Een proefschrift over wijkaanpak |
|
Farshad Bashir |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het proefschrift «Netwerken en Breuklijnen» met een onderzoek naar de rol van woningcorporaties op besluitvormingsprocessen in de wijkaanpak, een promotieonderzoek van de TU Delft?1
Ik heb kennisgenomen van het proefschrift. Het promotieonderzoek draagt door middel van een internationale vergelijking bij aan de kennis over besluitvormingsprocessen met betrekking tot de wijkaanpak in Nederland en het Verenigd Koninkrijk in de periode 2005–2015 en de rol van woningcorporaties daarbij.
Welke dilemma’s als gevolg van de spanning tussen marktwerking en de overheid met betrekking tot de wijkaanpak signaleert u? Hoe gaat u daarmee om?
Ik zie op voorhand geen dilemma’s met betrekking tot de wijkaanpak, ook niet als gevolg van een veronderstelde spanning tussen marktwerking en de overheid. Met de inwerkingtreding van de Woningwet op 1 juli 2015 is duidelijkheid ontstaan over de afbakening van het werkdomein van woningcorporaties. Bepaald is welke werkzaamheden door corporaties en hun dochtermaatschappijen mogen worden uitgevoerd. Zo mogen zij onder voorwaarden een bijdrage leveren aan de leefbaarheid in de directe nabijheid van het eigen bezit of ten behoeve van de eigen huurders. De leefbaarheid elders in de wijk of ten behoeve van andere bewoners van de wijk is de verantwoordelijkheid van andere organisaties, zoals de gemeente en maatschappelijke instellingen. Voor een integrale bevordering van de leefbaarheid in de wijk is dus samenwerking nodig tussen corporatie, gemeente en andere organisaties. Daarnaast moeten de bijdragen in het kader van de leefbaarheid door corporaties zijn vastgelegd in de prestatieafspraken tussen corporatie, gemeente en huurdersorganisatie.
Door in de Woningwet en het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting een duidelijke taakafbakening voor te schrijven en door leefbaarheid onderdeel te maken van de prestatieafspraken, wordt het gesprek over de wijkaanpak en ieders rol daarin bevorderd.
Waarom heeft u de ingezette lijn onder kabinet Rutte I om de sociale huursector steeds meer beleidsmatig af te zonderen van de rest van de huursector doorgezet? Welke concrete gevolgen heeft dit gehad voor de wijkaanpak in de diverse regio’s in Nederland?
Het geschetste beeld dat de corporatiesector beleidsmatig zou zijn afgezonderd van de rest van de huursector, herken ik niet. In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» uit 2012 is er nadrukkelijk voor gekozen dat woningbouwcorporaties weer dienstbaar worden aan het publiek belang in hun regionale werkgebied. Hun taak wordt teruggebracht tot het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen voor de sociale minima. In de Woningwet is dit onder andere uitgewerkt door de diensten van algemeen economisch belang te benoemen, taken die in lijn met het besluit van de Europese Commissie uit 2009 met staatssteun mogen worden uitgevoerd. Taken op het terrein van leefbaarheid in wijken vallen onder voorwaarden ook onder daeb-taken (zie antwoord 2). Taken die niet gerekend worden tot diensten van algemeen economisch belang zijn primair voorbehouden aan andere partijen, maar mogen onder voorwaarden ook door de niet-daeb tak van de corporatie uitgevoerd worden.
De Woningwet is per 1-7-2015 in werking getreden. Het is te vroeg om uitspraken te doen over de effecten van de Woningwet. Zoals in de wet opgenomen, zal deze in 2018 worden geëvalueerd.
Welke invloed heeft grootschaligheid en fusies van woningcorporaties gehad op de wijkaanpak in de afgelopen tien jaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de afgelopen 10 jaar is door individuele woningcorporaties op lokaal niveau op verschillende wijze invulling gegeven aan hun betrokkenheid bij de wijkaanpak. Mij is geen correlatie bekend tussen de schaalgrootte van woningcorporaties en hun rol bij de wijkaanpak.
Erkent u dat kleine(re) woningcorporaties door huurders beter worden beoordeeld als het gaat om dienstverlening en bewonersparticipatie en dat het daarom goed is om kleinschaligheid te stimuleren? Wat heeft u tot nu toe gedaan met de bepalingen uit de Woningwet om over te gaan tot defuseren, het stimuleren van de menselijke maat en het behapbaar houden van woningmarktregio’s?2
In het proefschrift wordt gesteld dat ten aanzien van de relatie tussen schaal en prestaties geen eenduidige conclusies kunnen worden getrokken. Enerzijds toont onderzoek aan dat grotere woningcorporaties relatief meer nieuwe woningen bouwen en een breder pakket aan diensten aanbieden. Anderzijds zijn huurders van kleinere corporaties meer tevreden over de kwaliteit van de dienstverlening en bewonersparticipatie.
De Woningwet 2015 beoogt de schaal van een woningcorporatie meer in overeenstemming te brengen met de schaal van de regionale woningmarkt. Gemeenten bepalen gezamenlijk de schaalgrootte en samenstelling van een dergelijke regio, binnen de in de wet gestelde randvoorwaarden. Gemeenten zijn op dit moment bezig met het ontwikkelen van voorstellen en onderbouwingen, onderlinge afstemming en het uitvragen van zienswijzen van corporaties en andere gemeenten. Zij kunnen tot 1 juli 2016 hun verzoek indienen. De Woningwet kent geen bepaling waardoor corporaties over moeten gaan tot defuseren.
Hoe wordt bij het aangaan samenwerking om te komen tot een woningmarktregio rekening gehouden met de wijkaanpak en hoe luidt de democratische legitimering hierbij? Kunt u uw antwoord toelichten?
De woningmarktregio verplicht gemeenten niet tot één gezamenlijk beleid voor wijkaanpak. Of zij dat doen en, zo ja, in welke mate, is aan de gemeenten om onderling te bepalen.
Wie is in uw visie de «regisseur» van de wijkaanpak, waarbij niet gevraagd wordt naar een blauwdruk, maar naar een benadering van onderop, zoals eerder door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) werd geadviseerd?3
Vanuit het oogpunt van democratische legitimering ben ik van mening dat het aan de gemeente is om regie te voeren. In mijn brief van 23 november 2015 betreffende de Leefbaarometer en de Voortgangsrapportage Wijkaanpak (Kamerstuk 32 847, nr. 206) heb ik aangegeven dat ik constateer dat er duidelijke verschillen tussen wijken en buurten zichtbaar zijn in zowel de leefbaarheidsituatie als de ontwikkeling ervan. Dit geldt ook voor de (voormalige) veertig wijken. Elke gemeente en elke wijk kent zijn eigen dynamiek. Dit alles benadrukt het belang van lokaal maatwerk, waarbij de gemeenten en bewoners de aanpak gezamenlijk tot een succes kunnen maken.
Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de vier aanbevelingen uit een ander advies van de WRR uit 2012, waarin wordt gesteld «creëer tegenspel, vergroot alledaagse invloed, stimuleer maatschappelijk verkeer en bouw steunpilaren»?4
In de brief van 22 juni 2012 van mijn ambtsvoorganger is de kabinetsreactie op het WRR rapport «Vertrouwen in Burgers» aangeboden aan uw Kamer (Kamerstuk 29 614, nr.33). In de kabinetsreactie is aangegeven op welke wijze uitvoering is gegeven aan de aanbevelingen uit het WRR advies.
Hoe verhoudt de waardering die het kabinet had voor het WRR-advies in 2012 zich tot het uitroepen van de participatiesamenleving, inclusief het terugtrekken van landelijke middelen? 5
De inzet en betrokkenheid van de rijksoverheid richt zich voornamelijk op het ondersteunen van de hoofdrolspelers zelf: de gemeenten en bewoners. Dit doet het kabinet door aanpassingen in de wetgeving waar er knelpunten zijn. Daarnaast zet het kabinet in op kennisdeling.
Bent u van mening dat de positie van huurders krachtiger en groter kan zijn dan nu het geval is, omdat huurdersorganisaties in de nieuwe Woningwet wel een sterkere positie hebben gekregen bij het maken van prestatieafspraken, maar niet op wijk- en buurtniveau? Zo ja, hoe gaat u dit faciliteren?
In de Woningwet hebben huurdersorganisaties een gelijkwaardige positie gekregen naast gemeenten en woningcorporaties bij het maken van prestatieafspraken. De inhoud van de prestatieafspraken is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van deze drie lokale partijen. In de prestatieafspraken kunnen ook onderwerpen op wijk- en buurtniveau aan de orde komen.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan het amendement Verhoeven c.s. bij de nieuwe Woningwet, die beoogt huurdersorganisaties meer scholingsmogelijkheden te bieden, huurdersorganisaties advies te laten inwinnen van deskundigen en huurdersorganisaties afspraken te laten maken met verhuurders over hun kosten? Kunt u op de drie afzonderlijke onderwerpen ingaan?6
Met het amendement Verhoeven c.s. zijn de volgende rechten voor huurders opgenomen in de Wet overleg huurders verhuurder: de huurdersorganisatie kan twee of meer deskundigen consulteren bij een overleg met de verhuurder, de verhuurder en de huurdersorganisatie maken afspraken over het aantal te volgen scholingsdagen (minimaal drie) en er wordt een begroting gemaakt voor de kosten die zij in het kader van de ondersteuning van huurdersorganisatie verwachten. Huurdersorganisaties kunnen derhalve gebruik maken van deze mogelijkheden.
Hoe huurdersorganisaties invulling geven aan het recht op minimaal drie scholingsdagen per jaar voor bestuursleden van huurdersorganisaties, of aan het inwinnen van advies van externe deskundigen, is aan de huurdersorganisaties, in overleg met de verhuurder in verband met de kostenvergoeding (zie ook het antwoord op vraag 12). Uit contacten met individuele huurdersorganisaties, verhuurders en intermediairs heb ik de indruk dat huurdersorganisaties die huurders van woningcorporaties vertegenwoordigen in 2015 en 2016 scholing hebben gevolgd en volgen, met het oog op hun nieuwe rol bij het maken van prestatieafspraken met woningcorporaties en gemeenten.
Zijn budgetten voor scholing van huurdersorganisaties sinds invoering van de nieuwe Woningwet gestegen of gekrompen? Zo ja, hoeveel? Hoe verklaart u deze ontwikkeling?
Ik beschik niet over gegevens over de hoogte van de budgetten voor huurdersorganisaties die tussen verhuurders en huurdersorganisaties worden afgesproken. Voor woningcorporaties zullen deze gegevens in de komende jaren via de jaarlijkse verantwoording in beeld worden gebracht, voor het eerst over verslagjaar 2016.
Erkent u dat woningcorporaties een stabiliserende en verbindende factor kunnen zijn in wijkaanpak, zoals uit het proefschrift blijkt? Zo ja, hoe heeft u die factor met de door uzelf benoemde rol van de rijksoverheid «(...) gericht op het geven en creëren van ruimte, zodat lokale en regionale partijen hun rol en verantwoordelijkheid op het terrein van leefbaarheid ook daadwerkelijk kunnen nemen», de afgelopen drie jaar gestimuleerd?7
Woningcorporaties kunnen een stabiliserende en verbindende factor zijn in de wijkaanpak, mits het voor alle betrokken lokale partijen duidelijk is wat zij van woningcorporaties kunnen verwachten voor wat betreft toegestane activiteiten en inzet van middelen. De Woningwet verschaft deze duidelijkheid en voorkomt dat woningcorporaties primaire verantwoordelijkheden van andere partijen overnemen. Binnen het gegeven juridisch kader hebben lokale partijen de ruimte om met elkaar de samenwerking nader in te vullen en vast te leggen in prestatieafspraken.
Een met het verboden bestrijdingsmiddel Aldicarb vergiftigd persoon |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar vergiftigde Pool»?1
Ja.
Is het beleid dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) door de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de hoogte wordt gesteld indien zij niet-toegelaten bestrijdingsmiddelen aantreft? Is dat ook in dit geval gebeurd?
Bij incidenten met gewasbeschermingsmiddelen worden alle betrokken inspecties met elkaar in contact gebracht. In deze casus is de coördinatie in handen van de politie. De NVWA is betrokken als materiedeskundige gewasbescherming. De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ISWZ) is ingeschakeld door de politie, omdat het een arbeidsongeval betrof. ISWZ neemt ook zelf contact op met de NVWA bij incidenten of vermoedelijke overtredingen met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Was de NVWA voorafgaand aan de vergiftiging op de hoogte van het feit dat het middel Aldicarb, ondanks een Europees verbod sinds 2004, gebruikt werd als bestrijdingsmiddel in Nederland? Zo ja, welke stappen zijn er in het kader van handhaving genomen?
De NVWA heeft geen indicatie van een breed gebruik van het gewasbeschermingsmiddel Temik op basis van de werkzame stof aldicarb. De NVWA voert administratieve controles en inspecties uit op landbouwbedrijven. Daarbij worden regelmatig gewas- en grondwatermonsters genomen voor onderzoek naar gewasbeschermingsmiddelen. Incidenteel is aldicarb de afgelopen jaren gevonden in sierteeltgewassen onder glas. In 2015 is het middel niet gevonden, in 2014 eenmaal, in 2013 tweemaal en in 2012 acht maal, telkens bij rozentelers.
Als aldicarb wordt aangetroffen, wordt sanctionerend opgetreden. Het reguliere boetebedrag bij gebruik van een niet in Nederland toegelaten middel is € 2.000.
Op welke wijze is de betreffende chrysantenkweker in bezit gekomen van het middel Aldicarb? Indien dit niet bekend is, wordt dit door de NVWA onderzocht of gaat dit gebeuren?
Een strafrechtelijk onderzoek onder leiding van de Officier van Justitie van Parket Zwolle is gaande. Er kunnen daarom geen mededelingen over de stand van zaken worden gedaan.
