De toenemende kinderarmoede |
|
Bart van Kent |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Herinnert u zich nog de belofte van het kabinet Rutte IV om kinderarmoede te halveren in vier jaar?1
Ja.
Is dit een van de beloftes waar u zich wel aan gaat houden?
Het kabinet vindt het belangrijk om vast te houden aan de ambitie uit het coalitieakkoord en de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Het halveren van het aantal kinderen dat opgroeit in armoede per 2025 (ten opzichte van 2015) is een van de drie kwantitatieve doelstellingen van de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Als Minister voor Armoedebeleid blijf ik mij inzetten voor het halveren van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit.
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Centraal Planbureau (CPB) dat meer mensen en meer kinderen onder de armoedegrens zullen belanden?2
Ja.
Hoe sluiten deze cijfers aan op uw strategie om kinderarmoede te halveren?
Het koopkrachtpakket van het kabinet dat per 1 januari in werking is getreden, draagt bij aan de verlaging van het aantal kinderen in armoede dit jaar. Het aandeel kinderen in armoede daalt volgens het CPB van 6,8% in 2022 naar 6,1% in 2023. Om gezinnen met kinderen te ondersteunen is bijvoorbeeld het kindgebonden budget fors verhoogd. Daarnaast is in de begroting van 2023 incidenteel € 200 miljoen extra beschikbaar gesteld voor huishoudens die in de knel komen.
Door het vervallen van veel tijdelijke maatregelen aan het einde van het jaar, raamt het CPB voor volgend jaar een stijging van de armoede. Er moet in augustus echter nog besluitvorming over de koopkrachtmaatregelen voor 2024 plaatsvinden, waarbij we de armoedecijfers scherp in het oog zullen houden.
Vindt u het te rijmen dat hoewel de economie in 2023 met 1,6% en in 2024 met 1,4% zou gaan groeien, het aantal kinderen dat opgroeit in armoede in 2024 zou stijgen naar 7,1% van de kinderen?
De raming van het CPB geeft ons meer duidelijkheid over de verwachte situatie van volgend jaar bij het vervallen van de tijdelijke koopkrachtmaatregelen, en biedt zo belangrijke inzichten voorafgaand aan de koopkrachtbesluitvorming.
De raming laat zien dat de armoedecijfers in 2024 zonder aanvullend kabinetsbeleid stijgen. De besluitvorming over de koopkrachtmaatregelen in 2024 volgt in augustus. Daarbij heeft het kabinet ook oog voor het bredere vraagstuk van bestaanszekerheid en (kinder)armoede.
Klopt het dat voor kinderen in armoede een van de problemen is dat hun ouders niet genoeg geld hebben, bijvoorbeeld door te lage lonen of te lage bijstand die gekoppeld is aan het minimumloon?
Dat kinderen moeten opgroeien in armoede kan meerdere oorzaken hebben. Armoede kan vergroot worden door de economische situatie (bijvoorbeeld oplopende inflatie) of door individuele verklaringen zoals een slechtere gezondheid of gering sociaal of cultureel kapitaal binnen gezinnen (bijvoorbeeld een beperkter netwerk).3 Dit laat onverlet dat het kabinet zich verantwoordelijk voelt om kinderarmoede zoveel mogelijk terug te dringen. We hebben als kabinet vanaf 2023 het wettelijk minimumloon met ruim 10% verhoogd, waarbij de gekoppelde bijstand meestijgt. Daarnaast verwacht het CPB dat de cao-lonen in 2023 en 2024 stijgen.
Wanneer het inkomen van huishoudens bestaat uit een uitkering wordt dit verder aangevuld door de kinderbijslag, het kindgebonden budget en andere toeslagen. De Commissie Sociaal Minimum onderzoekt momenteel wat verschillende type huishoudens minimaal nodig hebben om rond te komen. De Commissie Sociaal Minimum publiceert naar verwachting 30 juni de resultaten.
Bent u op de hoogte van het feit dat aandeelhouders 18% meer uitgekeerd hebben gekregen dan vorig jaar?3
Ja.
Klopt het dat wanneer bedrijven minder dividend uitkeren ze meer geld overhouden, bijvoorbeeld om de lonen te verhogen van de mensen die het werk doen in die bedrijven?
Bedrijven die winst maken, kunnen kiezen deze winst uit te keren als dividend aan hun aandeelhouders, of om deze middelen in het bedrijf te benutten, bijvoorbeeld door deze middelen te herinvesteren of de lonen te verhogen. Als kabinet hebben we, ook vanwege de gestegen inflatie, de afgelopen tijd vaak de oproep gedaan aan werkgevers om de lonen te verhogen waar daar ruimte voor is. We zijn blij dat veel werkgevers hier gehoor aan geven en dat de lonen stijgen, ook de komende jaren. Een stijging van de lonen is noodzakelijk, omdat het op structurele wijze bijdraagt aan het herstel en verdere groei van de koopkracht van huishoudens.
Klopt het dat wanneer bedrijven meer belasting betalen over hun winsten er meer geld in staatskas is, bijvoorbeeld om het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen te verhogen?
De uitgaven die we als kabinet doen aan voorzieningen zoals uitkeringen zijn in principe vastgelegd via het coalitieakkoord en bewegen mee met de conjunctuur. Omdat de inkomsten en uitgaven volgens de begrotingsregels gescheiden zijn, is er geen rechtstreeks verband met de belastingopbrengsten. Belastingen worden zowel opgebracht door burgers, over loon en consumptie, als door bedrijven over hun winsten. Enerzijds maken we als kabinet een afweging over het optimale niveau van de belastinginkomsten, anderzijds over een eerlijke verdeling van de lasten. Bijvoorbeeld tussen hoge en lage inkomens, tussen consumptie en inkomen, en tussen burgers en bedrijven. We proberen als kabinet altijd een balans te vinden. Zo heeft het kabinet vanaf 2023 de schijfgrens van de winstbelasting verlaagd en het tarief verhoogd van 15% naar 19%. Het kabinet heeft ook vanaf 2023 het minimumloon (en de gekoppelde uitkeringen) verhoogd. Hogere belastingen over bedrijfswinsten kunnen dus bijdragen aan meer geld in de schatkist, wat weer ten goede komt aan de maatschappij.
Ziet u enige verbanden tussen het probleem geschetst in vraag 6 en de constateringen in vraag 7, 8 en 9? Welke beleidsconclusies verbindt u hieraan?
Een stijging van de lonen is noodzakelijk omdat het op structurele wijze bijdraagt aan het behoud en de groei van de koopkracht van huishoudens. Als kabinet hebben we dan ook vaak de oproep gedaan om de lonen te verhogen waar daar ruimte voor is en hebben we het minimumloon (en gekoppelde uitkeringen) vanaf 2023 met ruim 10% verhoogd. We zijn blij dat veel werkgevers hier gehoor aan geven. Daarnaast hebben we als kabinet vanaf 2023 de belastingen op vermogen en bedrijfswinsten verhoogd en de belastingen op arbeid verlaagd. Dit komt tot uitdrukking in de verhoging van het tarief in de eerste schijf van de winstbelasting naar 19% en een hoger tarief in box 3 van de inkomstenbelasting. Hiertegenover staat onder andere een verlaging van het tarief in de eerste schijf van box 1 van de inkomstenbelasting en een verhoging van de arbeidskorting. We proberen dus als kabinet een balans te vinden.
Klopt het dat voor volwassenen en kinderen in armoede een van de problemen een gebrek aan betaalbaar goed voedsel is?
Ja, dit is één van de problemen voor mensen en kinderen in armoede. De inflatie afgelopen jaar kwam ook tot uitdrukking in de prijzen voor voedsel en boodschappen. Omdat we dit als kabinet zorgelijk vonden, hebben we een breed koopkrachtpakket van circa € 12 miljard in werking gesteld om huishoudens te ondersteunen bij de gestegen prijzen. Daarnaast zien aanbieders van voedselhulp een groeiende groep mensen die in voedselnood verkeert. Dat is voor het kabinet aanleiding geweest om, in aanvulling op het generieke koopkrachtpakket, een aantal maatregelen te nemen. Zo konden deze winter bijna 500 scholen in kwetsbare wijken met subsidie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) een maaltijd aan hun leerlingen aanbieden. Met subsidie van OCW kunnen in de loop van 2023 nog meer scholen in het primair en voortgezet onderwijs in kwetsbare wijken een maaltijd aan hun leerlingen aanbieden. Ook ondersteunt het kabinet de voedselbanken, stelt het kabinet ESF+ middelen beschikbaar voor voedselhulp en zijn er door het amendement Palland en Ceder extra middelen vrij gekomen voor een impuls in het aanbod van voedselhulp en persoonlijke verzorging. Hierover heb ik uw kamer op 30 maart jl.5 geïnformeerd.
Bent u op de hoogte van de recordwinsten van bijvoorbeeld voedselbedrijven en winkelmarkten, mede doordat zij de prijzen van voedsel hebben verhoogd?4
Ik ben op de hoogte van de winsten bij bedrijven in levensmiddelen en van het bredere bedrijfsleven over 2022. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft over 2022 op totaalniveau hoge winsten gerealiseerd.7 Ik vind het echter belangrijk dat de voordelen van economische groei evenwichtig verdeeld worden. In tijden van stevige inflatie is het extra belangrijk dat bedrijven waarmee het goed gaat hun bijdrage hieraan leveren. In de eerste plaats door het verhogen van lonen. Daarnaast in de vorm van het betalen van winstbelasting. De verlaging van de schijfgrens en de verhoging van de winstbelasting geldt voor het gehele bedrijfsleven, óók voor voedselbedrijven en winkelmarkten. De lasten op arbeid zijn daarnaast verlaagd via het tarief in eerste schijf van de inkomstenbelasting en de arbeidskorting.
Ziet u enige verbanden tussen het in vraag 11 geschetste probleem en de in vraag 12 geconstateerde feiten? Welke beleidsconclusies verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 12.
Deelt u de mening dat elk kind in armoede er een teveel is? Deelt u de mening dat kinderarmoede dus volledig opgelost moet worden in Nederland en wij hier ook de middelen voor hebben als een van de rijkste landen ter wereld?
Kinderarmoede is een schrijnend probleem. Kinderen hebben zelf geen invloed op de financiële situatie waarin zij opgroeien, terwijl opgroeien in armoede gevolgen heeft voor het hele leven. Ik deel daarom de mening dat elk kind in armoede er een te veel is, en dat onze inzet moet zijn om kinderarmoede zo veel mogelijk terug te dringen. Tegelijkertijd is armoede onder kinderen een complex probleem dat niet simpel op te lossen is. De oorzaken van armoede zijn divers. In arme gezinnen spelen vaak meerdere problemen tegelijkertijd, zoals werkloosheid, schulden, ziekte, maatschappelijk isolement van de ouders en laaggeletterdheid. In de aanpak Geldzorgen, armoede en schulden kijk ik hier daarom breder naar. Het terugdringen van niet-gebruik zorgt er bijvoorbeeld voor dat gezinnen met kinderen ook de steun krijgen waar zij recht op hebben. Tegelijkertijd is het ook niet goed als mensen volledig afhankelijk worden van inkomensafhankelijke regelingen, waardoor het risico op terugvorderingen toeneemt, het niet meer loont om te gaan werken of er grote inkomenseffecten optreden als de huishoudsituatie verandert (bijvoorbeeld als kinderen uit huis gaan). Het kabinet heeft daarom bijvoorbeeld gekozen voor een bijzondere verhoging van het minimumloon per januari 2023. Daardoor stijgen de uitkeringen, maar blijft het lonend om een baan op het minimumloon aan te nemen.
Ik informeer u snel over de vorderingen in de aanpak Geldzorgen, armoede en schulden. In mei komt de voorgangsrapportage naar uw Kamer.
Welke maatregelen gaat u nemen om de magere doelstellingen van het kabinet om armoede onder kinderen te halveren te behalen?
Het kabinet heeft eerder diverse maatregelen genomen die hebben bijgedragen aan het verminderen van het aantal kinderen in armoede, zoals het verhogen van het kindgebonden budget en het wettelijk minimumloon (en de gekoppelde uitkeringen) met ruim 10%. In augustus neemt het kabinet een besluit over de koopkrachtmaatregelen in 2024, waarbij we de armoedecijfers scherp in het oog houden.
Bent u bereid om extra middelen vrij te maken om armoede onder kinderen te bestrijden? Hoeveel en wanneer komt hier duidelijkheid over?
Zoals in het antwoord op vraag 15 aangegeven, nemen we in augustus een besluit over de koopkrachtmaatregelen in 2024, waarbij we de armoedecijfers scherp in het oog houden.
Het bericht dat de Europese Commissie parlementen buitenspel wil zetten inzake het Mercosur verdrag |
|
Jasper van Dijk , Christine Teunissen (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw oordeel over het artikel «Europese Commissie wil parlementen buitenspel zetten om export te beschermen»?1
Het artikel bevat een aantal verkeerde voorstellingen van zaken, in het bijzonder wat betreft besluitvorming over akkoorden waarbij alleen de EU partij wordt (zogenaamde EU-only akkoorden), zoals handelsakkoorden die enkel onderwerpen bevatten die tot de exclusieve bevoegdheid van de Unie behoren; de relatie tussen het advies van het EU-Hof van Justitie van 16 mei 2017 over het handelsakkoord met Singapore (Advies 2/152) en het onderhandelaarsakkoord EU-Mercosur; en de bevoegdheden van comités onder handels- en associatieakkoorden.
Ten eerste wordt in het artikel gesteld dat in geval van «splitsing», een handtekening van alleen de Commissie volstaat voor goedkeuring. Dat is niet juist. Wanneer de EU partij wenst te worden bij een akkoord, ook als dat een EU-only akkoord is, dient de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot ondertekening vast te stellen. Vervolgens dient de Raad op voorstel van de Commissie een besluit tot sluiting vast te stellen, en daar is vrijwel altijd ook de goedkeuring van het Europees Parlement voor vereist.3 Besluitvorming vindt dus plaats in overeenstemming met het Verdrag van Lissabon, waarbij het de Raad is die via Raadsbesluiten instemt met zowel ondertekening van een akkoord, als sluiting ervan. Ook uw Kamer wordt betrokken in het geval van EU-only akkoorden. Het kabinet legt verantwoording af aan de Kamer over de positie die wordt ingenomen in de Raad. Dat geldt zowel voor de fase van besluitvorming als de daaraan vooraf gaande onderhandelingen, waarover uw Kamer onder andere via de reguliere voortgangsrapportage handelsakkoorden op de hoogte wordt gehouden.
Voor wat betreft het tweede punt geldt dat het advies van het EU-Hof specifiek zag op de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten in relatie tot het handelsakkoord met Singapore (na het Verdrag van Lissabon). Het EU-Hof bepaalde dat slechts enkele onderwerpen van dat handelsakkoord – portfolio investeringen en het geschillenbeslechtingsmechanisme tussen investeerders en staten – niet onder de exclusieve EU-bevoegdheden vallen. De inhoud van het akkoord met Singapore zoals destijds voorgelegd aan de Raad door de Commissie is niet gelijk aan de inhoud van het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord, dat de twee hierboven genoemde onderwerpen niet bevat. Conclusies van het EU-Hof over de aard van het handelsakkoord met Singapore kunnen dan ook niet zonder meer worden doorgetrokken naar het EU-Mercosur onderhandelaarsakkoord. Verder ontneemt het advies van het EU-Hof de Commissie als onderhandelaar niet de mogelijkheid om voorstellen te doen (waar nodig gezamenlijk met de Hoge Vertegenwoordiger) voor de architectuur van akkoorden, bijvoorbeeld door een voorstel te doen om een onderhandelingsresultaat in meerdere akkoorden voor te leggen aan de Raad.
Voor wat betreft het derde punt wordt in het artikel gesteld dat uit door Greenpeace gelekte teksten zou blijken dat een Associatieraad bindende aanbevelingen zou mogen doen aan lidstaten, en dat zulke aanbevelingen politiek vergaande voorstellen zijn waarover de Commissie niet in haar eentje mag beslissen. Een door een internationale overeenkomst van de Unie ingesteld lichaam, zoals een Associatieraad, kan besluiten en aanbevelingen aan de verdragspartijen vaststellen in onderlinge overeenstemming. Aan EU-zijde stelt de Raad voorafgaand aan die besluitvorming, op voorstel van de Europese Commissie, het namens de Unie in te nemen standpunt vast. Nederland heeft als lid van de Raad ook een stem in de besluitvorming hierover. Het Europees Parlement wordt geïnformeerd over het standpunt dat namens de EU wordt ingenomen. Er is dus geen sprake van besluitvorming waarbij de Commissie zonder voorafgaande interne besluitvorming in de EU een positie in kan nemen namens de EU.
Klopt het dat de Europese Commissie voornemens is het Mercosur verdrag te splitsen in een politiek gedeelte en een handelsgedeelte om de nationale parlementen (gedeeltelijk) te omzeilen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar zou zijn?
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld is op dit moment niet bekend in welke vorm de Europese Commissie een mogelijk EU-Mercosur akkoord zal aanbieden aan de Raad ter besluitvorming. Op dit moment wordt nog onderhandeld tussen de Europese Commissie en de Mercosurlanden over een aanvullend instrument bij het in 2019 uit onderhandelde handelsdeel van een mogelijk EU-Mercosur akkoord. De Europese Commissie heeft aangegeven geen besluitvorming over dit akkoord te voorzien vóór 2024. Ik verwijs u verder naar de kabinetsreactie op de gewijzigde motie 34 682, nr. 125 van het lid Ouwehand c.s. en de gewijzigde motie 21 501–02, nr. 2618 van het lid Teunissen c.s (Kamerstuk 21501–02, nr. 2636).
Deelt u de mening dat nationale parlementen het laatste woord moeten krijgen in de ratificatie van volledige handelsverdragen, conform de aangenomen motie Teunissen (Kamerstuk 21501-02, nr. 2618)? Zo ja, gaat u dit standpunt binnen EU verband uitdragen? Zo nee, waarom niet?
De bevoegdheidsverdeling tussen de Europese Unie en de lidstaten is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. Voor wat betreft een mogelijk EU-Mercosur akkoord zal het kabinet binnen de EU bepleiten dat dit een integraal associatieakkoord blijft, zoals verzocht in de motie Teunissen c.s. Het kabinet zal dit actief uitdragen richting de Europese Commissie en de andere lidstaten van de EU. Ik verwijs u verder naar de kabinetsreactie op de gewijzigde motie 34 682, nr. 125 van het lid Ouwehand c.s. en de gewijzigde motie 21 501-02, nr. 2618 van het lid Teunissen c.s (Kamerstuk 21501-02, nr. 2636).
Klopt het dat de regering nog steeds geen standpunt over het Mercosur-verdrag heeft ingenomen? Zo ja, waar komen uw uitspraak uit juni 2022 vandaan dat de commissie zo snel mogelijk moet overgaan tot het «voltooien en implementeren van de onderhandelde handelsovereenkomsten met Chili, Mexico en Mercosur»? Zo nee, wat is het standpunt van de regering?
Zoals bij ieder verdrag, zal het kabinet pas een positie bepalen ten aanzien van een mogelijk akkoord tussen de Europese Unie en de Mercosurlanden op het moment dat alle daartoe noodzakelijke stukken door de Commissie ter besluitvorming aan de Raad worden aangeboden. Het kabinet heeft eerder toegezegd uw Kamer nauwgezet te betrekken bij deze standpuntbepaling. Ten behoeve hiervan zal een integrale weging worden gemaakt waarbij alle voor- en nadelen, waaronder ook de in de motie Ouwehand c.s. genoemde zorgpunten, worden betrokken.
Het kabinet zal in de tussentijd binnen de EU bepleiten dat een mogelijk EU-Mercosur akkoord een integraal associatieakkoord blijft, zoals verzocht in de motie Teunissen c.s. Het kabinet zal dit actief uitdragen richting de Europese Commissie en de andere lidstaten van de EU.
Hoe verhouden deze ontwikkelingen zich tot de aangenomen motie Teunissen over het tegengaan van het splitsen van het Mercosur-verdrag (Kamerstuk 21501-02, nr. 2618)? Hoe gaat u deze motie uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u de motie Ouwehand (Kamerstuk 34 682, nr. 125) uitvoeren, in die zin dat de Kamer niet wil dat het Mercosur verdrag in zijn huidige vorm wordt overgenomen? Zo nee, waarom negeert u de democratie?
Zie antwoord vraag 4.
Het feit dat sinds november 700 Iraanse meisjes op school zijn vergiftigd |
|
Kati Piri (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het feit dat sinds november al bijna 700 meisjes vergiftigd zijn op school in Iran, op maar liefst 58 scholen in het land?1, 2
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de notie in dit artikel dat sommige Iraniërs speculeren dat de schoolmeisjes worden vergiftigd door het regime als wraakactie tegen de demonstraties naar aanleiding van de dood van Mahsa Amini?
Het kabinet heeft met ontzetting kennis genomen van de verschrikkelijke berichten over grootschalige vergiftigingen van jonge meisjes op scholen in Iran. Meisjes moeten, overal ter wereld, veilig naar school kunnen gaan en veilig kunnen leren. Het is belangrijk dat dit grondig onderzocht wordt en dat de daders ter verantwoording worden geroepen. Het is op dit moment onduidelijk wie er achter deze vergiftigingen zit. De Iraanse autoriteiten hebben aangekondigd de vergiftigingen te onderzoeken en er zijn inmiddels ook arrestaties verricht. Het kabinet zal dit op de voet blijven volgen.
Wat is uw appreciatie van het feit dat Iraanse autoriteiten volgens Human Rights Watch tegenstrijdige verklaringen afleggen, de ernst van de aanvallen bagatelliseren ondanks de woede van ouders en studenten? Deelt u het vermoeden dat het Iraanse regime direct of indirect verantwoordelijk is voor deze gruwelijke misdaden?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het regime tot nu toe nog niets gedaan heeft om een einde te maken aan deze gifgasaanvallen, en dat er niets wordt gedaan om nieuwe aanvallen te voorkomen?
Het eerste bericht over vergiftiging van schoolmeisjes dateert van 30 november 2022. De vergiftigingen en de schaal waarop deze plaatsvonden – ruim 1200 meisjes op tenminste 91 scholen verspreid over 20 provincies – werden aanvankelijk ontkend door de Iraanse autoriteiten. Het kabinet heeft daarnaast ernstige zorgen over berichten over de arrestatie van een journalist die onderzoek deed naar deze vergiftigingen.4 Dit alles roept serieuze vragen op over de inzet van de Iraanse autoriteiten om dergelijke aanvallen te voorkomen en voortvarend onderzoek te doen naar de daders. De Iraanse autoriteiten hebben inmiddels aangegeven de vergiftigingen te zullen onderzoeken en daders streng te zullen straffen. Ook zijn er arrestaties verricht. Het kabinet zal dit op de voet blijven volgen.
