De stijgende energierekening en het functioneren van de energiemarkt |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u beschrijven op welke wijze de Autoriteit Consument & Markt (ACM) op dit moment, in een zeer turbulente energiemarkt, toezicht houdt op energieleveranciers?
De ACM heeft afgelopen winter door externe experts laten onderzoeken of zij meer kan doen om consumenten te beschermen tegen mogelijke financiële problemen van energieleveranciers. De onderzoekers zien extra ruimte voor de ACM binnen de huidige wetgeving en menen dat op sommige punten nieuwe wet- en regelgeving nodig is om de positie van de consument te versterken.1
De ACM wil die ruimte zo spoedig mogelijk benutten. Extra toezicht moet energieleveranciers weerbaarder maken tegen plotselinge inkoopprijsstijgingen op de energiemarkt. De eisen bieden geen garantie tegen faillissementen, maar kunnen de kans daarop wel verkleinen. De ACM heeft de huidige wettelijke eisen op het gebied van financiële, organisatorische en technische kwaliteiten verder uitgewerkt in een beleidsregel, op basis van onder meer gesprekken met de energiesector, beleidsmakers, consumentenorganisaties en experts. De ACM heeft deze zomer een concept voor deze beleidsregel ter consultatie voorgelegd, met het streven deze in te laten gaan aan het begin van het nieuwe stookseizoen op 1 oktober 2022.2 Gelet op de aan de ACM gemandateerde bevoegdheid tot het verlenen van een leveringsvergunning, werk ik aan een eigen beleidsregel. Daarin wordt de ACM geïnstrueerd bij de vergunningverlening aangescherpte eisen te hanteren, zodat de ACM haar beleidsregel kan gaan hanteren.
Eind december 2021 heeft de toenmalig Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat een onderzoek aangekondigd naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Dit onderzoek is uitgevoerd en naar de Kamer gestuurd. Mede naar aanleiding van dit onderzoek worden de financiële eisen die gelden voor energieleveranciers nog dit najaar aangescherpt, zoals aangekondigd in de begeleidende brief bij het onderzoeksrapport, welke ik Uw Kamer d.d. 20 september 2022 heb doen toekomen, Door deze aanscherping wordt de bescherming van consumenten verbeterd en wordt de kans verkleind dat zij de dupe worden van het faillissement van een energieleverancier.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers niet langer actief contracten aanbieden op hun websites, maar het aangaan van een nieuw contract sterk ontmoedigen of onmogelijk maken? Is dat toegestaan?
De ACM houdt de energiemarkt scherp in de gaten. Energieleveranciers zijn verplicht op een betrouwbare wijze en tegen redelijke tarieven en voorwaarden zorg te dragen voor de levering van elektriciteit en gas aan iedere in artikel 95b, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 44, eerste lid, van de Gaswet bedoelde afnemer die daarom verzoekt. Zulke afnemers moeten in ieder geval een modelcontract met een energieleverancier kunnen afsluiten. Het onmogelijk maken een contract af te sluiten, is daarmee niet toegestaan. Het actief aanbieden van contracten is echter geen verplichting.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers het modelcontract, dat verplicht door hen moet worden aangeboden, moeilijk vindbaar maken op hun website? Is dat toegestaan?
Energieleveranciers moeten zorgen dat het modelcontract dat zij aanbieden vindbaar is op hun website. De ACM heeft vorig jaar energieleveranciers aangesproken op het niet aanbieden van modelcontracten.3 De geldende tarieven van het modelcontract dienen op de website te staan, zoals ook beschreven is in het modelcontract. Het is geen verplichting dat het modelcontract ook via de website moet kunnen worden afgesloten.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat verschillende energieleveranciers alleen nog telefonisch contracten aanbieden (en het overstappen via de website niet langer mogelijk maken)? Is dat toegestaan?
Zie antwoord vraag 3.
Mogen energieleveranciers nieuwe klanten weigeren? Zo nee, hoe houdt de ACM er toezicht op dat dit niet gebeurt, aangezien meerdere leveranciers alleen nog telefonisch contracten aanbieden en dus elke controle hierop ontbreekt?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 is weigeren niet toegestaan. De ACM monitort o.a. signalen via haar loket ACM ConsuWijzer. Indien de ACM hier signalen over ontvangt, kan zij een onderzoek starten.
Mogen energieleveranciers hun tarieven voor gas en elektriciteit bij contracten met onbepaalde tijd en variabele tarieven elke maand aanpassen? Zijn hier regels voor?
In de regel worden de tarieven voor contracten voor onbepaalde tijd met variabele tarieven op 1 januari en 1 juli aangepast, maar tussentijdse aanpassingen zijn mogelijk indien dit is afgesproken in de algemene voorwaarden. Energieleveranciers zijn verplicht om de tariefswijziging met een redelijke termijn van te voren bij hun klanten bekend te maken. Ook in het modelcontract is bepaald dat tarieven in de regel op 1 januari en 1 juli aangepast kunnen worden. Bij onvoorziene tussentijdse wijzigingen (anders dan op 1 januari en 1 juli) dient de leverancier de klant met een modelcontract persoonlijk en tijdig te informeren over de tariefswijziging. Tariefswijzigingen bij modelcontracten zijn alleen mogelijk bij zeer uitzonderlijke en onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden waardoor het onhoudbaar zou zijn om te tarieven van het modelcontract ongewijzigd te laten.
Mogen energieleveranciers hun tarieven voor gas en elektriciteit bij het modelcontract elke maand aanpassen? Zo nee, hoe houdt de ACM er toezicht op dat dit niet gebeurt?
Zie antwoord vraag 6.
Mogen energieleveranciers in het modelcontract elk tarief aanbieden dat zij maar wensen? Zo ja, hoe wordt voorkomen dat dit de facto gebruikt wordt om het aangaan van een nieuw contract te belemmeren door te hoge tarieven te rekenen?
Energieleveranciers mogen in het modelcontract niet elk tarief aanbieden dat zij maar wensen. Het tarief moet, zoals aangegeven bij vraag 2, redelijk zijn.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat bij meerdere leveranciers de informatie over het energiecontract zodanig wordt gepresenteerd op hun website of tarievenbladen dat het niet mogelijk is de kale leveringstarieven voor elektriciteit en gas (eenvoudig) te vinden? Welke eisen aan transparantie zijn er op dit punt?
In het modelcontract is het verplicht de variabele leveringskosten in euro’s per kWh inclusief overheidsheffingen en btw te communiceren, zodat een afnemer deze tarieven kan vergelijken. Deze tarieven moeten vindbaar zijn op de website van de energieleverancier.
Bent u bekend met het feit dat er bijna geen jaarcontracten meer worden aangeboden door energieleveranciers in Nederland? Bent u bekend met het feit dat in Duitsland voornamelijk jaarcontracten worden aangeboden door de grote energieleveranciers? Hoe beoordeelt u dit verschil?
Ik ben bekend met het feit dat er bijna geen jaarcontracten meer worden aangeboden door energieleveranciers in Nederland. Daarnaast ben ik ook bekend met de situatie in Duitsland. De situatie in Duitsland is anders dan in Nederland, omdat de regelgeving daar voorschrijft dat een consument verplicht de hele looptijd van een dergelijk contract moet afmaken. Dit betekent dat een leverancier hierdoor relatief minder risico loopt, maar daar staat tegenover dat het voor de consument moeilijker is om, door over te stappen, de keuze te maken over waar ze hun energie afnemen. Ik vind het wenselijk dat er op korte termijn weer meer aanbod van vaste contracten op de Nederlandse markt komt. Overigens geeft dat geen garantie dat de prijzen lager zouden komen te liggen. Zie ook het antwoord op vraag 12 en 13.
Hoe beoordelen u en de ACM het feit dat door het alleen nog aanbieden van contracten met onbepaalde tijd en variabele tarieven alle risico’s bij de consument worden gelegd en de consument daardoor niet meer de keuze heeft zich met een jaarcontract in te dekken tegen risico’s?
De ACM en ikzelf zien het ontbreken van vaste prijs contracten als een gevolg van vooral het teruggelopen aanbod van gas, met name door de geopolitieke situatie. Door de sterk gestegen en schommelende energieprijzen, is het voor energieleveranciers op dit moment niet goed mogelijk om contracten met een vaste prijs voor een langere periode aan te bieden. Daarbij komt bovendien het risico dat klanten met een vast contract bij eventueel dalende prijzen in de toekomst voor een relatief lage vergoeding kunnen overstappen naar een andere energieleverancier, hetgeen de energieleverancier met hoge kosten zou achterlaten. Dat de consument niet meer de keuze heeft om een jaarcontract af te sluiten, vind ik betreurenswaardig en ik ben van mening dat daar verandering in moet komen. Zie vraag 12 en 13.
Deelt u de mening dat de lage opzegvergoedingen en/of het feit dat consumenten in Nederland makkelijk kunnen overstappen naar een andere energieleverancier leidt tot het incalculeren van forse risicopremies in de contracten (onbepaald, variabel) die energieleveranciers op dit moment aanbieden?
Zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 11 zorgt de uitzonderlijke situatie op de energiemarkt voor moeilijkheden bij het aanbieden van contracten met een vast tarief. Het is niet de verwachting dat de energieprijzen op korte termijn sterk zullen dalen. De energieleveranciers zullen bij het aanbieden van langjarige contracten met een vaste prijs energie voor een lange periode moeten inkopen tegen de huidige hoge prijzen. Verder zijn de kosten voor zekerheid (margin calls) in de huidige instabiele markt erg hoog. Energiebedrijven moeten hoge bedragen als onderpand betalen om de risico’s op termijncontracten af te dekken. Voor zover energiebedrijven al bereid zijn om vaste-prijscontracten aan te bieden aan hun afnemers zullen zij deze hoge kosten voor zekerheid doorberekenen in hun tarieven.
De opzegvergoeding die de consument betaalt als hij voortijdig opzegt, is in de huidige markt en gelet op het risico van energieleveranciers relatief laag. De ACM is daarom al geruime tijd in overleg met leveranciers om te komen tot een aanpassing van de Richtsnoeren Redelijke opzegvergoedingen om bij te dragen aan verlaging van het risico voor energieleveranciers bij het afsluiten van jaarcontracten. Zoals genoemd in de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (20 september 2022) heb ik met energieleveranciers de wens besproken dat er weer vaste contracten in de markt zullen worden aangeboden in 2023, wanneer de ACM regels omtrent de opzegvergoeding voor vaste contracten vaststelt die beter aansluiten bij de reële restwaarde van het contract.
Bent u bereid met de ACM te bespreken of hier op zeer korte termijn verandering in kan komen, zodat energieleveranciers weer jaarcontracten kunnen en gaan aanbieden?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid met de ACM te bespreken of energieleveranciers naast het modelcontract voor onbepaalde tijd en variabele tarieven zij ook een modelcontract voor één jaar vast moeten gaan aanbieden tegen marktconforme tarieven en altijd afsluitbaar?
De ACM heeft de bevoegdheid om na consultatie van organisaties van leveranciers, netbeheerders en afnemers, vast te stellen hoe het modelcontract eruit dient te zien, zo blijkt uit de Elektriciteits- en Gaswet (artikelen 95na Elektriciteitswet 1998 en 52ca Gaswet). In de Elektriciteits- en Gaswet wordt geen invulling gegeven aan de vorm van het modelcontract. De ACM heeft de vorm van het modelcontract vastgesteld in Het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers. Daarin heeft de ACM bepaald dat het gaat om een contract met een variabele prijs voor onbepaalde tijd. Dit heeft mede te maken met de verplichting van een leverancier om consumenten ten minste een overeenkomst voor de levering van elektriciteit voor een onbepaalde duur aan te bieden. Ik ben bereid om met de ACM te bespreken of het noodzakelijk en wenselijk is, en zo ja op welke wijze, dat energieleveranciers verplicht worden tot het aanbieden van een vast modelcontract.
Heeft u of de ACM ook signalen ontvangen dat sommige energieleveranciers de voorschotbedragen onnodig verhogen door niet alleen de tarieven te verhogen, maar ook de jaarverbruiksprognoses van hun klanten? Zo ja, hoe wordt hier op gehandhaafd?
Zowel de ACM als ikzelf hebben deze signalen nog niet ontvangen.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat de tarieven voor teruglevering van elektriciteit net zoals de tarieven voor levering van elektriciteit niet tussentijds aangepast mogen worden bij een vast contract voor bepaalde tijd? Heeft u signalen dat dit wél gebeurt?
Ik heb enkele signalen gekregen over het verlagen van de teruglevertarieven bij vaste contracten. In principe zijn de bepalingen in het afgesloten contract leidend. Bij een vast contract is het normaal gesproken dus niet mogelijk om de terugleververgoeding te wijzigen, tenzij in de algemene voorwaarden is voorzien in een uitzondering om tarieven voor het terugleveren van energie, in de situatie die op dat moment aan de orde is, aan te passen. Leveranciers dienen hun afnemers dan tijdig op de hoogte te stellen. Consumenten kunnen bij ACM ConsuWijzer terecht met de vraag hoe om te gaan met geschillen.
Bent u het met de CDA-fractie eens dat er sprake is van een crisis in de energiemarkt en dat daarom alle energieleveranciers tenminste elke maand aan de ACM inzicht moeten gaan geven in hun financiële positie (o.a. balanspositie) en hun sourcing (waar zij hun energie kopen en of deze partijen risico’s lopen)?
Ik ben het eens met de CDA-fractie dat er sprake is van een crisis in de energiemarkt. Een leverancier is verplicht zich actief bij de toezichthouder te melden als er bijvoorbeeld betalings- of liquiditeitsproblemen voordoen of als leveringszekerheid in gevaar komt. Dit geldt los van de specifieke omstandigheden of ontwikkelingen die hiertoe aanleiding geven.
Bent u bereid op korte termijn samen met de ACM en andere organisaties een dashboard te ontwikkelen dat inzicht geeft in de stijging van de energierekening van verschillende type huishoudens en de betalingsproblemen die ontstaan?
Er is al gelukkig al veel informatie beschikbaar via de site van de ACM en andere instanties, zoals bijvoorbeeld het CBS. Laatstgenoemde is ook bezig om te onderzoeken hoe deze informatie op korte termijn nog verder verbeterd kan worden.4
Bent u bekend met het feit dat energieleveranciers steeds hogere «margin calls» moeten aanhouden, waardoor ze geen lange termijncontracten aangaan en dat dit een prijsopdrijvend effect heeft? Bent u bereid te onderzoeken of de overheid (samen met banken) een rol kan spelen in het beperken van deze margin calls?
Het klopt dat energiebedrijven door de hoge en volatiele energieprijzen steeds meer onderpand moeten betalen voor termijncontracten. Energiebedrijven kunnen risico’s afdekken door lange termijncontracten aan te gaan. Energiebedrijven dienen hiervoor onderpand in te leggen, om naar de tegenpartij te waarborgen dat de contractuele verplichtingen zullen worden nagekomen. De toegenomen marginverplichtingen op de termijnmarkten voor energie reflecteren de toegenomen onrust en risico’s op deze markt. De hoge kosten voor zekerheid hebben een groot effect op de termijnmarkt voor elektriciteit en gas. Enkele energiebedrijven in de EU zijn hierdoor al in liquiditeitsproblemen gekomen. Mede daardoor worden er steeds minder termijncontracten afgesloten en wordt energie vooral op de korte termijnmarkt verkocht. Dit zorgt er ook voor dat het voor consumenten en bedrijven op dit moment vrijwel niet mogelijk is om nog vaste contracten af te sluiten. Ik ben over deze problematiek in overleg met mijn collega van Financiën en de consumenten- en financiële toezichthouders. Daarbij moet worden opgemerkt dat ondanks dat er bekende problemen zijn met margins – zoals de procyclische effecten, waar de Europese toezichthouder ESMA ook naar kijkt – het aanpassen van de marginmethodiek als zodanig geen oplossing is die voor de hand ligt, omdat margin een belangrijke functie heeft op de financiële markten en aanpassing hiervan de financiële stabiliteit in gevaar kan brengen. Voor oplossingen moet worden verkend hoe we kunnen zorgen dat energiebedrijven ondanks de toegenomen risico’s over voldoende liquiditeit kunnen beschikken om aan hun marginverplichtingen te voldoen.
Hoe gaat de ACM de misstanden, waar in de bovenstaande vragen aan gerefereerd wordt, op korte termijn aanpakken?
De ACM heeft deze zomer een concept voor een beleidsregel ter consultatie voorgelegd, zodat deze zo mogelijk in kan gaan aan het begin van het nieuwe stookseizoen op 1 oktober 2022.5 In deze beleidsregel staat beschreven waar de ACM in ieder geval aanvullend toezicht op zal houden. Een van de mogelijkheden is dat de ACM een leverancier verzoekt herstelmaatregelen op te stellen wanneer er betalingsproblemen voordoen, of de liquiditeit niet voldoet aan de gestelde eisen.
De financiële crisis bij het Ikazia ziekenhuis |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Hoe oordeelt over de financiële crisis bij het Ikazia ziekenhuis?1 2
Het is altijd zorgelijk als een zorginstelling in financieel zwaar weer verkeert.
Het Ikazia ziekenhuis werkt momenteel aan een herstelplan samen met de stakeholders. Het is nu niet aan mij om een oordeel te hebben over de financiële situatie. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en ook de Inspectie Gezondheidzorg en Jeugd (IGJ) volgen de situatie nauwgezet en informeren mij daar actief over.
Met welke redenen heeft het Ikazia te weinig compensatie gekregen voor de covidkosten over 2020? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft mij laten weten dat het Ikazia ziekenhuis een beroep heeft gedaan op de hardheidsclausule, dat is een extra compensatie naast de reguliere COVID-19 compensatieregelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Het moet dan gaan om bijzondere omstandigheden, waardoor het ziekenhuis niet uit komt met de reguliere COVID-19 compensatieregelingen.
De Commissie Hardheidsclausule (hierna Commissie) beoordeelt of een ziekenhuis in aanmerking komt voor extra financiële compensatie. De Commissie is een gedifferentieerde commissie met afgevaardigden vanuit de zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De Commissie is ook een initiatief van deze voornoemde partijen.
Op de aanvraag van het Ikazia ziekenhuis heeft de Commissie besloten een gedeeltelijke toekenning te geven voor de door zorgverzekeraars in de contracten van 2020 geaccommodeerde groei die bij de oorspronkelijke vaststelling van de compensatie niet meegenomen kon worden. Hiervoor heeft de Commissie gebruik gemaakt van een geobjectiveerde kwantificering door een onafhankelijk bureau.
Het resultaat van het Ikazia ziekenhuis werd vorig jaar onder andere negatief beïnvloed door het hoge ziekteverzuim, maar ook door lage tarieven en tegenvallende volumeafspraken met zorgverzekeraars, kunt u nagaan met welke redenen er lage tarieven zijn gehanteerd en waarom de volumeafspraken met zorgverzekeraars tegenvielen?
De NZa heeft aangegeven dat het Ikazia ziekenhuis voorafgaand aan COVID-19, tijdens de contractering voor het jaar 2020 met een aantal zorgverzekeraars een volumevrij contract heeft afgesloten waarin groei mogelijk is tegen een lager tarief. Dit was destijds op basis van de verwachte groei een logische keus, maar heeft verkeerd uitgepakt gezien de onverwachte intrede van COVID-19 en de daardoor uitgebleven groei. De Commissie Hardheidsclausule heeft in de extra toekenning voor 2020 gecompenseerd voor de in de contracten geaccommodeerde groei.
Welke andere ziekenhuizen hebben ook financiële problemen door tegenvallende coronacompensatie en afspraken met zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de NZa zijn er geen andere ziekenhuizen bekend die financiële problemen hebben mede vanwege een nadelig besluit door de Commissie. De situatie bij het Ikazia ziekenhuis lijkt daarmee een unieke situatie. Er zijn andere ziekenhuizen die voor de Commissie zijn gekomen omdat ze het oneens zijn met de toekenning, maar hier is geen sprake van financiële problemen zoals het Ikazia ziekenhuis die nu kent. Er zijn bij de NZa ook geen ziekenhuizen bekend waarbij door afspraken met zorgverzekeraars financiële problemen zijn ontstaan.
Welke consequenties heeft het voorgenomen besluit van de ING om het rekening- courantkrediet en de lening per 1 oktober stop te zetten en het voorgenomen besluit van zorgverzekeraars om tijdelijke financiële ondersteuning per 1 oktober te stoppen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa geeft aan dat als zorgverzekeraars en de banken per 1 oktober 2022 de financiering stopzetten er sprake zal zijn van een faillissement. De NZa heeft daarom nauw contact met zorgverzekeraar Zilveren Kruis (als representant namens de andere zorgverzekeraars) over een oplossing voor de liquiditeit vanaf 1 oktober. De banken en zorgverzekeraars zijn in gesprek met het Ikazia ziekenhuis en werken nauw samen aan een plan voor de toekomst. Op basis van de huidige berichten hieromtrent verwacht de NZa dat de financiering niet per 1 oktober stopgezet zal worden. De verwachting is dat partijen hierover begin september met een gezamenlijk standpunt naar buiten treden.
Wilt u informeren welke bezuinigingen het Ikazia ziekenhuis voornemens is in te stellen en de Kamer hierover informeren?
Momenteel werkt het Ikazia ziekenhuis samen met zorgverzekeraars en banken aan een gezamenlijk herstelplan. Op de korte termijn hopen zij te kunnen bezuinigen door verzuimreductie en een efficiëntere planning. Daarnaast worden investeringen uitgesteld. Ook wordt er aan zorgverzekeraars gevraagd om een deel van het verwachte verlies te compenseren.
Een extern bureau is ingeschakeld door het Ikazia ziekenhuis om naast deze korte termijn oplossingen, ook te kijken naar mogelijkheden die meer toekomstbestendig zijn, zoals betere samenwerking in de regio. In september zal hierover meer duidelijkheid komen. Wanneer nodig zal ik uw Kamer hierover informeren.
Op welke wijze wordt de kwaliteit van zorg en de patiëntveiligheid geborgd met de huidige financiële verliezen van het Ikazia ziekenhuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
De raad van bestuur van het Ikazia ziekenhuis heeft zicht op de mogelijke risico’s voor kwaliteit en veiligheid van zorg en treft indien nodig maatregelen. De IGJ ziet hier op toe. De financiële situatie van het Ikazia ziekenhuis heeft op dit moment geen gevolgen voor de kwaliteit en veiligheid van zorg, heeft de IGJ mij laten weten.
Hebben de financiële verliezen consequenties voor het personeel in het Ikazia ziekenhuis? Kunt u ervoor zorgen dat zorgverleners hun baan behouden bij eventuele bezuinigingsrondes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aan een herstelplan wordt nog gewerkt en daar ken ik de inhoud niet van, maar ik ga ervan uit dat het Ikazia ziekenhuis dit uiterst zorgvuldig zal doen. Daarbij volgen zowel de NZa en de IGJ de situatie nauwgezet en houd ik via hen vinger aan de pols.
Welke maatregelen kunt en/of gaat u treffen om te voorkomen dat het Ikazia ziekenhuis omvalt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wanneer de continuïteit van zorg in het geding is geldt het continuïteitsbeleid (dat ook aan de Tweede Kamer is gemeld)3, waarbij in de eerste plaats de zorgaanbieder en zorgverzekeraars de verantwoordelijkheid hebben om de problemen die mogelijk leiden tot discontinuïteit van zorg op te lossen. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht in de richting van de verzekerden om te zorgen voor goede en passende zorg en continuïteit van zorg. De NZa en de IGJ houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg.
Het beleid is gericht op continuïteit van zorg en niet op continuïteit van een zorgaanbieder. Hoe vervelend het ook is voor alle betrokkenen, een ziekenhuis is een private instelling en kan failliet gaan. Wat wel helder is, is dat ongecontroleerde faillissementen, welke tot chaotische situaties leiden, voorkomen moeten worden. Het Ministerie van VWS, de NZa, de IGJ en zorgverzekeraars hebben de afgelopen tijd veel stappen gezet om zo’n situatie in de toekomst te voorkomen. Zo is het systeem van vroegsignalering, dat via de toezichthouders NZa en IGJ loopt, versterkt. We zien het nu eerder als een belangrijke zorgaanbieder, zoals een ziekenhuis, in financiële problemen komt. En eerder zien betekent, indien nodig, eerder handelen, met het oog op de continuïteit van zorg voor patiënten.
Dat betekent niet dat we een zorgaanbieder in financiële problemen koste wat kost overeind zullen houden. Het kan ook betekenen, dat de zorg op een gecontroleerde manier wordt overgedragen aan een andere instelling. Zoals uit eerdere antwoorden blijkt is dit op dit moment niet aan de orde bij het Ikazia ziekenhuis.
Welke lessen zijn te trekken over de wijze waarop de covidkosten voor ziekenhuizen zijn geregeld, maar ook de problemen die ziekenhuizen ervaren met afspraken met zorgverzekeraars? Wilt u uw analyse hierop geven?
Allereerst wil ik benoemen dat vanaf het moment dat de corona pandemie uitbrak er door verschillende partijen onder hoge druk en met man en macht gewerkt is om de continuïteit van zorg zo goed mogelijk te waarborgen. De regelingen die zorgverzekeraars en ziekenhuizen hebben getroffen voor de omgang met COVID-kosten in 2020, en in aangepaste vorm in 2021 en 2022, hebben daar zeker ook in grote mate aan bijgedragen. Ik ben ziekenhuizen en zorgverzekeraars erkentelijk voor hun inspanningen.
Ik vind het niet passend om als Minister van VWS hieruit lessen te trekken. Het gaat immers om regelingen tussen private partijen, namelijk zorgverzekeraars en ziekenhuizen. Uiteraard staan binnen het Ministerie van VWS wel de algemene lessons learned rondom COVID-19 op de agenda als het gaat om de organisatie en inrichting van COVID-zorg; regie en sturing in crisistijd en bijbehorende (crisis)financiering.
De kamerbrief Afschalen dienstregeling vanwege personeelstekorten NS en NS’ers willen meer geld, ja. Maar ze willen vooral waardering |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u het ermee eens dat afschaling van de dienstregeling van de NS met 10 tot 15 procent onacceptabel is voor de bereikbaarheid van veel steden en dorpen?1
Afschaling van de dienstregeling is wat ons betreft zeer onwenselijk vanuit het perspectief van de reiziger, die hier hinder van gaat ondervinden. Als concessieverlener voor het hoofdrailnet verwacht ik van de concessiehouder dat NS alles in het werk stelt om conform afspraak treinen te laten rijden, de impact van het personeelstekort voor de reiziger te minimaliseren, en om de geboden vervoerscapaciteit zo goed als mogelijk aan te laten sluiten op de reizigersvraag.
Bent u het ermee eens dat het belang van de reiziger voorop dient te staan bij het aanbieden van goed openbaar vervoer, maar dat niet het geval is bij een dergelijke afschaling?
