De handhaving van het strafpuntensysteem voor beginnersrijbewijzen |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat de handhaving van het strafpuntensysteem voor beginnersrijbewijzen gebrekkig is?1
De in vraag 4 genoemde getallen betreffen niet het aantal tijdelijke schorsingen maar het aantal keer dat het OM sinds 2011 tot en met 2015 een mededeling aan het CBR heeft gestuurd.
Voor de verdere beantwoording verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Bent u bekend met het gegeven dat beginnende automobilisten nauwelijks te vrezen hebben voor het strafpuntensysteem?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel beginnende automobilisten waren er in 2015 en 2016?
Zie antwoord vraag 1.
Kan u verklaren waarom maar negen (2015), elf (2014), vijf (2013), acht (2012) en één (2011) tijdelijke schorsing(en) sinds 2011 zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Is dit kleine aantal een direct gevolg van gebrekkige handhaving? Zo ja, hoeveel prioriteit wordt er gegeven door de politie aan het handhaven van het strafpuntensysteem voor beginnersrijbewijzen? Zo nee, waarvan dan?
Ten aanzien van de relatie tussen de genoemde aantallen en de handhaving verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze Kamervragen.
Er wordt niet specifiek ingezet op het handhaven van verkeersovertredingen van beginnende bestuurders, omdat dit buitengewoon gecompliceerd is. Bestuurders van een voertuig zijn van buiten de auto niet of nauwelijks herkenbaar als beginnend bestuurder. Bovendien is het uitgangspunt dat er wordt gehandhaafd op verkeersovertredingen ongeacht of het om een beginnend bestuurder gaat.
Bent u bekend met het gegeven dat sprake is van een daling van 1,46 miljoen staandehoudingen in 2007 naar 240.000 staandehoudingen in 2015?
Een belangrijke reden voor de daling in 2015 van het aantal staandehoudingen zijn de CAO-acties van de politie in 2015. Naar verwachting duurt het enige tijd voordat de effecten van de acties zijn verdwenen.
Een andere reden voor de verminderde inzet op verkeershandhaving is dat de basisteams van de politie andere prioriteiten hebben gekregen. Zo is er in 2015 veel politie-inzet naar terrorismebestrijding en de verhoogde asielinstroom gegaan, waardoor minder capaciteit voor verkeershandhaving beschikbaar was. De inzet van de capaciteit van de basisteams wordt niet door mij maar door de lokale driehoek bepaald.
Voor 2015 en de jaren daaraan voorafgaande geldt ook dat er vacatures bij de teams Verkeer van de politie waren die door de reorganisatie niet konden worden ingevuld. Deze vacatures zullen nu, met inachtneming van de afspraken die in het kader van de personele reorganisatie met de vakbonden zijn gemaakt, geleidelijk aan weer worden ingevuld. Politie en OM hebben voor de teams Verkeer van de eenheden samen een Leidraad Handhavingsplan 2016–2018 opgesteld. De Leidraad is een belangrijk richtsnoer voor de politie om de verkeershandhaving vorm te geven. Voor de periode 2016–2018 zijn alcohol, snelheid, rood licht, afleiding en verkeersveelplegers als prioriteiten voor verkeershandhaving vastgesteld. Ik vind het belangrijk dat de politie hier op handhaaft.
Wat is de reden van deze daling van staandehoudingen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt deze daling zich tot de inzet van de regering op het verminderen van het aantal verkeersdoden en verkeersongelukken?
Bij het veroorzaken van een ongeval hoeft er niet altijd sprake te zijn van een overtreding. Bij het tegengaan van ongelukken dient dan ook niet alleen naar de handhaving te worden gekeken. Er zijn meerdere factoren die een rol spelen bij verkeersveiligheid. Naast handhaving gaat het hierbij bijvoorbeeld om de weginrichting, voertuigtechnologie, voorlichting en educatie. Bij een toe- of afname van het aantal slachtoffers in het verkeer kunnen verschillende deelaspecten bepalend zijn.
Politie en OM hebben voor de teams Verkeer van de eenheden samen een Leidraad Handhavingsplan 2016–2018 opgesteld. De Leidraad is een belangrijk richtsnoer voor de politie om de verkeershandhaving vorm te geven. Voor de periode 2016–2018 zijn alcohol, snelheid, rood licht, afleiding en verkeersveelplegers als prioriteiten voor verkeershandhaving vastgesteld. De politie streeft naar een zo effectief mogelijke inzet van de beschikbare capaciteit, onder meer door informatie gestuurd te werken op onveilige wegvakken. Dit houdt in dat de politie in afstemming met het (lokaal) gezag handhaaft op die plaatsen en tijdstippen waar het effect van het optreden optimaal is.
Hoeveel fte of budget van de politie is per jaar landelijk beschikbaar voor handhavingstaken met betrekking tot verkeersveiligheid?
Omdat handhavingstaken behoren tot de kerntaken van de politie is hier geen afgescheiden budget of aantal fte voor aangewezen. Wel zijn volgens afspraak de 659 FTE van de voormalige Verkeershandhavingsteams (VHT’s) met de inrichting van de nationale politie meegenomen in de Teams Verkeer in de eenheden. Daarnaast kan er capaciteit van de basisteams worden toegewezen. De inzet van de capaciteit van de basisteams wordt niet door mij maar door de lokale driehoek bepaald.
Hoe beoordeelt u de mening dat een voorwaarde voor een blijvend effect van het puntenstelsel is dat er een blijvende objectieve en subjectieve kans is om daadwerkelijk het rijbewijs kwijt te raken en dat dit samenhangt met een voldoende hoog handhavingsniveau en efficiënte handhavingsmethoden?
In het algemeen geldt dat de preventieve effectiviteit van sancties en maatregelen groter is als de (subjectieve) pakkans groot is en de bestuurder ook het gevoel heeft dat de kans reëel is dat hij wordt gestraft. Dit geldt ook voor het puntenrijbewijs bij beginnende bestuurders. In brede zin wordt de pakkans onder meer bepaald door de verschillende handhavingsmiddelen die worden ingezet. Staandehoudingen zijn van belang, alsmede de elektronische handhavingsmiddelen zoals flitspalen, trajectcontroles, mobiele radarsets, etc. De politie streeft ernaar de feitelijke pakkans zo hoog mogelijk te laten zijn. De politie doet dit onder meer door informatie gestuurd te werken op onveilige wegvakken. De politie wil door zichtbare staandehoudingen en het voeren van voorlichting en mediabeleid ook actief bijdragen aan preventie en het beïnvloeden van gedrag van weggebruikers. Op deze manier wordt de gepercipieerde pakkans met de hiertoe beschikbare middelen en capaciteit zo hoog mogelijk gehouden.
Bent u bereid een uitgebreide brief te sturen naar de Kamer over handhaving in relatie tot regelgeving met betrekking tot verkeersveiligheid?
Ik heb uw Kamer bij brief van 18 februari 20162 geïnformeerd over verschillende onderwerpen op het gebied van verkeershandhaving. Zoals aangegeven in deze brief zal ik uw Kamer over verschillende onderwerpen uit deze brief nader informeren. Daarnaast zal ik met de Minister van IenM uw Kamer, zoals aangekondigd in de aanbiedingsbrief, informeren over de verbetermaatregelen met betrekking tot de beginnersregeling en zal ik de beginnersregeling en de werking van de beginnersregeling gaan evalueren.
Uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia |
|
Joost Taverne (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia?1 Zo ja, bent u van mening dat u alle vragen daar volledig heeft beantwoord?
Ja.
Bent u van mening dat de kennis van ambassadeurs over de lokale context cruciaal is voor het ontwikkelen en uitdragen van de Nederlandse inzet voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking?
Jazeker. Dat heeft het kabinet dan ook uitdrukkelijk bevestigd in de beantwoording op de Kamervragen die u eerder over dit onderwerp stelde.
Welke opmerkingen uit het bewuste interview met Vice Versa2 wijken af van de Nederlandse inzet op het gebied van buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking?
In het door u aangehaalde interview zijn enkele opmerkingen gemaakt die kunnen worden gezien als ingaand tegen het beleid op buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking (BHOS), vooral op het gebied van de strategische partnerschappen.
Kunt u een omschrijven wat u in deze context bedoelt met een stevig gesprek?
De Secretaris-Generaal van het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft een gesprek gevoerd met de ambassadeur in Kenia. In dit gesprek heeft zij duidelijk gemaakt dat sommige uitspraken in Vice Versa kunnen worden gezien als ingaand tegen het BHOS-beleid, wat hij als vertegenwoordiger van de regering in het buitenland wordt geacht uit te dragen. Voor een ambassadeur gelden de algemene regels met betrekking tot de vrijheid van meningsuiting van ambtenaren. Daaraan getoetst zijn de gedane uitspraken niet passend. Ook heb ik zelf een gesprek gevoerd met de ambassadeur, waarin we gezamenlijk hebben geconcludeerd dat enkele uitspraken ongelukkig waren. Ik beschouw de kwestie hiermee als afgedaan.
Heeft u naar aanleiding van openbare waarnemingen van ambassadeurs nog meer stevige gesprekken gevoerd met ambassadeurs? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom rechtvaardigt juist dit interview een stevig gesprek?
Nee. Zoals het kabinet in antwoord op eerdere vragen van uw zijde over deze kwestie heeft aangegeven, zijn er in het door u aangehaalde interview opmerkingen gemaakt die ingaan tegen het Nederlandse beleid. Dit is aanleiding geweest voor een gesprek met de betreffende ambassadeur. Dit betreft een standaardprocedure.
