Het position paper ‘Jongeren willen daadkracht: op aan een effectieve en uitvoerbare RES’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het position paper «Jongeren willen daadkracht: op aan een effectieve en uitvoerbare RES» van JongRES Nederland?
Ja, JongRES heeft de position paper onlangs aan mij aangeboden.
Kunt u een appreciatie geven van de drie scenario’s die geschetst worden in het paper?
Graag verwijs ik voor de appreciatie van de drie scenario’s die in de position paper genoemd worden (Voldoende realisatie belonen, Regio's die de wil hebben maar waar de uitdaging te groot blijkt, Vrijblijvendheid is er niet meer bij) naar de RES-brief van 23 december 20221. Hierin heb ik uw Kamer mede namens de Minister voor VRO geïnformeerd over de voortgang van de RES. In deze kamerbrief heb ik aangegeven dat de gestelde doelen voor 2030 nog steeds haalbaar zijn. Dat is gebaseerd op de Monitor RES 2022 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en een «foto» van het proces van het Nationaal Programma (NP) RES.
De in de RES-regio’s samenwerkende provincie(s), gemeenten en waterschap(pen) hebben in de regionale energiestrategieën met instemming van de Raden en Staten onderling afspraken gemaakt over de hernieuwbare energie die in de regio opgewekt zal worden. Ik onderstreep het belang van de regionale energiestrategieën en het behalen van het doel van ten minste 35 TWh hernieuwbaar op land in 2030. De RES-regio’s staan nu aan de lat voor de uitvoering van hun bod.
Ook ik ben van mening dat vrijblijvendheid geen optie is. Zo heb ik, met de medeopdrachtgevers van NP RES (BZK, VNG, IPO, UvW en NBNL), onder andere onderzoek laten doen naar de randvoorwaarden waaronder het mogelijk is meer dan 35 TWh te verzilveren. De onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd in het rapport «Bouwen aan de brug, terwijl we er overheen lopen» van Greetje Bos. Samen met mijn medeopdrachtgevers werk ik aan de acties die opgenomen zijn in het rapport, om meer dan 35 TWh te kunnen verzilveren.
JongRES stelt een bestuurlijke commissie voor die als taak heeft de doorrekeningen en provinciale plannen van de RES toetst aan uitvoerbaarheid en de afgesproken ambitie. Het toetsen van de uitvoerbaarheid en de haalbaarheid van de afgesproken ambitie wordt reeds geborgd met de foto van NP RES en de Monitor RES van het Planbureau Leefomgeving die ook dit jaar weer wordt uitgevoerd. Ik zie daarom geen meerwaarde voor het instellen van een dergelijke commissie in relatie met het tot uitvoering brengen van een RES-bod.
In de position paper wordt aangegeven dat de commissie drie scenario’s zou moeten opmaken waarbij subsidie, ondersteuning of toepassing van de rijkscoördinatieregeling geadviseerd wordt. Met de andere RES-opdrachtgevers is de afspraak gemaakt dat het voortouw bij de regio’s ligt. Voor deze opgave zie ik een rijkscoördinatieregeling dan ook niet als eerste stap.
Op dit moment ontvangen de RES regio’s middelen via een decentrale uitkering. Daarom ben ik niet van plan om aanspraak te maken op middelen uit het Klimaatfonds zoals nu aangegeven wordt in de paper. Het Klimaatfonds zoals nu aan uw Kamer voorligt met het wetsvoorstel «Tijdelijke wet Klimaatfonds» is een belangrijk instrument om financiering mogelijk te maken voor maatregelen die bijdragen aan het doel van ten minste 55% CO2-reductie in 2030. De doelstelling van het fonds is middelen beschikbaar te stellen voor maatregelen waarmee burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties ondersteund kunnen worden in het bijdragen aan broeikasgasreductie.
Kunt u bij die appreciatie ook ingaan op de vier concrete vragen die gesteld zijn in het paper en hier per vraag antwoord op geven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of u borging gaat geven aan de stem van jongeren via een organisatie als JongRES in het traject van de Regionale Energie Strategieën (RES)? Hoe u dit gaat doen bij bijvoorbeeld de akkoorden die over de RES’en op lokaal niveau gesloten zullen worden?
Een van de randvoorwaarden voor de RES-opgave is burgerparticipatie en maatschappelijke acceptatie. De deelname van jongeren hierin is voor mij een belangrijk aspect omdat de stem van toekomstige generaties mede van belang is bij de RES’en. Om de stem van jongeren goed te borgen krijgt JongRES sinds eind vorig jaar een subsidie om hun activiteiten verder te professionaliseren. Ook hebben we afgesproken elkaar jaarlijks te spreken over de voortgang in de RES-regio’s.
Het artikel 'How China controls its top students in Germany' |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «How China controls its top students in Germany»?1
Ja.
Kunt u de informatie uit dit artikel meenemen bij de beantwoording van de schriftelijke vragen over het artikel «Chinese students signing «loyalty» pledges before arrival in Sweden» van 28 februari 2023?2
Ja.
Kunt u specifiek reflecteren op de signalen dat promovendi aan hun ambassade moeten rapporteren? Is dat ook in Nederland het geval?
Soortgelijke berichten hebben mij eerder bereikt. Het is erg lastig te achterhalen wat er in elk contract staat, omdat CSC met alle kennisinstellingen in Nederland, maar ook in Europa, andere contracten afsluit. Ook is moeilijk vast te stellen wat de precieze mate van invloed is die de Chinese overheid uitoefent op individuele promovendi.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel promovendi met China Scholarship Council (CSC) beurzen er in Nederland zijn en in welke domeinen zij onderzoek doen?
Er is recent een onderzoek gestart vanuit het China Kennisnetwerk van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap naar de hoeveelheden CSC-promovendi in Nederland en van de voorwaarden in de CSC-contracten. Ik informeer uw Kamer voor het einde van dit jaar over de hoofdlijnen van dit onderzoek.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat wetenschapsbeleid van 18 april?
Ja.
Het artikel 'Op deze school werden kinderen geslagen. Toch mochten de leerkrachten blijven' |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Op deze school werden kinderen geslagen. Toch mochten de leerkrachten blijven» en de documentaire «De Platoschool»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel en de documentaire.
Bent u ook geschrokken van deze casus en het feit dat dit slechts twintig jaar geleden gebeurd is?
Ik heb met ontzetting de verhalen van de kinderen en de leerkrachten uit de documentaire aangehoord. Dat er kinderen, soms onder toeziend oog van de hele school, werden geslagen en vernederd is afschuwelijk. En dat zo veel kinderen hierover niets durfden te zeggen omdat ze dachten dat het normaal was, is hartverscheurend. Ik vind het onvoorstelbaar dat dit zo lang heeft kunnen voortduren.
Casussen zoals die in de documentaire naar voren zijn gebracht, moeten we te allen tijde zien te voorkomen. Daarom heeft dit kabinet de veiligheid van leerlingen tot één van zijn speerpunten gemaakt. Onder andere door versterking van het klachtenstelsel, uitbreiding van de monitor sociale veiligheid en aangescherpt toezicht.
Bent u het ermee eens dat onderwijsvrijheid nooit misbruikt mag worden voor excessieve straffen, waaronder lijfstraffen?
Natuurlijk mag het recht van scholen op onderwijsvrijheid nooit misbruikt worden voor excessieve straffen, dit staat buiten kijf. Met artikel 23 van de Grondwet is het recht op onderwijsvrijheid in het leven geroepen om ruimte te bieden aan de diversiteit aan opvattingen die er bestaat over goed onderwijs. Maar deze ruimte is altijd begrensd geweest, allereerst door de democratische rechtsstaat waarin wij leven. Binnen de democratische rechtsstaat is het uitoefenen van geweld bij wet verboden. Scholen kunnen zich dus nooit beroepen op artikel 23 van de Grondwet als legitimatie van geweld.
Ook de burgerschapsopdracht en de wettelijke zorgplicht van scholen voor de veiligheid van onderwijs stellen vandaag de dag grenzen aan de ruimte die scholen hebben om een eigen invulling aan het onderwijs te geven. Dit betekent, onder meer, dat scholen de basiswaarden van de democratische rechtstaat die zijn gedefinieerd als vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit onder kinderen behoren te garanderen en dat scholen zorgdragen voor een veilig schoolklimaat. Scholen die lijfstraffen geven of hun leerlingen vernederen voldoen absoluut niet aan deze opdracht.
Zijn de hedendaagse regels en toezicht op die regels voldoende om dit soort geestelijke en fysieke mishandeling op scholen te voorkomen? Hoe weet u dat?
De wet verplicht besturen te zorgen voor veiligheid op scholen. De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) ziet erop toe dat deze regels naar behoren worden nageleefd, dit doen zij aan de hand van scherpe kaders en processen.
Door een betrokkene bij de Platoschool wordt in de documentaire verklaard dat de inspectie op de hoogte was van de lijfstraffen toen die op de school plaatsvonden en daar nooit iets van gevonden heeft. Dit is niet in lijn met wat de inspectie zelf verklaarde toen de misstanden in 1996 aan het licht kwamen: dat zij nooit met klachten of signalen over lijfstraffen geconfronteerd waren.2
Sinds 1996 zijn de kaders en processen van de inspectie flink aangescherpt. Ook zijn er aanvullende maatregelen getroffen om veiligheid op scholen te kunnen garanderen. In mijn brief aan de Kamer van 18–11 jl. heb ik aangekondigd om dit pakket aan maatregelen ten behoeve van de (sociale) veiligheid op scholen nog verder uit te breiden.3 Dat heeft onder meer betrekking op het versterken van het klachtenstelsel, het uitbreiden van de monitor sociale veiligheid, het uitbreiden van de meldplicht naar seksuele intimidatie en ernstige incidenten en het tijdig ingrijpen door de Inspectie.
Hoe vaak zijn zulke of vergelijkbare excessen alsnog voorgevallen? Is in deze gevallen ook strafrechtelijke vervolging ingesteld?
De inspectie heeft mij laten weten dat er bij de vertrouwensinspecteurs geen vergelijkbare voorvallen bekend zijn of bekend zijn geweest. De inspectie maakt een jaarlijkse rapportage met daarin op hoofdlijnen uitgesplitst de bij de vertrouwensinspecteurs gemelde incidenten. De inspectie is niet (direct) betrokken bij strafrechtelijk vervolging. Slachtoffers van dergelijke praktijken kunnen zelf aangifte doen. Wel kan de inspectie besturen en scholen, maar ook ouders en leerlingen, adviseren over eventuele vervolgstappen.
Navraag leert dat ook bij stichting School & Veiligheid (SSV) sinds hun officiële oprichting in 2014 nooit meldingen zijn binnengekomen van lijfstraffen of andere excessieve straffen.
Kunt u garanderen dat zoiets nooit meer gebeurt?
Ik beschouw het als een van mijn voornaamste taken om de sociale en fysieke veiligheid van leerlingen en onderwijspersoneel te waarborgen. Een garantie op het voorkomen van dit soort incidenten kan niemand geven. Wel stelt de huidige wetgeving die betrekking heeft op sociale veiligheid de nodige eisen aan besturen en scholen. Het is in die context dat ik in mijn brief aan de Kamer van 18 november 2002 heb aangekondigd om het pakket aan maatregelen ten behoeve van de (sociale) veiligheid op scholen verder uit te breiden.
Deze wetgeving wil ik verder versterken door een wettelijke meldplicht bij ernstige incidenten in te voeren. De meldplicht van besturen wordt zo uitgebreid, waardoor de vertrouwensinspectie bij meer incidenten een rol krijgt en de nodige stappen kan zetten. Onderdeel van het pakket aan maatregelen is ook de versterking van het klachtenstelsel dat dient voor leerlingen, ouders en medewerkers om officieel een klacht in te dienen bij een klachtencommissie. Daarnaast is sinds dit jaar de verplichte jaarlijkse schoolmonitoring rondom sociale veiligheid geïntensiveerd. Ook zijn de beslisregels rond herstelopdrachten aangescherpt door de standaard «veiligheid» zwaarder te laten wegen en wordt er door de inspectie een specifieke escalatieladder uitgewerkt voor sociale veiligheid. Voor alle nieuwe of herziene maatregelen geldt dat ze, naar verwachting, in 2025 in werking zullen treden.
Leerlingen, studenten en ouders kunnen zich overigens altijd in voorkomende gevallen wenden tot de vertrouwensinspectie. In de onwenselijke situatie dat dit soort incidenten zich alsnog voordoen, reageert de inspectie adequaat en resoluut. Daarnaast roep ik ook onderwijspersoneel en ouders op om actief melding te maken als zij een misstand vermoeden. Zo kan iedereen bijdragen aan een veilige leer- en werkomgeving.
Kan verscherping van toezicht op bijzondere scholen, privéscholen en informeel onderwijs bijdragen aan het voorkomen van excessen?
De wet maakt onderscheid tussen de in de vraag genoemde bijzondere scholen enerzijds en privé en particuliere scholen en informeel onderwijs anderzijds. Bijzonder onderwijs is bekostigd onderwijs en daar geldt hetzelfde wettelijke kader en toezicht als in het openbaar onderwijs. Voor privé en particuliere scholen, ook wel niet-bekostigd onderwijs genoemd, geldt een beperkt wettelijk kader. De zorgplicht voor de veiligheid valt wel binnen dat wettelijke kader. Aan informeel onderwijs worden momenteel nog geen eisen gesteld.
Ik ben ervan overtuigd dat vrijwel iedereen die bij het onderwijs betrokken is het beste voorheeft met de leerlingen. Tegelijkertijd kunnen er zich excessen voordoen. Het voorkomen daarvan begint met een goed en breed gedragen veiligheidsbeleid op school, goede interne meldstructuren en een aanspreekcultuur tussen onderwijspersoneel onderling.
Extern toezicht door de inspectie is het sluitstuk hiervan. Daarom is, naast de eerder aangekondigde maatregelen, ook het intensiveren van toezicht onderdeel van de maatregelen ten behoeve van sociale veiligheid op reguliere scholen, waar ook bijzondere scholen en particuliere scholen onder vallen.
Voor informeel onderwijs heeft de inspectie vooralsnog geen bevoegdheid om toezicht te houden. Dit wringt: ook binnen het informeel onderwijs kunnen zich immers excessen voordoen en ook binnen het informeel onderwijs moeten we dit willen voorkomen. Daarom heb ik in mijn brief aan de Kamer van 18–11 jl. aangekondigd om aan de slag te gaan met een wetsvoorstel dat signaalgericht toezicht van de inspectie op informeel onderwijs mogelijk maakt. De contouren van het wetsvoorstel zullen halverwege 2023 aan de Kamer worden voorgelegd.
Is aanscherping van regels nodig om dit soort excessen te voorkomen? En is dit mogelijk binnen het Nederlandse stelsel van onderwijsvrijheid?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden al aangaf, wordt er op dit moment veel gedaan aan de aanscherping van maatregelen ten behoeve van het voorkomen van excessen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 6.
Voorlopig ga ik ervan uit dat de gemaakte aanscherpingen voldoende zijn om zo’n omgeving te garanderen en om excessen op het gebied van fysieke en sociale veiligheid te voorkomen. Maar ik blijf hier scherp op. Mocht op den duur blijken dat scholen meer duidelijkheid nodig hebben dan zal ik niet aarzelen om dit in gang te zetten.
Stemmen via DigiD |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat we tegenwoordig gewend zijn om álles digitaal te doen: werken, vergaderen, het aanvragen van vergunningen en het doen van onze belastingaangifte? Zo ja, waarom zouden we het kiezers dan niet makkelijk maken om te stemmen via DigiD? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, ik ben hiermee bekend. Of een nieuwe manier van stemmen in Nederland kan worden ingevoerd wordt beoordeeld in het licht van de waarborgen die gelden voor het verkiezingsproces, te weten transparantie, controleerbaarheid, integriteit, kiesgerechtigheid, stemvrijheid, stemgeheim, uniciteit en toegankelijkheid.1 Het introduceren van internetstemmen maakt het verkiezingsproces kwetsbaar voor cyberrisico’s. Deze cyberrisico’s zijn een bedreiging voor waarborgen, zoals het stemgeheim, de stemvrijheid en de integriteit van het verkiezingsproces. Deze waarborgen wegen zwaar. Omdat bij het uitbrengen van de stem nu geen digitale middelen worden gebruikt, is er geen kwetsbaarheid voor digitale dreigingen en digitale risico’s. Bovendien is het stemproces achteraf controleerbaar. De papieren stembiljetten kunnen immers steeds opnieuw worden geteld. Het kabinet wil, gelet op de dreigingen die worden onderkend, geen kwetsbaarheiden in het stemproces introduceren.
DigiD is een authenticatiemiddel dat gebruikt wordt om toegang te krijgen tot digitale overheidsdiensten. Dit staat los van de dienstverlening zelf die vervolgens geleverd wordt. Over de vergelijking met andere overheidsdienstverlening stelde de commissie Korthals-Altes dat verkiezingen wezenlijk verschillen van andere processen in die zin, dat een kiezer niet alleen op de juiste verwerking van de eigen stem, maar ook op die van alle andere kiezers moet kunnen vertrouwen. De commissie Korthals-Altes noemt hierbij ook het voorbeeld van internetbankieren, wat niet vergelijkbaar is met verkiezingen omdat daar een uitgebreide log wordt bijgehouden en identificatie van de gebruiker plaatsvindt. Bij internetstemmen zou dit in strijd zijn met het stemgeheim.2
Bent u bekend met het feit dat de opkomst bij de laatste verkiezingen laag en in sommige gevallen zelfs historisch laag was? Zo ja, deelt u de mening dat online stemmen het gemak van het stemmen aanzienlijk vergroot en daarmee een middel kan zijn om een hogere opkomst bij verkiezingen te realiseren? Graag een gedetailleerd antwoord.
Ja, hiermee ben ik bekend. Naar aanleiding van de lage opkomsten bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022 heb ik onderzoek uit laten voeren om inzichtelijk te maken wat de redenen voor de lage opkomst waren.3 Uit het onderzoek4 komt naar voren dat de lage opkomst en het niet-stemmen bij de gemeenteraadsverkiezingen vooral bepaald wordt door structurele factoren. Daarbij valt op dat een groot deel van de kiesgerechtigden bij sommige verkiezingen wel stemt, en bij sommige verkiezingen niet. Structurele factoren die een invloed hebben in de redenen voor het niet-stemmen zijn: de mate van politieke interesse, kennis over de verkiezing, het belang dat kiezers hechten aan een verkiezing, vertrouwen in de politiek, in combinatie met dat veel mensen het moeilijk vinden om een keuze te maken tussen partijen.5
De onderzoekers gaan in het rapport ook in op inzet van internetstemmen. Zij plaatsen hier ook direct kanttekeningen bij, zoals dat uit onderzoek niet blijkt dat dit persé opkomstverhogend werkt. Over internetstemmen merken de onderzoekers op dat uit verschillende onderzoeken blijkt dat internetstemmen grotendeels de «wel-stemmers» aantrekt. Hiervoor verwijzen zij naar onderzoek uit Estland waar door de mogelijkheid van digitaal stemmen het aantal internetstemmers toenam tot wel dertig procent, maar de opkomst van de nationale verkiezingen in dezelfde periode slechts enkele procentpunten steeg. Ook benoemen zij de risico’s van internetstemmen voor de integriteit en stemvrijheid bij verkiezingen.6 Deze bevindingen over de opkomst komen overeen met het onderzoek dat door verschillende universiteiten, in opdracht van de Belgische overheid, is uitgevoerd in het voorjaar van 2020.7 Uit dit onderzoek blijkt dat internetstemmen in Estland, Frankrijk, Noorwegen en Zwitserland – landen waar recentelijk online stemmingen hebben plaatsgevonden – geen positieve of noemenswaardige impact heeft gehad op de opkomst.8
Deelt u de mening dat het feit dat zogenaamde critici vrezen voor onveiligheid en onbetrouwbaarheid grote lariekoek is? Zo nee, houdt dit in dat er bijvoorbeeld grote veiligheidsrisico’s zitten bij het doen van onze belastingaangifte, hetgeen immers via DigiD gaat? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, de veiligheid en betrouwbaarheid van verkiezingen wegen zwaar. Cyberrisico’s als DDoS-aanvallen, hacking en verspreiding van malware zijn serieuze dreigingen met grote risico’s voor het verkiezingsproces. Risico’s waar het kabinet de stemming niet aan wil blootstellen. Zo blijkt uit het Cybersecuritybeeld Nederland 2022 dat cyberaanvallen door andere landen toenemen, evenals de inzet van ransomware en het hacken van clouddiensten.9
In mijn antwoord op vraag 2 verwees ik reeds naar het rapport dat door verschillende universiteiten, in opdracht van de Belgische overheid, is opgesteld. Uit dit rapport wordt geconcludeerd dat de komende jaren de stap naar internetstemmen niet moet worden gezet omdat10:
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 gememoreerd is DigiD een authenticatiemiddel en kan hooguit een onderdeel zijn in een groter geheel van voorzieningen. DigiD is daarom niet vergelijkbaar met de benodigde digitale infrastructuur die nodig zou zijn om een verkiezing te organiseren. Dat geheel zou aan strenge veiligheidsgaranties moeten voldoen. De huidige gedetailleerde logging van handelingen die gebruikelijk is in systemen voor beveiliging, in combinatie met het vastleggen van iemands identiteit is niet verenigbaar met de borging van het stemgeheim bij verkiezingen.