Als concessieverlener voor het hoofdrailnet ben ik het met u eens dat te allen tijde het belang van de reiziger voorop dient te staan. NS heeft veel maatregelen genomen, aan zowel de vraag- als aanbodzijde. Dit heeft geleid tot een forse vermindering van het tekort, maar het blijkt niet voldoende om de instroom van personeel te vergroten en de tekorten aan met name conducteurs op te lossen. NS geeft daarbij aan dat zij al lange tijd veel vragen van hun personeel en gezien de hoge ziekteverzuimcijfers het nu cruciaal is dat zij lucht krijgen om erger te voorkomen. Dit maakt dat NS zich genoodzaakt ziet om als laatste redmiddel aanpassingen in de dienstregeling door te voeren om een stabiele en betrouwbare uitvoering van de treindienst te garanderen en ad-hoc treinuitval te voorkomen.
Kunt u toelichten welke gesprekken u met de NS en andere vervoerders heeft gevoerd om een dergelijk grote afschaling te voorkomen?
In het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB), waar NS en de stad- en streekvervoerders aan deelnemen, wordt geregeld gesproken over het OV-aanbod en maatregelen om dit op peil te houden. Als concessieverlener voor het hoofdrailnet voer ik daarnaast doorlopend met NS gesprekken over haar prestaties op het hoofrailnet en naleving van de vervoersconcessie. Recentelijk heb ik – samen met het Ministerie van Financiën – indringend met NS gesproken over de personeelsproblematiek bij de organisatie en over de integrale aanpak die NS ter bezwering hiervan heeft opgesteld. Deze gesprekken zal ik, samen met de Minister van Financiën, blijven voortzetten zolang de problemen niet zijn opgelost.
Om het aanbod van het OV op peil te houden, ook bij (sterk) achterblijvende reizigersinkomsten, is er daarom tot en met 2022 een forse financiële regeling beschikbaar gesteld aan vervoerders (Beschikbaarheidsvergoeding OV) en is er in juli een transitieregeling voor 2023 toegezegd. Afschalingen ten gevolge van personeelstekorten kunnen daarmee echter niet worden voorkomen.
Heeft u de regio’s geïnformeerd over de aankomende afschaling? Immers, afschaling heeft vrijwel altijd gevolgen voor de bereikbaarheid van regio’s.
De regionale overheden zijn door NS per brief geïnformeerd over de aankomende afschaling. Ook loopt er momenteel bij de regio’s een adviesaanvraag over de aanpassingen in dienstregelingsjaar 2023. In diverse regio’s vinden gesprekken plaats om de regionale impact van deze afschalingen nader te bespreken. In mijn gesprekken met NS heb ik als concessieverlener benadrukt dat NS de afschaling ook goed dient af te stemmen met andere vervoerders om zo de overlast voor de reiziger zoveel mogelijk te beperken. Ik ga er vanuit dat NS hieraan opvolging geeft.
Op welke wijze zijn reizigersorganisaties en het Landelijk Overleg Consumentenbelangen Openbaar Vervoer (LOCOV) betrokken bij dit afschalingsbesluit?
Gegeven de meer structurelere aard van de aanpassingen van de dienstregeling 2023 is NS een adviesprocedure gestart voor de consumentenorganisaties in het Locov en de decentrale overheden aan de landsdelige OV-tafels.
Kunt u vanuit uw stelselverantwoordelijkheid toelichten welke gaten de plannen van NS veroorzaken in de verschillende regio’s en bent u van plan om regiovervoerders te vragen om bij te springen om die gaten te dichten?
NS geeft aan dat zij zich inspant om ondanks het tekort aan personeel de vervoersvraag zo goed mogelijk te accommoderen. Op dit moment is de verwachting dat NS voldoende capaciteit zal bieden voor de – als gevolg van corona veranderde – vervoersvraag. Er worden op dit moment dan ook geen grote structurele capaciteitsknelpunten voorzien. NS kan niet uitsluiten dat bij onverwachte drukte de capaciteit incidenteel niet toereikend is. NS monitort de reizigersvraag continu en actualiseert voorspellingen voortdurend. Beide ministeries zullen deze monitoring nauwlettend volgen en daarover het gesprek voeren.
Wat zijn volgens u de redenen dat de NS haar zaken niet op orde heeft, terwijl de NS behoort tot een van de grootste werkgevers van Nederland. In hoeverre heeft dit te maken met directiebesluiten waarover u als aandeelhouder heeft moeten besluiten?
NS kampt met een personeelstekort. Dit heeft verschillende oorzaken. Ten eerste is er onvoldoende instroom van gekwalificeerd personeel. Dit komt door uitzonderlijk krappe arbeidsmarkt. In het tweede kwartaal stonden er in Nederland 143 vacatures open tegenover 100 werklozen.2 Hier heeft helaas ook de OV-sector mee te maken. Ten tweede heeft NS te maken met een hoog ziekteverzuim, omdat er tijdens de coronacrisis veel (flexibiliteit) gevraagd is van het NS-personeel. Als laatste, is er sprake van een hoge uitstroom van personeel als gevolg van onder andere (vervroegd) pensioen. Deze problemen spelen niet alleen bij NS, ook andere vervoerders hebben hiermee te maken en zijn genoodzaakt tot het afschalen van de dienstregeling.
De Raad van Bestuur is verantwoordelijk voor de dagelijkse aansturing van NS. Om de toestroom van personeel te versnellen en personeel te behouden heeft NS veel acties ondernomen, maar helaas resulteert dit nog niet in een toereikend effect. Als aandeelhouder heb ik, de Minister van Financiën, bevoegdheden op het vlak van investeringen, benoemingen, beloningen en de financiële positie. Ik zie geen direct verband tussen besluiten die ik, als aandeelhouder, op dit vlak heb genomen en de huidige problemen rondom de personeelstekorten bij NS.
Wat is uw reactie op het VVMC-commentaar dat er treinen vertrekken zonder een conducteur aan boord? Hoe staat dit in verhouding tot de afspraken vanuit de hoofdrailnet (HRN)-concessie in relatie tot de veiligheid van reizigers?
De veiligheid van reizigers en personeel staat altijd voorop. Onder normale omstandigheden vertrekt een trein van NS daarom niet zonder hoofdconducteur. In zeer uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een conducteur onderweg ziek wordt en niet meer verder kan reizen, dan kan de machinist onder voorwaarden de taak van chef trein overnemen. De machinist voert dan het vertrekproces uit conform de voorschriften. Er wordt dan gereden naar het eerstvolgende station waar treinpersoneel de taak van chef van de trein weer kan overnemen. Dit gebeurt alleen bij overmacht en als de veiligheidsnormen in acht kunnen worden genomen. NS heeft een intern meldpunt voor het personeel om verschillende soorten onveiligheid te melden. Als door het VVMC of door personeelsleden onveilige situaties worden ervaren, dan is het verzoek om deze concrete situaties zo spoedig mogelijk te melden via het daarvoor gebruikelijke meldpunt.
Wat kan een wijziging in het besturingsmodel, bijvoorbeeld het op een andere manier inrichten van de dienstregeling en meer efficiëntie in de operatie, doen om het personeelsinzet efficiënter en de dienstregeling robuuster te maken?
Het opstellen van de dienstregeling en daarbij behorende inzetplannen voor materieel en personeel is, met inachtneming van de bedieningseisen uit de concessie, de verantwoordelijkheid van NS. De verantwoordelijkheid voor het zo efficiënt mogelijk inrichten van haar bedrijfsvoering en ten aanzien van de efficiënte inzet van personeel is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van NS zelf. Als concessieverlener en aandeelhouder verlangen wij evenwel dat zij hierbij het reizigersbelang voorop zet, en in het adresseren van het personeelstekort doorlopend kritisch beziet welke (reizigersvriendelijke) optimalisatiemogelijkheden zij in haar bedrijfsvoering kan doorvoeren die kunnen bijdragen aan een goede uitvoering van de hoofdrailnet concessie. Wij verlangen van NS dat zij daarbij openstaat voor de suggesties, ideeën en proposities van derden, en ook geen heilige huisjes schuwt.
NS laat weten de afgelopen tijd de materieelinzet als gevolg van de personeelstekorten verder te hebben geoptimaliseerd. Volgens NS heeft dit een substantiële efficiëntieslag opgeleverd, waardoor een zo ruim mogelijke dienstregeling kan worden gereden met het beschikbare personeel. NS geeft aan dat zij naar verdere optimalisaties blijft zoeken.
Wat kan de NS leren van regionaal openbaar vervoer?
NS stelt doorlopend mogelijkheden te onderzoeken om haar dienstverlening te optimaliseren, door te kijken naar onder andere de inrichting van de dienstregeling, en de efficiëntie van inzet van personeel en materieel. Hierbij haalt NS kennis van buiten naar binnen door onder andere (internationale) benchmarks, door te participeren in onderzoeksprogramma’s en door samenwerking met universiteiten. Met regionale vervoerders wordt samengewerkt in NOVB en OV-NL verband. In het programma Toekomstbeeld OV (TBOV) onderzoekt NS samen met onder andere de regionale vervoerders verschillende vervoersconcepten voor de toekomst. In het kader van het ATO-programma (Automated Train Operation) werkt NS samen met Arriva en ProRail aan het beproeven van rangeren op afstand. Het is ook goed om te blijven beseffen dat het rijden van een integraal hoofdrailnetwerk op onderdelen een andere complexiteit kent (als gevolg van bijvoorbeeld een grotere verwevenheid van de dienstregeling) dan het rijden van regionale lijnen, waardoor niet alle lessen één op één over te nemen zijn. Bovendien liggen aan beide producten andere concessies met andere verplichtingen ten grondslag.
Wat doet NS daarin concreet, welke stappen zet de NS of heeft de NS gezet om te leren van elders?
NS voert een terugkerende (internationale) benchmark over haar prestaties uit, participeert in onderzoekstrajecten en werkt samen met andere vervoerders, bedrijfsleven en universiteiten. NS werkt in OV-NL en NOVB verbanden samen met regionale vervoerders. NS werkt samen met Arriva en ProRail aan beproevingen in kader van het ATO-programma. In het programma Toekomstbeeld OV studeert NS samen met (o.a.) regionale vervoerders op verschillende vervoersconcepten. Ook op gebied van werving en personeelsbeleid stelt NS komende tijd te kijken welke lessen er te leren zijn van andere (regionale) vervoerders.
Welke rol ziet u voor uzelf om daarin te sturen als concessiehouder en als aandeelhouder?
Wij vinden dat NS alles eraan moet doen om de huidige personeelstekorten te voorkomen. Wanneer regionale OV-partijen hier goede proposities voor hebben, zullen we NS aansporen om deze te bestuderen en wanneer gepast ook door te voeren. Uitwisseling van best practices tussen vervoerders, bijvoorbeeld in NOVB of OV-NL verband moedigen wij aan. Het initiatief hiervoor ligt in eerste instantie bij vervoerders zelf.
Welke prikkels heeft de NS om de problematiek goed op te lossen binnen de huidige concessie en welke (veel) steviger prikkels komen er in de volgende concessie om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen?
In de huidige HRN concessie stuur ik als concessieverlener op prestaties zoals zitplaatskans en klanttevredenheid. Als het afgesproken prestatieniveau niet wordt gehaald door NS kan een sanctie volgen indien sprake is van verwijtbaarheid. Later deze maand bied ik, als concessieverlener, het Programma van Eisen voor de nieuwe concessie aan uw Kamer waarin de eisen zijn opgenomen waar de beoogd concessiehouder aan moet voldoen.
Klopt het dat regionale vervoerders worden gestraft als zij de dienstregeling niet naar behoren rijden door verwijtbaar rituitval? Bent u van plan een dergelijke bepaling op te nemen in de nieuwe HRN-concessie die voor de NS gaat gelden?
De verantwoordelijke decentrale concessieverlener heeft in sommige gevallen de mogelijkheid om de financiële bijdrage aan de vervoerder naar beneden bij te stellen. Dit is afhankelijk van de gemaakte afspraken in de regionale concessie. Een lagere exploitatiebijdrage vanuit de decentrale overheid is bijvoorbeeld denkbaar wanneer het geboden OV-aanbod structureel ondermaats is gebleken en de vervoerder te verwijten is. Zoals ik bij de beantwoording van vraag 13 heb aangegeven, zal ik als concessieverlener voor het hoofdrailnet deze maand het Programma van Eisen voor de nieuwe concessie aan uw Kamer aanbieden waarin de eisen zijn opgenomen waar de beoogd concessiehouder aan moet voldoen.
Welke gevolgen heeft de afschaling voor de aard en omvang van de nieuwe HRN-concessie, nu blijkt dat de NS de huidige dienstregeling niet eens kan rijden?
Daar kan ik als concessieverlener nu nog geen uitsluitsel over geven. Ik ga er vooralsnog vanuit dat de huidige afschaling niet structureel van aard is. In mijn overleg met NS als beoogd concessiehouder over de aard en omvang van de nieuwe concessie zal het personeelstekort en afschaling worden meegewogen. Over de uitkomst hiervan wordt uw Kamer bij aanbieding van de ontwerp concessie-overeenkomst geïnformeerd.
Bent u bereid te overwegen of decentralisatie van bepaalde regionale lijnen kan bijdragen aan het betrouwbaar en robuust houden van de treindienstregeling in Nederland?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik als concessieverlener naar de brief die ik uw Kamer in september stuur met het uitgangspuntenkader decentralisatie. Die brief wordt gelijktijdig met het Programma van Eisen voor de nieuwe hoofdrailnetconcessie verstuurd.
Wat betekent de aangepaste dienstregeling voor de garantie die u heeft afgegeven ter verlenging van de Beschikbaarheidsvergoeding OV?
De aangepaste dienstregelingen zijn in beginsel niet van invloed op de rijksregelingen voor OV. Bij de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) in 2022 en in de nog op te stellen regeling voor het transitievangnet OV (TVOV) in 2023 moeten concessieverleners verklaren dat de vervoerder voldaan heeft aan de eis over het voorzieningenniveau. Voor de BVOV in 2022 betekent deze eis dat het OV-aanbod minimaal vergelijkbaar moet zijn als het voorzieningenniveau in 2021. Voor het TVOV in 2023 zal deze eis betekenen dat er voldoende, veilig en betrouwbaar OV geboden moeten worden. We onderzoeken hoe de aangepaste dienstregeling doorwerkt in de BVOV, maar de kans is aanwezig dat dit financiële consequenties heeft.
De schadelijke gevolgen van eroderende windturbines voor gezondheid en economie |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u zich ervan bewust dat de wieken van windturbines bestaan uit glasvezel die met epoxy worden geïmpregneerd? Zo ja, weet u dan ook dat epoxy circa 30–40% Bisfenol A (BPA) bevat en bent u zich ervan bewust dat dit een zeer schadelijke stof is?
Het klopt dat er bij de productie van de bladen van windturbines een epoxy wordt gebruikt. Een component voor het maken van deze epoxy is inderdaad Bisfenol A (BPA). BPA wordt echter vrijwel volledig omgezet tijdens het chemische proces dat plaatsvindt. In het eindproduct kan een kleine hoeveelheid niet-omgezette BPA aanwezig blijven. Deze overgebleven hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01%. Dit is beduidend lager dan de 30–40% BPA die in de vraag wordt genoemd.
Er is Europese wet- en regelgeving (REACH-verordening) voor het gebruik van BPA in producten. Dit is de laatste jaren ingesteld en wordt de komende jaren nog verder aangescherpt. Deze wet- en regelgeving moet ervoor zorgen ervoor dat mensen niet worden blootgesteld aan schadelijke hoeveelheden. BPA wordt namelijk niet alleen gebruikt in windturbines, maar ook in tal van andere producten zoals bijvoorbeeld plastics die worden toegepast in bijvoorbeeld bouwmaterialen, elektronica, plastic flessen, (voedsel) verpakkingsmateriaal, implantaten, infuusapparatuur en speelgoed. Daarnaast wordt BPA onder meer gebruikt in bepaalde tandheelkundige materialen, in inkt, in thermisch papier waaronder kassabonnen en dus als basis voor epoxy-verven en -lijmen. Daarnaast is het correct dat bisfenol A tot de zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) wordt gerekend vanwege hormoonverstorende eigenschappen en schadelijkheid voor het immuunsysteem.
Heeft u kennisgenomen van de Noorse studie «Leading Edge erosion and pollution from wind turbine blades», uit 2021?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat de wieken van windturbines zeer slijtagegevoelig zijn, waarbij hevige erosie optreedt en er daardoor aanzienlijke hoeveelheden BPA in het milieu (bijvoorbeeld in het (drink)water) terechtkomen?
Het is bekend dat de bladen van windturbines slijten tijdens het gebruik. De (hoeveelheden van) stoffen die hierbij in het milieu terechtkomen zijn op dit moment nog niet exact bekend. Op dit moment doet het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) hier onderzoek naar in de quickscan «Inzicht in emissies van stoffen bij de winning van energie met windturbines op land» (hierna quickscan). Dit betreft een verkennend onderzoek waarbij de gebruikte materialen, mogelijke emissies, een eerste inschatting van mogelijke risico’s en aanleidingen voor vervolgonderzoek in kaart worden gebracht. De resultaten hiervan worden in het eerste kwartaal van 2023 verwacht.
Bent u ervan op de hoogte dat BPA in verband gebracht wordt met verstoring van de hormoonhuishouding en ernstige gezondheidsproblemen zoals kanker, obesitas en voortplantingsstoornissen? Zo ja, waarom is het gebruik hiervan dan nog altijd toegestaan bij het maken van windturbines?
Ik ben ervan op de hoogte dat BPA in verband wordt gebracht met de verstoring van de hormoonhuishouding van mens en milieu en een ZZS is. Om deze reden is de stof ook in de Europese REACH-verordening opgenomen als zeer zorgwekkende stof voor autorisatie (SVHC). De overgebleven hoeveelheid BPA verschilt per product, maar ligt in de ordegrootte van 0,001 tot 0,01% (zie antwoord vraag 1).
Bent u ervan op de hoogte dat het neerslaan van BPA op/in water de kwaliteit van water ernstig aantast? Zo ja, kunnen wij dan dus concluderen dat veel water in Nederland ernstig verontreinigd is?
De kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drinkwater wordt in Nederland uitgebreid gecontroleerd op chemische verontreinigingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stof BPA een bedreiging vormt voor de kwaliteit hiervan.
Heeft u inzicht in welke gevolgen de vervuiling van het (drink)water heeft op de volksgezondheid? Zo ja, kunt u openbaar maken wat deze gevolgen zijn? Hoeveel mensen ondervinden hier schade van en wat houdt deze schade in? Zo nee, waarom zijn hierover geen gegevens beschikbaar?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u inzicht in de hoeveelheid BPA die in het milieu terechtkomt door erosie van windturbines? Zo nee, waarom niet en gaat u daar onderzoek naar doen?
Op dit moment wordt hier onderzoek naar gedaan door het RIVM in de quickscan.
Hoeveel windturbines staan er in totaal in Nederland?
In Nederland staan op dit moment 2679 windturbines op land (waarvan 138 in het IJsselmeer) en 462 op zee. Dit is gebaseerd op beschikbare data van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Daarnaast is op dit moment een windpark in aanbouw. Van de 160 zijn er nu ongeveer 60 inmiddels gebouwd.
Kunt u aangeven na welk aantal jaren er gemiddeld erosie optreedt aan windturbines op zee en op land?
Erosie is een continu proces en begint dus nagenoeg gelijk na plaatsing van de windturbines. Wel neemt de mate van erosie exponentieel toe in de tijd. De locatie heeft een sterke invloed op erosie. Zo hebben op zee geplaatste windturbines meer slijtage dan op land geplaatste windturbines, omdat de (weers)omstandigheden op zee extremer zijn.
Wordt er regelmatig gecontroleerd of erosie niet eerder dan verwacht voorkomt?
Erosie is een continu proces en begint nagenoeg gelijk na plaatsing van de windturbines. Het is niet bekend hoe vaak er op (de mate van) erosie bij windturbinebladen gecontroleerd wordt. Dit kan verschillen per windmolenpark. Exploitanten hiervan controleren en onderhouden deze parken zelf.
Bent u bekend met voorbeelden waarbij er veel eerder erosie waar te nemen is dan de verwachting was? Zo ja, kunt u aangeven wat de gevolgen hiervan waren?
Nee.
Wordt er onderzoek gedaan naar de potentiële gezondheidsschade die de BPA die in het milieu terechtkomt veroorzaakt? Zo ja, hoe is dit onderzoek gedaan en kunt u de bevindingen van dit onderzoek met ons delen? Zo nee, waarom niet en kan dit in kaart gebracht worden?
Momenteel wacht ik de resultaten af van de quickscan van het RIVM. Naar aanleiding hiervan kan besloten worden of vervolgonderzoek en/of verdere stappen noodzakelijk zijn.
Waarom wordt er nog steeds gekozen voor het bouwen van nieuwe windturbines in Nederland, als deze zoveel schadelijke stoffen uitstoten?
Windturbines dragen bij aan de transitie naar een duurzaam energiesysteem en zijn onmisbaar in de huidige en toekomstige energiemix. Op dit moment doet het RIVM onderzoek naar schadelijke stoffen die mogelijk vrijkomen bij de productie van energie met windturbines op land in de quickscan. Volgens een onderzoek van het RIVM is de transitie naar hernieuwbare bronnen beter voor de gezondheid en veiligheid in Nederland dan het gebruik blijven maken van fossiele brandstoffen2.
Hoe rijmt u de klimaatlobby die actief pleit voor het inzetten van windturbines bij de energietransitie, met de milieuvervuilende en daarmee volksgezondheidschadende gevolgen van de erosie van deze windturbines?
Zie antwoord vraag 13.
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2012 al gewaarschuwd voor de schadelijke gevolgen van BPA voor de volksgezondheid, waarom heeft dat niet geleid tot uitgebreid onderzoek naar deze stof in windturbines? Waarom is de Tweede Kamer niet attent gemaakt op deze waarschuwing? Zijn artsen in Nederland actief attent gemaakt op deze waarschuwing, zodat zij hiermee rekening kunnen houden in hun diagnostiek bij een patiënt?
De Tweede Kamer is herhaaldelijk geïnformeerd over de risico’s van BPA en stoffen die erop lijken (Kamerstuk 32 793, nr. 370; Kamerstuk 32 793, nr. 296; Kamerstuk 32 793, nr. 208). Ook is er publieksinformatie beschikbaar over de risico’s van BPA via de website www.waarzitwatin.nl, een website gemaakt door VeiligheidNL en het RIVM. Daarnaast wordt BPA zoals eerder aangegeven bij de beantwoording onder vraag 1 ook toegepast in tal van andere producten.
Het gebruik van BPA is nader gereguleerd via de REACH-verordening voor het gebruik van BPA in producten. Het gaat dan met name om producten die bedoeld zijn voor baby’s en peuters. Dit is de laatste jaren ingesteld en wordt de komende jaren nog aangescherpt.
De richtlijnen voor diagnostiek worden door artsen(verenigingen) zelf opgesteld, op basis van de beschikbare wetenschappelijke kennis. Ook WHO-publicaties en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken kunnen daarbij gebruikt worden. De rijksoverheid heeft daar verder geen rol in. Het is voor artsen niet goed mogelijk om bij individuele gezondheidsklachten een directe link te leggen met BPA.
Hebben artsen en andere gezondheidsprofessionals al eerder aan de bel getrokken over de mogelijke gezondheidsschade door eroderende windturbines? Zo ja, wat is er gebeurd met deze meldingen en is de Tweede Kamer hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van EZK is met verschillende gezondheidsprofessionals in gesprek geweest over de signalen die zij hebben afgegeven over eroderende windturbines. Naar aanleiding van deze gesprekken is bij het RIVM de quickscan uitgezet om in kaart te brengen welke (schadelijke) stoffen vrij komen. De Kamer wordt geïnformeerd zodra de quickscan is afgerond over welke vervolgonderzoeken en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Kunt u in kaart brengen hoeveel de gezondheidsschade die wordt veroorzaakt door eroderende windturbines de samenleving kost?
Ik wacht de quickscan naar het vrijkomen van (schadelijke) stoffen bij eroderende windturbines af. Naar aanleiding hiervan kan besloten worden of verder onderzoek en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Als de erosie van windturbines inderdaad leidt tot zoveel vervuilende en schadelijke stoffen in het milieu, kunnen wij daaruit dan concluderen dat de energietransitie en de klimaatlobby de afgelopen jaren hebben geleid tot een toename van zorgkosten en druk op de zorg? Wat gaat u eraan doen om dat te bestrijden?
Zoals eerder aangegeven wordt de kwaliteit van het oppervlakte-, grond- en drinkwater in Nederland uitgebreid gecontroleerd op chemische verontreinigingen. Er zijn geen aanwijzingen dat de stof BPA een bedreiging vormt voor de kwaliteit hiervan. Daarnaast wacht ik de uitkomsten van de quickscan af. De Kamer wordt geïnformeerd over de resultaten zodra de quickscan is afgerond en naar aanleiding hiervan welke vervolgonderzoeken en/of stappen noodzakelijk worden geacht.
Kunt u aangeven of windturbines ook kunnen worden geproduceerd zonder dat BPA of andere schadelijke stoffen hierin worden verwerkt? Zo niet, zijn hiervoor wel mogelijkheden in de toekomst?
Op dit moment is niet bekend of windturbines ook zonder het gebruik van BPA geproduceerd kunnen worden.
Kunt u aangeven of er andere vormen van energiewinning zijn waarbij het risico op milieuvervuiling en schade aan de volksgezondheid kleiner zijn?
Het opwekken van groene stroom door middel van windturbines draagt bij aan schonere lucht. Volgens een onderzoek van het RIVM is de transitie naar hernieuwbare bronnen beter voor de gezondheid en veiligheid in Nederland dan het gebruik blijven maken van fossiele bronnen.
De voorgenomen verkoop van dolfijnen aan een Chinees pretpark, waar doflijnenshows plaatsvinden, die verboden zijn volgens de Nederlandse wet |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (CU) |
|
Kent u de beelden afkomstig van Hainan Ocean Paradise waarin dolfijnenshows te zien zijn?
Ja.
Deelt u de mening dat de beelden van de show in Hainan Ocean Paradise aantonen dat daar shows plaatsvinden die onder Nederlandse wetgeving en met het Dolfinarium gemaakte afspraken niet zouden mogen plaatsvinden, zoals het vanaf de neus lanceren van een trainer?1
Op 27 augustus 2021 bent u door mijn voorganger geïnformeerd over de gemaakte afspraken met het Dolfinarium. Op grond van artikel 4.10 uit het Besluit houders van dieren moeten Nederlandse dierentuinen, zoals het Dolfinarium, een informatief en educatief programma uitvoeren. Met het Dolfinarium is daarom afgesproken dat natuurlijk gedrag voortaan de kern van de dierpresentaties vormt en dat de educatieve boodschap wordt versterkt.
