Het bericht ‘Spaarpolis verzekeraar ongedekt.’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Spaarpolis verzekeraar ongedekt»?1
Ja.
Het bericht stelt dat veel spaarhypotheken in feite verkapte beleggingshypotheken zijn waarbij de bank of verzekeraar het beleggingsrisico op zich neemt; in hoeverre kan er bij spaarhypotheken daadwerkelijk worden gesproken van sparen? Klopt het dat spaarhypotheken voor een substantieel deel zijn afgesloten bij verzekeraars?
Een spaarhypotheek is een aflossingsvrije hypotheek in combinatie met een aan die hypotheek gekoppelde voorziening voor aflossing van de hypothecaire lening aan het einde van de looptijd. Het kan daarbij gaan om een spaarhypotheek met spaarhypotheekverzekering of om een bankspaarhypotheek met een zogenoemde spaarrekening eigen woning.
Een spaarhypotheekverzekering is een kapitaalverzekering. Gedurende de looptijd van de spaarhypotheekverzekering wordt premie betaald ten behoeve van een gegarandeerde uitkering op de afgesproken einddatum voor het aflossen van de hypothecaire lening. Bij een bankspaarhypotheek vindt vermogensopbouw plaats door te sparen bij een bank op een spaarrekening eigen woning. De inleg op de spaarrekening en het rendement daarop wordt zo bepaald dat ook hier aan het einde van de looptijd een saldo wordt bereikt dat gelijk is aan het bedrag van de gekoppelde hypothecaire lening.
Een spaarhypotheek met spaarhypotheekverzekering bestaat aldus uit een hypotheek met een voorziening voor de aflossing in de vorm van een verzekering. Deze verzekering wordt aangeboden door een verzekeraar. Er is in deze variant strikt genomen dus ook geen sprake van sparen; er vindt geen individuele vermogensopbouw plaats in een deposito. Dit is wel het geval bij een bankspaarhypotheek en een spaarrekening eigen woning; de spaarrekening eigen woning staat op naam van de huiseigenaar en kwalificeert als een deposito.
Wat betreft de vergelijking met beleggingshypotheken geldt het volgende. Spaarhypotheken met spaarhypotheekverzekering en beleggingshypotheken zijn beiden kapitaalverzekeringen die zijn gekoppeld aan een aflossingvrije hypotheek. In het geval van een spaarhypotheek beheert de verzekeraar het opgebouwde vermogen voor zijn rekening en risico, in het geval van een beleggingshypotheek belegt de verzekeraar het opgebouwde vermogen in effecten voor rekening en risico van de verzekerde. Bij een beleggingshypotheek loopt aldus de cliënt het risico op een tegenvallend beleggingsresultaat hetgeen aan het einde van de looptijd kan resulteren in een lager opgebouwd vermogen dan de omvang van de hypothecaire lening. Bij een spaarhypotheekverzekering staat de uitkering aan het einde van de looptijd vast; een tegenvallend beleggingsresultaat komt voor rekening en risico van de verzekeraar.
Klopt het dat de spaartegoeden die worden opgebouwd bij een bank in het kader van een spaarhypotheek onder het depositogarantiestelsel (DGS) worden gedekt tot € 100.000,–? Waarom valt dit onder het DGS?
Alleen deposito’s komen voor bescherming door het depositogarantiestelsel (DGS) in aanmerking. Een deposito is een tegoed dat wordt gevormd door op een rekening staande gelden of dat voortvloeit uit normale banktransacties en dat een bank onder de afgesproken voorwaarden dient terug te betalen. Het DGS garandeert deposito’s die worden aangehouden bij een bank tot een bedrag van € 100.000 per depositohouder per bank. Het DGS beoogt bankruns te voorkomen doordat het depositohouders het vertrouwen geeft dat hun tegoeden steeds beschermd zijn. Het beschermt daarmee zowel de financiële stabiliteit als depositohouders.
Een spaarrekening eigen woning kwalificeert als een deposito. Het saldo op een spaarrekening valt aldus onder het bereik van het DGS. Op bankspaardeposito’s eigen woning is daarbij een bijzonder regime van toepassing. Ingeval een bank failliet gaat, wordt een op de spaarrekening eigen woning opgebouwd tegoed automatisch verrekend met de uitstaande eigenwoningschuld. Hierdoor daalt de eigenwoningschuld met het via het bankspaardeposito gespaarde bedrag. Mocht in een uitzonderlijk geval het bankspaardeposito hoger zijn dan de verbonden eigenwoningschuld, dan is het meerdere gegarandeerd door het DGS tot het maximaal gegarandeerde bedrag.
Zoals in antwoord op vraag 2 is opgemerkt is bij een spaarhypotheek met spaarhypotheekverzekering geen sprake van sparen op een deposito. Er wordt door middel van een verzekering een voorziening getroffen voor aflossing van de hypotheekschuld. Om die reden valt een dergelijke spaarhypotheek niet binnen het bereik van het DGS. Dit is ook logisch nu het om twee andersoortige financiële producten gaat die kenmerkend van elkaar verschillen. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat er bij cliënten onduidelijkheid zou bestaan over de vraag of zij door middel van een verzekering dan wel een spaarrekening eigen woning een voorziening voor aflossing van hun hypothecaire lening hebben getroffen.
Klopt het dat spaarhypotheken die zijn afgesloten bij verzekeraars buiten het DGS vallen? Waarom wordt dit onderscheid gemaakt? Heeft u er zicht op of huiseigenaren met spaarhypotheken bij verzekeraars hiervan op de hoogte zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door de huidige opzet van het DGS een onterecht onderscheid wordt gemaakt tussen twee groepen consumenten? Waarom wordt het gespaarde bedrag bij banken en verzekeraars niet gekoppeld aan de uitstaande hypotheek, beide zijn immers aan elkaar verbonden?
Zie antwoord vraag 3.
Flexibele bekostiging van de kinderopvang |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Zijn er wettelijke bepalingen die voorschrijven welke tijdseenheden kinderopvanghouders mogen gebruiken voor de berekening van de afgenomen tijd kinderopvang? Zo ja, op welke wijze is hierin rekening gehouden met overfacturering, waarbij betaald moet worden voor bijvoorbeeld dagdelen of uren die niet of slechts gedeeltelijk zijn afgenomen? Zo nee, waarom niet?
Volgens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko), artikel 1.52, dient kinderopvang plaats te vinden op basis van een schriftelijk contract. De inhoud van deze overeenkomst tussen ouders en aanbieders van kinderopvang wordt door partijen zelf bepaald. De wet schrijft verder niet voor welke tijdseenheden houders zouden moeten gebruiken voor de berekening van de afgenomen tijd kinderopvang. Dat is onderdeel van de contractvrijheid tussen houder en ouders.
Voor de berekening van de kinderopvangtoeslag gelden op grond van artikel 1.7 van de Wko en het Besluit kinderopvangtoeslag regels betreffende de maximum uurprijzen voor de verschillende soorten opvang en het maximum aantal uren kinderopvang. Dat staat verder niet de contractvrijheid tussen houder en ouder in de weg om afspraken te maken over de tijdseenheden die de houder kan gebruiken voor de berekening van de afgenomen tijd kinderopvangtoeslag. Daarbij zullen bedrijfsmatige keuzes, zoals de hoogte van vaste kosten als huisvesting, voor de houder van invloed zijn op het contract en de uurprijs.
Indien wettelijke bepalingen zouden voorschrijven dat alleen betaald mag worden voor de precieze uren die zijn afgenomen, is te verwachten dat in de meeste gevallen een hoger uurtarief berekend moeten worden om zo de kosten te kunnen blijven dekken. Zoals beschreven in mijn brief van 25 februari 2013 zullen de openingstijden aan de randen van de dag dan niet meer rendabel zijn en leidt dit naar verwachting tot een verschraling van het aanbod waarbij de openingstijden worden verkort. Dit verkleint de (maatschappelijk en individueel) gewenste flexibiliteit1.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel kinderopvangtoeslag er op dit moment wordt uitbetaald voor opvang die niet of slechts gedeeltelijk is afgenomen? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Aan ouders is in 2015 € 2,1 mrd. uitgekeerd aan kinderopvangtoeslag. Het betreft kinderopvangtoeslag die betrekking heeft op het aantal uren dat in rekening is gebracht op basis van een schriftelijk contract en die een tegemoetkoming vormt in de kosten van de kinderopvang. Een deel van die kosten blijft voor rekening van de ouders. Dit wordt ook wel de eigen bijdrage genoemd. Het is niet bekend hoeveel kinderopvangtoeslag wordt uitgekeerd voor uren die wel in rekening worden gebracht aan de ouder, maar waarbij het kind niet op de opvang is.
Op dit moment heb ik ook geen plannen om dit te onderzoeken en te bekijken hoeveel kinderopvangtoeslag bespaard kan worden wanneer de kinderopvang per half of heel uur bekostigd wordt. Reden hiervoor is dat ik flexibiliteit in de mate van «uurtje-factuurtje» niet voor de hele markt wil afdwingen. Naast mijn eerder genoemde argumenten bij antwoord 1, kan facturering per half uur of uur, waarbij ouders de hele dag door kinderen kunnen komen halen en brengen, ook nadelig zijn voor een stabiele, veilige, pedagogisch verantwoorde omgeving voor het kind. Daarbij is de kinderopvangsector een vrije markt, waarbij houders vrij zijn in het bepalen van het soort contract en opvangtijden, onder andere rekening houdend met bedrijfsmatige overwegingen en vraag en aanbod in de sector. Ik acht ouders goed in staat om de opvanginstelling en contractsituatie te kiezen die past bij hun wensen.
Bent u tevens bereid te onderzoeken hoeveel kinderopvangtoeslag er bespaard kan worden wanneer de opvang meer flexibel bekostigd wordt, bijvoorbeeld per half of heel uur in plaats van per dag(deel), en met deze methode alleen de daadwerkelijk afgenomen uren bekostigd hoeven worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel kinderopvangorganisaties werken op dit moment met facturering van daadwerkelijk afgenomen uren (bijvoorbeeld per half of heel uur)?
Er zijn geen gegevens bekend over het aantal kinderopvangorganisaties die werken met facturering van daadwerkelijk afgenomen uren.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om meer kinderopvangorganisaties te laten werken met flexibele facturering? Kunt u dit toelichten?
Kinderopvanginstellingen hebben nu al de mogelijkheid om flexibele contracten aan te bieden en om te gaan met flexibele facturering. De laatste jaren zijn meer instellingen flexibele contracten gaan aanbieden, omdat ouders hier ook meer om zijn gaan vragen. Deswege heb ik geen voornemens om maatregelen te treffen.
Het bericht “Government austerity policy a breach of international human rights, says UN report” |
|
Han ten Broeke (VVD), Joost Taverne (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Government austerity policy a breach of international human rights, says UN report» (Independent, 29 juni 2016)? Wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Het bericht bespreekt enkele van de ruim dertig onderdelen van het Britse sociaaleconomische recht en beleid waarover het VN-Comité inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten (hierna: het Comité respectievelijk ESC-rechten) aanbevelingen heeft gedaan aan het Verenigd Koninkrijk. Deze aanbevelingen, vervat in de zogeheten «concluding observations» zijn het sluitstuk van de rapportagecyclus behorend bij het Internationaal Verdrag inzake ESC-Rechten (hierna: ESC-Verdrag), waarbij het Verenigd Koninkrijk partij is.
Wie hebben zitting in het VN-comité voor economische, sociale en culturele rechten (hierna: het Comité), dat het VN-rapport heeft geschreven?
Het Comité is opgericht bij ECOSOC-resolutie 1985/17 van 28 mei 1985. Het bestaat uit achttien deskundigen op het gebied van ESC-rechten, die lid zijn op persoonlijke titel en dus niet het land vertegenwoordigen dat hen heeft voorgedragen. Tot 31 december 2016 is het lid der Eerste Kamer Prof. Nico Schrijver lid van het Comité.
Wie controleert het Comité?
Het Comité is door ECOSOC in het leven geroepen met als doel toezicht te houden op de naleving van het ESC-Verdrag door de staten die partij zijn. Daarbij is niet tevens een hogere instantie in het leven geroepen die toezicht houdt op het Comité zelf. Bedacht dient te worden dat de bevoegdheden van het Comité niet van juridisch bindende aard zijn. In verband daarmee wordt in de rapportagecyclus en het reglement van werkzaamheden van het Comité dan ook gesproken van «aanbevelingen». Deze hebben tot doel bij te dragen aan de wereldwijde bescherming van mensenrechten.
Is het gebruikelijk dat het Comité per wetsvoorstel en maatregel van een democratisch gekozen regering zijn instemming of zorgen laat weten?
Dat is in ieder geval niet ongebruikelijk. Opmerking verdient dat de reikwijdte en impact in de samenleving van wetsvoorstellen of andere maatregelen sterk kunnen verschillen. Vast staat in elk geval dat de staats- of regeringsvorm van een land niet doorslaggevend is voor de reikwijdte van de bevoegdheden van het Comité.
Deelt u de mening dat het Comité geneigd is zeer snel een schending van economische, sociale of culturele rechten aan te nemen?
Zoals opgemerkt in het antwoord op vraag 3 heeft het Comité de taak toezicht te houden op de naleving van het Verdrag. Dat betreft inmiddels 166 lidstaten. Het is onvermijdelijk dat deze niet altijd akkoord zullen zijn met kritische aanbevelingen. Het kabinet deelt niet de mening dat die beoordelingsverschillen in overwegende mate aan het optreden van het Comité te wijten zijn.
Klopt het dat het facultatief protocol bij het VN-Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten een individueel klachtrecht bij het Comité opent voor iedereen die meent geschonden te worden in zijn of haar economische, sociale of culturele rechten?
Ja.
Deelt u de vrees dat het Comité door ratificatie van het protocol in de gelegenheid wordt gebracht nog meer politieke uitspraken te doen, omdat in theorie de werking van elk wetsvoorstel of elke maatregel kan worden voorgelegd aan het Comité?
De vraag beantwoorden zou een akkoord impliceren met de stelling dat het Comité thans politieke uitspraken doet. Die stelling neemt het kabinet niet voor zijn rekening. Voor wat het tweede deel van de vraag betreft zij wel opgemerkt dat in beginsel geen wetten (en zeker geen wetsvoorstellen) als zodanig via de verzoekschriftprocedure aan het Comité kunnen worden voorgelegd. Evenals onder vergelijkbare internationale mensenrechtenprocedures dient iemand die een verzoekschrift bij het Comité indient aan te tonen dat hij of zij persoonlijk in zijn mensenrechten is geraakt. Uiteraard kan daarbij nationale wetgeving in beeld komen. Daarom is van groot belang dat in het Facultatief Protocol – in afwijking van alle andere internationale klacht- en verzoekschriftprocedures – expliciet is bepaald dat het Comité bij zijn beoordeling de redelijkheid van door de staat getroffen maatregelen in ogenschouw dient te nemen en zich er rekenschap van dient te geven dat de staten bij de tenuitvoerlegging van ESC-rechten een scala aan legitieme keuzes hebben.
Deelt u de mening dat de Staten-Generaal, en niet het Comité, het meest geschikt is om te oordelen of Nederlandse wetten in overeenstemming zijn met economische, sociale en culturele rechten?
Ja. Wel is het logisch dat, waar een wereldwijde set aan normen wordt opgesteld, een toezichthoudend orgaan vanuit dat wereldwijde perspectief blijft volgen hoe partijen die normen in praktijk brengen en daarop kritiek kan leveren.
Bent u nog altijd voornemens het facultatief protocol te ratificeren?
Het Facultatief Protocol is op 24 september 2009 voor het Koninkrijk ondertekend. In lijn met het gestelde in de nota Respect en recht voor ieder mens, opgesteld door mijn ambtsvoorganger, beraadt het kabinet zich nog op ratificatie van het Protocol.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De bij- en meestook van biomassa |
|
Eric Smaling |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat op basis van de kabinetsbrief «Tweede openstellingsronde SDE+ 2016»1 37,5% van 4 miljard euro, te weten 1,5 miljard euro, is beschikt ten gunste van de bij- en meestook van biomassa?
Ja.
Komt dit in gewone mensentaal erop neer dat de Nederlandse belastingbetaler in de eerste helft van 2016 1,5 miljard euro via hun energierekening heeft meebetaald aan het kappen van bomen in Noord-Amerika, waarvan de snippers vervolgens in onze kolencentrales zijn verdwenen? Vindt u een dergelijke uitgave uit te leggen aan de Nederlandse bevolking?