Welke hoeveelheid van dit bestrijdingsmiddel is aangetroffen bij dit bedrijf?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u aanleiding te veronderstellen dat dit middel op grotere schaal dan alleen deze bloemenkweker gebruikt wordt? Waarop is die verwachting gebaseerd en welke beleidsconclusies trekt u daaruit?
Ik heb geen aanleiding om een gebruik van dit middel op grotere schaal te veronderstellen. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Investeringsbescherming (Investor-State Dispute Settlement, ISDS) in het associatieakkoord met Oekraïne |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u artikel 89 lid 2 van het associatieakkoord met Oekraïne, waarin staat dat een expliciete doelstelling van de evaluatie van het akkoord is om «de bepalingen van dit hoofdstuk uit te diepen en nader te voorzien in bepalingen voor investeringsbescherming alsmede procedures voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en de staat»?1
Ja.
Klopt het dat hiermee het beruchte ISDS-systeem mogelijk wordt gemaakt? Zo nee, sluit u dan uit dat er in de toekomst een ISDS-clausule wordt toegevoegd aan het associatieakkoord met Oekraïne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het associatieakkoord met Oekraïne bevat geen mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen een investeerder en een staat. Artikel 89 van het associatieakkoord voorziet wel in de evaluatie van de markttoegang voor buitenlandse investeerders. Tijdens deze evaluatie kunnen partijen tot de conclusie komen dat het vestigingsklimaat nog belemmeringen bevat. Artikel 89, lid 2 bepaalt dat in dergelijke gevallen partijen in onderhandeling kunnen treden om deze belemmeringen aan te pakken, bijvoorbeeld op het terrein van investeringsbescherming. Voor Nederland is het uitgesloten dat daarbij het oude mechanisme van geschillenbeslechting, ISDS, in het verdrag zal worden opgenomen.
Deelt u de mening dat ISDS een uiterst controversieel mechanisme is, en dat deze vorm van arbitrage niet langer thuishoort in moderne handelsverdragen, conform uw inzet om ISDS in TTIP «dood en begraven» te kunnen verklaren?2
Ja, ik ben het eens dat de oude vorm van de beslechting van investeringsgeschillen tussen investeerders en staten, ISDS, niet thuis hoort in moderne handelsverdragen. Nederland heeft zich in dit kader actief ingezet voor de totstandkoming van een vernieuwd mechanisme van investeringsbescherming. Die inzet is overgenomen in de nieuwe EU-standaard. Deze standaard is inmiddels ook opgenomen in de EU-vrijhandelsakkoorden met Vietnam en Canada (CETA) en vormt de inzet voor TTIP. Hierbij is het recht van staten om te reguleren in het publieke belang duidelijk verankerd. Daarnaast voorziet de nieuwe standaard in een onafhankelijk en transparant mechanisme van geschillenbeslechting, het Investment Court System. Het is duidelijk dat hiermee de oude vorm van het mechanisme «dood en begraven» is.
Hoe voorkomt u dat Europese bedrijven torenhoge schadeclaims gaan indienen tegen Oekraïne? Hoe voorkomt u dat Oekraïense bedrijven torenhoge schadeclaims gaan indienen tegen Nederland?
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Jasper van Dijk met het kenmerk 2015Z17324, is het doel van investeringsbeschermingsbepalingen om investeerders te beschermen tegen ongerechtvaardigd en willekeurig overheidshandelen. Daarom worden in investeringsverdragen en handelsakkoorden met een investeringshoofdstuk afspraken gemaakt over een minimum bescherming voor investeerders. Het is niet de bedoeling dat dit leidt tot oneigenlijke en frivole claims. De Nederlandse inzet voor modernisering van het mechanisme van investeringsbescherming, zoals ook opgenomen in de nieuwe EU-standaard, is onder meer ook gericht op het uitsluiten van dergelijke claims.
Bent u bereid deze passage uit het akkoord te schrappen indien er heronderhandeld wordt over het akkoord na het referendum van 6 april? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet loopt niet vooruit op de uitslag van het referendum. Het kabinet zal de Wet raadgevend referendum volgen.
Het bericht "Openbaarmaking personeelsblad MIVD brengt werknemers in gevaar" |
|
Ronald Vuijk (VVD), Fred Teeven (VVD) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Openbaarmaking personeelsblad MIVD brengt werknemers in gevaar»?1
Ja.
Waarom is de keuze gemaakt om het blad van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) «Ingelicht» te publiceren op een particuliere website? Graag een toelichting.
De stichting Argus heeft, naar aanleiding van een gehonoreerd inzageverzoek, verschillende edities van het blad Ingelicht op haar website gepubliceerd. Het blad verscheen tussen 2000 en 2011, een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie. Dit hield mede verband met de vorming in 2002 van de MIVD uit vier verschillende militaire inlichtingenorganisaties. Doel van het blad Ingelicht was om het draagvlak onder het personeel voor deze complexe reorganisatie te vergroten. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. Achteraf kan echter geconcludeerd worden dat bij het honoreren van het inzageverzoek de namen in de bladen geanonimiseerd hadden moeten worden.
Waarom zijn de namen in het blad daarbij niet gezwart? Hoe rijmt u dit met het verzoek aan personeel van inlichtingendiensten om zeer terughoudend te zijn met het openlijk spreken over hun beroep? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat nu vele namen van MIVD-personeel openbaar zijn geworden? Zo ja, welke gevolgen heeft dit volgens u voor hun veiligheid en dat van hun familieleden? Wat wordt gedaan om de veiligheid van deze personen te garanderen?
Het klopt dat namen en foto’s van (oud-)werknemers van de MIVD zichtbaar zijn op de bewuste website. De personen om wie het gaat zijn, voor zover zij nog werkzaam zijn bij de MIVD, geïnformeerd en geadviseerd hoe hiermee om te gaan. Voor personen die niet meer werkzaam zijn bij de MIVD is een speciaal meldpunt ingericht. Indien er dreigingen ontstaan, zullen passende maatregelen worden genomen. Om de effectiviteit van deze maatregelen niet te ondermijnen, doe ik over de inhoud ervan geen mededelingen.
Zijn er gevallen bekend waarbij personen zijn bedreigd nadat hun naam op de website is verschenen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het? Op welke wijze is daarop gereageerd en welke maatregelen zijn genomen?
Dergelijke gevallen zijn niet bekend.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) al in 2008 haar zorgen heeft uitgesproken over Ingelicht, dat in tegenstelling tot het AIVD-blad niet is gerubriceerd als staatsgeheim? Wat is daar destijds mee gedaan? Zijn deze zorgen meegewogen bij het openbaar maken van Ingelicht?
Een woordvoerder van de AIVD heeft in 2008 in een dubbelinterview met een woordvoerder van de MIVD een mogelijk nadeel benoemd van het niet gerubriceerd zijn van Ingelicht. In het interview geeft de woordvoerder van de MIVD aan dat er bewuste afwegingen zijn gemaakt om Ingelicht niet te rubriceren. Het hoofd Communicatie van de AIVD heeft, voor zover mij bekend, geen uitspraken gedaan over het al dan niet in de openbaarheid verschijnen van Ingelicht.
Waarom is Ingelicht niet gerubriceerd als staatsgeheim? Graag een toelichting.
Zie het antwoord op vraag 3.
Klopt het dat het hoofd Communicatie van de AIVD in 2008 heeft gezegd dat men er binnen de MIVD niet gelukkig mee zou zijn als Ingelicht in de openbaarheid zou verschijnen? Hoe rijmt u die uitspraak met het besluit om het blad toch openbaar te maken? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 6.
Is de MIVD zelf om advies gevraagd over het al dan niet openbaar maken van Ingelicht? Zo ja, hoe luidde dit advies en wat is daarmee gedaan? Zo nee, waarom niet?
De MIVD heeft inderdaad advies gegeven. Zoals gesteld in antwoord op vraag 3, verscheen het blad Ingelicht in een periode waarin veel nadruk werd gelegd op transparantie en openheid, mede in verband met de complexe reorganisatie waarin de MIVD verwikkeld was. Het blad werd dan ook breed binnen Defensie en het netwerk van de MIVD verspreid. In het licht hiervan heeft de MIVD geadviseerd het inzageverzoek van de Stichting Argus te honoreren.
Wordt momenteel aanstalten gemaakt om Ingelicht van het internet af te halen, of in ieder geval namen en foto's van personeel onherkenbaar te maken? Zo ja, wanneer zal dit zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
De MIVD heeft overlegd met de persoon die de desbetreffende edities van Ingelicht op zijn website heeft geplaatst, met als doel de persoonsgegevens alsnog te laten verwijderen. Dit heeft tot op heden niet tot het gewenste resultaat geleid.
Het bericht ‘Verkeersveiligheid 130km-wegen onbekend’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkeersveiligheid 130km-wegen onbekend»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat niet vastgesteld kan worden waardoor ongelukken op 130 km-wegen veroorzaakt worden? Is het waar dat u niet over deze informatie beschikt?
Op snelwegen waar de snelheidslimiet 130 km/u is, beschikken we over dezelfde informatie over ongevallen als op de snelwegen met een andere snelheidslimiet. De door de politie opgestelde processen verbaal bevatten informatie over onder andere de locatie en toedracht van ongevallen. Dit geeft inzicht in de aard van ongevallen, maar daarmee kan niet precies worden aangegeven welke factor in welke mate heeft bijgedragen aan een ongeval. Ongevallen vinden immers plaats als gevolg van een samenloop van verschillende factoren.
De ontwikkeling van de verkeersveiligheid op rijkswegen wordt jaarlijks gemonitord in de openbare rapportage «Veilig over Rijkswegen» van Rijkswaterstaat, daarnaast informeer ik u jaarlijks over de landelijke ontwikkeling van het aantal verkeersdoden en -gewonden, zoals bij mijn brief van 21 april 20162.
Hoe is het mogelijk dat de toename van het aantal ongelukken vooraf wel in te schatten was – vijf jaar geleden bleek uit onderzoek namelijk dat de hogere maximumsnelheid zonder extra maatregelen zou kunnen leiden tot 3 tot 7 verkeersdoden extra en 17 tot 34 extra gewonden per jaar – maar dat dit achteraf niet kan worden nagegaan?2
De vooraf gemaakte prognose betreft een extrapolatie op basis van de gegevens over gereden snelheden op de experimenttrajecten met 130 km/u, en wetenschappelijke modellen over de relatie tussen snelheid en de ontwikkeling van verkeersongevallen.
Het daadwerkelijke analyseren van oorzaken achteraf hangt af van de data die over ongelukken beschikbaar zijn. Zoals aangegeven in antwoord 2 zijn gegevens over de precieze oorzaken van individuele ongevallen niet beschikbaar. Tegelijk met de snelheidsverhoging zijn daarnaast ook maatregelen op het hoofdwegennet gerealiseerd die een positief effect hebben op de verkeersveiligheid.
Hoe is de 85 miljoen euro besteed die u uittrok omdat u de dalende trend van verkeersslachtoffers wilde voortzetten en die bedoeld was voor verbetering van de verkeersveiligheid op 130 km-wegen? Kunt u aangeven wat het effect van deze investering is geweest? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn brief van 28 november 20114 bestaat dit bedrag uit het budget voor twee maatregelpakketten: maatregelen ter verbetering van het wegontwerp specifiek op wegen waar de maximumsnelheid wordt verhoogd naar 130 km/u via het programma Aanpak van Kritische Ontwerpelementen (AKOE) en het generieke maatregelpakket Meer Veilig 3, dat ook maatregelen bevat op Rijks-N-wegen en op snelwegen waar de snelheid niet wordt verhoogd.
Het budget voor het programma Meer Veilig 3 is geheel belegd met maatregelen die deels al zijn uitgevoerd en voor het overige deel in 2018 zullen zijn afgerond.
Dit betreft bijvoorbeeld het aanleggen van rotondes op kruispunten of het plaatsen van geleiderail. Het budget bedroeg bij aanvang € 40mln en bedraagt nu € 37 mln, na aanpassing aan prijspeil 2016 (+ € 2 mln) en het overboeken van € 5 mln voor maatregelen op de N35 Wijthmen-Nijverdal. Dit conform de aangenomen motie Elias -Kuiken van 8 april 20135.
De AKOE-maatregelen die noodzakelijk waren voor een veilige inrichting van wegvakken waar de maximumsnelheid is verhoogd, zijn gerealiseerd voorafgaand aan de snelheidsverhoging. De getroffen maatregelen zijn bijvoorbeeld het plaatsen van geleiderail en het aanpassen van markering. De AKOE-maatregelen maken deel uit van het Programma Programma 130 km op de begroting (totaalbudget na aanpassing aan het prijspeil € 56 mln).
Hierbinnen was € 45 mln gereserveerd voor de AKOE-maatregelen (€ 47 mln na aanpassing aan het prijspeil). De uitgaven aan de gerealiseerde maatregelen (€ 21 mln) bedroegen minder dan de gereserveerde middelen, omdat bij nadere uitwerking bepaalde maatregelen zijn afgevallen of op een andere wijze zijn uitgevoerd dan vooraf was voorzien.
Van de resterende € 26 mln aan AKOE-middelen wordt ca € 13 mln aangewend voor dekking van hogere kosten voor bebording, onderzoek en communicatie bij de snelheidsverhogingen. Daarmee resteert ca € 13 mln, die na afronding van het programma terug zullen vloeien naar de vrije middelen op het Infrastructuurfonds.
Gelet op de ambitie om de dalende trend van verkeersslachtoffers op het hoofdwegennet op de lange termijn vast te blijven houden, onderzoek ik momenteel de wenselijkheid en mogelijkheid om het programma Meer Veilig te verlengen en te intensiveren. Ik zal u hierover bij de begroting 2017 nader informeren.