Ik betreur het indien de voorstelling in China elementen bevat die we in Nederland niet langer toestaan. Met betrekking tot de beoogde verhuizing staat het dierenwelzijn bij mij voorop. Daarom is in artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich moet verzekeren dat de ontvangende partij de dieren houdt, huisvest en verzorgt conform de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden. Ik wil dat dit zorgvuldig wordt beoordeeld en ben momenteel nog in afwachting van de resultaten van de beoordeling die momenteel door RVO wordt uitgevoerd waarbij wordt beoordeeld of is voldaan aan de dierenwelzijnsvereisten van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren. Dierpresentaties vallen niet binnen de scope van artikel 4.11. Ik heb daarom niet de bevoegdheid om in te grijpen wanneer dierpresentaties in China niet overeenkomstig de Nederlandse normen worden uitgevoerd.
Herinnert u zich de uitspraak van uw ambtsvoorganger: «Daarom is in Artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting en verzorging. Dierentuindieren mogen enkel verhuizen wanneer het welzijn op de locatie van bestemming gewaarborgd is.»? Staat u nog achter deze uitspraak?2
Ik ben bekend met bovenstaand antwoord dat ik op 28 september 2021 heb gegeven in reactie op eerdere vragen van het lid Wassenberg (PvdD) en ik sta nog steeds achter dit antwoord.
Hoe oordeelt u over het feit dat tuimelaars afkomstig uit Spanje op 13 juni 2022 getraind werden om deel te nemen aan shows?3 Is het u bekend dat deze dieren daar deel zouden uitmaken van voorlichtingsprogramma’s en onderzoek?4 Deelt u de mening dat het voor de hand ligt dat de uit het Dolfinarium afkomstige dieren op een vergelijkbare manier getraind gaan worden voor shows in het Chinese pretpark en dat de toezeggingen die gedaan zijn door het pretpark in Hainan weinig waard zijn?
Ik heb geen weet van de details omtrent de verhuizing van de dolfijnen vanuit Spanje naar China. Met betrekking tot de Nederlandse dieren is het waarschijnlijk dat deze bij een eventuele verhuizing deel zullen nemen aan dierpresentaties. Zoals eerder aangegeven vind ik het belangrijk dat dierpresentaties een duidelijk educatief doel dienen. In Nederland staan we dierpresentaties dan ook alleen toe als deze educatief zijn. Indien de Nederlandse dolfijnen in China gebruikt zouden worden in voorstellingen die elementen bevatten die we in Nederland niet langer toestaan vind ik dat heel kwalijk. Ik heb niet de bevoegdheid om in te grijpen bij verhuizingen waarbij dierpresentaties in de ontvangende dierentuin niet voldoen aan de Nederlandse normen.
Bent u bereid om de verkoop van zeven dolfijnen (van de oorspronkelijke acht is bij één dolfijn inmiddels door de rechter vastgesteld dat deze niet verkocht mag worden), twee walrussen en twee zeeleeuwen tegen te houden, aangezien het op basis van deze beelden laakbaar is om een vergunning af te geven, en te zoeken naar een opvang voor deze dieren?
De dieren kunnen pas vertrekken wanneer het Dolfinarium voldoet aan de geldende regelgeving, namelijk artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren en veterinaire en CITES-regelgeving. Dit geldt voor alle dierentuinen die dieren willen overdragen aan een andere partij. Als een dierentuin de regelgeving niet naleeft, kan hierop worden gehandhaafd.
Momenteel ben ik in afwachting van de resultaten van de dierenwelzijnsbeoordeling die door RVO op grond van artikel 4.11 van het Besluit houders wordt uitgevoerd. Voor deze beoordeling is RVO nog in afwachting van aanvullende informatie. Zie hierbij ook mijn antwoord op vraag 2. Wanneer het Dolfinarium zich houdt aan de geldende regelgeving, zie ik geen juridische mogelijkheid om de overdracht van de dieren tegen te houden.
Is het u bekend of het Dolfinarium gaat proberen om de achtste dolfijn, die niet verkocht mag worden van de rechter, te vervangen door een andere dolfijn?
Dit is mij niet bekend.
Heeft het Dolfinarium het projectplan met tijdspad voor het verbeteren van de verblijven dat zij voor 1 maart 2022 zou indienen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) reeds ingediend? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen? Indien dit nog niet is ingediend, hoe kijkt u aan tegen nog een gebroken belofte?
Ja, het Dolfinarium heeft het projectplan tijdig ingediend. U vindt het projectplan voor het zeeleeuwenverblijf in de bijlage.
Hoe staat het momenteel met de uitvoering van de met het Dolfinarium gemaakte afspraken over de aanpassingen aan de dierenverblijven? Kunt u de Kamer hier halfjaarlijks over informeren, inclusief gemaakte afspraken, vergunningen en voortgangsschema’s?
De afspraken zijn omgezet naar vergunningsvoorschriften die aan de dierentuinvergunning van het Dolfinarium worden verbonden. Als onderdeel van de vergunningvoorschriften van de dierentuinvergunning van het Dolfinarium zijn de gemaakte afspraken dan handhaafbaar. Op 27 juli jl. heeft RVO de mogelijkheid geopend voor belanghebbenden om een zienswijze in te dienen op de voorgenomen wijziging van de dierentuinvergunning van het Dolfinarium. Het Dolfinarium heeft een deel van de afspraken reeds geïmplementeerd, door bijvoorbeeld de dierpresentaties aan te passen en verrijking in de verblijven aan te brengen. Betreffende de uitvoering van de gemaakte afspraken zal ik u in de periodieke verzamelbrief Dierenwelzijn op de hoogte houden van relevante ontwikkelingen.
Het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD naar medisch specialisten |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het nieuws «Ziekenhuizen kwetsbaar voor fraude door neveninkomsten artsen»?1
Ja.
Erkent u dat ook met de genoemde maatregelen het lastig blijft voor ziekenhuizen om de nevenfuncties van medisch specialisten in zicht te krijgen? Zo nee, waarom niet?2
Streven naar een compleet overzicht van nevenfuncties van medisch specialisten is goed. Echter, zoals in het nieuwsbericht is genoemd, is het zo dat als iemand kwaad wil doen, diegene activiteiten, belangen en inkomsten zal (proberen te) verhullen. Hierna licht ik het huidige kader van ziekenhuizen toe om zicht te krijgen op de nevenfuncties en neveninkomsten van medisch specialisten.
Wat er wel en niet mag op het gebied van reclame en gunstbetoon is geregeld in Geneesmiddelenwet, de Wet Medische Hulpmiddelen en in de Beleidsregels gunstbetoon.3 De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de naleving van deze beleidsregels. De farmaceutische sector en de hulpmiddelensector hebben in aansluiting op de beleidsregels gedragscodes geformuleerd. Wanneer een vergoeding van een farmaceutisch bedrijf of hulpmiddelenbedrijf aan zorgverleners is toegestaan, moet deze vergoeding in de meeste gevallen geregistreerd worden in het Transparantieregister Zorg.4 Het Transparantieregister berust op zelfregulering en er is een gedragscode, de Gedragsregels openbaarmaking financiële relaties.5 Alle bedrijven die zijn aangesloten bij de betrokken koepelorganisaties,6 waaronder ziekenhuizen, moeten zich houden aan deze gedragsregels. Door het register is het inzichtelijk in hoeverre een behandelaar een financiële relatie heeft met een bedrijf. Uit de jaarlijkse evaluatie van het register, die ik u op 31 januari 2022 heb toegestuurd, blijkt dat het register doeltreffend en effectief is.7
Daarnaast is mede door de Federatie van Medisch Specialisten (FMS) de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling opgesteld.8 De code wordt onderschreven door organisaties die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van wetenschappelijke adviesrapporten en richtlijnen.
Tot slot is er de Governancecode zorg 2022, een door Brancheorganisaties Zorg (BoZ) opgestelde privaatrechtelijke vorm van zelfregulering. De leden van ActiZ, de Nederlandse ggz, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ) en Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) verplichten zichzelf met hun lidmaatschap tot toepassing en naleving van deze code. Daarnaast kunnen zorgaanbieders die niet lid zijn van één van bovenstaande brancheorganisaties er ook gebruik van maken. Het committeren aan en implementeren van de code is onder andere voor ziekenhuizen een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de hoogleraar integriteit Van Eijbergen dat het makkelijker is om afspraken te maken over nevenactiviteiten bij medisch specialisten in loondienst, omdat het melden van nevenactiviteiten bij een medisch specialistisch bedrijf (msb) op basis van vrijwilligheid is?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 ook heb toegelicht gelden het Transparantieregister en de Gedragsregels openbaarmaking financiële relaties9 voor alle bedrijven die zijn aangesloten bij de betrokken koepelorganisaties10, waaronder ziekenhuizen. Daarnaast is mede door de FMS de Code ter voorkoming van oneigenlijke beïnvloeding door belangenverstrengeling11 opgesteld. De code wordt onderschreven door organisaties die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van wetenschappelijke adviesrapporten en richtlijnen. Zowel voor medisch specialisten die in loondienst werken als vrijgevestigde medisch specialisten geldt een meldplicht voor nevenactiviteiten bij het Transparantieregister. Echter, wanneer sprake is van kwade wil kan het in zowel loondienst als bij vrijgevestigden voorkomen dat nevenfuncties en neveninkomsten niet gemeld worden.
Wat betekent dit voor uw keuze om al dan niet regelgeving in te voeren zodat alle medisch specialisten in loondienst gaan?
Gegeven de verantwoordelijkheid die de medisch specialisten hebben om de gewenste transformatie naar passende zorg, de bestuurbaarheid en afremmen van perverse prikkels maximaal te ondersteunen en te versterken, ga ik deze kabinetsperiode de werking van de belemmeringen en verkeerde prikkels nader analyseren, monitoren en concrete acties formuleren en uitvoeren. Ik kijk daarbij breed naar de prikkels en de aspecten die van invloed zijn op de transformatie naar passende zorg en de bestuurbaarheid. Indien bij de medisch-specialistische bedrijven onvoldoende verbetering optreedt zal er regelgeving komen zodat alle medisch specialisten in loondienst gaan.
Wanneer is er voldoende verbetering opgetreden in de transformatie naar passende zorg, de bestuurbaarheid van ziekenhuizen en het afremmen van perverse prikkels binnen msb’s om geen regelgeving in te voeren waarmee alle medisch specialisten in loondienst gaan? Welke concrete en meetbare doelen stelt u voor de msb’s?
De precieze monitoring wordt op dit moment nog uitgewerkt. In het najaar zal ik u nader informeren over het tijdspad met alle relevante aspecten en stappen rondom de transformatie naar passende zorg van medisch specialistische bedrijven.
In hoeverre is het, aangezien in het regeerakkoord de verantwoordelijkheid van msb’s in de transformatie naar passende zorg, bestuurbaarheid van ziekenhuizen en het afremmen van perverse prikkels wordt genoemd, realistisch dat msb’s deze verantwoordelijkheid kunnen nemen nu experts vermoeden dat er meer zaken zullen zijn zoals de cardiologen fraude in het Zwolse Isala-ziekenhuis?
Ik wil op dit moment nog niet vooruitlopen op de verbetering die medisch specialistische bedrijven wel of niet gaan laten zien. Passende zorg vraagt om samenwerking en om de transformatie te bereiken, hebben ook de medisch specialistische bedrijven een rol. Ik verwacht dat alle partijen in gezamenlijkheid, en dus ook de msb’s, zich inzetten om de gewenste beweging maximaal te ondersteunen.
De VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het belangrijk is om tijdens de huidige VN-conferentie in New York over het wereldzeeënverdrag (die duurt tot en met 26 augustus 2022) tot een akkoord te komen over maatregelen voor het daadwerkelijk beschermen van 30% van de wereldzeeën in 2030? Zo ja, hoe zet Nederland zich in om dit doel te bereiken?
Het is belangrijk om zo spoedig mogelijk te komen tot een ambitieus verdrag ter bescherming en duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten (Biodiversity Beyond National Jurisdiction, BBNJ). Een deel van de maatregelen in dit verdrag zal op de lange termijn bijdragen aan de doelstelling om ten minste 30% van de zeeën te beschermen.
De EU en haar lidstaten treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. Nederland zet zich in voor de beschermingsdoelen door een proactieve en ambitieuze bijdrage aan de EU-standpunten te leveren. Tijdens de intergouvernementele conferentie aangaande het BBNJ-verdrag van 15 tot en met 26 augustus jl. (VN-conferentie) heeft Nederland zich in EU-verband zeer actief ingezet om zo spoedig mogelijk tot afrondingen van de onderhandelingen te komen.
Het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is op zichzelf al een compromis tussen landen en bestaat uit (1) mariene genetische bronnen, (2) gebiedsgerichte beheerinstrumenten, (3) milieueffectrapportages, en (4) capaciteitsopbouw en overdracht van mariene technologie. Om tot een verdragstekst te komen, moet overeenstemming worden bereikt over alle onderwerpen in het pakket. Ondanks een goede en constructieve atmosfeer was er onvoldoende tijd om op verschillende punten werkbare compromissen te vinden. Tijdens de VN-conferentie is daarom nog geen overeenstemming bereikt over het gehele BBNJ-verdrag. Nederland, gezamenlijk met de EU en de andere lidstaten, zal zich tijdens de volgende VN-conferentie wederom actief inzetten voor de afronding van een effectief en toekomstbestendig verdrag.
Zie ook de beantwoording van vragen 4 en 5 en vraag 15 van de leden Wassenberg en Teunissen (beiden Partij voor de Dieren) over de VN-conferentie over het wereldzeeënverdrag van 21 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3221).
Deelt u de mening dat bij het beschermen van 30% van de wereldzeeën ook gekeken moet worden naar de effectiviteit van deze bescherming, zodat de meest biodiverse plekken strikt beschermd worden? Zo ja, kunt u aangeven wat de inzet van Europa en specifiek Nederland hiervoor is? Zo nee, waarom niet?
De oceanen en zeeën moeten effectief beschermd worden, in het bijzonder kwetsbare en/of waardevolle mariene gebieden. Om dat te kunnen doen moet goed in beeld worden gebracht wat de te beschermen natuurwaarden zijn, welke doelen daaraan gekoppeld moeten worden en welke invloed menselijk gebruik daarop heeft. Om deze doelen te behalen zijn maatregelen nodig. Welke maatregelen exact worden toegepast is niet alleen afhankelijk van de te realiseren doelen, maar ook van de specifieke situatie waarin het te beschermen gebied zich bevindt.
Een van deze maatregelen kan het uitsluiten van bepaalde activiteiten in een beschermd marien gebied zijn. Bij het aanwijzen van dit soort beschermde gebieden en instellen van maatregelen die menselijke activiteiten beperken moet naast de effectiviteit van de maatregelen voor het realiseren van het doel, altijd rekening gehouden worden met andere belangen die gemoeid zijn met de betreffende menselijke activiteiten.
Nederland zet zich, in EU-verband, tijdens de onderhandelingen voor het BBNJ-verdrag actief in voor een gedegen systeem voor de aanwijzing van gebiedsgerichte beheersinstrumenten die de mariene biodiversiteit op volle zee zo effectief mogelijk kunnen beschermen en waar zo veel mogelijk landen mee akkoord kunnen gaan. Immers, in het gebied waarover de onderhandelingen gaan (Areas Beyond National Jurisdiction, ABNJ) geldt bij uitstek dat het niet kunnen binden van enkele landen aan het akkoord directe negatieve invloed heeft op de bescherming van biodiversiteit. De inzet is dus gericht op een zo inclusief mogelijk akkoord, met de juiste beschermingskracht.
Daarnaast zet Nederland zich ook via andere gremia in voor de bescherming van mariene gebieden, waaronder in het kader van het Biodiversiteitsverdrag (Convention on Biological Diversity), de Internationale Maritieme Organisatie en het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (OSPAR).
Op welke punten en hoe heeft Nederland zich ingespannen tijdens de VN-conferentie over oceanen in Lissabon om de eigen uitgesproken hoge ambities, zoals effectieve en toekomstbestendige bescherming van het mariene, in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
Tijdens de tweede VN Oceanenconferentie in Lissabon van 27 juni tot en met 1 juli 2022 heeft Nederland uitgedragen dat het BBNJ-verdrag een essentieel instrument is voor het beschermen van biodiversiteit op volle zee, zeker met oog op nieuwe en toekomstige activiteiten op de volle zee en het voorkomen van schade aan het mariene milieu. Daarbij is ook de hoop uitgesproken dat zo veel mogelijk andere landen zich aansluiten om dit jaar nog te komen tot een verdrag. Ook is de nadruk gelegd op de door Nederland ingevoerde praktijk middels het Noordzeeakkoord, waardoor goede samenwerking mogelijk is gemaakt tussen de overheid, het onderzoeksveld, het bedrijfsleven en de belangenbehartigers van mariene biodiversiteit en een duurzame blauwe economie.
Voor de politieke verklaring1 van de VN Oceanenconferentie is in samenwerking met de EU-partners ingezet op een tekst die de onderhandelende partijen in het BBNJ-proces oproept om zonder vertraging een ambitieus akkoord te bereiken. Te meer omdat dit verdrag zal kunnen bijdragen aan de uitvoering van Duurzaam Ontwikkelingsdoel 14: Leven in het Water2.
Hoe spant Nederland zich momenteel in om deze uitgesproken hoge ambities in het wereldzeeënverdrag te krijgen?
De EU en haar lidstaten, zo ook Nederland, treden gezamenlijk op in de BBNJ-onderhandelingen en spreken daar met één stem. De inbreng wordt in EU-verband gecoördineerd en Nederland draagt actief bij aan de ontwikkeling hiervan. Daarnaast levert Nederland een ondervoorzitter (facilitator) van de VN-conferentie en twee leden van het onderhandelingsteam van de EU en haar lidstaten. De ambities zoals onder andere uitgesproken tijdens de VN Oceanenconferentie vormen de basis voor de Nederlandse inbreng. Daarnaast steunt Nederland de ambitieuze doelen van de Blue Leaders en draagt dit uit tijdens de BBNJ-onderhandelingen.
Tijdens de BBNJ-onderhandelingen deelt Nederland relevante expertise op het gebied van publiek-private samenwerking rond oceaan governance, zoals opgedaan in verschillende internationale gremia en binnen de kaders van het Noordzeeakkoord. Dit zal Nederland blijven doen tijdens de implementatiefase van het BBNJ-akkoord, zodat internationale best practices voor iedereen toegankelijk worden.
Kunt u aangeven op welke punten de ambities van Nederland en Europa verschillen? Ondersteunt Nederland bijvoorbeeld het standpunt van Europa op het gebied van bindende afspraken over mariene gebiedsbescherming op volle zee? Zo nee, waarom niet?
Nederland, de EU en de andere EU-lidstaten delen de ambitie om zo spoedig mogelijk een akkoord te bereiken over een BBNJ-verdrag. De onderhandelingsstandpunten van de EU en haar lidstaten worden opgesteld aan de hand van de inbreng van de lidstaten, zo ook van Nederland. Het zwaartepunt van deze inbreng verschilt mogelijk per land, maar het uiteindelijke doel is voor alle lidstaten hetzelfde: een effectief en ambitieus verdrag ontwikkelen ter bescherming en voor duurzaam gebruik van biodiversiteit in zeegebieden buiten de nationale rechtsmacht van kuststaten. Dat is inclusief gebiedsbescherming op volle zee.
Het BBNJ-verdrag zal een grondslag bieden voor het instellen van bindende maatregelen die bijdragen aan het algemene beschermingsdoel van het verdrag. Een van de maatregelen in het onderhandelingspakket van het BBNJ-verdrag is mariene gebiedsbescherming op volle zee. Nederland steunt deze maatregel, in lijn met het standpunt van de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verplicht stellen van onderzoeken en het managen van activiteiten op de hoge zee om zo te voorkomen dat er schadelijke effecten op het zeemilieu zijn? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland ziet het verplicht uitvoeren van onderzoeken en het managen van activiteiten op zee – middels milieueffectrapportages (MERs), management- en monitoringsplannen – als essentieel voor het beschermen van het mariene milieu. Dit standpunt heeft Nederland, samen met de EU en de lidstaten, ook tijdens de BBNJ-onderhandelingen voorgestaan. Zie ook de antwoorden op vragen 7 en 9.
Welke positie heeft Nederland aangaande het hanteren van een striktere norm voor «mindere en grensoverschrijdende» effecten van «substantiële vervuiling en schadelijke impact op het zeemilieu»? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Staten hebben onder het VN-Zeerechtverdrag de verplichting om individueel of via bevoegde internationale organisaties procedures te ontwikkelen voor het uitvoeren van dergelijke procedures. Middels het BBNJ-proces wil Nederland invulling geven aan deze verplichtingen. Daarom zet Nederland zich bij de voorbereiding binnen de EU en bij de bredere onderhandelingen actief in voor een wereldwijd erkende en verplichte procedure voor de uitvoering van MERs en de monitoring van de milieueffecten voordat een activiteit (al dan niet voorwaardelijk) wordt toegestaan en uitgevoerd.
Er is nog geen overeenstemming bereikt over de drempel(s) of threshold(s) voor de activering van de plicht om een MER op te stellen. Op grond van het VN-Zeerechtverdrag zijn activiteiten op volle zee MER-plichtig als zij «aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu» teweeg kunnen brengen. Dit is de «hoge» drempel.
Een tweede drempeloptie, «gering of tijdelijk effect» (minor or transitory) is tijdens de VN-conferentie in augustus jl. wederom besproken. Deze drempel wordt gezien als een lagere drempel, waardoor meer activiteiten MER-plichtig zouden worden. Enkele minder ambitieuze landen en landen met weinig uitvoeringscapaciteit willen zich niet committeren aan deze «lage» drempel.
Er is echter een tussenweg die voor deze landen, maar ook voor Nederland en de EU en de andere lidstaten aanvaardbaar is. Bij dit compromis worden zowel de hoge als lage drempel gebruikt om te bepalen of een MER moet worden uitgevoerd. Dit is de trapsgewijze aanpak (two-tiered approach): wanneer de impact van een voorgestelde activiteit de lagere drempel bereikt, is de uitvoerder verplicht om een screening te doen. Als middels deze screening kan worden aangetoond dat een activiteit aanzienlijke verontreiniging van of aanmerkelijke en schadelijke veranderingen in het mariene milieu teweeg zou kunnen brengen, moet een volledige MER worden uitgevoerd. Deze trapsgewijze aanpak zou een compromis kunnen zijn dat gedegen bescherming van het mariene milieu kan borgen en voorkomt dat de uitvoering en handhaving overbelast worden. Tijdens de recente VN-conferentie heeft Nederland deze positie gesteund binnen de voorbereidingen met de EU en de lidstaten.
Welke positie heeft Nederland aangaande het verlenen van toegang aan landen tot een verdeling van genetische mariene bronnen (access and benefit sharing of Marine Genetic Resources)? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Dit onderdeel van het onderhandelingspakket gaat over de regulering van de toegang tot mariene genetische bronnen, alsmede de eerlijke en billijke verdeling van de opbrengsten daarvan.
Nederland is van mening dat dergelijke regulering zich moet uitstrekken tot zowel mariene genetische bronnen in situ als mariene genetische bronnen ex situ. In situ betekent verzamelde mariene genetische bronnen in hun natuurlijke omgeving op locaties buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Ex situbetekent het verzamelen van eerder vergaarde monsters in gebieden buiten de nationale jurisdictie van kuststaten. Het BBNJ-verdrag mag de toegang tot de mariene genetische bronnen in situ (en vrijheid van wetenschappelijk onderzoek) niet belemmeren, tenzij dit grote negatieve gevolgen heeft voor de mariene biodiversiteit. Gebruikers zijn tevens gebaat bij (kosteneffectieve) afspraken die het mogelijk maken om bij feitelijke toepassing van deze technologie de herkomst van de bronnen vast te stellen. Verder dient het BBNJ-verdrag ook de toegang tot mariene genetische bronnen ex situ te faciliteren, bijvoorbeeld door informatie over collecties te delen en de voorwaarden voor toegang te standaardiseren. De inzet is dat het BBNJ-verdrag daarbij de bestaande internationale regulering van intellectuele eigendomsrechten respecteert en voor het verkrijgen van die rechten geen aanvullende eisen stelt.
Ten aanzien van de verdeling van opbrengsten is er onderscheid te maken tussen monetaire en niet-monetaire opbrengsten. Een voorbeeld van niet-monetaire opbrengsten is het delen van kennis en data. Het Nederlandse standpunt is dat het verdelingsvraagstuk over niet-monetaire opbrengsten moet gaan.
Welke positie heeft Nederland aangaande verplichte milieueffectrapportages, voorafgaand aan activiteiten op zee? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke positie heeft Nederland aangaande het steunen van een internationaal overkoepelend technisch wetenschappelijk orgaan voor de beoordeling van Environmental Impact Assessments? En hoe heeft Nederland deze uitgedragen tijdens de onderhandelingen?
Nederland, alsmede de EU en de andere lidstaten, is van mening dat het wetenschappelijk en technisch orgaan (Scientific and Technical Body: STB) ten minste twee functies zou moeten krijgen in het MER-proces, mits de STB volledig onafhankelijk kan functioneren.
Ten eerste moet de STB de mogelijkheid krijgen om mee te doen aan een nationaal consultatieproces omtrent een MER. Dit biedt de STB de kans een uitgevoerde MER te beoordelen en daarover een niet-bindend advies te geven. Verplichte deelname en een bindend advies van de STB zijn niet wenselijk, omdat dit ingaat tegen het uitgangspunt van de EU en haar lidstaten dat besluitvorming moet worden voorbehouden aan staten. Daarnaast zou dit het MER-proces significant vertragen vanwege de extra belasting voor de STB, hetgeen ook niet wenselijk is.
Ten tweede zou de STB de bevoegdheid moeten krijgen om nadere richtlijnen en/of standaarden voor het MER-proces op te stellen. Enkele voorbeelden van onderwerpen waarop deze richtlijnen en/of standaarden betrekking kunnen hebben zijn het consultatieproces, de beoordeling van mogelijke cumulatieve effecten van verschillende activiteiten, en het vaststellen of de drempel (zie het antwoord op vraag 7) is bereikt of overschreden.
Het bericht ‘Klanten van Budget Energie geschokt door prijsverhoging van honderden euro’s per maand’ |
|
Joris Thijssen (PvdA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Klanten van Budget Energie geschokt door prijsverhoging van honderden euro’s per maand»?1
Ja.
Is het voor energieleveranciers toegestaan om het voorschotbedrag meer te laten stijgen dan de energietarieven die klanten moeten betalen?
Het energieverbruik van consumenten is niet over het hele jaar gelijk. In de winter is dit vanzelfsprekend veel hoger dan in de zomer. Om ervoor te zorgen dat de energierekening in de wintermaanden niet onbetaalbaar wordt, omdat het werkelijke verbruik per maand in rekening wordt gebracht, berekent de energieleverancier voor de consument een voorschotbedrag. Het voorschotbedrag is gebaseerd op het geschat jaarverbruik gedeeld door twaalf termijnen en maakt deel uit van de energieovereenkomst die de consument met de leverancier sluit.
