Het bericht dat de zorgkantoren eerder bezwaar maakten bij het ministerie van VWS over de stapeling van kortingen waar ouderenzorgorganisaties mee te maken krijgen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat de zorgkantoren eerder bezwaar maakten bij u over de stapeling van kortingen waar ouderenzorgorganisaties mee te maken krijgen?1
Nee, de zorgkantoren hebben geen formeel bezwaar aangetekend, maar hebben wel hun zorg erover uitgesproken.
Wanneer was dit?
De zorgkantoren hebben hun zorgen schriftelijk kenbaar gemaakt in een ambtelijke brief van 21 maart 2023.
Hoe ziet dit bezwaar eruit?
De zorgkantoren gaven aan dat zij de korting juridisch kwetsbaar vonden in het licht van de onderbouwing van de af te spreken tarieven met zorgaanbieders. In overleg met de zorgkantoren is daarom in de voorhangbrief duidelijk aangegeven dat de besparingen vanuit de maatregel meerjarig contracteren taakstellend zijn in het licht van de overheidsfinanciën en dus ook via een algemene doelmatigheidsverbetering kunnen worden ingevuld.
Is dit bezwaar met de Kamer gedeeld? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik hiervoor heb aangegeven was er geen sprake van «bezwaren» maar van «zorgen» vanuit de zorgkantoren. Ik heb dus ook geen «bezwaren» gedeeld met de Kamer.
Kunt u een overzicht geven van de stapeling van kortingen waar de ouderenzorgorganisaties de afgelopen vijf jaar mee te maken kregen? Kunt u dit weergeven in een overzicht?
In de afgelopen vijf jaar (periode 2018 tot en met 2022) is er geen sprake geweest van kortingen op de ouderenzorg, maar zijn extra middelen beschikbaar gesteld. Via tabel 1 geef ik een overzicht van de financiële ontwikkelingen op het terrein van de uitgaven aan Wlz-ouderenzorg in de periode 2016–2022.
De uitgaven aan Wlz-verpleegzorg zijn in deze periode toegenomen van € 10,0 miljard tot € 15,9 miljard. Deze toename van € 5,9 miljard bestaat voor € 2,1 miljard uit extra middelen voor het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg, € 1,6 miljard om het toenemende aantal cliënten op te vangen en € 2,2 miljard voor de indexering van de tarieven in verband met loon- en prijsontwikkelingen.
In lijn met de ontwikkelingen uit tabel 1 zijn de NZa-tarieven voor verpleeghuiszorg tussen 2016 en 2023 met circa 50% verhoogd. De maximumtarieven voor de meest voorkomende prestatie in de verpleeghuiszorg (verblijf op basis van een zzp Verpleging & Verzorging 5, inclusief behandeling) zijn verhoogd van afgerond € 80.000 in 20162 naar afgerond € 123.000 in 20233. Voor een gemiddelde groep van acht cliënten die verblijven op basis van zzp V&V5 inclusief behandeling gaat het dus om een toename van afgerond € 640.000 in 2016 tot bijna € 1 miljoen in 2023.
In mijn brief4 naar aanleiding van de motie Den Haan heb ik de plussen en minnen voor de ouderenzorg vanaf 2023 opgenomen en toegelicht. Deze zijn opgenomen in tabel 2. De kern is dat ook na de maatregelen uit het coalitieakkoord en overige financiële bijstellingen op het terrein van de Wlz zowel op macro- als op microniveau sprake is van «minder meer» uitgaven. Het totaal aan beschikbare middelen voor de ouderenzorg in Wlz stijgt in de periode 2022–2027 met 2,4 miljard (nog ongerekend de indexatie voor loon- en prijsontwikkelingen).
Op basis waarvan bedacht u dat deze kortingen verantwoord zijn? Is er nog sprake van verantwoorde ouderenzorg? Zo ja, waar baseert u dat op?
Zoals hiervoor aangegeven zijn er in de afgelopen vijf jaar geen kortingen doorgevoerd. De integrale tarieven voor verpleeghuiszorg zijn in plaats daarvan tussen 2016 en 2022 met € 2,1 miljard verhoogd.
Aan de verlagingen op het kader zoals hiervoor aangegeven liggen maatregelen ten grondslag die de kosten voor de zorgaanbieders verminderen. Zo krijgen zorgaanbieders na de doorontwikkeling van het kwaliteitskader bijvoorbeeld ruimte om de zorg anders vorm te geven, met meer inzet van digitale middelen of samenwerking met informele zorgverleners.
Overigens ziet de IGJ toe op de kwaliteit van de ouderenzorg. De NZa houdt toezicht op de invulling van zorgplicht door de zorgkantoren en de adequate hoogte van het Wlz-budget. Hiermee zijn de randvoorwaarden geborgd voor een verantwoorde ouderenzorg
Wat is het totaalbedrag van de kortingen en bezuinigingen waar de ouderenzorgorganisaties de afgelopen vijf jaar mee te maken kregen?
Zoals ik heb toegelicht in mijn antwoord op vraag 6 zijn er de afgelopen vijf jaar per saldo geen bezuinigingen geweest op de Wlz-ouderenzorg. De uitgaven zijn toegenomen van € 10,0 miljard in 2016 (prijspeil 2016) tot € 15,9 miljard in 2022 (prijspeil 2022). Deze uitgaven groeien, rekening houdend met de maatregelen uit tabel 2, de komende jaren verder tot 18,3 miljard in 2027 (prijspeil 2022).
Is er nog sprake van toegankelijkheid van onze ouderenzorg? Zo ja, waar baseert u dat op?
De toegankelijkheid van ouderenzorg staat onder druk. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door demografische ontwikkelingen en een krappere arbeidsmarkt. Dit was voor mij ook de reden om het WOZO-programma samen met partijen uit het veld te starten om de transitie samen vorm te geven.
Overigens is de wachtlijst voor de toegang tot het verpleeghuis al vanaf 2022 stabiel en kunnen cliënten die urgent zijn of «actief moeten worden geplaatst» veelal binnen de treeknormen terecht in een verpleeghuis.
Hoe rijmt u de grote personeelstekorten in de ouderenzorg met het moeten ontslaan van zorgmedewerkers door de stapeling van kortingen op ouderenzorgorganisaties?
Deze ontwikkelingen kan ik niet met elkaar rijmen, al zal het op instellingsniveau altijd voor kunnen komen dat door aanpassingen in de bedrijfsvoering mensen hun baan verliezen. Echter zal in Nederland, maar ook regionaal, in de komende jaren de vraag naar zorgpersoneel blijven toenemen vanwege het toenemende aantal cliënten. Via het budgettaire kader van de Wlz stel ik daarom extra middelen beschikbaar zodat ouderenzorgorganisaties ook daadwerkelijk de middelen hebben om meer medewerkers in dienst te nemen.
Hoeveel ouderenzorgorganisaties geven aan door deze kortingen in financiële problemen te komen?
Er zijn vanuit verschillende regio’s in totaal acht brieven geschreven hierover en ca. 250 zorgaanbieders hebben een zaak tegen de zorgkantoren aangespannen.
Op basis waarvan legde u deze kortingen op? U beweerde toch dat er niet wordt bezuinigd op de ouderenzorg?
Zie het antwoord op vraag 6.
U beweerde toch dat de doorrekening van het Centraal Planbureau dat u stiekem 1,6 miljard euro bezuinigde op de verpleeghuizen in plaats van dat u de beloofde investering in extra personeel deed, niet klopt?2
Dat is correct. In mijn brief van 16 maart jl.6 heb ik toegelicht dat de taakstelling voor de doorontwikkeling van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg oploopt van € 100 miljoen in 2024 tot € 350 miljoen structureel vanaf 2026.
Waar staan deze kortingen in het regeerakkoord?
U treft de maatregelen op bladzijde 5 van de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord 2021–2025 «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst».
Hoe heeft u zich vergewist van steun in de Tweede Kamer voor deze kortingen? Welke partijen steunen deze kortingen?
Ik heb de maatregelen voorgehangen bij de (Eerste en) Tweede Kamer op 17 april 20237 Vervolgens is op 30 mei jl. een tweeminutendebat gevoerd en is op 31 mei gestemd over de ingediende moties. Een van de moties was om de maatregel uit te stellen of terug te draaien. Deze is door de Tweede Kamer verworpen.
Bent u bereid deze kortingen terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Recent heeft de Tweede Kamer in de procedurevergadering aangegeven de afschriften van de (meerjarige) Kaderbrieven Wlz controversieel te beschouwen. Op basis van de Wmg ben ik verplicht om na Prinsjesdag een budgettair kader Wlz voor 2024 definitief vast te stellen. De demissionaire status van het kabinet en de controversieel verklaring leiden ertoe dat ik het budgettair kader Wlz enkel voor 2024 vaststel. Het vaststellen van het budgettair kader voor 2025 en verder is aan een volgend kabinet. Ik acht het aangewezen om discussies met gevolgen voor de begroting, nu Prinsjesdag aanstaande is, ook in dat kader en bij de behandeling van de begroting van VWS met uw Kamer te voeren.
De aankomende alternatieve behandeling van werkelijke schade in het toeslagenschandaal |
|
Nicole Temmink |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wanneer u denkt de alternatieve behandeling voor het afhandelen van werkelijke schade met de Kamer te kunnen delen?
De begeleidende kamerbrief1 bij de meest recente VGR bevat de eerste contouren van de alternatieve aanvullende schaderoute. Kort daarop heeft uw Kamer een brief2 ontvangen met een eerste voorlopige uitwerking ervan. Hierover is uitgebreid met de Kamer gesproken in het debat van 29 juni jl.
Dit najaar wordt gestart met een proef voor deze route. De verwachting is dat we de eerste resultaten met de Kamer kunnen delen via de Voortgangsrapportage over de periode september–december 2023. Deze rapportage wordt begin 2024 aan de Kamer gestuurd.
Waarom denkt u dat werkelijke schade gecompenseerd kan worden met forfaitaire bedragen?
In het civiele schaderecht is het gebruikelijk om te werken met forfaitaire bedragen voor het compenseren van schade, daar waar geen concrete bepaling mogelijk is (bijvoorbeeld omdat dit een te grote bewijslast op de betrokkene legt of de concrete vaststelling zeer tijdrovend is).
In het geval van schade ontstaan door de KOT-problematiek is concrete bepaling soms lastig doordat de schade vaak (deels) een immaterieel karakter heeft, of omdat de schade lang geleden heeft plaatsgevonden. Het is hierdoor belastend en zeer tijdrovend voor de gedupeerde ouder om de schade in detail te kwantificeren. Forfaitaire bedragen, gebaseerd op de letselschadepraktijk, zijn hierdoor in veel gevallen passend om de schade te compenseren.
Indien het forfaitaire bedrag niet past bij de werkelijke schade van de ouder, staat de weg naar maatwerk open bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS).
Ziet u de grote kans op ondercompensatie niet, aangezien de forfaitaire bedragen niet een-op-een gebaseerd zijn op de opgelopen schade van de gedupeerde persoon?
De forfaitaire bedragen worden gebaseerd op de letselschadepraktijk en zorgvuldig vastgesteld en gevalideerd door onafhankelijke experts op dit gebied, in samenspraak met een groep gedupeerde ouders. Hierdoor is de verwachting dat de bedragen voor veel ouders passend zijn om de aanvullende schade te compenseren.
Er zullen zeker ouders zijn die in een situatie zitten, of hebben gezeten, die vraagt om een ander bedrag voor de geleden schade dan een gemiddeld bedrag. Voor deze ouders staat de mogelijkheid voor een behandeling bij de CWS altijd open.
Waar kan een gedupeerde naartoe als zij na de alternatieve behandeling nog steeds niet voldoende gecompenseerd is?
In het kader van «meer regie voor de ouder» kan de ouder zelf kiezen tussen de alternatieve behandeling of een behandeling bij de CWS. Als de ouder het aanbod in de alternatieve behandeling onvoldoende vindt kan de ouder alsnog naar CWS.
Waarom is niet mogelijk een dergelijke behandeling in te voeren aan het begin bij de integrale beoordeling, zodat het langst durende traject versneld wordt?
De integrale beoordeling stelt vast hoeveel gedupeerde ouders terugkrijgen aan onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag. Daarbovenop krijgt een ouder een forfaitair bedrag voor materiele en immateriële schade. Pas nadat deze bedragen zijn vastgesteld is het voor ouders mogelijk om te bepalen of een behandeling voor aanvullende schade relevant is. Momenteel vraagt 8% van de ouders na een integrale beoordeling een behandeling voor aanvullende schade aan.
Daarnaast is een reden waarom de behandeling van werkelijke schade lang duurt dat hiervoor schaarse expertise in letselschade nodig is. Als we deze expertise voor alle ouders inzetten aan de start van een integrale beoordeling betekent dit dat er veel minder integrale beoordelingen tegelijk kunnen plaatsvinden.
Kunt u toezeggen dat wanneer men kiest voor een forfaitair bedrag, een reeds toegekend bedrag op basis van een integrale beoordeling niet verrekend zal worden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het reeds toegekende bedrag in de integrale beoordeling bestaat uit verschillende componenten, zoals de onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag, een bedrag voor immateriële schade en een bedrag voor materiële schade.
De onterecht teruggevorderde kinderopvangtoeslag zal niet worden verrekend met het uit te keren bedrag voor aanvullende schade. De uitgekeerde bedragen voor immateriële en materiële schade worden wel verrekend.
Met deze methodiek sluiten we aan bij de werkwijze van de CWS.
Wat vindt u van dit advies van de Raad van State: «De bevindingen met betrekking tot de hersteloperatie tot nu toe laten zien dat hierin complexe en onverwachte vraagstukken opkomen. De ervaring om daarmee om te gaan is bij de huidige uitvoeringsinstanties geconcentreerd. Verwacht mag worden dat daarom de uitvoerder die deze taken zal gaan uitvoeren met grote regelmaat zal moeten overleggen met het ministerie en andere uitvoerders. Dit roept de vraag op welke efficiëntiewinst hiermee daadwerkelijk zal worden bereikt»?1 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Er is reeds ervaring opgedaan met het uitbesteden van onderdelen van de hersteloperatie. Denk hierbij aan het uitvoeren van de schuldenregeling en herstel voor ouders in het buitenland. We zien in de praktijk dat er zeker informatie-uitwisseling nodig is tussen de uitvoeringsinstanties, maar dat het ontlasten van de instanties in capaciteit en expertise opweegt tegen deze tijd die het kost om informatie uit te wisselen.
Er wordt gestart met een proef om te leren welke complexe en onverwachte vraagstukken opkomen. Daarbij wordt gezorgd voor een passende governance tussen de externe partij en het ministerie om deze vraagstukken tijdig op te lossen. Op basis hiervan vindt continu verbetering van het proces plaats.
Denkt u een externe partij te vinden die genoeg ervaring heeft om met deze talloze complexe en onverwachte vraagstukken om te gaan?
De verwachting is dat een coalitie van partijen gezamenlijk voldoende expertise heeft om een alternatieve behandeling voor aanvullende schade uit te voeren.
Denkt u dat het inschakelen van een externe partij daadwerkelijk effectiever en voordeliger is en zo ja, voor wie?
Ouders hebben in gesprekken aangegeven graag hun aanvullende schade te laten behandelen bij een partij buiten de overheid. Daarnaast is reeds ervaring opgedaan met het uitbesteden van onderdelen van de hersteloperatie. Denk hierbij aan het uitvoeren van de schuldenregeling en herstel voor ouders in het buitenland. De resultaten daarvan zijn positief. De UHT kan zich op deze manier focussen op het behalen van de doelstellingen voor de integrale beoordeling.
Opnieuw een rechtszaak van een gedupeerde vanwege uitblijvende beslissing van de herstelorganisatie UHT van de Belastingdienst |
|
Nicole Temmink |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Toeslagenouder Loes van Dam (38) neemt het in de rechtbank op tegen de Belastingdienst»?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) pas besloot met mevrouw in gesprek te gaan nadat er een rechtszaak diende?
Voorafgaand aan de beantwoording van deze vraag en de volgende vragen wordt opgemerkt dat het beleid is om niet in te gaan op individuele lopende rechtszaken.
Het uitgangspunt bij de hersteloperatie is om niet tegenover gedupeerde ouders te staan, en al helemaal niet in de rechtszaal. In de hersteloperatie wordt veelvuldig contact gezocht met ouders en wordt groot belang gehecht aan dat contact met de ouder. Eenzelfde geldt wanneer ouders verzoeken om informatie. Hierbij wordt samen met de ouder of diens vertegenwoordiger gekeken of en op welke wijze aan diens verzoek tegemoet gekomen kan worden. Zo wordt er aangeboden om specifieke stukken die de ouder zoekt te verstrekken en wordt bij deze verstrekking aangeboden om uitleg te geven om deze stukken te duiden. Dit alles om te voorkomen dat ouders zich tot een rechter behoeven te wenden. Dat is ook in deze zaak uiteraard gebeurd.
Dat betekent helaas niet dat altijd volledig aan de wensen van ouders tegemoet kan worden gekomen. Bijvoorbeeld omdat een verzoek om informatie wordt gedaan dat niet is afgebakend en na overleg ook niet tot afbakening gekomen kan worden, waardoor om die reden feitelijk niet kan worden tegemoet gekomen. Wanneer aan een verzoek om informatie niet tegemoet kan worden gekomen, staat het een ouder uiteraard vrij om een juridische procedure aanhangig te maken. Dat neemt niet weg dat het wordt betreurd dat ouders zich genoodzaakt zien om naar de rechter te stappen.
Erkent u dat het inzetten van de Landsadvocaat tegen de wil van de Kamer is, en kunt u verklaren waarom de Landsadvocaat toch is ingezet?2
Met de motie van het Lid Leijten c.s.3 is door de Kamer gevraagd om te onderzoeken hoe in bredere zin de inzet van de Landsadvocaat in toeslagenherstelzaken te stoppen, ook in lopende zaken. In reactie daarop hebben we reeds aangegeven de inzet van de Landsadvocaat breder te zullen beperken. Wanneer de Staat echter in een civiele procedure gedagvaard wordt, dan zal hij verweer moeten voeren. Zoals in de brief van 2 juni 20234 kenbaar is gemaakt, wordt de inzet van de Landsadvocaat beperkt tot de verplichte procesvertegenwoordiging in civiele procedures, zoals de onderhavige procedure.
Welke inzet heeft de UHT met de Landsadvocaat bepaald in deze zaak? Waarom is bijvoorbeeld niet ingezet op het voorkomen van een rechtszaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat het aangaan van een rechtszaak ten opzichte van de UHT komt door de weigerachtige houding om in gesprek te gaan en fatsoenlijk te luisteren naar gedupeerden? Zo nee, waarom was naar uw mening deze rechtszaak nodig?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 2.
Is het uw (en die van de UHT) bedoeling om gedupeerden af te schrikken van een integrale behandeling door ze abominabel te behandelen? Zo nee, waarom worden achterstanden dan niet fatsoenlijk opgelost?
UHT doet er alles aan om gedupeerden zo snel mogelijk te compenseren.
In de tweede helft van 2022 is gestart met het invoeren van een aantal relevante (proces)verbeteringen rondom de integrale beoordeling en de afhandeling van bezwaren. De meest recente Voortgangsrapportage over de periode januari–mei 20235 gaat nader in op de voortgang die inmiddels op deze maatregelen is geboekt. Hiermee lijkt het nog steeds haalbaar om circa 57.000 integrale beoordelingen te hebben afgerond in het eerste kwartaal van 2025, waar eerder nog moest worden uitgegaan van 2027.
In de Kamerbrief van 2 juni 20236 is ingegaan op een betere aanpak op voor ouders belangrijke punten waar momenteel onvoldoende voortgang is. De hoofdlijnen hiervoor zijn een alternatieve wijze van omgaan met verzoeken om vergoeding van aanvullende schade, waarbij anders dan voorheen de oorzaak van de schade (causaliteit) minder precies bekeken wordt en gewerkt wordt met standaard (forfaitaire) bedragen, een efficiëntere afhandeling van bezwaarzaken met minder processtappen en een eenduidigere wijze van dossierverstrekking.
Met de introductie van nieuwe laksoftware is de verwachting dat eind van dit jaar de achterstand op de verstrekking van hersteldossiers is weggewerkt. Daarnaast is in de Kamerbrief inzake Nadere uitwerking maatregelen Versneld Duidelijkheid voor Ouders van 23 juni 20237 een verdere versnelling op het verstrekken van dossiers aangekondigd, waarbij het zwaartepunt meer wordt gelegd bij snelheid en eenvoud, en minder bij de uitgebreide controle die nu op elk dossier plaatsvindt. Met het verkorten van het controleproces kan de komende maanden de oplevering van dossiers worden verdubbeld ten opzichte van het huidige tempo. Daarmee krijgen zo’n 1500 ouders de beschikking over hun dossier. Er wordt toegewerkt naar een situatie waarin ouders desgewenst direct bij de beschikking van hun integrale beoordeling hun dossier kunnen ontvangen.
Hoeveel geld is de UHT kwijt aan juridische procedures omdat zij niet bereid is om met gedupeerden in gesprek te gaan en snel met een besluit tot compensatie te komen? Kunt u deze kosten uitsplitsen in kosten voor mediation, kosten voor ingebrekestelling, kosten voor het voorbereiden van rechtszaken en advocaatkosten, en ook vermelden wat de kosten zijn van de inzet van personeel?
Het wordt ten zeerste betreurd dat het niet altijd mogelijk is om binnen een redelijke termijn besluiten te nemen die ook aan de wensen van de ouder tegemoet komen. We doen er daarbij alles aan om te voorkomen dat ouders zich genoodzaakt voelen om een juridische procedure te starten. We gaan daarbij altijd in gesprek met gedupeerde ouders, die al dan niet voornemens zijn om een rechtszaak te starten. Vanuit de UHT is er voortdurend contact met ouders, onder meer door persoonlijk zaakbehandelaren.
Uw vraag wordt zo begrepen dat wordt gevraagd naar kosten van juridische procedures, zowel civielrechtelijk en bestuursrechtelijk, als mediation, die worden gevoerd tegen ouders of waarbij ouders op een andere manier partij zijn. Het is evenwel niet mogelijk om alle kosten die in de vraag genoemd worden af te splitsen. Het is bijvoorbeeld niet mogelijk om personeelskosten die specifiek zien op (het voorkomen van) juridische procedures en het onverhoopt voeren van die procedures af te splitsen van reguliere personeelskosten. Een aantal kosten kan wel worden gegeven, namelijk de kosten voor mediation die geraamd zijn voor de komende drie jaar, de kosten die worden gemaakt voor het betalen van dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen en kosten voor verplichte vertegenwoordiging in civiele procedures.
Zoals in de meest recente Voortgangsrapportage over de periode januari–mei 20238 is aangegeven, is er tot peildatum 30 april 2023 ruim 25 miljoen euro aan dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen uitgekeerd. Voor 2023 is tot en met juli ruim 12,5 miljoen euro aan dwangsommen naar aanleiding van ingebrekestellingen uitgekeerd. Voor mediation in het bezwaarproces wordt naar verwachting over drie jaar ruim 38,5 miljoen euro uitgegeven, waarbij de verwachting ook is dat zonder deze mediation de totale kosten van het bezwaarproces ruim 44 miljoen euro zouden zijn.
Tot op heden is er ongeveer 300.000 euro uitgegeven aan advocaatkosten voor verplichte vertegenwoordiging in civiele procedures tegenover gedupeerde ouders.
Kunt u aangeven of in deze rechtszaak álle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overlegd en ook zijn gedeeld met de gedupeerde? Zo nee, waarom niet?
In algemeenheid geldt dat in elke rechtszaak de op de zaak betrekking hebbende stukken verstrekt worden. Vaak gebeurt dit door het hersteldossier te overleggen. Dit hersteldossier bevat in elk geval wat betreft de compensatie de op de zaak betrekking hebbende stukken. Wanneer er behoefte is aan specifieke aanvullende stukken, worden deze uiteraard verstrekt.
Het artikel ‘Vrees voor stijging gasprijs: ’Nederland onderschat risico’s’’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor stijging gasprijs: «Nederland onderschat risico’s»»?1
Ja.
Wat vindt u van de zrogen die worden geuit in het artikel? Onderschat u inderdaad de risico’s van mogelijke prijsstijgingen? Waarom wel of niet?
De energiemarkt heeft zich lange tijd in een onzekere periode bevonden door de oorlog in Oekraïne. Inmiddels zien we dat markt ten op zichtte van een jaar geleden een stuk rustiger is geworden. Het grootste gedeelte van de huishoudens heeft een tarief onder het prijsplafond en er is een ruim aanbod van vaste contracten door de komst van de nieuwe opzegregels, waar consumenten voor kunnen kiezen als ze prijszekerheid zoeken voor de komende periode. Daarnaast hebben de gasopslagen begin september een vulgraad van 95,3%, wat de risico’s beperkt voor wat betreft de leveringszekerheid voor de komende winter. Tegelijkertijd blijft het moeilijk om de risico’s van prijsstijgingen ver vooruit te kunnen inschatten. Het kabinet blijft daarom uiteraard de ontwikkelingen in de gaten houden.
Gezien het feit dat u eerder heeft aangegeven dat bij bepaalde, hoge prijzen de markt blijkbaar niet meer in staat is om vraag en aanbod bij elkaar te brengen op een redelijke manier en dat u heeft toegezegd om preciezer uit te werken en de Kamer te informeren wanneer u wil ingrijpen in de markt middels de Crisis- en herstelwet: kunt u aangeven bij welke prijs u wilt ingrijpen? Hoeveel meer huishoudens dreigen dan in energiearmoede te komen?