Hoe verhoudt het voeren van een stevig gesprek naar aanleiding van genoemd interview zich volgens u met de vrijheid van meningsuiting zoals vervat in artikel 6 van de Grondwet en artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)?
Een Rijksambtenaar heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Als privépersoon mag een ambtenaar een andere mening dan die van een Minister laten horen. Maar de ambtenaar is hierin wel beperkt door de zogenaamde functioneringsnorm. De Ambtenarenwet schrijft in artikel 125a over de vrijheid van meningsuiting voor ambtenaren: «Een ambtenaar dient zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens [...], indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.» Als richtlijn en afwegingskader gelden voor de ambtenaar hierbij de door de overheid vastgestelde uitgangspunten voor (online) communicatie rijksambtenaren, met daarin opgenomen als criteria: – de afstand tussen de functie van de betrokken ambtenaar en het beleidsterrein waarover de uitlatingen zijn gedaan; – de politieke gevoeligheid van de materie; – het tijdstip waarop de uitspraken zijn gedaan; – de wijze waarop de uitspraken zijn gedaan; – de voorzienbaarheid van de schadelijkheid ten tijde van de uitspraken; – de ernst en duur van de door de uitspraken ontstane problemen voor de dienstvervulling van de betrokken ambtenaar of het functioneren van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met diens dienstvervulling.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 ben ik van mening dat de uitspraken van de Nederlandse ambassadeur in Kenia in het licht van deze norm niet passend zijn.
Kunt u bovenstaande vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
kartelvorming Europese truckfabrikanten |
|
Michiel van Veen (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Europese Commissie (EC) om een boete op te leggen inzake kartelvorming bij de grote truckfabrikanten?1
Ja.
Hoeveel directe subsidies (omvang, hoeveelheid en per fabrikant) zijn er door de Nederlandse overheid in de door de EC geconstateerde kartelperiode verstrekt aan de genoemde truckfabrikanten die samenhangen met de geconstateerde overtredingen?
De in de geconstateerde kartelperiode (1997–2011) door de Nederlandse overheid verstrekte subsidies aan genoemde truckfabrikanten vertonen geen samenhang met de geconstateerde overtredingen.
Voor de volledigheid geef ik een overzicht van de toegekende subsidiebedragen in deze periode:
Hoeveel indirecte subsidies (omvang, hoeveelheid en per fabrikant) zijn er door de Nederlandse overheid in de door de EC geconstateerde kartelperiode verstrekt aan Nederlandse ondernemers (dus niet de fabrikanten) die samenhangen met de geconstateerde overtredingen, denk bijvoorbeeld aan de subsidies voor de aanschaf van vrachtauto's die voldoen aan de emissienorm Euro6, in de door de EC geconstateerde kartelperiode?
In de geconstateerde kartelperiode (1997 tot en met 2011) is aan ondernemers (het gaat dan met name om transportbedrijven) binnen een drietal programma’s subsidie verstrekt die te relateren zijn aan genoemde truckfabrikanten:
SRV (Subsidieregeling Retrofit Vrachtwagens): Deze regeling werd uitgevoerd vanaf 2007 t/m 2011 ter stimulering van het achteraf aanbrengen van roetfilters op vrachtwagens, bussen of zware bestelauto’s. De subsidie werd verstrekt aan RDW erkende-truckdealers, die de uitgekeerde bedragen verrekenden in de factuur voor de klant. In totaal is € 143,9 miljoen aan subsidie voor roetfilters op vrachtwagens verstrekt. Bussen en zware bestelauto’s meegerekend is voor € 148,5 miljoen uitgekeerd.
Truck van de toekomst: Aan subsidieprojecten binnen het programma Truck van de Toekomst, bedoeld om brandstofbesparing en CO2-reductie bij vrachtauto’s te stimuleren, is binnen de periode 1997–2011 in totaal € 3.108.660 aan subsidie verstrekt aan 12 projecten, met in totaal 34 betrokken transportbedrijven en 94 testvoertuigen. De subsidie betrof meerkosten aan de trucks, monitoring van het project, uitgaven voor specifieke brandstoffen en onderhoud, en dergelijke.
EuroV en EEV: De regeling werd uitgevoerd in de periode 2007–2011 en betrof een aanschafsubsidie voor de aanschaf van een nieuwe vrachtwagen, bus of zware bestelauto die voldeed aan de EuroV of EEV-norm. Het doel van de regeling was om het voor transportbedrijven aantrekkelijk te maken om vervroegd in deze schonere categorie motoren te investeren. Voor de EuroV-EEV-regeling is in totaal € 52,5 miljoen subsidie verstrekt, inclusief zware bestelauto’s en bussen. Het aandeel voor vrachtwagens betreft € 44,3 miljoen.
De EuroVI-regeling werd uitgevoerd in de periode 2012–2014 en valt derhalve buiten de geconstateerde kartelperiode. Voor de volledigheid vermeld ik dat binnen de EuroVI-regeling in totaal € 27,4 miljoen subsidie is verstrekt, inclusief zware bestelauto’s en bussen. Het aandeel voor vrachtwagens betreft € 26,8 miljoen.
Welke mogelijkheden zijn er voor de Nederlandse overheid om eventuele subsidies die direct of indirect samenhangen met de door de EC geconstateerde overtredingen te verhalen op de door de EC te beboeten truckfabrikanten, nog los van de door EC opgelegde boetes zelf en (internationale) procedures die gestart worden door eventueel gedupeerde ondernemers? Wordt een dergelijk voornemen in alle EU-lidstaten verkend? Zo ja, kunt u de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren inclusief de Nederlandse inzet?
De aan DAF en de andere beboete truckfabrikanten verstrekte directe subsidies hebben voornamelijk betrekking op technologieontwikkeling. Bij de voor deze subsidies opgevoerde uurtarieven en onderzoekskosten speelt de verkoopprijs van vrachtwagens geen rol. Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat de kartelafspraken de betreffende subsidieregels heeft geraakt dan wel heeft overtreden. Grondslagen om subsidie terug te vorderen ontbreken derhalve. Overigens is ook de termijn waarbinnen dat mogelijk zou zijn geweest voor de meeste projecten intussen verstreken.
Het eventueel bevoordeeld raken door indirecte subsidies is al verdisconteerd in de kartelboete en kan niet meer met het subsidierecht worden aangepakt.
Bij mijn weten spelen er geen voornemens of pogingen in andere EU-lidstaten om eventuele subsidies, indien mogelijk, te verhalen.
Het bericht dat de budgetten van wijkverpleging nu al uitgeput zijn |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Budgetten wijkverpleging nu al uitgeput»?1
Laat ik voorop stellen dat ik het betreur dat discussies tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars met name voor onrust bij patiënten zorgt. Deze discussies moeten onderling plaatsvinden en niet via de media worden gevoerd. Dit jaar is het eerste jaar dat zorgverzekeraars individueel inkopen. Dat dit proces nog niet overal probleemloos verloopt vind ik niet verrassend. Wel wil ik zorgaanbieders vragen hun problemen bij de betreffende zorgverzekeraar aan te kaarten. Daarnaast kunnen partijen sinds kort gebruik maken van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken. Geschilbeslechting kan een snel, laagdrempelig en effectief alternatief bieden voor een procedure bij de civiele rechter, met aandacht voor herstel van de onderlinge relatie. Uiteraard is het aan de eisende partij welke route de voorkeur heeft.
Hoe reageert u op de uitspraak van M. Oosterkamp (teammanager BTN) «Zo erg als er dit jaar op wijkverpleegkunde wordt geknepen, heb ik nog nooit meegemaakt. Vooral bij Zilveren Kruis Achmea is het heel erg»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de uitspraak van M. Oosterkamp (teammanager BTN) «Het lijkt erop dat verzekeraars willens en wetens het aantal aanbieders van wijkverpleegkundige zorg willen inperken door zeer beperkt in te kopen. Vooral kleine aanbieders van dure zorg, zoals palliatieve zorg, zijn hiervan de dupe. Financieel gezien zijn verzekeraars dit soort patiënten liever kwijt dan rijk, zorgplicht of niet»? Klopt deze uitspraak dat kleinere aanbieders van wijkverpleging moeilijker worden gecontracteerd? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden; zij dienen voor hun verzekerden voldoende zorg in te kopen die binnen bereik is en tijdig wordt geleverd. Zorgverzekeraars kunnen het zich dus niet permitteren om bepaalde vormen van zorg niet in te kopen omdat zij dan voor een bepaalde groep verzekerden niet aan hun zorgplicht kunnen voldoen. De kwetsbare groepen in de wijkverpleging, waaronder de zorg voor palliatief terminale patiënten, heeft al geruime tijd mijn aandacht en komen ook in de gesprekken die ik met zorgaanbieders en zorgverzekeraars voer herhaaldelijk aan de orde.
Ik heb ook al met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afgesproken om vanaf september regionaal periodieke overleggen te beleggen tussen zorginkopers en zorgaanbieders. Deze overleggen hebben als doel om de stand van zaken rond de wijkverpleging in de regio te peilen. Hierbij moet aandacht zijn voor de problemen die er zijn, maar vooral voor hoe we dingen oplossen. De goede voorbeelden zullen hierbij als uitgangspunt worden gehanteerd. Ook de wijkverpleegkundigen zullen hieraan deelnemen, zodat vanuit de praktijk gewerkt wordt aan oplossingen voor de patiënten die zorg nodig hebben.