Zoals aangeven bij de begroting van het Infrafonds 20146 zal Meer Veilig 2 in 2018 worden geëvalueerd. Een dergelijke evaluatie van Meer Veilig 3 en AKOE zal hierna plaatsvinden. Voor een uitgebreide evaluatie van de effecten op ongevalscijfers zijn ongevalsgegevens over meerdere jaren voor en na het afronden van de maatregel nodig.
Kunt u aangeven welke maatregelen genomen kunnen worden om de oorzaak van ongelukken op 130 km-wegen beter te registreren?
De verbetering van ongevalsdata heeft in brede zin mijn aandacht, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 18 november 20157. Dit geldt voor alle typen wegen, waaronder dus ook wegen waar 130 km/u geldt. Overigens ligt de grootste opgave voor het verbeteren van deze data op het onderliggende wegennet.
Windmolens in de Veenkoloniën dreigen de telescoop van Astron ‘Lofar’ te nekken |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Windmolens dreigen Lofar te nekken»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de plaatsing van windmolens de werking en de onderzoeken die gedaan worden en potentieel kunnen worden gedaan met de telescoop in Exloo niet in de weg mogen staan? Zo nee, waarom niet?
In de aanloop naar het vaststellen van het voorkeursalternatief van het windpark begin februari 2015 heb ik bestuurlijk overleg gevoerd met de provincie Drenthe en de directie van Astron. Daarbij is destijds de afspraak gemaakt om gezamenlijk met Astron, de initiatiefnemers van het windpark en de provincie Drenthe in gesprek te gaan om de eventuele verstoring voor Lofar zoveel als mogelijk te beperken, al dan niet via innovatieve oplossingen.
Waarom heeft u in de verkenning naar windpark De Drentse Monden en Oostermoer geen opdracht gegeven om Astron, als eigenaar van Lofar, te betrekken?
Bij het starten van de verkenning was ik al geruime tijd met Astron specifiek over Lofar in gesprek. Het gesprek met Astron kent een eigen traject en dat overleg vindt nog steeds plaats.
Op welke wijze heeft u Astron, als eigenaar van Lofar, betrokken in het kader van de Rijkscoördinatieregeling bij de plaatsing van windmolens in Drenthe?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u kennisgenomen van het eigen onderzoek van Astron naar de invloed van windturbines op een antenneveld in Roodeschool? Zo ja, in hoeverre neemt u de conclusies van dit onderzoek mee in uw besluit over de plaatsing van de windmolens in Drenthe?
Ja, ik heb kennis genomen van het onderzoek. Dit onderzoek wordt betrokken in het (verdere) overleg met Astron over de door de partijen aan te dragen innovatieve oplossingen en/of mitigerende maatregelen.
Kunt u aangeven wat het effect is van de plaatsing van windmolens op de investeringsbeslissingen van partners van Lofar en de geloofwaardigheid van het onderzoek naar het heelal met de telescoop?
Ik heb geen inzicht in private investeringsbeslissingen van partners van Astron. Dit is aan Astron en zijn partners. Bij de afweging van belangen worden de economische belangen meegewogen.
Houdt u rekening met de mogelijke gevolgen van de plaatsing van windmolens in Drenthe op de onderzoeksmogelijkheden van Lofar en kunt u het wetenschappelijke onderbouwen dat de plaatsing geen invloed zal hebben? Zo ja, op welke wijze geeft u hier uitvoering aan?
In een klein en dichtbevolkt land als het onze worden in het kader van het inpassingsplan voor het windpark zorgvuldig verschillende belangen tegen elkaar afgewogen. Het belang van de radiotelescoop Lofar is één van de belangen die nadrukkelijk aan de orde zijn bij de inpassing van het windpark. In dit kader heb ik overleg met Astron, de initiatiefnemers van het windpark en de provincie Drenthe om eventuele verstoringen van windturbines zoveel als mogelijk te beperken. Ik laat mij hierbij ondersteunen door Agentschap Telecom.
Bij het opstellen van de voorkeursvariant van het windpark is rekening gehouden met de twee beschermingszones rond Lofar in de provinciale verordening, waardoor zone 1 volledig is gevrijwaard en zone 2 zoveel als mogelijk is vrijgehouden.
Aan welk belang geeft u voorrang aan de plaatsing van windmolens of aan de reeds gedane grote investeringen voor de radiotelescoop? Mocht u voorrang geven aan de windmolens, in hoeverre leidt dat dan tot kapitaalvernietiging?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft u contact met de Europese Commissie over de plaatsing van windmolens gezien zij ook hebben geïnvesteerd in de radiotelescoop? Zo ja, kunt u dit inzichtelijk maken?
Nee. Het is niet gebruikelijk om na afloop van de subsidieperiode van een project dat mede vanuit EFRO is gefinancierd, zoals bij Lofar het geval is, in contact te blijven met de Europese Commissie. Tevens geldt dat besluitvorming over een project waarbij ook een mede uit Europese subsidie gefinancierde onderzoeksinstelling één van de af te wegen belangen is, een nationale verantwoordelijkheid is. Ik neem deze verantwoordelijkheid serieus en ben mij bewust van de belangen die spelen.
Wanneer neemt u een besluit over de plaatsing en opstelling van de windmolens in Drenthe en bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan dit besluit?
Op dit moment ligt het ontwerp inpassingsplan met bijbehorende besluiten van het windpark De Drentse Monden en Oostermoer ter inzage. De besluitvorming over het uiteindelijke inpassingsplan is voorzien in het derde kwartaal van 2016.
De waardevermeerderingsregeling |
|
Jan Vos (PvdA), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de waardevermeerderingsregeling, waarvan de middelen uitgeput zouden zijn?1
Ja.
Is het waar dat het budget van 125 miljoen euro al is overschreden? Zo ja, met hoeveel?
Voor de interim waardevermeerderingsregeling geldt een budget van € 124,6 mln. Op dit moment is voor € 85 miljoen uitgegeven aan goedgekeurde aanvragen.
Is het waar dat daardoor vele aanvragen niet meer gehonoreerd kunnen worden? Zo ja, hoeveel?
Daarover kan nog geen uitsluitsel worden geven. Als alle ingediende aanvragen en aanvragen die op basis van schademeldingen nog kunnen volgen worden goedgekeurd zal het subsidieplafond ruim worden overschreden.
Was in voldoende mate bekend dat het hier niet ging om een open einde regeling, maar een regeling met een plafond?
Van het begin af aan was duidelijk dat de interim waardevermeerderingsregeling, die door de provincie Groningen is vastgesteld, een budget kende van maximaal 124,6 miljoen euro.
Op welke manier gaat u de motie-Bosman c.s. (Kamerstuk 33 529, nr. 242) uitvoeren?
Genoemde motie verzoekt de regering om, bij de behandeling van de komende Voorjaarsnota te komen met een voorstel voor behoud van de waardevermeerderingsregeling in de oude vorm of een vergelijkbare regeling.
In het kader van de voorjaarsnota zal ik in het kabinet over deze motie spreken, vervolgens informeren wij de Kamer.
Deelt u de mening dat er een bepaalde mate van continuïteit tussen opeenvolgende regelingen moet zijn? Wanneer kan de vernieuwde regeling van start gaan?
Hierover zal ik u na besluitvorming in het kabinet over de voorjaarsnota berichten.
Het bericht ‘ABN-AMRO staakt financiering pilotenopleiding' |
|
Jacques Monasch (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ABN AMRO staakt financiering pilotenopleiding»?1
Ja.
Wat betekent het terugtrekken van ABN AMRO voor de toegankelijkheid van de pilotenopleiding? Kan iedereen die voldoet aan de ingangseisen voor de opleiding deze nog steeds volgen of speelt de financiering een beslissende rol?
De pilotenopleidingen zijn private instellingen en zijn primair een aangelegenheid van de luchtvaartsector. Er zijn geen wettelijke toelatingscriteria voor de vliegopleiding, wel kunnen vliegscholen zelf voorwaarden stellen aan de toelating.
Een vliegopleiding in Nederland kost momenteel meer dan € 100.000. De opleiding zal zonder mogelijkheid tot het afsluiten van een lening alleen voor studenten die op een andere wijze de opleiding kunnen financieren bereikbaar zijn. Het terugtrekken van de ABN AMRO kan de toegankelijkheid van de pilotenopleiding verkleinen, als er door de sector geen alternatief wordt gevonden. Momenteel wordt er door de sector gekeken naar allerlei opties om piloten op te leiden. Er vinden gesprekken plaats met onder meer financiële instellingen.
Om de opleiding succesvol af te ronden is een goede vooropleiding van belang.
De vliegscholen geven aan dat ook wordt onderzocht om een HBO status aan te vragen of samenwerking te zoeken met een HBO instelling binnen de kaders van de wet op het hoger onderwijs. Een mogelijkheid die in andere landen wel wordt toegepast is dat de luchtvaartmaatschappijen zelf een deel van de opleiding gaan (voor)financieren. De vliegopleidingen en luchtvaartmaatschappijen zijn hierover al in gesprek.
Wat zijn de andere mogelijkheden om piloten op te leiden? Wordt er gekeken naar manieren om piloten intern bij luchtvaartmaatschappijen op te leiden? Wat zijn de mogelijkheden om de luchtvaartmaatschappijen zelf een gedeelte van de opleiding te laten financieren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u concreet doen om de kwaliteit en de toegankelijkheid van de pilotenopleiding te waarborgen? Heeft u daar apart beleid voor? Zo niet, hoe ziet u dan de toekomst van de pilotenopleiding?
De kwaliteit van de vliegopleidingen wordt geborgd doordat de opleidingsprogramma’s van de vliegopleidingen moeten voldoen aan strenge Europese eisen die in detail zijn uitgewerkt in EASA richtsnoeren. De opleidingsprogramma’s worden in dat kader goedgekeurd door de Inspectie Leefomgeving en Transport die ook toezicht houdt op de kwaliteit van de vliegopleidingen.
Zoals bovenstaand gemeld vind ik de toegankelijkheid van de vliegopleiding primair de aangelegenheid van de sector en heb ik daartoe geen specifiek beleid.
In de afgelopen jaren zijn er door de sector maatregelen genomen door het beperken van het aantal opleidingsplaatsen, meer transparantie in de markt en de kosten van de opleidingen. De sector zal bij het zoeken naar lange termijn oplossingen rekening moeten houden met de situatie op de arbeidsmarkt.
Ik vind het belangrijk dat er voldoende goed opgeleide piloten beschikbaar blijven voor de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen. Daarom zal ik het gesprek faciliteren tussen de betrokken partijen over de toekomst van de vliegopleidingen in Nederland. U zult worden geïnformeerd over de uitkomsten.
Het bericht dat de Europese Commissie jarenlang te makkelijk nieuwe bestrijdingsmiddelen heeft toegelaten |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ombudsman: EC laat landbouwgif veel te soepel toe», waaruit blijkt dat de Europese Commissie jarenlang te makkelijk nieuwe bestrijdingsmiddelen heeft toegelaten zonder voldoende gegevens over de veiligheid?1
Het artikel in Trouw refereert aan de uitspraak van de Europese Ombudsman op 18 februari 2016 2 inzake een klacht van PAN Europe tegen de Europese Commissie (EC). De Ombudsman geeft in deze uitspraak aan dat de EC zich te mild heeft opgesteld in haar taak om alleen stoffen goed te keuren die veilig zijn voor mens, dier en milieu. Ik vind deze uitspraak aanleiding om de huidige procedures aan te scherpen. De EC heeft reeds toegezegd de aanbevelingen van de Ombudsman over te nemen3. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de veiligheid van mens, dier en milieu in gevaar is of is geweest. Dit geeft de Ombudsman zelf ook expliciet aan in haar conclusies.
Daarnaast wordt bij de nationale beoordeling voor de toelating van middelen altijd gekeken of een middel veilig kan worden toegepast. Hierbij worden de aanvullend opgevraagde stofgegevens (zogenaamde «confirmatory data») altijd geadresseerd en beoordeeld door het Ctgb. Het betreft daarbij gegevens die reeds bekende onderzoeksresultaten verder moeten bevestigen.
Welke gevolgen heeft dit voor de veiligheid van mens, dier en milieu in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de uitspraak van de Europese ombudsman, die stelt dat het «onwettige praktijken» betreft? Welke gevolgen heeft dit voor het betrokken EU-directoraat-generaal voor gezondheid en voedselveiligheid?
Een groot deel van de uitspraak van de Ombudsman gaat over het gebruik van «confirmatory data»; gegevens die in eerste instantie ontbreken in het dossier voor volledige beoordeling, echter niet essentieel zijn voor de goedkeuring van de stof en later in het toelatingsproces van middelen worden ingevuld. De Ombudsman zegt hierover dat het concept van deze «confirmatory data» is gebaseerd op een te ruime interpretatie van Richtlijn 91/414/EEG, maar wel past binnen de huidig geldende gewasbeschermingsverordening.
Voor het EU Directoraat-Generaal Gezondheid (DG SANTE) betekent dit concreet dat op korte termijn verbeteracties moeten worden doorgevoerd. Het gebruik van «confirmatory data» moet beter worden ingebed in procedures en deze moeten scherper worden gehanteerd.
Kunt u verklaren en toelichten hoe deze giftige middelen door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) positief zijn beoordeeld? Welke stappen gaat u ondernemen richting het Ctgb?
In het rapport van de Ombudsman wordt specifiek ingegaan op 10 stoffen. Bij één van deze stoffen, pyridaben, treedt Nederland op als de rapporterende lidstaat. Bij de goedkeuring van deze stof heeft de EC aanvullende gegevens van de aanvrager geëist vanwege open onderdelen («data gaps») in de beoordeling. Geen van deze open onderdelen vormden reden voor bezorgdheid. Alle gevraagde «confirmatory data» zijn inmiddels aangeleverd en positief beoordeeld door het Ctgb. Het Ctgb heeft deze beoordeling inmiddels aangeboden aan de EC. De beoordeling is beschikbaar voor alle lidstaten en de EFSA voor commentaar.