Kunt u garanderen dat er geen andere grondslagen te vinden zijn voor het tegenhouden van digitaal stemmen? Immers, als je stemmen via DigiD makkelijker maakt, zullen grote groepen kiezers die het vertrouwen in de politiek allang verloren zijn wel eens massaal gaan stemmen, en dat zou de gevestigde macht natuurlijk niet goed uitkomen. Graag een gedetailleerd antwoord.
Ik vind het van groot belang dat iedereen zo zelfstandig mogelijk kan stemmen en dat dit eerlijk verloopt. Het verkiezingsproces is daarom zo toegankelijk, transparant en controleerbaar mogelijk ingericht.
In mijn antwoord op vraag 2 ging ik reeds in op de redenen waarom kiezers wel of niet stemmen, zoals bleek uit het onderzoek naar de opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022. De onderzoekers merkten hierbij op dat uit onderzoek niet blijkt dat internetstemmen opkomstverhogend werkt. In het onderzoek worden verschillende structurele oorzaken van niet-stemmen benoemd. De motieven om niet te stemmen zijn volgens de onderzoekers heel gelaagd en gevarieerd. In algemene zin wordt geconcludeerd dat de kosten in termen van tijd en moeite om te kiezen en te stemmen voor veel mensen bij lokale verkiezingen te hoog zijn. De belangrijkste aanbevelingen om de opkomst te bevorderen zijn:
Deelt u de mening dat digitaal stemmen anno 2023 in een veilige digitale omgeving kan verlopen, waarbij het stemgeheim is gewaarborgd en de uitslag is versleuteld? Zo ja, wilt u stemmen via DigiD voor de Tweede Kamerverkiezingen van 19 maart 2025 mogelijk maken? Graag een gedetailleerd antwoord.
Nee, gelet op het kabinetsstandpunt omtrent stemmen per internet zoals verwoord in de bovenstaande antwoorden, ben ik niet voornemens om stappen te nemen om internetstemmen mogelijk te maken. Evenwel is in de Verkiezingsagenda 2030 vastgelegd dat het Ministerie van BZK in afstemming met de VNG, NVVB en de Kiesraad technologische ontwikkelingen zal monitoren. Nieuwe technologieën kunnen mogelijk bijdragen aan verbetering van het verkiezingsproces. Doorlopend is daarom aandacht en onderzoek nodig naar hoe deze ontwikkelingen kunnen bijdragen aan de verbetering van verkiezingen en tegelijkertijd hoe deze ontwikkelingen zich verhouden tot de waarborgen in het verkiezingsproces.
Het bericht 'Verhoging van energietarieven was mogelijk jarenlang onwettig' |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Kassa over «Verhoging van energietarieven was mogelijk jarenlang onwettig»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de rechtbank in Amsterdam dat het wijzigingsbeding te vaag is opgeschreven in de algemene voorwaarden van het energiecontract van Vattenfall en dat daarmee de tussentijdse tariefswijziging onrechtmatig is geweest?
Het is niet aan mij als Minister om rechterlijke uitspraken te beoordelen. Ook is er door Vattenfall hoger beroep ingesteld. In hoger beroep kan de rechter de casus anders beoordelen. Uiteraard houd ik de ontwikkelingen rondom de casus in de gaten.
Klopt het dat dit wijzigingsbeding is opgenomen in een modelcontract dat door bijna alle energiebedrijven gebruikt wordt? Indien ja, wat zijn hier dan de implicaties van?
Het contract waarop de uitspraak ziet, is geen modelcontract zoals vastgesteld door de ACM in het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.2
Het contract waarop de uitspraak ziet is een contract dat is opgesteld door Nuon (de rechtsvoorganger van Vattenfall): Nuon Blijven Loont Energie, met variabele tarieven. Op dit contract zijn de algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017 van toepassing. Deze algemene voorwaarden, waarin het prijswijzigings-beding staat waarover de rechter heeft geoordeeld, zijn gebaseerd op de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 die door de sector zijn opgesteld. Deze algemene voorwaarden worden door de meeste energieleveranciers in Nederland gehanteerd. Leveranciers kunnen het prijswijzigings-beding, zoals geformuleerd in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 aanvullen. Bovendien wordt in het prijswijzigings-beding van deze algemene voorwaarden bepaald dat de leverancier met de klant afspraken kan maken over de mogelijkheid tot prijswijzigingen. Deze afspraken zouden dan in het contract of bijbehorende contractvoorwaarden kunnen worden vastgelegd.
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 zijn ook van toepassing op het modelcontract. Alle vergunninghoudende leveranciers moeten deze toepassen. Voor het modelcontract zijn de afspraken over prijswijzigingen opgenomen in de modelcontractvoorwaarden. Deze houden in dat prijswijzigingen op 1 januari en 1 juli kunnen plaatsvinden, waarbij de leverancier duidelijke en begrijpelijke criteria moet geven op basis waarvan de klant de wijziging kan voorzien. Daarnaast is aanvullend opgenomen dat wijzigingen op een ander moment dan op 1 januari en 1 juli alleen mogelijk zijn bij zeer uitzonderlijke onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden, waardoor het onhoudbaar zou zijn om de tarieven ongewijzigd te laten.
Deelt u de mening dat het verstandig zou zijn als de Autoriteit Consument & Markt (ACM) breder in kaart brengt bij welke energiebedrijven dit speelt en hoe lang dit ook al speelt?
Nee. Doordat de mogelijkheid tot prijswijzigingen afhangt van de specifieke afspraken in het contract en bijbehorende voorwaarden, is het te omvangrijk om dit voor alle leveranciers in kaart te brengen.
De algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017, waarin het prijswijzigings-beding staat waarover de rechter heeft geoordeeld, zijn gebaseerd op de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 die door de sector zijn opgesteld. Deze algemene voorwaarden worden door de meeste energieleveranciers in Nederland gehanteerd. Leveranciers kunnen het prijswijzigings-beding, zoals geformuleerd in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 aanvullen. Bovendien wordt in het prijswijzigings-beding van deze algemene voorwaarden bepaald dat de leverancier met de klant afspraken kan maken over de mogelijkheid tot prijswijzigingen. Deze afspraken moeten in het contract of bijbehorende contractvoorwaarden worden vastgelegd.
Sinds wanneer gebruiken energieleveranciers dit modelcontract met dit wijzigingsbeding? Sinds 2015, 2017 of langer dan wel korter?
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 worden sinds 2017 toegepast door energieleveranciers. In het modelcontract wordt verwezen naar de geldende voorwaarden van Energie Nederland, dus ook voor het modelcontract geldt dat deze algemene voorwaarden sinds 2017 worden toegepast.
Geldt dit wijzigingsbeding alleen voor tussentijdse tariefswijzigingen of ook voor reguliere tariefswijzigingen, zoals gesteld wordt in de uitzending van Kassa?
Een «reguliere tariefswijziging» is een vorm van een tussentijdse tariefswijziging. Het antwoord op uw vraag is dus dat het prijswijzigings-beding uit de uitspraak voor zowel tussentijdse als reguliere tariefswijzigingen geldt.
Als ik u goed begrijp, bedoelt u met «reguliere tariefswijzigingen» de tariefswijzigingen die twee keer per jaar plaatsvinden. Voor de oorlog in Oekraïne en de excessieve prijsstijgingen van energie was het gebruikelijk dat de tarieven maximaal tweemaal per jaar werden gewijzigd: per 1 januari en per 1 juli. Vanwege de stabiele energiemarkt konden energieleveranciers voor de langere termijn, bijvoorbeeld een half jaar vooruit, energie inkopen en op basis daarvan de tarieven vaststellen. Afhankelijk van de hoogte van de energieprijzen op het moment van inkopen, werden de tarieven verhoogd of verlaagd voor de consument. Er bestaat geen wettelijke verplichting voor energieleveranciers om alleen op 1 januari en 1 juli de tarieven te wijzigen wanneer sprake is van een variabel contract voor onbepaalde tijd, tenzij de energieleverancier dit met de klant afspreekt. Wel geldt voor het modelcontract dat prijswijzigingen enkel op 1 januari en juli plaatsvinden, tenzij er sprake is van zeer uitzonderlijke en onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden waardoor het onhoudbaar zou zijn om de tarieven ongewijzigd te laten. Energieleveranciers zijn verplicht zich hieraan te houden op basis van het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.
In het afgelopen jaar, waarin energieleveranciers te maken hadden met excessieve prijsstijgingen en grote onzekerheden, was het voor energieleveranciers te risicovol om voor de langere termijn energie in te kopen. Hierdoor waren energieleveranciers genoodzaakt om vaker dan tweemaal per jaar hun tarieven aan te passen. Nu de energieprijzen stabiliseren, zien we ook dat tussentijdse tariefswijzigingen voordeel kunnen opleveren doordat de tarieven «tussentijds» lager worden vastgesteld door leveranciers.
Kunt u een inschatting maken van de potentiële gevolgen voor de energiebedrijven en consumenten als (i) de tussentijdse tariefswijzigingen onrechtmatig blijken te zijn voor alle energiebedrijven met dit wijzigingsbeding en (ii) als ook de reguliere tariefswijzigingen onrechtmatig blijken te zijn?
Ik realiseer mij dat deze uitspraak bredere gevolgen kan hebben voor andere klanten in een vergelijkbare situatie, als zij zich tot de rechter wenden. Ik ga hier echter niet op vooruitlopen. In deze casus is hoger beroep ingesteld, dit zal moeten worden afgewacht om de consequenties te weten.
Het vernietigde prijswijzigings-beding is gelijk aan het prijswijzigings-beding in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 van Energie-Nederland. Deze algemene voorwaarden worden door alle leveranciers gebruikt bij het modelcontract en door de meeste leveranciers ook voor andere contractvormen. Hierdoor kan de uitspraak bredere gevolgen hebben, afhankelijk van het oordeel in hoger beroep en uitspraken in andere vergelijkbare rechtszaken. Hierbij hangen de gevolgen ook af van de verdere afspraken die naast de algemene voorwaarden in het desbetreffende contract zijn gemaakt.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn om zo snel als mogelijk een noodleverancier op te richten, waar consumenten terecht kunnen indien energieleveranciers in financiële problemen komen, zodat Nederlanders de garantie hebben op een contract tegen een redelijk tarief?
Het is belangrijk dat consumenten te allen tijde terecht kunnen bij een energieleverancier om een contract tegen redelijke tarieven af te sluiten. Om dit te waarborgen zijn in de huidige wet- en regelgeving de volgende punten opgenomen:
Met bovenstaande bepalingen is zowel leveringszekerheid als het verkrijgen van een redelijk tarief geborgd op de Nederlandse markt. In mijn optiek vervalt hiermee de noodzaak van het aanwijzen of oprichten van een noodleverancier voor het geval er sprake is van faillissement.
Ik kom nog terug op de vraag of de overheid eventueel een noodleverancier voor energie kan oprichten en op welke manier hier invulling aan te geven is in het kader van de motie van de leden van der Lee en Kröger (GroenLinks).3 Dit ziet echter niet op een noodleverancier wanneer energieleveranciers in financiële problemen komen, maar op huishoudens die hun rekening niet kunnen betalen, zodat mensen met schulden op een centrale plek geholpen kunnen worden.
Hadden energieleveranciers bij het opstellen van dit modelcontract indertijd kunnen weten dat er hiaten in zaten? Klopt het dat de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis hier destijds voor gewaarschuwd hebben?
De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 zijn opgesteld door Energie-Nederland, de vereniging van energieleveranciers in Nederland. Indertijd zijn de algemene voorwaarden onder auspiciën van de Coördinatiegroep Zelfreguleringsoverleg van de Sociaal-Economische Raad (SER) met de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis besproken. Energie-Nederland, de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis zijn het met elkaar eens geworden over alle voorwaarden, met uitzondering van het artikel over schade (artikel 17.4) en het artikel over de redenen waarom energieleveranciers de tarieven mogen veranderen (artikel 19.3). Het klopt dus dat Energie-Nederland, de Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis het destijds niet eens zijn geworden over het tariefswijzigings-beding.
Zijn er eerder signalen geweest vanuit de toezichthouder dat er mogelijk problemen waren met deze algemeen verbindende voorwaarden?
Nee. Overigens is er ook pas sinds de energiecrisis sprake van hoge tariefwijzigingen die vaker dan twee keer per jaar plaatsvinden.
Kunt u uitsluiten dat energiebedrijven welbewust deze vaagheid hebben behouden en mensen onterecht verhogingen hebben doorberekend?
Ik kan niet beoordelen of mensen onterechte verhogingen doorberekend hebben gekregen. Uit de specifieke uitspraak, die ziet op een individueel geval, blijkt dat de rechter heeft geoordeeld dat het prijswijzigings-beding oneerlijk is en deze is vernietigd. Over de vraag of Vattenfall welbewust vaagheid heeft behouden over het prijswijzigings-beding ga ik niet speculeren.
Hoe kan betere transparantie en duidelijkheid over contracten geborgd worden voor de toekomst?
Er bestaat reeds regelgeving en jurisprudentie waaraan energieleveranciers zich moeten houden ten aanzien van transparantie en duidelijkheid over contracten. Zo is geregeld dat de voorwaarden, verbonden aan een energiecontract met consument, transparant, eerlijk en vooraf bekend moeten zijn. Daarnaast moeten voorwaarden in ieder geval voor het sluiten van de overeenkomst worden verstrekt en worden gesteld in duidelijke en begrijpelijke taal.4
Toch merk ik dat er nog ruimte is voor meer transparantie en duidelijkheid. De wens voor meer transparantie en duidelijkheid bij energiecontracten is ook merkbaar op EU-niveau. In (de lagere regelgeving van) de Energiewet worden meer eisen ten aanzien van transparantie en duidelijkheid opgenomen en geïmplementeerd vanuit de Elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2019/944). Leveranciers moeten onder meer voorafgaand aan het sluiten van een energiecontract een samenvatting van de belangrijkste voorwaarden uit de overeenkomst in begrijpelijke taal verstrekken aan de consument.
De zorgelijke situatie omtrent de inzet van stagiairs en onervaren personeel bij de afhandeling op Schiphol |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving van Noord Holland Nieuws1, 2 en NOS3 over inzet van stagiaires en onervaren personeel op Schiphol?
Ja.
Wat was uw reactie op deze berichtgeving?
Dit is in principe onwenselijk. Het is te allen tijde essentieel dat onervaren personeel en stagiaires voldoende begeleid en ingewerkt worden alvorens zij zelfstandig hun taken kunnen en mogen uitvoeren. Voor leerlingen en studenten die een stage lopen, geldt dat de stage plaatsvindt in het kader van hun opleiding. Het doel van een stage is leren. Een stagiair mag niet ingezet worden voor werkzaamheden die een reguliere werknemer binnen de organisatie verricht. Voor regulier werk geldt dat het is gericht op het draaien van productie en het maken van omzet. Als een stagiair regulier werk verricht, dan heeft de stagiair recht op het daarbij behorende loon of in ieder geval op het wettelijk minimumloon.
Studenten en of leerlingen nemen tijdens hun stage een additionele plek in op de werkplek en vervangen niet een reguliere werknemer. De werkgever moet ten opzichte van al het personeel, dus ook ten opzichte van onervaren personeel en stagiaires zorgen voor een veilige werkplek en veilige omstandigheden. Daarom is het belangrijk dat stagiaires bij bepaalde handelingen altijd begeleid worden.
Een melding of vermoeden van onregelmatigheden kan voor de Arbeidsinspectie reden zijn een onderzoek in te stellen. Indien de Arbeidsinspectie na onderzoek constateert dat er feitelijk sprake is van een dienstbetrekking en dat de stagiair derhalve recht heeft op het wettelijk minimumloon, kan de Arbeidsinspectie een boete opleggen aan de werkgever en eisen dat de werkgever het loon en/of vakantiebijslag nabetaalt. Voor een beschrijving van de werkwijze van de Arbeidsinspectie en de behandeling van meldingen wordt u verwezen naar de antwoorden op Kamervragen van o.a. de leden Palland en van de Molen4 en de bijlage «Werkwijze Nederlandse Arbeidsinspectie».5 Ook wordt u verwezen naar de aanbiedingsbrief van 11 januari 2023 «Aanbieding Rapportage Schiphol» van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met o.a. een overzicht van lopende projecten op Schiphol.6
Vindt u het gewenst dat stagiaires en onervaren personeel met onvoldoende opleiding en begeleiding ingezet worden om de personeelstekorten op te vullen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen voor de vliegveiligheid van passagiers, met name tijdens de piekperiodes in de mei- en zomervakantie?
Het grondafhandelingsbedrijf voor de afhandeling van vliegtuigen op de platformen moet ervoor zorgen dat onervaren medewerkers en stagiaires goed worden begeleid en dat er voldoende supervisie op hun werkzaamheden plaatsvindt. Ten aanzien van de vliegveiligheid stelt de ILT vast, in de vijfde Staat van Schiphol in 2022, dat de veiligheid van het vliegverkeer op Schiphol op voldoende niveau is gebleven, ondanks verstoringen in de vluchtafhandeling door personeelstekorten gedurende het voorjaar. De ILT heeft aangegeven het toezicht op de grondafhandeling verder aan te scherpen en handhavend op te treden. Zo nodig zal de ILT de grondafhandeling van een vliegtuig stilleggen totdat een onveilige situatie is verholpen.
Eventuele schade wordt vrijwel altijd voor de aanvang van de vlucht gedetecteerd. Meestal onmiddellijk als het voorval zich voordoet en anders door de piloten die voor vertrek altijd het vliegtuig nog eens inspecteren. Het komt zelden voor dat een vliegtuig daadwerkelijk vertrekt met schade die buiten de reparatielimieten valt en hierdoor is het onwaarschijnlijk dat een voorval tot daadwerkelijk gevaar voor de passagiers leidt.7 Er is geen reden om aan te nemen dat dit niet geldt voor de piekperiodes in de mei- en zomervakantie.
Bent het ermee eens dat de beloning van afhandelingspersoneel te laag is ten opzichte van de werkdruk en verantwoordelijkheden om gekwalificeerde krachten te behouden en aan te trekken?
In het kader van goed werkgeverschap is het van belang dat er goede arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden geboden worden. Het kabinet heeft werkgevers opgeroepen om als het mogelijk is hogere lonen te betalen. De Ministeries van IenW en SZW hebben regelmatig gesprekken met Schiphol over de arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden. De Minister van SZW en ik hebben dit tijdens ons werkbezoek in november 2022 aan de grondafhandeling op Schiphol ook weer aan de orde gesteld. Naar aanleiding van de motie Koerhuis8 is er aan alle op Schiphol actieve luchtvaartmaatschappijen en grondafhandelaren per brief op 27 en 28 februari jl. een oproep gedaan om te bezien of er verbetering van de arbeidsvoorwaarden mogelijk is9, in lijn met de eerdere oproep van het kabinet aan werkgevers om als het mogelijk is hogere lonen te betalen. Het is aan werkgevers en werknemers om gezamenlijk afspraken te maken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden.
Deelt u de analyse dat dit mede het gevolg is van het personeelstekort dat is ontstaan door de jarenlange liberalisering van de afhandelingsmarkt op Schiphol?
