Stijging van kapitaallasten van ziekenhuizen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u in aanvulling op uw beantwoording van eerdere vragen de kapitaallasten van zorginstellingen over de periode 2008 tot 2013 uitsplitsen naar afschrijvingen, huurkosten en financieringslasten (rente en aflossing)?1
De onderstaande tabel toont de gevraagde uitsplitsing van de kapitaallasten van zorginstellingen in de periode 2008–2013.
Afschrijvingen
2.438
2.720
3.490
3.051
3.142
3.219
Financieringslasten
891
813
855
937
985
994
Huur
1.144
1.209
1.276
1.324
1.378
1.379
4.473
4.742
5.621
5.312
5.505
5.591
Bron: CBS
Het CBS hanteert daarbij de volgende definities:
Kunt u toelichten waarom u in de beantwoording spreekt over een bevinding van Plexus en BKB dat het beleid tot doelmatiger bouw en gebruik van vastgoed leidt, terwijl zij zelf spreken van een schatting?2
In het rapport «Bouw en Diversiteit van Wonen» 3 van Plexus en BKB worden de effecten inzichtelijk gemaakt van onder meer het afschaffen van het bouwregime en de introductie van risicodragendheid van zorgaanbieders voor vastgoedinvesteringen. Volgens Plexus en BKB leidt dit beleid tot doelmatiger bouw en gebruik van vastgoed. Instellingen worden aangezet tot optimaal gebruik van vierkante meters en streven naar een efficiënter bouwvolume. Een kleinere omvang betekent, naast lagere kapitaallasten, ook lagere exploitatiekosten door minder uitgaven aan energie, onderhoud en schoonmaak.
De exacte hoogte van de uiteindelijke besparing hangt uiteraard samen met een groot aantal factoren en toekomstige ontwikkelingen, zowel op macroniveau als binnen zorginstellingen en is om die reden aangemerkt als een onderbouwde schatting.
Kunt u de Kamer het rapport van Plexus en BKB, waar u naar verwijst, doen toekomen?
Het rapport van Plexus en BKB is publiek toegankelijk en te raadplegen via de volgende link4
Op welke cijfers is het rapport van Plexus en BKB uit 2010 gebaseerd, gelet op het gegeven dat het bouwregime pas in 2008/2009 is afgeschaft?
Plexus en BKB baseren zich op kwantitatieve trendanalyses op basis van data van TNO Bouw, het CBS en de NZa. Deze trendanalyses zijn aangevuld met kwalitatieve interviews onder zorgaanbieders en andere betrokken actoren, zoals het Waarborgfonds voor de zorgsector (WFZ) en financiers.
Kunt u uw appreciatie uitspreken over het rapport van Plexus en BKB uit 2010? Hoe betrouwbaar is de schatting dat het afschaffen van het regime, een jaar ervoor, heeft geleid tot een besparing?
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de conclusies van het onderzoek: De afschaffing van het bouwregime geeft zorginstellingen de juiste prikkels bij het maken van keuzes rondom vastgoed. Zoals eerder aangegeven hangt de hoogte van de uiteindelijke besparing samen met een groot aantal factoren en ontwikkelingen, zowel op macroniveau als binnen zorginstellingen, zodat het altijd lastig zal zijn om tot een exacte berekening ervan te komen.
Vindt u het niet vreemd dat u in de beantwoording van vraag 9 enerzijds stelt dat u geen overzicht heeft van de marktrenteontwikkelingen bij zorginstellingen, maar anderzijds in een schatting uit 2010 wel de bevestiging ziet dat uw beleid heeft geleid tot een besparing?
Nee, dat vind ik niet vreemd. Volgens Plexus en BKB zet de beëindiging van het bouwregime zorginstellingen aan tot doelmatiger bouw en gebruik van vastgoed. Optimaal gebruik van vierkante meters en het streven naar een efficiënter bouwvolume resulteert in lagere kosten voor zorginstellingen. Bij de raming van de hieruit volgende besparingen is rekening gehouden met een eventuele stijging van de risico-opslag voor ziekenhuizen.
Zijn er sinds het afschaffen van het bouwregime in 2008/2009 ook nog recentere onderzoeken gedaan naar de ontwikkeling van de kapitaallasten van zorginstellingen? Zo ja, kunt u die de Kamer per ommegaande doen toekomen?
Het CBS doet jaarlijks onderzoek naar de renteontwikkelingen bij de WLZ-zorginstellingen, laatstelijk gepubliceerd als «Rente ontwikkelingen AWBZ zorginstellingen 1987–2013»5. Deze rapportage verschaft ook inzicht in de kapitaallasten van zorginstellingen in zowel cure als care. De rapportages zijn publiek toegankelijk. De meest recente rapportage kunt u raadplegen via de volgende link6
Kunt u de ontwikkeling van gemiddelde rentes die zorginstellingen betalen over de periode 2008 tot 2013 afzetten tegenover de rentes die reguliere bedrijven betalen?
Nee, een overzicht van de gemiddelde rentetarieven die «reguliere bedrijven» betalen voor hun financiering, is er niet. De hoogte van de rentetarieven bij «reguliere bedrijven» hangt samen met een groot aantal factoren en verschilt sterk per type investering, looptijd van de lening en kredietwaardigheid van de aanvrager.
Bent u het eens met de veronderstelling dat juist vanwege de borging van investeringen door het Waarborgfonds voor de Zorgsector (WfZ), de rentes die zorginstellingen betalen op de kapitaalmarkt lager zouden moeten zijn dan die van reguliere bedrijven?
Van de totale langlopende financiering in de zorg (exclusief de UMC’s) is circa 50% geborgd door het WFZ. In 2015 is de werking van het WFZ geëvalueerd.7 Uit deze evaluatie bleek dat de borging van financiering door het WFZ inderdaad leidt tot lagere rentelasten voor zorginstellingen ten opzichte van niet geborgde leningen in de zorg. Het voordeel van borging werd daarbij geschat op 1 à 2 procent, afhankelijk van de inschatting van de kredietrisico’s.
Vergelijking met het bedrijfsleven is niet mogelijk wegens het ontbreken van inzicht in de gemiddelde rentetarieven die «reguliere bedrijven» betalen voor hun financiering.
Zijn de rentes die zorginstellingen betalen voor hun vastgoedactiviteiten inderdaad lager dan die van reguliere bedrijven? Zo ja, wat bedragen die dan? Zo nee, hoe verklaart u het dan dat, ondanks dat er door het WfZ minder risico is, er toch sprake is van een hogere rente?
Zie antwoord vraag 9.
Het besluit om het alcoholslot op te heffen |
|
Barbara Visser (VVD), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de conclusie dat elk jaar gemiddeld honderd mensen om het leven komen als gevolg van alcoholgebruik in het verkeer en dat twee derde van de alcoholongevallen wordt veroorzaakt door zware alcoholovertreders? Indien u die conclusie niet deelt: waarom niet?
Ja, wij delen uw conclusie met dien verstande dat het een schatting betreft. Het kabinet is dan ook vastbesloten om het onder invloed van alcohol deelnemen aan het verkeer tegen te gaan. Hiertoe is onder andere het nodige instrumentarium ter beschikking gesteld aan het CBR en het OM, namelijk de bestuurlijke maatregelen Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA), de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (LEMA) en het onderzoek naar de rijgeschiktheid. Bij strafrechtelijke vervolging kan er een geldboete, een ontzegging van de rijbevoegdheid en zelfs gevangenisstraf worden opgelegd. Daarnaast wordt op basis van de recidiveregeling voor ernstige verkeersdelicten na twee onherroepelijke veroordelingen het rijbewijs van rechtswege ongeldig.
Deelt u de conclusie dat bij verschillende buitenlandse evaluatieonderzoeken is gebleken dat bestuurders met een alcoholslot gemiddeld 75% minder recidiveren dan bestuurders met een ontzegging? Indien u die conclusie niet deelt: waarom niet?
Uit buitenlands onderzoek uit 2001 en 2004 blijkt dat gebruikers van een alcoholslot 65–90% minder recidiveren dan bestuurders met een ontzegging van de rijbevoegdheid of ongeldigverklaring van het rijbewijs (zie SWOV-factsheet Alcoholslot, maart 2016)1
Deelt u de conclusie dat vooral de hoge kosten het programma funest zijn geworden? Indien u die conclusie niet deelt: waarom niet?
Nee, deze conclusie delen wij niet. Bij brief van 1 april 20152 hebben wij, uw Kamer geïnformeerd over de uitspraak van 3 maart 2015 van de Hoge Raad en de uitspraak van 4 maart 2015 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling). De uitspraak van de Afdeling betekende dat het CBR per direct geen alcoholslotprogramma’s (hierna: ASP) meer kan opleggen. De Afdeling heeft het artikel, dat de oplegging van het ASP regelt, onverbindend verklaard vanwege het ontbreken van een bevoegdheid voor het CBR om een individuele belangenafweging te maken bij de oplegging van het ASP. Hierdoor kan deelname aan dit programma onevenredige consequenties voor betrokkene met zich meebrengen. Bijvoorbeeld het verlies van een baan omdat de werkgever van betrokkene niet kan of wil meewerken aan het inbouwen van een alcoholslot.
Zoals in de Kamerbrief van 18 februari3 jl. is aangegeven heeft de geschatte daling in het aantal ASP’s dat zal worden opgelegd, het daarmee gepaard gaande verminderde effect van het opleggen van een ASP op de verkeersveiligheid, de beperkte toegevoegde waarde in het bestaande sanctiearsenaal van het strafrecht en de extra kosten voor de veroordeelde of de overheid geleid tot de beslissing het ASP af te schaffen. Daarbij is aangegeven dat het kabinet nauwlettend zal volgen of zich (technologische) ontwikkelingen voordoen die een heroverweging mogelijk maken.
Hoe komt het dat in landen als Canada, Australië en de VS de kosten een stuk lager liggen en zijn lagere kosten ook in Nederland mogelijk?
In deze landen wordt geen intensieve begeleiding en monitoring gedaan, maar wordt volstaan met alleen de inbouw van een alcoholslot. Uit onderzoek blijkt dat koppeling van het alcoholslot aan een begeleidingsprogramma en gebruik van een systeem van periodieke uitlezing en monitoring van die uitleesgegevens een positief effect heeft op het terugdringen van recidive. Daarom is er in Nederland voor gekozen om aan het alcoholslot ook een begeleidingsprogramma en monitoring te koppelen. De kosten voor het programma zijn als gevolg hiervan wel hoger. De kosten kunnen lager uitvallen als gekozen wordt voor het alleen inbouwen van een alcoholslot.
Kunt u een verklaring geven voor de groei van de kosten, die volledig voor rekening van de overtreder komen en die met € 5.000 volgens de Raad van State veel hoger zijn dan de € 1.300,00 tot € 2.000,00 die bij de introductie werden verwacht?
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel voor de introductie van het ASP is de verwachting opgenomen dat de kosten per jaar zouden kunnen variëren tussen in totaal € 1.300,- en € 2.000,-. Een exacte bepaling van de kosten was destijds overigens nog niet mogelijk, omdat de kosten afhankelijk waren van de verdere uitwerking van het ASP.
Is onderzocht op welke manier het alcoholslotprogramma (ASP) zou kunnen worden aangepast (lichte vorm), zodat in het bestuursrecht tegemoetgekomen wordt aan de uitspraken van de Hoge Raad en de Raad van State? Welke wet- en regelgeving dient hiervoor te worden aangepast en waarom is hier niet voor gekozen?
Als gevolg van de uitspraak van de Afdeling moet de regelgeving worden aangepast om bij de oplegging van het ASP een individuele belangenafweging te kunnen maken. Dit betekent dat het CBR of een andere instantie per geval moet beoordelen of oplegging van het ASP niet onevenredig uitpakt; een dergelijke afweging is niet objectief vorm te geven. Het CBR zal door deze nieuwe werkwijze ook extra kosten moeten maken die weer moeten worden doorbelast aan de deelnemers, terwijl de kosten al als te hoog worden beschouwd. Het ligt verder in de verwachting dat als gevolg van een individuele afweging door het CBR het aantal opgelegde ASP’s lager zal uitvallen dan bij het huidige ASP het geval was, wat bijdraagt aan hogere kosten per deelnemer.
Om tegemoet te komen aan de uitspraak van de Hoge Raad mag het ASP niet meer als bestraffend («criminal charge») aan te merken zijn. Dit omdat indien er voor hetzelfde strafbare feit, rijden onder invloed, ook een strafzaak volgt er sprake kan zijn van dubbele bestraffing. Het is echter vooraf niet te bepalen welke aanpassingen nodig zijn om het ASP niet meer als bestraffend aan te merken en dit zal per geval verschillen. Bij bijvoorbeeld een kortere duur van het ASP in het bestuursrecht valt niet uit te sluiten dat betrokkene alsnog zijn baan kan verliezen (of geen baan kan vinden), omdat de werkgever niet wil of kan meewerken aan het inbouwen van een alcoholslot. Het is ook niet vooraf in te schatten welke kosten redelijk zijn. De vraag daarbij is tevens of een lichter ASP nog wel voldoende effect heeft op de verkeersveiligheid.
Is bijvoorbeeld onderzocht of het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) of andere instantie de mogelijkheid dient te krijgen om te komen tot een toetsing van de individuele situatie in het geval van zware alcoholovertreders? Als dit niet is onderzocht, bent u dan bereid om dit alsnog te doen en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een nadere onderbouwing geven van uw stelling dat rechters niet snel zullen overgaan tot het opleggen van het ASP als dit wordt overgeheveld naar het strafrecht?
Er zijn verschillende redenen waarom rechters het ASP vermoedelijk minder snel zullen opleggen dan in het bestuursrecht het geval was. De rechter houdt, anders dan het CBR bij het ASP in het bestuursrecht, rekening met de persoonlijke omstandigheden van de bestuurder. Het kan hierbij gaan om het zijn van beroepschauffeur, maar ook om de financiële situatie van de betrokkene. Daarnaast hebben rechters een breder instrumentarium van sancties die kunnen worden opgelegd tot hun beschikking, namelijk een ontzegging van de rijbevoegdheid, een geldboete, een taakstraf of zelfs een gevangenisstraf. Het niet in het strafrecht invoeren van het ASP betekent dus niet dat er geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Een ASP werd door het CBR opgelegd aan ervaren bestuurders bij een alcoholpromillage tussen 1,3 en 1,8. Rechters maken bij de oplegging van een straf gebruik van oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS adviseert aan de hand van zijn oriëntatiepunten om voor deze groep dronken rijders naast de ontzegging van de rijbevoegdheid een geldboete van € 650,– tot € 850,– op te leggen. De kosten van het ASP zullen, afhankelijk van de keuze voor alleen een alcoholslot of ook monitoring en een begeleidingsprogramma, (veel) hoger zijn dan de geldboetes die nu door de rechter worden opgelegd, zodat het ASP naar verwachting slechts bij wijze van uitzondering zal worden opgelegd. De kosten van het ASP zouden in theorie kunnen worden verlaagd door het te beperken tot de inbouw van een alcoholslot en daaraan geen intensieve begeleiding en monitoring te koppelen. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven hebben koppeling aan het alcoholslot van een begeleidingsprogramma en gebruik van een systeem van periodieke uitlezing en monitoring van de uitleesgegevens een positief effect op het terugdringen van recidive. Wat het loslaten van deze koppeling voor effect heeft op het terugdringen van recidive is niet te zeggen.