Op dit moment zijn de prijzen significant lager dan vorig jaar. Bovendien is er in tegenstelling tot vorig jaar sprake van een ruim aanbod aan vaste contracten op de markt, waar consumenten voor kunnen kiezen als ze prijszekerheid zoeken voor de komende periode. Ik zie daarom op dit moment geen reden om in te grijpen in de markt, maar ik houd uiteraard de situatie in de gaten. Hier worden onder andere de cijfers van het CBS en de energiearmoede monitor van TNO voor gebruikt. De eerstvolgende monitor van TNO zal in het eerste kwartaal van 2024 uitkomen. Uw Kamer zal vanzelfsprekend hierover geïnformeerd worden.
Is er inmiddels een alternatief voor het prijsplafond, waarvan u eerder aankondigde deze in mei te kunnen presenteren, voor het geval er weer een flinke stijging komt van de energieprijzen, en kan deze met de Kamer worden gedeeld?
Het kabinet heeft de Kamer op 28 april jl. met een brief (Kamerstuk 36 200, nr. 182) geïnformeerd over de maatregelen die worden overwogen ter ondersteuning van huishoudens die kwetsbaar zijn voor hoge energieprijzen na 2023. Naast het bredere vraagstuk rond bestaanszekerheid is in deze brief uitgebreid stilgestaan bij hoge energieprijzen en hoe kwetsbare gezinnen hierin tegemoetgekomen kunnen worden. De afgelopen maanden heeft een integrale weging plaatsgevonden van deze maatregelen en andere koopkracht maatregelen als onderdeel van de augustusbesluitvorming. De begroting voor 2024 zal uw Kamer op Prinsjesdag ontvangen.
Als het alternatief de nieuwe energiebelasting is met de extra eerste schrijf, kunt u dan voorrekenen wat dit voorstel betekent voor een huishouden in een slecht geïsoleerd huis, ofwel met een hoger dan gemiddeld gasgebruik?
Op Prinsjesdag maakt het kabinet bekend welke koopkrachtmaatregelen het neemt in 2024. Hier kan ik niet op vooruitlopen.
Welke mogelijkheden ziet u om minder afhankelijk te worden van de dag- en spotmarkt, en welke voor- en nadelen kleven aan elk van deze mogelijkheden?
Consumenten ondervinden minder gevolgen van eventuele schommelingen op de korte termijn markt indien zij een vast contract (met vaste prijs) kunnen afsluiten waarbij de leveranciers dan op hun beurt de inkoop voor deze (langere) contractperiode ook adequaat afdekken via langere termijn inkoopcontracten op de groothandelsmarkt. Randvoorwaarde is uiteraard dat er voldoende aanbod van gas beschikbaar is. Er zijn diverse maatregelen de voorbije periode getroffen om de fysieke levering van voldoende aardgas aan de Europese markt te borgen en de gasopslagen zijn voor de komende winter opnieuw tijdig gevuld. Het ministerie laat onderzoeken in hoeverre de Nederlandse markt bediend wordt met langetermijncontracten, of het wenselijk is dat dit aandeel wordt vergroot en wat de mogelijkheden zijn om dit te bewerkstelligen. Zo kan een zorgvuldige weging worden gemaakt of ingrijpen gewenst en effectief is.
Er zijn daarnaast diverse maatregelen getroffen om een breder aanbod aan contracten voor consumenten mogelijk te maken. In juni van dit jaar zijn de nieuwe regels ingegaan omtrent de opzegvergoedingen voor vaste contracten. Met deze nieuwe regels zullen de opzegvergoedingen beter aansluiten bij het reële verlies van de energieleveranciers in geval van een vroegtijdige overstap van de consument. Energieleveranciers lopen hierdoor niet het risico met duur ingekochte energie te blijven zitten. Dit helpt energieleveranciers om de benodigde energie voor een langere termijn in te kopen op de lange termijnmarkt.
Op dit moment is er ruim aanbod van vaste contracten. Ik ben blij dat het voor consumenten weer mogelijk is om een vast contract te kunnen afsluiten. Ik vind het belangrijk dat iedere consument een afweging kan maken over het soort contract dat bij zijn situatie past. Consumenten kunnen kiezen voor prijszekerheid door het afsluiten van een vast contract of juist kiezen voor een variabel contract en daarmee de keuze maken om mee te gaan met de prijzen van de markt die hoger of lager kunnen worden.
Er zijn overigens ook afnemers die in positieve zin gebruik maken van de korte termijn markt. Er is een groeiende groep consumenten die een dynamisch energiecontract afsluit. De energieprijzen zijn dan direct gekoppeld aan de prijzen op de spotmarkt. De prijzen voor elektriciteit veranderen dan per uur, voor gas per dag. In zogenaamde goedkope uren kan het dan voordeling zijn om meer stroom te gebruiken, in de duurdere uren is het dan juist voordelig om minder stroom te gebruiken.
De garnalenvissers die per 1 oktober een nieuwe vergunning op grond van de Wet natuurbescherming nodig hebben |
|
Peter Valstar (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Eline Vedder (CDA), Pieter Grinwis (CU) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u een update geven van de ombouw van de garnalenkotters casu quo van het verloop van de daarvoor in het leven geroepen subsidieregeling? Leidt het installeren, conform de voorwaarden, van de in de subsidieregeling genoemde SCR-katalysator daadwerkelijk tot het verstrekken van nieuwe garnalenvergunningen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb)? Kunnen de garnalenvissers daarmee op dezelfde visserijgebieden een vergelijkbare visserij-inspanning (visuren) leveren als in het nabije verleden?1
De subsidieregeling voor de katalysatoren is op 31 juli gesloten. In totaal zijn er volgens de cijfers van RVO 144 aanvragen ingediend voor de subsidie. RVO heeft op 120 aanvragen is inmiddels een besluit genomen. Tot slot heeft RVO 8 aanvragen ontvangen tot subsidievaststelling (na installatie van de katalysator).
Een aanvraag indienen staat vrij, de aanvrager is niet verplicht om een katalysator te installeren en aan te schaffen bij een verleende subsidiebeschikking. Na installatie is het ook aan de aanvrager om een definitieve subsidievaststelling aan te vragen. Voor RVO is daarom op dit moment niet duidelijk hoeveel katalysatoren er daadwerkelijk worden geïnstalleerd.
Het laten installeren en opvolgend in gebruik nemen van een SCR-katalysator danwel een schonere motor leidt tot fors minder emissies en daarmee tot minder depositie op de hiervoor gevoelige beschermde natuurwaarden.
Dit betekent dat met de inzet van dergelijke verduurzamende voorzieningen, er voor een individuele garnalenvissers meer beschikbare gebruiksruimte in de Wnb-vergunning mogelijk is ten opzichte van een bedrijfsvoering zonder een dergelijke verduurzaming.
Ook zonder verduurzamende voorziening is voor alle vergunningaanvragers gebruiksruimte beschikbaar, maar uiteindelijk wel beperkter dan met inzet van de verduurzamende voorzieningen. Of een individuele visser, ook met inzet van die voorzieningen, vanuit de Wnb-vergunning straks een vergelijkbare rendabele visserij kan realiseren als in het nabije verleden kan, is voor mij niet aan te geven. Dat is namelijk afhankelijk van meerdere factoren.
De mate van de uiteindelijk te realiseren visserij-inspanning hangt af van zeer veel andere factoren, zoals de brandstofprijzen, de vergunde maximale «ecologische visuren» per Natura 2000-gebied (ter bescherming van o.a. de zeebodem) en het in goed bevisbare dichtheden voorkomen van garnalen in de diverse gebieden. Door o.a. de natuurlijke omstandigheden en de juridische beperkingen in visgebied zal het niet altijd mogelijk zijn om de beschikbare uren ook daadwerkelijk te kunnen benutten. Deze visserij heeft nu eenmaal een zeer mobiel en fluctuerend karakter en het rendement van vissen is vaak zeer wisselend.
Hoeveel nieuwe schone scheepsmotoren en/of SCR-katalysatoren zijn sinds het instellen van de subsidieregeling reeds verstrekt? Kunt u de al dan niet gebrekkige voortgang in de verbouwing van garnalenschepen, op gebied van schone motoren, toelichten, mede in het licht van de binnenkort aflopende gedoogbeschikking en de door u en ons gedeelde wens om de garnalenvissers langjarig toekomstperspectief te bieden?
Allereerst ter verduidelijking: er is geen subsidie vanuit EMFAF beschikbaar gesteld voor schonere scheepsmotoren voor garnalenvissers: de subsidieregeling heeft uitsluitend betrekking op de aanschaf en installatie van SCR-katalysatoren. Zoals bij de beantwoording van vraag 1 aangegeven is op basis van de RVO cijfers niet aan te geven hoeveel katalysatoren geinstalleerd zijn. Echter, volgens de cijfers van de Vissersbond zijn er het moment van schrijven op 40 schepen katalysatoren geinstalleerd.
De beperkte voortgang in de verbouw van de betrokken vaartuigen vloeit voort uit de hiertoe vereiste, momenteel beperkte, beschikbare ruimte en capaciteit bij de hiertoe geëquipeerde installatiebedrijven. Volgens de cijfers van de Vissersbond is stand van zaken met betrekking tot de katalysatoren als volgt:
Katalysator/schonere motor reeds geïnstalleerd
40 vaartuigen
Installatie katalysator/schonere motor voor 1 oktober a.s. voorzien
16 vaartuigen
Installatie katalysator/schonere motor na 1 oktober a.s. voorzien
62 vaartuigen
Reeds besloten tot geen aanschaf katalysator/schonere motor
25 vaartuigen
Onbekend of tot aanschaf wordt overgegaan
24 vaartuigen
Onbekend wanneer aanschaf + installatie katalysator/schonere motor zal plaatsvinden
16 vaartuigen
Ik erken dat de beperkte capaciteit bij de installatiebedrijven omstandigheden zijn waarop de vissers geen tot zeer weinig invloed hebben, ondanks de wil van meerdere vissers om zo snel mogelijk tot installatie over te gaan en dus te verduurzamen.
Ik ben dan ook, vanuit de redelijkheid, voornemens de bestaande gedoogperiode te verlengen. Voor de af te geven vergunning ben ik voornemens de vissers met een bestelde katalysator in de periode daarna de ruimte te bieden om te vissen alsof de katalysator al is geplaatst. Ik ga hier in mijn antwoord op vraag 11 wat specifieker in.
Kunt u een update geven over de voortgang voor wat betreft het maken van een koppeling tussen de vergunningverlening en de ondertekening van een gedragscode, zoals voorgesteld in de handreiking vanuit het Ketenbreed Garnalen Beraad?2
Om te kunnen vissen in de Nederlandse Natura 2000-gebieden is een Wnb-vergunning nodig. De eerdere natuurvergunningen van de garnalenvissers liepen eind 2022 af. Er is onder diverse stringente voorschriften tot 1 oktober 2023 een gedoogbeschikking afgegeven vanuit een concreet zicht op legalisatie en de aanwezige overgangssituatie naar een meer duurzame sector (minder stikstof via een katalysator). Om die verduurzaming te kunnen inzetten, is overwogen dat de vissers daartoe ook de financiële ruimte voor moeten krijgen door, onder voorwaarden, tot 1 oktober te blijven doorvissen.
Momenteel wordt gewerkt, samen met de natuur en visserijorganisaties, aan een toekomstvisie voor de garnalensector. Op initiatief van de garnalensector wordt een gedragscode opgesteld die geldt voor de gehele keten van garnalen. Dus ook voor afslagen, verwerking en handel die binnen de gedragscode met de aanvoer van garnalenvissers werken. Uiteraard binnen de wettelijke bepalingen voor eerlijke concurrentie. En naast de publieke handhaving op de vergunning. Ik waardeer het dat de sector zelf initiatief heeft genomen om te komen tot deze gedragscode. De gedragscode zal ook onderdeel vormen van de toekomstvisie voor de garnalenvisserij. Een dergelijke gedragscode staat los van de te verkrijgen Wnb-vergunning.
Kunt u uitleggen waarom aan de kustvissers wel en aan andere scheepvaart geen stikstoftoets wordt gevraagd, terwijl deze andere scheepvaart zich (deels) wel in dezelfde gebieden als de kustvisserij afspeelt?
De garnalenvisserij wordt vanuit de Wet natuurbescherming in juridische zin aangemerkt als een nieuw project (dus geen bestaand gebruik) waarvoor op regelmatige basis bezien moet worden of zij een significant effect heeft op de relevante beschermde natuurwaarden. Juist ook omdat zij in omvang, intensiteit en locaties aan verandering onderhevig is.
Wanneer scheepvaart verbonden is aan een specifiek project en zich qua enkel de activiteit van het varen in de hoofdvaarwegen beweegt als onderdeel van het heersend verkeersbeeld in die vaarwegen, wordt aangenomen dat zij onderdeel uitmaakt van dat heersend verkeersbeeld zodra zij niet meer te onderscheiden is van het overige vaarverkeer in die vaarweg.
De vaarbewegingen van bijvoorbeeld de containerschepen die van en naar Nederlandse havens varen, zijn opgenomen in de (natuur)vergunning van de bijbehorende terminal/bedrijfslocatie, tot het moment dat deze schepen zijn opgegaan in het heersende vaarbeeld van de bulk aan vaartuigen die zich in die hoofdvaarwegen bevinden en zich niet meer van die grotere groep onderscheiden.
Zowel het varen buiten de hoofdvaarwegen als het vissen in deze hoofdvaarwegen zijn wèl onderdeel van het te toetsen project «garnalenvisserij» en beide activiteiten worden dus ook meegenomen in (o.a.) de stikstoftoets binnen de besluitvorming over een vergunningaanvraag.
Ik begrijp echter dat dit een lastige situatie is voor de sector en ga in overleg met de sector om te bezien of hiervoor een oplossing gevonden kan worden en kom hier zo spoedig mogelijk op terug.
Kunt u uitleggen waarom aan de kustvisserij een stikstoftoets wordt gevraagd, terwijl daar geen geschikt rekenmodel voor is?
Om de effecten van stikstofdepositie op omliggende Natura 2000-gebieden te kunnen beoordelen, moet dit eerst worden berekend met de AERIUS-Calculator. AERIUS Calculator bevat de best beschikbare methodiek om de stikstofdepositie als gevolg van een project te berekenen en wordt daarom toegepast bij toestemmingverlening. Deze methodiek kan ook gebruikt worden om om de effecten van scheepvaart, waaronder dus ook de diverse visserijen, te berekenen.
Ik erken echter dat de toepassing op specifiek het mobiele karakter van de garnalenvisserij lastig is en uitkomsten geeft die zich niet overal goed verhouden tot de bestaande visserijpraktijk. Ik zal hierover op korte termijn in overleg treden met de sector en deskundigen om te bezien of een oplossing mogelijk is en ik zal hier zo spoedig mogelijk op terug komen.
Deelt u de mening dat het gebruikte rekenmodel voor deze toepassing zodanig grofmazig is aangepast, leidend tot willekeurige uitkomsten die haaks kunnen staan op duurzaamheidsdoelen, dat het verstandig zou zijn om zowel een wetenschappelijk toets te laten uitvoeren op de geschiktheid van het rekenmodel voor deze toepassing, als een juridische toets op de wetgeving of het gebruik van dit rekenmodel werkelijk de enige manier is om aan wetgeving te voldoen?
Wanneer sprake is van een project dat leidt tot stikstofemissies, moet vastgesteld worden of sprake kan zijn van significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied door stikstofdepositie in dat gebied. Daartoe moet een berekening worden gemaakt met AERIUS Calculator. Dat betekent niet dat AERIUS Calculator op zichzelf de enige relevante informatie is binnen de vergunningverlening. Gezien het mobiele karakter van de garnalenvisserij ben ik daarom met de sector en deskundigen in gesprek om te bezien of een oplossing mogelijk is en ik zal hier zo spoedig mogelijk op terug komen.
Klopt het dat het model dat moet worden gebruikt in deze stikstoftoets zodanig afwijkt van het gebruikelijke model voor landgebonden puntbronnen dat het tot willekeurige uitkomsten leidt, die zijn vertaald naar een maximaal aantal visuren in grote hexagoon gebieden? Bent u het met het Ketenbreed Garnalen Beraad eens dat hiermee geen ecologisch en economisch efficiënte visserij mogelijk is?3 Kunt u dit antwoord onderbouwen? Wilt u hierbij tevens ingaan op de specifieke zorgen inzake het verdwijnen van de kleinschalige visserij?
Ik deel uw zorg over de problemen van de garnalenvisserij, daarom ben ik samen met de Minister van LNV, in overleg met de sector om gezamenlijk tot een oplossing te komen en na te denken over de toekomst van de sector. Ik zal dit de komende periode ook blijven doen en ik zal u hierover op korte termijn informeren.
Deelt u de zorgen over het risico dat hierdoor ontstaat op concentratie in hexagonen met rekenkundig, maar willekeurig, de meeste stikstofruimte, wat niet tot duurzame visserij leidt, maar tot intensivering in plaats van de in de gedragscode beoogde extensivering?
Ja, ik herken deze zorgen. Zoals aangegeven treed ik daarom in overleg met de sector en deskundigen om te bezien of een oplossing mogelijk is en zal ik uw Kamer daarna zo spoedig mogelijk informeren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de bijdrage van de garnalenvisserij aan de depositie op de relevante Natura 2000-gebieden minder dan 1 promille (<0,1 procent) is van de totale depositie? Hoe weegt u dit feit in relatie tot alle onzekerheden in de berekeningen van Aerius, waar reeds de vinger op is gelegd door de Commissie Hordijk in 2020? Biedt, naast de aloude adviezen van de Commissies Remkes en Hordijk, het recente advies «Normeren en beprijzen van stikstofemissies; sturen op stikstof» van ABD Topconsult geen betere handvatten voor de omgang met de garnalenvisserij dan de huidige stikstoftoets inclusief gemankeerde berekeningswijze?4
Bij toestemmingverlening moet voor ieder plan of project worden aangetoond dat het geen significante negatieve effecten op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden veroorzaakt. Deze toetsing staat los van het aandeel van een activiteit op het totaal aan stikstofdepositie op de natuur. Hierdoor zijn de genoemde onderzoeken ook niet direct toepasbaar.
Hoe verhoudt uw omgang met de garnalenvisserij tot op heden zich volgens u tot het vorig jaar ingezette stikstofbeleid van het inmiddels demissionaire kabinet, waarbij in lijn met de adviezen van de Commissie Remkes meer en meer op emissiereductie wordt gestuurd, wat heeft geleid tot reductiedoelstellingen voor stikstofoxide (NOx) van 25 procent in de sector mobiliteit en 38 procent in de sector industrie en voor ammoniak (NH3) van 41 procent in de landbouw de komende jaren? Hoe taxeert u in dat licht de inspanningen en de reductie in de garnalenvisserij van meer dan 90 procent door te investeren in SCR-katalysatoren of N-emissiearme motoren? Kunt u in dit licht nog eens goed naar uw antwoord op vraag drie kijken?
Het terugdringen van de stikstofemissies is nodig om de natuur te beschermen en de instandhoudingsdoelstellingen te halen. De inspanning van de garnalenvisserij is daarbij zeer groot en daarmee waardevol voor het herstellen van de balans tussen natuur en economie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 staat de toets die noodzakelijk is bij toestemmingverlening, helaas los van het landelijke beleid voor het reduceren van de stikstofemissies. Het is daarom ook noodzakelijk om toe te werken naar houdbare vergunningen en daarover zal ik u op korte termijn nader informeren.
Hoe wordt voorkomen dat de hele garnalenvloot per 1 oktober 2023 aan de kant komt te liggen, omdat er niet op tijd Wnb-vergunningen zijn verstrekt? Hoe borgt u dat deze Wnb-vergunningen ook betekenen dat er voldoende visuren mee kunnen worden gemaakt en u daarmee het perspectief geeft om de investering van de SCR-katalysatoren of nieuwe, schone motoren mee terug te kunnen verdienen?
Ik ben voornemens de bestaande gedoogperiode te verlengen tot de vergunning is afgegeven en binnen die vergunningen alle vergunningaanvragers tot een specifiek vast te leggen datum de stikstofruimte te bieden behorende bij de toekomstige situatie van een operationele katalysator. Deze verlenging zal ik aan stringente voorwaarden koppelen, waaronder een formeel bewijs dat de katalysator voor een bepaalde datum daadwerkelijk geïnstalleerd zal zijn. Ik stem de beoogde deadline af op de verwachte leverings- en installatietermijn van de katalysatoren.
De voorliggende vergunningaanvragen gaan uit van een specifieke omvang van het vissen en varen die door de aanvragers qua gebruiksruimte zodanig is ingeperkt dat zij tot een vergunbare situatie van deposities op de beschermde natuurwaarden leidt.
Bent u bereid om de gedoogbeschikking te verlengen met 15 maanden, conform de eerdere vraag van de sector, tot 1 januari 2025, onder voorwaarde dat:
Nee, daartoe ben ik niet bereid. Ik zet mij ertoe in om zo spoedig mogelijk tot vergunningverlening te komen en zal uw Kamer hierover nader informeren: op dat moment daarmee eindigt ook het gedogen. Ik verwijs in deze ook terug naar het antwoord op vraag 11 voor de ruimte die vissers krijgen totdat de katalysatoren geïnstalleerd zijn.
Het artikel ‘Yara tekent voor 1,5 megaton CO2-reductie in 2030’ |
|
Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Yara tekent voor 1,5 megaton CO2-reductie in 2030»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Wat is de overweging geweest van u om de expression of principles (principeovereenkomst) met Yara niet eerst met de Kamer te delen voor ondertekening, zeker nu u demissionair Minister bent?
In een Expression of Principles (EoP) worden de ambities en scope van het maatwerktraject beschreven. Een EoP is juridisch niet bindend. Er worden in een EoP geen juridisch afdwingbare verplichtingen van de Staat jegens Yara aangegaan en ook niet andersom. In een EoP wordt beschreven welke stappen het bedrijf wil zetten om sneller en ambitieuzer te verduurzamen in Nederland. Ook wordt met een EoP geen nieuw beleid opgesteld: het relevante staande beleid wordt gecommuniceerd. In lijn met deze redenering is de EoP met Yara, net als bij andere EoP’s die zijn gesloten voordat het kabinet demissionair werd, niet eerst met uw Kamer gedeeld. De EoP is een eerste, noodzakelijke maar niet juridisch bindende stap richting de uiteindelijke bindende maatwerkafspraken.
Is er ruimte voor de Kamer om de expressions of principles eventueel bij te stellen? Zo nee, welke rechten kan Yara hieraan ontlenen?
De maatwerkaanpak volgt een gefaseerde aanpak die duidelijkheid en transparantie biedt. Er wordt gewerkt van een EoP naar een Joint Letters of Intent (JLoI) naar uiteindelijk bindende maatwerkafspraken. Al deze (tussen)producten worden openbaar gemaakt.
In de EoP staan, zoals reeds in vraag 2 aangegeven, ambities omschreven voor de noodzakelijke verduurzamingsslag van het bedrijf. Een EoP is juridisch niet bindend, wat betekent dat er geen juridisch afdwingbare verplichtingen jegens de Staat worden aangegaan en andersom. Yara en de Staat kunnen dus ook geen rechten aan de EoP ontlenen. Wel biedt de EoP duidelijkheid over de verduurzamingsplannen van Yara. In de volgende fase wordt de EoP uitgewerkt in de JLoI, wat concreter en gedetailleerder inzicht geeft in de beoogde stappen in verband met de verduurzamingsopgave van het bedrijf. Gezien deze gefaseerde aanpak met duidelijke en transparante tussenstappen en gezien de niet bindende status van de EoP is er geen ruimte om de inhoud van de EoP bij te stellen.
Op welke termijn verwacht u – mits de maatwerkafspraken niet controversieel worden verklaard – de expression of principles om te zetten in een joint letter of intent (intentieverklaring), en bent u van plan om deze voor ondertekening voor te leggen aan de Kamer?
Met het oog op de timing van de investeringen, de algehele projectplanning voor de plannen en de internationale concurrentiepositie is het van belang dat de JloI van Yara voor het einde van 2023 getekend wordt.
De concept JLoI wordt, zoals ook gecommuniceerd in de Kamerbrief van 27 februari jl., voorgelegd aan de externe adviescommissie maatwerkafspraken verduurzaming industrie. De adviescommissie adviseert onder andere over de haalbaarheid, kosteneffectiviteit en het ambitieniveau.2 Met de externe adviescommissie is onafhankelijke advisering vooruitlopend op de bindende maatwerkafspraken geborgd. De JloI zal na ondertekening met het advies van de adviescommissie met de Kamer worden gedeeld.
Uit het persbericht over de intentieverklaring blijkt dat Yara de reductie wil bereiken met een combinatie van Carbon Capture and Storage (CCS), groene waterstof en nieuwe technologie2, in een ander persbericht staat dat de CCS wordt uitgevoerd in samenwerking met Northern Lights en dat er per 2025 800.000 ton CO2 zal worden opgeslagen3 – is dit de volledige CCS-component? En hoe groot is de relatieve bijdrage van de andere twee onderdelen?