Over de krapte op de (bredere) arbeidsmarkt en de aanvullende maatregelen voor de aanpak van de arbeidsmarkt is de Kamer recent geïnformeerd.10 Met een stagnerend aantal werkenden in de toekomst én een aantal grote maatschappelijke uitdagingen moeten we accepteren dat niet alles tegelijkertijd kan. Het is daarom zaak dat we de krapte van de arbeidsmarkt meewegen in de keuzes die we als samenleving maken. Dit eist zorgvuldigheid en maatschappelijke discussie. Het kabinet is om die reden aan de slag met de fundamentele vraag hoe onze economie en arbeidsmarkt er in de toekomst uit kunnen zien. Hierbij zijn goed werkgeverschap en brede welvaart belangrijke uitgangspunten.
Overigens is het goed op te merken dat studenten en/of leerlingen tijdens hun stage een additionele plek innemen op de werkplek en dus niet als vervanging kunnen en mogen functioneren van een reguliere werknemer. Maar in principe is het inzetten van stagiaires voor het opdoen van praktijkervaring op de werkvloer in het kader van hun opleiding, positief. Inzake Schiphol schrijft de Europese regelgeving voor dat er een vrije markt voor grondafhandelingsbedrijven op Europese luchthavens dient te zijn. Momenteel wordt onderzocht of beperking van de vrije markt bij kan dragen aan verbetering van de situatie van de grondafhandeling op Schiphol.
Die vrije markt voor grondafhandeling zorgt voor concurrentie tussen de partijen, waarbij ook op arbeidsvoorwaarden zoals loon geconcurreerd kan worden. Het huidige personeelstekort lijkt echter ontstaan door een combinatie van een krappe arbeidsmarkt en een ontslag van flexibele krachten nadat het vliegverkeer in het voorjaar van 2020 grotendeels stil kwam te liggen. Na het snelle herstel van het vliegverkeer in de zomer van 2022 waren afhandelingsbedrijven mede door de krappe arbeidsmarkt en meer keuzemogelijkheden voor werknemers niet in staat snel voldoende personeel te vinden.
Schiphol heeft een aantal maatregelen genomen om de positie van de werknemers te verbeteren (zie het antwoord op vraag 8). Hierover is de Kamer geïnformeerd. In gesprekken met Schiphol, grondafhandelaren en luchtvaartmaatschappijen hebben we het belang van goede arbeidsvoorwaarden voor een veilige en betrouwbare luchthavenoperatie benadrukt en dat blijven we doen. Het is uiteindelijk aan de bonden en de werkgevers om tot een akkoord te komen over arbeidsvoorwaarden- en omstandigheden.
Bij EenVandaag4 gaven de werkgevers aan dat een passende beloning ongeveer €25 miljoen kost; wat vindt u van de reactie van de luchtvaartmaatschappijen dat zij zich niet verantwoordelijk voelen voor een loonsverhoging in de afhandelingssector?
Voldoende personeel draagt bij aan een veilige en stabiele luchthavenoperatie. Dit is in het belang van de reizigers en de mensen die op de luchthaven werken.
Schiphol heeft voor de komende periode de capaciteit beperkt mede met het oog op de krapte in de hele keten op de luchthaven.
Het is dus ook in het belang van luchtvaartmaatschappijen en afhandelaren om ervoor zorg te dragen dat er voldoende personeel is zodat de capaciteit niet beperkt hoeft te worden.
Voor een veilige en stabiele luchthavenoperatie is de gehele keten op Schiphol van belang. Ook de grondafhandeling speelt een belangrijke rol in het goed functioneren van de luchthaven Schiphol. Een hogere beloning kan bijdragen aan het aantrekken van het benodigde extra personeel. De werving van extra beveiligers is daarvan een goed voorbeeld. Bij de werving van extra beveiligers is de hogere beloning één van de succesfactoren geweest. De arbeidsvoorwaarden van het grondpersoneel zijn primair een zaak van de afhandelingsbedrijven en de vakbonden, maar vanwege het algehele functioneren van de luchthaven is het van het grootste belang dat zij er samen met de luchtvaartmaatschappijen uitkomen.
Vanuit het kabinet blijven we luchtvaartmaatschappijen wijzen op hun verantwoordelijkheden bij het verbeteren van arbeidsvoorwaarden. De Ministeries van SZW en IenW hebben regelmatig gesprekken met betrokkenen hierover, zoals aangegeven bij vraag 5. Zoals vermeld in de «Achtste update drukte Schiphol» van 13 maart jl.12 heeft Schiphol luchtvaartmaatschappijen en afhandelaren opgeroepen om de arbeidsvoorwaarden in de sector te verbeteren. Daarnaast, zoals reeds gemeld in het antwoord op vraag 5, is aan alle op Schiphol actieve luchtvaartmaatschappijen en grondafhandelaren per brief op 27 en 28 februari jl. een oproep gedaan tot verbetering van de arbeidsvoorwaarden.
Deelt u de analyse dat het Sociaal Akkoord – gesloten in mei 2022 door vakbonden en Schiphol om personeelstekorten op te lossen – en het akkoord in de beveiliging in september 2022 geholpen hebben om meer gekwalificeerd personeel te behouden en aan te trekken?
Ja. Er zijn sinds die tijd al veel maatregelen genomen om de arbeidsvoorwaarden van de werknemers te verbeteren. In de «Achtste update drukte Schiphol» van 13 maart jl.13 staat een opsomming omtrent de uitvoering van het Sociaal Akkoord.
Als luchtvaartmaatschappijen zich niet verantwoordelijk blijven voelen om dit probleem op te lossen, wat zijn dan de mogelijkheden van de Schiphol-Group, c.q. de rijksoverheid om een akkoord voor de afhandelingssector af te spreken, vergelijkbaar met het Sociaal Akkoord van mei 2022 en het Beveiligingsakkoord van september 2022?
Schiphol heeft geen betrokkenheid bij de afspraken tussen luchtvaartmaatschappijen en afhandelingsbedrijven. In het Sociaal Akkoord was vorig jaar een zomertoeslag opgenomen voor alle medewerkers die werkzaam waren op de luchthaven. Dit betrof een uitzonderlijke incidentele toeslag vanwege de drukte op de luchthaven. De problemen lagen toen voornamelijk bij de beveiliging, waarvoor Schiphol zelf verantwoordelijk is. Zoals bij vraag 7 is toegelicht zijn de afhandelingsbedrijven en de luchtvaartmaatschappijen zelf verantwoordelijk voor de afspraken die zij maken. Het is ook in hun eigen belang om de problemen op te lossen.
De mogelijkheden voor de rijksoverheid zijn beperkt, maar zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en de «Achtste update drukte Schiphol» van 13 maart jl. blijven de Ministeries van SZW en IenW in gesprek met zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 en zoals in de «Achtste update drukte Schiphol» van 13 maart jl. is weergegeven.
Wat zijn de mogelijkheden van de Minister van Financiën om de problemen in de afhandeling op te lossen?
De Minister van Financiën is namens de staat aandeelhouder van Schiphol. Zoals hierboven toegelicht heeft Schiphol geen betrokkenheid bij de afspraken tussen luchtvaartmaatschappijen en afhandelingsbedrijven.
In het verlengde hiervan heeft ook de Minister van Financiën als aandeelhouder geen mogelijkheden om de problemen op te lossen.
Is het mogelijk om de havengelden die luchtvaartmaatschappijen betalen te verhogen en in te zetten om een loonsverhoging voor de afhandelingssector te financieren?
Nee, havengelden kunnen niet zomaar worden opgehoogd. In regelgeving is vastgelegd welke kosten Schiphol mag verwerken in de havengelden. Kosten en salaris voor afhandelaren horen daar niet bij.
Luchtvaartmaatschappijen betalen de door hen gecontracteerde afhandelingsbedrijven rechtstreeks voor de verleende afhandelingsdiensten. Tarieven voor de verleende afhandelingsdiensten worden onderling vastgelegd in contracten tussen luchtvaartmaatschappijen en afhandelaren en maken zoals gezegd geen deel uit van de havengelden de Schiphol vraagt voor hun dienstverlening.
Luchtvaartmaatschappijen en afhandelaren moeten er onderling voor zorgen dat er voldoende personeel wordt aangetrokken, wordt opgeleid en ook blijft. Als daar een toeslag voor nodig is, is dat iets dat zij onderling moeten bespreken en regelen. Het is vervolgens aan de luchtvaartmaatschappijen hoe ze deze afgesproken toeslag willen verwerken in de prijzen voor vliegtickets voor hun klanten.
Is een extra toeslag van ongeveer €3 of €4 per vliegticket, zoals de Werkgeversvereniging Passagiers- en Bagageafhandeling Luchtvaart (WPBL)) in de aflevering van EenVandaag (4 maart 2023) aangeeft, een oplossing om de loonsverhoging te financieren? En welke partij zou dit op kunnen leggen?
Zie antwoord vraag 11.
Stel dat dit financieringsvraagstuk niet wordt opgelost, betekent dit dat er opnieuw flink ingegrepen moet worden in het aantal passagiers en/of vliegbewegingen op Schiphol om de veiligheid van passagiers en medewerkers te garanderen en chaos te voorkomen?
Het is in het belang van Schiphol als luchthavenexploitant om ervoor te zorgen dat het de capaciteit kan waarmaken die het beschikbaar stelt aan luchtvaartmaatschappijen. Daarbij gaat het om de capaciteit in de hele keten en dus ook de grondafhandeling. Indien het luchthavenproces opnieuw vastloopt, zoals we dat vorig jaar hebben gezien, dan kan Schiphol besluiten om capaciteitsbeperkende maatregelen te treffen.
Het bericht ‘Patiënten ziekenhuis Isala kregen hartapparatuur opgedrongen’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Patiënten ziekenhuis Isala kregen hartapparatuur opgedrongen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit bericht in elk geval de suggestie wekt dat financiële prikkels voor behandelaren tot niet-passende zorg kunnen leiden? Vindt u dat dergelijke praktijken dienen te worden voorkomen, danwel vermeden?
Ja, deze mening deel ik. Ik vind het een verkeerde zaak als dit soort financiële prikkels leiden tot niet-passende zorg. Ik deel dus ook de mening dat dit zo goed als mogelijk moet worden voorkomen. In dit licht wijs ik u op de acties die door mij worden ondernomen op het gebied van gunstbetoon, waarover ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd. Met deze acties wil ik ongewenste beïnvloeding voorkomen.2 Daarnaast monitort de NZa de transformatie van medisch specialistische bedrijven naar passende zorg.3
In hoeverre zijn dit soort praktijken aan te merken als oneigenlijk gebruik, misbruik of fraude? Kunt u dat toelichten?
Op basis van het artikel kan ik daar geen uitspraken over doen. Wel kan ik zeggen dat ik het beeld dat wordt geschetst zorgelijk vind, zoals ik ook in eerdere beantwoording van Kamervragen rondom het Isala-ziekenhuis kenbaar heb gemaakt.
Is, gezien het feit dat toezicht op zorginstellingen op verschillende manieren is belegd, het versterken van de opvolging van signalen over eventuele fraude onderdeel van de Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders? Zo nee, welke instrumenten bent u dan voornemens in te zetten?2
Het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) bevat onder meer wettelijke normen over de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties. Het toezicht van de NZa zal met het wetsvoorstel worden verruimd, zodat eerder kan worden opgetreden als bij die omgang met tegenstrijdige belangen sprake is van niet integer gedrag. Het wetsvoorstel bevat geen bepalingen die specifiek zien op de aanpak van fraude in de zorg.
Het belangrijkste wetsvoorstel dat aan die aanpak bijdraagt, is het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) en dat voorstel is 14 februari respectievelijk 16 maart 2023 behandeld door uw Kamer. De aanpak en het pakket aan maatregelen daarvoor is echter breder. Ik verwijs u voor een overzicht naar de brief van 29 juni 20225, waarin de Minister voor Langdurige Zorg en Sport u heeft geïnformeerd over onze brede ambitie op te treden tegen fraude in de zorgsector en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders. Zoals eerder aan uw Kamer gecommuniceerd, zet ik hiernaast ook in op het intensiveren van het toezicht door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op gunstbetoon.6
Is bij u bekend of na het verschijnen van dit nieuwsbericht nog meer patiënten van het Isala of andere ziekenhuizen zich hebben gemeld? Waar kunnen patiënten terecht indien zij het gevoel hebben dat hen een behandeling is of wordt opgedrongen en zijn zij voldoende op de hoogte van de mogelijkheden om hun ongenoegen daarover ergens te melden?
Er zijn bij mij geen signalen bekend dat patiënten zich bij ziekenhuizen hebben gemeld. Naar aanleiding van deze berichten hebben zich géén patiënten gemeld bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Patiënten die het gevoel hebben dat zij een behandeling krijgen opgedrongen en dat zij dit onvoldoende kunnen bespreken met hun behandeld arts, kunnen altijd terecht bij de klachtenfunctionaris van de zorginstelling of bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
Kunt u in vervolg op de eerder gestelde schriftelijke vragen over cardiologen in het Isala al meer zeggen over de inzet van Medisch Specialistische Bedrijven als het gaat om passende zorg? Wat wordt momenteel ondernomen om verkeerde prikkels in de bekostiging weg te nemen om zo onnodige behandelingen/ingrepen te voorkomen?
Om iets over de inzet van de medisch specialistische bedrijven (msb’s) te kunnen zeggen, moet daarvoor eerst inzicht verkregen worden in de stand van zaken en de vorderingen van de inzet van msb’s. Dit zal moeten blijken uit de monitoring van de NZa. Zoals ik u in mijn brief over de transformatie van passende zorg en msb’s van 13 december 20227 heb laten weten, zal de NZa de stand van zaken en het verbeterpotentieel in kaart brengen. Naar verwachting levert de NZa in het najaar de eerste monitor op.
Wat is uw mening over het niet opvolgen van het advies van de Amerikaanse fabrikant Abbott om patiënten die langer dan twee jaar de innovatieve draadloze pacemakers dragen, maandelijks te controleren?
Het is aan de professionele beroepsgroepen hoe zij met dit advies van een fabrikant omgaan en niet aan mij als Minister. Beroepsgroepen bepalen hoe «goede zorg» zoals bedoeld in de Wkkgz er uit ziet en kunnen dit door middel van hun richtlijnen expliciet maken.
Staat u achter de opdracht van het Zorginstituut Nederland om apparaten minder snel te plaatsen, patiënten beter voor te lichten en voorzichtiger te werken? Welke rol ziet u voor uw ministerie als het gaat om het opvolgen van deze opdracht en het monitoren hiervan?
Het Zorginstituut heeft in samenspraak met veldpartijen een verbetersignalement opgesteld.8 Hierin zijn verbeterafspraken vastgelegd, zoals een aangescherpte indicatiestelling in de richtlijn voor het plaatsen en vervangen van een ICD bij een specifieke groep patiënten. Ik vind het belangrijk dat het Zorginstituut deze rol neemt en sta achter dit advies.
De verantwoordelijkheid om deze afspraken te realiseren ligt bij de betrokken partijen zelf. Het Zorginstituut heeft daarbij een faciliterende en monitorende rol. Zij volgen het proces en de realisatie van gemaakte afspraken, waarbij ze jaarlijks rapporteren aan mijn ministerie. Als de rapportage daar aanleiding toe geeft, kan ik als Minister met de betrokken partijen in gesprek gaan.
Klopt het dat het binnen de Europese richtlijnen is toegestaan dat patiënten snel preventief een Implanteerbare Cardioverter Defibrillator (ICD) kunnen krijgen? Bent u bereid om dit onderwerp te agenderen tijdens een bijeenkomst van de Europese Gezondheidsraad en wijzigingen aan te brengen in deze richtlijn om deze meer te laten aansluiten op «passende zorg»?
Het klopt dat in wetenschappelijke Europese (en Amerikaanse en Australische) richtlijnen wordt aangeraden preventief een ICD aan te bieden aan bepaalde patiëntencategorieën die een vergroot risico hebben op een hartstilstand. Uit onderzoek is gebleken dat dit een significant overlevingsvoordeel oplevert voor deze patiënten. Het gaat overigens om een proces dat enkele maanden duurt, vanwege het doen van onderzoek en het toedienen van medicatie. Hierbij horen ook voorlichting en bedenktijd.
Het past niet bij mijn rol op Europees niveau te interveniëren in de inhoud van een richtlijn. Richtlijnen worden opgesteld door zorgprofessionals, de experts in het vakgebied. Voordat een (onderdeel van een) Europese richtlijn in Nederland geldend wordt, dient deze door de representatieve medisch-wetenschappelijke verenigingen eerst geautoriseerd te worden, in dit geval de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC).
Het bericht ‘Onderzoek: patiënten blijven medicijnen doorslikken zonder overleg met arts.’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek: patiënten blijven medicijnen doorslikken zonder overleg met arts» en het onderliggende rapport van Patiëntenfederatie Nederland over langdurig medicijngebruik?1, 2
Ja.
Klopt het dat artsen en apothekers een regelmatige medicatiebeoordeling doen bij (groepen) patiënten? Zo ja, hoe strookt dit met het nieuws dat ongeveer een op de zes permanente medicijngebruikers in Nederland geen tot nauwelijks contact heeft met een zorgverlener over hun medicijngebruik?
De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) geven aan dat apothekers en huisartsen regelmatig medicatiebeoordelingen uitvoeren bij de doelgroep waarbij een beoordeling het meeste effect heeft op het goed en veilig geneesmiddelgebruik. Dit doen zij op basis van de module Medicatiebeoordeling, onderdeel van de Multidisciplinaire richtlijn Polyfarmacie bij ouderen. De doelgroep zijn ouderen boven de 75 jaar die meer dan 10 geneesmiddelen gebruiken en/of een vastgestelde kwetsbaarheid hebben.
Daarnaast hebben patiënten, ook de doelgroep die een medicatiebeoordeling krijgt, contactmomenten met de huisarts of apotheker. Deze contactmomenten, ook wel medicatie-evaluaties genoemd, zijn onderdeel van de reguliere farmacotherapeutische zorg die de patiënt ontvangt. Dit lijkt niet volledig aan te sluiten bij de ervaring van patiënten in het onderzoek van de Patiëntenfederatie. In mijn reactie op het onderzoek van de Patiëntenfederatie dat ik u parallel toestuur ga ik hier uitgebreider op in.
In hoeverre zijn de uitkomsten van dit onderzoek representatief voor de Nederlandse bevolking, wetende dat het Zorgpanel van de Patiëntenfederatie niet-representatief is?
Ik kan niet beoordelen of de uitkomsten van dit onderzoek representatief zijn voor de Nederlandse bevolking. De Patiëntenfederatie stelt zelf wel dat hun Zorgpanel (dat voor dit onderzoek is bevraagd) niet volledig representatief is voor de Nederlandse bevolking.3
Deelt u de mening van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) dat een jaarlijkse controle niet voor iedere patiënt noodzakelijk is?
Een jaarlijkse controle kan verschillende vormen hebben, waaronder een medicatiebeoordeling of een consult over specifieke medicatie en aandoening, bijvoorbeeld astma of diabetes, bij de huisarts of praktijkondersteuner.
De KNMP en het NHG stellen dat er een jaarlijkse controle op het medicijngebruik moet zijn voor iedereen die er baat bij heeft of zelf vraagt naar een medicatiecheck. Ik kan deze lijn volgen.
Deelt u onze mening dat het voor patiënten die twee of meer geneesmiddelen gedurende lange tijd gebruiken, wél noodzakelijk is om een periodieke medicatiecontrole te doen?
Voornamelijk patiënten die veel medicijnen voor langere tijd gebruiken hebben baat bij een intensieve begeleiding door huisartsen, apothekers, wijkverpleging en andere betrokken zorgverleners. Ik vind dat al deze patiënten de begeleiding moeten krijgen die past bij de zorg die zij nodig hebben en past bij hun behoeften. Ook dit neem ik mee in de hierboven genoemde reactie op onderzoek van de Patiëntenfederatie.
Kunt u informatie geven, bijvoorbeeld van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), over in hoeverre richtlijnen rondom medicatiebeoordeling worden nageleefd, zoals de richtlijn polyfarmacie bij ouderen?
De kwaliteit van medicatiebeoordelingen is een vast onderdeel van inspectiebezoeken van de IGJ. Om in beeld te krijgen wat de medicatiebeoordelingen bijdragen aan het goed en veilig geneesmiddelgebruik bij ouderen laat ik een onderzoek uitvoeren. Het onderzoek zal ook de aantallen uitgevoerde medicatiebeoordelingen vanaf 2018 bevatten. Ik zal zoals reeds toegezegd de resultaten in december 2023 aan de Kamer toesturen.