Kunt u nogmaals een toelichting geven op de wijze waarop de impactanalyse is uitgevoerd? Is aan het Openbaar Ministerie (OM) en de rechterlijke macht de vraag voorgelegd onder welke condities zij zullen overgaan tot het verzoeken om dan wel opleggen van het ASP? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren? Zo nee, waarom niet en bent u dan bereid om alsnog in gesprek te gaan met het OM en de rechterlijke macht om te bezien in hoeverre zij bereid zijn het ASP op te leggen en de Kamer hierover te informeren?
Bij de impactanalyse is uitgegaan van de doelgroep voor het ASP zoals deze in de wetgeving was vermeld en van een ASP dat één jaar duurt. De impactanalyse heeft als doel om de gevolgen van de overheveling van het ASP naar het strafrecht voor de werklast van de organisaties in de strafrechtsketen inzichtelijk te maken. Onder meer het OM en de rechtspraak zijn bij de impactanalyse betrokken geweest en hebben voor de impactanalyse input geleverd. Het bespreken van de condities waaronder het OM en de rechtspraak zouden kunnen overgaan tot het opleggen van het ASP behoorde niet tot het doel van de impactanalyse. Indien er voor was gekozen om het ASP als straf op te nemen in het strafrecht was ik, de Minister van Veiligheid en Justitie, bij het opstellen van het wetsvoorstel met het OM en de rechtspraak in gesprek gegaan over de condities rondom het ASP.
Deelt u – hoewel u concludeert dat het ASP in de toekomst alleen juridisch houdbaar kan zijn wanneer de strafrechter besluit over de oplegging ervan en waarbij u aangeeft dat alleen dan een integrale afweging kan worden gemaakt tussen alle beschikbare sancties en maatregelen op basis van de aard van het misdrijf, de persoon van de verdachte en eventuele specifieke omstandigheden – de stelling dat als de kosten van het ASP aanmerkelijk lager zouden zijn en/of als de straffen/boetes aanmerkelijk hoger zouden zijn, een bestuursrechtelijke aanpak, vergelijkbaar met de Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (EMA) en de Lichte Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (LEMA), ook houdbaar is? Deelt u die visie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wordt hier dan niet voor gekozen?
Het ASP in het bestuursrecht was gericht op bestuurders waarbij op basis van hun gedrag, namelijk rijden onder invloed, grote twijfel was ontstaan over de geschiktheid om een motorrijtuig te besturen. Zij kregen via deelname aan het ASP de gelegenheid alsnog onder toezicht aan het verkeer deel te nemen. Dan ligt het voor de hand dat de kosten hiervan ook door hen worden betaald in plaats van door de belastingbetaler, net zoals bij de andere alcoholmaatregelen de overtreders de kosten van de maatregel betalen, zoals de EMA en het geschiktheidsonderzoek alcohol. Wij zijn er geen voorstander van om van het uitgangspunt dat de overtreder betaalt af te stappen. Over het alternatief om de kosten van het ASP door de overheid te laten betalen hebben wij aan uw Kamer in de brief van 18 februari 2016 laten weten dat in dat geval jaarlijks ongeveer 1.100 ASP’s zullen worden opgelegd in plaats van 3000 in de oude situatie. Dit leidt tot een flink kleinere impact op de verkeersveiligheid dan was voorzien bij de introductie van het ASP. Alles afwegende komen wij tot de conclusie dat het onderbrengen van het ASP in het strafrecht te weinig meerwaarde biedt naast het bestaande instrumentarium om rijden onder invloed aan te pakken en dat het derhalve niet opportuun is om het ASP in stand te houden.
Klopt de stelling dat EMA en LEMA ook gedragsmaatregelen zijn die naast het strafrecht kunnen worden ingezet? Zo ja, hoe beoordeelt u dan de inzet van deze instrumenten in het licht van de uitspraken van de Hoge raad en de Raad van State?
De EMA en LEMA zijn gedragsmaatregelen die naast het strafrecht kunnen worden ingezet. Uit jurisprudentie (tot op het niveau van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens) blijkt dat educatieve maatregelen vanwege hun doel geen punitief karakter hebben. Het feit dat de kosten voor deze maatregelen voor rekening van betrokkene komen en dat betrokkene de maatregel ook als straf kan ervaren, doet daar niet aan af.
Waarom heeft u ervoor gekozen om bij het opheffen van het ASP het strafvorderingsbeleid aan te passen in die zin dat een rijontzegging van vier tot zeven kan maanden worden opgelegd? Hoe vindt u deze vier tot zeven maanden rijontzegging in verhouding staan tot de rijontzegging van vijf jaar wanneer een alcoholrijder het ASP niet accepteerde?
Na de invoering van het ASP werd het OM er mee geconfronteerd dat rechters aan verdachten, aan wie door het CBR al een ASP was opgelegd, geen of een kortere rijontzegging dan gevorderd oplegden dan wel een voorwaardelijke rijontzegging oplegden. Het OM heeft daarom zijn strafvorderingsbeleid voor wat betreft de duur van de te vorderen onvoorwaardelijke rijontzegging aangepast. Deze aanpassing heeft het OM ongedaan gemaakt nadat het ASP niet meer door het CBR kon worden opgelegd. In het geval een bestuurder waaraan het ASP was opgelegd niet meewerkte aan het opgelegde ASP, verklaarde het CBR zijn rijbewijs automatisch ongeldig zonder daarbij te kijken naar zijn persoonlijke omstandigheden. Een bestuurder kon in dat geval binnen vijf jaar na de ongeldigverklaring alleen een nieuw rijbewijs aanvragen op voorwaarde dat de bestuurder alsnog deelnam aan het ASP. Hiervoor was gekozen om bestuurders zoveel mogelijk mee te laten werken aan het opgelegde ASP. In het strafrecht kan een ontzegging van de rijbevoegdheid voor maximaal vijf jaar worden opgelegd en bij recidive voor maximaal tien jaar. Bij het vorderen en het opleggen daarvan houden OM en de rechtspraak rekening met de ernst van het feit en met persoonlijke omstandigheden.
Is in aanloop naar uw besluiten over de aanpassing van het strafvorderingsbeleid onderzocht of men kan kiezen voor de oplegging van het ASP of voor een vijfjaarlijkse rijontzegging? Als deze optie niet met de rechterlijke macht en het OM is besproken, staat u hiervoor dan open en wilt u die bespreken met het OM en de rechterlijke macht ten behoeve van het behoud van het ASP?
Indien het ASP als straf zou zijn opgenomen in het strafrecht zou ook de mogelijkheid zijn blijven bestaan om daarnaast ook de bestaande straffen zoals een rijontzegging of een geldboete op te leggen. Het OM en de rechter hadden dan per geval kunnen besluiten welke straf(fen) te vorderen en op te leggen. Zoals hiervoor aan de orde kwam, zal de rechter bij zijn beslissing over de sanctieoplegging alle omstandigheden meewegen, waaronder de ernst van het feit, de persoon van de verdachte, de gevolgen voor de verdachte, de mogelijkheid en bereidheid van de verdachte om zich aan de voorwaarden te houden etc.
Deelt u de conclusie dat het ASP ooit is ingesteld als gedragsmaatregel, mede ter bescherming van andere weggebruikers en ter verbetering van de verkeersveiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke andere maatregelen heeft u onderzocht die bij het wegvallen van het ASP als verkeersveiligheidsmaatregel zouden kunnen worden ingezet en waarom heeft u er niet voor gekozen om deze alsnog in te zetten?
Ja, bij de vormgeving van het ASP is dit, binnen het geheel van bestuursrechtelijke maatregelen die het CBR kan opleggen, expliciet gepositioneerd als gedragsmaatregel die naast het strafrecht zou kunnen worden opgelegd, omdat de maatregel een ander doel heeft dan straf. De uitspraak van de Afdeling van 4 maart 2015 heeft ertoe geleid dat in die gevallen waarin voorheen het ASP werd opgelegd nu een EMA of, ingeval van recidive, een geschiktheidsonderzoek wordt opgelegd. Onderzocht wordt of de grens voor het opleggen van een geschiktheidsonderzoek aan een eerste overtreder (nu 1,8 ‰ bij ervaren bestuurders en 1,3‰ bij beginnende bestuurders) naar beneden moet worden bijgesteld.
Is onderzocht op welke manier het ASP zodanig zou kunnen worden aangepast, dat het in het strafrecht vaker wordt opgelegd? Welke wet- en regelgeving dient hiervoor te worden aangepast en waarom is hier niet voor gekozen?
Ongeacht de manier waarop het ASP wordt vormgegeven, zal de rechter in alle zaken rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Wij verwijzen naar het antwoord op vraag 8 en 17.
Kunt u aangeven wat de te verwachten effecten op recidive, aantal ongevallen en aantal verkeersdoden zijn van de andere mogelijkheden van strenger straffen waarop u wijst, te weten een strafpuntensysteem en progressieve verkeersboetes?
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) is gevraagd hiernaar onderzoek te doen. De uitkomsten van de WODC-onderzoeken worden na de zomer van 2016 verwacht. Aan de hand van de uitkomsten van deze onderzoeken zal ik, de Minister van Veiligheid en Justitie, beoordelen of het mogelijk is om een progressief boetesysteem in te voeren onder de randvoorwaarden die worden genoemd in de op 18 februari van dit jaar aan uw Kamer toegezonden brief over verkeershandhaving (TK, 2015–2016, 29 398, nr. 495).
Kunt u een technische onderbouwing geven voor de stelling dat er, wanneer de kosten van het ASP in het strafrecht zouden worden doorberekend aan de veroordeelde, vermoedelijk jaarlijks maar tussen de dertig en honderd ASP’s zouden worden opgelegd? Komt dit door de hoogte van de huidige kosten van het ASP? Zo ja, op welke wijze zouden deze kosten dan kunnen worden verminderd?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u in het verlengde van vraag 9 ook de onderbouwing geven van de berekeningen waaruit blijkt dat naar verwachting 1.100 ASP’s worden opgelegd als het Rijk de kosten voor zijn rekening neemt? Wat is dan de doorslaggevende factor om het ASP alsnog op te leggen?
Uit de impactanalyse blijkt dat een rechter eerder geneigd zal zijn om een ASP op te leggen indien de kosten voor rekening van het Rijk zijn, maar de rechter zal ook dan rekening houden met de (andere) persoonlijke omstandigheden. Daarbij speelt een rol dat het opleggen van een ASP niet bij iedereen mogelijk is (bijvoorbeeld aan personen die geen auto bezitten of beroepschauffeurs waarbij de werkgever niet kan of wil meewerken).
Hoe hoog moeten de straffen zijn wil de rechter in circa 50% van de gevallen een ASP opleggen?
In het geval het ASP naar het strafrecht zou worden overgeheveld, zou dit als straf worden toegevoegd aan de straffen die de strafrechter nu reeds bij rijden onder invloed kan opleggen. Een rechter zou alsdan een geldboete, een (on)voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid (OBM), een ASP, een taakstraf of een combinatie van deze straffen kunnen opleggen. Het ASP werd in het bestuursrecht opgelegd bij een alcoholpromillage tussen 1,3 ‰ en 1,8 ‰. Het LOVS adviseert in die gevallen straffen van € 650,– tot € 850,– met vanaf een promillage van 1,5 ‰ een onvoorwaardelijke OBM van 6 respectievelijk 7 maanden. Het is op voorhand niet te zeggen hoe hoog de straffen moeten zijn wil de rechter in circa 50% van de gevallen een ASP opleggen. Het is immers aan de rechter om de hoogte van een op te leggen straf te bepalen. Bovendien staan straffen in verhouding tot elkaar en zou bij het verhogen van de straffen op rijden onder invloed het volledige stelsel opnieuw moeten worden beoordeeld.
Kunt u aangeven wat de onderbouwing is van de kostenberekening van ASP-oplegging (tussen de € 2,4 – 7,2 miljoen)? Deelt u de conclusie van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) dat de schade in het wegverkeer door alcoholgebruik jaarlijks 13 miljard is? Kunt u aangeven hoe u de relatie met de kosten (tussen de € 2,4 – 7,2 miljoen) ziet? Wilt u het evaluatieonderzoek dat momenteel wordt gedaan, afronden en met de Kamer delen?
De kostenberekening van ASP-oplegging is afhankelijk van de manier waarop het ASP wordt vormgegeven. In de impactanalyse is uitgegaan van een eenjarig ASP. De leasekosten van het alcoholslot bedragen in dat geval ongeveer € 2.000,– en de uitvoeringskosten worden geschat tussen de € 1.000,– en € 2.000,–. Zekerheidshalve is gerekend met een bedrag van € 4.000,– per ASP. Indien de kosten worden gedragen door de overheid zullen jaarlijks naar schatting ongeveer 1.100 ASP’s worden opgelegd (bandbreedte 600 tot 1.800). De hieraan verbonden kosten bedragen tussen de € 2,4 miljoen (600 ASP’s) en € 7,2 miljoen (1.800 ASP’s).
De SWOV schat de totale kosten van alle verkeersongevallen op € 12,5 miljard in 2009 (zie SWOV-factsheet kosten van verkeersongevallen maart 2014). Dit betreft niet alleen alcoholgerelateerde verkeersongevallen.
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voert een uitgebreid recidiveonderzoek uit, waarin alle maatregelen (ASP, LEMA, EMA, onderzoek naar rijvaardigheid dan wel geschiktheid en de EMG) worden meegenomen. In 2022 wordt het eindrapport hiervan opgeleverd. In de komende jaren worden tussentijdse rapportages uitgebracht. De eindresultaten worden met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de visie van deskundigen dat bij een volledige invoering van het ASP acht à tien verkeersdoden per jaar voorkomen kunnen worden en dat de jaarlijkse baten van het ASP dan zouden kunnen uitkomen op € 110 miljoen, terwijl de kosten nog geen € 10 miljoen bedragen? Wat is uw visie op de stelling dat bij een optimale afstemming van andere strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen op het ASP in de wat verdere toekomst zelfs een besparing van 30 à 35 verkeersdoden per jaar realiseerbaar lijkt te zijn?
Als teruggevallen wordt op het enkel handhaven van opgelegde rijontzeggingen, wordt hiervoor dan ook de benodigde capaciteit vrijgemaakt? Wat is de huidige capaciteit, wat is de benodigde capaciteit en hoe wordt omgegaan met de frictie daartussen?