Welke stappen gaat u ondernemen om deze middelen van de Nederlandse markt te weren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in antwoord op vragen 1 en 2 is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de veiligheid van mens, dier en milieu in gevaar is en dat middelen van de Nederlandse markt moeten worden geweerd.
De aanvullend opgevraagde data worden vastgesteld in het Europese proces voor goedkeuring van de stof. Voordat middelen op de Nederlandse markt komen, beoordeelt het Ctgb het aangevraagde gebruik. Voor de middeltoelating moet een aanvraagdossier aan diverse datavereisten voldoen en bijvoorbeeld voldoende onderzoeken bevatten die de veiligheid bij juiste toepassing van het middel ondersteunen. Het Ctgb bestudeert het complete dossier- dus ook de aanvullend opgevraagde stofgegevens – voordat het Collegebesluit over toelating wordt genomen. Alle relevante onderzoeken zijn dus aanwezig. Door het Ctgb toegelaten middelen zijn veilig voor mens, dier en milieu als ze overeenkomstig het wettelijke gebruiksvoorschrift worden gebruikt.
Verder wordt verwezen naar het bericht »Monsanto vervalst studies Roundup» (Reformatorisch Dagblad, 20 november 2015). Ik heb uw Kamer hierover op 18 december 2015 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 27 858, nr. 343).
Bent u bereid de Europese Commissie te vragen om de toelatingsprocedure te evalueren?
De Ombudsman heeft inmiddels op alle onderdelen verbetervoorstellen gedaan met als doel de werkwijze van de EC te verbeteren om te garanderen dat mens, dier en milieu binnen de EU effectief worden beschermd. De EC heeft inmiddels aangegeven de aanbevelingen op te volgen. Zo zullen procedures worden aangescherpt en zal de FVO (Food and Veterinary Office) worden verzocht audits uit te voeren bij de toelatingsautoriteiten in de lidstaten.
De Ombudsman heeft de EC gevraagd om binnen 2 jaar verslag uit te brengen over de ingevoerde verbeteracties. Ik zal de invoering van de aangekondigde acties nauwlettend volgen en het Ctgb heeft mij laten weten mij hierin te steunen. Wanneer de verbeteracties goed worden doorgevoerd, is verdere aanscherping van het toelatingsbeleid op dit onderdeel op dit moment niet noodzakelijk.
Bent u bereid om aanscherping van het toelatingsbeleid te bepleiten in de Europese Raden en bij de Europese Commissie en hiervoor medestanders te zoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid producenten van bestrijdingsmiddelen die niet de benodigde rapporten en bewijzen volledig en tijdig overhandigd hebben, en wiens producten schadelijk bleken zoals het geval is bij de neonicotinoïden, aansprakelijk te stellen voor de door hun producten veroorzaakte maatschappelijke- en milieuschade of om de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid producenten van bestrijdingsmiddelen die rapporten over schadelijke effecten achterhielden of verdoezelden aansprakelijk te stellen voor de door hun producten veroorzaakte maatschappelijke- en milieuschade? Bent u bereid onderzoek te doen naar de rapporten die het bedrijf Monsanto heeft achtergehouden / aangelengd over de kankerverwekkende eigenschappen van het middel glyfosaat?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat een drugskoerier uit Curaçao, Curaçao niet meer in mag |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Drugskoerier mag Curaçao niet meer in?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze veroordeelde Curaçaoënaar niet meer op Curaçao mag terugkeren en hierdoor het probleem van Nederland wordt? Zo neen, waarom niet?
Het bericht ziet op een in Nederland wonende vrouw met een Nederlands paspoort die op de luchthaven Hato is aangehouden voor overtreding van de Opiumlandsverordening. Zij was voor haar aanhouding reeds eerder vier keer veroordeeld voor overtreding van de opiumwetgeving.
Het wetboek van strafrecht van Curaçao bepaalt dat bij veroordeling in bepaalde gevallen als bijkomende straf kan worden opgelegd de «ontzetting van het recht om enig land of openbaar lichaam van het Koninkrijk, waar de schuldige zijn woonplaats heeft, uit te reizen, dan wel het recht tot het inreizen in enig land of openbaar lichaam van het Koninkrijk». Bij Landsverordening van 9 december 2015 is de Opiumlandsverordening van Curaçao gewijzigd, zodanig dat bij veroordeling wegens een opiumdelict, de ontzegging van voormelde rechten door de strafrechter kan worden uitgesproken.
Niet in alle zaken wordt deze bijkomende straf gevorderd. In deze zaak is dat wel gebeurd, omdat er rekening is gehouden met het feit dat de verdachte reeds vier maal eerder is veroordeeld voor een zelfde delict. De ervaring leert dat personen die eenmaal zijn benaderd om als koerier te fungeren, benaderd blijven worden. In veel gevallen gaan ze uit angst, onmacht of wegens financiële problemen in op de vraag om verdovende middelen te vervoeren. Het vorderen van een reisverbod door het OM dient kennelijk dan ook als een bescherming van de (potentiële) koerier, die zich de volgende keer dat hij/zij wordt benaderd kan «beroepen» op het reisverbod. Zou mevrouw zijn ingeschreven op Curaçao, dan zou door het OM te Willemstad een reisverbod zijn gevorderd om Curaçao uit te reizen.
Het antwoord op vraag 2 en vraag 3 luidt gelet op het vorenstaande ontkennend.
Deelt u de mening dat Curaçao hierdoor Nederland het probleem in de schoot werpt? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de drugskoerier haar celstraf moet uitzitten? Zo neen, waarom niet?
De tenuitvoerlegging van de door de rechter op Curaçao opgelegde straf valt onder verantwoordelijkheid van de Minister van justitie aldaar. Ik onderschrijf dat het belangrijk is dat veroordeelde criminelen de door de rechter opgelegde straf ondergaan.
Door de loop der dingen in deze casus (plegen delict, schorsing van de bewaring, uitreis, veroordeling tot een gevangenisstraf met gelijktijdige oplegging van een inreisverbod) ontstaat er wellicht een probleem met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Ik kan niet treden in de schorsing van de bewaring door de rechter-commissaris en de uitspraak van de rechter in eerste aanleg.
Hoeveel personen hebben, sinds de inwerkingtreding van paragraaf 11 «ontzetting van rechten (art. 1:64)» in het Wetboek van Strafrecht Curaçao, een terugkeerverbod gekregen naar Curaçao en waarom?
Dit is het eerste inreisverbod dat op grond van de (nieuwe) regelgeving is opgelegd aan een in Nederland wonende onderdaan van het Koninkrijk.
Kunnen alle landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden op dezelfde wijze personen het grondgebied ontzeggen? Zo neen, waarom niet?
Nee, in de Nederlandse wet is geen soortgelijke bepaling opgenomen. De casus die thans aan de orde is gesteld kan desgewenst door de Kamer worden betrokken bij de bredere discussie die wordt gevoerd over de regulering van vestiging binnen het Koninkrijk.
Het bericht dat er aanhoudingen zijn gedaan bij de ontruiming van het gemeentehuis van Winterswijk |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom is de beslissing genomen het gemeentehuis in Winterswijk te ontruimen?1
De burgemeester heeft besloten het gemeentehuis te laten ontruimen nadat bleek dat de actievoerders niet de voorschriften en beperkingen in acht namen die door de burgemeester waren gesteld.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot de mogelijkheid voor fracties om een openbare fractievergadering te houden?
Dit besluit tot ontruiming laat de mogelijkheid voor fracties om een openbare fractievergadering te houden onverlet.
Was deze ontruiming volgens u gerechtvaardigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
De beoordeling van de gerechtvaardigdheid van deze ontruiming komt toe aan de betrokken burgemeester. Deze legt daarover verantwoording af aan de gemeenteraad. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties treedt niet in de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van deze ontruiming.
Vindt u dat thuiszorgmedewerkers het recht hebben om actie te voeren tegen het uitkleden van hun arbeidsvoorwaarden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zou deze manier van actievoeren volgens u niet gerechtvaardigd zijn?
Ja, thuiszorgmedewerkers hebben het recht om desgewenst actie te voeren. Het is aan de burgemeester om ter handhaving van de openbare orde en veiligheid voorschriften en beperkingen te stellen waaraan de actievoerders zich dienen te houden. Indien actievoerders dergelijke voorschriften en beperkingen niet in acht nemen is het aan de burgemeester om daaraan consequenties te verbinden.
De inzet van PostNL in de onderhandelingen over de PostNL- en zaterdagbestellers-cao |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de in de aan vakorganisaties gerichte brief beschreven voorstellen van PostNL voor de cao-onderhandelingen?1
Ja.
Kunt u aangeven op welke maatregelen van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) die de concurrentiepositie van het bedrijf beperken in de brief wordt geduid?
In een persbericht van 1 oktober 2015 heeft PostNL gereageerd op een aantal besluiten van de ACM die de toegang van andere postvervoerders tot het netwerk van PostNL reguleren. In dit persbericht stelt PostNL te verwachten dat de financiële impact voor PostNL van deze besluiten over een periode van 3 tot 4 jaar kan oplopen tot 30 tot 50 miljoen euro op jaarbasis. Ik ga ervan uit dat PostNL in de brief aan de vakbonden doelt op deze besluiten.
Bent u het ermee eens dat in de brief een relatie wordt gelegd tussen de dalende bedrijfsresultaten en de kosten die gemaakt zijn en worden bij het in dienst nemen van voorheen zelfstandige pakketbezorgers?
De aangehaalde brief maakt onderdeel uit van lopende besprekingen tussen vakbonden en een private partij. Het is past mij als Minister niet om daarover een waardering uit te spreken. Wat ik wel kan opmerken is dat PostNL in haar jaarverslag 2015 aangeeft dat de financiële impact van het Duurzaam Bezorgmodel 15 tot 20 miljoen euro is. Het Duurzaam Bezorgmodel omvat het in dienst nemen van voormalige zelfstandige pakketbezorgers en het verhogen van de vergoeding aan de overblijvende zelfstandige pakketbezorgers. Daarmee wordt in het jaarverslag een relatie gelegd tussen bedrijfsresultaten en het in dienst nemen van zelfstandige pakketbezorgers.
Trekt u hieruit ook de conclusie dat om pakketbezorgers acceptabele arbeidsomstandigheden te bieden, PostNL ervoor kiest werknemers uit een andere divisie te benadelen bij cao-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u schetsen hoe het gemiddelde prijsverloop van de in 2015 door PostNL bezorgde pakketten is geweest?
Op dit moment is de ACM bezig met een marktscan van de pakketmarkt. Een van de vragen die de ACM daarbij meeneemt, is of er sprake is van een gelijk speelveld of dat partijen concurrentieproblemen op de markt voor pakketdiensten en pakketvervoersdiensten ervaren. De ACM heeft aangegeven dat de uitkomsten van dit marktonderzoek gebruikt kunnen worden voor toekomstige onderzoeken en besluitvorming van de ACM. Ik heb van de ACM begrepen dat de resultaten van deze marktscan binnenkort zullen worden gepubliceerd.
De eindgebruikersprijzen voor pakketten van verschillende pakketvervoerders zijn te vinden op de websites van de verschillende vervoerders. Het standaardtarief van PostNL voor een enkelstuks pakket tot 10 kg dat wordt verzonden naar een huisadres bedraagt 6,95 euro. Dezelfde service met hetzelfde serviceniveau wordt door andere pakketvervoerders aangeboden voor tarieven die daar tot 17% onder liggen, maar ook tegen het dubbele tarief (met als verschil dat het pakket dan ook thuis wordt opgehaald). Op de zakelijke markt zijn tarieven moeilijk te vergelijken omdat er verschillende kortingenstelsels worden gehanteerd voor verschillende klantenprofielen.
Kunt u aangeven hoe de prijzen van PostNL zich verhouden tot die van vergelijkbare pakketbezorgers in deze sector?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u, indien het prijsverloop te schetsen is, aangeven of dit prijsverloop strookt met de veronderstelde kostenstijging veroorzaakt door het in dienst nemen van voorheen zelfstandige pakketbezorgers?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u, indien dit niet het geval is, bereid de ACM te vragen onderzoek te doen naar aanmerkelijke marktmacht in de pakkettensector?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn schriftelijke reactie op vragen van het lid De Liefde van 9 november 2015 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, aanhangsel handelingen nr. 763). Daarin heb ik aangegeven dat het aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder op de postmarkt is om te bepalen van welke relevante markten sprake is en welke marktanalyses worden uitgevoerd. Door de ACM wordt momenteel op verzoek van marktpartij(en) reeds bekeken of er valide redenen zijn om op de 72-uurs markt een marktanalyse te starten.
Bent u bereid de ACM te vragen in dit of een ander onderzoek tevens te kijken naar de mededingingssituatie in de zakelijke markt voor 72-uurspost, zoals dit eerder is onderzocht in verband met het besluit over de kostentoerekening aan de Universele Postdienst (UPD)?
Zie antwoord vraag 8.
Het uitblijven van meervoudige schooladviezen |
|
Loes Ypma (PvdA), Joyce Vermue (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Scholen negeren oproep Dekker over dubbel schooladvies»?1
Ja.
Voor hoeveel en voor welke van de plaatsingswijzers geldt dat er nog steeds, al dan niet impliciet, wordt aangestuurd op het verstrekken van slechts enkelvoudige schooladviezen? Wat is uw oordeel hierover en op welke manier bent u van plan om dit te bestrijden?
Plaatsingswijzers die aansturen op het afgeven van alleen enkelvoudige adviezen, vind ik ongewenst. Signalen van ouders en scholen dat gewerkt wordt met dergelijke afspraken, worden – in samenwerking met de PO-Raad, de VO-raad en Ouders & Onderwijs – actief verzameld, en doorgegeven aan de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). De inspectie spreekt besturen en scholen hierop aan.
