Het collegegeld bij deeltijdstudies in het hoger onderwijs |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Is het wettelijk toegestaan dat onderwijsinstellingen voor deeltijdopleidingen met een duur van twee jaar, twee keer het volledige tarief van het instellingscollegegeld vragen aan studenten?
De wet bepaalt dat een student voor elk studiejaar dat die voor een opleiding is ingeschreven collegegeld is verschuldigd (artikel 7.43 van de WHW). Het bedrag (ongeacht of het instellingscollegegeld of wettelijk collegegeld betreft) wordt jaarlijks vastgesteld. Deze systematiek geldt zowel voor voltijd- als deeltijdopleidingen. Het bepalen van de hoogte van het instellingscollegegeld is aan de hogeronderwijsinstellingen. Het is een zorgvuldig proces waarbij ook de medezeggenschap betrokken is. Het instellingscollegegeld is ingevoerd vanuit de gedachte dat instellingen op deze manier de kosten kunnen dragen die zij maken voor het verzorgen van het onderwijs aan de categorieën studenten voor wie de instelling geen studentafhankelijke bekostiging ontvangt. Het is aan de instellingen om het kostendekkend tarief te bepalen. Zij kunnen bij de hoogte van het instellingscollegegeld onderscheid maken tussen een voltijd- en een deeltijdopleiding. Ik ben van mening dat de hoogte van het instellingscollegegeld voor een Nederlandse student die een tweede studie volgt niet hoger zou moeten zijn dan het kostendekkende tarief. Dit komt ook overeen met de huidige praktijk waarbij instellingen, over het algemeen, de hoogte van het instellingscollegegeld bepalen door de som van de hoogte van het wettelijk collegegeld en de fictieve, studentafhankelijke bekostiging.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat onderwijsinstellingen twee keer het instellingstarief vragen voor een deeltijdstudie en dat dit extra onwenselijk is bij studies voor de tekortsectoren, zoals het onderwijs?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat de hoogte van het instellingscollegegeld voor een deeltijdlerarenopleiding van twee jaar kan oplopen tot €28.000,-? Bent u bereid om samen met opleidingen oplossingen te vinden?
Het bepalen van de hoogte van het instellingscollegegeld is aan de hogeronderwijsinstellingen. Het is een zorgvuldig proces waarbij ook de medezeggenschap betrokken is. Voor studenten die een tweede lerarenopleiding volgen kan via de subsidieregeling tweede lerarenopleiding voor twee jaar subsidie aan worden gevraagd. De subsidie bedraagt € 6.000,– per aanvrager per studiejaar, of bij lager instellingscollegegeld ten hoogste dat bedrag.
De casus waarop het lid doelt (Master Pedagogische Wetenschappen van de Vrije Universiteit Amsterdam (VU)) betreft overigens geen lerarenopleiding. Voor lerarenopleidingen hanteert de VU een instellingscollegegeldtarief (ca. € 6.000) dat lager is dan het kostendekkende tarief.
Kunt u toelichten hoe de motie Van Meenen/Westerveld, waarin de regering wordt verzocht ervoor te zorgen dat het voor onderwijsinstellingen niet mogelijk is om meer instellingscollegegeld dan de bekostiging van de opleiding en het tarief ter hoogte van het wettelijk collegegeld te vragen, is uitgevoerd?1
Deze motie maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel Taal en Toegankelijkheid. Daar beraad ik mij op dit moment op. Het onderdeel instellingscollegegeld neem ik mee in mijn overwegingen.
Heeft u in beeld of de centrale medezeggenschapsraad voldoende informatie krijgt om hun adviesrecht, specifiek als het gaat om de hoogte van het instellingscollegegeld, goed uit te voeren?
Uit de meest recente tweejaarlijkse medezeggenschapsmonitor2 blijkt dat centrale medezeggenschapsleden over het algemeen positief zijn over de overlegcultuur binnen instellingen, het krijgen van informatie die nodig is voor de uitvoering van hun taken en over het krijgen van een reactie op voorstellen. Het vroegtijdig betrekken van de medezeggenschap in het beleidsproces, zoals bij het vaststellen van de hoogte van het instellingscollegegeld, kan beter. Bij meer dan de helft van de raden wordt de medezeggenschap altijd of meestal vroegtijdig betrokken en driekwart van de centrale raden krijgt altijd of meestal een tijdige reactie op voorstellen. Het tijdig ter beschikking hebben van goede en volledige informatie en het handelen volgens afgesproken termijnen bevordert het gesprek op de inhoud. Het heeft een positieve uitwerking op de relatie tussen medezeggenschap en bestuurder en op de uitvoering van de taken en verantwoordelijkheden van medezeggenschapsraden binnen instellingen.
In hoeverre wordt de hoogte van het instellingscollegegeld en de totstandkoming ervan ook bekeken door visitatiecommissies?
Visitatiecommissies oordelen niet over de hoogte of de totstandkoming van het instellingscollegegeld. De visitatiecommissie kijkt naar de kwaliteit van de opleiding, het instellingscollegegeld valt daarmee buiten de reikwijdte van de accreditatiebeoordeling.
Het tijdelijk blokkeren van het Twitteraccount van De Telegraaf-columnist Leon de Winter |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de blokkade van het Twitteraccount van De Telegraaf-columnist Leon de Winter?1
Ja.
Wat vindt u van de blokkade van het account van een columnist van een van Neerlands grootste kranten door Twitter? Graag een gedetailleerd antwoord.
Vooropgesteld staat dat ook bij uitingen via internet de vrijheid van meningsuiting uitgangspunt is. Zoals vermeld in de Kamerbrief Content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen en in de antwoorden op Kamervragen over soortgelijke situaties, gaan gebruikers van online platformen een privaatrechtelijke overeenkomst met dat platform aan wanneer zij hier gebruik van maken. Net als bij elke overeenkomst accepteren beide partijen daarmee rechten en verplichtingen.
Het staat platformen vrij actie te ondernemen indien zij van mening zijn dat gebruikers hun gebruiksvoorwaarden overtreden. Dat behelst ook de mogelijkheid om content te verwijderen of een gebruikersaccount op te schorten. Het idee hierachter is, dat gebruikers zelf de vrijheid en mogelijkheid hebben om te bepalen of zij gebruik maken van een bepaald online platform – en daarmee instemmen met de gebruikersvoorwaarden – of niet. Bij content die niet strafbaar of onrechtmatig is, maar door sommigen wel als ongewenst wordt beschouwd, hebben platformen een grote marge voor eigen appreciatie op basis van deze contractvrijheid.2 Het is niet aan mij om te oordelen over de gebruikersvoorwaarden van sociale media als Twitter.
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed is in Nederland, ook voor rechtsgeoriënteerde mensen? Zo ja, heeft u de bereidheid om met Twitter in gesprek te gaan om:
De vrijheid van meningsuiting is een kernwaarde in onze democratie en iedereen moet in staat zijn om zijn mening te kunnen uiten binnen de kaders van de wet. De politieke oriëntatie van de afzender is hierbij niet relevant.
Het staat een platform als Twitter vrij om eigen gebruiksregels in te stellen die bepaalde grenzen stellen aan de uitingsvrijheid. Wanneer iemand gebruik wil maken van een platform als Twitter dient hij vooraf akkoord te gaan met deze gebruikersvoorwaarden. Hiermee accepteert de gebruiker dat het platform beperkingen stelt aan het gebruik van haar dienst, en dat zij die kan handhaven.
Ik ga niet over de gebruiksregels van sociale media als Twitter. Als private ondernemingen zijn zij in beginsel vrij om hun eigen contractvoorwaarden te stellen. Dat is fundamenteel aan de contractvrijheid en voor het recht op ondernemen.
Het bericht ‘Internationals massaal uitgebuit in Groninger horeca: "We geven je al eten, wil je ook nog geld?”’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Internationals massaal uitgebuit in Groninger horeca: «We geven je al eten, wil je ook nog geld?»»?1
De misstanden in de Groningse horeca, zoals geschetst in het nieuwsbericht, zijn schrijnend en Nederland onwaardig. Werkgevers dienen zich te houden aan wetten en regelgeving zoals de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet. Het kabinet zet zich in om kwetsbare personen op de arbeidsmarkt te beschermen. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt toezicht op de naleving van de verschillende arbeidswetten.
Overigens zijn bij de Arbeidsinspectie vooralsnog geen meldingen binnengekomen die overeenkomen met de situaties in het artikel van Sikkom en UKrant. Het krantenbericht beschrijft een serieuze situatie. Op dit moment is er vooral oog voor de traditionele media, en de Arbeidsinspectie is van plan om in de toekomst sociale media meer in te zetten om meldingen te genereren. Daarbij blijft gelden dat voor een goede beoordeling en opvolging van meldingen zijn concrete aangrijpingspunten nodig, zoals de arbeidsplaats waar de misstand plaatsvindt en de naam van het desbetreffende horecabedrijf. Als dergelijke informatie ontbreekt, dan is het niet goed mogelijk om te beoordelen of er daadwerkelijk arbeidswetten worden overtreden. De Arbeidsinspectie roept een ieder die weet heeft van concrete aangrijpingspunten bij de beschreven arbeidsmisstanden, deze te melden bij de Arbeidsinspectie.
Herinnert u uw antwoorden van 6 september 2022 op het bericht «Vreemdelingen worden uitgebuit in horeca Groningen. «En het treurige is dat ze nog blij zijn met 2 euro per uur»»?2
Ja.
Welke stappen zijn er sindsdien genomen om medewerkers in Groningse horeca te beschermen tegen uitbuiting?
Het kabinet zet zich in om misstanden op de arbeidsmarkt zoveel mogelijk te voorkomen. Dit wordt gedaan door het faciliteren van voorlichting, het schetsen van een helder normenkader in verschillende arbeidswetten, door toezicht op de naleving van deze arbeidswetten en heldere communicatie vanuit de overheid over wat we verwachten van ondernemers ten aanzien van eerlijk werk. Uw vraag gaat specifiek over uitbuiting van vreemdelingen in de Groningse horeca, waarover afgelopen september Kamervragen zijn gesteld. Door verschillende overheidsorganisaties worden doorlopend acties ondernomen om misstanden zoveel mogelijk te voorkomen en waar nodig aan te pakken. Hierbij ga ik in op een aantal acties vanuit de gemeente Groningen, het COA en de Nederlandse arbeidsinspectie.
De gemeente Groningen heeft in het coalitieakkoord «Het begint in Groningen: voor wat echt van waarde is» de conclusies van het onderzoeksrapport Groningse Praktijken als uitgangspunt genomen. Het krantenbericht over de uitbuiting van vreemdelingen in de Groningse horeca verscheen naar aanleiding van dit onderzoeksrapport.
Volgens één van de auteurs, criminoloog Edward van der Torre, komt uitbuiting van buitenlandse kwetsbare personen in heel Nederland voor. In de vijf steden met bed-bad-brood voorzieningen, waaronder Groningen, komt dit logischerwijs bovengemiddeld voor. Dit is aanleiding geweest voor de gemeente Groningen voor structurele investeringen gedurende dit collegeperiode van € 300.000 per jaar in de aanpak van mensenhandel, waaronder die van arbeidsuitbuiting.
Daarnaast zet het COA doorlopend in op voorlichting om zijn bewoners goed te informeren over de Nederlandse arbeidsmarkt. Dit doet het COA via de aanwezige informatiebalie en door voorlichtingsmateriaal beschikbaar te stellen over werken in Nederland. Ook vinden er gesprekken plaats tussen het COA en bewoners die een arbeidscontract aangeboden krijgen of waarbij een tewerkstellingsvergunning is aangevraagd. In deze gesprekken wordt aandacht besteed aan de rechten van werknemers in Nederland. Naast voorlichting van bewoners, zet het COA doorlopend in op trainingen aan medewerkers om signalen van mensenhandel te herkennen en te melden. Het COA werkt op locaties met contactpersonen die het interne en externe aanspreekpunt zijn op het thema mensenhandel.
Verder doet de opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie, onder gezag van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie, strafrechtelijke onderzoeken naar arbeidsuitbuiting. Dit doet de inspectie op basis van meldingen. Alle meldingen worden beoordeeld en waar mogelijk en nodig opgevolgd. Daarnaast treedt de Arbeidsinspectie op tegen werkgevers die de arbeidswetten overtreden, waaronder de Wet minimumloon en Arbeidstijdenwet. Ook de gemeente Groningen beschikt over een bestuurlijk palet om misstanden tegen te gaan, bijvoorbeeld door gezamenlijke controles van gemeentelijke handhavers in samenwerking met de Arbeidsinspectie. Daarnaast bespreken gemeenten en de Arbeidsinspectie signalen bij de Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) tegen ondermijnende criminaliteit.
Welke stappen zijn er genomen om specifiek internationale studenten te beschermen tegen onderbetaling en uitbuiting in de Groningse horeca?
Om internationale studenten te beschermen tegen misstanden op de werkvloer is sinds maart 2020 op de website van de Arbeidsinspectie een Engelstalige flyer beschikbaar over werk tijdens de studietijd in Nederland.3 De Hanzehogeschool Groningen verwijst naar deze flyer en geeft informatie over de rechten van werkende studenten op hun website. Misstanden op de werkvloer kunnen telefonisch en online worden gemeld bij de Arbeidsinspectie, ook in het Engels en zes andere talen.
Daarnaast kent Groningen een Discriminatie Meldpunt (DMG). Het DMG voorziet in meertalige begeleiding, advies en klachtafhandeling. Er wordt op dit moment gewerkt aan een Nederlandstalige en Engelstalige campagne gericht op nieuwe internationale studenten die eind dit jaar wordt gelanceerd. De campagne informeert over rechten als werknemer en als burger. Daarnaast is de campagne gericht op naamsbekendheid van het DMG en het verlagen van de drempel om discriminatie te melden.
Overigens zijn bij het DMG en zoals bij vraag 1 reeds vermeld bij de Arbeidsinspectie vooralsnog geen meldingen binnengekomen die overeenkomen met de situaties in het artikel van Sikkom en UKrant. De Arbeidsinspectie heeft contact gehad met collegadiensten om deze situatie te verifiëren; het geschetste beeld wordt niet herkend. Het krantenbericht beschrijft een serieuze situatie. Voor een goede beoordeling en opvolging van meldingen zijn concrete aangrijpingspunten nodig, zoals de arbeidsplaats waar de misstand plaatsvindt en de naam van het desbetreffende horecabedrijf. Als dergelijke informatie ontbreekt, dan is het niet goed mogelijk om te beoordelen of er daadwerkelijk arbeidswetten worden overtreden. Op basis van alle bekende informatie zijn er daarom onvoldoende mogelijkheden voor de Arbeidsinspectie voor een effectief vervolg in de praktijk. Wel blijven de Arbeidsinspectie en collegadiensten deze situatie vanzelfsprekend monitoren.
Waarom blijven deze uitbuitingssituaties bestaan ondanks eerdere schriftelijke vragen naar de omstandigheden in de Groningse horeca?
Het kabinet zet zich in om uitbuitingssituaties zoveel mogelijk te voorkomen en waar nodig op te treden tegen misstanden, de bestrijding van arbeidsuitbuiting blijft echter complex. Misstanden spelen zich vaak af in de schaduw van de samenleving en komen niet altijd aan het licht. Met voorlichting aan internationale studenten, toezicht en de gemeentelijke aanpak wordt ingezet op het zoveel mogelijk voorkomen van misstanden en zo nodig te handhaven bij niet-naleving van wet- en regelgeving. De Arbeidsinspectie beoordeelt meldingen over mogelijke niet-naleving van de arbeidswetten. Daarbij kan een melding alleen worden behandeld als deze concrete informatie bevat zoals namen en/of adressen van bedrijven waarover wordt gemeld (zie ook vraag 4).
Herkent u een patroon in de Groningse horeca wanneer het gaat om onderbetaling en uitbuiting?
Het patroon dat werkgevers werknemers onderbetalen, te veel uren laten werken, onder slechte omstandigheden laten werken en intimideren, is helaas een patroon dat op verschillende plaatsen en sectoren in Nederland voorkomt.4 Ik blijf deze praktijken keer op keer ten zeerste afkeuren. Werknemers hebben te allen tijde recht op de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die in de arbeidswetten zijn geregeld. Hun werkgevers zijn daarvoor verantwoordelijk. Wanneer dergelijke situaties zich voordoen, is het belangrijk dat werknemers zich melden bij de Arbeidsinspectie, zodat deze de melding kan beoordelen en zo nodig actie kan ondernemen. Melden kan telefonisch via telefoonnummer 0800–5151 of digitaal via het meldformulier op de website van de Arbeidsinspectie.5 Zie www.nlarbeidsinspectie.nl/onderwerpen/melden.
Welke stappen gaat de Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) nemen om ervoor te zorgen dat bazen die mensen uitbuiten in de Groningse horeca worden aangepakt en niet meer aan de slag kunnen?
De Arbeidsinspectie werkt in heel Nederland aan het bestrijden van misstanden op de werkvloer. Hierbij wordt ingezet op de aanpak van arbeidsuitbuiting, ernstige benadeling en slecht werkgeverschap waarbij één of meer arbeidswetten worden overtreden. Wanneer werkgevers zich schuldig maken aan arbeidsuitbuiting, kunnen ze veroordeeld worden tot een gevangenisstraf. Bij overtredingen van arbeidswetten, worden boetes of andere sancties opgelegd. Soms wordt een onderneming tijdelijk stilgelegd.
Binnen het landelijke Inspectieprogramma «Internationaal, Schijnconstructies en cao-naleving» richt de Arbeidsinspectie zich op de aanpak van schijnconstructies. Een van de projecten in dit programma richt zich op Nederlandse werkgevers die arbeidskrachten van buiten de EU/EER, onder wie studenten, met of zonder een tewerkstellingsvergunning inzetten waarbij arbeidswetgeving wordt overtreden. In het kader van dit project zet de Arbeidsinspectie ook communicatie in om werkgevers die werken met buitenlandse studenten te informeren over wetten en regels ten aanzien van deze groep.
De Arbeidsinspectie heeft in haar risicogerichte programmering geen project op het gebied van horeca in het algemeen of Groningse horeca in het bijzonder. Indien zij meldingen ontvangt, dan zal zij deze vanzelfsprekend beoordelen en zo nodig actie ondernemen. Zoals opgemerkt bij vraag 4 is het daarbij van belang dat meldingen concrete aangrijpingspunten voor eventuele vervolgacties hebben. Bij eventuele vervolgacties werkt de Arbeidsinspectie, in Groningen en andere gemeenten, vaak samen met die gemeenten en andere handhavende organisaties.
Kunt u in het najaar verslag doen van de stappen die de NLA heeft genomen om uitbuiting en onderbetaling in de Groningse horeca aan te pakken?
De Arbeidsinspectie rapporteert via haar reguliere jaarverslagen. Hierin komen relevante feiten en cijfers naar voren van onder andere arbeidsuitbuiting en van overtredingen van diverse arbeidswetten. Daarnaast stelt de Arbeidsinspectie regelmatig rapportages op over haar meerjarige programma’s en projecten, zoals de aan uw Kamer gezonden rapportage over Aziatische horeca en de Monitor arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling 2020–2021.6 Het betreft landelijke programma’s en projecten. Voor de zomer van dit jaar komt de Arbeidsinspectie met een rapportage 2019–2022 van het programma dat zich ook op de aanpak van schijnconstructies richt.
Is er bekend of internationale studenten in andere steden onder dezelfde omstandigheden moeten werken? Zo ja, hoe zit dat? Zo nee, kan de NLA dit in kaart brengen en in ditzelfde verslag toevoegen?
De Arbeidsinspectie heeft een zoekslag met specifieke trefwoorden gedaan op de door haar ontvangen meldingen. Hieruit komen tot nu toe geen meldingen naar voren specifiek over de omstandigheden waaronder internationale studenten in Groningen of andere steden werken. Wel blijkt uit de handhavingshistorie van de tewerkstelling van internationale studenten dat er in Nederland werkgevers zijn die studenten van buiten de EU/EER zonder vergunning tewerkstellen of meer uren laten werken dan de 16 uur per week (of fulltime in de drie zomermaanden) die wettelijk is toegestaan voor deze groep.
Wat doet het kabinet eraan om internationale studenten zoveel als mogelijk op hun rechten in Nederland te wijzen zodat uitbuiting door huisbazen, werkgevers of op welke andere manier dan ook minder voorkomt?
Het kabinet spant zich op verschillende domeinen in om uitbuiting door huisvesters en werkgevers tegen te gaan. Nuffic heeft voor wat betreft de informatievoorziening richting internationale studenten over alles wat komt kijken bij studeren in Nederland een belangrijke rol. Nuffic informeert – via het centrale informatiepunt «Study in NL» – internationale studenten over hun rechten en plichten bij studeren, stage lopen, werken naast de studie en wonen in Nederland. Zo worden er online bijeenkomsten georganiseerd voor studenten die op het punt staan naar Nederland te gaan. Internationale studenten van buiten de EU mogen enkel in Nederland werken als de werkgever hiervoor een tewerkstellingsvergunning heeft aangevraagd. Zij mogen slechts 16 uur per week (of fulltime in de drie zomermaanden) arbeid verrichten in Nederland. UWV toetst bij de aanvraag of er een marktconform loon wordt betaald.