Bij het berekenen van het termijnbedrag kan de leverancier rekening houden met de hoogte van de energieprijs. Wordt de energie duurder, dan kan daar rekening mee worden gehouden. Als de prijzen van energie sneller stijgen dan verwacht, kan het termijnbedrag tussendoor worden verhoogd. Bij de overeenkomst wordt het voorschotbedrag afgesproken en wordt ook afgesproken hoe hiermee om wordt gegaan in de loop van de overeenkomst (via algemene voorwaarden en productvoorwaarden). Voorschotbedragen moeten zo goed mogelijk aansluiten op het eindbedrag op de jaarnota. Het doel daarvan is om klanten bij de (jaar)afrekening zo min mogelijk bij -of terug te laten betalen.
Als bij de jaarrekening blijkt dat het energieverbruik anders is geweest dan waarvan het voorschotbedrag is uitgegaan zal de ene leverancier bij stijgende tarieven een (dringend) advies geven om het voorschotbedrag te verhogen/verlagen of een bepaald minimum vaststellen, terwijl een andere leverancier ervoor kiest om actief het voorschot te managen. Een klant kan een advies overnemen of laten vallen. Als een klant zijn voorschotbedrag structureel te laag vaststelt, dan volgt iedere maand zo’n advies.
Budget Energie heeft de verhogingen van de voorschotbedragen zo berekend dat de inschatting is dat de klanten bij de jaarnota niets hoeven bij te betalen. In het geval van Budget Energie gaat het om variabele contracten met maandelijkse prijswijzigingen. Het ligt dan in de rede dat ook het voorschotbedrag mee wijzigt (in dit geval naar boven als de prijzen stijgen).
Zijn er meer energieleveranciers die dit doen?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het bepalen van het voorschotbedrag iets dat tussen de consument en de leverancier tot stand komt met als doel bij de eindafrekening niets bij of terug te laten betalen. Wanneer de energieleverancier is overgegaan tot een verhoging of verlaging van het termijnbedrag en de consument is het hier niet mee eens, dan kan de consument aan de energieleverancier vragen om het termijnbedrag aan te passen.
Ook wanneer de consument verwacht dat de jaarrekening lager zal uitvallen, kan de consument een dergelijk verzoek indienen bij de energieleverancier. Dit houdt echter niet in dat de energieleverancier ook aan het verzoek moet voldoen, dit is geen wettelijke verplichting. Mocht de consument het niet eens zijn met het besluit van de energieleverancier om het termijnbedrag niet aan te passen, dan kan de consument bezwaar indienen. De energieleverancier moet in dat geval binnen vier weken een besluit nemen en de consument hoeft gedurende deze periode niet te betalen. Wanneer de consument een geschil heeft met de energieleverancier en zij er samen niet uitkomen, dan kan de consument een melding van het geschil doen bij ACM ConsuWijzer.
Bent u het ermee eens dat het kwalijk is als klanten hierdoor een onnodig hoge voorschot betalen, zeker gezien de betalingsproblemen waar vele huishoudens in verkeren?
Zoals aangegeven, is het bij het vaststellen van het voorschotbedrag altijd de bedoeling dat klanten bij de eindafrekening niet hoeven bij te betalen dan wel geld terugontvangen. Het termijnbedrag is niet meer dan een voorschot op de jaarafrekening. Het is niet de bedoeling dat de bedragen structureel te hoog of te laag worden vastgesteld. Indien klanten denken dat deze structureel te hoog worden vastgesteld, kunnen klanten zich wenden tot hun energieleverancier of een melding van het probleem doen bij ACM ConsuWijzer.
Klopt het dat klanten die een onnodig hoge voorschot betalen hun geld kwijt zijn als de energieleverancier omvalt?
Dit is afhankelijk van de hoogte van de faillissementsboedel, maar dit zal doorgaans wel het geval zijn (mits er meer aan voorschotbedragen betaald is dan dat er energie verbruikt is, dit hoeft niet altijd het geval te zijn). De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven. Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser». Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst, zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier. Deze regels gelden bij een faillissement van een energiebedrijf maar ook bij een faillissement van elk ander bedrijf.
Als de energieleverancier die failliet is gegaan de consument nog gelden schuldig is, bijvoorbeeld te veel betaalde voorschotbedragen, dan zijn deze gelden onderdeel van de failliete boedel. Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Meerdere variabelen hebben hier invloed op en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die meer financieel verlies lijden dan andere. Uiteindelijk is het de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet.
Bent u in het licht van de enorme prijsstijgingen bereid om de Auroriteit Consument & Markt (ACM) te vragen om frequent te kijken of dit soort stijgingen gerechtvaardigd zijn?
Zoals aangegeven, is het niet de bedoeling dat een klant aan het eind van het jaar veel geld terug ontvangt en daarmee gedurende het jaar structureel te hoge voorschotbedragen heeft betaald. Dit zal in de regel in strijd zijn met de voorwaarden die op het contract van toepassing zijn. Indien daarin bepaald is dat het voorschotbedrag/termijnbedrag berekend wordt op basis van het te verwachten energieverbruik en leveringstarief, zal de energieleverancier in strijd met deze contractuele voorwaarden handelen als hij buitenproportioneel hoge voorschotbedragen hanteert. Het is dan aan de klant de leverancier aan te spreken op de naleving van zijn contractuele verplichtingen en – indien dit niet het gewenste resultaat heeft – dit af te dwingen bij de rechter. Als onafhankelijk toezichthouder is het aan de ACM om publiek toezicht op de markt en gedragingen van marktpartijen te houden. Het is niet aan de ACM om naleving van individuele afspraken over de hoogte van voorschotbedragen in private contracten tussen leveranciers en hun klanten af te dwingen. De ACM geeft wel aan energieleveranciers voorlichting en heeft onlangs via een nieuwsbrief actief opgeroepen om aandacht te besteden aan de voorschotbedragen.
Daarnaast houd ik de ontwikkeling van de energieprijzen en de gevolgen daarvan voor leveranciers en hun klanten met betrokken marktpartijen en de ACM in de gaten. Juist ook in de huidige marktsituatie is een betaalbare energievoorziening van groot belang, het kabinet werkt aan het blijven borgen hiervan. De afgelopen tijd heeft het kabinet integraal naar de koopkrachtontwikkeling gekeken en daarbij de ontwikkeling van de energieprijzen meengenomen. Het kabinet heeft daarbij in brede zin gekeken naar de mogelijkheden om de koopkracht te ondersteunen van kwetsbare huishoudens. Kortheidshalve verwijs ik u naar de Kamerbrief over aanvullende maatregelen energierekening (20 september 2022).
Wat zijn de gevolgen voor energieleveranciers die buitenproportioneel hoge voorschotbedragen vragen aan hun klanten? Bent u het ermee eens dat hier stevig tegen opgetreden moet worden?
Zie antwoord vraag 6.
Mogen energieleveranciers maandelijks het voorschotbedrag aanpassen? Zo ja, vindt u dit ook onwenselijk gezien de onzekerheid die het met zich meebrengt?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is het leveranciers toegestaan om bij de berekening van de termijnbedragen rekening te houden met de hoogte van de energieprijs. In het geval dat de energieprijzen stijgen, kan de leverancier de termijnbedragen daar tussendoor op aanpassen. De voorschotbedragen kunnen maandelijks aangepast worden als de prijzen maandelijks wijzigen in geval van variabele contracten. Als de voorschotbedragen immers niet mee stijgen met de hogere prijzen, wordt de consument pas aan het eind van het jaar met een hoge eindafrekening geconfronteerd. Dit zorgt ook voor onzekerheid met daarbij het risico voor de consument het hoge bedrag niet op korte termijn te kunnen betalen.
Het voorgestelde plan van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie Borrell over een EU-trainingsmissie voor Oekraïense militairen |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht op EUObserver: «Borrell wants «powerful training» mission for Ukraine army?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit plan van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie?
Nederland steunt het voorstel van Hoge Vertegenwoordiger Borrell voor een EU Military Assistance Mission (EUMAM) voor Oekraïne. Dit rijmt met de positieve houding van het kabinet ten aanzien van nieuwe initiatieven om steun aan Oekraïne op te voeren. De Oekraïense Minister van Defensie Reznikov heeft tijdens de informele RBZ Defensie in Praag op 30 augustus jl. aangegeven een EUMAM, die trainingen kan bieden aan Oekraïense militairen, op prijs te stellen. Hij gaf aan dat gezien de fase van de oorlog de behoefte aan militaire trainingen groot is. De EU-missie kan de Oekraïense vraag naar trainingen samenbrengen met het aanbod van lidstaten en andere internationale partners en kan helpen om aanvankelijk klein opgezette trainingen op te schalen. Ook kan worden gekeken naar het koppelen van complementaire steunmaatregelen vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan een dergelijke missie, voor bijvoorbeeld uitrusting van de te trainen Oekraïense militairen. De ondersteuningsmissie zal in eerste instantie niet in Oekraïne zelf, maar vanuit een of meerdere EU-lidstaten opereren.
De EU-missie zal lopende initiatieven, zoals de trainingen die worden gegeven in het VK en in diverse EU-lidstaten, aanvullen en versterken. Afstemming met onder andere de Ukraine Defense Contact Group (UDCG) en het International Donor and Coordination Centre (IDCC) is daarom van belang.
Tijdens de informele RBZ Defensie in Praag was onder de lidstaten, inclusief Nederland, brede steun voor het voorstel van de HV. Er werd geconcludeerd dat de HV dit voorstel de komende weken verder gaat uitwerken. Daarbij zal de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) nauw contact houden met de Oekraïense autoriteiten om de trainingsbehoeften in kaart te brengen. Vervolgens zal EDEO een Crisis Management Concept presenteren en op basis daarvan zal een Raadsbesluit worden voorbereid, ter besluitvorming door de lidstaten.
Bent u bereid een voortrekkersrol te spelen bij de realisatie van dit plan?
Tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Defensie van 29-30 augustus jl. in Praag heb ik het voorstel voor een militaire EU-missie ten behoeve van Oekraïne actief gesteund. Dit zal ik in het verdere proces blijven doen. Verder heb ik tijdens de informele RBZ Defensie voorgesteld om naast training ook te kijken naar ondersteuning van Oekraïne op gebied van reparatie en onderhoud van militair materieel.
Bij de uitwerking van het voorstel door EDEO, zal Nederland beoordelen op welke manier het verder kan bijdragen aan de realisatie van het plan en de uitvoering van de missie. Daarbij zal Nederland zich er ook voor inzetten dat reeds gestarte trainingsinitiatieven op den duur onderdeel kunnen vormen van de EU-missie. Zo zal Nederland op korte termijn samen met Duitsland Oekraïense militairen gaan trainen op gebied van ontmijning.
Waar ligt de grootste behoefte van de Oekraïense krijgsmacht qua training en ontwikkeling?
Naar aanleiding van mijn bezoek aan Oekraïne op 22 augustus jl. heeft de Oekraïense Minister van Defensie Reznikov laten weten onder andere behoefte te hebben aan trainingen op het gebied van ontmijning. Tijdens de informele RBZ Defensie heeft Minister Reznikov, die bij een deel van de bijeenkomst digitaal aanwezig was, ook andere type trainingen genoemd waar Oekraïne op korte, midden en lange termijn behoefte aan heeft. In de uitwerking van het voorstel voor een militaire EU-missie spreekt EDEO verder met Oekraïne over de meest urgente behoefte en de manier waarop de EU-missie hier invulling aan kan geven.
Naast trainingen heeft Oekraïne kenbaar gemaakt behoefte te hebben aan ondersteuning bij de reparatie en het onderhoud van militair materieel. In licht daarvan heb ik bij de informele RBZ bepleit om ook dat aspect op te nemen bij de verdere uitwerking van de EU-missie.
Wat kan bij een dergelijke trainingsmissie de Nederlandse bijdrage zijn?
Nederland zal welwillend kijken naar de mogelijkheden om aan de EU-missie bij te dragen. Hoe een eventuele bijdrage vorm krijgt is afhankelijk van hoe de EU-missie eruit komt te zien. Mogelijk kunnen initiatieven waar Nederland aan deelneemt, zoals de binnenkort te starten training op ontmijning, op den duur onderdeel worden van de EU-missie. Dit heeft als voordeel dat andere lidstaten op die manier makkelijker kunnen aanhaken en de trainingscapaciteit kan worden opgeschaald.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De uitvoering van de motie per direct nadere maatregelen invoeren in de EBI in Vught |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Waarom is nog geen brief aan de Kamer gestuurd over de uitvoering van de motie Ellian (Kamerstukken II 2022/23, 24 587, nr. 844) die op 7 juli is aangenomen en waarmee de regering is verzocht om per direct nadere maatregelen in te voeren in de EBI in Vught?
Inmiddels is de brief waaraan wordt gerefereerd aan uw Kamer verzonden.1
Wanneer gaat u deze motie uitvoeren en gaat u deze motie onverwijld en onverkort uitvoeren?
De Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) vormt het juridisch kader op basis waarvan gedetineerden in een bepaald regime worden geplaatst. Hierin zijn ook de gronden voor plaatsing in de EBI opgenomen. Kort gezegd zijn er twee hoofdgronden voor plaatsing in de EBI: een extreem vlucht- en maatschappelijk risico (A- en B-grond) en een risico/vermoeden op voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (C-grond). In de brief van mijn voorganger dd. van 22 november 2021 is aangegeven dat, gelet op de huidige dreiging, de plaatsingsgronden te smal zijn. Daarom wordt de regelgeving aangepast met een vierde grond (de D-grond) zodat plaatsing in de EBI ook mogelijk wordt bij de dreiging die uitgaat van iemands rol en positie in een crimineel netwerk.
Op mijn aanwijzing wordt voor deze categorie een aanpassing van de huisregels doorgevoerd. Hierin wordt een passage opgenomen die stelt dat, als een gedetineerde op basis van de C- en/of D-grond in de EBI is geplaatst, de extra maatregelen zoals beschreven in de motie automatisch op hen van toepassing zijn.2 Dit heeft tot gevolg dat de directeur de maatregelen niet individueel hoeft op te leggen. Dit komt de veiligheid van directie en medewerkers ten goede, alsook de orde en veiligheid binnen de inrichting.
De aanpassing van de Rspog is in concept gereed. Deze is, zoals gebruikelijk, voor advies voorgelegd aan de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugd (RSJ). De RSJ heeft acht weken om hierop te reageren, maar gelet op de urgentie vraag ik de RSJ om dit zo snel mogelijk ter hand te nemen. Daarna kan worden besloten tot publicatie van de Rspog en inwerkingtreding van de huisregels. Op deze wijze geef ik op de kortst mogelijke termijn op een veilige en verantwoorde wijze uitvoering aan de motie. In de tussentijd worden waar nodig op individueel niveau de benodigde toezichtsmaatregelen getroffen.
Ziet u de urgentie van het invoeren van nadere maatregelen in de EBI? Zo ja, waarom duurt het inmiddels 7 weken om te melden hoe deze motie uitgevoerd gaat worden? Zo nee, waarom niet?
Het bestrijden van Voortgezet Crimineel Handelen tijdens detentie (VCHD) heeft topprioriteit. Mijn departement en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werken hier continu aan, in goede samenwerking met de ketenpartners. De afgelopen periode heb ik gezocht naar een manier om recht te doen aan de geest van de motie en tevens recht te doen aan aspecten als veiligheid en juridische uitvoerbaarheid. Daarom heeft mijn reactie op welke wijze de motie wordt uitgevoerd helaas langer op zich laten wachten dan door uw Kamer gevraagd en ik graag had gezien.
Kunt u deze vragen binnen één week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht Duitsland redt energiegigant Uniper en schrapt rechtsgang Nederland |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat Uniper de rechtszaak tegen Nederland en de samenhangende miljardenclaim heeft ingetrokken?1
In afwachting van goedkeuring door de aandeelhoudersvergadering van Uniper van de bail-out zoals deze door de Duitse autoriteiten is ingericht, is de behandeling van de internationale arbitragezaak opgeschort.
Ik verwacht dat voor het eind van 2022 het besluit van de aandeelhoudersvergadering is genomen en de internationale arbitragezaak definitief is ingetrokken. De Nederlandse rechtszaak loopt overigens door.
Loopt de claim van RWE nog wel?
Ja.
Kunt u eindelijk een overzicht geven van de contacten van uw ministerie met RWE en Uniper, zoals in eerdere Kamervragen verzocht?2
Sinds de rechtszaak is ingediend, is met de partijen niet gesproken over de Wet verbod op kolen. Met de partijen wordt wel regelmatig gesproken over bijvoorbeeld de ontwikkeling van waterstof, de nadeelcompensatie voor de productiebeperking en zaken gerelateerd aan de exploitatie.
Hoe kijkt u naar de nationalisering en gedeeltelijke nationalisering van energieleveranciers, zoals Duitsland dat met Uniper en Frankrijk met EDF gebeurt?
Ik ben op de hoogte van de Duitse en Franse maatregelen gericht op nationalisering van energieleveranciers. Ik ben van mening dat het lidstaten vrij staat belangen te nemen in bedrijven, zolang dit past binnen de Europese kaders voor staatssteun.
Erkent u dat dit een effectieve manier is om de energiekosten van particulieren in de hand te houden en de energiemarkt te stabiliseren?
Het nationaliseren van een energieleverancier zie ik niet als oplossing voor hoge leveringsprijzen en/of om de werking van de energiemarkt te bevorderen. Ook een genationaliseerd energiebedrijf moet elektriciteit en/of gas inkopen op de markt en heeft in de huidige markt te maken met hoge inkoopkosten, die worden doorberekend in de tarieven voor eindafnemers. Het nationaliseren van een energieleverancier leidt dus in beginsel niet tot lagere tarieven voor de eindafnemer.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om de energieleveranciers die in 2021 failliet zijn gegaan te redden, zoals Duitsland en Frankrijk dat hebben gedaan?
Het wettelijk systeem is zo ingericht, dat klanten van een failliete leverancier werden ondergebracht (veelal via restverdeling naar rato van marktaandeel) bij een van de andere energieleveranciers. Hiermee wordt geborgd dat kleinverbruikers ook na een faillissement van hun leverancier aanspraak kunnen maken op levering van energie door een vergunninghoudende leverancier. De leveringszekerheid wordt op die manier geborgd, zodat het nemen van andere maatregelen niet nodig is.
Wel is het faillissement van deze energieleveranciers voor mij en voor de Autoriteit Consument en Markt (ACM) aanleiding geweest om te kijken naar de financiële eisen die worden gesteld aan energieleveranciers en naar de positie van de consument bij faillissement van een energieleverancier. Het onderzoek hiernaar zal ik binnenkort naar uw Kamer sturen. Ook is de ACM voornemens het toezicht aan te scherpen.3
Wat is de positie van de Nederlandse overheid als grote energiebedrijven in problemen gaan komen?
Ik verwijs graag naar het verslag van het schriftelijk overleg van de Energieraad op 26 juli 2022 (Kamerstuk 21501–33, nr. 946) waarin ik al eerder heb aangegeven dat het niet mogelijk is om een precieze weergave te geven van wat er gebeurt in geval een groot energiebedrijf in de problemen komt. Een eventueel faillissement van een groot energiebedrijf kan leiden tot onrust op de markt, mogelijke prijseffecten en onzekerheid voor de leveringszekerheid. Dit zou dan ook opgevangen moeten worden. Dit is op dit moment in Nederland echter niet aan de orde.
Het bericht dat Eneco snoeit in de vergoeding voor teruglevering van stroom |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Erkent u dat de verlaging voor de teruglevering van stroom opgewekt door zonnepanelen een klap in het gezicht is van huishoudens die klant zijn van Eneco?1
Op grond van artikel 31c, derde lid van de Elektriciteitswet 1998 dient de leverancier een redelijke vergoeding aan de afnemer te betalen voor het deel van de op het net ingevoede hoeveelheid elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Momenteel geldt deze bepaling voor een beperkt aantal kleinverbruikers die elektriciteit opwekken met zonnepanelen. De meeste kleinverbruikers met zonnepanelen voeden per verbruiksperiode minder elektriciteit in op een net dan zij van dat net afnemen. Wanneer bij een kleinverbruiker alle invoeding tegen zijn afname mag worden gesaldeerd, dan is de terugleververgoeding voor diegene niet van toepassing. Bij kleinverbruikers die meer elektriciteit op het net invoeden dan zij afnemen, geldt deze redelijke vergoeding alleen voor het deel van de op het net ingevoede elektriciteit dat niet gesaldeerd kan worden.
Inmiddels heeft Eneco aangegeven de verlaging van de terugleververgoeding bij vaste contracten terug te zullen draaien en de betreffende klanten hierover te informeren.
Vindt u – net als de consumentenbond – dat Eneco hier een slaatje uit de mogelijkheid dat zij nu verlagen omdat de afspraak dat er tenminste 70% van de energieprijs wordt betaald bij teruglevering is verlopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Energieleveranciers zijn vrij de terugleververgoeding zelf vast te stellen, maar deze vergoeding dient wel redelijk te zijn. Het kan daarom zo zijn dat de ene leverancier een hogere vergoeding dan een andere aanbiedt. De redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit geldt op dit moment voor een beperkt aantal kleinverbruikers (zie ook het antwoord op vraag 1).
Met de afbouw van de salderingsregeling wordt de redelijke vergoeding voor een steeds groter deel van de teruggeleverde elektriciteit relevant. Daarom is mijn voornemen om, uit het oogpunt van consumentenbescherming, het wettelijk minimum van de redelijke vergoeding voor teruggeleverde elektriciteit met ingang van de afbouw van de salderingsregeling (2025) vast te stellen op 80 procent van het kale leveringstarief. Uiteraard staat het leveranciers vrij om meer te betalen dan het wettelijke minimum voor de redelijke vergoeding.
Een minimum vergoeding van 80 procent van het kale leveringstarief zorgt voor een goede balans tussen de werking van de energiemarkt enerzijds en consumentenbescherming en de belangen van zonnepanelenbezitters anderzijds. Tevens wil ik de redelijke vergoeding van een absoluut maximum in eurocenten voorzien. Dit houdt verband met de sterk fluctuerende waarde van zonnestroom en de op dit moment hoge leveringstarieven voor elektriciteit door de geopolitieke ontwikkelingen. De waarde van door zonnepanelen opgewekte stroom op een zonnige dag rond lunchtijd is laag. Een absoluut maximum van de redelijke vergoeding beschermt energieleveranciers tegen het verplicht inkopen van elektriciteit tegen een aanzienlijk hogere prijs dan de waarde daarvan op het moment van productie. De meerkosten die leveranciers verplicht moeten dragen worden aan alle klanten, ook diegenen zonder zonnepanelen, doorberekend waardoor de lasten van een te hoge minimumvergoeding zullen leiden tot hogere elektriciteitstarieven voor alle klanten, dus ook die zonder zonnepanelen.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument & Markt (ACM) te vragen snel nieuwe afspraken te maken met energiebedrijven over een fatsoenlijk teruglevertarief om te voorkomen dat mensen af gaan zien van het aanleggen van zonnepanelen?
Op dit moment moeten leveranciers al een redelijke vergoeding betalen voor de ingevoede elektriciteit die niet gesaldeerd kan worden. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding.
Uit onderzoek van TNO2 blijkt dat de terugverdientijden van zonnepanelen tot en met 2030 bij de voorgenomen afbouw van de salderingsregeling naar verwachting niet hoger zullen zijn dan zeven jaar. Dit maakt zonnepanelen voor huishoudens een zeer aantrekkelijke investering.
Erkent u dat het stimuleren van het opwekken van groene stroom op deze manier lucratief wordt voor private energiebedrijven terwijl de maatschappelijke investering minder rendeert?
Nee. Zoals bij het antwoord op vraag 3 al aangegeven, is het voor huishoudens zeer interessant om te investeren in zonnepanelen, gezien de verwachting dat de terugverdientijden tot en met 2030 niet hoger zullen worden dan zeven jaar.
Wilt u stimuleren dat mensen makkelijker een energie-coöperatie kunnen opzetten om beter opgewekte stroom te kunnen delen en niet afhankelijk te hoeven zijn van de energiebedrijven? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik vind de coöperatieve energietransitie een belangrijke ontwikkeling die ik ondersteun. Coöperatieve elektriciteitsproductie stimuleer ik hoofdzakelijk via de Subsidieregeling Coöperatieve Energieopwekking (SCE). Deze subsidieregeling maakt het voor coöperaties en VvE’s mogelijk om subsidie aan te vragen om gedurende 15 jaar de onrendabele top van een project met zonnepanelen, windturbine(s) of waterkracht te dekken. Aan de subsidie zitten voorwaarden verbonden, die ik ieder jaar evalueer en waar nodig en mogelijk wijzig. Hierbij draag ik er zorg voor dat coöperaties op redelijke wijze aan de voorwaarden kunnen voldoen. Coöperaties die zelf elektriciteit produceren zijn inderdaad minder afhankelijk van de internationale energiemarkt en dit brengt voordelen met zich mee. De SCE opent jaarlijks en ik nodig coöperaties uit een aanvraag in te dienen.
Bent u bereid om met gemeenten te onderzoeken hoe zij kunnen stimuleren dat gemeenschappen makkelijker eigen coöperaties kunnen opzetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is al veel kennis en ervaring opgedaan rond lokale energie-initiatieven. Het mede vanuit de rijksoverheid gefinancierde «HIER opgewekt» is het hiertoe opgerichte kennisplatform en verstrekt hierover o.a. via haar website kennis aan zowel lokale energie-initiatieven zelf als aan samenwerkingspartners van energie-initiatieven: gemeenten, provincies, woningcorporaties en serviceverleners. Gemeenten spelen op verschillende manier een rol in de coöperatieve energietransitie. Gemeenten kunnen zelf invulling geven aan hoe zij de coöperatieve initiatieven in hun gemeenten willen ondersteunen. Het opzetten van een coöperatie is uiteindelijk aan de (groep) burgers en of lokale ondernemers zelf. Ik zie daarom geen directe meerwaarde van een dergelijk onderzoek.
Hoe gaat u voorkomen dat andere energiebedrijven dit slechte voorbeeld van Eneco volgen en ook het teruglevertarief fors verlagen?
Het staat leveranciers vrij om de terugleververgoeding te verlagen, mits afnemers tijdig op de hoogte gesteld worden en de terugleververgoeding redelijk en niet in strijd met de algemene voorwaarden of het bepaalde in het afgesloten contract met de consument is. De ACM is de toezichthouder voor de redelijke vergoeding. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 3.
De afschaling van de dienstregeling van de NS |
|
Attje Kuiken (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Maakt u zich ook grote zorgen over de aangekondigde afschaling van de dienstregeling van de NS?
De aangekondigde afschaling van de dienstregeling draagt niet bij aan het versterken van een robuust en betrouwbaar openbaar vervoernetwerk, daar maak ik mij dan ook zorgen over.
Hoe beoordeelt u het patroon van (aankomende) verschraling van het openbaar vervoer in Nederland?