Deelt u de mening dat we als het gaat om verantwoordelijkheid en gerechtigheid weinig kunnen verwachten van het feit dat Iran nu zegt zelf onderzoek te gaan doen naar deze aanvallen mede gezien het feit dat Iran een slechte trackrecord heeft als het gaat om onderzoek naar geweld tegen meisjes en vrouwen4, het regime al maandenlang op gruwelijke wijze protesten neerslaat, waarbij duizenden vrouwen gearresteerd zijn en honderden vermoord, en jonge mannen vermoord zijn zonder eerlijk juridisch proces?
Het kabinet deelt de mening dat de Iraanse autoriteiten geen goede reputatie hebben inzake het doen van onafhankelijk onderzoek conform internationale standaarden naar geweld tegen meisjes en vrouwen. Zo stelde de VN Speciaal Rapporteur voor de mensenrechtensituatie in Iran in zijn recente rapport nogmaals expliciet dat de onderzoeken van de Iraanse autoriteiten naar de dood van Jina Mahsa Amini «geloofwaardig, noch transparant waren en niet voldeden aan de minimumvereisten van onpartijdigheid en onafhankelijkheid».6 In dit specifieke geval hebben de Iraanse autoriteiten tot op het hoogste niveau aangegeven de vergiftigingen te zullen onderzoeken en daders streng te zullen straffen. Of dat ook gebeurt, zal moeten blijken. Het kabinet blijft deze ontwikkelingen op de voet volgen.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap een rol moet spelen om te zorgen dat de daders verantwoordelijk gehouden worden voor deze misdaden?
De Iraanse autoriteiten hebben aangekondigd de vergiftigingen te onderzoeken en inmiddels ook arrestaties verricht. Het kabinet zal dit op de voet blijven volgen. Indien duidelijk wordt wie de verantwoordelijken zijn, zal het kabinet serieus kijken naar mogelijke verdere acties in EU-verband.
Bent u bereid om als Nederland de lead te nemen in het opzetten van concrete programma’s die mensenrechtenverdedigers, journalisten en burgers kunnen trainen in het verzamelen van bewijsmateriaal dat gebruikt kan worden in rechtszaken tegen de misdaden die nu in Iran plaatsvinden?
Het is van groot belang dat bewijzen van mensenrechtenschendingen in Iran verzameld, geconsolideerd, bewaard en geanalyseerd worden, ook met het oog op gebruik in mogelijke toekomstige rechtszaken. Nederland heeft zich in de VN-Mensenrechtenraad actief ingezet voor de oprichting van een onafhankelijke VN Fact Finding Mission (FMM). De FFM is inmiddels gestart met haar werkzaamheden en zal in juni 2023 een eerste mondelinge update geven aan de VN-Mensenrechtenraad. Bewijsgaring is een onderdeel van het mandaat van de FFM, en bewijs van mensenrechtenschendingen kan bij de FFM worden aangeleverd. Hiertoe heeft deFFM een specifieke oproep gedaan.7 De FFM functioneert hiermee ook als een centraal punt voor bewijsgaring.
Bij het verzamelen van bewijs is het van belang dat aan bepaalde standaarden wordt voldaan, zodat het bewijs kan worden gebruikt in rechtszaken. Hiertoe bestaan verschillende richtsnoeren en codes. Het kabinet wijst bijvoorbeeld op de Guidelines for civil society organisations – Documenting international crimes and human rights violations for accountability purposes.8 Deze richtsnoeren zijn opgesteld door het Parket van de Aanklager van het Internationaal Strafhof en Eurojust, en bieden handvatten voor bewijsgaring die ook gebruikt kunnen worden voor het aanleveren van bewijs bij de FFM.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat er een centraal punt komt voor het verzamelen van bewijsmateriaal dat in juridische procedures gebruikt kan worden en dat nu apart door verschillende mensenrechtenorganisaties, activisten en journalisten verzameld wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om samen met de internationale gemeenschap, zoals bijvoorbeeld het Internationaal Strafhof (ICC) te bekijken hoe zo’n programma ontwikkeld en uitgevoerd kan worden, en hoe er een (online) centraal verzamelpunt opgezet kan worden dat toegankelijk is voor burgers, journalisten en activisten in Iran?
Het kabinet verwijst naar de eerdere Kamerbrief d.d. 31 januari 2023 over de juridische mogelijkheden om verantwoordelijken van mensenrechtenschendingen in Iran internationaal strafrechtelijk te vervolgen. Zoals ook gesteld in deze brief bestaat voor de vervolging en berechting van individuele verdachten van internationale misdrijven in Iran door een internationaal tribunaal vooralsnog geen rechtsgrondslag. Een eventuele verwijzing door Nederland of een ander gelijkgezind land naar het Internationaal Strafhof (ISH) zou geen effect hebben, omdat Iran geen partij is bij het Statuut van Rome en er ook geen andere rechtsgrondslag is voor de Aanklager om een onderzoek te starten (zoals een verwijzing door de VNVR, waarvoor draagvlak onwaarschijnlijk is).
Bent u daarnaast bereid om de hoofdaanklager van het ICC te vragen een onderzoek in te stellen naar de chemische aanvallen op de schoolmeisjes?
Zie antwoord vraag 9.
Betrokkenheid van de MIVD bij onderzoek naar vernieling van Nordstream 1 en Nordstream 2-pijpleidingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het juist dat de Nederlandse Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) betrokken is bij het onderzoek naar het opblazen van drie van de vier pijpleidingen van Nordstream 1 en 2 in september 2022?1
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken.
Zijn ook andere Nederlandse inlichtingendiensten betrokken bij het onderzoek, zoals de Joint Sigint Cyber Unit (JSCU)? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze dat het geval is?2
Over het kennisniveau, de werkwijze of de bronnen van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten doet het kabinet in het openbaar geen uitspraken. Wel wil ik u er graag op wijzen dat de JSCU geen inlichtingendienst is, zoals u in uw vraag stelt, maar een gezamenlijke afdeling is van onze civiele en militaire inlichtingen- en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD.
Is het juist dat ten tijde van de verdachte bewegingen van het jacht waar de vermeende daders zouden verblijven zeker 45 schepen in dat gebied van de Oostzee zonder transponder voeren? Zo nee, wat zijn dan de feiten? Zo ja, wat is de verklaring voor dit grote aantal schepen dat niet kan worden getraceerd?3
Op het moment wacht het kabinet de uitkomst van de onderzoeken van de Duitse, Deense en Zweedse autoriteiten naar de toedracht van de gebeurtenissen rondom de Nord Stream pijpleidingen af.
Is het juist dat begin 2023 het gebruikte jacht werd gevonden of vastgesteld werd dat dit jacht werd gebruikt? Zo nee, wanneer en waar werd het jacht gevonden?
Zie antwoord vraag 3.
Is het tevens juist dat meer dan 1.000 kilo explosief materiaal is gebruikt? Kunt u aangeven wat voor soort explosief materiaal het was?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was de aard en de hoeveelheid van vervuiling met explosieresten in het jacht die door de autoriteiten werd aangetroffen? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven op welke wijze de samenwerking van Nederlandse inlichtingendiensten met onderzoekers in andere landen is georganiseerd? Wie heeft de leiding bij het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft de MIVD voor werkzaamheden uitgevoerd en welke informatie heeft zij gevonden? Indien Nederlandse inlichtingendiensten rapport van hun onderzoek doen, bent u voornemens dat rapport aan de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het juist dat het onderzoek in Denemarken verder is gevorderd dan elders, zoals in Nieuwsuur werd gemeld?4
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wanneer de onderzoeksrapporten van Zweden, Duitsland en Denemarken worden gepresenteerd? Gaat het om drie afzonderlijke rapporten of zullen zij worden samengevoegd?
Zie antwoord vraag 3.
Het artikel ‘Landbouwlobby liet maatregelen uit nieuw waterbeleid van het Rijk afzwakken’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Uit de bovengenoemde publicatie blijkt dat er geen «formeel bestuurlijk overleg» is geweest tussen Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland (LTO) en u, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, over het nieuwe waterbeleid, terwijl uit de beslisnota blijkt dat onder andere op 2 november 2022 wel «overleg» heeft plaatsgevonden; hoe kwalificeert u dit overleg?1 2
In de aanloop naar de brief «Water en bodem sturend» heeft 2 november een eerste gesprek plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van LTO en het NAJK en ambtenaren van IenW en LNV. Daarnaast heeft LTO schriftelijk een analyse aangeleverd over de structurerende keuzes op basis van een concept van de brief. Er is geen gespreksverslag gemaakt, wel een afspraak voor een vervolggesprek.
Dat vond plaats op 7 november. Vertegenwoordigers van LTO en het NAJK hebben wederom gesproken met ambtenaren van IenW in aanwezigheid van LNV. Daarvoor is een deel van de tekst van de brief met de aanwezigen gedeeld. Het betrof een deel van een concept van de brief, die parallel met verschillende departementen en andere betrokken stakeholders werd gedeeld. Naast de bespreking is wederom een schriftelijke analyse van LTO ontvangen. Er is geen gespreksverslag opgesteld.
Beide overleggen waren geen «formeel bestuurlijk overleg», maar een vorm van afstemming die hoort bij een dergelijke beleidsbrief. Nu er vergaande uitspraken werden gedaan over de ontwikkeling van het landelijk gebied, is het logisch dat de agrarische sector wordt gehoord. Maar ook andere maatschappelijke organisaties, naast de betrokken departementen en koepels van de andere overheden, zijn betrokken geweest.
Op 16 november is er een gesprek geweest met de voorzitter van LTO en de Minister van IenW, ook hiervan is geen vastgesteld verslag beschikbaar. Op 17 november zijn nog schriftelijke reacties ontvangen van LTO en van het NAJK.
Op 22 november is er een informatief gesprek geweest tussen de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat, van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Natuur en Stikstof en diverse vertegenwoordigers van de agrarische sector.
Heeft u of de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op andere momenten (informeel) contact gehad met LTO of andere belangenbehartigers? Zo ja, met wie en waar gingen die gesprekken over?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de gespreksverslagen met de Kamer delen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke concrete suggesties zijn door LTO aan u gedaan in het kader van het nieuwe waterbeleid?
Voor de suggesties die zijn gedaan door de vertegenwoordigers van de agrarische sector wordt verwezen naar de bijlagen met de analyses van LTO van 2 en 7 november 2022, en de schriftelijke reacties van LTO en het NAJK van 17 november 2022, zoals beschreven in de antwoorden op de vragen 1, 2 en 3.
Kunt u de suggesties die door LTO en andere belangenbehartigers zijn gedaan in het kader van het nieuwe waterbeleid aan de Kamer toezenden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Welke suggesties hebben geleid tot een verandering in de eerste conceptbrief ten opzichte van de uiteindelijk verzonden Kamerbrief?
Veel suggesties vanuit de agrarische sector gaven steun aan de beleidsinzet of hebben geleid tot nadere concretisering daarvan en niet tot afzwakking. Diverse suggesties hebben niet geleid tot verandering van de uiteindelijk verzonden Kamerbrief. Zo is het verzoek om aan te geven dat het land- en tuinbouwareaal in stand gehouden zal worden niet overgenomen. Ook is niet ingegaan op het verzoek van zowel LTO als NAJK om het adagium «functie volgt peil» te wijzigen naar «peil volgt functie».
Met welke partijen is «formeel bestuurlijk overleg» geweest bij de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid en met welke partijen is informeel contact geweest over het nieuwe waterbeleid?
Er is formeel bestuurlijk overleg geweest met de betrokken departementen en de andere overheden: IPO, VNG en UvW; de Deltacommissaris en de VEWIN, onder meer via het BO Water en BO Bodem. Daarnaast is er informeel contact geweest met diverse belangenorganisaties, voor en met name ook na het verschijnen van de brief.
Hoe verhouden de contacten tussen belangenvertegenwoordigers/lobbyisten bij de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid zich tot de ambities van dit kabinet onder aanvoering van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om lobby transparanter te maken?
In de gedragscode integriteit bewindspersonen zijn regels opgenomen over de omgang tussen lobbyisten en bewindspersonen. Daarin staat bijvoorbeeld dat een bewindspersoon transparantie nastreeft in zijn contacten met derden, privécontacten en dat bewindspersonen inzicht geven in hun agenda-afspraken door die agenda op rijksoverheid.nl te publiceren. Deze regels zijn niet nieuw, zo is in 2017 de uitvoeringsrichtlijn Openbare agenda’s bewindslieden opgesteld3.
Recent heeft de Minister van BZK een onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden voor de invoering van een lobbyregister4. De Minister van BZK stuurt een dezer dagen een brief waarin een reactie gegeven wordt op dat onderzoek.
Voor rijksambtenaren is in de Gedragscode Integriteit Rijk een paragraaf opgenomen over de omgang tussen rijksambtenaren en lobbyisten. In deze gedragscode staat onder meer in dat rijksambtenaren zich bewust moeten zijn van belangen van lobbyisten en de mogelijkheden van beïnvloeding.
Zoals in de antwoorden wordt aangegeven, is de omgang van bewindspersonen en ambtenaren van IenW bij de totstandkoming van de brief hier niet strijdig mee. Contacten met derden, zoals lobbyisten en vertegenwoordigers van belangenorganisaties of – groepen, dragen bij aan het vormgeven van een zo goed mogelijk afgewogen en uitvoerbaar beleid.
Bent u van mening dat duidelijk te herleiden is uit de aan de Kamer toegezonden stukken welke belanghebbenden op welke momenten welke specifieke invloed hebben gehad op de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid? Zo ja, hoe onderbouwt u dat? Zo nee, hoe onderbouwt u dat en hoe gaat u dat in de toekomst verbeteren?
Het doel van de brief was om de Kamer te informeren over de visie van het kabinet over hoe water en bodem sturend kan worden bij alle ruimtelijke ontwikkelingen. Daarbij heeft het kabinet in de aanloop naar besluitvorming de input van de verschillende organisaties meegenomen om tot keuzes te komen, zie ook het antwoord op de vragen 6 en 7. De uiteindelijk gepubliceerde brief «Water en bodem sturend» is het eindresultaat van de door het kabinet verrichtte integrale belangenafweging.
De brief had niet tot doel om aan te geven welke belanghebbenden op welke momenten welke specifieke invloed hebben gehad op de totstandkoming van het nieuwe waterbeleid.
Hoe heeft u de belangenafweging gemaakt om te kiezen voor bepaalde belangen uit de sector, ten koste van het halen van de eigen gestelde doelen op water?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met de ernstige bezorgdheid bij de gemeenteraad van Hoeksche Waard over de toegenomen verkeersdrukte, het sluipverkeer en de daarmee afgenomen veiligheid van de inwoners op de wegen in en rondom Hoeksche Waard? Wat is uw reactie op deze ernstige bezorgdheid?1
De regionale zorgen over de hinder door de afsluiting van de Haringvlietbrug en de Heinenoordtunnel in verband met renovatiewerkzaamheden zijn bekend. Begin februari heb ik in de gemeente persoonlijk gesproken met bezorgde ondernemers van zowel de Hoeksche Waard als Goeree-Overflakkee, samen met de burgemeester en de verantwoordelijke wethouder van de Hoeksche Waard. Daarnaast is er 20 maart een vervolgoverleg geweest met de ondernemers en gemeente.
De renovatiemaatregelen zijn grootschalig en gaan onvermijdelijk met hinder gepaard. Daarom is aan de regio en de Tweede Kamer al meerdere malen toegezegd dat de Haringvlietbrug en de Heinenoordtunnel niet tegelijkertijd dicht gaan door de geplande renovatiewerkzaamheden. De werkzaamheden vinden zoveel mogelijk in verkeersluwe perioden plaats; de nachten, weekenden en vakantieperioden. Maar het is ook noodzakelijk om buiten deze perioden te werken. Er wordt in overleg met de provincie, de gemeenten en het waterschap een pakket aan maatregelen ingezet om de hinder te beperken. Er komen omleidingsroutes, specifieke verkeersveiligheidsmaatregelen, de Kiltunnel wordt tijdelijk tolvrij en er komen aparte voorzieningen voor hulpdiensten en communicatie. Deze maatregelen worden gezamenlijk uitgevoerd. Het feitelijke verkeer wordt gemonitord, wekelijks geanalyseerd en bestuurlijk besproken. Van ervaringen van afsluitingen wordt geleerd voor volgende afsluitingen.
De werkzaamheden aan de Heinenoordtunnel zijn inmiddels gestart. Tot 17 maart is de tunnel zes weekeinden afgesloten geweest.
Omdat het verkeer altijd enige tijd nodig heeft om aan gewijzigde situaties te wennen is de verwachting dat de gemiddelde extra reistijd bij volgende afsluitingen nog iets zal teruglopen.
Hoe weegt u het feit dat hulpdiensten niet op tijd arriveren op hun bestemming, doordat de N217 volledig vast stond? Bent u het eens dat dit soort situaties niet voor zouden mogen komen?
Over de maatregelen om de aanrijtijden te halen zijn afspraken gemaakt met de vier meest betrokken veiligheidsregio’s. Rijkswaterstaat is nog in overleg met het Ministerie van VWS en de veiligheidsregio’s over de noodzaak van aanvullende maatregelen. Overigens zijn mij geen gevallen bekend van het niet op tijd komen van een hulpdienst in de desbetreffende weekenden.
Hoe spant u zich in om het functioneren van de hulpdiensten in de Hoeksche Waard te garanderen? Wat gaat u doen om voornoemde situaties bij komende afsluitingen van de Heinenoordtunnel of Haringvlietbrug te voorkomen?
De werkzaamheden aan de Haringvlietbrug en de Heinenoordtunnel hebben gevolgen voor het werkgebied van vier veiligheidsregio’s: Zuid-Holland Zuid, Rotterdam-Rijnmond, Midden en West-Brabant en Zeeland. Met deze vier partijen heeft Rijkswaterstaat vanaf de zomer van 2022 overleg gevoerd om de impact van de werkzaamheden op aanrijdtijden voor brandweer en ambulances in beeld te brengen. Er is in oktober 2022 een bestuurlijk overleg ingericht om de besluitvorming voor te bereiden. In het overleg van 8 februari 2023 is het opgestelde maatregelpakket besproken en inhoudelijk vastgesteld. De volgende maatregelen zijn noodzakelijk bevonden om de aanrijdtijden van brandweer en ambulances op peil te houden:
Rijkswaterstaat is, in afstemming met het Ministerie van VWS, nog in overleg met de veiligheidsregio’s over de noodzaak van aanvullende maatregelen.
Hoe weegt u het feit dat de extreme verkeersdrukte de verkeersveiligheid ernstig heeft doen afnemen, waardoor voetgangers en fietsers zelfs van de weg werden gedrukt op smalle dijken?
Het doorgaande verkeer wordt grootschalig omgeleid over het hoofdwegennet. Door middel van communicatie, afsluitingen van zijwegen en handhaving worden automobilisten gestimuleerd om van de omleidingsroutes gebruik te maken. Dat geldt in het bijzonder voor het vrachtverkeer. Het verkeer wordt nadrukkelijk gemonitord. In de eerste weekeinden, waarin de tunnel voor de werkzaamheden afgesloten was, heeft toch nog veel (vracht)verkeer zijn weg gezocht via andere dan de aangegeven routes. Dat leverde op de smalle dijkweggetjes ongewenste situaties op. Naar aanleiding daarvan zijn door de gezamenlijke wegbeheerders de plannen om de verkeersveiligheid op het onderliggend wegennet te borgen aangepast voor de volgende periodes dat de tunnel zal worden afgesloten. In het weekeinde van 11 en 12 maart zijn naar aanleiding van de monitoring wegen afgesloten om te voorkomen dat automobilisten en vooral vrachtverkeer een niet gewenste route zoeken.
Hoe heeft Rijkswaterstaat geacteerd op de berichten van het college van burgemeester en wethouders van Hoeksche Waard, waarin Rijkswaterstaat dringend wordt verzocht aanvullende maatregelen te treffen en sneller te reageren op onvoorziene gebeurtenissen? Is dit in lijn met uw eerdere antwoorden dat Rijkswaterstaat samen met betrokken partijen naar oplossingen op de knelpunten en de zorgen zoekt, en waar dat kan zal mitigeren en waar mogelijk de veroorzaakte hinder zal beperken?2
Over het maatregelenpakket en de feitelijke verkeerssituatie tijdens afsluitingen wordt wekelijks overlegd tussen de gemeente en Rijkswaterstaat. Begin maart is afgesproken om als wegbeheerders zo goed mogelijk te voorkomen dat het verkeer niet onnodig van het hoofdwegennet gaat uitwijken naar het onderliggend wegennet. Deze maand werkt Rijkswaterstaat in overleg met de gemeente het verkeersmaatregelenplan verder uit. Daarin worden mede op basis van de evaluaties van de weekendafsluitingen de maatregelen verder verfijnd en worden scenario’s opgesteld hoe te handelen als het verkeer zich anders ontwikkelt dan verwacht. Ook worden afspraken gemaakt voor het geval de situatie zich anders voordoet dan gepland (zoals bij de uitloop in verband met de asbest-werkzaamheden). Ten slotte is afgesproken om ten behoeve van de diverse weggebruikers, ook voor de internationale logistiek, zo breed mogelijk en gezamenlijk te communiceren.
Op welke wijze kunt u vrachtverkeer eerder en beter omleiden om te voorkomen dat deze in de Hoeksche Waard terecht komen?
Het vrachtverkeer wordt al volgens de kortste en veilige route over het hoofdwegennet omgeleid. Deze omleidingsroutes worden ruim vóór het bereiken van de locatie met borden, via folders, websites en de brancheorganisaties, ook in andere talen, aangeduid. Een deel van het vrachtverkeer heeft overigens herkomst of bestemming Hoeksche Waard en is dus niet om te leiden. Rijkswaterstaat heeft met de ondernemers en de gemeente afgesproken om samen te kijken of er nog aanvullende wegaanduidingen nodig – zijn om het verkeer nog beter (of eerder) te informeren.
Onderschrijft u de oproep van de burgemeester van Hoeksche Waard dat de geplande afsluitingen van de Heinenoordtunnel of Haringvlietbrug niet kunnen doorgaan, zolang de verkeersveiligheid in Hoeksche Waard niet goed gewaarborgd is?
Met het nemen van de genoemde maatregelen moet de verkeersveiligheid worden geborgd. Het verkeer wordt gemonitord en wekelijks geanalyseerd en besproken tussen de gezamenlijke wegbeheerders. Als er aanleiding voor is worden aanvullende maatregelen getroffen.
De maatregelen aan de tunnels en bruggen kunnen niet uitgesteld worden, omdat als gevolg van het grote aantal nog uit te voeren vervangings- en renovatieprojecten – die ook veel hinder zullen veroorzaken – het netwerk de komende jaren geen ruimte biedt om uitgestelde projecten in te passen. Bovendien vergroot uitstel de kans op het onaangekondigd falen van de kunstwerken, wat aanzienlijk meer hinder (en kosten) zal veroorzaken dan de huidige geplande aanpak.