In het Energieakkoord is afgesproken dat de bij- en meestook van duurzame biomassa wordt gestimuleerd als onderdeel van de aanpak om in 2020 14% hernieuwbare energie te realiseren en 16% in 2023. De bij- en meestook van biomassa in kolencentrales is net als andere vormen van hernieuwbare energie een hernieuwbare energiebron, welke ook meetelt voor de Europese doelstelling. Afgesproken is dat bij- en meestook gemaximeerd wordt tot 25 PJ en dat voor de biomassa die hiervoor wordt gebruikt strikte duurzaamheidscriteria gelden. De 25 PJ hernieuwbare energie die gerealiseerd wordt met de bij- en meestook van biomassa is cruciaal voor het behalen van de doelstellingen uit het Energieakkoord, het is goed voor ongeveer 1,2%-punt van de doelstelling hernieuwbare energie. Binnen deze (duurzaamheids-)kaders ben ik van mening dat de bij- en meestook terecht duurzaam kan worden genoemd.
De openstelling van bij- en meestook van biomassa in kolencentrales in de eerste ronde van de SDE+ 2016 is in lijn met de brief van 19 februari 2016 (Kamerstuk 30 196 nr. 401), die ingaat op de motie Jan Vos c.s. betreffende uitstel openstelling SDE+ voor bij- en meestook van biomassa in kolencentrales (Kamerstuk 30 196, nr. 378). De partijen die een subsidiebeschikking hebben ontvangen voor de categorie bij- en meestook van biomassa in kolencentrales, hebben de toezegging gekregen dat zij onder bepaalde voorwaarden in een periode van 8 jaar subsidie kunnen ontvangen voor de productie van hernieuwbare energie uit biomassa. Een van de subsidievoorwaarden is dat de toegepaste biomassa voldoet aan de gestelde duurzaamheidscriteria. Zo moeten de bossen duurzaam worden beheerd en wordt de biomassa (in de vorm van houtpellets) gemaakt uit reststromen uit bossen (als bijproduct van houtproductie voor bijvoorbeeld de bouw-, meubel- of papierindustrie). Hout dat geschikt is voor de bouw levert vele malen meer op dan de productie van houtpellets, waardoor het ook niet-economisch zou zijn om daarvoor bomen te kappen. Het is vooraf niet duidelijk welke biomassaproducenten uit welke regio’s de duurzame biomassa zullen leveren.
Wat is de logica achter miljarden euro’s pompen in een niet-duurzame interventie (houtsnippers bijstoken) om een niet-duurzame vorm van energieproductie aan de praat te houden (kolencentrales) waardoor de minder vervuilende alternatieven (gascentrales) in de mottenballen staan?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u in de tweede helft van 2016 de zaak radicaal anders aanpakken, nu de motie van het lid Smaling2 is aangenomen waarin wordt opgeroepen om het biomassa-beleid veel sterker te enten op de bevindingen van de Koninklijke Academie van Wetenschappen die oproept om hier mee te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de motie van het lid Smaling (Kamerstuk 30 196 nr. 445) wordt de regering gevraagd om er voor zorg te dragen dat de overwegingen van de Koninklijke Nederlandse Academie voor Wetenschappen (KNAW) in het beleid voor biomassa hun plaats vinden. In de brief van 23 januari 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 293) ben ik inhoudelijk ingegaan op de visie van de KNAW op het gebruik van biomassa. Van deze visie heb ik gebruik gemaakt bij de totstandkoming van de strategische visie voor de inzet van biomassa op weg naar 2030. Bij de aanbieding van de strategische visie voor de inzet van biomassa op weg naar 2030 d.d. 27 januari 2016 (Kamerstuk 33 043, nr. 63) heb ik aangegeven dat in 2016 verdere uitwerking plaatsvindt in het overkoepelende programma circulaire economie, dat aan uw Kamer is toegezegd. Bij de uitwerking van dit programma betrek ik de motie Smaling. Dit in afstemming met de activiteiten rondom de Voedselvisie, het Energierapport, Groene Groei en de uitvoeringsagenda van de Duurzame Brandstofvisie en de daarvoor geplande dialogen. Dit moet leiden tot concrete acties van overheid en stakeholders om de komende vijf jaar de kansen te pakken voor de Nederlandse industrie die in deze visie gesignaleerd zijn. Zoals aangekondigd nemen wij ook suggesties uit uw Kamer mee. Ik zal zoals gezegd uw Kamer hierover na de zomer met het verzenden van het programma circulaire economie informeren.
Wat is uw reactie op het opiniestuk van Anders, Groen en Minnesma3, waarin wordt aangegeven dat projecten die wel substantieel bijdragen aan duurzaamheid, innovatie en werkgelegenheid, met name in de zonnestroomsector, worden verdrongen door de meestook van houtsnippers?
Het opiniestuk van Anders, Groen en Minnesma geeft kritiek op aparte doelstellingen voor hernieuwbare energie. Deze doelstellingen zijn echter overeengekomen met de partijen in het Energieakkoord, waarin ook de kaders voor de bij- en meestook van biomassa zijn vastgelegd (zie antwoord vragen 2 en 3). Daarbij is ook rekening gehouden met de impact op werkgelegenheid en innovatie. Ik sta voor het halen van de doelen van het Energieakkoord. Voor het halen van de doelstellingen van 14 procent hernieuwbare energie in 2020 zijn alle duurzame opties nodig, waaronder zowel energie van zonnepanelen als van biomassa. Aan diverse opties voor de productie van hernieuwbare energie wordt binnen de twee openstellingsrondes van de SDE+ in 2016 naar verwachting in totaal 9 miljard euro beschikt. In de SDE+-systematiek worden de meest kosteneffectieve opties voor hernieuwbare energie gesubsidieerd. In de voorjaarsronde zijn zowel kosteneffectieve opties voor zonne-energie als voor biomassa beschikt, en zijn aanvragen met een lagere kosteneffectiviteit voor zowel biomassa als zonne-energie afgekeurd. Impact op innovatie en werkgelegenheid zijn geen onderdeel van deze beoordeling. Ik hecht sterk aan de focus binnen de SDE+ op het stimuleren van duurzame energie, en acht het niet wenselijk deze te compromitteren met andere doelen.
Het bericht dat het Transatlantisch Handels- en Investeringspartnerschap (TTIP) mogelijk de klimaatdoelstellingen in gevaar kan brengen |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de onderhandelingsstukken over TTIP?1
Ja.
Klopt de stelling van onder andere Milieudefensie dat uit deze onderhandelingsstukken de conclusie kan worden getrokken dat TTIP de klimaatdoelstellingen in gevaar kan brengen?
Nee.
Klopt het dat er een bepaling in TTIP is opgenomen, waarin staat dat niet mag worden gediscrimineerd tussen verschillende soorten stroom?
Nee, er staat geen bepaling in over verschillende soorten stroom. In het EU-tekstvoorstel, dat op 14 juli jl. online is gepubliceerd door de Europese Commissie2, staat in artikel 5, lid 1 dat er niet-discriminatoire toegang gegeven moet worden tot de infrastructuur voor energie aan de andere partij. Dit gaat over het gelijk behandelen van buitenlandse en EU-aanbieders. Dit is gebaseerd op artikel 32 van de Europese Elektriciteitsrichtlijn (Richtlijn 2009/72/EG). In artikel 5, lid 2 staat vervolgens dat er in beperkte gevallen afgeweken mag worden van deze verplichting op basis van publieke belangen.
Hoe verhoudt dit zich tot de voorrangsregels in Europa, die duurzaam opgewekte stroom voorrang geven? Zijn deze dan voortaan niet meer mogelijk?
Het blijft nog steeds mogelijk om beleid te voeren om duurzaam opgewekte stroom te stimuleren, bijvoorbeeld de regels voor netbeheerders van de elektriciteitsnetten dat bij congestie duurzame stroom voorrang heeft.
Klopt het dat de voorlopige onderhandelingsdocumenten ertoe kunnen leiden dat er meer handel komt in Amerikaans schaliegas? Hoe verhoudt dit zich tot ingenomen standpunten van kabinet en Kamer?
Het is mogelijk dat het weghalen van de exportrestricties voor gas in TTIP leidt tot meer import vanuit de VS, wat ook een toename zou kunnen betekenen in de import van schaliegas. Hoeveel dat zal zijn, is op dit moment nog niet te zeggen. Als er gas uit de VS wordt geïmporteerd, zal de prijs daarvan waarschijnlijk nauwelijks lager komen te liggen dan de huidige gasprijs. Dat komt door de hoge kosten van transport, inclusief de kosten van het vloeibaar en het weer gasvormig maken van het gas. Zie voor nadere toelichting de Kamervraagbeantwoording van 30 juni 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2388).
Het openen van de Amerikaanse markt is belangrijk voor de EU, aangezien er daarmee nieuwe aanbieders zijn van energie. Het kabinet heeft al eerder aangegeven dat eenzijdige afhankelijkheid van de EU en van individuele lidstaten van een enkele energieleverancier of -bron voorkomen dient te worden. Een sterke interne Europese energiemarkt en diversificatie van bronnen, leveranciers en aanvoerroutes blijven belangrijke onderdelen van het Nederlands en Europees energiebeleid (Kamerstuk 21 501-33, nr. 479).
Klopt het dat u eerder gesteld heeft dat de import van Noordpoololie niet tegengehouden kon worden op grond van internationale afspraken?
Onder de WTO zijn eenzijdige invoerverboden in principe niet toegestaan. Uit hoofde van het beginsel van non-discriminatie dienen soortgelijke (olie-)producten gelijk te worden behandeld, ongeacht de herkomst. Op grond van deze WTO-verplichtingen kan de import van Noordpoololie niet worden tegengehouden.
Daarnaast is er eerder gesproken met uw Kamer over het transport van zware olie van de Noordpool. Een verbod op het transport van deze olie is strijdig met het recht op vrije scheepvaart. Een verbod kan alleen in internationaal verband tot stand worden gebracht. De kans op het creëren van internationaal draagvlak dat nodig is voor het instellen van een internationaal verbod op het vervoer van zware olie in het Noordpoolgebied is zeer klein. Zie voor nadere toelichting de Kamerbrief van 1 mei 2014 (Kamerstuk 29 023, nr. 167), als reactie op de motie Jan Vos (Kamerstuk 29 023, nr. 159) over winning van olie en vervoer van zware olie in het Arctisch gebied, en de Kamervraagbeantwoording van 22 mei 2014 (Aanhangsel Handelingen, Vergaderjaar 2013–2014, nr. 2018). De Kamer heeft de motie in gewijzigde vorm aangenomen (Kamerstuk 29 023, nr. 161). In de aangenomen motie spreekt de Kamer zich niet uit over een verbod op import van Noordpoololie.
Kunt u uitsluiten dat door TTIP opnieuw internationale afspraken worden gemaakt die de EU en nationale overheden beperken in hun bewegingsvrijheid op het gebied van milieu en duurzaamheid?
TTIP creëert geen belemmering voor het nemen van maatregelen ter bescherming van het milieu. In de relevante hoofdstukken zijn expliciete bepalingen opgenomen die beleidsruimte garanderen voor de bescherming van publieke belangen, waaronder het milieu. Daarnaast wordt op verschillende plekken in TTIP afspraken gemaakt die een bijdrage leveren op het gebied van milieu en duurzaamheid. In het tekstvoorstel over energie en grondstoffen3 staat bijvoorbeeld het volgende:
«The Parties shall promote cooperation between the regulators and/or standardization bodies located within their respective territories on the area of
Voor het hoofdstuk over handel en duurzame ontwikkeling stelt de EU meerdere bepalingen voor over het klimaat4, waarbij bijvoorbeeld het belang van het nakomen van de afspraken in het Parijsakkoord van december 2015 wordt benadrukt. Zie voor nadere toelichting de Kamervraagbeantwoording van 27 mei 2016 (Aanhangsel Handelingen vergaderjaar 2015–2016, nr. 2723).
Het bericht dat de minister van Economische Zaken doorgaat met het gebruik van Gmail voor communicatie met ambtenaren |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bereid het onderzoek dat de Auditdienst Rijk (ADR) doet te verbreden naar alle bewindspersonen die hun privée-mailadres gebruiken voor werkaangelegenheden?1
Zoals eerder is vermeld in de antwoorden op de vragen van de leden Gesthuizen (SP) en Van Tongeren (GroenLinks) en de vragen van het lid Verhoeven (D66) hebben alle bewindspersonen aan de Minister-President laten weten dat zij in verschillende mate (en in sommige gevallen geen) gebruik maken van een privé e-mailaccount voor werkaangelegenheden.2 Zij houden daarbij rekening met de aard van de informatie. Het is op grond van de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst 2012 (BIR) niet zo dat het gebruik van een privé e-mailaccount voor zakelijke e-mails niet is toegestaan, zolang daar terughoudend en bewust gebruik van wordt gemaakt. Gelet op het feit dat bewindspersonen hebben aangegeven rekening te houden met de aard van de informatie, acht het kabinet het niet nodig het onderzoek van de ADR uit te breiden of per bewindspersoon te specificeren of al dan niet gebruik wordt gemaakt van een privé e-mailaccount. Het kabinet is van mening dat een onderzoek van een privé e-mailaccount een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is. Tot een dergelijk onderzoek moet alleen worden overgegaan als daartoe een concrete aanleiding bestaat.
Ik heb besloten dat in mijn geval een concrete aanleiding bestaat om onderzoek te doen naar mijn privé e-mailaccount. Ik maak al langere periode frequent gebruik van het privé e-mailaccount voor werkgerelateerde zaken. Het privé
e-mailaccount is in 2014 getroffen door een vermoedelijk ongerichte phishingaanval. Ik heb u eerder gemeld dat ik wat betreft de aard van de informatie die op mijn privé e-mailaccount aanwezig was, niet het beeld had dat dit staatsgeheim gerubriceerde informatie betrof. Ik constateerde naar aanleiding van uw Kamervragen evenwel dat hierover twijfel bestond, en wilde daarom onafhankelijk laten vaststellen of er als staatsgeheim gerubriceerde documenten op het account aanwezig waren. Over de uitkomsten van het door de Auditdienst Rijk (ADR) uitgevoerde onderzoek informeer ik u gelijktijdig met de beantwoording van uw vragen. Voor de andere bewindspersonen doen deze omstandigheden zich niet voor.
Welke bewindspersonen gebruiken of gebruikten hun privée-mailadres voor werkaangelegenheden? Vallen de ministers van Veiligheid en Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Defensie, Buitenlandse Zaken en Algemene Zaken hier ook onder?
Zie antwoord vraag 1.
Gebruiken ook (top)ambtenaren privée-mailaccounts voor werkaangelegenheden? Zo ja, kunt u uitsluiten dat er bijzondere informatie, zoals beschreven in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst – Bijzondere Informatie (VIR-BI), verstuurd wordt via deze privée-mailaccounts?
Rijksambtenaren worden er regelmatig op gewezen dat tijd,- plaats,- en apparaatonafhankelijk werken enkel veilig is, wanneer gebruik wordt gemaakt van de departementale faciliteiten. Gebruik van privé e-mailaccounts is niet in alle gevallen uit te sluiten. Uit de BIR volgt overigens ook niet dat het gebruik van een privé e-mailaccount voor zakelijke e-mails door (top)ambtenaren niet is toegestaan. Wel moet terughoudend en bewust gebruikgemaakt worden van privé e-mailaccounts.
Bent u bereid de ADR ook te laten onderzoek of er, naast documenten met de rubriceringen Departementaal Vertrouwelijk, Staatsgeheim Confidentieel, Staatsgeheim Geheim of Staatsgeheim Zeer Geheim, ook documenten of informatie naar het privée-mailadres gestuurd is die redelijkerwijs als (economisch) gevoelige, of voor buitenlandse inlichtingendiensten interessante, informatie aangeduid kan worden?
Het onderzoek van de ADR heeft naar mijn mening een passende reikwijdte en is proportioneel, gezien de voorliggende feiten. Het rubriceren van informatie binnen de rijksoverheid heeft als doel om aan te geven in welke mate geheimhouding van informatie geboden is. De aan de ADR verstrekte opdracht sluit hierbij aan; er is onderzocht of er gerubriceerde documenten op het e-mailaccount stonden, en zo ja welke. Daarnaast was dit naar mijn mening de meest efficiënte en zorgvuldige methode om binnen afzienbare tijd antwoord te kunnen geven op uw eerdere vraag of er als staatsgeheim gerubriceerde documenten op het e-mailaccount aanwezig waren.