Wordt de in 2017 door NIVEL en VUmc ontwikkelde methode om de jaarlijkse medicatiebeoordelingen bij oudere patiënten efficiënter aan te pakken, nu in de praktijk toegepast? Zo nee, waarom niet?3
Het uitvoeren van medicatiebeoordelingen kent verschillende varianten. De methode ontwikkeld door het NIVEL en VUmc, de Optimed methode, is er daar een van. Het is de verantwoordelijkheid van artsen en apothekers om de methode van medicatiebeoordeling toe te spitsen op de situatie van de betreffende patiënt. Dat wil zeggen de behoeften en zorg die patiënten aangeven nodig te hebben en de middelen en tijd die zorgverleners tot hun beschikking hebben.
Deelt u de mening dat onnodig medicijngebruik moet worden voorkomen en dat een periodieke medicatiecheck eigenlijk standaard zou moeten zijn, zeker in het kader van (medische) preventie en het tegengaan van verspilling? Zo nee, waarom niet?
In het Integraal Zorgakkoord (IZA) is afgesproken om met apothekers, huisartsen, patiënten en zorgverzekeraars te komen tot afspraken over extramurale farmaceutische zorg. In het Programma Wonen, Ondersteuning en Zorg voor Ouderen (WOZO) is overeengekomen om met veldpartijen te komen tot afspraken gericht op extramurale farmaceutische zorg voor ouderen. De betrokken veldpartijen, waaronder ook de Patiëntenfederatie, zijn samen met VWS gestart met gesprekken hierover en deze moeten leiden tot aanvullende afspraken voor de zomer in 2023. Ik vind de resultaten van het onderzoek van de Patiëntenfederatie waardevol en belangrijk. Ik zal samen met de Patiëntenfederatie de onderzoeksresultaten gebruiken bij het opstellen van de afspraken over extramurale farmaceutische zorg.
Neemt u het advies van Patiëntenfederatie Nederland over om te onderzoeken waar barrières ontstaan die een grotere rol van onder andere apothekers bij de periodieke medicatiecontrole in de weg staan en hoe deze kunnen worden weggenomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bij wie zou volgens u de verantwoordelijkheid moeten liggen om in gesprek te gaan over medicijngebruik en medicatiecontrole: bij de huisarts of de apotheker? Kunt u uw antwoord toelichten? Bent u bereid met deze beide beroepsgroepen in overleg te gaan en ervoor te zorgen dat periodieke medicatiecontroles worden uitgevoerd bij alle patiënten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Journalist Ana van Es werd opgeroepen om te getuigen. ‘Dit schrikt bronnen af’, zegt haar advocaat' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Journalist Ana van Es werd opgeroepen om te getuigen. «Dit schrikt bronnen af», zegt haar advocaat.»1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Onderschrijft u de conclusie dat de journalistiek een onmisbare schakel is in de democratische rechtstaat en dat het voor journalisten van fundamenteel belang is om hun bronnen te beschermen om hun beroep zo effectief mogelijk uit te voeren?
Ik onderschrijf dat de journalistiek van essentieel belang is in een democratische rechtsstaat. Daarnaast acht ik het goed beschermen van bronnen van groot belang voor journalisten om hun beroep zo effectief mogelijk uit te oefenen.
Per 1 oktober 2018 is de Wet bronbescherming in strafzaken in werking getreden. Met deze wet is een nieuw artikel 218a in het Wetboek van Strafvordering (Sv) geïntroduceerd. Daarin is het uit artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) voortvloeiende recht op bronbescherming vastgelegd. Op grond van de bepaling kunnen journalisten weigeren om vragen te beantwoorden («zich verschonen») over de herkomst van gegevens die kunnen leiden tot identificatie van hun journalistieke bronnen. Dit wordt ook wel aangeduid als het recht op bronbescherming.
Kunt u uiteenzetten welke soorten zwaarwegende omstandigheden een inbreuk op het verschoningsrecht van journalisten rechtvaardigen?
Het recht op bronbescherming vloeit voort uit artikel 10 EVRM (recht op vrijheid van meningsuiting) en is uitgewerkt in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Het is aan de rechter om dit recht toe te passen.
Op grond van het tweede lid van artikel 218a Sv kan op het verschoningsrecht van journalisten een uitzondering worden gemaakt als sprake is van een zwaarder wegend maatschappelijk belang dat moet prevaleren boven het recht op bronbescherming. Er is voor gekozen om geen specifieke situaties of delicten in de wet op te nemen ter nadere afbakening van de beperking van het verschoningsrecht. De rechter die een beroep op het verschoningsrecht beoordeelt, zal alle relevante belangen die zich in de concrete zaak voordoen meewegen. Beperkingen op het verschoningsrecht van journalisten zijn enkel onder zwaarwegende omstandigheden te rechtvaardigen. Blijkens de wetsgeschiedenis is ook op dit punt beoogd aan te sluiten bij de rechtspraak van het EHRM over het recht op bronbescherming. Dat betekent dat bij een zwaarder wegend maatschappelijk belang in eerste instantie gaat om de belangen opgenomen in artikel 10, tweede lid, van het EVRM, waaronder de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de gezondheid.2 Ook de schending van een ander EVRM-recht, zoals het recht op leven, kan in voorkomende gevallen een doorbrekingsgrond opleveren. Het gaat steeds om een afweging van belangen, die in het concrete geval moet worden gemaakt. Het verschoningsrecht kan slechts worden doorbroken als het gaat om een doorslaggevend publiek belang.3 In deze afweging dient te worden betrokken de ernst van de te voorkomen (strafbare) feiten en de ernst van het gevaar voor de openbare veiligheid, maar ook de mate waarin het gevaar voor het plegen van strafbare feiten en voor de openbare veiligheid concreet aannemelijk is. Naarmate die dreiging concreter is, kan de rechter het beroep op het verschoningsrecht van de journalist eerder afwijzen.4
Bent u van mening dat er in voorliggende zaak sprake was van uiterst zwaarwegende omstandigheden waardoor een inbreuk op het verschoningsrecht gerechtvaardigd was?
Het is niet aan mij om in te gaan op individuele strafzaken.
Deelt u de mening van de advocaat van de journalist dat het oproepen van een journalist als getuige hun integriteit kan schaden omdat dit de schijn kan wekken dat zij een verlengstuk zijn van justitie, waardoor bronnen in de toekomst kunnen worden afgeschrikt?
Het kabinet hecht veel waarde aan vrije nieuwsgaring in een democratische rechtsstaat en aan het beschermen van journalisten. Daarnaast kan het kabinet – zoals aangegeven in beleidsreactie op de evaluatie van de Wet bronbescherming strafzaken – zich voorstellen dat het voor journalisten ingrijpend is om als getuige opgeroepen te worden.5 Uit deze evaluatie volgt dat de geïnterviewde journalisten de opvatting delen dat de wet op dit moment een behoorlijk goede bescherming biedt tegen inbreuken op het recht op bronbescherming. Dezelfde evaluatie concludeert dat de hoofddoelstelling van de wet – codificatie van de Europeesrechtelijke bronbescherming voor journalisten – is behaald. De evaluatie geeft verder aan dat de belangrijkste opbrengst van de wet is dat justitiële autoriteiten zich bewust zijn van het respecteren van het recht op bronbescherming. Men is zich bewust van de bijzondere gevoeligheid van het toepassen van bevoegdheden tegen journalisten.
Welke stappen bent u bereid te zetten om ervoor te zorgen dat de integriteit van journalisten wordt beschermd en zo indirect ook hun bronnen?
Zie antwoord vraag 5.
Is in de evaluatie van de Wet bronbescherming strafzaken meegenomen welke negatieve effecten het opgeroepen worden als getuigen heeft voor journalisten? Zo nee, bent u bereid om dit mee te nemen in verdere evaluaties van de Wet bronbescherming strafzaken?2
Ik heb een WODC-onderzoek laten uitvoeren ter evaluatie van de Wet bronbescherming in strafzaken dat ik met een reactie op 20 februari 2023 aan uw Kamer heb gestuurd.7 De evaluatie ziet op hoe met het recht op bronbescherming wordt omgegaan en concludeert onder andere dat met de wet de jurisprudentie van het EHRM goed is verankerd in de Nederlandse wet en dat de wet over het algemeen goede bescherming biedt. Binnen de evaluatie is het perspectief van journalisten uitdrukkelijk meegewogen, onder meer ten aanzien van het oproepen van journalisten als getuige. Ik verwijs u voor een uitgebreide uiteenzetting van de onderdelen van de evaluatie en de reactie daarop graag naar voornoemd stuk.
Acht u het wenselijk om het verschoningsrecht zodanig te interpreteren dat journalisten niet alleen het recht hebben om te zwijgen als getuigen, maar dat eveneens terughoudend moet worden omgegaan met het überhaupt oproepen van hen als getuigen vanwege de negatieve gevolgen die zij hierdoor kunnen ervaren?
Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen het oproepen van een getuige – alle verschoningsgerechtigden (bijvoorbeeld een arts, advocaat, familieleden van de verdachte) kunnen worden opgeroepen – en het wel of niet moeten beantwoorden van vragen. Dit laatste kunnen verschoningsgerechtigden weigeren, en dus ook journalisten. Zij hoeven geen vragen te beantwoorden over hun journalistieke bronnen.
Bij de vraag of een journalist als getuige in een zaak moet worden opgeroepen, spelen verschillende, en soms uiteenlopende belangen. Het is voor journalisten van belang dat zij in alle vrijheid aan nieuwsgaring kunnen doen. De politie en het OM zijn belast met de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Verdachten hebben het recht om hun verdedigingsrechten uit te kunnen voeren, en daarmee om getuigen te horen. Op basis van een zorgvuldige belangenafweging zal worden bepaald of een journalist in een zaak als getuige moet verschijnen.
Blijkens de evaluatie van de Wet bronbescherming in strafzaken hebben de invoering van de wet en van de Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten volgens respondenten geleid tot meer bewustwording van het belang van een terughoudende opstelling van justitie als het gaat om de toepassing van dwangmiddelen tegen journalisten.
Het bericht ‘Huizen volgend jaar duurder door privatisering bouwtoezicht’. |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Huizen volgend jaar duurder door privatisering bouwtoezicht»?1
Ja
Herkent u de twijfels en zorgen bij bouwers, toezichthouders en gemeenten over de invoering van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen per 1 januari 2024? Wat is uw reactie op deze twijfels en zorgen?
Sinds 2020 doen aannemers, gemeenten en kwaliteitsborgers in proefprojecten ervaring op met bouwen onder kwaliteitsborging. Uit de evaluaties van die proefprojecten blijkt dat dit voor veel aannemers vraagt om een andere manier van werken. Met name het vastleggen van wat er is gebouwd en de opbouw van het dossier bevoegd gezag vragen extra inspanning van aannemers. In de proefprojecten zien we dat de benodigde inspanning afneemt als partijen vaker met het nieuwe stelsel hebben gewerkt.
De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: Wkb) vraagt dus om een andere manier van werken en vanuit het adagium «oefening maakt de meester» zijn de zorgen over de startfase herkenbaar. Vanuit mijn ministerie blijft om die reden tot het einde van het jaar een vergoeding beschikbaar, om die extra inspanning bij die eerste projecten financieel te ondersteunen. Daarnaast zijn er de afgelopen tijd hulpmiddelen ontwikkeld voor met name bouwbedrijven in de niet-seriematige bouw, zodat kwaliteitsborging bij die projecten efficiënter kan verlopen.
Klopt het dat er per 1 januari 2024 waarschijnlijk maar 200 toezichthouders zullen zijn? Acht u dit aantal voldoende om de toezichthoudende werkzaamheden naar behoren uit te voeren?
De Vereniging Kwaliteitsborging Nederland (verder: VKBN) heeft berekend dat 200–250 kwaliteitsborgers voldoende is om direct vanaf de start van de Wkb de projecten te kunnen borgen. De verwachting is dat dit aantal van 200–250 kwaliteitsborgers vanaf 1 januari ook beschikbaar zal zijn. De Wkb treedt per 1 januari 2024 tegelijk met de Omgevingswet in werking. Als gevolg van het overgangsrecht is de inzet van een kwaliteitsborger alleen van toepassing op bouwplannen die na die datum worden gemeld. Bouwplannen die voor 1 januari 2024 worden aangevraagd, worden volgens het oude recht (door de gemeente) afgehandeld. Als gevolg hiervan is er bij invoering dus slechts een beperkt aantal kwaliteitsborgers noodzakelijk.
Hoe voorkomt u dat bouwprojecten stil komen te liggen door een tekort aan toezichthouders?
Zoals ik in de vorige vraag heb aangegeven is bij de start van de Wkb slechts een beperkt aantal kwaliteitsborgers nodig. De VKBN heeft vorig jaar aangegeven dat dat benodigde aantal nu al werkzaam is bij kwaliteitsborgingsbedrijven en dit recent aan mij bevestigd. De VKBN geeft tevens aan dat – nu de datum eenmaal vastligt – de negen maanden tot inwerkingtreding ruim voldoende is voor de benodigde groei richting de volledige bezetting die noodzakelijk is voor gevolgklasse 1. Ik verwacht dus niet dat er sprake zal zijn van een tekort aan kwaliteitsborgers. Om toch tegemoet te komen aan de zorg van onder meer de Eerste Kamer, heb ik in de wetgeving ruimte gelaten om verbouwingen pas in een later stadium onder kwaliteitsborging te laten vallen. De komende maanden zal ik dit samen met de VKBN nadrukkelijk monitoren en in overleg met alle betrokken partijen besluiten of deze terugvaloptie nog noodzakelijk is.
Herkent u de zorgen over de hoge kosten die toezichthouders in rekening brengen voor hun werkzaamheden? Deelt u de zorgen over een prijsopdrijvend effect op de bouwprijzen als gevolg hiervan? Hoe gaat u voorkomen dat dit een nieuwe hobbel wordt op weg naar betaalbare volkshuisvesting?
Bij bouwen onder kwaliteitsborging moet een kwaliteitsborger worden ingeschakeld en zal een aannemer extra werkzaamheden moeten uitvoeren om te laten zien dat de bouwactiviteit aan de regels voldoet. Tegenover deze kosten staan een daling van de leges, een verbetering van de kwaliteit en afname van de faalkosten. Uit onderzoek van Cebeon volgt dat de werkzaamheden van gemeenten ten behoeve van de vergunningverlening met circa 30% zullen afnemen.2 Aangezien voor een bouwmelding onder de Wkb geen leges worden geheven is een overeenkomstige daling van de leges te verwachten. Deze daling is voldoende om de kosten voor kwaliteitsborging voor een gemiddeld nieuwbouwproject, zoals deze naar voren komen uit proefprojecten, te compenseren. In combinatie met het feit dat aannemers in de evaluatie van proefprojecten aangeven beter aan de regels te voldoen maakt dat ik verwacht dat de kosten van woningbouw niet zullen toenemen en wellicht zelfs kunnen afnemen.
Als het gaat om verbouwingen en kleinere bouwprojecten herken ik de zorg. Als eerste wil ik overigens opmerken dat een groot deel van de eenvoudige verbouwingen, zoals aanbouwen, dakkapellen en interne verbouwingen niet vergunningplichtig zijn. In die gevallen hoeft geen kwaliteitsborger ingeschakeld te worden. Bij kleinere bouwprojecten die straks wel onder de Wkb vallen zijn – als gevolg van beleidsmatige kruissubsidiëring door gemeenten- de leges op dit moment laag. Daarmee zullen de kosten van kwaliteitsborging naar verwachting hoger zijn dan de daling van de leges. Vorig jaar heb ik onderzoek laten uitvoeren naar de kosten van kwaliteitsborging bij dit type vergunningplichtige kleinschalige bouwactiviteiten.3 Uit dit onderzoek blijkt dat bij dit soort verbouwingen sprake is van relatief hoge kosten. Om die reden heb ik de afgelopen tijd een aantal projecten gesubsidieerd die als doel hebben om op basis van standaardisering de meerkosten zoveel mogelijk te beperken. Uit het hiervoor genoemde onderzoek blijkt dat hierdoor de meerkosten tot circa 5% beperkt blijven. Ik ben van mening dat dit past binnen het uitgangspunt van de Wkb: een toename van de kwaliteit tegen aanvaardbare kosten.
Kunt u toelichten hoe de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, die onder voorgaande Ministers is ingediend en verdedigd, past bij de wens om meer regie uit te voeren op de volkshuisvesting, zoals ook voortvloeit uit het coalitieakkoord? Hoe past de privatisering van het bouwtoezicht, waardoor gemeenten taken uit handen geven, bij deze wens om meer regie?
De regering heeft het in ere herstellen van volkshuisvesting tot één van de prioriteiten van beleid gemaakt. Samen met medeoverheden wil ik, zoals ook vastgelegd in de Nationale Bouw- en Woonagenda, de problemen op de woningmarkt zo snel mogelijk aanpakken. Een van de instrumenten daarvoor is het voorstel van wet versterking regie volkshuisvesting dat op dit moment in consultatie is. Doel van dat wetsvoorstel is onder andere een meer evenwichtige woningvoorraad.
Het doel van de Wkb is een toename van de bouwkwaliteit en een betere rechtspositie van de opdrachtgever in geval van bouwfouten. Dit wordt bereikt door enerzijds de verplichte controle door een onafhankelijke kwaliteitsborger en anderzijds door aangescherpte aansprakelijkheid van de aannemer. Beide onderdelen van de Wkb leiden tot een directe prikkel voor de aannemer om de eigen interne kwaliteitsborging en daarmee het eindresultaat te verbeteren. De Wkb introduceert geen nieuwe inhoudelijke regels.
De Wkb ligt daarmee nadrukkelijk in het verlengde van mijn beleid om niet alleen meer woningen te bouwen maar ook kwalitatief goede woningen te bouwen. Zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld, biedt de Wkb tevens kansen voor versnelling van met name de fabrieksmatige bouw. Ik zie de Wkb dus als een goede aanvulling op het beleid om de volkshuisvestelijke rol te versterken.
Klopt het dat onder andere omgevingsdiensten voordelen zien in een gefaseerde inwerkingtreding van onderdelen van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen? Welke mogelijkheden ziet u om aan deze wensen tegemoet te komen?
OmgevingsdienstNL geeft in haar Position Paper in het kader van het debat in de Eerste Kamer inzake de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet aan voordelen te zien in loskoppeling van de Wkb van de Omgevingswet. In het debat in de Eerste Kamer van 7 maart jl. heb ik aangegeven dat een loskoppeling om twee redenen niet aan de orde is. Ten eerste is de koppeling tot stand gekomen op verzoek van de VNG. In het met de VNG overeengekomen bestuursakkoord op 17 januari 2019 over de Wkb is gelijktijdige invoering dan ook als voorwaarde voor invoering afgesproken. Navraag bij de VNG leert dat loskoppelen ook nu nog als onwenselijk wordt gezien aangezien de procedure en systemen in relatief korte tijd twee keer aangepast zouden moeten worden. Ten tweede is de Wkb een onlosmakelijk deel van de Omgevingswet. De Wkb alsnog op een later moment invoeren vraagt om aanpassing van het geheel van de voorliggende wetgeving, inclusief parlementaire goedkeuring. Een dergelijke aanpassing en ontvlechting is niet mogelijk voor de datum van inwerkingtreding van 1 januari. Zoals ook in het debat over de Omgevingswet in de Eerste Kamer aangegeven, betekent inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 dus ook invoering van de Wkb per die datum.
Wilt u in lijn met de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 118, nr. 248) uiterlijk 1 juli 2023 duidelijk maken of de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen ingaat per 1 januari 2024? Kunt u toezeggen dat indien op dat moment nog onduidelijkheden bestaan over de effecten van deze wet, bijvoorbeeld ten aanzien van de vertraging van bouwprojecten of de betaalbaarheid van woningen, de wet aangehouden zal worden?
Op 14 maart jongstleden heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Conceptbesluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hiermee is er duidelijkheid over invoering van de Omgevingswet en de Wkb per 1 januari 2024.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat over de bouwregelgeving?
Ja.
Het door gemeenten in de Duin- en Bollenstreek vervangen van definities in hun Wmo-verordeningen die afwijken van de definities, zoals die door de wetgever in de Wmo 2015 zijn vastgelegd |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de gewijzigde Wmo-verordeningen, zoals deze zijn vastgesteld door de gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek (de gemeenten Teylingen, Lisse, Noordwijk en Katwijk), waarin de wettelijke definitie uit de Wmo 2015 van «beschermd wonen» (artikel 1.1.1, lid 1 van de Wmo 2015) is vervangen door de term «wonen met ondersteuning» en die van «opvang» (artikel 1.1.1 lid 1 van de Wmo 2015) door de term «bieden van onderdak»?1
Ik heb hiervan kennisgenomen. In de gewijzigde Wmo-verordeningen wordt verwezen naar de wettelijke definities van artikel 1.1.1, eerste lid, Wmo 2015 dan wel wordt deze woordelijk herhaald. Echter hierin ontbreekt het element begeleiding uit de wettelijke definitie van opvang. Dit is niet kloppend.