Om een impuls te geven aan de verkeershandhaving is er op initiatief van het OM in de afgelopen maanden per regio een handhavingsplan voor de Teams Verkeer van de politie opgesteld. Het OM en de politie hebben daarnaast een Leidraad Handhavingsplan Verkeer 2016–2018 uitgewerkt voor de verkeershandhavingsplannen van de Teams Verkeer. In de Leidraad staat onder meer als richtlijn dat bij iedere staandehouding het rijbewijs wordt gecontroleerd. Agenten kunnen hierbij gebruik maken van MEOS (Mobiel Effectiever Op Straat) op hun smartphone, waarmee zij gemakkelijker en sneller dan voorheen kunnen nagaan of de bestuurder een geldig rijbewijs heeft en/of er sprake is van een ontzegging van de rijbevoegdheid.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat het plenaire debat inzake het alcoholslot wordt gehouden?
Ja.
Het besluit van de gemeente Zutphen om geld voor het referendum aan andere dingen uit te geven |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wist u dat de gemeente Zutphen in november 2015 heeft besloten niet het volledige bedrag voor het organiseren van het referendum te besteden aan dat referendum? Waar wordt dit geld dan wel aan besteed?1
Het klopt dat het kabinet in januari 2016 het budget voor gemeenten heeft verhoogd van € 20 miljoen naar € 30 miljoen. Met de VNG is er overeenstemming over bereikt dat gemeenten het referendum voor dat bedrag organiseren. De precieze besteding van dit bedrag is aan gemeenten. Genoemde rijksbijdrage is toegevoegd aan de algemene uitkering. Gemeenten kunnen – binnen de vigerende wet- en regelgeving – de algemene uitkering naar eigen goeddunken besteden.
Handelt de gemeente Zutphen in strijd met de regels? Zo ja, hoe gaat u deze gemeente tot de orde roepen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u in dit verband van de opvatting van de gemeente Zutphen dat er minder stembureaus moeten komen, omdat de gemeente niet genoeg geld zou hebben?
Navraag bij de gemeente Zutphen wees uit dat de gemeente niet voor minder stembureaus (25 bij de gecombineerde provinciale staten- en waterschapsverkiezingen in 2015 tegen 19 bij het aanstaande referendum) heeft gekozen omdat zij niet genoeg geld zou hebben. Het college van burgemeester en wethouders heeft mij overigens laten weten dat er bij de afweging om het aantal stemlokalen te verminderen, bewust voor is gekozen alleen stembureaus die dicht bij elkaar liggen samen te voegen. Hierdoor is een eventuele extra afstand naar het dichtstbijzijnde stemlokaal zeer beperkt gebleven.
Is het waar dat u in januari 2016 het budget voor gemeenten voor het referendum hebt verhoogd van € 20 mln. naar € 30 mln., en dus ook de gemeente Zutphen, na het besluit van november 2015, veel meer geld heeft gekregen? Waar gaat de gemeente dit geld aan besteden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer snel een overzicht te sturen van alle gemeenten die geld voor het referendum niet aan het referendum uitgeven, om welke bedragen dit gaat en waar dit geld dan wel aan wordt uitgegeven?
Gemeenten hoeven over de besteding van de middelen uit het gemeentefonds geen verantwoording af te leggen aan het Rijk. Ik beschik dus niet over een dergelijk overzicht.
Het bericht dat de gemeente Oude IJsselstreek alfahulpen wil inzetten voor huishoudelijke verzorging |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de gemeente Oude IJsselstreek alfahulpen wil inzetten voor de huishoudelijke verzorging, terwijl u eerder heeft aangegeven de constructie met alfahulpen te willen verbieden?1
De Regeling dienstverlening aan huis is niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet in dat licht aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast.2 Als uitkomst van het overleg met de bonden FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning, heb ik namens het kabinet aangekondigd met een wetsvoorstel te komen dat de inzet van alfahulpen in de algemene voorziening verbiedt met ingang van 1 januari 2017.3 Het aangekondigde wetsvoorstel wordt op korte termijn geconsulteerd bij de betrokken partijen, zoals de VNG. Ik vind het beleid van de gemeente dan ook onwenselijk. De gemeente is door mij ontraden het beleid voort te zetten.
Vindt u het wenselijk dat gemeenten alfahulpen inzetten, terwijl u aangegeven heeft dit eigenlijk niet te willen? Heeft u dit met alle gemeenten gecommuniceerd? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik vind het niet wenselijk als gemeenten beleid ontwikkelen dat gericht is op uitbreiding van het aantal alfahulpen of het ontwikkelen van nieuwe initiatieven waarbij gebruik wordt gemaakt van de Regeling dienstverlening aan huis op basis van publieke financiering.
De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft de gemeenten geïnformeerd over de uitkomsten van het overleg met de bonden FNV en CNV en mij over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning. Gemeenten zijn op de hoogte van de aangekondigde wetswijziging die de inzet van alfahulpconstructies bij algemene voorzieningen verbiedt per 1 januari 2017.
Deelt u de mening dat de keuzevrijheid van mensen wordt ingeperkt, aangezien de gemeente Oude IJsselstreek een voorkeur heeft voor alfahulpen omdat deze zo goedkoop zijn?
Met de gemeente Oude IJsselstreek heeft overleg plaatsgevonden, waarin de gemeente haar beleid heeft toegelicht. De gemeente heeft mij laten weten dat zij, ook in het nieuwe beleid, haar inwoners de mogelijkheid biedt om te kiezen voor ondersteuning in natura, de hulp waarbij een thuishulp in dienst is van een aanbieder.
Hoe oordeelt u over het beleid van de gemeente Oude IJsselstreek die haar inwoners huishoudelijke verzorging geeft van 1,5 uur per week met een uitzondering naar 2,5 uur? Vindt u dit getuigen van maatwerk conform de uitgangspunten van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
De regering verwacht van gemeenten dat zij zich een goed beeld vormen van de ondersteuningsbehoeften van mensen die daarvoor in aanmerking komen. Dit dient te geschieden door een zorgvuldig individueel onderzoek.4 De Wmo 2015 beschrijft de onderdelen van dit uit te voeren individuele onderzoek uitgebreid.
De Wmo 2015 biedt ruimte aan gemeenten om voorzieningenaanbod in te richten dat bestaat uit algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De gemeente Oude IJsselstreek maakt gebruik van een algemene voorziening die bestaat uit een basispakket huishoudelijke verzorging van gemiddeld anderhalf uur en een aanvullend pakket voor bijzondere doelgroepen van gemiddeld één uur per week. Cliënten met een eenvoudige vraag om ondersteuning kunnen zich direct melden bij de aanbieder of het bemiddelingsbureau voor alfahulpen om aanspraak te maken op dit basispakket.
De gemeente Oude IJsselstreek heeft aangegeven dat iedere cliënt het recht heeft op een zorgvuldig onderzoek naar zijn individuele ondersteuningsbehoefte door de gemeente. Wanneer uit het onderzoek naar ondersteuningsbehoefte, of uit het contact met de aanbieder van thuiszorg of het bemiddelingsbureau voor alfahulpen, blijkt dat de ondersteuningsvraag eenvoudige hulp overstijgt, dan wordt individueel maatwerk geboden aan de cliënt.
Bent u bereid de gemeente Oude IJsselstreek te wijzen op de plicht dat zij haar inwoners die aangewezen zijn op huishoudelijke verzorging een eerlijke keuze moet bieden met goede informatieverstrekking en dat zij hen niet mag dwingen te kiezen voor een alfahulp?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) te onderzoeken welke gemeenten met alfahulpconstructies werken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer de uitkomsten van dit onderzoek tegemoetzien?
Het aantal gemeenten dat thuisondersteuning verleent met behulp van alfahulpen wordt landelijk niet geregistreerd. Om die reden kunnen op dit moment geen landelijke gegevens over aantallen gemeenten, alfahulpen en cliënten door mij worden verstrekt. Wel kan ik u wijzen op de verkennende studie van de Inspectie SZW naar de arbeidsmarkteffecten van veranderingen in het gemeentelijk beleid ten aanzien van huishoudelijke hulp van april 2015.5 De Inspectie SZW merkt op dat zij in gemeenten die huishoudelijke hulp onderbrengen in een algemene voorziening het risico ziet van verschuiving richting alfahulpen. Mede in het licht van het aangekondigde wetsvoorstel zie ik geen meerwaarde in een aanvullend onderzoek.
Bent u bereid om het verbod op alfahulpen per direct naar de Kamer te sturen en totdat dit beleid wettelijk vastligt gemeenten te verzoeken te stoppen met alfhahulpconstructies?
Ik zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
De waterschapsbelasting 2016 |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat investeren in het houden van droge voeten en het veilig leven met water, waarbij nieuwe waterrampen voorkomen worden, een zaak van nationaal belang is?
Ja.
Deelt u de mening dat iedere burger in Nederland een evenredige en eerlijke bijdrage hiervoor moet betalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er nu sprake van een evenredige en eerlijke verdeling? Kunt u een gemotiveerd antwoord geven, mede met het oog op de huidige financiering van waterveiligheid en de forse tariefverschillen tussen de verschillende waterschappen?
Ja, iedere burger dient bij te dragen aan deze investeringen. Via de huidige wijze van bekostiging van waterveiligheid is naar mijn mening sprake van een evenredige en eerlijke verdeling. De gemengde bekostiging, die deels via de waterschapsbelastingen en grotendeels via de Rijksbelastingen loopt, zorgt hiervoor. In het rapport «Water Governance in the Netherlands: Fit for the Future?1 bevestigt de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) dat het waterbeheer in ons land momenteel een stabiele financiering kent. De tariefsverschillen tussen de waterschappen zijn inherent aan een bekostigingsstelsel waarin lokale omstandigheden een rol spelen.
Deelt u de mening dat het eerlijker is om waterveiligheid voor 100% nationaal te financieren? Kunt u hierop een gemotiveerd antwoord geven?
Nee, die mening deel ik niet. De huidige gemengde bekostiging zoals genoemd in antwoord 2, doet recht aan de gezamenlijke verantwoordelijkheden die waterschappen en Rijk ten aanzien van de waterveiligheid en zorg voor droge voeten hebben.
De verantwoordelijkheid voor waterveiligheid ligt in ons land voor een deel bij de waterschappen. Zij hebben ruim 90% van het aantal kilometers primaire waterkeringen in beheer. Indien deze waterkeringen niet aan de veiligheidsnormen voldoen, worden de benodigde versterkingswerken onderdeel van het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Dit programma wordt voor 50% door de waterschappen zelf gefinancierd. Omdat de betreffende waterkeringen meer dan alleen het gebied van het waterschap zelf beschermen (het zogenoemde «bovenwaterschappelijke belang»), betaalt het Rijk de andere 50% hiervan. Overige investeringen aan de primaire waterkeringen, alsmede het volledige beheer en onderhoud daarvan komen voor rekening van het waterschap.
Het Rijk is in het kader van de waterveiligheid verantwoordelijk, ook in financiële zin, voor de handhaving van de kustlijn (in welk kader o.a. zandsuppleties plaatsvinden), voor de primaire waterkeringen die niet in beheer van de waterschappen zijn, voor grote kunstwerken (zoals de Afsluitdijk, Oosterscheldekering en Maeslantkering), en voor het waterkwantiteitsbeheer in het zogenoemde hoofdwatersysteem, met name het IJsselmeer en de grote rivieren (als onderdeel waarvan het programma «Ruimte voor de Rivier» loopt).
De benodigde financiën voor de waterschappen worden via de watersysteemheffing verkregen en die voor het Rijk via het brede scala aan Rijksbelastingen. Beide belastingstelsels zijn zodanig vormgegeven dat burgers en bedrijven daaraan eerlijke bijdragen leveren.
Wat is uw mening over de huidige werkwijze met vervuilingseenheden waarbij een huishouden van één persoon een aanslag ontvangt voor één vervuilingseenheid en een huishouden van twee (of meer) personen een aanslag ontvangt voor drie vervuilingseenheden, terwijl een vervuilingseenheid gebaseerd is op een gemiddelde vervuiling per persoon?
Huishoudens betalen een zuiveringsheffing waarin de kosten worden omgeslagen die te maken hebben met de afvalwaterzuivering door het waterschap. Voor de berekening van de hoogte van de zuiveringsheffing is in de Waterschapswet gekozen voor een andere systematiek dan bij bedrijven. Elk waterschap kan hier kiezen uit twee mogelijkheden: afrekenen op basis van een aantal vervuilingseenheden per huishouden of op basis van het waterverbruik.
Met betrekking tot het afrekenen op basis van een aantal vervuilingseenheden per huishouden voor de vervuilingswaarde van een woning is in de Waterschapswet omwille van uniformiteit en transparantie bepaald dat de vervuilingswaarde van een woonruimte overeenkomt met drie vervuilingseenheden. Deze waarde sluit aan bij de gemiddelde woningbezetting van meerpersoonshuishoudens van 2,95 personen.
Alleen voor eenpersoonshuishoudens is een uitzondering gemaakt, omdat hun daadwerkelijke lozing te zeer afwijkt van het gemiddelde meerpersoonshuishouden. De eenpersoonshuishoudens betalen daarom voor één vervuilingseenheid. Voorts geldt hierbij dat, naast redenen van uniformiteit en transparantie, het meer kostenverhogend zou werken als een verdere differentiatie zou worden gemaakt (dus naar twee, drie, vier en vijf- etc. persoonshuishoudens).
Wat is uw mening over het feit dat het verschil tussen het laagste en hoogste tarief in 2016 is opgelopen tot € 47,86 per vervuilingseenheid?1
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf, zijn tariefsverschillen tussen de waterschappen inherent aan het feit dat waterschapsbelastingen lokale belastingen zijn. Tariefsverschillen in de zuiveringsheffing vloeien voort uit met name de fysieke gesteldheid, aard en inrichting van het gebied, specifieke eisen die regionaal aan het waterbeheer en daarmee aan het gezuiverde afvalwater worden gesteld en keuzes die besturen maken, o.a. over het ambitieniveau. Wat betreft de omvang van het verschil wil ik benadrukken dat het niet aan mij, maar aan de democratisch gekozen besturen van de waterschappen is om de tarieven vast te stellen, daarbij te bepalen wat voor de taakuitoefening nodig en qua hoogte en ontwikkeling van de lastendruk maatschappelijk aanvaardbaar is.
Wat vindt u van het feit dat de belastingdruk in 2016 voor een meerpersoonshuishouden met een eigen woning van € 200.000 en drie vervuilingseenheden in het ene waterschap daalt met 1,1% en in het andere waterschap stijgt met 3,2%?2
Met verwijzing naar het antwoord op vraag 5 geldt dat voor een verschillende ontwikkeling van de lastendruk in de afzonderlijke waterschappen, dit voortvloeit uit het feit dat de waterschapsbelastingen lokale belastingen zijn waarvoor de waterschapsbesturen verantwoordelijk zijn.