Waarom wordt de mogelijkheid om op een locatie buiten het ministerie te werken via het zakelijke e-mailaccount door u als omslachtig en niet als gebruiksvriendelijk ervaren? Bent u bereid veilige alternatieven te onderzoeken die wél gebruiksvriendelijk zijn?
Die mogelijkheid werd door mij zo ervaren, omdat het in mijn beleving niet op praktische wijze mogelijk was om bij gebruik van mijn zakelijke e-mailaccount
e-mails en bijlagen te printen, of bijlagen bij e-mails te voegen. Inmiddels maak ik voor werkgerelateerde e-mails enkel gebruik van de departementale zakelijke
e-mailfaciliteiten.
Kunt u de resultaten van het onderzoek van de ADR nog voor aanstaande Prinsjesdag naar de Kamer sturen?
Het onderzoek van de ADR is inmiddels afgerond en over de uitkomsten informeer ik u gelijktijdig met het toesturen van mijn antwoorden op de door u gestelde vragen.
Wanneer is de Rijksbeveiligingsambtenaar op de hoogte gesteld van het gebruik van uw privée-mailadres voor werkaangelegenheden?
De Rijks-BVA is op 13 januari 2016 geïnformeerd over de vermoedelijk ongerichte phishingaanval op mijn privé e-mailaccount. Op advies van de Rijks-BVA zijn vervolgens alle bewindspersonen gewezen op de risico’s die men loopt, en de acties die men kan treffen om de digitale weerbaarheid, ook bij het eventuele gebruik van privé e-mailaccounts, verder te vergroten.
De BVA van het Ministerie van Economische Zaken is op 11 juli 2014 geïnformeerd over de vermeende inbreuk op mijn privé e-mailaccount. Er is daarnaast op 11 juli 2014 aangifte gedaan bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie. Het Team High Tech Crime van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie heeft onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) onderzoek verricht en geconcludeerd dat een ongerichte phishingaanval aannemelijk was. Voor een nader, afzonderlijk onderzoek door de departementale BVA leek daarom op dat moment daarom geen aanleiding.
Welke acties zijn er ondernomen nadat geconstateerd is dat uw privée-mailadres gehacked was? Is het wachtwoord veranderd? Zijn gebruikte privéapparaten opgeschoond? Waaruit blijkt dat het ging om een ongerichte phishingaanval?
Door het Security Center van de Dienst ICT Uitvoering (DICTU) is onder meer het wachtwoord van het privé e-mailaccount gewijzigd en is de door mij gebruikte apparatuur gecontroleerd. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft geconcludeerd dat een ongerichte phishingaanval aannemelijk was, op basis van onderzoek van de phishing e-mail en mijn apparatuur door het Team High Tech Crime van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie.
Artikel 8 lid 1 van het VIR-BI stelt dat «elke ambtenaar is verplicht de Beveiligingsambtenaar (BVA) onmiddellijk mededeling te doen van een inbreuk op de beveiliging die redelijkerwijs kan leiden, dan wel vermoedelijk of vaststaand heeft geleid, tot compromittering van bijzondere informatie». Is de BVA medegedeeld over de inbreuk op uw privée-mailadres? Wanneer is dat gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de BVA onmiddellijk (nood)maatregelen getroffen om verdere inbreuk te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de BVA conform het VIR-BI onderzocht of compromittering van bijzondere informatie heeft plaatsgevonden? Is hiervan vervolgens mededeling gedaan aan de secretaris-generaal en geadviseerd over de noodzaak tot het instellen van een commissie van onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer is het bestuurlijk advies van het Landelijk Parket van het OM en de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie aangeboden aan de Minister van Veiligheid en Justitie? Bent u alsnog bereid het bestuurlijk advies naar de Kamer te sturen?
Het bestuurlijk advies van het Landelijk Parket van het Openbaar Ministerie en de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie is op 1 augustus 2014 verzonden aan de Minister van Veiligheid en Justitie. Zoals ik uw Kamer eerder in antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Verhoeven (D66) en de vragen van de leden Gesthuizen (SP) en Van Tongeren (GroenLinks) berichtte, wordt een dergelijke interne advisering aan een beleidsverantwoordelijk bewindspersoon in de regel niet gedeeld met uw Kamer.
Het bestuurlijk advies is als zodanig ook niet gedeeld met alle departementen. Het stuk leent zich, gezien het vertrouwelijke karakter van de erin vervatte informatie, niet voor een brede en integrale verspreiding binnen de rijksoverheid. Om die reden kan niet worden vastgesteld of het gebruik van privé e-mailaccounts door bewindspersonen als gevolg van het bestuurlijk advies is aangepast.
De inhoud van het bestuurlijk advies sloot aan bij eerdere adviezen van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) en was in lijn met de bijbehorende inspanningen op het gebied van digitale veiligheid in de afgelopen jaren. Dit laat onverlet dat het verstandig zou zijn geweest om op dat moment naar aanleiding van het bestuurlijk advies nogmaals expliciet de aandacht te vragen voor de risico’s van zakelijk gebruik van privé e-mailaccounts.
Hebben bewindspersonen hun gebruik van privée-mailaccounts gestopt, dan wel aangepast, na dit advies?
Zie antwoord vraag 12.
Is het advies gedeeld met alle ministeries?
Zie antwoord vraag 12.
Heeft u ook in uw vorige ministerschappen, zoals bij Defensie, gebruik gemaakt van uw privée-mailaccount?
Ja, in mijn periode als Minister van Sociale Zaken gebruikte ik hetzelfde privé
e-mailaccount. Daarnaast beschikte ik, in de daaraan voorafgaande periode waaronder mijn bewindsperiode bij Defensie, over een ander privé e-mailaccount. Dat privé e-mailaccount is in 2009 opgeheven. De betreffende dienstenaanbieder heeft mij medegedeeld dat de inhoud van het e-mailaccount bij de opheffing is verwijderd. Overigens is er, in tegenstelling tot mijn huidige privé e-mailaccount, geen indicatie dat mijn vorige privé e-mailaccount getroffen is door een (on)gerichte (phishing)aanval, waardoor aanleiding zou kunnen zijn voor een nader onderzoek.
U geeft aan dat bewindspersonen die gebruik maken van een privée-mailadres voor werkaangelegenheden daarbij rekening houden met de aard van de informatie, waarbij het geen als staatsgeheim gerubriceerde informatie zou betreffen. Betreft het tevens geen informatie met de rubriceringen Departementaal Vertrouwelijk, Staatsgeheim Confidentieel, Staatsgeheim Geheim of Staatsgeheim Zeer Geheim?
Zie antwoord vraag 1.
Acht u het aannemelijk dat als de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) in zijn jaarverslag 2015 constateert dat sommige landen geïnteresseerd zijn in de politieke besluitvorming in Nederland en dat ministers een bijzonder doelwit zijn?
Ik kan niet uitsluiten dat ministers een bijzonder doelwit kunnen zijn, of dat sommige landen of buitenlandse inlichtingendiensten interesse hadden kunnen hebben in de informatie op het door mij gebruikte privé e-mailaccount. Ik ben mij er onvoldoende bewust van geweest dat, gezien de aard van mijn werkzaamheden, de door mij gebruikte privé e-maildienst niet geschikt was. Zoals ik u eerder berichtte heb ik deze werkwijze beëindigd en maak ik nu voor mijn werkgerelateerde communicatie enkel gebruik van de departementale digitale faciliteiten.3
De tolkenvergoeding in de zorg |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reacties van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV)1 en de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (KNMG)2 op de Kennissyntheses van Pharos die u onlangs aan de Kamer heeft gezonden3, waarin zij bevestigen dat het niet vergoeden van tolkkosten voor het bieden van goede gezondheidszorg aan vluchtelingen een groot probleem vormt?
Ja.
Bent u van mening dat van vluchtelingen die na statusverlening in de gemeente worden gehuisvest en met name van uitgenodigde vluchtelingen die direct in de gemeente worden gehuisvest, verwacht kan worden dat zij voldoende Nederlands spreken om goed met een zorgverlener te kunnen communiceren om medische problemen kenbaar te maken zodat de behandelaar een adequate diagnose kan stellen en een adequate behandeling kan geven?
Ter bevordering van de zelfredzaamheid is het van belang dat vluchtelingen en statushouders zo snel (en zo goed) mogelijk Nederlands leren. Dit kan al starten in de asielopvang waar Nederlandse taalles wordt gegeven. Ik ben het met u eens dat als iemand hier nog maar korte tijd is, er nog onvoldoende gelegenheid is geweest om voldoende Nederlands te leren om met een zorgverlener, zoals de huisarts te communiceren. Door de versnelde instroom lopen huisartsen tegen communicatieproblemen aan omdat vluchtelingen de Nederlandse taal nog onvoldoende beheersen. Om in simpele bewoording aan een zorgverlener te kunnen vertellen wat hij of zij mankeert is Nederlands taalniveau A2 nodig. Hier is 500 tot 700 uur taalles voor nodig.
Vindt u dat er sprake is van een gelijke toegang tot de gezondheidszorg voor Nederlanders en vluchtelingen zoals artikel 30 van de Kwalificatierichtlijn voorschrijft?
Nederland voldoet aan de verplichtingen van de Kwalificatierichtlijn. Asielzoekers die in de centrale opvang verblijven van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) kunnen, net als ieder ander, naar bijvoorbeeld de huisarts, de verloskundige, de jeugdgezondheidszorg of het ziekenhuis. Het COA is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de gezondheidszorg aan asielzoekers. De aanspraak op vergoeding van zorg is voor asielzoekers vastgelegd in de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA). Het verstrekkingenpakket van de RZA komt grotendeels overeen met het verstrekkingenpakket van de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg. De asielzoeker maakt ook aanspraak op een aantal onderdelen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Daarnaast is de Jeugdwet gedeeltelijk uitgewerkt in de RZA. Omdat asielzoekers doorgaans nauwelijks financiële middelen hebben, geldt voor hen geen eigen bijdrage of eigen risico.
Als statushouder hebben vluchtelingen dezelfde rechten op zorg en ondersteuning als alle andere Nederlanders.
Bent u bereid om voor vluchtelingen, zolang zij het Nederlands nog onvoldoende beheersen, de tolkkosten voor een goede toegang tot de gezondheidszorg te vergoeden? Bent u bereid dit in ieder geval in de inburgeringsperiode te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Goede communicatie is in de zorg van groot belang en daarom is het belangrijk dat statushouders zo snel en zo goed mogelijk Nederlands leren. Ondanks dat er al veel oplossingen beschikbaar zijn voor communicatieproblemen met zorgverleners lopen bijvoorbeeld huisartsen tegen communicatieproblemen aan. Ik vind het daarom belangrijk om in overleg met de LHV te bezien op welke wijze huisartsen hierin ondersteund kunnen worden.
Het bericht dat Golfstaten Nederland informatie over financiële steun aan religieuze instellingen verstrekken |
|
Sadet Karabulut , Raymond Knops (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Malik Azmani (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Kabinet weigert lijst moskeeën bekend te maken»1 en «Golfstaten geven Nederland vertrouwelijke info over salafistische moskeeën»?2
Sinds wanneer consulteren Saoedi-Arabië en Koeweit de Nederlandse regering, zoals u stelt in uw brief van 5 juli jl., over particuliere organisaties die in deze landen verzoeken ontvangen om religieuze instellingen in Nederland te financieren?
Sinds wanneer zijn er, zoals u stelt in uw brief van 5 juli jl., afspraken gemaakt om de informatie die het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Saoedi-Arabië en Koeweit ontvangt over de financiering van religieuze instellingen in Nederland ook te delen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Wanneer was u op de hoogte van deze afspraken?
Hoe verhoudt uw brief van 5 juli jl., waarin u stelt dat Saoedi-Arabië en Koeweit Nederland consulteren over particuliere organisaties die in deze landen verzoeken ontvangen om religieuze instellingen in Nederland te financieren, zich tot uw uitspraak tijdens het debat over de invloed van ultraorthodoxe moslims in moskeeën op 25 mei jl., dat u niet door Saoedi-Arabië op de hoogte wordt gehouden van religieuze investeringen?
Kunt u aangeven welke resultaten gesprekken opleveren die, zoals u stelt in uw brief van 25 februari jl., Nederlandse ambassades voeren met financiële autoriteiten en particuliere donororganisaties in onder meer Saoedi-Arabië en Koeweit, met als doel meer duidelijkheid te krijgen over herkomst en doel van financieringsstromen aan Nederlandse gebedshuizen? Sinds wanneer worden deze gesprekken gevoerd? Op welke wijze worden de uitkomsten van deze gesprekken gedocumenteerd?
Klopt het dat de regering sinds 2013 beschikt over een lijst van instellingen die (mogelijk) gefinancierd worden vanuit Saoedi-Arabië of daartoe verzoeken hebben gedaan? Sinds wanneer is deze lijst in het bezit van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Sinds wanneer is deze lijst in het bezit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Indien deze lijst van instellingen die (mogelijk) gefinancierd worden vanuit Saoedi-Arabië of daartoe verzoeken hebben gedaan sinds 2013 bestaat, hoe verhoudt zich dit tot de aangenomen motie-Sjoerdsma (Kamerstuk 29 614, nr. 42) die de regering verzoekt de Kamer te informeren over de herkomst van financiering van religieuze instellingen? Waarom heeft u deze lijst niet eerder aan de Kamer verstrekt?
Klopt het dat het niet openbaar maken van de betreffende lijst van instellingen die (mogelijk) gefinancierd worden vanuit Saoedi-Arabië of daartoe verzoeken hebben gedaan, te maken heeft met afspraken tussen de Saoedische ambassade in Nederland en de Nederlandse regering? Welke afspraken zijn hierover gemaakt?
Hoe vaak zijn er maatregelen genomen – ter uitvoering van de aangenomen motie-Karabulut/Potters (Kamerstuk 29 754, nr. 343) over het niet langer financieren van Nederlandse gebedshuizen vanuit Saoedi-Arabië, Koeweit en Qatar – aan de hand van de lijst als bedoeld in de voorgaande vragen, of andere informatie die u bezit over financieringsstromen vanuit deze landen aan Nederlandse gebedshuizen?
Waarop baseert u uw uitspraak in uw brief van 25 februari jl., dat gemeenten doorlopend gesprekken voeren met salafistische gemeenschappen om de transparantie over en herkomst en doelstellingen van (private en publieke) financiering vanuit het buitenland te vergroten?3 Hoe verhoudt zich dit tot de berichtgeving van Nieuwsuur op 1 juli jl., waaruit bleek dat negen van de tien gemeenten waar salafistische organisaties bestaan geen gesprekken over financiering voeren?
Het bericht dat Turkije nog altijd onderdak biedt aan talloze islamitische extremisten |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Double game? Even as it battles ISIS, Turkey gives other extremists shelter»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Turkse regering doelbewust onderdak biedt aan leiders van islamistische organisaties die door de Europese Unie en de Verenigde Staten worden aangemerkt als terreurorganisaties? Kunt u tevens bevestigen dat veel van de activisten die Turkije huisvest of heeft gehuisvest, banden hebben of hadden met organisaties als Al-Qaeda en soortgelijke jihadistische netwerken?
De Verenigde Naties heeft Jabhat al-Nusra, net als Al Qaeda en ISIS op de VN-terreurlijst geplaatst met als reden de activiteiten van deze organisaties voor zover mogelijk te belemmeren. Door deze organisaties ook op de nationale terrorismelijst te plaatsen, heeft Turkije toegezegd maatregelen te nemen om alle mogelijke ondersteuning, waaronder financiële, aan deze organisaties tegen te gaan. Tegelijkertijd kan het kabinet niet uitsluiten, mede vanwege het diffuse beeld aan de Turkse grens en de diverse strijdgroeperingen die daar actief zijn, dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan deze en andere organisaties. In gesprekken met Turkije benadrukken Nederland en andere partners dat maximale inspanningen gewenst blijven om activiteiten van organisaties als Al Qaeda, ISIS en Jabhat al-Nusra te frustreren en te voorkomen. De uitspraken van president Erdoğan over Jabhat al-Nusra zijn voor zijn rekening.
Wat kunt u mededelen over het beleid van de Turkse regering sinds 2013 om leiders van de Egyptische Moslim Broederschap in Turkije te huisvesten? Heeft de Turkse regering, voor zover u bekend, deze activisten expliciet uitgenodigd om in Turkije onder te duiken? Hoe beoordeelt u dit beleid? Komt dit beleid wel eens aan de orde in contacten tussen Nederlandse en/of Europese diplomaten en Turkse diplomaten?