Het openbaar vervoer moet robuust en betrouwbaar zijn. Het openbaar vervoer maakt banen en activiteiten bereikbaar, verbindt woongebieden en draagt bij aan sociale cohesie. Verschaling van het OV is in dat licht ongewenst. De afgelopen periode is het OV onder druk komen te staan. Enerzijds als gevolg van COVID-19, de daaraan gerelateerde terugloop in het aantal reizigers en daarmee ook de inkomsten voor vervoerders. Om het aanbod van het OV op peil te houden, ook bij (sterk) achterblijvende reizigersinkomsten, is er daarom tot en met 2022 een forse financiële regeling beschikbaar gesteld aan vervoerders (Beschikbaarheidsvergoeding OV) en is er in juli een transitieregeling voor 2023 toegezegd. Op dit moment heeft het OV, net als vele andere sectoren, ook te kampen met de gevolgen van de krapte op de arbeidsmarkt. Om deze te beteugelen, en de impact van het personeelstekort voor de reizigers te minimaliseren, zijn de vervoerders aan zet. Ik verwacht dat zij dan ook alles in het werk stellen om het OV op peil te houden, en om de personeelsproblematiek zo spoedig mogelijk te bezweren.
Hoe gaat u erop toezien dat mensen gewoon met de trein naar werk, school of het ziekenhuis kunnen reizen?
Als concessieverlener zal ik NS blijven aanspreken op de naleving van haar verplichtingen uit de concessie en over het beperken van hinder voor de reiziger als gevolg van de personeelskrapte. Daarnaast zal ik NS aan het einde van het jaar ook beoordelen, volgens gebruikelijke wijze, op haar prestaties. Zoals ook aangegeven in mijn brief van 23 augustus jl.1 houdt mijn Ministerie – samen met het Ministerie van Financiën – vinger aan de pols voor wat betreft de uitvoering van de integrale aanpak van NS waarmee zij haar personeelsproblematiek wil beteugelen.
Deelt u de mening dat betere arbeidsvoorwaarden, waaronder een significant hoger loon, voor het NS-personeel noodzakelijk is om verdere verschraling te voorkomen? Bent u bereid hierop toe te zien?
Om nieuw personeel te kunnen aantrekken zijn verschillende zaken belangrijk. Het loon is daarbij één van de onderdelen. De onderhandelingen hierover met de bonden en de bijbehorende arbeidsvoorwaarden zijn een verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van NS. Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO.
Recentelijk heb ik – samen met het Ministerie van Financiën – indringend met NS gesproken over de personeelsproblematiek bij de organisatie en over de integrale aanpak die NS ter bezwering hiervan heeft opgesteld. Deze gesprekken zal ik, samen met de Minister van Financiën, blijven voortzetten.
Vindt u ook dat de overheid de verantwoordelijkheid heeft om als werkgever het goede voorbeeld te geven in loonafspraken, in het licht van de recente oproep van het kabinet aan werkgevers om lonen te verhogen?
De Minister van Financiën, als aandeelhouder, geeft aan het belangrijk te vinden dat deelnemingen een voorbeeldrol vervullen als het gaat om goed werkgeverschap. De Minister van Financiën verwacht dit ook van NS. Ook de continuïteit van de onderneming is van belang. Door COVID-19 staat NS er financieel niet goed voor. Het is aan de deelneming om een verstandige afweging te maken tussen deze twee belangen, zodat het publiek belang zowel op de korte als op de lange termijn op een maatschappelijk verantwoorde wijze kan worden blijven geborgd. Op 11 september jl. hebben de bonden en NS een onderhandelingsresultaat bereikt voor een nieuwe CAO.
Is het kabinet als aandeelhouder van de NS bereid om aanvullende middelen beschikbaar te stellen voor loonsverhogingen?
Zoals hierboven aangegeven zijn de onderhandelingen over de arbeidsvoorwaarden een verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur van NS. Op dit moment is de vraag of er aanvullende middelen noodzakelijk zijn niet aan de orde.
Het afschaffen van de vrije artsenkeuze |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de vele kritiek op de kabinetsplannen voor het afschaffen van de vrije artsenkeuze in Nederland?1 2 Hoe reflecteert u op die kritiek?
Ik heb kennis genomen van deze berichtgeving. De berichten zijn gebaseerd op het onderhandelaarsakkoord van het Integraal Zorgakkoord (hierna IZA), dat nog geconsulteerd moest worden bij de verschillende achterbannen. Op 16 september heb ik uw Kamer geïnformeerd over het definitieve IZA3 dat ik samen met de Minister voor LZS en de Staatssecretaris van VWS met partijen heb gesloten. Op 12 oktober zijn wij met u in gesprek gegaan over het IZA. Wij zijn ook graag bereid om waar nodig een nadere toelichting en duiding te geven over de afspraken, bijvoorbeeld door een technische briefing.
Kunt u beamen dat deze maatregel voornamelijk uit bezuinigingsoogpunt wordt genomen? Zo nee, kunt u dan gedetailleerd uiteenzetten hoe de zorg voor individuele patiënten wordt verbeterd door de vrije artsenkeuze van mensen in te perken?
De ambitie van het IZA is om samen met partijen de zorg voor iedereen toegankelijk, kwalitatief goed en betaalbaar te houden. Redenen om hierop in te zetten zijn divers. Ten eerste staat de toegankelijkheid van de zorg staat onder druk; in alle zorgsectoren zien we nu de spanning tussen vraag en aanbod toenemen. Daarnaast stellen we vast dat er te veel versnippering van ondersteuning en zorg bestaat dat soms leidt tot moeizame samenwerking tussen (zorg)aanbieders uit verschillende (zorg)sectoren. We hebben met elkaar vastgesteld dat de kwaliteit van de zorg onder druk staat, dat de kwaliteit beter kan en moet. Aan de andere kant stellen we vast dat de zorgaanbieders onder druk staan, de werkdruk is hoog en de uitval onder zorgmedewerkers is groot, terwijl de zorg ook nog een opgave heeft om te verduurzamen. Tot slot moet de stijging van de uitgaven voor de zorg worden teruggedrongen; we blijven de komende jaren meer geld uitgeven aan de zorg, maar die stijging moet minder snel gaan om de zorg ook straks betaalbaar te houden.
Samen met partijen is vastgesteld dat de zorg daarom meer gericht moet zijn op gezondheid en op wat we kunnen en minder gericht moet zijn op ziekte. Samen met partijen is vastgesteld dat we de zorg ook anders moeten organiseren, als gevolg van arbeidsmarktkrapte, de complexiteit van de zorg, de beoogde kwaliteit en vanwege de uitgaven. Daarbij is ook vastgesteld dat we de zorg ook anders kunnen organiseren, daar zijn al vele goede voorbeelden voor beschikbaar.
Kunt u beamen dat het vooral de verzekeraars zijn die garen spinnen bij deze maatregel, aangezien dit hen een vrijbrief geeft patiënten te verplichten de goedkoopst mogelijke zorg en zorgverlener te gebruiken, welke eenzijdig is gekozen door de zorgverzekeraar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen wij hieruit concluderen dat niet de kwaliteit, maar de kosten leidend zijn in het verlenen van zorg aan patiënten? Zo nee, waarom niet? Graag een gedetailleerde analyse. Zo ja, kunt u reflecteren op de Eed van Hippocrates die artsen moeten afleggen en hoe dit te rijmen valt met deze maatregel?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat patiënten die complexe, gespecialiseerde, zorg nodig hebben deze vaak niet in hun eigen regio, of bij de goedkoopste aanbieder, kunnen krijgen? Bent u zich er daarnaast van bewust dat deze zorg onontbeerlijk is voor hun welzijn en kwaliteit van leven? Zo ja, waarom kiest u er dan voor om niet de zorgprofessional, maar de verzekeraar leidend te laten zijn in de behandeling van deze patiënten?
In het IZA staat het waarborgen van een gelijke toegang tot zorg van goede kwaliteit voor alle groepen in de samenleving centraal, zodat mensen tijdig de zorg krijgen die ze nodig hebben. Dat is dus precies wat we met dit akkoord willen bereiken. Daarbij gaan we inzetten op gezondheid en welzijn door middel van (wijkgerichte) preventie en ondersteuning, zodat mensen zo gezond en vitaal mogelijk zijn en zorgvragen worden voorkomen of minder zwaar worden. We gaan inzetten op vroege signalering en waar nodig een brede en snelle probleemverheldering om bij een hulpvraag de juiste vorm van ondersteuning te bepalen. We gaan ervoor zorgen de beschikbare capaciteit die we hebben optimaal wordt ingezet, zonder verspilling van de tijd en energie van mensen en geld. We gaan inzetten op het verminderen van de administratieve lasten om zorgprofessionals te ontlasten en op het behouden van de beschikbare zorgprofessionals door het werkplezier te vergroten. We gaan inzetten op het verder verbeteren van de uitkomsten van zorg. Alle maatregelen in het IZA zijn erop gericht om de zorg voor de patiënt te waarborgen en verbeteren en om de zorg houdbaar te maken voor de toekomst.
Realiseert u zich dat ontoereikende medische kennis, ervaring en specialisatie bij de behandeling van (complexe) patiënten leidt tot verslechtering van de gezondheidssituatie van deze mensen, meer, langere en duurdere zorg en (onnodige) complicaties en sterfte? Zo ja, bent u zich ervan bewust dat dit extra druk geeft op de toch al overbelaste zorg en een stijging van zorgkosten voor de samenleving zal betekenen?
Zie antwoord vraag 5.
Realiseert u zich dat vertrouwen in een medisch behandelaar en lichamelijke autonomie van groot belang zijn voor patiënten in een behandeltraject? Zo ja, hoe rijmt u dit met het wegnemen van de vrije artsenkeuze voor patiënten, die daardoor noodgedwongen bij behandelaars terechtkomen waarin zij te weinig vertrouwen hebben, wat hun behandeling, welzijn en eventuele genezing nadelig zal beïnvloeden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u zich ervan bewust dat er in veel ziekenhuizen geen hooggespecialiseerde kennis van bepaalde aandoeningen aanwezig is, waardoor patiënten die daar gedwongen terechtkomen niet de juiste zorg krijgen? Zo ja, waarom kiest u er dan toch voor dergelijke patiënten niet naar behoren te laten behandelen en kunt u uiteenzetten welke gevolgen u denkt dat dit zal hebben?
Zie antwoord vraag 5.
Toegang tot adequate medische zorg is geborgd in de Grondwet, hoe rijmt u dit met het wegnemen van de vrije artsenkeuze, aangezien de expertise in de zorg lang niet overal in het land gelijk verdeeld is?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat door het wegnemen van de vrije artsenkeuze de zo geroemde toegankelijkheid van de Nederlandse zorg significant zal verslechteren? Tenslotte zullen slechts nog de beter bedeelden in dit land de extra kosten kunnen opbrengen van het gebruik maken van «niet gecontracteerde zorg», kunt u uiteenzetten hoe dit past in het inclusiviteitsstreven van dit kabinet?
Zoals u in het IZA kunt lezen is er geen sprake van het wegnemen van de vrije artsenkeuze. Ook is er geen sprake van een tweedeling in de zorg door het IZA. De afspraken zijn er juist op gericht dat iedereen in Nederland de beste zorg krijgt en dat iedereen een ruime keuze heeft aan zorgverleners. Voor de huisartsenzorg en de als hoogcomplex benoemde derdelijnszorg die geleverd wordt in Universitair Medisch Centra wordt bovendien een volledige keuzevrijheid gegarandeerd.
Als hoogwaardige zorg een privilege wordt van de rijkeren in Nederland, kunnen we dan niet beter het stelsel van het ziekenfonds en de particuliere zorgverzekering weer terugbrengen? Zo nee, waarom niet en wat is dan het verschil?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het ermee eens dat de medische wetenschap onderhevig is aan voortdurend voortschrijdend inzicht? Zo ja, kunt u dan ook beamen dat de ene arts een andere conclusie kan trekken dan de ander en dat dat bijvoorbeeld kan betekenen dat de ene arts een patiënt als uitbehandeld bestempelt, terwijl een andere arts nog mogelijkheden ziet? Is het in dat licht niet van groot belang dat een patiënt de mogelijkheid heeft zelf te kiezen voor een bepaalde arts en/of behandeling en/of een second opinion, niet in de laatste plaats aangezien de integriteit en autonomie van het eigen lichaam een belangrijk grondrecht is?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u inzicht in hoeveel mensen er fysieke en/of psychische schade zullen oplopen van het wegnemen van de vrije artsenkeuze? Zo ja, kunt u die cijfers inzichtelijk maken? Zo nee, waarom niet en gaat u daar onderzoek naar doen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel de zorgverzekeraars verdienen aan het besparen op «te dure» zorg aan patiënten?
Het is de taak van de zorgverzekeraar om namens zijn verzekerden zorg van goede kwaliteit zo doelmatig mogelijk in te kopen. Daarmee wordt de zorg in het belang van ons allen betaalbaar gehouden en kan voorkomen worden dat de premies voor de zorgverzekering onnodig hoog worden.
Kunt u reflecteren op het wegnemen van de vrije artsenkeuze en de daaraan inherente overheidsbemoeienis, in verhouding tot het grondrecht van lichamelijke integriteit en het recht op toereikende medische zorg?
Zie antwoord 10, 11, 12 en 13
Het bericht ‘Rechter: gemeente mag student niet uitsluiten van €800 energietoeslag’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Welke gevolgen heeft de uitspraak van de rechter in de casus van de Nijmeegse student voor de toekenning van de energietoeslag aan studenten?1
Het kan gebeuren dat individuele studenten in de ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen. En ook studenten moeten in deze gevallen worden geholpen. Naar aanleiding van de uitspraak van de rechter heb ik, in overleg met de VNG en gemeenten, meer richting gegeven aan hoe gemeenten kunnen omgegaan met deze individuele gevallen.
Er bestaat naar mijn oordeel een gerechtvaardigde en in principe ook juridisch houdbare reden om studenten als groep uit te zonderen van de energietoeslag. De woonsituatie van studenten is namelijk zeer divers, ook voor wat betreft de energiekosten. Ongeveer de helft van de studenten woont nog thuis bij de ouders en heeft dus geen eigen energierekening. Voor een aanzienlijk deel gaat het bij uitwonende studenten bijvoorbeeld om kamerbewoners, met een huurprijs inclusief energiekosten of een gedeelde energierekening.
Een groot deel van de studenten wordt daarmee niet of niet in dezelfde mate geraakt door de stijgende kosten. De generieke toeslag verstrekken zou eveneens betekenen dat alle studenten (vanaf 21 jaar) die binnen de doelgroep vallen de toeslag (van inmiddels 1.300 euro) ontvangen, dus ook thuiswonende studenten. Dit gaat aan het doel van de regeling voorbij, namelijk het ondersteunen van de laagste inkomens bij het betalen van de gestegen energierekening. Ik blijf daarom bij het advies aan gemeenten zoals opgenomen in de landelijke richtlijnen.
Tegelijkertijd is duidelijk dat er ook studenten zijn met een eigen energiecontract die in de knel (dreigen te) komen door hoge energieprijzen. Studenten kunnen in die gevallen terecht bij de individuele bijzondere bijstand. Uit de uitspraak van de Rechtbank Gelderland2 volgt dat de individuele bijzondere bijstand dan een redelijk alternatief moet bieden voor de eenmalige energietoeslag. Aangezien de voorwaarden voor de energietoeslag per gemeente kunnen verschillen, is niet in het algemeen te stellen wat een redelijk alternatief is. Om richting te geven aan een redelijk alternatief, kan aansluiting worden gezocht bij de criteria die een gemeente hanteert voor de categoriale bijzondere bijstand voor de energietoeslag. Verschillen met deze criteria moeten onderbouwd kunnen worden. Gezien de diversiteit in woonsituatie, is het hebben van een energiecontract op naam een redelijke, aanvullende voorwaarde die gemeenten kunnen stellen. Hiermee wordt voorkomen dat studenten een beroep doen op de toeslag, terwijl ze niet onder de doelgroep vallen. Daarnaast gelden uiteraard de voorwaarden die inherent zijn aan het gekozen instrument van de bijzondere bijstand, zoals een inkomenstoets.
Graag breng ik hier in herinnering dat bij de totstandkoming van de energietoeslag een evenwicht moest worden gevonden tussen een regeling die enerzijds zo gericht mogelijk is en anderzijds een zo eenvoudig mogelijke uitvoering, waarbij een zo groot mogelijk deel van de doelgroep de toeslag zonder aanvraagprocedure kon ontvangen. Voor een regeling die meer maatwerk biedt, was en is de uitvoeringscapaciteit bij gemeenten of een andere uitvoerder niet aanwezig. Een zekere mate van over- en ondercompensatie is dus inherent aan deze regeling, zoals ik ook eerder heb aangegeven.
Welke consequenties heeft deze uitspraak voor de landelijke richtlijnen die nu adviseren studenten als groep uit te zonderen?
De landelijke richtlijnen zullen worden aangevuld met een uitgebreidere motivering voor het niet categoriaal verstrekken van de eenmalige energietoeslag aan studenten. Daarbij zal er ook aandacht voor zijn dat, voor studenten in dezelfde omstandigheden als niet-studenten met aanspraak op een energietoeslag, de individuele bijzondere bijstand een redelijk alternatief moet vormen.
Bent u nog steeds van mening (zoals in de eerdere beantwoording op onze Kamervragen van 15 juni 2022) dat «het gerechtvaardigd ook juridisch houdbaar [...] is om studenten uit te sluiten van het recht op een eenmalige energietoeslag»?
Ik blijf van mening dat de categoriale bijzondere bijstand voor de energietoeslag niet bedoeld is voor studenten als categorie. Individuele studenten die in financiële problemen komen, kunnen aanspraak maken op individuele bijzondere bijstand. Zie ook het antwoord op vraag 1 en 2.
Zien gemeenten al gevolgen van de uitspraak in de vorm van andere beroepszaken, meer aanvragen door studenten, etc.?
Ik hoor in mijn gesprekken met sommige studentensteden dat zij te maken hebben met relatief veel aanvragen van studenten. Ook geven zij aan dat er sprake is van bezwaar en beroep.
Bent u bereid op korte termijn in gesprek te gaan met gemeenten over deze gevolgen en hoe kijkt u naar de mogelijke extra kosten die gemeenten moeten maken als gevolg van deze uitspraak?
Ik ben continu in gesprek met de VNG en verschillende gemeenten. Ik waardeer de constructieve houding van gemeenten in deze gesprekken. Voor de studenten die in ernstige financiële problemen komen als gevolg van de stijgende energieprijzen, heb ik extra middelen beschikbaar gesteld (€ 35 miljoen in 2022) aan gemeenten. Over de wijze van toekenning en de verdeling van de middelen is het kabinet in overleg met gemeenten.3 Uw Kamer wordt over de uitkomst hiervan geïnformeerd.
Het bericht ‘ING te druk met witwasonderzoek, weert stichtingen en verenigingen |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat vindt u ervan dat stichtingen en verenigingen in ieder geval tot het einde van het jaar geen bankrekeningen kunnen openen bij ING?1
Ten eerste vind ik het van belang dat iedereen in Nederland, inclusief verenigingen en stichtingen, toegang heeft tot een betaalrekening. Dat betekent niet dat elke bank alle klanten hoeft aan te nemen. Het betekent wel dat men in ieder geval bij een bank terecht moet kunnen. Ik vind het daarbij ook belangrijk dat instellingen transparant zijn over hoe zij omgaan met bepaalde klanten. ING geeft aan dat de bank op dit moment vanwege personele uitdagingen bij de bank tijdelijk geen stichtingen en verenigingen als klant aanneemt. Deze tijdelijke stop bij ING heeft implicaties voor de keuzevrijheid voor stichtingen en verenigingen. Tegelijk is dit volgens ING een tijdelijke maatregel en zijn er wel mogelijkheden om bij andere instellingen een rekening te openen.
Bent u het ermee eens dat het kunnen openen van een bankrekening essentieel is voor nieuwe stichtingen en verenigingen om hun activiteiten voor de samenleving uit te gaan oefenen en dat zij er dus veel last van kunnen hebben als zij door banken worden geweerd?
Het hebben van een bankrekening is – niet alleen voor stichtingen en verenigingen – nodig om deel te kunnen nemen aan onze samenleving. Banken spelen hier een belangrijke rol in. Ik vind het belangrijk dat zij deze rol ook pakken. Ik heb op dit bericht na, geen signalen ontvangen dat het voor stichtingen en verenigingen momenteel onmogelijk is een bankrekening te openen. Het is wel voorstelbaar dat het tijdelijk inlassen van een klantenstop door een grootbank zoals ING impact heeft op de toegang tot het betalingsverkeer voor stichtingen en verenigingen. Ik begrijp van ING dat zij maandelijks ongeveer 300 aanvragen van verenigingen en stichtingen ontvangt, waarvan normaliter 90% wordt geaccepteerd. Tot in ieder geval het einde van het jaar neemt ING geen nieuwe aanvragen in behandeling. ING heeft verder aangegeven de dienstverlening aan het maatschappelijk middenveld belangrijk te vinden. Ik ga er daarom van uit dat ING zo snel mogelijk deze dienstverlening zal hervatten.
Waarom wordt volgens u juist de dienstverlening aan stichtingen en verenigingen opgeschort?
Ik begrijp van ING dat het behandelen van aanvragen en het vervolgens doorlopend monitoren van stichtingen en verenigingen relatief veel tijd in beslag neemt ten opzichte van andere rechtsvormen. Dit komt volgens ING onder meer door onduidelijkheid over de activiteiten, bestuurswisselingen en het vaststellen van de uiteindelijke belanghebbenden (ubo’s). ING geeft aan dat een tijdelijke stop op het openen van nieuwe rekeningen aan deze groep voor ING het meest voor de hand ligt, vanwege de capaciteit die deze groep vereist.
In zijn algemeenheid verplicht de Wet ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme (Wwft) banken om individueel cliëntenonderzoek uit te voeren en bij een verhoogd risico mitigerende maatregelen te nemen. Zoals ik eerder heb aangegeven – en ook blijkt uit de Leidraad van DNB – volgt niet uit de Wwft dat een verhoogd risico betekent dat de cliënten die dit risico opleveren (categoraal) geweigerd moet worden.2 Weigering van hele groepen klanten door een bank kan juist duiden op een inefficiënt witwas- en terrorismefinancieringsrisicomanagement.3 ING geeft aan dat de tijdelijke stop te maken heeft met het intensievere cliëntenonderzoek dat ING uitvoert voor stichtingen en verenigingen en het gebrek aan capaciteit voor dit cliëntenonderzoek. Door nu een tijdelijke stop in te voeren kunnen achterstanden worden weggewerkt en kan daarna het accepteren van nieuwe stichtingen en verenigingen weer binnen redelijke termijnen worden gerealiseerd, aldus ING.
Wat vindt u ervan dat het uitvoeren van steeds intensievere controles van nieuwe en bestaande klanten op mogelijke witwaspraktijken door banken ten koste gaat van de financiële dienstverlening aan stichtingen en verenigingen?
Zoals gezegd verplicht de Wwft banken om cliëntenonderzoek uit te voeren. Het cliëntenonderzoek door banken dient een belangrijk doel: het voorkomen van misbruik van het financiële stelsel door criminelen. DNB constateerde in 2021 dat de bancaire sector zich de afgelopen jaren veel bewuster is geworden van haar poortwachtersfunctie en concreet werk maakt van het op orde brengen en houden van deze verantwoordelijkheid. Tegelijk stelde DNB vast dat de sector nog veel te doen heeft.4 De bancaire sector dient hierbij wel oog te houden voor toegang tot het betalingsverkeer van klanten. Zo constateert het onderzoek van DNB van 9 september 2022 over de risicogebaseerde aanpak van witwassen5 door banken dat banken hun poortwachtersfunctie in het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering meer risicogebaseerd kunnen inrichten. Een consequente risicogebaseerde aanpak kan tevens positief bijdragen aan de toegang tot het betalingsverkeer. Bij de risicobeoordeling die banken maken dienen de banken zich te baseren op het totaalbeeld van de klant. De juistheid van deze risico-inschatting door banken is van essentieel belang. Een verkeerde inschatting kan twee kanten op werken. Enerzijds kan een te lage inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te weinig risicobeheersende maatregelen neemt. Anderzijds kan een te hoge inschatting van de risico’s ertoe leiden dat een bank te veel en te intensieve maatregelen neemt. Dit kan ten onrechte de toegang tot bancaire dienstverlening beperken en kan een aanwijzing zijn voor ineffectieve naleving van de Wwft. Het is van doorslaggevend belang dat de verbeterprogramma’s die bij verschillende banken lopen tot structurele verbeteringen leiden, waaronder een verbetering in de risicogebaseerde aanpak.
Ik ben met de vertegenwoordigers van banken en DNB in gesprek over de risicogebaseerde aanpak van de Wwft en de-risking.6 In de beleidsagenda aanpak witwassen7 heb ik verder aangegeven dat ik de kennisuitwisseling tussen banken en (hoogrisico)sectoren wil bevorderen om zo deze risico-gebaseerde benadering te verbeteren. In eerste instantie dienen hoogrisicosectoren en banken gezamenlijk het gesprek aan te gaan. DNB gaat als opvolging van haar onderzoek ook gesprekken voeren met banken en onderzochte sectoren als onderdeel van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer.8 Ik vind het belangrijk dat banken ook zelf de dialoog met klantengroepen aangaan. Banken kunnen hun klanten helpen door alleen informatie uit te vragen die gegeven het risico nodig is en uit te leggen waarom die informatie wordt gevraagd. Het is begrijpelijk dat een bank in sommige gevallen om meer informatie vraagt dan voorheen, maar dit kan beter aan de klant worden toegelicht. Klantengroepen en banken kunnen samen kijken naar eventuele witwasrisico’s in een sector en hier mitigerende maatregelen tegenover stellen of kijken of er een onderscheid kan worden gemaakt binnen een sector wat betreft risico’s. Zo hoeft, in dit geval, niet elke stichting of vereniging een intensief cliëntenonderzoek te doorlopen. Ik vind het ook belangrijk dat de bank, indien deze bijvoorbeeld documenten aan het beoordelen is, dit communiceert richting de klant en aangeeft hoe lang zij verwacht hiermee bezig te zijn en spoedig aangeeft welke documenten eventueel ontbreken. Verder zal ik in gesprekken met banken en toezichthouders breed kijken naar eventuele tekenen van uitsluiting van klantengroepen, zodat duidelijk wordt of klantengroepen bij geen enkele bank terecht kunnen en welke oplossing hiervoor nodig is.
Ik heb verder, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aan de onderzoekers die werken aan de herziening van de National Risk Assessments (NRA’s) gevraagd of het mogelijk is om factoren aan te wijzen of omstandigheden te noemen die maken dat risico’s voor een bepaalde rechtsvorm of binnen en bepaalde rechtsvorm, zoals stichtingen en verenigingen, hoger of lager zijn. Hiermee zouden financiële instellingen hun risicobeoordelingen beter kunnen afstellen op de risico’s per klant. In algemene zin sluit ik aan bij een eerder gemaakte notie dat bonafide vrijwilligersorganisaties, niet tot de hoogste risico-categorie behoren.