Zoals ik uw Kamer in een brief van 1 maart jl. heb laten weten, heb ik op verzoek van uw Kamer besloten de evaluatie van de Wet eindtoetsing PO aan te vullen met een analyse van plaatsingswijzers die momenteel in omloop zijn.2 Deze analyse zal een landelijk beeld geven van het aantal plaatsingswijzers dat aanstuurt op louter enkelvoudige adviezen. Over de eerste uitkomsten hiervan zal ik u in mei informeren. Op basis van deze uitkomsten zal ik bepalen of, en zo ja, welke meer gerichte vervolgmaatregelen verder nodig zijn.
Hoeveel klachten zijn er, bijvoorbeeld bij de onderwijsinspectie en bij «ouders&onderwijs», door ouders ingediend over het verstrekken van enkelvoudige schooladviezen in plaats van meervoudige schooladviezen? Bent u bereid de Kamer over de omvang en de aard van de ingediende klachten te informeren?
Bij de inspectie zijn tussen 1 januari en half maart jl. in totaal zeven meldingen binnengekomen van of over basisscholen die op basis van gemaakte afspraken slechts enkelvoudige adviezen geven. Een aantal van deze meldingen gaat over dezelfde plaatsingswijzer. De inspectie heeft de betreffende besturen hierop aangesproken en deze hebben in alle gevallen het beleid gewijzigd.
Bij Ouders & Onderwijs zijn tussen 1 januari en 1 maart jl. in totaal ongeveer 150 meldingen binnen gekomen over de overgang po-vo, waarvan 30 tot 40 de laatste twee weken voor 1 maart. Daarbij moet worden meegenomen dat het onderscheid tussen vragen en klachten moeilijk te maken is. Ouders bellen doorgaans met een vraag of zorg omtrent hun zoon of dochter. De meldingen die bij Ouders & Onderwijs binnenkwamen, gingen over verschillende zaken: over de constatering dat de basisschool vanwege afspraken geen meervoudig advies zou mogen afgeven, over het opvragen van resultaten van eerder gemaakte leerlingvolgsysteemtoetsen door de vo-school, en over het geven van een schooladvies en een plaatsingsadvies. Ouders & Onderwijs heeft niet geregistreerd hoeveel meldingen specifiek gingen over het verstrekken van louter enkelvoudige adviezen.
Bent u bereid om onder ouders en leraren onafhankelijk onderzoek te laten doen om de omvang van deze problematiek volledig in beeld te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de brief aan uw Kamer van 1 maart jl. aangaf, voert Oberon in samenwerking met Universiteit Twente momenteel een evaluatieonderzoek uit naar de Wet eindtoetsing PO. In deze evaluatie wordt onder andere in beeld gebracht hoeveel plaatsingswijzers in omloop zijn die louter enkelvoudige adviezen voorschrijven, en hoeveel basisscholen te maken hebben met deze plaatsingswijzers. Over de resultaten van dit onderdeel van de evaluatie zal ik u in mei nader informeren.
Op welke wijze heeft u de motie Ypma c.s. uitgevoerd?2
Zie daarvoor de brief die ik op 1 maart jl. aan uw Kamer stuurde.
Op welke wijze kunt u ervoor zorgen dat basisscholen in álle gevallen een meervoudig advies kunnen geven, ook als in de plaatsingswijzer hierover expliciet of impliciet andere afspraken zijn gemaakt? Bent u bereid om het slechts accepteren van een enkelvoudig advies door scholen voor voortgezet onderwijs bij wet te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Aan alle schoolleiders en besturen van basisscholen en middelbare scholen is gecommuniceerd dat po- en vo-scholen niet onderling mogen afspreken louter enkelvoudige schooladviezen te geven. Op 15 februari jl. heb ik alle basisscholen en middelbare scholen hierover een brief gestuurd.4 Kort nadat de basisscholen door de toetsaanbieders zullen zijn geïnformeerd over de resultaten van de eindtoets 2016, zal ik opnieuw een brief aan de basisscholen sturen. In deze brief wil ik de basisscholen oproepen om bij die leerlingen die hoger scoren op de eindtoets dan verwacht, serieus het schooladvies te heroverwegen en eventueel naar boven bij te stellen. Ook zal ik in deze brief nogmaals wijzen op het feit dat basisscholen altijd het recht hebben om een meervoudig advies af te geven.
Ik sta niet op voorhand afwijzend tegenover een wettelijk verbod op het categorisch uitsluiten van meervoudige adviezen. Ik laat daarom verkennen wat voor aanpassingen in wet- en regelgeving hiervoor mogelijk en nodig zouden zijn. Voor het daadwerkelijk nemen van een dergelijke ingrijpende stap wil ik wel de tussentijdse uitkomsten van de evaluatie in 2017 afwachten.
Wat adviseert u ouders, basisscholen en/of leraren om te doen die blijvend worden geconfronteerd met een situatie waarin scholen voor voortgezet onderwijs slechts enkelvoudige adviezen accepteren?
Ouders, basisscholen en leraren zouden allereerst in gesprek moeten gaan met de desbetreffende school voor voortgezet onderwijs. Zij kunnen de school uitleggen dat het niet is toegestaan slechts enkelvoudige adviezen te accepteren. Ook kunnen zij dit melden bij de inspectie.
Deelt u de mening dat het in het belang van de onderwijs- en ontwikkelingskansen van álle leerlingen is dat de aanwezigheid van een brede brugperiode in het voortgezet onderwijs wordt gestimuleerd?
Voor mij staat voorop dat iedere leerling op een plek in het voortgezet onderwijs komt die past bij zijn of haar talenten, vaardigheden en capaciteiten. Dit kunnen scholen realiseren met zowel homogene als heterogene brugklassen. In mijn brief «Stimuleren brede brugklassen in het voortgezet onderwijs» ga ik hier nader op in.5
Deelt u de mening dat het slechts verstrekken van enkelvoudige adviezen mogelijk van negatieve invloed is op de onderwijs- en ontwikkelingskansen van leerlingen die juist gebaat zijn bij een brede brugperiode? Op welke manier kunt u ervoor zorgen dat ook deze leerlingen optimale kansen krijgen om zichzelf te ontwikkelen?
Zoals ik in mijn brief «Stimuleren brede brugklassen in het voortgezet onderwijs» heb aangegeven, kan voor bepaalde groepen leerlingen een brede brugklas een positieve bijdrage leveren aan hun ontwikkelingsmogelijkheden en -kansen. Dat geldt bijvoorbeeld voor «laatbloeiers», leerlingen met een lagere sociaaleconomische achtergrond, of leerlingen, die om wat voor reden dan ook, een achterstand hebben opgelopen in het primair onderwijs. Het aanmoedigen van een meervoudig advies vanuit het primair onderwijs kan hiernaast een stimulerende werking hebben om deze groepen leerlingen op de juiste plek in het voortgezet onderwijs te krijgen, zodat zij een goede start kunnen maken en aan het begin van hun schoolloopbaan. Door gerichte communicatie richting po- en vo- scholen wil ik scholen hiertoe oproepen. Zo heb ik in mijn brief van 15 februari jl. aan alle po- en vo-scholen nadrukkelijk aangegeven dat po-scholen zowel een enkelvoudig als een meervoudig advies mogen geven, juist omdat voorgenoemde groepen leerlingen baat hebben bij een meervoudig advies.
Wildstroperij |
|
Henk Leenders (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de groene buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s), die belast zij met het opsporen van wildstroperij, vaak alleen (’s nachts) op pad zijn en daardoor een aanzienlijk risico lopen bij de bestrijding van de (georganiseerde) wildstroperij, zoals ook naar voren kwam in de uitzending van het programma GLD Vandaag op Omroep Gelderland van 23 februari 2016? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid voor de inzet van groene boa’s berust bij hun (particuliere) werkgevers. Die bepalen of, en zo ja, hoe vaak hun boa’s, al dan niet alleen, in de nachtelijke uren op pad gaan. Toezicht en handhaving in de buitengebieden is een onderwerp voor overleg in de lokale driehoeken (politie, OM en de burgemeesters). Dat betekent dat afspraken over inzet, handhaving, gezamenlijke inspanningen in de buitengebieden in deze driehoeken aan de orde komen. In voorkomende gevallen wordt er samengewerkt met de lokale politie (basisteams). De politie biedt operationele ondersteuning. Dit kan incidenteel zijn, maar ook geprogrammeerd of op projectbasis. De mate en wijze van samenwerking is afhankelijk van de problematiek en de lokale situatie.
Heeft u gegevens over de mate waarin er het afgelopen jaar verzocht is om bijstand van de politie door een BOA bij zijn/haar (nachtelijke) patrouilles in de strijd tegen wildstroperij? Heeft u anderszins inzicht in de mate waarin de politie groene BOA’s bij hebben gestaan het afgelopen jaar?
Door de politie wordt niet geregistreerd hoe vaak door boa’s om bijstand wordt gevraagd. Er zijn bij de politie ruim 7.000 incidenten en activiteiten in 2015–2016 geregistreerd met betrekking tot flora en fauna. In de meeste van die gevallen is samengewerkt met groene boa’s.
In hoeverre is er in de opleiding van de verschillende type BOA’s (politie, boswachter, etc.) aandacht voor de bestrijding van de (georganiseerde) wildstroperij? Bent u van mening dat de huidige opleidingen van de groene BOA’s nog steeds toereikend zijn in vorm en aanbod, gezien de steeds zwaardere en andere vormen van criminaliteit die plaats hebben in bossen en natuurgebieden?
De professionaliteit van boa’s in buitengebieden is van groot belang. Ze komen uiteenlopende situaties tegen waarin ze moeten handelen. Ze passen hun opsporingsbevoegdheden toe en kunnen geweldsbevoegdheden en -middelen inzetten. Door groene boa's en hun werkgevers is de afgelopen jaren aangegeven dat de opleiding niet aansluit bij de praktijk. Zoals in mijn brief van 17 april 2015 aan uw Kamer1 is toegezegd, is er inmiddels een examencommissie voor het domein milieu, welzijn en infrastructuur (domein II) opgericht. Er wordt nu meer aandacht besteed aan de context en aan beroepsrelevante vaardigheden. In de examencommissie zitten vertegenwoordigers van alle typen boa’s in domein II. Zij dragen er mede zorg voor dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de domeinspecifieke kennis en vaardigheden.
Vanwege het specifieke werkterrein van bepaalde groepen boa’s (waaronder ook boa’s in de functiegroep van flora- en faunabeheer, waarbij wildstroperij moet worden ingedeeld) zijn opleidingen (deels) op maat ontwikkeld, dan wel worden deze ontwikkeld in het licht van die competenties die noodzakelijk worden geacht voor het specifieke werkterrein. Actuele trends of ontwikkelingen kunnen aanleiding zijn om een dergelijke opleiding op maat aan te bieden.
Klopt het dat de registraties die groene BOA’s gebruiken in de strijd tegen wildstroperij niet of nauwelijks verbonden zijn met de registraties die politie en justitie gebruiken en dat dit een van de oorzaken is dat er geen verdere gegevens bekend zijn over de activiteiten van groene BOA’s ter bestrijding van wildstroperij? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat groene boa’s enerzijds en politie en justitie anderzijds een afzonderlijk registratiesysteem hanteren. De primaire reden hiervan is dat politionele en justitiële informatie op grond van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens niet zonder meer met een boa gedeeld kunnen worden.
De reden dat er geen concrete gegevens bekend zijn over de activiteiten van groene boa’s ter bestrijding van wildstroperij is, zoals ik in de beantwoording van recente Kamervragen2 reeds aangaf, gelegen in het feit dat wildstroperij in zichzelf niet een in de wet opgenomen strafbaar feit betreft en wildstroperij dientengevolge geen registratiekenmerk is in de registratiesystemen van de politie en het OM.
Bent u voornemens om, teneinde de (georganiseerde) wildstroperij beter te kunnen bestrijden, te investeren in de registratie van de vergrijpen die samenhangen met stropen? Bent u daarbij bereid wildstroperij als apart vergrijp te gaan registreren teneinde beter inzicht te kunnen krijgen in dit type vergrijp? Zo nee, waarom niet?
De politie registreert wildstroperij onder strafbare feiten uit de Flora- en faunawet (verbod om dieren te doden) en de Wet wapens en munitie (illegaal wapengebruik). Wildstroperij is geen afzonderlijk in de wet opgenomen strafbaar feit, waardoor aparte registratie niet mogelijk is. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4.
In hoeverre is de uitrusting van BOA’s die belast zijn met de bestrijding van (georganiseerde) wildstroperij gestandaardiseerd? Heeft u signalen dat de uitrusting van de verschillende BOA’s niet (meer) voldoet aan de huidige situatie waarin stropers de beschikking blijken te hebben over zware wapens zoals, bijvoorbeeld, semiautomatische machinepistolen? Zo ja, bent u voornemens om aanpassingen door te voeren in de uitrusting van deze BOA’s teneinde hen hun taak veilig uit te kunnen laten voeren?
Volgens de door mij vastgestelde beleidsregels buitengewoon opsporingsambtenaar3 kan de boa milieu, welzijn en infrastructuur optioneel beschikken over de politiebevoegdheden bedoeld in artikel 7, eerste en derde lid van de Politiewet 2012 en over handboeien, wapenstok, pepperspray, surveillancehond en/of vuurwapen. De werkgever van de groene boa kan een bepaald geweldsmiddel aanvragen voor zijn groene boa gelet op het takenpakket dat wordt uitgevoerd. De noodzaak van het uitrusten met dit geweldsmiddel dient door de werkgever te worden onderbouwd. Ook dient aangetoond te worden dat de boa bekwaam is in de omgang met dat geweldsmiddel. De aanvraag wordt door mij beoordeeld met inachtneming van het advies van de politie daarover. Om hun taak veilig te kunnen uitvoeren kunnen de boa’s, indien de noodzaak daartoe is aangetoond, dus over de benodigde geweldsmiddelen beschikken.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de terrein beherende organisaties over de aanpak van wildstroperij en de rol/inzet van groene BOA’s hierin? Zo ja, kunt u de uitkomsten van dit gesprek delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Met de terreinbeherende organisaties zijn er vanuit mijn ministerie goede contacten en vindt er periodiek overleg plaats over het beter kunnen functioneren van de groene boa’s en de samenwerking met de politie. In mijn brief van 19 februari 20164 heb ik aan uw Kamer gemeld dat thans uitwerking gegeven wordt aan het voornemen om in samenspraak met het Interprovinciaal Overleg (IPO) een beweging in gang te zetten om per provincie een tactisch platform c.q. coördinatiepunt in te richten. Dit gremium is dan de plaats waar een structureel overleg tussen de werkgevers van de groene boa's, bestuur en politie kan plaatsvinden.