Wilt u deze vragen, gegeven het urgente karakter, zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Seksueel geweld onder asielzoekers en vluchtelingen naar aanleiding van het bericht ‘Slachtoffers zijn belangrijker dan bewijzen, ook na verkrachting in de oorlog’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat veel van de oorlogsvluchtelingen, voornamelijk vrouwen, slachtoffer kunnen zijn geweest van seksueel geweld?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het rapport van Amnesty International, waarin wordt gesteld dat de ervaringen van seksueel geweld onder asielzoekers over het hoofd worden gezien?2
Ja.
Herkent u de cijfers die in het rapport van Amnesty International worden genoemd?
In het rapport wordt vermeld dat de immigratieautoriteiten in de afgelopen 3 jaar slechts 6 keer een forensisch medisch onderzoek hebben gelast in zaken van mensen die aangeven slachtoffer te zijn van marteling en geweld. Dit aantal wordt herkend.
Een forensisch medisch onderzoek wordt pas uitgevoerd als de IND, nadat een eerste beoordeling is gemaakt ten aanzien van de geloofwaardigheid van het asielrelaas, meent dat een forensisch medisch onderzoek van belang is voor de integrale geloofwaardigheid op basis waarvan een asielaanvraag wordt (behandeld) ingewilligd of afgewezen.
De IND gaat alleen over de vraag of iemand in Nederland kan verblijven of niet. Het is belangrijk te benoemen dat een forensisch medisch onderzoek niet is bedoeld om – los van de noodzaak voor de beoordeling van de asielmotieven – trauma’s te identificeren en hulpverlening aan te bieden.
Weet u ongeveer hoe groot de groep asielzoekers is die kampt met seksuele trauma’s in de Nederlandse asielzoekerscentra (azc’s)?
Deze informatie is bij mij niet bekend. Het betreft hier informatie die wordt gedeeld tussen behandelaar en patiënt. Informatie hieromtrent valt binnen het medisch beroepsgeheim en mag niet worden gedeeld met andere partijen.
Erkent u dat signalen van seksuele trauma’s onder asielzoekers onvoldoende worden meegenomen in de asielprocedure?
Ik herken mij niet in het beeld dat medewerkers door asielzoekers ondervonden seksueel geweld in algemene zin over het hoofd zien of onvoldoende meenemen in de beoordeling. In elke asielzaak vindt een individuele beoordeling plaats en wordt bepaald welke relevante elementen beoordeeld moeten worden. Indien in het asielmotief van seksueel geweld sprake is, wordt dit in de asielbeoordeling meegenomen en -gewogen. De IND houdt er bij de beoordeling rekening mee dat het voor de asielzoeker moeilijk kan zijn om in relatief korte tijd te verklaren over traumatische gebeurtenissen. Indien medewerkers van de IND signalen over seksueel geweld ontvangen, worden hierover vragen gesteld aan de asielzoeker. Al kunnen bepaalde signalen duiden op seksueel geweld, uiteindelijk is de IND afhankelijk van wat de asielzoeker in de gehoren verklaart en wat de rechtshulpverlener aan informatie toevoegt aan het dossier. Signalen en informatie voortkomend uit bijvoorbeeld contact van de asielzoeker met VWN en de voorbereiding op en nabespreking van het nader gehoor met de advocaat worden bij de procedure en in de beoordeling van de aanvraag betrokken. Vanzelfsprekend worden ook door een asielzoeker overgelegde medische stukken betrokken in de procedure.
De IND heeft te maken met een veelheid aan asielmotieven die tijdens de gehoren naar voren worden gebracht en waarover het soms moeilijk is om te verklaren. Denk ook aan seksuele gerichtheid, een bekering of andere vormen van geweld. In de opleiding van medewerkers en in de asielprocedure zelf wordt om die reden aandacht besteed aan het onderkennen van en omgaan met relevante medische problematiek van psychische en/of fysieke aard. Hoor- en beslismedewerkers van de IND volgen trainingen die gericht zijn op het horen, ook op het horen van kwetsbare asielzoekers.
Asielzoekers in spoor 4 krijgen aan het begin van de asielprocedure een medisch advies horen en beslissen aangeboden. Dit advies ziet op de vaststelling of en zo ja, welke eventuele medische beperkingen van fysieke en/of psychische aard aanwezig zijn waarmee IND-medewerkers bij het horen en beslissen rekening moeten houden. Onder andere op basis van dit medisch advies wordt nagegaan of een asielzoeker zogenaamde bijzondere procedurele waarborgen behoeft. Wanneer wordt geconstateerd dat bijzondere waarborgen nodig zijn, wordt gedurende de asielprocedure passende steun geboden.
In het geval dat een asielaanvraag in spoor 2 wordt behandeld, wordt niet standaard een medisch advies aangeboden. Maar wanneer tijdens de behandeling van de aanvraag relevante medische problematiek bij de asielzoeker naar voren komt, kan de IND alsnog een medisch advies aanvragen.
Wanneer de IND dat voor de beoordeling van de asielaanvraag noodzakelijk acht, biedt de IND de asielzoeker een forensisch medisch onderzoek naar aanwijzingen van vroegere vervolging of ernstige schade aan. Om de medewerkers hierbij te ondersteunen is een openbare werkinstructie opgesteld.
Is er specifieke hulpverlening gericht op seksueel geweld in de Nederlandse asielketen? En op hoeveel plekken wordt deze hulp verleend?
Op de opvanglocaties van het COA is de toegang tot de huisarts geborgd en kunnen asielzoekers voor psychosociale hulpverlening terecht bij de laagdrempelige toegankelijke praktijkverpleegkundige GGZ. Voor asielzoekers wordt verder gebruik gemaakt van de reguliere zorg- en hulpverlening die ook beschikbaar is voor andere inwoners van Nederland.
Hoeveel asielzoekers in Nederland maken aanspraak op hulp met betrekking tot seksueel geweld?
Zoals onder vraag 4 beantwoord, zijn aantallen omwille van het medisch beroepsgeheim niet bekend. Iedere asielzoeker die hulp wil met betrekking tot seksueel geweld kan hier in beginsel aanspraak op maken. Normaliter kunnen zij zich hiervoor wenden tot de huisarts op locatie of de praktijkverpleegkundige GGZ. Mocht meer specialistische hulp nodig zijn dan doet de huisarts doorverwijzing naar verdere hulpverlening.
Ziet u punten in de asielprocedure die kunnen worden verbeterd om meer aandacht te geven aan hulp voor slachtoffers van seksueel geweld?
Tot op heden wordt geen extra aandacht besteed aan seksueel geweld binnen de GZA praktijk. Waar nodig wordt iemand die gebaat is bij (complexe) psychische hulp voor een breed scala aan trauma’s geholpen door de POH-GGZ. Hier valt ook seksueel geweld onder.
Seksueel geweld is een veel voorkomende oorzaak van trauma bij asielzoekers. Het streven is om in de toekomst meer aandacht te besteden aan dit onderwerp.
Bescherming van boeren tegen drugscriminaliteit en het tegengaan van ondermijning in het buitengebied |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herkent u de zorgen bij boeren en mensen die op het platteland leven over de leefbaarheid, veiligheid en vitaliteit van het platteland?
Het kabinet deelt het belang van een leefbaar, veilig en vitaal platteland. Zorgen hierover neemt het kabinet dan ook serieus. Het is complexe thematiek. Het raakt meerdere beleidsterreinen en overheden. We voeren breed het gesprek over deze thematiek zodat het kabinet dit waar gewenst in samenhang kan adresseren. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied werkt het kabinet met verschillende partijen aan een transitie die integraal inzet op het gebiedsgericht behalen van doelstellingen op het gebied van natuur en stikstof, water, bodem en klimaat. We hebben daarin nadrukkelijk oog voor de sociaaleconomische effecten die met deze transitie gepaard gaan. Zo is vastgelegd dat de gebiedsprogramma’s van provincies een sociaaleconomische impactanalyse bevatten waarin de brede welvaartseffecten van het programma in kaart worden gebracht. Hierin wordt ook expliciet in beeld gebracht wat de verwachte effecten van het gebiedsprogramma zijn op de verdiencapaciteit van de landbouwsector. Door oog te hebben voor de ontwikkeling van de brede welvaart in het landelijk gebied en in te zetten op duurzaam verdienmodel voor de blijvende agrarisch ondernemers beoogt het kabinet te voorkomen dat de leefkwaliteit van een gebied achteruitgaat en daar een voedingsbodem ontstaat waar criminele en ondermijnende activiteiten zich kunnen ontplooien.
Deelt u de mening dat de inzet van het kabinet om de komende jaren miljarden te investeren in de verduurzaming van de agrarische sector en de versterking van het platteland kansen biedt, maar ook risico’s?
Zie antwoord vraag 1.
In welke regio’s in Nederland ziet u verhoogd risico op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten op het platteland? Hoe wordt dit bijgehouden?
Uit signalen, incidenten en opsporingsinformatie blijkt het risico op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten op het platteland overal in het land reëel. Daarom gaat JenV ook aan de slag met publieke en private partners in het buitengebied om beter zicht te krijgen op de problematiek en deze te voorkomen. Aanleiding was onder andere het in oktober 2020 verschenen rapport «Weerbare boeren in een kwetsbaar gebied». Hieruit bleek dat ongeveer 1 op de 5 respondenten weleens iemand aan de deur heeft gehad die het agrarisch vastgoed wilde gebruiken en zijn of haar intenties mogelijk verband hielden met drugscriminaliteit.1 Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) hebben de problematiek in het buitengebied verder in beeld gebracht. Ook waren verschillende RIEC’s en Platforms Veilig Ondernemen actief op dit thema door middel van het voeren van bewustwordingscampagnes gericht op ondernemers en/of bewoners en worden in verschillende regio’s integrale controles gehouden. Ook kan het instrument Veilig Buitengebied een belangrijke rol spelen bij het in beeld krijgen van deze problematiek. Dit instrument wordt gefaciliteerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid; gemeenten met lokale publieke en private partners zetten een samenwerkingsnetwerk op om de veiligheid en weerbaarheid van boeren en tuinders te vergroten. Hier wordt ingezet op de oog- en oorfunctie van ondernemers en inwoners in de buitengebieden, wat bijdraagt aan het beeld over wat er speelt en leeft. In 2023 wordt ingezet op intensivering van het gebruik van het instrument bij gemeenten door deze te vanuit JenV te financieren. Ten slotte loopt een pilot met een vertrouwenspersoon georganiseerde, ondermijnende criminaliteit bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie. Deze vertrouwenspersoon deelt beelden met betrokken veiligheidspartners op fenomeenniveau. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom toegezegd bij twee andere brancheorganisaties een vertrouwenspersoon aan te stellen. Hierover worden nu ook gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector.
Bent u bekend met het initiatief van de Brabantse gemeenten Meijerijstad, Boekel en Bernheze waarbij een modelcontract voor verhuur boeren moet beschermen en moet voorkomen dat criminelen schuren en stallen op het platteland gaan gebruiken voor drugslabs of hennepkwekerijen?
Ja. Het convenant met de modelhuurovereenkomst is een resultaat uit een andere pilot waarin ik als Minister van Justitie en Veiligheid de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie faciliteer. Die pilot is gericht op een vitaal en weerbaar platteland om agrarische ondernemers en bewoners in het buitengebied weerbaar te maken met als focus het voorkomen dat agrarische leegstand wordt gebruikt voor criminele doeleinden. Deze pilot geeft opvolging aan een van de aanbevelingen uit het onderzoek «Weerbare boeren in een Kwetsbaar gebied», namelijk het voorkomen van agrarisch leegstand en misbruik hiervan. Het convenant met de modelhuurovereenkomst is een resultaat uit deze pilot.
Deelt u de mening dat het initiatief van de gemeenten Meierijstad, Boekel en Bernheze samen met het Openbaar Ministerie, politie en de Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO) over het gehele land uitgerold zou moeten worden?
Initiatieven die toezien op het beschermen van agrarische ondernemers tegen mogelijke malafide huurders zijn zeer waardevol en het is wenselijk dat die voor elke gemeente beschikbaar zijn als deze hiermee aan de slag wil. Het is aan gemeenten en betrokkenen om afspraken hierover te maken en dit in hun gebied toe te passen. Als Minister van Justitie en Veiligheid wil ik dergelijke initiatieven stimuleren en verder brengen. Daarom is het voorbeeld van ZLTO beschikbaar op het webdossier vastgoedcriminaliteit van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Ook zal het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid als onderdeel van de aanpak Veilig Buitengebied in samenwerking met ZLTO een veralgemeniseerd modelconvenant beschikbaar stellen die elke gemeente kan overnemen en kan inpassen binnen afspraken die zij lokaal maken.
Wat kan dit initiatief betekenen voor de inzet van de Wet Damocles, 13b Opiumwet door een burgemeester?
Een dergelijk initiatief kan de burgemeester betrekken bij zijn of haar besluit tot het sluiten van een pand bij de inzet van Artikel 13b Opiumwet. Artikel 13b Opiumwet geeft burgemeesters de bevoegdheid om bestuursrechtelijk op te kunnen treden wanneer er vanuit panden drugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn, of wanneer voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het bereiden of telen van drugs. De burgemeester kan dan overgaan tot het sluiten van een pand of het opleggen van een dwangsom om de overtreding van drugswetgeving daar ter plaatse en het voorkomen van verdere overtreding te stoppen. Het is aan de burgemeester – het bevoegd gezag – om ieder te nemen besluit goed te motiveren.
Wat is de rol van de gemeenten en wat is de rol van provincies bij een landelijke uitrol? Welke aanpassingen vraagt dit van provincies en gemeenten op het gebied van vergunningsbeleid?
Het is aan de gemeenten om hierover afspraken te maken met betrokken partners. Gemeenten en provincies kunnen het gebruik van een dergelijke huurovereenkomst aanmoedigen. Er is geen directe reden voor aanpassing in het vergunningsbeleid. De huurovereenkomst is een civiele overeenkomst tussen de agrarische ondernemer ofwel verhuurder en de huurder.
Bent u bereid om met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO) in gesprek te gaan om te bezien wat nodig is voor een snelle landelijke uitrol?
Als Minister van Justitie en Veiligheid is mijn insteek dit initiatief breed beschikbaar te stellen aan alle gemeenten middels het daarop toegeruste Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Deze zal deze aanpak en andere goede voorbeelden via verschillende manieren en momenten kenbaar maken aan gemeenten. Ik acht het niet nodig om hierover in gesprek te gaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovinciaal Overleg (IPO).
Het bericht “Fini de chinoiser dans l’armée de l’air’” |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Fini de chinoiser dans l’armée de l’air»?1
Ja.
Klopt het dat Frankrijk werkt aan een wettelijk verbod voor voormalig militaire vliegers om zonder toestemming van het Ministerie van Defensie te oefenen met buitenlandse krijgsmachten?
Er ligt momenteel een wet in het Franse parlement ter beoordeling. Die verplicht alle voormalig militairen om voorafgaand aan enige dienstbetrekking – betaald of onbetaald – in het buitenland, voorafgaande toetsing en toestemming te krijgen van een daartoe in te richten commissie die ook de staatsveiligheidsbelangen toetst.
Bent u bereid in contact te treden met de Franse krijgsmacht en de Franse ervaringen en oplossingen mee te nemen bij de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25) die vraagt om maatregelen tegen het geven van trainingen aan onder meer China?
Nederland onderkent de risico’s van dergelijke trainingen en volgt de ontwikkelingen in gelijkgezinde landen uiteraard met belangstelling. Er zijn op dit moment twee soorten maatregelen om het geven van dergelijke trainingen tegen te gaan, preventieve en juridische.
De preventieve maatregel is dat gedurende de tijd dat de medewerker in dienst is bij Defensie het bewustzijn over de omgang met vertrouwelijke informatie hoog wordt gehouden, onder andere door het houden van beveiligingsbewustzijncampagnes. De huidige aanpak is gericht op alle manieren waarop informatie gedeeld kan worden en is dus breder dan alleen trainingen. De inhoud is daarbij bepalend.
In de uitwerking van de motie Valstar (kenmerk 36 200 X, nr. 25) is vanuit het Nederlands rechtssysteem gebleken dat er voldoende wettelijke middelen beschikbaar zijn voor eventuele strafvervolging indien gerubriceerde informatie, ook na de actieve diensttijd, wordt gedeeld met onbevoegden. Onderzocht wordt of er aanvullende (juridische) mogelijkheden zijn om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers, die bepaalde nader te specificeren functies hebben uitgevoerd, te voorkomen.
Er zal met de Franse krijgsmacht hierover in contact worden getreden om te beoordelen of ten aanzien van dit onderwerp lessen te leren zijn.
Welke lessen zijn er uit de Franse aanpak te trekken om specifiek een wettelijk verbod of strafbaarstelling in te stellen, los van andere maatregelen om de trainingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de Franse staat voorafgaand aan het ingaan van een wettelijk verbod voormalig militaire vliegers op het laatste moment via gesprekken heeft afgehouden van het geven van trainingen aan China nadat zij daarvoor benaderd waren?
De regering kan geen uitspraken doen over hoe bondgenoten zoals Frankrijk in concrete gevallen dergelijke activiteiten tegengaan.
Kunt u aangeven, desnoods vertrouwelijk, of dergelijke rekruteringspogingen ook in Nederland hebben plaatsgevonden? Zo ja, zijn deze ook gestopt?
Zoals gemeld in antwoord op vragen hierover van het lid Hammelburg en van de leden Valstar en Brekelmans, doet de MIVD actief onderzoek naar dergelijke activiteiten om de dreiging tegen te gaan1. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen over de aard en inhoud daarvan in het openbaar geen uitspraken worden gedaan.
Zet Nederland net als Frankrijk actief in op het voorkomen van dergelijke trainingen al in de fase voorafgaand aan een wettelijk verbod?
Zie ook antwoord bij vraag 4. Zoals ook gemeld in het kader van de uitvoering van de motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 36 200-X, nr. 25), die ik gelijktijdig met deze beantwoording aan uw Kamer stuur, worden momenteel aanvullende (juridische) mogelijkheden onderzocht om het verzorgen van trainingen door oud-defensiemedewerkers te voorkomen. Strafbaarstelling is mogelijk bij het schenden van de geheimhouding, zowel tijdens als na de diensttijd bij Defensie. De nadruk ligt op de inhoud van de informatie en niet op de vorm.
Voor enkele specifieke categorieën functies, waaronder vliegers op de F-35, bestaan reeds zogenaamde out-briefings. Momenteel wordt ook onderzocht of er een aanvulling in het Defensie Beveiligingsbeleid wenselijk is voor een specifieke briefing bij het einde van de functie voor alle vliegers.
De visum aanvragen van Surinamers |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Wat zijn de belangrijkste redenen voor de hoge afwijzingspercentages voor kort verblijf visumaanvragen van Surinamers?
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, zijn in de afgelopen vier jaar de drie voornaamste redenen voor het weigeren van een Schengenvisum het onvoldoende verschaffen van conform de EU-visumcode gevraagde informatie, het niet aannemelijk kunnen maken van de terugkeer naar het eigen land en een onvoldoende binding met het land van herkomst. Daarbij kan overigens worden opgemerkt dat een weigering op een visumaanvraag vaak meerdere redenen kan hebben.
2022
2021
2020
2019
#
%
#
%
#
%
#
%
Onvoldoende informatie verschaft
2.803
19%
505
12%
505
11%
1.131
13%
Terugkeer niet aannemelijk
2.404
16%
432
10%
432
10%
1.371
16%
Binding land herkomst onvoldoende
2.400
16%
461
11%
461
10%
1.417
16%
Relatie referent niet aangetoond
2.078
14%
274
6%
274
6%
719
8%
Onvoldoende financiële middelen
874
6%
127
3%
127
3%
300
3%
Wat is het percentage van afgewezen visumaanvragen uit Suriname in 2022 en in voorgaande jaren? (Vanaf 2019).
Zie onderstaande tabel.
2022
2021
2020
2019
17,44%
19,7%
17,8%
9,59%
Is er op dit moment voldoende capaciteit om ervoor te zorgen dat elke visumaanvraag van Surinamers grondig en eerlijk wordt beoordeeld? Zo nee, welke maatregelen worden er genomen om hier wel aan te voldoen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken beoordeelt elke visumaanvraag conform de voorschriften van de EU-visumcode. Wel heeft in de afgelopen periode de besliscapaciteit van de Consulaire Service Organisatie (CSO) van het ministerie onder druk gestaan (zie ook het antwoord op vraag 7). Dit heeft echter alleen invloed gehad op de wachttijden voor het maken van een afspraak en niet op de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen.
Wordt er bij visumaanvragen uit Suriname gekeken naar of de aanvrager eerder een visum voor een kort verblijf toegewezen heeft gekregen?
Ja, bij de behandeling van een visumaanvraag wordt ook de reishistorie van de aanvrager meegenomen.
Wat is de voornaamste reden dat de aanvraag van Surinamers die eerder een kort verblijf visum voor Nederland toegewezen hebben gekregen en zijn teruggekeerd naar Suriname, nu wordt afgewezen omdat zij onvoldoende redenen zouden hebben om terug te keren?
Elke visumaanvraag wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Een eerder verleend visum wordt daarin meegewogen (de reishistorie), maar is niet het enige criterium waarop een aanvraag wordt beoordeeld. Bij een nieuwe aanvraag kunnen zich dan ook andere redenen aandienen voor een weigering.
Is op dit moment de besliscapaciteit voor de verwerking van visumaanvragen van Surinamers op het niveau dat de maximum beslistermijn altijd gehaald wordt? Zo nee, wat is het percentage van aanvragen die niet binnen de termijn worden verwerkt?
Op dit moment (cijfers eerste kwartaal 2023) wordt 14,8% van de aanvragen niet binnen de termijn van 15 dagen afgehandeld. Voor 85,2% van de aanvragen is dit wel het geval.
Is er nog onderbezetting van de besliscapaciteit als gevolg van de visumdip tijdens covid? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om deze achterstand in te halen en wanneer verwacht u de capaciteit weer op peil te hebben?
Er is helaas nog sprake van enkele beperkingen in de besliscapaciteit bij de CSO, net zoals bij andere landen in het Schengengebied. Extra personeel wordt geworven, maar op de huidige krappe arbeidsmarkt is dat niet eenvoudig. Zoals uw Kamer meegedeeld tijdens de begrotingsbehandeling van het ministerie is het streven om in het tweede kwartaal van 2023 hetzelfde niveau van productie te bereiken als in het pre-COVID jaar 2019.
Kunnen Surinamers op dit moment zonder problemen een afspraak maken bij VFS Global om een visumaanvraag te doen? Hoe lang moeten Surinamers gemiddeld wachten op een afspraak?