Is het u bekend of ook andere gemeenten de begrippen «beschermd wonen» en «opvang» uit hun Wmo-verordening hebben geschrapt en hebben vervangen door andere definities dan in artikel 1.1.1, lid 1 van de Wmo 2015 worden gehanteerd? Zo ja, welke gemeenten zijn dat?
Of ook andere gemeenten in hun verordeningen een andere terminologie hanteren voor beschermd wonen of voor de opvang is mij niet bekend. Wel is bekend dat de term beschermd wonen in de praktijk ook ruimer gebruikt wordt voor allerlei nieuwe woonvormen, waar de cliënt de woning huurt en ambulante ondersteuning wordt geleverd. Deze vallen evenwel niet onder de wettelijke definitie van beschermd wonen, omdat men geen huisvesting krijgt verstrekt als onderdeel van de voorziening.
Op grond van welke overwegingen c.q. achterliggende motieven hebben de genoemde gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek besloten definities te hanteren, die afwijken van de (wettelijke) definities, zoals die in het definitieartikel van de Wmo 2015 door de wetgever zijn opgenomen?
De overwegingen of achterliggende motieven van de gemeenteraden in de Duin- en Bollenstreek voor de gekozen formuleringen in de gewijzigde Wmo-verordeningen zijn mij onbekend.
Wat betekenen deze van de Wmo 2015 afwijkende definities in de Wmo-verordeningen van genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek concreet in de toepassing daarvan voor de (rechts)bescherming van hun inwoners die met (ernstige) psychische problemen te maken hebben?
In de verordeningen is bij de gebezigde terminologie door de verwijzing naar de wettelijke definities helder aangegeven dat ze betrekking hebben op beschermd wonen en opvang, met uitzondering van de genoemde omissie bij het antwoord op vraag 1. Een rechter zal evenwel toetsen op de wettelijke definitie bij het bepalen van een passende voorziening door het college.
Wat is uw oordeel over het opnemen en toepassen van definities in gemeentelijke Wmo-verordeningen, zoals bedoeld in vraag 1, die afwijken van die zoals die door de wetgever in de Wmo 2015 zijn vastgelegd?
Gemeenten zijn bezig met een transitie van beschermd wonen naar een beschermd thuis en van opvang naar «een eigen huis eerst». Er worden regionaal en lokaal nieuwe woonvormen ontwikkeld met ambulante ondersteuning en het staat gemeenten en regio’s vrij daar een eigen terminologie voor te ontwikkelen die aanvullend is op de wettelijke definitie. Vanuit het oogpunt van duidelijkheid en kenbaarheid is het wel de bedoeling dat gemeenten in ieder geval de wettelijke definitie van de voorzieningen beschermd wonen en opvang onderdeel laten zijn van de beschrijving van de voorziening.
Kunt u garanderen dat met het opnemen en toepassen van de definities in de gewijzigde gemeentelijke Wmo-verordeningen inwoners van deze gemeenten, die met (ernstige) psychische problemen te maken hebben, dezelfde zorg, ondersteuning en bescherming kunnen krijgen als door de wetgever bij het vaststellen van de tekst van de Wmo 2015 is bedoeld?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 1 en 4.
Vindt u dat de genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek met het vaststellen van de gewijzigde tekst van hun Wmo-verordeningen (en het daarmee schrappen van de wettelijke definities «beschermd wonen» en «opvang») nog handelen in overeenstemming met de letter en geest van de Wmo 2015?
De definities komen overeen met de wettelijke beschrijving van de voorziening en zijn daarmee in overeenstemming met de letter en geest van de Wmo 2015. Echter, het element «begeleiding» ontbreekt in de definitie van opvang in de verordening. Het is zeer wenselijk dat de gemeente dit element toevoegt of althans aansluit bij de wettelijke definitie.
Indien uw antwoord op de vragen 6 en 7 ontkennend luidt, welke stappen gaat u dan ondernemen om de tekst en definities van de door de gemeenten vastgestelde Wmo-verordeningen in overeenstemming te brengen met die in de Wmo 2015?
Het is mijn voornemen de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te vragen te bevorderen dat voor de inwoners geen onduidelijkheid ontstaat over de genoemde voorzieningen. Verder zal ik de gemeenten in de Duin en Bollenstreek attenderen op de omissie, genoemd in het antwoord op vraag 1.
Indien u stappen gaat zetten richting de genoemde gemeenten in de Duin- en Bollenstreek, zult u de Tweede Kamer dan over het proces, het verloop en de uitkomsten informeren?
Er is geen aanleiding specifieke stappen te zetten richting de gemeenten in de Duin- en Bollenstreek. Zie verder het antwoord op vraag 8.
Zult u ook in overleg treden met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) met het doel haar te bewegen om haar leden te informeren dat zij zich in de tekst van hun Wmo-verordeningen aan de letter en de geest houden van de wettelijke definities, zoals door de wetgever in de Wmo 2015 beoogd en bepaald?
Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 8.
Proceskostenvergoedingen in Mulderzaken |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Klopt het dat bij boetes voor lichte verkeersovertredingen, de Mulderzaken, proceskostenvergoedingen worden uitgekeerd aan bureaus die zijn opgericht om op basis van «no cure no pay» zaken te behandelen? Hoe hoog zijn deze vergoedingen gemiddeld per zaak of bureau dat bijstand biedt? Kunt u inzage geven in de totale hoogte van de vergoedingen die in de afgelopen jaren zijn uitgekeerd in Mulderzaken? Is hierin een trend te signaleren?
Ja, het komt voor dat proceskostenvergoedingen worden uitgekeerd aan dergelijke bureaus. Er zijn bureaus die op verzoek van de burger op basis van «no cure no pay» beroep instellen wanneer een administratieve sanctie is opgelegd op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (hierna: Wahv, ook bekend als Wet Mulder). Bij de inzet van deze bureaus komt een appellant (de burger), net als voor andere beroepsmatig verleende rechtsbijstand, in aanmerking voor een proceskostenvergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) wanneer in administratief beroep bij de officier van justitie, in beroep bij de kantonrechter of in hoger beroep bij het gerechtshof de burger geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld.
Het Bpb regelt de vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures. De hoogte van de proceskostenvergoeding is bedoeld als tegemoetkoming voor de burger in de kosten die hij heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures. De vergoeding hiervoor is forfaitair, dus volgens een vooraf vastgesteld bedrag, en de hoogte wordt bepaald aan de hand van de bijlage bij het Bpb. Aan de verrichte proceshandelingen door de rechtsbijstandsverlener worden punten toegekend overeenkomstig onderdeel A van die bijlage van het Bpb. Die punten worden vermenigvuldigd met de waarde per punt (onderdeel B) en met de toepasselijke wegingsfactoren (onderdeel C).
In Mulderzaken worden proceskostenvergoedingen toegekend als de inleidende verkeersboete, waarbij de sanctie is opgelegd, wordt vernietigd of wordt gewijzigd op het punt van de hoogte van het bedrag, de omschrijving van de gedraging of de feitcode.
In de jaren 2018 tot en met 2021 bedroeg het totaalbedrag aan uitgekeerde proceskostenvergoedingen bij Mulderzaken per jaar respectievelijk 3,3 miljoen, 2,4 miljoen, 2,8 miljoen en 5,6 miljoen euro. Geconstateerd kan worden dat het laatste jaar, 2021, een opvallende stijging laat zien. Mogelijke oorzaken hiervoor zijn onder meer de verhoging van de proceskostenvergoeding in beroep in 2021, de toename van het aantal door no cure no pay-bureaus ingediende beroepen, en jurisprudentie waardoor ook een proceskostenvergoeding verschuldigd is bij wijziging van het primaire besluit en niet alleen bij vernietiging van het primaire besluit.1 Op deze korte termijn kan niet beantwoord worden welk bedrag er gemiddeld per zaak gemoeid is. Hierover zal ik uw Kamer, zodra ik de gegevens ontvangen heb, alsnog informeren.
Herkent u het beeld dat de tijdsbesteding van een Mulderzaak relatief beperkt is, er veel zaken op een dag behandeld kunnen worden (door hetzelfde bureau dat bijstand biedt) terwijl de proceskostenvergoedingen behoorlijk kunnen oplopen? Is hier volgens u nog sprake van een redelijke vergoeding voor de bijstand afgezet tegen de inspanning en het voordeel of de rechtsbescherming die aan cliënten wordt geboden?
Ik ontvang signalen dat in de procedures die door no cure no pay-bureaus worden ingesteld tegen opgelegde verkeersboetes op grond van de Wahv, de inspanning die een no cure no pay-bureau moet leveren onvoldoende in verhouding staat tot de hoogte van de proceskostenvergoeding, aangezien hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van standaard geformuleerde beroepsgronden. Deze standaardgronden worden zowel schriftelijk in het beroepschrift, als mondeling tijdens hoorzittingen aangevoerd. Doordat standaard geformuleerde beroepsgronden worden aangevoerd, vraagt het opstellen van beroepschriften relatief weinig inspanning. In deze gevallen lijkt de toegekende proceskostenvergoeding de redelijke vergoeding te boven te gaan. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Hoe wenselijk vindt u deze gang van zaken? Ziet u een parallel met het recente nieuws over de tussenbureautjes die ten aanzien van de WOZ-waarde bezwaar maken en hoge proceskosten ontvangen, waarvan uw collega in het kabinet recent heeft voorgesteld maatregelen te nemen om dit in te perken?1
Zowel bij de procedures ten aanzien van de Wahv-verkeersboetes als bij de WOZ-beschikkingen treden no cure no pay-bureaus als gemachtigde van de burger op. Voor de procedures ten aanzien van beide wetten ontvang ik signalen dat het inhoudelijk gezien vaak om relatief eenvoudige bezwaar- en beroepsprocedures gaat waarbij niet altijd de inhoud van de beschikking zelf maar ook meer procesmatige aspecten centraal staan, zoals in geval van de Wahv bijvoorbeeld procedures over een onjuiste feitcode van de gedraging waarbij de verkeersboete wel correct is. Daarnaast geldt voor beide wetten dat de hoogte van de proceskostenvergoeding wordt bepaald aan de hand van een puntensysteem met vaste waarden per punt, zoals bepaald in het Bpb.
No cure no pay-bureaus bieden burgers op een laagdrempelige manier toegang tot het recht. Het is echter wel van belang oog te hebben voor mogelijk oneigenlijk gebruik van het Bpb door gemachtigden, evenals voor de hoogte van de proceskostenvergoeding in Mulderzaken. Ik ga hier in mijn antwoord op vraag 4 en 5 nader op in.
Zit er mogelijk een perverse prikkel in het systeem zit waardoor Mulderzaken een verdienmodel worden en onnodig druk wordt gelegd op de werkdruk binnen het rechtssysteem?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 al benoemde, is het doel van het Bpb om een tegemoetkoming aan de burger te bieden in de kosten die hij heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bestuursrechtelijke procedures als hij in het gelijk wordt gesteld. De hoogte van deze vergoeding is vastgelegd in het Bpb. De vergoedingen op basis van het Bpb bestaan uit forfaitaire bedragen. Deze zijn dus niet afhankelijk van de werkelijke tijdsbesteding door de professionele derde in een specifieke zaak.
Met ingang van 1 juli 2021 is de proceskostenvergoeding die bestuursorganen in beroep en hoger beroep moeten betalen als de burger (deels) in het gelijk wordt gesteld, met circa 40% verhoogd.3 Gebleken is dat de forfaitaire vergoeding voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep, gemiddeld genomen, aanzienlijk lager is dan de som van de door de Raad voor Rechtsbijstand vergoede kosten van de toegevoegde advocaat en de door de burger betaalde eigen bijdrage. De forfaitaire vergoeding dekte tot 1 juli 2021 maar ruim 70% van die kosten. De vergoeding is nu dus meer bij de tijd. De verhoging is tevens bedoeld als prikkel voor bestuursorganen om in het primaire proces en in bezwaar fouten te voorkomen of te herstellen.
De Hoge Raad heeft op 27 mei 2022 een uitspraak gedaan over de uitzondering van de verhoging van de proceskostenvergoeding voor procedures die betrekking hebben op de waardebepaling of -vaststelling onroerende zaken (Wet onroerende zakenbelasting) en de bpm-beschikking (Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992). De Hoge Raad oordeelt dat deze uitzondering in strijd is met het discriminatieverbod van artikel 1 van de Grondwet en daarom buiten toepassing moet blijven. Dit betekent dat het puntenonderscheid vervalt en dat voor alle procedures in beroep en hoger beroep dezelfde verhoogde proceskostenvergoeding geldt.
Ik ontvang van zowel uitvoeringsorganisaties, gemeenten als de rechtspraak signalen dat procedures gevoerd door no cure no pay-bureaus op het gebied van de WOZ en de Wahv toenemen, de werkdruk hierdoor stijgt en de proceskostenvergoeding en de geleverde inspanning door een gemachtigde bij de WOZ en Wahv niet meer in verhouding zijn. Hierdoor kan een perverse prikkel om te procederen ontstaan. Hierbij wil ik opmerken dat de prikkel zowel kan zitten in bepalingen in de sectorwetgeving, zoals de Wahv (waardoor het relatief eenvoudig is om in beroep geheel of gedeeltelijk in het gelijk gesteld te worden), als in de inrichting van het Bpb, waarbij uit wordt gegaan van vaste forfaitaire bedragen.
Zoals eerder aangekondigd,4 heb ik het WODC gevraagd dit jaar onderzoek te doen naar mogelijk oneigenlijk gebruik van de proceskostenvergoeding in het bestuursrecht. Ik heb het WODC gevraagd om een algemeen toetsingskader te ontwikkelen dat aan de hand van een omschrijving en criteria duidelijk maakt in welke situaties sprake is van oneigenlijk gebruik van het Bpb, inzicht te verschaffen in de wijze waarop sectorale wetgeving oneigenlijk gebruik in de hand kan werken en inzicht te verschaffen in mogelijkheden om door aanpassingen in het Bpb oneigenlijk gebruik tegen te gaan. Het onderzoek zal op korte termijn starten en naar verwachting eind 2023 afgerond worden.
Tot slot wil ik de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 17 maart jongstleden hier benoemen.5 Dit betreft een principiële uitspraak over te hoge proceskostenvergoedingen in Mulderzaken. De rechter wijkt hier af van jurisprudentie van de Hoge Raad en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over de proceskostenvergoeding en concludeert dat de hoge proceskostenvergoeding in Mulderzaken tot verkeerde prikkels leidt. De kantonrechter benoemt dat er grote hoeveelheden Mulderberoepen worden ingesteld waarin het in voorkomende gevallen enkel en alleen om de proceskostenvergoeding lijkt te gaan. Hij benoemt dat het aan de wetgever is om op structurele wijze een einde te maken aan de te hoge proceskostenvergoedingen in Mulderzaken. Ik hebt dit signaal opgepakt en beraad mij hoe ik hier op een constructieve wijze opvolging aan kan geven.
Ik zet mij in om negatieve prikkels uit het systeem te halen zonder de noodzakelijke rechtsbescherming van mensen en daarbij behorende gerechtvaardigde vergoedingen voor rechtsbijstand aan te tasten.
Ziet u mogelijkheden maatregelen te nemen om eventuele negatieve prikkels uit het systeem te halen zonder de noodzakelijke rechtsbescherming van mensen aan te tasten en daarbij behorende gerechtvaardigde vergoedingen voor bijstandsverlening? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met de berichten: «Naaktbeelden borstkankerpatiënten VS gepubliceerd om ziekenhuis af te persen», en «Paspoorten van dokters op straat na hack bij oudereninstelling Gelderland»?1, 2
Ja.
Is bekend of meer Nederlandse ziekenhuizen of zorginstellingen slachtoffer zijn (geweest), of doelwit zijn van ransomware-aanvallen waarbij patiëntgegevens en gegevens van (zorg)medewerkers zoals foto’s en persoonsinformatie buit zijn gemaakt? Om hoeveel gevallen gaat het? Welke stappen zijn gezet om de schade voor patiënten zo veel mogelijk te beperken?
De afgelopen jaren zijn meerdere ziekenhuizen en zorginstellingen slachtoffer geweest van ransomware-aanvallen. Uit het dreigingsbeeld cybersecurity van het Computer Emergency Response Team voor de zorg (Z-CERT) blijkt dat er in 2022 vijf ransomware-incidenten bij Nederlandse zorginstellingen zijn geregistreerd door Z-CERT.3 In het jaar 2021 betrof dit ook vijf geregistreerde ransomware incidenten. In 2023 is er voorlopig sprake van twee genoteerde incidenten.4 Het is mij niet bekend bij hoeveel van deze incidenten er gegevens van patiënten of (zorg-)medewerkers zijn ontvreemd.
Zorgaanbieders die geraakt worden door ransomware kunnen (technische) experts inzetten om de gevolgen van het incident te beperken. Zorgaanbieders die zijn aangesloten bij Z-CERT kunnen hierbij rekenen op ondersteuning door Z-CERT. Het is daarnaast van belang dat zorginstellingen contact opnemen met de betrokken patiënten of medewerkers om hen te informeren over de gevolgen die het incident voor hen heeft, en in overleg met de ICT-leverancier maatregelen treffen ten behoeve van de informatieveiligheid.
Welke veiligheidsmaatregelen worden getroffen door Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen om patiëntgegevens, gegevens van (zorg)medewerkers en andere gevoelige data zo goed mogelijk te beschermen, de continuïteit van zorgprocessen te borgen en om cybercriminelen buiten de deur te houden? In hoeverre wordt de zorgsector hierbij ondersteund door Z-CERT? In hoeverre wordt Z-CERT ook actief benaderd en betrokken door de zorgsector zelf wanneer het gaat om bijstand bij cyberaanvallen? Is Z-CERT ook in het verleden betrokken geweest bij cyberaanvallen op Nederlandse ziekenhuizen en andere zorginstellingen? Zo ja, wat was hun rol?
Zorginstellingen nemen maatregelen om de gevolgen van cyberaanvallen te beperken en zo spoedig mogelijk te mitigeren. Deze maatregelen vloeien voort uit hun verantwoordelijkheden en zijn uitgewerkt in wettelijk verplicht gestelde normen voor informatiebeveiliging in de zorg. Dit betreft de NEN7510, 7512 en 7513. Kern hierbij is de NEN 7510 norm, die met name voorschrijft dat zorginstellingen de risico’s voor informatiebeveiliging in kaart brengen en hiervoor passende maatregelen nemen. De norm vereist ook beheersmaatregelen voor de bescherming van netwerken, bedrijfscontinuïteit en bereikbaarheid. De aanvullende normen NEN 7512 en 7513 zien er daarnaast op toe dat er wordt voldaan aan eisen voor veilige gegevensuitwisseling en logging.
Op dit moment zijn meer dan 300 instellingen uit verschillende sub-sectoren aangesloten bij Z-CERT. Z-CERT voorziet hun deelnemers van advies en dreigingsinformatie, en in het geval van een incident kan Z-CERT een zorginstellingen ondersteunen bij het mitigeren van de gevolgen van een cyberaanval. Z-CERT heeft dit in het verleden ook gedaan, bijvoorbeeld tijdens de recente DDoS-aanvallen op Nederlandse ziekenhuizen. Door gebruik te maken van de diensten van Z-CERT zoals het Zorgdetectienetwerk, kunnen zorginstellingen informatie over incidenten met elkaar delen. Z-CERT monitort daarnaast actief op signalen van incidenten bij haar deelnemers. Ook scant Z-CERT op internet naar kwetsbare systemen bij de deelnemers en informeert deze daarover om zo mogelijke incidenten te voorkomen.
Het Ministerie van VWS ondersteunt het gefaseerd aansluiten van de gehele zorgsector op basis van een risicogebaseerde aansluitstrategie, zodat steeds meer zorginstellingen deelnemer worden van Z-CERT. Het Ministerie van VWS blijft zich inzetten om de dienstverlening van Z-CERT zo breed mogelijk beschikbaar te stellen binnen de gehele zorgsector.