Overigens krijgen bij een groot deel van de zorgverzekeraars de gecontracteerde aanbieders in 2015, ook voor 2016 een contract aangeboden. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat verzekeraars patiënten met dure zorg liever kwijt dan rijk zijn. Immers via het risicovereveningssysteem ontvangen verzekeraars meer geld vanuit het Zorgverzekeringsfonds voor duurdere patiënten. Verzekeraars worden onder andere door het kenmerk «gebruik wijkverpleging in voorgaand jaar» gecompenseerd voor duurdere patiënten. Uit de monitor contracteerproces 2016 wijkverpleging van de NZa blijkt dat van de responderende aanbieders met een contract, ruim driekwart belangstelling heeft getoond voor een contract voor palliatieve terminale zorg. Bijna al deze aanbieders hebben ook een contract afgesloten met een verzekeraar. Vaak maken de afspraken voor palliatieve terminale zorg onderdeel uit van de totale productieafspraken voor wijkverpleging.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat bij veel aanbieders van wijkverpleging de budgetten nu al uitgeput zijn?
Ik heb daar geen inzicht in. Zorgverzekeraars zullen in het kader van de zorgplicht voor hun verzekerden voor voldoende aanbod moeten zorgen. Als blijkt dat de budgetten van aanbieders zijn uitgeput zullen zorgverzekeraars aanvullende afspraken maken met meerdere aanbieders zodat hun verzekerden toegang houden tot de wijkverpleging in de buurt. In 2015 hebben zorgverzekeraars voor ca. € 100 miljoen bijgecontracteerd.
Welke maatregelen gaat u per direct inzetten om er voor te zorgen dat er weer voldoende budget is zodat deze tekorten niet ten koste gaan van wijkverpleegkundigen en patiënten?
Ik vind het belangrijk dat het landelijk budget voor de wijkverpleging toereikend is. Daarom is in 2016 ook € 180 miljoen meer beschikbaar voor de wijkverpleging ten opzichte van 2015. Op dit moment zijn er geen indicaties dat het budget niet voldoende is.
Kunt u per zorgverzekeraar een overzicht geven van de tekorten aangaande de budgetten op wijkverpleging? Kunt u dit overzicht voorzien van uw duiding?
Er zijn geen indicaties dat de totale budgetten voor de wijkverpleging niet toereikend zijn. Wel kunnen bij individuele zorgaanbieders budgetplafonds bereikt worden. Deze zorgaanbieders kunnen hierover het gesprek aangaan met de zorgverzekeraar om te verkennen of er aanvullende afspraken gemaakt kunnen worden.
In welke regio’s zijn de tekorten van de budgetten het grootste en welke oorzaken heeft dit volgens u?
Er zijn geen indicaties dat de budgetten voor de wijkverpleging niet toereikend zijn. Ik heb geen inzicht in welke zorgaanbieders hun budgetplafond hebben bereikt.
Wat zijn per direct de gevolgen voor de wijkverpleegkundigen en de patiënten als er niet meer budget aan de huidige budgetten wordt toegevoegd?
Zoals ik al heb aangegeven is er in 2016 € 180 miljoen meer beschikbaar voor de wijkverpleging ten opzichte van 2015. Er zijn geen indicaties dat de budgetten voor de wijkverpleging niet toereikend zijn.
Hoeveel patiëntenstops zijn er inmiddels afgekondigd en wat betekent dit voor de zorg die patiënten nodig hebben? Zijn er aanwijzingen dat patiënten minder wijkverpleging krijgen dan voor de bezuinigingen terwijl hun aandoening of leefomstandigheden niet veranderd zijn?
Ik heb geen zicht op het aantal cliëntenstops. De zorgverzekeraar moet voor voldoende toegang tot zorg bij de patiënt in de buurt zorgen.
Omdat de wijkverpleegkundige sinds 2015 zelf indiceert en daarbij ook rekening houdt met de zelfredzaamheid, de omgeving en de mantelzorg van de cliënt is het mogelijk dat het aantal uren zorg minder is, als dat in het individuele geval mogelijk is.
Is er met betrekking tot de patiëntenstops een verband te zien met de beperkte inkoop van zorgverzekeraars? Komen bepaalde zorgverzekeraars relatief vaak voor in de lijst?
Ik heb geen overzicht van het aantal patiëntenstops.
In de beantwoording van eerder gestelde Kamervragen gaf u aan dat zorgverzekeraars te allen tijde een zorgplicht hebben en dat zij voldoende zorg in moeten kopen, hoe kunt u dan toestaan dat de zorgverzekeraars zich niet aan deze plicht houden?2
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden. Dit betekent dat verzekeraars verantwoordelijk zijn om voor hun verzekerden voldoende zorg in te kopen die kwalitatief goed is,binnen bereik is, en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is daarmee onderdeel van de zorgplicht. Dat is overigens niet hetzelfde als evenveel zorg inkopen bij alle aanbieders. De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars. Er zijn geen signalen dat zorgverzekeraars hun zorgplicht niet nakomen.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars in plaats van extra zorg te contracteren om de tekorten aan te vullen de aanbieders van wijkverpleging straffen door geld terug te vorderen?3
De opbrengstverrekening heeft betrekking op de declaraties boven het omzetplafond voor 2015. Dat gaat dus over het toepassen van contractvoorwaarden.
In hoeverre komen de aanbieders overeen als het gaat om de organisaties die vorig jaar teveel zorg hebben verleend en de organisaties die op dit moment te maken hebben met uitputting van de budgetten? Kan hiervan een overzicht naar de Kamer worden gestuurd?
Ik heb geen inzicht in gegevens op het niveau van zorgaanbieders. Daarom kan ik geen uitspraak doen of de aanbieders die in 2015 te maken hebben met een opbrengstverrekening dezelfde aanbieders zijn die voor 2016 te maken hebben met uitputting van de budgetten.
Hoeveel organisaties waarbij de budgetten al (bijna) zijn uitgeput of die geconfronteerd worden met een strafkorting van de zorgverzekeraar maken gebruik van onderaannemers voor gespecialiseerde zorg? Hoeveel van die onderaannemers komen indirect dus ook in de problemen?
Ik heb geen inzicht in gegevens op het niveau van zorgaanbieders en onderaannemers.
Welke bandbreedte aan tarieven hanteren de zorgverzekeraars? Is er druk op de CAO-afspraken bij wijkverpleegkundigen door de bezuinigingen van 600 miljoen euro per jaar?
Hieronder wordt de bandbreedte aan prijzen gepresenteerd, welke zijn opgenomen in de monitor contracteerproces 2016 van de NZa. Deze bandbreedte is gebaseerd op basis van de gegevens van een enquête onder een beperkt aantal aanbieders:
CAO-afspraken blijven gelden voor wijkverpleegkundigen. Er is geen sprake van een korting van € 600 miljoen. In 2016 is € 180 miljoen meer beschikbaar voor wijkverpleegkundige zorg.
Is de keuzevrijheid en continuïteit van zorg voor patiënten die wijkverpleging nodig hebben gegarandeerd? Zo nee, hoe gaat u dit oplossen?
De continuïteit van zorg is geborgd door de zorgplicht van de zorgverzekeraar. In principe kan iedereen kiezen voor zijn voorkeurszorgaanbieder. Op het moment dat deze zorgaanbieder echter het budgetplafond met desbetreffende zorgverzekeraar heeft bereikt kan een aanbieder er niet bij voorbaat van uitgaan dat de zorgverzekeraar deze zorg vergoed. Het garanderen van continuïteit van zorg voor bestaande cliënten is van groot belang. Daarom is ook in de Zorgverzekeringswet geregeld dat wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, hij altijd recht heeft op het voortzetten van deze behandeling bij deze zorgaanbieder en dat deze door de zorgverzekeraar vergoed dient te worden, ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt. Voor wat betreft nieuwe cliënten zijn contractafspraken leidend. Er dient overleg plaats te vinden met de zorgverzekeraar over mogelijke bijcontractering. Dat proces heeft in 2015 ook plaatsgevonden. Het is dus mogelijk dat een cliënt uiteindelijk bij een andere aanbieder in de regio terecht komt. De zorgverzekeraar dient hierbij het alternatief aan te bieden.
Bent u bereid het budget voor wijkverpleegkundige zorg op te hogen en in overeenstemming te brengen met de daadwerkelijke behoefte? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen indicaties dat het landelijke kader wijkverpleging niet toereikend zou zijn. Het kader voor 2016 was aan het begin van het jaar € 180 miljoen hoger dan in 2015. Op basis van gegevens van het Zorginstituut is geconstateerd dat er in 2015 sprake was van een overschrijding van het beschikbare kader met € 37,7 miljoen. Ik heb het beschikbare budget voor wijkverpleging voor 2016 inmiddels ook met € 37,7 miljoen verhoogd. Ik zie daarom geen aanleiding om het budget voor wijkverpleging aanvullend op te hogen.
De jaarlijkse vernietiging van meer dan een miljoen kledingstukken |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jaarlijks meer dan een miljoen kledingstukken vernietigd»?1
Ja.
Welke acties worden ondernomen om het aantal kledingstukken dat onnodig geproduceerd wordt, en dus niet verkocht wordt, zoveel mogelijk te beperken? Is het mogelijk kleine winkelketens te ondersteunen in het hierop aanpassen van hun inkoopbeleid, zoals grote winkelketens nu al doen?