In september 2014 verklaarde president Erdoğan in een gesprek met Turkse media dat leiders van de Egyptische Moslimbroederschap naar Turkije kunnen komen, mits zij binnen de kaders van de wet de standaardprocedures voor toegang tot Turkije succesvol doorlopen. Het kabinet is van mening dat het niet op gespannen voet staat met de strijd tegen terrorisme dat leden van de Egyptische Moslimbroederschap woonachtig zijn in Turkije, omdat de Egyptische Moslimbroederschap niet door Nederland en de EU wordt aangemerkt als een terroristische organisatie. De houding van Turkije jegens de Egyptische Moslimbroederschap komt niet specifiek aan de orde in officiële gesprekken tussen Nederland en Turkije.
Zijn er indicaties dat leiders van Jabhat al-Nusra in Turkije verblijven? Kunt u in algemene zin reflecteren op de houding van de Turkse regering ten aanzien van Jabhat al-Nusra en andere aan Al-Qaeda gelieerde entiteiten? Hoe beoordeelt u daarnaast de uitspraak van de Turkse president Erdogan dat het ongepast zou zijn om Jabhat al-Nusra aan te merken als een terroristische organisatie, in het bijzonder in het licht van het feit dat Turkije, zoals u zelf op 23 juni 2016 schreef in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Omtzigt en Knops2, deze organisatie formeel op de nationale terrorismelijst heeft staan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het Turkse beleid om in Istanbul het hoofdkwartier van Hamas te huisvesten?
De Europese Unie en haar lidstaten waaronder Nederland beschouwen Hamas als een terroristische organisatie. Daarentegen heeft Turkije een andere afweging gemaakt. Turkije, net als andere landen in de regio, beschouwt Hamas als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner. Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, zoals zodanig zijn aangemerkt.
Heeft u de afgelopen maanden een grotere welwillendheid van de Turkse regering bespeurd om actief bij te dragen aan de strijd tegen ISIS, al dan niet naar aanleiding van de diverse aanslagen op Turks grondgebied die door ISIS zouden zijn aangemoedigd? Graag een toelichting.
Voor de Europese Unie, haar lidstaten en de Verenigde Staten is Turkije een essentiële partner in de strijd tegen terroristische organisaties zoals ISIS en daaraan gelieerde individuen. Zo werken de Europese Unie, haar lidstaten en de Verenigde Staten nauw samen met Turkije in onder meer de anti ISIS coalitie en het Global Counterterrorism Forum (GCTF). Binnen deze multilaterale fora spelen Turkije en Nederland een aanzienlijke rol, onder meer door werkgroepen voor te zitten en initiatieven te leiden. De contraterrorisme-dialoog in juni jl. tussen Turkije en de Europese Unie had tot doel de samenwerking in de strijd tegen verschillende terroristische organisaties te versterken. Daarbij is specifiek aandacht besteed aan de samenwerking betreffende uitzetting en terrorismefinanciering.
Zoals bekend is Turkije de afgelopen maanden bij herhaling slachtoffer geweest van terroristische aanslagen door verschillende organisaties, waaronder ISIS. Het kabinet verwijst bijvoorbeeld naar de afschuwelijke aanslag op vliegveld Atatürk van Istanbul en de aanslag in Gaziantep.
Verdere inspanningen van Turkije, en andere bondgenoten in de anti ISIS-coalitie, blijven gewenst om ISIS uiteindelijk te verslaan. De afgelopen maanden is merkbaar geweest dat de inspanningen van Turkije versterkt zijn. Zo heeft Turkije de grensbewaking met Syrië versterkt, zijn meer terrorismeverdachten aangehouden in Turkije maar ook aan de Turkse buitengrenzen en heeft Turkije het aantal personen op de Turkse no-entry lijst opgehoogd. Deze inspanningen leiden er toe dat er meer informatie wordt gedeeld tussen landen die lid zijn van de anti-ISIS coalitie en internationale organisaties om de dreiging van ISIS, en buitenlandse strijders, zo goed mogelijk het hoofd te bieden. Mede in dit licht blijft het essentieel om ISIS gezamenlijk aan te pakken in samenwerking met Turkije en andere landen.
De NAVO maakt als organisatie geen onderdeel uit van de anti-ISIS coalitie. Op de NAVO-top in Warschau is niet gesproken over bilaterale maatregelen van bondgenoten in de strijd tegen ISIS. Wel heeft president Erdogan herhaaldelijk gewezen op de dreiging vanuit Syrië. De NAVO bondgenoten hebben op de top gezamenlijk besloten om informatie afkomstig van de NAVO AWACS vliegtuigen te zullen delen met de anti-ISIS coalitie. Ook zal de NAVO enkele trainingen die in Jordanië worden gegeven verplaatsen naar Irak om de effectiviteit van de trainingen te verhogen.
Kunt u zich herinneren dat u op 23 juni 2016, eveneens in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Omtzigt en Knops, schreef «dat verdere versterking van Turkse inspanningen in de strijd tegen ISIS gewenst blijft»?3 Kunt u specificeren op welke vlakken verdere inspanning van de Turkse regering in de strijd tegen ISIS gewenst is? En heeft de Turkse regering op de recente NAVO-Top in Warschau nog nieuwe toezeggingen gedaan inzake de strijd tegen ISIS?
Zie antwoord vraag 6.
Normoverschrijding bij vervoer van gevaarlijke stoffen |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Brabantse giftreinen mogelijk vervangen door schepen»?1
Ja.
Klopt het dat de registratie van gevaarlijke stoffen in rijdende treinen volledig up to date is, in die zin dat vervoerder, ProRail, plaatselijke brandweer en hulpverleningsinstanties weten wat er vervoerd wordt? Zo ja, op welke wijze kan men dat weten?
Uit een steekproef van ProRail blijkt dat in ca. 95% van de gevallen de registratie van gevaarlijke stoffen in rijdende treinen accuraat is. Deze registratie gebeurt met behulp van het Online registratiesysteem Vervoer Gevaarlijke Stoffen (OVGS). Dit is een systeem dat het registreren van wagenlijsten van rijdende treinen op de vrije baan ondersteunt. ProRail beheert het OVGS-systeem en kan de informatie binnen 15 minuten leveren aan hulpdiensten. Het is de verantwoordelijkheid van de vervoerder om de wagenlijsten tijdig en correct bij ProRail aan te leveren. In overleg met vervoerders heeft ProRail maatregelen genomen ter verbetering van het gebruik van het OVGS.
Op grond van het RID2 is er een wettelijke verplichting tot het geven van informatie over gevaarlijke stoffen op het spoor. De afzender, de vervoerder en de infrastructuurbeheerder hebben elk een verplichting met betrekking tot het aanleveren van informatie over treinen en losse wagens met gevaarlijke stoffen. Dit geldt zowel voor rijdende treinen als voor treinen en losse wagens op emplacementen. De ILT handhaaft de naleving van deze wettelijke verplichtingen.
In mijn brief van 26 mei 20163 heb ik uw Kamer geïnformeerd over inspectieresultaten van de registratie van gevaarlijke stoffen op emplacementen. De spoorsector gebruikt daarvoor het wagenlading informatiesysteem (WLIS)-systeem. ProRail heeft de intentie om beide systemen (OVGS en WLIS) samen te voegen ten behoeve van de verdere verbetering van de betrouwbaarheid van de informatie. De ILT zal, conform toezegging uit mijn brief van 26 mei jl., eind 2016 opnieuw rapporteren over de resultaten betreffende het toezicht op de informatie over gevaarlijke stoffen van zowel rijdende treinen als treinen en losse wagens op emplacementen.
Klopt het dat registratie van gevaarlijke stoffen in treinen op rangeerterreinen onvolledig is? Zo ja, wat zijn daar de risico’s van?
Ja, dat klopt. Met mijn brief van 26 mei 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat uit inspecties van de ILT bleek dat de wettelijke plicht om gevaarlijke stoffen te registreren op emplacementen onvoldoende wordt nageleefd.
Het risico hiervan is dat hulpdiensten in geval van een calamiteit niet volledig kunnen vertrouwen op de betrouwbaarheid van het registratiesysteem, waardoor de afhandelingstijd van een incident mogelijk wordt verlengd.
Zoals in mijn reeds genoemde brief verwoord, acht ik deze situatie onacceptabel. Om de betrouwbaarheid van het registratiesysteem te verbeteren heeft ILT haar handhavingsactiviteiten uitgebreid en zijn met de sector verbetermaatregelen overeengekomen. De ILT zal mij eind 2016 opnieuw rapporteren over de resultaten betreffende het toezicht op de informatie over gevaarlijke stoffen op spooremplacementen.
Op welke wijze wordt de kwaliteit van registratie van gevaarlijke stoffen gecontroleerd, gebeurt dat steekproefsgewijs of 100% dekkend? Kunt u toelichten waarom daarvoor gekozen is?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inspecteert jaarlijks steekproefsgewijs op emplacementen op de aanwezigheid en juistheid van de informatie over treinen met gevaarlijke stoffen. De ILT spreekt vervoerders en ProRail aan op de resultaten. Het is de verantwoordelijkheid van betrokken partijen om maatregelen te treffen die er voor zorgen dat de vereiste informatie te allen tijde beschikbaar is. De ILT zal, zoals hierboven reeds vermeld, haar handhavingsactiviteiten uitbreiden. ProRail heeft daarnaast een inspanningsverplichting om toe te zien op de registratie van gevaarlijke stoffen. Dit doet zij door steekproefsgewijs te controleren of de gegevens in het systeem WLIS overeen komen met de daadwerkelijke situatie op het emplacement. Vanaf 1 juli 2016 zijn deze steekproeven samen met de vervoerders verder verbeterd waardoor er vanaf september 2016 statistisch verantwoorde steekproeven gerealiseerd kunnen worden.
Zal het veiligheidsniveau van vervoer van gevaarlijke stoffen over water hetzelfde als- of beter zijn dan het vervoer over spoor?
De internationale regelgeving waarborgt voor elke vervoersmodaliteit een veilige wijze van transport. Een algemeen geldende uitspraak over wat de meest veilige vervoersmodaliteit is, is niet mogelijk. Een vergelijking tussen vervoersmodaliteiten is alleen zinvol als ten minste van gelijke omstandigheden zou kunnen worden uitgegaan. Gelijke omstandigheden wil zeggen: een gelijke hoeveelheid te vervoeren product, dezelfde kwetsbare omgeving en dezelfde af te leggen afstand. De veiligheid wordt immers niet alleen bepaald door de kenmerken van de vervoersmodaliteit, maar eveneens door de ligging van routes ten opzichte van kwetsbare bestemmingen. De risico’s van het handelen met gevaarlijke stoffen bij de afzender en de ontvanger kunnen eveneens van belang zijn bij de onderlinge vergelijking. Daarnaast zouden op- en overslagactiviteiten in ogenschouw moeten worden genomen.
Op welk termijn denkt u het eerste vervangende vervoer over water operationeel te hebben?
Zoals toegezegd in mijn brief van 11 juli 20164 zal ik uw Kamer in het najaar informeren over onder andere de uitvoering van de motie-Cegerek5, die verzoekt de mogelijkheden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water te verkennen en, waar dit een alternatief biedt, te bevorderen.
Het bericht dat PSA group (Peugeot Citroën) de werkelijke verbruikscijfers van auto’s bekend heeft gemaakt |
|
Teun van Dijck (PVV), Barry Madlener (PVV) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja.
Zal de nieuwe Worldwide harmonized Light vehicles Test Procedures (WLTP)-methode naast een hoger verbruik ook een hogere CO2-uitstoot meten dan met de huidige methodiek het geval is?
Als onderdeel van de typegoedkeuring van personenauto’s wordt aan de hand van de WLTP de uitstoot van kooldioxide (CO2), koolmonoxide (CO) en koolwaterstoffen (HC) op de rollenbank in een laboratorium gemeten. Op basis van deze gegevens en de eigenschappen van de gebruikte brandstof wordt het brandstofverbruik berekend. Het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot zijn aan elkaar gerelateerd, waarbij een hoger brandstofverbruik leidt tot een hogere CO2-uitstoot. Naar verwachting zal de CO2-uitstoot van personenauto’s onder de WLTP gemiddeld hoger liggen dan onder de huidige testmethode.
Zou deze nieuwe methodiek kunnen leiden tot een hogere belastingopbrengst?
Voor de implementatie van de WLTP in de autobelastingen is een wetswijziging noodzakelijk. Zoals de Staatssecretaris van Financiën tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wet uitwerking Autobrief II uitgebreid heeft toegelicht, betreft dit een technische wetswijziging, waarmee geen verhoging van de belastingopbrengst wordt beoogd. Auto’s worden immers niet onzuiniger, alleen de testmethode van het brandstofverbruik en de CO2-uitstoot verandert.
De Staatssecretaris van Financiën zal op korte termijn, uiterlijk eind 2016, de benodigde wetswijzigingen ten aanzien van deze implementatie bij de Tweede Kamer aanhangig maken. Daarbij zal nader worden ingegaan op de gevolgen van de implementatie van de WLTP in de autobelastingen.
Indien deze methodiek tot een hogere belastingopbrengst leidt, op welke wijze gaat u de consument daar dan voor compenseren?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gevolgen zal de WLTP-methode hebben voor het luchtkwaliteitsbeleid en milieuzones in Nederland?
De WLTP heeft geen gevolgen voor het luchtkwaliteitsbeleid en milieuzones in Nederland, omdat daarvoor geen gebruik wordt gemaakt van de emissies die worden gemeten bij de WLTP. In plaats daarvan liggen aan het luchtkwaliteitsbeleid en milieuzones de emissies van schadelijke stoffen onder normale rijomstandigheden op de weg ten grondslag.
Bent u bereid een overzicht naar de Kamer te sturen over de financiële gevolgen van deze nieuwe verbruikscijfers, zowel voor de consument als voor het Rijk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De situatie in Zuid-Soedan en de evacuatie van Nederlandse militairen |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de veiligheidssituatie in Juba, de hoofdstad van Zuid-Soedan, waar al honderden mensen zijn omgekomen bij gevechten?1
Kunt u aangeven waar de zes Nederlandse stafofficieren zich bevinden in Zuid-Soedan en op welke wijze zij tegen het oplaaiende geweld worden beschermd?
Kunt u aangeven hoeveel VN-militairen inmiddels het slachtoffer zijn geworden van de recente geweldsuitbarstingen? Klopt het dat een Chinese VN-militair om het leven is gekomen?2
Bent u bereid de Nederlandse militairen per direct uit Zuid-Soedan te evacueren? Zo nee, waarom niet?
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Het gebruik van plastic trays in de sierteelt |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Plastic trays sierteeltsector allesbehalve duurzaam»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat zo’n grote hoeveelheid plastic niet hergebruikt wordt, terwijl Nederland wel streeft naar een circulaire economie?
De circulaire economie heeft voor mij een hoge prioriteit. We hebben als maatschappij nog behoorlijke slagen te maken met het sluiten van kringlopen, het circulair ontwerpen van producten en diensten en het recyclen. Hier ligt een opgave, ook voor de sierteeltsector. Van Royal Flora Holland, één van de grotere bedrijven in de sierteeltsector, begrijp ik dat zij de ambitie heeft om hier grote slagen in te gaan maken. Dat juich ik toe.
Deelt u de mening dat de huidige situatie omgezet moet worden naar een meer duurzame situatie? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te bereiken? Zo nee, waarom niet?
Ik zie zeker mogelijkheden voor de sierteeltsector om het gebruik van trays voor de (internationale) handel van sierteeltproducten te verduurzamen. Ik zal dan ook de sierteeltsector in verbinding brengen met diverse ketenpartners onder het kunststof ketenakkoord. Afgelopen jaar hebben ontwerpers van een soortgelijk bedrijf in een half jaar tijd en met goed gebruik van alle kennis in de keten een compleet nieuw product gemaakt van gerecyclede materialen, dat zij wereldwijd gaan afzetten met de zekerheid dat het aan alle kwaliteitscriteria van de klant(en) kan voldoen. Ik ben er dan ook van overtuigd dat de sierteeltsector door een dergelijke vruchtbare ketensamenwerking met diverse partners van het kunststof ketenakkoord versneld tot concrete resultaten zal komen.