Wat is uw mening over het feit dat de belastingdruk in 2016 voor een agrarisch bedrijf met opstallen van € 400.000, 40 ha grond en drie vervuilingseenheden in het ene waterschap daalt met 2,6% en in het andere waterschap stijgt met 12,2%?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden van een eerlijker systeem voor het berekenen van kosten van waterzuivering en hierbij de mogelijkheid te betrekken van belasten op basis van het waterverbruik of belasten op basis van het daadwerkelijke aantal personen per huishouden?
Momenteel loopt als follow-up op het OESO-rapport genoemd in antwoord 2 een onderzoek hoe, gezien toekomstige ontwikkelingen, op langere termijn principes als «gebruiker, vervuiler, kostenveroorzaker, belanghebbende betaalt» nog beter toegepast kunnen worden in de financiering van het waterbeheer (Rapport Toekomstbestendige en duurzame financiering van het Nederlandse waterbeheer)5. De modernisering en verduurzaming van de zuiveringsheffing maakt onderdeel uit van dit onderzoek. Uw kamer zal medio 2016 worden geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek.
Deelt u de mening dat het berekenen van de kosten van waterzuivering op basis van daadwerkelijk verbruikt water eerlijk is en ook motiveert tot zuinig gebruik van drinkwater?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven maakt de Waterschapswet het reeds mogelijk om de zuiveringsheffing voor huishoudens te baseren op de verbruikte hoeveelheid drinkwater. Dit wordt als een goed alternatief voor de systematiek met vervuilingseenheden gezien.
Bent u bereid het initiatief te nemen tot een gesprek met de Minister van Binnenlandse Zaken, de VNG en de Unie van Waterschappen om te komen tot uniformering indien burgers de waterschapsbelasting niet kunnen betalen?
Er bestaat een intensieve samenwerking tussen waterschappen en gemeenten waar het de heffing en invordering van de waterschaps- en gemeentelijke belastingen in het algemeen, en de kwijtschelding in het bijzonder, betreft. In dat kader heeft op lokaal niveau al de nodige afstemming van het kwijtscheldingsbeleid van waterschappen en gemeenten plaatsgevonden.
De groeiende Turkse staatscensuur |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Turkse overheid neemt kritische krant over»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de Turkse staatscensuur, die met de overname van een kritische krant opnieuw intensiveert?
Ja.
Zult u, ook nu de EU in al haar naïviteit op Turkije vertrouwt bij het oplossen van het vluchtelingenvraagstuk, de Turken aanspreken op deze aantasting van de persvrijheid?
De situatie rondom persvrijheid in Turkije is zorgwekkend, dat heeft het kabinet al vaker tegen uw Kamer gezegd. Nederland blijft Turkije daarom proactief aanspreken op persvrijheid, bilateraal en in EU-verband. Zo heeft premier Rutte het onder curatele stellen van de krant Zaman opgebracht in het gesprek dat hij met de Turkse premier Davutoğlu had aan de vooravond van de EU-Turkije Top van 7 maart. Ook tijdens de bijeenkomst tussen Turkije en de 28 EU-lidstaten is dit aan de orde gesteld en de Minister van Buitenlandse Zaken zet zich op dit punt in tijdens bilaterale, Europese en multilaterale contacten.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om de dictatoriale neigingen van de regering Erdogan internationaal aan te kaarten?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een land dat de vrije pers de nek omdraait, nog steeds een deel van Cyprus bezet, minderheden stelselmatig vervolgt en een interne oorlog voert tegen de Koerden, nooit lid mag worden van de EU? Zo neen, waarom niet?
Nee. Het kabinet blijft van mening dat toetredingsonderhandelingen het beste kader vormen om Turkije aan te sporen te hervormen en handelen naar Europese maatstaven.
Landrechten |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de moord op de landrechten-activiste Berta Caceres uit Honduras?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat zij afgelopen week nog is bedreigd naar aanleiding van haar rol in het organiseren van tegenstanders van de Agua Zarca dam en dat zij niet de eerste tegenstander van de dam is die vermoord werd?
Het kabinet ondersteunt binnen «Samenspraak en Tegenspraak» de Council of Indigenous Peoples of Honduras (COPINH) via strategische partnerorganisaties BothEnds en Fondo Centroamericano de Mujeres (FCAM) en was mede hierdoor bekend met bedreigingen en geweld tegen landrechten-activiste Berta Cáceres.
Het kabinet is bedroefd en geschokt door de moord op Berta Cáceres. De gedachten gaan uit naar de familie en vrienden die zij achterlaat. Het kabinet heeft condoleances overgebracht aan FCAM, Both Ends en Mama Cash. Berta Cáceres vocht voor een betere wereld. Het sturen van de ambassadeur is een eerste signaal dat het kabinet blijvende aandacht heeft voor haar nalatenschap en de belangrijke strijd die zij voerde voor rechten voor inheemse gemeenschappen.
Het kabinet heeft de Hondurese autoriteiten opgeroepen de daders op te sporen en te berechten. Samen met de EU-delegatie in Honduras is het belang benadrukt van een onafhankelijk onderzoek naar haar moord.
Bent u nu bereid om uw mening te herzien over de investeringsbeslissing van FMO in de Agua Zarca dam waartoe u bij de beantwoording van eerdere vragen over de moord in 2013 op Tomas Garcia nog niet bereid was?2 Zo nee, waarom niet?
In afwachting van de resultaten van het onderzoek naar de lokale omstandigheden bij het Agua Zarca project heeft FMO de financiering tijdelijk stopgezet. Tegen de achtergrond van de gebeurtenissen in Honduras en binnen een bredere internationale discussie over landrechten, roept het kabinet FMO op om na te gaan of en waar nodig zij haar beleid ten aanzien van landen, waar een hoog risico op geweld is, verder dient aan te scherpen. Inbreng van het maatschappelijk middenveld wordt door FMO hierin betrokken. Het kabinet ziet hierop toe.
Bent u bereid om in dialoog te treden met de autoriteiten in Honduras zodat een zorgvuldig en onpartijdig onderzoek wordt ingesteld naar de moord op Berta Caceres, waarbij vervolging van de daders van de moord het doel moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft de Nederlandse ambassadeur in San José gevraagd naar Honduras af te reizen. Zij heeft tijdens haar bezoek aan Honduras op vrijdag 11 maart jl. de autoriteiten gewezen op het belang van een diepgaand en onafhankelijk strafrechtelijk onderzoek en opgeroepen de daders op te sporen en te berechten. Ook heeft de ambassadeur er bij hen op aangedrongen zich in te spannen voor een klimaat waarin mensenrechtenverdedigers, zoals Berta Cáceres, en journalisten veilig hun werk kunnen doen. Nederland zet zich al langer structureel in voor mensenrechten, veiligheid en justitie in Honduras, onder andere via het Midden-Amerika Programma, de EU en de VN. Zo heeft Nederland tijdens het laatste mensenrechtenexamen van Honduras in de Universal Periodic Review (UPR) in mei 2015 Honduras aangesproken op schending van rechten van journalisten en mensenrechtenverdedigers. Versterken en effectieve implementatie van de recente wet ter bescherming van journalisten, juridische ambtenaren en mensenrechtenverdedigers werden daarbij door veel lidstaten genoemd. De Nederlandse aanbevelingen over bescherming van mensenrechtenverdedigers en journalisten en over actie voor naleving van mensenrechten door bedrijven zijn door Honduras overgenomen.
Daarnaast neemt Nederland op afstand deel aan de Mensenrechtendialoog (Grupo Enlace) die de Europese Unie voert met de Hondurese overheid. Door middel van specifieke projecten, Facilitadores Judiciales, el Centro de Prevención de la Violencia (CEPREV) en het regionale mensenrechtenfonds, ondersteunt Nederland respectievelijk de toegang tot justitie, de preventie van geweld onder jongeren en de verbetering van de mensenrechten in het algemeen en de bescherming van mensenrechtenverdedigers in het bijzonder. Tot slot zal Nederland tijdens toekomstige diplomatieke contacten aandacht voor deze kwestie blijven vragen. Dat geldt zowel voor het bilaterale domein, als in de context van de EU politieke dialoog met Honduras, die van kracht wordt zodra het EU-Midden Amerika Associatie Akkoord in werking treedt.
Wat gaat u in het algemeen doen aan het beleid omtrent landrechten in combinatie met financieringsvormen, waaronder investeringen van de Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)? Kunt u ook in dialoog gaan met FMO en verslag doen van de uitkomsten van deze dialoog? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet spreekt regelmatig met FMO over haar investeringsbeleid. Investeringen van FMO vinden doorgaans plaats in landen waar vooral gemeenschappelijke en traditionele landrechten niet of onvoldoende beschermd worden en transparantie en participatie in landverwervingsprocessen ontbreken. FMO en andere financiële instellingen maken bij hun investeringsbeslissingen onder meer gebruik van de Performance Standards van de International Finance Cooperation (IFC), omdat hierin specifiek aandacht wordt gegeven aan landrechten.
FMO heeft als een van de eerste ontwikkelingsbanken een onafhankelijk klachtenmechanisme opengesteld die het mogelijk maakt voor onder meer de lokale bevolking om hun bezwaren te uiten. De onafhankelijkheid van het klachtenmechanisme en de transparantie ten aanzien van de bevindingen zijn daarbij zeer belangrijk.
In de afgelopen anderhalf jaar heeft FMO zich binnen de Land Governance Multi-Stakeholder Dialogue ingezet om haar landrechtenbeleid en dat van andere instellingen verder aan te scherpen. Ook werkt FMO samen met Hivos, Stichting Tropenbos Internationaal en het Koninklijke Instituut voor de Tropen (KIT) aan het versterken van landrechten voor kleinschalige producenten en gemeenschappen.
In november 2015 is het kabinet, als grootaandeelhouder van FMO, in gesprek gegaan met de Raad van Commissarissen (RvC) om te horen op welke wijze FMO verantwoordelijkheid neemt voor het beschermen van mens en milieu in landen waar Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) niet goed is geborgd. In vervolg op dit gesprek zijn afspraken gemaakt om het transparantiebeleid van FMO te verbeteren zodat bezwaren van belanghebbenden tijdig en op een transparante wijze gesignaleerd kunnen worden. FMO zal dit kalenderjaar een begin maken met het rapporteren en administreren van projecten binnen de International Aid Transparency Initiative (IATI) standaarden. Daarnaast zal FMO, naar model van de IFC, meer projecten voor financiering openbaar maken.
Naast de dialoog met de RvC van FMO nemen de Minister van Financiën en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking namens de overheid deel aan de onderhandelingen over het IMVO-convenant van de bancaire sector, samen met de vakbonden, NGO’s en de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB). Het convenant richt zich op de rol van banken bij het verminderen en voorkomen van risico’s op mensenrechtenschendingen. Het kabinet zet er op in dat bij de afspraken over het due diligence beleid van de banken ook landrechten aan de orde komen.
Kunt u verslag doen van de Land Governance High Level meeting banken die dinsdag 8 maart zal plaatsvinden en daarbij vooral ingaan op het implementeren van een sterk landbeleid, inclusief het concept van free Prior and Informed consentvoor lokale en inheemse gemeenschappen, voor al hun financieringsvormen?
Tijdens de tweede High Level Land Governance Multi-Stakeholder Dialogue op dinsdag 8 maart jl. hebben vertegenwoordigers van Nederlandse banken, pensioenfondsen, bedrijven, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en de overheid besproken hoe men gezamenlijk kan bijdragen aan vermindering van landroof, betere landrechten en landgebruik in landen waar dat cruciaal is voor armoedebestrijding, inclusieve economische ontwikkeling en handel. Hierbij gaat het met name over de praktische toepassing van belangrijke principes binnen de Voluntary Guidelines on the responsible Governance of Tenure of Land, Forestry and Fisheries in the National Context of Food Security.
Op 4 april jl. is het kabinet in gesprek gegaan met de voorzitter van de Raad van Bestuur van FMO en een aantal vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld om te spreken over de internationale regels rond investeringsprojecten. Het concept van Free Prior and Informed Consent (FPIC) en het waarborgen van een goede uitvoering van dit concept zijn daarbij besproken. Tijdens dit gesprek is afgesproken dat het Ministerie van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, FMO en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld de komende maanden gezamenlijk zullen kijken of aanpassingen in de toepassing van FPIC procedures noodzakelijk zijn. De uitkomsten van de resultaten van het onderzoek naar de lokale omstandigheden bij het Agua Zarca project worden in deze discussie meegenomen.
Kunt u een appreciatie geven van het artikel «Had de Sahel maar een kadaster»?3
Het rapport van Fred Pearce waar Trouw aan refereert, vormt een belangrijk achtergronddocument bij de Land Rights Now campagne die op 8 maart jl. op het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met Oxfam Novib is gelanceerd. Tijdens deze lancering heeft de Nederlandse overheid als eerste overheid ter wereld haar steun betuigd voor de Global Call to Action on Indigenous and Community Land Rights. Deze wereldwijde oproep richt zich precies op de situatie zoals die beschreven wordt in het artikel in Trouw.
Het kabinet onderschrijft het belang van betere landrechten en landgebruik. Daar waar eigendom en gebruik van land goed geregeld is nemen voedselzekerheid en biodiversiteit toe. Ook helpt landrechtenregistratie de positie van vrouwen te versterken. Het vorig jaar opgestarte partnerschap Land Administration for National Development (LAND) tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Kadaster beoogt verantwoordelijke organisaties in ontwikkelingslanden te assisteren bij het opzetten van snellere, goedkopere en effectievere landadministratiesystemen.
Tevens zet het kabinet in op betere documentatie van land(gebruiks)rechten voor zowel mensen en gemeenschappen die in gebieden wonen waar land via lokaal gewoonterecht wordt beheerd alsook in gebieden waar de overheid aanstuurt op individuele land(gebruiks)rechten. Dit doet het kabinet via ambassadeprogramma’s en ondersteuning van en actieve deelname in internationale netwerken als de International Land Coalition, het Global Land Tool Network en de Global Donor Working Group on Land. Zoals gemeld in de Kamerbrief (zie referentienummer MINBUZA-2015.573896) die uw Kamer op 5 november 2015 is toegekomen resulteerde dit bijvoorbeeld in 2014 in 1 miljoen hectares land met formeel erkende land(gebruiks)rechten voor kleine boerenbedrijven.