De afgelopen paar maanden was er geen wachttijd meer voor een visumaanvraag in Suriname. Op dit moment schommelt de wachttijd tussen minder dan een week tot meer dan twee weken. Het ministerie onderzoekt de oorzaak daarvan en zet zich ervoor in de wachttijd consistent binnen de Europese norm van twee weken te houden.
Wat is de rol van de Nederlandse ambassade in Paramaribo bij de beoordeling van visumaanvragen van Surinamers en welke ondersteuning bieden zij aan aanvragers die problemen ondervinden?
Alle visumaanvragen die in het buitenland worden ingediend, worden centraal beoordeeld in de back-office (CSO) in Den Haag. De Nederlandse ambassades en consulaten over de hele wereld leveren een belangrijke bijdrage aan het borgen van kennis van de lokale omstandigheden ten behoeve van de beslismedewerkers bij de CSO. Zo ook de ambassade in Paramaribo.
Ter ondersteuning van aanvragers die problemen ondervinden geldt dat de ambassade in samenspraak met de CSO waar mogelijk naar een passende oplossing zoekt. Zo kan de ambassade in geval van urgente humanitaire visumaanvragen voor een tijdige afspraak bij VFS Global zorg dragen met een versnelde behandeling van de visumaanvraag door de CSO.
Welke stappen gaat u nemen om de communicatie tussen het ministerie en aanvragers te verbeteren en de transparantie tijdens het beoordelingsproces te vergroten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich in voor een heldere communicatie met de klant. Alle informatie met betrekking tot de visumaanvraagprocedure is na te lezen op de website van VFS Global en op de website Nederlandwereldwijd.nl. Daarnaast is het contactcentrum van het ministerie zeven dagen per week 24 uur per dag uur per bereikbaar. Tevens staat op de VFS website een checklist die klanten aangeeft welke documenten bij een visumaanvraag ingeleverd moeten worden. Deze checklist ontvangt de aanvrager eveneens bij bevestiging van diens afspraak bij de VFS.
Het bericht ‘Aanjagers accountancy zien heel langzaam zelfbewustzijn in sector groeien’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanjagers accountancy zien heel langzaam zelfbewustzijn in sector groeien»?1
Ja.
Bent u het met de kwartiermakers Chris Fonteijn en Marlies de Vries eens dat de cultuur in de accountancysector moet worden veranderd en dat hierin langzaamaan stappen worden gezet?
De cultuur binnen de accountancysector is langzamerhand aan het veranderen. De Commissie Toekomst Accoutancysector (CTA) constateerde dit in haar rapport van 15 januari 2020, waarin zij aanbevelingen en maatregelen beschrijft om een verdere benodigde cultuurverandering in te zetten. De CTA gaf in dit rapport aan dat de eerste stappen binnen de accountancysector zijn gezet, maar dat het nodig is om duurzame bestendige waardes te ontwikkelen, waarbij het zo goed mogelijk uitvoeren van de publieke taak centraal dient te staan. Accountantsorganisaties kunnen moeilijk duurzame cultuurveranderingen verankeren; ze zijn vaak technocratisch en eenvormig en compliance voert de boventoon, aldus de CTA. De CTA gaf aan dat het proces van veranderen voor deze organisaties daarom lastig is en veel tijd vergt. Tot slot gaf de CTA mee dat cultuurveranderingen beginnen bij de opleiding voor accountants en bij bewustwording bij accountantsorganisaties van remmende factoren voor een duurzame cultuurverandering. Mijn voorganger heeft deze aanbevelingen om tot cultuurverandering over te gaan overgenomen en kwartiermakers aangesteld om bij te dragen aan deze verandering.
De kwartiermakers schrijven in hun vijfde voortgangsrapportage dat enerzijds de sector hoopgevende maatregelen neemt die zijn gericht op de cultuurverandering die nodig is. Zo wijzen de kwartiermakers er op dat de Nederlandse Beroepsorganisatie voor Accountants (NBA) een cultuurprogramma heeft opgezet en een bestuurlijke professionaliseringsslag heeft ingezet, dat de Samenwerkende Register Accountants (SRA) een cultuurdag heeft georganiseerd en dat er verschillende positieve geluiden zijn bij accountantsorganisaties, wat er op duidt dat er een meer open en kwetsbare beroepshouding ontstaat in de sector. Anderzijds is door de kwartiermakers geconcludeerd dat de sector een afwachtende houding heeft en zich neigt te verschuilen achter (soms vermeende) belemmeringen in wet- en regelgeving.
Ik ben van mening dat de sector moet streven naar de hoogst mogelijke kwaliteit van de wettelijke controle van de getrouwheid van de jaarrekening en het bestuursverslag. De cultuur in de accountancysector is van grote invloed op de kwaliteit van het werk van de accountant en daarmee dus de wettelijke controles. Derhalve dient de sector de huidige koers, waarbij positieve ontwikkelingen en stappen zijn gezet, aan te houden en onderschrijf ik dan ook dat een verdere cultuurverandering nodig is om de wettelijke controle naar een nog hoger niveau te tillen.
Heeft u voorbeelden waarbij de overheid in positieve zin een cultuurverandering in een bedrijfssector heeft weten aan te jagen en wat was daarvoor nodig zowel vanuit de overheid als vanuit de sector zelf?
Een gezonde bedrijfscultuur moet komen vanuit de sector zelf. De overheid kan daaraan wel een bijdrage leveren, maar kan niet de bepalende factor zijn.
Een voorbeeld waar de overheid heeft bijgedragen aan de cultuurverandering in de financiële sector, is de introductie in 2015 van de bankierseed of -belofte die wordt afgelegd door alle medewerkers die werken bij een bank. Hiermee willen banken – individueel en collectief – de samenleving laten zien waar zij voor staan en waar zij op aangesproken kunnen worden. De bankierseed beoogt bij te dragen aan een cultuurverandering in de sector doordat er veel aandacht wordt besteed aan bewustwording, zowel op het moment van het afleggen van de eed als tijdens het dienstverband. Uit een evaluatie van DNB en de AFM blijkt dat banken onder meer presentaties organiseren en workshops, dilemmatrainingen en e-learningprogramma’s worden gegeven. Uit een inventarisatie van DNB en de AFM blijkt dat een grote meerderheid van de instellingen onderhavig aan de bankierseed heeft aangegeven dat deze bijdraagt aan een cultuurverandering in de sector.
Wat is volgens u de gemiddelde tijd die het duurt om een cultuur in een bedrijfssector aan te passen? Moeten we dan in maanden, jaren of wellicht decennia denken?
Terugkijkend op het voorbeeld van de bankierseed, kwamen de AFM en DNB in 2016 met berichtgeving over conclusies uit een onderzoek naar de invoering van de bankierseed, waarin zij concludeerden dat er een cultuurverandering had plaatsgevonden in de sector2. Een cultuurverandering is echter afhankelijk van meerdere factoren en deze factoren zijn vaak moeilijk te kwantificeren. Uiteindelijk dient cultuurverandering uit de sector zelf te komen. De snelheid is daarom ook afhankelijk van de veranderingsgezindheid van de sector zelf.
Hoe kijkt u aan tegen de bevinding van de aanjagers dat er nog steeds een «afwachtende houding is binnen de sector» en dat zij zien dat «accountantsorganisaties zich verschuilen achter (vermeende) belemmeringen in wet- en regelgeving»?
De kwartiermakers schrijven dat de sector langzaam positieve stappen maakt, maar dat de uitdaging schuilt in het veranderen van de afwachtende houding. Ik deel de mening van de kwartiermakers dat een langdurige inzet nodig is van de NBA, de accountantskantoren en de accountants om de cultuur aan te passen.
Is er volgens u nog aanvullende actie nodig om de cultuurverandering te bewerkstelligen, die volgens de aanjagers de belangrijkste voorwaarde is om de accountancy echt te veranderen? Zo ja, welke?
De kwartiermakers zijn momenteel nog bezig met het aanjagen van de opvolging van de aanbevelingen van de Commissie Toekomst Accountancysector (CTA) en dragen uit dat zij het thema cultuur blijven agenderen. Hiervoor gaan de kwartiermakers nog in gesprek met verschillende (kleinere) accountantsorganisaties, commissarissen en bestuurders en zogenoemde young boards.
Rond de zomer zullen de kwartiermakers de zesde voortgangsrapportage aanbieden en eind dit jaar zullen zij hun slotrapportage sturen. Ik wacht deze werkzaamheden en rapportages af om vervolgens een afweging te kunnen maken of aanvullende acties en maatregelen noodzakelijk zijn.
Heeft het volgens u kans van slagen om een cultuur aan te passen in een sector wanneer daarin grosso modo dezelfde mensen actief zijn of vragen Fonteijn en de Vries met andere woorden dat de top van de accountantswereld moet wijzigen?
Ja, ik ben van mening dat het een kans van slagen heeft om een cultuuraanpassing te bereiken in de accountancysector. Momenteel voeren de NBA, SRA en de accountantsorganisaties verschillende trajecten uit waarmee langzaam stappen worden gezet richting een positieve cultuurverandering in de sector waarbij het publieke belang boven het commerciële belang wordt gezet en de accountant blijvend gericht is op een zelfbewuste professioneel-kritische houding tegenover de controletaak. Dit zelfbewustzijn groeit momenteel ook binnen de bestaande top. Ik hoop en verwacht dat zij ook de vervolgstappen kunnen zetten.
Vindt u dat er bij een andere cultuur en meer aandacht voor een maatschappelijke rol van accountants ook hoort dat kleinere ondernemingen en non-profit instellingen ook een beroep kunnen doen op de diensten van grotere accountantsorganisaties, ook als die relatief veel werk kosten en weinig of nauwelijks winstgevend zijn?
Ja, ik ben van mening dat bij een andere cultuur en meer aandacht voor de maatschappelijke rol van de accountant, het van belang is dat kleinere ondernemingen en non-profit instellingen toegang hebben tot een accountant. Voor kleinere organisaties verrichten kleinere accountantsorganisaties vaak de diensten. Echter wanneer door krapte bij deze organisaties dit niet mogelijk blijkt, dan dienen grotere accountantsorganisaties hierin ook hun verantwoordelijkheid te nemen.
Monitort u in hoeverre kleinere ondernemingen en non-profit instellingen als zorginstellingen en scholen daadwerkelijk meerdere mogelijkheden hebben in een keuze voor een accountant?
Ja, ik heb contact met de NBA over de toegankelijkheid van de accountantsdiensten voor ondernemingen en instellingen wanneer er in sectoren kraptes optreden. Vooralsnog zijn voor mij geen concrete signalen naar voren gekomen, waarin de accountancysector zijn verantwoordelijkheid niet heeft genomen. Dit neemt niet weg dat de keuze voor accountantskantoren voor kleine ondernemingen en non-profit instellingen soms beperkt is.
In hoeverre zijn de lasten, denk aan toezichtskosten, voor accountants in de afgelopen tien jaar gestegen en in hoeverre worden die verwacht komende jaren nog verder te stijgen vanwege aanvullende regelgeving?
Het toezicht op reguliere accountantsorganisaties werd tot 2020 hoofdzakelijk uitgevoerd door de NBA en SRA. Vanaf 2020 verricht de AFM feitelijk het toezicht op reguliere accountantsorganisaties. Officieel ging het toezicht van de NBA en SRA over naar de AFM per januari 2022.
De door de AFM bij accountantsorganisaties in rekening gebrachte toezichtkosten zijn tussen 2013 en 2020, toen het AFM-accountancytoezicht zich richtte op OOB-accountantsorganisaties en het toezicht op de reguliere accountantsorganisaties door de NBA (en SRA) is verricht, toegenomen van 6,6 miljoen euro naar 11,5 miljoen euro. Hieronder zijn dus niet begrepen de kosten die NBA en SRA in rekening brachten voor het door hen uitgevoerde gedelegeerde toezicht bij de reguliere accountantsorganisaties.
De AFM zal in de toekomst het gehele toezicht op de reguliere accountantsorganisaties uitoefenen (Kamerstuk 33 977, nr. 29). Daarvoor is de AFM met het kabinet een ingroeipad voor de overheveling van het toezicht op de reguliere accountantsorganisaties overeengekomen (Kamerstuk 33 957, nr. 33). Volgens het ingroeipad bedragen de maximale kosten voor het uitvoeren van dit overgehevelde toezicht in 2021 1,5 miljoen euro en nemen zij toe tot maximaal 5,1 miljoen euro in 2024.
Daarnaast wordt het toezicht op de OOB-accountantsorganisaties geïntensiveerd (Kamerstuk 35 718, nr. 14). Ook hiervoor is de AFM een ingroeipad overeengekomen, waarbij de maximale kostentoename 0,6 miljoen euro is in 2022, en oploopt tot maximaal 2,4 miljoen euro in 2024. Door het aftreden van het vorige kabinet en de daaropvolgende controversieelverklaring van deze kamerbrief is het hierboven genoemde ingroeipad een jaar later van start gegaan, en ziet daarom nu op 2023–2025.
Gelet op de ingroeipaden van enerzijds de overheveling van het toezicht op de reguliere accountantsorganisaties en anderzijds de intensivering van het OOB-toezicht, verwacht de AFM in 2023 circa 18,8 miljoen euro bij accountantsorganisaties in rekening te brengen. In 2024 en 2025 zullen de in rekening te brengen toezichtkosten als gevolg van voornoemde ingroeipaden verder toenemen. Het is tot slot mogelijk dat de toekomstige toezichtkosten worden beïnvloed door onder andere nieuwe wetgeving, zoals het toezicht op de assurance op duurzaamheidsverslaggeving onder de Corporate Sustainability Reporting Directive.
De NBA heeft de afgelopen tien jaar de reguliere toetsing conform de Verordening op de kwaliteitsbeoordelingen artikel 33 uitgevoerd. Hierin staat dat de kwaliteit van de beroepsuitoefening van een accountant eens in de zes jaar getoetst moet worden door middel van het toetsen van het kwaliteitssysteem van een accountantseenheid en of deze in opzet en werking voldoet aan de verordeningen en nadere voorschriften. Sinds januari 2022 heeft de NBA de toetsingen van het wettelijke controledomein overgedragen aan de AFM. De NBA toetst vanaf 2022 de NVKS-opdrachten (vrijwillige controle, beoordelen, overige assurance en aan assurance verwante opdrachten). Van 2013 tot 2019 zijn de kosten gelijk gebleven voor de kwaliteitstoetsing en in de daaropvolgende jaren stijgen de kosten lichtelijk doordat de NBA een jaarlijkse inflatiecorrectie toegepast.
De vereniging SRA voert vanaf 2006 kwaliteitstoetsingen uit bij haar leden in het Wta-domein. De gepaarde toezichtskosten voor deze kwaliteitstoetsingen per accountantsorganisatie met een niet-OOB-vergunning bij de SRA zijn sinds 2016 gestegen. De AFM heeft het feitelijke toezicht in het Wta-domein overgenomen sinds januari 2022. De toezichtskosten voor de SRA-leden met een Wta-vergunning zijn niet afgenomen nadat de AFM de kwaliteitstoetsing verricht.
Bestaat er een overzicht van het aantal accountantsorganisaties over de afgelopen tien jaar verdeeld naar verschillende grootte van de organisaties?
Hieronder heb ik twee overzichten opgenomen die afkomstig zijn uit het rapport «Sector in beeld 2022» van de AFM. Deze overzichten laat zien dat het aantal accountantsorganisaties (AO’s) over de afgelopen acht jaar (zie de onderstaande grafieken)4 afneemt. Uit dit overzicht blijkt dat het aantal accountantsorganisatie is gedaald van 429 (waarvan 9 OOB-accountantsorganisaties) naar 261 (waarvan 6 OOB-accountantsorganisaties).
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Accountancy van 30 maart 2023?
De beantwoording van de vragen zal ik zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen.
De Nederlandse steun voor het project van Boskalis in Manila |
|
Joris Thijssen (PvdA), Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Frontlinie over de Nederlandse betrokkenheid bij milieu,- en mensenrechtenschendingen bij de aanleg van een internationaal vliegveld in Filipijnen1, die ook worden benoemd in het Global Witness rapport «Runaway Risk»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de OESO- en VN-richtlijnen, de weigering van ADSB en Boskalis om, ondanks verzoeken, informatie met stakeholders te delen met betrekking tot hun human rights due diligence?
Het kabinet is van mening dat de wijze waarop ADSB en Boskalis hun rol met betrekking tot transparantie bij dit project vervullen in lijn is met de internationale OESO- en VN richtlijnen. Deze richtlijnen vereisen onder meer publicatie van het beleid voor het uitvoeren van due diligence, maar stellen geen eisen ten aanzien van het openbaarmaking van specifieke projectinformatie.
Wel publiceert ADSB sinds 1 januari jl. de hoofdlijnen van de milieu en sociale beoordeling van categorie A en B projecten binnen dertig dagen na afgifte van de polis.
Bij dit project zet ADSB in op maximale transparantie. ADSB kan echter niet zelfstandig overgaan tot openbaarmaking van documenten die eigendom zijn van de projecteigenaar en bedrijfsgevoelige informatie bevatten. Verder hebben ADSB en Boskalis meerdere malen gesproken met (vertegenwoordigers van) lokale belanghebbenden en is er in deze dialoog, binnen de kaders van de OESO-richtlijnen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s), informatie met hen gedeeld.
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van het rapport van Global Witness nemen om te zorgen dat betrokken Nederlandse (of in Nederland gevestigde) bedrijven mensenrechten respecteren en due diligence uitvoeren en daarover rapporteren zoals voorgeschreven in de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen?
Het kabinet hecht belang aan het respecteren van mensenrechten en committeert zich aan VN-richtlijnen zoals de UNGP’s. ADSB onderschrijft de OESO-richtlijnen en werkt volgens deze richtlijnen, ook in het project waar deze Kamervragen over gaan. Daarbij beoordeelt ADSB of betrokken Nederlandse bedrijven mensenrechten respecteren, due diligence uitvoeren en transparant zijn conform de OESO richtlijnen. Voor Boskalis is geconcludeerd dat zij hieraan voldoen en hierop wordt tijdens de uitvoering van het project gemonitord door ADSB. Aangezien het beleid in lijn is met de OESO-richtlijnen, ziet het kabinet geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen.
In de reactie van het Ministerie van Financiën op de Frontlinie aflevering «De baggerbaai op de Filipijnen» van 9 februari3, wordt gesteld dat de aanbevelingen uit het Manila Bay Sustainable Development Masterplan (MBSDMP) met betrekking tot «mitigatie, preventie en compensatie van de nadelige effecten» zijn meegenomen in de milieu en sociale beoordelingen van ADSB4; kunt u concreet per aanbeveling aangeven hoe deze zijn meegenomen in deze beoordelingen?
Het MBSDMP is een advies aan de overheid van de Filipijnen. Het is een masterplan voor de duurzame ontwikkeling van de baai van Manilla. De ontwikkeling van de luchthaven maakt hier geen onderdeel van uit. In het masterplan wordt wel een aantal aanbevelingen gedaan gericht op mitigatie, preventie en compensatie van nadelige effecten in de baai van Manilla voor het geval dat de Filipijnse overheid besluit op deze locatie een vliegveld te realiseren.
Zo beveelt het MBSDMP aan om maatregelen te nemen ter preventie van overstromingen, aandacht te hebben voor de watervoorziening van de omliggende gemeenschappen en zou hierop langdurige monitoring moeten plaatsvinden. Deze aspecten zijn meegenomen in de milieu en sociale beoordeling van de ekv-aanvraag. Voor de preventie van overstromingen zullen baggerwerkzaamheden in de rivieren rond het projectgebied plaatsvinden. De waterhuishouding in en rond het projectgebied wordt gemonitord zodat de watervoorziening voor omliggende gemeenschappen niet in gevaar komt. Hierop wordt gedurende de looptijd van de polis gemonitord door ADSB en de onafhankelijke consultants MFC en Earth Active.
Bent u bekend met het feit dat het MBSDMP afraadt om het project in de betreffende locatie te ontwikkelen en aanbeveelt om, indien het project toch doorgaat, natuurcompensatie te plegen met een omvang die gelijkstaat aan tenminste tienmaal de oppervlakte van het projectgebied (2.565 hectare)?5 Kunt u concreet aangeven hoe de betreffende aanbeveling uit het MBSDMP over de omvang van natuurherstel alsnog uitgevoerd zal worden nu San Miguel slechts uitgaat van een compensatie van 1.000–1.700 hectare?6
Ja, daar is het kabinet bekend mee. De in het masterplan voorgestelde compensatie van tenminste tien maal de oppervlakte van het projectgebied is echter niet overgenomen door het project of de Filipijnse overheid is ook geen vereiste om te voldoen met wat de internationale mvo-standaarden op het gebied van natuurcompensatie voorschrijven. De verloren natuurwaarden worden door het project gecompenseerd volgens het in de internationale standaarden voorgeschreven «no net-loss» principe, waarbij minimaal evenveel waarde dient te worden gecompenseerd als er verloren gaat. Dit is als vereiste opgenomen in het Environmental Social Action Plan (ESAP) en op de uitvoering hiervan wordt toegezien door ADSB en onafhankelijke consultants.
Bent u bekend met de aantijgingen uit het Global Witness rapport, dat het eerste Environmental Compliance Certificate (ECC) van projecteigenaar San Miguel onrechtmatig verkregen is? Hoe beoordeelt u de due diligence van Boskalis, gezien zij het New Manila International Airport (NMIA) project hebben aangenomen op basis van deze onrechtmatig verkregen ECC?
Ja. Het kabinet herkent dit beeld niet. Het ECC is volgens het kabinet rechtmatig verkregen op basis van nationale wet- en regelgeving. Dit beeld wordt bevestigd door ADSB die een onafhankelijke consultant onderzoek heeft laten doen naar dit aspect.
Bent u bekend met het persbericht van 24 mei 2022 van Boskalis over de toekenning van de exportkredietverzekering (EKV) aan dit project waarin ADSB stelt dat zij met de toekenning van de EKV «ook echt samen het verschil gemaakt voor de lokale gemeenschappen en de natuur»?7 Hoe ziet u dit in het licht van het interview met Boskalis waarin de CEO stelt dat de getroffen vissers ruim twee jaar na dato nog steeds niet gecompenseerd zijn?
Ja, het kabinet is bekend met dit persbericht.