Is het volgens u de bedoeling dat banken vanwege hun poortwachtersfunctie een deel van hun essentiële financiële dienstverlening niet meer kunnen uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Is het u bekend of meer banken, zoals Rabobank of ABNAMRO, tegen dit probleem aanlopen?
In zijn algemeenheid constateerde DNB dat de sector nog veel te doen heeft.9 Verder begrijp ik dat in algemene zin stichtingen en verenigingen tegen langere doorlooptijden aanlopen dan andere rechtsvormen bij het openen van een rekening. Ik begrijp van de banken dat de aangeleverde stukken van verenigingen en stichtingen soms in kwaliteit te wensen overlaten, waardoor banken hier meer tijd in moeten steken. Mij hebben geen signalen bereikt dat een stichting of vereniging momenteel bij geen enkele bank terecht kan. Wel zijn er eerder banken geweest die een (tijdelijke) stop voor klantengroepen ingelast hebben.10
Zijn er nog meer banken waar verenigingen en stichtingen of andere klanten op dit moment geen bankrekening kunnen openen vanwege de controleverplichtingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe wilt u borgen dat banken naast hun controleverplichtingen ook hun klanten kunnen blijven bedienen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u hierover met banken in gesprek of wilt u hierover met hen in gesprek gaan?
Zie antwoord vraag 4.
De gigantische klimaateffecten van privéjachten en privévliegtuigen |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «The huge impact of private jets»1 en het artikel «Superyachts symbolize climate breakdown»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de weinige gebruikers van privévliegtuigen en privéjachten zo’n gigantische klimaatvoetafdruk hebben?
Op internationaal en nationaal niveau zet de Nederlandse overheid zich in om de klimaatafdruk van de luchtvaart en de maritieme sector te minimaliseren. Dit geldt óók voor privévliegtuigen en superjachten. Omdat beide sectoren mondiaal georganiseerd en georiënteerd zijn, is het van groot belang om binnen deze sectoren internationaal samen te werken en afspraken te maken. Zonder gelijke normering kunnen partijen er gemakkelijk voor kiezen om uit te wijken naar landen die minder strenge eisen stellen aan broeikasgasemissies.
Mondiaal zet Nederland in op ambitieuze afspraken via de Internationale Burgerluchtvaart Organisatie (ICAO) en de International Maritime Organisation (IMO). Op Europees niveau wordt voor beide sectoren op dit moment gewerkt aan de voorstellen onder het Fit for 55-pakket van de Europese Commissie om de
CO2-uitstoot te reduceren. Het pakket legt daarvoor een ambitieuze architectuur neer, die op onderdelen nog wordt uitgewerkt. Nationaal heeft Nederland klimaatdoelen vastgesteld in de Luchtvaartnota3 en voor de maritieme sector is er de Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Zeehavens4. In het licht van deze Europese Green Deal en de daaruit voortgekomen initiatieven, heeft het kabinet zijn commitment uitgesproken voor de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050. In lijn hiermee wil het ministerie ook voor de internationale zeevaart toewerken naar een klimaatneutrale zeevaart in 2050.
Wat denkt u dat het met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid doet wanneer iedereen gevraagd wordt iets te doen, terwijl gelijktijdig een paar rijken ongestoord en onnodig een disproportionele uitstoot veroorzaken?
Via de mondiale, Europese en nationale doelstellingen zet Nederland zich in voor een rechtvaardig, uitvoerbaar en effectief klimaatbeleid met als doel bij te dragen aan het behalen van de klimaatdoelen onder het Parijsakkoord. Dat iedereen naar draagkracht bijdraagt aan verduurzaming is essentieel voor het draagvlak. Dit geldt ook voor de gebruikers van superjachten en privévliegtuigen.
Het is bekend dat privévliegtuigen en privé en superjachten per passagier relatief meer emissies veroorzaken. Vanwege het internationale karakter is het van belang om in samenwerking met andere landen te streven naar maatregelen gericht op het terugdringen van de emissies.
Is u bekend dat slechts 1% van de mensen 50% van de vliegemissies veroorzaakt?3 Wat doet dit met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid?
Zie antwoord vraag 3.
Wat denkt u dat het doet met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid dat vier uur vliegen met een privévliegtuig ongeveer evenveel CO2-uitstoot veroorzaakt als een gemiddelde Europeaan in een heel jaar?
Zie antwoord vraag 3.
Wat doet het met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid wanneer mensen zien dat de gebruikers van privéjachten en privévliegtuigen niet of nauwelijks betalen voor de gigantische (klimaat)schade die zij veroorzaken?
Zie antwoord vraag 3.
Wat betekent het voor de geleverde inspanningen om de mobiliteitssector te verduurzamen dat de privévliegtuigsector tussen 2005 en 2019 de uitstoot met 31% zag groeien? Wat doet dit met het draagvlak?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat privévliegtuigen (met een vertrekgewicht onder 8.616 kilogram) niet onder de vliegbelasting vallen? Hoe (en waarom) is die gewichtsgrens tot stand gekomen?
De vliegbelasting is inderdaad verschuldigd per vertrekkende reiziger met een vliegtuig met een maximaal toegelaten startgewicht van meer dan 8.616 kilogram. Deze grens is tot stand gekomen uit het oogpunt van uitvoerbaarheid voor luchthavens door de aansluiting van de heffing op hun administratieve inrichting. Voor de vliegbelasting is daarmee de administratie, zoals deze door de luchthavens wordt gevoerd om diverse kosten te kunnen doorberekenen aan de luchtvaartmaatschappijen, het uitgangspunt. De grenswaarde van 8.616 kilogram is ontleend aan het gewichtscriterium dat wordt gehanteerd voor het bepalen van de geluidshoeveelheid van kleine vliegtuigen.7
Wat betreft het belasten van privévliegtuigen: de vrijstelling van accijns op kerosine is niet van toepassing bij het gebruik van plezierluchtvaartuigen.8 Plezierluchtvaartuigen zijn eigen of gehuurde vliegtuigen die niet gebruikt worden voor commerciële doeleinden. Bij pleziervluchten wordt een accijns van € 528,46 betaald per 1.000 liter kerosine, wat ertoe leidt dat privévluchten dus in veel gevallen ook onder de belastingheffing vallen. Op deze manier is het reizen per vliegtuig voor de meeste reizigers belast. Naast belastingen wordt de luchtvaart nog op andere manieren beprijsd, zie daarvoor het antwoord op vraag 15, 16, en 17. Wij onderzoeken de wenselijkheid en mogelijkheden om privévliegtuigen mee te nemen in het klimaatbeleid voor de luchtvaart, en waar nodig aanvullend beleid te onderzoeken.
Klopt het dat een reiziger (straks) wel € 24 vliegbelasting moet betalen voor een economyticket in een passagiersvliegtuig, maar niet voor het reizen in een privévliegtuig?4 Waarom vindt u dat rechtvaardig?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de vliegbelasting nu in geen verhouding staat tot de veroorzaakte vervuiling, aangezien uit het in het artikel genoemde voorbeeld blijkt dat een reiziger die vliegt van London naar New York met een economyclassticket gemiddeld genomen 313 kg CO2 uitstoot en voor diezelfde vlucht met een privévliegtuig 25.056 kg CO2?5
De uitstoot per reiziger hangt mede af van het vliegtuigtype, configuratie en de bezettingsgraad van zowel toestellen van luchtvaartmaatschappijen als privévliegtuigen. Maar in veel gevallen zal de uitstoot per reiziger in een privévliegtuig aanzienlijk groter zijn. De Nederlandse vliegbelasting kent een uniform tarief waarin verschillen in uitstoot per reiziger dus niet worden meegewogen. Maar als we kijken naar de verhouding bij beprijzing in relatie tot maatschappelijke kosten, waar CO2-uitstoot/vervuiling onderdeel van is, moeten we niet alléén naar de vliegbelasting kijken. In dat kader is het van belang om naar alle relevante belastingen en heffingen te kijken, samen met alle maatschappelijke kosten (externe kosten en infrastructuurkosten). Beprijzing vindt in de luchtvaart via verschillende manieren plaats. Onder andere via de nationale vliegticketbelasting, maar ook via het EU-emissiehandelssysteem (ETS). Daarnaast wordt er ingezet op het realiseren van een bijmengverplichting van duurzame brandstoffen. Omdat duurzame brandstoffen op dit moment nog duurder zijn dan de conventionele brandstof kerosine, zorgt een bijmengverplichting indirect ook voor een kostenverhogend effect.
Wat doet het met het draagvlak voor rechtvaardig klimaatbeleid wanneer de Nederlandse overheid mensen oproept om hun bandenspanning te checken en zo brandstofefficiëntie na te streven, terwijl een privéjacht als de M/Y Azzam 1 miljoen liter brandstof tankt (grofweg vijf keer de hoeveelheid brandstof die een Boeing 747 kan houden) en vele honderden liters brandstof per uur verbruikt?6
Een eerlijke verdeling van de lasten ten aanzien van het reduceren van broeikasgasemissies is van groot belang voor het draagvlak. Tegelijkertijd is de invloed van Nederland op de uitstoot van superjachten beperkt, aangezien juist deze jachten zich over de wereld bewegen. Mondiale regelgeving is nodig om de broeikasgasemissies van schepen te reduceren, inclusief superjachten.
Zoals aangekondigd in de brief van 22 november 202111 zet het kabinet zich in voor het bereiken van klimaatneutrale zeevaart in 2050. De inzet van Nederland richt zich op ambitieuze internationale afspraken, bestaande uit een combinatie van normeren en beprijzen. In de EU zijn de besprekingen over maatregelen uit het Fit for 55-pakket die de zeevaart reguleren ver gevorderd. Uw Kamer is hierover separaat geïnformeerd12. De Europese Commissie heeft ervoor gekozen snel een start te maken, waarmee 90% van de emissies van de zeevaart wordt aangepakt. Nederland zet zich ervoor in dat ook de overige schepen onder het pakket gebracht worden. Ik zet mij ervoor in om bij de huidige gesprekken over het Fit for 55-pakket ook de overige segmenten onder de werking van de maatregelen te brengen. Dit geldt ook voor superjachten.
Daarnaast zijn er op dit moment voorbereidingen gaande om de mondiale regelgeving vanuit IMO wat betreft broeikasgasemissies aan te scherpen. In de genoemde brief van 22 november 2021 aan uw Kamer werd benoemd dat Nederland ervoor wil waken dat maatregelen leiden tot een verslechtering van de concurrentiepositie en draagvlak van het Nederlandse (en Europese) bedrijfsleven. Vanuit klimaatoogpunt is een gelijke normering op mondiaal niveau van belang omdat anders weglekeffecten zullen ontstaan naar landen met minder strenge eisen wat betreft de uitstoot van broeikasgassen. Dit geldt bij uitstek ook voor superjachten. Binnen deze randvoorwaarden zal ik mij er bij de lopende internationale gesprekken voor inzetten dat er zo min mogelijk uitzonderingsposities worden gecreëerd en dat ook specifieke segmenten zoals superjachten onder de maatregelen komen te vallen.
Klopt het dat, om belasting te ontwijken, veel privéjachten op papier in charter zijn, terwijl ze alleen of vooral privé gebruikt worden? Hoe staat het met de inspanningen van de Europese Commissie om belastingontwijking door eigenaren van privé of superjachten in Griekenland, Italië, Cyprus en Malta aan te pakken?
Kwantitatieve gegevens over het mogelijk toepassen van dergelijke structuren ten aanzien van jachten, bijvoorbeeld door het al dan niet ten onrechte kwalificeren als charter, zijn niet voorhanden. Het is wel bekend dat het voorkomt dat eigenaren van superjachten gebruik maken van verschillen in uitleg van de btw-richtlijn door diverse lidstaten om de btw-druk op de aanschaf en/of het bezit van een jacht zo laag mogelijk te houden. In hoeverre in een dergelijke situatie sprake is van het ontwijken van belasting dient per individueel geval te worden beoordeeld. Waar een uitvoeringspraktijk van een lidstaat binnen de grenzen van de btw-richtlijn blijft, is het voor de Europese Commissie niet mogelijk om daar tegen op te treden. Om die reden heeft de Europese Commissie een tegen een lidstaat aangespannen inbreukprocedure ingetrokken nadat betreffende lidstaat zijn uitvoeringspraktijk ten aanzien van de lease van jachten zodanig heeft aangepast dat daarmee de bepalingen van de btw-richtlijn niet onrechtmatig worden toegepast.
Hoe zit het met de privévliegtuigen en zulke belastingconstructies? Welke signalen zijn er dat er constructies gebruikt worden om belasting te ontwijken?
Signalen voor dergelijke (btw-)structuren ten aanzien van privévliegtuigen komen in grote lijnen overeen met die ten aanzien van jachten. Bestrijding van eventuele belastingontwijking vergt in dat opzicht dan ook een soortgelijke benadering. Zie in dat opzicht ook de reactie op vraag 14.
Wat doet Nederland om belastingontwijking met privévliegtuigen of privéjachten aan te pakken?
Vanwege de Europese dimensie vergt het bestrijden van eventuele belastingontwijking een gezamenlijke Europese inspanning van de belasting- en douaneautoriteiten van lidstaten en de Europese Commissie. Waar wordt gehandeld binnen de grenzen van de Europese regelgeving zijn de mogelijkheden voor bestrijding van belastingvriendelijke structuren beperkt. Mogelijke gevallen van belastingontwijking worden binnen de Belastingdienst beoordeeld door de Coördinatiegroep Constructiebestrijding en worden, indien daartoe aanleiding bestaat en voor zover juridisch mogelijk, bestreden. In voorkomende gevallen vinden multilaterale controles plaats waarbij wordt samengewerkt met de belastingautoriteiten van andere lidstaten en informatie wordt uitgewisseld. In communautair verband vraagt Nederland aandacht voor deze problematiek in het kader van Eurofisc, waarbinnen lidstaten eventuele (ongewenste) belastingstructuren, trends en mogelijke fraudesignalen in een vroegtijdig stadium met elkaar en de Europese Commissie delen en bespreken.
Welke mogelijkheden ziet u om het zwaar vervuilende gebruik van privévliegtuigen en privéjachten te ontmoedigen? Welke van die mogelijkheden bent u bereid op te pakken?
Zoals beschreven in de Luchtvaartnota13 zet het kabinet zich voor de gehele luchtvaart in op maatregelen die bijdragen aan vergroening, zoals gebruik van duurzame brandstoffen en inzet van (hybride)elektrische vliegen. De CO2-uitstoot van uit Nederland vertrekkende vluchten is in 2030 gelijk aan 2005, in 2050 minimaal gehalveerd ten opzichte van 2005 en in 2070 nul. Hiervoor wordt een pakket instrumenten en maatregelen uitgewerkt, waaronder het CO2-plafond.
Nationaal streven we de doelen na om per 2030 14% van de brandstoffen duurzaam bij te mengen en per 2050 fossielvrij te vliegen. In 2050 mag de gehele binnenlandse burgerluchtvaart geen CO2 meer uitstoten. Daarbij zet Nederland in op een internationale rol als koploper op het gebied van (hybride)elektrisch vliegen en voor de ontwikkeling van waterstofvliegtuigen. De huidige ontwikkelingen rondom elektrische en waterstofvliegtuigen zijn gericht op de kleinere tot middelgrote vliegtuigen en voor de korte tot middellange afstand (tot maximaal 3.500 km). De inzet voor de klimaattransitie van de zeevaart is toegelicht in het antwoord op vraag 11.
De nationale inzet is voor Nederland ook de lijn in de onderhandelingen rondom de verschillende Fit for 55- pakket voorstellen14, waarin op Europees niveau wordt samengewerkt om de CO2-uitstoot van de luchtvaart te reduceren. Onder dit pakket is voorgesteld om de Richtlijn energiebelastingen (ETD) te herzien en daarmee de grondslag te verbreden naar de brandstoffen voor de luchtvaart. Over kerosine voor niet-commerciële luchtvaart wordt al accijns geheven, dat verandert met deze herziening niet. Ook betalen niet-commerciële vluchten die jaarlijks meer dan 1.000 ton CO2 uitstoten voor hun uitstoot onder het EU-emissiehandelssysteem (ETS). Onder het RefuelEU-voorstel – de Europese bijmengverplichting – worden brandstofleveranciers verplicht om duurzame brandstoffen bij te mengen op EU-luchthavens. Luchtvaartexploitanten worden daarbij ook verplicht om duurzame brandstoffen te tanken. Daarbij geldt voor luchtvaartexploitanten een uitzondering wanneer zij minder dan 500 vluchten op jaarbasis uitvoeren. Privévliegtuigen en klein zakelijk verkeer (business aviation) zijn niet generiek uitgezonderd van deze verplichting. De uitzondering maakt nog onderdeel uit van de onderhandelingen in de Triloog fase. Nederland heeft tijdens de onderhandelingen ingezet op het zo ver mogelijk beperken van deze uitzondering.
Vanwege het feit dat het RefuelEU-voorstel de verplichting tot het bijmengen bij de brandstofleveranciers legt, zal ook het privé en zakelijk verkeer op EU-luchthavens15 in de praktijk waarschijnlijk enkel brandstoffen kunnen kopen die bijgemengd zijn met duurzame brandstoffen.
De superjachten waaraan in het artikel wordt gerefereerd, vallen onder het MARPOL-verdrag Annex VI, het internationale verdrag dat emissies van zwavel en NOx regelt. Volgens dit verdrag moeten nieuwe superjachten voldoen aan de strenge Tier III regelgeving omtrent de uitstoot van NOx als zij in een emissiecontrolegebied varen, zoals de Noordzee. Daarnaast moeten deze jachten voldoen aan de zwavelnormering voor brandstoffen. Verder wordt in de herziening van de Richtlijn energiebelastingen voorgesteld om brandstof voor de scheepvaart te belasten, wat gesteund wordt door het kabinet. Zoals genoemd in het antwoord op vraag 11 zal ik aandacht vragen voor de jachten binnen de broeikasgasmaatregelen die bij IMO in ontwikkeling zijn en ervoor pleiten dat zij geen uitzondering kunnen krijgen op de maatregelen.
Vanuit Nederland zijn er weinig mogelijkheden om superjachten extra te belasten. De jachten zijn in veruit de meeste gevallen in buitenlands bezit en geregistreerd in buitenlandse, vaak niet-Europese registers. Zoals in het antwoord op vraag 11 aangegeven, zet ik daarom in op het aanscherpen van internationale regelgeving, met aandacht voor behoud van een gelijk speelveld.
Welke mogelijkheden ziet u om de zware vervuiling bij het gebruik van privévliegtuigen en privéjachten rechtvaardiger te belasten? Welke van die mogelijkheden bent u bereid op te pakken?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid zich in te spannen om nationaal en/of binnen de Europese Unie te komen tot een drastische inperking van de CO2-impact van privévliegtuigen en privéjachten? Zo nee, hoe legt u dat uit aan de mensen van wie u inzet vraagt om het klimaatbeleid ten uitvoer te brengen?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid om bilateraal met Malta in overleg te gaan, aangezien er meer dan 1.000 superjachten (privéjachten) in Malta geregistreerd staan, om te bezien hoe belastingontwijking met superjachten tegengegaan kan worden?
Nederland heeft weinig invloed op het registerbeleid van Malta. Malta is gehouden aan de kaders die door de EU gesteld zijn. Malta bewegen om haar regels aan te scherpen, zal weinig invloed hebben op de eigenaren van superjachten. Zelfs wanneer bilateraal overleg met Malta tot aanpassing zou leiden, en de kans daarop is bijzonder gering, kunnen de eigenaren van superjachten gemakkelijk de registratie van hun schepen aanpassen en voor een niet-EU-vlag kiezen, met voordeligere voorwaarden. Ik acht de hierboven genoemde inzet op internationale regelgeving, zoals in de antwoorden op de voorgaande vragen toegelicht, daarom vele malen effectiever.
Bent u bereid om bilateraal met Malta in overleg te gaan, aangezien er meer dan 1.000 superjachten (privéjachten) in Malta geregistreerd staan, om te bezien hoe de klimaatimpact van deze superjachten aangepakt kan worden?
Het terugdringen van emissies van superjachten zal voornamelijk door internationale afspraken en verdragen moeten plaatsvinden. Scheepseigenaren kunnen namelijk hun jachten gemakkelijk onder andere scheepsregisters brengen, die minder eisen stellen wat betreft broeikasgasemissies. Daarom richt ik mijn inzet op het maken van ambitieuze internationale afspraken.
Het bericht ‘Jezelf ontdekken in Parijs? Het kan op kosten van de overheid’ |
|
Mariëlle Paul (VVD), Bart Smals (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Jezelf ontdekken in Parijs? Het kan op kosten van de overheid»?1
Ja.
Bent u het eens dat cursusaanbieders, bijvoorbeeld door gratis reizen en overnachtingen aan te bieden, misbruik maken van het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP-)budget?
In de STAP-regeling is opgenomen dat alleen kosten die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een scholingsactiviteit, zoals mogelijke les- en examenkosten, in aanmerking komen voor subsidiering via het STAP-budget. Niet-noodzakelijke kosten zoals reizen, overnachtingen of cadeau’s voor deelnemers zijn uitgesloten. De Toetsingskamer STAP ziet toe op de arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen en controleert op basis van signalen en analyses of opleiders en opleidingen voldoen aan de voorwaarden van STAP. Indien het STAP budget wordt aangewend voor het bekostigen van niet-noodzakelijke zaken, wordt actie ondernomen. In eerste instantie zal, met inschakeling van de erkennende organisatie of keurmerk, de opleider hierop worden aangesproken. Indien dit niet tot de gewenste resultaten leidt kan een opleider vervolgens uit het scholingsregister verwijderd worden en er kan een proces tot terugvordering worden gestart. Ook de erkennende organisatie kan besluiten om de erkenning of het keurmerk in te trekken. Tevens kan er bij vermoedens van misbruik en oneigenlijk gebruik een strafrechtelijk onderzoek in gang worden gezet.
Heeft u signalen ontvangen over misbruik en oneigenlijk gebruik van het STAP-budget door cursusaanbieders en zo ja, wat heeft u vervolgens hiertegen gedaan? Wat doet u om de kwaliteit en aansluiting op de arbeidsmarkt van opleidingen die betaald zijn vanuit het STAP-budget, te controleren?
Op basis van signalen uit eigen analyses, van de uitvoeringsorganisaties, van STAP-deelnemers en uit de media wordt getoetst of opleidingen in het scholingsregister voldoen aan de voorwaarden van het STAP-budget. Daarnaast controleert de erkennende organisatie of het keurmerk op de kwaliteit van de opleider en de opleiding. Opleiders die zich niet aan de voorwaarden van het STAP-budget houden, worden – eventueel met inschakeling van de erkenning – verzocht om opleidingen zelf uit het scholingsregister te verwijderen. Als dat niet gebeurt, dan wordt de opleider (tijdelijk) uit het scholingsregister verwijderd en kan subsidie teruggevorderd worden. Ook kan de erkennende organisatie besluiten om de erkenning of het keurmerk in te trekken.
In het scholingsregister STAP staan op dit moment ruim 60.000 opleidingen. De Toetsingskamer STAP heeft bij opleiders verzocht om al meer dan 2.000 opleidingen te verwijderen. Het ging hierbij niet altijd om kwade opzet, maar veelal om onzorgvuldigheid van de opleider. Daarnaast zijn naar aanleiding van onderzoek van de Toetsingskamer enkele keurmerken van opleiders ingetrokken.
Bij vier opleiders is geen gehoor gegeven aan het verzoek van de Toetsingskamer om opleidingen die niet aan de voorwaarden van STAP voldoen te verwijderen. Deze opleiders hebben inmiddels het bericht ontvangen dat hun opleidingen zijn aangemerkt als oneigenlijk gebruik van de regeling. Daarom wordt er nu overgegaan tot een voornemen tot verwijdering van de opleider uit het scholingsregister. Dit betekent dat de desbetreffende opleiders geen subsidie ontvangen en zij worden verwijderd indien zij niet de gewenste aanpassingen doorvoeren. De ruim 3.300 aanvragers die een aanvraag hebben ingediend voor de aangemerkte opleidingen krijgen de mogelijkheid om hun aanvraag aan te passen naar een opleiding die wel voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Bij twee opleiders loopt er nog een onderzoek naar oneigenlijk gebruik en zijn de aanvragen on-hold gezet tot er meer duidelijkheid is. Dit onderzoek zal eind september worden afgerond.
Beoordelen de aangesloten keurmerken ook of een aanbieder «value for money» biedt? Vindt u dat dit een zwaarwegende factor zou moeten zijn? Wat gaat u doen om dit (beter) te borgen?
De aangesloten keurmerken zien vooral toe dat het onderwijs dat in aanmerking komt voor het STAP-budget van kwaliteit is. Indien er signalen bij de Toetsingskamer binnenkomen over de kwaliteit van een opleiding of opleider dan zal dit gedeeld worden met het keurmerk. Het keurmerk kan vervolgens een onderzoek opstarten die mogelijk als gevolg heeft dat het keurmerk van de desbetreffende opleider wordt ingetrokken.
De prijzen die worden aangeboden via het STAP-budget moeten daarnaast overeenkomen met de prijs op de reguliere markt. Ik vind het van groot belang dat hier scherp op wordt toegezien, vooral richting de aanvragers en de grote groep opleiders die zich hier wel aan houden. De Toetsingskamer STAP ziet toe op niet-marktconforme prijsontwikkeling en zal bij misstanden hier tegen optreden, zoals het verwijderen van de opleider uit het scholingsregister.
Hoe voorkomt u een wildgroei van cursussen met weinig inhoudelijke kwaliteit of toegevoegde waarde die voor een bedrag net onder de grens van € 1.000 worden aangeboden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke stappen heeft u ondernomen, of bent u van plan te ondernemen om misbruik en oneigenlijk gebruik van het STAP-budget tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat gezien de huidige praktijken het verstandig zou zijn om de regeling al na dit jaar tussentijds te evalueren en eventueel aan te passen, zodat misbruik en oneigenlijk gebruik van het STAP-budget zoveel mogelijk voorkomen kan worden? Wilt u de Kamer op de hoogte houden van de stappen die u in dit kader zet?
Ik ben het eens dat misbruik en oneigenlijk gebruik te allen tijde bestreden dient te worden en er continu moet worden gezocht naar manieren om misbruik en oneigenlijk gebruik terug te dringen. Om die reden zal er na een jaar een invoeringstoets worden uitgevoerd waarin ook wordt gekeken naar de maatregelen om misbruik en oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Maar ook nu al zitten we er bovenop om de werking van de regeling in de gaten te houden om ongewenst gebruik van de regeling tegen te gaan. De processen van de Toetsingskamer worden continu aangescherpt en de uitwisseling van signalen tussen ketenpartijen verbeterd. Enerzijds om de kwaliteit van opleidingen te borgen, en anderzijds om uitwassen tegen te gaan waar ook de grote groep opleiders die wél goed werk verrichten last van hebben.