Daarnaast worden er door het netwerk Mobstacles, gecoördineerd door Nuffic, diverse sessies georganiseerd over bijvoorbeeld het inschrijfproces van internationale studenten in de Basisregistratie Personen (BRP). Bij deze sessies komen ook knelpunten naar voren waar internationale studenten mee te maken hebben omtrent huisvesting. Op dit Mobstacles netwerk zijn medewerkers van hogescholen en universiteiten aangesloten, die veel studenten doorverwijzen naar de instanties die iets voor hen kunnen betekenen, zoals de Housing Hotline van de LSVb, de Huurcommissie en het Juridisch Loket. Ook wordt er via «Study in NL» van Nuffic via diverse kanalen, onder andere de website en sociale media informatie gedeeld over het tijdig op zoek gaan naar passende huisvesting en allerlei informatie over rechten en plichten als huurder in Nederland, zodat internationale studenten hiermee beter hun weg kunnen vinden op de Nederlandse woningmarkt.
Verder is het Ministerie van BZK samen met het Ministerie van OCW met verschillende partijen zoals de sociale en commerciële studentenhuisvesters aangesloten bij het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2022–2030. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft dit actieplan mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 7 september 2022 met uw Kamer gedeeld. Het doel van dit actieplan is dat 60.000 extra betaalbare studentenwoningen worden gerealiseerd. Binnen het actieplan is specifiek aandacht voor internationale studenten en de uitdagingen waarmee zij te maken krijgen. Het informeren van internationale studenten over hun rechts- en informatiepositie is één van de afspraken waar verschillende partijen, waaronder Nuffic via de «Study in NL»-informatievoorziening, zich aan hebben gecommitteerd.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Berichten over export van goedkoop vlees en melkpoeder naar Ghana en Kenia |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de verschillende berichten over vlees en melkpoeder export die deze maand naar buiten kwamen: «Goedkoop Europees vlees houdt ondermaatse slachtpraktijken in Ghana in stand», «Melkhandel: met de ene hand geven, met de andere nemen?» en «De melkwetcontroverse»?1, 2, 3
Ja.
Kunt u verklaren dat melk- en vleesproducten uit Nederland, geproduceerd met voedsel dat veelal wordt geïmporteerd uit Zuid-Amerikaanse landen, op de Ghanese en Keniaanse markt terechtkomt voor een lagere prijs dan lokale productie?
In landen als Ghana en Kenia stijgt de vraag naar dierlijke eiwitten, terwijl het lokale aanbod kampt met minder efficiënt werkende markten, minder gunstige productieomstandigheden en onvoldoende beschikbaarheid van diervoeder. Deze landen vangen dit op met import van melk- en vleesproducten. Europa kent een efficiënte voedselproductie en voedselprijzen in de EU zijn relatief laag.
Kunt u schetsen in welke mate de export van vlees en melkpoeder in de laatste jaren is toegenomen? Gaat deze toename zich in de komende jaren voortzetten in uw beleid?
Afgelopen jaren lijkt er in de export van vlees- en vleesproducten geen toename te zijn, en in de export van melkpoeder in geringe mate. Op basis van cijfers van de Europese Commissie4 is aan te geven dat de export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten in 2021 naar Kenia met bijna 99% is afgenomen ten opzichte 2020. De export van de hoeveelheid vlees en vleesproducten uit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode licht afgenomen met ca. 8%.
Voor niet-gezoete melkpoeders is de export in 2021 naar Kenia met ca. 17% afgenomen ten opzichte 2020. De export hiervan vanuit Nederland naar Ghana is in dezelfde periode met ca. 120% gestegen. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het ondanks deze toename nog altijd om relatief zeer kleine hoeveelheden melkpoeder gaat ten opzichte van de lokale consumptie.
Het kabinet heeft geen beleidsvoornemen om de export van vlees en melkpoeder naar ontwikkelingslanden de komende jaren actief te stimuleren. De omvang van de export van deze producten zal louter afhankelijk zijn van marktontwikkelingen en de keuzes van het Nederlandse bedrijfsleven zelf.
Bent u het ermee eens dat, gezien de toenemende hongersnoden, droogte en voedseltekorten mede door de oorlog in Oekraïne, voedselzekerheid een van de kernprincipes dient te zijn van ontwikkelingsbeleid?
Ja. Het kabinet heeft daarom het budget van het voedselzekerheidsprogramma, van jaarlijks circa EUR 330 miljoen, voor de komende 5 jaar verhoogd met in totaal EUR 450 miljoen. Recent heb ik uw kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet op wereldwijde voedselzekerheid5, inclusief de rol van internationale handel.
Bent u het ermee eens dat lokale voedselproductie belangrijk is voor de voedselzekerheid en economie in Ghana en Kenia, en dat de voedselzekerheid en lokale economie door Nederlandse export ondermijnd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit beleid aanpassen?
Ja, respectievelijk nee. In de onder het antwoord op vraag 4 genoemde brief onderschrijft het kabinet het belang van versterking van lokale voedselsystemen voor het vergroten van de voedselzekerheid, zoals in landen als Ghana en Kenia. De huidige voedselcrisis laat echter ook zien dat de voedselvoorziening kwetsbaar is voor verstoringen. Regionale en mondiale handel, ook vanuit Nederland, blijven van wezenlijk belang voor het weerbaarder maken van voedselketens vanwege verschillen in klimaat, groeiseizoenen, beschikbaar landbouwareaal, bodemgesteldheid en ter mitigatie van het risico op lokale misoogsten en incidentele rampen.
Hoe rijmt u bovengenoemd exportbeleid met de ambitie van de beleidsnotitie voor wat betreft het richten op «duurzame lokale kleinschalige voedsellandbouw» en «kleinschalige voedselproducten»?4
In lijn met het antwoord op vraag 5, ziet het kabinet geen inherente tegenstelling tussen (het faciliteren van) internationale handel en de versterking van lokale landbouw en voedselproductie.
Hoe zorgt u ervoor dat handel een middel is om kleinschalige voedselproducenten te versterken, de mondiale voetafdruk te verkleinen en gelijkwaardige handelsverdragen te sluiten – allemaal ambities uit uw beleidsnota?
Ketenontwikkeling en toegang tot markten is onderdeel van de inzet op versterking van kleinschalige voedselproductiesystemen. Door teelten te verduurzamen, water en bodem efficiënter te gebruiken, voedselverliezen terug te dringen en uitstoot van CO2 te verminderen wordt de ecologische voetafdruk (zoals met betrekking tot klimaat, biodiversiteit, bodemgezondheid) van de productie en handel in voedsel verkleind. Een voorbeeld is het programma van het One Acre Fund, dat boerencoöperaties in Kenya en Rwanda die groenten, noten en avocado’s exporteren ondersteunt bij duurzame teelt, efficiënte verwerking met zo min mogelijk afval en klimaatvriendelijk transport over zee.
Gelijkwaardigheid in handelsbetrekkingen is onderdeel van de inzet van het kabinet in de onderhandelingen over Economische Partnerschapsakkoorden. Uw Kamer wordt regulier over de voortgang van de onderhandelingen geïnformeerd via de voortgangsrapportage handelsakkoorden7.
In hoeverre is het exportbeleid coherent met Nederlandse projecten in de Afrikaanse melkveesector?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en 6 zijn de Nederlandse handelsbevordering en handelspolitiek niet in tegenspraak met door Nederland gesteunde projecten die bijdragen aan de ontwikkeling van lokale voedselproductiesystemen in Afrika, inclusief in de melkveesector. In bijvoorbeeld Nigeria heeft Nederlandse technologie bijgedragen aan een veilige verwerking van lokaal geproduceerde zuivel. De invoer van zuivelcomponenten in Nigeria wordt voornamelijk gedreven doordat de lokale melkproductie per seizoen per koe enorm kan verschillen, oplopend tot 80% per dier.
In hoeverre komt het geld dat u vrijmaakt en besteedt aan de lokale melkveesector volgens het stappenplan terecht bij lokale, kleinschalige boeren en met name bij vrouwen? In hoeverre hebben zij zelf zeggenschap over financiële middelen en andere productiemiddelen?
De BHOS-inzet op voedselzekerheid is gericht op lokale voedselproducenten, voor het overgrote deel huishoudens met kleinschalige gemengde bedrijven (akkerbouw en kleinvee) die primair gericht zijn op de lokale voedselvoorziening. Bereiken van vrouwen wordt daarbij maximaal nagestreefd, met als doel het vergroten van hun toegang tot, en zeggenschap over, productiemiddelen (land, inputs, kennis, financiering).
Bent u het ermee eens dat dit exportbeleid (voedselimport uit Zuid Amerika, melk- en vee-export naar Ghana en Kenia) een onnodig grote negatieve impact heeft op milieu en klimaat, in vergelijking met de lokale productie van voedsel in Ghana en Kenia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe rijmt u dit met de ambitie voor het «terugbrengen van de mondiale klimaat-, land- en watervoetafdruk»?5
Nee. In het bepalen van de duurzaamheid van de productie van en handel in bepaalde goederen en diensten, is transport slechts één van de vele factoren. Lokale voedselproductie is niet per definitie duurzamer dan import van voedsel, noch is zelfvoorziening de enige weg naar voedselzekerheid.
Welk effect zal het vervallen van de tariefmuur naar aanleiding van het sluiten van het Economisch Partnerschapsakkoord tussen de EU en het Oost-Afrikaanse handelsblok hebben voor de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse boeren?
De Oost-Afrikaanse Gemeenschap (EAC) heeft in 2014 de onderhandelingen over een Economisch Partnerschapsakkoord (EPA) afgerond met de Europese Unie (EU).9 Kenia en Rwanda hebben de EPA in september 2016 ondertekend, de andere EAC leden hebben de EPA nog niet ondertekend. Aangezien niet alle verdragspartijen de EPA ondertekend hebben, wordt het akkoord op dit moment niet toegepast.
Het akkoord geeft – wanneer dit in werking treedt of voorlopig toegepast gaat worden – onmiddellijk 100% tarief- en quotavrije toegang tot de Europese markt. De EAC committeert zich in deze overeenkomst eraan tarieven op 82,6% van de waarde van de import uit de EU te liberaliseren. Dit gebeurt over lange aanpassingsperiodes, of betreft het handhaven van het bestaande nultarief, zoals al op melkmachines geldt. Onder de EAC-douane-unie is al meer dan de helft van de importen tariefvrij, niet alleen uit de EU maar ook uit andere derde landen. Een groot deel van de liberalisering zal getrapt gebeuren over 15 jaar vanaf het moment van toepassing van het akkoord. 2,9% van de waarde van de liberalisering zal over een periode van 25 jaar gebeuren.
17,4% van de waarde van de import uit de EU is uitgesloten van liberalisering, waaronder melkproducten, zoals is aangegeven in de lijst met uitgesloten producten annex IId van het akkoord.10
De vaststelling in het artikel van ViceVersa dat «de huidige tariefmuur van zestig procent zou komen te vervallen als [de EPA] in werking treedt» is onjuist. De eventuele inwerkingtreding van de EPA zal geen effect hebben op het inkomend tarief op melkproducten en daarmee op de concurrentiepositie van lokale Afrikaanse melkveehouders.
Hoe wordt het Nederlandse landbouwakkoord getoetst op de impact op lokale voedselzekerheid en lokale voedselproductiesystemen in Afrika?
Het Landbouwakkoord heeft tot doel om te komen tot een duurzame en toekomstbestendige landbouw. Het beleid en de regelgeving die voortkomen uit de implementatie van het landbouwakkoord zullen, conform het huidige Integraal Afwegingskader, worden getoetst op mogelijke negatieve effecten op ontwikkelingslanden.
Berichtgeving m.b.t. ontoereikende capaciteit van Ronald McDonald huizen als gevolg van de voorgenomen concentratie van de kinderhartchirurgie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Logeerhuizen Ronald McDonald Kinderfonds in Groningen en Rotterdam waarschijnlijk te klein als alleen centra voor kinderhartchirurgie in die steden openblijven»?1
Ja.
Deelt u de analyse van adjunct-directeur Miranda Noorlander dat de capaciteit van de Ronald McDonald huizen op dit moment niet voldoende is om de verwachte toegenomen vraag naar aanleiding van de concentratie van zorg op te vangen?
Het is mogelijk dat de huidige capaciteit van Ronald McDonaldhuizen op bepaalde locaties niet voldoende is voor toekomstige behoeften, ook in het licht van de concentratie van de interventies voor aangeboren hartafwijkingen. Dat betekent overigens niet per se dat dit een probleem zal zijn, om drie redenen. Ten eerste hebben de betrokken universitaire medische centra (umc’s) recent hun logeervoorzieningen uitgebreid en aangepast aan de wensen van patiënten en ouders, zoals rooming in.2 Ten tweede worden alleen de interventies (operaties) bij patiënten met aangeboren hartafwijkingen geconcentreerd. Alle andere zorg, zoals voor- en nazorg, controles, behandelingen met medicatie, blijft beschikbaar in het eigen ziekenhuis. Het is dus over het algemeen niet zo dat patiënten stelselmatig of lange periodes in het interventiecentrum moeten verblijven. De meeste patiënten met aangeboren hartafwijkingen hoeven slechts één of enkele keren in hun leven een interventie te ondergaan en verblijven daarvoor kort in een interventie centrum; zodra het kan gaan ze terug naar het eigen ziekenhuis voor nazorg. Tot slot is dit voorgenomen besluit het begin van een transitieperiode van 2,5 jaar, waarin de umc’s met alle aanverwante zorgaanbieders en betrokken partijen de tijd krijgen om deze concentratie vorm te geven. In die tijd kan ook gewerkt worden aan voldoende logeercapaciteit.
Hoe reflecteert u op uw eerdere antwoorden op Kamervragen, die deze verwachte problematiek als gevolg van de concentratie van zorg al aankaartte, waarbij u aangaf deze problemen niet te verwachten? Hoe rijmt u dat met de verwachting van Noorlander, die het tegenovergestelde aangeeft?2
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer over het voorgenomen besluit4 toelicht, is het besluit het begin van een meerjarige transitiefase. De komende periode verandert er nog niets voor patiënten. Tijdens die transitiefase van 2,5 jaar wordt met de patiënten, zorgverleners, ziekenhuizen en andere betrokken gekeken wat er nodig is om de verandering zo goed mogelijk vorm te geven en eventuele gevolgen zo goed mogelijk te kanaliseren. Ik verwacht daarom niet nu op voorhand al problemen.
Heeft u een impactanalyse gemaakt van de gevolgen voor de logeercapaciteit in Groningen en Rotterdam, naar aanleiding van de voorgenomen concentratie van kinderhartchirurgie? Kunt u inzichtelijk maken om hoeveel extra logeerplekken het waarschijnlijk zal gaan?
De impactanalyse van de NZa heeft gekeken naar de logeercapaciteit en heeft dit niet als een onoverkomelijk obstakel geïdentificeerd. Het is aan de umc’s waarbij in het definitieve besluit geconcentreerd zal worden om in overleg met patiënten, zorgverleners en andere ziekenhuizen en betrokkenen na te gaan wat er de komende tijd precies in de eigen situatie nodig is en hoe dat georganiseerd wordt. Dat hangt onder andere af van de wijze waarop deze netwerkzorg wordt vormgegeven en de behoeften van de mensen om wie het gaat. Mogelijk kan ook binnen de stichting achter de Ronald McDonald huizen worden gekeken wat gedaan kan worden om de lokale capaciteit aan te passen aan de te verwachten vraag.
Realiseert u zich dat de bezetting van de Ronald McDonald huizen op dit moment en sinds jaar en dag al hoog is en dat het nu al moeilijk is voor ouders om in deze huizen een logeerplek te bemachtigen? Denkt u niet dat het aannemelijk is dat dat nog ingewikkelder zal worden, als de zorg zich gaat concentreren op minder plekken in Nederland?
Ik zie geen reden nu al aan te nemen dat het ingewikkelder zal worden om een logeerplek te krijgen in een Ronald McDonald huis vanwege de concentratie van de interventies voor patiënten met aangeboren hartafwijkingen. Zoals vermeld zal tijdens de transitiefase van 2,5 jaar concreet vormgegeven worden aan de organisatie van samenwerkingsverbanden. Dan wordt ook duidelijk welke patiënten wanneer waar verblijven. Dan kan op verschillende manieren worden voorzien in die logeerbehoefte. Naast de Ronald McDonaldhuizen hebben de betrokken umc’s recent bijvoorbeeld nieuwe logeermogelijkheden gecreëerd, dicht bij het kind, aansluitend bij de behoeften van patiënten en ouders. Bovendien gaat het zoals gezegd alleen om de concentratie van interventies. De meeste zorg krijgen deze patiënten in hun eigen ziekenhuis, in hun eigen omgeving.
Welke stappen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat er voor alle ouders die behoefte hebben aan een logeerplek nabij hun zieke kind ruimte is in de Ronald McDonald huizen? Kunt u garanderen dat er geen ouders afgewezen moeten worden? Zo nee, hoe gaat bepaald worden welke ouders aanspraak kunnen maken op een plek in een Ronald McDonald huis? Welke criteria gaan hiervoor gehanteerd worden en op basis waarvan en door wie gaat dit bepaald worden?
Tijdens de transitiefase stel ik een deskundige en onafhankelijke commissie in die het proces zal begeleiden. Daarbij worden patiënten en hun ouders vanzelfsprekend nauw betrokken. De umc’s hebben het voortouw voor het realiseren van die transitie. Van de kant van VWS zal waar mogelijk de nodige ondersteuning worden geboden.
Ronald McDonald huizen zijn onderdeel van een onafhankelijke stichting. Het is dus niet aan het Ministerie van VWS om te bepalen welke ouders op basis van welke criteria aanspraak kunnen maken op een plek of om daar garanties over te geven.
Heeft u in kaart gebracht wat de gevolgen zullen zijn als er voor vele ouders geen plek is in de Ronald McDonald logeerhuizen? Betekent dit dan, bijvoorbeeld, dat ouders (extra) kosten moeten maken door bijvoorbeeld een (duur) hotel te boeken en/of over zullen gaan tot noodgrepen zoals het slapen in hun auto, om maar dichtbij hun zieke kind te kunnen zijn?
Uit de impactanalyse van de NZa kwam naar voren dat de betrokken umc’s beschikken over Ronald McDonaldhuizen en recent de logeercapaciteit, ook op de intensive care, hebben uitgebreid (rooming-in). De NZa heeft mogelijke gevolgen zoals u die beschrijft rond het verblijf voor ouders niet geconstateerd. Tijdens de transitiefase worden zoals genoemd patiënten nadrukkelijk betrokken om bij hun behoeften aan te sluiten. Logeermogelijkheden zullen dan ook zeker op de agenda staan.
Bent u voornemens om extra Ronald McDonald huizen te bouwen en/of de bestaande faciliteiten uit te breiden, op kosten van het Rijk? Zo ja, hoeveel gaat dit kosten en wanneer moet deze uitbereiding gerealiseerd zijn?
Dat ben ik op dit moment niet van plan. De transitiefase naar concentratie en netwerkzorg moet nog beginnen. Zoals gezegd is dat maatwerk en ligt het voortouw voor de realisatie bij umc’s. Ronald McDonald huizen zijn één mogelijkheid voor het verblijf van ouders, naast andere opties. Ook zou binnen de stichting achter de Ronald McDonaldhuizen kunnen worden gekeken hoe het aanbod in de toekomst kan aansluiten bij de vraag. Tot slot zijn Ronald McDonald huizen onderdeel van een onafhankelijke stichting. Het is dus sowieso niet aan het Ministerie van VWS om extra Ronald MCDonald huizen te bouwen of uit te breiden.
Wat zijn de gevolgen voor (het herstel van) zieke kinderen als hun ouders/verzorgers niet in hun directe omgeving kunnen verblijven? Heeft u een impactanalyse gemaakt van het ontbreken van een zogenaamd «support system» voor patiëntjes, als hun ouders niet continue in de buurt kunnen zijn?
Het is sowieso voor kinderen van belang dat hun ouders in de buurt zijn, zeker rond een operatie. Patiënten geven dan ook terecht in de impactanalyse van de NZa aan dat logeervoorzieningen voor hen en de naasten van belang zijn. Dit zal dan ook een aandachtspunt zijn in de transitiefase, nog los van de gevolgen voor het herstel. Uit de impactanalyse van de NZa blijkt niet dat het verblijf van ouders een groot probleem zal zijn qua de beschikbaarheid van voorzieningen.
Realiseert u zich dat de impact van het veelvuldig en lang moeten reizen voor ouders een grote fysieke en emotionele belasting vormt, die gevolgen heeft voor hun hele welbevinden, hun arbeidscapaciteit en hun gezinssituatie, wat doorwerkt op vele facetten van hun leven en de mensen in hun leefomgeving, wat op de lange termijn zal resulteren in uitval, een toegenomen zorgvraag en dus grotere druk op de zorg en economische schade? Wegen deze gevolgen wat u betreft op tegen de positieve gevolgen van het concentreren van de kinderhartchirurgie? Zo ja, kunt hiervoor een onderbouwde kosten-batenanalyse geven?