De Nederlandse Staat verstrekt een exportkredietverzekering alleen als de negatieve effecten volgens de internationale standaarden gemitigeerd en zo nodig gecompenseerd worden. Het project is opgestart volgens Filipijnse wet- en regelgeving en kende tekortkomingen op dit punt, hetgeen ook door de heer Berdowski in het interview benoemd wordt. Op aandringen van ADSB en met behulp van consultants is in reactie hierop een plan opgesteld om het gat tussen de Filipijnse en de internationale standaarden te repareren. Dit heeft ertoe geleid dat de groep formele landeigenaren inmiddels volledig is geïdentificeerd en gecompenseerd. Daarnaast moesten de lokale bewoners zonder formele eigendomspapieren en vissers die niet, of niet voldoende gecompenseerd zijn, worden geïdentificeerd en gecompenseerd. Compensatie van deze groep is inmiddels bijna afgerond. Onafhankelijke consultants zien toe op de uitvoering en rapporteren ieder kwartaal over de voortgang. Vissers die niet gecompenseerd zijn maar menen hier wel recht op te hebben kunnen gebruik maken van een klachtenmechanisme. Ook op de afhandeling van binnengekomen klachten wordt toegezien door de onafhankelijke consultants.
Hoe beoordeelt u de uiting van de CEO van Boskalis in het interview met Frontlinie dat hij de vissers graag eerder had gecompenseerd, maar dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij San Miguel ligt, in het licht van afspraken voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) zoals de OESO-richtlijnen, gezien deze effecten het directe gevolg zijn van de werkzaamheden van Boskalis?
Ook voor het kabinet is het belangrijk dat compensatie van betrokken partijen plaatsvindt conform internationale mvo-standaarden. Zoals in het antwoord op vraag 7 beschreven wordt op de uitvoering van de compensatie toegezien door ADSB en onafhankelijke consultants.
Bent u bekend met Flaviano Villanueva en het PAGHILOM project, dat in de Filipijnen in 2021 van de Nederlandse regering de Mensenrechtentulp ontving voor hun werk in het bijstaan van slachtoffers van buitengerechtelijke executies door de Filipijnse politie? Hoe kijkt u aan tegen het feit dat dezelfde organisatie die van Nederland een mensenrechtenprijs ontvangt op dit moment ondersteuning biedt aan Filipijnen die door Nederlandse betrokkenheid bij de bouw van Manila Airport geforceerd hun huis moeten verlaten en hun levensonderhoud verliezen?
Ja. De heer Villanueva verricht waardevol werk voor kwetsbare groepen mensen die door de brede stadsvernieuwing van de stad Manilla, inclusief de bouw van de nieuwe luchthaven, geraakt worden.
Wat is uw reactie op het statement van de Mensenrechtentulpwinnaar die zich afvraagt «waarom [hij] een award zou ontvangen die [hem] gegeven wordt in ruil voor bloedvergieten»?
Zie het antwoord op vraag 9. Het kabinet verwelkomt de inzet van de heer Villanueva voor kwetsbare groepen ook in het kader van de bouw van de nieuwe luchthaven.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in het project? Is er momenteel contact en steun voor mensenrechtenverdedigers en vertegenwoordigers van slachtoffers van de zandwinning (de vissersfamilies die visgronden kwijtraken)? Waarom wel of niet?
De Nederlandse ambassade onderhoudt contacten met maatschappelijke partijen die opkomen voor de belangen van groepen die geconfronteerd worden met de stadsuitbreiding van Manilla. Deze stadsuitbreiding beslaat talloze projecten die voor het grootste gedeelte door niet-Nederlandse aannemers worden uitgevoerd. De Nederlandse ambassade is geen onderdeel van dit project in Manila Bay.
Op regelmatige basis spreekt de ambassade met de verschillende betrokkenen, zowel met de projecteigenaar en -uitvoerder als met vertegenwoordigers van lokale inwoners in en rond het projectgebied.
Hoe verklaart u deze incoherentie van Nederlands handelen in de Baai van Manila, waarbij aan de ene kant Boskalis een EKV krijgt om dit project te doen en aan de andere kant Nederland een organisatie die slachtoffers bijstaat een award uitreikt? Welke concrete acties gaat u op de korte termijn ondernemen om te zorgen dat de slachtoffers van dit project op korte termijn op een rechtvaardige wijze gecompenseerd gaan worden?
Het kabinet is niet van mening dat er sprake is van incoherentie. De mensenrechtentulp is uitgereikt aan de heer Villanueva voor het waardevolle werk voor kwetsbare groepen mensen die door de brede stadsvernieuwing van de stad Manilla, inclusief de bouw van de nieuwe luchthaven, geraakt worden.
De inzet van het kabinet is primair gericht op correcte uitvoering van de punten in het ESAP, inclusief compensatie, zodat het project aan internationale standaarden voor mvo voldoet. Bij uitblijven van concrete acties van de projecteigenaar ter verbetering van de situatie, kan als ultiem drukmiddel besloten worden om de trekking uit de lening te stoppen tot de afgesproken maatregel is uitgevoerd. Het kabinet zal dit instrument inzetten wanneer dat nodig is.
Bent u bereid om naast het publiceren van de second opinion als het gaat om de monitoring van het project, ook opdracht te geven voor een onafhankelijk onderzoek naar de besluitvormingsproces en naleving van IMVO-standaarden rondom de toekenning van een EKV voor het New Manila International Airport project van Boskalis aangezien dit twee aparte vraagstukken zijn?
Het gehele mvo-beleid voor de ekv is onlangs door een externe partij geëvalueerd.8 Uit deze evaluatie, die in december 2021 met uw Kamer is gedeeld, blijkt dat het beleid effectief is in het voorkomen van het verzekeren van transacties met onaanvaardbare risico’s voor mens en milieu.
Aan de besluitvorming over de ekv voor dit project is een zorgvuldige milieu- en sociale beoordeling voorafgegaan, welke bijna twee jaar in beslag heeft genomen. Als extra waarborg dat de monitoring naar behoren functioneert en in staat is om vertragingen en misstanden tijdig en toereikend te adresseren, heeft het kabinet de externe consultant Steward Redqueen ingehuurd om het monitoringsproces te beoordelen. Voor dit onderzoek heeft Steward Redqueen toegang tot alle relevante documenten. Een niet-bedrijfsgevoelige samenvatting van de conclusies zal met de Kamer worden gedeeld.
Alles in overweging nemende ziet het kabinet geen aanleiding om nog een extra onafhankelijk onderzoek naar deze transactie in te stellen.
Wilt u daarbij ingaan op 1) de betrokkenheid en verantwoordelijkheid van ADSB en Boskalis m.b.t. de effecten op mens en milieu en 2) wat er gedaan moet worden volgens IMVO-standaarden om negatieve effecten voor de gemeenschappen en de natuur te herstellen?
Zie antwoord vraag 13.
Het toegankelijker maken van aangifte bij partnergeweld en het voorkomen van femicide |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Maak aangifte doen na geweld door partner makkelijker» in het Brabants Dagblad en «De onheilspellende waarheid over de moord op vrouwen» in de Volkskrant?1, 2
Ja.
Bent u het eens met de stelling uit het artikel in de Volkskrant dat een crime passionnel, een misdaad uit hartstocht, geen goede representatie is van de werkelijkheid?
Taal is een belangrijk aspect bij het duiden van de ernst van (ex-)partnerdoding. Ik ben het met u eens dat crime passionnel of misdaad uit hartstocht geen recht doet aan de werkelijkheid. Tussen 2017 en 2021 zijn in Nederland gemiddeld 24 vrouwen per jaar gedood door hun (ex-)partner. Daar ging vaak fysiek geweld, psychisch geweld of stalking aan vooraf. Geen misdaad uit hartstocht dus, maar (ex-)partnergeweld. Het concreet benoemen waar het over gaat, helpt bovendien om meer bewustwording te genereren over het risico dat vrouwen kunnen lopen.
Deelt u de mening dat trainingen en meer kennis op dit gebied levens kan redden? Bent u bereid een dergelijke training zoals professor J. Monckton Smith te ontwikkelen en breder in te zetten en de standaard te laten zijn voor hulpverleners (zoals politie, wijkteams, advocaten, vertrouwenspersonen etc.) en andere betrokkenen bij geweld achter de voordeur? Zo ja, hoe wilt u deze trainingen vormgeven en voor welke groep wilt u deze training prioriteren? Zo nee, waarom niet? Op welke manier wilt u dan het bewustzijn omtrent dit probleem aan de man brengen?
Ja, ik onderschrijf het belang van trainingen en kennisdeling op het gebied van partnergeweld. Momenteel wordt voor professionals in de veiligheidszorg, waaronder politie, Veilig Thuis, de reclassering en de vrouwenopvang, voorlichtingsmateriaal ontwikkeld ter verbetering van de (strafrechtelijke) aanpak van psychisch geweld.3 Het doel is dat professionals psychisch geweld hiermee beter kunnen herkennen en dat zij weten welke informatie relevant kan zijn voor het Openbaar Ministerie om in voorkomende gevallen de vervolging te kunnen instellen. De bevindingen van Monckton Smith over de acht fases van huiselijk geweld en partnermoord worden hierin meegenomen. Deze organisaties zullen dit voorlichtingsmateriaal, in de vorm van een online magazine (digizine), toepassen in de eigen opleidings- en trainingsmodules. Deskundigheidsbevordering is ook een van de speerpunten van het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld waar ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) aan werk (zie ook het antwoord op vraag 5).
Deelt u de mening dat femicide en partnermoord, zoals Professor J. Monckton Smith ook onderschrijft met haar acht fases van huiselijk geweld, vrijwel altijd het sluitstuk is in een reeks geweldsincidenten, wat een patroon blootlegt en het een voorspelbare en dus te voorkomen moord maakt mits de signalen worden herkend? Hoe betrekt u dit gegeven nu in uw beleid rondom aangiftes van partnergeweld? Bent u bereid specialisten op dit gebied kritisch naar de werkwijze van de politie te laten kijken?
Het bijtijds herkennen van signalen is inderdaad cruciaal om moord of doodslag te kunnen voorkomen. In situaties waarin de politie een vermoeden heeft van een onveilige of potentieel gevaarlijke situatie, zoals huiselijk geweld, treedt de politie op en werkt zo vroegtijdig mogelijk samen met netwerkpartners, zoals Veilig Thuis. Veilig Thuis biedt expertise over huiselijk geweld en kan de meldingsinformatie verrijken met eigen informatie uit mogelijk eerdere meldingen en met informatie van andere netwerkpartners. Per geval wegen zij samen zorgvuldig af welke maatregelen nodig zijn om verder geweld te stoppen en de betrokken personen te beschermen.
Op dit moment doet de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) onderzoek naar de aanpak bij (ex-)partnerstalking door politie, Openbaar Ministerie, Veilig Thuis en reclassering. Dit betreft een vervolg op het onderzoek van de IJenV uit 2019 naar de aanpak van de stalking door Bekir E. en richt zich op de vraag of de aanpak is verbeterd, de aanbevelingen uit het onderzoek van 2019 zijn opgevolgd en er nu toereikende aandacht is voor de bescherming van slachtoffers. Het onderzoek wordt dit jaar uitgevoerd. De Kamer zal naar verwachting volgend jaar worden geïnformeerd over de uitkomsten.
Bent u bereid deze aanloop in een breed onderzoek onder de loep te nemen en met betrokken instanties een actieplan op te stellen over hoe en wanneer deze dynamiek kan worden doorbroken zodat escalaties (moord of ernstige geweldsplegingen) kunnen worden voorkomen? Zo ja, hoe gaat u dit onderzoek vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet investeert bij de aanpak van huiselijk geweld reeds in de versterking van vroegtijdige en intensieve samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM), de politie, de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK), de reclassering en Veilig Thuis via de ontwikkelagenda «Veiligheid Voorop!». Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) werkt momenteel op verzoek van de Minister voor Rechtsbescherming aan de opzet van een meerjarig onderzoeksprogramma naar de strafrechtelijk aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling waarin onder meer een onderzoek naar deze intensieve samenwerking zal worden opgenomen. Daarnaast loopt momenteel het bovengenoemde vervolgonderzoek van de IJenV naar de aanpak van (ex-) partnerstalking.
Verder werk ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming en de Ministers van SZW en OCW, de VNG en ketenpartners en in afstemming met kennisinstituten, toezichthouders en belangenorganisaties op dit moment aan het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld (GGG). Hierbij worden vier speerpunten gehanteerd: Hoogrisicosituaties, Deskundigheidsbevordering, Plegers en «Gender doet ertoe!» (bewustwording creëren over en preventie van de invloed van gender op de geweldsdynamiek). Bij de ontwikkeling van deze aanpak worden de bevindingen van een recent onderzoek van Regioplan naar de rol van gender bij geweld meegenomen. Dit rapport van Regioplan is in augustus 2022 gedeeld met uw Kamer.4 U wordt voor de zomer nader geïnformeerd over de versterking van de aanpak van gendergerelateerd geweld.
Ten slotte is in 2020 door de Universiteit Leiden, in opdracht van het onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, onderzoek gedaan naar daderprofielen bij fataal en niet-fataal huiselijk geweld. De inzichten van dit onderzoek zijn meegenomen in de werkwijze van de politie, Veilig Thuis, reclassering, OM en RvdK in de ontwikkelagenda «Veiligheid Voorop!».
Deelt u de mening van de vrouwenopvangorganisaties en het Landelijk Netwerk Veilig Thuis dat het van groot belang is om «rode vlaggen» te herkennen en in te zetten op preventie van partnergeweld? Bent u bereid om de hulpverlening voor slachtoffers van intieme terreur toegankelijker te maken, door bijvoorbeeld gehoor te geven aan hun oproep voor meer inloopcentra en de chat van Veilig Thuis de klok rond open te stellen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat rode vlaggen herkend worden door professionals die met slachtoffers en potentiële plegers in aanraking komen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 en vraag 5 zijn wij op dit moment op landelijk niveau in gesprek met alle relevante ketenpartners over de wijze waarop wij de aanpak van gendergerelateerd geweld, waaronder huiselijk geweld, kunnen versterken en is deskundigheidsbevordering hierbij een van de speerpunten.
Samen met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en in samenwerking met de VNG hebben wij onderzoek laten doen naar laagdrempelige hulpdiensten voor slachtoffers en plegers van verschillende vormen van geweld in afhankelijkheidsrelaties. De resultaten van dit onderzoek zijn op 20 maart jl. met u gedeeld.5 Zoals aangegeven in de beleidsreactie6 hechten wij eraan dat hulp laagdrempelig en goed vindbaar is en aansluit op de behoeften van slachtoffers en plegers. Dit geldt ook voor slachtoffers van intieme terreur7. De opbrengsten en conclusies van het onderzoek zijn erg behulpzaam bij het toegankelijker maken van het aanbod voor zowel slachtoffers als plegers. Samen met de VNG gaan wij in gesprek met belangrijke stakeholders over wat de opbrengsten van het onderzoek betekenen voor de inrichting van laagdrempelige hulp.
Deelt u de mening dat het op internationale vrouwendag van extra groot belang is om vrouwen (en anderen) te steunen in hun vlucht uit een gevaarlijke relatie of situatie en aandacht te vragen voor dit te onzichtbare probleem? Hoe wilt u de drempel om melding of aangifte te doen van een geweldsincident in de relationele of familiaire sfeer verlagen?
Het is op alle dagen van het jaar van groot belang dat vrouwen (en anderen) zich gesteund voelen om uit een gevaarlijke situatie te stappen. Internationale Vrouwendag is een belangrijke dag om expliciet stil te staan bij het risico dat vrouwen lopen om slachtoffer te worden van geweld en stil te staan bij het belang van gendergelijkheid. Met een landelijke campagne tegen huiselijk geweld en kindermishandeling reiken wij de hand naar slachtoffers en roepen wij omstanders op hun ogen niet te sluiten voor huiselijk geweld, maar in actie te komen. Deze campagne zal naar verwachting in juni 2023 van start gaan.
Deelt u de mening dat in de aanpak van dit probleem daders ook dienen te worden betrokken, om herhaling te voorkomen maar ook om ervoor te zorgen dat schaamte en taboes worden doorbroken? Bent u bereid om naast het straffen van daders van geweld achter de voordeur deze groep extra aandacht te geven middels voorlichting, training of specialistische behandeling om recidive of voortzetting van gedrag te voorkomen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Het betrekken van plegers in de aanpak van geweld achter de voordeur is onderdeel van de integrale en systeemgerichte aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis zijn bouwstenen ontwikkeld voor regio’s voor de inzet van vrijwillige hulpverlening voor plegers. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 richten wij ons bij het versterken van de aanpak van gendergerelateerd geweld ook specifiek op plegers.
In het strafrechtelijk kader zijn verschillende gedragsinterventies die worden ingezet. De reclassering biedt voor plegers van partnergeweld de BORG-training aan en kan verwijzen naar ambulante of klinische forensische zorg. In de forensische zorg maakt systeemgerichte behandeling frequent en vaak zelfs bij voorkeur deel uit van de behandeling om de kans op herhaling ervan te verminderen.
Op 19 september 2022 ontving uw Kamer het onderzoeksrapport De effectiviteit van de BORG-training. Een vergelijkend recidiveonderzoek onder daders van partnergeweld 8. Op 24 april ontving u de beleidsreactie op dit rapport9.
Nederlanders in detentie in het buitenland |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU: Nederland moet beter omgaan met veroordeelde landgenoten in buitenland» van 6 februari 2023?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de Europese Commissie, dat de procedure voor strafoverdracht voor Nederlanders die in een ander EU-land zijn veroordeeld (hierna: WETS) als administratief moet worden beschouwd omdat de rechter hierin slechts een adviserende rol heeft en de Minister besluit?
In het kader van de Wets-procedure wordt mijn besluit over de erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke uitspraken genomen met inachtneming van het oordeel van een rechterlijke autoriteit (art 2:12 Wets). Dit oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is, zoals de Raad van de Europese Unie ook zelf in het evaluatierapport constateert, leidend. Overigens betreft het hier niet een evaluatierapport van de Europese Commissie maar van de Raad van de Europese Unie.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het evaluatierapport dat deze administratieve procedure onwenselijk is en onvoldoende rechtsbescherming biedt aan veroordeelden, en dat een rechter voortaan zou moeten beslissen over de strafoverdracht op grond van de WETS?
Mijn beleidsreactie op het evaluatierapport van de Raad van de Europese Unie zal ik uw Kamer voor het zomerreces doen toekomen. In die brief zal ik ingaan op de conclusies en aanbevelingen in het rapport.
Wel merk ik op dat de procedure van overdracht van veroordeelden op grond van de Wets in lijn is met het Kaderbesluit 2008/909/JBZ. Dat Kaderbesluit vereist niet dat een rechterlijke autoriteit maar een bevoegde autoriteit de beslissing over de strafoverdracht neemt.
Deelt u de conclusie van de EU dat WETS-procedures worden gevoerd zonder afdoende rechtsbescherming voor de veroordeelde? Kunt u uiteenzetten wat de rol van de veroordeelde is in de WETS-procedure, en op welke momenten aan de veroordeelde informatie wordt verstrekt over de inhoud en het verloop van de WETS-procedure?
De Raad van de Europese Unie concludeert niet dat de Wets-procedure wordt gevoerd zonder afdoende rechtsbescherming voor de veroordeelde. Daarbij ben ik van mening dat de rechtsbescherming van de veroordeelde is geborgd in het Nederlandse systeem. Voor het zomerreces zal ik uw Kamer een uitgebreider antwoord geven in mijn beleidsreactie op het evaluatierapport van de Raad van de Europese Unie.
Een strafoverdracht naar Nederland vindt alleen plaats als het buitenland daar om vraagt. De veroordeelde kan wel aangeven dat hij voor strafoverdracht in aanmerking wil komen. Daarnaast kan de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), al dan niet op verzoek van de veroordeelde, het buitenland vragen een verzoek tot strafoverdracht te doen. Het is vervolgens aan het buitenland om wel of geen verzoek te doen. De veroordeelde en/of zijn advocaat wordt over elke stap in de Wets-procedure schriftelijk geïnformeerd. Daarnaast kan de veroordeelde of zijn advocaat gedurende of na afloop van de procedure het dossier opvragen. Daarmee wordt aan de veroordeelde tijdens en achteraf inzage geboden over het verloop van de procedure. Tevens kan bij de overname van straffen uit het buitenland de veroordeelde en zijn advocaat inbreng leveren. Dit zal door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden betrokken in zijn oordeel. De veroordeelde kan na overname van de straf schriftelijk vragen om een heroverweging van het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Gedurende de hele procedure is IOS voor de veroordeelde telefonisch bereikbaar via een speciale informatielijn. De Raad van de Europese Unie prijst dit laatste overigens als een «best practice».
Kunt u uiteenzetten in hoeverre de conclusies uit het EU-rapport ook van toepassing zijn op de WOTS-procedure?
De conclusies van de Raad van de Europese Unie zijn niet van toepassing op de Wots-procedure. Het evaluatierapport heeft betrekking op de wijze waarop de Wets als implementatiewet gestand geeft aan Kaderbesluit 2008/909/JBZ. Het rechtsregime onder dat Kaderbesluit wijkt wezenlijk af van het regime onder de verschillende multilaterale en bilaterale verdragen over de overbrenging van gevonniste personen, waaraan uitvoering wordt gegeven door de Wots.
Kunt u toelichten hoe vaak een in het buitenland veroordeelde Nederlander, die niet aan de bindingstoets in de zin van de WOTS voldeed, toch naar Nederland is teruggekeerd na uitzitten van zijn detentie in het buitenland? Welke conclusie kunt u aan die cijfers verbinden?
Het is niet bekend of een gedetineerde terugkeert naar Nederland buiten het kader van een Wots-strafoverdracht. De betrokkene heeft dan immers zijn of haar straf volledig uitgezeten.