Kan Nederland geïnteresseerde landen die met landroof te maken hebben, helpen met haar expertise door bijvoorbeeld samen te werken met het Kadaster in Nederland om het kadaster in die landen te verbeteren? Kunt u aangeven of er al projecten worden gedaan ter verbetering van het kadaster? Zo ja, kunt u meer uitweiden over de projecten? Zo nee, bent u bereid om dergelijke projecten te initiëren?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u aangeven hoe u de motie-Smaling over landrechten gaat uitvoeren?4
Het kabinet ziet deze motie als een belangrijke ondersteuning van haar beleid. Momenteel is er overleg met ambassades en Nederlandse kennisorganisaties in partnerschappen als LANDac en LAND met betrekking tot de vraag hoe er nog beter gebruik gemaakt kan worden van Nederlandse kennis en kunde bij het versterken van betere landrechten en landgebruik in de partnerlanden. Op basis van deze gesprekken zal een concreet actieplan worden opgesteld dat zal aangeven hoe het kabinet de motie-Smaling over landrechten gaat uitvoeren. Dit plan wordt opgenomen in de tijdens het AO voedselzekerheid op 27 januari 2016 toegezegde brief over de inzet en de behaalde resultaten op het terrein van wereldwijde voedselzekerheid. Deze brief zal uw Kamer voor het zomerreces worden toegezonden.
Studenten in verzet tegen NS |
|
Michel Rog (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat studenten in verzet komen tegen NS?1
Ja.
Deelt u het standpunt van de vakbonden dat NS zijn problemen – te volle treinen, te weinig nieuw materieel – afschuift op het onderwijs? Wilt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, die mening delen we niet. Er is veel te doen om de problematiek van de drukke treinen. NS heeft (extra) maatregelen genomen op het gebied van vervoerscapaciteit om de hinder voor de reizigers zoveel mogelijk te beperken. Hierover is uw kamer op 22 december 2015 per brief geïnformeerd2 (Kamerstukken IenM/BKS-2015/255484). In aanvulling hierop wordt maximaal ingezet om de capaciteit op het spoor beter te benutten door forenzen en studenten de mogelijkheid te bieden de spits te mijden.
Het is in de eerste plaats aan NS om hard te werken om de openbaar vervoer reizigers een comfortabele treinreis te bieden. Vanuit hun maatschappelijke verantwoordelijkheid vragen wij aan de onderwijsinstellingen en de grote werkgevers om de student en werknemer aan te moedigen de spits te mijden en te faciliteren zodat iedereen een bijdrage levert aan het bereikbaarheidsprobleem op de weg en op het spoor. In het kader van het Studievoorschot is gestart met de Taskforce Beter Benutten. De adviezen van deze Taskforce, die zijn overgenomen door het Kabinet, richten zich op het goed benutten van de OV studentenkaart en onderwijsgebouwen.
Deelt u de mening dat het tekort aan treinen geen afbreuk mag doen aan de kwaliteit van onderwijs en de benutting van onderwijsgebouwen? Deelt u de mening dat NS daar juist beter rekening mee zou moeten houden vanuit zijn maatschappelijke belang?
Ja, wij delen uw mening dat het tekort aan treinen geen afbreuk mag doen aan de kwaliteit van het onderwijs en de benutting van onderwijsgebouwen. NS voert gesprekken met studenten en onderwijsinstellingen waarbij dit maatschappelijke belang wordt geborgd.
Deelt u de gedachte dat het reizen buiten de spits andere activiteiten, zoals sporten en werk, onder druk zet? Zo ja, is door NS een inschatting gemaakt van die gevolgen en consequenties?
Reizen buiten de spits kan bestaande activiteiten onder druk zetten maar kan ook veel nieuwe mogelijkheden bieden door activiteiten flexibel en anders in te richten. Veel mensen zijn gebonden aan de spitstijden, maar lang niet iedereen. Veel mensen werken thuis, maken gebruik van digitale mogelijkheden om op afstand te werken of in sommige gevallen te leren. Samen met de betreffende doelgroep (studenten, werknemers) kijkt NS naar de mogelijkheden om buiten de spits te reizen. NS heeft aangegeven dat zij voor geen enkele doelgroep verplicht reizen buiten de spits nastreeft. NS heeft derhalve geen inschatting gemaakt van eventuele gevolgen en consequenties van een dergelijke verplichting.
Klopt het dat de NS-plannen om studenten buiten de spitstijden te laten reizen zonder overleg met de studenten zelf zijn gemaakt, terwijl de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap studenten heeft toegezegd hen juist te betrekken? Wat is uw standpunt daarover?
NS kan niet en zal niet eenzijdig studenten weigeren in de spits. NS heeft verkennende gesprekken gevoerd met onderwijsinstellingen om de problematiek van de volle treinen in de spits te bespreken en om na te gaan of het mogelijk is sommige colleges na de spits te laten starten zodat die studenten niet verplicht zijn in de spits te reizen. NS heeft aangegeven dat bij relevante vervolggesprekken de studenten betrokken zullen worden.
Kunt u een beeld geven van de stand van zaken van de onderhandelingen tussen NS en de hogescholen en universiteiten?
Er is geen sprake van onderhandelingen. NS voert verkennende gesprekken met diverse grote werkgevers en onderwijsinstellingen om de problematiek van volle treinen in de spits bespreekbaar te maken en naar oplossingen te zoeken.
Heeft u kennisgenomen van het voorstel van studentleden in de medezeggenschapsraad van de Hogeschool van Amsterdam die NS oproepen hen mee te laten denken? Wat vindt u van die oproep?
Ja, we hebben daarvan kennisgenomen. De oplossing voor de problemen in de spits zijn maatwerk en alleen in gezamenlijkheid te bereiken. Daarom is het belangrijk dat NS heeft aangegeven dat bij relevante vervolggesprekken met onderwijsinstellingen de studenten betrokken zullen worden.
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief die lokale studentenbonden uit onder meer Delft, Zwolle en Leiden en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) hebben geschreven aan NS, waarin zij verzoeken om niet louter met collegebesturen te praten, maar ook met studenten? Wat vindt u van die oproep?
Zie antwoord op vraag 5 en 7.
Aangifte van belastingen in het buitenland |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Weet u dat tienduizenden Nederlanders in het buitenland ook met DigiD aangifte van belastingen moeten doen dan wel andere zaken met de overheid kunnen regelen maar, in tegenstelling tot inwoners van Nederland, altijd hun DigiD in persoon bij een balie in Nederland, dan wel bij de Nederlandse ambassade moeten ophalen?
Het is niet verplicht om de aangifte inkomstenbelasting digitaal te doen. Als het te zijner tijd, op grond van de Wet elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst (Wet EBV), wel verplicht wordt om de aangifte inkomstenbelasting digitaal te doen (niet vóór 2018) zullen mensen met een buitenlands woonadres voorlopig nog uitgezonderd zijn van die verplichting. Dit is geregeld in de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst, die gebaseerd is op de Wet EBV. De reden om deze groep uit te zonderen is omdat er nog geen breed dekkende oplossing voorhanden is om hen aan een DigiD te helpen.
Mensen die al een DigiD hadden voor zij Nederland verlieten, kunnen deze uiteraard blijven gebruiken. Ook kunnen zij in de lopende aangiftecampagne gebruik maken van de mogelijkheid om in te loggen met het inlogmiddel van hun bank, als zij nog over een bankrekening in Nederland beschikken.
Het is mij inderdaad bekend dat Nederlanders die niet ingezetene zijn hun DigiD bij een balie moeten ophalen.
Bent u het er mee eens dat het ondoenlijk is om deze Nederlanders te verplichten op korte termijn, soms honderden kilometers, te reizen naar hun ambassade, dan wel naar Nederland, alleen om een DigiD aan te vragen?
Ik realiseer mij dat dit voor een deel van de Nederlanders die in het buitenland wonen en een DigiD willen of moeten hebben tot ongemak kan leiden en dat zij dit als een probleem kunnen ervaren. Overigens kunnen de Nederlanders in het buitenland die AOW ontvangen online een DigiD aanvragen en de activeringscode toegestuurd krijgen, omdat daar een aparte regeling voor geldt. Tot eind 2015 zijn al 13.000 DigiD activeringscodes uitgegeven via de verschillende balies. Daarnaast zijn alternatieven in ontwikkeling, zoals de mogelijkheid om een inlogmiddel van de bank te gebruiken (zie het antwoord op vraag1.
Het uitgifteproces van DigiD is aan voorwaarden gebonden om de betrouwbaarheid van DigiD hoog te houden. In Nederland kan de betrouwbaarheid bij uitgifte worden verkregen door de brief met activeringscode naar het adres te sturen waarmee een burger in de basisregistratie personen (BRP) geregistreerd is. Hiermee wordt de identiteit van de aanvrager gecontroleerd. De adressen van Nederlanders in het buitenland zijn opgenomen in het niet-ingezetenendeel van de BRP, de RNI. Hoewel er veel aan wordt gedaan deze adresregistratie optimaal te houden, is dat bij adressen in het buitenland moeilijker gebleken.
Om Nederlanders in het buitenland toch de mogelijkheid te bieden een DigiD te verkrijgen heb ik balies laten openen bij (grens)gemeenten in Nederland en bij ambassades in het buitenland. Bovendien is hiertoe in 2013 een balie van de gemeente Haarlemmermeer op Schiphol ingericht, waar Nederlanders die in het buitenland wonen ook in het weekend en in de avonduren terecht kunnen2.
Door bij de balies een face-to-face controle uit te voeren kan toch op een betrouwbare wijze DigiD’s worden uitgegeven.
Bent u het er mee eens dat het ook niet strookt met de ambitie van een digitale overheid om een aanvraag voor een digitale code enkel en alleen in persoon te kunnen verkrijgen?
Ik wil het betrouwbaarheidsniveau van DigiD niet ondergeschikt maken aan het makkelijker maken van autorisatie voor de Nederlanders in het buitenland die een DigiD wensen of nodig hebben. Niettemin erken ik het probleem. Daarom laat ik momenteel onderzoeken of en in hoeverre het mogelijk is om met behoud van het noodzakelijke betrouwbaarheidsniveau een eenvoudiger en minder bezwarende uitgifteprocedure te faciliteren. Los daarvan merk ik op dat vanaf 2018 op grond van de eIDAS verordening ingezetenen van een andere lidstaat met een daar uitgegeven middel zullen kunnen inloggen bij een publieke dienst in Nederland. Dit zal naar verwachting de keuzevrijheid aanzienlijk vergroten.
Bent u bereid om op korte termijn een oplossing voor dit ongemak voor Nederlanders in het buitenland te zoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals u ook uit mijn antwoord op vraag 3 kunt afleiden, heb ik het onderzoek naar een eenvoudiger en minder bezwarende uitgifteprocedure reeds in gang gezet.
Kunt u tevens aangeven of u ook voor andere landen dan Spanje voornemens bent de Nederlandse ambassade naar de regio’s met een hoge concentratie Nederlanders te laten afreizen, zodat Nederlanders daar een nieuw paspoort of identiteitskaart kunnen aanvragen, zoals u in uw brief laat weten?1 Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend wordt dit conform de wet- en regelgeving voor individuele gevallen gedaan als iemand om zwaarwegende redenen niet in staat is om fysiek bij een ambassade of consulaat een aanvraag in te dienen. De daarvoor benodigde mobiele apparatuur wordt ook door de posten in andere landen ingezet. Dit kan echter niet bij iedere Nederlandse vertegenwoordiging op grote schaal gedaan worden, want dat vraagt om personele capaciteit en budget (zie ook het verslag van het Algemeen Overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 12 november 2014 (Kamerstukken II 2014/15 32 734, nr. 27). Vaak wordt de inzet van de mobiele apparatuur gecombineerd met andere reizen van medewerkers in een regio.
Het bericht van Zembla over nieuwe calamiteiten binnen het Universitair Medisch Centrum Utrecht |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de tv-uitzending over calamiteiten binnen het Universitair Medisch Centrum Utrecht (UMCU)?1
Ik heb de uitzending van het tv-programma Zembla (d.d. 2 maart 2016) gezien. Het beeld dat in de uitzending wordt geschetst is zorgwekkend. Zoals ik ook in mijn brief van 7 maart jl.2 heb aangegeven heeft de inspectie onderzoek ingesteld naar de afdeling KNO en de afdeling HHCO (hoofd-hals chirurgische oncologie) van het UMC Utrecht. Dit onderzoek loopt en de IGZ laat zich daarin bijstaan door een externe commissie. Daarnaast heeft de inspectie in algemene zin haar toezicht op het ziekenhuis geïntensiveerd. Het onderzoek van de IGZ zal halverwege dit jaar gereed zijn, waarna ik u informeer over de uitkomsten.
Is het waar dat bij de behandeling van een ernstige syndromale vorm van craniostenose de helmtherapie niet werkt maar een reconstructieve ingreep noodzakelijk is? Wat vindt u ervan dat het UMCU operaties heeft uitgevoerd zonder daar de geldende richtlijn bij te volgen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
In de richtlijn «Behandeling en zorg voor craniosynostose» staat het volgende: «Milde vormen van craniosynostose zoals de metopic ridge en de partiële synostose van de sagittaalnaad met weinig morfologische afwijkingen zijn in principe geen indicatie voor chirurgische correctie. Bij alle andere vormen is operatieve correctie van de afwijking geïndiceerd zowel om functionele als cosmetische redenen.»
Richtlijnen zijn geen wettelijke voorschriften, maar zijn wel op wetenschappelijk bewijs gebaseerd. Zorgverleners kunnen op basis van hun professionele autonomie zo nodig in individuele gevallen afwijken van de richtlijn. Beargumenteerd afwijken van richtlijnen kan, als de situatie van de patiënt dat vereist.
Wat vindt u ervan dat het UMCU dreigbrieven stuurt naar de bronnen van het programma Zembla, omdat zij vertrouwelijk informatie zouden hebben gedeeld? Zou het UMCU niet meer energie moeten steken in het aanpakken van de problemen die zich voordoen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 1. Ik beschik niet over deze informatie. Het onderzoek van de inspectie loopt, ik wacht haar oordeel af.
Hoe kan het dat het UMCU tot laat in 2014 op haar website heeft staan dat zij 1 van de 3 centra is die een bepaald type craniosynostose behandelingen en operaties aanbiedt, terwijl er al sinds 2012 afspraken liggen dat er 2 ziekenhuizen gespecialiseerd zijn in dit soort operaties, namelijk het Radboud Ziekenhuis in Nijmegen en het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam? Vindt u dit wenselijk? Waren de in 2012 gemaakte afspraken bindend? Heeft het UMCU hiermee haar patiënten (doelbewust) verkeerd geïnformeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?3
De constatering dat er in het UMC Utrecht nog ingrepen zijn uitgevoerd na de bevindingen van de auditcommissie in 2013 is correct. De inspectie heeft naar aanleiding van twee calamiteitenmeldingen in 2014 geconstateerd dat de richtlijn onvoldoende duidelijkheid bood over de plaats van behandeling en heeft hierover in maart 2015 duidelijkheid gevraagd aan de betrokken partijen. Deze is geboden en op aanwijzing van de IGZ is het ziekenhuis in juni 2015 definitief gestopt met deze ingrepen.
