomen, verstoren, bestraffen en beschermen. Ik wil de georganiseerde drugscriminaliteit vanuit verschillende kanten insluiten en oprollen. Daarom investeer ik fors in onder meer het vergroten van de veiligheid in de havens, de preventieve aanpak van criminaliteit en de regionale aanpak. Ik doe dit samen met alle betrokken partners. Hieronder ga ik in op een aantal projecten en maatregelen die ertoe moeten bijdragen dat drugscriminaliteit, en het geweld dat daarmee gepaard gaat, verminderd wordt.
Drugs en het geld dat daarmee wordt verdiend, is de grootste drijfveer voor criminelen. Om de toevoer van drugs in ons land een halt toe te roepen investeer ik structureel 16,5 miljoen euro in de Rotterdamse haven. Ik investeer in capaciteit en barrièrevorming in de haven, versterking van de weerbaarheid van personen en processen, het intensiveren van toezicht en handhaving en van (innovatieve) opsporing, versterking van de (onderlinge) informatiepositie en internationale samenwerking.
Naast het voorkomen van drugstoevoer, zet ik in op het voorkomen dat jongeren de drugscriminaliteit in worden getrokken. Ik investeer daarom fors in preventie met gezag. Naast het investeren in perspectief versterken we ook de gebiedsgerichte inzet van de gezagspartners zoals de politie, (jeugd)reclassering, Openbaar Ministerie, Raad voor de Rechtspraak en de Raad voor de Kinderbescherming. De preventieve gebiedsaanpak draait om perspectief bieden én grenzen stellen. Hiermee voorkomen we dat jongeren en jongvolwassenen in aanraking komen met criminaliteit of daar verder in doorgroeien.
Uit de Monitor bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit blijkt verder dat vrijwel alle gesprekspartners in zijn algemeenheid aangeven dat het bestuurlijk instrumentarium op dit moment geen verdere uitbreiding behoeft.6 Specifiek over de problematiek van explosies in wijken bespreek ik met gemeenten, OM en politie of naast de wijziging van artikel 174a Gemeentewet, het creëren van een meer specifieke wettelijke grondslag voor het sluiten van woningen na een aanslag, aanvullende ondersteuning nodig is.
Daarnaast zijn de Regionale Informatie- en Expertisecentra versterkt, die de partners ondersteunen bij de integrale aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, bijv. met integrale handhavingsadviezen en (fenomeen)analyses. De regionale versterkingsprogramma’s stellen de samenwerkende partners – waaronder gemeenten – in staat om de specifieke problematiek in de regio aan te pakken, bijvoorbeeld door de inrichting van regionale bestuurlijke ondersteuningsteams.
Met deze aanpak beoog ik de drugscriminaliteit, en het geweld dat daarmee gepaard gaat, te verminderen. Een succesvolle aanpak kan er echter wel toe leiden dat criminelen die zich in het nauw gedreven voelen, om zich heen slaan. Een stijging van geweld kán dus ook een teken zijn dat de aanpak zijn vruchten afwerpt.
Met welk aanvalsplan gaat u het toenemend aantal gewelddadige explosies te lijf en welke (financiële) middelen heeft u hierbij tot uw beschikking? Graag een gedetailleerd antwoord.
Zie antwoord vraag 3.
De uitspraak van de Raad van State dat ecologisch onderzoek nodig bij het isoleren van spouwmuren |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Raad van State1 van 2 augustus jl. waarin wordt gesteld dat als een eigenaar van een bestaande woning de spouwmuren wil isoleren, hij eerst voldoende ecologisch onderzoek moet laten doen om vast te stellen of er vleermuizen in deze muren kunnen zitten?
Ja.
Kunt u een inschatting geven van de gevolgen van deze uitspraak voor o.a. de snelheid en de kosten (voor de overheid en voor particulieren) van de verduurzaming van de gebouwde omgeving en het terugbrengen van de energiearmoede in Nederland?
De meeste particuliere woningeigenaren zijn niet op de hoogte van de plichten uit de Wnb, al is dit door de toegenomen berichtgeving in diversie media sinds de RvS uitspraak gedeeltelijk wel veranderd. Het is voorstelbaar dat sommige woningbezitters het isoleren hierdoor uitstellen, of dat zij eerst voor andere vormen van isolatie kiezen, waar geen plichten uit de wet natuurbescherming voor gelden, of voor andere manieren om hun huis te verduurzamen. In de Kamerbrief: «aanpak natuurinclusief isoleren: handvatten en vervolgstappen» (hierna Kamerbrief), heb ik samen met de Minister voor Natuur en Stikstof het handelingsperspectief voor de huiseigenaar, zowel op korte termijn als op (middel)lange termijn, verhelderd.
Voor (sociale) huurwoningen geldt dat de meeste woningcorporaties en grotere verhuurders nu al handelen conform de Wnb. We zien dat het merendeel van de (sociale) verhuurders het doen van ecologisch onderzoek en het aanvragen van ontheffingen in hun werkproces heeft opgenomen.
Om de particuliere woning- en gebouweigenaren te ontzorgen zet ik in op een landelijke uitrol van het gebiedsgerichte Soortenmanagement plan (SMP). Dit betreft de oplossing voor de middellange termijn. Met deze SMP’s kunnen gemeenten op gebiedsniveau (bijvoorbeeld per gemeente of in sommige gevallen een regio die meerdere gemeenten dekt) onderzoek doen en maatregelen nemen, waardoor er geen individuele aanpak per woning benodigd is. Het gebiedsgerichte SMP licht ik verder toe onder vraag 3.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat deze uitspraak betekent dat energiearmoede langer zal blijven bestaan en dat de verduurzaming van de gebouwde omgeving vertraging oploopt en veel meer gaat kosten?
De meeste mensen in energiearmoede wonen in huurwoningen: 75% in corporatiewoningen en 12% in particuliere huurwoningen. Zoals hierboven reeds toegelicht, zien we dat de meeste woningcorporaties en grotere particuliere verhuurders goed op de hoogte zijn van de zorgplicht uit de Wnb en handelen hiernaar.
Voor de kleinere particuliere verhuurders en voor woningeigenaren is het doen van ecologisch onderzoek daarentegen tijdrovend, ingewikkeld en buitenproportioneel kostbaar. Precies om deze reden werk ik samen met onder andere het Ministerie van LNV, de provincies en gemeenten aan de uitrol van een middellange termijn oplossing: de soortenmanagementplannen (SMP’s). Met een SMP kan een gemeente op gebiedsniveau ecologisch onderzoek doen en waar nodig maatregelen nemen. Gemeenten kunnen op basis van een SMP een gebiedsgerichte ontheffing van het bevoegd gezag (de provincie) krijgen tot 10 jaar.
Voor 2023 heb ik uit het Nationaal Isolatieprogramma (NIP) € 44 mln. beschikbaar gesteld voor een landelijke uitrol van het SMP. De middelen worden middels een specifieke uitkering (SPUK) toebedeeld aan gemeenten en provincies. Onder voorbehoud van parlementaire besluitvorming wordt de regeling uiterlijk dit jaar opengesteld.