De toekomstbeelden die u schetst herken ik niet en komen ook niet voort uit de impactanalyse van de NZa. Patiënten hoeven slechts één of enkele keren in uw leven een interventie te ondergaan. De gemiddelde reistijd tot een interventiecentrum zoals aangewezen in mijn voorgenomen besluit (Erasmus MC en UMC Groningen) is 58 minuten.5 Meer dan 80% van de patiënten en hun ouders heeft in bij de impactanalyse van de NZa aangegeven bereid te zijn naar een ander interventiecentrum te reizen als de kwaliteit van de interventie dan beter is.6 Patiëntenorganisaties onderschrijven dan ook de beweging naar concentratie van interventies, omdat patiënten dan meer kansen hebben op een goede kwaliteit van zorg, met minder complicaties en andere risico’s met soms verstrekkende consequenties. Ik deel hun inschatting dat dit de extra reistijd waard is. Het gaat hier om zeer kwetsbare patiënten die nog een heel leven voor zich hebben. Zij verdienen de allerbest mogelijke operaties, wanneer ze die nodig hebben. Zelf nemen ze dus meestal, indien nodig, de eventuele extra reisafstand voor lief.
Alle reguliere cardiologische zorg, zoals controles, onderzoek, poliklinische behandelingen, voor- en nazorg voor interventies, blijft beschikbaar in het eigen ziekenhuis voor alle patiënten. Daarom verwacht ik geen direct effect van de reistijd voor deze interventies op het mentale welzijn of uitval van ouders. De in uw vraag geschetste gevolgen blijken niet uit de impactanalyse van de NZa of gesprekken met patiëntenorganisaties.
Bent u voornemens in gesprek te gaan met het bestuur van de Ronald McDonald huizen, teneinde de door hen verwachte knelpunten in kaart te brengen indien de concentratie van de kinderhartchirurgie doorgang vindt en samen met hen werk te maken van een oplossing voor deze problematiek?
Het is in eerste instantie aan de aangewezen umc’s om de transitie vorm te geven, onder begeleiding van de onafhankelijke commissie, en hierover eventueel in gesprek te gaan met Ronald McDonaldhuizen. Zo kunnen de verblijfsmogelijkheden optimaal aansluiten bij concrete wensen van patiënten en de organisatie van zorg.
Kunt u in kaart brengen voor welke provincies de impact van de concentratie van de kinderhartchirurgie en de daarmee gepaard gaande ontoereikende opvangcapaciteit voor ouders het meeste impact gaat hebben? Wat betekent dit bijvoorbeeld voor patiëntjes en ouders uit Limburg, die als gevolg van deze concentratie zeer grote afstanden zullen moeten afleggen als zij niet terechtkunnen in een Ronald McDonald huis? Krijgen zij voorrang op basis van de afstand, of juist niet? Welke overwegingen/afwegingen zullen hieraan ten grondslag liggen?
Van ontoereikende capaciteit is, zoals vermeld, vooralsnog geen sprake. De transitiefase moet nog beginnen, waarin de behoeften van patiënten nadrukkelijk worden meegenomen. Patiënten in Limburg kunnen nu voor deze interventies overigens ook al terecht in Aken en Leuven, vanwege de goede samenwerkingsverbanden die Limburgse ziekenhuizen hebben. Zij hoeven in die gevallen geen grote afstanden af te leggen.
Bent u niet van mening dat de zorglast voor ouders van dusdanig ernstig zieke kinderen al zwaar genoeg is, zonder dat zij ook belast worden met het logistieke probleem van het (stelselmatig) moeten afleggen van grote afstanden om bij hun kind te kunnen zijn, omdat zij geen gebruik meer kunnen maken van een logeerfaciliteit, omdat deze overvraagd worden? Vindt u niet dat u hiermee een te groot beroep doet op de draagkracht van ouders en gezinnen?
Een aangeboren hartafwijking bij jezelf of bij je kind is vaak een zware belasting. Juist daarom hebben deze patiënten recht op de best mogelijke zorg. Zoals patiënten en patiëntenorganisaties zelf aangeven weegt een grotere reisafstand voor de interventies voor hen op tegen een betere kwaliteit van zorg en betere kansen op een goede operatie, met minder complicaties. Zoals aangegeven hoeven ouders ook na concentratie niet stelselmatig grote afstanden af te leggen. Immers, alleen de interventies en niet de overige zorg worden geconcentreerd. Die operaties ondergaan patiënten slechts één of enkele keren in hun leven. Vooralsnog is overvraging van logeercapaciteit zoals gezegd evenmin aan de orde. De behoeften van patiënten met betrekking tot logeercapaciteit worden meegenomen in het transitieproces.
Bent u bereid om opvang voor ouders van zieke kinderen die door capaciteitsproblemen niet terechtkunnen in een Ronald McDonaldhuis door de overheid te laten faciliteren en te bekostigen, zolang de logeercapaciteit van de Ronald McDonaldorganisatie niet is opgeschaald? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u hiervoor een plan?
De umc’s zullen, na een definitief besluit van mijn kant, de transitie vormgeven. Dit onder begeleiding van een deskundige en onafhankelijke commissie en in overleg met patiënten. Daarbij zal, in overleg met de stichting Ronald McDonald, en andere partijen, ook gekeken worden naar logeerfaciliteiten. Het Ministerie van VWS ondersteunt dit transitieproces waar nodig en mogelijk.
De ontslaggolf bij PostNL |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «PostNL moet dit jaar 20 miljoen euro besparen en schrapt enkele honderden banen»?1
Ja, hiermee ben ik bekend. Uit het artikel in het Algemeen Dagblad en het persbericht van PostNL komt naar voren dat het bij de ontslagen niet gaat om het onderdeel dat zich bezighoudt met de bezorging van post. Ook geeft PostNL aan dat binnen het pakketonderdeel van het bedrijf geen functies zoals bezorgers en chauffeurs verloren gaan. PostNL heeft mij geïnformeerd dat de reorganisatie geen impact heeft op banen die te maken hebben met de operationele uitvoering van het bezorgen van pakketten en post.
Bent u voorts bekend met de berichten «Voor al uw brieven en onkruid»2 en «Postbodes gaan eenzaamheid onder Rotterdammers signalen»?3
Ja, deze zijn mij bekend. Ik juich initiatieven waarbij bedrijven samenwerken met lokale overheden toe. Een ander goed voorbeeld van lokale samenwerking tussen publieke en private partijen in gemeenten om problemen te signaleren en aan te pakken, is het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. In dat programma werken allianties samen in 19 gemeenten (20 focusgebieden) met in totaal ruim 1,2 miljoen inwoners. Zie ook het antwoord bij vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat er diverse gemeenten zijn waar wordt geëxperimenteerd om te kijken hoe de overgebleven postbezorgers van PostNL, met een sterk teruglopend postgebruik, voor de toekomst behouden kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u kijken of u het massaontslag bij PostNL kunt voorkomen door postbodes en andere werknemers die ontslagen dreigen te worden in te zetten als extra paar ogen in de openbare ruimte? Kunt u gedetailleerd antwoorden, waarin u aangeeft of u de bereidheid heeft deze PostNL-medewerkers ook in de toekomst aan het werk te houden door samen met PostNL een project te starten waarbij postbodes en andere gedwongen ontslagenen worden ingezet als extra paar ogen in wijken, teneinde de openbare ruimte te verbeteren?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 1 betreft de aangekondigde reorganisatie bij PostNL niet het operationele onderdeel van het bedrijf dat zich bezighoudt met de bezorging van pakketten of poststukken. Verder hebben ontwikkelingen in de arbeidsmarkt er volgens PostNL toe geleid dat het bedrijf zich inspant om postbezorgers binnen het bedrijf een vast dienstverband aan te bieden.4 Momenteel staan nog veel vacatures voor deze functies open en biedt men postbezorgers al een vaste aanstelling aan. Dit in vaste dienst nemen van bezorgers van poststukken is een positieve ontwikkeling. De CEO van PostNL heeft eerder aangegeven een vergelijkbare inzet voor de bezorgers van pakketten na te streven.5
In het algemeen geldt dat, wanneer bij een reorganisatie herplaatsing van de werknemer niet mogelijk blijkt en deze werkloos wordt, het UWV een rol heeft bij het opvangen van de gevolgen daarvan.
UWV biedt WW-gerechtigden activerende dienstverlening aan bestaande uit persoonlijke gesprekken, trainingen en cursussen die zijn toegespitst op de specifieke behoefte van de WW-gerechtigde. Ook kan UWV van dienst zijn door middel van het faciliteren van matches tussen werkzoekenden en werkgevers, op individueel of collectief niveau. Naast de reguliere dienstverlening van UWV aan WW-gerechtigden kan via de regionale samenwerking in een regionaal mobiliteitsteam preventieve en aanvullende dienstverlening worden geboden aan werkenden en werkzoekenden die extra ondersteuning nodig hebben bij het vinden van nieuw werk. Werknemers- en werkgeversorganisaties hebben daarbij het initiatief voor met werkloosheid bedreigde werknemers en UWV voor mensen die instromen in de WW. Voorts maken vakbonden in voorkomende gevallen afspraken over herplaatsing van medewerkers. Voor PostNL zijn deze opgenomen in een sociaal plan.6
Heeft u de bereidheid om in navolging van de gemeente Rotterdam te komen met een proef om te bezien hoe hiertoe opgeleide postbodes en andere gedwongen ontslagenen kunnen worden ingezet om eenzaamheid onder ouderen te signaleren, zodat na de melding een medewerker van een welzijnsorganisaties langs kan gaan, graag een gedetailleerd antwoord?
In 2019 is PostNL aangesloten bij de Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid7, een initiatief van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kader van het actieprogramma Eén tegen eenzaamheid. De Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid bestaat uit meer dan 170 partijen (maatschappelijk, bedrijven, kennisinstellingen, etc.) die vanuit hun kernactiviteiten of de missie van hun organisatie een bijdrage leveren aan de landelijke beweging om eenzaamheid in Nederland te voorkomen en/of te verminderen. Bij PostNL merkten ze dat pakketbezorgers zich soms zorgen maakten over het welbevinden van mensen waar ze pakketten bezorgen. Daarom is PostNL in Rotterdam in 2020 begonnen met een pilot8 om eenzaamheid te signaleren, in samenwerking met de gemeente Rotterdam en welzijnsorganisatie DOCK. De bezorgers die signalen melden, doen dit vrijwillig bovenop (en niet in plaats van) hun reguliere werk.
Het ligt niet voor de hand hier vanuit de overheid een verplichting op te leggen aan bedrijven: het is aan PostNL om af te wegen of en hoe mensen worden ingezet. Na de pilot in Rotterdam heeft PostNL besloten het signaleren van eenzaamheid door pakketbezorgers uit te breiden. En dat juich ik toe. Op dit moment werkt PostNL in elf gemeenten samen met het Signaalpunt tegen eenzaamheid.
Het artikel bevrijdingsfestival Utrecht gaat voor het eerst in 30 jaar niet door |
|
Chris Simons (VVD), Pim van Strien (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het betreffende artikel?1
Ja.
Deelt u de mening dat het herdenken van de Tweede Wereldoorlog op 4 mei en het vieren van onze vrijheid op 5 mei middels onder andere bevrijdingsfestivals onderdeel van onze nationale cultuur en identiteit is en voor iedereen in alle provincies mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat ieder jaar op 4 mei alle inwoners van Nederland stil staan bij de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en andere oorlogssituaties en allen herdenken die daarbij zijn omgekomen of vermoord en dat we op 5 mei gezamenlijk de vrijheid kunnen vieren. De verschrikkingen mogen we nooit vergeten en het is belangrijk stil te staan bij de waarden van vrijheid en democratie.
Deelt u de mening dat de huidige oorlog tussen Oekraïne en Rusland nog eens benadrukt hoe belangrijk het is om onze vrijheid te koesteren en hier stil bij te staan op 5 mei? Kunt u aangeven hoe u tegen het vieren van onze vrijheid in relatie tot de huidige oorlog aankijkt?
Onze vrijheid is niet vanzelfsprekend. De oorlog in Oekraïne laat zien hoe kwetsbaar deze vrijheid kan zijn. Met de Tweede Wereldoorlog als ankerpunt staan wij op 5 mei stil bij de bevrijding en vrijheid. Daarbij kan een verbinding worden gelegd met actuele thema’s en gebeurtenissen, zoals de oorlog in Oekraïne.
Op welke wijze zet u zich in om het belang van onze vrijheid en het herdenken van de Tweede Wereldoorlog onder de aandacht van jongeren te brengen?
Op 9 november 2022 heb ik mijn brief met de stand van zaken over het beleid op het gebied van oorlogsgetroffenen en herinnering Tweede Wereldoorlog naar uw Kamer gestuurd2. In deze brief heb ik een nadere toelichting gegeven op mijn ambitie om elke Nederlander van elke generatie in aanraking te laten komen met het verhaal van de Tweede Wereldoorlog en daarmee met het belang van vrijheid.
Op welke wijze zou u ondersteuning kunnen bieden bij het afdekken van risico’s voor bevrijdingsfestivals in Nederland? Kunt u hierbij ook specifiek toelichten hoe dit geldt voor het mooi-weer/slecht-weer scenario bij bevrijdingsfestival Utrecht?
Aangezien de bevrijdingsfestivals decentraal georganiseerd worden, zie ik geen rol vanuit het Rijk weggelegd om tot een oplossing te komen. Ik heb de festivals daarom geadviseerd in gesprek te gaan met provincies en gemeenten – de belangrijkste financiers van de festivals. Ik zie daarnaast dat er vanuit de maatschappij betrokkenheid is om de festivals te ondersteunen. Zo ben ik verheugd om te vernemen dat twee private partijen een garantstelling hebben gegeven aan het bevrijdingsfestival Utrecht.
Kunt u aangeven op welke wijze u zich gaat inspannen om bevrijdingsfestivals, die op diverse locaties aangegeven hebben dat de organisatie steeds ingewikkelder wordt, door te laten gaan en zo het voortbestaan van bevrijdingsfestivals te garanderen?
Het Nationaal Comité 4 en 5 mei (NC) heeft een ondersteunende en verbindende rol richting de bevrijdingsfestivals en denkt mee over oplossingen en alternatieve scenario’s, ook voor de toekomst. Samen met mijn collega van BZK blijf ik de voortgang hiervan volgen.
Herkent u de problematiek bij deze bevrijdingsfestivals en ziet u parallellen met de bredere problematiek die binnen de volkscultuur speelt, waarbij het steeds moeilijker voor verenigingen en organisaties wordt om voldoende vrijwilligers op de been te krijgen, mede vanwege de steeds verdergaande vereisten op het gebied van onder andere milieu, veiligheid en aansprakelijkheid en de groter wordende administratieve rompslomp die gepaard gaan met het organiseren van dergelijke evenementen? Zo ja, op welke wijze bent u bereid deze waardevolle bijdragen aan onze cultuur te ondersteunen?
Van de directeuren van de bevrijdingsfestivals heb ik begrepen dat de problemen vooral financieel van aard zijn. Andere problematiek is niet met mij gedeeld. Ik zie daarom geen aanleiding nader in te gaan op mogelijke bredere problematiek binnen de volkscultuur in Nederland.
Wat hebben de gesprekken opgeleverd die u, naar aanleiding van de betaalde toegang tot het bevrijdingsfestival Groningen afgelopen jaar, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninksrijksrelaties met het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het VFonds zou voeren?
De burgemeester van Groningen heeft op 28 maart 2022 de Minister van BZK aangeschreven met een verzoek om extra financiële ondersteuning vanuit BZK voor de bevrijdingsfestivals, om daarmee de festivals gratis toegankelijk te houden. De Minister van BZK geeft jaarlijks een subsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei om bij herdenkingen en vieringen activiteiten te organiseren die passen binnen de thema’s democratie, rechtstaat en burgerschap. De instellingssubsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei wordt jaarlijks verstrekt door de Staatssecretaris van VWS.
Uit de brief kwam verder naar voren dat het bevrijdingsfestival Groningen in 2022 een pilot zou gaan uitvoeren met het heffen van entree. BZK heeft het verzoek niet gehonoreerd om de bovengenoemde redenen maar heeft aan de burgemeester van Groningen gevraagd de uitkomsten van deze pilot met BZK te delen. Verder is aangegeven dat BZK vervolgens – samen met VWS – met het NC in gesprek zal gaan over deze uitkomsten.
De bevrijdingsfestivals hebben de uitkomsten van de pilot op 30 november 2022 met VWS en BZK gedeeld met de mededeling dat entreeheffing niet wordt beschouwd als een oplossing voor het financieringsprobleem van de festivals in 2023. Het gesprek tussen BZK, VWS en het NC over de uitkomsten van de pilot heeft nog niet plaatsgevonden. De gesprekken tussen de bevrijdingsfestivals en het NC over mogelijke korte- en lange termijn oplossingen zijn namelijk nog gaande. VWS en BZK blijven de voortgang van de gesprekken tussen het NC en de bevrijdingsfestivals volgen. Ook het VFonds wordt hierbij betrokken.
Kunt u toelichten hoe de uitkomsten van het gehouden gesprek met het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het VFonds zich verhoudt tot de financiële problemen van de bevrijdingsfestivals in 2023?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om deze vragen op zeer korte termijn te beantwoorden, zodat de organisaties van de betreffende Bevrijdingsfestivals nog tijdig in staat kunnen worden gesteld de noodzakelijke vergunningstrajecten te doorlopen wanneer de festiviteiten alsnog doorgang kunnen vinden?
Mijn streven is de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Zorgen om schade aan schoolgebouwen in heel Nederland door geweld hangjongeren |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Agressie op schoolplein»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat brandstichting, vernielingen en ingegooide ruiten bij scholen door het hele land de afgelopen jaren voor vele tonnen aan schade hebben veroorzaakt?
Scholen en de omgeving van scholen moeten een veilige plek zijn voor kinderen en jongeren om op te groeien en zich te ontwikkelen. Het is onacceptabel dat dit wordt doorkruist door vandalisme. Dit zorgt niet alleen voor financiële schade, maar ook voor overlast en onveiligheidsgevoelens van leerlingen en bewoners in de buurt.
Wat vindt u van het feit dat Maarten Brink van politievakbond ACP er voor waarschuwt dat de wijkagent door het politietekort juist steeds minder in de wijk is? Hoe krijgt u de wijkagent zo snel als mogelijk weer op volle sterkte terug in de wijken?
Voor de inwoners van wijken is de wijkagent het lokale gezicht van de politie. Deze levert daarmee een belangrijke bijdrage aan de handhaving van de openbare orde, veiligheid en leefbaarheid in de wijk. Al een aantal jaren voert uw Kamer met mij en mijn ambtsvoorganger het gesprek over de druk op de politiecapaciteit en de gevolgen hiervan voor onder andere de aanwezigheid van wijkagenten in de wijk. Deze aanwezigheid staat in sommige gebieden onder druk doordat wijkagenten moeten bijspringen in de incidentafhandeling.
Met verenigde kracht wordt er nu al een aantal jaren – in eerste plaats binnen de regionale eenheden – gewerkt aan het zo veel mogelijk dempen van de effecten van de onderbezetting in het korps, en in het bijzonder de gebiedsgebonden politie. Hiertoe zijn verschillende capaciteitsbevorderende maatregelen getroffen, toegesneden naar de lokale situatie en problematiek. Via het halfjaarbericht politie wordt uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van de onderbezetting in het korps, waaronder de gebiedsgebonden politie, en de maatregelen die voor de eenheden ter beschikking staan. Ook wordt de wettelijk vastgelegde landelijke norm van 1 wijkagent op 5000 inwoners gemonitord. Voor de meest recente cijfers verwijs ik naar mijn meest recente halfjaarbericht politie.2
Daarnaast wordt de politiecapaciteit in de komende jaren uitgebreid met 700 extra agenten voor de wijk via de motie Hermans. De eerste agenten stromen in 2026 in in de regionale eenheden. De verdeling van deze extra agenten binnen de regionale eenheden is uiteindelijk aan de burgemeesters van de gemeenten in het gebied waarin de regionale eenheid de politietaak uitvoert en de betrokken hoofdofficier van justitie. Met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal is besproken dat er met name behoefte is aan wijkagenten, aan «digitale wijkagenten» en aan andere agenten die in en voor de wijk werken, als ook aan agenten die in de basisteams gaan werken aan de opsporing van veel voorkomende criminaliteit. Tevens is uitgesproken dat het nodig is dat een aantal van hen het accent jeugd en school krijgt.
Tot slot heeft uw Kamer mij met de motie van het lid Van der Staaij (SGP) gevraagd om te bezien hoe de lokale verankering van de wijkagent verder ontwikkeld kan worden. In het volgende halfjaarbericht politie ga ik hierop in.
Wat vindt u ervan om – naar goed Rotterdams voorbeeld2 – in alle grote steden de politie ontlastende stadsmariniers te geven, zodat we de toenemende (jeugd)criminaliteit een halt toe kunnen roepen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Het voorbeeld van de Rotterdamse stadsmariniers is al een aantal jaren bekend en wordt door het centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid (online) beschikbaar gesteld aan gemeenten. Het inzetten van stadsmariniers is een besluit van het lokaal bestuur. Het moet passen binnen de lokale context en problematiek. In algemene zin juich ik toe dat er vanuit verschillende disciplines samen met de politie gewerkt wordt aan het veilig en leefbaar houden van onze wijken.