Yara gebruikt een groot deel van de hoog zuivere CO2 die wordt afgevangen in het maken van ammoniak voor de productie van ureum en voor levering aan derde partijen, zoals de glastuinbouw en de voedingsindustrie. Met de huidige productie van Yara is dit zo’n 2.200.000 ton aan hoog zuivere CO2. Hiervan wordt 800.000 ton CO2 niet gebruikt, maar uitgestoten in de atmosfeer. Daarnaast heeft Yara de intentie om minder CO2 uit te stoten door onder andere te investeren in energie efficiëntere installaties, elektrificatie en het gebruik van hernieuwbare waterstof. Deze intenties zouden kunnen leiden tot een extra reductie van 700.000 ton CO2, waardoor Yara een totaal van 1.500.000 ton CO2 zou kunnen reduceren in 2030.
CCS is een tijdelijke oplossing, welke plannen zijn er om CCS weer af te bouwen? Wat is het tijdpad?
CCS van fossiele CO2-emissies is een noodzakelijke transitietechnologie. Aangezien er op de korte termijn onvoldoende betaalbare hernieuwbare waterstof beschikbaar is, kan Yara met de huidige ammoniakproductie niet in een keer volledig overstappen naar hernieuwbare waterstof. Deze overstap naar hernieuwbare waterstof en het ombouwen van de ammoniakfabriek in lijn daarmee, zal ook pas kunnen aanvangen bij voldoende zekerheid over voldoende beschikbare en betaalbare hernieuwbare waterstof. Daarom wordt er met CCS gestreefd naar maximale CO2-reductie. Door steeds meer hernieuwbare waterstof te gebruiken voor de productie van kunstmest zou Yara voor 2050 CO2-neutraal zonder CCS kunnen worden. Het precieze tijdspad van de afbouw van CCS is mede afhankelijk van de beschikbaarheid en prijs van groene waterstof.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt voor de levering van groene stroom voor het maken van de groene waterstof? Met welke partijen en per wanneer?
Het bedrijf beoogt voor de levering van waterstof aangesloten te worden op de hydrogen-backbone die gevoed zal worden door een breed scala aan waterstofleveranciers, inclusief import. De planning en de uitvoering daarvan wordt vastgelegd in het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK). Bovendien kan Yara een rol vervullen als systeem speler met flexibiliteit voor groene waterstofinname en indirect het elektriciteitsnet balanceren.
Welke concrete plannen liggen er voor de nieuwe technologie die moet leiden tot «energiebesparing te realiseren, lachgas te reduceren en machines te elektrificeren»?
Op dit moment is de EoP ondertekend en zijn er op alle genoemde onderwerpen op hoofdlijnen ambities uitgesproken. In de volgende fase zullen de projecten concreter en gedetailleerder worden uitgewerkt.
Welke verplichtingen zou de overheid aangaan ten aanzien van Yara als de expression of principles wordt omgezet in een joint letter of intent?
Zoals reeds in vraag 2 en 3 aangegeven, staan in een EoP onder andere de ambities en de scope van het maatwerktraject beschreven. Als de EoP van Yara wordt uitgewerkt in een JLoI, dan kunnen bij ondertekening van de JLoI onder meer inspanningsverplichtingen worden aangegaan door zowel de Staat jegens het bedrijf en andersom, bijvoorbeeld inspanningen ten behoeve van de realisatie van de beoogde verduurzamingsplannen.
Zit achter deze verplichtingen een analyse van de noodzaak van deze toezeggingen en van eventuele financiële of in-kind bijdragen vanuit de overheid, en kan deze analyse worden gedeeld met de Kamer?
Een eventuele financiële of in-kind inspanning van de Staat wordt uitgebreid en nauwkeurig geanalyseerd. Indien noodzakelijk geacht, worden in dit verband ook financiële, juridische en/of technische due diligence onderzoeken door externe partijen uitgevoerd. Daarnaast adviseert de externe adviescommissie over de concept JLoI. De adviescommissie adviseert nadrukkelijk ook over de doelmatigheid van de afspraken. Het advies van de adviescommissie wordt meegenomen en de bij ondertekening van de definitieve JLoI openbaar gemaakt en naar uw Kamer gestuurd.
Zit achter deze verplichtingen een analyse van hoe Yara past in de economie van de toekomst in bijvoorbeeld 2040 of daarna, en kan deze analyse worden gedeeld met de Kamer?
Over de visie van de industrie van de toekomst heb ik uw Kamer eerder geïnformeerd, onder andere in de Kamerbrief van 24 maart jl.5 Hierin heb ik het belang van een duurzame, toekomstbestendige industrie in Nederland toegelicht: deze is namelijk cruciaal voor het verdienvermogen en het vestigingsklimaat van Nederland. De industrie is belangrijk voor de Nederlandse economie en zorgt voor export, innovatie, productiviteit en hoogwaardige banen. Daarnaast hebben we de industrie nu en in de toekomst nodig: de producten van de industrie hebben we nog steeds nodig om ons dagelijks leven te ondersteunen, te vergemakkelijken en te verrijken. In deze brief heb ik ook toegelicht dat de kunstmestsector onderdeel is van de chemische industrie. Het is een kleine, efficiënte, zeer exportgerichte industrie die meerdere opties voor verduurzaming heeft.
Daarnaast heeft de analyse van Guidehouse6 het inzicht gegeven dat er voor de vier grootste industriële sectoren in Nederland (waaronder kunstmest) mogelijkheden zijn om te verduurzamen. Dit betekent dat we met de klimaattransitie niet op voorhand moeten kiezen voor bepaalde bedrijfstakken en/of clusters. Uiteraard kunnen individuele bedrijven alsnog besluiten dat zij niet in Nederland blijven of hun productie hier matigen.
De analyse van Guidehouse is de basis geweest voor de Routekaart verduurzaming industrie 1.0 die op 14 juli jl. is gepubliceerd.7 Deze Routekaart geeft inzicht in de belangrijkste mijlpalen in de komende jaren (zoals investeringsbeslissingen van zowel publieke als private partijen), die cruciaal zijn voor de verduurzaming.
Bent u voornemens tussen nu en de verkiezingen nog andere expression of principles of joint letters of intent te ondertekenen? Bent u bereid toe te zeggen dat u deze voor ondertekening aan de Kamer zal voorleggen, waarbij de fracties van GroenLinks en PvdA bereid zijn daarover snel te debatteren gezien de urgentie van het klimaatbeleid?
Voortgang houden in de uitvoering van de maatwerkaanpak is essentieel voor de klimaatdoelstellingen en voor het structurele behoud van een verduurzaamde basisindustrie in Nederland. Voor de verduurzamingsopgave van Nederland vind ik het van belang om EoP's op te stellen om zo concreter inzicht te krijgen in de plannen en ambities voor verduurzaming bij de grootste industriële uitstoters. Vervolgens kunnen deze EoP's omgezet worden in een JLoI met onder meer concrete inspanningsverplichtingen. Op 14 september jl. heb ik een EoP met Zeeland Refinery getekend8 en ik hoop de komende tijd nog een aantal andere ambitieuze EoP’s te tekenen en enkele JLoI’s af te ronden. Ik blijf uw Kamer meenemen door de verschillende tussenproducten (EoP’s en JLoI’s) openbaar te maken. Daarnaast is er een externe adviescommissie, die mede op verzoek van uw Kamer is ingesteld, waarmee onafhankelijke advisering vooruitlopend op de bindende maatwerkafspraken is geborgd. Het advies van de adviescommissie zal ook openbaar gemaakt worden, zodra de JLoI getekend is.
Het artikel 'Buitenlandse investeerders krijgen straks geen visum meer: ‘Doodzonde voor het ecosysteem’' |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bovenstaand artikel?1
Ja.
Bent u van mening dat de komst van vermogende vreemdelingen een positieve bijdrage kan leveren aan het Nederlandse vestigingsklimaat, en de financiering van startups aanzienlijk kan ondersteunen?
De ervaring van de afgelopen tien jaar is dat de komst van vermogende vreemdelingen naar Nederland slechts een marginale bijdrage heeft geleverd aan het Nederlandse vestigingsklimaat en de financiering van startups.
Zo ja, hoe verhoudt de beslissing om deze regeling af te schaffen zich tot dat uitgangspunt?
Het antwoord op vraag 2 is niet bevestigend.
Bent u van mening dat de uitvoeringskosten die gemoeid gaan met deze regeling niet als reden kunnen dienen om de regeling af te schaffen aangezien applicanten zelf verantwoordelijk zijn voor de kosten van hun applicatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)? (leges van 2.394 euro per persoon en voor de verlenging na drie jaar nog eens 1.197 euro).
Nee, want behalve de kosten van de concrete aanvragen die gedekt worden door de leges, maakt de IND ook kosten voor informatievoorziening, voor het in stand houden van systemen en voor het op peil houden van kennis bij medewerkers.
Hoe vaak is crimineel misbruik voorgekomen als gevolg van de regeling, gezien het feit dat artikel betoogt dat de regeling wordt afgeschaft omdat het risico op crimineel geld te groot zou zijn, iets wat u ook beschrijft in de voorpublicatie van 19 januari 2023?
Zowel in de brief van 11 januari 20212 als in de voorpublicatie van 19 januari 2023 is het risico op crimineel geld niet genoemd als reden van afschaffing van de toelatingsregeling. De belangrijkste reden is het minimale gebruik van de regeling. Bezien is of de toelatingsregeling kon worden aangepast met behoud van waarborgen tegen misbruik, en dat bleek niet goed mogelijk. Daarnaast spelen ook de kritische discussies over dit soort regelingen in Nederland en de EU een rol. Er zijn overigens geen signalen van crimineel misbruik.
Wil het schrappen van de regeling, en bijbehorende argumentatie rond de komst van crimineel geld, zeggen dat de Financial Intelligence Unit onvoldoende capaciteit heeft om voor deze regeling onderzoeken uit te voeren met een gedegen zekerheidspercentage?
Nee.
Bent u van mening dat het lage gebruik van de regeling mogelijk te wijten is aan onbekendheid van de regeling, gezien het argument in het artikel dat de afschaffing samenhangt met het lage gebruik van het visum?
Nee. Zowel bij de inwerkingtreding in 2013 als bij de wijziging in 2016 is uitgebreid publiciteit gegeven aan de toelatingsregeling, waarbij ook Nederlandse ambassades zijn ingeschakeld; desondanks is het aantal aanvragen minimaal gebleven.
Zou een adequate promotie vanuit het bedrijfsleven of een overheidscampagne kunnen bijdragen aan een hogere instroom van vermogende vreemdelingen?
Gelet op de ervaringen in het verleden acht het kabinet die kans niet groot. Om te investeren hoeft een derdelander niet in Nederland of de EU te verblijven. De investering is in de meeste gevallenslechts het middel om verblijf te krijgen. Het grootste «investor-visa» bureau, waar volgens het artikel in MT/Sprout Orangevisas een partnerschap mee heeft getekend, draagt dit expliciet uit. Ook Orangevisas stelt in het artikel in MT/Sprout: «in feite kopen de vermogende immigranten hun visa, ze zullen verder niet heel actief worden binnen het ecosysteem van startups en scaleups.» EU-lidstaten met soepeler criteria wat betreft te investeren bedragen of waarborgen tegen witwassen zijn dan aantrekkelijker dan Nederland.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van het bedrijf Orangevisas dat vermogende vreemdelingen wijst op deze regeling?
Ja.
Hoe reflecteert u op de claim van Orangevisas dat het gebruik juist op gang komt nu de coronapandemie achter ons ligt en er meer voorlichting is omtrent deze regeling?
Zoals hierboven aangegeven is het gebruik van de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders, ondanks voorlichtingscampagnes, beperkt gebleven. De coronapandemie heeft daar waarschijnlijk nauwelijks invloed op gehad, aangezien de toelatingsregeling al vanaf 1 oktober 2013 van kracht is.
Bent u bereid om het intrekken van de regeling te heroverwegen en de regeling langer de kans te geven?
Nee. Zoals in antwoord 5 is aangegeven heeft het kabinet twee keer de Tweede Kamer geïnformeerd over de afschaffing van de toelatingsregeling voor buitenlandse investeerders. Aangezien de Tweede Kamer geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit tot afschaffing van de toelatingsregeling, zijn de voorbereidingen tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 gestart en inmiddels in een vergevorderd stadium. Het kabinet ziet geen reden om het genomen besluit tot afschaffing alsnog te heroverwegen.
Bent u zich ervan bewust dat er voor vermogende immigranten, die geen vluchteling zijn en geen werk zoeken, maar wel willen investeren in Nederland, geen andere mogelijkheden zijn om een verblijfsvergunning te krijgen?
Tenzij de derdelander ook niet voldoet aan de voorwaarden van andere toelatingsregelingen dan die van vluchteling en arbeid, is er straks inderdaad geen mogelijkheid meer voor een vermogende immigrant om in Nederland te verblijven. Het hebben van een vermogen is op zichzelf ook geen reden om verblijf te verschaffen, en investeringen in het Nederlandse bedrijfsleven kunnen ook worden gedaan zonder dat de investeerder in Nederland verblijft.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Dat heb ik met genoegen gedaan.
Het vertraagd openbaar maken van kijkcijfers. |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Televisiewereld gooit roer om: kijkcijfers blijven voortaan geheim»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat kijkcijfers niet meer dagelijks gepubliceerd worden, maar voortaan met 6 dagen vertraging worden gepubliceerd?
Door het bestuur van het NMO, waar zowel de commerciële mediabedrijven, de NPO, het adverterend bedrijfsleven en verschillende mediabureaus onderdeel van uit maken, is besloten om de kijkcijfers te publiceren die een beter beeld geven van het kijken naar programmering. In plaats van de volgende dag enkel de kijkcijfers van het lineaire televisie kijken openbaar te maken, worden nu 6 dagen later de kijkcijfers inclusief het uitgesteld kijken openbaar gemaakt. Het live kijken en het uitgesteld kijken worden hierbij samengenomen. Die laatste vorm van kijken betreft in veel gevallen een steeds groter deel van het kijken naar een programma. Het is een andere manier van publicatie van kijkcijfers, waarmee NMO recht wil doen aan de hedendaagse manier van televisieprogramma’s kijken.
Bent u betrokken, dan wel gehoord, in het besluit om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren?
Dit besluit is genomen door het bestuur van het NMO. In de huidige wet- en regelgeving zijn er geen voorschriften opgenomen rond het publiceren van kijkcijfers voor de publieke omroep en er zijn hierover ook geen specifieke prestatieafspraken gemaakt. Ik heb zelf dan ook geen directe betrokkenheid bij dit onderzoek en het genomen besluit.
Vindt u dat er gegronde redenen zijn om niet gelijk over te gaan tot publicatie van kijkcijfers?
Het is een afweging van het NMO om de kijkcijfers, inclusief uitgesteld kijken, op een later moment te publiceren, in plaats van enkel de cijfers van het lineaire kijken een dag later openbaar te maken. Het is niet aan mij om deze afweging te maken, het NMO is vrij om dit zelf te beslissen. De omroepen willen daarmee bijvoorbeeld voorkomen dat op basis van onvolledige kijkcijfers televisieprogramma's te snel worden afgeschreven. De publieke omroep heeft daarbij specifiek de taak om een relevant bereik te halen waaronder onder verschillende leeftijdsgroepen. Zo kijken er volgens NMO meer jongeren uitgesteld en worden deze zo meegenomen in de bereikcijfers. NMO geeft aan dat dit bij sommige programma’s wel 30 procent aan kijkers kan schelen. Dit relevante bereik is bovendien één van de eisen aan de programma’s van de publieke omroep, daarnaast bijvoorbeeld ook dat deze evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand moeten zijn. Tot slot, zoals onder vraag 3 gesteld, zijn er in de huidige wet- en regelgeving geen voorschriften opgenomen met betrekking tot het publiceren van kijkcijfers en zijn hier voor de publieke omroep tevens geen specifieke prestatieafspraken over gemaakt.
Wat vindt u van de redenatie achter het voornemen om kijkcijfers niet meer dagelijks te publiceren, te weten dat Nationaal Media Onderzoek (NMO) ook de uitgesteld-kijken-cijfers mee wil meenemen in de definitieve cijfers?2
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk transparantie, juist bij de publieke omroep, altijd het uitgangspunt moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, daarom werken we samen met de publieke omroep hard aan transparantie op verschillende vlakken. Dit is onder andere terug te zien in het jaarlijks openbaar maken van cijfers en informatie in de NPO Terugblik, waaronder een rapportage over de NPO Prestatieovereenkomst. Hierin publiceert de NPO op genre-niveau cijfers en informatie. Er zijn zoals gezegd geen specifieke afspraken met de NPO over het publiceren van gegevens op programmaniveau.
Deelt u de mening dat door dit besluit het werk van journalisten onnodig bemoeilijkt wordt?
Journalisten krijgen informatie over kijkcijfers hierdoor minder snel tot zich. Wel is het zo dat wanneer de cijfers openbaar zijn, ze een accurater beeld geven over het aantal keer dat naar een televisieprogramma is gekeken.
Bent u bereid de NPO te vragen kijkcijfers alsnog dagelijks te publiceren? Zo nee, waarom niet?
In vervolg op mijn antwoorden bij vraag 6 en 7 zie ik geen reden om de NPO te vragen kijkcijfers dagelijks te publiceren.
Het bericht dat het rijbewijs steeds duurder wordt. |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in De Telegraaf met als titel «Rijbewijs wordt steeds duurder: «Rijles moet 70 euro per uur gaan kosten»»1?
Ja.
Vindt u het acceptabel dat het halen van een rijbewijs steeds duurder gaat worden?
Het is bekend dat de prijzen voor rijlessen de afgelopen jaren zijn gestegen. De kosten zijn ook voor rijscholen de afgelopen jaren gestegen. Het is te begrijpen dat rijscholen de prijzen verhogen om hun bedrijfsvoering gezond te kunnen houden. Deze prijzen worden daarbij mede door ontwikkelingen in de markt bepaald.
Wat zijn de tarieven in andere EU-landen, ondervinden zij ook hoge stijgingen en wat vindt u van het verschil tussen deze landen?
Het Ministerie van IenW heeft de tarieven 2022 in andere EU-landen onderzocht door te kijken naar de gemiddelde prijzen die een aantal landen zelf heeft ingevuld in een enquête in Europees verband. Uit de enquête blijkt dat de prijzen per lesuur in andere EU-landen vergelijkbaar zijn met die in Nederland. De gemiddelde tarieven liggen tussen de 55–75 euro. In 2022 was het gemiddelde tarief in Nederland 55 euro.
Uit gegevens over 2023 blijkt dat in de meerderheid van de lidstaten die vermeld stonden in de enquête van 2022, de kosten per lesuur zijn gestegen. Bijvoorbeeld in Frankrijk, waar de tarieven zijn gestegen van 55 euro per uur naar 65–75 euro per uur.
Het is belangrijk om op te merken dat de volledige kosten voor het behalen van rijbewijzen niet direct te vergelijken zijn met de kosten in Nederland. Dit komt doordat andere EU-landen verschillende systemen hanteren voor het behalen van een rijbewijs. Zo werkt België met een tijdelijk rijbewijssysteem, Oostenrijk heeft een terugkommoment met een bijbehorend examen, en Frankrijk en Duitsland hebben een systeem waarbij een minimum aantal lessen vereist is voorafgaand aan een toetsmoment.
Hoe draagt u er zorg voor dat het halen van een rijbewijs, nu en in de toekomst, toegankelijk blijft?
De overheid heeft beperkte mogelijkheden om directe invloed uit te oefenen op de tarieven die private rijscholen hanteren.
Met de maatregelen als voorgesteld door de commissie Roemer wordt gestreef naar kwaliteitsverbetering van de rijopleiding, vermindering van de lasten door standaardisatie en versterking van het opleidingsproces. Ook faciliteert het CBR zo goed mogelijk burgers met een mentale of fysieke beperking om, waar mogelijk, zo verkeersveilig mogelijk aan het examen en vervolgens aan het verkeer te kunnen deelnemen. Voor mensen die liever in een andere taal deelnemen aan het examen is het mogelijk om dit in het Engels of met een tolk te doen. Met deze aspecten kan de overheid invloed uitoefenen op de doelmatigheid en kosteneffectiviteit van het behandelen van een rijbewijs.
Bent u bereid om te kijken naar een verlaging van de tarieven van bijvoorbeeld het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) zodat een rijbewijs betaalbaarder wordt? Zo nee, welke acties neemt u om het halen van een rijbewijs goedkoper te maken?
Het CBR hanteert een tariefgestuurd organisatiemodel, waarin de kosten geïntegreerd worden in de tarieven. Het opstellen van deze tarieven is een beslissing van het CBR, waarbij voortdurend overleg met het ministerie plaatsvindt om te onderzoeken of er mogelijkheden zijn tot verdere optimalisatie. Dit is onderdeel van de gesprekken die plaatsvinden rondom de goedkeuring van de tarieven. Doelmatigheid blijft het gezamenlijke streven. Hierbij kijken we tevens naar markttrends en prijsveranderingen zoals die zich ook elders in de markt voordoen.
De dalende vaccinatiegraad |
|
Wieke Paulusma (D66) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Zorgen om dalende vaccinatiegraad Rijksvaccinatieprogramma» en «De vaccinatiegraad van Nederland loopt achter op de rest van de wereld»?1
Ja.
Deelt u de ernstige zorgen die inzake de dalende vaccinatiegraad, zoals de vaccinatiegraad bij baby’s voor mazelen die voor het eerst in jaren onder de 90% is?
Ja. De ontwikkeling van een dalende vaccinatiegraad is zorgelijk. Een daling van de vaccinatiegraad maakt dat de kans op uitbraken van infectieziekten toeneemt. Wereldwijd is er bijvoorbeeld een toename van mazelenuitbraken te zien, ook in Europa. Tegelijkertijd betekent een lagere vaccinatiegraad van een bepaald geboortecohort niet dat de vaccinatiegraad van de gehele bevolking meteen daalt. De kans op een landelijke uitbraak doet zich vooral voor als de vaccinatiegraad flink daalt gedurende een aantal jaar in een groot deel van de bevolking. Zover is het nog niet.
Wat is uw reactie op het feit dat de vaccinatiegraad van Nederland achter blijft op de rest van de wereld? Terwijl juist in landen waar de vaccinatiegraad eerder achterbleef deze nu weer toeneemt?
Zoals gedeeld in mijn Voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» van 29 juni jl.2, bevestigen de meest recente cijfers over de vaccinatiegraad van het RIVM dat de vaccinatiegraad voor alle vaccinaties verder is gedaald. Dat is zorgelijk. Door de diversiteit aan methodologieën van het meten van de vaccinatiegraad wereldwijd is een vergelijking maken gecompliceerd, maar er kan wel gesteld worden dat de vaccinatiegraad in Nederland nog altijd hoog ligt.
Bent u betrokken bij de gesprekken van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) om te kijken hoe de vaccinatiegraad kan worden verbeterd? Kunt u de Kamer hierover informeren?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties», zet ik in op het versterken van het vertrouwen in vaccinaties en het verhogen van de vaccinatiegraad. Dit wordt onderbouwd met onderzoek naar: (1) vaccinatiegraad naar subgroepen en regio’s/(deel-)gemeenten, en (2) drijfveren achter al dan niet vaccineren. Hiervoor heb ik het RIVM gevraagd nader onderzoek te doen. Met de uitkomsten van deze onderzoeken kan aanvullende inzet gericht op het verbeteren van de vaccinatiegraad volgen. In mijn volgende voortgangsbrief zal ik uw Kamer hierover informeren.
Bent u bereid om, zoals beschreven door het RIVM, belemmeringen voor ouders en tieners weg te nemen door meer mogelijkheden te creëren waar en wanneer ze vaccinaties kunnen halen? Bijvoorbeeld door mobiele prikpunten met vrije inloop op plekken waar de vaccinatiegraad laag is, gecombineerd met goede informatievoorziening?
Zoals gedeeld in de voortgangsbrief van 29 juni jl., zet ik samen met het RIVM en de jeugdgezondheidszorg (JGZ) in op zogenaamde veegacties. Hierin krijgen jongeren, die zich nog niet hebben laten vaccineren, alsnog de mogelijkheid om gemiste vaccinaties in te halen.
Daarnaast wordt de recente inzet tijdens de «Mis «m niet» week in het kader van HPV-campagne voor jongvolwassenen geanalyseerd om te bekijken of de daar ingezette acties ook van toegevoegde waarde kunnen zijn voor het RVP. Ik informeer uw Kamer hierover nader in mijn volgende voortgangsbrief.
Bent u bereid om, zoals beschreven door het RIVM, ouders meer gelegenheid te geven om in gesprek te gaan met professionals, bijvoorbeeld door het breder inzetten van de twijfel telefoon? Of door informatie te delen op plekken waar (aankomende) ouders komen, inclusief commerciële locaties zoals winkels waar babyspullen verkocht worden?
Voor intensiveren van gesprekken met twijfelaars sta ik zeker open, dit is eerder ook in beleidsaanpakken verwerkt. Enkele jaren geleden zijn er structurele middelen aan het gemeentefonds toegevoegd om de JGZ meer tijd te bieden om het gesprek aan te gaan met ouders met vragen over vaccinatie. Het is belangrijk om duidelijk te krijgen of nogmaals hierop inzetten zal leiden tot een verhoging van de vaccinatiegraad. Ik hecht eraan om de beschikbare middelen voor de meest effectieve maatregelen in te zetten. Of commerciële locaties daarbij wél in beeld komen, betwijfel ik.