Gemeenten krijgen met de middelen een bijdrage voor het opstellen, monitoren en uitvoeren van een SMP. Provincies krijgen ook een bijdrage voor het ondersteunen van de uitrol van SMP’s bij gemeenten.
In de SPUK is het uitgangspunt dat provincies als bevoegd gezag een rol hebben om te prioriteren welke gemeenten alvast aan de slag zijn of kunnen met hun SMP-aanpak. In gezamenlijk overleg met gemeenten kan een gezamenlijke aanpak (meerdere gemeenten samen bijvoorbeeld) worden bekostigd. Hierin kan voorrang geboden worden aan gemeenten en wijken met de slechtste energielabels.
Het streven is om in 2024 een tweede tranche open te stellen. Hierover moet nog financiële besluitvorming plaatsvinden, naar verwachting in het voorjaar van 2024. In de tussentijd kunnen gemeenten ook van andere potjes gebruik maken om de kosten te dekken, zoals de Tijdelijke regeling capaciteit decentrale overheden voor klimaat- en energiebeleid (CDOKE), en de middelen uit de lokale aanpak van het NIP.
Daarnaast bied ik in de eerdergenoemde Kamerbrief handelingsperspectief voor zowel huiseigenaren als isolatiebedrijven waar zij in afwachting van de soortenmanagementplannen al mee verder kunnen.
Voor het ondersteunend beleid dat nodig is om er voor te zorgen dat de soortenmanagementplannen goed en snel van de grond komen, heb ik recent de «Taskforce natuurinclusief isoleren» opgezet waar o.a. IPO, VNG, Aedes, BZK, LNV, natuurorganisaties, ecologen en andere belanghebbende partijen onderdeel van zijn. In de taskforce wordt aan de hand van een actieplan gewerkt aan meerdere actiepunten zoals de beschikbaarheid van voldoende ecologen, standaardisatie in de werkwijze met isolatiebedrijven, en een landelijk informatiepunt.
Samen met de Minister voor Natuur en Stikstof werk ik ten slotte aan het ontwikkelen van innovatieve oplossingen met betrekking tot de onderzoekstechnieken voor het opsporen van vleermuizen. Deze ontwikkelingen dragen onder andere bij aan het efficiënter tot stand laten komen van een SMP.
Welke aanpassingen in de huidige wet- en regelgeving zijn er mogelijk om ervoor te zorgen dat een individueel ecologisch onderzoek voor de aanwezigheid vleermuizen per woning niet nodig is?
Zie de Kamerbrief.
Welke rol zou het faciliteren van ecologisch onderzoek door provincies en gemeenten kunnen spelen in het voorkomen dat individueel ecologisch onderzoek per woning nodig is?
Een gemeentelijk soortenmanagementplan kan individueel ecologisch onderzoek door woning- en gebouweigenaren vervangen. Zie voor meer informatie het antwoord op vraag 2 en 3.
Gaat u in gesprek met provincies, gemeenten en bijvoorbeeld woningcoöperaties over mogelijke maatregelen? Zo ja, op welke wijze zult u de Kamer hierover terugkoppelen?
In de taskforce natuurinclusief isoleren ben ik doorlopend in gesprek met belanghebbende partijen, waaronder provincies en gemeenten, om samen de nodige maatregelen vast te stellen en uit te voeren.
In de eerdergenoemde Kamerbrief geef ik aan welk handelingsperspectief er is op de korte termijn voor huiseigenaren en isolatiebedrijven, totdat de SMP’s zijn ingevoerd. Er worden afspraken hierover verkend met het Ministerie van LNV, de isolatiebranche, IPO en VNG. Corporaties werken momenteel al volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode.
Wat zijn de gemiddelde kosten voor een particulier indien deze toch ecologisch onderzoek moet laten uitvoeren, voordat een bestaande woning kan worden geïsoleerd? Hoe lang duurt het gemiddeld voordat dit ecologisch onderzoek is uitgevoerd (inclusief eventuele wachttijd)?
In de Kamerbrief licht ik toe aan welke tussentijdse methodiek wordt gedacht als handelingsperspectief voor huiseigenaren en bedrijven.»
Welke mogelijkheden bestaan er ter ondersteuning van particulieren waarvoor een ecologisch onderzoek te duur is of die vertraging oplopen bij het isoleren van hun huis door een verplicht ecologisch onderzoek? Welke mogelijkheden ziet u om, indien nodig, aanvullende maatregelen te nemen ter ondersteuning van particulieren?
Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief.
Het bericht ‘Deze goedkope jichtpil bleek goed voor hartpatiënten, maar werd gekaapt door een sluwe farmaceut’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Deze goedkope jichtpil bleek goed voor hartpatiënten, maar werd gekaapt door een sluwe farmaceut» uit de Volkskrant van 31 juli jl.?1
Ja.
In hoeverre was uw departement bekend met de publicatie in het New England Journal of Medicine in 2020 van de (Nederlandse) onderzoeksresultaten naar het gebruik van het aloude middel colchicine ter preventie van een nieuw hartinfarct of beroerte? Voorzag uw departement dat er een registratie-aanvraag zou komen voor het gebruik van colchicine met een andere indicatie dan jicht? Zo nee, waarom wordt er niet op zulke ontwikkelingen geanticipeerd?
Ik ben bekend met de genoemde onderzoeksresultaten van colchicine ter preventie van een nieuw hartinfarct of beroerte. Het LoDoCo II onderzoek is deels gefinancierd door ZonMw binnen het subsidieprogramma Goed Gebruik Geneesmiddelen. Deze financiering bedroeg € 1,15 miljoen, ongeveer 30% van de totale studiekosten. De overige kosten bedroegen een cofinanciering van andere (private) externe partijen. Er zijn op dit moment één of meer aanvragen bij het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) in behandeling voor een handelsvergunning met als werkzaam bestanddeel colchicine. De aangevraagde indicatie kan ik niet delen gezien dit bedrijfsvertrouwelijke informatie is. In het artikel van de Volkskrant geven de firma’s Teva en Tiofarma aan dat zij een registratiedossier laten maken voor de nieuwe indicatie van colchicine. Ik blijf dit met interesse volgen.
Bent u bekend met de in het artikel genoemde reactie van uw departement en de zorgverzekeraars op de vraag om tijdelijke exclusiviteit ter bescherming tegen kapende farmaceutische bedrijven? Kunt u deze reactie delen? Heeft uw departement serieus overwogen om wel een positieve reactie te geven op de vraag om tijdelijke exclusiviteit? Op welke gronden is dat destijds verworpen?
Colchicine 0,5 mg is als generiek geneesmiddel geregistreerd en er rust geen regulatoire bescherming meer op colchicine. Extra tijdelijke regulatoire exclusiviteit binnen het huidige systeem kan hierom niet worden toegekend.