Bent u bereid om de bindingstoets te laten vervallen bij aanspraak op de WOTS voor een veroordeelde Nederlander, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had en na invrijheidstelling naar Nederland zal worden uitgezet, zoals al het geval is in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS)? In hoeverre is het relevant om te toetsen of een in het buitenland veroordeelde Nederlander binding heeft met Nederland om te kunnen beoordelen of de tenuitvoerlegging van de straf bijdraagt aan de re-integratie van de veroordeelde alhier, wanneer vaststaat dat de veroordeelde terugkeert naar Nederland, of wanneer bekend is dat de veroordeelde voornemens is om naar Nederland terug te keren? Onderschrijft u, in tegenstelling tot uw antwoord op vraag 11 in de beantwoording van eerdere vragen, de conclusie dat in dergelijke gevallen de bindingstoets in de zin van de WOTS een papieren werkelijkheid betreft?2
Ik ben niet bereid de bindingstoets te laten vervallen bij een verzoek tot Wots-overdracht van een veroordeelde Nederlander, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had en na invrijheidstelling naar Nederland zal worden uitgezet. Het Kaderbesluit 2008/909/JBZ schrijft voor dat, tenzij een weigeringsgrond van toepassing is, overname van de tenuitvoerlegging door Nederland verplicht is indien een veroordeelde Nederlander niet meer in Nederland woont, maar door de EU-lidstaat van veroordeling na invrijheidstelling naar Nederland zal worden uitgezet. Deze verplichting is in de Wets overgenomen. Er bestaat geen internationale verplichting om veroordeelden met de Nederlandse nationaliteit over te nemen, die na hun invrijheidstelling kunnen worden uitgezet naar Nederland vanuit landen buiten de EU. Ik hecht eraan om in die gevallen de mogelijkheid te behouden om overname van de tenuitvoerlegging van de straf te kunnen weigeren als het doel van strafoverdracht, het belang van resocialisatie, niet wordt gediend.3
De Wots en de Wets zijn penitentiaire instrumenten die kunnen worden ingezet ten behoeve van de re-integratie van de veroordeelde in het land waarmee hij of zij een wezenlijke relatie heeft. Een veroordeelde komt in aanmerking voor strafoverdracht als hij of zij de Nederlandse nationaliteit heeft of een vreemdeling (inclusief EU-burgers) is met een verblijfstitel, en deze niet verliest, en in Nederland zijn of haar vaste woon- of verblijfplaats heeft. Een Nederlandse veroordeelde die niet in Nederland woont en van wie onvoldoende gebleken is dat Nederland het land is waar hij of zij na afloop van zijn of haar detentie weer de draad zal oppakken, komt niet in aanmerking. Daarvan is sprake indien betrokkene zijn of haar banden met Nederland heeft verbroken door zijn of haar hoofdverblijf naar een ander land te verplaatsen en geen sociale banden met Nederland meer heeft. In een dergelijk geval is het resocialisatiebelang immers niet met een overbrenging gediend.4 De wens om naar Nederland terug te keren is slechts relevant als er aanwijzingen zijn dat betrokkene vóór zijn of haar buitenlandse detentie de mogelijkheid openhield om naar Nederland terug te keren. Een gesteld vertrek of een uitzetting naar Nederland vanuit het land van veroordeling (buiten de EU) na het uitzitten van een gevangenisstraf, betekent nog niet dat de betrokkene zijn leven ook daadwerkelijk in Nederland zal oppakken.
De bindingstoets is in het kader van de Wots geen papieren werkelijkheid. De gedachte achter de overbrenging van gevonniste personen is dat tenuitvoerlegging van een straf in het land waarvan de veroordeelde onderdaan is en/of woont en geworteld is, de kans op resocialisatie van de veroordeelde vergroot en het risico van recidive verkleint.
Kunt u uiteenzetten op basis van welke gronden afwijzend kan worden besloten op een verzoek om strafoverdracht in de WOTS-procedure?
Een verzoek tot Wots-strafoverdracht wordt afgewezen indien er geen verdrag bestaat tussen Nederland en het betreffende land. Een verzoek wordt ook afgewezen indien betrokkene een vreemdeling is zonder vaste woon of verblijfplaats in Nederland. Voor de volledige lijst van voorwaarden voor de overname van de tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke beslissingen in strafzaken verwijs ik naar de Wots, het Beleidskader voor de Wots-procedure5 en het toepasselijke verdrag (het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen of een bilateraal verdrag tussen Nederland en het betreffende land).6
Kunt u uiteenzetten wat de rol van de veroordeelde is in de WOTS-procedure, op welke momenten aan de veroordeelde informatie wordt verstrekt over de inhoud en het verloop van de WOTS-procedure, en welke inzage de veroordeelde heeft in de – voor de besluitvorming relevante – overwegingen?
In de Wots-voortzettingsprocedure wordt de veroordeelde en/of zijn advocaat over elke stap in de Wots-procedure schriftelijk geïnformeerd. Daarnaast kan de veroordeelde of zijn advocaat gedurende of na afloop van de procedure het dossier opvragen. Daarmee wordt aan de veroordeelde tijdens en achteraf inzage geboden over het verloop van de procedure. Tevens kan bij de overname van straffen uit het buitenland de veroordeelde en zijn advocaat inbreng leveren. Dit zal door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden worden betrokken in zijn oordeel. De veroordeelde kan na overname van de straf schriftelijk vragen om een heroverweging van het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Gedurende de hele procedure is de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voor de veroordeelde telefonisch bereikbaar via een speciale informatielijn.
In de Wots-omzettingsprocedure wordt de zaak voorgelegd aan de rechtbank. De veroordeelde kan tegen de uitspraak van de rechtbank cassatie instellen.
Kunt u uiteenzetten welke informatie in de WOTS-procedure wordt gepubliceerd?
De Dienst Justitiële Inrichtingen publiceert algemene informatie over de Wets- en Wots-procedures. Vanuit de rechtspraak worden uitspraken van de rechtbanken in het kader van Wots-omzettingsprocedure gepubliceerd. De oordelen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het kader van de Wets of Wots-voortzettingsprocedure worden niet gepubliceerd. De beslissing om rechterlijke uitspraken al dan niet te publiceren, is aan de onafhankelijke rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak hanteert selectiecriteria voor het publiek toegankelijk maken van uitspraken door middel van opname in een databank op de website www.rechtspraak.nl. Het gaat om uitspraken die maatschappelijk en/of juridisch in het bijzonder en op zichzelf staand relevant worden geacht.7 Zoals de Raad van de Europese Unie aangeeft wordt het oordeel van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vanwege het adviserende karakter niet gepubliceerd.
Hoe beoordeelt u, in het licht van het beginsel van openbaarheid van de rechtspraak, de transparantie van de WOTS-procedure?
Openbaarheid van de rechtspraak is een belangrijk uitgangspunt. De beslissing om rechterlijke uitspraken in een Wots-procedure al dan niet te publiceren, is aan de rechtspraak.
Kunt u toelichten hoeveel verzoeken om strafoverdracht er sinds 2019 zijn geweest op grond van de WOTS? Hoeveel van deze verzoeken hebben geleid tot een succesvolle overbrenging? Hoeveel aanvragen zijn door de Divisie Individuele Zaken, Internationale Overdracht Strafvonnissen (DIZ IOS) afgewezen, en kunt u aangeven wat de reden(en) was voor afwijzing, bijvoorbeeld onvoldoende binding of strafrestant?
In het kader van de Wots zijn er vanaf 2019 tot en met 2022 in totaal 110 verzoeken en 76 succesvolle strafoverdrachten geweest. Deze cijfers zijn echter niet één-op-één met elkaar te verbinden aangezien Wots-procedures meer dan één jaar kunnen duren en verzoeken uit bijvoorbeeld 2022 momenteel nog in behandeling zijn. Redenen voor afwijzing zijn over het algemeen onvoldoende strafrestant of binding met Nederland.
De reden tot afwijzing wordt per zaak geregistreerd. Deze informatie kan alleen uit het systeem worden gehaald door de zaken één voor één te bekijken. Dat is zeer arbeidsintensief en foutgevoelig, waardoor op dit moment geen betrouwbare cijfers kunnen worden gegeven.
Op welke wijze heeft de afgelopen vijf jaar (externe) toetsing – bijvoorbeeld door de Inspectie J&V – plaatsgevonden van het gehanteerde WOTS/WETS-beleid én de uitvoering van dit beleid op uw ministerie? Indien dit niet heeft plaatsgevonden, bent u bereid een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren? Welke autoriteit zou hiertoe bevoegd zijn? (Deze vragen hoeven niet noodzakelijkerwijs binnen de gebruikelijke termijn te worden beantwoord.)
In 2018 heeft DSP-groep in opdracht van het WODC een evaluatie uitgevoerd van de Wets vijf jaar na inwerkingtreding. In 2022 heeft de Raad van de Europese Unie een evaluatie uitgevoerd van de implementatie van Kaderbesluit 2008/909 middels de Wets. Er is geen recent onderzoek uitgevoerd naar het Wots beleid of uitvoering.
Ik heb op dit moment geen signalen dat het Wots-beleid of de uitvoering daarvan niet goed functioneert. Derhalve zie ik op dit moment geen aanleiding om een onderzoek te laten doen.
Voor wat betreft het proces kan de afdeling audit van DJI een onderzoek doen. Voor het overige zou het WODC onderzoek kunnen doen.
Het bericht 'Krakkemikkige boogbrug over het Julianakanaal wordt ineens niet meer vervangen: Itteren houdt zijn hart vast' |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht van De Limburger «Krakkemikkige boogbrug over het Julianakanaal wordt ineens niet meer vervangen: Itteren houdt zijn hart vast»1 en het bericht in hetzelfde medium «Lot krakkemikkige brug bij Itteren baart politiek zorgen: Kamervragen en Maastrichtse brandbrief naar Minister Harbers»2 en zou u op de belangrijkste bevindingen in deze nieuwsberichten willen reageren?
Ja. Zie de overige beantwoording voor mijn reactie.
Hoe beziet u het feit dat er eerder beloften en toezeggingen zijn gedaan over het vervangen van de brug en dat er nu wordt ingezet op renovatie vanwege de kosten?
Om onze infrastructuur ook in de toekomst veilig, betrouwbaar en voorspelbaar te laten zijn, staan we nu aan de vooravond van een aantal belangrijke keuzes, waarbij niet alles binnen de bestaande budgetten mogelijk zal zijn. Wanneer binnen een project het budget wordt overschreden, in het geval van brug Itteren met meer dan 100%, wordt er gekeken naar alternatieven die met het vastgestelde budget alsnog uitgevoerd kunnen worden. Een eventuele versobering van de oorspronkelijke scope kan onderdeel zijn van de alternatieven. In het geval van brug Itteren komt dit neer op renovatie in plaats van vervanging.
De oorspronkelijke scope, die in 2019 is vastgesteld, was vervanging en verhoging van de brug omdat de kosten hiervan op dat moment vergelijkbaar waren met renovatie. Door prijsontwikkelingen zijn de kosten voor vervanging echter meer dan 2x zo hoog geworden.
Daarnaast speelt er mogelijk een stikstofopgave bij vervanging. Alles overziend zijn hierdoor de eerder gemaakte afspraken met de gemeente Maastricht onhoudbaar gebleken. Dat betreur ik, maar het is noodzakelijk om de brug Itteren, met de beschikbare middelen, veilig en in functie te houden en de bereikbaarheid van Itteren te kunnen borgen.
Zou u middels een tijdlijn inzichtelijk willen maken welke inspanningen Rijkswaterstaat van plan is om te verrichten om zo «een goede en duurzame oplossing te vinden om de bereikbaarheid via de brug en de verkeersveiligheid ook voor de komende decennia op orde te krijgen»?
In het tweede kwartaal van 2023 zal Rijkswaterstaat in gesprek gaan met gemeente Maastricht, de dorpsraad Itteren en andere omgevingspartijen over de precieze invulling van de renovatie van brug Itteren. In deze gespreken zal het gaan over de verkeersveiligheid en bereikbaarheid tijdens en na de werkzaamheden.
Na inventarisatie van wensen en ideeën zullen een aantal scenario’s worden uitgewerkt en vergeleken alvorens de uitgangspunten en exacte scope voor de renovatie worden vastgesteld. Het streven is om dit medio volgend jaar (2024) afgerond te hebben. Vanaf dat moment zal er meer duidelijkheid zijn over de planning van de renovatiewerkzaamheden.
Welke maatschappelijke actoren zijn geïnformeerd over het besluit om niet tot vervanging maar tot renovatie over te gaan? Klopt het dat op 6 maart 2023 de Dorpsraad Itteren nog niet was geïnformeerd?
De gemeente Maastricht is op 1 november 2022 door Rijkswaterstaat ambtelijk op de hoogte gebracht over het besluit om niet tot vervanging maar tot renovatie over te gaan. De Dorpsraad Itteren is op 17 november 2022 tijdens een overleg mondeling op de hoogte gebracht van het besluit. Tijdens dit overleg is hen verteld dat zij een bewonersbrief kunnen verwachten, pas nadat de gemeente Maastricht bestuurlijk op de hoogte is gesteld. Dat is gebeurd op 18 januari, middels een gesprek met de wethouder. Het college van B&W is vervolgens op 2 maart j.l. middels een formeel schrijven op de hoogte gesteld.
Op 10 maart is een brief gestuurd aan de inwoners van het dorp Itteren namens de gemeente Maastricht en Rijkswaterstaat, waarin het besluit wordt toegelicht. Daarin wordt ook aangegeven dat Rijkswaterstaat en de gemeente Maastricht met elkaar in gesprek blijven.
Hoe beziet u de gevolgen van de keuze voor renovatie met betrekking tot omfietsen van scholieren, vrachtwagens door de dorpskern tijdens de renovatie en geluidsoverlast tijdens en na de renovatie?
Zoals bij vraag 3 reeds aangegeven zijn de verkeersveiligheid en bereikbaarheid tijdens de werkzaamheden belangrijke aandachtspunten. Daarom zal Rijkswaterstaat in gesprek blijven met omgevingspartijen om alle ideeën en suggesties op te halen en, waar mogelijk, mee te nemen in de definitieve scope voor de renovatie. Aan de andere kant zijn tijdens werkzaamheden overlast en hinder nooit helemaal uit te sluiten zijn.
Na de renovatie zal de brug zijn voorzien van een geheel nieuw wegdek. De geluidsoverlast zal hiermee verminderen ten opzichte van de huidige situatie, omdat het nieuwe wegdek minder geluid produceert dan het huidige wegdek met daarop de stalen ontlastconstructie.
Wat is de redenering om niet te kiezen voor verhoging van de brug, waardoor vierlaags containervervoer van en naar Luik mogelijk zou worden?
In antwoord 2 is toegelicht is dat vervangen en daarmee verhogen van de brug niet kan worden gerealiseerd binnen het beschikbare budget. Het verhogen van de brug tijdens de renovatie is technisch mogelijk maar maakt de renovatie wel significant duurder. Daarnaast is het zo dat het merendeel van de bruggen over het Julianakanaal ten zuiden van Barge Terminal Born niet geschikt is voor vierlaags containervaart. Daarbij zitten een aantal omvangrijke knelpunten zoals sluis Born en de Scharbergerbrug (die deels eigendom is van de Vlaamse overheid). Het hangt dus niet alleen af van brug Itteren of er vierlaags containervaart mogelijk is op het Julianakanaal.
Welke afspraken bestaan er over de platen op de brug? Klopt het dat deze er maximaal vijf jaar zullen liggen en op welke datum liggen deze platen er vijf jaar?
In de zomer van 2019 is de bestaande ontlastconstructie vernieuwd en robuuster uitgevoerd met stalen platen. De destijds beoogde levensduur is 5 jaar. Op basis van de meest recente periodieke inspectieresultaten en de hoeveelheid uitgevoerde reparaties, lijkt de ontlastconstructie tenminste de beoogde levensduur (zomer 2024) te halen. Tegen die tijd is er, conform de huidige planning, zicht op de uitgangspunten en exacte scope voor de renovatie. Pas vanaf dat moment is er meer duidelijkheid over de planning van de vervolgwerkzaamheden.
Waarom wordt de brug driemaandelijks afgesloten en geïnspecteerd? Wat zegt dit over de veiligheid?
Veiligheid staat voorop. Om die reden wordt eens per 4 maanden de ontlastconstructie geïnspecteerd. Tijdens deze inspectie wordt ook klein onderhoud gepleegd aan de ontlastconstructie en de barriers. Met dit klein onderhoud (bijv. het aandraaien van loszittende bouten) voorkomt Rijkswaterstaat dat stalen platen geluidsoverlast veroorzaken. Dit klein onderhoud zorgt er ook voor dat de stalen ontlastconstructie de beoogde levensduur haalt.
Parallel wordt de gehele brug Itteren ook periodiek geïnspecteerd (laatste inspectie eind 2022) om de constructieve veiligheid van de brug te monitoren en te borgen. Uit de inspecties is tot nu toe niet gebleken dat de constructieve veiligheid van brug Itteren op korte termijn in het geding is.
Zou u in kaart willen brengen welke gevolgen de keuze voor renovatie heeft voor de ontwikkeling van de scheepvaart op korte en lange termijn?
De renovatie van de brug heeft geen effect voor de ontwikkeling van de scheepvaart op korte termijn en lange termijn. Zie ook antwoord 6.
Voor de lange termijn is het mogelijk de bestaande brug alsnog te verhogen op het moment dat alle andere knelpunten tav doorvaarthoogte voor vierlaags containervaart op de corridor zijn opgelost.
Zou u op elk van de argumenten in de brandbrief van de twaalf fracties in de gemeenteraad van Maastricht afzonderlijk in willen gaan?
De punten zijn afzonderlijk benoemd in deze beantwoording.
Hoe beziet u het feit dat twaalf raadsfracties in Maastricht de gang van zaken «zeer teleurstellend» vinden? Wat zegt dit in uw ogen over het opereren van Rijkswaterstaat en de benodigde samenwerking en communicatie met maatschappelijke actoren zoals de Dorpsraad Itteren?
Het is begrijpelijk dat de raadsfracties hun teleurstelling uiten. De teleurstelling verwijst naar het afwijken van het eerdere plan om de brug te vervangen vanwege het besluit geen extra budget toe te kennen aan dit project. In antwoord 2 staan de beweegredenen om te kiezen voor een renovatie. Antwoord 4 licht toe hoe de communicatie tussen Rijkswaterstaat en de maatschappelijke actoren verloopt.
Deelt u de opvatting dat als hier inderdaad uit uitsluitend kostenoverwegingen gekozen wordt voor renovatie, in plaats van voor vervanging, rendementsdenken lijkt te prevaleren boven ontsluiting en bereikbaarheid in de regio?
Nee, zoals in antwoord 2 aangegeven is destijds in 2019 gekozen voor vervanging en verhoging omdat de kosten daarvoor vergelijkbaar waren met die voor renovatie. Nu de kosten voor vervanging meer dan verdubbeld zijn, is alsnog gekozen voor renovatie. Daarnaast is er mogelijk een stikstofopgave bij vervanging.
Dit sluit ontsluiting en bereikbaarheid van de regio niet uit. In het tweede kwartaal van 2023 zal Rijkswaterstaat in gesprek gaan met gemeente Maastricht, de dorpsraad Itteren en andere omgevingspartijen over de precieze invulling van de renovatie van brug Itteren. In deze gespreken zal het gaan over de verkeersveiligheid en bereikbaarheid tijdens en na de werkzaamheden.
Bedrijfsmatige houders van dieren die telkens opnieuw dieren mishandelen of verwaarlozen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Verwaarloosde honden bij fokker in Deurne: «Verwondingen en schurftmijt»»?1
Ja.
Wat vindt u van de wijze waarop honden bij de malafide fokker in Deurne worden gehouden en gefokt, zoals omschreven door de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)?
Dat vind ik treurig en niet acceptabel. Dieren moeten op een verantwoorde wijze worden gefokt en gehouden en een goede verzorging en medische zorg krijgen. Het is een ernstige zaak wanneer een fokker hierin tekortschiet.
Kunt u bevestigen dat door de LID 21 honden in beslag zijn genomen, maar nog zo’n tachtig andere honden nog steeds zijn achtergelaten bij deze fokker, ondanks dat de gezondheid, verzorging en huisvesting van deze honden slecht zijn? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik kan bevestigen dat de LID op 24 februari jl. in samenwerking met de politie en in opdracht van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), 21 honden bij een houder in de gemeente Deurne in bewaring heeft genomen. Het in bewaring nemen van dieren is een uiterst middel dat ingezet wordt wanneer herstel ter plaatse voor het dier niet mogelijk wordt geacht. Dat was voor deze honden het geval.
Het klopt dat niet alle honden van deze houder in bewaring zijn genomen en dat er nog 80 honden bij hem zijn gebleven. De gezondheid en het welzijn van deze honden, was minder acuut in gevaar. Uiteraard ben ik van mening dat ook het welzijn van deze honden gewaarborgd moet zijn. Daarvoor is noodzakelijk dat er op de locatie verbeteringen gerealiseerd worden. Om dat af te dwingen zijn bestuurlijke herstelmaatregelen opgelegd. Dat betekent dat de houder de kans krijgt om de overtredingen zelf te herstellen zoals het verbeteren van de huisvesting en de overige omstandigheden die invloed hebben op het welzijn van de honden. Mocht hij dit niet binnen de gestelde termijn doen, dan zal dit door de LID gedaan worden (op kosten van de houder).
Hoe vaak en wanneer hebben de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de LID en de (dieren)politie controles uitgevoerd bij deze fokker? Zijn er bij deze controles misstanden geconstateerd? Zo ja, welke?
Allereerst moet ik benadrukken dat ik niet kan ingaan op de details van individuele zaken. Ik kan u wel het volgende melden.
Eind 2022 is er bij meldpunt 144 een melding gedaan over deze fokker, die is besproken in de taskforce hondenhandel. De politie en de LID hebben deze melding gezamenlijk opgepakt en inspecties uitgevoerd. Bij deze inspecties zijn misstanden geconstateerd. De politie heeft naar aanleiding van de aangetroffen situatie een strafrechtelijk dossier opgemaakt.
Bij de LID zijn in het verleden andere dossiers aangemaakt die betrekking hebben op deze bedrijfsmatige houder. In het geval misstanden worden aangetroffen, stuurt de LID de rapporten met bevindingen naar RVO, waarna eventueel een maatregel opgelegd kan worden.
De NVWA heeft geen controles uitgevoerd bij deze fokker.
Klopt het dat deze malafide fokker in het verleden andere fokkerijen in Nederland heeft gehad en dat hij na eerdere procedures simpelweg in andere gemeenten opnieuw kon beginnen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van de eerdere locaties waar deze fokker actief is geweest en de misstanden die per locatie zijn geconstateerd?
Volgens de gegevens van de LID is deze fokker in het verleden in ieder geval bedrijfsmatig actief geweest in de gemeenten Veldhoven, Overbetuwe en Stein. Hier liepen eerder bestuursrechtelijke en strafrechtelijke trajecten. Ik kan niet ingaan op de details van deze casussen.
Deelt u de zorgen van de dierenkliniek in Someren dat een malafide fokker vaak enige tijd nadat dieren wegens verwaarlozing zijn weggehaald opnieuw begint met fokken, omdat het lastig is om zo iemand een fokverbod op te leggen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?2
Die zorgen vind ik volstrekt begrijpelijk. Het is heel zorgwekkend als een malafide fokker keer op keer dieren verwaarloost en deze die handelwijze na sanctionering op andere locaties weer kan voortzetten. Zo’n fokker moet stevig aangepakt kunnen worden. Ik ben dan ook blij dat met het wetsvoorstel Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing het instrumentarium voor de aanpak van dit soort fokkers wordt uitgebreid en aangescherpt. Dit wetsvoorstel biedt ook meer mogelijkheden voor handhavende instanties om herhaalde verwaarlozing van dieren aan te pakken en te voorkomen. Het wordt op korte termijn in de Tweede Kamer behandeld.