Het tegengaan van verspilling en het bevorderen van hergebruik is onderdeel van het Rijksbrede programma Circulaire Economie, dat u binnenkort zult ontvangen. Het sluiten van het convenant Duurzame Kleding en Textiel is een goede stap voorwaarts die ook past in dit programma. Een brede coalitie van brancheorganisaties, vakbonden, maatschappelijke organisaties en de rijksoverheid heeft dit convenant ondertekend. In het convenant is circulaire economie een van de aandachtspunten. In de werkgroep circulaire economie wordt gewerkt aan een roadmap voor circulaire economie in de mode- en textielsector. Grondstofefficiëntie, productieplanning, hergebruik en verspilling maken daar deel van uit. Het is aan de bedrijven zelf om hun strategie voor duurzaamheid en circulair textiel vast te stellen en initiatieven te selecteren die daaraan bijdragen.
MVO Nederland heeft het in het bericht aangehaalde onderzoek naar onverkochte voorraden in de textielindustrie begeleid. Naar aanleiding daarvan organiseert MVO Nederland in samenwerking met de branchevereniging INretail op 22 september een workshop voor modemerken, retailers en groothandels om maatregelen voor het voorkomen van voorraden onverkochte kleding uit te wisselen. De branches kunnen deze maatregelen onder de aandacht brengen van hun achterban.
Welke stappen worden op dit moment gezet om de hoeveelheid kleding die direct vanuit de winkel, zonder tussenkomst van de consument, vernietigd wordt te beperken en in plaats daarvan in de circulaire economie te hergebruiken? Is hier officieel beleid voor, bijvoorbeeld vanuit het beleidsprogramma «Van Afval Naar Grondstof» (VANG)? Zo ja, welke acties worden ondernomen op basis van dit beleid? Hoe verklaart u in dat geval de gigantische hoeveelheid (jaarlijks 1,23 miljoen kledingstukken) die direct vanuit de winkel vernietigd worden? Zo nee, waarom niet en bent u voornemens hier alsnog beleid voor te maken?
We moeten hier onderscheid maken tussen product hergebruik en recycling van het materiaal. Beide zijn pijlers van de circulaire economie. De ketenaanpak voor textiel is onderdeel van het Rijksbrede programma Circulaire Economie, waarin het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) is opgegaan. Hierin en in voorlopers, zoals het programma Ketenaanpak in het afvalbeleid, is recycling van materiaal gestimuleerd. Dat heeft tot gevolg gehad dat in de markt minder kleding wordt verbrand. De niet-verkochte kleding wordt geshredderd en vervolgens zo hoogwaardig mogelijk gerecycled.
Zoals reeds op vraag 2 geantwoord, is mijn wens om de verspilling in de textielketen middels uitvoering van de roadmap voor circulaire economie in de mode- en textielsector in samenwerking met de convenantspartners aan te pakken.
Wordt in het beleid rekening gehouden met de afnemende vraag uit andere landen naar het Nederlandse kledingoverschot? Wordt er gezocht naar andere afzetkanalen die het milieu zo min mogelijk belasten? Zo ja, welke opties worden op dit moment onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Prioriteit heeft het voorkomen van verspilling. In antwoord op vraag 2 heb ik mijn visie daarop uiteengezet. Het verkopen van onverkochte producten op de markt is de verantwoordelijkheid van de marktpartijen. Zij anticiperen op ontwikkelingen onder meer door te investeren in hoogwaardige en betere recycling.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu steunt via de ketenaanpak textiel al langer initiatieven voor verduurzaming van de mode- en textielsector. De huidige ketenaanpak biedt daarvoor ondersteuning in de vorm van kennisontwikkeling en -uitwisseling. De deelnemers aan het ketenoverleg (zowel retailers als recyclers en inzamelaars) bepalen gezamenlijk de agenda. Zij kunnen onderwerpen die betrekking hebben op afzetkanalen daar ook inbrengen. Dat is tot dusverre niet aan de orde geweest.
Met het sluiten van het convenant kan met een brede coalitie van betrokkenen gezamenlijk de verspilling worden tegengegaan. De in het onderzoek genoemde aspecten zullen in de werkgroep worden meegenomen.
Het bericht dat zorgverzekeraars verbaasd zijn over de reactie van Actiz over de wijkverpleging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgverzekeraars verbaasd over reactie Actiz wijkverpleging»?1
Ja.
Bent u met ons geschokt, dat er in deze reactie van Zorgverzekeraars Nederland alleen de termen: contractafspraken, zorgcontracten, productieafspraken, bovengrenzen, terugvordering en onderuitputting voorkomen?
Ik heb kennis genomen van de reactie van Zorgverzekeraars Nederland. Ik stel vast dat ZN reageert op uitvoering van eerder gemaakte afspraken tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders.
Mist u met ons het belang van de ouderen, het belang van de gehandicapten, het belang van de zieken en het belang van de stervenden, waarvoor deze zorg bedoeld is?
Ik ben het met u eens dat het belang van de patiënten voorop moet staan. Als partijen discussie met elkaar hebben over de uitvoering van contractafspraken moet daardoor geen onnodige onrust bij patiënten worden veroorzaakt.
Bent u nog steeds van mening, dat het onderbrengen van de thuiszorg (verpleging en verzorging) bij de zorgverzekeraars in het beste belang van de ouderen, gehandicapten, zieken en stervenden is? Zo ja, graag een uitgebreide toelichting.
Ik sta nog steeds achter de overheveling van de wijkverpleging naar de Zvw. Door de overheveling ligt het accent op zelfredzaamheid, ontzorgen, kwaliteit van leven en gepast zorggebruik. Zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk geworden voor het gehele geneeskundige domein, van extramurale verpleging en verzorging thuis, noodzakelijk in verband met geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, tot en met opname in het ziekenhuis. Ze hebben de regie over de hele zorgketen. De wijkverpleging is in 2015 overgeheveld waarbij de verzekeraars in representatie inkochten. Dit jaar kopen verzekeraars voor het eerst zorg individueel in. Beide partijen kunnen werken aan het verbeteren van het contracteerproces. Daarnaast kunnen partijen sinds kort gebruik maken van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken. Geschilbeslechting kan een snel, laagdrempelig en effectief alternatief bieden voor een procedure bij de civiele rechter, met aandacht voor herstel van de onderlinge relatie. Uiteraard is het aan de eisende partij welke route de voorkeur heeft.
Bent u nog steeds van mening dat de megabezuiniging dit jaar van 600 miljoen euro op het budget voor verpleging en verzorging moet kunnen? Is dit wat u ervan verwacht had? Zo ja, graag een toelichting.
Het is aan verzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de tarieven en volumes, hierbij rekening houdend met het beschikbare kader. Verzekeraars zijn tegelijkertijd gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht voor hun verzekerden. De taakstelling voor de wijkverpleging was voor alle partijen een uitdaging. Wijkverpleegkundigen, aanbieders en verzekeraars hebben zich ingespannen om binnen het kader te blijven en kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de zorg te borgen. De overschrijding ten opzichte van het beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging bedraagt op basis van in maart ontvangen cijfers 37,7 miljoen euro. Gezien de forse taakstelling en de signalen in 2015 van een te verwachte forse overschrijding vind ik dit een geringe overschrijding. Dit is een enorme prestatie die wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben geleverd. Er zijn nog geen tekenen van een overschrijding voor 2016. Er is inderdaad sprake van een doorlopende taakstelling, maar daarmee is de opgave in 2016 echter niet hoger dan in 2015 omdat er tevens ten opzichte van 2015 extra middelen aan het kader zijn toegevoegd in 2016. Deze ontwikkelingen tezamen zorgen ervoor dat er dit jaar € 180 miljoen meer beschikbaar is in het kader ten opzichte van 2015. Dit bedrag wordt veroorzaakt door demografische groei, extramuralisering waardoor er meer cliënten instromen en de intensivering voor wijkverpleging uit het Regeerakkoord die voor 2016 € 120 miljoen bedraagt.
Vorig jaar gokte u erop dat de zorgaanbieders hun tekorten door de bezuiniging van 400 miljoen euro konden aanvullen vanuit hun reserves, gaat u echt door met gokken met de zorg voor ouderen, gehandicapten, zieken en stervenden?
Zie mijn antwoord op vraag 15 van het lid Agema (PVV) over de brandbrief van Actiz over de wijkverpleging (2016Z15106).
Het bericht dat Zorgverzekeraars claimen 50 miljoen bij aanbieders wijkverpleging en het bericht van Zorgverzekeraars Nederland dat zorgverzekeraars verbaasd zijn over Reactie Actiz wijkverpleging |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «zorgverzekeraars claimen 50 miljoen bij aanbieders wijkverpleging»?1
Ja.
Klopt het dat de overschrijding van de omzetplafonds wel rechtmatig verleende zorg is? Zo nee, waarom niet?
De opbrengstverrekening is onderdeel van de gemaakte contractafspraken tussen zorgaanbieders en verzekeraars. De afspraak tussen deze partijen is dat overproductie niet bij voorbaat wordt vergoed om de stimulans voor doelmatigheid te behouden. Zorgaanbieders maken afspraken met zorgverzekeraars via contracten en ik begrijp dat onderdeel van de afspraken is dat als blijkt dat er meer zorg geleverd zal gaan worden dan afgesproken in het contract, instellingen hierover in contact moeten treden met de zorgverzekeraar. Als dit niet gebeurt en zonder toestemming van de zorgverzekeraar meer zorg wordt gedeclareerd dan afgesproken dan kan de zorgverzekeraar declaraties die de afspraken overschrijden terugvorderen. Dit betreft een onderdeel van een contractuele overeenkomst tussen een individuele zorgaanbieder en een individuele zorgverzekeraar waarin ik geen partij ben. Het voorgaande doet overigens niet af aan de zorgplicht voor de zorgverzekeraar zoals deze in de Zorgverzekeringswet is vastgelegd. Deze is los van welke afspraken dan ook onverkort van toepassing op de wijkverpleging.