Regulatoire exclusiviteit voor innovatieve geneesmiddelen bestaat uit data-exclusiviteit en marktbescherming. In Nederland kan regulatoire exclusiviteit worden verkregen na registratie en goedkeuring van een geneesmiddel voor een specifieke indicatie bij het CBG of het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA). Data-exclusiviteit gaat in bij markttoelating van een innovatief geneesmiddel.
Voor een duur van acht jaar mogen concurrenten geen gebruik maken van de (non-)klinische data van de oorspronkelijke medicijnfabrikant om een generieke versie van een geneesmiddel te registreren, en gedurende een verdere twee jaar mogen deze generieke geneesmiddelen niet op de markt worden gebracht (marktbescherming). Wanneer binnen de acht jaar geldende exclusiviteitsperiode van de originele indicatie, een nieuwe indicatie wordt toegevoegd met een significante meerwaarde ten opzichte van huidige therapieën, kan er binnen het huidige systeem één jaar extra marktbescherming worden toegekend.
Op dit moment loopt de herziening van de Europese basiswetgeving. In de herziening wordt voorgesteld om 4 jaar data-exclusiviteit toe te kennen aan repurposed geneesmiddelen. Ik steun dit voorstel. Daarnaast beschrijft het voorstel een route om (klinische) data aangaande drug repurposing voor een onvervulde medische behoefte voor te leggen aan het EMA. Het daaropvolgende advies wordt openbaar gemaakt, op basis waarvan firma’s de nieuwe toepassing kunnen includeren in de productinformatie voor hun product. Dit voorstel legt een sterk fundament voor snelle toepassing en brede toegang voor patiënten. Echter, het is nog onbekend hoe snel de onderhandelingen over het wetsvoorstel zullen verlopen, en het is daarom onbekend wanneer deze voorstellen daadwerkelijk worden geïmplementeerd.
Ik zet mij hierom ook nationaal in om op andere manieren drug repurposing te stimuleren. Via het programma Goed Gebruik Geneesmiddelen vanuit ZonMw stimuleer ik drug repurposing door middel van subsidies. Uit een eerdere ronde tafel met veldpartijen is mij gebleken dat het inbouwen van een dergelijke prikkel in het systeem niet voldoende is om drug repurposingte stimuleren. Zoals in het verslag van het schriftelijk overleg over afstel GVS-modernisering2 gedeeld, ben ik hierom reeds bezig om een juridische analyse uit te voeren naar de haalbaarheid van ketenafspraken om de afzet – en hiermee omzet – te garanderen voor repurposed middelen. Hieruit komt naar voren dat het stimuleren van ketenafspraken waarbij afnamegaranties met voorschrijfverplichtingen van geneesmiddelen de minst waarschijnlijke route is om verder uit te werken. Deze optie is namelijk snel in strijd met het verbod op gunstbetoon uit de Geneesmiddelenwet en met de voorschrijfbevoegdheden van artsen en andere voorschrijvers. Ketenafspraken waarbij afname wordt gegarandeerd zonder voorschrijfverplichtingen lijken meer haalbaar. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan ketenafspraken tussen zorgverzekeraars om een specifiek middel in te kopen of een ketenafspraak tussen aantal ziekenhuizen of apothekers zonder significant marktaandeel. Ook ben ik nagegaan of het mogelijk is om een registratiebonus in te richten om het registreren van dit type middelen te belonen. Uit de juridische analyse komt naar voren dat registratiebonus op het eerste gezicht mogelijk lijkt, in de vorm van een compensatie in registratiekosten voor het aanvragen van een handelsvergunning en/of een gedeeltelijke compensatie van klinisch onderzoek ten behoeve van een registratiedossier. Voor een definitief (juridisch) oordeel moeten de precieze invulling nader worden uitgewerkt. Daarnaast werkt het expertisecentrum FAST (Future Affordable & Sustainable Therapy development) aan een advies met oplossingsrichtingen voor het stimuleren van drug repurposing. Ik zal deze resultaten meenemen in mijn verdere beleidsvorming op drug repurposing voor zover mijn demissionaire status toelaat. Ik probeer hierin de balans te vinden tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid van geneesmiddelen.
Deelt u de mening dat het gedrag van deze Amerikaanse farmaceut om met kleine veranderingen aan een bestaand medicijn te komen tot exorbitante prijsverhogingen (woekerprijzen), schunnig is en moet worden tegengegaan? Welke regels zijn nodig of moeten aangescherpt worden om dergelijk woekergedrag voortaan te voorkomen?
De voorliggende situatie speelt vooralsnog bij het registreren van colchicine voor hart- en vaatziektes in de Verenigde Staten. Het artikel stelt dat deze registratie is gebaseerd op onderzoeksresultaten van derden waaraan de registratiehouder geen financiële bijdrage heeft geleverd. Het bedrijf heeft nog geen prijs bekend gemaakt voor het door de FDA-goedgekeurde colchicine. In algemene zin vind ik dat bedrijven hun verantwoordelijkheid moeten nemen om met maatschappelijk verantwoorde prijzen te komen voor hun geneesmiddelen. Dat in deze casus een Amerikaanse farmaceut een enorm financieel voordeel pakt op basis van onderzoek dat deels door de Nederlandse overheid is gefinancierd, zónder hier zelf aan te hebben bijgedragen, vind ik schrijnend. Ik ga hierom in gesprek met de betrokken partijen uit dit onderzoek zodat ik de lessons learnedmee kan nemen.
In het verleden is het voorgekomen dat voor repurposed geneesmiddelen exorbitante prijzen gevraagd worden. Ik zet mij in om dit op Europees niveau aan te pakken. Zoals in het BNC-fiche Herziening EU farmaceutische wetgeving gedeeld3, steun ik hierom ook de betere koppeling van inspanning aan de mate van beloning in geval van weesgeneesmiddelen. Zo wordt op meer kosteneffectieve wijze een well-established therapeutische toepassing voor zeldzame aandoeningen, waarvoor geen uitgebreide klinische studies zijn gedaan, breder beschikbaar gemaakt, omdat er niet langer 10, maar 5 jaar marktexclusiviteit tegenover staat.
Op welke manier werken kennisinstellingen en fabrikanten samen om de ontwikkeling van bestaande medicijnen voor andere aandoeningen of indicaties te onderzoeken en beschikbaar te maken tegen aanvaardbare prijzen? Hoe groot is het risico dat lopende ontwikkelingen opnieuw gekaapt worden door farmaceutische bedrijven? Wat wordt er nu gedaan om deze risico’s te minimaliseren?
Via het ZonMw programma Goed Gebruik Geneesmiddelen wordt ingezet om drug repurposing te stimuleren met behulp van subsidies. Onlangs is subsidieronde 6 ingegaan; hierin wordt een totaal aan € 2,5 miljoen euro aan subsidies verstrekt aan drug repurposing. Dit subsidieprogramma stimuleert hierbij ook privaat-publieke samenwerking, zoals samenwerking tussen kennisinstellingen en fabrikanten.