Klopt het dat in maart 2013 een onafhankelijke auditcommissie nogmaals heeft gesteld dat Nijmegen en Rotterdam de twee universitaire centra zijn waar dergelijke behandelingen behoren plaats te vinden volgens de afgesproken richtlijnen? Klopt het dat twee craniosynostose operaties met ernstige medische schade in september en oktober 2013 hebben plaatsgevonden in het UMCU? Klopt het dat ook in 2014 nog een dergelijke operatie in strijd met de richtlijnen heeft plaatsgevonden?4 5
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op het feit dat het ziekenhuis na een klacht van een vader bij de Raad van Bestuur geen afspraak maakt voor een gesprek, maar iemand langs stuurt van een medisch letselschadebureau? Is dit een normale gang van zaken? Wat vindt u er vervolgens van dat het medisch letselschadebureau gelijk aan de ouders aangeeft dat ze maar niet al te hoge verwachtingen moeten hebben met betrekking tot een vergoeding (ook al was dat niet eens de insteek van de ouders)?
Het beleid dat ik met de inwerkingtreding van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) nastreef, is dat zorgaanbieders bij onvrede in een vroeg stadium een goed gesprek aangaan met de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger. Centraal staat de klacht, de oplossing ervan, verbetering van de kwaliteit van de (na)zorg en begrip.
Bent u van mening dat het UMCU moet leren van haar fouten, maar dat het UMCU niets heeft geleerd van de gemaakte fouten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijze waarop calamiteiten al dan niet zijn gemeld, evenals het lerend vermogen van het UMCU, zijn onderwerp van het lopende onderzoek van de IGZ waar ik in mijn brief (dd. 7 maart 2016) naar heb verwezen. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Wat vindt u ervan dat de ouders van drie kinderen de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hebben moeten informeren, omdat het ziekenhuis de calamiteiten daar zelf niet heeft gemeld? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de opmerking van mevrouw Schneider dat het afdelingshoofd de calamiteiten heeft gemeld bij de calamiteitencommissie, en besloten heeft dat melden bij de IGZ niet nodig was? Is dit een correct besluit geweest?6
Zie antwoord vraag 7.
Is het correct dat het UMCU van alle academische ziekenhuizen al de meeste calamiteiten meldt? Is dit sinds 2015, of was dit ook al in eerdere jaren? Wat zegt dit precies in vergelijking met andere ziekenhuizen?
De IGZ heeft mij geïnformeerd dat het UMC Utrecht geen opvallend hoog of laag aantal calamiteiten meldt in vergelijking met andere (academische) ziekenhuizen.
In algemene zin is een hoog aantal calamiteitenmeldingen op zich geen indicatie dat de zorg onveilig of slecht is. Het kan ook een indicatie van de (gewenste) transparantie van een zorginstelling over ongewenste uitkomsten van zorg.
Is de bewering van Zembla juist dat de IGZ de verklaring van het UMCU weerspreekt dat de gemeentelijke lijkschouwer geen verklaring van natuurlijke dood heeft afgegeven bij een patiënt die na een ernstige calamiteit is overleden op de operatietafel? Hoe zit het dan precies?7
De IGZ heeft aangegeven dat hoewel de gemeentelijk lijkschouwer conform de geldende procedure is geconsulteerd, de inspectie nog geen uitspraak kan doen of in deze casus ook «alles» conform de richtlijn is gegaan. Het inspectieonderzoek naar de mogelijke calamiteit bij deze operatieve ingreep loopt nog. Ik kan niet op conclusies van het dit onderzoek vooruitlopen.
Wat heeft ervoor gezorgd dat de alinea over het feit dat de operaties onder «beperkte supervisie» zijn uitgevoerd wel in het voorlopige calamiteitenrapport stond, maar niet in de definitieve versie? Waarom stond dit in de voorlopige versie? Waarom is dit aspect in de definitieve versie geschrapt? Is het niet zo dat de hoofdbehandelaar tijdens een aantal van die operaties gewoon poli liep in een ander deel van het ziekenhuis?
Het inspectieonderzoek naar deze zaak loopt nog, zie ook het antwoord op vraag 1. Het calamiteitenrapport, evenals de informatie uit de Zembla-uitzending van 2 maart 2016, wordt meegenomen bij dit onderzoek. Ik kan momenteel niet op conclusies van dit onderzoek vooruitlopen.
Wat vindt u ervan dat een van de oorzaken van het doorverwijzen van patiënten naar een ander ziekenhuis een tekort aan budget voor die specifieke operatie is? Welke zorgverzekeraar was/waren hierbij betrokken? Is er overleg geweest met deze zorgverzekeraar(s)? Hoe beoordeelt u de handelwijze van de verzekeraar(s)?
Op 13 januari 2016 heb ik vragen van het lid Bruins Slot (CDA) beantwoord over budgetplafonds (vergaderjaar 2015–2016, nr. 1123). In de antwoorden ben ik uitgebreid ingegaan op de vraag welke maatregelen zorgverzekeraars kunnen nemen om bij een budgetplafond te blijven voldoen aan de zorgplicht, zodat iedere patiënt verzekerd is van goede en tijdige zorg. Ik verwijs u daarvoor naar deze antwoorden.
Het is mij niet bekend welke zorgverzekeraars in deze casus patiënten hebben doorverwezen.
Wat vindt u ervan dat er voorafgaand aan de operatie bij meerdere kinderen geen gesprek is geweest met de arts? Wat vindt u er vervolgens van dat de ouders door het ziekenhuis in de waan zijn gelaten dat de operatie uitgevoerd zou worden door een topchirurg, terwijl deze operatie in werkelijkheid door minder ervaren chirurgen is uitgevoerd, en zij dit niet van een arts maar uit het calamiteitenrapport moesten vernemen? Dit is toch niet de standaard werkwijze? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 12. Van deze gebeurtenissen is melding gemaakt bij de IGZ en het inspectieonderzoek naar deze operaties loopt nog.
Wat is uw reactie op de constatering dat het streven naar efficiëntie leidt tot meer problemen? Waar ligt volgens u de grens?
Financiële motieven mogen niet ten koste gaan van de kwaliteit van zorg aan patiënten. Wanneer patiënten worden doorverwezen dan moeten zij er op kunnen vertrouwen dat de zorg kwalitatief goed en veilig is. Het uitgangspunt bij elke indicatiestelling moet natuurlijk het belang van de patiënt zijn.
Bent u het met het UMCU eens dat maatregelen op dit moment nog niet aan de orde zijn, en het Inspectie-onderzoek afgewacht kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?8
De verbetering van de kwaliteit van zorg behoort permanent tot de verantwoordelijkheid van het bestuur van een zorgaanbieder. Zo ook van het UMCU. De IGZ heeft mij geïnformeerd dat het UMC Utrecht haar medewerking verleent aan het inspectieonderzoek, op dit moment verbetermaatregelen neemt naar aanleiding van calamiteiten en inspectiebezoeken en dat zodoende (bestuursrechtelijke) handhavingsmaatregelen op dit moment niet aan de orde zijn.
Vindt u dat het UMCU onder verscherpt toezicht moet worden geplaatst, mede ook gezien de ontkennende houding die nog steeds heerst bij de Raad van Bestuur van het UMCU? Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen het volgende stelde «wanneer tijdens of na het onderzoek van de IGZ blijkt dat er sprake is van onverantwoorde risico’s, dan grijpt de inspectie in», is het aan het licht komen van deze nieuwe calamiteiten reden voor de inspectie om direct in te grijpen? Zo ja, heeft de IGZ ingegrepen? Zo nee, waarom niet?9
De IGZ is onafhankelijk toezichthouder en het is niet aan mij om te bepalen welke instrumenten zij moet inzetten of welke maatregelen de IGZ moet treffen. Zie ook het antwoord op vraag 16
Wanneer rondt de IGZ haar onderzoek naar het UMCU af, en wanneer zijn de resultaten van dat onderzoek bekend?
De IGZ heeft op 11 december 2015 een externe commissie ingesteld ter ondersteuning van haar onderzoek naar de patiëntveiligheid en kwaliteit op de afdeling KNO en de afdeling Hoofd Hals Chirurgische Oncologie (HHCO) van het UMC Utrecht. De externe commissie verwacht haar advies voor 1 juli 2016 aan de IGZ te overhandigen. Dan volgt een periode waarin de IGZ het advies van de externe commissie samenvoegt met haar eigen bevindingen en komt tot een integraal conceptrapport over de situatie op de afdelingen KNO en HHCO van het UMC Utrecht. Het conceptrapport van de inspectie dient vervolgens ter controle op feitelijke onjuistheden voorgelegd te worden aan alle betrokkenen. De inspectie verwacht haar onderzoek in de zomer af te ronden. Ik zal het eindrapport aan uw Kamer doen toekomen.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar deze situatie dat de externe commissie (ingesteld door de IGZ) uitvoert?10
Zie antwoord vraag 18.
Kunt u aangeven hoe met de slachtoffers van de fouten door het UMCU wordt omgegaan? Worden zij met fatsoen bejegend? Indien zij door de fouten medisch letsel hebben opgelopen, kunt u dan garanderen dat zij geen zwaar juridisch traject in moeten gaan, maar een respectvol traject met adequate genoegdoening?
Het UMC Utrecht wordt geacht te voldoen aan de geldende wetgeving op het gebied van klacht- en geschilafhandeling.
Verder is de nazorg voor de betrokken patiënt, familie en nabestaanden onderdeel van het toetsingskader van de inspectie bij de beoordeling van meldingen.
Wordt ook de rol van de IGZ bij de UMCU-problematiek onderzocht door de externe commissie? Is het niet gewenst, nu de ernst van de situatie op de KNO afdeling van UMCU en de betrokkenheid van de IGZ daarbij steeds duidelijker wordt, de handelwijze van de IGZ in deze kwestie onafhankelijk te laten toetsen door een onafhankelijke commissie? Zo neen, waarom niet?
Nee, dat is geen onderdeel van het onderzoek door de externe commissie. Zie mijn brief van 16 november 2015 hierover12. Ik zie ook geen aanleiding tot een dergelijk onderzoek. De IGZ is onafhankelijk toezichthouder en het is niet aan mij om te bepalen welke instrumenten zij moet inzetten of welke maatregelen de IGZ moet treffen.
De berichtgeving over de echtgenoot van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is met u besproken dat de echtgenoot van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) consultancywerk ging doen in de zorgsector? Zo neen, had dit naar uw mening wel gemoeten? Zo ja, is toen ook gesproken over werkterreinen buiten het werkveld van de Minister?1
Nee, dat is niet met mij besproken en dat hoeft ook niet. In de procedure voor kandidaat Ministers en Staatssecretarissen (Kamerstuk 28 754, nr. 1) is bepaald dat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat financiële en zakelijke belangen van een partner, meerderjarige kinderen en andere familieleden in de regel niet relevant worden geacht bij de beoordeling of er beletselen zijn om iemand tot bewindspersoon te benoemen. De motivering daarvoor was en is nog steeds dat mensen als zelfstandige individuen worden beschouwd die geacht worden economisch onafhankelijk te zijn. Het past daarbij niet om van een partner of familieleden van een kandidaat-bewindspersoon te eisen dat zij ingrijpende financiële of zakelijke veranderingen aanbrengen in hun leven om de kandidatuur van betrokkene mogelijk te maken. Het is ook ongewenst dat het ambt van bewindspersoon voor een belangrijke groep geschikte kandidaten enkel en alleen vanwege de maatschappelijke positie van partner of verwanten onbereikbaar zou zijn.
Acht u het kwetsbaar dat de echtgenoot van de Minister als consultant adviseert hoe zo rendabel mogelijk gedeclareerd kan worden, terwijl de Minister verantwoordelijk is voor het beperken van zorguitgaven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgorganisaties moeten met het oog op goed financieel beheer ervoor zorgen dat zij die uitgaven declareren waar zij recht op hebben. De NZa stelt de regels welke uitgaven gedeclareerd mogen worden. Zorgorganisaties bepalen zelf of zij daarvoor adviesbureaus willen inhuren. Overigens stelt het bedrijf dat zij geen declaratie-advies geven (zie daarvoor de reactie van het bedrijf in het artikel).
Erkent u dat het voor een zorginstelling interessant is om voor een adviseur te kiezen die heel dichtbij de Minister staat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze vraag gaat uit van de veronderstelling dat de zorginstelling via deze adviseur in een bevoordeelde positie kan komen in relatie tot de Minister. Deze veronderstelling klopt niet gezien de vele checks and balances in het zorgstelsel, waaronder het ontbreken van de mogelijkheid voor de Minister om rechtstreeks te interveniëren bij individuele instellingen.
Denkt u dat het passend is dat de Minister Kamervragen over het werk van haar man beantwoordt?2 3 4
Als de Kamervragen aan de Minister worden gesteld, is het logisch dat de Minister deze vragen beantwoordt.
Kunt u uitleggen waarom de perswoordvoerder van de Minister de journalist van het artikel heeft gebeld en heeft bevraagd over het schrijven en publiceren over het werk van de echtgenoot van de Minister?
De indruk ontstond dat het artikel niet zou gaan over een eventuele misstand in de ggz-sector of over de werkwijze van adviesbureaus in het algemeen in deze sector, maar dat de focus vrijwel uitsluitend lag op een specifieke adviseur met als reden dat hij de echtgenoot van de Minister is. Dat maakte dat het ook een verhaal over de Minister zou worden. Dat en omdat er enige twijfel was of er recht zou worden gedaan aan de feiten – wat dus ook zijn weerslag op de Minister zou hebben – was voor haar woordvoerder afdoende aanleiding om contact met de journalist op te nemen.
Hoe is de perswoordvoerder te weten gekomen dat de journalist met het artikel bezig was? Klopt het dat het Ministerie van VWS op geen enkele wijze om commentaar is gevraagd?
De journalist heeft gedurende een aantal maanden vele telefoontjes gepleegd en mailtjes verstuurd naar instellingen en personen die werkzaam zijn of waren in de zorg. Deze hebben ook de woordvoerder bereikt. Het ministerie is niet om commentaar gevraagd.
Was de interventie van de perswoordvoerder in opdracht van de Minister van VWS?
De interventie is besproken met de Minister en met haar instemming gepleegd.
Hoe lang duurde het gesprek met de journalist?
28 minuten.
Vindt u het de taak van een perswoordvoerder – in dienst van de rijksoverheid – om mogelijke publicaties over echtgenoten van ministers te voorkomen? Op welke wijze is die taak in het belang van de overheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het behoort tot de taak van een woordvoerder om actie te ondernemen indien de indruk bestaat dat er een publicatie aankomt over de Minister die geen recht doet aan de feiten.
Gaat u stappen ondernemen richting uw Minister van VWS om elke schijn van belangenverstrengeling te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Ik zie daartoe in het licht van de gegeven antwoorden geen aanleiding.
Zie verder antwoord 1.
De Iraanse luchtvaartmaatschappij Mahan Air |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «U.S. Senators urge sanction on Iranian airline helping funnel weapons to Assad and Hezbollah»?1
Ja.