Bent u van mening dat de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing het voor handhavende instanties makkelijker maakt om op te treden tegen malafide fokkers, zoals die in Deurne? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit wetsvoorstel bevat nieuwe, naar verwachting effectieve instrumenten om (illegale) puppyhandel aan te pakken. Ten eerste zal een bedrijf, inrichting of locatie bij schending van het welzijn van dieren tijdelijk geschorst of gesloten kunnen worden. Nu kan dat op basis van artikel 5.12 van de Wet dieren enkel wanneer een bedrijf, inrichting of locatie de gezondheid van mens of dier in gevaar brengt. Ten tweede kan door de strafrechter straks een houdverbod als zelfstandige maatregel worden opgelegd. Dit zelfstandige dierenhoudverbod kan in meer situaties en voor een fors langere duur worden toegepast (in het geval van recidive maximaal 20 jaar) dan thans mogelijk is. Bovendien kunnen (alle) aangetroffen dieren door het strafbaar stellen van de overtreding van het houdverbod direct in beslag genomen worden op het moment dat betrokkene een opgelegd zelfstandig houdverbod overtreedt, ook als geen sprake is is van mishandeling of verwaarlozing van de gehouden dieren.
Wanneer verwacht u de Kamer te kunnen informeren over het onderzoek naar het toevoegen van het schorsen en stilleggen van de bedrijfsvoering van bedrijfsmatige houders van dieren aan het handhavingsinstrumentarium van de NVWA? Bent u voornemens om de resultaten van dit onderzoek ook te betrekken bij de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing?
Met het genoemde wetsvoorstel wordt het toepassingsbereik van artikel 5.12 van de Wet dieren uitgebreid door toevoeging van «het welzijn van het dier» als reden om maatregelen te kunnen treffen. Wanneer dan het dierenwelzijn wordt geschaad – bijvoorbeeld door slechte verzorging – kan op grond van dat wetsartikel worden overgegaan tot geheel of gedeeltelijke sluiting van het bedrijf. Bij de implementatie van deze uitgebreide maatregel uit het wetsvoorstel, bezie ik samen met de NVWA wat de mogelijkheden zijn om dit instrument zo effectief en breed mogelijk in te zetten, zodat bij (herhaalde) misstanden bij fokkerijen te allen tijde direct een einde gemaakt kan worden aan de onveilige omgeving voor alle aanwezige dieren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden, nog vóór de plenaire behandeling van de Wet aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing?
Ja.
Het bericht ‘Aruba: in cassatie tegen homohuwelijk’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aruba: in cassatie tegen homohuwelijk» en het ingezonden artikel «Hoe was het standpunt van de Nederlandse Antillen en daarna Curaçao en Sint-Maarten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het voor de Caribische landen van het Koninkrijk een volstrekt legitiem middel is om in cassatie te gaan tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie indien zij van mening zijn dat inbreuk is gemaakt op hun autonome bevoegdheden op grond van het Statuut?
Het is inderdaad voor de Caribische landen van het Koninkrijk een volstrekt legitiem middel om in cassatie te gaan tegen uitspraken van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie. Overigens kan ik mij niet zo goed vinden in het beeld dat de cassatieklacht van Aruba gerelateerd is aan een inbreuk op de autonomie van Aruba zoals gewaarborgd door het Statuut. De betreffende klacht heeft immers geen betrekking op een handeling door een orgaan van het Koninkrijk of van Nederland, maar ziet op de relatie tussen de Arubaanse politieke staatsmachten en de Arubaanse rechter. Het betreft dus in de kern een vraagstuk van interne machtenscheiding en niet van de autonomie van Aruba binnen het Koninkrijk.
Deelt u de opvatting dat de keuzes over belangrijke vragen als de invulling van het familierecht onder het Statuut primair behoren tot het primaat van de democratie binnen de landen van het Koninkrijk en dat de rechter niet op de stoel van de politiek mag gaan zitten?
De regeling van het familierecht behoort onder het Statuut tot de autonomie van de landen binnen het Koninkrijk. Wie dat recht tot stand brengt en op welke manier daar invulling wordt gegeven, is, conform datzelfde beginsel van autonomie, primair aan elk van de landen zelf om te bepalen. Het Statuut schrijft voor de landen geen specifieke constitutionele ordening voor. Het primaat van de democratie en de politiek ten aanzien van keuzes rond burgerrechtelijke vraagstukken vormt in alle vier de landen evenwel een belangrijk uitgangspunt. De rechter neemt in de landen rondom dergelijke kwesties traditioneel een terughoudende plaats in en waakt ervoor om plaats te nemen op de stoel van de politieke staatsmachten. Evengoed wordt door de rechter in alle vier de landen aangenomen dat hij beschikt over een rechtsvormende taak (vgl. r.o. 2.61 van het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof in de Arubaanse zaak over het homohuwelijk). Anders dan de Grondwet in Nederland, staan de staatsregelingen in de Caribische landen het de rechter bovendien toe om landsverordeningen te toetsen aan grondrechten uit de staatsregeling. Het was een dergelijke grondwettigheidstoetsing die resulteerde in het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof waartegen door de Arubaanse regering cassatie is ingesteld.
Deelt u de constatering dat het Gemeenschappelijk Hof van Justitie anders dan het Hof van Justitie van de Europese Unie geen opdracht heeft om een harmoniserende uitleg toe te passen die leidt tot steeds uniformere wetgeving in de landen van het Koninkrijk? Zo nee, op welke literatuur en jurisprudentie baseert u uw opvatting?
Nee, die constatering deel ik niet zonder meer. Op grond van artikel 39, eerste lid, Statuut wordt het burgerlijk recht, waarvan het familierecht deel uitmaakt, in de vier landen van het Koninkrijk zoveel mogelijk op overeenkomstige wijze geregeld. Dit uitgangspunt, dat ook wel bekend staat als het concordantiebeginsel, heeft als complement dat ook in de rechtspraak wordt gestreefd naar harmonisatie van (uitleg van) regels. Hierbij is een bijzondere rol weggelegd voor de Hoge Raad, die voor alle entiteiten van het Caribische deel van het Koninkrijk als cassatierechter is aangewezen (Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba). Ook een lagere rechter als het Gemeenschappelijk Hof kan zich geroepen voelen om op een terrein dat in artikel 39 Statuut wordt genoemd de rechtseenheid te bevorderen. Dit alles doet niet af aan de vrijheid van de landen om op deze terreinen verschillende wetgevende keuzes te maken. Het concordantiebeginsel brengt hier geen verandering in, zeker niet daar waar verschillende maatschappelijke opvattingen over een onderwerp leven (zie HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ6095, NJ 2014/50, waarnaar in r.o. 2.5 van het onderhavige vonnis wordt verwezen). Het was dan ook niet het concordantiebeginsel dat het Gemeenschappelijk Hof ertoe bracht te besluiten het huwelijk in Aruba open te stellen voor personen van gelijk geslacht, maar het discriminatieverbod in de Arubaanse staatsregeling. Bij de toetsing aan dat discriminatieverbod hanteerde het Gemeenschappelijk Hof als inspiratiebron de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (r.o. 2.35–2.39) maar bijvoorbeeld ook de jurisprudentie van het Constitutionele Hof van Zuid Afrika en het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten (r.o. 2.44–2.45).
Erkent u dat er volgens het internationaal recht momenteel geen recht bestaat voor paren van gelijk geslacht om te trouwen? Ziet u het op grond van het Statuut ook als uw verantwoordelijkheid om de vrijheid te verdedigen van de landen van het Koninkrijk om zich te houden aan de ondergrens van het internationaal recht zolang het Statuut zelf geen nadere voorschriften geeft inzake het familierecht en discriminatie?
Het is mij bekend dat er volgens het internationaal recht momenteel geen recht voor paren van gelijk geslacht bestaat om te trouwen. De ondergrens die in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens wordt aangehouden, is dat partijen bij het EVRM verplicht zijn te voorzien in een vorm van geregistreerd partnerschap voor zulke paren. Welke precieze maatstaf van internationaal recht in een land wordt aangelegd is in eerste instantie aan de landen zelf, in het samenspel van staatsmachten, om te bepalen. Een verantwoordelijkheid voor mij, als onderdeel van de Koninkrijksregering, komt pas in beeld als een land door een ondergrens van het internationale recht zakt en de waarborgfunctie aan de orde is. Van zo’n situatie is echter in casu geen sprake. Eerder is het omgekeerde het geval en staat de vraag centraal of de autoriteiten van een land verdergaande rechtsbescherming mogen bieden dan het internationale recht vereist (vgl. r.o. 2.26–2.28). Als gezegd biedt het Gemeenschappelijk Hof deze verdergaande rechtsbescherming niet op basis van het internationale recht (lees: EVRM en IVBPR) maar op basis van het eigen Arubaanse constitutionele recht.
Bent u ook van mening dat Nederland op dit moment respect past voor het primaat van de democratie in de landen van het Koninkrijk, zeker gezien het feit dat voorstellen in ontwikkeling zijn waarover de parlementen in deze landen zich kan uitspreken? Kunt u zich voorstellen dat de druk vanuit Nederland om Nederlandse wetgeving over te nemen in de Caribische landen door velen ervaren kan worden als ideologisch kolonialisme?
Respect voor het primaat van de democratie in de Caribische landen staat bij mij altijd hoog in het vaandel. Zou er vanuit Nederland druk worden uitgeoefend op de parlementen van deze landen om Nederlandse wettelijke bepalingen in hun eigen wetgeving over te nemen, dan zou ik dat dan ook afkeuren. Dat wil niet zeggen dat Nederlandse bewindspersonen of Kamerleden in hun contacten met bestuurders en parlementariërs uit Aruba, Curaçao en Sint Maarten geen aandacht kunnen vragen voor onderwerpen die door hen van belang worden geacht. Beschouw in deze zin bijvoorbeeld de dialoog die ik, in het kader van een toezegging aan het Eerste Kamerlid Dittrich (D66), in verschillende overleggen met de landen over het homohuwelijk voer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 1327, p. 2).
Hoe geeft u zich rekenschap van het feit dat de wens tot invoering van een homohuwelijk in de Caribische landen bij velen op grote bezwaren stuit? Bent u voornemens en bereid om in het kader van de dialoog over de mogelijkheid van een homohuwelijk ook in contact te treden met vertegenwoordigers van lokale gemeenschappen die deze bezwaren hebben, waaronder kerken?
Het zou mij niet passen om te reflecteren op de vraag wat het draagvlak voor een rechterlijke uitspraak is onder de bevolking van een Caribisch land. In hoeverre zulk draagvlak bepalend is voor de beantwoording van een rechtsvraag, is in eerste instantie aan de rechter zelf om te bepalen (vgl. r.o. 2.54). Verder zie ik het als een kwestie om te worden besproken in het publieke debat in de Caribische landen. Mocht aan mij worden gevraagd om in het kader van dialoog met vertegenwoordigers van lokale gemeenschappen, zoals kerken, over het homohuwelijk in gesprek te gaan, dan ben ik daartoe zeker bereid.
Loondemping bij toename van het aantal vrouwen in beroepsgroepen |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «In een vrouwenberoep ga je niet rijk worden»?1
Ja, hier ben ik mee bekend.
Hoe kijkt u aan tegen de bevinding dat vrouwelijke rechters en officieren van justitie bij de start van hun opleiding 7,7% minder verdienen dan mannen? Deelt u de mening dat dit onacceptabel is, des te meer gezien de voorbeeldfunctie van overheidsinstanties?
Ik ben bekend met het onderzoek waaruit blijkt dat vrouwelijke rechters en officieren van justitie bij de start van de opleiding gemiddeld 7.7% minder verdienen dan mannen2. Dit is het ongecorrigeerde verschil. Wanneer voor verschillende factoren wordt gecorrigeerd waarvan bekend is dat deze samenhangen met beloning, zoals werkervaring, de werkgever en arbeidsduur (fulltime of parttime), blijft er bij de start van de opleiding een loonverschil over van gemiddeld 3.5% in het voordeel van mannen. Dit is ongewenst en dient te worden tegengegaan. Uit het onderzoek blijkt verder dat wanneer rechters en officieren eenmaal benoemd zijn, er geen sprake meer is van een significant beloningsverschil tussen vrouwen en mannen. Er wordt dan niet langer een relatie gevonden tussen het salaris en het geslacht van de medewerker. Tussentijds, of bij benoeming worden deze beloningsverschillen gecorrigeerd.3
Ik vind het belangrijk dat vrouwen en mannen gelijk verdienen voor gelijkwaardig werk. Gelijkheid voor vrouwen en mannen op de arbeidsmarkt is als belangrijk aandachtspunt opgenomen in het coalitieakkoord. Situaties waarin sprake is van ongelijke behandeling voor gelijk werk, vind ik onacceptabel en zijn discriminerend. Dit is bij wet verboden.
Vanuit die opgave en ambitie werk ik dan ook aan het tegengaan van de loonverschillen tussen vrouwen en mannen in Nederland, zowel in het bedrijfsleven als bij de overheid. De Europese richtlijn loontransparantie die recent is aangenomen, kan hieraan bijdragen. Ik werk aan een spoedige implementatie hiervan in de Nederlandse wet- en regelgeving. Tijdens de onderhandelingen heeft Nederland dit richtlijnvoorstel steeds gesteund en ik zie de invoering hiervan als belangrijke stap om te komen tot gelijke beloning voor vrouwen en mannen. Met de invoering van deze richtlijn worden werkgevers verplicht om transparanter te zijn over loonverschillen tussen vrouwen en mannen. Zo krijgen organisaties met meer dan 100 werknemers de verplichting om over loonverschillen tussen vrouwen en mannen te rapporteren. Deze transparantie kan bijdragen aan het tegengaan van loonverschillen en zie ik daarom als een belangrijke stap in het bevorderen van gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd hebben werkgevers een belangrijke verantwoordelijkheid om loonverschillen tussen vrouwen en mannen tegen te gaan. Afspraken over loon vinden plaats tussen werkgever en werknemer en binnen die afspraken is geen plek voor discriminatie.
Bent u bekend met het in het artikel omschreven fenomeen dat een toename van het aantal vrouwen in een beroep de lonen dempt voor zowel mannen als vrouwen in die sector, de zogeheten wet van Sullerot? Deelt u de visie dat het onacceptabel is dat beroepen inboeten aan aanzien en loon wanneer meer vrouwen dit beroep uitoefenen? Waarom wel/niet?
Ik ben bekend met het fenomeen zoals beschreven door sociologe Evelyne Sullerot, waarbij wordt beredeneerd dat een negatief verband bestaat tussen het percentage vrouwen dat werkzaam is in een specifieke beroepsgroep en de status van die beroepsgroep. De Universiteit van Maastricht heeft onderzoek gedaan naar het verband tussen het aandeel vrouwen binnen een beroep en de verschillen in beloning zowel tussen als binnen de beroepen in Nederland4. De onderzoekers concluderen dat verschillen in beloning tussen mannelijke en vrouwelijke beroepen in Nederland wijzen in de richting van devaluatie. Dit betekent dat naarmate het aandeel vrouwen in een beroep groter is, het gemiddelde loon lager wordt. De onderzoekers wijzen erop dat dit mogelijk op genderdiscriminatie duidt.
Ik deel de visie dat het aandeel vrouwen of mannen in een bepaalde beroepsgroep niet ter zake zou mogen doen en dat dit geen invloed zou mogen hebben op aanzien en loon van een specifieke beroepsgroep of sector.
Er zijn op basis van de literatuur verschillende factoren die de relatie tussen het aandeel vrouwen in een beroepsgroep en de beloning kunnen verklaren. Zo zou de toename van het arbeidsaanbod een verklarende factor kunnen zijn. Dit wordt bevestigd door Amerikaans onderzoek waaruit blijkt dat in beroepen waar relatief veel vrouwen zijn bijgekomen, het salaris daalde in vergelijking tot beroepen waar de beroepsbevolking minder veranderde.5 Een andere verklaring die wordt aangedragen is dat vrouwen om verschillende redenen minder verdienen dan mannen. Bijvoorbeeld vanwege verschillen in opleidingsniveau, functieniveau, arbeidsduur of werkervaring. Uit onderzoek van het CBS volgt dat nog steeds sprake is van een loonverschil tussen vrouwen en mannen, ook als gecorrigeerd wordt voor achtergrondfactoren waarvan bekend is dat deze sterk samenhangen met beloning.6 Echter, achtergrondfactoren, zoals minder gewerkte uren, taken, verantwoordelijkheden en/of werkervaring kunnen ook een gevolg zijn van ongelijke loopbaankansen. Het kabinet ziet ook ongelijke loopbaankansen als een probleem. Als laatste zijn er ook andere factoren die invloed hebben op de loonontwikkeling in een sector zoals de conjunctuur en de productiviteit.
Herkent u de in het artikel geformuleerde constatering dat dit fenomeen ook optreedt voor huisartsen en leerkrachten? Zo ja, zijn er cijfers beschikbaar die een beeld geven van het probleem in deze beroepsgroepen?
Hier zijn, voor zover mij bekend, geen cijfers over beschikbaar.
In welke andere «gefeminiseerde» sectoren heeft naar uw weten loondemping opgetreden? Zijn er cijfers beschikbaar die een beeld geven van het probleem in deze beroepsgroepen?
Loondemping betekent dat de reële loonontwikkeling in een bepaalde sector of beroepsgroep afzwakt of tot stilstand komt. Zoals hierboven aangegeven zijn er bij mijn weten geen lange tijdsreeksen over beloning beschikbaar voor specifieke beroepsgroepen. Wel is er data beschikbaar over de loonontwikkeling in de «gefeminiseerde» sectoren onderwijs en zorg van de afgelopen 25 jaar. Voor zowel de zorg- als de onderwijssector geldt dat de loonontwikkeling de afgelopen 25 jaar gemiddeld genomen marktconform is geweest en daar zelfs iets boven ligt. De loonontwikkeling gaat over de groei van de lonen, niet over het loonniveau (de hoogte van het loon). Daarbij moet opgemerkt worden dat het aandeel vrouwen in de zorg 25 jaar geleden ook al zeer hoog was en dit aandeel de afgelopen 25 jaar minder hard is toegenomen dan het aandeel vrouwen in de totale economie. In het onderwijs is het aandeel vrouwen de afgelopen 25 jaar wel wat harder toegenomen dan gemiddeld in de economie, maar dit heeft niet tot loondemping geleid. In die zin was er op sectorniveau in de zorg en het onderwijs dus geen sprake van het fenomeen zoals omschreven in de wet van Sullerot. Het onderzoek van de Universiteit van Maastricht kijkt naar de periode van 2013–2018 en geeft geen specifieke cijfers over mogelijke loondemping voor verschillende beroepsgroepen.
Tegelijkertijd kaart het Maastrichtse onderzoek een reëel probleem aan waarbij genderdiscriminatie een mogelijke verklaring is voor loondevaluatie van beroepen. De onderzoekers laten daarbij zien dat er aanwijzingen zijn dat dit niet komt door een verschil in beroepsgerichte vaardigheden. Dit duidt er dus op dat de status van en perceptie over de werkende vrouw een belangrijke determinant kan zijn voor het lagere salaris in een «vrouwenberoep» ten opzichte van in een «mannenberoep».
Indien onbekend is in welke andere sectoren dit fenomeen speelt, deelt u het standpunt dat het van belang is dit in kaart te brengen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zet in op gendergelijkheid op de arbeidsmarkt, waar gelijke beloning ook onderdeel van is. Aanvullend onderzoek naar loondemping kan meer inzicht geven in of in en welke mate dit fenomeen voor verschillende sectoren en beroepen een rol speelt.
Tegelijkertijd lijkt het lastig om causale verbanden te leggen in dergelijk onderzoek. De onderzoekers uit Maastricht hebben weliswaar aanwijzingen dat sprake kan zijn van genderdiscriminatie, maar hier zijn geen harde conclusies aan te verbinden. Aanvullend onderzoek, waarbij naar andere beroepsgroepen en sectoren wordt gekeken zal tegen vergelijkbare methodologische uitdagingen aanlopen, vooral op het gebied van het aantonen van causaliteit en de beschikbaarheid van langetermijndata.
Tegen deze achtergrond wil ik verkennen of het doen van nader onderzoek naar loondemping methodologisch uitvoerbaar is en behulpzaam kan zijn in het verder verbeteren van de gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. Het streven is uw Kamer hierover in de voortgangsrapportage Arbeidsmarktdiscriminatie, die ik na de zomer met uw Kamer zal delen, te informeren.
Deelt u de analyse dat de wet van Sullerot erop duidt dat vooroordelen nog altijd hardnekkig zijn in de maatschappij en dat vooroordelen sturend zijn bij hoe beroepen beoordeeld wordt? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe verklaart u dan het in het artikel omschreven fenomeen?
Ik kan op basis van de beschikbare gegevens niet eenduidig afleiden dat vooroordelen sturend zijn bij hoe beroepen worden beoordeeld, of dat hier andere factoren een rol bij spelen. Tegelijkertijd spelen vooroordelen tot mijn spijt op de arbeidsmarkt nog steeds een rol. Ik vind het dan ook belangrijk te werken aan het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van vrouwen en het verkleinen van de loonkloof. Dit is ook onderdeel van het emancipatiebeleid van dit kabinet.7
Welke maatregelen neemt dit kabinet om te voorkomen dat in de toekomst loondemping optreedt in sectoren waar nu meer vrouwen instromen?
Om te voorkomen dat er in de toekomst loondemping optreedt in sectoren waar nu meer vrouwen instromen, is het van groot belang dat de status van en perceptie over de werkende vrouw verandert. Om die reden werkt het kabinet aan het doorbreken van genderstereotypering, onder andere in loopbaanontwikkeling en bij de beroepskeuze. Ook wordt ingezet op het vergroten van genderdiversiteit in de top van de private en (semi)publieke sector. 8 Hier ligt ook een belangrijke verantwoordelijkheid voor werkgevers die met het aanstellen van meer vrouwelijk leiderschap de norm kunnen doorbreken en kunnen bijdragen aan de status van en perceptie over de werkende vrouw.
Het kabinet neemt daarnaast diverse andere maatregelen om de arbeidsmarktpositie van vrouwen te verbeteren en de loonkloof tussen vrouwen en mannen te doen afnemen. Zoals ook hierboven benoemd, wordt gewerkt aan het vergroten van transparantie over beloningen, door de voorbereiding van de Nederlandse implementatie van het Europese richtlijnvoorstel over loontransparantie. Verder zijn diverse andere maatregelen genomen door het kabinet om te werken aan gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. Zo is het betaald ouderschapsverlof met een verhoogd uitkeringspercentage van 70 procent ingevoerd. Zoals in november met uw Kamer gedeeld, start het kabinet een maatschappelijke dialoog over gendergelijkheid op de arbeidsmarkt en de sociale normen over de rollen van vrouwen en mannen die van invloed zijn op het arbeidsmarktgedrag.9
vrouwenberoep ga je niet rijk worden (fd.nl)).
Een meldplicht bij stadionverboden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat de man die bij de Europa League wedstrijd PSV-Sevilla op 23 februari jl. Sevilla-keeper Marko Dmitrovic aanviel een stadionverbod had?1
Ja.