Het risico dat een fabrikant ervandoor gaat met onderzoeksresultaten van derden, kan worden verkleind door de nieuwe indicatie te registreren. Ik ben mij ervan bewust dat het registreren van geneesmiddelen een complex proces is en dat niet alle partijen de kennis in huis hebben om dit proces in te gaan. Om partijen hierbij te helpen zijn er verschillende initiatieven opgezet. Zo steun ik het Nationaal Farmaceutisch Kenniscentrum (NFKC) financieel om de kennis om dossiers te maken te verbeteren in Nederland. Daarnaast kan er advies op maat bij het CBG worden gevraagd, bedoeld voor academische groepen, startups en kleine ondernemingen. Het CBG adviseert bij de opzet van het geneesmiddelenonderzoek ten behoeve van registratie. Verder kunnen partijen terecht bij het wegwijsloket van het expertisecentrum FAST voor hulp op het gebied van drug repurposing. Ook wordt in de herziening van de Europese basiswetgeving een voorstel gedaan waardoor het risico op het door u genoemde kapen door fabrikanten verder kan worden verminderd bij drug repurposing voor onvervulde medische behoeften. Zoals in antwoord 3 geschetst, wordt er in de herziening een voorstel gedaan voor een route om (klinische) data aangaande drug repurposing voor onvervulde medische behoeften voor te leggen aan het EMA door een non-profit organisatie. Het daaropvolgende advies wordt openbaar gemaakt, op basis waarvan firma’s de nieuwe toepassing kunnen includeren in de productinformatie voor hun product. De rol voor onder andere kennisinstellingen om bij te dragen aan drug repurposing wordt hiermee vergemakkelijkt en mogelijk vergroot.
Wat bent u bereid te doen om tot een oplossing te komen die leidt tot de beschikbaarheid van colchicine bij hartaandoeningen tegen een aanvaardbare prijs in Nederland?
Zoals ik al in mijn antwoord op vraag 5 heb aangegeven, gaat mijn voorkeur uit naar geneesmiddelen die geregistreerd zijn voor een specifieke aandoening. Op dit moment kunnen resultaten van onderzoeken ook via behandelrichtlijnen en off-label gebruik ten goede komen aan de patiënt. Hierin ligt een rol voor de beroepsgroepen om behandelrichtlijnen aan te passen. Registratie van geneesmiddelen brengt ook andere voordelen met zich mee; de werking en eventuele bijwerkingen worden beter onderzocht. Ook is er een uitgebreide farmacovigilantie verplichting (geneesmiddelenbewaking) nadat het geregistreerde geneesmiddel op de markt is. Verder beschikt de patiënt over de juiste informatie bij geregistreerde indicaties doordat de indicatie, dosering en bijwerkingen worden geïncludeerd in de bijsluiter. Bij off-label gebruik is dit niet het geval.
Wat gaat u nog meer doen om dergelijk woekergedrag van farmaceuten stevig aan te pakken?
Mijn inzet om de prijsstelling van repurposed geneesmiddelen in verhouding te laten staan met de gemaakte investeringen heb ik in vraag 4 en 5 geschetst. Ik zet mij in om op Europees niveau een betere koppeling te maken van inspanning aan de mate van beloning in geval van weesgeneesmiddelen, een grotere rol voor academische instellingen in geneesmiddelenontwikkeling en ondersteuning voor kleine bedrijven door onder andere het NFKC en expertisecentrum FAST.
Een stikstofpiekbelaster; een slingerende weg door de Veluwe |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «Dit is een piekbelaster: niet een boerenbedrijf, maar een slingerende weg door de Veluwe»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat de stikstofuitstoot van het verkeer op bovengenoemde weg, de enige weg door het grootste Nederlandse stiltegebied op het vasteland, meer dan genoeg is om onder de definitie van een piekbelaster te vallen en daarmee in aanmerking te komen voor de riante uitkoopregeling (de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus)? Zo ja, wat vindt u ervan dat een weggetje door een natuurgebied dat al onder grote stikstofdruk staat zoveel stikstofneerslag veroorzaakt)?
Wanneer de depositiebijdrage van de emissie van het wegverkeer op de gehele Gortelseweg tussen Vierhouten en Gortel wordt berekend, is de totale depositievracht inderdaad meer dan de drempelwaarde die geldt voor de aanpak piekbelasting.
Deze drempelwaarde is door het RIVM afgeleid van de stikstofdepositie van alle veehouderijen en industriële bedrijven in Nederland. Het RIVM is gevraagd de stikstofdepositie van alle veehouderijen en industriële bedrijven in Nederland van hoog naar laag te sorteren. De depositie van het 3001ste bedrijf bepaalde de drempelwaarde van 2500 mol stikstofdepositie per jaar. Elk bedrijf dat voor een hogere depositievracht zorgt, wordt als piekbelaster aangemerkt. Wegverkeer is niet betrokken in het onderzoek van RIVM en de aanpak piekbelasting richt zich ook niet op wegverkeer.
Dat neemt niet weg dat wordt gewerkt aan de reductie van stikstofemissies door wegverkeer. De stikstofemissies van wegverkeer zijn de afgelopen decennia sterk gedaald, ondanks de groei in het goederen- en personenvervoer. Met een breed pakket aan (inter)nationale en lokale maatregelen zet het kabinet in op de verduurzaming van wegverkeer en een verdere daling van de stikstofemissies. Drijvende kracht achter deze verduurzaming is de voortdurende aanscherping van de Europese emissienormen NOX voor nieuwe voertuigen. Ook Europese CO2-normen voor wegvoertuigen dragen bij aan de verdere daling.
Het is aan de provincie om de depositiebijdrage van het wegverkeer op de Gortelseweg en andere wegen in beeld te brengen en te betrekken bij het opstellen van de provinciale gebiedsprogramma’s. Indien lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet. Maatregelen voor verkeer komen niet in aanmerking voor de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting (Lbv-plus). Deze subsidieregeling staat alleen open voor veehouders die vrijwillig willen stoppen met hun bedrijf of een locatie van hun bedrijf.
Klopt het dat deze bewuste weg in zijn geheel een Natura2000 gebied, met drie bijzondere habitattypes die hier geclusterd voorkomen, te weten beuken-eikenbossen met hulst (H9120), oude eikenbossen (H9190) en droge heiden (H4030), welke uitzonderlijk stikstofgevoelig zijn, doorkruist? Zo ja, is het u ook bekend dat het verkeer dat gebruik maakt van deze weg in hoge mate te karakteriseren is als sluipverkeer (zonder relatie met het gebied en waarvoor er een veiliger en duurzamer alternatief is), overig toeristisch verkeer en in zeer beperkte mate lokaal verkeer tussen twee kleine kernen? Zo ja, wat vindt u daarvan gezien de gevoeligheid van de gebieden?