Hoe verhoudt de zorgplicht van de zorgverzekeraar zich tot het hanteren van omzetplafonds voor zorgaanbieders?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden. Dit betekent dat verzekeraars verantwoordelijk zijn om hun verzekerden te voorzien van kwalitatief goede zorg die binnen bereik is en tijdig wordt geleverd. Het inkopen van voldoende zorg is daarmee onderdeel van de zorgplicht. Verzekeraars en aanbieders kunnen bij contractonderhandelingen een omzetplafond afspreken. Het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder doet niet af aan de zorgplicht van de zorgverzekeraar. De zorgverzekeraar zal zich ervan moeten vergewissen of er voldoende, goed bereikbaar zorgaanbod voor zijn verzekerden beschikbaar is. Ingeval een aanbieder het omzetplafond heeft bereikt zou dit bijvoorbeeld kunnen door de verzekerde naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen of door aanvullende afspraken te maken met de betreffende zorgaanbieder.
Hoeveel zorgaanbieders hebben een aanvullend contract gekregen en voor welk bedrag?
Verschillende aanbieders hebben in 2015 een aanvullend contract gekregen. In totaal gaat het om een bedrag van ongeveer € 100 miljoen. In de monitor contracteerproces 2016 wijkverpleging van de NZa is beschreven dat van de zeven verzekeraars die representant waren in 2015 er zes gedurende dat jaar extra zorg hebben ingekocht. Gemiddeld hebben de representerende verzekeraars bij 57 instellingen extra zorg ingekocht, variërend van 0 – 115 instellingen. Deze monitor stuur ik separaat naar de Tweede Kamer.
Hoeveel zorgaanbieders hebben geen aanvullend contract gekregen? Wat waren de redenen hiervoor?
Zorgverzekeraars geven aan dat gemiddeld 47,5% van de gecontracteerde aanbieders in 2015 heeft verzocht om nieuwe onderhandelingen/aanpassingen van het contract. In 67% van de gevallen hebben verzekeraars het verzoek tot wijziging van het contract gedurende het jaar 2015 gehonoreerd. Zorgverzekeraars bepalen bij welke aanbieders zij bijcontracteren. Daarbij zullen uitgangspunten als kwaliteit, kosteneffectiviteit en doelmatigheid een rol spelen.
Hoe verhoudt de zorgplicht van de zorgverzekeraar zich tot de praktijk dat zorgaanbieders bereid moesten zijn om mee te investeren in het tegengaan van eventuele wachtlijsten in 2015? Wat houdt dit «mee investeren» in?
Mee investeren houdt in dat zorgaanbieders niet de volledige overschrijding vergoed hebben gekregen in hun aanvullende afspraken. Wanneer er overproductie wordt geconstateerd hanteren verzekeraars individuele regelingen. Een voorbeeld van een individuele regeling is een eigen risico van 5% voor de aanbieder op de overschrijding. Mede met de aanvullende afspraken wordt de zorgplicht ingevuld.
Is het rechtmatig dat zorgverzekeraars in hun aanvullende contracten opnemen dat zorgaanbieders een deel van de extra zorgvraag zelf moeten bekostigen c.q. mee investeren als zorgverzekeraars een zorgplicht hebben?2
Ja, verzekeraar en aanbieder kunnen dit met elkaar afspreken en vastleggen in contractafspraken.
Op het moment dat wijkverpleegkundigen zorg indiceren ontstaat er dan op basis van de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) ook de plicht om zorg te verlenen? Zo ja, hoe verhoudt zich deze plicht tot een eventueel omzetplafond en het niet vergoeden van de verleende zorg?
In artikel 446 van de Wet Geneeskundige Behandelovereenkomst (WGBO) staat dat een hulpverlener – zo ook een verpleegkundige – na afsluiten van een behandelovereenkomst verplicht is de afgesproken handelingen te verrichten volgens de professionele standaard. De hulpverlener kan na het afsluiten van de overeenkomst deze niet opzeggen, tenzij hiervoor gewichtige redenen zijn (artikel 460, WGBO). Na afsluiten van de behandelovereenkomst is er dus wel degelijk sprake van een plicht tot het verlenen van zorg.
Indien een zorgaanbieder over het budgetplafond dreigt heen te gaan dient deze in gesprek te gaan met de zorgverzekeraar alvorens nieuwe behandelovereenkomsten te sluiten. Alleen op die manier weet die zeker dat het behandelen van nieuwe patiënten niet zal leiden tot mogelijke budgettaire problemen achteraf.
Kunt u aangeven hoeveel uren verpleging er in 2014 en 2015 zijn afgenomen?
In 2015 zijn circa 62 miljoen uren verpleging en verzorging gedeclareerd. Dit aantal is inclusief uren die zijn geleverd aan budgethouders. Dit cijfer is gebaseerd op de meest recente declaratiegegevens van Vektis die niet zijn uitgesplitst naar verpleging en verzorging.
Vanwege de overheveling naar de Zorgverzekeringswet zijn de cijfers over 2015 niet meer één op één te vergelijken met de beschikbare cijfers over 2014. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat gegevens over de Zvw gebaseerd zijn op Vektis-data terwijl AWBZ-gegevens tot en met 2014 via de NZa beschikbaar kwamen. Daarnaast is een deel van de persoonlijke verzorging onder verantwoordelijkheid van het gemeentelijke domein gekomen. Op basis van de gegevens uit 2014 (van de AWBZ) van de NZa is het aantal uren verpleging en verzorging in naturazorg circa 53 miljoen. Voor PGB houders beschikken we over 2014 niet over gegevens over het aantal gebruikte uren.
Kunt u aangeven hoeveel uren verzorging er in 2014 en 2015 zijn afgenomen?
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel verzekerden hebben in 2014 gebruikt gemaakt van de verschillende onderdelen persoonlijke verzorging en verpleging, en hoeveel verzekerden hebben in 2015 gebruik gemaakt van wijkverpleging?
De meest recente Vektis gegevens tonen aan dat in 2015 circa 512.000 unieke cliënten gebruik hebben gemaakt van wijkverpleging. We beschikken niet over een vergelijkbaar cijfer voor het aantal cliënten in 2014. Wel geeft de monitor langdurige zorg, op basis van gegevens van het Centum indicatiestelling zorg (CIZ), inzicht in het aantal personen met een indicatie voor persoonlijke verzorging en verpleging. Dat waren er respectievelijk circa 428.000 voor persoonlijke verzorging en circa 227.000 voor verpleging. Hierbij geldt dat een persoon een indicatie kan hebben voor meerdere functies.
Wat gebeurt er als er in de regio meerdere zorgaanbieders aan of bijna aan het omzetplafond zitten? Wat betekent dit voor de patiënt?
Het inkopen van voldoende zorg is onderdeel van de zorgplicht.
Het bereiken van het budgetplafond bij meerdere zorgaanbieders in een regio kan er op wijzen dat er te weinig zorg is ingekocht, maar het kan ook zo zijn dat er toch nog voldoende zorg is ingekocht bij andere zorgaanbieders. Indien mocht blijken dat in een bepaalde regio onvoldoende zorg is ingekocht dan zullen verzekeraars aanvullende afspraken maken met zorgaanbieders. Wanneer er sprake is van het bereiken van omzetplafonds bij een deel van de aanbieders, maar er nog voldoende ruimte is bij andere aanbieders in de regio kunnen verzekeraars er ook voor kiezen verzekerden naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen. Wanneer een verzekerde een behandeling bij een zorgaanbieder is gestart, heeft hij altijd het recht op het voortzetten van de behandeling bij die zorgaanbieder, ook wanneer een eventueel omzetplafond is bereikt.
Kunt u aangeven in hoeverre omzetplafonds voor 2016 al in zicht komen en hoe zorgverzekeraars en zorgaanbieders daar in 2016 over spreken?
In een enquête van BTN3 geeft bijna 20 procent van de respondenten aan het budgetplafond voor het gehele jaar te hebben bereikt. Daarnaast geeft ook een derde van de respondenten aan de verwachting te hebben dat op korte termijn het omzetplafond in zicht komt. Wanneer overschrijding van de budgetten dreigt zullen aanbieders hierover in gesprek gaan met de verzekeraar om te kijken naar een oplossing vanuit het belang van de cliënt. Uitkomst hiervan kan zijn dat er aanvullende afspraken worden gemaakt of dat er vanuit de verzekeraar zorgbemiddeling voor nieuwe cliënten plaatsvindt naar andere aanbieders.
Tot wie/welke instantie kunnen zorgaanbieders zich wenden, indien zij een geschil met de zorgverzekeraar krijgen over het afsluiten van een aanvullend contract na het bereiken van het omzetplafond?
In mijn brief van 2 juni jl. heb ik u geïnformeerd over de start van de zogeheten «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in het contracteerproces of naleving van het contract doorbreken. Geschilbeslechting kan een snel, laagdrempelig en effectief alternatief bieden voor een procedure bij de civiele rechter, met aandacht voor herstel van de onderlinge relatie. Uiteraard is het aan de eisende partij welke route de voorkeur heeft.