Is bekend in hoeverre polystyreen, waar de trays van zijn gemaakt, schadelijk is voor de gezondheid? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te laten verrichten?
Polystyreen is op zichzelf niet schadelijk. Navraag bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de branchevereniging NRK Recycling en de branchevereniging van EPS2 producenten Stybenex geeft mij geen reden om aan te nemen dat in polystyreen trays vlamvertragers of andere stoffen, die schadelijk zouden kunnen zijn voor de volksgezondheid, voorkomen. Er is daarom voor mij vooralsnog geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel milieuwinst te behalen valt door alternatieven te gebruiken, zoals een standaard tray die meerdere malen te gebruiken en te recyclen is en waarop een retourpremie van toepassing is? Mocht hiermee significante milieuwinst te behalen zijn, welke mogelijkheden ziet u dan om het gebruik hiervan te stimuleren?
Royal FloraHolland heeft naar verluidt in juni 2016 opdracht gegeven aan een onafhankelijk adviesbureau om te onderzoeken wat de milieuprestaties zijn van de verschillende typen eenmalig en meermalig te gebruiken trays. Het bedrijf verwacht op korte termijn een uitkomst van deze LCA-studie te kunnen ontvangen. Op basis hiervan krijgt het bedrijf – en de achterliggende sector – een helder beeld van de diverse milieuprestaties van de eenmalig en meermalig gebruikte trays en de maatregelen die genomen kunnen worden. Over de resultaten van het onderzoek zal ik in gesprek gaan met de sector.
Is het mogelijk een verbod op single-use trays in te stellen vergelijkbaar met het verbod op gratis plastic tasjes? Zo ja, overweegt u dit als mogelijk oplossing? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht eerst het onderzoek af dat Royal FloraHolland uitvoert. Over de resultaten ga ik in gesprek met de sector en vervolgens wil ik afspraken maken over duurzaam gebruik van plastic trays.
Bent u bereid onderzoek te doen naar vergelijkbare producten als de single-use trays en plastic tasjes, waarbij grote hoeveelheden plastic slechts eenmalig gebruikt en daarna weggegooid worden en waar alternatieven beschikbaar zijn zodat een verbod op deze eenmalig gebruikte voorwerpen tot de mogelijkheden behoort?
Ik verwijs u kortheidshalve naar het binnenkort aan uw Kamer aan te bieden rijksbrede programma circulaire economie waarin ik nader inga op de instrumenten die het kabinet wil inzetten om de transitie naar de circulaire economie te versnellen. Daarin zal ik expliciet ingaan op eenmalig gebruikte voorwerpen.
Het bericht dat geen Valysvervoer wordt toegekend |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de situatie waarin een mevrouw bij de gemeente Hollands Kroon/Schagen op advies van Valys een aanvraag voor vervoer bij de gemeente doet, en dat het antwoord is dat mevrouw zich moet melden bij Valys?1
Gemeenten hebben de verantwoordelijkheid mensen die zich melden met een verzoek om maatschappelijke ondersteuning, passende ondersteuning te bieden op het moment dat een cliënt daarvoor in aanmerking komt. Ik begrijp uit de vraag dat mevrouw een aanvraag voor vervoer bij de gemeente Hollands Kroon/Schagen heeft ingediend (na doorverwijzing door Valys) en de gemeente haar (weer) heeft verwezen naar Valys.
Het is op dit moment zo dat de toegang tot het Valysvervoer op indirecte wijze is geregeld. Een persoon komt in aanmerking voor een Valys-pas wanneer hij/zij beschikt over:
Het is en was dus mogelijk om zonder een Wmo-vervoersindicatie toegang tot Valys te krijgen. Een Wmo- vervoersindicatie is echter wel de meest voorkomende wijze om toegang te verkrijgen tot Valys.
Op de specifieke casus kon de gemeente Hollands Kroon vanuit het oogpunt van privacy niet ingaan. Ten algemene kan wel worden opgemerkt dat een doorverwijzing vanuit de gemeente naar Valys, op het moment dat iemand niet beschikt over één van de hiervoor genoemde vier toegangsbewijzen, niet aansluit bij de wijze waarop de toegang tot Valys is georganiseerd. De terugverwijzing vind ik dan ook niet logisch en passend. Ik heb geen concrete cijfers over hoe vaak een dergelijke doorwijzing heeft plaatsgevonden.
In mijn brief van 30 november 20152 heb ik aangegeven dat de koppeling (individuele) maatwerk voorziening en Valysvervoer in de praktijk anders werkt, omdat gemeenten andere passende voorzieningen dan maatwerk (kunnen) hanteren. Ingeval van deelname aan een lokale algemene (vervoers)voorziening beschikt betrokkene in de regel niet over een bewijs van de zijde van de gemeente waaruit blijkt dat hij/zij recht heeft op Wmo-vervoer.
Met de huidige uitvoerder van Valys heb ik daarom eerder een tussenoplossing afgesproken: in die gevallen waarin een gemeente aangeeft dat een recht op Wmo vervoer bestaat, maar er geen Wmo-vervoer wordt toegekend omdat deze vervoersbehoefte op informele wijze, of via een maatwerkvoorziening wordt ingevuld, wordt er toch een Valys pas verstrekt.
Daarnaast heb ik mij, in nauw overleg met organisaties van cliënten, VNG en de uitvoerder van Valys, gebogen over een definitieve oplossing voor deze problematiek die op korte termijn kan worden ingevoerd. Afgesproken is dat de voorwaarden om toegang tot Valys te verkrijgen worden verruimd door er een 5de voorwaarde aan toe te voegen. Daarnaast wordt de eerste voorwaarde aangescherpt, aangezien over de interpretatie van deze voorwaarde verwarring is ontstaan na januari 2015. De toegang tot tot Valys zal derhalve uiterlijk 1 oktober 2016 als volgt (naast de voorwaarden 2 t/m 4 zoals hiervoor benoemd) worden aangepast:
een bewijs van de gemeente dat betrokkene recht heeft op een maatwerkvoorziening in het kader van Wmo-vervoer (zoals bijvoorbeeld een Regiotaxipas).
Het effect van deze aanpassing zal worden gemonitord door bij te houden hoeveel verklaringen per maand per regio/gemeente worden verstrekt.
Zoals ik u bij brief van 30 november heb laten weten, laat ik ook onderzoek doen naar de toegang tot Valys in algemene zin. Dit onderzoek wordt begeleid door een klankbordgroep met deelnemers van cliëntorganisaties, gemeenten, Ministerie van I&M, Transvision (de huidige vervoerder) en KPVV CROW (kennisplatform vervoer). In dit onderzoek zullen verschillende scenario’s voor veranderingen op de langere termijn worden aangestipt. Ik verwacht de onderzoeksresultaten aan uw Kamer dit najaar toe te kunnen sturen.
Hoe vaak komt het voor dat gemeenten mensen zonder Wmo-indicatie doorstuurt naar Valys, waarop Valys weer mensen terug verwijst naar de gemeente voor een indicatie? Hoe gaat u dit oplossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid contact op te nemen met de gemeente Hollands Kroon/Schagen om te zorgen dat deze mevrouw haar Valysvervoer geregeld krijgt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het mogelijk om Valysvervoer te krijgen zonder Wmo-vervoersindicatie?
Zie antwoord vraag 1.
Het aftreden van de voltallige Adviesraad Sociaal Domein van de gemeente Katwijk |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het aftreden van de voltallige Adviesraad Sociaal Domein van de gemeente Katwijk vanwege de uitvoering van het Wmo-beleid (Wet maatschappelijke ondersteuning) door het gemeentebestuur?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Centrale Raad van Beroep onlangs in zijn uitspraken heeft bepaald dat besluiten op aanvragen op grond van de Wmo2015 dienen te berusten op een gedegen onderzoek van het individuele geval?
Ja.
Hoe heeft de gemeente Katwijk uitvoering gegeven aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake huishoudelijke verzorging? Bent u van mening dat deze uitvoering in overeenstemming is met deze uitspraak, en dus de Wmo? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u vanwege uw systeemverantwoordelijkheid doen om de gemeente zo ver te krijgen dat de uitvoering wel in overeenstemming is met de wet?
Op basis van contact met de gemeente Katwijk is gebleken dat zij van mening is dat, gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep inzake de gemeente Aa en Hunze2, zij inhoudelijk een correct beleid voeren ten aanzien van de huishoudelijke verzorging. Het beleid behoeft volgens de gemeente alleen aanpassing ten aanzien van een procedureel aspect; de hoogte van de bijdrage die verschuldigd is voor een algemene voorziening dient te zijn vastgelegd in de verordening en kan niet worden gedelegeerd aan het college. In Katwijk was deze bevoegdheid wel gedelegeerd aan het college. Dit is inmiddels gecorrigeerd door het aanpassen van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Katwijk 2015 (hierna: verordening).
Deze aanpassing die de gemeente Katwijk heeft doorgevoerd in haar beleid is in overeenstemming met hetgeen de CRvB in haar uitspraak heeft bepaald. Echter, dat is niet het enig van belang zijnde punt voor het beleid van de gemeente Katwijk. De CRvB bepaalt in deze uitspraak daarnaast ook dat een eventuele korting op de bijdrage aan de algemene voorziening in de verordening dient te zijn bepaald. Verder bepaalt de CRvB dat de bijdrage voor een algemene voorziening niet inkomensafhankelijk mag zijn en onderzocht dient te worden of voor de betrokkene de algemene voorziening ook financieel haalbaar is. Tot slot bepaalt de CRvB, verwijzend naar haar uitspraken inzake de gemeente Utrecht3 dat het voeren van een gestructureerd huishouden als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015 mede de zorg voor het schoon en op orde houden van het huishouden omvat, alsmede de zorg voor het kunnen beschikken over schoon beddengoed en schone kleding.
Artikel 12, vijfde lid, van de verordening van de gemeente Katwijk bepaalt dat de eigen bijdrage voor de algemene voorziening «schoon en leefbaar huis» € 21,– per uur bedraagt. Wanneer deze algemene voorziening door een burger niet betaald kan worden, omdat zij een inkomen op of rond het voor hen geldende bijstandsniveau en geen relevant vermogen heeft, is er een financiële regeling getroffen. Om voor deze regeling in aanmerking te komen dient de burger een aanvraag in te dienen voor bijzondere bijstand. Om daarvoor in aanmerking te komen vindt er een beoordeling op basis van het inkomen en vermogen plaats en wordt er vastgesteld hoeveel uur huishoudelijke hulp noodzakelijk is voor een schoon en leefbaar huis. Naast de inzet van bijzondere bijstand, kunnen cliënten een aanvraag doen voor een bijdrage in de kosten op basis van een gemeentelijke huishoudelijke hulp toelage. Ook deze kortingsregeling is niet vastgelegd in de verordening.
Een dergelijk beleid sluit niet aan bij de letter en geest van de Wmo 2015, welke door de CRvB is bekrachtigd in haar uitspraken met een verwijzing naar de parlementaire geschiedenis. Artikel 2.1.4 Wmo 2015 bepaalt immers dat bij verordening kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten is verschuldigd, de hoogte van deze bijdrage in de verordening moet worden vastgelegd en een eventuele korting op deze bijdrage ook in de verordening dient te worden opgenomen. Als gevolg van de gemeentelijk financiële regeling, wordt de financiële haalbaarheid van de algemene voorziening buiten de Wmo 2015 geplaatst, evenals de verstrekking van de huishoudelijke hulp aan burgers die in aanmerking komen voor deze bijzondere bijstand. Met dit beleid wordt materieel bewerkstelligd dat de bijdrage voor de algemene voorziening «schoon en leefbaar huis» inkomens- en vermogensafhankelijk is.
Met alleen het aanpassen van de verordening op punt van het opnemen van een bijdrage van € 21,– in de verordening heeft de gemeente Katwijk onvoldoende opvolging gegeven aan de uitspraak van de CRvB. Ik heb het college van B en W van de gemeente Katwijk daarom, conform de spelregels van het interbestuurlijk toezicht, schriftelijk verzocht mij op korte termijn te informeren over de wijze waarop de gemeente beleid en uitvoering in lijn brengt met de Wmo 2015, met inachtneming van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep.
Wat vindt u ervan dat een voltallige Adviesraad Sociaal Domein zich gedwongen ziet op te stappen vanwege de veronderstelde niet correcte uitvoering van het Wmo-beleid, omdat de desbetreffende wethouder van Katwijk, daarin gesteund voor de gemeenteraad, weigert het beleid in lijn te brengen met de recente uitspraken van de Centrale Raad van Beroep?
Op basis van contact met de Adviesraad Sociaal Domein en de gemeente Katwijk stel ik vast dat partijen elkaar vooralsnog niet kunnen vinden in een gedeelde interpretatie van de Wmo 2015. Voor de inwoners en cliënten van Katwijk vind ik het een goede zaak wanneer beide partijen weer om tafel gaan en zich gezamenlijk inzetten voor een goede uitvoering van de Wmo 2015.
Wat is uw opvatting over het functioneren van de gemeenteraad van Katwijk die vanuit de systematiek van de horizontale controle en verantwoording hierin een nadrukkelijke rol hebben te spelen?
Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over het functioneren van gemeenteraden. Wel is het van groot belang dat gemeenteraden adequaat invulling geven aan de bij regelgeving toegekende verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Op basis van de informatie van de gemeente Katwijk stel ik vast dat de gemeenteraad met betrokkenheid voor zijn inwoners en cliënten zijn rol en verantwoordelijkheid voor de Wmo 2015 vervult. Tegelijkertijd stel ik vast dat het huidige beleid op het punt van de eigen bijdrage niet voldoet aan de Wmo 2015. Hierover heb ik daarom het college van B en W van Katwijk aangeschreven. Het is vervolgens aan het college om in overleg met de gemeenteraad tot nadere voorstellen te komen en mij hierover te informeren.
Is u bekend dat de gemeente Katwijk werkte via een zogenaamd «piepsysteem», waarbij volstaan werd met het afgeven van algemene beschikkingen, en de gevolgen van de individuele cliënten niet van tevoren in beeld zijn gebracht? Wat is uw oordeel over deze handelwijze van de gemeente Katwijk? Is dit in overeenstemming met het voorgeschreven maatwerk na een zorgvuldig onderzoek, zoals bedoeld in de Wmo2015?
Ik heb mij door de gemeente Katwijk naar aanleiding van de door u gestelde vragen uitgebreid laten informeren over het gemeentelijk beleid en de uitvoering daarvan. De Wmo 2015 schrijft in artikel 2.3.2 voor dat een gemeente een onderzoek dient in te stellen op basis van een melding van een cliënt. Dit onderzoek bestaat onder andere uit het onderzoeken van de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt, de mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of andere personen uit het sociale netwerk de zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang. Ook dient het college daarbij de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijke nuttige activiteiten te komen tot verbetering van de zelfredzaamheid of participatie. Op basis van dit onderzoek beslist het college, nadat een aanvraag door de cliënt is ingediend, tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening.
In haar uitspraken kent de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB), geheel in lijn met de Wmo 2015, een groot belang toe aan het doen van dit onderzoek. Het uitvoeren van een onderzoek vormt de basis voor het leveren van voldoende maatwerk. In dit onderzoek worden immers alle van belang zijnde feiten en omstandigheden van het individuele geval meegewogen, zodat een eventuele toekenning van een maatwerkvoorziening is afgestemd op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de betrokken ingezetene.
De verordening van de gemeente Katwijk bepaalt in artikel 5 dat op basis van een melding een gesprek plaatsvindt tussen het college en degene door of namens wie de melding is gedaan. Hiermee handelt de gemeente Katwijk richting cliënten die zich melden met de behoefte aan ondersteuning in overeenstemming met de Wmo 2015.
De invoering van de Wmo 2015 is aanleiding geweest voor de gemeente Katwijk om de cliënten op verschillende momenten te informeren over de veranderingen die hen te wachten stond. Vanaf september 2014 zijn burgers in de gemeente Katwijk geïnformeerd over de op hand zijnde veranderingen. Op 20 november 2014 is een beschikking uitgegaan aan de cliënten die het betrof, met de mededeling dat de huishoudelijke hulp zou worden omgevormd naar een algemene voorziening per 1 juli 2015 en dat tot die tijd een overgangsregeling zou worden getroffen. Vervolgens zijn deze cliënten met een brief van 3 februari 2015 geïnformeerd over de mogelijkheden van financiële ondersteuning wanneer zij de algemene voorziening «schoon en leefbaar huis» niet kunnen betalen. Deze cliënten hebben een besluit ontvangen op 31 maart 2015 waarin aan hen de huishoudelijke hulp toelage is toegekend en waarbij een aanvraagformulier voor de bijzondere bijstand was gevoegd. De gemeente Katwijk heeft gedurende deze periode gewezen op de mogelijkheid van het stellen van vragen, waarbij vanaf 2015 ook expliciet de optie van een persoonlijk gesprek en of een huisbezoek is geboden.