Het klopt dat de weg in het Natura 2000-gebied Veluwe ligt. De weg loopt door en/of langs een deel van het gebied met habitattypen droge heiden (H4030), beuken-eikenbossen met hulst (H9120) en oude eikenbossen (H9190). Deze habitattypen hebben een kritische depositiewaarde van respectievelijk 1.071, 1.429 en 1.071 mol/ha/jaar en zijn dus stikstofgevoelig.2
Wat betreft het gebruik van de weg en de stikstofdepositie als gevolg daarvan, verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat bovengenoemde weg volgens de CROW-richtlijnen voor wat betreft de fysieke eigenschappen, zoals onder andere beperkte breedte, afwezige obstakelvrije ruimte, niet voldoet aan het meest eenvoudige wegtype (erftoegangsweg type 2), aldus geen deel uitmaakt van het Regionaal Hoofdwegen volgens het Functioneel Kader Wegennet en dat het daarom mogelijk geen noemenswaardige verkeersfunctie meer zou moeten hebben? Zo ja, wat vindt u daarvan, met name in het licht van de hoge stikstofuitstoot van deze weg? Zo nee, waarom niet?2
Het is niet aan het Rijk om te beoordelen in hoeverre een weg die in beheer is bij een medeoverheid wel of niet voldoet aan de richtlijnen. Voor het ontwerp, de inrichting en het toekennen van functies aan wegen is de lokale wegbeheerder verantwoordelijk. Om wegbeheerders hierbij te ondersteunen, heeft het CROW landelijke richtlijnen opgesteld. De CROW-richtlijnen hebben geen wettelijke status. Er bestaat jurisprudentie waarbij in de uitspraak wordt verwezen naar CROW-publicaties. Kern van deze uitspraken is dat wegbeheerders op basis van een goede motivering en na afweging van belangen mogen afwijken van de richtlijnen.
Bent u bekend met het Provinciale Programma Landelijk Gebied dat de Provincie Gelderland u onlangs heeft doen toekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is het u bekend dat in dit beleidsstuk geen aandacht is voor niet-noodzakelijke mobiliteit dwars door natuurkernen als lokale significante bron van stikstofdepositie/piekbelaster? Zo ja, wat vindt u daarvan en bent u van plan provincies, indien van toepassing, aan te spreken op deze mogelijke lacune en aan te moedigen dit aspect in kaart te brengen en aan te pakken?
Ja, ik ben bekend met het Gebiedsplan stikstofreductie en natuurherstel van de provincie Gelderland. Het kabinet én de provincie Gelderland hechten een enorm belang aan een evenwichtige bijdrage van alle sectoren aan de oplossing van het stikstofvraagstuk. Het NPLG, en daarmee ook de gebiedsprogramma’s, richt zich op het landelijk gebied en primair op de landbouw als belangrijkste gebruiker van het landelijk gebied. In de gebiedsprogramma’s kunnen andere – lokaal relevante – emissiebronnen worden meegenomen als daarmee de depositie op effectieve wijze gereduceerd kan worden.
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 2 is het dan ook aan de provincie om de depositiebijdrage van mogelijke relevante bronnen, zoals het wegverkeer op de Gortelseweg, in beeld te brengen en te overwegen dit te betrekken bij het opstellen van het provinciale gebiedsprogramma of een ander programma of plan waar dit passend is. Indien lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet.
Klopt het dat u op basis van Artikel 2.10 lid 1 van de Wet natuurbescherming een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, als terreinbeheerder van het Kroondomein Het Loo, inzake het instandhouden van Natura2000 doelen? Zo ja, hoe geeft u invulling aan deze verantwoordelijkheid en bent u bereid om in het kader van Natura2000 doelen kritisch te kijken naar de stikstofdepositie afkomstig van gemotoriseerd verkeer in dit gebied? Zo nee, waarom niet?3, 4
Hoewel ik geen terreinbeheerder ben, heb ik een bijzondere verantwoordelijkheid als bevoegd gezag aangaande Kroondomein Het Loo, o.a. inzake het instandhouden van Natura2000 doelen aldaar. Ik geef invulling aan deze verantwoordelijkheid door, samen met de Minister van Defensie en gedeputeerde staten van Gelderland, het Natura 2000-beheerplan Veluwe vast te stellen. Ik ben hierbij betrokken vanwege de ligging van Kroondomein Het Loo binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Veluwe. Het Natura 2000-beheerplan Veluwe beschrijft de noodzakelijke maatregelen die genomen moeten worden om de instandhoudingsdoelen voor de Veluwe te realiseren. Belangrijke herstelmaatregelen die voortkomen uit dit beheerplan zijn het opstellen en uitvoeren van vijf herstelprogramma’s voor de Veluwse natuur, te weten: 1) Recreatiezonering, 2) Beken, 3) Bossen, 4) Heiden en stuifzanden en 5) Vennen en venen. Provincie Gelderland is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze herstelmaatregelen uit het Natura 2000-beheerplan Veluwe.
Voor wat betreft de manieren waarop er wordt gewerkt aan stikstofreductie op het gebied van mobiliteit verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Bent u, als eindverantwoordelijke voor natuurbescherming en stikstofreductie, bereid om in gesprek te gaan met de betreffende beheerders, buurgemeentes, Staatsbosbeheer, het Kroondomein Het Loo en andere belanghebbenden, zoals betrokken natuurorganisaties om een plan te maken hoe de stikstofdepositie afkomstig van verkeer op deze weg significant kan worden gereduceerd? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet? En welke maatregelen gaat u dan nemen om ervoor te zorgen dat de stikstofuitstoot in dit deel van de Veluwe drastisch en met zekerheid naar beneden gaat?
Het is aan de provincie om de depositiebijdrage van het wegverkeer op de Gortelseweg en andere wegen in beeld te brengen en te overwegen dit te betrekken bij het opstellen van het provinciale gebiedsprogramma of een ander programma of plan waar dit passend is. Indien lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet. Het is aan de provincie om te bepalen welke partijen betrokken moeten worden bij het eventueel op te stellen plan ten aanzien van deze weg (en/of andere wegen).
Samen met de provincie Gelderland maakt het kabinet zich hard voor een goede en gedegen aanpak voor de Veluwe om de instandhoudingsdoelstellingen te realiseren. Het kabinet én de provincie Gelderland vinden dat alle sectoren een evenredige en evenwichtige bijdrage moeten leveren aan de oplossing van het stikstofvraagstuk. Het Rijk werkt aan het Nationaal Programma Landelijk Gebied om via Rijksmaatregelen te komen tot stikstofdepositiereductie. Daarnaast werkt de provincie Gelderland aan haar programma Vitaal Landelijk Gebied Gelderland waarin de provincie onder andere maatregelen treft op het gebied van stikstof en natuur. En samen werken we aan de aanpak piekbelasting waaraan veel veehouderijen op en rond de Veluwe kunnen deelnemen. Met deze gecombineerde aanpak van Rijk én provincie wordt er maximaal ingezet op het verlagen van de stikstofuitstoot.