Het onderzoek van het RIVM zal leiden tot meer inzicht in welke inspanningen op effectieve wijze kunnen worden ingezet of ontwikkeld om de vaccinatiegraad te verhogen en onvoldoende bereikte groepen beter te bedienen. Op basis van dit onderzoek zal ik bekijken wat gewenste aanvullende inspanningen kunnen zijn.
Bent u bereid om de grootschalige campagne voor de HPV-vaccinatie versneld te evalueren en de successen te gebruiken voor een campagne om de vaccinatiegraad in het algemeen te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hier zo snel mogelijk over informeren?
Het RIVM voert in samenwerking met de GGD’en de campagne voor de HPV-vaccinatie uit. Deze campagne wordt doorlopend geëvalueerd, en geleerde lessen worden geïmplementeerd in het vervolg van de campagne. Zoals aangegeven in mijn antwoord bij vraag 6, wordt er ook geanalyseerd welke acties ook van toegevoegde waarde kunnen zijn voor het RVP.
Bent u bereid om, gezien de alarmerende situatie, extra inzet te doen en/of daarvoor middelen vrij te maken om de vaccinatiegraad te verhogen?
Zoals gedeeld in mijn voortgangsbrief op de aanpak «Vol vertrouwen in vaccinaties» van 29 juni jl., zet ik op verschillende manieren in op het bereiken van een zo hoog mogelijke vaccinatiegraad. Met de huidige middelen is extra inzet mogelijk tot en met 2026. Boven op deze al ingezette acties en maatregelen zijn er op dit moment geen extra middelen beschikbaar voor extra inzet om de vaccinatiegraad te verhogen.
Kunt u deze vragen zo snel als mogelijk en en in zijn geheel beantwoorden?
Ja.
Het illegaal verzamelen van gegevens van uitkeringsgerechtigden door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) |
|
Sjoerd Warmerdam (D66), Stephan van Baarle (DENK), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «UWV verzamelde illegaal gegevens van uitkeringsgerechtigden» van 15 juli 2023?1
Ja.
Waarom is het UWV, ondanks waarschuwing en twijfel in mei 2022, toch doorgegaan met landelijke uitrol van deze vorm van monitoring?
Kort gezegd heeft dit te maken met het feit dat bij de ontwikkelaars van de risicoscan niet bekend was dat de IP-adressen die daarvoor werden gebruikt, waren verkregen uit cookies. Hoe dit in zijn werking is gegaan licht ik hieronder toe.
UWV heeft aangegeven dat er binnen de organisatie twee separate ontwikkelingen liepen die pas later met elkaar in verband werden gebracht. Het kon gebeuren dat de risicoscan verblijf buiten Nederland verder werd geïmplementeerd terwijl ook bekend was dat het gebruik van cookies in lijn moest worden gebracht met de Telecommunicatiewet (Tw).
UWV geeft aan dat zij gebruik maken van cookies om onder andere hun websites en daarmee de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden te verbeteren. Het plaatsen van die cookies gebeurde zonder toestemming van bezoekers van de websites. Binnen UWV was al eerder gewezen op het feit dat UWV hiermee in strijd handelt met de Tw. In november 2021 is binnen UWV opdracht gegeven om daarom o.a. een zogenaamde consent manager te plaatsen op de websites van UWV. Dit is in februari 2023 gebeurd. Met deze consent manager kan de bezoeker UWV toestemming geven voor het gebruik van cookies.
De gegevens, waaronder de IP-adressen die uit die cookies komen, worden bewaard en voor verschillende doeleinden gebruikt. Omdat er geen toestemming was gevraagd was dit in strijd met de bepalingen uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). UWV had de vergaarde gegevens niet mogen bewaren en inzetten. Voor wat betreft het bewaren van vergaarde gegevens verwijs ik verder naar het antwoord op vraag 23. Zie voor de ondernomen acties naar aanleiding hiervan ook het antwoord op vraag 4 en voor meer uitleg over het voormalig en huidig gebruik van cookies het antwoord op vraag 7.
In mei 2022 was de landelijke implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland afgerond. UWV geeft aan dat het tot dat moment bij UWV ontwikkelaars niet bekend was dat in de bron waaruit IP-adressen werden gehaald er sprake was van een verwevenheid met de eerder genoemde cookies. In de periode mei-juli 2022 ontstond er wel een besef dat een deel van deze gegevens via cookies werd verzameld. In de maanden juli-september 2022 kwam vervolgens binnen UWV de vraag naar boven of door de verwevenheid van IP-gegevens met cookies de risicoscan verblijf buiten Nederland al dan niet voldeed aan de AVG en Tw. IP-gegevens kunnen namelijk in principe wel gebruikt worden als kenmerk om risico’s te detecteren. Wat ook bleek uit de interne en externe toetsingen voorafgaand aan de implementatie van de scan.
Naar aanleiding van bovenstaande twijfels over en de complexiteit van deze doorwerking heeft UWV op 6 september 2022 extern juridisch advies gevraagd. Tegelijkertijd was het overwegende beeld – en daarmee de inschatting – van UWV op dat moment dat de wijze van verzamelen en het gebruik van IP-gegevens ten behoeve van de risicoscan verblijf buiten Nederland nog steeds mogelijk was.
Op basis van het externe conceptadvies op 18 januari 2023 heeft UWV de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging begin februari jl. stopgezet, omdat de verwerking van de gegevens niet voldeed aan de AVG en Tw.
Hoewel ook het externe juridische advies heeft bevestigd dat IP-gegevens op zich gebruikt kunnen worden als kenmerk, kan het niet op de wijze waarop UWV dit heeft gedaan via cookies. Daarnaast kwam in dat advies naar voren dat het structurele gebruik van IP-gegevens voor de risicoscan verblijf buiten Nederland niet proportioneel was.
Gezien het voorgaande heb ik met UWV afgesproken dat zij de sinds 2018 ontwikkelde wijze van risicobeheersing en risicocultuur tegen het licht houdt. In de Stand van de uitvoering zal ik uw Kamer hierover nader informeren.
Wat waren de bevindingen van de ethische commissie, genoemd in Nieuwsuur-uitzending van 15 juli 2023 over deze risicoscan?2
UWV heeft aangegeven dat er geen afgerond advies door de ethische commissie is gegeven. De Commissie Data Ethiek is begin 2022 opgericht en wordt ondersteund door een expertteam, dat bestaat uit UWV-medewerkers. Dit team heeft samen met een vertegenwoordiging van zowel gebruikers als de ontwikkelaar binnen UWV het IAMA (Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) ingevuld. Het IAMA zou worden voorgelegd aan de Commissie Data Ethiek. Dat is echter nog niet gebeurd, omdat het proces rond het IAMA is stilgelegd op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland is stopgezet.
Kunt u, in het licht van het feit dat in de beslisnota van 13 maart 2023 staat dat er in 2022 al twijfel was over de rechtmatigheid van de werkwijze, toelichten hoe er enerzijds twijfel was, maar aan de andere kant «alle seinen op groen stonden» zoals het UWV heeft gesteld in een uitzending van Nieuwsuur,?3
UWV heeft aangegeven dat voordat de risicoscan verblijf buiten Nederland in mei 2022 volledig is geïmplementeerd, deze uitvoerig is getoetst en gevalideerd door een externe partij. Ook is onderzocht door UWV of de maatregel rechtmatig was. Deze toetsen hadden een positieve uitkomst.
In de rapportage functionaris gegevensbescherming werd vanaf 2020 gesignaleerd dat met de inzet van cookies gehandeld werd in strijd met de Tw en de AVG. Naar aanleiding daarvan is onder andere besloten om hier een zogenaamde cookie consent manager voor te gaan bouwen. De ontwikkeling van een cookie consent manager heeft gedurende deze periode niet voldoende prioriteit gekregen. Bij de uitwerking van de consentmanager bleek ook dat de technische realisatie zeer complex was. Deze is uiteindelijk in februari 2023 geïmplementeerd.
In 2020 werden de signalen van de rapportage functionaris gegevensbescherming nog niet gekoppeld aan de (ontwikkeling van de) risicoscan. Die koppeling werd pas vanaf mei 2022 gelegd, na de afronding van de implementatie van de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit leidde tot de externe juridische adviesaanvraag in september 2022. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Gebruikt het UWV ook andere risicoscans? Zo ja, is het gebruik daarvan rechtmatig en proportioneel?
Ja. UWV gebruikt de risicoscan verwijtbare werkloosheid. Deze wordt gebruikt om te controleren op verwijtbare werkloosheid bij de aanvraag van een WW-uitkering. Daarnaast gebruikt UWV de sollicitatiescan. Deze sollicitatiescan (voorheen in de Stand van de uitvoering genoemd als risicoscan sollicitaties) heeft als doel om zicht te krijgen op uitkeringsgerechtigden die mogelijk niet effectief solliciteren, zodat UWV (na nader dossieronderzoek en indien noodzakelijk) hierover het gesprek kan aangaan met die uitkeringsgerechtigden. Deze sollicitatiescan heeft een andere insteek dan de twee andere scans omdat de sollicitatiescan door UWV wordt ingezet om een betere dienstverlening te bieden.
UWV geeft aan dat gegevens, voortkomend uit cookies, die in de risicoscan verblijf buiten Nederland gebruikt werden, niet gebruikt worden in de andere twee scans. In de pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is wel gebruik gemaakt van locatiegegevens afgeleid uit IP-adressen die voortkwamen uit een andere bron dan de cookies die gebruikt werden in de risicoscan verblijf buiten Nederland. Deze locatiegegevens werden op een andere wijze gebruikt in deze scan. UWV onderzoekt zekerheidshalve of dit gebruik rechtmatig en proportioneel was. Naar aanleiding van signalen uit deze pilotfase van de risicoscan verwijtbare werkloosheid is destijds onderzoek gedaan in hoeverre er sprake was van verwijtbare werkloosheid. Onderdeel van dit onderzoek was contact met uitkeringsgerechtigden. Daar zijn vervolgens gevolgen aan verbonden als was vastgesteld dat iemand verwijtbaar werkloos was. Deze locatiegegevens zijn in de uiteindelijke versie van de risicoscan verwijtbare werkloosheid niet gebruikt omdat deze informatie niet van toegevoegde waarde bleek.
Voor het landelijk in gebruik nemen van deze scans hebben verschillende zorgvuldigheidschecks plaatsgevonden door UWV, waaronder een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) en een externe toets. Zekerheidshalve controleert UWV intern de andere scans nogmaals op rechtmatigheid en proportionaliteit met een herijking van de GEB’s. Op beide scans zal opnieuw een externe toetsing plaatsvinden. Gedurende dit proces houdt mijn ministerie nauw contact met UWV. Ik zal uw Kamer nader informeren over de uitkomsten bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Wanneer was u op de hoogte van de onrechtmatige werkwijze van het UWV? Is de verwerking van IP-adressen gemeld in het verwerkingsregister, zo nee, waarom niet?
Zoals gedeeld tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid op 30 maart 2023, heeft UWV mijn ministerie op 20 januari 2023 op de hoogte gesteld van de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland.
UWV geeft aan dat de verwerking van IP-adressen is gemeld in het verwerkingsregister. UWV verwerkt het IP-adres voor drie doeleinden:
Deze verwerkingen zijn in te zien via het uitgebreide overzicht: uwv-en-uw-privacy.pdf.
Werden de cookies voor andere doeleinden dan deze risicoscan gebruikt, zo ja, welke precies?
Ja, UWV heeft aangegeven dat zij noodzakelijke cookies gebruiken voor toegankelijkheid en analyse van de website. Deze cookies kunnen niet geweigerd worden. Optionele cookies waarvoor wel toestemming gevraagd wordt, zijn gericht op dienstverlening en zogenaamde derde cookies om Youtube filmpjes op de site van UWV af te spelen. UWV vraagt sinds februari 2023 toestemming voor het plaatsen van functionele (noodzakelijke) en derden cookies. UWV deelt op hun website een volledig overzicht van cookies: Overzicht van cookies op uwv.nl | UWV.
Hoe reflecteert u op het feit dat het UWV de Centrale Cliëntenraad UWV (CCUWV) niet vooraf op de hoogte gebracht heeft van de plannen om op deze manier fraude op te sporen terwijl het UWV hiertoe verplicht is?
UWV hoort de Centrale Cliëntenraad tijdig op de hoogte te brengen van informatie die invloed kan hebben op de dienstverlening aan uitkeringsgerechtigden, zoals plannen om fraude op te sporen. UWV heeft dit omtrent de risicoscans onvoldoende gedaan. Dat is betreurenswaardig en de Raad van Bestuur van UWV heeft hiervoor excuses aangeboden aan de Cliëntenraad.
De betrokkenheid van de Cliëntenraad is van grote waarde voor de dienstverlening en UWV spant zich in om de leden zo volledig en transparant mogelijk te informeren over de ontstane situatie en verdere ontwikkelingen. Daarom vonden er in augustus en september 2023 extra informatiesessies plaats.
Klopt het dat u de Kamer bij het stopzetten van het algoritme de Kamer toentertijd niet heeft geïnformeerd, omdat het UWV dat niet wilde, ondanks dat uit een advies van de landsadvocaat al bleek dat de werkwijze niet voldeed aan de wet?
Dit klopt niet. De risicoscan is begin februari stopgezet. De Kamer is op 30 maart 2023 mondeling geïnformeerd tijdens het commissiedebat Uitvoering sociale zekerheid en op 21 juni 2023 in de Stand van de uitvoering sociale zekerheid4.
Kunt u uitsluiten dat de toepassing van het betreffende fraudemonitoringsmodel een (indirect) discriminerende werking heeft, zowel in de opzet als in de praktijk? Is er in de toepassing van het fraudemonitoringsmodel een selectie toegepast op kenmerken die mogelijk een (indirect) discriminerende werking kunnen hebben?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van juni jl. werkt UWV na de stopzetting van de risicoscan verblijf buiten Nederland aan een aangepaste werkwijze om de verwerking van gegevens te laten voldoen aan de wettelijke vereisten. In het onderzoek naar een aangepaste werkwijze, wordt zekerheidshalve ook gekeken naar andere kenmerken van de stopgezette risicoscan verblijf buiten Nederland. Ook kijkt UWV naar de kenmerken van de risicoscan verwijtbare werkloosheid en de sollicitatiescan. Dit omdat zowel UWV als ik er zeer aan hechten dat de opzet en werking van de scans voldoen aan de eisen en regels die gesteld worden op het gebied van privacy en gelijke behandeling, zodat er geen ongeoorloofde kenmerken meegenomen worden in de uitvoering. De afstemming tussen UWV en mijn ministerie hierover is nog niet afgerond. Ik zal uw Kamer hier verder over informeren bij de eerstvolgende Stand van de uitvoering.
Kunt u alle indicatoren en risicoselectiemechanismen uit het algoritme aan ons doen toekomen en bij elke indicator of risicoselectiemechanisme aangeven waarom deze is toegepast?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Daarnaast heb ik van UWV vernomen dat zij op dit moment nagaan op welke manier de transparantie rondom (risico)scans kan worden vergroot.
Volgens informatie van UWV werken zij met een combinatie van gedragskenmerken en persoonsgegevens (zoals IP-adres) in de risicoscans en niet met bijzondere persoonsgegevens (zoals geslacht of afkomst).
Kunt u nauwgezet uitleggen hoe mensen een risicoscore toebedeeld kregen en waar dat van afhing?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet in detail openbaar delen. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
UWV heeft in algemene zin het proces beschreven. Volgens UWV gaf de risicoscan op basis van gedragskenmerken en persoonsgegevens (waaronder IP-gegevens) een indicatie van een verhoogde kans op ongeoorloofd verblijf in het buitenland en een aanleiding om een onderzoek te starten. Om vooringenomenheid te voorkomen was 30% van de aangeboden signalen afkomstig uit een willekeurige steekproef uit het WW-bestand. Vervolgens werden deze signalen (70% scan / 30% willekeurig) beschikbaar gesteld aan medewerkers van UWV om op te pakken voor verder onderzoek. Het is belangrijk om te benadrukken dat de risicoscan niet bepaalde of mensen daadwerkelijk een overtreding hadden begaan. Beslissingen werden nooit automatisch genomen en bleven altijd mensenwerk. Deze werden altijd, op basis van zorgvuldig onderzoek, genomen door medewerkers van UWV. Onderdeel van dit onderzoek was altijd persoonlijk contact met de uitkeringsgerechtigde om zo te bepalen wat er aan de hand was en of iemand inderdaad de regels had overtreden. De medewerker verrichtte het onderzoek zonder enige kennis over welke kenmerken aanwezig waren en zonder te weten of het signaal uit de random steekproef kwam of uit de risicoscan. Dit om bias te voorkomen. Resultaat van het onderzoek was het al dan niet vaststellen van ongeoorloofd verblijf buiten Nederland.
Welke data, naast het via cookies verkregen IP-adres, heeft het UWV gebruikt? Is de data met andere overheidsdata van buiten de UWV gecombineerd, zo ja welke?
In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik niet openbaar maken welke data UWV naast het via cookies verkregen IP-adres heeft gebruikt. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan. Wel kan ik delen dat UWV de data gecombineerd heeft met andere overheidsdata van buiten UWV, namelijk met gegevens uit de Basis Registratie Personen (BRP). Dit betrof adresgegevens en gegevens over inschrijving in de BRP.
Heeft het UWV een mensenrechtentoets (IAMA: Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmes) toegepast voordat dit algoritme op landelijke schaal in gebruik is genomen, waar motie 26643–835 toe verplicht?4
UWV geeft aan dat in 2019 is gestart met het ontwikkelen van de risicoscan verblijf buiten Nederland. IAMA is in juli 2021 gepubliceerd en motie 26 643, nr. 835 is op 29 maart 2022 aangenomen. De implementatie van de risicoscan is in mei 2022 afgerond. Ten tijde van de ontwikkeling en de implementatie van de risicoscan was deze toets nog niet aan de orde. UWV is in november 2022 gestart met het invullen van het IAMA voor de risicoscan verblijf buiten Nederland. Dit proces was nog niet afgerond op het moment dat de risicoscan verblijf buiten Nederland werd stopgezet in februari 2023. Na het stopzetten van de risicoscan is het IAMA-proces ook stopgezet. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft ontwikkeld voor de risicoscan verblijf buiten Nederland zal het IAMA onderdeel zijn van de toetsing voorafgaande aan implementatie.
Is het UWV bereid om, in afwachting van een eventueel nieuw model, 100% steekproefsgewijs te werken? Zo nee, waarom niet?
UWV onderzoekt op dit moment wat een alternatieve manier van controle kan zijn. Eén van de mogelijkheden is een steekproefsgewijze controle. Uit onderzoeken blijkt wel dat de effectiviteit van steekproefsgewijs werken veel lager is dan de effectiviteit van risicogericht werken. Daarnaast levert steekproefsgewijs werken een grote belasting op voor uitkeringsgerechtigden als er geen aanleiding is om onderzoek te doen.
Bent u bereid te onderzoeken of steekproefsgewijs werken een vergelijkbaar resultaat oplevert als risicosturend werken? Kunt u de ontwikkel- en onderzoekskosten van risicosturend werken meenemen?
Risicoscans zijn een vorm van risicogericht handhaven en hebben als doel gericht te controleren op regelovertreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mogelijk de regels overtreden. Zo hebben de overige uitkeringsgerechtigden minder last van onderzoeken of controles. Na de WW-fraude van 2018 was het doel om meer en effectiever overtredingen aan te pakken.
UWV heeft tijdens het gebruik van de risicoscan het resultaat van de scan en van een willekeurige steekproef gemonitord. Daaruit is gebleken dat risicogericht werken een beter resultaat oplevert dan een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Dat wil zeggen dat er meer fraude wordt geconstateerd na onderzoek aan de hand van signalen vanuit de risicoscan dan vanuit een willekeurige steekproef uit de gehele WW-populatie. Medewerkers kregen signalen uit de risicoscan en uit de willekeurige steekproef aangeboden. Zij beoordeelden vervolgens of deze signalen onderzoekswaardig waren. De signalen die voortkwamen uit de risicoscan werden door medewerkers vier tot vijf keer vaker onderzoekswaardig bevonden dan de signalen uit de willekeurige steekproef, terwijl de medewerkers de herkomst van de signalen niet kenden. Een dossier is onderzoekswaardig wanneer een eerste onderzoek tot de conclusie leidt dat er meer onderzoek nodig is. In totaal zijn er op basis van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland 3.600 vervolgonderzoeken gedaan, 13% van deze onderzoeken leidde tot een sanctie in de vorm van een boete of een terugvordering.
UWV heeft in de uitvoeringstoets de ontwikkel- en onderzoekskosten voor de risicoscans verwijtbare werkloosheid en verblijf buiten Nederland vermeld. De structurele kosten zijn € 15,7 miljoen, maar waren lager in 2022 omdat personele uitgaven en uitgaven aan technologie lager waren in dat jaar. In 2022 kwam dit neer op € 11,7 miljoen. De incidentele kosten zijn € 4,4 miljoen in 2021, € 9,5 miljoen in 2022, en € 0,8 miljoen in 2023. Het gaat hierbij om kosten voor de implementatie van de risicoscans waaronder de kosten van de infrastructuur die gebruikt wordt voor alle drie de risicoscans. Het is niet mogelijk deze kosten uit te splitsen voor de verschillende scans.
Het UWV zegt nu volgens een nieuwe risicosturende manier te gaan werken, kunt u precies uitleggen hoe hier te werk gegaan zal worden? Hoeveel gaat dit kosten? Zal het UWV deze keer wel een mensenrechtentoets uitvoeren?
Zoals gemeld in de Stand van de uitvoering van 21 juni 2023, werkt UWV nog aan een nieuwe aangepaste werkwijze. Om deze in te kunnen voeren is meer onderzoek nodig. Omdat UWV nog bezig is met het ontwikkelen van de nieuwe werkwijze zijn ook de bijkomende kosten nog niet in kaart gebracht. Zodra UWV een nieuwe werkwijze heeft voor de risicoscan verblijf buiten Nederland, zal ook een IAMA onderdeel zijn van de toetsing die voor implementatie afgerond wordt (zie ook het antwoord op vraag 14). In de tussentijd blijft UWV op andere manieren controleren op ongeoorloofd verblijf buiten Nederland om zoveel mogelijk misbruik van werkloosheidsuitkeringen te voorkomen en op te sporen.
Bent u bereid deze details met de Kamer te delen (als het niet anders kan vertrouwelijk) alvorens dit nieuwe algoritme in gebruik wordt genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. In het belang van inspectie, controle en toezicht kan ik dit niet openbaar maken. Daarom bied ik uw Kamer, mede namens UWV, een vertrouwelijke technische briefing aan.
Bent u bereid om de totstandkoming van het fraudemonitoringsmodel, de toepassing en de vraag of er mogelijke gedupeerden zijn extern te laten onderzoeken?
Ik ben in gesprek met UWV om het hele proces te evalueren. Ten tijde van de ontwikkeling is UWV bijgestaan door externe partijen in de vorm van advies en externe validatie. De nieuwe werkwijze zal UWV ook extern laten toetsen. Daarnaast is het zo dat – zoals ook beschreven in de Stand van de uitvoering van 11 januari 2023 – risicoscans niet bepalen of mensen daadwerkelijk een overtreding hebben begaan. Ze geven een indicatie van een verhoogde kans op regelovertreding en een aanleiding om een onderzoek te starten.
Kunt u ons een overzicht doen toekomen van het aantal mensen dat door het fraudemonitoringsmodel is onderzocht, in hoeveel gevallen dat heeft geleid tot een gevolg voor de onderzochte en om welke verblijfslanden het gaat?
In totaal zijn er 3.600 zaken onderzocht door UWV naar aanleiding van signalen uit de risicoscan verblijf buiten Nederland. Van de onderzochte zaken is er in 460 gevallen (circa 13%) een onrechtmatigheid gevonden waaraan gevolgen zijn verbonden (zoals een boete, terugvordering en/of het stopzetten van de uitkering). UWV gaat deze 460 afgesloten zaken opnieuw onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat en dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Verblijfslanden worden niet bijgehouden door UWV. UWV kan daarom niet aangeven om welke verblijfslanden het gaat. Daarnaast is het niet relevant om welke verblijfslanden het gaat, het gaat erom of mensen met een WW-uitkering onrechtmatig buiten Nederland verblijven of niet.
Van hoeveel websitebezoekers heeft het UWV gegevens verzameld?
UWV geeft aan dat om de toegankelijkheid van de websites te optimaliseren en de dienstverlening te verbeteren UWV analytische data van alle websitebezoeken op UWV.nl en Werk.nl verzamelt. Deze websites zijn tot en met juli 2023 gemiddeld 76 miljoen keer per jaar bezocht.
Heeft het UWV de verzamelde gegevens sinds 2019 bewaard?
Ja, deze gegevens zijn bewaard. De onrechtmatig verkregen gegevens zijn ontoegankelijk gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 23.
Is het UWV bereid, met de kennis van nu, alle niet legaal verkregen gegevens te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
UWV geeft aan hiertoe bereid te zijn. Wel merkt UWV op dat sommige gegevens de aanleiding en/of onderdeel van de onderbouwing zijn geweest voor door UWV genomen besluiten. UWV zoekt op dit moment uit welke gegevens inderdaad verwijderd kunnen worden of dat er zwaarwegende redenen zijn om dat (nog) niet te doen. Ook heeft UWV besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken, waarbij de rechtmatigheid van de verkregen gegevens centraal staat. Dit kan leiden tot herziening. Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken in de eerstvolgende Stand van de uitvoering. Zie ook het antwoord op vraag 22.