Dat de gemeente Katwijk met de invoering van de Wmo 2015 er niet voor gekozen heeft alle cliënten apart uit te nodigen voor een onderzoek, zoals weergegeven in artikel 2.3.2, is een bewuste keuze van de gemeente geweest. Dit onderzoek is, buiten de algemene eis van een goede voorbereiding op een besluit (op grond van de Algemene wet bestuursrecht) strikt juridisch genomen in de Wmo 2015 niet voorgeschreven voor het aanpassen van een voorziening als gevolg van de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving. De gemeente Katwijk heeft de keuze gemaakt om alleen met mensen te spreken die zich hebben gemeld bij de gemeente. Het heeft mijn voorkeur als gemeenten, gelet op de omvang van de verandering van het gemeentelijk beleid, de keuze maken om alle cliënten actief te benaderen. Ik wijs hierbij op mijn brief aan uw Kamer van november 2014.4
Vindt u dat cliënten die vóór 2015 gebruik maakten van huishoudelijke hulp, in lijn met de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, alsnog door de gemeente Katwijk individueel beoordeeld moeten worden («keukentafelgesprek»), en daarbij actief onafhankelijke cliëntondersteuning aangeboden moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u met de opgestapte Adviesraad Sociaal Domein van mening dat door het gemeentebestuur zorgvuldig en onverkort, en tevens naar letter en geest, uitvoering gegeven moet worden aan artikel 2.3.2 van de Wmo2015, zoals ook door de Centrale Raad van Beroep in zijn uitspraken bekrachtigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bereiken in de situatie dat de gemeenteraad zijn controlerende taak niet naar behoren uitvoert?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de opgestapte Adviesraad Sociaal Domein eens dat dit dient te gelden voor alle inwoners van Katwijk met een hulpvraag, zowel voor cliënten die vielen onder het regime van de «oude» Wmo met overgangsrecht, als voor de nieuwe cliënten vanaf 1 januari 2015 onder de Wmo2015? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke wijze, en binnen welke termijn, zult u het gemeentebestuur van Katwijk zonodig dwingen de uitvoering van haar Wmo-beleid in lijn te brengen met de letter en de geest van de Wmo2015, en de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep die daarop gebaseerd zijn?
Het gemeentebestuur is door mij op grond van artikel 2.6.8 van de Wmo 2015 bij brief geïnformeerd over de juridische kanttekeningen bij het huidige gemeentelijke beleid en de te beperkte opvolging van de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep. Ik verwacht op korte termijn te horen van het gemeentebestuur op welke wijze zij het gemeentelijk beleid in lijn brengt met de Wmo 2015 en de uitspraken die de Centrale Raad heeft gedaan over huishoudelijke hulp op 18 mei 2016.
De uitzending 'hoe de mysterieuze Stellar-group voetbalfamilies verleidt' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over de verleidingsstrategie van de Stellar Group waarmee jonge voetballertjes nog voor hun 16e levensjaar op schimmige wijze verleid en verhandeld worden? Wat is daarover uw opvatting?1 2
Ja, ik ben hiermee bekend. De regels voor transferbegeleiding van jonge spelers in Nederland zijn duidelijk. Een in Nederland geregistreerde intermediair mag een speler pas vertegenwoordigen als die ouder is dan 15 jaar en zes maanden. Spelersmakelaars dienen zich derhalve te onthouden van activiteiten voor spelers jonger dan 15 jaar en zes maanden.
Bent u bereid de dubieuze praktijken van de Stellar-group te onderzoeken en onderdeel uit te laten maken van het onderzoek naar fraude, corruptie, witwasserij en matchfixing in de sport? Zo ja, kunt u dat zo snel mogelijk kenbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven richting uw Kamer, kan het Openbaar Ministerie (OM) geen mededelingen doen over waar het wel of geen onderzoek naar doet. Mogelijke belangen van opsporing en vervolging, en de privacy belangen van betrokkenen, liggen hieraan ten grondslag.
Deelt u de mening dat voetballertjes (en hun ouders/begeleiders) voor hun 16e levensjaar niet benaderd mogen worden voor een transfer omdat dit de sociale, persoonlijke en sportieve ontwikkeling van voetballertjes belemmert? Welk beleid voert u om kindtransfers te voorkomen?
Ja, die mening deel ik, met dien verstande dat niet de benadering maar de situatie na de transfer tot belemmering in de ontwikkeling van jonge voetballers kan leiden. Het beleid ter zake is geformuleerd door de internationale en nationale sportorganisaties. Ter bescherming van deze jonge talenten zijn er door FIFA heldere regels opgesteld over internationale transfers voor jonge spelers. Er mogen geen internationale overschrijvingen plaatsvinden van spelers onder de 18 jaar. Daarbij zijn er drie uitzonderingen waarvoor toestemming gevraagd moet worden aan de FIFA. Ten eerste wanneer ouders gaan verhuizen (niet-voetbalgerelateerde verhuizing), ten tweede met een transfer binnen de EU (of Europese economische ruimte) wanneer de speler tussen de 16 en de 18 jaar is en de club garanties geeft voor opleiding en huisvesting. En ten derde wanneer er sprake is van grensverkeer waarbij de speler binnen 50 km van de grens woont.
In Nederland werkt de KNVB samen met onder meer vertegenwoordigers van intermediairs, vakbonden en voetbalverenigingen om jeugdige spelers te beschermen. Samen met de werkgroep spelersmakelaars ontwikkelt de KNVB een certificeringsysteem voor organisaties waarbij intermediairs zijn aangesloten. De kwaliteit van spelersmakelaars die zijn aangesloten bij gecertificeerde organisaties wordt op deze wijze bewaakt. Niet gecertificeerde organisaties mogen geen contracten afsluiten in Nederland.
Welke effecten van de regel die transfers voor minderjarige voetballertjes sinds 2009 verbiedt, ervaart u? Hoe beoordeelt u de effectiviteit van deze regel? Welke tekortkomingen signaleert u?
FIFA heeft de verantwoordelijkheid om internationale transfers van jeugdigen te toetsen. In 2009 zijn hiertoe de regels van transfers voor minderjarigen aangescherpt door invoering van het Transfer Matching System dat alle internationale transacties controleert. Alle nationale voetbalbonden moeten daar verplicht gebruik van maken. Transfers kunnen pas plaatsvinden na goedkeuring door FIFA. Voor kinderen vanaf 10 jaar moet goedkeuring worden gevraagd aan FIFA voor een transfer naar het buitenland. Op nationaal niveau heb ik van de KNVB begrepen dat de huidige regels voldoen.
Wie houdt in Nederland en op internationaal niveau toezicht op de naleving van de reglementen om te voorkomen dat minderjarige voetballertjes verhandeld worden?
FIFA en de nationale sportbonden zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van deze reglementen. Wanneer in Nederland geregistreerde intermediairs (spelersmakelaars) de FIFA-reglementen hebben overtreden, dan wordt dit voorgelegd aan de aanklager betaald voetbal en volgt zeer waarschijnlijk een tuchtzaak. Voorwaarde is wel dat het incident in Nederland moet hebben plaatsgevonden. Wanneer het in een ander land gebeurt is het de verantwoordelijkheid van de sportbond van het betreffende land en het kan daarnaast aangekaart worden bij de FIFA.
Welke rol heeft de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) om te voorkomen dat minderjarige voetballertjes vanuit Nederland verhandeld worden? Hoe werkt zij samen met de voetbalclubs?
Intermediairs mogen alleen als zodanig optreden als ze bij de KNVB staan geregistreerd als intermediair. Deze geregistreerde intermediairs zijn gebonden aan de statuten en/of reglementen van de KNVB, UEFA en/of FIFA en/of besluiten van één of meer van hun organen en vallen onder de jurisdictie van de organen van de KNVB, waaronder de tuchtrechtelijke organen en het college van arbiters. Met het Reglement Intermediair stelt de KNVB bepaalde voorwaarden. Zo voorziet artikel 5 van het reglement intermediairs in verplichtingen voor de intermediairs. Wanneer een geregistreerde intermediair activiteiten of werkzaamheden verricht voor spelers jonger dan 15 jaar en zes maanden, dan overtreedt hij de regels. Deze kwestie wordt dan voorgelegd aan de aanklager betaald voetbal met het verzoek een (voor)onderzoek uit te voeren.
In hoeverre is ieder land vrij om op passende wijze te voorkomen dat minderjarige spelertjes verhandeld worden?
Ieder land is vrij om binnen de internationale en nationale regelgeving adequate maatregelen te treffen tegen ongewenste transfers van jeugdige spelers. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Wat vindt u van bedrijven zoals de Stellar Group, die het verbod op handel met minderjarige voetballertjes op slinkse wijze omzeilen? Zijn u andere bedrijven bekend die op dezelfde wijze opereren? Zo ja, welke bedrijven zijn dat?
Ik heb geen zicht op de activiteiten van de Stellar Group, anders dan uit de berichten in de media. Ieder bedrijf dient zich aan de (internationaal) gestelde wet- en regelgeving te houden. Mij zijn thans geen andere bedrijven bekend.
Wie houdt in Nederland en op internationaal niveau toezicht op aanbiedingen aan ouders/begeleiders van minderjarige voetballertjes om de toekomstige transfer van hun pupil op schimmige wijze alvast vast te leggen en regelgeving te omzeilen? Welke instrumenten om hand te haven hebben deze partijen?
Zie antwoord 4 en 6.
Wie houdt in Nederland en op internationaal niveau toezicht op de oprichting van schimmige besloten vennootschappen (bv's) van waaruit ouders/begeleiders nog voordat hun pupil zestien jaar oud is flink geld betaald krijgen om zo de toekomstige transfer op slinkse wijze vast te leggen? Welke instrumenten om hand te haven hebben deze partijen?
Tot 1 juli 2011 werden bedrijven uitsluitend preventief getoetst: de zogeheten verklaring van geen bezwaar. De verklaring van geen bezwaar is vervangen door het doorlopend toezicht op rechtspersonen. Het toezicht op rechtspersonen (Wet controle op rechtspersonen) is in Nederland in handen van Justis. Het doel van deze wet is misbruik door rechtspersonen te voorkomen en te bestrijden. Door bedrijven vaker te controleren op mogelijk misbruik, kunnen handhavende instanties sneller optreden. Nu screent Justis doorlopend de integriteit van bedrijven, de bestuurders en andere bij het bedrijf betrokken personen en bedrijven. Voor de werkwijze van Justis verwijs ik naar https://www.justis.nl/producten/toezicht-op-rechtspersonen/. Ik heb geen zicht op hoe dit in andere landen is geregeld.
Bent u bereid om, nu de werkwijze van organisaties zoals de Stellar Group bekend is, samen met de KNVB en de Fédération Internationale des Associations de Footballeurs Professionnels (FIFPro) na te gaan of de transfers van minderjarige Nederlandse voetballers volgens de reglementen, zonder dubieuze geldbetalingen en/of oprichting van bv's op naam van de ouders/begeleiders tot stand zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
De KNVB kan alleen in Nederland geregistreerde intermediairs (spelersmakelaars) die de FIFA reglementen hebben overtreden sanctioneren. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u van mening dat minderjarige voetballertjes en hun ouders/begeleiders bescherming en begeleiding verdienen als zij een moeilijk te weigeren, schimmige aanbieding krijgen?
Vanaf 16 jarige leeftijd mag een jongere zelf een arbeidsovereenkomst tekenen. Voor deze leeftijd is toestemming van de ouders of de voogd noodzakelijk. Voor het aangaan van een zakelijke overeenkomst is het aan te raden deskundige hulp te zoeken.
Waar kunnen minderjarige voetballertjes, hun ouders/begeleiders en Nederlandse clubs terecht als zij benaderd of onder druk gezet worden door schimmige bv's die uit zijn op een transfer? Bent u bereid om samen met de KNVB een meldpunt te openen en van daaruit te zorgen voor advies en begeleiding?
Ouders/begeleiders die benaderd worden kunnen altijd terecht bij de KNVB. Indien er sprake is van dwang dan kan tevens aangifte worden gedaan bij de politie. Een apart meldpunt acht ik niet nodig.
Welke acties acht u verder nodig om kindtransfers in of vanuit Nederland uit te bannen? Bent u bereid zich hier ontzettend hard voor in te zetten, op te trekken met de KNVB en FIFPro en aanvullende maatregelen te nemen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Transfers die niet volgens de regels verlopen kunnen gemeld worden bij zowel de KNVB, FIFPro als bij de Inspectie SZW. Aanvullende maatregelen zijn thans niet voorzien.
Het nieuwe Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) |
|
Geert Wilders (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat IS-terroristen veelvuldig gebruik hebben gemaakt van de vluchtelingenstroom om naar Europa te reizen en asiel aan te vragen, waaronder mogelijk in Nederland?1
De overheid gaat bij het beoordelen van dreigingen uit van feiten. Deze laten zich als volgt samenvatten.
Sinds het voorjaar van 2015 meldt het kabinet dat het voorstelbaar werd geacht dat personen met terroristische motieven gebruikmaken van de vluchtelingenstroom naar Europa. Dit staat bijvoorbeeld in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 39.6 Op basis van deze voorstelbaarheid is het kabinet steeds alert geweest en zijn reeds maatregelen getroffen, zoals maatregelen ter bestrijding van (verblijfs)fraude, mensensmokkel en mensenhandel.7 Op 11 juli jl. is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme. Ook op Europees vlak is de samenwerking geïntensiveerd, zo bent u geïnformeerd over de routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. Recentelijk heb ik uw Kamer hiervan op de hoogte gesteld in mijn brieven van 18 mei en 6 juli jl.8
In DTN40 (november 2015) is aangegeven dat er in Europa enkele signalen bekend waren, die echter nog niet waren bevestigd.9 Het kabinet heeft bovendien op 17 november 2015, naar aanleiding van de aanslagen in Parijs, gesteld dat het «tot de mogelijkheden behoort dat jihadisten meereizen in de vluchtelingenstroom en een veiligheidsrisico kunnen vormen. Daarom houden de verantwoordelijke diensten en organisaties in Nederland en in Europa al enige tijd nadrukkelijk rekening met die mogelijkheid.»10 In maart 2016 is gemeld dat er in Europa minstens twee bekende gevallen waren van gebruik van de stroom door terroristen: enkele aanslagplegers van «Parijs». Toen is ook gezegd dat misbruik van deze stroom relatief eenvoudig is (DTN41).11 Omdat er sindsdien meer gevallen bekend zijn geworden, wordt in het meest recente dreigingsbeeld gesproken van «veelvuldig gebruik» van de vluchtelingenstroom naar Europese landen, waarbij mogelijk ook sprake is van misbruik van de Nederlandse asielprocedure (DTN42).
Realiseert u zich dat u met het binnenlaten van bijna 60.000 asielzoekers in Nederland vorig jaar ons land gigantisch in gevaar heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwerpt de suggestie dat enkel het binnenlaten van asielzoekers een bedreiging zou vormen voor de nationale veiligheid.
Erkent u dat u van 22.000 asielzoekers, die vorig jaar zonder documenten Nederland zijn binnengekomen, geen idee heeft wie zij zijn en wat zij hier komen doen?2
In Nederland doorlopen alle asielzoekers het proces van identificatie en registratie door politie en/of Koninklijke Marechaussee (KMar). Sinds november 2015 zijn er geen ongeïdentificeerde asielzoekers in de asielprocedure in ons land en een ieder die zich heeft aangemeld voor de procedure is geregistreerd.
Nadat het identificatie en registratieproces is doorlopen komen de asielzoekers in de asielprocedure. Daarin kan ook de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nog instrumenten inzetten om bijvoorbeeld de nationaliteit en het land van herkomst vast te stellen. Hierbij kan het gaan om het voeren van (nadere) identiteitsgehoren en het doen van taalanalyses. Daarnaast wordt door de IND uitgebreid stilgestaan bij motieven van de asielzoeker om naar Nederland te komen. Misbruik van de Nederlandse asielprocedure kan nooit volledig worden uitgesloten. Mogelijke signalen daarvan worden zoveel mogelijk opgevangen tijdens de contactmomenten die de vreemdeling heeft gedurende het identificatie en registratieproces van de politie of KMar, of later in het proces in het contact met het COA en de IND. De betrokken diensten zijn tijdens het asielproces alert op deze signalen. Signalen dat in Nederland verblijvende asielzoekers mogelijk gerelateerd zijn aan een terroristische organisatie worden onderzocht.