Bent u bekend met de opties om de stikstofuitstoot van de weg te beperken door middel van een nachtafsluiting of het alleen openstellen van de weg voor lokaal bestemmingsverkeer? Zo ja, hoe beoordeelt u deze opties enen bent u bereid in gesprek te gaan met de wegbeheerder(s) over een dergelijke oplossing? Zo nee, waarom niet en heeft u mogelijke andere alternatieve voor ogen om stikstof te reduceren?
Ik ben bekend met deze opties. Deze en andere opties voor lokale verkeersmaatregelen zijn genoemd in het aangehaalde bericht in het NRC. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, is het aan de provincie om de depositiebijdrage van het wegverkeer op de Gortelseweg en andere wegen in beeld te brengen en te betrekken bij het opstellen van de provinciale gebiedsprogramma’s. Als lokale maatregelen gewenst zijn die aangrijpen op het verkeer over de Gortelseweg, dan zal de provincie hiervoor in overleg moeten treden met de gemeente Nunspeet. Daarbij kunnen deze opties worden betrokken.
Generieke bronmaatregelen die de stikstofemissies van wegverkeer verminderen dragen ook bij aan vermindering van de stikstofemissies door het wegverkeer op de Gortelseweg, zie het antwoord op vraag 2.
Is er een overzicht van welke wegen, gelegen nabij en in Natura 2000-gebieden, voldoen aan de definitie van piekbelaster op de omliggende natuur? Zo ja, welke maatregelen neemt u om deze uitstoot te verlagen of benadert u de provincies en/of gemeenten om hier zorg voor te dragen?
De drempelwaarde voor de aanpak piekbelasting is door het RIVM afgeleid van de stikstofdepositie van alle veehouderijen en industriële bedrijven in Nederland (zie ook het antwoord op vraag 2). Deze drempelwaarde is niet van toepassing op wegverkeer.
Voor wegverkeer is het niet opportuun om te komen tot een vergelijkbare drempelwaarde – uitgedrukt in depositievracht – om te bepalen of een weg kan worden beschouwd als een piekbelaster. De lengte van de weg die meegenomen wordt in de berekening is bijvoorbeeld erg bepalend voor de totale depositievracht als gevolg van verkeer op een weg, omdat de depositiebijdrage op alle natuur binnen 25km van de weg bij elkaar wordt opgeteld. Om deze reden bestaat het gevraagde overzicht niet en zal ik deze ook niet opstellen.
De maatregelen die worden getroffen om de stikstofuitstoot van wegverkeer te verminderen zijn uitgewerkt in het antwoord op vraag 2.
Indien een overzicht van zulke wegen niet bestaat, bent u bereid om dit te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Zie antwoord vraag 9.
De werkerscoöperatie in aanvulling op de beraadslagingen tijdens het commissiedebat ZZP van woensdag 7 juni 2023 |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Klopt het dat als platformwerkers in de werkerscoöperatie gezamenlijk een bedrijf uitoefenen het kartelverbod niet van toepassing is? Dat wil zeggen dat platformwerkers die in de werkerscoöperatie gezamenlijk een bedrijf uitoefenen, het kartelverbod niet overtreden zoals eerder door de Autoriteit Consument & Markt (ACM) in haar Leidraad voor zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) is vastgelegd?
Ja, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Zzp’ers, en dus ook zelfstandige platformwerkers, die deel uitmaken van een samenwerkingsverband dat met zijn deelnemers een economische eenheid vormt (zoals een coöperatie), kunnen binnen dat verband iedere door hen gewenste afspraak maken. Het kartelverbod geldt niet voor afspraken binnen een economische eenheid. Als voorwaarde geldt dat de deelnemers binnen het samenwerkingsverband duurzaam een gezamenlijk economisch doel nastreven en dat het samenwerkingsverband (de economische eenheid) beslissende invloed moet kunnen uitoefenen op het marktgedrag van haar leden. Ook mag er geen onderlinge concurrentie meer bestaan. Zzp’ers die willen deelnemen aan zo’n samenwerkingsverband geven dus een deel van hun zelfstandigheid op. Niet de afzonderlijke leden, maar het samenwerkingsverband is dan de onderneming die op de markt met andere ondernemingen in concurrentie treedt1. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat het gestelde onder één betekent dat platformwerkers collectieve voorwaarden voor dienstverlening met opdrachtgevers overeen mogen komen?
Ja, mits aan de voorwaarden uit antwoord 1 is voldaan.
Kunt u nader toelichten wat moet worden verstaan onder «gezamenlijk een bedrijf uitoefenen»? Welke criteria gelden hiervoor?
Het kartelverbod geldt niet voor afspraken binnen een economische eenheid. Het moet dan gaan om een samenwerkingsverband waarbinnen de deelnemers duurzaam een gezamenlijk economisch doel nastreven. Het samenwerkingsverband moet beslissende invloed kunnen uitoefenen op het marktgedrag van haar leden en er mag geen onderlinge concurrentie tussen de leden bestaan. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Levert de voorwaarde van gezamenlijk een bedrijf uitoefenen niet ook praktische belemmeringen op als zzp’ers werkzaam bij eenzelfde concern krachten willen bundelen maar wel ieder voor eigen rekening en risico werken?
Er zijn verschillende inrichtingen van werkerscoöperaties denkbaar. Het spreekt voor zich dat zzp’ers bij het vormen van een coöperatie in belangrijke mate hun zelfstandigheid opgeven en daarbij niet meer voor eigen rekening en risico op de markt actief zijn. Dat hoeft op zich geen belemmering te vormen om binnen een coöperatie werkzaam te zijn. Dit is afhankelijk van de afspraken die de leden van de werkerscoöperatie onderling maken.
Als zzp’ers samen willen optrekken, maar daarbij wel voor eigen rekening en risico (willen) blijven werken dan zijn er ook andere mogelijkheden buiten die van de werkerscoöperatie. De ACM Leidraad «Tariefafspraken zzp’ers 2023» biedt hiervan een volledig overzicht. Buiten het kartelverbod vallen bijvoorbeeld de met opdrachtgevers collectief onderhandelde afspraken over tarieven en andere arbeidsvoorwaarden van zzp’ers die zich in een situatie bevinden die vergelijkbaar is met die van werknemers. Dit is het geval in één of meer van de volgende drie categorieën:
Collectieve overeenkomsten tussen zzp’ers en digitale arbeidsplatformen die een verbetering van de arbeidsomstandigheden beogen, vallen dus, gelet op de hiervoor genoemde derde categorie, buiten het kartelverbod en bieden platformwerkers de mogelijkheid gezamenlijk op te trekken en afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden met hun opdrachtgevers.
Hoe kan de onafhankelijkheid van een werkerscoöperatie ten opzichte van een platform worden geborgd? Zijn hiervoor ongeveer vergelijkbare rechten of waarborgen in te roepen als bijv voor vakbonden of personeelsvertegenwoordiging/ondernemingsraad?