Welke maatregelen worden genomen om te voorkomen dat een klik op een verkeerde link door een (zorg)medewerker cybercriminelen toegang geeft tot de meest gevoelige en kwetsbare informatie van patiënten?
Bewustwording van risico’s en het belang van zorgvuldig handelen door eigen medewerkers is essentieel voor goede informatieveiligheid, ook in de zorg. Het Ministerie van VWS zet daarom ten eerste in op het stimuleren van informatieveilig gedrag van zorgprofessionals. In de brief «Voortgang op elektronische gegevensuitwisseling» van 15 december 2022 heb ik u hier nader over geïnformeerd.5 In 2019 is het Ministerie van VWS het project informatieveilig gedrag gestart. Via dit project werkt het ministerie aan een gestructureerde methode voor gedragsverandering op het gebied van informatieveiligheid, toegespitst op de Nederlandse zorgsector. De methode is uitgewerkt in een Wegwijzer, waarin manieren zijn opgenomen om informatie veilig gedrag in de zorg te bevorderen. Hierin wordt onder andere ingegaan op welke interventies mogelijk zijn om te voorkomen dat (zorg)medewerkers slachtoffer worden van phishing.
Daarnaast heeft Z-CERT een publicatie over phishing gemaakt waarin maatregelen en een handelingsperspectief beschreven worden.6 Deze publicatie is terug te vinden op website van Z-CERT en is door Z-CERT verspreid onder haar deelnemers. Hierin staan naast bewustwordingsmaatregelen ook technische maatregelen die zorginstellingen kunnen toepassen om beter beschermd te zijn tegen phishing.
Welke maatregelen neemt Z-CERT om de cyberbewustwording en weerbaarheid bij Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen te verhogen?
Z-CERT biedt hun deelnemers een breed pakket aan diensten om hun cybersecurity bewustwording en weerbaarheid te verhogen. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven gaat het hierbij onder andere om het verspreiden van dreigingsinformatie, adviseren over preventieve maatregelen en het ondersteunen bij het mitigeren van de impact van een cyberaanval. Concreet gaat het bijvoorbeeld om adviezen over hoe te reageren op een ransomwareaanval, en hoe e-mailstandaarden en monitoring te implementeren.7 Z-CERT helpt hun deelnemers daarnaast bij het organiseren van cybercrisisoefeningen, en Z-CERT informeert deelnemers geregeld over cyberbewustwordingsonderwerpen. Op de website van Z-CERT is eveneens een kennisbank te vinden met daarin documentatie die informatie bevat over verschillende thema’s. Het doel van deze publicaties is om het zorgveld cyberweerbaar en cyberbewust te maken. Deze informatie is voor iedereen toegankelijk.
Hoe hoog wordt het dreigingsniveau van eventuele aanvallen door cybercriminelen op Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen, maar ook breder dan deze sector, geschat? Hoe beoordeelt u de digitale weerbaarheid van Nederlandse sectoren in vergelijking met de huidige toenemende digitale dreiging waar Nederland nu mee te maken heeft? Welke maatregelen worden op dit moment in Nederland genomen om weerstand te bieden aan deze toenemende dreiging, ook in aanloop naar de implementatie van de NIS2?
In het dreigingsbeeld cybersecurity 2022 geeft Z-CERT per type cyberdreiging voor het zorgveld een risico-inschatting. Zo wordt het dreigingsniveau met betrekking tot de impact van ransomware-aanvallen op Nederlandse ziekenhuizen en zorginstellingen aangemerkt als «hoog».8
In het meest recente Cybersecuritybeeld Nederland staat genoteerd dat er sprake is van een scheefgroei tussen de toenemende dreiging en de ontwikkeling van de weerbaarheid.9 Omdat digitale systemen het «zenuwstelsel» van onze maatschappij vormen, maakt het kabinet zich daarom hard voor de versterking van onze digitale weerbaarheid via de verschillende ambities die omschreven staan in de Nederlandse Cybersecuritystrategie (NLCS), zodat deze scheefgroei geadresseerd wordt.10 In het actieplan van de NLCS staan de maatregelen waarmee deze ambities worden gerealiseerd en wie daarvoor verantwoordelijk is.
Hoe staat het met de toezegging dat Nederland zich inzet om de zwaarste cybercriminelen op Europese sanctielijsten te krijgen? Deelt u de mening dat de cybercriminelen van onder andere Black Cat en Qilin hier ook op thuishoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken?
Als internationaal recht en in VN-verband overeengekomen normen geschonden worden door cyberaanvallen, kunnen diplomatieke maatregelen in coalitieverband worden genomen. In EU-verband hebben we hiertoe de Cyber Diplomacy Toolbox, die mede door Nederland tot stand is gekomen. Het EU Cyber Sanctie Regime is onderdeel van deze Toolbox. Inmiddels zijn acht personen en vier entiteiten die verantwoordelijk zijn voor de meest schadelijke cyberaanvallen op de sanctielijst van de EU geplaatst. Op de sanctielijst staan onder andere de verantwoordelijken voor de verstoorde Russische cyberoperatie tegen de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW). Daarnaast kregen personen en entiteiten uit China en Noord-Korea sancties opgelegd. Op dit moment wordt de Cyber Diplomacy Toolbox herzien, met als doel daadkrachtiger op te kunnen treden tegen ontwrichtende cyberoperaties, hier speelt Nederland wederom een actieve rol in. Welke respons opportuun is, zal afhankelijk zijn van de ernst en impact van het incident. Voor inzet van het sanctiemiddel is bovendien unanimiteit vereist in de EU-besluitvorming.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat de KopieID-app van de rijksoverheid, waarmee identiteitsbewijzen veilig gekopieerd, verstuurd en getraceerd kunnen worden, meer bekendheid en gebruikers krijgt, zodat in geval van diefstal en lekken locaties sneller te achterhalen zijn?
Vanaf juni dit jaar wordt de KopieID-app extra onder de aandacht gebracht. Dat zal gebeuren via social media, advertorials en bij bibliotheken waar de Informatiepunten Digitale Overheid zijn. De KopieID-app zelf zal in juni ook gebruiksvriendelijker zijn dan de huidige app. Zo is de app straks in meer talen te gebruiken en kunnen documenten automatisch worden herkend zodat men niet meer zelf met de vinger onderdelen onzichtbaar hoeft te maken te maken. De app herkent dan ook documenten als de Sédula, de identiteitskaarten die gebruikt worden in het Caribisch deel van het Koninkrijk.
Hoe kan er zorg voor gedragen worden dat «vervuilde data», zoals verlopen paspoorten, sneller opgeruimd worden, zodat deze niet meer onderdeel kunnen worden van een cyberaanval? Hoe groot is het probleem van vervuilde data in Nederland?
De kopieën van de identiteitsbewijzen in het artikel en «Paspoorten van dokters op straat na hack bij oudereninstelling Gelderland» waren van werknemers. Die kopieën worden gemaakt als iemand in dienst treedt bij een werkgever. Werkgevers zijn verplicht om deze kopieën, zonder doorgestreepte elementen, te bewaren. Dat moet tot vijf jaar nadat een werknemer weg is bij deze werkgever. Het komt dus voor dat er terecht kopieën worden bewaard van identiteitsbewijzen die inmiddels zijn verlopen. Werkgevers dienen kopieën van oud-werknemers niet onnodig lang te bewaren. Of en hoeveel kopieën onnodig worden bewaard, is onbekend.11
Ziet u mogelijkheden om, in het kader van de toenemende internationale cyberdreiging, aanvullende maatregelen te nemen op de korte termijn om de digitale weerbaarheid van de zorgsector en andere sectoren te vergroten? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u bereid te treffen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven staan in het actieplan van de NLCS alle acties die het kabinet uit zal voeren om de algehele digitale weerbaarheid van de maatschappij te versterken. Hierin vindt u dus ook welke concrete maatregelen op korte termijn getroffen (zullen) worden. Een voorbeeld van belangrijke maatregelen die de digitale weerbaarheid op korte termijn zullen vergroten is het bieden van meer zicht op cyberincidenten, -dreigingen en -risico’s aan organisaties door meer en efficiëntere informatie-uitwisseling. Daarnaast wordt er dit jaar geoefend met het Landelijk Crisisplan Digitaal middels de nationale oefening ISIDOOR.
Het actieplan 2022–2023 van de NLCS is het startpunt. Het actieplan wordt jaarlijks geactualiseerd, waardoor adequaat ingespeeld kan worden op de snelle ontwikkeling van het cybersecurity domein en bijgestuurd kan worden als hier aanleiding toe is. De komende jaren geeft het kabinet samen met medeoverheden, bedrijfsleven en wetenschap invulling aan de noodzakelijke vervolgstappen richting een digitaal veilig Nederland.
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over de Pro-Russische DDoS-aanval op Nederlandse ziekenhuizen? Kunt u toezeggen deze en bovenstaande schriftelijke vragen te beantwoorden vóór het aanstaande commissiedebat Cybercrime d.d. 30 maart 2023?3
Ja.
Het bericht dat Microsoft al een jaar zonder vergunningen bouwt aan een datacentrum |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen hoe het kan dat Microsoft ondanks het ontbreken van een vergunning toch doorbouwt? Wat gaat u hieraan doen?1
Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland is het bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) op het gebied van de Wabo (bouwen) en de Wet natuurbescherming (stikstof) als het gaat om de bouw en ingebruikname van het datacentrum van Microsoft. De omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied en de omgevingsdienst Noord-Holland Noord voeren deze taken namens hen uit.
De provincie geeft aan dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft is toegestaan op basis van twee gedoogbeslissingen2 die de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft genomen. Het gaat om een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen en een gedoogbeslissing om te mogen starten met bouwen van een onderstation ten behoeve van het datacentrum. De provincie geeft aan dat een beslissing tot gedogen alleen wordt genomen als er concreet zicht is op legalisatie (in dit geval het verlenen van de omgevingsvergunning). Dit is in lijn met de landelijke handhavingsstrategie3.
De omgevingsvergunning is inmiddels op 19 april jl. verleend. De vergunning is nog niet onherroepelijk. De provincie geeft aan dat het risico van het bouwen, vooruitlopend op de onherroepelijke omgevingsvergunning, bij Microsoft ligt. Dat risico is dat bijvoorbeeld de bouw wordt stilgelegd, indien de vergunning door de rechter wordt vernietigd. De keuze om in die situatie te gaan handhaven en op welke manier ligt bij het bevoegd gezag (provincie Noord-Holland).
Erkent u dat een voorkeursbehandeling het draagvlak en het vertrouwen in de overheid schaadt, omdat regels dan niet voor iedereen lijken te gelden? Hoe gaat u dit voorkomen?
Voor alle partijen, zowel burgers als bedrijven, gelden dezelfde juridische kaders. Zodoende wordt elk beoogd project getoetst aan dezelfde wet- en regelgeving. De beslissingen in het proces van vergunningverlening zijn openbaar. Voor zover ik dat kan beoordelen heb ik niet de indruk dat Microsoft een voorkeursbehandeling krijgt ten opzichte van andere bedrijven en burgers. Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 1 zijn gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland het bevoegd gezag en voeren de omgevingsdiensten deze taken namens het college uit. De uitvoering van de taken door gedeputeerde staten wordt gecontroleerd door provinciale staten.
Heeft u ook de indruk dat de samenwerking tussen lokale autoriteiten en Microsoft een voorkeursbehandeling betreft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Die indruk heb ik, op basis van de informatie waarover ik beschik, niet. Zie voor een toelichting mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Hoe voorkomt u dat invloedrijke partijen een voorkeursbehandeling genieten bij vergunningsaanvraagprocedures, zoals ook bij de situatie met Facebook en het datacentrum in Zeewolde?2
Ik vertrouw erop dat provincies en gemeenten, als bevoegd gezag, de hun toebedeelde taken en verantwoordelijkheden bij het verlenen van omgevingsvergunningen op een eerlijke en transparante wijze uitvoeren, zonder dat bepaalde aanvragers een voorkeursbehandeling krijgen. Gemeenteraden en provinciale staten hebben hierin een belangrijke taak, als organen die het college van B&W en het college van gedeputeerde staten controleren bij het uitoefenen van hun taken. Op deze manier is geborgd dat het proces van vergunningverlening volgens de wettelijke regels verloopt.
Hoeveel projecten liggen stil in de kop van Noord-Holland omdat er geen aansluiting op het elektriciteitsnetwerk mogelijk is? Welke daarvan zouden doorgang kunnen vinden als Microsoft geen energie meer nodig heeft?
Microsoft sluit direct aan op het hoogspanningsnet van TenneT die volgens huidige regelgeving handelt op basis van het «first come, first served» principe (non-discriminatiebeginsel). Vanwege de aansluiting op het hoogspanningsnet concurreert Microsoft niet direct met andere regionale projecten, aangezien deze op de regionale netinfrastructuur worden aangesloten.
Nu blijkt dat het datacenter in de Kop van Noord-Holland niet de juiste vergunningen heeft om te bouwen, geldt dan niet direct het afgegeven moratorium uit de datavisie? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 geeft de provincie Noord-Holland aan dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft wetmatig was, op basis van de twee gedoogbeslissingen die de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft genomen. Inmiddels is de omgevingsvergunning verleend.
De uitbreiding van het hyperscale datacentrum in de gemeente Hollands Kroon past binnen de Ruimtelijke Strategie Datacenters (2019) die u aanhaalt. In deze strategie stellen we dat groei en/of uitbreiding van hyperscale datacentra kansrijk wordt geacht in de Eemshaven en Middenmeer (dit is de locatie van het datacentrum van Microsoft). Dit uitgangspunt hebben we bekrachtigd in de Nationale Omgevingsvisie (2020).
Het datacentrum van Microsoft ligt in een gebied dat door de gemeente Hollands Kroon is bestemd voor onder andere de uitbreiding van het bestaande hyperscale datacentrum. Deze locatie is ook uitgezonderd van het verbod op de vestiging van nieuwe hyperscale datacentra. Dit is opgenomen in de landelijke voorbeschermingsregels. Deze voorbeschermingsregels zijn vastgesteld vooruitlopend op de in procedure zijnde regelgeving voor de vestiging van hyperscale datacentra. Ook binnen deze regelgeving is dit gebied uitgezonderd van het verbod op vestiging van nieuwe hyperscale datacentra.
Vindt u dat Microsoft door het overtreden van de wettelijke vereisten zijn vergunning moet verliezen en de bouw van het datacenter moet worden gestaakt? Waarom geldt de wet niet voor Microsoft?
Uit contact met de provincie Noord-Holland blijkt dat de start van de bouwwerkzaamheden door Microsoft wetmatig was, op basis van de twee genoemde gedoogbeslissingen. Inmiddels is de omgevingsvergunning verleend.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 zijn gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland bevoegd gezag voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Provinciale staten controleert of gedeputeerde staten hun taken naar behoren uitvoert. Ik vertrouw erop dat de provincie de hun toebedeelde taken goed uitvoert.
Kunt u laten weten welke bemoeienis het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en/of de Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) heeft gehad met het faciliteren van Microsoft om het datacenter te ontwikkelen? Onder welke projectnaam is er met en voor Microsoft contact geweest? Welke onderzoeken, werkbezoeken, contacten, overleggen zijn er gefaciliteerd vanuit de NFIA en/of het Ministerie van EZK?
Naast het aantrekken van buitenlandse investeringen in Nederland, heeft NFIA als kerntaak om buitenlandse bedrijven te helpen bij vervolginvesteringen in ons land. Tot begin 2020 was het aantrekken van datacentra een strategisch speerpunt binnen het acquisitiebeleid van de NFIA, om de Nederlandse ICT infrastructuur te versterken. Dit was in lijn met het strategische acquisitiebeleid van ICT-bedrijven, zoals opgenomen in het plan «the Netherlands: Digital Gateway to Europe».6 Vanuit de opdracht om hoofdkantoor-, onderzoeks- en innovatieactiviteiten van buitenlandse bedrijven in Nederland te laten vestigen is NFIA derhalve sinds 2009 bij vrijwel alle projecten van Microsoft datacentra betrokken geweest, zo ook dit specifieke project, onder de projectnaam «Microsoft».
Sinds begin 2020 worden datacentra niet meer actief naar Nederland aangetrokken door de NFIA. Dit geldt zowel voor hyperscale datacentra als voor andere soorten datacentra. Als een bedrijf zich meldt bij de NFIA wordt deze doorverwezen naar regionale overheden (aangezien de vestiging regionaal is belegd).
Voor dit project in de gemeente Hollands Kroon geldt dat met name de regionale Invest in Holland partner van NFIA, het Ontwikkelingsbedrijf Noord-Holland-Noord (NHN), in contact met Microsoft is geweest. Bij uitbreidingen voeren over het algemeen regionale onderwerpen zoals vergunningprocedures de boventoon en is de rol van NFIA beperkt. NFIA heeft geen rol bij vergunningverlening en verwijst hiervoor naar het bevoegd gezag.
Omdat Microsoft een belangrijke partij is binnen het ICT ecosysteem en de digitale infrastructuur van Nederland, onderhoudt NFIA in het kader van «Investor Relations» algemeen periodiek contact met het bedrijf. Aangaande dit specifieke uitbreidingsproject in de gemeente Hollands Kroon heeft NFIA tot 2021 regelmatig contact gehad om op de hoogte te blijven over de voortgang. De laatste bezoekmomenten van NFIA aan Microsoft in het kader van dit project dateren van september en december 2021.
Het bericht ‘Logopedisten verliezen rechtszaak tegen zorgverzekeraars’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Kent u het bericht «Logopedisten verliezen rechtszaak tegen zorgverzekeraars. Meer salaris moet gezocht worden in sneller werken in plaats van hoger uurtarief»1
Ja.
Klopt het dat de vraag naar logopedie steeds groter wordt? Kunt u het antwoord toelichten aan de hand van cijfers?
Ja, dat klopt. Vektis-data laten zien dat het zorggebruik binnen de logopedie over de jaren 2011 tot en met 2021 aanzienlijk is gestegen. Het totaal aantal patiënten en het aantal behandelingen zijn toegenomen. Het aantal patiënten is bijvoorbeeld toegenomen van ruim 221.000 in 2011 naar ruim 282.000 in 2021. Het gemiddeld aantal behandelingen per patiënt lijkt relatief constant.
Uit een jaarlijkse enquête die uitgevoerd wordt door de Nederlandse vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF) komt naar voren dat sinds 2018 zowel de wachtlijsten als de vacatures toenemen. Het aantal praktijken in de eerste lijn met een wachtlijst is toegenomen van 81% in 2021 naar 84% in 2022. Het aantal praktijken in de eerste lijn met een wachtlijst langer dan een jaar is toegenomen van 46% in 2021 naar 50% in 2022. Het aantal moeilijk vervulbare vacatures in logopediepraktijken in de eerste lijn is toegenomen van 60% in 2021 naar 70% in 2022. Ter vergelijking: voor de logopedie in andere zorginstellingen was 56% van de vacatures moeilijk vervulbaar in 2022 en in het onderwijs lag dit op 35%. De voornaamste redenen voor de onvervulde vacatures zijn geen reacties op de vacatures (52,2%), onaantrekkelijke arbeidsvoorwaarden (14,2%) en onvoldoende aanbod van afgestudeerden (14,2%). Aan deze enquête hebben 294 respondenten deelgenomen, waaronder zowel praktijken als grote en kleine instellingen, met een meerderheid vanuit de eerste lijn.
Aan de andere kant is op basis van Vektis-data ook een toename in het zorgaanbod te zien. Het aantal behandelaren is toegenomen van ruim 4.100 in 2017 naar ruim 4.400 in 2021. Gezien de wachtlijsten en het aantal moeilijk vervulbare vacatures lijkt de zorgvraag (gerelateerd aan het aantal patiënten) op dit moment sneller te stijgen dan het zorgaanbod (gerelateerd aan het aantal logopedisten).
Kunt u uitleggen wat de zorgverzekeraars gedaan hebben met het onafhankelijk kostenonderzoek?
Het onafhankelijk kostenonderzoek heeft zich gericht op twee samenhangende onderdelen, namelijk de kostprijs en betaalbaarheid van de zorg. Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft aangegeven dat de zorgverzekeraars de uitkomsten van het kostprijsdeel van het kostenonderzoek ter harte hebben genomen en hebben gebruikt in de vertaling naar de contracten. Verder hebben de zorgverzekeraars met betrekking tot de betaalbaarheid van de zorg de vertegenwoordigers van de paramedische beroepsgroepen ondersteund in het vormgeven en inrichten van de zogenaamde werkagenda’s. Hierin is opgenomen op welke wijze de beroepsgroepen werken aan borging van de betaalbaarheid van de zorg. Het betreft onder andere onderwerpen als efficiënter werken, inzet digitale middelen en het vormgeven van groepsgewijze begeleiding of therapie. Zorgverzekeraars hebben met beroepsgroepen meegedacht over deze onderwerpen.