Welk bedrag hebben de 3600 onderzoeken gekost en hoeveel hebben de 460 gevonden gevallen van fraude opgeleverd? Wegen de kosten op tegen de baten?
UWV heeft de taak om toe te zien op de rechten, plichten en rechtmatigheid die horen bij het ontvangen van een uitkering. Handhaving is van belang om het draagvlak voor sociale zekerheid te behouden en om misbruik te ontmoedigen. In 2018 ontstond maatschappelijke onrust naar aanleiding van mediaberichten over onrechtmatig gebruik van WW-uitkeringen. Vanwege de toezichtstaak van UWV en na Kamervragen en debatten, die hierop volgden, heeft mijn ministerie UWV de opdracht gegeven om strakker te handhaven op overtredingen in de WW. Onder meer door het ontwikkelen en beproeven van risicoscans. Dat heeft UWV vanaf 2019 gedaan, onder andere met de ontwikkeling van de risicoscan verblijf buiten Nederland. De inzet van de risicoscan gaat dan ook verder dan financiële baten en uit zich in een hogere detectie van overtredingen, een effectievere inzet van middelen, en het behoud van draagvlak voor de sociale zekerheid (zie ook het antwoord op vraag 16).
UWV geeft aan dat in de uitvoeringstoets is uitgegaan van jaarlijkse personeelskosten van € 1.662.000 en een afname van uitkeringslasten van jaarlijks tussen de € 1.536.000 en € 5.184.000. De 460 gevonden gevallen van fraude hebben geresulteerd in circa € 2,5 miljoen aan terugvorderingen en boetes. Deze cijfers kunnen wijzigen omdat UWV heeft besloten om de 460 afgesloten zaken te heropenen en opnieuw te onderzoeken. Ik zal uw Kamer hierover informeren via de volgende Stand van de uitvoering.
Acht u het bewaren en verzamelen van persoonsgegevens van alle websitebezoekers proportioneel? Hoe kijkt u naar de proportionaliteit van dit specifieke beleid?
Proportionaliteit vergt een afweging tussen de ingezette middelen en het doel dat gediend wordt. Deze moeten in redelijke verhouding tot elkaar staan. In het antwoord op vraag 22 en vraag 23 heb ik aangegeven dat onrechtmatig verkregen gegevens ontoegankelijk zijn gemaakt en dat gegevens indien mogelijk verwijderd zullen worden. Het verzamelen en bewaren van gegevens is alleen toegestaan indien wet- en regelgeving zich daar niet tegen verzet. Zoals omschreven bij vraag 7 mag UWV bijvoorbeeld wel gegevens van websitebezoekers bewaren voor het verbeteren van hun websites.
Toen in 2018 de WW-fraude aan het licht kwam, was er een duidelijke vraag vanuit de Kamer naar een strakkere aanpak van misbruik op onder meer ongeoorloofd verblijf in het buitenland. Om effectievere handhaving mogelijk te maken, heeft UWV vervolgens de risicoscan verblijf buiten Nederland ontwikkeld.
Hoewel het gebruik van IP-gegevens een effectieve indicator kan zijn voor het risico op ongeoorloofd verblijf in het buitenland, constateer ik op basis van het externe juridische advies dat het op deze schaal verzamelen van IP-adressen met behulp van cookies voor de risicoscan verblijf buiten Nederland en de separate handhavingsactiviteit IP-logging niet proportioneel was.
Kunt u reflecteren op de uitspraak «we werken op basis van vertrouwen», gezien alles wat we nu weten?
In de brieven van 18 juli 20226 en 30 juni 20237 over de herijking van het handhavingsinstrumentarium in de sociale zekerheid is toegelicht hoe er wordt gewerkt aan een handhavingsstelsel dat werkt vanuit vertrouwen, mét alertheid voor daadwerkelijk misbruik. Het doel is om bij de handhaving rondom uitkeringen en andere sociale regelingen een passende sanctie op te kunnen leggen, in plaats van dat standaard wordt uitgegaan van het opleggen van een boete. Daarom wordt meer ruimte geboden om aan te sluiten bij de persoonlijke omstandigheden van burgers.
Er komen meer mogelijkheden om te waarschuwen of zelfs af te zien van het opleggen van een sanctie. Tegelijkertijd blijven er voldoende mogelijkheden om daadwerkelijk misbruik aan te kunnen pakken.
Werken vanuit vertrouwen betekent niet dat handhaving niet meer aan de orde is. Het blijft van belang om misbruik te voorkomen, te bestrijden en om het draagvlak voor de sociale zekerheid te behouden. De maatschappij moet er op kunnen vertrouwen dat overheidsmiddelen op een eerlijke en rechtmatige manier verdeeld worden.
Risicogericht werken sluit daarbij aan. Het gebruik van risicoscans is – zoals eerder in de beantwoording is aangegeven – een vorm van handhaving die als doel heeft gericht te controleren op overtreding. Door het gebruik van risicoscans kan UWV zich richten op de uitkeringsgerechtigden die mógelijk de regels overtreden. Daardoor hebben de overige uitkeringsgerechtigden geen last van controle. Daarbij rust op de overheid de plicht om de handhaving op alle aspecten van geldende regelgeving zo zorgvuldig mogelijk vorm te geven.
Gezien het feit dat ook Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) in de afgelopen jaren ten minste drie keer gewaarschuwd is voor vooringenomenheid en het gebruik van mogelijk discriminerende criteria tijdens fraudecontroles; ziet u een structureler probleem bij de overheid met onrechtmatige gegevensverzameling in het kader van fraudebestrijding dan enkel dit specifieke geval bij het UWV? Hoe zet u zich in om dit eventueel structurele probleem op te lossen?
Het is op deze termijn niet mogelijk om een uitspraak te doen voor de overheid als geheel. Met UWV blijf ik in gesprek om de problematiek rondom de risicoscan verblijf buiten Nederland op te lossen en te zorgen dat ook andere processen conform de wet- en regelgeving zijn ingericht.
Het UWV gaf in Nieuwsuur aan dat de geldende wet complex is en pleit voor vereenvoudiging van de wet; welke vereenvoudiging wenst het UWV en hoe kijkt u hiernaar?
UWV geeft aan dat het geheel van de geldende wet- en regelgeving leidt tot complexe situaties, waarbij zowel het belang van controle en handhaving als van privacy- en gelijke behandelingswetgeving aan de orde is. Dit spanningsveld maakt een goede uitvoering van wet- en regelgeving soms ingewikkeld. Mijn ministerie zal in overleg met UWV bekijken waar sprake is van dergelijke complexe situaties en zoeken naar oplossingen daarvoor, om een goed evenwicht te behouden tussen het waarborgen van privacy en gelijkheid enerzijds en het effectief uitvoeren van handhavingstaken anderzijds.
Zo is mijn ministerie samen met UWV (en andere uitvoerders: de SVB en de VNG namens de gemeenten) bezig met onder andere de herijking handhaving sociale zekerheid8. Daarnaast zorg ik dat het beleid uitvoerbaar is voor onder andere UWV door samen in gesprek te blijven. Ook geven UWV en andere uitvoerders jaarlijks inzicht in de knelpunten waar burgers en professionals in de uitvoering tegenaanlopen in wet- en regelgeving.
Hiernaast werk ik samen met uitvoeringsorganisaties aan de vereenvoudigingsagenda9. Een voorbeeld hiervan is de vereenvoudiging van de Werkloosheidwet10. Mijn ministerie heeft een onderzoek laten uitvoeren naar de knelpunten in de WW. Uw Kamer wordt hier in het najaar over geïnformeerd.
Het artikel 'Italië begint met schrappen namen van niet-biologische moeders uit geboorteakten' |
|
Sjoerd Warmerdam (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat in Italië de namen van niet-biologische moeders van de geboorteakten van hun kinderen moeten worden gehaald, mede op aandringen van premier Meloni?
De Minister van Binnenlandse Zaken van Italië heeft, met verwijzing naar een uitspraak van het Italiaanse Hof van Cassatie, regionale overheden de aanwijzing verleend om de namen van niet-biologische vaders van de geboorteakten van hun kinderen te halen. Enkele regionale overheden zijn reeds gestart met deze processen voor zowel mannelijke als vrouwelijke stellen uit de lhbtiq+ gemeenschap.
Klopt het dat deze ouders hiermee bevoegdheden verliezen die horen bij het juridisch ouderschap, zoals het ophalen van de kinderen van school of het aanvragen van publieke dienstverlening namens het kind?
Het verwijderen van de namen van niet-biologische ouders van de geboorteakten van hun kinderen impliceert dat zij het juridische ouderschap verliezen. Het verlies van juridisch ouderschap kan er in algemene zin toe leiden dat het lastig is om landsgrenzen over te steken met de kinderen, er problemen ontstaan rond erfopvolging of -rechten, of dat ouders niet kunnen optreden als hun wettelijke vertegenwoordiger in zaken zoals medische behandelingen, kinderopvang en onderwijs. De daadwerkelijke gevolgen in Italië, die kunnen verschillen per regio of gemeente, zullen uit de praktijk moeten blijken.
Door het beëindigen van de gedoogpraktijk kunnen deze niet-biologische ouders niet langer het ouderschap via de gebruikelijke weg van bijschrijving verkrijgen. Onder deze gedoogpraktijk waren een aantal gemeentes overgegaan tot het bijschrijven van de namen van deze ouders op de geboorteakten zonder dat daarvoor de speciale procedure voor het verkrijgen van stiefouderschap (speciale procedure) werd doorlopen. Zowel het Italiaanse Constitutionele Hof als het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) oordeelden dat middels de speciale procedure de mogelijkheid bestaat voor het verkrijgen van stiefouderschap voor deze ouders. Voor deze procedure is toestemming van de rechter noodzakelijk.
Bent u van mening dat hiermee een barrière wordt opgeworpen voor het kind om verzorging te ontvangen van diens ouder?
Te allen tijde vindt het kabinet dat elk kind, waar ook ter wereld, het recht heeft op een stabiele en veilige thuissituatie ongeacht het geslacht of de seksuele oriëntatie van diens ouders of verzorgers. Het is niet in het belang van het kind als er onduidelijkheid bestaat over de juridische onzekerheid van het kind. Dit kan gevolgen hebben voor de rechtszekerheid, identiteit van het kind en de positie van het kind in de samenleving. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat dit in strijd is met artikelen 7 en 8 van het Verdrag voor de rechten van het kind, waarin het recht van kinderen wordt vastgelegd om hun ouders te kennen en door hen te worden verzorgd?
Het Kinderrechtencomité heeft nog geen uitgebreide jurisprudentie over dit thema. Het comité legt de term «ouders» breed uit en is van mening dat niet alleen heteroseksuele, biologische ouders daar onder vallen. Of alle vormen van ouderschap ook moeten worden erkend in een geboorteakte in de zin van artikel 7 is onduidelijk en daar heeft het Kinderrechtencomité zich nog niet uitdrukkelijk over uitgelaten. Wel is het in het belang van het kind om te weten wie zijn ouders zijn.
Het EHRM hecht in zijn jurisprudentie veel waarde aan het belang van het kind. Om deze reden vereist het recht op respect van het privéleven van het kind dat het nationale recht een mogelijkheid biedt voor de erkenning van een ouder-kindrelatie tussen het kind en een niet-biologische (wens)ouder. Het EHRM heeft zich meermaals uitdrukkelijk uitgesproken over situaties waarin een niet-biologische ouder niet erkend werd als ouder op een geboorteakte. Het EHRM oordeelde dat het niet in het belang van het kind is als er onduidelijkheid bestaat over de juridische ouders van het kind. Dit kan gevolgen hebben voor de rechtszekerheid, de identiteit van het kind en de positie van het kind in de samenleving.
Door het beëindigen van de huidige praktijk kunnen niet-biologische ouders niet langer het ouderschap via de gebruikelijke weg verkrijgen, maar moeten zij de speciale procedure doorlopen. Of deze in Italië bestaande mogelijkheid tot adoptie van een kind ter erkenning van het stiefouderschap van een niet-biologische ouder voldoet aan de vereisten van het EVRM of het IVRK zal door het EHRM of het Kinderrechtencomité moeten worden vastgesteld op basis van eventuele klachten hierover.
Kunt u zich voorstellen dat lhbti-personen, adoptieouders en ouders die gebruik hebben gemaakt of maken van draagmoederschap of kunstmatige inseminatie zich grote zorgen maken wanneer zij zien dat in EU landen hun rechten beperkt worden? Deelt u die zorgen?
Het kabinet heeft ook zorgen over de eventuele gevolgen van deze ontwikkeling. Het kabinet staat pal voor gelijke rechten van lhbtiq+ personen, ook binnen de Unie. Wij zien dit ook als onderdeel van de bescherming en de bevordering van de Europese waarden zoals verwoord in artikel 2 van het Verdrag betreffende de EU, waaronder de rechtsstaat en de eerbiediging van mensenrechten. Het bestrijden van discriminatie op grond van seksuele oriëntatie, genderidentiteit en genderexpressie is een prioriteit van het mensenrechtenbeleid en de inzet van het kabinet op deze thema’s. Het kabinet zet breed en stevig in op het behoud en de bevordering van gendergelijkheid, seksuele reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten van lhbtiq+ personen in de EU. Onderdeel van de Nederlandse inzet in de EU is tevens om de Europese Commissie scherp te houden en te ondersteunen in haar rol als hoeder van de verdragen. Daarnaast spreekt Nederland landen op alle niveaus – politiek en ambtelijk – aan op het behoud van onze Europese waarden.
Deelt u de opvatting dat dit besluit past in een trend waarin de rechten van vrouwen en lhbti-personen worden beperkt met een beroep op familiewaarden, zoals ook in Polen en Hongarije het geval is geweest?
Het kabinet maakt zich zorgen over de toenemende druk op gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Wij zien deze ontwikkeling als onderdeel van de druk op gelijke rechten van lhbtiq+ personen.
Zoals jaarlijks toegelicht in de Kamerbrief over voortgang Nederlandse inzet gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen is Nederland waakzaam en blijft zich inzetten voor de bescherming en bevordering van fundamentele waarden in de EU, waaronder gendergelijkheid, SRGR en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Het kabinet maakt zich daarom samen met verschillende gelijkgestemde lidstaten hard voor een EU waarin iedereen veilig zichzelf kan zijn en gelijke behandeling geniet, ongeacht genderidentiteit of seksuele oriëntatie. Mede in die context geeft het kabinet uitvoering aan de in het antwoord op vraag 5 genoemde inzet.
Bent u bereid om zich, eventueel in gezamenlijkheid met andere landen die deelnemen aan de Equal Rights Coalition, publiekelijk uit te spreken tegen deze inperking van de rechten van ouders en kinderen door Italië?
Een publieke verklaring binnen het verband van de Equal Rights Coalition over een landensituatie, al dan niet in gezamenlijkheid met andere landen, is een zwaar diplomatiek middel. Ter illustratie: de afgelopen keren dat de ERC zich heeft uitgesproken over landensituaties, betrof het de in Oeganda aangenomen anti-lhbtiq+ wetgeving waar onder andere een doodstrafclausule in stond, één van de meest vergaande anti-lhbtiq+ wetgevingen op dit moment in de wereld. De laatste ERC landen-verklaringen daarvoor betroffen de in Rusland aangenomen wetgeving over zogenaamde lhbt-propaganda, waarmee de rechten van lhbtiq+-personen in dat land ernstig zijn ingeperkt en elke uiting van lhbtiq+-identiteiten in feite gecriminaliseerd werden, en de ERC-verklaring over de Russische agressie tegen Oekraïne en de impact daarvan op lhbtiq+-personen. Het kabinet is van mening dat de situatie in Italië zorgen baart, maar dat een publieke verklaring op dit moment nog niet aan de orde is.
Bent u bereid om in gesprekken uw Italiaanse ambtsgenoot op dit specifieke punt aan te spreken en over het belang van het beschermen van de rechten van het kind, mensenrechten van lhbti-personen en gezinnen in het algemeen met haar te spreken?
Nederland spreekt met landen op alle niveaus, ambtelijk en politiek, over het behoud van deze Europese waarden en over onze zorgen inzake gendergelijkheid, seksuele en reproductieve rechten, alsook de positie en gelijke rechten van lhbtiq+ personen. Ook in gesprekken met Italië komen deze onderwerpen aan bod en zal specifiek aandacht worden gevraagd voor deze ontwikkeling. Daarnaast blijven de Nederlandse vertegenwoordigingen in Italië zich ten algemene inzetten voor het recht om jezelf te zijn en te houden van wie je wilt.
Heeft dit besluit gevolgen voor de erkenning van het juridisch ouderschap van Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven?
Het is nog onduidelijk welke (juridische) implicaties het besluit heeft voor Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven. In ieder geval is Italië als lidstaat van de Europese Unie immer verplicht om het Unierecht na te leven. Hoewel de regels inzake het huwelijk en het ouderschap tot de bevoegdheid van de lidstaten behoren, dienen lidstaten bij de uitoefening van die bevoegdheid het Unierecht in acht te nemen, en in het bijzonder, de vrij verkeersrechten van EU-burgers. Zo volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Stolichna (C-490/20) dat een geboorteakte, die twee personen van hetzelfde geslacht als ouders aanwijst en is afgegeven overeenkomstig het nationale recht van een lidstaat, erkend dient te worden in een andere lidstaat, opdat het kind met elk van zijn beide ouders zijn recht kan uitoefenen om vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven. Ook vanwege de mogelijke (juridische) implicaties voor Nederlandse niet-biologische ouders die in Italië wonen of daar tijdelijk verblijven blijft het kabinet de kwestie nauwgezet volgen.
De zaak Willem Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft het Openbaar Ministier (OM) of Justitie initiatief genomen om stukken van het strafdossier Willem Engel in te zien? Zo ja, is als die stukken geheim moesten blijven, daarmee niet een eerlijk proces geschaad?
Zoals ik in de eerdere beantwoording ook aangaf, kan ik geen uitspraken doen over specifieke VOG-aanvragen.2 Bij de VOG-beoordeling wordt beoordeeld of het justitiële verleden van iemand een bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij een VOG-aanvraag wordt het justitiële verleden van de VOG-aanvrager beoordeeld aan de hand van de functie die de aanvrager wil gaan vervullen. Justis raadpleegt hiervoor het Justitieel Documentatiesysteem (JDS). Naast justitiële gegevens kan Justis ook bij het openbaar ministerie inlichtingen inwinnen over strafzaken, als dit voor de beoordeling van de VOG-aanvraag noodzakelijk wordt geacht (artikel 36, derde lid, Wjsg). Justis doet dit als uit de gegevens in het JDS onvoldoende de context blijkt van die gegevens. Of er inlichtingen worden ingewonnen, is aan Justis om te bepalen.
Indien het OM op eigen initiatief stukken heeft gedeeld dan is dat beïnvloeding van de VOG-zaak (Verklaring Omtrent Gedrag), wat is de reden hiervoor?1
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het OM ook instructies gedeeld? Of zijn er instructies gedeeld met Justitie omtrent de VOG-afwijzing op 23 maart?
Nee. Zoals ik in de eerdere beantwoording heb aangegeven is er binnen het proces van de VOG-beoordeling geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden.3
Waarvoor is er afstemming geweest, gezien het feit dat er op 23 maart minimaal 4 (juridische) instanties zijn geweest die een beslissing hebben genomen over Engel (te weten het OM, Justitie, de bestuursrechter en het Gerechtshof)?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven4 ben ik niet bekend met enige afstemming tussen de door u genoemde instanties.
In het algemeen kan worden opgemerkt dat Justis inlichtingen kan inwinnen bij het openbaar ministerie over (lopende) strafzaken. Justis doet dit enkel ten behoeve van de duiding van aangetroffen justitiële gegevens.
Ten aanzien van de quarantaine kan ik in algemene zin opmerken dat gedurende de coronapandemie er in die periode sprake is geweest van een zogenaamde inkomstenprocedure voor nieuwe justitiabelen om verspreiding van het coronavirus zoveel mogelijk tegen te gaan. Plaatsing in quarantaine was in bepaalde gevallen onderdeel van deze procedure.5
Wie heeft die datum (23 maart) vastgesteld? En waarom? Had de timing van de quarantaine van Engel in de Penitentiaire Inrichting (PI) tot en met 23 maart 2022 hiermee te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat een directeur van een PI geen politiek mag bedrijven? Zo ja, hoe duidt u het afgebroken bezoek van Van Meijeren en het geannuleerde bezoek van Van Haga?
Ik deel, zonder daarmee een oordeel te geven over de onderhavige casus, de opvatting dat het niet tot de taak van een directeur van een PI behoort om politiek te bedrijven. Ik ga ervanuit dat u met het antwoord van de PI doelt op de e-mail die door de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, is gezonden aan het lid Van Haga op 28 maart 2022. Daarin heeft de directeur aangegeven dat dhr. Van Haga van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW). Het is daarmee niet zo dat leden van de Tweede Kamer te allen tijde toegang hebben tot een gedetineerde. Deze toegang is beperkt tot de reguliere bezoekuren.
Tijdens één van de genoemde momenten is een lid van de Tweede Kamer toegang tot de inrichting verleend, maar nadat bleek dat niet de juiste procedure was gevolgd omdat dit buiten de reguliere bezoekuren was, is het lid verzocht de inrichting te verlaten.
Deelt u de mening dat het antwoord van de PI laat zien dat er wel contact is geweest met derden? Deelt u voorts de mening dat door te insinueren dat de gedetineerde een verzoek voor hun bezoek moet indienen en dat zij tijdens het reguliere bezoekuur zouden moeten komen de status van geprivilegieerd bezoek wordt geannuleerd en het daarmee een schoffering van meerdere Kamerleden is?
Zie antwoord vraag 6.
Waarom was er sprake van een GRIP-registratie (Gedetineerden Recherche Informatiepunt)? Wie besluit tot een GRIP-registratie, gezien het feit dat Engel en zijn medestanders uitgesproken pacifisten zijn en door met een dergelijke registratie te werken eigenlijk karaktermoord word gepleegd?
Hoewel ik niet kan ingaan op individuele casuïstiek, kan ik in algemene zin aangeven dat informatieverstrekking vanuit DJI aan het GRIP zijn grondslag heeft in de beheersbevoegdheid die de directeur van de inrichting ontleent aan de Beginselenwetten, waarbij het onder meer gaat om orde- en veiligheidsbelangen en de voorkoming of de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Informatieverstrekking vanuit het GRIP aan de directeuren van de inrichtingen en aan DJI vindt zijn juridische grondslag in artikel 4:3, eerste lid, sub c, van het Besluit politiegegevens, juncto artikel 18, eerste lid van de Wet politiegegevens.
De door het GRIP ontvangen informatie wordt door het GRIP opgeslagen, bewerkt en veredeld en waar nodig gedeeld met de daartoe geautoriseerde partijen. Na onderzoek rapporteert het GRIP indien nodig zijn bevindingen aan de directeur in de vorm van een GRIP-rapport. Het GRIP-rapport komt tot stand onder verantwoordelijkheid van de Officier van Justitie van het Landelijk Parket.
Kunt u duiden waarom u op de hoogte werd gehouden, ook over de arrestatie? Was dit op uw eigen verzoek?
Zoals in eerdere beantwoording aangegeven6 wordt de Minister van Justitie en Veiligheid door het openbaar ministerie op hoofdlijnen geïnformeerd over het verloop van bepaalde strafrechtelijke onderzoeken voor zover de Minister dit nodig heeft, zoals wettelijk is geregeld in artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie. Door de Minister te informeren over de hoofdlijnen van een strafzaak – zoals een arrestatie – wordt zij in staat gesteld haar politieke verantwoordelijkheid te nemen voor de gedragingen van het openbaar ministerie. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft echter geen enkele betrokkenheid bij de inhoudelijke afwegingen die het openbaar ministerie in zaken maakt.
Ziet u in dat dit in combinatie met het feit dat u zich gedurende het onderzoek negatief heeft uitgelaten over de heer Engel persoonlijk, een probleem oplevert?
Het oriënterend onderzoek dat door het openbaar ministerie was ingesteld, waarnaar u verwijst, was eind januari 2022 al publiekelijk bekend. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zich in haar tweet van 1 februari 2022 in persoonlijke bewoordingen uitgelaten over wat zij vindt van uitspraken die gedaan zouden zijn door de heer Engel, zonder daar strafrechtelijke kwalificaties op los te laten. Het is aan het openbaar ministerie om de strafrechter te vragen juridisch over de uitspraken van de heer Engel te oordelen.
Was u inhoudelijk op de hoogte van de strafzaak op 1 februari 2022?
Zie antwoord vraag 10.
Had u moeten weten dat er een onderzoek liep in ieder geval vanaf 21 januari 2022 en dat achteraf gezien uw tweet op 1 februari 2022 wellicht in strijd met een goede procesorde en het politieonderzoek was?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat in één van uw antwoorden begrippen worden verwisseld, gelet op de zinsnede «Het belang van de verdachte» dat in het geval van Engel niet hetzelfde als «het belang van de staat»? Kunt u daarbij duiden waarom u ook verwijst naar strafrechtelijke documenten en/of informatie, hetgeen doet vermoeden dat u wél inhoudelijk op de hoogte bent gebracht over de zaak? Zou u, in het belang van transparantie, alle stukken willen delen, desnoods met redactie van persoonsgegevens van andere dan u of Engel?