De werkerscoöperatie is een interessante en reeds bestaande rechtsvorm waarin werkenden zich kunnen verenigen om hun belangen te behartigen. Het is aan werkenden zelf om een werkerscoöperatie op te richten. Het is niet wenselijk dat de werkverstrekker een te dominante invloed op de werkerscoöperatie heeft. Dit is geregeld in artikel 2 van ILO-verdrag 98: organisaties van werkenden en werkgevers moeten onafhankelijk van elkaar zijn. Dat wil zeggen dat ze vrij moeten zijn van inmenging van de één in de zaken van de ander bij de oprichting, de uitoefening van werkzaamheden en het beheer van hun organisaties. De werkgevers of werkgeversorganisaties mogen geen (financiële) steun verlenen aan de organisaties van werkenden met het doel hen onder hun controle te brengen of te beïnvloeden.
Samenwerking tussen een werkerscoöperatie en de werkverschaffers vindt op vrijwillige basis plaats. Tot nu toe is de mogelijkheid van de werkerscoöperatie wel geopperd, maar voor zover bekend hebben platformwerkers nog geen initiatief genomen om er een op te richten. Het idee is dat de werkerscoöperatie een overeenkomst van opdracht aangaat met de werkverschaffer om bepaalde diensten te leveren. In de overeenkomst worden de voorwaarden waaronder deze diensten worden geleverd, vastgelegd. De platformwerkers zijn lid van de coöperatie. Dit lidmaatschap geeft ze medezeggenschap over het functioneren van de coöperatie. De Algemene ledenvergadering van de werkerscoöperatie kan invloed uitoefenen op de tarieven en andere contractvoorwaarden die de coöperatie met de werkverschaffer overeenkomt. Op deze manier vervullen werkerscoöperaties de rol in van medezeggenschap en de vakbond en nemen zij een onafhankelijke positie ten opzichte van de werkverschaffer in.
Klopt het dat een werkerscoöperatie maximaal 149 leden tot het lidmaatschap kan toelaten, zodat de uitzondering op het verbod als bedoeld in artikel 5:3 lid 1 sub b van de Wet op het financieel toezicht op de Coöperatie van toepassing is?
Het genoemde artikel is gewijzigd door directe toepassing van de Prospectusverordening. Voor het aanbieden van effecten aan het publiek geldt in bepaalde gevallen niet de verplichting om een goedgekeurd prospectus te publiceren. De verplichting tot het publiceren van een prospectus voor het aanbieden van effecten aan het publiek geldt onder andere niet voor aanbiedingen die gericht zijn op, per lidstaat, minder dan 150 natuurlijke personen of rechtspersonen die geen gekwalificeerde beleggers zijn (artikel 1 lid 4 Prospectusverordening). Ervan uitgaande dat er sprake is van een aanbieding van effecten, klopt het dat een werkerscoöperatie met maximaal 149 leden onder deze uitzondering valt.
Het NRC artikel over de uitspraak van de Raad van State aangaande vleermuisbescherming en de gevolgen hiervan t.a.v. woningisolatie |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitspraak Raad van State rond vleermuisbescherming zet plannen voor energietransitie kabinet op helling»?1
Ja.
Ziet u mogelijkheden om bij de na-isolatie van spouwmuren door particuliere woningbezitters te werken met een vrijstelling voor ecologisch onderzoek? Zo ja per wanneer? Zo niet, waarom niet?
Als gemeenten beschikken over een Soortenmanagementplan (SMP), dan hoeven particulieren niet zelf nog een ecologisch onderzoek te doen. Echter niet alle gemeenten beschikken over een SMP. In een separate brief aan uw Kamer informeer ik u over de stappen die we zetten om het ook voor particuliere woningbezitters mogelijk te maken om hun woningen natuurinclusief te isoleren. Over het handelingsperspectief op korte termijn en lange termijn verwijs ik u naar de Kamerbrief «aanpak natuurinclusief isoleren: handvatten en vervolgstappen» (hierna Kamerbrief).
Kunt u aangeven wat de te verwachten vertraging zal zijn als gevolg van deze uitspraak, bij de realisatie van de kabinetsdoelstelling om de komende jaren 2,5 miljoen woningen van een laag energielabel naar hoger energielabel te (laten) brengen? Zo niet, waarom niet?
Veel isolatiewerkzaamheden met een ontheffing kunnen gewoon doorgaan en gaan ook gewoon door. Corporaties kunnen al werken volgens een door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscode. Op dit moment zien we dat met name de spouwmuurisolatie in tempo sterk is gedaald. Door duidelijkheid aan particuliere woningeigenaren te geven, zoals toegelicht in de Kamerbrief, over hoe spouwmuurisolatie voortgang kan vinden, verwachten we dat het tempo in de komende periode weer zal toenemen. De verwachting is dat de doelen voor 2030 niet in gevaar komen. De komende jaren komen veel soortenmanagementplannen gereed wat de aanpak weer verder vereenvoudigt en versnelt.
De kosten van het vereiste ecologisch onderzoek bedragen al snel een veelvoud van de kosten van na-isolatie van particuliere woningen zélf. Denkt u de doelgroep (financieel) tegemoet te komen? Zo ja, hoe en wat zijn naar inschatting de kosten daarvan? Zo niet, waarom niet?
Ik verwijs u naar het in de Kamerbrief genoemde handelingsperspectief voor woningeigenaren. Door deze werkwijze komen de kosten van het ecologisch onderzoek niet voor rekening van de huiseigenaren. De beschikbare middelen worden het efficiëntst ingezet door SMP’s te stimuleren op gemeentelijk niveau, omdat SMP’s door hun schaalgrootte relatief veel minder kosten dan individueel ecologisch onderzoek.
In de Wet natuurbescherming (WNB) staat in artikel 1.11 de algemene zorgplicht opgenomen (een zogenaamde «vangnetbepaling»). Ook in de Omgevingswet welke per 1 januari 2024 van kracht wordt, staat een dergelijke vangnetbepaling opgenomen. Is het kabinet bereid deze «vangnetbepalingen» op een zodanige wijze te wijzigen dat de na-isolatie van particuliere woningen daardoor niet langer geraakt wordt. Zo ja hoe? Zo niet, waarom niet?
Zie de Kamerbrief.
Welke mogelijkheden ziet u om de bedoelde uitspraak van de Raad van State op korte termijn te pareren teneinde de verduurzamingsambities te kunnen realiseren?
Zie de Kamerbrief.
Sommige provincies faciliteren in samenwerking met gemeentes (bijvoorbeeld Utrecht) het ecologisch onderzoek daar waar het beschermde vleermuissoorten betreft. Bent u bereid om daar waar lokale overheden het gewenste ecologisch onderzoek faciliteren, de uitkomsten van dat onderzoek te beschouwen als afdoende om te voldoen aan de WNB respectievelijk de Omgevingswet? Zo niet, waarom niet?
De provincies zijn bevoegd gezag. Het is daarom aan de desbetreffende provincie om te beoordelen of een SMP voldoet aan de eisen van de Habitatrichtlijn, zoals geïmplementeerd in de Wet natuurbescherming en per 1 januari 2024 beleidsneutraal wordt voortgezet in het stelsel van de Omgevingswet.