Verder worden de resultaten na ieder tijdvak geanalyseerd en worden signalen voor nader onderzoek doorgezet aan Toetsingskamer. De resultaten en de analyse zullen voortaan na ieder aanvraagtijdvak openbaar worden gemaakt. Tot slot, wordt er dit najaar gestart met de uitgebreide evaluatie van de regeling waarvan de eerste resultaten in 2024 worden verwacht.
Bent u bekend met het artikel «Duizenden in de digitale wachtrij voor scholing, met zorgmedewerkers vooraan»?2
Ja.
Onderschrijft u de stelling dat het STAP-budget naast het bijdragen aan individuele ontwikkeling en ontplooiing ook een overkoepelend collectief belang kan dienen waar de samenleving als geheel baat bij heeft? Bent u het in dat licht eens dat het STAP-budget een belangrijke rol heeft in het opleiden voor kraptesectoren zoals zorg, onderwijs en techniek? Wat gaat u doen om dit, beter dan nu het geval is, te borgen?
De invoering van het STAP-budget heeft een overkoepelend collectief belang waar de samenleving als geheel baat bij heeft. Dat merken we nu al, gezien de doelgroepen die de regeling bereikt ten opzichte van de fiscale aftrek van scholingskosten. Meer dan de helft van de ruim 160.000 aanvragen heeft een mbo4-achtergrond, ongeveer een vijfde heeft een tijdelijk contract, meer dan 15 procent werkt als zzp’er en een op de vijf is op zoek naar werk.
Door de laagdrempeligheid en de regie op de eigen loopbaan, die iemand via het STAP-budget heeft, wordt gestimuleerd dat mensen nadenken over hun eigen ontwikkeling en inzetbaarheid. Hierdoor wordt er bijgedragen aan de totstandkoming van een leercultuur waar eigen ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid als vanzelfsprekend wordt gezien. In de huidige arbeidsmarkt is het ook van belang dat mensen zich blijven ontwikkelen. Het STAP-budget kan hier aan bijdragen doordat mensen nieuwe kennis en vaardigheden opdoen en hierdoor meer voldoening en werkplezier uit hun eigen werk halen. Daarnaast draagt het bij het verbeteren van de eigen arbeids- en inkomenspositie en draagt het bij aan het voorkomen van werkloosheid door veroudering van kennis en vaardigheden.
Het inperken van het scholingsaanbod richting tekortsectoren, is in algemene zin mogelijk en kan daar aan bijdragen, maar zal ten koste gaan van de keuzevrijheid en de motivatie bij mensen om zich verder te blijven ontwikkelen. Het STAP-budget volgt daarbij de fiscale aftrek van scholingskosten waarbij er geen sprake was van het inperken van het scholingsaanbod. De beschikking over het STAP-budget kan mensen motiveren zich te blijven ontwikkelen en draagt bij aan eigen regie op iemands loopbaan. Dat betekent dat er in principe een breed aanbod aan opleidingen beschikbaar is, mits de kwaliteit van de opleider en opleiding voldoen. Het ligt dan ook meer voor de hand om middelen gericht in te zetten om specifieke groepen extra te ondersteunen. Zo zal ik u in de loop van deze maand verder informeren over de invulling van 4 x € 125 miljoen uit het coalitieakkoord voor leerrechten.
Een bijkomende reden om het STAP-budget niet te richten op specifieke sectoren is dat de huidige krapte op de arbeidsmarkt zich niet beperkt tot sectoren zorg, onderwijs en techniek. Een gerichte inzet van het STAP-budget voor omscholing naar een bepaalde sector leidt dus tot meer krapte in een andere sector. Tot slot, zijn er al diverse instrumenten ingezet om scholing richting kraptesectoren te faciliteren zoals het ontwikkelen van een passend aanbod voor bij- en omscholing binnen het mbo en hbo, en de omscholingsregeling voor kansrijke beroepen.3
Bent u van plan gehoor te geven aan de oproep van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) om meer te differentiëren naar doelgroep en kraptesectoren en zo ja, hoe wilt u dit gaan doen en op welke termijn?
Er is bewust voor gekozen om het STAP-budget voor een brede doelgroep en een ruim aanbod aan scholingsactiviteiten beschikbaar te stellen om de eigen regie op de loopbaan te versterken. Het kabinet kiest er voor om naast een budget voor de gehele beroepsbevolking, in lijn met het principe van leerrechten, extra middelen beschikbaar te stellen voor mensen die minder initiële scholing hebben gevolgd. Via het uitvoeringssysteem van STAP kunnen de middelen al in de loop van 2023 worden ingezet voor deze doelgroep. Binnenkort zal uw Kamer een brief ontvangen over de beleidslijnen Leven Lang Ontwikkelen waarin ook wordt ingegaan op de invulling van de vier keer € 125 miljoen uit het coalitieakkoord voor invulling van leerrechten. Het aantal sectoren met tekorten verandert daarnaast regelmatig. Om hier inzicht in te krijgen, kan er gebruik gemaakt worden van verschillende instrumenten, zoals de leerwerkloketten en het instrument Beroepen met veel kans op werk (DAMA) van het UWV.4 Op basis van deze informatie kan het STAP-budget vervolgens aangewend worden voor een opleiding richting een tekortsectoren.
Zoals eerder aangegeven is het STAP-budget een lerende regeling, die gaandeweg wordt aangepast en de Toetsingskamer kijkt kritisch naar welke opleidingen in aanmerkingen komen voor STAP. Het verder richten of voorrang geven aan scholing is in principe mogelijk maar zal ten koste gaan van de eigen regie en motivatie, die ik juist als belangrijk acht voor het succes van het STAP-budget. Ik wil daarom de uitkomsten van de Invoeringstoets afwachten waar stil zal worden gestaan bij het bereik van doelgroepen en bepaalde sectoren. Als de uitkomsten daarvoor aanleiding geven, kunnen de bestaande middelen en de middelen uit het coalitieakkoord nog verder worden gericht.
Bent u bereid de subsidieregeling aan te passen zodat aanvragen voor omscholing naar tekortsectoren voorrang krijgen bij het verstrekken van het STAP-budget en zo ja, op welke termijn wilt u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Britse berichtgeving over sterfte door lockdowns |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Britse CBS: lockdown blijkt dodelijker dan corona»?1
Ja.
Kunnen wij aannemen dat ook in Nederland een aanzienlijk aantal mensen is gestorven als (indirect) gevolg van de lockdowns en alle beperkingen die daarbij kwamen kijken? Zo nee, waarom niet? Graag een uitgebreide analyse.
In Nederland kunnen we (nog) geen direct verband leggen tussen de lockdowns en het overlijden van mensen. In het recent uitgevoerde oversterfte onderzoek, dat uitgevoerd is door het CBS en het RIVM, is onder meer gekeken naar de hoogte van de oversterfte in 2020 en 2021 en de doodsoorzaken in die periode. De (indirecte) gevolgen van lockdowns op (over)sterfte zijn daarin niet onderzocht.
Aanvullend op het bovengenoemde oversterfte onderzoek is recentelijk een derde traject gestart. Gedurende dit traject zal via een subsidieprogramma van ZonMw onderzoek gedaan kunnen worden door onafhankelijke academische wetenschappers, die niet gelieerd zijn aan het RIVM of het CBS. ZonMw heeft een beoordelings- en begeleidingscommissie ingesteld om de uitvoering van dit traject te ondersteunen. Zij hebben een onderzoeksagenda opgesteld voor het vervolg van het oversterfte onderzoek en hierin is onder andere uitgestelde zorg en het effect van lockdowns meegenomen als belangrijk thema. Een deel van dit onderzoek is uitvoerbaar op basis van de op dit moment beschikbare data en is reeds van start gegaan. Voor het andere deel wordt gewacht op de analyse van de mogelijkheden om data toegankelijk te maken binnen de geldende privacy- en wettelijke kaders. Op de website van ZonMw is verdere informatie te vinden over het vervolg van het oversterfte onderzoek en de opgestelde onderzoeksagenda2.
In het Verenigd Koninkrijk wachten 6,7 miljoen mensen op een ziekenhuisbehandeling, die zij eerder hadden moeten krijgen, maar door de lockdowns werd vertraagd, hoe verhouden deze cijfers zich ten opzichte van de cijfers in Nederland? Hoeveel mensen wachten hier op een behandeling in het ziekenhuis, die is uitgesteld door de lockdowns?
Het is goed te beseffen dat het niet de lockdowns zijn die hebben geleid tot uitgestelde zorg. Door de corona-pandemie is de zorg onder grote druk komen te staan. Er was niet altijd genoeg plek en personeel voor de zorg die niet direct met corona te maken had. De zorg voor niet-levensbedreigende aandoeningen, zoals bepaalde operaties, werd vaak uitgesteld.3 De collectieve maatregelen die tijdens de crisis zijn genomen, waren erop gericht om de hoeveelheid coronabesmettingen te beperken en daarmee ook de druk op de zorg te verlichten. Dat er sprake zou zijn geweest van uitgestelde zorg ten gevolge van lockdowns, zoals de vraagsteller suggereert, deel ik dan ook niet.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, heb ik op dit moment geen inzicht in de precieze aantallen sterfgevallen als gevolg van uitgestelde zorg en lockdowns. Ik vind het dan ook belangrijk dat de begeleidingscommissie van ZonMw dit onderwerp op de onderzoeksagenda van het vervolgtraject van het oversterfte onderzoek heeft geplaatst. Wat betreft de gezondheidsgevolgen van uitgestelde operaties tijdens de coronapandemie heeft het RIVM onlangs een rapport gepubliceerd4. Daarin geeft het RIVM aan dat door de uitgestelde operaties in totaal in 2020 en 2021 ongeveer 320.000 levensjaren in goede gezondheid verloren zijn gegaan. Dit is een gezondheidsverlies van 18 procent ten opzichte van de gezondheid die de operaties hadden opgeleverd als ze waren doorgegaan. Voor meer informatie hierover verwijs ik u graag naar het door het RIVM gepubliceerde rapport.
Momenteel is het zo dat het overgrote deel van de uitgestelde zorg planbare, niet-urgente zorg betreft met een laag risico op verdere verslechtering. De druk op de zorg neemt toe door de werkvoorraad die de zorg nu nog heeft door de uitgestelde zorg, maar het risico op verdere verslechtering van deze patiënten (en daarmee ook een grotere belasting van de zorg) is klein. Een deel van de zorg die niet is gerealiseerd, is ondertussen opgelost of niet meer nodig, bijvoorbeeld doordat een patiënt met meniscusproblematiek ondertussen naar tevredenheid geholpen is door de fysiotherapeut.
Het beleid was, en is er nog steeds op gericht om de reguliere zorg zoveel mogelijk doorgang te laten vinden. Daar werd, en wordt, hard aan gewerkt. Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief aan uw Kamer op 5 juli 2022.
Heeft u inzicht in hoeveel sterfgevallen er de afgelopen twee jaar in Nederland zijn geweest als gevolg van uitgestelde zorg door de lockdowns? Zo ja, kunt u deze cijfers openbaar maken? Zo nee, waarom zijn deze cijfers er niet en gaat u daar onderzoek naar doen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u inzicht in hoeveel mensen op dit moment kampen met een verslechterde gezondheidssituatie en/of misschien zullen komen te overlijden als gevolg van uitgestelde zorg, of te laat verleende zorg, door de lockdowns? Zo ja, kunt u deze cijfers openbaar maken? Zo nee, waarom zijn deze cijfers er niet en gaat u daar onderzoek naar doen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel levens er in Nederland zijn gered door de lockdowns, afgezet tegen het aantal levens dat door de lockdowns en de neveneffecten daarvan verloren is? Zo nee, waarom is deze analyse er niet en gaat u deze nog maken? Wat gaat u doen als de conclusie van deze analyse is dat er ook in Nederland meer mensen gestorven zijn aan de (indirecte) gevolgen van de lockdowns dan aan het coronavirus?
Er is (nog) geen direct verband te leggen tussen het aantal levens dat is gered, afgezet tegen het aantal levens dat verloren is gegaan. Het derde traject van het oversterfte onderzoek moet hier meer inzicht in gaan bieden. Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Weet u hoeveel mensen door de lockdowns geen contact hebben gezocht met een arts voor klachten die zij hadden?
Het RIVM en NIVEL hebben een analyse gemaakt van mijding van de huisartsenzorg in 20205. Hieruit bleek dat voornamelijk tijdens de eerste golf (maart tot juni 2020) het aantal reguliere consulten bij de huisarts lager was dan in dezelfde periode in 2019 (gemiddeld 11%). Daar tegenover staat dat het aantal consulten in de zomer van 2020 en in de tweede golf gelijk was aan dezelfde periode in 2019. Het aantal korte consulten lag gedurende de eerste golf juist 14% hoger dan in dezelfde periode in 2019. De verklaring hiervoor is waarschijnlijk dat kortere telefonische consulten de reguliere fysieke consulten deels vervingen gedurende de eerste golf. Er is nog geen analyse gemaakt van zorgmijding over 2021 en 2022. De afname in het aantal consulten in 2020 is zowel het gevolg van afschaling van de zorg, als het mijden van zorg door patiënten. Op dit moment voeren het RIVM en NIVEL verdere analyses uit om de beweegredenen van patiënten bij het mijden van zorg verder in beeld te krijgen.
Weet u of huisartsen, ziekenhuizen en andere zorgverleners actief mensen die contact zochten voor medische vragen en/of hulp hebben geweerd, in verband met de lockdowns en de daarbij behorende restricties? Zo ja, op basis van welke criteria is dat gebeurd? Welke assessments zijn hierbij gemaakt, op basis waarvan? Zijn deze afwegingen in retrospectief juist gebleken, of moeten wij concluderen dat er, wellicht onder overheidsdruk, verzaakt is om mensen adequaat en op tijd te helpen?
Tijdens de crisis en verschillende golven is het nooit het beleid geweest om patiënten actief te weren van zorg die op dat moment medisch noodzakelijk was. Conform het LNAZ opschalingsplan COVID-19 zorg werd de COVID-19 capaciteit opgeschaald en zorg die medisch verantwoord kon wachten werd afgeschaald. Patiënten met planbare behandelingen moesten daardoor langer wachten of de behandeling werd uitgesteld. De acute zorg heeft wel doorgang kunnen vinden.
Ook in Nederland hebben veel mensen zich niet gemeld bij de huisarts en/of een andere zorgverlener met klachten, omdat zij zich daarin door de lockdowns beperkt voelden, wat naar alle waarschijnlijkheid heeft geleid tot gemiste diagnoses en gezondheidsschade bij patiënten, hoe reflecteert u hierop?
Alle inzet is er steeds op gericht om de medische zorg zoveel mogelijk doorgang te kunnen laten vinden. Hierbij is het cruciaal dat er goede triage plaatsvindt, zodat mensen die risico lopen op verdere achteruitgang bij uitstel van behandeling tijdig de benodigde zorg krijgen. Het is aan de ziekenhuizen/zorgverleners om deze triage uit te voeren en te beoordelen welke patiënten als eerste geholpen moeten worden om verdere gezondheidsschade te voorkomen. Zoals hiervoor aangegeven, worden op dit moment verdere analyses uitgevoerd om de beweegredenen van patiënten bij het mijden van zorg verder in beeld te krijgen.
Bent u het ermee eens dat de opgelopen gezondheidsschade zal leiden tot meer en complexere zorg voor veel patiënten, aangezien hun aandoeningen door gemiste zorg verergerd zullen zijn? Hoe reflecteert u daarop?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Bent u het ermee eens dat dit zal leiden tot een nog grotere druk op de zorg en bovendien hogere zorgkosten? Zo ja, hoe reflecteert u daarop en hoe gaat u dit ondervangen? Hoe gaat deze grotere en duurdere zorgvraag worden bekostigd?
Zoals ik in het antwoord op vragen 3, 4 en 5 heb toegelicht, wordt de zorg nog steeds belast door het inhalen van uitgestelde zorg, maar is tegelijkertijd het risico klein dat verslechtering van deze patiënten tot grotere belasting van de zorg leidt. Zoals eveneens toegelicht, is het kabinetsbeleid, en de inzet van contactbeperkende maatregelen daarbinnen specifiek, steeds primair gericht geweest op het verlichten van de druk op de zorg, zodat reguliere zorg zo veel mogelijk doorgang kon vinden.
Worden de mensen die zorg zijn misgelopen door de lockdowns en daardoor ernstige, permanente gezondheidsschade hebben opgelopen daarvoor gecompenseerd? Zo ja, hoe en waarvan wordt dit bekostigd?
Mensen moeten de zorg krijgen die ze nodig hebben, dat is en blijft een topprioriteit. Om dit te borgen en uitgestelde zorg weg te werken lopen verschillende acties. Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief aan uw Kamer van 5 juli 2022.6
Wordt er in Nederland ook een onderzoek ingesteld naar de sterfte als gevolg van de lockdowns? Zo ja, hoe en door wie wordt dit onderzoek gedaan? Welke gegevens worden hiervoor gebruikt en worden deze toegankelijk en openbaar gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 2.
Indien blijkt dat de lockdowns ook in Nederland meer levens hebben gekost dan zij hebben bespaard, wat is daarvan dan het gevolg voor de verantwoordelijke beleidsmakers?
Op grond van artikel 22, eerste lid, van de Grondwet is de overheid verplicht maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid. Aan deze verplichting is uitvoering gegeven door collectieve maatregelen te treffen. De collectieve maatregelen waarmee de lockdowns zijn gerealiseerd hadden een wettelijke grondslag in de Tijdelijke wet maatregelen (hierna: de Twm). De Twm is op een democratische wijze tot stand gebracht, en daarmee zijn de getroffen maatregelen democratisch gelegitimeerd. De Twm kende een democratisch gelegitimeerd besluitvormingsproces waarbij zowel de Tweede als de Eerste Kamer waren betrokken en waarbij de Tweede Kamer een beslissende stem had. De verantwoordelijke Ministers leggen over gevoerd beleid verantwoording af aan het Parlement. Dit zal in de door vragensteller geschetste situatie niet anders zijn.
Kunt u, nu steeds duidelijker wordt dat de coronamaatregelen en de lockdowns allesbehalve het gewenste effect hebben gehad en zelfs op vele fronten aanzienlijke schade hebben aangericht, garanderen dat Nederland nooit meer in lockdown gaat? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitleggen welke proportionaliteit u nog ziet voor deze vergaande maatregel ten opzichte van alle aantoonbaar geleden schade van de afgelopen twee jaar?
De stelling dat het nu steeds duidelijker wordt dat de coronamaatregelen en de lockdowns allesbehalve het gewenste effect hebben gehad, deel ik niet, aangezien de werkzaamheid van deze pakketten aannemelijk is gemaakt door experts van het RIVM. De effectiviteit van maatregelen bij toekomstige epidemieën is afhankelijk van verschillende factoren. De verspreiding van dergelijke infectieziekten levert een gevaar op voor de volksgezondheid. Het is dan zaak om snel te kunnen handelen en, indien noodzakelijk en proportioneel, ook verplichtende collectieve maatregelen te kunnen nemen om de (verdere) verspreiding te voorkomen. Ik ben voornemens in het wetsvoorstel Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid te verankeren dat bij het nemen van maatregelen steeds de noodzakelijkheid en proportionaliteit moeten worden afgewogen. Hierbij wordt vanzelfsprekend ook de epidemiologische situatie in ogenschouw genomen.
De nieuwe scenarioset in de pensioenwet, waarop zeer veel besluiten gebaseerd zijn, maar die nog steeds niet gepubliceerd is |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid, minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Herinnert u zich dat op 2 februari 2022 het besluit benoemingen commissie parameters genomen heeft en daarmee voor de periode tot en met 31 augustus 2022 een commissie benoemd heeft die twee types scenariosets voor het nieuwe pensioenstelsel moet opleveren, namelijk P-scenario’s en Q-scenario’s? Herinnert u zich dat u het advies graag op 3 juni wilde ontvangen?1
Ja. De commissie Parameters is gevraagd om met het oog op het nieuwe pensioenstelsel en de transitie daarnaartoe, een oordeel uit te brengen over zowel economische als risico-neutrale scenario’s. De zogenaamde economische scenario’s worden ook wel de P-scenario’s genoemd. Deze scenario’s kennen in het huidige stelsel reeds belangrijke toepassingen. De risico-neutrale scenario’s worden ook wel Q-scenario’s genoemd. Deze zijn nieuw en kennen straks toepassingen met betrekking tot de transitie naar het nieuwe stelsel. De commissie is ook gevraagd om te bezien of er, met het oog op het nieuwe pensioenstelsel, aanleiding is om het advies uit 2019 over de parameters, zoals maximale rendementsverwachtingen, en de UFR-methode aan te passen.2 Deze zijn ook in het huidige stelsel van belang.
In de vragen die het lid Omtzigt stelt worden een aantal termen door elkaar gebruikt, bijvoorbeeld «nieuwe parameters» en «P-scenario’s». Voor de volledigheid wordt hier opgemerkt dat in alle gevallen is aangenomen dat het lid Omtzigt doelt op het geheel van het advies van de commissie Parameters.
Herinnert u zich dat u expliciet aangaf dat deze P-scenario’s in het nieuwe stelsel veel belangrijker zijn dan in het oude stelsel, toen u schreef: «Deze P-scenario’s worden in het huidige pensioenstelsel gebruikt voor communicatie richting de deelnemers van de (te verwachten) pensioenuitkeringen in verschillende scenario’s en bij de haalbaarheidstoets. In het nieuwe pensioenstelsel zijn deze P-scenario’s voor meer wettelijke toepassingen noodzakelijk. Naast bovengenoemde toepassingen worden de P-scenario’s gebruikt voor de bepaling van de fiscale premiegrens, voor het in beeld brengen van de balans tussen de doelstelling en de premie en voor het vaststellen van de risicohouding van de deelnemers en het toetsen van de aansluiting van het beleggingsbeleid en de toedeelregels op de vastgestelde risicohouding.»«?
In de geciteerde tekst heb ik aangegeven dat de economische scenario’s (de zogenoemde P-scenario’s) meer toepassingen krijgen in het nieuwe stelsel. In het huidige stelsel hebben zij al een belangrijke rol, namelijk in de communicatie richting deelnemers over te verwachte pensioenuitkeringen in verschillende scenario’s. Daarnaast wordt de P-scenario’s gebruikt voor de haalbaarheidstoets die pensioenfondsen in het huidige stelsel jaarlijks moeten uitvoeren. Naast deze toepassingen krijgt de P-scenario’s in het nieuwe stelsel de genoemde aanvullende toepassingen (zie ook een uitgebreidere toelichting in antwoord op vraag3. Ik heb niet aangegeven dat de P-scenario’s in het nieuwe stelsel veel belangrijker zal zijn dan in het oude stelsel, enkel dat deze meer toepassingen zal kennen.
Herinnert u zich dat u ook opdracht gaf om Q-scenarios te ontwikkelen, toen u schreef: «Tevens zijn voor de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel risico-neutrale economische scenario’s nodig, de zogenoemde Q-scenario’s. Deze Q-scenario’s zijn nodig voor het berekenen van netto profijt effecten en voor het invaren van opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten met de value-based ALM methode.»?
Ja.
Bent u voornemens het mandaat van de commissie op 31 augustus te laten vervallen of gaat u het mandaat verlengen? Zo ja, tot wanneer wilt u het mandaat verlengen?
De commissie heeft mij medegedeeld dat zij meer tijd nodig heeft voor het onderzoek dan voorzien in het Besluit benoemingen commissie Parameters.4 De commissie geeft aan dat zij het haalbaar acht om in het vierde kwartaal van 2022 een advies uit te brengen. Ik heb in dat kader het mandaat reeds verlengd tot 30 november 2022.5
Bent u ervan op de hoogte dan de huidige scenariosets totaal achterhaald zijn en dat zij voorzien in een inflatie die in geen van de scenario’s ooit boven de 6% uitkomt bijvoorbeeld?
Zoals ik eerder heb aangegeven in de beantwoording van uw vragen over inflatie6, ben ik me ervan bewust dat in de huidige economische scenario’s waar de pensioenuitvoerders mee moeten rekenen in geen van de scenario’s de verwachte inflatie boven de 6% uitkomt. De scenarioset wordt door onafhankelijke deskundigen geadviseerd en bevat op dat moment de meest actuele inzichten. Tegelijkertijd is er ook geen scenarioset denkbaar die de toekomst echt kan voorspellen, het zal altijd een momentopname betreffen waar bepaalde mate van onzekerheid inherent aan is. De wet eist daarom dat uiterlijk elke vijf jaar de parameters en scenario’s opnieuw worden getoetst.
Wat is volgens u het maximum dat de inflatie zou kunnen bereiken de komende drie jaar?
Niemand weet wat de maximale inflatie de komende drie jaar kan bereiken, dat hangt af van een veelheid van economische en politieke factoren, die zich niet altijd laten voorspellen. Het CPB geeft in het meest recente cMEV aan dat zij voor volgend jaar een inflatie verwachten van 4,3%. De ECB heeft daarnaast aangegeven dat zij zal blijven bijsturen tot de inflatie weer onder controle is (op het middellange termijn doel van 2%). De commissie Parameters buigt zich momenteel over de parameters en economische scenario’s die bij een aantal wettelijke toepassingen gehanteerd moeten worden. Hiermee zal ook inzage worden geboden in wat de (maximale) verwachting is volgens die nieuwe scenario’s voor de parameter prijsinflatie. Ook daarvoor geldt dat de werkelijkheid weerbarstiger kan blijken dan op dit moment wordt verwacht, niemand kan immers de toekomst voorspellen. De wet eist daarom dat minimaal elke vijf jaar de parameters en economische scenario’s opnieuw worden beoordeeld door een onafhankelijke commissie.
Klopt het dus dat de scenarioset gebruikt worden voor minstens 8 wettelijke toepassingen, namelijk2:
De toepassingen die de economische scenariosets en de risico-neutrale scenariosets kennen in de transitie en in het nieuwe stelsel zijn al aangekondigd bij de internetconsultatie van het wetsvoorstel toekomst pensioenen. De voorgestelde toepassingen zijn sindsdien niet meer gewijzigd.
De economische scenariosets kennen de volgende toepassingen, waarbij geldt dat de laatste twee toepassingen ook in het huidige stelsel reeds gelden:
Voor de balans tussen de premie en de pensioendoelstelling. Dit is een nieuwe toepassing die wettelijk wordt vereist voor de solidaire premieregeling. De pensioenuitvoerder berekent de kans dat met de premie de beoogde pensioendoelstelling wordt behaald. Deze berekening wordt bij de opdrachtaanvaarding en periodiek, uiterlijk iedere vijf jaar, gedaan aan de hand van een uniforme scenario-analyse.
Voor het vaststellen van de risicohouding en het toetsen van de risicohouding aan het beleggingsbeleid. Het gaat hierbij om het toetsen of het beleggingsbeleid past bij de vastgestelde risicohoudingen in de nieuwe pensioencontracten. Dit is een nieuwe toepassing die vanaf de werking van een nieuw pensioencontract dient te gelden (dus na het invaren).