Uit uw vraag kan ik niet opmaken in welke antwoorden de door u genoemde zinsnede zou worden genoemd waardoor het antwoord op deze deelvraag onbeantwoord moet blijven. Voor de overige deelvragen verwijs ik u naar eerdere beantwoording en het daarin genoemde Kamerstuk 2001/02, 28 362, nr. 2 waarin nader wordt ingegaan op de reikwijdte van artikel 68 Grondwet.7
Waarom stelt u dat er geen contact is geweest tussen de Nationaal Coördinator Terrorismebestreiding en Veiligheid (NCTV) en het OM over de strafzaak, ook niet indirect? Is er contact geweest direct of via andere personen of instanties over de heer Engel en/of stichting Viruswaarheid?
Zowel voor wat betreft de NCTV als voor het openbaar ministerie en de Minister van Justitie en Veiligheid verwijs ik u naar de beantwoording van uw eerdere vragen.8
Het is mij verder niet duidelijk welke personen of instanties u bedoelt waardoor ik uw laatste deelvraag niet kan beantwoorden.
Sinds welke datum wordt de heer Engel en/of stichting Viruswaarheid (nu Voorwaarheid) in de gaten gehouden, gemonitord of gevolgd (zie WOO LIMC spotrep Viruswaanzin)? Welke juridische grondslag is hiervoor gebruikt?
De suggestie die in de vragen besloten ligt, herken ik niet. Wat betreft de referenties naar het LIMC, verwijs ik naar eerdere antwoorden van het kabinet hierover.9 De NCTV heeft de heer Engel en/of de stichting Viruswaarheid niet in de gaten gehouden, gemonitord of gevolgd.10 De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
Welke gegevens zijn opgeslagen? Waar worden deze bewaard?
Zie antwoord vraag 15.
Welke onderdelen zijn hier naast het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC), de NCTV en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) bij betrokken?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u op de hoogte van het lekken van informatie uit het dossier Engel naar de pers en naar derden?
Nee.
Bent u bekend met het feit dat op 20 januari 2022 en 3 maart 2022 tweets verschenen van Dikkeboom (een online belager van Engel), dit daags voor de officiële bekendmaking van het onderzoek (21 januari 2022) en de arrestatie (16 maart 2022)?
Ik was niet bekend met de in vraag 19 genoemde tweets of het door u aangehaalde artikel van Vandaag Inside van 1 februari 2023. Het is niet aan mij om in te gaan op wijze waarop Vandaag Inside aan zijn informatie komt en wanneer zij overgaan tot het publiceren daarvan. Mij is niet gebleken van een mediacampagne van het OM – in welke vorm dan ook – tegen de heer Engel.
Wat vindt u van het feit dat hiermee duidelijk is dat het OM derden gebruikt om een mediacampagne tegen Engel te voeren? Deelt u de mening dat dit een zeer kwalijke zaak is?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bekend met het feit dat op 1 februari 2023 Vandaag Inside al weet te melden dat het OM in hoger beroep gaat, een dag voor het persbericht van het OM? Deelt u de mening dat ook hieruit is af te leiden dat het OM niet alleen persberichten stuurt, maar een mediacampagne voert? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet is toegestaan?
Zie antwoord vraag 19.
Waarom heeft mevrouw Kaag afgezien van een aangifte? Deelt u de mening dat het opmerkelijk is te noemen dat Dikkeboom een aanvullende aangifte deed namens Kaag wegens bedreiging (art 285 SR), daags nadat Kaag aangifte zou doen? Deelt u voorts de mening dat er hier sprake lijkt te zijn van verregaande afstemming?
Iedereen is vrij om een aangifte in te trekken of door te zetten, ik heb daar als Minister geen rol in en zal dan ook niet verder ingaan op uw vraag.
Bent u bekend met het feit dat er vragen over de financiële transparantie over mevrouw Kaag zijn geuit door Engel op Twitter op 9 januari 2022? Zo ja, in hoeverre is er contact geweest met Twitter over het Engel/Viruswaarheid-onderzoek vanuit de overheid?
Ik was niet bekend met de door u aangehaalde vragen die op 9 januari 2022 zouden zijn geuit.
Bent u bekend met het feit dat in 2020 de AIVD minimaal één persoon uit de directe omgeving van Willem Engel heeft geïnterviewd? Bent u voorts bekend met het feit dat dit naar aanleiding was van het lid zijn van de medische Whatsappgroep gelieerd aan Viruswaarheid? Waarom was dat?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
Bent u bekend met het feit dat deze persoon op Facebook is afgeschermd van Engel? Zo ja, in hoeverre werken social media samen met overheidsdiensten om te monitoren en af te schermen?
Hiermee was ik niet bekend.
Bent u bekend met het feit dat in de WOO over de massa-aangifte tegen Engel melding wordt gemaakt van de map Bekende Nederlanders? Wat vindt u van het feit dat in meerdere artikelen in het nieuws duidelijk is geworden dat politie en justitie burgers illegaal in de gaten hielden? En is dat hier ook het geval?
Voor het archiveren en het gemakkelijk terugvinden van meldingen die het openbaar ministerie naar mijn ministerie stuurt op grond van artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie zijn digitale mappen aangemaakt. De map «bekende Nederlanders» was onderdeel van een mappenstructuur die in 2022 gebruikt is om dergelijke meldingen te archiveren. Van het «illegaal in de gaten houden van burgers» is geen sprake.
Bent u bekend met het feit dat de politie de vergaarbak Viruswaarheid erkent, sterker nog dat na verwijdering er een nieuwe is aangemaakt? Bent u het ermee eens dat deze praktijken niet horen in een rechtstaat?
Het is niet aan de Minister van Justitie en Veiligheid als stelselverantwoordelijke of aan mij om in te gaan op individuele casuïstiek onder andere vanwege de privacygevoelige en operationele informatie die dit kan omvatten.
In zijn algemeenheid is het zo dat de politie als taak heeft de strafrechtelijke rechtshandhaving en het handhaven van de openbare orde. Het is noodzakelijk dat de politie informatie verzamelt om deze taken uit te kunnen voeren. Dit doet de politie onder andere op basis van artikel 3 van de Politiewet 2012, mits de vergaring niet meer dan een geringe inbreuk maakt op iemands persoonlijke levenssfeer. Hierover heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer uitgebreider geïnformeerd in het Halfjaarbericht politie van juni jl.11 Het vergaren van informatie voor deze doelen is als zodanig dan ook niet illegaal en de Minister van Justitie en Veiligheid herkent zich niet in het beeld dat met deze vraagstelling wordt geschetst.
Burgers kunnen, wanneer zij hiertoe aanleiding zien, gebruik maken van het zogenaamde «inzage en correctierecht». Dat betekent dat burgers een schriftelijke aanvraag kunnen doen bij politie om een overzicht van persoonsgegevens die de politie over hen heeft vastgelegd. Als een burger van mening is dat de opgeslagen informatie onjuist is, kan er een correctieverzoek worden ingediend. Vanwege privacyredenen kan iemand alleen voor zichzelf een inzage en/of correctieverzoek doen. Via de politiewebsite zijn de contactgegevens van de privacydesks per regio te vinden.12
Erkent u dat politie en justitie illegaal burgers in de gaten hield?
Zie antwoord vraag 27.
Zijn deze praktijken nog gaande?
Zie antwoord vraag 27.
Zijn deze inmiddels gelegaliseerd? Zo niet, wat is er gedaan om deze vergaarbakken te verwijderen? En wat kunnen individuele burgers doen om uit deze bakken te worden gehaald?
Zie antwoord vraag 27.
Het artikel VNG waarschuwt voor tekort aan stembureauvrijwilligers bij volgende verkiezingen |
|
Joost Sneller (D66), Hans Teunissen (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Welke concrete acties heeft u ondernomen na eerdere alarmerende signalen over het aantal stembureauvrijwilligers bij de Provinciale Statenverkiezingen in maart?1
Na afloop van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in maart 2023 hebben gemeenten en stembureauleden signalen gegeven over de uitvoerbaarheid van het verkiezingsproces. Om gehoor te geven aan die signalen heeft het Ministerie van BZK een reeks regionale bijeenkomsten georganiseerd. Uit deze bijeenkomsten kwam naar voren dat vooral de telling tot in de nachtelijke uren als zeer zwaar werd ervaren. Op dit moment wordt deze evaluatie door het Ministerie van BZK verder uitgewerkt, in nauwe afstemming met vertegenwoordigers van vijf gemeenten, de VNG, de NVVB en de Kiesraad. Hierbij wordt gekeken naar mogelijkheden om de uitvoerbaarheid voor zowel gemeenten als voor stembureauleden te verbeteren zodat het voor vrijwilligers aantrekkelijk blijft om deze bijdrage aan onze democratie te leveren.
Welke concrete acties gaat u naar, aanleiding van deze nieuwe signalen en de vervroegde Tweede Kamerverkiezingen van november, ondernemen om het tekort aan stembureauvrijwilligers op te lossen?
Het werven van voldoende stembureauleden is in de eerste plaats de taak van de gemeenten. Ik wil echter de gemeenten daar graag bij ondersteunen. Vanuit de Rijksoverheid wordt een wervingscampagne opgezet voor het vinden van voldoende stembureauleden en tellers. Ik ben voornemens om via de regionale media (radio en dagbladen) en via social media mensen op te roepen om zich bij een gemeente aan te melden als stembureaulid of als teller. Ook worden in de komende periode ambtenaren bij de Rijksoverheid opgeroepen om zich aan te melden als stembureaulid of als teller. Daarnaast ben ik in contact met andere overheidslagen om te zien of zij diezelfde oproep kunnen overnemen. Tot slot zal ik net als bij voorgaande verkiezingen beeldmaterialen beschikbaar stellen aan de gemeenten die zij zelf kunnen gebruiken voor de werving van stembureauleden.
Bent u het eens met de stelling dat op korte termijn een landelijke campagne nodig is om stembureauvrijwilligers te werven voor de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november? Zo nee, waarom niet?
Een landelijke wervingscampagne via regionale media is onderdeel van de acties die ik onderneem ter ondersteuning van gemeenten.
Heeft u al contact gehad met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de hoogte en het al dan niet invoeren van een belastingvrije vorm van de vergoeding? Zo ja, welke (re)actie heeft u hierop?
Gemeenten pleiten ervoor de vergoeding van stembureauleden aan te kunnen merken als vrijwilligersvergoeding. Deze vrijwilligersregeling is opgenomen in de wet op de loonbelasting 1964 en is bedoeld om kosten die de vrijwilliger maakt te dekken. Het maximumbedrag waaronder een vrijwilligersvergoeding belastingvrij is, is in 2023 vastgesteld op € 190,– per maand en € 1.900,– per kalenderjaar. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. De vrijwilligersregeling is echter alleen van toepassing als de werkzaamheden «niet bij wijze van beroep» worden uitgevoerd. Om te bepalen of hier sprake van is wordt het criterium gehanteerd dat ervan uitgaat dat er in ieder geval geen sprake van een vrijwilligersvergoeding is als de uurvergoeding hoger is dan € 5 (of € 2,75 voor een vrijwilliger jonger dan 21 jaar). Een stembureaulid kreeg bij de afgelopen provinciale staten- en waterschapsverkiezingen gemiddeld per dag € 165,–, een voorzitter € 194,– en een teller € 52,–. Voor veel stembureauleden geldt daarom dat de vergoeding voor hun inzet tijdens de verkiezingsdag boven de € 5,– per uur uitkomt en zij geen gebruik kunnen maken van de vrijwilligersregeling, maar dat er sprake is van een «marktconforme beloning».2
Tijdens het debat van 21 juni jl. over het initiatief wetsvoorstel vervroegd stemmen heb ik naar aanleiding van vragen van lid Mutluer (PvdA) de toezegging gedaan om met gemeenten het gesprek aan te gaan over hoe het gaat met de vrijwilligersvergoeding en of er sprake is van eventuele knelpunten in de uitvoeringspraktijk. Over de uitkomst van deze gesprekken heb gemeld dat ik de Tweede Kamer voor het einde van het jaar hierover wil informeren. Op dit moment lopen deze gesprekken nog. Gezien de tussentijdse Tweede Kamerverkiezing zal ik uw kamer over de voortgang van deze gesprekken informeren in de Kamerbrief over de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen die u voor het commissiedebat van 28 september 2023 ontvangt.
Als gevolg van belemmeringen met de omvang van het stembiljet zijn experimenten met een kleiner stembiljet in een beperkt aantal kleine gemeenten aangekondigd: hoe zien proces, inhoud en evaluatie van deze experimenten eruit en wat is de huidige stand van zaken ten aanzien van de voorbereiding?
Bij de evaluatie van de gemeenteraadsverkiezingen heb ik het voornemen geuit om een eerste experiment met nieuwe stembiljetten uit te voeren tijdens de verkiezing van het Europees Parlement op 6 juni 2024. Het eerste experiment zal op kleine schaal worden uitgevoerd, bij 4 kleine gemeenten.3 Het experimenteren met een nieuw stembiljet is mogelijk op basis van de Tijdelijke experimentenwet nieuwe stembiljetten. De precieze inrichting van het experiment staat beschreven in het Tijdelijk experimentenbesluit nieuwe stembiljetten dat in voorhang is geweest bij de Tweede en Eerste Kamer4. Het Tijdelijk experimentenbesluit is voor advies aanhangig gemaakt bij de Afdeling advisering van de Raad van State.
Pas nadat het Tijdelijke experimentenbesluit inwerking is getreden is het mogelijk om gemeenten aan te wijzen om deel te nemen aan het experiment. Zij zullen daar per brief door mij voor worden uitgenodigd. Vervolgens moeten de gemeenteraden nog instemmen met deelname aan het experiment. Het Tijdelijke experimentenbesluit beschrijft de aspecten waarin de evaluatie inzicht moet geven. Naar aanleiding van vragen van de leden van de VVD-fractie tijdens de voorhang heb ik aan de evaluatieaspecten toegevoegd dat het aantal keer dat een kiezer enkel een stemvakje voor een partij en geen stemvakje voor een kandidaat heeft ingekleurd betrokken wordt bij de evaluatie.5 Ingevolge de motie-Van der Plas (BBB) zal ik uiterlijk een maand voorafgaand aan het eerste experiment de wijze van evaluatie aan u toesturen en ontvangt u uiterlijk twee maanden na het eerste experiment de evaluatie.6
Welke gemeenten zijn benaderd voor voornoemde experimenten en op basis van welke criteria zijn deze geselecteerd? Doen zij allen mee of zijn hier nog vervolgacties nodig?
Er zijn nog geen gemeenten aangewezen om de experimenten uit te voeren. De Tweede Kamer zal hierover uiterlijk een maand voor het experiment worden geïnformeerd (zie ook mijn antwoord op vraag 5).Bij het selecteren van de deelnemende gemeenten wordt rekening gehouden met een goede verdeling over Nederland.
Het vinden van geschikte locaties voor stembureaus is eveneens punt van zorg: wat is de actuele stand van zaken in het vinden van geschikte locaties en welke vervolgacties zijn op welk moment voorzien? Welke hulp kan het Rijk hierbij bieden aan gemeenten?
Veel gemeenten zijn op dit moment nog op zoek naar geschikte locaties voor de stemlokalen. Uit de gesprekken met gemeenten komt naar voren dat een deel van de locaties nog niet bereikbaar is vanwege de zomervakantie. Het is daarom de verwachting dat gemeenten pas na de zomervakantie het volledige bestand aan stemlokalen kunnen vaststellen. Op dit moment zijn bij het Ministerie van BZK nog geen signalen bekend dat het vinden van locaties leidt tot grote problemen. Vanwege de korte voorbereidingstijd voor deze verkiezing blijft het Ministerie van BZK alert op signalen die mogelijk duiden op problemen bij het vinden van voldoende stemlocaties.
Kunt u toezeggen dat u voor het commissiedebat over verkiezingen (gepland op 28 september) een brief stuurt waarin uitvoerig wordt ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van de organisatie van de aanstaande Tweede Kamerverkiezingen?
Ja. In de Kamerbrief over de evaluatie van de provinciale staten- en waterschapsverkiezingen die ik voor het commissiedebat op 28 september aan uw Kamer wil sturen, zal ik ingaan op de stand van zaken ten aanzien van de voorbereiding van de Tweede Kamerverkiezing.
Het bericht 'Indonesische verpleegkundigen worden hier uitgeknepen: 'Ik voel me opgelicht'' |
|
Jimmy Dijk |
|
Kuipers , Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Indonesische verpleegkundigen worden hier uitgeknepen: «Ik voel me opgelicht»»?1
Het kabinet vindt het van groot belang dat iedereen onder goede omstandigheden kan leven en werken in Nederland. Dit geldt ook voor de Indonesische verpleegkundigen die in dit artikel worden genoemd. Net als iedereen hebben arbeidsmigranten en internationale studenten die stagelopen en/of arbeid van bijkomende aard verrichten naast hun studie recht op eerlijk, gezond en veilig werk, met fatsoenlijke huisvesting.
Het kabinet werkt samen met uitvoeringsorganisaties, sociale partners, medeoverheden en andere partijen om de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Commissie Roemer) te implementeren om de positie van arbeidsmigranten in Nederland te verbeteren. Daarom wordt in diverse trajecten samengewerkt om arbeidsmisstanden tegen te gegaan, slechte huisvesting aan te pakken, en oneerlijke concurrentie en verdringing op de arbeidsmarkt te voorkomen.
In hoeverre heeft de arbeidsinspectie zicht op bemiddelingsbureaus, zoals Yomema, die buitenlandse zorgmedewerkers naar Nederland halen op basis van een studieverblijfvergunning? Hoeveel van zulke bureaus zijn actief in Nederland? Wat zijn de namen van deze bemiddelingsbureaus? Wat is de gemiddelde winst van deze bemiddelingsbureaus?
De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft geen overkoepelend beeld van dergelijke bemiddelingsbureaus noch van hun bedrijfseconomische winstgevendheid. De Arbeidsinspectie controleert individuele werkgevers op de naleving van de arbeidswetten.
Waren er al eerder signalen bij de arbeidsinspectie bekend over deze misstanden bij AVANS+ en Yomema? Zo ja, welke stappen zijn er destijds ondernomen door de arbeidsinspectie?
Naar aanleiding van eerder ontvangen signalen heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie in eerste instantie onderzocht of deze signalen opvolgingswaardig waren. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de Arbeidsinspectie heeft geïnspecteerd op de verplichtingen voor werkgevers bij de tewerkstelling van studenten. Dit traject loopt nog. De Arbeidsinspectie doet geen uitspraken over eventuele meldingen over en onderzoeken naar specifieke werkgevers.
In hoeverre was Yomema betrokken bij het tot stand komen van het rapport Zorgvuldig arbeidsmigratiebeleid: Hoe de langdurige zorg profijt kan hebben van vakmigranten? Hoe kijkt u nu terug op hun betrokkenheid bij dit rapport?2
De Adviesraad Migratie is een onafhankelijk adviescollege en in die hoedanigheid bepaalt de Adviesraad zelf hoe zij onderzoek uitvoert. De Adviesraad Migratie geeft aan voor haar advies te hebben geput uit een veelheid aan bronnen. Naast literatuuronderzoek en het bestuderen van beschikbare data is gesproken met diverse personen, zoals (vertegenwoordigers van) werknemers, werkgevers, intermediairs, wetenschappers en belangenorganisaties. Er is in het kader van het onderzoek ook met vertegenwoordigers van Yomema gesproken om inzichten uit de praktijk op te halen. Volgens de Adviesraad is er van verdergaande betrokkenheid bij de totstandkoming van dit rapport geen sprake geweest.
Welke acties worden er ondernomen nu deze signalen naar buiten zijn gekomen? Wat gebeurt er met de Indonesische verpleegkundigen die middels dit programma op dit moment in Nederland verblijven?
De IND heeft nieuwe aanvragen voor een verblijfsvergunning studie voor een specifieke opleiding verpleegkunde aangehouden in afwachting van de uitkomst van het handhavingstraject van de Nederlandse Arbeidsinspectie. Studenten die nu al een studie verpleegkunde volgen binnen dit programma en rechtmatig in Nederland verblijven, ondervinden op dit moment geen gevolgen voor het verblijfsrecht. De IND zal aan de hand van de uitkomst van het handhavingstraject van de Arbeidsinspectie bezien of dit gevolgen heeft voor het verblijfsrecht van de betreffende studenten, rekening houdend met de belangen van de betrokkenen. Zoals bij vraag 3 is aangegeven loopt het onderzoek naar naleving van de arbeidswetten van de Arbeidsinspectie nog. In het kader daarvan heeft de Arbeidsinspectie contact met diverse betrokken partijen.
Deelt u de mening dat dergelijke constructies inherent gevoelig zijn voor uitbuiting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel de mening dat dergelijke constructies mogelijk gevoelig kunnen zijn voor uitbuiting. Voor internationale studenten die naast hun studie werken en stagelopen geldt net als voor arbeidsmigranten dat ze een kwetsbare groep zijn, omdat ze bijvoorbeeld niet altijd goed op de hoogte zijn van hun rechten en, als een stage een verplicht onderdeel vormt van het curriculum, afhankelijk zijn van een werkgever om voortgang te boeken op hun studie.
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor goede arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor hun werknemers. Dit geldt ook voor internationale studenten die stagelopen en/of een bijbaan hebben.
Deelt u de mening dat een groot deel van het personeelstekort in de zorg opgelost zou kunnen worden door de uitstroom van zorgpersoneel tegen te gaan? Deelt u de mening dat één van de oorzaken van deze uitstroom te maken heeft met de werkomstandigheden in de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het tegengaan van het personeelstekort in de zorg is een grote uitdaging die om een aanpak op meerdere fronten vraagt. Dat doet de Minister van Langdurige Zorg en Sport samen met alle relevante partijen in Zorg en Welzijn door middel van het programma «Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn» (TAZ). Het programma TAZ bestaat uit drie programmalijnen waarvan behoud van medewerkers er één is:
Uit uitstroomonderzoek van zowel RegioPlus3 als PFZW4 blijkt dat werkomstandigheden meespelen bij uitstroom uit de zorg. Het gaat dan om zaken als manier van werken en aansturing, werksfeer en samenwerking, en werkdruk. Daarmee moeten werkgevers als eerste aan de slag, het Ministerie van VWS ondersteunt daarbij. De resultaten uit het uitstroomonderzoek vormen input voor de programmalijn «behoud van medewerkers» van het programma TAZ.
Behoud van medewerkers is een belangrijk thema in het programma, maar het is en kan niet de gehele oplossing zijn. Omdat de vraag naar zorg zal blijven groeien en ook andere sectoren een beroep doen op het arbeidspotentieel, ligt de structurele oplossing voor de groeiende zorgvraag en het personeelstekort niet in een steeds groter beroep doen op de arbeidsmarkt, maar in het anders organiseren van en werken in de zorg. Over hoe de Minister van Langdurige Zorg en Sport daarmee bezig is, heeft zij uw Kamer op 6 juli 2023 door middel van de voortgangsrapportage over het programma TAZ geïnformeerd. Daarnaast stijgt de uitstroom van personeel weliswaar, maar krimpt de sector niet.5 Ook is de uitstroom uit de zorg ten opzichte van andere sectoren laag. Tussen het eerste kwartaal 2016 en het eerste kwartaal 2021 bedroeg deze uitstroom in de zorg steeds 9 tot 11,5%. Het gemiddelde van alle sectoren was in die periode 18 tot 20%.6
Hoe typerend zijn de werkomstandigheden van deze Indonesische verpleegkundigen in de zorg? Hoe vaak krijgen bijvoorbeeld Nederlandse verpleegkundigen te maken met «gebroken diensten»?
Er is mij niet bekend of er verschillen zijn tussen Nederlandse en Indonesische verpleegkundigen met betrekking tot de hoeveelheid gebroken diensten die zij uitvoeren. Uit de Werknemersenquête van AZW blijkt dat 5,6% van alle zorgwerknemers te maken heeft met gebroken diensten. In de UMC’s is dat 2,6%, in de ziekenhuizen 3,4% en in de VVT 9,9%.7 Deze cijfers kunnen niet worden uitgesplitst naar nationaliteit.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze acute problemen nu op te lossen?
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk om te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en -voorwaarden voor hun werknemers. Werkgevers moeten dus ook de wettelijke verplichtingen naleven, die hiervoor gelden. Ik zal in overleg treden met de Arbeidsinspectie, zodra het handhavingstraject is afgerond en met inachtneming van de waarborgen voor een zorgvuldige juridische procedure. De inspectiepraktijk kan mogelijk inzichten geven in de gebruikte constructie en kwetsbaarheden in de huidige regelgeving, ten behoeve van aanknopingspunten voor mogelijke effectieve beleidswijzigingen. Naar aanleiding daarvan zal ik samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport bezien of en zo ja welke vervolgstappen gewenst zijn.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Plattelandsbewoners die onevenredig hard worden geraakt door rekeningrijden |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat plattelandsbewoners onevenredig hard worden geraakt door rekeningrijden1?
Ja.
Hoe kunt u rekeningrijden willen invoeren als het openbaar vervoer (OV) in de meeste P10-gemeenten (netwerk van grote plattelandsgemeenten) op het platteland erbarmelijk slecht geregeld is, waardoor er geen alternatief voor de auto is? Graag een gedetailleerd antwoord.