Bent u bereid uw uitspraken terug te nemen dat het onwaarschijnlijk is dat terroristen meeliften met de asielinstroom om Nederland binnen te komen? Zo nee, waarom niet?3 4 5
Zie antwoord vraag 1.
Bent u nu eindelijk bereid de Nederlandse grenzen te sluiten en de bestaande asielzoekerscentra (azc’s) hermetisch af te sluiten om de nationale veiligheid te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Nederland is alert op het misbruik van de vluchtelingen-en asielinstroom door terroristen of andere jihadistische organisaties naar ons land. Nederland heeft hiervoor extra maatregelen genomen en het toezicht in de binnengrenszone verscherpt. Indien de dreiging groter wordt, zijn er verschillende mogelijkheden om de maatregelen en het toezicht aan te scherpen.
De vraagstelling wekt de indruk dat het praktisch of juridisch mogelijk zou zijn de Nederlandse grenzen hermetisch af te sluiten en zo eenvoudig alle risico’s voor de samenleving weg te nemen. Die indruk is onjuist. Het kabinet kiest ervoor met een groot pakket aan realistische maatregelen, risico’s zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven.
Waarom gedraagt u zich als een vijand van het Nederlandse volk en een terreurvriend?
Dergelijke kwalificaties laat het kabinet voor rekening van de vraagstellers.
Het bericht dat een terreurverdachte op het vliegtuig naar Turkije kon stappen |
|
Alexander Pechtold (D66), Judith Swinkels (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Inname paspoort stopt jihadist niet»?1
Ja.
In welke nationale, Europese en/of mondiale systemen stond de betreffende Syriëganger na zijn eerste poging om uit te reizen in april 2015 gesignaleerd? Hoe heeft u deze informatie gedeeld met andere inlichtingen- en veiligheidsdiensten dan de Nederlandse?
De betrokkene stond vanaf het moment dat hij als potentiële uitreiziger gekwalificeerd werd, gesignaleerd in het Schengen Informatie Systeem (SIS II) en Interpol Notices en Diffusions. Dat was voor zijn eerste uitreispoging. De signaleringen waren ook ten tijde van zijn tweede uitreis actief. Deze signaleringen zijn standaard voor uitreizigers die zich (willen) aansluiten bij een terroristische strijdgroepering. De signaleringen worden standaard gedeeld met een aantal landen en organisaties, waaronder de EU-lidstaten (via SIS-II), Interpol, Europol en – relevant voor voorliggende casus – Turkije.
Op welke wijze zijn de bewegingen van de betreffende eerder tegengehouden Syriëganger in de gaten gehouden, nadat het verzoek van het Openbaar Ministerie (OM) in januari 2016 om hem te verplichten een enkelband te dragen werd afgewezen?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de opsporingsdiensten doen er alles aan om (potentiele) uitreizigers daar waar nodig in het zicht te houden. Conform de integrale aanpak van het jihadisme worden alle (potentiële) uitreizigers en terugkeerders die in beeld zijn besproken in een multidisciplinair casusoverleg in het lokale domein.
Vanaf onderkenning van de eerste uitreispoging van betrokkene is hij besproken in dat casusoverleg. In het overleg, onder regie van de burgemeester, hebben verschillende instanties uit de zorgketen, het sociale domein en ook politie, OM en de gemeente, de meest effectieve aanpak op basis van de feiten en omstandigheden vormgegeven om een nieuwe uitreispoging van betrokkene te kunnen belemmeren. Er waren tot aan het moment van zijn tweede uitreispoging bij de opsporingsdiensten geen concrete indicaties dat betrokkene opnieuw voornemens was uit te reizen. Ik kan vanwege het lopend strafrechtelijk onderzoek niet nader ingaan op de ingezette interventies in voorliggende casus en het effect daarvan.
Hoe kon de betreffende tegengehouden Syriëganger uit het zicht van de instanties raken?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u het feit dat een eerder tegengehouden Syriëganger afgelopen februari opnieuw heeft kunnen uitreizen via Düsseldorf? Hoe duidt u deze gang van zaken?
Betrokkene heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met behulp van een Nederlandse identiteitskaart naar Turkije te reizen. Uiteraard is dit voor mij onacceptabel. Om dit in de toekomst te voorkomen heb ik in de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding een uitreisverbod voorgesteld. Dit wetsvoorstel ligt momenteel voor behandeling bij de Eerste Kamer. Samen met de wetswijziging van de Paspoortwet maakt het uitreisverbod het mogelijk om zowel het paspoort als de identiteitskaart van rechtswege te laten vervallen na het opleggen van een uitreisverbod. De persoon krijgt dan een vervangende ID- kaart waarmee niet buiten het Schengengebied mag worden gereisd.
Daarnaast heeft het OM naar aanleiding van deze casus aangegeven voortaan in beginsel preventief een Europees Aanhoudingsbevel uit te vaardigen tegen terrorismeverdachten die met schorsende voorwaarden van (voorlopige) hechtenis zijn ontheven. Dit maakt het mogelijk verdachten – als deze zich buiten Nederland bevinden – direct aan te houden door de buitenlandse autoriteiten omdat de schorsingsvoorwaarden worden overtreden.
Kunt u een feitenrelaas aan de Kamer doen toekomen van de acties die zijn ondernomen vanaf het moment dat de betreffende Syriëganger afgelopen februari opnieuw verdween totdat hij op 13 mei 2016 werd aangehouden in Turkije?
De betrokkene is op basis van de SIS-signalering in Düsseldorf gezien. De melding hiervan bereikte de officier van justitie die avond te laat om tijdig een Europees Aanhoudingsbevel uit te kunnen vaardigen. Deze gang van zaken wordt momenteel nader onderzocht. Betrokkene is vervolgens op 13 mei 2016 in Turkije aangehouden, waarna de Turkse autoriteiten medio juni zijn werkelijke identiteit hebben kunnen vaststellen. Direct daarop is de Nederlandse ambassade in Ankara ingelicht en is ook mijn departement geïnformeerd. Op 28 juni is betrokkene aan de Nederlandse autoriteiten overgedragen en gearresteerd. Waar betrokkene tussen 27 februari 2016 en 13 mei 2016 is geweest, en wat hij gedaan heeft, is onderwerp van strafrechtelijk onderzoek.
Op welke wijze heeft u het verdwijnen van de betreffende Syriëganger vanaf februari 2016 met andere EU-lidstaten gecommuniceerd?
De Nederlandse signaleringen in SIS-II worden standaard gedeeld met een aantal landen en organisaties, waaronder de EU-lidstaten, Interpol, Europol en – relevant voor voorliggende casus – Turkije.
Indien sprake is van een persoon die opgenomen is in SIS-II en jegens wie een aanhoudingsbevel door de Nederlandse autoriteiten wordt uitgevaardigd, wordt de «stille signalering» omgezet naar een signalering ter fine van aanhouding. In dit specifieke geval is dit gebeurd direct na het uitvaardigen van een Europees Aanhoudingsbevel na zijn tweede uitreis in februari 2016, welke ook is gedeeld met de Turkse autoriteiten.
Op welk moment en op welke wijze bent u door de Turkse overheid geïnformeerd over het aanhouden van de betreffende Syriëganger aan de Turks-Syrische grens op 13 mei jl.?
De Turkse autoriteiten hebben de Nederlandse ambassade in Ankara ingelicht nadat de identiteit van de betrokkene was vastgesteld. Hierna is betrokkene direct, en in goed overleg met de Turkse autoriteiten, overgedragen aan Nederland en is hij direct aangehouden op verdenking van een misdrijf met terroristisch oogmerk.
Op welke wijze acht u de informatie-uitwisseling tussen EU-lidstaten ontoereikend om gevallen als in de genoemde berichtgeving te kunnen tegenhouden?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de informatie-uitwisseling tussen Duitsland en Nederland ontoereikend was om de uitreis van betrokkene te kunnen belemmeren. Nederland heeft tijdens het EU-voorzitterschap (internationale) informatie-uitwisseling in de bestrijding van terrorisme geprioriteerd. Dit heeft geresulteerd in de Routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, onder meer door interoperabiliteitsoplossingen 2 waarmee de JBZ-Raad op 10 juni jl. akkoord is gegaan. Deze routekaart bevat concrete acties ter verbetering van de uitwisseling, kwaliteit en bruikbaarheid van gegevens en van de Europese en internationale systemen.
In de formele JBZ Raden wordt de voortgang van de implementatie van de acties uit de Routekaart besproken en daarnaast vindt door het permanent Comité Operationele Samenwerking op het gebied van de Binnenlandse Veiligheid (COSI) en met ondersteuning van andere gremia permanente monitoring en opvolging van de acties plaats. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in de voorbereiding van de JBZ Raden en Algemene Overleggen. Bovendien is tijdens het Nederlands voorzitterschap van de EU ook ingezet op versterkte samenwerking en informatiedeling tussen inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van de Counter Terrorism Group (CTG). Voor nadere toelichting op deze Routekaart, de werkzaamheden in het kader van de CTG en de wijze waarop de motie Samsom/Pechtold is uitgevoerd, verwijs ik naar mijn brief van 6 juli jl.3
Zijn er meer gevallen bij u bekend van tegengehouden uitreizigers of terugkeerders die momenteel buiten het zicht van de autoriteiten zijn? Zo ja, hoeveel? Welke stappen onderneemt u om deze personen op te sporen?
Het kabinet wendt de middelen aan bij alle relevante partners (internationaal, landelijk en lokaal) om de risico’s die van tegengehouden uitreizigers en terugkeerders uit kunnen gaan te verminderen. Uitreizigers en terugkeerders zijn onder andere onderwerp van inlichtingenmatig en/of strafrechtelijk onderzoek. Tegengehouden uitreizigers of terugkeerders worden in een lokaal multidisciplinair casusoverleg besproken met het doel passende maatregelen te treffen. Politie en AIVD maken bij onderkende terugkeerders een inschatting van de dreiging, houden hen daar waar mogelijk en noodzakelijk scherp in beeld en zijn alert.
Hoe verhoudt de gang van zaken als in betreffende casus zich tot de uitvoering van de aangenomen motie-Samsom/Pechtold (Kamerstuk 29 754, nr. 380), die oproept binnen het Nederlands voorzitterschap van de EU te komen met een voorstel tot onvoorwaardelijke en dwingende informatie-uitwisseling op het terrein van politie- en inlichtingendiensten binnen de EU?
Voor de wijze waarop de motie Samsom/Pechtold is uitgevoerd, verwijs ik naar mijn brief van 6 juli jl.4
Deelt u de mening dat gevallen als in de genoemde berichtgeving aantonen dat de informatie-uitwisseling tussen EU-lidstaten nog ontoereikend is om het uitreizen van betreffende personen te voorkomen? Zo ja, op welke wijze gaat u zich inzetten dergelijke informatie-uitwisseling tussen Lidstaten te verplichten, tevens ter uitvoering van de motie-Samsom/Pechtold (Kamerstuk 29 754, nr. 380)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat zowel het geval als in de genoemde berichtgeving als de eerdere gang van zaken rondom de Brusselse aanslagpleger El-Bakraoui aantonen dat juist de informatie-uitwisseling met onze buurlanden België en Duitsland dringende verbetering behoeft? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit te bewerkstellingen? Zo nee, waarom niet?
In voorliggende casus heb ik geen aanleiding om aan te nemen dat informatie-uitwisseling tussen Duitsland en Nederland verbetering behoeft. Duitsland heeft geacteerd op de signalering zoals verwacht mag worden. Uiteraard hebben België en Duitsland zich, met het oog op verbetering van internationale informatie-uitwisseling, net als de andere EU-lidstaten gecommitteerd aan de Routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, onder meer door interoperabiliteitsoplossingen.
Kunt u aangeven of en hoe de gang van zaken anders zou zijn verlopen wanneer de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding met betrekking tot het uitreisverbod (Kamerstuk 34 359) en de wijziging van de Paspoortwet in verband met het van rechtswege laten vervallen van reisdocumenten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd (Kamerstuk 34 358) al in werking waren getreden? Zouden bijvoorbeeld Duitse autoriteiten bevoegd zijn de betreffende persoon aan wie in Nederland een uitreisverbod is opgelegd aan te houden, aangezien de betreffende persoon het uitreisverbod nog niet overtreden heeft met het enkel bevinden in een andere lidstaat? Zo ja, wat zijn de vervolgstappen in deze situatie?
Het kabinet heeft het uitreisverbod voorgesteld in de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding om te voorkomen dat personen, hoewel zij zijn opgenomen in het Register Paspoortsignaleringen (RPS), alsnog met een Nederlandse identiteitskaart kunnen uitreizen om zich aan te sluiten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.5 Ten behoeve van de effectiviteit van het uitreisverbod heeft het kabinet een wijziging van de Paspoortwet voorgesteld die voorziet in het van rechtswege laten vervallen van het Nederlandse paspoort en de Nederlandse identiteitskaart van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd. Betrokkene kan vervolgens een vervangende identiteitskaart aanvragen waarop staat vermeld dat deze niet geldig is om te reizen buiten Schengen. De als gevolg van het opgelegde uitreisverbod van rechtswege vervallen reisdocumenten moeten worden ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten en worden opgenomen in de daartoe relevante internationale informatieregisters (Schengen Informatie Systeem en de Stolen and Lost Travel Documents database van Interpol). Dit stelt de daartoe bevoegde (buitenlandse) autoriteiten in staat vast te stellen dat het Nederlandse reisdocument niet geldig is en moet worden ingenomen, zodat betrokkene daarmee niet rechtmatig verder kan reizen. Het uitreisverbod draagt daarmee bij aan het verder bemoeilijken van een eventuele uitreispoging.
In geval de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding al in werking was getreden, had ik in voorliggende casus een uitreisverbod kunnen opleggen waardoor zowel het paspoort als de Nederlandse identiteitskaart van betrokkene zou zijn vervallen. Beide documenten zouden zijn gesignaleerd in het Schengen Informatiesysteem. De vervangende identiteitskaart waarin de wijziging van de Paspoortwet voorziet is niet geldig om mee naar Turkije te reizen. De Duitse autoriteiten hadden, op basis van de signalering van zijn van rechtswege vervallen reisdocumenten, deze reisdocumenten kunnen innemen. De betrokkene had tegengehouden kunnen worden bij de buitengrens van het Schengengebied door de buitenlandse grensbewakingsautoriteit aangezien betrokkene niet had beschikt over een geldig Nederlands reisdocument waarmee hij het Schengengebied mocht verlaten. De betrokkene had niet aangehouden of staande gehouden kunnen worden door de Duitse autoriteiten of andere autoriteiten binnen het Schengengebied op basis van een artikel 36 SIS-II signalering.
Om het mogelijk te maken dat een persoon ook tijdelijk kan worden opgehouden of in voorlopige hechtenis kan worden geplaatst, is in de Routekaart voor het verbeteren van informatie-uitwisseling en informatiebeheer op het gebied van justitie en binnenlandse zakenopgenomen dat het SIS-II moet worden aangepast. Hiertoe wordt begin 2017 een concreet voorstel voor de vormgeving in het SIS II verwacht. De bestaande SIS-II signaleringsgronden bieden reeds mogelijkheden voor onopvallende controle en opsporen of aanhouden. Voorop staat dat de operationele uitkomst moet zijn dat een persoon die met een vervangende identiteitskaart het Schengengebied probeert te verlaten, daadwerkelijk tegengehouden kan worden op grond van een bestuursrechtelijk uitreisverbod. Hoewel de teksten op de vervangende identiteitskaart voor zichzelf zullen spreken, zal Nederland andere EU-landen, Schengenlanden en Turkije van het bestaan van dit nieuwe vervangende identiteitsbewijs op de hoogte stellen. Dit zal gebeuren via de reguliere kanalen die worden gebruikt bij de introductie van nieuwe identiteitsdocumenten. Dit om relevante instanties, zoals de grensbewaking en politie, te informeren over de nieuwe kaart en de beperkingen die daaraan zijn gekoppeld.