Het bericht ‘Dordste fabriek stoot giftige stof uit’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dordste fabriek stoot giftige stof uit?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat mensen in de omgeving van Dordrecht alsook werknemers van het bedrijf Chemours (voorheen DuPont) na de uitstoot van de chemische stof PFOA, die onder andere kanker veroorzaakt, opnieuw geconfronteerd worden met de uitstoot van een mogelijk schadelijke stof voor de gezondheid?
Zoals ook aangegeven in reactie op de vragen van het lid Ulenbelt (SP)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3335), heeft deze stof2 (FRD-903) op diverse niveaus al langer de aandacht van de overheid. De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft in 2013 voor Chemours een maximale uitstoot vastgesteld, in lijn met de regelgeving. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in april 2016 een notitie geschreven die de bestaande informatie bevestigde, namelijk dat het een persistente (P) en toxische (T) stof is. Over bioaccumulatie (B) bestaat volgens het RIVM onzekerheid. Deze bevindingen zeggen overigens niets over eventuele effecten voor omwonenden. Verder heeft Duitsland voor 2017 een onderzoek naar de stof (een stofevaluatie in het kader van de REACH-verordening) gepland.
Ik realiseer me dat de omwonenden van de fabriek, bovenop de onrust over de stof PFOA, nu opnieuw in onzekerheid worden gebracht. Voor die onrust heb ik alle begrip. De elkaar tegensprekende uitingen over GenX bieden de omwonenden geen antwoord op hun vragen. Voor mij is dat aanleiding geweest om, in overleg met de provincie Zuid-Holland, nader onderzoek te laten doen naar FRD-903. Ik heb daarom het RIVM inmiddels gevraagd mij uitgebreider te rapporteren over wat bekend is over de persistentie, bioaccumulatie, toxiciteit, carcinogeniteit, mutageniteit en reprotoxiciteit van FRD-903. Ik heb daarbij ook gevraagd deze inzichten te leggen naast de gegevens over de emissies, om zodoende een uitspraak te kunnen doen over het risico dat eventuele blootstelling met zich meebrengt. Ik heb het RIVM verzocht bij zij onderzoek de toxicologen te betrekken die publiekelijk hun zorgen hebben geuit. Ik zal u uiterlijk in november over het onderzoek informeren.
Met deze bevindingen wil ik vervolgens ook in de Europese Unie de discussie aangaan over de eigenschappen van FRD-903. Ik zal onze bevindingen gebruiken om samen op te trekken met mijn Duitse collega bij de genoemde stofevaluatie.
Kunt u een overzicht geven van welke onderzoeken (nationaal en internationaal) tot nu toe zijn gedaan naar de gevolgen van de chemische stof GenX op de gezondheid, en wat de bevindingen van die onderzoeken zijn geweest?
In 2008 hebben de EFSA (European Food Safety Authority) en het RIVM de stof (in de omgevingsvergunning van Chemours aangeduid als FRD-903) beoordeeld en goedgekeurd als «voedselcontactmateriaal», dus voor gebruik in deklagen voor kook-, bak-, en braadgerei. Voedselcontactmaterialen worden alleen beoordeeld op veiligheid voor de consument. In april 2016 heeft het RIVM een «quick scan» uitgevoerd van de PBT-eigenschappen van FRD-903; voor de uitkomst hiervan verwijs ik naar het antwoord op vraag 6. In het aanvullende RIVM-onderzoek wordt onderzocht of er nog andere studies zijn over FRD-903 dan nu bekend, zodat deze door het RIVM kunnen worden meegenomen.
Kunt u bevestigen dat laboratoriumonderzoek heeft uitgewezen dat GenX onder meer kanker, nierziekten, leverschade en vruchtbaarheidsproblemen bij ratten en muizen veroorzaakt?
FRD-903 veroorzaakt, volgens de informatie in het REACH-registratiedossier, in dierproeven met ratten en muizen effecten op de lever en de nier. Ook is tumorvorming bij een hoge dosis geconstateerd. Deze bevindingen zeggen op zichzelf niets over eventuele effecten voor omwonenden via de uitstoot van Chemours. Daarom heb ik het RIVM gevraagd om daar naar te kijken in het aanvullend onderzoek.
Kunt u aangeven op welk onderzoek de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid zich baseerde bij de voorlichtingsavond voor omwonenden waarin de dienst aangaf dat GenX «veel minder toxisch» is en dat het «zich niet ophoopt in het lichaam»? Welke kwalificatie met betrekking tot de gezondheidseffecten moet aan «veel minder toxisch» worden gegeven?
De Omgevingsdienst baseert zich op het feit dat de stoffen die worden gebruikt bij de GenX-technologie niet zijn geclassificeerd als zeer zorgwekkende stoffen (zzs) en in een klasse van minder schadelijke stoffen vallen dan PFOA. Daarnaast is in de vergunningaanvraag door DuPont (de voorloper van Chemours) destijds vermeld dat FRD-903 minder persistent dan PFOA en niet bioaccumulerend is. Verder geeft de Omgevingsdienst aan dat de toegestane emissie meer dan gehalveerd is ten opzichte van PFOA.
Vindt u het ook zorgelijk dat het Rijksinstituut voor Volgezondheid en Milieu (RIVM) na eigen onderzoek aangeeft het wel «aannemelijk» te vinden dat GenX gevaarlijk kan zijn voor de gezondheid? Wat zijn de bevindingen van het RIVM precies geweest en in welk rapport staan de conclusies? Gaat het RIVM nog nader onderzoek naar de gevolgen van GenX doen. Zo niet, bent u bereid om daartoe te verzoeken?
Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in april 2016 een korte notitie geschreven over wat er bekend is over FRD-903. Er is derhalve geen nieuw onderzoek gedaan, maar er is een «quick scan» uitgevoerd op basis van het beschikbare REACH-dossier, waarbij gekeken is naar de zogenaamde PBT-eigenschappen. Dit bevestigde de bestaande informatie, namelijk dat het een persistente (P) en toxische (T) stof is. Over bioaccumulatie (B) bestaat volgens het RIVM onzekerheid en is er nog geen conclusie mogelijk. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heb ik, in overleg met de provincie Zuid-Holland, het RIVM gevraagd om nader onderzoek.
Welk contact is er geweest tussen de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid en het RIVM? Waar komt de discrepantie in de beoordeling van de schadelijkheid van GenX vandaan? Waarom wordt het advies van het RIVM niet door de Omgevingsdienst opgevolgd?
De Omgevingsdienst geeft aan dat er ten tijde van de vergunningverlening in 2013 voldoende informatie beschikbaar was om de vergunningaanvraag te beoordelen. Er bestond daarom geen aanleiding om hierover advies te vragen aan het RIVM. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6, is er geen nieuwe informatie beschikbaar gekomen naar aanleiding van de quickscan van het RIVM. In het antwoord op vraag 8 geef ik hieronder aan welke wet- en regelgeving geldt en hoe de Omgevingsdienst deze heeft toegepast. De provincie gaat er vanuit dat Chemours alle beschikbare informatie heeft gedeeld. Desalniettemin heeft de provincie Chemours om een formele reactie gevraagd op de uitspraken in de media over GenX.
Welke eigen afwegingsruimte heeft de handhaver om uit voorzorg op te treden tegen de uitstoot van een stof die waarschijnlijk schadelijke gevolgen voor de gezondheid heeft, maar (nog) niet op de Europese lijsten Zeer Zorgwekkende Stoffen staat?
Bij de uitstoot van (mogelijk) zeer zorgwekkende stoffen zijn twee kaders van belang, die ik om mogelijke misverstanden te vermijden kort wil duiden.
Het Europese systeem dat stoffen reguleert.
Via Europese wetgeving (de REACH-verordening3) over stoffen die op de markt worden gebracht kunnen stoffen worden aangewezen als substance of very high concern (SVHC). Deze Europese SVHC-lijst bestaat op dit moment uit 169 stoffen; PFOA is er daar één van. De verantwoordelijkheid voor het in kaart brengen van risico’s van stoffen is in REACH bewust gelegd bij de bedrijven die deze stoffen produceren of importeren. Bedrijven moeten dus (bijvoorbeeld met testen) aantonen dat veilig met stoffen kan worden omgegaan. Al deze stoffen worden met een dossier geregistreerd bij het Europese Chemicaliënagentschap (ECHA). Op dit moment zijn er circa 14.000 geregistreerde stoffen. Als er bijzondere zorg is rond een stof, kunnen via een Europees besluitvormingsproces beperkingen worden ingesteld.
Om te bevorderen dat stoffen in verschillende landen op dezelfde manier worden geclassificeerd, is onder auspiciën van de Verenigde Naties het GHS (Globally Harmonised System of Classification and Labelling of Chemicals) ontworpen. In lijn daarmee is in de Europese Unie de CLP-verordening4 van kracht.
Het Nederlandse systeem dat emissies reguleert.