Verder werkt dit kabinet, samen met de betrokken partners aan het voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in een kwetsbare positie in de criminaliteit belanden, daar steeds verder in verstrikt raken en uitgroeien tot geharde criminelen. Het kabinet investeert fors in de preventie van jeugdcriminaliteit. Vanaf € 60 miljoen in 2022 wordt oplopend naar vanaf 2025 € 143 miljoen structureel ingezet. Hiermee investeren we voor het eerst structureel in de preventie van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, ook wel het programma Preventie met Gezag genoemd.
Deze aanpak heeft als uitgangspunt dat de lokale opgave centraal staat en maatregelen en interventies aansluiten bij de lokale behoefte, om zo te komen tot een integrale aanpak. Stadsmariniers kunnen hierbij een rol vervullen, als ogen en oren in de wijk vanuit de gemeente en ondersteuning van de wijkagent, maar het is aan gemeenten zelf hier invulling aan te geven. De stadsmarinier heeft overigens, voor zover bekend, over het algemeen geen corrigerende bevoegdheid. Tot nu toe zien we in de plannen van gemeenten de stadsmarinier nog niet terug, zoals bijvoorbeeld wel jongerenwerk en jeugd-boa’s.
Wilt u ouders van jongeren, die de boel willens en wetens slopen, naast het betalen van de schade, ook verplicht op opvoedcursus sturen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven op deze vraag?
Het opleggen van een opvoedcursus aan ouders als hun kinderen een delict plegen is niet mogelijk in het Nederlands recht. Om dit mogelijk te maken zou het als mogelijke bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling van het kind geïntroduceerd moeten worden. Bij het niet voldoen aan een bijzondere voorwaarde zoals deze komen de consequenties echter voor rekening van het veroordeelde kind; bij ouders zelf is een bijzondere voorwaarde niet afdwingbaar.
Er zijn echter wel andere meer dwingende mogelijkheden om ouders te betrekken en zo nodig te ondersteunen bij hun opvoedkundige rol. Middels de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Opvoeden die handel» van het lid Verkuijlen (VVD) is uw Kamer geïnformeerd over de lopende verkenning om de betrokkenheid van ouders bij de preventie van delictgedrag van hun kind te vergroten.4
De militaire steun aan Oekraïne |
|
Thierry Baudet (FVD), Ralf Dekker (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kunt u een overzicht verstrekken van uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte leveringen van militaire steun aan Oekraïne? Kunt u voor elke afzonderlijke levering aangeven welke procedures, voorwaarden en bedragen hieraan verbonden zijn? Wordt deze steun geschonken, verkocht, uitgeleend of anderszins ter beschikking gesteld?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne.1
De militaire steun van Nederland aan Oekraïne betreft een donatie.2
Welke overwegingen liggen aan deze leveringen van militaire steun ten grondslag en wie heeft het initiatief tot deze steun genomen? Kunt u uw antwoord toelichten en per levering beantwoorden?
Rusland voert al ruim een jaar een illegale aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Op basis van artikel 51 van het VN-Handvest heeft Oekraïne het recht zich te verdedigen tegen de Russische agressie. Nederland en een brede coalitie van bondgenoten en partnerlanden stellen, in nauwe samenwerking binnen onder meer het International Donor Conference Centre (IDCC) en de Ukraine Defense Contact Group (UDCG), Oekraïne door de militaire steun hiertoe in staat. De Oekraïense behoefte is leidend. Dat geldt voor elke afzonderlijke levering.
Kunt u voor elke afzonderlijk uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte levering van militaire steun aan Oekraïne aangeven of er sprake is van (mogelijke) onrechtmatigheden, zoals schendingen van het oorlogsrecht, illegale doorverkoop en wanprestaties (zoals het niet terugleveren van materieel)? Indien er sprake is van onrechtmatigheden, kunt u toelichten waaruit deze onrechtmatigheden bestaan, welke bedragen en entiteiten hiermee gemoeid zijn en welke stappen hierop zijn ondernomen?
Zoals recent is aangegeven in de Kamerbrief terug- en vooruitblik na een jaar Russische oorlog in Oekraïne van 20 februari 2023 zijn er op dit moment geen signalen dat geleverd materieel op ongewenste wijze wordt ingezet.3
Tegelijkertijd moet rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat een deel van deze goederen verloren gaat in de gewapende strijd of anderszins op ongewenste plekken terecht komt. Om deze onvermijdelijke risico’s te mitigeren, wordt elke leverantie zorgvuldig, maar gezien de omstandigheden versneld getoetst aan de EU-wapenexportcriteria door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze in te zetten in lijn met de principes van het internationaal humanitair oorlogsrecht en enkel ten behoeve van zelfverdediging.
Kunt u garanderen dat Oekraïne de gemaakte afspraken met betrekking tot de levering van militaire steun nakomt? Zo ja, waarom wel? Zo nee, hoe beoordeelt u dit en hoe gaat u ervoor zorgen dat u deze garantie wel kunt geven?
Oekraïne is verwikkeld in een oorlog tegen Russische agressie. Als gesteld onder vraag drie wordt elke leverantie zorgvuldig, maar gezien de omstandigheden versneld getoetst aan de EU-wapenexportcriteria door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze in te zetten in lijn met de principes van het internationaal humanitair oorlogsrecht en enkel ten behoeve van zelfverdediging. Er zijn op dit moment geen signalen dat geleverd materieel op ongewenste wijze wordt ingezet.
Kunt u uitsluiten dat de inzet van Nederlandse militairen of dienstplichtigen in de toekomst ook onder de militaire steun aan Oekraïne zal vallen? Kunt u dit toelichten?
Nederland zet militairen in voor de militaire steun aan Oekraïne. Nederlandse militairen leveren een significante bijdrage aan de training van Oekraïense militairen, waaronder via de operatie Interflexen de EU Military Assistance Mission(EUMAM). Daarnaast leveren Nederlandse militairen specialistische opleidingen en trainingen, zoals rij- en vaaropleidingen, medische training en training op het gebied van ontmijning en de bediening van drones. Voorts ondersteunen Nederlandse militairen bij het onderhoud- en de instandhouding van aan Oekraïne geleverd militair materieel De trainingen aan Oekraïense militairen vinden plaats op diverse locaties buiten Oekraïne, inclusief in Nederland.
Kunt u, conform artikel 68 van de Grondwet, inzage geven in alle gegevens en correspondentie verband houdende met de uitgevoerde, voorgenomen en/of verzochte levering van militaire steun aan Oekraïne? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne. De operationele veiligheid blijft echter te allen tijde leidend in de afweging uw Kamer in het openbaar te informeren. Dit om de veiligheidsbelangen van Nederland, Oekraïne, partnerlanden en/of betrokken bedrijven te waarborgen.
Kunt u in de beantwoording van deze vragen alle militaire steun betrekken die op enigerlei wijze bestemd is voor Oekraïne en hier dus ook doorleveringen via derde partijen in meenemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet informeert uw Kamer via de periodieke Kamerbrief «update leveringen militaire goederen aan Oekraïne» over alle geleverde militaire steun aan Oekraïne.
Kunt u deze vragen volledig, afzonderlijk van elkaar en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De aangekondigde wet in Georgië over het aanmerken van media en maatschappelijke organisaties als buitenlandse vertegenwoordigers |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwe wetgeving die in het Georgische Parlement wordt ingediend die het mogelijk maakt om media en maatschappelijke organisaties die financiering ontvangen uit het buitenland als «buitenlandse vertegenwoordigers» aan te merken?
Ja.
Welke consequenties verwacht u voor de vrije pers en mensenrechten in Georgië?
Als de wet definitief zou zijn aangenomen, dan had dit een ondermijnend en stigmatiserend effect gehad op de vrije pers en maatschappelijk middenveld in Georgië. Onafhankelijke media en een omgeving waarin maatschappelijke organisaties vrij hun werk kunnen doen zijn essentieel voor een goed functionerende democratie waarin respect voor mensenrechten is gewaarborgd.
Op 10 maart jl. is het conceptwetsvoorstel «foreign influence» formeel ingetrokken in het Georgische parlement. Deze formele intrekking volgde na dagen van grote protesten in Tbilisi en kleinere demonstraties in andere Georgische steden. Nederland en de internationale gemeenschap steunen de formele intrekking van deze conceptwet.
Ziet u de gelijkenis tussen deze wet en een wet die eerder in Rusland is ingevoerd in 2012 en voor grote restricties heeft gezorgd van media en het maatschappelijk middenveld? Verwacht u een vergelijkbare uitwerking?
Ik zie gelijkenissen tussen deze wet en de Russische Foreign Agent wet in haar initiële vorm van 2012. Indien de wet definitief was aangenomen en uitgevoerd, dan zou sprake zijn geweest van ernstige negatieve gevolgen. In welke mate die overeen waren gekomen met de uiteindelijke uitwerking in Rusland is nu niet aan te geven.
Welke consequenties heeft de implementatie van deze wet op het perspectief op het Europese Unie (EU)-kandidaat lidmaatschap van Georgië?
De Georgische regeringspartij kondigde op 9 maart jl. aan de wetgeving in te trekken. Op 10 maart jl. is de conceptwet formeel ingetrokken en verworpen in het parlement. Dat is een positieve ontwikkeling. De wetgeving is niet in lijn met de Kopenhagencriteria en staat haaks op het streven van Georgië om EU-kandidaat-lidmaatschap te verkrijgen. Het garanderen van mediavrijheid en een gunstige omgeving voor het maatschappelijk middenveld zijn essentieel in een democratie en tevens in het EU-toetredingsproces, zoals ook is benadrukt in de verklaring van de EU Hoge Vertegenwoordiger (HV) Borrell op 7 maart jl.1
De EU en Nederland moedigen de Georgische autoriteiten aan om volledig uitvoering te geven aan de twaalf hervormingsprioriteiten uit de Opinie van de Europese Commissie2. De Commissie zal in een formeel voortgangsrapport beoordelen in welke mate Georgië voldoet aan de prioriteiten uit de Opinie, ook op het gebied van mediavrijheid en de bescherming van het maatschappelijk middenveld. Dit rapport wordt in oktober 2023 verwacht.
Bent u bereid uw Georgische ambtsgenoot aan te spreken over het belang van vrije pers en het maatschappelijk middenveld?
Ja. Het belang van vrije pers en een sterk maatschappelijk middenveld wordt ook regelmatig op hoogambtelijk niveau, in bilaterale ontmoetingen en in EU-verband benadrukt. Op 1 maart jl. spraken de in Tbilisi vertegenwoordigde EU lidstaten inclusief Nederland, met de Voorzitter van het Georgische parlement. Tijdens het gesprek hebben de lidstaten hun zorgen geuit over het wetsvoorstel en de waarde van het maatschappelijk middenveld en de vrije media in Georgië nogmaals onderstreept.
Bent u bereid zich uit te spreken tegen het aannemen van deze wet?
Ja. Ik heb op 8 maart jl. middels een tweet de Nederlandse zorgen over het aannemen in eerste lezing van deze wet overgebracht.3 Het is positief dat de conceptwetgeving inmiddels formeel is ingetrokken. Het blijft van belang dat de Georgische regering voortvarend en onomkeerbaar uitvoering geeft aan alle twaalf prioriteiten die door de EU zijn gesteld, inclusief de prioriteiten die zijn verbonden met vrije media en het maatschappelijk middenveld.
Het bericht dat dagelijkse dronevluchten tussen ziekenhuizen Meppel en Zwolle een stap dichterbij zijn |
|
Mark Strolenberg (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dagelijkse dronevluchten tussen ziekenhuizen Meppel en Zwolle stap dichterbij»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Het kabinet geeft onbemande luchtvaartuigen de ruimte om vernieuwende technologie en diensten mogelijk te maken. De onbemande luchtvaartuigen vormen een innovatieve aanvulling en kunnen ervoor zorgen dat bestaande werkwijzen efficiënter en duurzamer worden uitgevoerd. Denk aan inspecties met drones op moeilijk bereikbare plekken zoals daken en bruggen, toezicht op bedrijventerreinen of bij incidentmanagement in het verkeer, metingen van zwaveluitstoot en zoek- en reddingsacties. Ook film- en televisiemakers maken vaak gebruik van drones. Het Ministerie van IenW werkt aan het beleid en de aanpassing van de bestaande regelgeving om de verschillende toepassingen van drones door professionals eenvoudiger te maken, en ruimte te geven voor testen en experimenten met nieuwe toepassingen, zoals de medicijnbezorging tussen ziekenhuizen in Meppel en Zwolle.
Wat is de stand van zaken van de Europese wet- en regelgeving en de implementatie in Nederland om drones in te zetten voor goederenvervoer? In hoeverre anticipeert de Nederlandse wet- en regelgeving al op de Europese wet- en regelgeving?
De huidige EU Drone regelgeving maakt het vervoer van goederen onder voorwaarden mogelijk. Echter, aanverwante Europese regelgeving (onder andere de Europese luchtverkeersregels) moeten nog wel aangepast worden om dit in bepaalde gevallen op een veilige, adequate en geharmoniseerde wijze mogelijk te maken. Nederland speelt hier een actieve rol in. In het kader van testen en experimenteren wil het Ministerie van IenW vluchten met goederen, mits aan de voorwaarden wordt voldaan, stimuleren.
Kent u het initiatief van de drie noordelijke provincies om drones in te zetten voor het vervoer van organen tussen luchthaven Eelde en universitair ziekenhuis Groningen?
Ja.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en tevens pilots toe te staan om drones in te zetten voor het vervoer van organen tussen luchthaven Eelde en universitair ziekenhuis Groningen?
Het Ministerie van IenW staat positief tegenover nieuwe verzoeken om te testen en te experimenteren. IenW treedt hier faciliterend op, net zoals bij de pilot tussen Meppel en Zwolle.
Kent u het initiatief van de drie noordelijke provincies om drones in te zetten voor het vervoer van medicijnen naar de Waddeneilanden?
Ja.
Klopt het dat het Besluit Beperkingen Burgerluchtverkeer Waddenzee op dit moment beperkingen oplegt om drones in te zetten naar de Waddeneilanden?
Ja.
Klopt het dat u het Besluit Beperkingen Burgerluchtverkeer Waddenzee op dit moment wijzigt? Wanneer verwacht u dat u deze wijziging naar de Kamer kan sturen?
Ja, één van de initiatieven uit het Uitvoeringprogramma Waddengebied 2021–2026 is om duidelijkheid te krijgen over regelgeving voor het vliegen met drones in het Waddengebied. Het Besluit Beperkingen Burgerluchtverkeer verbiedt dronevluchten onder 450 m (1500 voet) en voor drones zijn geen ontheffingen mogelijk. Drones met nuttige toepassingen en minder verstoring dan huidige alternatieven zijn ook niet toegestaan. Het Ministerie van IenW wil het totale verbod op drones vervangen door een geografische zone waarin drone operaties onder strikte voorwaarden mogelijk is. Het besluit wordt daarop gewijzigd en zal zo spoedig mogelijk naar de Kamer worden gestuurd.
Hoe kijkt u er tegenaan om de beperkingen uit het Besluit Beperkingen Burgerluchtverkeer Waddenzee weg te nemen om drones in te zetten naar de Waddeneilanden?
Drones kunnen taken vervullen met naar verwachting minder overlast dan andere alternatieven, ook boven de Waddenzee. We werken aan het wegnemen van deze beperkingen met inachtneming van de hoofddoelstelling voor de Waddenzee.
Bent u het ermee eens dat de Waddeneilanden goede pilots kunnen zijn om drones in te zetten voor het vervoer van medicijnen, omdat de Waddeneilanden niet via land zijn te bereiken en er boven de Waddenzee geen overlast voor bewoners zal zijn?
Op meerdere locaties in Nederland ziet het Ministerie van IenW potentie voor de inzet van drones, in lijn met antwoord 8 kan de Waddenzee hier ook onder vallen.
Klopt het dat het luchtruim tot 450 meter hoogte boven de Waddenzee beperkingen kent voor vliegtuigen?
Ja.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met LVNL om pilots toe te staan om drones tot 450 meter hoogte in te zetten voor het vervoer van medicijnen naar de Waddeneilanden?
Zie het antwoord op vragen 5 en 8.
De situatie in de Lutkemeerpolder en de consequenties van het kabinetsbeleid dat water en bodem sturend moet worden |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de situatie in de Lutkemeerpolder?1
Ja.
Deelt u de observatie dat er bij de ontwikkeling van de polder gekozen wordt voor vooral heel veel distributiedozen (of soortgelijke industrie) en een heel klein beetje (stads)landbouw?
Het bestemmingsplan dat sinds 2013 van kracht is maakt een volledige ontwikkeling tot 43 ha bedrijventerrein mogelijk. De partiële herziening biedt ruimte aan 3 ha (stads)landbouw.
Is het bij u bekend dat de bodem van zeeklei in de Lutkemeerpolder uiterst vruchtbaar is?
Het is bekend dat de bodem ook geschikt is voor landbouw.
Bent u op de hoogte van het rapport van de Wageningen University & Research waarin de waarde van de Lutkemeer wordt beschreven, met naar schatting een waarde tussen 1,5 en 8,6 miljoen euro per jaar van de ecosysteemdiensten in de Lutkemeerpolder?2
Ja.
Deelt u de mening dat – als bodem sturend is – het verstandig zou zijn de grond in zijn geheel te behouden als, of om te vormen tot, (biologische) landbouwgrond? Zo nee, waarom niet?
In de water en bodem sturend brief is als structurerende keuze 16 het streven opgenomen om bij verstedelijking en infrastructuur ruimte zo efficiënt mogelijk te gebruiken en de bodem zo min mogelijk af te dekken. Daarbij is aangegeven dat samen met gemeenten en provincies ingezet wordt op beperking van onnodig landgebruik. Het is niet aan het Rijk om op het onderhavige schaalniveau een oordeel te vellen over de vraag welke functie de grond krijgt.
Is u bekend dat de bodem van de Lutkemeerpolder grofweg 4,80 m onder NAP ligt?
Ja.
Deelt u de mening dat – als water sturend is – bouwen in zo’n diepe polder onverstandig is? Zo nee, waarom niet?
Bouwen in de Lutkemeerpolder brengt inderdaad grotere risico’s met zich mee dan bouwen in de direct omliggende gebieden. Maar het risico is hier niet zodanig hoog dat bebouwing sowieso onverstandig is. Het is met name belangrijk om te bekijken hoe er gebouwd wordt, gegeven de risico’s die deze specifieke locatie en gekozen functie met zich meebrengt. Het is verstandig maatregelen te nemen die het risico kunnen verkleinen. Hiervoor is het belangrijk dat er goed wordt samengewerkt tussen de provincie en het waterschap.
Kent u de oproep van het College voor Rijksadviseurs om een rem te plaatsen op de snelle groei van het aantal distributiecentra?3
Ja.
Hoe is omgegaan met de aangenomen motie Van Esch c.s. [Kamerstuk 35 925-VII nr. 133] die de regering verzocht «meer landelijke regie uit te voeren om verdozing tegen te gaan»?
Aan uw Kamer is door de Minister voor VRO op 15 januari 2022 per brief (Kamerstuk 34 682, nr. 91) aangegeven dat de motie als een ondersteuning van het beleid wordt beschouwd, dat in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is opgenomen. In het afgelopen jaar zijn met provincies afspraken over de regierol van het rijk en provincies voorbereid in een gezamenlijke, landelijke beleidslijn.
Hoe is omgegaan met de aangenomen motie Bontenbal c.s. [Kamerstuk 29 383 nr. 377] die de regering verzocht provincies en gemeenten «op te roepen restrictief om te gaan met verzoeken tot de bouw van nieuwe distributiecentra op ongewenste plekken»? Is er contact geweest met het stadsbestuur van Amsterdam over de situatie op de Lutkemeerpolder? Zo ja, wat is hier uit gekomen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de motie Bontenbal stelt het Rijk – in samenwerking met de provincies – een gezamenlijke landelijke beleidslijn voor grootschalige bedrijfsvestiging, inclusief afwegingskader, op. Op 7 december 2022 heeft er een bestuurlijk overleg met provincies plaatsgevonden over de landelijke beleidslijn. De Tweede Kamer is op 22 december 2022 door de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de voortgang geïnformeerd (Kamerstuk 34 682, nr. 110). Provincies hebben een belangrijke coördinerende en kaderstellende rol in de ruimtelijke ordening en de planning van bedrijventerreinen voor grootschalige bedrijfsvestigingen. Binnen de provinciale kaders maken gemeenten keuzes over locaties en geven zij vergunningen af. Het Rijk heeft geen rol in de besluitvorming rondom de bedrijfsvestigingen in de Lutkemeerpolder in Amsterdam.
Deelt u de mening dat – uitgaande van water en bodem sturend – de Lutkemeerpolder een onverstandige plek is om distributiedozen (of soortgelijke industrie) te ontwikkelen?