Klopt het dat voor de situatie als geschetst in vraag 12 een wijziging in Schengengrenscode noodzakelijk is, zoals door de Minister van Binnenlandse Zaken gesteld is in de nota naar aanleiding van het verslag over de Wijziging van de Paspoortwet (Kamerstuk 34 358, nr. 6, p. 21)? Zo ja, hoe verloopt het wetgevingstraject van deze wetswijziging? Wanneer verwacht u dat deze wetswijziging gereed zal zijn?
Op grond van de Schengengrenscode mogen grenswachters aan de Schengenbuitengrenzen personen die het vrij verkeer genieten enkel op niet-systematische basis controleren. Het is daarom mogelijk dat een persoonssignalering ongezien blijft. Er is op dit punt een wijziging van de Schengengrenscode in voorbereiding op basis waarvan ook bij personen die het vrij verkeer genieten, systematische controle moet plaatsvinden. Hier kan in bepaalde gevallen van afgeweken worden, aldus de standpuntbepaling van de Raad ten behoeve van de onderhandelingen met het EP.6
Onder Nederlands voorzitterschap is in februari jl. door de Raad een algemene oriëntatie bereikt over het voorstel tot gerichte aanpassing van de Schengengrenscode voor systematische controles van EU-burgers aan de buitengrenzen. In de laatste week van het Nederlandse EU Voorzitterschap heeft een eerste technische triloog met het Europees parlement en Europese Commissie plaatsgevonden. Het Slowaaks voorzitterschap zal naar verwachting de onderhandelingen in triloog kunnen afronden, waarna een politiek akkoord voorhanden is.
In welke systemen worden uitreizigers, na het inwerkingtreden van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding (Kamerstuk 34 359) en de wijziging van de Paspoortwet in verband met het van rechtswege laten vervallen van reisdocumenten van personen aan wie een uitreisverbod is opgelegd (Kamerstuk 34 358), gesignaleerd? Hoe wordt dit gecommuniceerd met andere EU-lidstaten?
De vervallen verklaarde reisdocumenten worden opgenomen in de internationale registers Schengen Informatie Systeem (SIS-II) en de Stolen and Lost Travel Documents database (SLTD) van Interpol. Het SIS-II en het SLTD kunnen ten aanzien van gesignaleerde reisdocumenten ten allen tijde door grensbewakers en opsporingsdiensten binnen Schengen respectievelijk wereldwijd systematisch worden geraadpleegd, op basis van een «hit/no-hit» systematiek. Daarnaast staan betrokkenen in de praktijk veelal als persoon gesignaleerd in het SIS-II.
Informatie met betrekking tot het opleggen van uitreisverboden, en de daar aan gekoppelde signaleringen, wordt met andere EU landen gedeeld. Bij deze informatie-uitwisseling wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de reeds bestaande instrumenten en kanalen, zoals de bestaande samenwerking tussen de lidstaten en de nationale centrale bureaus van Interpol.
Misleidende datingsites met valse profielen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de datingbranche wil dat websites met valse datingprofielen harder worden aangepakt?1
Ja.
Wat kan op dit moment worden ondernomen tegen websites met valse datingprofielen? Wie ziet daarbij toe op het aanpakken van dubieuze datingsites?
Het is belangrijk dat consumenten zelf opletten en nagaan of een datingsite betrouwbaar is. Dat kan door bijvoorbeeld de naam van de datingsite of de naam van het bedrijf online na te gaan. Ook kunnen consumenten controleren of de datingsite lid is van Thuiswinkel.org en is aangesloten bij het Keurmerk Veilig Daten. Dit keurmerk is opgezet door de grotere spelers op het gebied van online dating, in nauw overleg met de consumentenbond en Thuiswinkel.org.
Bij valse datingprofielen kan sprake zijn van misleiding als bedoeld in artikel 6:193c lid1 onder a van het Burgerlijk Wetboek. Dit moet niet verward worden met de zogenaamde datingfraude als vorm van voorschotfraude, dit zou kunnen vallen onder oplichting.2
Consumenten die een vermoeden hebben van valse profielen op datingsites kunnen een melding doen bij de onafhankelijke toezichthouder; de Autoriteit Consument en Markt (ACM). Dit kan anoniem. Op 22 juli jl. heeft de ACM specifiek een oproep geplaatst om melding te doen van datingsites die gebruik maken van nepprofielen. De oproep is gericht aan zowel gebruikers als (oud)medewerkers van datingsites met nepprofielen die informatie kunnen geven. De ACM kan de meldingen onderzoeken en optreden als bedrijven consumenten op deze manier misleiden. Hiervoor heeft de ACM de bevoegdheid inlichtingen te vorderen en eventueel boetes op te leggen.
Klopt het dat uw ministerie heeft aangegeven dat het niet mogelijk is om sites plat te gooien en bedrijven erachter aan te pakken? Waarom is dat niet mogelijk en wat is dan wel mogelijk? Kunt u daarbij aangeven in hoeverre u bereid bent om andersoortige maatregelen te nemen?
Zoals aangegeven kan de ACM op dit moment inlichtingen vorderen en boetes opleggen om bedrijven aan te pakken. Het is niet mogelijk om websites offline te halen, omdat de bevoegdheid hiertoe bij de ACM ontbreekt. Het toekennen van deze bevoegdheid aan de ACM is momenteel wel onderwerp van gesprek tussen de Europese lidstaten. De Europese Commissie heeft namelijk eind mei een voorstel ingediend voor een herziening van de verordening betreffende de samenwerking tussen de verschillende consumentenautoriteiten3 met daarin het voorstel om in bepaalde grensoverschrijdende gevallen autoriteiten de bevoegdheid te geven websites (tijdelijk) offline te halen. Voorstelbaar is dat dit in de nabije toekomst ook voor de aanpak van malafide datingsites aanvullende mogelijkheden zal bieden, maar daar kan ik in dit stadium niet op vooruit lopen. Gezien dit lopende voorstel zal ik deze mogelijkheid in Europees verband onderzoeken.
De Gedragscode Notice-and-Take-Down is sinds 2008 van kracht. Deze gedragscode is onder leiding van de Nationale Infrastructuur ter bestrijding van Cybercrime (NICC) opgesteld door het bedrijfsleven en belangenverenigingen. Naast de initiatiefnemers is het Ministerie van Economische Zaken hierbij betrokken geweest. Het is een vrijwillige gedragscode in de internetbranche voor omgang met onrechtmatige en strafbare inhoud op websites. Hierbij kan worden gedacht aan kinderporno, plagiaat, discriminatie en aanbod van illegale of gestolen goederen.
De Notice-and-Take-Down procedure start op het moment dat iemand een melding doet over vermeende onrechtmatige en/of strafbare inhoud op internet bij een service provider. Dat is de «Notice». De procedure kán eindigen met het uit de lucht halen van de betreffende website, de zogenoemde «Take Down».
Het doel van de gedragscode is om te zorgen dat een melding altijd afgehandeld wordt. Dit betekent dus niet dat de inhoud altijd verwijderd moet worden. Het kan immers zijn dat er melding wordt gemaakt van een site die uiteindelijk niet in strijd met de wet blijkt te zijn. De procedure is een vorm van zelfregulering waardoor het bij mij niet bekend is of datingsites die valse profielen plaatsen aan de criteria voldoen en door de internetbranche offline zijn gehaald.
Welke rol kunnen Thuiswinkel.org en het keurmerk voor veilige datingsites volgens u innemen bij de aanpak van dubieuze datingsites? In hoeverre hebben zij de mogelijkheid om dergelijke datingwebsites aan te pakken?
Bij het Keurmerk Veilig Daten zijn datingsites aangesloten die de veiligheid en privacy van hun leden, transparantie en een goede klantenservice belangrijk vinden. Dit keurmerk kan de consument helpen om dubieuze datingsites te vermijden. De datingbranche heeft in samenwerking met de Consumentenbond en Thuiswinkel.org het Keurmerk Veilig Daten ontwikkeld. De Stichting Keurmerk Veilig Daten is hiervan de onafhankelijke en deskundige toezichthouder. Wanneer een aangesloten datingsite een klacht ontvangt over een profiel, onderzoekt hij deze klacht en neemt hij zo nodig gepaste maatregelen. Aangesloten datingsites kunnen ook misleidende profielen verwijderen, aanpassen of blokkeren.
Klopt het dat in het geval dat sprake is van een malafide (dating)website «notice-and-takedown» kan worden toegepast? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe vaak is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat sprake kan zijn van misleidende handelspraktijken indien datingwebsites met valse profielen hun gebruikers willens en wetens op het verkeerde been willen zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, er kan sprake zijn van misleidende handelspraktijken indien datingsites doen alsof profielen op hun site van echte personen zijn, terwijl niet duidelijk is dat het om nepprofielen gaat. Consumenten worden op deze wijze willens en wetens op het verkeerde been gezet. Het is aan de ACM om hier handhavend tegen op te treden.
In hoeverre is hier sprake van een analogie met belspelletjes en Astrotv, waar ook sprake is of was van een opzettelijke verkeerde voorstelling van zaken en dus misleiding?
Bij een misleidende datingsite waarbij per chatbericht wordt betaald, wordt een verkeerde voorstelling gemaakt van zaken, namelijk van contact met iemand terwijl een daadwerkelijke ontmoeting in de praktijk onmogelijk is omdat achter het profiel een fictief persoon schuilgaat. Ondanks de betaalde berichtjes zal de nietsvermoedende consument op geen manier een date krijgen. Daarentegen gaat het bij belspelletjes veelal om het betalen voor een kans op een prijs, en bij Astrotv om kijkers met een bepaalde interesse en levensovertuiging. Als de consument voor deze kans of interesse wil betalen, is het de vraag waarvan een verkeerde voorstelling wordt gemaakt. Het is uiteindelijk aan de ACM en de rechter om te bepalen of de prakijken uit belspelletjes en Astrotv misleidend zijn in de zin van de Wet oneerlijke handelspraktijken.4
Wat is de stand van zaken van uw gesprek met de Fraudehelpdesk en Slachtofferhulp Nederland over de uitkomsten van het project datingfraude en crisismanagement en welke maatregelen nodig zijn om hulpverlening aan slachtoffers van datingfraude te verbeteren?2
Ik heb inmiddels meerdere malen overleg gevoerd met de Fraudehelpdesk en Slachtofferhulp Nederland over de opvang van en hulpverlening aan slachtoffers van datingfraude. Slachtofferhulp Nederland heeft samen met medewerkers en vrijwilligers, die hulp verlenen aan deze slachtoffers, in kaart gebracht hoe zij de hulp verder kunnen versterken. Hierbij is ook de Fraudehelpdesk betrokken. Slachtofferhulp Nederland is momenteel bezig nadere invulling te geven aan die maatregelen. Zo is Slachtofferhulp Nederland bijvoorbeeld bezig met de ontwikkeling van factsheets over datingfraude, die medewerkers en vrijwilligers meer specifieke informatie bieden. Ook stemmen de Fraudehelpdesk en Slachtofferhulp Nederland de onderlinge samenwerking verder af en zijn zij in gesprek over de uitwisseling van expertise.
De Italiaanse bankencrisis en plannen voor een EU-noodpakket van 150 miljard euro |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «EU moet 150 miljard in banken steken»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de zorgen van onze groep over de plannen van topeconoom David Folkerts-Landau (Deutsche Bank) om een EU-noodpakket van 150 miljard euro in het leven te roepen om de (Italiaanse) bankencrisis te bezweren?
Ik maak me geen zorgen over plannen die bankiers zelf presenteren, waarin zij stellen dat overheidsmiddelen nodig zijn om problemen bij banken op te lossen. Het kan misschien zo zijn dat bankiers naar de overheid kijken, maar er zijn geen Europese plannen voor een dergelijk EU-noodpakket en wat mij betreft komt dat er ook niet. Uitgangspunt van de bankenunie is namelijk dat niet langer automatisch naar de belastingbetaler wordt gekeken, maar dat banken allereerst zelf eventuele problemen dienen op te lossen.
Erkent u dat ondeugdelijk toezicht en falend beleid er de oorzaken van zijn dat Italië maar liefst 17% wanbetalende debiteuren kent t.o.v. bijvoorbeeld Nederland met slechts 2,6% en dat de Nederlandse belastingbetaler hier nooit (indirect) voor op mag draaien?
In hoeverre een hoog percentage wanbetalende debiteuren wordt veroorzaakt door toezicht en overheidsbeleid is moeilijk te bepalen. Deze problemen hangen vooral af van de staat van een economie. Wanneer het economisch slecht gaat, is het voor debiteuren moeilijker om leningen terug te betalen. Vervolgens is het aan banken zelf om deze leningen op enige wijze terug te krijgen. Als dat echter niet lukt of niet geheel lijkt te gaan lukken, is het aan banken om voorzieningen te treffen of verliezen te nemen. De oplossingen voor de problemen liggen dan ook allereerst bij banken zelf en niet bij overheden.
Wel kunnen overheden werken aan de versterking van de uitvoering van hun insolventiewetgeving, waardoor bijvoorbeeld insolventieprocedures sneller en met minder kosten voor alle betrokkenen doorgang vinden. Italië heeft op dit punt recent een hervorming doorgevoerd.2 Hierdoor kan op termijn het niveau van probleemleningen in de bankensector omlaag gaan. Ook de Europese Commissie komt eind van dit jaar met een wetgevingsvoorstel op het terrein van insolventiewetgeving teneinde insolventieprocedures effectiever te maken.3
Tot slot zijn er binnen de bankenunie meerdere waarborgen ingebouwd waardoor het risico dat overheden moeten betalen voor problemen bij banken flink is beperkt. Zo zijn er «bail-in» regels geïntroduceerd, die ervoor zorgen dat niet de belastingbetaler maar eerst de aandeelhouders en crediteuren opdraaien voor de verliezen bij banken en is er een door de banken zelf gefinancierd gemeenschappelijk afwikkelingsfonds opgezet dat o.a. ingezet kan worden voor afwikkelingsmaatregelen die niet (voldoende) middels «bail-in» gefinancierd kunnen worden.4
Bent u bereid, na uw eerdere uitlating dat Italië zich aan de Europese spelregels dient te houden bij de beteugeling van de bankencrisis, ook te garanderen dat u nooit akkoord zult gaan met de Italiaanse wens om een uitzondering op deze regels te maken?
Zoals ik ook in antwoord op eerdere vragen over dit onderwerp heb aangegeven, is er geen sprake van dat van de regels van de bankenunie wordt afgeweken.5 Ook binnen bijvoorbeeld de staatssteunregels6 en de richtlijn herstel en afwikkeling van banken (Bank Recovery and Resolution Directive, BRRD)7 zijn er genoeg mogelijkheden om orde op zaken te stellen. Het is aan de Europese Commissie om te beoordelen of er bij Italiaanse maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofde steun is. Tegelijk is het aan toezichthouders om de regels toe te passen zoals deze zijn afgesproken.
Ziet u inmiddels in dat de euro vanwege het «one-size-fits-all-concept» structureel onevenwichtig is en ook zal blijven en dat daarom zo spoedig mogelijk gezocht moet worden naar een serieus alternatief?
Nee.
Wat is uw visie op het idee dat een land als Italië buiten de eurozone, dus zonder het Brusselse monetaire keurslijf, sneller en op eigen wijze in staat is haar specifieke problemen op te lossen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dergelijke voorstellen zijn niet aan de orde. Een vertrek uit de muntunie is op geen enkele manier een oplossing voor de structurele uitdagingen waar landen in de eurozone voor staan, zoals het verhogen van het groeipotentieel, het omlaag brengen van de werkloosheid en het versterken van de financiële sector. Schijnbaar «makkelijke» oplossing als een devaluatie van de munt helpt niet de genoemde problemen aan te pakken. Inzet van het kabinet is daarom altijd geweest om de eurozone bij elkaar te houden. In reactie op de crisis zijn de nodige maatregelen genomen om de muntunie te versterken, zoals de oprichting van de bankenunie, de oprichting van het Europees Stabiliteitmechanisme (ESM) en de herziening van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP). Het is nu van belang om prioriteit te geven aan de implementatie van het raamwerk, om te komen tot beter economisch beleid in de lidstaten en daarmee het functioneren van de eurozone te versterken.
Hoe oordeelt u over de optie om Italië, en andere Zuid-Europese landen, te laten vertrekken uit de eurozone en een begin te maken met de formele verkenning van de neuro (waarbij de Noord-Europese landen verder gaan zonder de Zuid-Europese landen)?
Zie antwoord vraag 6.