Voor de fiscale premiegrens. De premiegrens is in beginsel gedurende de compensatieperiode tot 2037 vastgezet; alleen bij een aanpassing van meer dan 5%-punt als gevolg van wijzigende rendementsverwachtingen zal de premiegrens in deze periode worden aangepast.
Voor de communicatie van de verwachte pensioenuitkeringen in scenario’s aan deelnemers (dit is ook van toepassing in het huidige pensioenstelsel). De door de vraagsteller genoemde toepassing voor de keuze tussen een vaste en variabele uitkering valt onder deze toepassing en is op zichzelf geen aparte toepassing, dit wordt reeds toegepast bij de voorloper van de flexibele premieregeling (de verbeterde premieregeling).
Voor de haalbaarheidstoets. Zoals in de vraag aangegeven blijft dit alleen van toepassing voor pensioenaanspraken die niet worden ingevaren naar het nieuwe stelsel.
De risico-neutrale scenario’s worden enkel toegepast tijdens de transitie en zijn benodigd voor het inzichtelijk maken van (wettelijk voorgeschreven) netto profijteffecten en voor het invaren met de vba-methode. Het is aan het pensioenfonds om te bepalen welke rekenmethode wordt gehanteerd bij het omzetten van pensioenaanspraken naar pensioenvermogens.
Bent u ervan op de hoogte dat relatief kleine veranderingen in de parameters kunnen leiden tot enorme wijzigingen in al deze processen en bijvoorbeeld tot een totaal andere herverdeling van de beschikbare pensioengelden?
Voor de toepassingen zoals genoemd in het antwoord op vraag 7 kan het advies van de commissie Parameters invloed hebben. Tegelijkertijd merk ik op dat die invloed daarop, geen invloed heeft op het voorgesteld wettelijk kader. Ik licht dit toe.
De uitkomst van het advies van de commissie Parameters heeft bijvoorbeeld consequenties voor met welke premie welke pensioendoelstelling gehaald zou kunnen worden. Voor sociale partners is dit belangrijke informatie. Zodra dit bekend is, en het wettelijk kader vastgesteld is, kunnen zij afspraken maken over de beoogde premie en pensioendoelstelling. De uitkomst van het advies kan er bijvoorbeeld toe leiden dat voor een bepaalde pensioendoelstelling een andere premie benodigd is, dit kan zowel hoger als lager liggen dan de huidige scenariosets berekenen. Dit heeft echter geen impact op het voorgestelde wettelijk kader. Het wettelijk kader schrijft aan sociale partners niet voor welke minimumpremie of doelstelling voorgeschreven wordt. Dit is een arbeidsvoorwaardelijke aangelegenheid.
Voor het vaststellen van de risicohouding en het toetsen van de risicohouding aan het beleggingsbeleid zijn, zijn de P-scenario’s benodigd. Tegelijkertijd wordt wettelijk niet voorgeschreven welke risicohouding vereist is of welk beleggingsbeleid gevoerd moet worden. In het wetsvoorstel toekomst pensioenen en in het besluit toekomst pensioenen worden kaders geschetst voor het vaststellen van de risicohouding en wordt voorgeschreven op welke wijze dit getoetst moet worden aan het beleggingsbeleid (en hoe vaak dit getoetst moet worden). De daadwerkelijke risicohouding en het beleggingsbeleid is verantwoordelijkheid van pensioenuitvoerders. De uitkomst van het advies van de commissie Parameters heeft daarom geen invloed op het wettelijk kader.
In het wetsvoorstel toekomst pensioenen is verder opgenomen dat in het nieuwe stelsel het fiscale kader wordt begrensd op de premie. Hierbij is het uitgangspunt dat met de beschikbare premie een adequaat pensioen kan worden opgebouwd. Op basis van de huidige rendementsverwachtingen wordt de premiegrens vastgesteld op 30%. Hierbij is ook een aanpassingsmechanisme in het wetsvoorstel opgenomen, zodat er een koppeling blijft bestaan tussen de rendementsverwachtingen en de premieruimte. Wel is daarbij vastgelegd dat de premiegrens in beginsel tot 2037 vaststaat, tenzij aangepaste rendementsverwachtingen leiden tot een aanpassing van meer dan 5%-punt.
De risico-neutrale scenario’s (ook wel Q-scenario’s) zijn benodigd voor het inzichtelijk maken van netto profijteffecten en voor het invaren met de vba-methode. In het wetsvoorstel toekomst pensioenen is voorgeschreven dat pensioenfondsen bij het invaren verplicht zijn de netto profijteffecten inzichtelijk te maken. In het wetsvoorstel worden echter geen voorschriften voorgesteld aan de uitkomsten van het netto profijt. Sociale partners en pensioenfondsen gebruiken dit voor het onderbouwen van de evenwichtigheid van de transitie, zij mogen daarnaast ook andere maatstaven gebruiken, zoals de verwachte pensioenuitkeringen. Voor het invaren met de vba-methode wordt ook wettelijk niet voorgeschreven welke uitkomsten (on)acceptabel zijn. Sociale partners en pensioenfondsen zijn gehouden aan dat de gehele transitie evenwichtig dient uit te pakken.
De uitkomsten van het advies van de commissie Parameters zullen naar mijn verwachting in beginsel niet leiden tot wijzigingen in de processen waarvoor de scenariosets, de parameters en de UFR wettelijk zijn voorgeschreven. De uitkomst van het advies van de commissie Parameters is voor sociale partners en pensioenfondsen een extern gegeven waarmee zij rekening moeten houden bij hun decentrale besluitvorming. Dit zijn echter niet de enige factoren die van invloed zijn op de daadwerkelijke uitwerking van de transitie. Andere factoren zoals de financiële positie van het fonds op het moment van invaren, fondsspecifieke aspecten (zoals de samenstelling van het deelnemersbestand) en de afspraken die op fondsniveau worden gemaakt omtrent de invaardoelstellingen, zijn van groot belang voor de daadwerkelijke uitwerking van de transitie. Vanwege deze fondsspecifieke factoren, die in de toekomst kunnen variëren, zijn de uiteindelijke transitie-effecten op het moment van het vaststellen van wet- en regelgeving inherent onzeker.
Het wettelijk kader moet zo zijn ingericht dat de fondsen – bij welk scenarioset dan ook – komen tot evenwichtige besluiten en evenwichtige belangenafweging. Ik ben van mening dat het wetsvoorstel toekomst pensioenen hiervoor voldoende waarborgen bevat.
De uitkomsten van het advies van de commissie hebben wel invloed op de verdeling van het collectieve vermogen bij het invaren met de vba-methode. Tegelijkertijd hangt de invloed van de methode ook af van de decentrale besluitvorming die sociale partners en fondsen maken. De transitie dient daarom ook als geheel beoordeeld te worden. Als de uitkomsten van de scenariosets anders uitpakken dan vooraf beoogd door sociale partners en pensioenfondsen hebben zij binnen de vba-methode ruimte om tot evenwichtige uitkomsten te komen. Andere scenariosets neemt niet weg dat sociale partners en pensioenfondsen tot een evenwichtige transitie moeten komen.
Klopt het dat de nieuwe parameters kunnen leiden tot het anders toedelen van honderden miljarden euro’s (geen spelfout) tussen generaties?
Het advies van de commissie Parameters gaat op zichzelf niet leiden tot andere verdeelregels binnen de standaardmethode.
Binnen de vba-methode kunnen andere Q-scenario’s ertoe leiden dat een andere verdeling mogelijk is. Wat die andere verdeling exact is, valt niet op voorhand te zeggen. Daarnaast geldt dat er binnen de vba-methode bestuurlijke ruimte is om het zogenoemde onverdeeld vermogen in te zetten. Sociale partners en pensioenfondsen hebben zodoende ruimte om te sturen op bepaalde doelstellingen. Bijvoorbeeld om pensioenuitkeringen constant te houden, om reserves te vullen en/of om de netto-profijteffecten te minimaliseren. Op voorhand is dus niet te zeggen dat het nieuwe advies van de commissie Parameters zal leiden tot het anders verdelen van het collectief vermogen, juist ook omdat sociale partners en pensioenfondsen bestuurlijke ruimte hebben om tot een evenwichtige transitie te komen, ongeacht de uitkomst van het advies van de commissie.
Klopt het dat de nieuwe parameters kunnen leiden tot tientallen procenten verschil in de verwachte pensioenuitkeringen?
Voor de communicatie van de verwachte pensioenuitkeringen in scenario’s aan deelnemers wordt gebruik gemaakt van de economische scenario’s. Deze economische scenario’s moeten gebaseerd zijn op wetenschappelijke en onafhankelijke inzichten en dienen daarom uiterlijk vijfjaarlijks te worden getoetst. Door in de communicatie aan te sluiten bij de meest actuele (en realistische) rendementsverwachtingen wordt gepoogd deelnemers zo goed mogelijk te informeren over de verwachte pensioenuitkering. Indien de rendementsverwachtingen significant worden bijgesteld, zal dat ook zijn weerslag hebben op de gecommuniceerde pensioenverwachtingen. Nogmaals merk ik hierbij op dat – zowel in het nieuwe als in het oude stelsel – de werkelijke pensioenuitkering uiteindelijk afhankelijk is van de ingelegde premie en de werkelijk behaalde rendementen.
Herinnert u zich dat de relatief kleine veranderingen in de scenarioset van 2020 (naar aanleiding van de Commissie Parameters 2019) en de daarop volgende wijziging in de scenario set door De Nederlansche Bank (DNB) per 2021 geleid hebben tot een stijging in de verwachte pensioenbedragen in de communicatie naar deelnemers van eerst met tot wel 5%4 en daling van een jaar daarna met wel 10% tot 15%5?
DNB heeft op basis van eigen en ingewonnen commentaar uit de wetenschap met ingang van 1 januari 2021 modelparameters van de uniforme scenarioset aangepast ten opzichte van het advies van de commissie Parameters 2019. Aanleiding hiervoor waren signalen van pensioenuitvoerders dat de (gemiddelde) rente op lange termijn in de scenarioset te hoog lag, met te optimistische verwachte pensioenuitkomsten als gevolg. Mijn ambtsvoorganger heeft DNB naar aanleiding van deze signalen verzocht om zo nodig maatregelen te nemen. Door de aanpassing die destijds is doorgevoerd valt de (gemiddelde) rente op lange termijn in de scenarioset lager uit. Daarmee sluit de scenarioset beter aan bij de marktomstandigheden. De aangepaste uniforme scenarioset draagt bij aan een realistischere voorlichting aan deelnemers over de verwachte uitkomsten van hun pensioen en aan representatievere uitkomsten van de haalbaarheidstoets.
Bent u ervan de hoogte dat de nieuwe scenarioset veel grotere wijzigingen zal bevatten en dus ook tot wijzigingen van vele tientallen procenten kan leiden in de verwachte pensioenen, van zowel jongeren als gepensioneerden?
Hoe de nieuwe scenario’s eruit komen te zien is afhankelijk van het advies van de onafhankelijke commissie Parameters. Op dit moment heb ik geen inzage in hoe de nieuwe scenario’s eruit zullen zien, ik kan daarom ook niet beoordelen of deze veel grotere wijzigingen zal bevatten.
In het antwoord op vraag 8 heb ik toegelicht welke factoren invloed kunnen hebben op de verdeling van het collectieve vermogen tijdens invaren.
In het antwoord op vraag 10 heb ik toegelicht welke invloed het advies van de commissie kan hebben op de verwachte pensioenuitkeringen. Zowel in het nieuwe als in het oude stelsel is de verwachte pensioenuitkering afhankelijk van het advies van de commissie Parameters.
Bent u bekend met het feit dat in het rapport van de Technische werkgroep economische scenario’s de inclusieve marktwaarde van de uitkering van een 27-jarige bijvoorbeeld maar 47% van de voorziening kunnen zijn van wat nu volgens het financieel toetsingskader (FTK) moet worden aanhouden?
Ja, ik ben bekend met dit rapport en deze rekenvoorbeelden.
Bent u ervan op de hoogte dat doorrekening met een iets andere scenarioset zonder Ultimate Forward Rate (UFR) of gekalibeerd op andere marktdata deze cijfers al enorm veranderen en dat de 27-jarige dan ineens minimaal 55% in plaats van 47% van de voorziening meekrijgt, ofwel dat door een wijziging in de scenario set een 27-jarige ineens minimaal 17% meer vermogen kan meekrijgen bij invaren?
Ja, ik ben bekend met deze rekenvoorbeelden uit het rapport van de technische werkgroep. De uiteindelijke Q-scenario’s hebben invloed op hoe invaren met de vba-methode zal uitpakken, tegelijkertijd is dit niet het enige wat van invloed is. Zoals eerder toegelicht hangen de daadwerkelijke uitkomsten van de transitie af van een aantal factoren, zoals de financiële positie van het fonds op het moment van invaren, fondsspecifieke aspecten (zoals de samenstelling van het deelnemersbestand) en de afspraken die op fondsniveau worden gemaakt omtrent de invaardoelstellingen. Dit zijn allemaal elementen die van groot belang zijn voor de daadwerkelijke uitwerking van de transitie.
Binnen de vba-methode is het mogelijk om te sturen op bepaalde invaardoelstellingen (zoals bijvoorbeeld het minimaliseren van netto-profijteffecten). De aannames die een pensioenfonds hanteert bij het invaren met de vba-methode hebben invloed op het verdelen van vermogen tijdens de transitie. Daarom is in het besluit toekomst pensioenen opgenomen dat pensioenfondsen bij daadwerkelijk invaren met de vba-methode voor de aannames gebruik moeten maken van de actuariële en bedrijfstechnische nota (ABTN) zoals die gold op 30 juni 2022, een pensioenfonds is toegestaan om realistischere aannames (ten opzichte van de vastgestelde ABTN) te gebruiken bij gebruik van de vba-methode.
Klopt het dat het dus mogelijk is dat iemand bij invaren slechts 50% van het vermogen meekrijgt dat nu in het fonds voor iemand gereserveerd is?
De overkoepelende norm tijdens de transitie is dat de transitie als geheel evenwichtig dient te zijn. Daarvoor zijn in het wetsvoorstel voldoende waarborgen ingebouwd. Het lijkt mij zeer onaannemelijk dat sociale partners en pensioenfondsen het meekrijgen van 50% vermogen als evenwichtig zullen beoordelen. Of dit daadwerkelijk gebeurt hangt uiteindelijk samen met de keuzes die decentrale partijen maken en hoe dit in verhouding staat tot overige leeftijdscohorten binnen een pensioenfonds.
Herinnert u zich dat de technische werkgroep, die het voorbereidingswerk voor de commissie parameters deed, in februari schreef: «3.8. Geen eenduidige, objectief te motiveren, keuze mogelijk Met de in de opdracht aan de werkgroep geformuleerde criteria, zoals het criterium dat modellen wetenschappelijk verdedigbaar moeten zijn, kunnen niet alle model- en parameterkeuzes beslecht worden. Er is dus sprake van model- en parameteronzekerheid in zowel de P- als de Q-scenario’s. We zullen in het volgende hoofdstuk laten zien dat de gevoeligheid voor de keuze van de lange termijnparameters die niet uit marktgegevens volgen groot kan zijn, voor zowel de P- als de Q-scenario’s. De werkgroep adviseert daarom dat de Commissie Parameters de modelkeuze en de invloed van deze parameters op de uitkomsten voor de verschillende toepassingen van de economische scenario’s in kaart brengt. Het is aan de wetgever om aan te geven hoe met die onzekerheid omgegaan moet worden.»?6
Ja.
Hoe kan de wetgever een keuze maken hoe om te gaan met die onzekerheid, als de scenario’s er niet zijn en de onzekerheid niet in enige mate gekwantifieerd is?
De commissie Parameters is gevraagd om, aan de hand van het rapport van de technische werkgroep, een advies uit te brengen over de te hanteren P- en Q-scenario’s. De technische werkgroep heeft geadviseerd dat de commissie de invloed van model- en parameteronzekerheid op de uitkomsten van de verschillende wettelijke toepassingen van de P- en Q-scenario’s in kaart brengt. De commissie kan inzichten over de omgang met model- en parameteronzekerheid in haar advies opnemen. Het is aan de commissie om de vormgeving van deze inzichten te bepalen. Met de inzichten die de commissie in haar advies opneemt, zal ik vervolgens besluiten nemen over hoe om te gaan met de model- en parameteronzekerheid. Door middel van een algemene maatregel van bestuur zullen de scenariosets en parameters wettelijk voorgeschreven worden. DNB publiceert deze. Tenslotte wijs ik erop dat indien de inzichten van de commissie daar aanleiding toe geven in lagere regelgeving nadere regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de omrekenmethoden.12
Deelt u de mening dat het van groot belang is om dit soort cijfers te kennen voordat de Kamer debatteert over het nieuwe pensioenstelsel?
De scenario’s zijn van belang voor sociale partners en fondsen bij de decentrale besluitvorming inzake het invaren en de afspraken over de nieuwe pensioenregeling. Hoe de afspraken straks echt gaan uitwerken is afhankelijk van de scenario’s, van de economische omstandigheden op het moment van invaren en van de keuzes die sociale partners en fondsbestuurders per pensioenfonds maken. De scenario’s zijn straks een gegeven waarmee sociale partners en fondsen moeten rekenen, binnen de wettelijke regelgeving. Het wettelijk kader moet zo zijn ingericht dat de fondsen – bij welk scenarioset dan ook – komen tot evenwichtige besluiten en evenwichtige belangenafweging. Ik ben van mening dat het wetsvoorstel toekomst pensioenen hiervoor voldoende waarborgen bevat.
Vindt u het gewenst om de wetsbehandeling voort te zetten zonder de nieuwe parametersets, die dus evident grote individuele gevolgen kunnen hebben?
Ja, dat vind ik gewenst. Zoals toegelicht in antwoord op vraag 8 hebben de uitkomsten van het advies van de commissie Parameters geen gevolgen voor het voorgestelde wettelijk kader. Het wettelijk kader dient dusdanig robuust vormgegeven te zijn dat het geschikt is voor verschillende scenario’s en economische schokken. Ten alle tijden zijn sociale partners en pensioenfondsen gehouden om rekening te houden met de gevolgen van de transitie voor de deelnemers en gepensioneerden.
Als er evident grote individuele gevolgen zouden zijn voor groepen deelnemers of gepensioneerden dan moeten zij hier ook adequaat naar handelen. Er rust een grote verantwoordelijkheid voor sociale partners en pensioenfondsen om tot een evenwichtige transitie te komen. Het wetsvoorstel biedt daartoe voldoende middelen. Daarnaast is het in mijn ogen voor de pensioensector ook van belang om te weten hoe de Kamer tegen het wetsvoorstel aankijkt. Pas als de Kamer instemt is er voldoende zekerheid voor hen om ook aan de slag te gaan met de implementatie van het wetsvoorstel.
Bent u bereid om korte termijn een gevoeligheidsanalyse aan de Kamer voor te leggen voor een aanpassing in de economische scenarioset op de uitkomsten van elk van bovenstaande 8 punten voor deelnemers van verschillende leeftijden, waarbij aanpassingen in de economische set plaatsvinden zoals bijvoorbeeld, om een beeld te geven: Er zijn ook gevoeligheidsanalyses in dat rapport waarin naast het KNW model (zoals nu aan de basis ligt van de wettelijk voorgeschreven sets) ook een model van APG en Ortec geijkt op dezelfde analysedatum wordt doorgerekend. Te zien is dan dat gepensioneerden uit 1920–1930 er volgens het KNW model op achteruit kunnen gaan, en jongeren erop vooruit (1990–2000). Met een andere economische set met dezelfde datum als basis gaan juist gepensioneerden erop vooruit en jongeren erop achteruit?
De Nederlandsche Bank heeft recent gevoeligheidsanalyses verricht die ik separaat aan u toestuur. Deze gevoeligheidsanalyses hebben betrekking op de rente, de invaardekkingsgraden en geven een (kwalitatieve) analyse van de effecten van inflatie. Bij deze analyses worden verschillende leeftijdscohorten onderscheiden. Zoals u zelf aangeeft heeft de Technische werkgroep reeds de gevoeligheid voor verschillende scenariosets in kaart gebracht. Daarnaast heeft zij reeds gekeken naar de gevoeligheid van het meetkundig gemiddelde reële rendement voor veranderingen in de ultimate forward rate. De commissie Parameters zal in zijn advies ook rekening houden met deze gevoeligheden. Daarnaast zal de commissie Parameters de eerder vastgestelde parameters actualiseren. Deze inzichten zullen met de Kamer worden gedeeld.
Bent u het ermee eens dat de economische scenarioset dus een enorm grote rol gaat spelen en erg bepalend is voor de communicatie, het beleid van pensioenuitvoerders en het transitievraagstuk, er is door veel experts gewaarschuwd voor de gevoeligheid van de uitkomsten voor de aannames in de scenario set, waarbij ze ook wijzen op de subjectiviteit van veronderstellingen, bijvoorbeeld:
De uiteindelijke pensioenuitkeringen van deelnemers hangen af van de ingelegde premies en het behaalde rendement daarop. Tegelijkertijd is de toekomst van tevoren onzeker. Het is niet mogelijk om exact te weten wat rendementen zullen worden. Daarom wordt voor toekomstige (lange-termijn) projecties gebruik gemaakt van modellen. Modellen zijn geen doel op zich, maar een middel waarmee handelingsperspectief geboden kan worden. Op basis van de projecties en modellen kan bijvoorbeeld ingeschat worden welk doel haalbaar is met welke premie. Door dit periodiek te herijken kunnen sociale partners op gezette momenten samen afspreken wat zij wenselijk vinden.
Ook in het kader van de verwachte toekomstige pensioenuitkeringen kunnen modellen behulpzaam zijn. Het biedt deelnemers inzage in wat zij kunnen verwachten op pensioendatum. Het alternatief is dat er geen projecties worden gemaakt en dat er niet naar deelnemers toe wordt gecommuniceerd wat zij kunnen verwachten. Een ander alternatief is het huidige financieel toetsingskader waarbij vóóraf een pensioenuitkomst wordt beloofd, maar daarvoor blijkt nu juist dat dit onvoldoende perspectief biedt op een koopkrachtig pensioen. Ten slotte, zij opgemerkt dat de toepassing van de scenariosets en de daarbij behorende voorschriften die voortkomen uit het advies van de commissie Parameters, worden vastgelegd in lagere regelgeving.
Bent u het met mijn voorzichtige inschatting eens dat de gewijzigde scenarioset tot een verschuiving van zeker 100 miljard euro gaat leiden (en waarschijnlijk veel meer) bij het invaren, constaterende dat het een enorm verschil maakt op basis van welke scenarioset iemand gaat invaren?
Deze inschatting kent geen onderbouwing, waardoor ik hier geen oordeel over kan geven. Voor de impact van de uitkomst van het advies van de commissie Parameters op het voorgestelde wettelijk kader verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Bent u het eens dat het daarom van belang is om gevoeligheden voor (kleine en grote) aanpassingen in de scenarioset, en de impact daarvan op bovenstaande 8 toepassingen in beeld te krijgen:
Het is van belang dat sociale partners en pensioenfondsen kunnen rekenen met scenario’s die de meest actuele inzichten bevatten. Daarom eist de huidige Pensioenwet reeds dat minimaal eens in de vijf jaar een onafhankelijk advies moet worden uitgebracht over de relevante parameters en scenario’s. Zoals eerder uiteengezet krijgen de economische scenario’s in het nieuwe pensioenstelsel verschillende functies.
Het wetsvoorstel toekomst pensioenen schrijft voor wanneer en in welke gevallen sociale partners en pensioenfondsen gebruik moeten maken van de scenario’s. De uitkomst van het advies van de commissie Parameters heeft echter geen invloed op het voorgesteld wettelijk kader, waarin wordt voorgeschreven wanneer gerekend moet worden met de voorgeschreven scenario’s.
Aanvullend daarop geldt dat de uitkomst van het advies van de commissie Parameters voor sociale partners en pensioenfondsen een extern gegeven is waarmee zij rekening moeten houden bij hun decentrale besluitvorming. Dit zijn echter niet de enige factoren die van invloed zijn op de daadwerkelijke uitwerking van de transitie. Andere factoren zoals de financiële positie van het fonds op het moment van invaren, fondsspecifieke aspecten (zoals de samenstelling van het deelnemersbestand) en de afspraken die op fondsniveau worden gemaakt omtrent de invaardoelstellingen, zijn van groot belang voor de daadwerkelijke uitwerking van de transitie. Vanwege deze fondsspecifieke factoren, die in de toekomst kunnen variëren, zijn de uiteindelijke transitie-effecten op het moment van het vaststellen van wet- en regelgeving inherent onzeker. Het wettelijk kader moet daarom zo zijn ingericht dat de fondsen – bij welk scenarioset dan ook – komen tot evenwichtige besluiten en evenwichtige belangenafweging. Ik ben van mening dat het wetsvoorstel toekomst pensioenen hiervoor voldoende waarborgen bevat.
Kunt u een idee geven van hoe volatiel de uitkeringsfase kan worden van al ingegane pensioenen, indien wordt overgegaan tot invaren?
Volatiliteit in de uitkeringsfase wordt in de eerste plaats bepaald door de mate van beleggingsrisico dat door gepensioneerden wordt gelopen. Volgens het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen moet dat beleggingsrisico passen bij het risico dat deelnemers en pensioengerechtigden kunnen en willen lopen, dus bij hun risicohouding. Vervolgens kan door toepassing van spreiding van rendementen over de tijd de volatiliteit die gepaard gaat met beleggingsrisico worden beperkt.
In het Netspar-rapport «Inkomenseffecten bij en na invaren in het nieuwe pensioencontract»17 zijn deze effecten berekend en worden deze inzichtelijk gemaakt aan de hand van tabellen en grafieken. In appendix 1 op pagina 39 van bovengenoemd rapport is in figuur 7a. de volatiliteit van uitkeringen weergegeven, waarbij een aandelenexposure van 35% is verondersteld en drie willekeurige economische scenario’s zijn gehanteerd. Vervolgens laat figuur 7b. op pagina 40 van dit rapport zien dat spreiding van rendementen over tien jaar tot een sterke beperking van de volatiliteit van uitkeringen in de solidaire premieovereenkomst leidt. Ook in tabel 3 op pagina 21 van hetzelfde rapport wordt dit effect inzichtelijk gemaakt door de verwachte hoogte van pensioenen en jaarlijkse aanpassingen te laten zien met en zonder toepassing van spreiding van rendementen.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 6 september beantwoorden in verband met het op 12 september geplande Wetgevingsoverleg? Technische Werkgroep Scenariosets, 10 februari 2022, «Rapport technische werkgroep economische scenario's».
Een aantal gestelde vragen komen sterk met elkaar overeen. Daarom heb ik besloten om in een aantal gevallen te verwijzen naar een eerder antwoord.