Naast de SVHC-lijst van REACH zijn er ook andere Europese en internationale lijsten van zeer zorgwekkende stoffen.5 Bij emissies gaat het ook om stoffen die buiten het bereik van REACH vallen, omdat deze niet op de markt worden gebracht maar onbedoeld vrijkomen bij het productieproces. Om de omgeving hiertegen te beschermen, is in de Nederlandse regelgeving6 vastgelegd dat de emissies van alle zeer zorgwekkende stoffen naar de lucht zoveel mogelijk worden voorkomen dan wel, indien dat niet mogelijk is, tot een minimum worden beperkt. Daarbij zijn de criteria in REACH om als zeer zorgwekkende stof te kwalificeren bepalend, ook voor de stoffen buiten de SVHC-lijst.7 Met andere woorden: de minimalisatieplicht geldt voor alle stoffen die voldoen aan de criteria voor zeer zorgwekkende stoffen. Dat zijn in ieder geval de stoffen op de Europese lijsten, maar het beperkt zich daar niet toe. Voor emissies naar de lucht geldt bovendien een verplichting om periodiek te onderzoeken of verdere emissiereductie mogelijk is, en het bevoegd gezag hierover te informeren.8 Voor emissies naar water wordt bij het verlenen van vergunningen een vergelijkbaar systeem gehanteerd. Om de bedrijven en de bevoegde gezagen te helpen houdt het RIVM een lijst bij waar al deze stoffen verzameld zijn.9 Deze lijst is naar zijn karakter niet limitatief. Momenteel (de lijst wordt twee maal per jaar geactualiseerd) staan daar circa 1.400 stoffen (of stofgroepen) op.
Ook voor stoffen die niet op de lijst staan, gelden emissie-eisen die afhankelijk zijn van de gevaarseigenschappen. De Omgevingsdienst heeft op basis van de beschikbare informatie gecontroleerd of Chemours voor FRD-903 de juiste klasse heeft gebruikt in de vergunningaanvraag, en geconcludeerd dat de voorgestelde klasse gO.110 past bij de gevaarseigenschappen. Voor deze klasse gelden de strengste emissiegrenswaarden die het bevoegd gezag kan opleggen voor een stof die niet voldoet aan de criteria voor een zogenoemde zeer zorgwekkende stof.
Ook in het systeem van de beheersing van emissies ligt de verantwoordelijkheid voor het veilig omgaan met stoffen primair bij bedrijven zelf. Tegelijkertijd gelden de hierboven genoemde informatieverplichtingen richting het bevoegd gezag. Daarbovenop heeft de Omgevingsdienst in de wijzigingsvergunning van Chemours van 6 juni 2016 opgenomen dat het bedrijf verplicht is nieuwe kennis die van invloed is op de vergunning te delen met het bevoegd gezag (voorschrift 1.1.6). Als het bevoegd gezag aanwijzingen heeft dat het milieu beter beschermd moet worden tegen een bepaalde stof, kan het middels maatwerkvoorschriften aanvullende eisen stellen.11
Daarnaast heeft het bevoegd gezag de plicht om regelmatig te bezien of de vergunning, gezien de ontwikkelingen in de techniek en de milieukwaliteit, nog actueel is, en de vergunning indien nodig te wijzigen12 of zelfs in te trekken.13 Nieuwe inzichten over de gevaarseigenschappen van een stof kunnen aanleiding zijn voor een dergelijke actualisering.
Bent u bereid om er in Europa op aan te dringen dat er een analyse wordt gedaan om te beoordelen of GenX op de Europese lijsten van Zeer Zorgwekkende Stoffen geplaatst moet worden?
Ja, zie hiervoor mijn antwoord op vraag 2.
Welke maatregelen gaat u nu nemen om het personeel en de bewoners in de directe omgeving te beschermen?
Zoals aangegeven in reactie op vraag 2 gaat mijn aandacht nu vooral uit naar het wegnemen van de onduidelijkheid over deze stof ten behoeve van de omwonenden, door middel van het genoemde RIVM-onderzoek. Het is aan de Omgevingsdienst (in opdracht van het bevoegd gezag, de provincie) om de eisen in de omgevingsvergunning te controleren en zo nodig te handhaven. De Inspectie SZW houdt toezicht op de naleving van de Arbowet en -regelgeving. Dat laat onverlet dat Chemours er uiteraard zelf verantwoordelijk is ervoor te zorgen dat schadelijke blootstelling van werknemers en omwonenden wordt vermeden.
De uitstoot van het kankerverwekkende GenX door Chemours |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dordtse fabriek stoot giftige stof uit»1?
Ja.
Wanneer was het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar GenX afgerond? Waarom heeft de omgevingsdienst hierna geen actie ondernomen terwijl uit eigen onderzoek van het RIVM blijkt dat het «aannemelijk» is dat GenX giftig is voor mensen en bovendien slecht afbreekbaar? Klopt het dat er nog geen actie is ondernomen omdat GenX nog niet op de Europese lijst van verboden stoffen staat, zoals ook bij Perfluoroctaanzuur (PFOA) het geval was?
Allereerst dient te worden vermeld dat de Omgevingsdienst (die de omgevingsvergunning opstelt in opdracht van de provincie Zuid-Holland) wel degelijk emissie-eisen aan FRD-9032 heeft gesteld. De revisie van de omgevingsvergunning van Chemours uit 2013 bevat eisen aan de maximale uitstoot, ook voor de stoffen die gebruikt worden bij de GenX-technologie. Stoffen worden ingedeeld op basis van informatie over gezondheids- en milieurisico’s. De klassenindeling van de stof is bepalend voor de emissiegrenswaarden en was destijds vastgelegd in de NeR (de Nederlandse emissierichtlijn Lucht). Voor zover stoffen niet in de NeR (tegenwoordig: de Activiteitenregeling) zijn ingedeeld, bepaalt het bevoegd gezag de indeling. De Omgevingsdienst heeft op basis van de beschikbare informatie gecontroleerd of Chemours voor FRD-903 de juiste klasse heeft gebruikt in de vergunningaanvraag, en geconcludeerd dat de voorgestelde klasse gO.13 past bij de gevaarseigenschappen. Voor deze klasse gelden de strengste emissiegrenswaarden die het bevoegd gezag kan opleggen voor een stof die niet voldoet aan de criteria voor een zogenoemde zeer zorgwekkende stof. FRD-903 is niet opgenomen in de Europese lijst voor substances of very high concern (zie het antwoord op vraag 5).
Het RIVM heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in april 2016 een korte notitie geschreven over wat er bekend is over FRD-903. Er is derhalve geen nieuw onderzoek gedaan, maar er is een «quick scan» uitgevoerd op basis van het beschikbare REACH-dossier, waarbij gekeken is naar de zogenaamde PBT-eigenschappen. Dit bevestigde de bestaande informatie, namelijk dat het een persistente (P) en toxische (T) stof is. Over bioaccumulatie (B) bestaat volgens het RIVM onzekerheid en is er nog geen conclusie mogelijk.
Welke lessen zijn er getrokken uit de eerdere problematiek omtrent PFOA in deze Dordtse teflonfabriek? Zijn deze lessen hier ook toegepast? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wat de omwonenden betreft, leert de PFOA-casus dat het van het grootste belang is de juiste gegevens zo spoedig mogelijk boven tafel te krijgen en daar transparant over te zijn. Daarom heb ik ten aanzien van FRD-903 als eerste stap, samen met de provincie, direct het RIVM verzocht om nader onderzoek te doen.
Met betrekking tot (oud-)werknemers vindt op dit moment een onderzoek plaats, dat is beschreven in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 6 juni 2016.4 Dit onderzoek is mede opgezet met het oog op de te leren lessen voor de toekomst. Uiterlijk in november wordt de Kamer geïnformeerd over de bevindingen.
Klopt het dat de Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid (OZHZ) de vergunning voor de uitstoot van GenX als vertrouwelijk behandelt en geen inzage wil geven in de maximale uitstoot? Zo ja, is dit gebruikelijk bij dit type vergunningen en wat is hiervoor de reden? Bent u bereid om in overleg met de OZHZ deze vergunning openbaar te maken en inzicht te geven in de maximaal toegestane uitstoot alsook de daadwerkelijke uitstoot?
Dit klopt niet. De vergunning, met daarin de maximaal toegestane uitstoot, is voor iedereen in te zien op de website van de Omgevingsdienst (zie: http://www.ozhz.nl/bedrijfsdossiers/chemours). De emissies van de stoffen gebruikt bij de GenX-technologie worden door Chemours niet afzonderlijk gerapporteerd in het zogenaamde PRTR-verslag5, maar zijn, conform de regelgeving, onderdeel van het totaalcijfer aan emissies van vluchtige organische stoffen.6 De stoffen worden wel door Chemours afzonderlijk gemonitord. Deze meer gedetailleerde data worden als onderdeel van het valideringsproces van het PRTR-verslag door de toezichthouders van de Omgevingsdienst bij controle op de fabriek jaarlijks ingezien. Hierbij is tot op heden geconstateerd dat de emissies binnen de vergunning zijn gebleven.
Wordt er op Europees niveau reeds overwogen om GenX op te nemen op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen? Zo ja, in welk stadium zijn de gesprekken hierover en op welke termijn wordt een besluit verwacht? Zo nee, waarom niet en bent u bereid hierover in overleg met uw Europese collega’s te treden? Is het feit dat uit onderzoek van het RIVM blijkt dat het «aannemelijk» is dat GenX giftig is voor mensen reden genoeg om de stof op deze lijst te zetten? Zo nee, waarom niet en wat is dan wel voldoende reden?
Met de informatie die het RIVM verzamelt, wil ik ook op Europees niveau de discussie aangaan over de eigenschappen van FRD-903. Omdat Duitsland al eerder heeft aangekondigd de stof in 2017 te onderzoeken, gebruik ik onze bevindingen om samen op te trekken met mijn Duitse collega. Het gaat hier om een zogenoemde stofevaluatie in het kader van de REACH-verordening.