De Staatssecretaris van IenW heeft uw Kamer op 13 juni jl. per brief geïnformeerd over het voornemen om maatregelen te onderzoeken die het regionaal OV kunnen versterken,2 conform de motie Slootweg/Kuiken3. Daarbij benadruk ik nogmaals het belang dat het kabinet hecht aan voldoende bereikbaarheid voor alle mensen in heel het land, ook in dunner bevolkte gebieden. Vanwege snel stijgende kosten en langzamer terugkerende inkomsten maken de voor het regionaal OV verantwoordelijke decentrale overheden keuzes ten aanzien van het OV-aanbod. Bij de invulling van de motie is het van belang uit te gaan van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de decentrale overheden en het Rijk én ook om de effectiviteit van maatregelen en het financiële kader zorgvuldig mee te wegen. Het is het streven van de Staatssecretaris om de Kamer nog voor de begrotingsbehandelingen van de Ontwerpbegroting 2024 per brief te informeren over de eventuele mogelijkheden.
Over het bieden van voldoende regionaal OV-aanbod is de Staatssecretaris van IenW daarnaast doorlopend in gesprek met de verantwoordelijke decentrale overheden. Het is aan decentrale overheden met hun vervoerders om de lokale reisvraag te bedienen en maatwerk te bieden. De provinciale staten en regionale consumentenvertegenwoordigingen zien toe op de besluiten die regionaal genomen worden. Bij de invulling van de motie Slootweg/Kuiken worden mogelijkheden verkend die het kabinet heeft bij het versterken van het regionaal OV.
Deelt u de mening dat de overheid niet aan de basis mag staan om ongelijkheid tussen burgers te creëren, te weten wel en geen (voldoende) aanbod van openbaar vervoer? Zo ja, hoe kan het dat bewoners op het platteland onevenredig hard op kosten worden gejaagd als rekeningrijden wordt ingevoerd door gebrek aan goed OV? Graag een gedetailleerd antwoord.
P10 neemt aan dat bewoners van plattelandsgemeenten vanwege de grotere afhankelijkheid van de auto bij invoering van BnG ook duurder uit zullen zijn dan onder de huidige motorrijtuigenbelasting. Dit blijkt niet uit onderzoeken die Staatssecretaris Van Rij en ik naar de Tweede Kamer hebben gestuurd.
De gevolgen van het invoeren van Betalen naar Gebruik zijn namelijk voor een aantal varianten voor de tariefstructuur voor landelijk en stedelijk gebied in beeld gebracht. Uit onderzoek dat Staatssecretaris Van Rij en ik op 17 november 2022 naar de Tweede Kamer hebben gestuurd blijkt dat het gemiddelde jaarkilometrage van een auto in landelijk gebied met 12.400 km per jaar iets lager is dan in sterk of zeer sterk stedelijk gebied (13.000 km per jaar).4 In de vervolgonderzoeken die op 26 juni 2023 zijn gedeeld met de Tweede Kamer wordt deze uitkomst bevestigd.5 Door het hogere autobezit betalen mensen in landelijk gebied per huishouden nu gemiddeld meer motorrijtuigenbelasting (mrb) dan in stedelijk gebied. Gegeven de bovengenoemde jaarkilometrages is het niet te verwachten dat bij invoering van Betalen naar Gebruik een lastenverschuiving optreedt van automobilisten in stedelijk gebied naar automobilisten in landelijk gebied.
Hoe de invoering van Betalen naar Gebruik precies uitpakt voor mensen in stedelijk en landelijk gebied hangt af van de precieze tariefstructuur die gekozen wordt, en de tarieven daarbinnen. Het kabinet heeft daarover nog geen besluit genomen.
Zie met betrekking tot het openbaar vervoer het antwoord op vraag 2.
Waarom is uw beleid erop gericht om automobilisten, die al zwaar belast worden, met kilometerheffing nog meer te belasten? Graag een gedetailleerd antwoord.
De Tweede Kamer is op 1 juli 2022 geïnformeerd over de hoofdlijnen van Betalen naar Gebruik.6 In deze brief is toegelicht dat door het huidige systeem om te vormen van een belasting op bezit naar een belasting op gebruik, de lasten van automobiliteit rechtvaardiger worden verdeeld. Automobilisten die weinig rijden, gaan dan minder betalen. Zij belasten het wegennet en de omgeving immers minder dan automobilisten die meer kilometers maken. Daarbij is aangegeven dat het uitgangspunt is dat de opbrengsten van de autobelastingen in het voorziene jaar van invoering, 2030, op het niveau van 2025 blijven.
Wilt u, nu het kabinet gevallen is, alle voorbereidingen en/of besluiten rondom het rekeningrijden per direct stopzetten? Graag een gedetailleerd antwoord.
De Tweede Kamer bepaalt welke onderwerpen controversieel verklaard worden.
Het bericht 'Abortusklinieken zien vaker jonge vrouwen die anticonceptie wantrouwen' |
|
Harry Bevers (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Abortusklinieken zien vaker jonge vrouwen die anticonceptie wantrouwen»?1
Ja.
Bent u bekend met de trend van «hormonenfobie» onder vrouwen en hoe beïnvloedt deze trend de keuze voor anticonceptiemethoden?
Het is mij niet ontgaan dat er veel gesproken en geschreven wordt over de (vermeende) bijwerkingen van hormonale anticonceptie2. In hoeverre hier sprake is van een nieuwe trend is onderwerp voor discussie: al vanaf de opmars van de anticonceptiepil in de jaren zestig en zeventig klonken geluiden over «pilmoeheid» onder vrouwen.
Uit navraag onder abortusartsen en huisartsen blijkt dat zij in toenemende mate vrouwen in de spreekkamer zien, die (kritische) vragen stellen over hormonale anticonceptie. Of en in hoeverre de trend van «hormonenfobie» de keuze voor een anticonceptiemethode beïnvloedt, is niet bekend.
Ervaren huisartsen ook een toename van het aantal vragen over natuurlijke anticonceptiemethoden? Hebben zij via bijvoorbeeld richtlijnen voldoende handvatten om goede voorlichting te geven en te wijzen op risico’s die bij natuurlijke anticonceptie spelen?
Er lijkt al geruime tijd een trend gaande dat er meer aandacht is voor «natuurlijke methoden» en dat vrouwen liever geen hormonen gebruiken. Maar hoe groot de vraag is en of er een toename is houdt het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) niet bij. Er is geen onderzoek bekend waarmee deze signalen gekwantificeerd kunnen worden.
Ik kies liever niet voor de terminologie «natuurlijke anticonceptie», omdat onduidelijk is wat hiermee wordt bedoeld. De berichtgeving gaat veelal over de kalendermethode, waarbij met behulp van onder andere temperatuurmeting de vruchtbare dagen worden berekend. De kalendermethode wordt door artsen gezien als een minder geschikte methode als je echt niet zwanger wilt worden, omdat niet alle vrouwen een regelmatige cyclus hebben en omdat het risico op fouten in de toepassing hoger is dan bij andere methoden. Uiteraard geldt in de spreekkamer wel dat vrouwen vragen kunnen stellen over alle methoden; artsen zullen uitleg geven over verschillende methoden, ook als dat minder betrouwbare methoden zijn. Huisartsen geven altijd uitleg over goed gebruik van een anticonceptiemiddel. Voor een deel van de vrouwen vormt de betrouwbaarheid (tegen zwanger worden) van een anticonceptiemethode niet het enige criterium bij de keuze voor een middel.
Huisartsen beschikken over een goede richtlijn om hun voorlichting over anticonceptie op te baseren. In de NHG-Standaard Anticonceptie wordt aandacht besteedt aan overige methodes van anticonceptie, zoals barrière methodes, lactatie amenorroe methode (LAM) en methodes, die rekening houden met vruchtbare dagen. In de standaard worden de kenmerken en de betrouwbaarheid van deze methodes besproken, ook in vergelijking met hormonale methodes, koperspiraal of sterilisatie. Ook is er informatie op www.thuisarts.nl over dit onderwerp3.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat er een toename wordt gezien van jonge vrouwen die ongewenst zwanger worden door het gebruik van natuurlijke anticonceptiemethoden zonder aanvullende vormen van anticonceptie? Zo nee, waarom niet?
Als er daadwerkelijk meer (jonge) vrouwen ongewenst zwanger worden, doordat zij ten onrechte hebben vertrouwd op een minder of weinig betrouwbaar middel (zoals de kalendermethode), dan vind ik dat verontrustend. Echter, het is lastig om het aantal ongewenste zwangerschappen te onderzoeken en er zijn geen betrouwbare gegevens over trends in het aantal ongewenste zwangerschappen onder jonge vrouwen. Uit de IGJ Jaarrapportage 2021 blijkt niet dat er een toename is van het aantal zwangerschapsafbrekingen onder jonge vrouwen.4 Op basis van deze cijfers kan niet worden vastgesteld waardoor een eventuele toename (of afname) van het aantal zwangerschapsafbrekingen wordt veroorzaakt.
Bent u bereid de rol van natuurlijke anticonceptie mee te nemen bij het verbeteren van het inzicht in de reden voor abortussen, waar momenteel aan gewerkt wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn kan dergelijk onderzoek beschikbaar zijn?
Ja, dit onderwerp is onderdeel van het onderzoek waaraan u refereert.
Amsterdam UMC, UMCG Groningen, Rutgers en Fiom doen in het kader van het onderzoeksprogramma «onbedoelde zwangerschap en (jong) kwetsbaar ouderschap» van ZonMw onderzoek naar de factoren die leiden tot de keuze van de vrouw om een onbedoelde zwangerschap al dan niet af te breken. In dit onderzoek is aandacht voor anticonceptiegebruik van de onbedoeld zwangere vrouw. Er wordt uitgebreid navraag gedaan bij respondenten naar het type anticonceptie dat men al dan niet gebruikt(e) en de motieven (of juist het gebrek aan motieven) hierbij. De eerste resultaten van dit onderzoek worden in 2024 verwacht.
Op welke manier wordt er bij het promoten van natuurlijke anticonceptiemethoden via sociale media ook gecommuniceerd over risico’s die hierbij spelen? Voorziet de Digital Services Act ook in een plicht om dit te vermelden bij content over (seksuele) gezondheid?
Deze vraag is niet in het algemeen te beantwoorden. Voor de overheid geldt dat zij niet direct met de burger over anticonceptiemethoden communiceert, ook niet via sociale media. Het Ministerie van VWS zorgt voor algemene informatie over het beleid rond seksuele gezondheid, het tegengaan van soa’s en de aanpak ten aanzien van onbedoelde zwangerschappen. Organisaties zoals Soa Aids Nederland en Rutgers geven daarnaast in opdracht van de overheid algemene informatie over anticonceptie, bijvoorbeeld op www.sense.info, waar ook een chatlijn beschikbaar is voor gerichtere vragen. Deze organisaties besteden in hun informatievoorziening aandacht aan de mate van betrouwbaarheid van alle methoden, ook wat betreft natuurlijke methoden5.
De Digital Services Act (DSA) stelt regels voor de wijze, waarop online platformen moeten omgaan met illegale en schadelijke content. Informatie over hormoonvrije anticonceptiemethodes, zoals de kalendermethode, is in principe niet illegaal en dus beschermd onder de vrijheid van meningsuiting. Er geldt onder de DSA daarom geen verplichting voor online platformen (zoals TikTok en Instagram) om waarschuwingen bij dit soort posts te plaatsen. Als de informatie echter afkomstig is van adverteerders, dan stelt de DSA enkele regels, die mogelijk relevant zijn. Zoals dat het duidelijk moet zijn, dat het reclame is en wie voor de reclame heeft betaald. Als de informatie eigenlijk reclame is, dan is de Nederlandse Reclame Code mogelijk ook relevant. Zo zijn er in de Nederlandse Reclame Code regels vastgesteld, waaraan reclame zou moeten voldoen. Hierin wordt onder meer bepaald dat reclame niet misleidend en niet in strijd met de waarheid mag zijn. Iedereen kan een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code, waar de onafhankelijke Reclame Code Commissie dan een uitspraak over zal doen.
Op welke manier wordt er gewerkt aan het vergroten van het bewustzijn onder jongeren over het belang van het kiezen van een passende en bewezen veilige anticonceptiemethode die past bij hun persoonlijke situatie en wensen? Welke beroepsgroepen worden daarbij betrokken en wat hebben zij nodig om dit effectief en doeltreffend te doen?
Ik zet op diverse manieren in op het bereiken van jongeren over dit belangrijke onderwerp.
In de aanpak onbedoelde en ongewenste zwangerschap6 heeft preventie een prominente rol. Binnen deze aanpak zet ik samen met de Staatssecretaris van VWS gericht in op het voorkomen van onbedoelde zwangerschap onder jongeren. Relationele en seksuele vorming is een krachtig middel om dit doel te bereiken en de school is hiervoor een heel goede leer- en oefenplek. Het stimuleringsprogramma Gezonde Relaties en Seksualiteit is erop gericht om scholen die aandacht willen besteden aan het thema relaties en seksualiteit hierbij te ondersteunen.
Verschillende GGD’en geven bovendien, soms los van de Stimuleringsprogramma, voorlichting op scholen over seksuele gezondheid, waaronder anticonceptie.
Online kunnen jongeren betrouwbare informatie vinden op websites als www.sense.info (speciaal voor jongeren), www.seksualiteit.nl (voor volwassenen) en www.zanzu.nl (voor mensen die beperkt of slecht Nederlands spreken). Op www.sense.info is ook een anonieme chatlijn en bellijn te vinden. Tevens zijn er online anticonceptie keuzetools ontwikkeld (www.anticonceptievoorjou.nl) waarbij bezoekers zelf aan de hand van vragen kunnen ontdekken welke middelen het beste aansluiten bij hun persoonlijke situatie en voorkeuren.
Ook kunnen jongeren ook met vragen en voorlichting over bij hen passende anticonceptie bij de huisarts terecht. De huisarts maakt hierbij gebruik van de anticonceptieleidraad. Voor jongeren onder de 21 jaar worden de kosten van anticonceptie volledig vanuit het basispakket van de zorgverzekering vergoed. Na de zomer komt ook een e-learning voor huisartsen over het onderwerp onbedoelde zwangerschap beschikbaar. In deze e-learning wordt expliciet aandacht besteed aan de kalender- en temperatuurmethode en de mate van betrouwbaarheid daarvan.
Als er, naast deze algemene voorlichting op school of online, vragen zijn waarvoor jongeren liever één op één met een zorgverlener in contact komen – maar voor wie de huisarts als een te grote drempel wordt ervaren – kunnen jongeren tot en met 24 jaar terecht bij de centra seksuele gezondheid van de GGD, voor een seksualiteitshulpverleningsconsult. Hier kunnen jongeren gratis en anoniem hun vragen rondom seksualiteit en seksuele gezondheid stellen.
Ook door de inzet van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt de bewustwording over veilige en passende anticonceptie vergroot. De JGZ-professional vraagt en informeert jongeren en ouders/scholen proactief over gezonde seksuele ontwikkeling en adviseert over vormen van anticonceptie. Dit doen zij zowel rond de leeftijd dat de meeste jongeren seksueel actief worden, als in de gesprekken die daarvoor plaatsvinden7.
Uiteraard zullen veel jongeren het gesprek over anticonceptie met hun ouders aangaan. De Staatssecretaris werkt momenteel aan het beter bereiken van ouders over hun cruciale rol in de seksuele opvoeding en hen hiertoe tools te geven.
Volgend jaar start er tot slot in opdracht van het Ministerie van VWS een online campagne, speciaal voor jongeren, over anticonceptie en het belang om een middel te kiezen dat bij je past.
De beroepsgroepen, die bij de preventie en zorg voor jongeren worden betrokken, zijn: huisartsen, JGZ medewerkers zoals jeugdartsen, GGD’en, onderwijsprofessionals en kennisinstituten (Rutgers, Fiom, SOA AIDS NL, Stichting School en Veiligheid). Voor huisartsen zijn er ter raadpleging NHG-standaarden beschikbaar over Anticonceptie en het Soa-consult.
Het Ministerie van VWS zet zich via de beleidsvisie Seksuele gezondheid8 op verschillende manieren in voor het beschermen en bevorderen van de seksuele gezondheid. Inzet uit deze beleidsvisie behelst naast bovenstaande activiteiten het enthousiasmeren van gemeenten om hun collectieve preventietaak op het gebied van seksuele gezondheid (meer) op te pakken en het bereiken van mensen met een seksuele gezondheidsachterstand.
In hoeverre zijn natuurlijke anticonceptie en de (mogelijke) gevolgen hiervan onderdeel van het stimuleringsprogramma «Gezonde relaties en seksualiteit in het onderwijs» en intensivering van de anticonceptiecounseling in de abortusklinieken?
Via het Stimuleringsprogramma Relaties en Seksualiteit wordt ingezet op collectieve preventie van onbedoelde zwangerschappen middels brede relationele en seksuele vorming op school. Hierbij komen alle thema’s op het gebied van relaties en seksualiteit aan bod. Anticonceptie is hier vanzelfsprekend onderdeel van. Er is een scala aan lespakketten beschikbaar waar scholen uit kunnen kiezen. De lespakketten zijn ontwikkeld voor verschillende leeftijden en schoolniveaus door diverse kennisorganisaties en worden als dit nodig blijkt herzien.
Tijdens de anticonceptiecounseling in klinieken wordt door de abortusarts en/of verpleegkundige samen met de vrouw bekeken welke anticonceptiemethode het beste past bij de situatie en wensen van de vrouw of het stel. Hierbij wordt de tijd genomen om de werking van de verschillende methodes te bespreken, evenals de voor- en nadelen. Ook bij de betrouwbaarheid en risico’s wordt stilgestaan. Er zal dus ook worden uitgelegd dat sommige methoden minder geschikt zijn om SOA’s en zwangerschap te voorkomen dan andere. Sommige hormoonvrije anticonceptiemethoden, zoals de kalendermethode, zijn voor veel vrouwen niet de meest betrouwbare optie. Hierover wordt dan ook voorlichting gegeven. Uiteindelijk blijft de keuze om al dan geen anticonceptie te gebruiken, en ook de keuze voor een methode, die van de vrouw.
Het stroomnet |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van het Financieel Dagblad «Nederweert wil vol stroomnet omzeilen maar loopt vast in bureaucratie» en het bericht van de NOS «Ook Zeeuwse stroomnetwerk zit vol, grootverbruikers komen op wachtlijst»?1 2
Ja, dat ben ik.
Bent u van mening dat groepscapaciteitsbeperkingscontracten standaard aangeboden moeten worden in regio’s met netcongestie? Hoe gaat u dit afdwingen?
Gezien de sterk toegenomen vraag naar transportcapaciteit is het van belang dat het net wordt uitgebreid. Dit is echter niet van vandaag op morgen gerealiseerd en dat vraagt om een meer flexibel gebruik van het net met bijbehorende flexibele contractvormen.
Vanuit het Landelijk Actieprogramma Netcongestie (LAN) worden vier flexibele contractvormen uitgewerkt of al toegepast in de praktijk. Voor alle vormen geldt dat het gaat om een contract tussen de gebruikers van het net (formeel: aangeslotenen) en de netbeheerder, waarbij de gebruikers minder transportcapaciteit gebruiken. Het kan dan gaan om minder elektriciteit afnemen (bijvoorbeeld een fabriek), minder elektriciteit toeleveren (bijvoorbeeld een zonnepark) of allebei (bijvoorbeeld een batterij).
Deze contractvorm is naar verwachting juridisch gereed begin 2024, waarna deze kan worden geïmplementeerd door de netbeheerder en vervolgens in de praktijk kan worden gesloten.
De verschillende vormen hebben elk voordelen en nadelen voor zowel netgebruikers als netbeheerders. Het is van belang dat zo snel mogelijk geschikte contractvormen worden ontwikkeld en geïmplementeerd die bijdragen aan verlichting van netcongestie. Welk contracttype het meest effectief is, is afhankelijk van het probleem op het net. Is het probleem bijvoorbeeld sterke pieken op bepaalde momenten, dan biedt een (Groeps-)CBC een oplossing. Is het probleem bijvoorbeeld onvoldoende capaciteit voor een «volledige» transportaanvraag van een nog niet aangesloten netgebruiker, dan biedt de NFA uitkomst. Ik zie daarom geen reden om het aanbieden van één specifieke contractvorm te verplichten. Overigens is het zo dat de ACM (en dus nadrukkelijk niet EZK) op grond van de Europese taakverdeling, bevoegd is om verplichtingen op te leggen.
Ik zal de Kamer eind dit jaar informeren over de voortgang van deze ontwikkelingen.
Wanneer gaat u een «right to challenge» mogelijk maken aangezien de netbeheerders steeds meer moeite hebben het tempo bij te benen?
De regionale netbeheerders werken er aan dat de klant zelf een (door de netbeheerder) erkende installateur of aannemer kiest om de aansluiting in één arbeidsgang (zonder tussenkomst van de netbeheerder) te realiseren en/of te verzwaren volgens het principe «Klant sluit zichzelf aan». Het is noodzakelijk dat veiligheidseisen en nettechnische vereisten hetzelfde zijn als de eisen voor het huidige elektriciteitsnet, omdat anders de leveringszekerheid in het gedrang komt met hogere kans op storingen en uitval van het net.
Op dit moment wordt gewerkt aan een uitwerking van o.a. juridische reguleringsaspecten, het stroomlijnen van (administratieve) werkprocessen, de uitwisseling van digitale informatie en data, het opleiden en certificeren van de installateurs en aannemers, communicatie met de klant en de aanbestedingsstrategie ten aan zien van de installateurs en aannemers. Deze uitwerking gebeurt in nauwe samenwerking met klanten en marktpartijen. Begin volgend jaar zullen de eerste middelgrote klanten op het middenspanningsnet in staat zijn zelf hun aansluiting op het net te realiseren. Voor de andere aansluittypes en verdere opschaling is nadere uitwerking nodig.
Kortom, dit is begin volgend jaar mogelijk voor de eerste klanten en wordt daarna uitgebreid naar andere klanten. Dit principe geldt overigens ook voor flexibele contracten, omdat ook voor een flexibel contract een aansluiting op het elektriciteitsnet nodig is. Gezien de grote problematiek van netcongestie zijn alle oplossingen nodig, waaronder het versneld versterken van het net, het gebruik van flexibele contracten en het toepassen van «right to challenge».
Ik zal de Kamer eind dit jaar informeren over de voortgang, conform de motie van het lid Erkens, ingediend op 20 juni jl. (Kamerstuk 32 813, nr. 1254).
Hoe staat het met de uitvoering van motie Erkens c.s. over bedrijven zo snel mogelijk in staat stellen het «right to challenge»-principe te hanteren wanneer flexibele contracten geen uitweg bieden?3 Kunt u de uitvoering hiervan versnellen gezien de grote problematiek op het stroomnet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het stroomnet in Zeeland plots volgelopen en ook voor zo’n lange tijdsperiode? Bent u zich bewust van de schade hiervan voor de Zeeuwse economie en verduurzaming?
TenneT doet grote investeringen om te anticiperen op de voorziene groeiende vraag naar transportcapaciteit als gevolg van o.a. verduurzaming door bedrijven. De afgelopen twaalf maanden was het aantal aanvragen in Zeeland echter gelijk aan achtmaal het huidige vermogen in de hele provincie. Dit is een plotselinge en zeer sterke stijging; een ontwikkeling die sneller gaat dan het tempo waarop de uitbreiding en verzwaring van het net kan worden uitgevoerd. Hierdoor is congestie ontstaan. Gezien de omvang van deze groei zijn grote investeringen noodzakelijk die niet op korte termijn kunnen worden gerealiseerd. Een extra complicatie in het geval van Zeeland is dat het huidige hoogspanningsinfrastructuur slechts een gedeelte van Zeeland beslaat.
De structurele oplossing voor netcongestie op afname in deze provincie zijn;
Deze projecten worden vanuit het Meerjarenprogramma Infrastructuur & Klimaat (MIEK) en via de Rijkscoördinatieregeling (RCR) gecoördineerd. De voorbereiding en eerste werkzaamheden zijn reeds gestart. Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 22 juni jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 443) zal ik de Kamer eind dit jaar najaar informeren over de voortgang.
Graag merk ik daarnaast ook op dat ik afgelopen zomer, nadat de situatie op het Zeeuwse stroomnet bekend werd gemaakt, direct in gesprek ben gegaan met de regio. Samen met de netbeheerder, overheden en lokale ondernemers zijn we op zoek naar creatieve oplossingen om de druk op de wachtrij te verminderen.
Ik realiseer mij dat de ontstane netcongestie gevolgen heeft voor groei van bedrijven en voor verduurzaming van bedrijven, wanneer zij hiertoe een zwaardere aansluiting nodig hebben. Dit onderstreept het belang van de aanpak van netcongestie in het LAN en de inzet op het beschikbaar stellen van voldoende flexibiliteit om de ruimte op het elektriciteitsnet zo goed mogelijk te handhaven, verdelen en waar mogelijk uit te breiden.
Wat betekent dit voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales? Hoe zorgt u ervoor dat daar voldoende ruimte op het net voor beschikbaar is?