Hoe beoordeelt U de Amerikaanse sancties tegen de Iraanse luchtvaartmaatschappij Mahan Air?2
Het kabinet heeft kennis genomen van de Amerikaanse sancties tegen Mahan Air, daterend van 10 december 2012, ingesteld op basis van Executive Ordernr. 13224. Het nemen van dergelijke sanctiemaatregelen is een soevereine bevoegdheid van de VS.
Klopt het dat deze luchtvaartmaatschappij ook activiteiten in Nederland ontplooit3, al of niet met de onderneming Aviareps? Zo ja, wat houden die activiteiten in? Wat is de verhouding tussen Mahan Air en Aviareps?
Mahan Air is niet actief in Nederland. Aviareps is een internationaal bedrijf met 58 kantoren in 43 landen, waaronder Nederland, dat diensten (o.m. tickets, cargo en marketing) biedt aan een aantal internationale luchtvaartmaatschappijen zoals Mahan Air.
Zijn er ook Europese sancties tegen (bestuurders van) Mahan Air? Zo neen, waarom niet?
Er zijn geen EU sancties tegen (bestuurders van) Mahan Air. Het instellen van sancties vergt unanimiteit. Hoewel er eerder een discussie heeft plaatsgevonden over het instellen van maatregelen tegen Mahan Air, bleek dat hiervoor binnen de EU geen steun was.
Ziet u aanleiding om Mahan Air uit Nederland te weren? Zo neen, waarom niet?
Mahan Air is niet actief in Nederland.
Inburgeringsplicht |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Is bekend hoeveel inburgeringsplichtigen niet binnen de termijn van drie jaar aan hun inburgeringsplicht hebben voldaan? Zo ja, hoeveel zijn dit er? Zo nee, hoe worden deze zaken zo snel mogelijk in beeld gebracht?
Voor de nieuwkomers die vanaf 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en die nog niet voldaan hebben aan de inburgeringsplicht is de initiële inburgeringstermijn van drie jaar net verstreken. Voor de aantallen verwijs ik naar mijn brief over de voortgang inburgering d.d. 20 april 2016.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen die na drie jaar niet voldaan hebben aan hun inburgeringsplicht direct na het verstrijken van de termijn in beeld komen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Verwijtbaar niet inburgeren heeft in principe altijd consequenties voor het verblijfsrecht: tenzij internationale en nationale wet- en regelgeving in de weg staat, wordt de verblijfsvergunning ingetrokken bij verwijtbare termijnoverschrijding. In overige gevallen worden andere sancties opgelegd. Sterkere verblijfsstatussen, zoals vergunning voortgezet verblijf en de vergunning voor onbepaalde tijd, worden niet verleend, verzoeken tot het Nederlanderschap worden afgewezen en boetes worden opgelegd.
Bij de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor voortgezet verblijf of een vergunning voor onbepaalde tijd betrekt de IND altijd de informatie van DUO. Een vreemdeling (asiel en regulier) komt immers niet in aanmerking voor een sterker verblijfsrecht of het Nederlanderschap als niet is voldaan aan de inburgeringsvereisten.
Indien DUO tot de afweging komt dat de termijnoverschrijding niet aan de inburgeringsplichtige te wijten is, wordt een verlenging van de inburgeringstermijn toegekend.
Wordt in al deze zaken direct na het verstrijken van de termijn beoordeeld of de verblijfsvergunning ingetrokken kan worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat mensen met een verblijfsvergunning asiel die na drie jaar niet voldaan hebben aan hun inburgeringsplicht direct na het verstrijken van de termijn in beeld komen bij de betreffende gemeente?
Sinds 1 januari 2013 hebben gemeenten geen wettelijke taak meer op het terrein van inburgering. Inburgeringsplichtigen zijn om deze reden in beeld bij DUO en niet bij de gemeenten.
Indien betrokkene een bijstandsuitkering ontvangt, is hij uiteraard wel in beeld bij de gemeente. Het niet behalen van het inburgeringsexamen is geen uitsluitingsgrond voor de bijstand. Wel geldt voor elke bijstandsgerechtigde de Taaleis in de Participatiewet. Dit houdt in dat hij de plicht heeft om aan te tonen dat hij de Nederlandse taal voldoende machtig is. Een behaald inburgeringsexamen kan als bewijs gelden. Zolang de inburgeringsplichtige nog geen inburgeringsexamen heeft behaald kan het zijn, en zal het vaak zo zijn, dat deze nog niet voldoet aan de taaleis. De gemeente zal dan verplicht een taaltoets afnemen. Als hij dit niet haalt, maar wel binnen een maand aangeeft mee te zullen werken aan het verwerven van taal, dan zal de gemeente de bijstand niet korten. Als de bijstandsgerechtigde niet meewerkt dan kan de gemeente in eerste instantie een korting van 20% opleggen. Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid om periodiek te controleren hoe het gaat met de taalverwerving.
De taaleis in de Participatiewet is voor nieuwe bijstandsgerechtigden per 1 januari dit jaar ingegaan en voor bestaande bijstandsgerechtigden gaat de eis in per 1 juli dit jaar.
Wordt in al deze zaken direct na het verstrijken van de termijn beoordeeld of de bijstandsuitkering stopgezet moet worden?
Zie antwoord vraag 4.
De wens van Rotterdam The Hague Airport om ze snel mogelijk uit te breiden |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de wens tot snelle, forse uitbreiding van Rotterdam The Hague Airport, zoals verwoord door de directeur van de luchthaven?1
Ik heb kennisgenomen van de plannen van de luchthaven. De luchthaven heeft een Milieueffectrapport (MER) en een economische onderbouwing (inclusief kosten-batenanalyse) opgesteld op grond waarvan de luchthaven zijn plan heeft gepresenteerd. Deze onderzoeken zijn op 15 maart 2016 door de luchthaven openbaar gemaakt. Het ministerie heeft hierover contact gehad met de luchthaven.
Ik heb aan de luchthaven en de regio aangegeven dat het van cruciaal belang is dat de onderbouwing van de plannen goed is en dat er bestuurlijk draagvlak in de regio is ter ondersteuning van deze plannen. De komende maanden zal de luchthaven daarover het gesprek in de regio aangaan.
Op basis daarvan zal de luchthaven een aanvraag voor een luchthavenbesluit bij het ministerie doen, waarbij ook het definitieve Milieueffectrapport (MER) en de economische onderbouwing worden ingediend. Ik wacht de aanvraag voor het luchthavenbesluit af en zal op dat moment inhoudelijk een afweging maken. Ik wil daar niet op vooruit lopen.
Is er contact geweest tussen u en de directeur van de luchthaven over de wens tot verdere uitbreiding? Zo ja, wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre deelt u de mening van de directeur van de luchthaven dat de extra overlast niet opweegt tegen de economische voordelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke onderzoeken de directeur van de luchthaven zich baseert wanneer hij spreekt over de enorme groei van werkgelegenheid en deelt u de analyse in deze rapporten?
Zie antwoord vraag 1.
Is groei van de Rotterdam The Hague Airport wel realistisch, gezien de uitbreiding op Eindhoven Airport en het optuigen van een hele nieuwe luchthaven bij Lelystad? Kunt u het antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden van Rotterdam The Hague Airport niet blij worden van nog meer aantasting van hun leefomgeving? Zou u uw antwoord willen toelichten?
Ik kan me de zorgen voorstellen. Dat is ook de reden dat ik gevraagd heb om het plan goed te onderbouwen en te zorgen voor regionaal bestuurlijk draagvlak.
Heeft u een beeld van de gevolgen van geluidsoverlast en uitstoot van fijnstof wanneer de luchthaven uitbreidt? Zo nee, wilt u dit laten onderzoeken? Zo ja, vindt u deze gevolgen acceptabel?
Dit zijn onderwerpen, die terugkomen in het MER, dat door de luchthaven is opgesteld. Het ministerie zal deze informatie beoordelen nadat de aanvraag voor het luchthavenbesluit is gedaan door de luchthaven. Ik ben voornemens om het MER – vooruitlopend op een ontwerp luchthavenbesluit – te laten toetsen door de Commissie voor de m.e.r.
Het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten in 2015 een half miljard euro tekort hebben op de bijzondere bijstand en dat het budget voor bijzondere bijstand en het minimabeleid de gemeentelijke uitgaven niet dekt?1 2
Het bericht verwijst naar de factsheet «Financiën bijzondere bijstand» van Divosa. In deze factsheet wordt ten onrechte van de stelling uitgegaan dat er een specifiek, geoormerkt budget is voor bijzondere bijstand. De middelen voor bijzondere bijstand maken onderdeel uit van de algemene uitkering van het gemeentefonds en zijn daarmee vrij besteedbaar.
Het «fictieve budget» waar in de factsheet naar wordt verwezen is gereconstrueerd op basis van de verdeling binnen het gemeentefonds. De verdeling van het gemeentefonds wordt jaarlijks tegen het licht gehouden. Het resultaat daarvan is terug te vinden als bijlage bij de Gemeentefondsbegroting, in het Periodiek OnderhoudsRapport (POR). Scheefheden in de verdeling kunnen aanleiding zijn voor een herijking van de verdeling van de verschillende uitgavenclusters. Voor het cluster Werk & Inkomen (waar de uitgaven voor de bijzondere bijstand onder vallen) is dat recent gebeurd. De resultaten van deze herijking zijn terug te lezen in de meicirculaire 2015 en hebben per 2016 tot een andere verdeling geleid. In het rapport «Basismateriaal fictief budget en lasten gemeentelijk minimabeleid3», een bijlage bij de factsheet van Divosa, wordt hier uitgebreid op ingegaan en geconcludeerd dat de nieuwe verdeling beter aansluit bij de gemeentelijke praktijk. Divosa heeft er voor gekozen om de nieuwe verdeling niet op te nemen in de factsheet. Daarmee ontstaat ten onrechte het beeld dat er aan Rijkszijde sprake zou zijn van onvoldoende inzicht in de uitgaven van gemeenten.
Onderkent u dat groei van het aantal mensen in beschermingsbewind het gevolg is van de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening? Zo, ja welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De toename van de kosten van bewindvoering heeft mijn aandacht. In 2015 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de groep onder bewind gestelden4. De aanname dat de groei van het beroep op beschermingsbewind is te herleiden tot de wisselende kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening vindt geen steun in dit onderzoek. Er vindt op dit moment een vervolgonderzoek plaats naar de omvang en kosten van beschermingsbewind. Onderdeel hiervan is een vergelijking tussen gemeenten met hoge kosten voor beschermingsbewind en gemeenten met relatief lage kosten voor beschermingsbewind. Hierbij wordt de kwaliteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening als mogelijke factor meegenomen. De uitkomsten van dit onderzoek worden voor de zomer naar de Tweede Kamer gestuurd.
Bent u bereid om gemeenten te compenseren voor het verstrekken van bijzondere bijstand aan statushouders met een langdurig laag inkomen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De toename van toegelaten asielzoekers die regulier moeten worden gehuisvest, zal – nu er sprake is van een verhoogde asielinstroom – mogelijk een toename van het beroep op de bijzondere bijstand tot gevolg hebben. Primair moet hier worden gedacht aan de grotere kostenposten zoals noodzakelijke inrichtingskosten en de aanschaf van duurzame gebruiksgoederen.
In het «Bestuursakkoord verhoogde asielinstroom d.d. 27 november 2015» hebben Rijk en gemeenten afgesproken dat het effect op het accres (gemeentefonds) dat ontstaat door de verhoogde asielinstroom wordt bezien in de werkgroep normeringsystematiek. Dit is onderwerp van gesprek bij het overleg over een aanvullende uitwerkingsovereenkomst. Op de uitkomsten daarvan wil ik niet vooruitlopen.
Bent u van mening dat gemeenten hun verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Participatiewet voldoende waar kunnen maken nu, naast de tekorten op het inkomensdeel, de tekorten voor de bijzondere bijstand oplopen? Zo ja op welke wijze? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen?
De financiering van de bijzondere bijstand kan niet los worden gezien van de grote decentralisaties die vanaf 2015 in het sociaal domein hebben plaatsgevonden. De uitgaven aan bijzondere bijstand moeten in onderlinge samenhang met deze middelen worden bezien. Voor wat betreft het Inkomensdeel geldt dat gemeenten eventuele tekorten kunnen reduceren door goed en effectief beleid en dat het financiële risico van individuele gemeenten wordt beperkt door het vangnet en dat op grond van de Participatiewet gemeenten gezamenlijk altijd een toereikend budget krijgen, ook als bijvoorbeeld de conjunctuur tegen zit. De komende jaren wordt de werking van de Participatiewet gemonitord. De resultaten worden met uw Kamer gedeeld.
Wat is uw reactie op de stelling van Divosa dat de bijzondere bijstand door gemeenten wordt gebruikt om de kabinetsbezuinigingen op minima te compenseren?
Bijzondere bijstand is een heel breed begrip, en kan een vergoeding voor velerlei uit bijzondere individuele omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten betreffen. Omdat de bijzondere bijstand is gedecentraliseerd, is het expliciet aan de colleges om mede aan de hand van eigen regelgeving en in individuele gevallen te beoordelen of en zo ja in welke mate bepaalde kosten voor een vergoeding in aanmerking komen. In dit verband merk ik op dat het kabinet extra middelen voor het armoede- en schuldenbeleid aan de gemeenten beschikbaar heeft gesteld (€ 19 miljoen in 2013, € 70 miljoen in 2014 en vanaf 2015 jaarlijks € 90 miljoen.) Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven zijn deze middelen niet geoormerkt.
Verwacht u dat het tekort voor gemeenten op de bijzondere bijstand de komende jaren zal oplopen? Zo ja, bent u bereid om gemeenten hiervoor te compenseren? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 2 en 3 aangegeven hebben de twee kostenposten waarvan de gemeenten verwachten dat die de komende jaren kunnen oplopen, mijn aandacht. Zoals in antwoord 3 aangegeven wil ik niet vooruitlopen op de uitkomsten van het vervolgonderzoek beschermingsbewind en de bevindingen van de werkgroep normeringsystematiek. Daarnaast heeft een herijking van het Gemeentefonds plaatsgevonden, waarbij gebleken is dat binnen het cluster Werk en inkomen, waartoe de bijzondere bijstand wordt gerekend, de lagere uitvoeringskosten en hogere uitgaven elkaar ongeveer compenseerden. Zoals ik in antwoord 1 heb aangegeven, zijn de gemeenten in de meicirculaire 2015 hierover geïnformeerd.
De schadelijke effecten van microplastics in kunstgras voetbalvelden |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Van kunstgras voetbalveld tot plastic soep», waaruit blijkt dat voetbalvelden van kunstgras jaarlijks 1 miljoen kilo aan microplastics in het milieu verspreiden?1
Ja, dat bericht ken ik.