Bent u van mening dat er voldoende capaciteit en aandacht is voor de aanpak van (georganiseerde) wildstroperij bij politie en justitie? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, bent u voornemens extra capaciteit in te zetten voor de aanpak van de georganiseerde wildstroperij?
Voor de aanpak van milieucriminaliteit, waaronder ernstige vormen van wildstroperij, zijn er binnen de politie 412 fte beschikbaar. Deze rechercheurs richten zich op de opsporing, op de intelligence en op de expertiseborging. De politie werkt daarbij, onder het gezag van het Functioneel Parket (FP), nauw samen met onder andere de opsporingsdienst van de Nederlandse voedsel en warenautoriteit (NVWA-IOD). De weging en sturing van potentiele opsporingsonderzoeken, waaronder stroperij, vindt plaats vanuit landelijke Milieukamer (MK), waarin onder voorzitterschap van de Hoofdofficier van Justitie van het FP, de politie en de NVWA zitting hebben. De MK neemt haar besluiten op basis van de door de Strategische Milieukamer (SMK) bepaalde landelijke kaders. Het Nationaal Dreigingsbeeld, waar milieu onderdeel van uitmaakt en de Veiligheidsagenda 2015–2018, waarin zware milieucriminaliteit als ondermijnend wordt beschouwd, zijn voor de SMK belangrijke leidraden.
Het bericht ‘Fileprobleem neemt ook dit jaar verder toe’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fileprobleem neemt ook dit jaar verder toe»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit bericht? Deelt u de zorgen van de ANWB? Zo nee, waarom niet?
In de afgelopen jaren hebben we, voornamelijk door aanleg en verbreding van wegen en het programma Beter Benutten, een afname van de files in Nederland gezien van in totaal 15%. Vanzelfsprekend speelde de economische crisis daarbij ook een rol maar dit effect was drie keer kleiner dan het effect van onze eigen investeringen [Mobiliteitsbeeld KiM 2015]. In 2015 staan de seinen voor de Nederlandse economie weer op groen en dat is goed nieuws.
Het gevolg is wel dat de drukte op de weg groeit en de files de komende jaren weer gaan toenemen [Mobiliteitsbeeld KiM 2015]. Dat is niet onverwacht; het komt overeen met onze eigen inschattingen. De toenemende drukte op de wegen onderstreept de noodzaak om zowel in als buiten de Randstad voluit door te gaan met de aanleg en verbreding van wegen, en met slimme maatregelen zoals in het programma Beter Benutten.
Komt de stijging van de filedruk waaraan de ANWB refereert overeen met uw prognoses en klopt deze stijging? Zo nee, welke aannames lagen ten grondslag aan uw prognoses en waar wijken deze af van het huidige beeld?
In het Mobiliteitsbeeld 2015 heeft het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid een toename geraamd van het reistijdverlies op het hoofdwegennet van 45% tussen 2014 en 2020. Voor het jaar 2015 raamde het KiM een toename van het reistijdverlies van 19% en volgens RWS (februari 2016) was er in 2015 een toename van 22%. Deze percentages zijn in lijn met de gegevens van de ANWB. Ik verwacht dat de files dit jaar ook nog zullen toenemen, maar minder dan de ANWB verwacht.
Het KiM baseert zich op prognoses van het CPB over economische groei en de olieprijzen en op de verwachte realisatie van het aanlegprogramma in het MIRT. De huidige verkeersgroei is in lijn met de prognoses van het CPB en het KiM. Twee belangrijke projecten uit 2015, de A4 Delft-Schiedam en de A15 MAVA, zijn pas eind van het jaar opengesteld. De effecten ervan werken pas in 2016 volledig in de filecijfers van de Randstad door. Naast de andere openstellingen in 2016 (bv A12 Ede-Grijsoord en A2 passage Maastricht) zorgt dit in 2016 voor minder groei van de file dan in 2015.
Hoe beoordeelt u de oproep van de ANWB dat woon-werkverkeer, nog meer dan nu, gespreid moet worden? Ziet u dat ook als de belangrijkste oplossing? Zo ja, hoe zou u dat willen bereiken? Zo nee, waarom niet?
Het is van groot belang dat we doorpakken met de projecten die richting en na 2020 de files zullen reduceren. Spreiden van het woon-werkverkeer zie ik daarbij als een kansrijke maar zeker niet als enige oplossing. Ik zet juist in op een breed pakket aan bereikbaarheidsoplossingen waarbij aanleg en verbreding van wegen, verkeersmanagement en gedragsmaatregelen een rol spelen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met werkgevers (organisaties zoals VNO-NCW) teneinde een convenant te sluiten waarin afspraken worden gemaakt om de filedruk te verminderen door middel van flexibele werktijden voor werknemers?
In het programma Beter Benutten ben ik in gesprek met werkgevers over flexibele werktijden, thuiswerken en alternatieve modaliteiten om de files terug te dringen. Tot en met 2017 ligt de nadruk in het programma Beter Benutten op maatregelen die reizigers in staat stellen op een slimme manier snel op de plek van bestemming te komen. Een bijzonder onderdeel van het programma vormen de «slimme deals» met het bedrijfsleven. Dit zijn afspraken met bedrijven om werknemers minder in de spits te laten reizen, bijvoorbeeld met mogelijkheden om flexibel te werken of met e-bike-acties.
Het bericht ‘Uitgehuwelijkt: ‘Teruggaan betekent mijn dood’’ |
|
Sadet Karabulut , Keklik Yücel (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Uitgehuwelijkt: «Teruggaan betekent mijn dood»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat vrouwen door hun familie, zijnde op vakantie buiten Nederland, worden gedwongen tot het sluiten van een huwelijk? Zo ja, wat doet u hier tegen? Zo nee, waarom niet?
Huwelijksdwang en achterlating beschouwt het kabinet als vormen van geweld. Huwelijksdwang, al dan niet in combinatie met achterlating, is verboden en strafbaar, en verhoudt zich op geen enkele wijze met de Nederlandse rechtsorde. Het gaat om ernstige schendingen van het recht van mensen om keuzen te maken over eigen lijf, leden en toekomst, over persoonlijk welzijn en brengt slachtoffers in ingrijpende loyaliteitsconflicten. Slachtoffers bevinden zich vaak in een afhankelijkheidsrelatie met familie waar zij zich niet makkelijk uit los kunnen maken. Het is extra schrijnend als de dwang wordt uitgeoefend door degenen die juist borg moeten staan voor genegenheid en voor het bieden van ontplooiingsmogelijkheden.
Het is buitengewoon moeilijk om vanuit Nederland te voorkomen dat vrouwen die op vakantie zijn in een land waarin ze familie hebben wonen, zich gedwongen voelen om daar een huwelijk te sluiten. Het kabinet zet daarom vooral in op preventie en voorlichting, zie de antwoorden op de vragen 5 en 6 hieronder.
Welke rechtsmiddelen heeft u om deze vrouwen te beschermen? Hoe zet u die rechtsmiddelen in?
Huwelijksdwang is strafbaar (artikel 284 Wetboek van Strafrecht (Sr). Daders kunnen maximaal twee jaar gevangenisstraf krijgen. Ook de voorbereiding van huwelijksdwang is sinds 1 maart 2016 strafbaar (artikel 285b Sr). Hierop staat een gevangenisstraf van maximaal een jaar. De verjaringstermijn van zes jaar vangt pas aan als een slachtoffer achttien jaar is geworden. Een slachtoffer heeft hierdoor tijd om als volwassene na te denken over de gevolgen van het gedwongen huwelijk en om aangifte te doen. Als een Nederlander of een vreemdeling met een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland iemand in het buitenland gedwongen heeft tot een huwelijk dan is vervolging in Nederland op zich mogelijk, zelfs als (de voorbereiding van) huwelijksdwang in dat andere land niet strafbaar is. Als een Nederlander of vreemdeling met een vaste verblijfplaats in Nederland in het buitenland slachtoffer is van huwelijksdwang kan de dader daarvoor in Nederland worden vervolgd.
Met de diverse wetswijzigingen van de afgelopen jaren beschikt het OM over voldoende wettelijke bevoegdheden om (voorbereiding van) huwelijksdwang op te sporen en te vervolgen. De opsporing en vervolging van huwelijksdwang is complex, omdat huwelijksdwang doorgaans een verborgen vorm van dwang is waarvan niet of nauwelijks aangifte wordt gedaan. Het is daarom belangrijk om ook in te zetten op preventieve maatregelen. De daartoe getroffen maatregelen betreffen voorlichting, bewustwording, mentaliteitsverandering, deskundigheidsbevordering en vroegsignalering (vgl. het antwoord op de vragen 5, 6 en 8).
Overigens geldt dat een in het buitenland gesloten huwelijk, als blijkt dat sprake is van huwelijksdwang, in Nederland niet zal worden erkend wegens strijd met de openbare orde. Verder kan betrokkene in Nederland om echtscheiding verzoeken. Afhankelijk van het toepasselijk recht op het huwelijk, kan ook om nietigverklaring worden verzocht. Het spreekt niet vanzelf dat een dergelijke echtscheiding of nietigverklaring in Nederland ook in het land waar het huwelijk gesloten is zal worden erkend. De volkenrechtelijke soevereiniteit van landen maakt dat zij, afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, in vergaande mate vrij zijn in het bepalen welke rechtsfeiten zij wel of niet erkennen. Zo lang betrokkene in Nederland verblijft, geldt zij/hij na de echtscheiding in Nederland in ieder geval als ongehuwd en staat het vrij om desgewenst een ander huwelijk te sluiten.
Hoeveel vrouwen die in Nederland woonachtig zijn, worden door hun familie op vakantie buiten Nederland gedwongen tot het sluiten van een huwelijk?
Het is inherent aan de aard van de problematiek, dat hierover geen harde gegevens beschikbaar zijn. Met het onderzoek van het Verweij Jonker Instituut dat op 29 september 2014 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is de (geschatte) omvang van huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating voor het eerst in beeld gebracht2. Uit dit onderzoek blijkt dat het gaat om misstanden met een structureel karakter. De onderzoekers hebben een minimum omvang bepaald van 178 gevallen van achterlating voor de periode 2011–2012 op basis van registraties en dossieronderzoek. Een schatting door een groot aantal professionals voor dezelfde periode geeft een geschat aantal van minimaal 364 en maximaal 1631 gevallen van achterlating.
Deelt u de mening dat deze vrouwen geïnformeerd moeten worden over deze vorm van huwelijksdwang? Zo ja, hoe wordt dit gedaan en wordt daarbij ook aandacht besteed aan de bijkomende gevolgen van het sluiten van een religieus huwelijk? Zo, nee waarom niet?
Het kabinet deelt de mening dat voorlichting buitengewoon belangrijk is. Daartoe zijn ook de nodige maatregelen getroffen. Het Actieplan Zelfbeschikking 2015 – 2017 is inmiddels volop in uitvoering. De Minister van SZW heeft u op 31 maart jl. een rapportage gestuurd waarin de voortgang van dit actieplan wordt beschreven. Een aantal zaken hieruit noem ik hier: ieder jaar voor de zomervakantie wordt de campagne «Trouwen tegen je wil» herhaald met informatie over wat je moet doen als je bang bent te moeten trouwen tegen je wil of om te worden achtergelaten. De campagne is er op gericht jongeren te informeren over waar ze terecht kunnen voor advies en hulp. Op de site www.trouwentegenjewil.nl is ook informatie opgenomen over religieuze huwelijken en de regels daarover.
Ook is de brochure «Wat zegt de wet. Wat kun jij doen als professional» ontwikkeld, met als doel inzicht te geven in de mogelijkheden die ons recht biedt om slachtoffers van huwelijksdwang en achterlating te helpen. De brochure gaat onder meer in op de strikte regels rond het wettig huwelijk: eerst wettig en dan pas religieus trouwen. Professionals in het veld kunnen met deze brochure mensen van waardevolle informatie voorzien.
In het project bespreekbaar maken van taboe-onderwerpen hebben voorlichters/ambassadeurs voorts de onderwerpen huwelijksdwang en achterlating bespreekbaar gemaakt in hun eigen kring, zowel mannen als vrouwen, om een verandering op gang te brengen.
Ten slotte moeten alle personen persoonlijk aangifte van vertrek doen als niet alle personen van hetzelfde adres tegelijkertijd naar het buitenland vertrekken. De gemeenteambtenaren van de Basisregistratie Personen zijn geïnstrueerd over hoe ze kunnen handelen bij vermoedens van huwelijksdwang en achterlating.
Deelt u voorts de mening dat de familie, die vrouwen op vakantie buiten Nederland dwingt tot het sluiten van een huwelijk, gewaarschuwd moet worden over de gevolgen daarvan voor de vrouw in kwestie en de gevolgen voor henzelf? Zo ja, hoe doet u dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat het sluiten van een gedwongen religieus huwelijk, met de mogelijkheid van een echtscheiding eenzijdig door de vrouw, tot nog meer huwelijksdwang leidt? Zo ja, wat kunt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Dit is mij niet bekend.
Op welke wijze informeert u mensen, zowel vrouwen als mannen, over de mogelijke gevolgen van deze religieuze huwelijken en echtscheidingen, zoals bewustwordingscampagnes en of pilots?