Wij constateren dat het gevolgde «voorzorgsbeginsel» breed, onvoldoende rekening houdt met de gevolgen daarvan voor economie, maar ook voor ecologie en natuur. Het wettelijk verankeren daarvan – net zoals het wettelijk verankeren van ambities middels concrete doelstellingen – verdere juridificering van het maatschappelijk verkeer bevordert. Bent u bereid om de motivatie van dat gehanteerde «voorzorgsbeginsel» voortaan ook te voorzien van de (ongewenste) gevolgen daarvan voor andere beleidsterreinen? Zo is in deze casus de wettelijk afgedwongen positie van een beschermde – maar niet bedreigde – vleermuis, een belemmering voor na-isolatie van particulier grond gebonden woningbezit. Zo niet, waarom niet?
Zie de Kamerbrief.
De aanpak van Russische oligarchen in Nederland |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht: «Tot aan de Amsterdamse Keizersgracht jaagt Oekraïne op Russisch bezit»?1
Het is niet aan het kabinet om berichtgeving van een recensie te voorzien. In algemene zin zet het kabinet zich voortdurend in om de sanctiedruk op Rusland te verhogen met effectieve maatregelen om geld- en goederenstromen die ten gunste kunnen komen aan de Russische oorlogsindustrie af te knijpen.
Is het waar dat «Russische eigenaren van het energiebedrijf VS Energy-groep de inkomsten uit hun Oekraïense zakenimperium gebruiken om de Russische invasie te financieren»?
Het kabinet kan niet ingaan op individuele casuïstiek.
Klopt het dat de Oekraïense bezittingen van VS Energy onder een vestiging aan de Keizersgracht in Amsterdam vallen, «vanwege de aantrekkelijke fiscale regelingen en gunstige belastingafspraken»?
Zie antwoord vraag 2.
Is de Nederlandse bedrijfstak van VS Energy inderdaad nog altijd actief? Hoe valt dit te rijmen met alle sanctiepakketten en beloftes over de aanpak van oligarchen?
De sancties tegen Rusland hebben als doel om Rusland onder druk te zetten en de mogelijkheden tot oorlogsvoering zoveel als mogelijk te beperken. Het kabinet zet zich voortdurend in om deze druk te verhogen, inclusief door listing van oligarchen als dat daartoe bijdraagt. Hierbij gelden de uitgangspunten van juridische houdbaarheid, EU-eenheid en leveringszekerheid. Het bedrijf VS Energy vervult nog altijd een energievoorzienende taak in Oekraïne, voor de Russische invasie was dat voor 10% van de energiebehoefte. De Oekraïense staat is op dit moment bezig met het nationaliseren van de infrastructuur. Het is dan ook niet de doelstelling van de sancties om dit bedrijf op non-actief te zetten.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat de bezittingen van Russische oligarchen in Nederland alsnog worden geconfisceerd?
Binnen de Nederlandse rechtsstaat is confiscatie mogelijk op basis van een strafvorderlijke titel. Confiscatie kan plaatsvinden bij of na een veroordeling voor een strafbaar feit, doordat in de uitspraak zelf een verbeurdverklaring wordt uitgesproken of doordat in een aparte uitspraak een ontnemingsmaatregel wordt opgelegd. Dit geldt bijvoorbeeld voor zover de goederen en financiële tegoeden door middel van of uit de opbrengst van een strafbaar feit zijn verkregen. In het geval van ontneming kan het ook gaan om legaal verkregen vermogen als de rechter heeft beslist wat het wederrechtelijk verkregen voordeel is.
Bent u voornemens om opvolging te geven aan rechtshulpverzoeken van Oekraïne teneinde hun te helpen hun onderzoek af te ronden en indien van toepassing bezittingen te ontnemen?
Wanneer Nederland een justitieel rechtshulpverzoek ontvangt, wordt dit beoordeeld en waar mogelijk uitgevoerd op basis van de toepasselijke verdragen en de Nederlandse wetgeving. De (eerste) toets ligt bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die verzoeken die aan de voorwaarden voldoen ter uitvoering aanbiedt aan het openbaar ministerie. Het openbaar ministerie voert rechtshulpverzoeken uit in samenwerking met de politie of een van de bijzondere opsporingsdiensten.
Mogelijke rechtsbases voor strafrechtelijke samenwerking tussen Nederland en Oekraïne zijn het Europees Verdrag aangaande de wederzijdse rechtshulp in strafzaken (Straatsburg, 1959) en het Verdrag van de Raad van Europa inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven en de financiering van terrorisme (Warschau, 2005). Dit laatste verdrag ziet specifiek op de internationale samenwerking ten behoeve van het identificeren en opsporen van (crimineel) vermogen, het leggen van beslag en de confiscatie door de overname van elkaars confiscatiebeslissingen en de tenuitvoerlegging daarvan.
Hoe staat het verder met de aanpak van Russische oligarchen in Europa en Nederland? Wanneer krijgt de Kamer een update? Erkent u dat de grote woorden over een stevige aanpak vooralsnog nauwelijks worden waargemaakt?
Uw Kamer wordt regelmatig op de hoogte gehouden over de stand van zaken omtrent de oorlog in Oekraïne en de reactie daarop die Nederland gezamenlijk vormgeeft binnen EU-, NAVO- en internationaal verband. Onderdeel daarvan is de onverminderde voortrekkersrol van Nederland bij de ontwikkeling van nieuwe sanctiemaatregelen tegen Rusland om – waar mogelijk – de druk verder op te voeren. Voorts is uw Kamer het meest recent geïnformeerd op 21 april jl. over de stand van zaken omtrent de naleving van sancties in Nederland.2 Zoals toegezegd wordt uw Kamer na de zomer geïnformeerd over de discussie omtrent het gebruik van bevroren tegoeden voor de wederopbouw van Oekraïne.
Het bericht ‘Deense regering wil koranverbrandingen voorkomen met wet’ |
|
Stephan van Baarle (DENK) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Deense regering wil koranverbrandingen voorkomen met wet»?1
Bent u ervan op de hoogte dat ook Zweden de mogelijkheden onderzoekt om verbrandingen van de Koran te verbieden?
Wat is uw reactie op dit voornemen?
Bent u het eens met de Minister van Buitenlandse Zaken van Denemarken dat de koranverbrandingen beledigende en roekeloze daden zijn? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat koranverbrandingen of verbrandingen van andere religieuze geschriften niet onder de vrijheid van meningsuiting vallen? Waarom wel of niet?
Deelt u de mening dat het verbranden van een Koran, of een ander heilig boek, verboden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u, in navolging van Denemarken en Zweden, ook onderzoeken of het mogelijk is om koranverbrandingen en verbrandingen van andere heilige boeken, te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn u voorbeelden van andere landen bekend waar wetgeving bestaat die in Nederland implementeerbaar zou kunnen zijn om de verbranding van heilige boeken te verbieden?