Als het tarief voor logopedie – naar aanleiding van het onafhankelijk kostenonderzoek – niet is gestegen, welke maatregelen hebben zorgverzekeraars daarnaast genomen om de administratieve lasten voor logopedisten beheersbaar te houden?
Op landelijk niveau zijn geen gezamenlijke afspraken gemaakt over de aanpassing van de tarieven, want vanuit de Mededingingswetgeving is het wettelijk niet toegestaan om hierover landelijk gezamenlijke afspraken te maken. ZN heeft aangegeven dat alle zorgverzekeraars de uitkomsten uit het kostenonderzoek ter harte hebben genomen. Volgens ZN hebben alle zorgverzekeraars de afgelopen jaren verhogingen doorgevoerd op de tarieven logopedie.
VWS heeft aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om de tarieven in de zorg voor 2023 te indexeren. Hierin wordt ook de Overheidsbijdrage in de Arbeidskostenontwikkeling (OVA) meegenomen. In sommige sectoren, zoals de logopedie, gelden vrije tarieven in plaats van vaste tarieven. De NZa heeft aangegeven dat deze partijen de hogere prijsindex zelf op een passende manier in afspraken moeten vertalen. Volgens de NVLF heeft de gewenste vertaling niet dan wel onvoldoende plaatsgevonden.
Zorgverzekeraars kunnen administratieve lasten bijvoorbeeld verlichten door het contracteerproces te vereenvoudigen. Dit is waar dat mogelijk was ook gebeurd. Zo hebben zij bijvoorbeeld contractvoorwaarden geüniformeerd. De logopedisten hebben zelf een grote bijdrage geleverd door de richtlijn dossiervoering beter te implementeren in het elektronisch patiëntendossier (EPD) systeem.
Hebben zorgverzekeraars andere werk besparende maatregelen genomen voor logopedisten? Zo nee, waarom niet?
ZN heeft aangegeven dat zorgverzekeraars geen andere werkbesparende maatregelen hebben getroffen. Wel denken zorgverzekeraars mee met het veld via de NVLF. Zo is onder andere besproken in het veld na te gaan welke praktijken het meest efficiënt werken en deze werkwijze te delen met andere praktijken. Deze actie wordt door de NVLF verder opgepakt. Daarnaast heeft de NVLF ambities voor 2022–2027 opgesteld, als vertaling van en vervolg op de werkagenda. De NVLF werkt met de sector aan het uitvoeren van deze ambities.
Het bericht ‘Slechtzienden blijven thuis door ov-staking: zorgen over actie op verkiezingsdag’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Laura Bromet (GL), Bouchallikh |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Slechtzienden blijven thuis door ov-staking: zorgen over actie op verkiezingsdag»?1
Ja
Hoe ver moeten blinden en slechtzienden gemiddeld reizen om bij een geschikt stembureau hun stem uit te kunnen brengen?
Bij de gemeenteraadsverkiezingen in maart 2022 was de gemiddelde afstand tot het stemlokaal 409 meter.2. Vooral in dunbevolkte (landelijke) gebieden kon het voorkomen dat een beperkt aantal kiezers (aanzienlijk) langere afstanden moest afleggen om bij een stemlokaal te komen. De gemiddelde afstand tot het stemlokaal bij de aankomende verkiezingen zal worden nagegaan bij de evaluatie waarin opnieuw een data-analyse zal plaatsvinden van het aantal stemlokalen.
In alle stembureaus hebben mensen met een visuele beperking bij het stemmen recht op bijstand van een begeleider naar keuze. Voor mensen met een visuele beperking die zelfstandig willen stemmen geldt dat zij extra hulpmiddelen nodig hebben. In alle stemlokalen is daarom een loep aanwezig. Een aantal kiezers met een visuele beperking heeft andere hulpmiddelen nodig om zelfstandig te kunnen stemmen, zoals een stemmal. Niet alle gemeenten beschikken over dergelijke hulpmiddelen en als een gemeente er wel over beschikt is dit maar op een beperkt aantal locaties. Daarom kan het voorkomen dat een kiezer met een visuele beperking verder moet reizen om bij een stemlokaal te komen waar die kiezer zelfstandig kan stemmen.
Hoeveel stembureaus zijn er geschikt voor blinden en slechtzienden?
Mensen met een visuele beperking hebben recht op bijstand van een begeleider naar keuze bij het stemmen. Dit kan in alle stemlokalen. In alle stemlokalen is een loep aanwezig. In een aantal stemlokalen zijn speciale voorzieningen voor blinden en slechtzienden, zoals een stemmal met audiobox, waarmee zij volledig zelfstandig kunnen stemmen. Ook zijn op deze stemlocaties blindegeleidelijnen aangebracht, zodat iemand die blind of slechtziend is in het stemlokaal de weg kan vinden.
Uit navraag bij de Oogvereniging, een belangenorganisatie voor slechtziende en blinde mensen, blijkt de verwachting dat bij de komende provinciale staten- en waterschapsverkiezingen mensen met een visuele beperking hun stem zelfstandig met een stemmal kunnen uitbrengen in 95 (van de 342) gemeenten, op één of meerdere stemlocaties binnen die gemeente. Dat zijn vijftien gemeenten meer dan tijdens de gemeenteraadsverkiezingen vorig jaar. Informatie van de Open State Foundation uit waarismijnstemlokaal.nl wijst uit dat er minimaal 115 gemeenten zijn met een stemlokaal waar één of meerdere hulpmiddelen voor mensen met een visuele beperking aanwezig zijn. Tijdens de gemeenteraadverkiezingen van 2022 waren er minimaal 93 gemeenten met dergelijke hulpmiddelen in het stemlokaal.
Hoeveel mensen zullen vanwege de staking hun stem niet of moeilijk kunnen uitbrengen?
Ik vind het van groot belang dat deze verkiezingen zo onbelemmerd mogelijk plaats kunnen vinden en ik vind het daarom wenselijk dat iedereen die wil stemmen ook kan gaan stemmen. Op die manier kan iedereen zijn stem laten spreken. Dat vraagt dat iedereen die wil gaan stemmen of werkzaam is op een stembureau ook in de gelegenheid is een stembureau te bereiken.
Een deel van de stembureauleden, gemeenteambtenaren en kiezers is afhankelijk van het openbaar vervoer om bij een stemlokaal te komen. Onder meer kiezers met een visuele beperking hebben er daarom aandacht voor gevraagd om niet op de verkiezingsdag te gaan staken.
De gevolgen van een OV-staking op een verkiezingsdag zouden voor vrijwilligers in stembureaus en kiezers groot kunnen zijn. Volgens het Oogfonds hebben meer dan 300.000 Nederlanders een visuele beperking. De Oogvereniging schat in dat hiervan 15.000 mensen blind zijn. Voor een deel van de stemgerechtigden met een visuele beperking zou het lastig zijn om te kunnen stemmen als zij niet met het OV kunnen reizen. Maar ook voor andere kiezers kan dit problemen opleveren, zoals mensen die geen eigen vervoer hebben.
De impact van een OV-staking is lastig in kaart te brengen. Bij een eerdere staking in december 2022 reed volgens de vereniging werkgevers openbaar vervoer (VWOV) ongeveer 40 procent van de bussen niet en zijn een aantal regionale treinen gedeeltelijk of volledig uitgevallen. Per staking is de impact daarnaast afhankelijk van het aantal werknemers dat meedoet, de duur en het tijdstip van de staking en de omvang qua gebied en modaliteiten. Het is voor werkgevers niet toegestaan om te vragen of een medewerker gaat staken, vandaar dat de stakingsbereidheid altijd pas gedurende de dag bekend wordt.
Ik begrijp de zorgen die leven bij een staking op de verkiezingsdag, maar respecteer uiteraard ook het stakingsrecht. Ik heb mijn zorgen overgebracht in contacten met de FNV en CNV. Zowel de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat als ik hebben ook opgeroepen de verkiezingsdag niet te belasten met een staking. En anders op andere wijze op de verkiezingsdag de zorgen van de chauffeurs en treinpersoneel over het voetlicht te brengen, zonder dat dit kiezers belemmert in de uitoefening van hun stemrecht. Over deze oproepen blijft het kabinet graag in contact met de bonden.
Is er nagedacht over creatieve oplossingen, zoals stemmen aan huis, de mogelijkheid om eerder te stemmen of het regelen van alternatief vervoer?
De Kieswet biedt geen grondslag voor vormen als stemmen aan huis. Met het vervallen van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 is er ook geen grondslag meer voor vervroegd stemmen.
Een aantal gemeenten regelt al alternatief vervoer voor mensen die moeilijk of niet zelf naar het stemlokaal kunnen komen. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Hoe wilt u blinden en slechtzienden ondersteunen zodat zij toch hun stemrecht kunnen uitoefenen?
Ik vind het wenselijk dat iedereen die wil stemmen ook kan gaan stemmen. Op die manier kan iedereen zijn stem laten spreken. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Zie ook het antwoord op vraag 3 over hoe blinden en slechtzienden worden ondersteund bij het stemmen.
Hoeveel mensen met andere beperkingen zijn afhankelijk van het OV? Hoe wilt u deze groepen ondersteunen?
Er zijn ruim 2 miljoen mensen met een beperking in Nederland. Een deel hiervan is afhankelijk van het OV, maar er zijn mij geen cijfers bekend hoe groot die groep is. Op dit moment zijn de bonden nog in gesprek of de staking wel of geen doorgang zal vinden. Ik heb met de VNG gemeenten opgeroepen om te proberen alternatief vervoer aan te bieden voor de kiezers die dat vanwege een mogelijke staking nodig hebben.
Kunt u deze vragen, met het oog op de verkiezingen, uiterlijk vrijdag 10 maart aanstaande beantwoorden?
Ja.
Lobbyregels bij provincies |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincies lopen achter met lobbyregels»?1
Ja.
Bestaat er recent onderzoek naar de staat van de integriteit op decentraal niveau, vergelijkbaar met het onderzoek van de Group of States Against Corruption (GRECO) op rijksniveau of ander onderzoek? Zo ja, kunt u de Kamer daarvan op de hoogte stellen? Zo nee, acht u het wenselijk dat dit onderzocht gaat worden en hoe gaat u hier voor zorgen?
De Groep van Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO komt aan de hand van een uitgebreide vragenlijst en een werkbezoek aan het desbetreffende land tot hun rapportages. De GRECO evalueert mede op basis van peer-review door de GRECO leden. De rapportages zijn kwalitatief van aard. Een cijfermatige analyse maakt daar geen onderdeel van uit. Onderzoek gericht op de integriteit van ons decentraal bestuur levert wel een cijfermatig beeld op. Hiervoor kan verwezen worden naar de Politieke Integriteitsindex – een jaarlijks overzicht van de Erasmus Universiteit, de Vrije Universiteit en de Volkskrant dat een overzicht geeft van integriteitskwesties waarin Nederlandse politici terecht komen – en de Monitor Veiligheid en Integriteit – de monitor wordt tweejaarlijks uitgebracht en geeft op basis van enquêtes inzicht in het integriteitsbewustzijn van politieke ambtsdragers en ambtenaren en de mate waarin integriteitsregels door hen worden nageleefd. De genoemde onderzoeken vereisen nauwkeurige interpretatie omdat zij bijvoorbeeld verschillende definities van integriteitskwesties hanteren of de perceptie onder geënquêteerden meten. Dit hoeft niet altijd parallel te lopen met de stijging of daling van het aantal daadwerkelijke schendingen. In de aangekondigde nota integriteit openbaar bestuur ga ik nader in op de relatie tussen het beleid en de – beschikbare – cijfers.
Deelt u de mening dat aangezien ook provincies «over cruciale zaken als woningbouw en stikstof» beslissen, dat het voor lobbyorganisaties of anderen van belang kan zijn om de mening van provinciale bestuurders te beïnvloeden? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat oneigenlijke beïnvloeding voorkomen dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Nederland kent een traditie waarin de inbreng van maatschappelijke partijen bij de vorming van beleid en wetgeving positief wordt gewaardeerd. Tegelijkertijd is het kabinet zich ervan bewust dat er risico’s zijn verbonden aan deze inbreng, zoals een ongelijke toegang tot het openbaar bestuur. Voor oneigenlijke beïnvloeding is echter vanzelfsprekend geen plaats. In de Nederlandse context ligt de nadruk op evenwichtige vorming van beleid. Bestuurders leggen daarover verantwoording af aan de volksvertegenwoordiging. Dat geldt evenzeer voor de Rijksoverheid als voor gemeenten, provincies, waterschappen als ook voor de openbare lichamen van het Caribische deel van het Koninkrijk.
Deelt u de mening dat het niveau van integriteit niet zou mogen afhangen van de regels die daar per provincie aan worden gesteld maar dat er voor alle provincies ten minste dezelfde minimumnormen zouden moeten gelden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Provinciewet geldt reeds in alle provincies eenzelfde set wettelijke regels die tot doel hebben de bestuurlijke integriteit te waarborgen. Zo zijn zowel volksvertegenwoordigers als bestuurders bijvoorbeeld gehouden om (neven)functies openbaar te maken en geldt er voor hen een verbod om deel te nemen aan de stemming en beraadslaging indien zij een persoonlijk belang hebben bij de betreffende besluitvorming. Ook is het voor volksvertegenwoordigers en bestuurders bij wet verboden om een aantal handelingen te verrichten. Bestuurders zijn daarnaast gehouden geen nevenfuncties te vervullen als dat ongewenst is met het oog op de goede invulling van hun ambt. Daarnaast zijn zij als gevolg van de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur per 1 januari 2023 verplicht om een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) te overleggen alvorens zij benoemd kunnen worden. Naast deze voor alle provincies geldende regels stellen provinciale staten voor henzelf, het college van gedeputeerde staten en voor de commissaris van de Koning een gedragscode vast ten behoeve van de nadere invulling en concretisering van de wettelijke regels. De gedragscode bevat daarnaast, in aanvulling op de wettelijke regels, gedragsnormen en regels over procedures die de transparantie van het handelen van politieke ambtsdragers evenals de besluitvorming over en de naleving van de normen vergroten. In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen heeft mijn ministerie een modelgedragscode opgesteld – de modelgedragscode is voor het laatst geactualiseerd in 2021. De definitieve invulling van deze code is aan provinciale staten zodat optimaal kan worden ingespeeld op de specifieke omstandigheden binnen de desbetreffende provincie.
Deelt u de mening dat de normen voor integriteit op het niveau van het decentraal bestuur niet lager zouden mogen zijn dan die voor het rijk (gaan) gelden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zouden provincies en gemeenten afwijkende normen mogen hebben?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag, zijn in de Provinciewet een aantal wettelijke integriteitsnormen opgenomen die hetzelfde zijn voor alle provincies – dit geldt eveneens voor gemeenten op basis van de Gemeentewet. Hoe, met inachtneming van deze wettelijke normen, invulling wordt gegeven aan het integriteitsbeleid is de eigen verantwoordelijkheid van decentrale overheden. Als gevolg van hiervan zijn er verschillen in vergelijking met het centrale niveau. Dit kan gerechtvaardigd zijn gelet op de taken en bevoegdheden van de verschillende overheidslagen. Zo kan het bekleden van een nevenfunctie op decentraal niveau toegevoegde waarde hebben voor bestuurders, terwijl er voor landelijke bestuurders daarvoor een verbod geldt. Anderzijds zijn in de Provincie- en Gemeentewet expliciet bepaalde normen opgenomen die voor het centrale niveau niet wettelijk zijn geregeld, bijvoorbeeld het verbod om bepaalde handelingen te verrichten als volksvertegenwoordiger of bestuurder. In algemene zin geldt dan ook dat per norm bezien moet worden of het passend en proportioneel is die ook voor een andere laag van de overheid in te voeren.
Bent u bereid om in nota Integriteit openbaar bestuur aanvullende maatregelen voor het decentraal bestuur aan te kondigen ten aanzien van de normen over gedragscodes, afkoelperiodes, de aanstelling van gedeputeerden, nevenfuncties, het openbaar maken van agenda’s of schenkingen? Zo ja, acht u het wenselijk om de Wet bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur op die punten aan te vullen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u dan wel doen om de integriteit op decentraal niveau te bevorderen?
Gelet op de eigenstandige verantwoordelijkheid van decentrale overheden roep ik hen in de eerste plaats op om met elkaar in gesprek te – blijven – gaan over hun integriteitsbeleid en zo nodig stappen te zetten. Zo biedt het aanpassen en opnieuw vaststellen van de gedragscodes bij uitstek de gelegenheid om in gezamenlijkheid het gesprek te voeren over wat belangrijke en gedeelde integriteitsnormen en -waarden zijn. Een goed moment hiervoor is bijvoorbeeld nadat de nieuwe provinciale staten zijn geïnstalleerd. Naast de inspanningen van decentrale overheden zelf werk ik aan een samenhangende nota integriteit openbaar bestuur die op korte termijn aan uw Kamer zal worden gezonden. In deze nota ga ik onder andere in op de ontwikkeling van het integriteitsbeleid van de afgelopen decennia. Naast het integriteitsbeleid voor bewindspersonen en Rijksambtenaren besteed ik aandacht aan het integriteitsbeleid voor decentrale overheden waarbij ik zo nodig aanvullende maatregelen aankondig.
Het bericht 'Vattenfall krijgt tik op de vingers van rechter voor tariefsverhoging klant' |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Welke consequenties heeft de uitspraak van de rechter dat een tariefsverhoging van Vattenfall niet mocht? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De kern van de uitspraak is dat de Kantonrechter het prijswijzigings-beding, dat is opgenomen in de algemene voorwaarden van Vattenfall, als oneerlijk heeft beoordeeld en dit prijswijzigingsbeding heeft vernietigd. Hiertegen is hoger beroep ingesteld door Vattenfall en dit zal moeten worden afgewacht om de consequenties te weten. Daarbij betreft deze uitspraak een individuele zaak van een klant, dus in die zin heeft het niet direct effect op andere klanten. Wel is dit prijswijzigings-beding in de algemene voorwaarden van Vattenfall vernietigd. Dat kan bredere gevolgen hebben als andere klanten in een vergelijkbare situatie zich tot de rechter wenden.
Het vernietigde prijswijzigings-beding is gelijk aan het prijswijzigings-beding in de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 van Energie-Nederland. Deze algemene voorwaarden worden door alle leveranciers gebruikt bij het modelcontract en door de meeste leveranciers ook voor andere contractvormen. Hierdoor kan de uitspraak bredere gevolgen hebben, afhankelijk van het oordeel in hoger beroep en uitspraken in andere vergelijkbare rechtszaken. Hierbij hangen de gevolgen ook af van de verdere afspraken die naast de algemene voorwaarden in het desbetreffende contract zijn gemaakt.
Kunt u zelf, dan wel via de Autoriteit Consument & Markt (ACM), aangeven welke tariefverhogingen er in de afgelopen vijf jaar zijn geweest terwijl contracten die niet toestonden? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over deze cijfers. De ACM ontvangt een melding van vergunninghoudende leveranciers als zij een prijswijziging doorvoeren. Maar of de prijswijziging rechtsgeldig was, is afhankelijk van het specifieke contract en bijbehorende voorwaarden. Het is daarom niet mogelijk om in algemeenheid uitspraak te doen of de prijswijzigingen rechtsgeldig zijn.
Klopt het dat het contract waarop de uitspraak ziet een zogenaamd modelcontract is?
Het contract waarop de uitspraak ziet, is geen modelcontract zoals vastgesteld door de ACM in het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.2
Het betreft een contract dat is opgesteld door Nuon (de rechtsvoorganger van Vattenfall): Nuon Blijven Loont Energie met variabele tarieven. Op dit contract zijn de algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017 van toepassing. De Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 zijn ook van toepassing op het modelcontract. Alle vergunninghoudende leveranciers moeten deze toepassen. Voor het modelcontract zijn de afspraken over prijswijzigingen opgenomen in de modelcontractvoorwaarden. Deze houden in dat prijswijzigingen op 1 januari en 1 juli kunnen plaatsvinden, waarbij de leverancier duidelijke en begrijpelijk criteria moet geven op basis waarvan de klant de wijziging kan voorzien. Daarnaast is aanvullend opgenomen dat wijzigingen op een ander moment dan op 1 januari en 1 juli alleen mogelijk zijn bij zeer uitzonderlijke onvoorziene wijzigingen in de marktomstandigheden waardoor het onhoudbaar zou zijn om de tarieven ongewijzigd te laten.