Met het onderzoek van de universiteit Maastricht dat op 11 februari 2016 naar de Tweede Kamer is gestuurd, is voor eerst onderzoek gedaan naar de aard en omvang van religieuze en kindhuwelijken.3 Het kabinet trekt tot en met 2017 jaarlijks een miljoen euro uit voor de aanpak van gedwongen huwelijken. De problematiek van religieuze huwelijken wordt nu meegenomen in de aanpak van gedwongen huwelijken. In alle bestaande voorlichting, projecten en interventies gericht op preventie worden de onderwerpen kindhuwelijken, religieuze huwelijken en de regelgeving daarover meegenomen. Het COA, de aanbieders van inburgeringscursussen, professionals, geestelijk bedienaren, docenten en gemeenten, krijgen informatie over religieuze huwelijken aangeboden. De informatie wordt tevens uitgereikt aan maatschappelijke organisaties (waaronder vrouwen en jongeren) die zich bezighouden met deze onderwerpen en aan sleutelfiguren en voorlichters die actief zijn met het bespreekbaar maken van taboeonderwerpen in hun eigen gemeenschappen.
Het bericht dat senioren de digitalisering van de overheid te snel vinden gaan |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat senioren de digitalisering van de overheid te snel vinden gaan?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat overheidsdiensten voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook voor mensen die niet beschikken over internet, of niet vaardig zijn met internet?
Ik ben het er mee eens dat de overheid toegankelijk moet zijn voor mensen die zelfstandig kunnen en mogen handelen. Voor degenen die dat niet kunnen of mogen – zoals kinderen of mensen die onder curatele staan – moet de overheid toegankelijk zijn voor hun belangenbehartigers.
Overigens blijkt de groep ouderen die niet over internet beschikt flink af te nemen. De Unie KBO gaat bij hun berekening uit van 1,2 miljoen 65+»ers die geen toegang hebben tot internet. Dat is gebaseerd op de cijfers van het CBS uit 2013. Het CBS komt in 2015 tot 692.270 65+»ers. Dit is een sterke afname.
Kunt u aangeven welke maatregelen u gaat nemen om de algemene toegankelijkheid van overheidsdiensten te waarborgen, ook voor senioren en anderen die niet vaardig zijn met het internet of niet over internet beschikken?
De verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van diensten en informatie ligt bij de desbetreffende overheidsorganisaties. Het beleid dat via het programma Digitaal 2017 wordt uitgedragen, is dat er speciale aandacht moet zijn voor mensen die niet mee kunnen komen met de digitalisering, bijvoorbeeld door het behouden van alternatieve communicatiekanalen.
Overheidsorganisaties hebben veel aandacht voor de toegankelijkheid van (digitale) overheidsdiensten. Zij doen vaak gebruikersonderzoek. Via dit klantonderzoek onder burgers en bedrijven worden verbetersuggesties gevraagd. Hiervoor zijn diverse manieren van klantonderzoek voorhanden, zoals de Net Promoter Score voor de Publieke Sector of usability testen bij online diensten. Verbetering van voorzieningen vindt mede plaats op basis van dergelijk onderzoek.
Door netwerken voor professionals als Gebruiker Centraal en het Kennis Centrum Dienstverlening (KING) worden professionals gestimuleerd klant- en gebruikersonderzoeken te doen en processen klantvriendelijker in te richten. Het programma Digitaal 2017 levert input en ondersteuning voor deze netwerken van professionals.
Websites van de overheid moeten voldoen aan de open standaard webrichtlijnen. Daarmee wordt het digitale contact met de overheid ook gemakkelijker. De webrichtlijnen bevatten richtlijnen voor techniek onafhankelijke toegankelijkheid voor websites. Ze moeten daarmee goed werken op diverse apparaten zoals tablets, smartphones en hulpapparatuur. Webgebaseerde mobile applicaties ofwel web apps vallen onder de werkingssfeer van deze internationale standaard, geadopteerd als de Europese standaard EN 301 549 en in de nationale standaard webrichtlijnen. Digitaal 2017 heeft ondersteunend instrumentarium laten ontwikkelen in de vorm van de monitor «Gewoon Toegankelijk» die ruim 900 websites van de overheid automatisch toetst op criteria voor toegankelijkheid en gerichte feedback geeft om fouten te herstellen en te voorkomen. In het wetsvoorstel voor de Gemeenschappelijke Digitale Infrastructuur dat nu in voorbereiding is, wordt voor overheidsorganisaties een verplichting opgenomen om deze webrichtlijnen na te leven.
Voor mensen die niet vaardig zijn of niet over internet beschikken, zijn er de volgende mogelijkheden. Voor het (digitaal) zaken laten doen door een ander is er de mogelijkheid van DigiD machtigen. Voor het zoeken en vinden van hulp bij het gebruik van digitale overheidsdiensten zijn er verschillende (lokale) mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de i-shops in Den Haag of de spreekuren in bibliotheken.
Voor mensen die zelf digivaardiger willen worden is het Digitaal Hulpplein in het leven geroepen, waarmee het makkelijker wordt om een cursus op maat te vinden.
Door het convenant dat de Belastingdienst met de Koninklijke Bibliotheek heeft gesloten krijgen mensen via 800 openbare bibliotheken de beschikking over gratis gebruik van computers met internet en printfaciliteiten, en over de mogelijkheid daar kosteloos digivaardigheidscursussen te volgen. Daarnaast wordt op basis van dit convenant toegewerkt naar een netwerk van uiteindelijk 150 vestigingen in 2018 waar hulp bij het doen van aangifte zal worden geboden door maatschappelijk dienstverleners.
Het is de lijn van alle overheidsorganisaties dat – waar nodig – een alternatief kanaal beschikbaar is voor mensen die niet over middelen voor digitale communicatie beschikken, of die niet digivaardig zijn.
Welke alternatieven bestaan er op dit moment, voor burgers die niet over internet beschikken of niet vaardig zijn met internet om met de overheid te communiceren, naast de digitale overheidsdiensten?
Zie ook het antwoord op vraag 3.Veel overheidsorganisaties hebben digitale dienstverlening toegevoegd aan de traditionele vormen van dienstverlening en zullen die kanalen nog geruime tijd gebruiken. De overheidsorganisaties die het digitale kanaal als preferent kanaal hebben, hanteren veelal het click-call-face principe. Hierbij is het eerste contact digitaal, vervolgens is een informatienummer beschikbaar en indien nodig vindt persoonlijk contact plaats.
Blijven deze alternatieven voor minder digitaal vaardige burgers beschikbaar? Zo ja, blijven deze alternatieven permanent beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
Hoe overheidsorganisaties omgaan met alternatieve kanalen is de verantwoordelijkheid van de desbetreffende organisaties. Uiteraard dienen er alternatieven te zijn voor de mensen die tijdelijk of blijvend niet in staat zijn zelf te communiceren met de overheid of die de middelen niet hebben om thuis zelf digitaal zaken te doen.
Bent u het er mee eens dat digitale overheidsdiensten bruikbaar moeten zijn voor minder digitaal vaardige burgers, voordat burgers exclusief van digitale overheidsdiensten gebruik kunnen maken om hun zaken met de overheid te regelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 2, 3 en 4.
Kunt u aangeven op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de borging van algemene toegankelijkheid van alle overheidsdiensten?
Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het regelen van de toegankelijkheid van hun informatie en diensten. U wordt in het kader van het programma Digitaal 2017 regelmatig geïnformeerd over de ontwikkelingen op het terrein van digitale dienstverlening. Verder wordt uw Kamer – na de ratificatie van het VN verdrag inzake de rechten van mensen met een handicap – regelmatig op de hoogte gesteld van de voortgang van de implementatie van het Verdrag door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Hoe gaat u de motie Van Toorenburg/Oosenbrug over het bieden van alternatieven voor digitale diensten uitvoeren?2
Ik heb de motie beantwoord in de Voortgangsrapportage Digitaal 2017 (Kamerstuk 26 643, nr. 381). Zie ook het antwoord onder vraag 3, 4 en 5.
Het bericht ‘Drugs- en wapensmokkel Woenselse Poort kinderlijk eenvoudig’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een overzicht geven van alle aangetroffen vuurwapens en/of binnengesmokkelde contrabande van de afgelopen vijf jaar binnen de Woensele Poort?
De forensische GGz-instelling De Woenselse Poort bestaat uit een beveiligde zone (beveiligingsniveau 3) en een besloten zone (beveiligingsniveau 2). In beveiligingsniveau 3 wordt structureel gecontroleerd met detectiepoortjes en bagagescan, conform beveiligingseisen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI). In beveiligingsniveau 2 van de instelling is de resocialisatie- en behandelafdeling gevestigd. De cliënten die daar verblijven werken met hun behandeling toe naar een zo zelfstandig mogelijk leven. Om op deze verzelfstandiging te worden voorbereid, krijgen de patiënten ook bepaalde vrijheden, passend bij de behandelfase. Voorafgaand aan de plaatsing op beveiligingsniveau 2 vindt bij iedere patiënt een risicotaxatie en -afweging plaats. Bij beveiligingsniveau 2 wordt derhalve geen detectiepoort of bagagescan ingezet. Hier wordt op indicatie bagage gecontroleerd en/of de persoon in kwestie gefouilleerd. Het incident van 25 februari 2016 heeft zich afgespeeld in de besloten zone met beveiligingsniveau 2.
In de afgelopen vijf jaar is geen vuurwapen aangetroffen binnen De Woenselse Poort. In beveiligingsniveau 3 zijn afgelopen vijf jaar wel drugs, een mobiele telefoon en een paar gebruiksvoorwerpen aangetroffen die zijn omgevormd tot een steekwapen (denk daarbij aan een bewerkte tandenborstel). In beveiligingsniveau 2 is gedurende deze periode drugs aangetroffen, en verschillende malen een mes of een gebruiksvoorwerp dat is omgevormd tot een steekwapen.
Kunt u een overzicht geven van alle aangescherpte maatregelen die bij deze kliniek zijn genomen sinds de «undercover» uitzending in 2011?1
Naar aanleiding van de door u genoemde uitzending van Undercover in Nederland heeft de DJI een onderzoek uitgevoerd naar de organisatorische, bouwtechnische en elektronische beveiliging van de instelling. Het onderzoek heeft ertoe geleid dat de volgende maatregelen zijn getroffen in beveiligingsniveau 2:
De volgende maatregelen zijn getroffen in beveiligingsniveau 3:
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van de sindsdien genomen maatregelen, gelet op de invoer van het vuurwapen in de kliniek waarmee twee bewoners zichzelf onlangs van het leven hebben beroofd?2 Kunt u aangeven op welke wijze u de afgelopen jaren heeft toegezien op naleving van deze maatregelen?
In 2015 heeft DJI een Safety Security & Housing audit uitgevoerd; de beveiligingsmaatregelen en algehele staat van beveiliging (beveiligingsniveau 2 en 3) zijn hierbij positief beoordeeld. Ook bij een tussentijds toezicht van de Inspectie Veiligheid en Justitie in 2013 is geconstateerd dat De Woenselse Poort de gedane aanbevelingen had opgepakt. De Inspectie was tevreden over de wijze waarop de veiligheid werd vormgegeven. Het incident heeft zich afgespeeld in de besloten zone van de instelling (beveiligingsniveau 2) In beveiligingsniveau 2 worden geen detectiepoortjes of bagagescans gebruikt.
De politie heeft op basis van haar onderzoek geconcludeerd dat beide personen zelf hebben gekozen voor de dood. Door de politie wordt momenteel onderzoek gedaan naar de herkomst van het wapen. Door Bureau Veiligheid en Integriteit van DJI vindt een onderzoek plaats naar de beveiligingsaspecten van de afdeling. Daarnaast vindt vanuit behandelinhoudelijk perspectief een onderzoek plaats naar de toedracht van het incident. Dit onderzoek vindt plaats volgens de gestandaardiseerde PRISMA methode, onder leiding van een onafhankelijke, externe voorzitter.
De Inspectie Veiligheid en Justitie heeft op 7 maart jl. een oriënterend bezoek gebracht aan de instelling naar aanleiding van het incident op 25 februari 2016. Op korte termijn volgt een tweede oriënterend bezoek omdat een aantal inhoudelijke vragen nog niet aan bod is gekomen. Op basis van deze bezoeken besluit de inspectie of aanvullend onderzoek nodig is.
Klopt het dat onderzoek heeft uitgewezen dat er sprake is van zelfmoord door de betreffende bewoners?3 Zijn er voldoende indicaties dit met zekerheid vast te kunnen te stellen, zo ja, welke? Vormt dit nog onderwerp van verder onderzoek door de Inspectie?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat cliënten voornamelijk via andere ingangen binnenkomen dan via de beveiligende hoofdingang? Is het correct dat daardoor geen effectieve controle kan worden uitgevoerd op de invoer van vuurwapens en contrabande?
Nee, dit klopt niet. De instelling kent twee zones: beveiligingsniveau 2 en beveiligingsniveau 3. Beide beveiligingsniveaus hebben een eigen, separate ingang. Bovendien is er geen vrije doorgang tussen de twee beveiligingsniveaus.
Is het correct dat bezoekers niet tot nauwelijks worden gecontroleerd op de invoer van vuurwapens en contrabande?
Bij de toegang tot beveiligingsniveau 3 wordt structureel gecontroleerd door middel van een detectiepoort en een bagagescan. Op indicatie kunnen aanvullende maatregelen worden getroffen, bijvoorbeeld drugshonden. Bij de toegang tot beveiligingsniveau 2 is geen detectiepoort en bagagescan. Hier wordt steekproefsgewijs en op indicatie gecontroleerd.
Heeft u indicaties dat ook op andere manieren de invoer van verboden spullen gemakkelijk is te realiseren voor cliënten? Zo ja, welke?
Nee, de hierboven beschreven beveiligingsmaatregelen zijn erop gericht om de invoer van contrabande zoveel mogelijk te voorkomen.