Bouwen in de Lutkemeerpolder brengt een grotere water- en bodemopgave met zich mee dan bouwen in de direct omliggende gebieden. De keuze over welke functie waar te realiseren en op welke manier is een lokale afweging. Er moet goed worden gekeken naar de manier waarop wordt gebouwd. De ligging van dit gebied vraagt om aanpassingen waarbij rekening wordt gehouden met het beperken van gevolgen van een eventuele overstroming en beperken van wateroverlast door aanhoudende regenval of piekbuien. Hiervoor is het belangrijk dat er goed wordt samengewerkt met de provincie en het waterschap.
Deelt u de mening dat – uitgaande van water en bodem sturend – de Lutkemeerpolder een prachtige plek is om kleinschalige biologische (stads)landbouw te ontwikkelen en behouden?
«Water en bodem sturend bij ruimtelijke plannen» moet er toe leiden dat er géén ontwikkelingen worden toegestaan die de draagkracht van het water- en bodemsysteem te boven gaan. De inzet is niet dat functieverandering in gebieden altijd is uitgesloten.
Bent u – indachtig de aangenomen moties van Van Esch en Bontenbal – bereid om samen met de gemeente Amsterdam en de lokale initiatieven (die oog hebben voor biodiversiteit, (natuur)educatie, participatie en voedselproductie) te werken aan de ontwikkeling van Voedselpark Amsterdam? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
Provincies hebben binnen de kaders van de nog definitief vast te leggen landelijke beleidslijn en afwegingskader een belangrijke coördinerende rol richting gemeenten bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen. Gezien het voorgaande is het niet de rol van het Rijk om samen met de gemeente Amsterdam en de lokale initiatieven te werken aan de ontwikkeling van Voedselpark Amsterdam.
Moleculaire diagnostiek bij oncologie. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Het dna van de tumor compleet in kaart, zoals de Kamer wil: hebben kankerpatiënten daar inderdaad baat bij?»1
Ja.
Herinnert u zich de Initiatiefnota van de leden Sazias, Van den Berg en Veldman over urgentie invoering uitgebreid persoonlijk profiel, inclusief de destijds aangenomen moties en uw antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Maeijer en Agema over het bericht dat het sterftecijfer voor kanker in Nederland hoger ligt dan het EU-gemiddelde?2, 3
Ja.
Kunt u helderheid geven over of de kengetallen van Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) eenduidige uitkomstdata beschikbaar maken met betrekking tot kankerbehandelingen, of dat zoals signalen uit het veld aangeven men veel tijd kwijt is aan overleg omdat adequate data ontbreekt voor het breed bespreken van patiënten? Wat is de rol van DICA hierin? Is iedereen daarbij verplicht aangesloten? Kan DICA voldoende onderscheid maken in resultaten tussen patiëntencategorieën, bijvoorbeeld een fitte dertiger met kanker en zestig plus met obesitas en suikerziekte?
Het Dutch Institute for Clinical Auditing (DICA) verzamelt en analyseert gegevens over kwaliteitsuitkomsten per ziekenhuis. De resultaten van de ziekenhuisanalyse worden vervolgens teruggekoppeld aan de betrokken beroepsgroepen via een online dashboard. Zorgverleners kunnen hier bijvoorbeeld zien hoe hun ziekenhuis op een per-ziekte-wisselend aantal kwaliteitsindicatoren presteert ten opzichte van de andere (anonieme) deelnemende ziekenhuizen. De beroepsverenigingen, zorgverzekeraars, patiëntenorganisaties en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) definiëren de kwaliteitsindicatoren die de standaard geven voor wat goede zorg voor een bepaalde aandoening is.
Op dit moment zijn zorgaanbieders niet verplicht om data aan te leveren aan kwaliteitsregistraties zoals die van DICA. Het wetsvoorstel kwaliteitsregistraties zorg (Kamerstuk 36 278) regelt een verplichting voor zorgaanbieders om data aan te leveren aan kwaliteitsregistraties die in het (nieuwe) register voor kwaliteitsregistraties van het Zorginstituut worden opgenomen. De kwaliteitsregistraties die worden opgenomen in het register zijn getoetst op nut en noodzaak.
Daarbij wordt onder meer afgewogen of de kwaliteitsregistratie onderdeel is van de kwaliteitscyclus van de beroepsvereniging(en), inzicht geeft in praktijk- of uitkomstvariatie en wat het beoogd effect van de kwaliteitsregistratie is op de veiligheid, de doelmatigheid en/of zorgkosten, de doeltreffendheid, de patiënt/cliëntgerichtheid, tijdigheid en toegankelijkheid/ gelijkwaardigheid van zorg.
Het programma Uitkomstgerichte Zorg is er in brede zin op gericht uitkomstensets te ontwikkelen met de beroepsgroepen en patiëntvertegenwoordigers. Het programma ondersteunt ook de implementatie hiervan in de ziekenhuispraktijk. In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is met de betrokken koepels afgesproken dat dit programma de komende jaren wordt voortgezet zodat in 2025 voor 50% van de ziektelast uitkomstensets gebruikt kunnen worden. De focus ligt daarbij op samen beslissen, implementatie en transparantie. Ook wordt gewerkt aan een generieke set uitkomstmaten die de kwaliteit van leven van patiënten na de behandeling in beeld brengt en bruikbaar is voor alle behandelingen. Uiteindelijk is de bedoeling dat, zoals in de vraag aangegeven, voor «patients like me» informatie beschikbaar is over verschillende patiëntengroepen, zodat patiënten behandelopties kunnen afwegen op basis van de resultaten bij eerdere patiënten «zoals henzelf».
In het kader van de IZA-afspraken over kwaliteitsregistraties wordt onder procesregie van Zorginstituut Nederland met de betrokken veldpartijen verkend hoe de verbinding tussen kwaliteitsregistraties en uitkomstensets geoptimaliseerd kan worden.
Naast uitkomstgegevens verzamelt DICA patiëntkenmerken zoals leeftijd, geslacht en de aanwezigheid van twee of meer aandoeningen tegelijkertijd (co-morbiditeit). Om de vergelijking tussen ziekenhuizen te faciliteren, past DICA casemixcorrectie toe bij de analyse van kwaliteitsuitkomsten. Dit betekent dat factoren waarop het ziekenhuis zelf geen invloed heeft, zoals de eerdergenoemde patiëntkenmerken, worden gecorrigeerd om een eerlijke vergelijking tussen ziekenhuizen mogelijk te maken.
Wat is de rol van de Stichting Oncologische Samenwerking (SONCOS) met betrekking tot de organisatie van de kankerbehandelingen? Ontbreekt het u aan wetgevende instrumenten om snel tot netwerkzorg (shared care) en meer concentratie te komen?4
Jaarlijks publiceert de Stichting Oncologische Samenwerking (SONCOS) normeringsrapporten met als oogmerk om de zorg voor kankerpatiënten continu te verbeteren. Deze rapporten bieden medische beroepsgroepen de benodigde (rand)voorwaarden om te bepalen wat goede oncologische zorg inhoudt. De volumenormen geformuleerd door SONCOS vormen ook een belangrijke leidraad bij de concentratie en spreidingsopgave van het IZA.
Goede netwerkzorg, met waar nodig concentratie van specialistische onderdelen van het zorgpad, is in de eerste plaats een zaak van samenwerking tussen zorgmedewerkers en zorgaanbieders, in samenhang met goede afspraken met zorgverzekeraars. Daarom heb ik hier in het IZA met partijen afspraken over gemaakt. Het is daarbij in eerste instantie aan ziekenhuizen in de regio om profielkeuzes te maken en de onderlinge samenwerking te organiseren. De zorgverzekeraars hebben hierbij een faciliterende rol. Overheidspartijen kunnen dit proces ondersteunen, bijvoorbeeld in de vorm van een werkwijze die de Nederlandse Zorgautoriteit oplevert om de impact van regionale concentratiebewegingen in kaart te brengen.
Zoals ik in de visiebrief kwaliteit «Toegang tot goede zorg voor iedereen» heb beschreven, moeten we daarnaast constateren dat op een aantal cruciale aspecten van kwaliteit het veld zelf niet altijd voldoende voortgang boekt. Bijvoorbeeld waar het gaat om afspraken over gegevensuitwisseling, kwaliteitsregistraties, transparantie en ook concentratie en netwerkvorming. Actieve inzet van de overheid is soms nodig om versnelling aan te brengen, bijvoorbeeld door bindende afspraken te maken, verwachtingen te formuleren, knopen door te hakken en de benodigde faciliteiten op orde te brengen. Kennis over wat werkt kan, gezien de druk op de toegang tot goede zorg, niet langer vrijblijvend zijn. Naar aanleiding van de evaluatie van de taken van het Zorginstituut en de afspraken in het IZA over de beheersing van het kwaliteitsregistratielandschap bezie ik dan ook welke wettelijke taken opnieuw tegen het licht moeten worden gehouden om de regie te kunnen waarmaken die nodig is om iedereen toegang tot goede zorg te kunnen blijven geven.
Wanneer concentratie van onderdelen van het zorgpad noodzakelijk is om de kwaliteit van zorg te borgen, en partijen er onderling niet uitkomen, beschik ik wel over instrumenten om dit te bevorderen. In de eerste plaats gaat het daarbij om de doorzettingsmacht van Zorginstituut Nederland om op basis van haar meerjarenagenda de totstandkoming van kwaliteitsnormen, zoals volumenormen, door te zetten. In de tweede plaats biedt de Wet op bijzondere medische verrichtingen (Wbmv) verschillende mogelijkheden om concentratie omwille van kwaliteit, doelmatigheid of gepast gebruik van de zorg af te dwingen, via een vergunningensysteem of het verlenen van erkenningen (aanwijzingen). Inzet van wettelijke instrumenten is echter nadrukkelijk een uiterste stap, die alleen aan de orde is als netwerkvorming of concentratie niet op andere manieren tot stand komt.
Hoe gaat u meten dat hoogcomplexe, laagvolume zorg meer geconcentreerd gaat worden, aangezien u stelt dat dit moet? Per arts, per team of per ziekenhuis? Bent u het eens dat per ziekenhuis geen zinvolle indicator is, omdat de operaties dan verdeeld kunnen worden onder meerdere artsen waardoor de praktijkervaring alsnog beperkt blijft?
Partijen hebben met elkaar in het IZA onder andere afspraken gemaakt over een toekomstbestendig zorglandschap door spreiding en concentratie van zorg. Het IZA specificeert dat volumenormen van toepassing zijn op medische interventies die door een vast team van specialisten op één specifieke locatie binnen een zorgnetwerk worden uitgevoerd. Dit vraagt dat elke zorgaanbieder zich differentieert in specialismen waar men het beste in is en geen enkele aanbieder is uiteraard in alle vormen van zorg het beste. Daar waar de interventies voor de ene aandoening worden geconcentreerd, zullen andere vormen van zorg losgelaten worden. Specialiseren, differentiëren en concentreren is alleen mogelijk als goed wordt samengewerkt in een netwerk. Alleen dan is het mogelijk de best passende zorg voor de patiënt blijvend te borgen. Er bestaan overigens al voor vele interventies volumenormen per instelling die zijn opgesteld door de relevante wetenschappelijke verenigingen. Daarnaast kunnen ook volumenormen per zorgverlener gelden.
Klopt het dat er in de zomer van 2022 een MKNT (Minimaal Noodzakelijke testen) lijst voor zes tumortypen gepubliceerd zou worden zodat duidelijk is wanneer welke test in het zorgpad per tumortype is? Klopt het dat deze lijst, ondanks uw toezegging tijdens het tweeminutendebat op 28 juni 2022 dat ziekenhuizen deze tijdig zouden krijgen voor het maken van concrete budgetafspraken voor 2023 met zorgverzekeraars, nu nog steeds is niet gepubliceerd? Wat zijn daarvan de oorzaken en wat gaat u eraan doen?
Een werkgroep van oncologen, longartsen en pathologen werkt onder leiding van de Nederlandse Vereniging voor Medische Oncologie aan lijsten Minimaal Klinisch Noodzakelijke Testen. Op dit moment vinden de laatste stappen plaats om te komen tot publicatie en implementatie van de lijsten voor verschillende tumortypes. Dit is een zorgvuldig proces dat tijd kost. Wanneer deze lijsten beschikbaar zijn, worden deze op de websites van de betrokken wetenschappelijke verenigingen geplaatst.
Kunt u reflecteren op de verschillende opinies in het Volkskrantartikel met betrekking tot de effectiviteit van whole gnome sequencing? Kunt u reflecteren op het feit dat ca 1,5 miljard euro per jaar wordt uitgegeven aan oncologische geneesmiddelen en dat maar circa een derde effectief blijkt te zijn?
In het Volkskrantartikel worden verschillende opinies gegeven, maar er is overeenstemming over dat whole genome sequencing (WGS) waardevolle informatie kan opleveren. Die opinie deel ik. Echter, een gerichte (smalle) moleculaire test kan vaak ook voldoende zijn om de behandelkeuze te maken. Het is daarom belangrijk om te bepalen of vanuit het oogpunt van gezondheidswinst en/of kosten het efficiënter is om direct breed te testen dan om sequentieel gerichte(re) testen uit te voeren.
Dit kan verschillend zijn per tumorsoort. Hier wordt binnen het uitvoeringstraject onderzoek naar gedaan (het tipping point onderzoek).
In het algemeen kan gesteld worden dat geneesmiddelen niet bij 100% van de patiënten effectief zijn. Dit is ook het geval voor oncologische geneesmiddelen. Moleculaire diagnostiek kan een bijdrage leveren aan het vooraf identificeren van patiënten waarvoor een geneesmiddel effectief zou kunnen zijn, maar moet zoals gezegd zorgvuldig ingezet worden.
Klopt het dat de afgelopen jaren de concrete toegang voor patiënten tot uitgebreid DNA-profiel 0 procent is verbeterd, omdat er alleen maar is gepraat met zeer veel stakeholders? Zo nee, welke verbeteringen zijn er volgens u wel behaald?
Patiënten in Nederland hebben al toegang tot (uitgebreide) moleculaire diagnostiek. Dit staat ook in het Volkskrantartikel beschreven. Het uitvoeringstraject moleculaire diagnostiek is erop gericht om de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van moleculaire diagnostiek landelijk nog passender te maken. Met onder andere de oprichting van de commissie Beoordeling Diagnostiek en het opstellen van een kwaliteitsstandaard worden binnen dit traject vele goede stappen gezet.
Klopt het dat pathologen moeten komen met de guidance wie doet waar welke testen in de regio (Kwaliteitsstandaard), dat de conceptversie hiervan eind 2022 gereed zou zijn, maar nog steeds niet beschikbaar is? Zo ja, wat gaat u doen om dit wel te realiseren?
De Nederlandse Vereniging voor Pathologie heeft op 22 februari 2023 de conceptversie van de kwaliteitsstandaard Moleculaire diagnostiek in de pathologie ter commentaar voorgelegd aan hun leden. Uiterlijk in juli 2023 wordt de kwaliteitsstandaard aangeboden aan het kwaliteitsregister.
Klopt het dat het Zorginstituut Nederland aangeeft dat de oplossing een «Lerend raamwerk» zal worden? Een lerende cultuur en daarmee permanente actualisatie van de MKNT-lijsten en Kwaliteitsstandaard is uitstekend, maar hoe wordt geborgd dat er niet permanent gedelibereerd gaat worden? Komt er een «Gouden standaard» waarmee men aan de slag kan?
Gezien de snelle ontwikkelingen binnen de moleculaire diagnostiek is het volledige traject erop ingericht om een lerend raamwerk in te richten. Dit wordt door alle betrokken partijen (o.a. wetenschappelijke verenigingen van beroepsbeoefenaren en zorgverzekeraars) ondersteund en zij maken hier afspraken over. Een onderdeel hiervan is bijvoorbeeld het actueel houden van de lijsten Minimaal Klinisch Noodzakelijke Testen, waarvoor een onderhoudsplan wordt opgesteld.
Klopt het dat er intussen wel een betaaltitel is, maar dat deze in de praktijk dus nog niet gebruikt kan worden?
Dat klopt niet, er is al sinds jaren een betaaltitel voor (brede) moleculaire diagnostiek. De enige wijziging die per 1 januari 2023 is doorgevoerd is dat moleculaire diagnostiek uit de diagnose behandelcombinaties gehaald is en een aparte declaratiecode heeft gekregen.
Hoe gaat u de huidige postcodegeneeskunde oplossen, zijnde dat niet iedereen dezelfde behandeling krijgt omdat de betreffende arts niet voldoende op de hoogte is van alle mogelijkheden c.q. deze niet gebruikt?
Op dit moment hebben kankerpatiënten niet overal evenveel kans op optimale diagnostiek en behandeling 5. Het IZA heeft als doelstelling om de praktijkvariatie binnen de kankerzorg tegen 2025 te verminderen en in kaart te brengen. Dit betekent dat patiënten inzicht moeten krijgen in waar ze welke zorg kunnen krijgen en welke expertise beschikbaar is. Zorgaanbieders dienen deze informatie begrijpelijk beschikbaar te maken voor patiënten om te kunnen gebruiken bij de keuze voor een zorgaanbieder en bij de keuze voor een behandeling. Dit jaar worden concrete afspraken gemaakt over de kwantitatieve doelen voor specifieke vormen van kanker en de bijbehorende interventies. Het programma Uitkomstgerichte Zorg wordt voortgezet en versterkt, wat patiënten en zorgverleners stimuleert om samen te beslissen welke behandeling het beste past bij de wensen en behoeften van de patiënt. Op deze manier wordt er toegewerkt naar de juiste behandeling voor de juiste patiënt.
Zie mijn antwoord op vraag 8 voor wat betreft moleculaire diagnostiek.
Wat gaat u doen om te borgen dat er een beter overzicht komt van de medicijnen waar van de effectiviteit nog niet altijd bewezen is, maar die bij uitbehandelde patiënten in een onderzoeksomgeving toegepast zouden kunnen worden, mede om inzicht te krijgen?
Het is aan de beroepsgroepen om te kijken in welke gevallen patiënten mogelijk gebaat zijn bij een experimentele behandeling in een onderzoekssetting. Dat is niet aan mij. Het is mijn rol te zorgen dat patiënten vanuit het basispakket van de zorgverzekering toegang hebben tot geneesmiddelen die voldoen aan de stand der wetenschap en praktijk en dus aantoonbaar effectief zijn. Daarin biedt de voorwaardelijke toelating van geneesmiddelen de mogelijkheid voor onder andere geneesmiddelen voor zeldzame ziektes om nader onderzoek te doen naar de effectiviteit wanneer deze nog niet (voldoende) is vastgesteld. Hierbij hebben patiënten dan wel gelijktijdig, onder bepaalde voorwaarden, al toegang tot het geneesmiddel.
Dit met als doel dat het Zorginstituut Nederland na een bepaalde periode een uitspraak kan doen over de pakketwaardigheid van het betreffende geneesmiddel en het geneesmiddel mogelijk opgenomen kan worden in het basispakket.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Geneesmiddelenbeleid van 22 maart a.s.?
Ja.
Het lokaliseren van Joodse gemeenschappen over de hele wereld door Iran om daar moordaanslagen op te kunnen plegen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Iran «mapping» locations of Jewish diaspora for «hit squads to target» in event of attack by Israel»?1
Ja.
Kunt u, indien nodig na overleg met Israël en/of andere bondgenoten, bevestigen of Iran inderdaad voornemens zou zijn om Joodse gemeenschappen en organisaties buiten Israël in kaart te brengen, met het doel (moord)aanslagen te plegen wanneer het regime daar een rechtvaardiging voor ziet?
Het kabinet heeft regelmatig en op verschillende wijzen overleg inzake Iran met Israël en andere landen. Indien er sprake is van een concrete dreiging dan zal het kabinet daartegen handelend optreden.
Klopt het dat deze dreiging ook concreet geldt voor Joden dan wel Joodse en/of pro-Israëlische organisaties in Nederland, zoals het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI) en Christenen voor Israël?2 Zo ja, bent u bereid de Iraanse ambassadeur hierover te ontbieden en hem om opheldering te vragen?
Indien er sprake is van een concrete dreiging, dan zal het kabinet daartegen handelend optreden. Waar nodig en effectief geacht, kunnen daarbij ook diplomatieke middelen worden ingezet, zoals ontbieden of anderszins opheldering vragen bij de Iraanse ambassadeur in Nederland.
Zijn er voorts aanwijzingen dat het Iraanse regime andere acties van bedreigende en ondermijnende aard uitvoert, of daartoe in staat is, zoals vergeldingsacties, hybride oorlogvoering en cyberaanvallen; en zo ja, zijn er aanwijzingen dat de Iraanse ambassade in Nederland hierbij een kwalijke rol kan spelen? Zo ja, bent u bereid de Iraanse ambassadeur ook hierover om opheldering te vragen?
Zoals in het openbare jaarverslag van de AIVD van het jaar 2021 staat, heeft (onder meer) Iran grote, offensieve cyberprogramma’s die duizenden hackers inzetten om te spioneren, kennis te stelen of sabotage voor te bereiden of te plegen. Het kabinet is alert op dreigingen tegen de nationale veiligheid, ook indien dit spionage betreft. Indien nodig kan het kabinet verschillende instrumenten inzetten om dreigingen tegen te gaan. Waar nodig en effectief kunnen daarbij ook diplomatieke middelen worden ingezet, zoals ontbieden of anderszins opheldering vragen bij de Iraanse ambassadeur in Nederland.