Kunt u aangeven hoe de rechter oordeelt over de positie van de consument, in lijn met de richtlijn van de Europese Unie (EU) over Europees consumentenrecht? Wat vindt u van het oordeel van de rechter?
De rechter verwijst in zijn beoordeling naar de Richtlijn 93/13 EEG waarin eisen zijn vastgelegd over het prijswijzigingsbeding. Op grond van deze Richtlijn en jurisprudentie is een prijswijzigingsbeding slechts aanvaardbaar wanneer de gronden voor de prijswijziging in de overeenkomst of algemene voorwaarden worden genoemd en deze een geldige reden voor wijziging vormen, aldus de rechter. De rechter noemt de volgende vereisten waaraan het prijswijzigings-beding moet voldoen:
De rechter heeft het prijswijzigings-beding van Vattenfall als oneerlijk beoordeeld. Het is niet aan mij als Minister om iets te vinden van dit rechterlijke oordeel.
Hoeveel consumenten hebben sinds de instelling van dit modelcontract zo een contract afgesloten? Kunt u een overzicht van de groei per jaar en per energieleverancier geven? Zo nee, waarom niet?
De ACM ontvangt een melding van vergunninghoudende leveranciers als zij een prijswijziging doorvoeren in het modelcontract met hierbij het aantal klanten vermeld dat op dat moment een modelcontract heeft. Op basis hiervan kan de ACM een grove inschatting maken van het aantal huishoudens dat op dit moment een modelcontract heeft, namelijk tussen de 80.000 en 110.000 huishoudens.
De ACM houdt echter geen overzicht bij van het aantal klanten met een modelcontract en het verloop hiervan.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de tariefwijziging van Vattenfall onrechtmatig is bevonden? Welke juridische fout is er gemaakt bij het «Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers»?
De rechter geeft in overweging 27.3 van de uitspraak aan dat de mogelijkheden om prijswijzigingen door te voeren in artikel 19.3 van de algemene voorwaarden van Vattenfall te ruim zijn omschreven. Het door de rechter beoordeelde prijswijzigings-beding betreft niet het prijswijzigingsbeding dat in het modelcontract staat dat door de ACM is vastgesteld in het Besluit tot vaststellen van het modelcontract voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers.
Het contract waarop de uitspraak ziet is een contract dat is opgesteld door Nuon (de rechtsvoorganger van Vattenfall): Nuon Blijven Loont Energie met variabele tarieven. Op dit contract zijn de algemene voorwaarden van Vattenfall versie 2017 van toepassing. Deze algemene voorwaarden zijn gebaseerd op de Algemene voorwaarden voor de levering van elektriciteit en gas aan kleinverbruikers 2017 die door de sector zijn opgesteld en die ook voor het modelcontract worden gebruikt. In het prijswijzigingsbeding van deze algemene voorwaarden is bepaald dat de leverancier met de klant afspraken kan maken over de mogelijkheid tot prijswijzigingen. Deze afspraken zijn voor het modelcontract opgenomen in de modelcontractvoorwaarden en zijn anders dan de afspraken die Vattenfall in de productvoorwaarden had opgenomen.
Vindt u het ook pijnlijk dat deze tariefwijziging door een rechter van tafel is geveegd, terwijl dit soort consumentenbescherming tot het primaat van de ACM behoort? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ACM treedt niet op bij individuele geschillen. Ik kan me voorstellen dat deze zaak in ieder geval aanleiding geeft voor leveranciers om hun voorwaarden scherp tegen het licht te houden en waar nodig te verduidelijken en verbeteren.
In algemene zin is het zo dat energieleveranciers zich te houden hebben aan verschillende regels ten aanzien van het prijswijzigings-beding. Het prijswijzigings-beding moet transparant, grammaticaal duidelijk en begrijpelijk zijn. Ook moet de economische reden achter de prijswijziging duidelijk zijn. Wanneer het wijzigingsbeding niet voldoet aan deze voorwaarden, kan de consument een klacht indienen bij de leverancier. Ook kan hij het conflict voorleggen aan de Geschillencommissie. Daarbij kan de consument hiervan melding maken bij de ACM, die op basis van meldingen kan besluiten tot handhaving.
Bij welke energieleveranciers is de informatie over tariefwijzigingen op de website overeenkomstig met die uit de algemene voorwaarden? Kunt u aangeven wanneer dit goed geregeld is?
Het is mij niet bekend bij welke leveranciers de informatie over tariefwijzigingen op de website wel of niet overeenkomstig is met die uit de algemene voorwaarden. Dit is ook afhankelijk van de afspraken die zijn gemaakt met de klant in het contract en contractvoorwaarden. Wel zou bij elke leverancier de gegeven informatie met elkaar overeen moeten komen ten behoeve van duidelijkheid en transparantie voor de consument.
In de uitspraak heeft de rechter geoordeeld dat Vattenfall zich schuldig heeft gemaakt aan een oneerlijke handelspraktijk, omdat op de website van Vattenfall gesteld werd dat tarieven bij een variabel contract twee keer per jaar worden gewijzigd, maar dit in de praktijk vaker plaatsvond. De informatie op de website kwam niet overeen met de informatie die in de algemene voorwaarden stond. Daarnaast had Vattenfall de tariefswijziging te kort van tevoren doorgegeven, namelijk 10 dagen van tevoren en dat moet 30 dagen zijn. Zoals u weet, heeft de ACM vorig najaar opgetreden tegen leveranciers die korter dan 30 dagen van tevoren een tariefswijziging doorgaven en in december heeft zij in een nieuwsbericht aangegeven dat de leveranciers zich sinds 1 oktober 2022 houden aan de communicatietermijn van minimaal 30 dagen bij tariefwijzigingen.3
Bent u op basis van de uitspraak van de rechter bereid een breder onderzoek te doen naar enerzijds de consumentenbescherming in de modelcontracten, het hanteren van tariefwijzigingen en de rechtmatigheid van die wijzigingen, alsmede de reikwijdte van de uitspraak voor andere consumenten? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. In deze casus was geen sprake van een modelcontract. Ik zie op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat het modelcontract onvoldoende bescherming zou bieden.
Zoals gezegd, betreft deze uitspraak een individuele casus van een klant, dus in die zin heeft het niet direct effect op andere klanten. Wel is het prijswijzigingsbeding in de algemene voorwaarden van Vattenfall vernietigd. Dat kan bredere gevolgen hebben voor andere klanten in een vergelijkbare situatie, als zij zich tot de rechter wenden. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld. In hoger beroep kan de rechter anders oordelen over de casus.
Vindt u dat de energieleveranciers in lijn met het (Europees) consumentenrecht handelen met de onnavolgbare jaarrekeningen voor consumenten?2
In het aangehaalde krantenbericht wordt gesteld dat door de invoering van het prijsplafond de rekeningen voor de klant moeilijk te begrijpen zijn. Het is belangrijk dat iedere consument de informatie die hij nodig heeft om de rekening te kunnen beoordelen op een overzichtelijke manier ontvangt. In mijn gesprekken met de ACM, Energie Nederland en contacten met leveranciers heb ik dit ook benoemd. Met de invoering van het prijsplafond is het onvermijdelijk dat er dit jaar extra informatie getoond wordt op de energiefacturen. Deze informatie komt boven op de bestaande lijst aan posten op de factuur. Dit geeft een extra uitdaging, ook voor de leveranciers, om de facturen in 2023 begrijpelijk en overzichtelijk te houden voor de consument. Ik zie dat leveranciers zich inspannen om de factuur overzichtelijk te houden, maar ik blijf erop letten. Een leverancier is en blijft namelijk wettelijk verplicht de eindfactuur in duidelijke en begrijpelijke taal te verstrekken en de eindfactuur moet tevens een vast aantal elementen bevatten die opgenomen zijn in het Besluit factuur, verbruiks- en indicatief kostenoverzicht energie. De ACM ziet hierop toe. Wanneer zij overtredingen constateert, zal zij optreden.
Wat gaat u ondernemen om te zorgen dat jaarrekeningen snel verbeteren? Bent u bijvoorbeeld bereid om de voorfinanciering via het prijsplafond op te schorten als energieleveranciers hun communicatie en dus het bieden van heldere jaarrekeningen met hun klanten niet op orde hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de invoering van het prijsplafond is het onvermijdelijk dat er dit jaar extra informatie getoond wordt op de energiefacturen. Daarbij moest alles op alles gezet worden om het prijsplafond met de bestaande systemen van tientallen leveranciers tijdig te kunnen implementeren. Er is daarom afgesproken dat het de energieleveranciers qua vorm vrij staat hoe zij de tijdelijke prijsplafondtarieven verwerken in het kostenoverzicht. Het minimum vereiste is dat de factuur wel compleet en begrijpelijk moet zijn. Het is aan de ACM om daarop toe te zien en zo nodig op te handhaven. Op het moment dat de ACM signaleert dat er strijdig met de wet gehandeld wordt, zal zij de daartoe maatregelen nemen die binnen haar bevoegdheid liggen.
De rampzalige renovatie van het Binnenhof |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de renovatie van het Binnenhof fors duurder wordt en langer gaat duren?1
Ja.
Heeft u de bereidheid om orde op zaken te stellen bij het Rijksvastgoedbedrijf, dat de verbouwing in goede banen moet leiden, helemaal als bronnen tegen De Telegraaf spreken van een «zooitje» aldaar? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de zesde voortgangsrapportage heb ik u geïnformeerd over de governance van het programma Binnenhof renovatie. Halfjaarlijks informeer ik uw kamer via voortgangsrapportages over de stand van zaken, planning en risico’s. In grote en complexe programma’s zoals deze zal er altijd sprake zijn van wisselingen in personele zin. Adequate maatregelen zijn echter genomen om de continuïteit in de aansturing van de renovatie aan de zijde van het RVB te borgen.
Wie is er verantwoordelijk voor het feit dat het hele project nu al ruim 50 procent duurder is dan in 2015 werd begroot? Graag een gedetailleerd antwoord met daarbij hoe verantwoordelijken hiervoor worden of al zijn aangepakt.
Zoals beschreven in de Review Governance Renovatie Binnenhof van de heer Remkes d.d. 14 juni 2021 en de brief aan de Kamer over datzelfde onderwerp van juli 2021 zijn de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en het Rijksvastgoedbedrijf verantwoordelijk voor de kaders van tijd en budget.
Zoals eerder in de voortgangsrapportages is aangegeven is het uitgangspunt in de renovatie van het Binnenhofcomplex dat het project binnen de afgesproken randvoorwaarden gerealiseerd zal worden: sober en doelmatig en binnen de vastgestelde kaders, inclusief prijspeilcorrectie met inbegrip van 4 disclaimers: marktspanning, extra eisen beveiliging, extra eisen duurzaamheid, onvoorziene technische uitvoeringsrisico’s. Het actuele budget past binnen deze randvoorwaarden. Middels voortgangsrapportages wordt de Kamer ook geïnformeerd over eventuele veranderingen.
Wilt u de regie in handen nemen en komen met een duidelijk plan van aanpak inclusief tijdspad? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de achtste voortgangsrapportage ben ik ingegaan op het herijken van de planning vanwege diverse ontwikkelingen, verschuivingen en een beter inzicht in de uitvoering. Hierin zijn een aantal uitdagingen benoemd die leiden tot deze herijking. Zoals toegezegd zal hier in de negende voortgangsrapportage nader op worden ingegaan. Ik verwacht deze negende voortgangsrapportage op korte termijn aan de Kamer te doen toekomen.
Bent u bekend met het feit dat de economische impact van de sluiting van het Binnenhof voor de stad Den Haag gigantisch is?2 Zo ja, hoe gaat u de stad Den Haag compenseren? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het Binnenhof bevindt zich in het drukke centrum van Den Haag. Voor ondernemers en omwonenden hebben de werkzaamheden een grote impact. In de zevende voortgangsrapportage heb ik u toegelicht dat de gemeente Den Haag en het RVB zich gezamenlijk inspannen om de bezoekersaantallen tijdens de renovatieperiode op peil te houden. Zo draagt het RVB bij door een informatiecentrum, een uitzichtpunt en rondleidingen te organiseren.
In de brief aan de Tweede Kamer d.d. 16 december 2021 over de Stand van Zaken Binnenhof renovatie ben ik ingegaan op het schadeprotocol voor ondernemers die buitenproportionele inkomensschade lijden als gevolg van de renovatie. Indien ondernemers inkomensschade ondervinden kunnen zij een beroep doen op deze regeling.
Wat komt er terecht van de belofte om de historische Hofgracht gedeeltelijk te laten terugkeren?3 Graag een gedetailleerd antwoord.
In de zesde voortgangsrapportage is toegelicht dat er een gracht en brug zal worden aangelegd ter hoogte van de Mauritstoren en de Raad van State. In de achtste voortgangsrapportage is toegelicht dat dit ontwerp en de integratie hiervan met de Hofweg verder wordt uitgewerkt. Over het verdere verloop informeer ik uw Kamer via de reguliere voortgangsrapportages.
Zou u volgaarne de bereidheid willen hebben om het stadsbelang voor stikstofdwang te stellen door ervoor te zorgen dat stikstoffabels de binnenstad niet voor lange tijd op slot zullen zetten? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de achtste voortgangsrapportage is toegelicht dat onderzocht wordt wat de Porthos-uitspraak van 2 november 2022 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State betekent in relatie tot het project Renovatie Binnenhof. Over de impact van deze uitspraak informeer ik de Kamer in de negende voortgangsrapportage. Ik verwacht de negende voortgangsrapportage op korte termijn aan de Kamer te doen toekomen.
Het bericht dat er het afgelopen jaar een recordaantal fusies en overnames was in de zorg en dat de rol van private equity groeit |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er het afgelopen jaar een recordaantal fusies en overnames was in de zorg en dat de rol van private equity groeit?1
Het onderzoek van Deloitte waar het betreffende artikel in het Financieele Dagblad naar verwijst, heeft betrekking op het aantal fusies en overnames in de Nederlandse gezondheidszorg (zorgverleners), toeleveranciers aan de zorg (denk aan hulpmiddelen en dienstverlening) en de life sciences markt (bijvoorbeeld farma, medtech en biotechnologie). Over het geheel van deze markten heeft Deloitte geconstateerd dat in 2022 124 fusies en overnames hebben plaatsgevonden, acht meer dan het jaar daarvoor. Van deze 124 transacties hadden er 43 betrekking op de zorgverlening en 81 op de toelevering- en life sciencemarkten. Voor de zorgverlening betekent dat een afname van het aantal fusies en overnames ten opzichte van het jaar daarvoor toen er 55 transacties hebben plaatsgevonden.
Ik deel de visie van de onderzoekers van Deloitte dat commerciële activiteiten van zorgaanbieders ook positieve effecten kunnen hebben op de zorg, doordat er bijvoorbeeld meer prikkel ontstaat tot innovatie. Of om te kunnen bijdragen aan de toegankelijkheid van zorg, zeker bij schaarste in het zorgaanbod. Tegelijk realiseer ik me dat zich ook risico’s kunnen voordoen, bijvoorbeeld wanneer het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang krijgt dan de kwaliteit of de toegankelijkheid van zorg. Dat is uiteraard onwenselijk. Daarom is van belang dat iedere zorgaanbieder die in Nederland zorg levert, voldoet aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg door zorgaanbieders zoals vastgelegd in de Wkkgz, de bepalingen rond het winstuitkeringsverbod in de Wtzi en de bepalingen over bestuursstructuur zoals vastgelegd in de Wtza. De toezichthouders in de zorg zien hierop toe.
Bent u het ermee eens dat de stijging van het aantal overnames in de zorg door private equity aangeeft dat het momenteel te lucratief is voor op winst beluste investeerders om geld uit de zorg te trekken?
Het onderzoek van Deloitte laat zien dat in de zorgverlening in 2022 43 fusies of overnames hebben gespeeld. Over een langere periode is inderdaad sprake van een toenemend aantal transacties. Dat de zorg aantrekkelijk kan zijn voor partijen om te investeren in de sector heeft ook voordelen, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1. Wanneer commerciële activiteiten van zorgaanbieders bijdragen aan goede en passende zorg dan juich ik dat toe. Maar wel onder de voorwaarde dat de financiële belangen van aandeelhouders en andere betrokkenen niet zwaarder wegen dan de maatschappelijke belangen bij het leveren van zorg die betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit is.
Iedere partij die zorg verleent in Nederland heeft zich aan de bestaande regelgeving op deze terreinen te houden, de toezichthouders in de zorg, de IGJ (inspectie Gezondheidszorg en Jeugd) en de NZa (Nederlandse Zorgautoriteit), zien daarop toe en hebben de mogelijkheid om waar nodig passende maatregelen te treffen. Daarnaast hebben inkopers van zorg (zorgverzekeraars en zorgkantoren) een belangrijke rol bij de bewaking van de doelmatigheid van de zorg in ons zorgstelsel.
Bent u het ermee eens dat de stijging van het aantal overnames in de zorg door private equity een onwenselijke ontwikkeling is? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om deze ontwikkeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 1 en 2 heb aangegeven ben ik het met de vragensteller eens dat zich risico’s kunnen voordoen voor de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan deze publieke belangen. Ook commerciële aanbieders dienen zich daarom, net als alle andere zorgaanbieders in Nederland, te houden aan de geldende regelgeving in de zorg. Alle zorgaanbieders, commercieel of niet, dienen te allen tijde de belangen van de patiënten, cliënten en/of andere belanghebbenden, de zorgorganisatie en het maatschappelijk belang voorop te stellen. Zij mogen zichzelf niet verrijken ten koste van de patiënten- en cliëntenzorg, en dienen zorggeld doelmatig te besteden. Dat vraagt om een integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders waarbij zij ook verantwoord omgaan met keuzes rond winstuitkering. Zoals ik vaker heb aangegeven vind ik het belangrijk dat de integere bedrijfsvoering van zorg- en jeugdhulpaanbieders beter geborgd wordt en dat de publiekrechtelijke randvoorwaarden aan de bedrijfsvoering worden aangescherpt. Met deze doelstelling is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) in voorbereiding2.
Daarnaast merk ik nogmaals op dat commerciële partijen ook een positieve bijdrage kunnen leveren aan innovatie of aan de toegankelijkheid van de zorg in Nederland. Zie ook daarvoor de antwoorden op de vragen 1 en 2.
Bent u het ermee eens dat de stijging van het aantal overnames door private equity van farma- en medische technologiebedrijven aangeeft dat het momenteel te lucratief is om via deze bedrijven geld uit de zorg te trekken?
Bedrijven in de farma en medische technologiesector leveren een product tegen een vastgestelde vergoeding. Het is vooral zaak dat we erop toezien dat er geen verschraling van aanbod, ongewenste monopolyvorming of prijsverhoging plaatsvindt. Fusies en overnames kunnen ook leiden tot schaalvoordelen, die zich mogelijk vertalen in een lagere prijs.
Zou het niet beter zijn als de besluiten over eventuele fusies van zorginstellingen zouden worden gemaakt op basis van zorginhoudelijke afwegingen, in plaats van dat dit wordt bepaald door op winst gerichte investeerders?
Zorginhoudelijke afwegingen en de mogelijkheid om winst uit te keren sluiten elkaar niet uit. Ik ben van mening dat de maatschappelijke belangen van betaalbare, toegankelijke en kwalitatief goede zorg zwaarder moeten wegen dan de financiële belangen van aandeelhouders en andere betrokkenen. Maar de mogelijkheid van het uitkeren van winst kan die zorginstellingen die op grond van de WTZi wel winst mogen uitkeren daarbij wel prikkelen tot innovaties of andere overwegingen die de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg ondersteunen.
Bent u bereid om te onderzoeken hoe winsten uit de zorg kunnen worden gesloopt, waardoor de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg weer bij alle besluiten in de zorg leidend kunnen zijn?
Zoals uit mijn antwoorden op bovenstaande vragen blijkt ben ik niet voor het verruimen van het bestaande verbod op winstuitkeringen in de zorg. Wel ben ik voornemens om in het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders de mogelijkheid te creëren om zo nodig voorwaarden te kunnen stellen aan winstuitkeringen die risico’s vormen voor de kwaliteit, beschikbaarheid of toegankelijkheid van zorg.