Hoe is het in de kliniek gesteld met de frequentie en de intensiteit van (kamer)controles op vuurwapens en contrabande?
Regelmatig worden kamers door het afdelingspersoneel en/of de beveiliging gecontroleerd. De frequentie is afhankelijk van het karakter van de afdeling en het betreffende beveiligingsniveau en natuurlijk op indicatie per cliënt.
Daarnaast zet De Woenselse Poort honden in voor het opsporen van drugs, op de afdelingen, in de binnentuinen en in toegangsruimtes. Daarmee worden zowel cliënten,medewerkers als bezoekers door de honden gecontroleerd.
Welke tijdelijke maatregelen worden door u c.q. de directie genomen in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek dat is gestart naar aanleiding van dit incident? Wanneer verwacht u de uitkomsten van dit onderzoek?
Na het incident is in de gehele besloten en beveiligde zone een kamer/kast-controle uitgevoerd. Hierbij zijn geen onregelmatigheden aangetroffen. Daarnaast is de toegangscontrole van de besloten zone direct na het incident aangescherpt en dit zal zo blijven tot de uitkomsten van de verschillende onderzoeken bekend zijn. Dit houdt onder andere in dat alle cliënten, hun bezoekers en alle bagage worden gecontroleerd bij binnenkomst. Er wordt een handscanner gebruikt, er wordt gefouilleerd en men checkt de bagage.
De uitkomsten van de twee onderzoeken, te weten het onderzoek door Bureau Veiligheid en Integriteit en het behandelinhoudelijke onderzoek naar de toedracht, worden over enkele weken verwacht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg gevangeniswezen voorzien op 30 maart aanstaande?
Ja.
Medische thermografie |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van 29 februari j.l. over medische thermogafie?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze uitzending?
De uitzending geeft een beeld van commerciële bedrijven die thermografie aanbieden als pijnloos gezondheidsonderzoek. Deze aanbieders zeggen «officieel» dat hun methode niet geschikt is om borstkanker aan te tonen, maar wekken wel die suggestie via onder andere hun websites. In de uitzending blijkt uit opnames met een verborgen camera dat aanbieders ook in het contact met cliënten beweren dat tumoren opgespoord kunnen worden met behulp van thermografie.
Er is geen wetenschappelijk bewijs dat thermografie een goed alternatief is voor mammografie in het bevolkingsonderzoek. Dit schrijft de Gezondheidsraad in het advies van 22 januari 2014 over het bevolkingsonderzoek borstkanker. Radiologen geven aan dat thermografie temperatuurverschillen in de huid laat zien met behulp van infraroodopnamen. Infrarood kan niet diep door de huid heen dringen. Tumoren zitten vaak dieper in het weefsel. Hierdoor is deze methode niet geschikt om tumoren op te sporen, zeker niet in een vroeg stadium.
Hoe kijkt u aan tegen het beeld dat uit deze uitzending naar voren komt over de verstrekte informatie rond medische thermografie? Kunt u dit onderbouwen met een kwalificatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u informatie verstrekken over de medische effecten en uitkomsten van medische thermografie in relatie tot borstkankeronderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat deze vorm van informatieverstrekking door betrokkenen bij medische thermografie de bevolkingsonderzoeken naar borstkanker verstoort, en daarmee ondermijnt? Zo ja, geeft dit aanleiding nadere maatregelen te nemen?
Over het commerciële aanbod aan thermografie heeft de Gezondheidsraad in genoemd advies aangegeven dat uit enquêteonderzoek blijkt dat respondenten de positieve reclameboodschap voor thermografie overtuigend vinden en er een aantrekkelijk alternatief voor mammografie in zien. Het is niet ondenkbaar dat vrouwen hierdoor aan het bevolkingsonderzoek worden onttrokken met de misleidende beweringen dat thermografie een goed en pijnloos alternatief is voor een mammografie.
In de uitzending hebben de aanbieders van thermografie zich ook negatief uitgelaten over het bevolkingsonderzoek: veel vrouwen zouden overlijden juist als gevolg van de straling die wordt gebruikt bij de mammografie. Het RIVM heeft signalen ontvangen van de screeningsorganisaties dat deze boodschap is blijven hangen bij mensen en dat ze zich daarom afmelden voor het bevolkingsonderzoek.
Op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO) is het verboden om zonder vergunning van de Minister van VWS bevolkingsonderzoek, geneeskundig onderzoek, aan te bieden waarbij gescreend wordt op kanker. Een vergunning hiervoor wordt alleen verleend indien de Gezondheidsraad heeft vastgesteld dat het geneeskundig onderzoek naar wettelijke maatstaven deugdelijk is en in overeenstemming is met wettelijke regels voor medisch handelen. Bovendien moet het nut van het bevolkingsonderzoek opwegen tegen de risico’s daarvan voor de gezondheid van de te onderzoeken personen.
Geen enkele aanbieder van thermografie heeft een WBO-vergunning aangevraagd en gekregen.
De IGZ heeft eerder over thermografie een melding ontvangen en het onderzoek hiernaar loopt op dit moment. Ze zal in haar onderzoek relevante informatie uit het programma Tros Radar meenemen. Misleidende informatie geven aan cliënten waardoor zij afzien van reguliere screening is ook verboden. De IGZ neemt ook dit aspect mee in haar onderzoek. De Inspectie verwacht haar onderzoek na de zomer af te ronden.
Gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dit onderzoeken, daar in de uitzending wordt gesproken over een mogelijke actie van de IGZ? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De foutmelding op de website van de Belastingdienst op de eerste aangiftedag |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht op de website van de Belastingdienst «U kunt nu niet inloggen op Mijn Belastingdienst» zoals dat voor vele belastingplichtigen op de eerste aangiftedag te zien was?
Ja
Kunt u aangeven of de capaciteit van de website van de Belastingdienst voldoende is voor alle belastingplichtigen om aangifte te doen?
Aangifte doen gebeurt via het portal (www.mijnbelastingdienst.nl), dat in 2014 is gelanceerd. Op het portal kunnen ruim 40.000 mensen tegelijk ingelogd zijn om aangifte te doen. Op sommige tijdstippen is het erg druk, zo is het vaak de eerste dag erg druk net zoals eind maart en eind april, waardoor niet iedereen op datzelfde moment aangifte kan doen. Als dit het geval is krijgen nieuwe bezoekers een melding te zien. In deze melding wordt aangegeven dat burgers het beter op een later moment nogmaals kunnen proberen. Naar aanleiding van analyses van vorig jaar is de capaciteit uitgebreid naar de toen ervaren piekbelasting, rekening houdend met de stijging van het aantal digitale indieners.
Er zijn tot zondag 14 maart 2016 2.5 mln. aangiften binnen gekomen. Dit zijn er ruim 350.000 meer dan vorig jaar.
Kunt u aangeven of de capaciteit van de website van de Belastingdienst buiten werktijden voldoende is, zodat ook mensen die fulltime werken op redelijke wijze aangifte kunnen doen?
De capaciteit van het portal is over de periode 1 maart tot 1 mei 2016 voor alle burgers die -ook buiten kantoortijden- aangifte willen doen ruim voldoende. Dit geldt echter niet wanneer teveel burgers tegelijkertijd aangifte willen doen. De capaciteit inrichten op die piekmomenten is technisch complex en erg duur. Daarom wordt vanuit de Belastingdienst opgeroepen om gespreid aangifte te doen.
Gebeurt het wel eens dat mensen tijdens het doen van aangifte «eruit gegooid worden», omdat de capaciteit van de website overschreden wordt?
Zoals bij vraag 2 aangegeven krijgen burgers een melding te zien als de capaciteit van het portal wordt overschreden. Het overschrijden van maximum heeft niet tot gevolg dat iemand uit het systeem wordt gegooid.
Om de beveiliging van de portal op het gewenste hoge niveau te houden, zullen tijdens de aangiftecampagne soms updates van het systeem gedraaid moeten worden. Daarnaast is niet uitgesloten dat in een massaal proces als dit zich altijd kleine verstoringen kunnen voordoen, waardoor een update nodig kan zijn. Op 1 en 5 maart 2016 waren er aanvankelijk enkele kleine verstoringen waardoor een beperkt aantal mensen helaas wel werd uitgelogd. Dit is natuurlijk onwenselijk en de Belastingdienst probeert dit zoveel mogelijk te voorkomen.
De ingevoerde gegevens worden tussentijds altijd opgeslagen en blijven dus ook in dergelijke situaties bewaard. Als burgers zelf besluiten op een later moment door te gaan is dit ook het geval.
Hoe gaat u voorkomen dat op de dagen voor de laatste aangiftedag en op die dag zelf, zaterdag 30 april, de capaciteit van de website opnieuw overschreden wordt, zodat belastingplichtigen niet op tijd aangifte kunnen doen?
De communicatiestrategie van de Belastingdienst is er op gericht om belastingplichtigen zoveel mogelijk gespreid in een tijdsbestek van twee maanden aangifte te laten doen. Er worden diverse communicatiekanalen ingezet met als doel dat belastingplichtigen tijdig hun aangifte kunnen doen en dat piekbelasting zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het advies is om niet tot het laatste moment te wachten met het doen van aangifte.
Klopt het dat sinds 2016 het niet meer mogelijk is om offline, namelijk via het aangifteprogramma, aangifte te doen?
Er kan dit jaar aangifte gedaan worden met het online aangifteprogramma (OLAV) of de App. De App is zeer geschikt en makkelijk als er geen wijzigingen op de vooringevulde aangifte hoeven te worden aangebracht. Daarnaast is het nog steeds mogelijk om op papier aangifte te doen.
We verwachten dat 98% van de mensen zijn of haar aangifte digitaal zal doen. Vorig jaar hebben nog maar 10% van de burgers aangifte gedaan met easytax.
Waarom heeft u ertoe besloten om het aangifteprogramma, dat je kunt downloaden, af te schaffen?
De digitale online-aangifte is in 2014 voor het eerst als pilot ingezet. Tijdens de vorige aangiftecampagne in 2015 is deze digitale online-aangifte (OLAV) ingezet als hoofdspoor, en het te downloaden aangifteprogramma easytax als back-up mogelijkheid. Ook in 2015 werd het download programma nog maar door een kleine minderheid gebruikt. De online aangifte voorziening is voor de burger makkelijker en vanaf elke plek te gebruiken. Veel gegevens zijn vooringevuld.
De eerste easytax-applicatie verscheen in 1996, toen nog op de aangiftediskette. Om de easytax-producten mogelijk te maken is door de Belastingdienst vijftien jaar geleden een geavanceerde ontwikkelomgeving gerealiseerd. De ontwikkelomgeving voor easytax is onvoldoende in staat om mee te gaan met de steeds complexere aangiften en de eisen die de VIA stelt aan het programma.
Easytax moet elk jaar opnieuw worden gebouwd voor veel verschillende besturingssystemen en dito versies, Windows, Linux, OSX en dergelijke. Ook bij elke nieuwe update van een besturingssysteem was het noodzakelijk easytax daaraan steeds weer aan te passen. Het is voor de Belastingdienst niet mogelijk om het gebruiksgemak van zowel de Online Aangifte (OLAV) als easytax gelijktijdig door te ontwikkelen.
Op welke wijze heeft u belastingplichtigen geïnformeerd over het feit dat zij niet meer middels het aangifteprogramma aangifte kunnen doen?
Op de website is aangegeven dat er dit jaar alleen aangifte gedaan kan worden met de online aangiftevoorziening en de App. Daarnaast is tijdens de vorige aangiftecampagne easytax alleen nog maar gebruikt als back-up mogelijkheid en ook op deze manier gecommuniceerd.
Op welke wijze heeft u de Kamer geïnformeerd over het afschaffen van het downloadbare aangifteprogramma?
In 2014 is de Kamer in een brief geïnformeerd over het gefaseerd omzetten van het huidige aangifteprogramma easytax naar een nieuwe online aangiftevoorziening1. Daarnaast is het uitfaseren van easytax eerder opgenomen in de 15e halfjaarsrapportage van de Belastingdienst2. Deze gefaseerde transitie naar een nieuwe online aangiftevoorziening is bij deze aangiftecampagne gerealiseerd.
Deelt u de mening dat het verstandig is om alsnog een programma ter beschikking te stellen dat je kunt downloaden, om belastingplichtigen ter wille te zijn die de aangifte graag op hun eigen computer doen, nog willen nalopen of willen checken met een derde?
Deze mening deel ik niet. We gaan naar een steeds meer digitale wereld. Hierbij hoort ook de overgang van easytax naar het Online Aangifte middel en de App. Door nog maar 10% van de burgers is vorige jaar aangifte gedaan met easytax. Met de online aangifte is het mogelijk om in een beveiligde omgeving van de Belastingdienst de aangifte te doen. Deze kan nagelopen worden voordat iemand deze inzendt. Als een burger zijn aangifte heeft ingezonden kan hij deze ook altijd weer inzien of wijzigen en hierna weer opnieuw inzenden. Daarnaast kan deze aangifte worden uitgeprint. De aangifte staat op mijnbelastingdienst.nl en is dan ook vanuit elke plek en PC toegankelijk met de eigen DigiD code dus ook bij derden. De Belastingdienst geeft altijd het advies om de DigiD code niet aan derden te verstreken.
Is de uitgebreide capaciteit wel voldoende nu de back-up van het aangifteprogramma is afgeschaft?
Deze groep is, zoals aangegeven bij antwoord op vraag 2, meegenomen in de capaciteitsuitbreiding.
Als een belastingplichtige een jaar of vier jaar na het insturen van de aangifte een wijziging door wil geven, is de online aangifte, zoals de belastingplichtige deze in eerste instantie had ingevuld, dan nog beschikbaar?
Ja, de online aangifte blijft vijf jaar zichtbaar in mijnbelastingdienst.nl.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen twee weken beantwoorden?
Ja