Welke maatregelen neemt de Nederlandse regering om de veiligheid van Joden en organisaties in Nederland te waarborgen, en zijn deze veiligheidsmaatregelen voldoende om de dreiging daadwerkelijk het hoofd te bieden?
Het kabinet kan geen uitspraken doen over of, en zo ja, welke beveiligingsmaatregelen getroffen worden. In algemene zin geldt dat op basis van de duiding van een dreiging passende veiligheidsmaatregelen worden getroffen.
Staat u hierover in nauw contact met de Joodse gemeenschap?
In algemene zin geldt dat op basis van de duiding van een dreiging passende veiligheidsmaatregelen worden getroffen. Over het bredere onderwerp veiligheid heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de afgelopen tijd met regelmaat ontmoetingen gehad met leden en vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap. Hierover is direct contact tussen de relevante onderdelen van de rijksoverheid – waaronder de Politie, de Koninklijke Marechaussee, en de Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB) – en de Joodse gemeenschap.
Bent u bereid waar nodig preventief te handelen om wraakacties zoals gericht tegen de steekpartij op de schrijver Salman Rushdie te voorkomen; zo ja, met welke nationale maatregelen en met welke diplomatieke middelen kan Nederland in internationaal en Europees verband dit soort wraakacties voorkomen?3
De inzet van het kabinet is er uiteraard op gericht om veiligheidsincidenten waar mogelijk te voorkomen. Het is echter lastig om wraakacties van eenlingen te voorkomen. Indien het kabinet beschikt over concrete aanwijzingen van een dreiging, dan zal het kabinet daartegen in nationaal, Europees en/of internationaal verband handelend optreden. Indien er sprake is van betrokkenheid van een statelijke actor zouden daarbij ook diplomatieke middelen kunnen worden ingezet. Het kabinet verwijst hiervoor verder naar de Kamerbrief «Ongewenste buitenlandse inmenging» d.d. 16 maart 2018.
Zijn de genomen veiligheidsmaatregelen voldoende om de dreiging het hoofd te bieden, wanneer deze zich daadwerkelijk zou voordoen en Iran moordcommando’s zou afsturen op Joodse gemeenschappen in Nederland?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u, mede in het licht van deze dreiging, bereid de Iraanse Revolutionaire Garde alsnog op de Nederlandse terreurlijst te plaatsen; en zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van het plaatsen van het Islamitische Revolutionaire Gardekorps (IRGC) op de EU-terrorismelijst en verkende hiervoor uiteraard ook de mogelijkheid om IRGC op de nationale sanctielijst terrorisme te plaatsen. Dit blijkt echter juridisch op dit moment niet mogelijk. Toepassing van een nationale bevriezingsmaatregel is territoriaal beperkt en kan buiten het grondgebied van Nederland alleen worden toegepast op Nederlanders en Nederlandse rechtspersonen. Deze beperking maakt dat de Minister van Buitenlandse Zaken enkel over kan gaan tot een «nationale» bevriezingsmaatregel indien er bijvoorbeeld aanwijzingen bestaan dat een organisatie of persoon in of vanuit Nederland (een poging tot) terroristische activiteiten ontplooit of betrokken is bij het faciliteren daarvan. Voor de IRGC kan dit op dit moment echter onvoldoende onderbouwd worden.
Bent u tevens bereid in EU-verband te blijven pleiten voor het plaatsen van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU-lijst van terroristische organisaties?
Het kabinet is voorstander van het plaatsen van het Islamitische Revolutionaire Gardekorps (IRGC) op de EU-terrorismelijst en heeft hiervoor in Europees verband meermaals gepleit. De Juridische Dienst van de Raad heeft echter geconstateerd dat hiervoor momenteel geen juridische basis is. Het kabinet blijft zich inzetten om schendingen van het internationaal recht door de IRGC tegen te gaan en kijkt daarbij – in samenwerking met andere lidstaten – naar alle mogelijke instrumenten, waaronder sancties.
Ziet u een reële dreiging dat Iran op termijn nucleaire wapens kan ontwikkelen?4
Het is zorgwekkend dat Iran doorgaat met het uitbreiden van de voorraden verrijkt uranium en de verrijkingscapaciteit. Nederland roept, samen met Europese partners, Iran bij herhaling op om deze ernstige stappen in de verkeerde richting ongedaan te maken. Zo ook nog recent in de bestuursraad van het Internationaal Atoom Energie Agentschap. Het voorkomen van een Iraans kernwapen blijft een topprioriteit van Nederland. Een diplomatieke oplossing blijft de beste manier om een Iraans kernwapen te voorkomen.
Bent u het er mee eens dat de ontwikkeling van Iran als nieuwe kernmacht een ontwrichtende werking zou hebben voor de stabiliteit en veiligheid in het Midden-Oosten?
Ja. Indien Iran inzet op ontwikkeling van een kernwapen zal dit vermoedelijk een ontwrichtende werking op de stabiliteit en veiligheid in het Midden-Oosten hebben. Een Iraans kernwapen kan ook het risico op een nucleaire proliferatie crisis in de regio vergroten.
Op welke wijze wordt in NAVO- en Europees verband op dit scenario voorbereid?
Er is tussen Nederland en zijn partners in de EU en bondgenoten in de NAVO voortdurend intensief contact over belangrijke veiligheidsdossiers, waaronder het risico op een nucleaire proliferatie crisis in het Midden-Oosten. Een diplomatieke oplossing blijft de beste manier om een Iraans kernwapen te voorkomen. Nederland staat hierover in nauw contact met betrokken partners.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, voorafgaand aan het commissiedebat op 16 maart over de Raad Buitenlandse Zaken?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Partners Code voor Kinderrechten teleurgesteld in aanpak ministerie’ |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Nico Drost (CU) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Partners Code voor Kinderrechten teleurgesteld in aanpak ministerie»?1
Ja.
Bent u met ons van mening dat er vanuit het Kinderrechtenverdrag van de Verenigde Naties een verplichting bestaat voor de overheid om verantwoording te nemen in de bescherming van kinderrechten online waarbij het belang van het kind voorop staat?
Ik realiseer mij terdege het belang van de bescherming van de rechten van kinderen online. Dit heeft ook een prominente plek gekregen in de Werkagenda waardengedreven digitaliseren. U leest in de Werkagenda dat ik breed inzet op de versterking van online kinderrechten via wetgeving, beleid en toezicht.
Een voorbeeld van de versterking van wetgeving is de Europese Verordening digitale diensten (Digital Service Act) die bepalingen bevat gericht op het beter beschermen van de positie van minderjarigen. Ook versterken we de online positie van kinderen via de verkenning door de Minister van Economische Zaken en Klimaat van een verbod op loot boxes via de Europese Consumenten Richtlijnen. Ik draag bij aan de verkenning en ontwikkeling van concrete instrumenten zoals een kinderrechten impact assessment, een gamewijzer en een kinderrechten keurmerk. Ik initieer en steun pilots, bijvoorbeeld op het terrein van leeftijdsverificatie. Gezien het belang van toezicht wordt ook in kaart gebracht wat de witte vlekken zijn in het toezichtslandschap en hoe die kunnen worden ingevuld.
Het beschermen van kinderrechten online doe ik niet alleen. Met mij werken vele andere instanties en organisaties, nationaal en internationaal, aan het beschermen van kinderrechten online. Samen met de Minister van Economische zaken en Klimaat kijk ik bijvoorbeeld naar mogelijke risico’s en oplossingen voor beïnvloeding door online influencers. Daarnaast volg ik de ontwikkelingen van de Better Internet for kids strategie van de Europese Commissie, die onder meer werkt aan een gedragscode. Ook ben ik betrokken bij de aanbevelingen die voortvloeien uit resolutie 2429 van de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa (PACE).
U ontvangt binnenkort een brief met het overzicht van al het beleid met betrekking tot kinderrechten online en de stand van zaken daarvan.
Bent u ervan op de hoogte dat het niet of niet voldoende waarborgen van online kinderrechten grote maatschappelijke risico’s en effecten kan hebben, denkend aan het geval van de toegang van de Chinese overheid in persoonsgegevens van TikTok-gebruikers? Zo ja, bent u met ons van mening dat wij dit soort praktijken moeten proberen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met ons van mening dat online rechten voor kinderen een belangrijk maatschappelijk thema is dat voldoende aandacht en investeringen vanuit de overheid vereist, zeker met het oog op het feit dat kinderen een kwetsbare groep in de samenleving zijn en de online wereld een grote rol speelt in het leven van kinderen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat de bescherming van kinderrechten niet alleen een juridische aanpak vereist, maar er ook gekeken moet worden naar de gehele ontwikkeling van digitale producten en diensten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom u heeft gekozen voor een marktgedreven aanpak van kleine, versnipperde aanbestedingen in plaats van een uitgebreid en integraal impactprogramma, zoals is ontwikkeld door een breed consortium en ondersteund door 28 partijen?
Mijn aanpak is niet marktgedreven, maar wordt gedreven door de inhoud en door de wens om de verwerving van producten en diensten rechtmatig en doelmatig te laten plaatsvinden. Het door u genoemde impactprogramma kent een zeer grote financiële omvang waarmee te weinig ruimte zou overblijven voor ander beleid op het onderwerp kinderrechten in relatie tot digitalisering.
Hoe rijmt u de gekozen aanpak met de aangenomen motie van de leden Ceder en Dekker-Abdulaziz (Kamerstuk 36 200-VII, nr. 78) die vraagt om volledige uitwerking van de Code voor Kinderrechten?
In de brief met stand van zaken van het onlinekinderrechtenbeleid, die ik in mei aan uw Kamer zal sturen, beschrijf ik op welke wijze ik met de Code voor Kinderrechten online verder wil.
Kortgezegd komt dat neer op het omzetten van die Code in een praktisch instrument, het in juridische zin updaten van de Code en het verkennen van een wettelijke verplichting van de Code. Zoals hierboven al aangeven, houd ik ook zicht op Europese ontwikkelingen, meer in het bijzonder waar het betreft een door de Europese Commissie te ontwikkelen gedragscode. Ik vind het van het grootste belang om deze stappen te zetten ter bescherming van kinderrechten online en kom daarmee ook tegemoet aan de genoemde motie.
Bent u met ons van mening dat de nu gekozen marktgedreven aanpak kan leiden tot een versplintering van bescherming van kinderrechten, waardoor het waarborgen van kinderrechten moeilijker wordt?
Nee (zie de antwoorden bij de vragen 2–5 en bij vraag 6).
Kunt u aangeven hoeveel geld u beschikbaar heeft gesteld voor de uitwerking en uitvoering van de Code voor Kinderrechten?
Voor het ontwerpen van de oorspronkelijke Code voor kinderrechten online en een daaropvolgende campagne heb ik ruim 100.000 euro beschikbaar gesteld. Met de doorontwikkeling van de Code, zoals beschreven bij het antwoord op vraag 7, is ongeveer een zelfde bedrag gemoeid. De opdracht tot doorontwikkeling is verstrekt. Door deze omvang komt de uitvoering van de overige beleidsinitiatieven ter verbetering van de bescherming van kinderrechten online niet in gevaar.
Wat zegt het u dat de oorspronkelijke partners van de Code voor Kinderrechten de aanpak van het ministerie als een teleurstelling zien en dat een aantal van hen niet voornemens is mee te doen aan de aanbestedingen?
Ik realiseer mij dat het voor de oorspronkelijke partners een teleurstelling is dat ze niet een opdracht van genoemde omvang hebben gekregen. Tegelijkertijd ben ik blij dat de doorontwikkeling van de Code rechtmatig en doelmatig door een deskundige partij in gang is gezet. In het licht van het voorafgaande zie ik zowel inhoudelijk als financieel geen aanleiding om mijn aanpak te herzien.
Overigens blijf ik graag in gesprek met de oorspronkelijke partners omdat ik hun deskundige inbreng zeer waardeer.
Bent u bereid om de door u gekozen aanpak te herzien en alsnog in te zetten op volledige uitwerking en uitvoering van de Code voor Kinderrechten?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht dat de overheid de gegevens van vliegpassagiers verzamelt |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Farid Azarkan (DENK) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van de NOS van 21 februari 2023?1
Ja, daar ben ik bekend mee.
Kunt u reflecteren op de zorgen van de Autoriteit Persoonsgegevens én de uitspraak van het Europese Hof van Justitie over dat de Nederlandse overheid veel meer data van vliegpassagiers verzamelt dan strikt noodzakelijk en toegestaan?
In de uitspraak van 21 juni 2022, in de door België doorverwezen zaak over de Passenger Name Record-richtlijn (hierna: PNR-richtlijn), oordeelde het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) dat deze richtlijn weliswaar inbreuk maakt op het recht op eerbiediging van het privé, familie en gezinsleven en het recht op de bescherming van persoonsgegevens2, maar proportioneel is in relatie tot de doelen die de richtlijn nastreeft – namelijk de bestrijding van ernstige criminaliteit en terrorisme – en de maatregelen waarin wordt voorzien om de privacy te beschermen. Volgens het Hof vereisen deze grondrechten echter dat de bevoegdheden waarin de richtlijn voorziet, slechts worden uitgeoefend voor zover dat strikt noodzakelijk is.
Met deze uitspraak wordt zowel het belang van de bestrijding van terrorisme en ernstige criminaliteit, zoals mensenhandel, als het belang van bescherming van de privacy door het Hof onderschreven en blijft de inhoud van de richtlijn – en daarmee het instrument – overeind.
Zoals ik in mijn brief van 10 maart aan uw Kamer3 heb aangegeven, heeft de Autoriteit Persoonsgegevens mij op 21 februari 2023 verzocht om met onmiddellijke ingang alle benodigde maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» en bijbehorende verwerkingen van passagiersgegevens in overeenstemming te brengen met de interpretatie van de richtlijn die Hof heeft gegeven. Ik onderschrijf deze oproep en werk al enige tijd – samen met alle betrokken partners – op nationaal en op Europees niveau aan de juridische, operationele en technische uitwerking van maatregelen.4
De «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» bevat al verschillende (privacy) waarborgen voor de verwerking van passagiersgegevens.5 Er mogen bijvoorbeeld geen bijzondere persoonsgegevens worden verwerkt. Naast de bestaande privacy waarborgen zal ik dit jaar nog – in lijn met de uitspraak van het Hof en het verzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens – een aantal aanpassingen doen in de verwerking van passagiersgegevens. Namelijk het inperken van de algemene bewaartermijn naar drie jaar, een onafhankelijke toets voor vorderingen en verstrekkingen van passagiersgegevens, een inperking van de gegevensverwerking van intra-EU vluchten door selectie op het niveau van luchthavens en het instellen van een technisch filter voor het aanleveren van intra EU-vluchten op nationaal niveau.
Met deze maatregelen geef ik invulling aan een evenredig en proportioneel pakket aan maatregelen en waarborgen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit, met de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens.
Kunt u beschrijven welke persoonsgegevens (zoals namen, vluchtdata, etc.) precies worden verzameld als Passenger Name Record (PNR)?
Bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» geeft een limitatieve lijst van alle gegevens die opgenomen mogen worden in het Passenger Name Record-bestand. Het gaat hier om gegevens die de passagier zelf aanlevert bij het boeken van een vlucht, zoals namen, geplande reisdatum of -data, adres en contactgegevens waaronder telefoonnummer en e-mailadres, alle betalingsinformatie en volledige reisroute. Luchtvaartmaatschappijen zijn alleen verplicht om de gegevens aan te leveren die zij reeds verzamelen voor hun normale bedrijfsvoering. Zij hebben niet de verplichting om alle gegevens uit bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» te verzamelen. Wat er precies in het Passenger Name Record-bestand is opgenomen kan dus verschillen per luchtvaartmaatschappij, maar kan in geen enkel geval meer zijn dan de gegevens opgenomen in bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven».
De «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» kent tevens geen grondslag om bijzondere persoonsgegevens, zoals gegevens over ras of etnische afkomst, religieuze of levensbeschouwelijke overtuigingen en gegevens over gezondheid, te verzamelen en/of te verwerken. Mochten bijzondere persoonsgegevens onverhoopt toch door een luchtvaartmaatschappij worden aangeleverd, zijn technische maatregelen genomen om deze gegevens eruit te filteren en direct geautomatiseerd te verwijderen.
Klopt het dat al deze gegevens vijf jaar in een database worden bewaard door de Passagiersinformatie-eenheid Nederland (Pi-NL)?
Conform de Passenger Name Record-richtlijn en de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» is de huidige bewaartermijn vastgesteld op vijf jaar. Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 maart 20236, heeft het Hof bepaald dat een bewaartermijn van zes maanden noodzakelijk en proportioneel wordt geacht, maar dat een langere bewaartermijn beperkt is toegestaan waarbij de noodzakelijkheid leidend is. De bepaling in de Passenger Name Record-richtlijn die expliciet de bewaartermijn van vijf jaar toestaat, is daarbij door het Hof in stand gehouden7.
In lijn met de uitspraak van het Hof en het verzoek van de Autoriteit Persoonsgegevens zal de algemene bewaartermijn naar drie jaar worden ingeperkt. De bewaartermijn blijft in specifieke gevallen vijf jaar indien een concrete link met terrorisme of ernstige criminaliteit is gebleken. Een algemene bewaartermijn van drie jaar past bij een interpretatie van de Hofuitspraak, waarbij de algemene bewaartermijn noodzakelijk is vanwege het feit dat opsporingsonderzoeken naar zware criminaliteit en terrorisme één tot drie jaar oude data nodig hebben en uit de praktijk blijkt dat dergelijke opsporingsonderzoeken een opstartfase van meerdere maanden behelst.
Op dit moment is het al zo dat de passagiersgegevens waaruit rechtstreeks de identiteit van een persoon kan worden afgeleid, zes maanden na ontvangst door de Passagiersinformatie-eenheid Nederland gedepersonaliseerd worden én na afloop van de wettelijke bewaartermijn de passagiersgegevens definitief worden verwijderd. Binnen een maand zal invulling worden gegeven aan de Hofuitspraak door geen passagiersgegevens ouder dan drie jaar meer te verstrekken aan bevoegde instanties. Voordat passagiersgegevens ouder dan drie jaar definitief kunnen worden verwijderd, dient nader onderzocht te worden, welke passagiersgegevens niet verwijderd kunnen worden in verband met lopende wettelijke procedures. Parallel hieraan zal gewerkt worden aan het aanpassen van de wet op deze punten. Vanzelfsprekend zal ik uw Kamer hierover informeren.
Worden gegevens automatisch altijd gedeeld met zowel de hierboven genoemde Pi-NL, de Douane als de Koninklijke Marechaussee? Zo nee, op basis waarvan vindt deze afweging plaats?
In Nederland zijn er drie overheidsinstanties die passagiersgegevens verzamelen op basis van hun respectievelijke wettelijke grondslag. Dit zijn de Passagiersinformatie-eenheid Nederland, de Douane en de Koninklijke Marechaussee. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland en Douane ontvangen Passenger Name Record-gegevens en de Koninklijke Marechaussee ontvangt Advance Passenger Information-gegevens.
Luchtvaartmaatschappijen delen via een beveiligde verbinding de passagiersgegevens met de Passagiersinformatie-eenheid Nederland en de Douane via de technische voorziening Travel Information Portal (TRIP). De Passagiersinformatie-eenheid Nederland ontvangt alleen de passagiersgegevens, zoals opgenomen in de limitatieve lijst van bijlage 1 van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven»».
De Douane ontvangt de passagiersgegevens op basis van het Douanewetboek van de Unie (DWU) en de Algemene douanewet (Adw). Deze gegevensstromen van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland en de Douane zijn in TRIP strikt gescheiden waardoor zij enkel de gegevens ontvangen waarover zij mogen beschikken.
De Passagiersinformatie-eenheid Nederland beoordeelt de passagiersgegevens om terrorisme en ernstige criminaliteit te bestrijden aan de hand van door bevoegde instanties ingediende vorderingen, SIS-databank vergelijkingen en risicocriteria sets. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland deelt de passagiersgegevens of het resultaat van de verwerking ervan, met de bevoegde instanties, indien deze nader onderzoek behoeven. De Koninklijke Marechaussee is net als het Openbaar Ministerie, de politie, de bijzondere opsporingsdiensten en de Rijksrecherche een bij wet aangewezen bevoegde instantie. Verstrekkingen aan bevoegde instanties vinden niet geautomatiseerd plaats, maar pas na een menselijke toets. Dit is een objectieve toets waarbij door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland wordt nagegaan of het gaat om een rechtmatige verstrekking van passagiersgegevens binnen de doelbinding van de wet, namelijk de bestrijding van ernstige criminaliteit en terrorisme. Daarnaast wordt door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland getoetst of de te verstrekken gegevens passen bij het verzoek of de signalering.
De Douane maakt voor haar toezichts- en controletaken op goederen in het reizigersverkeer gebruik van reisgegevens van passagiers. De Douane gebruikt voor haar risicoselectie Passenger Name Record-gegevens van passagiers die van buiten de Europese Unie naar Nederland reizen, of van Nederland naar buiten de Europese Unie, inclusief die van passagiers die overstappen in de Europese Unie. De Douane verwerkt de Passenger Name Record-gegevens gedurende tweemaal 24-uur na aankomst of vertrek van een vlucht. In gerichte gevallen kan deze termijn tot maximaal 28 dagen worden verlengd. Na 48 uur respectievelijk 28 dagen worden de gegevens in TRIP gedepersonaliseerd voor analyse-doeleinden. Na 2 jaar worden de gegevens daaruit volledig verwijderd.