Netcongestie kan gevolg zijn van zowel te veel invoeden (productie) van stroom, als van te veel afname (gebruik) van stroom en het feit dat het «teveel» afname of invoeden vanuit of naar een andere regio getransporteerd moet worden. Wanneer lokale productie en afname van elektriciteit meer op elkaar wordt afgestemd, dan kan congestie worden voorkomen en kan het hoogspanningsnet worden ontlast.
De huidige netcongestie in Zeeland wordt veroorzaakt door een sterke groei in de afname van elektriciteit vanwege de verduurzaming van de industrie; er is te veel vraag gegeven de hoeveelheid elektriciteit die op dit deel van het net wordt ingevoed. Een oplossing is door middel van flexibele vraag van netgebruikers de afname te verlagen. Een oplossing kan echter ook zijn om meer lokale productie in het net in te voeden, zodat deze toegenomen vraag lokaal opgevangen kan worden en niet vanuit andere regio’s hoeft te worden getransporteerd. Nieuwe kerncentrales kunnen in de toekomst een bijdrage leveren aan het invoeden van elektriciteit op het stroomnet en kunnen daarmee voorkomen dat deze problemen zich opnieuw voordoen.
In het Nationaal Plan Energiesysteem wordt de voorgenomen rol van kernenergie in het toekomstige energiesysteem beschreven. Dit plan biedt een kader voor alle uitvoeringsplannen, waaronder de bouw van twee nieuwe centrales. De visie van het huidige kabinet daarbij is dat we in moeten zetten op alle mogelijke CO2 neutrale bronnen. De huidige congestie zal vóór die tijd met andere middelen moeten worden verholpen. Daarvoor verwijs ik graag naar de acties in het LAN.
In hoeverre loopt het stroomnet vol door de enorme uitrol van zonne- en windenergie zonder coördinatie op plek of benutting van al die stroom?
Congestie ontstaat wanneer meer transportcapaciteit wordt gevraagd dan beschikbaar is. Dit kan zowel op afname betrekking hebben (waarbij meer stroom wordt gevraagd door netgebruikers, dan dat in het desbetreffende gebied wordt opgewekt) als op invoeden (waarbij juist de opwek van stroom groter is dan de vraag).
De enorme toename van vraag naar transportcapaciteit voor invoeden komt door de groei van duurzame opwek, welke door weersinvloeden gekenmerkt wordt door flinke pieken. De enorme toename van vraag naar transportcapaciteit voor afname komt door verduurzaming door middel van elektrificatie. Deze succesvolle verduurzaming heeft zich sneller voltrokken dan de snelheid waarmee op land extra transportcapaciteit kan worden aangelegd. Dit is een van de redenen waarom er ook naar zogenoemde «slimme» oplossingen wordt gekeken, zoals grootschalige batterijopslag bij zonneparken. Het kabinet zet in op elektriciteitsopslag door het investeren in batterij-innovaties en het verplichten van batterijen bij grootschalige zonneparken. Hiertoe is een reservering van 416,6 miljoen euro opgenomen, opgenomen in de Voorjaarsbesluitvorming Klimaat.
De Regionale Energiestrategie (RES) is verantwoordelijk voor het plannen van de implementatie van zon- en windparken op land. Daarbij wordt gewerkt aan een toekomstbestendig energiesysteem. Zo wordt in de plannen rekening gehouden met regionale/ lokale vraag naar en opwek van elektriciteit, als ook naar locaties waar de productiebronnen worden gebouwd. Daarmee worden bewuste keuzes gemaakt voor locaties en kan verdere belasting van het net worden voorkomen, door juiste locatiebepaling.
Hoe ziet het verdienmodel van zonne- en windenergie eruit in regio’s met netcongestie? Ontvangen zij SDE-subsidie wanneer zij gedwongen afgeschakeld worden door de netbeheerder als het net volloopt? Wat is de vergoeding die zij dan krijgen van de netbeheerder? Houdt dat de businesscase rendabel?
Zon- en windparken verdienen geld voor geproduceerde elektriciteit en ontvangen aanvullend SDE++ subsidie over hun daadwerkelijk gerealiseerde productie.
Wanneer zon- en windparken worden afgeschakeld als gevolg van netcongestie ontvangen zij dus geen SDE++ subsidie omdat er geen productie van hernieuwbare elektriciteit is. Wel ontvangen zon- en windparken, die afgeschakeld worden, een vergoeding van de netbeheerders.
Gedwongen afschakelen gebeurt in situaties wanneer de netbeheerder kort van te voren voorziet dat het elektriciteitsnet overbelast dreigt te raken, bijvoorbeeld omdat het weer in de praktijk anders is dan de weersvoorspelling en er meer wind of zon is dan voorspeld. Dit gebeurt niet frequent en is van korte duur.
Wanneer producenten verplicht worden afgeschakeld dan gebeurt dit tegen een vergoeding, waarbij de hoogte van de vergoeding afhankelijk is van o.a. de duur van de afschakeling en het soort asset (bv. windpark of gascentrale) dat afgeschakeld wordt. Bij deze vergoeding wordt geen rekening gehouden met de businesscase van de producent in kwestie, ook vanwege de snelheid waarmee afgeschakeld moet worden. De businesscase is projectafhankelijk en hangt van vele factoren af, zoals (het formaat van) de opstelling, de aansluiting, etc. Op de vraag of de business case bij gedwongen afschakeling rendabel is, is dus geen eenduidig antwoord te geven.
Producenten kunnen ook vrijwillig flexibel vermogen aanbieden, waarbij zij zelf de hoogte van hun vergoeding bepalen. Dit gebeurt onder andere via een open biedingssysteem, waarbij partijen een vergoeding ontvangen wanneer zij capaciteit beschikbaar stellen. Via het biedingssysteem kan ieder project vrijwillig volume aanbieden om af te schakelen tegen een zelf bepaalde prijs. Het zon- of windpark in kwestie bepaalt dan dus zelf de hoogte van de vergoeding van het aanbod aan de netbeheerder om af te schakelen. De netbeheerder kiest wie gecontracteerd wordt. Het zon- of windpark in kwestie neemt de gemiste SDE++ subsidie mee in de bepaling van de gevraagde vergoeding. Wanneer de netbeheerder niet op het aanbod ingaat, bijvoorbeeld omdat er een goedkoper aanbod ligt, wordt het zon- of windpark ook niet afgeschakeld. Bij deze vrijwillige afschakeling is de business case dus altijd rendabel.
De vertraagde invoering van bijna-gratis kinderopvang op de BES-eilanden |
|
Fonda Sahla (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Klopt het dat uit de beslisnota’s bij de nota naar aanleiding van het verslag inzake regels ten behoeve van de kinderopvang op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet kinderopvang BES) blijkt dat de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen geen noodzaak zag om de invoering van bijna-gratis kinderopvang met een ouderbijdrage van 4% uit te stellen, maar dat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid niet wilde dat er wél bijna-gratis kinderopvang op Caribisch Nederland zou zijn terwijl zij nog geen bijna-gratis kinderopvang heeft kunnen invoeren in Europees Nederland?1
Eén van de uitgangspunten van het wetsvoorstel kinderopvang BES, dat bij uw Kamer is ingediend, is dat op basis van het principe comply or explain de ouderbijdrage in Caribisch Nederland zo gelijk mogelijk oploopt met de ouderbijdrage in Europees Nederland.
Naar aanleiding van het besluit om de stelselherziening financiering kinderopvang gefaseerd in te voeren en 1 januari 2027 als beoogde inwerkingtredingsdatum te hanteren, was de vraag actueel of en zo ja welke gevolgen dit besluit heeft voor de hoogte van de ouderbijdrage in de periode 2025–2027 in Caribisch Nederland.
Aan de bewindspersonen van SZW zijn bij nota van 11 mei 2023 twee opties voorgelegd over hoe om te gaan met de hoogte van de ouderbijdrage in de periode 2025–2027. Naar aanleiding daarvan hebben zij verzocht om een voorstel op te stellen dat voldoet aan een aantal uitgangspunten, namelijk: 1) de hoogte van de ouderbijdrage in Caribisch Nederland loopt zo gelijk mogelijk op met de ouderbijdrage in Europees Nederland, 2) verbetering van de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang in Caribisch Nederland voor ouders die het niet kunnen betalen en 3) investeren in de kwaliteit van de kinderopvang in Caribisch Nederland. Daartoe is een ambtelijk voorstel gedaan, zoals in de nota van 31 mei 2023 is beschreven. Beide bewindslieden hebben met het ambtelijke voorstel ingestemd.
Het voorstel houdt in dat de ouderbijdrage in de periode 2025–2027 in Caribisch Nederland zich in lijn met de ouderbijdrage in Europees Nederland in 2025–2027 ontwikkelt. Dat wil zeggen dat er sprake is van een gefaseerde afbouw van de ouderbijdrage richting 4% per 2027. Voor ouders die de ouderbijdrage niet kunnen betalen is in de Tijdelijke Subsidieregeling Financiering kinderopvang Caribisch Nederland via de kindplaatssubsidie de mogelijkheid om de ouderbijdrage te vergoeden. Voor deze ouders is de kinderopvang in Caribisch Nederland «gratis». Het beeld is dat niet alle ouders die hiervoor in aanmerking komen, er ook gebruik van maken en er dus sprake lijkt te zijn van niet-gebruik. Samen met het openbaar lichaam zal worden bekeken hoe niet-gebruik kan worden tegengegaan.
Tot slot zal vanaf 2025 de subsidie die een kinderopvangorganisatie ontvangt, gebaseerd zijn op de vergoeding van 96% van de kostprijs.
Kunt u bevestigen dat de invoering van bijna-gratis kinderopvang in Europees Nederland is vertraagd vanwege capaciteitsproblemen, waardoor invoering met grote tekorten gepaard zou zijn gegaan?
Het klopt dat een belangrijke overweging om de stelselherziening kinderopvang niet in een keer in te voeren mede is ingegeven door de gevolgen die dit kan hebben op de snel stijgende vraag naar opvang voor kinderen in combinatie met de nu al optredende tekorten aan personeel in Europees Nederland. Daarnaast hebben de bij de ontwikkeling betrokken uitvoeringsorganisaties aangegeven dat invoering van het beoogde stelsel niet per 1 januari 2025 mogelijk is.
Is het juist dat dergelijke tekorten niet bestaan in Caribisch Nederland en er geen wijzigingen zijn rondom de kwaliteitsproblemen, die al werden aangepakt toen de wet naar de Kamer werd gestuurd, sinds de publicatie van het verslag over dit wetsvoorstel?
In de memorie van toelichting van het wetsvoorstel kinderopvang BES is aangegeven dat het vanwege de nog geringe beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel en huisvesting niet opportuun is om gratis kinderopvang aan te bieden aan elk kind. De verwachting is dat de invoering van gratis kinderopvang de druk op de sector vergroot, terwijl de sector voor belangrijke uitdagingen staat om de kwaliteit van de kinderopvang verder te verbeteren.
Het openbaar lichaam Bonaire heeft aangegeven dat er momenteel daadwerkelijk sprake is van wachtlijsten in de kinderopvang. Voor Saba en St. Eustatius zijn er geen indicaties dat er een tekort aan kinderopvangplaatsen is. Wel is het aantal gekwalificeerde pedagogisch medewerkers op deze eilanden (nog) niet voldoende om de vereiste kwalitatief goede opvang te kunnen leveren. Er zijn in dat opzicht net als in Europees Nederland uitdagingen om de benodigde capaciteitsuitbreiding voor een verdere groei van de kinderopvang en de noodzakelijke verbetering van de kwaliteit te realiseren.
Er zijn dus wel degelijk zorgen rond de capaciteit van (voldoende kwalitatieve) kinderopvang op Caribisch Nederland. Dit is echter niet van dien aard geweest dat dit naar het oordeel van het kabinet tot uitstel van de invoering van de Wet kinderopvang BES zou moeten leiden.
Wat zou een reden zijn om voor stapsgewijze invoering te kiezen als er geen sprake is van capaciteitsproblemen die om een gefaseerde invoering vragen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe zouden de gevolgen voor kinderen in Caribisch Nederland eruitzien als ervoor zou worden gekozen om het stelsel met bijna-gratis kinderopvang daar later in te voeren, net als in Europees Nederland? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor de noodzakelijke kwaliteitsimpuls en voor reeds ingezet beleid?
Het wetsvoorstel kinderopvang BES kent drie hoofdbestanddelen, de kwaliteit van de kinderopvang, het toezicht en de financiering. Een onderdeel van de financiering is de hoogte van en de wijze waarop de ouderbijdrage wordt geïnd.
Het is het voornemen van het kabinet om de Wet kinderopvang BES, als de Tweede Kamer het wetsvoorstel niet controversieel verklaart, in de loop van 2024 van kracht te laten worden. De bekostiging van de kinderopvangorganisaties zal op basis van de wet op zijn vroegst op 1 januari 2025 starten.
Het uitstel van invoering van de Wet kinderopvang BES zou betekenen dat het deel van de wet dat de kwaliteit van de kinderopvang en het toezicht door de Inspectie van het Onderwijs regelt, later van kracht zou worden. Dat zou met het oog op de ontwikkeling van het stelsel, het verbeteren van de kwaliteit van de kinderopvang op de eilanden en daarmee voor de kinderen een gemiste kans zijn.
Voor ouders die het niet kunnen betalen, kan het openbaar lichaam onder de huidige tijdelijke subsidieregeling adviseren om de ouderbijdrage door het Rijk te laten vergoeden. Die regeling blijft gelden totdat de Wet kinderopvang BES van kracht gaat. Onder de wet kinderopvang BES krijgt het openbaar lichaam de mogelijkheid om die ouderbijdrage te betalen in het kader van het lokale armoedebeleid. Naar verwachting zal voor deze groep ouders en dus voor hun kinderen ten opzichte van de huidige situatie niets veranderen.
Kunt u reflecteren op het probleem van armoede in algemene zin, kinderarmoede in specifieke zin en het ontbreken van een sociaal minimum met menswaardige bestaanszekerheid op de BES-eilanden, waardoor de omstandigheden dusdanig anders zijn dat bijna-gratis kinderopvang op Caribisch Nederland een grote meerwaarde zou hebben om deze problemen aan te pakken? Wat zijn de gevolgen van latere invoering voor (eenouder)gezinnen in Caribisch Nederland?
In de brief aan uw Kamer «Voortgangsrapportage ijkpunt sociaal minimum Caribisch Nederland 2023»2 heeft de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen aangegeven dat bestrijding van armoede maximale inspanningen vraagt van velen. Het kabinet zet daarbij in op verlagen van de kosten van levensonderhoud en het verhogen van de inkomens.
Een van de onderdelen in het beleid om de kosten van levensonderhoud te verlagen zijn de kosten van de kinderopvang. Om die reden is vooruitlopend op de Wet kinderopvang BES in juli 2020 de Tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch Nederland van kracht geworden. Concreet onderdeel van zowel de tijdelijke subsidieregeling als het wetsvoorstel is om de kosten voor ouders structureel te verlagen.
Bijzondere aandacht is er voor kinderen die in armoede leven. Dan gaat het niet alleen om het bestrijden van de directe armoede, maar ook om het bieden van perspectief op een kansrijke ontwikkeling aan alle kinderen. Goede kinderopvang is daarvoor essentieel. Mede om die reden is het wetsvoorstel kinderopvang BES aan uw Kamer aangeboden. Het is voor de verdere verbetering van de kwaliteit van de kinderopvang van belang dat de wet spoedig in werking treedt.
Vertraagde invoering van de lagere ouderbijdrage maakt dat de kosten voor kinderopvang voor groepen ouders in 2025 en 2026 minder snel zullen dalen.
Zijn er inderdaad meerdere verschillen in kinderopvang in Caribisch en Europees Nederland, zoals de mogelijkheid om opvang te financieren voor ouders met een laag inkomen naast het aanbod van voorschoolse educatie? Zo ja, waarom zou een eerdere invoering van bijna-gratis kinderopvang dan een te groot verschil betekenen?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is eén van de uitgangspunten van het wetsvoorstel kinderopvang BES dat de ouderbijdrage in Caribisch Nederland zo gelijk mogelijk oploopt met de ouderbijdrage in Europees Nederland.
Het klopt dat er momenteel en straks onder de Wet kinderopvang BES verschillen zijn in de hoogte van ouderbijdrage van en voorwaarden tussen de kinderopvang in Caribisch en Europees Nederland.
Aan de subsidiering van de kinderopvangorganisaties in Caribisch Nederland wordt bijvoorbeeld geen voorwaarde opgelegd dat de ouders allebei dienen te werken en is de ouderbijdrage niet afhankelijk van het inkomen. Ook kunnen kinderen van ouders die het niet kunnen betalen onder de tijdelijke subsidieregeling en de Wet kinderopvang BES gebruik maken van gratis kinderopvang. In Caribisch Nederland is er op dit moment bijvoorbeeld geen mogelijkheid om kinderen gebruik te laten maken van een voorschoolse voorziening, zoals die mogelijkheid er in Europees Nederland wel is.
Welke wijzigingen zouden er nog plaats moeten vinden om de invoering van bijna-gratis kinderopvang op Caribisch Nederland uit te stellen tot 2027? Worden eventuele besluiten en wetgeving in ieder geval nog voorgelegd aan de Tweede Kamer?
Het wetsvoorstel kinderopvang BES biedt de grondslag om de hoogte van de ouderbijdrage bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen. Het wetsvoorstel ligt voor behandeling in uw Kamer.
Klopt het dat de begrote middelen nog niet zijn verschoven naar latere jaren op de begroting?
De ouderbijdrage zal in de jaren 2025 en 2026 geen 4% bedragen, maar hoger. Dit heeft echter geen gevolgen voor de begroting van het Rijk.
Kinderopvangorganisaties innen namelijk de eigen bijdrage. De kinderopvangvergoeding die het Rijk verstrekt zal vanaf 2025 96% van de kostprijs bedragen zoals ook in het wetsvoorstel is voorzien. Dit leidt dus niet tot extra uitgaven voor het Rijk.
Wel ontvangt het openbaar lichaam een extra bijdrage voor de hogere uitgaven voor kindplaatssubsidies in 2025 en 2026. Deze middelen worden beschikbaar gesteld in de Ontwerpbegroting SZW 2024.
Waarom kon de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wel, maar de Staatssecretaris voor Digitale Zaken en Koninkrijksrelaties niet meebeslissen over een onderwerp van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, namelijk kinderopvang op Caribisch Nederland?
Het wetsvoorstel kinderopvang BES is in februari 2023 door het kabinet aan de Tweede Kamer aangeboden.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is verantwoordelijk voor de kinderopvang in Caribisch Nederland. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is verantwoordelijk voor het stelsel kinderopvang in Europees Nederland. Juist vanwege de verantwoordelijkheid voor het stelsel kinderopvang in Europees Nederland en het uitgangspunt «comply or explain» waardoor de ouderbijdrage in Caribisch Nederland zo gelijk mogelijk oploopt met de ouderbijdrage in Europees Nederland is het voorstel mede aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd.
Kan de Kamer er nog voor kiezen om de lijn van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen te volgen en dus voor invoering van bijna-gratis kinderopvang per 2025 te kiezen voor Caribisch Nederland? Zo ja, wat zou hiervoor nodig zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 8 is beschreven biedt het wetsvoorstel een grondslag om de hoogte van de ouderbijdrage vast te stellen bij algemene maatregel van bestuur. De Tweede Kamerleden kunnen door middel van moties of amendementen invloed uitoefenen op de inhoud van het wetsvoorstel en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving, waaronder de hoogte van de ouderbijdrage en het moment waarop de betreffende ouderbijdrage van kracht zal zijn.
Het Zuyderland ziekenhuis in Heerlen dat mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijtraakt. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuis in Heerlen raakt mogelijk alle bedden voor opnames én spoedeisende hulp kwijt: gemeente reageert verbolgen»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel ongeveer 5.000 mensen op de wachtlijst staan, terwijl dit er normaal gesproken rond de 2.000 zijn?
Volgens het Zuyderland ziekenhuis staan er op dit moment circa 5000 patiënten op de wachtlijst voor een operatie. Vóór de coronapandemie lagen de aantallen rond de 2.000–2.500. Het Zuyderland ziekenhuis heeft momenteel – vanwege personeelsgebrek – nog 2 van de 19 operatiekamers gesloten. Zij verwachten deze in de loop van 2024 weer te kunnen openen, waarmee men naar verwachting weer op het niveau van vóór de coronapandemie komt.
Kunt u aangeven wat het aantal meldingen van spoedeisende hulp op de beide locaties (Heerlen en Sittard-Geleen) van de afgelopen vijf jaar was?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan dat ze in de afgelopen vijf jaar, gemiddeld per jaar: +/- 52.000 patiënten met een acute zorgvraag zien. Gemiddeld +/- 32.000 patiënten per jaar werden voorzien in hun acute zorgvraag op locatie Heerlen. Gemiddeld +/- 20.000 patiënten per jaar op de locatie Sittard-Geleen.
Klopt het dat bij de fusie van het Atrium Medisch Centrum en het Orbis Medisch Centrum het eerstgenoemde ziekenhuis in Heerlen zowel financieel als met personeel het meest heeft bijgedragen, terwijl het laatstgenoemde ziekenhuis in Sittard-Geleen juist op de rand van de afgrond bungelde?
Volgens het Zuyderland ziekenhuis is dit een misvatting. Zij geven aan dat beide ziekenhuizen vóór de fusie redelijk gelijkwaardig in omvang en financiële positie waren. Het ziekenhuis in Sittard-Geleen bungelde volgens het Zuyderland ziekenhuis niet op de rand van de afgrond.
Hoe kan het dat na alles wat men vanuit Heerlen heeft bijgedragen om Sittard-Geleen een gezond ziekenhuis te maken, nu de rekening gepresenteerd krijgt door het sluiten van spoedeisende hulp en het verdwijnen van het beddenhuis (verpleegafdeling)? Wat vindt u van deze (mogelijke) ontwikkeling?
Er is nog geen besluit is genomen over de toekomstige inrichting van de zorg in deze regio. Bij keuzes rondom de inrichting van een zorgorganisatie spelen aspecten als betaalbaarheid en organiseerbaarheid een belangrijke rol. Het sturen op een efficiënt ingerichte ziekenhuisorganisatie is daar ook een onderdeel van. Daarnaast zijn ook de toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg van groot belang. Deze dienen altijd voldoende geborgd te worden. In het algemeen geldt dat bij keuzes rondom de inrichting van de zorg er altijd een afweging van de aspecten kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid aan de orde is. Het is in dit geval de verantwoordelijkheid van het bestuur van een ziekenhuis om een balans te vinden tussen deze drie aspecten.
Kunt u een inschatting geven van het effect op de Regionale Ambulancevoorziening in Zuid-Limburg, mocht de spoedeisende hulp in Heerlen verdwijnen? Moeten er dan bijvoorbeeld meer ambulances in het gebied ingezet worden? Zo nee, kunt u dat onderbouwen? Zo ja, wordt het probleem van personeelsschaarste dan niet simpelweg verplaatst?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan nog geen antwoord te kunnen geven op deze vraag. De mogelijke scenario’s worden de komende periode verder uitgewerkt, daarbij zal ook dit onderwerp worden meegenomen.
Kunt u in uw gesprekken met het bestuur van het Zuyderlandziekenhuis expliciet benadrukken dat vóórdat er een besluit wordt genomen over het mogelijk aanpassen van de spoedeisende zorg in Heerlen, de betrokken gemeenten geconsulteerd moeten worden?
Zorgaanbieders dienen de besluitvormingsprocedure te volgen die beschreven staat in het Uitvoeringsbesluit van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) en de daarop gebaseerde Uitvoeringsregeling Wkkgz als zij overwegen het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie geheel of gedeeltelijk te beëindigen of op te schorten. Zoals duidelijk staat beschreven in de Wkkgz is het van belang dat betrokkenen, zoals inwoners en gemeenten, actief en voorafgaand aan de besluitvorming betrokken dienen te worden. De zorgaanbieder moet met hen in gesprek. Betrokkenen moeten de gelegenheid krijgen hun zorgen tijdig te uiten en ter overweging mee te geven aan de betreffende zorgaanbieder. Hier voorziet de wet ook in. Zoals vermeld in de Uitvoeringsregeling Wkkgz dienen betrokkenen en/of inwoners door de zorgaanbieder in een bijeenkomst geïnformeerd te worden over de voorgenomen plannen om het aanbod van acute zorg te wijzigen. Betrokkenen en/of inwoners moeten in de gelegenheid worden gesteld om hun visies, wensen en zorgen over een voorgenomen wijziging van het aanbod van acute zorg te uiten. Het is van wezenlijk belang dat een dusdanige bijeenkomst wordt georganiseerd op een zodanig tijdstip dat de inbreng van betrokkenen en/of inwoners van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming van de zorgaanbieder. De zorgaanbieder is ook verplicht om aan betrokkenen en/of inwoners een gemotiveerde terugkoppeling te delen waarin staat beschreven wat er met de naar voren gebrachte visies, wensen en zorgen zal worden gedaan.
Het Zuyderland ziekenhuis heeft mij verzekerd dat bovenstaande procedure zal worden gevolgd.
Kunt u aangeven hoe het bestuur van het Zuyderlandziekenhuis van plan is de gemeenten in Parkstad te consulteren over mogelijke plannen?
Het Zuyderland ziekenhuis geeft aan de gemeenten in het adherentiegebied zo goed mogelijk te betrekken. Na de zomer wordt hiervoor een proces ingericht. Voor eind augustus staat een afspraak met een deel van de gemeenteraad van Heerlen gepland.