Onder welke criteria wordt besloten om bij stadionverboden ook een meldplicht op te leggen? Ligt deze eindverantwoordelijkheid uitsluitend bij de burgemeester of worden betreffende voetbalclubs ook betrokken?
Een civielrechtelijk stadionverbod kan worden opgelegd door een voetbalorganisatie (voor het eigen stadion) of de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). Ook de strafrechter kan een stadionverbod opleggen. Een meldplicht kan zowel door de officier van justitie, de strafrechter als de burgemeester worden opgelegd. Als de meldplicht wordt opgelegd, dan wordt deze goed nagekomen.
De officier van justitie kan bij ernstige bezwaren jegens de verdachte én verdenking van een strafbaar feit een meldplicht opleggen. De strafrechter kan een meldplicht opleggen bij een rechtelijke uitspraak; een (on)voorwaardelijke (taak)straf en als maatregel ter beveiliging van de maatschappij of voorkomen van strafbare feiten.
De burgemeester heeft op grond van artikel 172a van de Gemeentewet onder daarin bepaalde omstandigheden een bevelsbevoegdheid tot het opleggen van een gebiedsverbod, groepsverbod of meldplicht. De burgemeester mag een maatregel (zoals de meldplicht) opleggen als er sprake is van een herhaaldelijke of ernstige groepsgewijze of individuele verstoring van de openbare orde. Op grond van het tweede lid kan de burgemeester tevens een bevel geven aan een persoon aan wie door een private organisatie een sanctie is opgelegd, wegens gedrag dat bij de burgemeester de ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren. De burgemeester is daarmee onder meer bevoegd tot het opleggen van een meldplicht in aanvulling op een civielrechtelijk stadionverbod. De burgemeester moet de noodzaak voor een aanvullende maatregel goed motiveren (zie ook het antwoord op vraag 6). Hierbij kan informatie van voetbalclubs worden gebruikt.
Is betreffende supporter behandeld volgens de zogenaamde persoonsgerichte aanpak (PGA-aanpak)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn gehanteerd?
Een persoonsgerichte aanpak (PGA) bestaat uit een mix van bestuurs-, civiel- en strafrechtelijke maatregelen, waarbij ook zorg- en overige interventies toegepast kunnen worden. Het treffen van maatregelen is een bevoegdheid van het lokaal gezag en de clubs, waarbij de PGA op verschillende manieren kan worden ingevuld of toegepast. De gemeente Eindhoven heeft laten weten dat aan de betreffende persoon civielrechtelijk, door de club, een stadionverbod is opgelegd en bestuursrechtelijk, door de burgemeester, een gebiedsverbod. Na het incident heeft de rechter in een snelrechtszitting een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan één voorwaardelijk, in combinatie met een gebiedsverbod voor twee jaar. Daarnaast heeft PSV een stadionverbod van 40 jaar gegeven en wil de club een procedure starten om de eventuele schade voor de club op de supporter te verhalen. Er wordt nu met alle partners bekeken welke eventuele aanvullende maatregelen nodig zijn, waarbij sowieso sprake zal zijn van een persoonsgerichte aanpak.
Bent u het eens dat er strakker opgetreden zou moeten worden tegen de relatief kleine groep notoire ordeverstoorders die het niet uitmaakt dat ze een stadionverbod hebben, zodat zij naast een omgevingsverbod ook standaard een meldplicht opgelegd krijgen?
Het bezoeken van een voetbalwedstrijd moet voor iedereen gastvrij en veilig zijn. De kleine groep notoire ordeverstoorders moeten met een lik op stuk beleid worden aangepakt. Dat ben ik met u eens. In eerste instantie is de handhaving van stadionverboden de verantwoordelijkheid van de betaald voetbalorganisaties. Civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen zijn complementair aan elkaar en in sommige gevallen is het inderdaad wenselijk deze gecombineerd in te zetten. De partijen uit het lokale driehoeksoverleg (burgemeester, politie en officier van justitie) en de betaald voetbalorganisatie werken hierin samen. Het standaard opleggen van een meldplicht is echter niet haalbaar en niet wenselijk en vereist altijd maatwerk, zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Bent u zich ervan bewust dat de vraag om na een stadionverbod vaker een meldplicht op te leggen ook vanuit betaald voetbalorganisaties zelf en supporters komt? Zo ja, bent u ook met hen in gesprek over het tegengaan van supportersgeweld?
Ja, daar ben ik mij van bewust en ik ben met deze partijen in gesprek. Recentelijk heb ik nog gesproken met het Supporterscollectief Nederland en een afvaardiging van supportersverenigingen. In dit gesprek heb ik deze zorgen ook gehoord en heb ik aangegeven dat dit primair een lokale afweging is. Ik heb ook aangegeven dat ik in gesprek zal blijven met alle partijen, waaronder de burgemeesters van gemeenten met een betaald voetbal organisatie, om te bezien of we alle instrumenten die we hebben ook goed en consequent inzetten en waar we elkaar kunnen helpen.
In verschillende gremia is het Ministerie van Justitie en Veiligheid met betaald voetbalorganisaties en supporters in gesprek over het tegengaan van supportersgeweld. Binnen de Regiegroep Voetbal en Veiligheid wordt op structurele basis overleg gevoerd tussen de KNVB, politie, openbaar ministerie, gemeenten en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De supportersvertegenwoordiging zal op gezette tijden aansluiten bij de Regiegroep als geheel en heeft daarnaast ook waar nodig aparte gesprekken met de leden. Onder de Regiegroep voert de Expertgroep, die uit dezelfde partijen bestaat, op structurele basis overleg met het Supporterscollectief Nederland en een kerngroep van Supporter Liaison Officers (SLO’s – de internationale term voor supporterscoördinator). De samenwerking tussen alle partijen is intensief. Ons gezamenlijk doel is om het betaalde voetbal weer toegankelijk, gastvrij en veilig te maken voor iedereen.
Kunt u precies uiteenzetten waarom een meldplicht niet standaard wordt opgelegd na een stadionverbod? Is dit enkel uit capaciteitsgebrek of zijn er andere overwegingen die meespelen?
Het is niet haalbaar of wenselijk dat alle stadionverboden worden gecombineerd met strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zoals een meldplicht. Het opleggen van een meldplicht is niet in alle gevallen proportioneel, zoals iemand die een plastic beker bier naar het veld gooit of zijn/haar kaart illegaal doorverkoopt. Deze situaties vallen hierbuiten en worden alleen civielrechtelijk aangepakt. Het is aannemelijk dat de gezagsdragers aan de personen die hiervoor een stadionverbod krijgen, geen (gebiedsverbod met) meldplicht opleggen. Bovendien kan een meldplicht alleen onder bepaalde voorwaarden (zie ook het antwoord op vraag 2) worden opgelegd. Zo kan de burgemeester dit opleggen bij ernstige vrees voor (verdere) verstoring van de openbare orde. Het al dan niet opleggen van dergelijke maatregelen is een bevoegdheid van het lokaal gezag en vraagt altijd een lokale afweging en maatwerk.
Kunt u een update geven over de pilot met de digitale meldplicht die in 2020 vorm kreeg? Is het de bedoeling om dit traject voort te zetten? Zo ja, wat zijn de plannen met betrekking tot de financiering en de tijdslijn? Waarom lijkt het nog jaren te duren voordat duidelijk wordt of een digitale meldplicht mogelijk is terwijl een soortgelijke techniek al wordt toegepast met enkelbanden bij gedetineerden? Kunt u aangeven wat nodig is om elektronisch toezicht in het geval van stadionverboden toe te passen?2
Na een voorstudie is de Justitiële Informatiedienst (Justid) reeds gestart met de bouw van een prototype van de digitale meldplicht app. Het doel van het prototype is het toetsen van de technische haalbaarheid en het toetsen van de mogelijkheid om de app te beveiligen tegen fraude. Het prototype is daarmee nog niet geschikt voor operationeel gebruik.
Het prototype van de digitale meldplicht app bevat unieke software en functionaliteiten. Twee voorbeelden zijn gezichtsherkenning om de identiteit van de melder vast te stellen en nauwkeurige locatiebepaling. Fraudepreventie is hierbij cruciaal, omdat er risico's zijn op fraude met gezichtsherkenning door bijvoorbeeld deepfake technologie en fraude met de locatie door bijvoorbeeld VPN of GPS-spoofing. Een kritische succesfactor is dan ook het gebruik van geschikte software om deze fraude op te sporen en de privacy en informatiebeveiliging van de melder te waarborgen. Rond de zomer volgt een besluit over de volgende fase waarin wordt toegewerkt naar een pilot. In deze fase zal meer helderheid ontstaan over de financiële consequenties ook op basis van kosten-batenanalyses. Voor er daadwerkelijk in de praktijk met een digitale meldplicht kan worden gewerkt moeten er dus nog de nodige stappen worden gezet. Ik kan hier nu nog geen concrete tijdlijn aan verbinden, maar deel de urgentie en met mij de partners in dit traject zoals de gemeenten, politie en OM. De digitale meldplicht vereist een digitale voorziening die robuust, veilig en breed toepasbaar moet zijn. Dit vraagt om een gedegen en zorgvuldige aanpak en dat vergt tijd.
De app moet bruikbaar zijn op een smartphone van de meldplichtige. Dat maakt het complexer dan een enkelband. De identiteit moet continu fraudebestendig vastgesteld worden. Het zijn duidelijk twee verschillende (elektronische) middelen met andere hard- en software.
De toepassing van de enkelband is bovendien anders van aard dan de digitale meldplicht en kent een ander juridisch kader. Zo kan een enkelband uitsluitend worden toegepast bij een verdachte of veroordeelde op grond van het strafrecht, terwijl de meldplicht zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk kan worden opgelegd. Een enkelband voor de betrokkene is verstrekkender dan een (digitale) meldplicht. De toepassing van een enkelband ziet op het (desgewenst) continu zichtbaar maken van de locatie van een verdachte of veroordeelde. De (digitale) meldplicht ziet slechts, in combinatie met een gebiedsverbod, op controle op een bepaald moment, bijvoorbeeld gerelateerd aan een voetbalwedstrijd.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat over Sportbeleid op 5 april a.s.?
Ja.
Het bericht ‘Social Media is a Major Cause of the Mental Illness Epidemic in Teen Girls. Here’s the Evidence' |
|
Anne Kuik (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Social Media is a Major Cause of the Mental Illness Epidemic in Teen Girls. Here’s the Evidence.»1?
Ja, hier zijn wij mee bekend.
Zijn of worden er ook onder Nederlandse kinderen langjarige onderzoeken, zoals cohortstudies, uitgevoerd naar de relatie tussen sociale mediagebruik en mentale gezondheid, vergelijkbaar met hetYouth Risk Behavior Survey van de Amerikaanse CDC (Centers for Disease Control and Prevention) of de Millennium Cohort Study in het Verenigd Koninkrijk? Zo nee, wilt u zich hiervoor inzetten?
Ja, in Nederland worden er door verschillende instituten en universiteiten langjarige onderzoeken gedaan naar sociale mediagebruik en mentale gezondheid. Voorbeelden hiervan zijn:
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat «er nu veel bewijs is dat sociale media een belangrijke oorzaak en niet slechts een kleine correlatie zijn van depressie en angst, en dus van gedrag dat verband houdt met depressie en angst, waaronder zelfbeschadiging en zelfmoord»?
Zie voor antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat er steeds meer wetenschappelijk bewijs is voor het standpunt dat sociale media niet de enige maar wel een belangrijke oorzaak kan zijn van depressies en angsten? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De conclusie dat er een eenvoudige en directe causalerelatie tussen sociale mediagebruik en depressie is, zouden wij op basis van huidig wetenschappelijk onderzoek niet durven te trekken. We zien dat er zowel wetenschappelijk bewijs is voor een oorzakelijk verband tussen sociale media en depressie als bewijs dat het oorzakelijke verband er niet is. Dit heeft te maken met de complexiteit van het ontstaan van depressies. Vaak is de oorzaak van depressies gelegen in een combinatie van vele factoren. Depressie of angst kan tot stand komen door een combinatie van lichamelijke, geestelijke en/of omgevingsfactoren. Hierbij is het vaak niet mogelijk om één doorslaggevende factor te geven. In het in januari gepubliceerde essay «#GeenPaniek» van de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving (RVS) is ook aangegeven dat het lastig te achterhalen is of «online zijn» goed of slecht is voor de gezondheid. Gepubliceerd onderzoek richt zich met name op het achterhalen van negatieve effecten op de mentale gezondheid en er is minder onderzoek naar positieve effecten. Tevens heeft de RVS ook aangegeven dat de onderzoeken over negatieve effecten van digitalisering niet eenduidig zijn.
Wat we tegelijkertijd wél zien, is dat er brede wetenschappelijke consensus is over het feit dat problematisch gebruik van sociale media door jongeren ten koste gaat van hun mentale en cognitieve ontwikkeling. Bij problematisch gebruik van sociale media geven jongeren onder andere aan dat ze het moeilijk vinden om het gebruik van sociale media te stoppen en dat het gedrag leidt tot frictie met de omgeving en verplichtingen. Problematisch gebruik van sociale media hangt samen met hogere impulsiviteit en concentratieproblemen, maar ook met meer depressieve gevoelens en een afname van de tevredenheid over het eigen leven. Dit is zorgwekkend, omdat de groep jongeren die problematisch sociale mediagebruik vertoont stijgt. Uit een dissertatie7 van de Universiteit Utrecht naar problematisch gebruik van sociale media door jongeren blijkt dat in 2017 3,8% van de jongeren problematisch sociale media gebruik vertoonde, wat in 2021 gestegen was naar 5,3% van de jongeren. Uit het in maart gepubliceerde Iene Miene Media-onderzoek vanuit Netwerk Mediawijsheid is gebleken dat jonge kinderen steeds meer soorten beeldschermen (zoals tablet, laptop, smartphone e.d.) gebruiken en zij steeds meer tijd hieraan besteden. Het gebruik van beeldschermen kan voordelen met zich meebrengen, zoals efficiënter leerproces en rust voor de ouder. Echter zijn er ook nadelen bijvoorbeeld op het gebied van houding en beweging. Tevens kan (ongezond) beeldschermgebruik leiden tot achterblijvende algemene ontwikkeling, overgewicht en slaapproblemen.
Wat we ook zien, is dat bepaalde mechanismen in sociale media kunnen bijdragen aan het versterken van een depressie of gevoelens van angst. Een voorbeeld hiervan is dat iemand in een informatiefuik terecht kan komen met eenzijdige content, bijvoorbeeld over depressie. Dit kan het depressieve gevoel van de persoon verder aanwakkeren. Het is ook duidelijk dat sociale media het gedrag en de emoties van gebruikers kunnen beïnvloeden.8 Dit kan positieve uitwerkingen hebben – bijvoorbeeld bijdragen aan ontspanning – maar ook negatieve uitwerkingen – zoals het versterken van sombere gevoelens. Wij willen dat er meer onderzoek komt naar de werking van dit soort beïnvloeding: hoe werkt dit precies, in welke vormen komen er voor, welke effecten hebben die en hoe kunnen we schadelijke kanten voorkomen? Dit, zodat we gericht negatieve effecten kunnen gaan aanpakken zonder positieve effecten teniet te doen. Het Ministerie van BZK is met wetenschappers in gesprek over het doen van onderzoek hiernaar.
Tegelijkertijd vinden wij dat sociale media platforms de verantwoordelijkheid hebben om de rechten en belangen van minderjarigen te allen tijde te borgen. Vanuit het Verenigde Naties Verdrag inzake de Rechten van het Kind dienen zowel publieke als private partijen het belang van het kind mee te nemen bij activiteiten die kinderen raken. Wij spreken de sociale media platforms hierop aan. We brengen negatieve effecten tijdens gerichte gesprekken met grote techbedrijven onder de aandacht. Daarnaast willen we tijdens structurele overleggen waaraan grote techbedrijven deelnemen – zoals de klankbordgroep van de publiek-private samenwerking over online content – op thematische wijze aandacht gaan besteden aan negatieve effecten. Ook willen wij dat de platforms in het kader van de opkomende verplichtingen vanuit de Digital Services Act (DSA) meer transparantie bieden over de effecten van hun platforms, de risico´s voor minderjarigen, de maatregelen die zij nemen om risico´s te mitigeren en de effectiviteit van die maatregelen. Mede in dit kader wordt er momenteel in opdracht van het Ministerie van BZK een Kinderrechten Impact Assessment (KIA) ontwikkeld. Met deze KIA kunnen de risico´s van een concrete online product of dienst voor kinderrechten in kaart worden gebracht, waaronder op het recht op een goede mentale en fysieke gezondheid. Het Ministerie van BZK is voornemens om deze KIA te gaan toepassen op door minderjarigen veelgebruikte online diensten en met de producenten daarvan in gesprek te gaan over de resultaten van de toegepaste KIA. Ook zullen we komende jaren kijken in welke mate de DSA bijdraagt aan het beter beschermen van minderjarigen. Voor de zomer stuurt de Staatssecretaris van BZK een brede beleidsbrief met fundamentele acties om kinderen in de digitale wereld beter te beschermen.
Wat is uw reactie op de conclusie van het artikel dat uit onderzoek blijkt dat depressie en angsten veel vaker voorkomen onder meisjes, ook als je dit afzet tegen het aantal uur sociale media-gebruik per dag (figuur 2)?
Over het algemeen wordt door onderzoekers gevonden dat meisjes ten opzichte van jongens in hogere mate te maken hebben met depressieve- of angstklachten. Deze trend zien we ook in de Nederlandse onderzoeken terugkomen, waaronder de eerder genoemde HBSC 20219, Landelijke Monitor Depressie en een proefschrift van de Erasmus Universiteit Rotterdam.10 De trends die we zien t.a.v. depressie onder meisjes en jongeren zijn zorgwekkend. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport informeerde uw Kamer hier eerder over.11 De Landelijke Monitor Depressie 202312 geeft aan dat het percentage jongens en meisjes op de bassischool en middelbare school dat emotionele problemen rapporteert steeg tussen 2017 en 2021.
Vanuit het Ministerie van VWS is in samenwerking met OCW en SZW in juni 2022 de «Aanpak mentale gezondheid voor ons allemaal» gelanceerd. Deze heeft tot doel om de mentale gezondheid van inwoners van Nederland te verbeteren. De aanpak besteedt specifiek aandacht aan jongeren en de online leefwereld, maar maakt daarin geen onderscheid tussen jongens en meisjes. Zo bevat actielijn 513 «Mentaal Gezond Online» van deze aanpak doelen en acties om ervoor te zorgen dat jongeren mediawijs worden en blijven. Hierbij wordt ingezet op bewustwording over de digitale balans en hoe deze kan worden behouden. Hierover zijn we in gesprek met Netwerk Mediawijsheid.
In hoeverre is er in uw preventiebeleid aandacht voor de risico’s van sociale mediagebruik voor kinderen en specifiek voor meisjes ten opzichte van jongens?
Zoals bij antwoord 5 benoemd, zien we in onderzoeken dat er een verschil is tussen de mate waarin depressie- en angstklachten voorkomen bij meisjes en jongens. Dit betekent niet dat jongens geen klachten ervaren. Verschillende factoren kunnen ertoe leiden dat klachten bij jongens minder snel worden herkend of zich op een andere manier uiten. Om deze reden vinden wij het belangrijk om het beleid niet alleen op meisjes te richten maar op alle jeugdigen.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde onderzoeksresultaten de noodzaak laten zien om nog veel meer in te zetten op digitaal burgerschap in de vorm van permanente educatie van kinderen, het bevorderen van mediawijsheid en actief preventiebeleid gericht op sociale media?
Ja, deze mening delen wij. Samen met partners zoals MIND US, Netwerk Mediawijsheid en het Trimbos-instituut wordt al ingezet op bewustwording over en stimuleren van mediawijsheid, digitale vaardigheden en digitale balans. We willen dit intensiveren. Zoals in de werkagenda Waardengedreven Digitaliseren14 beschreven, zullen we een voorlichtingscampagne starten. In de hierboven genoemde brede beleidsbrief van de Staatssecretaris van BZK over de bescherming van kinderen in de digitale wereld komen we hierop terug.
Deelt u de mening dat de toenemende wetenschappelijke consensus over het causale verband tussen sociale mediagebruik en depressies en angsten moet leiden tot extra maatregelen om kinderen hier tegen te beschermen en weerbaar te maken? Zo ja, welke extra maatregelen neemt u?
Zoals boven gesteld zien wij nog geen wetenschappelijke consensus over een eenvoudige en directe causale relatie tussen sociale mediagebruik en de ontwikkeling van depressie en angsten. Dit neemt niet weg dat wij een toename zien van mentale klachten onder jongeren en dat er een samenhang is met social media gebruik. Dit is aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen om minderjarigen beter te beschermen tegen negatieve effecten van digitale producten of diensten.
Wij versterken de bescherming van minderjarigen in de digitale wereld op verschillende manieren: door het versterken van wetgeving, beleid en toezicht. Wat betreft wetgeving zal de DSA de komende tijd trapsgewijs in werking treden. De DSA bevat een aantal bepalingen om minderjarigen beter te beschermen in de online wereld. Zo bepaalt artikel 34 van de DSA dat zeer grote online platforms en zoekmachines tenminste één keer per jaar de risico’s van hun systeem in kaart moeten brengen, waaronder risico’s t.a.v. kinderrechten. Artikel 35 bepaalt dat er tevens risicobeperkende maatregelen moeten worden genomen. Een Kamerbrief met uitleg van de bepalingen die minderjarigen beschermen wordt op korte termijn aan uw Kamer toegestuurd. Komende jaren houden wij goed in de gaten of de nieuwe wetgeving de gewenste effecten heeft.
Wat betreft beleid zetten we – zoals hierboven gesteld – in op voorlichting aan kinderen, ouders en verzorgers, maar kijken we bijvoorbeeld ook naar oplossingen voor adequatere leeftijdsverificatie van jongeren. Ook werken we – zoals boven genoemd – aan de ontwikkeling van een Kinderrechten Impact Assessment (KIA). Dit instrument kan ingezet worden om de risico´s van een product of dienst voor kinderrechten in kaart te brengen. Wat betref toezicht zien we momenteel dat het toezichtlandschap op het gebied van online kinderrechten versnipperd is. Verschillende toezichthouders werken aan delen van toezicht, zoals de AP en het Commissariaat voor de Media. Komende maanden zullen expert tafels worden georganiseerd om blinde vlekken in het toezichthouderlandschap te verkennen en wat mogelijke oplossingsrichtingen zijn. Het volledige beleid t.a.v. het beschermen van kinderen in de digitale wereld wordt uiteengezet in een brede beleidsbrief die voor de zomer naar uw Kamer wordt verzonden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Rondetafelgesprek van 13 april aanstaande over de impact van intensief gebruik van digitale technologieën en middelen?
Ja.