De Koninklijke Marechaussee ontvangt, in geval er een wettelijke grondslag is om aan de Koninklijke Marechaussee te verstrekken, naast Passenger Name Record-gegevens via de Passagiersinformatie-eenheid Nederland ook rechtstreeks Advance Passenger Information-gegevens. Dat zijn paspoort- en vluchtgegevens van passagiers die aan boord van een vliegtuig zitten. Bijvoorbeeld de naam, nationaliteit, gegevens over de vlucht en reisroute. De luchtvaartmaatschappij stuurt Advance Passenger Information-gegevens aan het eind van de instapcontroles door naar de Koninklijke Marechaussee. Het Advance Passenger Information-centrum van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol verwerkt de aangeleverde passagiersgegevens. Dit doet het centrum voor vluchten vanuit landen die geen lid zijn van de EU of landen die het Verdrag van Schengen niet hebben ondertekend. De Koninklijke Marechaussee verwerkt deze gegevens volgens de Vreemdelingenwet 2000 ter bestrijding van illegale migratie en grenscontrole van personen.
Kunt u beschrijven welk proces wordt gevolgd wanneer gegevens uit de database van Pi-NL worden gedeeld met andere instanties in Nederland of buitenland?
Conform de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» deelt de Passagiersinformatie-eenheid Nederland passagiersgegevens met de bij wet aangewezen Nederlandse bevoegde instanties, te weten, de Nationale Politie, het openbaar ministerie, de Koninklijke Marechaussee, de bijzondere Opsporingsdiensten en de Rijksrecherche.
Daarnaast deelt de Passagiersinformatie-eenheid Nederland conform de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» passagiersgegevens met Passenger Information Units van andere EU-lidstaten, bevoegde instanties van andere EU-lidstaten en Europol. De passagiersgegevens worden alleen verstrekt aan bovengenoemde instanties wanneer het noodzakelijk is teneinde de gegevens nader te onderzoeken, of de nodige maatregelen te treffen voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van terroristische of ernstige misdrijven.
Het interne proces van beoordeling van Passagiersgegevens van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland voorafgaand aan het verstrekken van passagiersgegevens aan bevoegde instanties in Nederland staat beschreven in het antwoord op vraag 5.
De Passagiersinformatie-eenheid Nederland kan passagiersgegevens verstrekken aan de Passagiersinformatie-eenheid van een andere lidstaat. Passagiersgegevens kunnen worden verstrekt na een overeenkomst met de Schengen Informatie Systeem II-databank of na een verzoek van de Passagiersinformatie-eenheid van de desbetreffende lidstaat, nadat door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland wordt nagegaan of het gaat om een rechtmatige verstrekking van passagiersgegevens binnen de doelbinding van de wet. Daarnaast wordt door een medewerker van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland getoetst of de te verstrekken gegevens passen bij het verzoek of de signalering. De Passagiersinformatie-eenheid van een andere lidstaat geeft de gegevens door aan de eigen bevoegde instanties. Indien een Passagiersinformatie-eenheid uit een andere lidstaat verzoekt om persoonsgegevens van passagiers ouder dan zes maanden, dan kunnen deze persoonsgegevens alleen na toestemming van de officier van justitie worden doorgegeven. Daarbij vindt tevens een controle van de verwerking door de Functionaris Gegevensbescherming van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland achteraf plaats.
Bij dringende noodzaak is in voorkomend geval een rechtstreekse verstrekking aan de bevoegde instantie van een andere lidstaat mogelijk. Van een dringende noodzaak is sprake als de informatie het risico voor dood of letsel van personen of serieuze schade aan goederen kan voorkomen of de informatie noodzakelijk is voor vrijheidsontneming van een verdachte op korte termijn. Het verzoek van de bevoegde instantie van een andere lidstaat moet aan dezelfde voorwaarden voldoen als die gelden voor een regulier verzoek van een Passagiersinformatie-eenheid van een andere lidstaat. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland zendt een afschrift van het verzoek van een bevoegde instantie van een andere lidstaat aan de Passagiersinformatie-eenheid van die andere lidstaat en aan de landelijke eenheid.
De Passagiersinformatie-eenheid deelt passagiersgegevens op een voldoende gemotiveerd verzoek van Europol, via de nationale Europol-eenheid, voor zover dit in een bepaald geval noodzakelijk is voor Europol ter ondersteuning en versterking van het optreden van de lidstaten bij het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van een terroristisch of ernstig misdrijf dat onder de bevoegdheid van Europol valt. De doorgifte aan Europol dient in overeenstemming te zijn met de Europol-verordening 2016/794/EU.
De PNR-richtlijn bevat een regeling voor de doorgifte van passagiersgegevens en verwerkingsresultaten aan een autoriteit in een derde land. Doorgifte van gegevens aan derde landen betreft echter, anders dan de uitwisseling van gegevens met (bevoegde autoriteiten van) andere lidstaten en Europol, geen verplichte taak van de Passagiersinformatie-eenheid. De Passagiersinformatie-eenheid zelf kan géén passagiersgegevens met derde landen delen. Hiervoor dient een derde land een regulier rechtshulpverzoek via het Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum (LIRC) in te dienen. Het LIRC zet dit verzoek om in een nationale vordering bij de Passagiersinformatie-eenheid Nederland. Het LIRC onderzoekt of, op basis van het antwoord van Passagiersinformatie-eenheid Nederland, de informatie gedeeld kan worden met het verzoekende derde land.
Kunt u aangeven met welke Nederlandse en buitenlandse instanties de gegevens worden gedeeld?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre vindt u het doelmatig om al deze gegevens voor langere tijd te bewaken, gelet op de doelstelling van Pi-NL?
Ernstige criminaliteit en terrorisme beperkt zich niet tot landsgrenzen. Voor een doeltreffende aanpak is internationale samenwerking dan ook cruciaal. De Passagiersinformatie-eenheid Nederland draagt hieraan bij door met behulp van passagiersgegevens de mogelijke betrokkenheid van luchtvaartpassagiers bij een terroristisch misdrijf of andere vormen van ernstige criminaliteit te detecteren.
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 maart 20238, heb ik besloten om de algemene bewaartermijn van vijf naar drie jaar bij te stellen. De bewaartermijn blijft in specifieke gevallen vijf jaar indien een concrete link met terrorisme of ernstige criminaliteit is gebleken. Een algemene bewaartermijn van drie jaar is een forse inperking van de in de PNR-richtlijn genoemde vijf jaar en de in de huidige «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» vastgestelde vijf jaar. Een algemene bewaartermijn van drie jaar past bij een interpretatie van de Hofuitspraak, waarbij de algemene bewaartermijn noodzakelijk is vanwege het feit dat opsporingsonderzoeken naar zware criminaliteit en terrorisme één tot drie jaar oude data nodig hebben en het feit dat dergelijke opsporingsonderzoeken een opstartfase van meerdere maanden behelst.
Een verdere inperking heeft vergaande consequenties voor de opsporingspraktijk en de slagvaardigheid van de bevoegde instanties in de strijd tegen terrorisme en ernstige criminaliteit. Een inperking van de bewaartermijn minder dan drie jaar zou ertoe leiden dat waarschijnlijk niet meer aan de doelstellingen van de PNR-richtlijn kan worden voldaan, omdat er onvoldoende passagiersgegevens beschikbaar zijn om terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen en zo de interne veiligheid te bevorderen. Samengevat acht ik een algemene bewaartermijn van drie jaar doelmatig, maar ook evenredig, proportioneel en noodzakelijk, gelet op de doelstelling van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland.
Bent u van mening dat het noodzakelijk en evenredig is om de gegevens van alle passagiers op te slaan, terwijl dit systeem bedoeld is om reisbewegingen van een kleine groep terroristen en zware criminelen in beeld te krijgen?
De aanzienlijke dreiging die uitgaat van terrorisme en zware criminaliteit, zoals mensenhandel en drugssmokkel stopt niet bij onze landsgrenzen, maar heeft steeds vaker een internationaal karakter. Grensoverschrijdende netwerken maken misbruik van de mogelijkheden van internationaal reizen en het vrij verkeer van personen binnen het Schengengebied om hun criminele en terroristische activiteiten voort te zetten. Om gezamenlijk met onze Europese en internationale partners een vuist te maken tegen deze misdrijven en te voorkomen dat daders zich ongezien verplaatsen, is een passend instrumentarium nodig. Het gebruik van Passenger Name Record gegevens is hierbij een belangrijk instrument wat ook door het Europese Hof is erkent
Naar aanleiding van de uitspraak van het Hof is op basis van objectieve criteria, waaronder relevantie voor opsporingsonderzoek, een risicoanalyse uitgevoerd voor de Nederlandse luchthavens. Op basis van deze analyse is bepaald voor welke intra-EU vluchten van en naar Nederlandse luchthavens rechtvaardiging bestaat voor de verwerking van passagiersgegevens.
Hiermee geef ik invulling aan een evenredig en proportioneel pakket aan maatregelen en waarborgen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit, met de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens.
Waarom heeft u de verwerking van PNR-gegevens niet in lijn gebracht met de wettelijke kaders en de Europese PNR-richtlijn, zoals door de Autoriteit Persoonsgegevens in 2022 werd geadviseerd?
De verwerking van de passagiersgegevens heeft sinds de inwerkingtreding van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven», op 18 juni 2019 ten behoeve van implementatie van de PNR-Richtlijn over het gebruik van passagiersgegevens voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit in lijn hiermee uitgevoerd.
Bij brief van 12 november 2021 is de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd over het consultatiebesluit houdende bestendiging van de toepasselijkheid op vluchten binnen de Europese Unie van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» naar aanleiding van de horizonbepaling uit de wet. In haar reactie heeft de Autoriteit Persoonsgegevens op 3 januari 2022 geadviseerd om de uitspraak van het Europese Hof af te wachten, alvorens de procedure van het conceptbesluit voort te zetten.
In mijn appreciatie9 (25 januari 2022) op het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens ga ik uitgebreid in op mijn overwegingen in de context van vorig jaar, toen het Hof nog geen uitspraak had gedaan. Samengevat is expliciet afgewogen wat de consequenties zouden zijn van het beëindigen van het toepassen van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» door Nederland op Intra EU-vluchten voor een effectievere samenwerking tussen de EU-lidstaten op het gebied van terrorismebestrijding.
De conclusie van deze afweging, waarbij het recht op een veilige leefomgeving en het recht op privacy en gegevensbescherming beiden zijn betrokken, was op dat moment dat, het continueren van het toepassen van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» op Intra EU-vluchten noodzakelijk was met het oog op de nationale veiligheid en de veiligheid van Europa als geheel en dat door solide waarborging van de rechten van betrokkenen, de verwerking van de passagiersgegevens bij het toepassen van de «Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven» op Intra EU-vluchten verenigbaar is met het recht op privacy en gegevensbescherming. Met de uitspraak van het Hof wordt dit onderschreven en blijft de inhoud van de richtlijn – en daarmee het instrument – overeind.
Bent u van plan alsnog gehoor te geven aan het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens? Zo ja, op welke termijn zal de huidige verwerking worden beperkt?
Zoals ook aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 10 maart 202310 zal ik dit jaar nog een aantal aanpassingen doen in de verwerking van passagiersgegevens.
Met bovenstaande maatregelen geef ik invulling aan de uitspraak van het Hof en gehoor aan het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens alsmede invulling aan een evenredig en proportioneel pakket aan maatregelen en waarborgen die noodzakelijk zijn voor de bestrijding van terrorisme en zware criminaliteit, met de noodzakelijke bescherming van persoonsgegevens.
Het artikel ‘Hoe wokecultuur docent het zwijgen oplegt’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Hoe wokecultuur docent het zwijgen oplegt» en uw antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Beertema van 20 februari jl., met de daarbij behorende beslisnota?1
Ja.
Bent u ook van mening dat het haaks staat op de essentie van een universiteit als studenten aangeven niet met tegengeluiden geconfronteerd te willen worden? Hoe kan een universiteit haar kerntaken uitvoeren en voldoen aan de plicht inzake maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef als het aan de orde stellen van conflicterende opvattingen steeds meer geproblematiseerd wordt?
Uw vraag lijkt de suggestie te wekken dat studenten niet wensen te worden geconfronteerd met tegengeluiden. Dit maak ik echter niet op uit de door u aangehaalde berichtgeving. In het artikel wordt in verschillende situaties beschreven dat een student aankaart zich gekwetst, gediscrimineerd of niet veilig te voelen. Het hoort bij een veilige en inclusieve leeromgeving dat een student zich vrij voelt om zich hierover uit te spreken.
Daarnaast ben ik met u van mening dat studenten in het hoger onderwijs geconfronteerd mogen worden met tegengeluiden, dat wil zeggen met opvattingen die hen niet bevallen, als dit functioneel is voor het onderwijs en de discussies volgens de academische praktijk begeleid worden. Ik constateer dat de morele verschuivingen en maatschappelijke discussies waarmee universiteiten te maken hebben, van alle tijden zijn en dat er een lange traditie is hier zorgvuldig mee om te gaan.
Kunt u bevestigen dat klachten van studenten over het feit dat ze met tegengestelde opvattingen geconfronteerd worden als zodanig niet als sociale onveiligheid erkend kunnen worden? Worden de vrijheid van meningsuiting en de academische vrijheid niet al teveel geproblematiseerd door te stellen dat deze soms op gespannen voet staan met de sociale veiligheid van studenten? Acht u het toelaatbaar dat de leiding van een instelling bepaalde opvattingen ontoelaatbaar verklaart met het oog op de sociale veiligheid van studenten?
Sociale veiligheid in het hoger onderwijs betekent niet dat studenten gevrijwaard worden van opvattingen die zij niet onderschrijven of ongemakkelijk vinden. Sociale veiligheid betekent in het hoger onderwijs onder andere dat studenten en medewerkers beschermd worden tegen grensoverschrijdend gedrag en dat er geen plaats is voor agressie, geweld, intimidatie en discriminatie. De vrijheid van meningsuiting is een groot goed maar geldt, zowel binnen als buiten de universiteiten, niet onbeperkt. Ook de academische vrijheid is niet absoluut en wordt begrensd door professionele normen die voor docenten en onderzoekers gelden.
In de vraag verwijzen de heer Bisschop en de heer Beertema naar mijn eerdere antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Beertema.2 In die beantwoording heb ik gesteld dat de sociale veiligheid van studenten en medewerkers soms op gespannen voet kan staan met de vrijheid van meningsuiting en de academische vrijheid. De leden vragen of de vrijheid van meningsuiting en de academische vrijheid daarmee niet al teveel geproblematiseerd worden. Wat ik aan de orde heb gesteld is dat het in specifieke gevallen ingewikkeld kan zijn om te beoordelen of bepaalde uitingen beschouwd moeten worden als een uitoefening van de vrijheid van meningsuiting dan wel de academische vrijheid; en in hoeverre die uitingen grensoverschrijdend zijn en als sociaal onveilig kunnen worden bestempeld. Van instellingsbestuurders en leidinggevenden verwacht ik dat zij in zulke gevallen een goede afweging kunnen maken.
Voorts is in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschap beschreven dat de bevordering van maatschappelijk verantwoordelijkheidsbesef ten minste inhoudt dat de instellingen, met inbegrip van degenen die hen formeel of informeel vertegenwoordigen, zich onthouden van discriminatoire gedragingen en uitlatingen.3 Deze uitingen zijn dus ontoelaatbaar.
Is het volgens u een gebruikelijke en wenselijke situatie dat leidinggevenden binnen universiteiten in het kader van de bestuurlijke verantwoordelijkheden – dus buiten de sfeer van onderzoek en wetenschappelijke publicaties – afstand gaan nemen van wetenschappelijk onderbouwde opvattingen van medewerkers? Is het niet opmerkelijk dat een leidinggevende in de hoedanigheid van bijvoorbeeld opleidingsdirecteur afstand gaat nemen van, zoals in de beslisnota verwoord, de legitimiteit van bepaalde begrippen? Hoort dit niet bij uitstek thuis in het debat tussen wetenschappers?
Ik kan uw vraag alleen in algemene zin beantwoorden en niet specifiek met betrekking tot de berichtgeving over de Universiteit van Amsterdam die mede aanleiding heeft gegeven tot uw vragen. Ik ken de details van die zaak niet en bovendien wordt deze momenteel onderzocht door een onafhankelijke commissie.
Het lijkt me in algemene zin niet gebruikelijk en ook niet wenselijk dat iemand met een bestuurlijke functie aan de universiteit op grond van die functie afstand neemt van wetenschappelijke opvattingen van onderzoekers en docenten. Ik heb daar echter wel begrip voor wanneer de betreffende medewerker uitingen heeft gedaan die rechtstreeks betrekking hebben op het onderwijs- of personeelsbeleid dat de instelling hanteert, en die uitingen bovendien gedaan zijn in een context waarvoor die functionaris (mede) verantwoordelijk is. Of zulke uitingen een mening betreffen of een wetenschappelijk onderbouwd oordeel is daarbij van belang. In sommige gevallen kan het lastig zijn om te beoordelen waar nu sprake van is. De vorm die een functionaris kiest om afstand te nemen, doet er ook toe. De situatie en context dienen daarbij steeds in ogenschouw genomen te worden.
In de vraag verwijzen de heer Bisschop en de heer Beertema naar de beslisnota behorende bij de beantwoording van de vragen van het lid Beertema. In de beslisnota staat niet, zoals de vraag veronderstelt, dat de opleidingsdirecteur afstand neemt van de legitimiteit van bepaalde begrippen. In de beslisnota staat dat de opleidingsdirecteur afstand heeft genomen van de uitspraken van de docent. De uitspraken van de docent betreffen de legitimiteit van het begrip non-binair.
De leden vragen of deze kwestie thuishoort in het debat tussen wetenschappers. Non-binair is een genderidentiteit. Het gaat over hoe sommige mensen zich identificeren. Het ontkennen daarvan is niet slechts een stellingname in een empirisch-wetenschappelijk debat maar kan ook worden uitgelegd als ontkenning van hun bestaansrecht en van de vrijheid om zichzelf te mogen zijn. Non-binaire mensen zijn niet slechts onderwerp van wetenschappelijk debat maar bovenal en in de eerste plaats mensen. Hoe wij als mensen met elkaar omgaan is niet slechts een vraag voor wetenschappers; het is een kwestie die iedereen aangaat.
Onderkent u dat een relevant verschil bestaat tussen het uitdragen en onderstrepen van het beleid van de instelling door leidinggevenden en het openlijk afstand nemen van de opvattingen van personeelsleden? Kunt u bevestigen dat van de werkgever de uiterste zorgvuldigheid verwacht mag worden met het openlijk recenseren van gedrag en opvattingen van personeelsleden teneinde het ontstaan van stigmatisering en onveiligheid van deze personeelsleden zoveel mogelijk te vermijden?
Ik kan uw vraag alleen in algemene zin beantwoorden om de bij antwoord 4 genoemde redenen. Het uitdragen van het instellingsbeleid door leidinggevenden kan op verschillende manieren. Een daarvan is het afstand nemen van uitspraken van een docent ten overstaan van studenten. Het hangt van de situatie en context af wat een gepaste wijze van uitdragen is. Vanzelfsprekend mag van de werkgever uiterste zorgvuldigheid verwacht worden wanneer deze uitspraken doet over personeelsleden.
Het bericht dat pasfoto’s van buitenlanders ten onrechte door de politie gebruikt worden |
|
Songül Mutluer (PvdA), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van RTL Nieuws?1
Ja.
In het «mondelinge vragenuur» van 7 februari 2023 stelde lid Mutluer (PvdA) reeds vragen over dit bericht. U stelde dat de database «CATCH-Vreemdelingen» los staat van strafrechtelijk onderzoek/de politieketen. Echter, de politie heeft echter na toestemming van een rechter-commissaris wel degelijk toegang tot deze gegevens (waaronder foto’s). Kunt u toelichten hoe dit wettelijk geborgd is binnen de Vreemdelingenwet of elders en hoe dit moet worden gezien als «gescheiden»?
Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet ik eerst enige uitleg geven over de werking van het systeem CATCH en de Basis Voorziening Vreemdelingen (BVV).
De BVV is het centrale informatiesysteem in de vreemdelingenketen waarin de basisgegevens van vreemdelingen in Nederland zijn opgeslagen. Deze gegevens worden vastgelegd om de identiteit van de vreemdeling en de authenticiteit van het vreemdelingendocument vast te kunnen stellen en te verifiëren. Registratie in de BVV helpt de vreemdeling ook doordat diegene na geregistreerd te zijn gebruik kan maken van allerlei voorzieningen, zoals het afsluiten van een zorgverzekering, het volgen van een opleiding of het aanvragen van een vreemdelingenpaspoort. De BVV is eigendom van de Minister van Justitie en Veiligheid. Op grond van artikel 107, vijfde lid, Vreemdelingenwet 2000, kunnen gezichtsopnamen en vingerafdrukken die zijn opgeslagen in de BVV beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Indien de politie beschikt over een afbeelding waarop iemand die wordt verdacht van een strafbaar feit herkenbaar in beeld is met zijn gezicht, dan kan getracht worden de identiteit van die persoon (verdachte) te achterhalen door – met behulp van CATCH – het gezicht van die verdachte te vergelijken met de gezichtsopnamen van vreemdelingen die zijn opgenomen in de BVV. Hierbij worden dan de voorwaarden/waarborgen in artikel 107, zesde lid, Vreemdelingenwet 2000 in acht genomen. Zie antwoord 3 en 4.