Bent u van mening dat de jaarlijkse verspreiding van een miljoen kilo microplastics in de omgeving een gevaar vormt voor milieu, natuur en waterkwaliteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik maak me zorgen over de aanwezigheid van microplastics in het milieu. Hoewel het nog onduidelijk is of microplastics gevaarlijk zijn en een risico vormen voor het milieu, kunnen de effecten mogelijk verstrekkend zijn voor het milieu. Microplastics worden aangetroffen in alle compartimenten van het mariene milieu: in het water, in het sediment en in organismen. Het is aannemelijk dat het aandeel microplastics in het milieu zal toenemen. De lijn van het kabinet is bovendien dat zwerfvuil niet in zee thuishoort.2
In 2014 heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) een quick scan uitgevoerd: «Inventarisatie en prioritering van bronnen en emissies van microplastics». In deze quick scan heeft het RIVM gekeken naar mogelijke bronnen van microplastics en een eerste prioritering van deze bronnen gegeven op basis van de criteria relevantie (volume van emissies), haalbaarheid van maatregelen, en urgentie (mogelijkheid voor de consument om zelf actie te ondernemen en de gevoelde urgentie om te handelen). Hieruit blijkt dat de bijdrage van kunstgras als bron naar verwachting beperkt is. Over de genoemde hoeveelheid van 1 miljoen kilo microplastics kan op grond van de quick scan van het RIVM geen uitspraak worden gedaan.
Op basis van deze prioritering door het RIVM en de wens van uw Kamer zet ik voor nu in op het formuleren van een aanpak voor schurende reinigingsmiddelen, verf en autobanden. Naar aanleiding van dit traject kijk ik of er aanknopingspunten zijn voor effectief beleid voor andere bronnen van microplastics. Ik verwacht de Kamer hierover te kunnen informeren uiterlijk aan het eind van dit jaar.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkeling van het aantal kunstgras voetbalvelden in Nederland in de afgelopen tien jaar?
De KNVB heeft een overzicht gegeven van de ontwikkeling van het aantal kunstgras voetbalvelden in Nederland in de periode tussen 2001 en 2014. Er is sprake van een groei van 17 kunstgras voetbalvelden in 2001 naar 1.730 in 2014.
Ziet u een conflict tussen uw ambitie om de Nederlandse waterkwaliteit te verbeteren, zoals geformuleerd in het Nationaal Waterplan 2016–2021, en de vervuiling door microplastics die bijdragen aan de plastic soep doordat ze via sportkleren in de wasmachine in het riool en het grondwater terechtkomen?
Nee, ik zie geen conflict in ambities. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Waarom is naar aanleiding van het RIVM-rapport «Inventarisatie en prioritering van bronnen en emissies van microplastics» geen verder onderzoek gedaan naar de omvang van de vervuiling door kunstgrasvelden en de impact op het milieu?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om alsnog op korte termijn onderzoek te doen naar de omvang en impact van de milieuvervuiling door microplastics in kunstgrasvelden en de Kamer hierover voor het eind van dit jaar te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Ik wil eerst de fase afronden waarin ik kijk naar maatregelen voor de drie bronnen waar ik nu mee bezig ben. Naar aanleiding van dit traject kijk ik of er aanknopingspunten zijn voor effectief beleid voor andere bronnen van microplastics. Ik verwacht de Kamer hierover te kunnen informeren uiterlijk aan het eind van dit jaar.
Bent u bereid om de aanleg van nieuwe kunstgrasvelden met kunststofsnippers te verbieden en te stimuleren dat de huidige velden snel meer milieuvriendelijker materiaal zoals kurk zullen gebruiken om de kunststof te vervangen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Worden kunststofsnippers ook op andere plekken in de buitenruimte gebruikt? Zo ja, kunt u een overzicht geven van alle toepassingen?
Ja, de volgende toepassingen zijn relevant voor de verspreiding van microplastics deeltjes in het milieu. Rubbergranulaat als instrooimateriaal in kunstgrasvelden voor voetbal is veruit de meest voorkomende toepassing. Rubbergranulaat wordt sporadisch ook toegepast in paardenbakken vermengd met zand. In plaats van rubbergranulaat worden in paardenbakken ook snippers van synthetisch geotextiel of versnipperde tapijtresten gebruikt. Rubbersnippers of rubber schors worden sporadisch toegepast in speeltuinen en als bodembedekker in tuin/border/balkon/terras en op looppaden.
Het bericht dat er veel meer daklozen in Nederland zijn |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat er veel meer daklozen in Nederland zijn?1
Ik ben bekend met de cijfers die het CBS op 3 maart publiceerde over het aantal daklozen in Nederland. Deze cijfers zijn gebaseerd op 3 registraties, waaronder het briefadres bij een locatie voor nachtopvang en daklozenuitkering. Deze cijfers hebben dus betrekking op het aantal personen dat een beroep doet op opvang en een daklozenuitkering en niet perse het aantal mensen dat op straat verblijft. Uit deze cijfers blijkt dat dakloze mensen de weg naar de voorzieningen van dakloosheid goed weten te vinden en gebruik maken van de ondersteuningsmogelijkheden die voor hen bestaan.
Zowel daklozen als statushouders moeten na eerste opvang kunnen doorstromen naar betaalbare woonruimte. Het kabinet heeft maatregelen genomen om de druk die de verhoogde instroom van vergunninghouders op de beschikbaarheid van sociale huurwoningen voor regulier woningzoekenden geeft, tegen te gaan. Zo kunnen verhuurders sinds 1 februari jl. aanspraak maken op subsidie van het Rijk indien zij een huisvestingsvoorziening voor vergunninghouders realiseren, bovenop de bestaande woningvoorraad. Daarnaast heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst een wetswijziging in voorbereiding waarmee de voorrang van statushouders uit de Huisvestingswet wordt geschrapt.
Waarom laat het kabinet zoveel asielzoekers toe maar worden de daklozen niet geholpen?
Het bericht ‘Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Overheden nog niet klaar voor Wet hergebruik overheidsinformatie»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat bijna alle aangeschreven overheden en instellingen bij een verzoek tot hergebruik van overheidsinformatie gebruik maken van de mogelijkheid tot verdaging?
Uitgangspunt is dat verzoeken tot hergebruik van overheidsdata zo spoedig en zorgvuldig mogelijk worden afgehandeld. Hoe omvangrijker en ingewikkelder het verzoek, hoe meer tijd met de afhandeling van een verzoek gemoeid zal zijn. Verdaging, binnen de wettelijke termijnen, is dan mogelijk.
Wat vindt u ervan dat bij veel overheden nog geen mechanisme bestaat waarmee informatie, die via deze wet in een open formaat is opgevraagd, standaard kan worden aangemeld bij het open data rijksportaal data.overheid.nl?
Als aan de verstrekking van overheidsgegevens via de Wet hergebruik van overheidsinformatie door publieke instellingen geen aanvullende voorwaarden worden gesteld is sprake van open data. Deze overheidsgegevens kunnen onbelemmerd worden hergebruikt. De aanmelding ervan op het rijksportaal (https://data.overheid.nl) wordt technisch ondersteund. Zo stimuleer ik dat overheidsgegevens waarom wordt verzocht via het rijksportaal worden ontsloten. Overheden en instellingen stellen, onder mijn regie, bovendien datasets actief 2 beschikbaar. Deze zijn te vinden op het rijksportaal en worden met regelmaat aangevuld.
Wat vindt u ervan dat het aanmelden van informatie op het rijksportaal door bijna alle aangeschreven overheden en instellingen niet als prioriteit wordt gezien?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat u er aan doen om de in vraag 2 t/m 4 benoemde, nog gebrekkige implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie te verbeteren?
De verantwoordelijkheid voor de toepassing van de Wet ligt bij overheden en publieke instellingen. Om overheden en instellingen te ondersteunen heb ik een praktische handleiding 3 gepubliceerd over de werking van de wet en hoe met ingediende verzoeken kan worden omgegaan. In 2015 zijn drie voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd op verschillende plekken in het land. Verder worden op de website van het leer- en expertisepunt open overheid 4 veelgestelde vragen beantwoord. Voor de conclusie dat zij daar nog niet klaar voor zouden zijn, zoals dat uit de steekproef van de Open State Foundation zou blijken, vind ik het te vroeg. De Wet zal na drie jaar worden geëvalueerd.
Bent u het eens met de constatering dat overheden en publieke instellingen nog onvoldoende bekend zijn met de Wet hergebruik overheidsinformatie en de uitvoering ervan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Bent u bereid heldere doelstellingen te formuleren met betrekking tot de implementatie van de Wet hergebruik overheidsinformatie, zodat de voortgang hiervan beter te monitoren is?
Zie antwoord vraag 5.
Het artikel ‘Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen’ |
|
Otwin van Dijk (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder uren, meer zelf doen en meer alfahulpen»?1
Ja.
Wat vindt u van de in bedoeld artikel verwoorde opvatting van het college van de gemeente Oude IJsselstreek dat men «een voorkeur heeft voor het gebruik van alfahulpen»?
Volgens het kabinet is de Regeling dienstverlening aan huis niet bedoeld om kosten te drukken ten koste van de rechtspositie van de huishoudelijke hulpen. In de kabinetsreactie op het advies van de commissie «Dienstverlening aan huis» heeft het kabinet daarom aangekondigd te bezien hoe de wet- en regelgeving kan worden aangepast2. Als uitkomst van het overleg met de bonden FNV en CNV en de Vereniging Nederlandse Gemeenten over het toekomstperspectief voor de langdurige zorg en ondersteuning, heb ik namens het kabinet aangekondigd met een wetsvoorstel te komen dat de inzet van alfahulpen in de algemene voorziening verbiedt3. Ik zal het wetsvoorstel zo spoedig mogelijk naar de Kamer sturen. Ik vind het beleid van de gemeente Oude IJsselstreek dan ook onwenselijk. De gemeente is door mij ontraden dit beleid voort te zetten.
Wat vindt u van de eveneens in bedoeld artikel verwoorde opvatting van hetzelfde college dat het «wel niet zo'n vaart zal lopen» met het verbieden van de alfahulpconstructie, zoals u in het zorgakkoord van 4 december 2015 (dat overigens mede is ondertekend door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft afgesproken?
Recent heeft overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers van de gemeente Oude IJsselstreek. De gemeente is gewezen op het kabinetsstandpunt. Het beleid van de gemeente verhoudt zich niet met het aangekondigde wetsvoorstel. Er is de gemeente Oude IJsselstreek in dit kader daarom aangeraden hun beleid bij te stellen. Bij inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal de gemeente verplicht zijn het aangekondigde beleid te herzien. De gemeente wacht de parlementaire besluitvorming af.
Wat onderneemt u tegen gemeenten die, ondanks de inmiddels door u aangekondigde wetgeving in dezen, voornemens zijn door te gaan met de alfahulpconstructie?
Gemeenten worden door mij ontraden beleid te ontwikkelen dat gericht is op uitbreiding van het aantal alfahulpen of het ontwikkelen van nieuwe initiatieven waarbij gebruik wordt gemaakt van de Regeling dienstverlening aan huis op basis van publieke financiering.
Heeft u zicht op het aantal gemeenten dat thuiszorg wil (blijven) laten verrichten met behulp van alfahulpen? Zo ja, om hoeveel gemeenten, alfahulpen en daarbij betrokken cliënten gaat het?
Het aantal gemeenten dat thuisondersteuning verleent met behulp van alfahulpen wordt landelijk niet geregistreerd. Om die reden kunnen geen landelijke gegevens over aantallen gemeenten, alfahulpen en cliënten door mij worden verstrekt. Wel kan ik u wijzen op de verkennende studie van de Inspectie SZW naar de arbeidsmarkteffecten van veranderingen in het gemeentelijk beleid ten aanzien van huishoudelijke hulp van april 2015.4 De Inspectie SZW merkt op dat zij in gemeenten die huishoudelijke hulp onderbrengen in een algemene voorziening het risico ziet van verschuiving richting alfahulpen.
Hoe bent u voornemens de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie daadwerkelijk tot het verleden te laten behoren? Hoe waarborgt u daarbij de continuïteit in de zorgverstrekking?
Het beperken van de uit publieke middelen gefinancierde alfahulpconstructie hoeft geen afbreuk te doen aan de continuïteit van de ondersteuning. De verantwoordelijkheid ligt hiervoor bij de gemeenten die beschikken over voldoende alternatieven en al geruime tijd op de hoogte zijn van het voornemen tot deze wetswijziging. Zij kunnen hier dan ook reeds op anticiperen.
Het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendumover het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Geen Peil-campagne voor een referendum over het samenwerkingsverdrag met Oekraïne mogelijk onterecht met Europees geld is betaald?1
Ja, ik heb kennis genomen van het artikel gepubliceerd op www.nu.nl, waarin mogelijk misbruik van EU-subsidie wordt gemeld. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is ter beoordeling van het Europees Parlement.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik vind het onwenselijk indien subsidies voor andere doeleinden worden gebruikt dan waar die voor zijn bestemd. Het is van belang dat subsidies, ongeacht of deze door de Nederlandse overheid of door Europese instellingen worden verstrekt, op verantwoorde en transparante wijze worden besteed. Of er daadwerkelijk sprake is van misbruik is zoals aangegeven ter beoordeling van het Europees Parlement.
Is het waar dat er een onderzoek loopt van het Europees Parlement naar het gebruik van Europese subsidie voor een campagne voor het werven van handtekeningen voor een referendum over het samenwerkingsverdrag? Zo ja, hoe ziet dit onderzoek eruit, en wanneer is het naar verwachting afgerond?
Het besluit een dergelijk onderzoek al dan niet in te stellen, alsmede de vorm en procedure hiervan, is aan het Europees Parlement. Bij het kabinet is niet bekend of er een onderzoek van het Europees Parlement loopt naar het gebruik van subsidiegelden voor een campagne inzake het referendum over het samenwerkingsverdrag.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie dat dit soort gebruik van Europese subsidie wettelijk niet toegestaan is? Wat staat hierover in de relevante wetten en regels? Hoe beoordeelt u vervolgens het gebruik van de subsidie?
Het oordeel of en in welke mate is voldaan aan Europese subsidievoorwaarden is een oordeel dat wordt gegeven door de Europese subsidieverstrekker.
Ziet u mogelijke gevolgen voor de geldigheid van het referendum, indien blijkt dat de benodigde handtekeningen deels inderdaad met onterechte subsidie zijn geworven, bijvoorbeeld met een paginagrote advertentie in dagblad De Telegraaf?
Nee, de beslissing van de Kiesraad om een referendum te laten plaatsvinden is onherroepelijk.
Op welke wijze kan beter gewaarborgd worden dat Europese subsidies zuiver besteed worden? Hoe kan het dat deze wijze van gebruik van de betreffende subsidie, die bekend was, en waar Geen Peil zich ook publiekelijk over heeft uitgelaten, nu maanden later pas onderzocht wordt?
Het waarborgen van de zuivere besteding van Europese subsidies is primair een taak van de Europese subsidieverstrekker. Dat geldt ook voor de controle op de naleving van de Europese subsidievoorwaarden.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ja