Het systeem CATCH kan echter niet de data in de BVV benaderen en analyseren. In de BVV zijn wel gezichtsopnamen van de vreemdelingen opgenomen, maar niet de biometrische waarden die kunnen worden berekend aan de hand van een gezicht. Voorbeelden van deze waarden zijn de afstand tussen en de afmetingen van de ogen, mond, neus en oren. CATCH vergelijkt niet de gezichtsopnamen zelf, zoals een mens dat handmatig zou doen, maar de biometrische waarden. Om die reden worden de gezichtsopnamen uit de BVV met een deel van de persoonsgegevens aangeleverd aan de politie. De biometrie-experts van de politie verwerken deze gegevens in CATCH-vreemdelingen en voegen daar de biometrische waarden aan toe. Deze kopie van de gezichtsopnamen uit de BVV wordt CATCH-Vreemdelingen genoemd. De data in CATCH-Vreemdelingen is net als de BVV eigendom van de Minister van Justitie en Veiligheid.
CATCH genereert op basis van de biometrische waarden een kandidaatlijst met gezichtsopnames die technisch gezien overeenkomst vertonen met de gezochte gelaatsafbeelding van de verdachte. Een biometrie-expert beoordeelt vervolgens deze kandidaten. Constateert deze expert een mogelijk gelijkende kandidaat met de gelaatsafbeelding van de verdachte, dan wordt deze voorgedragen voor zogenaamd 1-op-1 onderzoek. In dit 1-op-1 onderzoek wordt dan door twee andere biometrie experts na een morphologische analyse een geconsolideerde conclusie vastgesteld. Een geconsolideerde conclusies betekent dat de twee conclusies bij elkaar worden opgeteld. Bij een ongelijke conclusie wordt de meest conservatieve conclusie gerapporteerd. Indien de geconsolideerde conclusie is dat er overeenkomsten zijn tussen de gelaatsafbeelding van de verdachte en een gezichtsopname uit CATCH-Vreemdelingen, dan mag de gezichtsopname (inclusief de identiteitsgegevens) worden verstrekt aan het opsporingsteam van de politie en het OM.2
Het hierboven beschreven proces voert de politie uit namens het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het ministerie beschikt zelf namelijk niet over gezichtsvergelijkingssoftware en biometrie-experts en maakt om die reden gebruik van de diensten van de politie. De politie heeft ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten geen vrije toegang tot de BVV en CATCH-Vreemdelingen.
Terug naar uw vraag. De database CATCH-Vreemdelingen is een kopie van de gezichtsopnames met een deel van de persoonsgegevens uit de BVV, met het verschil dat aan CATCH-Vreemdelingen biometrische waarden zijn toegevoegd. CATCH-Vreemdelingen is net als de BVV eigendom van de Minister van Justitie en Veiligheid en heeft geen relatie met de strafrechtketen. Pas als er, nadat het hierboven beschreven proces is doorlopen, een gezichtsopname (inclusief de identiteitsgegevens) wordt verstrekt aan het opsporingsteam van de politie en het OM komt deze gezichtsopname in de strafrechtsketen terecht.
Kunt u verhelderen welke instanties er precies toegang hebben tot de betreffende database (CATCH-Vreemdelingen) en hoe vaak de database wordt geraadpleegd?
Alleen biometrie experts van het Centrum voor Biometrie van de politie mogen een zoekopdracht uitvoeren binnen CATCH-Vreemdelingen. Dit mag alleen als aan de voorwaarden genoemd in artikel 107 zesde lid, Vreemdelingenwet 2000 is voldaan. Deze voorwaarden noem ik in mijn antwoord op vraag 4.
CATCH-Vreemdelingen is in 2022 twee keer geraadpleegd.
Kan u reflecteren op het feit dat in artikel 107 lid 6 van de Vreemdelingenwet nadrukkelijk staat vermeld dat uitsluitend de verstrekking van vingerafdrukken aan bestuursorganen mogelijk is, wanneer er sprake is van vervolging van strafbare feiten (of een redelijk vermoeden)?
Artikel 107, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat er een vreemdelingenadministratie is, die onder andere gezichtsopnames en vingerafdrukken bevat. Artikel 107, vijfde lid, onder c, Vreemdelingenwet 2000 bepaalt dat de gezichtsopnames en vingerafdrukken beschikbaar mogen worden gesteld met het oog op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dus zowel gezichtsopnames als vingerafdrukken mogen voor dat doel worden verstrekt.
Artikel 107 zesde lid, Vreemdelingenwet 2000 werpt vervolgens een drempel op voor de verstrekking van vingerafdrukken die, gelet op de tekst, niet voor gezichtsopnames geldt. De vingerafdrukken van een vreemdeling uit de vreemdelingenadministratie mogen slechts worden verstrekt ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten in geval van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en na schriftelijke machtiging van de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie:
Volgens de tekst van artikel 107, zesde lid, Vreemdelingenwet 2000 geldt er voor de verstrekking van gezichtsopnames dus een lagere drempel dan voor de verstrekking van vingerafdrukken. In de praktijk worden voor de verstrekking van gezichtsopnames echter dezelfde beperkende voorwaarden als voor de verstrekking van vingerafdrukken gehanteerd. De beperkingen zijn juist in het voordeel is van de betrokken vreemdelingen. Zij dragen bij aan de bescherming van hun grondrechten.
Kan u toelichten hoe het kan dat in de huidige praktijk ook foto’s worden verstrekt aan de politie, wanneer de rechter-commissaris hier toestemming voor geeft?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u reflecteren op hetgeen deskundige op het gebied van technologie en mensenrechten, in het genoemde artikel stelt, namelijk dat gezichten niet hetzelfde zijn als vingerafdrukken en dat het problematisch is dat het ministerie dit wel zo ziet?
Vingerafdrukken en gezichtsopnames zijn inderdaad niet hetzelfde. Het gaat wel in beide gevallen om de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, namelijk biometrische gegevens. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 aangaf mag de politie de gezichtsopnames gebruiken ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en doet de politie dat feitelijk strikter dan de wet voorschrijft. De politie hanteert de beperkende voorwaarden die volgens de letter van de wet alleen voor vingerafdrukken gelden. Hiermee dragen ze bij aan de bescherming van grondrechten en dat vind ik positief.
In hoeverre is de huidige wetgeving voldoende «duidelijk en nauwkeurig» voor deze uitleg van de Vreemdelingenwet?
Zie het antwoord op vraag 4. De wetgeving en de toepassing van de waarborgen in het zesde lid zijn naar mijn mening voldoende nauwkeurig en duidelijk.
Kunt u reflecteren of er volgens u wordt voldaan aan de voorwaarden die het Hof van Justitie van de Europese Unie stelt?
Ik ga er vanuit dat uw vraag gericht is op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie waar RTL Nieuws naar verwijst in het artikel waar u in vraag 1 aan refereert. Dat arrest gaat over een zaak in Bulgarije.3 Het arrest betreft de uitlegging van richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad. In deze zaak heeft het Hof onder andere en kort samengevat uitgesproken dat de systematische verzameling van biometrische en genetische gegevens van elke in verdenking gestelde persoon met het oog op de politiële registratie ervan in strijd is met deze richtlijn.
De database CATCH-Vreemdelingen is geen database met verdachte personen en valt niet onder deze richtlijn, maar onder de Algemene Verordening Gegevensbescherming.4
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het tweeminutendebat Inzet algoritmes en data-ethiek binnen de rijksoverheid plaatsvindt?
Ja.
Het bericht ‘Havermelk duurder door ‘limonadebelasting’. |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Havermelk duurder door «limonadebelasting»»?1
Ja, dat is ons bekend.
Kunt u bevestigen dat de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken verhoogd gaat worden, met als doel om mensen te stimuleren gezondere keuzes te maken?
Het klopt dat de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken (hierna: verbruiksbelasting) wordt verhoogd. Dit is aangekondigd in het coalitieakkoord. Deze verhoging van de verbruiksbelasting is budgettair ingegeven, oftewel heeft als primair doel meer belastinginkomsten op te halen. Per 1 januari 2024 wordt de verbruiksbelasting verhoogd met € 17,30 naar € 26,13 per 100 liter.
Daarnaast streeft het kabinet ernaar om gezonde keuzes te stimuleren én ongezonde keuzes te ontmoedigen. Daarom wordt mineraalwater per 1 januari 2024 uitgezonderd van de verbruiksbelasting, tegelijkertijd met de verhoging van de belasting.
Ook heeft het kabinet aangekondigd te onderzoeken of de verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Dit onderzoek loopt op dit moment. De Staatssecretaris van VWS en Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst informeren de Kamer in de eerste helft van 2023 over de uitkomsten van het onderzoek.
Kunt u bevestigen dat dierlijke zuiveldranken zijn uitgezonderd van de verbruiksbelasting? Zo ja, waarom is dat het geval?
Ik kan bevestigen dat zuivel momenteel is uitgezonderd van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken.
De voorganger van de huidige verbruiksbelasting was de Wet op de accijns van alcoholvrije dranken. Dit was een accijns op limonade en mineraalwater en werd ingevoerd op 1 januari 1972. Melk was van deze accijns uitgezonderd omdat het niet voldeed aan de definitie limonade of mineraalwater. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat er in de jaren «80 wel is voorgesteld om de accijns van alcoholvrije dranken uit te breiden met melk. Dit is toen niet gebeurd met als reden dat er geen accijns moest worden geheven op melk als eerste levensbehoefte.2
De huidige verbruiksbelasting is ingevoerd op 1 januari 1993.3 Deze verbruiksbelasting wordt geheven op alcoholvrije dranken. Onder alcoholvrije dranken worden de volgende drie categorieën verstaan: vruchten- en groentesap, mineraalwater en limonade. De categorie limonade bevat alle alcoholvrije dranken die geen vruchten-en groentesap of mineraalwater zijn. De limonade moet bestemd zijn om onverwarmd te worden gedronken. Dierlijke zuiveldranken en sojadranken die wat vet- en eiwitgehalte betreft overeenkomen met melkproducten kunnen volgens de parlementaire geschiedenis niet worden aangemerkt als limonade.4 Deze dranken zijn daarom uitgezonderd van de verbruiksbelasting.
Kunt u bevestigen dat de verhoogde verbruiksbelasting wel gaat gelden voor rijstdranken en de meeste plantaardige melkdranken, zoals de dranken gemaakt van haver, amandelen, kokos, noten en granen, ook als deze zonder toegevoegde suikers zijn?
Rijstdranken en de meeste plantaardige dranken worden voor de verbruiksbelasting aangemerkt als limonade. De verhoging van de verbruiksbelasting geldt in dat geval ook voor die producten.
Deelt u de visie dat dierlijke zuiveldranken niet gezonder zijn dan plantaardige melkdranken en rijstdranken? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze visie kan ik niet delen. Ons voedingsbeleid is gebaseerd op de Schijf van Vijf5 van het Voedingscentrum. Deze is gebaseerd op de Richtlijnen Goede Voeding6 van de Gezondheidsraad. Het kabinet houdt de Schijf van Vijf aan als referentie voor een voedingspatroon dat goed is voor mens en planeet.
In 2015 heeft de Gezondheidsraad de Richtlijnen Goede Voeding uitgebracht. Een van de richtlijnen is: Neem enkele porties zuivel per dag, waaronder melk of yoghurt. «De commissie concludeert dat het aannemelijk is dat de consumptie van zuivel samenhangt met een lager risico op darmkanker en de consumptie van yoghurt met een lager risico op diabetes».
Ongezoete dierlijke zuiveldranken met een laag verzadigd vetgehalte vallen binnen de Schijf van Vijf vanwege deze gezondheidsvoordelen en de goede voedingsstoffen die erin zitten. Zuivel is onder andere een belangrijke bron van eiwit, calcium, vitamine B2 en B12. En 60% van de calciuminname in Nederland komt voort uit het drinken van zuiveldranken.7
Er bestaan verschillende plantaardige zuivelalternatieven zoals sojadrink, amandeldrink, rijstdrink, haverdrink en kokosdrink. Deze alternatieven hebben een andere voedingskundige samenstelling dan dierlijke zuiveldranken. De (lange termijn) gezondheidseffecten van plantaardige zuivelalternatieven zijn tot op heden onvoldoende onderzocht om hier uitspraken over te doen. Als in deze alternatieven voldoende eiwit zit en er voldoende calcium en vitamine B12 aan is toegevoegd, leveren ze een aantal van de belangrijke voedingsstoffen die ook in dierlijke zuiveldranken zitten. Een ongezoete sojadrink met toegevoegd calcium en vitamine B12 staat in de Schijf van Vijf. Volgens het Voedingscentrum voldoen alleen soja- en erwtendranken momenteel aan de voorwaarden van het eiwitgehalte om een vervanger van een dierlijke zuiveldrank te zijn. In de praktijk bevatten andere plantaardige alternatieven te weinig eiwitten.
Deelt u de visie dat het onlogisch is dat dranken zoals chocolademelk en andere suikerrijke zuiveldranken wel zijn vrijgesteld van deze belasting, terwijl plantaardige dranken zonder toegevoegde suikers niet zijn vrijgesteld? Zo nee, waarom niet?
De historie van de uitzondering van zuiveldranken en sojadranken (onder voorwaarden) staat toegelicht bij antwoord 3 en de gezondheidsaspecten van plantaardige zuivelalternatieven in antwoord 5.
Met het eerdergenoemde onderzoek wordt gekeken hoe de huidige verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Daarbij wordt ook gekeken naar de huidige uitzondering van zuivel- en sojadranken.
Hoe rijmen deze belastingvoordelen voor dierlijke melkdranken ten opzichte van plantaardige melkdranken met de Nationale Eiwitstrategie, waarin wordt erkend dat een transitie naar meer plantaardig noodzakelijk is en waarin wordt gestreefd naar het verschuiven van de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitten?
De Nationale Eiwitstrategie heeft als doel om bij te dragen aan de vergroting van de zelfvoorziening van Nederland op het gebied van nieuwe en plantaardige eiwitten. Eén van de sporen binnen deze strategie richt zich op een verschuiving in de balans tussen dierlijke en plantaardige eiwitconsumptie, met het oog op een gezonder en duurzamer eetpatroon. Hier kan via verschillende maatregelen aan gewerkt worden. De verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken is hier momenteel geen onderdeel van. Op eventuele aanpassingen op basis van het lopende onderzoek naar ontmoedigen van suikerconsumptie via deze verbruiksbelasting kan nog niet worden vooruitgelopen.
Bent u bereid de verbruiksbelasting aan te passen zodat gezonde alternatieven voor zuivel, zonder toegevoegde suikers, niet langer onderhevig zullen zijn aan de (hogere) verbruiksbelasting? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Met het eerdergenoemde onderzoek wordt vanuit gezondheidsoogpunt gekeken hoe de huidige verbruiksbelasting zo kan worden aangepast dat de consumptie van suiker via frisdrank zoveel mogelijk wordt verminderd. Daarbij wordt ook gekeken naar de huidige uitzondering van zuivel- en sojadranken.
Bent u bereid het belastingvoordeel voor dierlijke zuivel met toegevoegde suikers af te schaffen door het schrappen van de vrijstelling op de verbruiksbelasting? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in het antwoord bij vraag 8 doet het kabinet momenteel onderzoek naar mogelijke aanpassing van de verbruiksbelasting om de consumptie van suiker via alcoholvrije dranken te ontmoedigen. Hierbij is het vertrekpunt voor de grondslag alle alcoholvrije dranken en hun suikergehalte. Ook zuiveldranken met toegevoegde suikers worden in dit kader bezien.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, binnen de daarvoor gestelde termijn?
Helaas is het niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
De uitspraak van het Internationaal Gerechtshof over de onmiddellijke opening van de Lachin corridor door Azerbeidzjan |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Kati Piri (PvdA), Marieke Koekkoek (D66), Agnes Mulder (CDA), Jasper van Dijk , Pieter Omtzigt (Omtzigt), Christine Teunissen (PvdD), Tom van der Lee (GL), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Caroline van der Plas (BBB), Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag van 22 februari 2023 op het verzoek om voorlopige maatregelen van de Republiek Armenië in de zaak over de toepassing van de internationale Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (Armenië tegen Azerbeidzjan) over de blokkade van de Lachin corridor, op grond waarvan Azerbeidzjan alle maatregelen die haar ter beschikking staan moet nemen, om te zorgen voor onbelemmerd verkeer van personen, voertuigen en vracht langs de Lachin Corridor in beide richtingen?1
Ja.
Wat is Nederland voornemens om te doen zodat de Azerbeidzjaanse autoriteiten deze uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk naleven?
Uitspraken van het Internationaal Gerechtshof zijn bindend. Partijen zijn dan ook gehouden de uitspraak na te leven. Nederland roept partijen in geval van geschillen bij het Internationaal Gerechtshof dan ook op deze uitspraken na te leven, zo ook in dit geval.
Heeft u contact opgenomen met de betrokken partijen om de naleving van de uitspraak van het Internationaal Hof te bespreken? Zo ja, hoe heeft u dat gedaan, samen met wie en wat is het resultaat daarvan? Zo niet, waarom niet?
Nederland heeft naar aanleiding van deze uitspraak de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven.
Op 24 februari 2023 heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken publiekelijk deze oproep gedaan aan de Azerbeidzjaanse autoriteiten.2 De EU heeft dezelfde oproep gedaan.3 Verder heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken op 28 februari 2023 de naleving van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen besproken met de ambassadeur van Azerbeidzjan en Azerbeidzjan hierbij opnieuw opgeroepen de uitspraak na te leven.
Bij herhaling heeft Nederland de zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de Laçın-corridor opgebracht in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten, waaronder in een gesprek tussen de Minister-President en de Azerbeidzjaanse president Aliyev en marge van het WEF. Ik zelf heb deze zorgen overgebracht in meerdere gesprekken met mijn Azerbeidzjaanse counterpart. Verder heeft Nederland deze zorgen geuit in diverse multilaterale fora, zoals tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de Europese Unie en in het Comité van Ministers van de Raad van Europa. Nederland heeft voorts samen met de andere EU-lidstaten door middel van EU-verklaringen dit standpunt overgebracht in bijvoorbeeld de Permanente Raad van de Organisatie voor Veiligheid en Stabiliteit in Europa (OVSE).
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de ambassadeur van Azerbeidzjan in Nederland trots tweet: «74 day of eco-action. Inspired by the decision of @CIJ_ICJ Azeri activists and NGOs continue their peaceful action. Azerbeidzjan continues to take all measures at AT ITS DISPOSAL to ensure unimpeded movement of persons, vehicles and cargo along the #Lachin road in both directions»2
Ja.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan niet voldoet aan de uitspraak van het Hof, aangezien de weg nu al 74 dagen geblokkeerd is en er geen enkele wijziging is in de opstelling van Azerbeidzjan sinds het vonnis?
De beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft, wordt niet gedeeld door het kabinet. De uitspraak dient in zijn geheel te worden nageleefd, hetgeen betekent dat Azerbeidzjan vrij verkeer van personen, voertuigen en vracht door de Laçın-corridor in beide richtingen dient te verzekeren.
Bent u voornemens om de ambassadeur van Azerbeidzjan hierop aan te spreken?
Ja. Als boven reeds vermeld is op 28 februari jl. de Azerbeidzjaanse ambassadeur uitgenodigd op het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor een gesprek over het naleven van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof. Tijdens het gesprek heeft Nederland Azerbeidzjan opgeroepen om zich aan de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof te houden. Tijdens dit gesprek is ook specifiek aan de orde gesteld dat Nederland de beperkte uitleg die Azerbeidzjan aan de uitspraak geeft niet deelt en dat de uitspraak in zijn geheel dient te worden nageleefd.
Welke stappen gaat Nederland ondernemen in het kader van de Europese Unie (EU), de Raad van Europa en de Verenigde Naties (VN) zodat de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk wordt nageleefd?
Nederland heeft de Azerbeidzjaanse autoriteiten zoals boven vermeld bij meerdere gelegenheden en in meerdere gremia zowel bilateraal als in EU-verband opgeroepen om de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof inzake voorlopige maatregelen na te leven. Nederland blijft zijn zorgen over de humanitaire situatie in Nagorno-Karabach als gevolg van de de facto blokkade van de corridor herhalen in bilateraal en multilateraal verband.
Deelt u de mening dat Azerbeidzjan als lid van organisaties als de VN en de Raad van Europa verplicht is te stoppen met de voortdurende schendingen van mensenrechten en internationaal recht en de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof onmiddellijk in zijn geheel dient na te leven?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de beantwoording binnen een termijn van twee weken naar uw Kamer te sturen.