Het feit dat een stof toxisch (giftig) is voor mensen, is niet voldoende reden om deze op de lijst van substances of very high concern (SVHC) te zetten. Immers, veel stoffen zijn giftig voor mensen als de blootstelling hoog genoeg is. De criteria zijn in artikel 57 van de REACH-verordening gegeven, waarbij elk van deze criteria op zich voldoet om te kwalificeren als SVHC:
Zoals ik in antwoord op vraag 1 van het lid Ulenbelt (SP) aangaf, heb ik het RIVM verzocht om FRD-903 juist ten aanzien van deze criteria tegen het licht te houden (en daarnaast de gegevens over de emissies te beoordelen).
Wanneer verschenen de eerste onderzoeken over het gevaar van PFOA? Hoeveel tijd zat er tussen deze eerste rapporten en het verbod op het gebruik van PFOA? Is het in uw ogen verantwoordelijk opnieuw een risico voor zo’n periode te nemen met het gebruik van GenX? Zo ja, waarom? Zo nee, welke actie gaat u ondernemen om dit niet nogmaals te laten gebeuren?
De stof PFOA is (nog) niet verboden. Zoals u in antwoord op eerdere vragen is gemeld7, wordt in de EU een verbod voorbereid, maar is de industrie al eerder vrijwillig begonnen met het uitfaseren van PFOA; het laatste bedrijf in de EU dat PFOA produceerde, is daarmee in 2010 gestopt. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in de brief van 6 juni 2016 aangegeven dat het onderzoek in het bijzonder gaat om het in kaart brengen van de feiten omtrent het gebruik van de stoffen DMAC en PFOA, de destijds gehanteerde werkprocessen en de daarbij behorende risicobeheersingsmaatregelen die het bedrijf destijds hanteerde. Het RIVM brengt de op verschillende momenten geldende regelgeving over de specifieke stoffen in kaart.
In het antwoord op vraag 2 is aangegeven dat emissie-eisen ook gesteld worden zonder Europese kwalificatie als SVHC. Wat FRD-903 betreft, heb ik op dit moment geen aanwijzingen dat het bevoegd gezag onverantwoordelijk met de emissie-eisen omgaat. De Omgevingsdienst geeft aan dat de vergunde jaarlijkse emissie van FRD-903 meer dan gehalveerd is vergeleken met de vergunde PFOA-emissie uit de revisievergunning van 1998.
Waarom zijn bij het onderzoek naar een verbod op PFOA niet ook stoffen met toxicologisch gezien dezelfde eigenschappen, zoals GenX, betrokken? Bent u bereid dit in het onderzoek naar een eventuele verbod op GenX wel te doen? Zo nee, waarom niet?
Elke stof wordt afzonderlijk geclassificeerd en geregistreerd in het Europese systeem. Dat is ook verstandig, omdat geringe verschillen tussen stoffen toch betekenisvol kunnen blijken te zijn. Desondanks wordt in Europa wel de samenhang binnen stofgroepen in ogenschouw genomen, zoals bij de groep van perfluorverbindingen. Duitsland en Noorwegen hebben een voorstel ingediend tot een verbod voor PFOA. Het gebruik van FRD-903 als alternatief voor PFOA is de reden dat Duitsland een stofevaluatie gaat uitvoeren voor die stof. Zoals gezegd, ben ik van plan om hierbij aan te sluiten. Een eventueel verbod is pas aan de orde als de stof blijkt te voldoen aan de SVHC-criteria en de risico’s niet adequaat worden beheerst.
Hoe betrouwbaar is de uitspraak van Chemours dat de blootstelling aan GenX «heel ver onder de niveaus ligt waarop eventuele effecten zijn waargenomen in de laboratoriumtesten»?2 Kunt u hierbij betrekken dat Dupont in ieder geval al sinds 1993, en mogelijk al sinds de jaren ’70, op de hoogte was van de gevaren van PFOA maar dit niet met de Nederlandse overheid deelde en de stof bleef gebruiken3?
Het is pas te zeggen hoe betrouwbaar deze uitspraak is als daar onderzoek naar is gedaan. In het hierboven genoemde RIVM-onderzoek vindt een onafhankelijke beoordeling plaats, op basis van de beschikbare informatie, van de effecten van het niveau van eventuele blootstelling van omwonenden aan FRD-903. Hierbij worden de eigenschappen van FRD-903 en de maximale toegestane emissies volgens de vergunning in beschouwing genomen. Zie voor de werknemersaspecten het antwoord op vraag 3 en het antwoord op vraag 1 van het lid Ulenbelt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3335).
Een belangrijk verschil met de situatie in 1993 (en de jaren ’70) is dat sinds 2007 de REACH-verordening van kracht is, waardoor producenten en importeurs van stoffen dossiers moeten aanleveren om aan te tonen dat veilig met de stoffen kan worden gewerkt.
Gezinshereniging van broers en zussen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief van 21 mei 2015 waarin u aankondigde dat wanneer een vluchteling als ouder in Nederland om hereniging van een meerderjarig ongehuwd kind verzoekt, dit wordt toegestaan als het kind ten tijde van het vertrek van de ouder tot diens gezin behoorde?1
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat het verzoek om gezinshereniging dat wordt ingediend door een alleenstaande minderjarige vluchteling voor datzelfde meerderjarig kind, dan in de hoedanigheid van zus of broer van de hoofdpersoon, wordt afgewezen?
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat dit onderscheid ertoe leidt dat veelal jonge Syrische ongehuwde meisjes van 18 jaar of ouder alleen achterblijven in Syrië of hun land van toevlucht, terwijl de rest van het gezin is toegelaten bij de alleenstaande minderjarige vluchteling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een aanvraag van een alleenstaande minderjarige vluchteling tot gezinshereniging van zijn meerderjarige zussen of broers net zo behandeld moet worden als vermeld in de bovengenoemde brief van 21 mei 2015, zoals dat geldt voor ouders die een materieel zelfde verzoek indienen?
Eerder (TK brief 21 mei 2015, Kamerstuk 32 175, nr. 57) heb ik de Kamer geïnformeerd over mijn besluit dat ook een ouder met een asielstatus een verzoek kan indienen om meerderjarige kind(eren) te laten overkomen voor gezinshereniging. Voorwaarden daarbij zijn dat deze kinderen tot aan het vertrek van de ouder steeds deel hebben uitgemaakt van zijn of haar gezin en er een normale afhankelijkheidsrelatie tussen ouder en kind is. Dit besluit heb ik genomen om te voorkomen dat bijvoorbeeld een 19-jarige dochter uiteindelijk als enig gezinslid in een vluchtelingenkamp in de regio zou moeten achterblijven.
In de door u genoemde zaken komt het voor dat materieel aan deze voorwaarden wordt voldaan, maar de volgorde van inreizen een formele belemmering opwerpt.
Bij de beleidswijziging van mei 2015 was dit niet voorzien. Omdat het onwenselijk is dat een 19-jarige broer of zus uiteindelijk als enig gezinslid in een vluchtelingenkamp moet achterblijven, zal ik deze omissie herstellen. Deze verzoeken om gezinshereniging zullen individueel worden getoetst aan artikel 8 EVRM. Het toetsingskader zal hiertoe worden aangepast.
Bent u bereid om de regels op zeer korte termijn gelijk te stellen en aanvragen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen met een asielstatus voor meerderjarige zussen en broers die nog lopen alsnog te beoordelen aan de hand van de criteria als genoemd in de bovengenoemde brief van 21 mei 2015?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk maar uiterlijk voor het algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid van 8 september 2016 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht Meander MC laat verzekerden VGZ langer wachten |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat Meander Medisch Centrum verzekerden van zorgverzekeraar VGZ langer laat wachten?1
Ik betreur het dat deze burgers gedupeerd worden door een geschil tussen een ziekenhuis en een verzekeraar.
Kunt u aangeven hoe groot het probleem precies is? Hoeveel verzekerden van VGZ hebben langer op zorg moeten wachten en hoeveel zijn dit er naar verwachting over heel 2016? Hoe groot is de overschrijding die Meander MC precies verwacht, in welke typen zorg zitten deze overschrijdingen met name?
Meander MC hanteert de langere toegangstijden sinds 6 juli 2016. Tot 22 augustus 2016 zijn 500 tot 600 patiënten geconfronteerd met deze maatregel.
Meander MC heeft mij laten weten dat de cijfers tot en met de maand juni als eindejaarsverwachting een overschrijding laten zien van ongeveer 7 miljoen euro voor het zorgkostenplafond van VGZ. Dat is ruim 12% boven het afgesproken maximaal te declareren bedrag. De overschrijding is ziekenhuisbreed, dus op alle specialismen.
VGZ ziet een toename van het aantal verzoeken van verzekerden om advies en (wachtlijst-) bemiddeling nu het ziekenhuis een wachtlijst voor verzekerden van VGZ heeft ingesteld. VGZ geeft aan dat het goed lukt om te bemiddelen naar andere kwalitatief hoogstaande ziekenhuizen in de regio. Volgens VGZ is er geen sprake van dat het budget voor 2016 nu al is uitgeput maar extrapoleert Meander MC het zorggebruik tot het eind van het jaar en heeft het vooruitlopend daarop voor verzekerden van VGZ een wachtlijst ingesteld. Vanwege diverse wijzigingen in de financieringsstructuur is het volgens VGZ echter op dit moment in het jaar onmogelijk om nu al uitspraken te doen over de ontwikkeling van de kosten voor het hele jaar.
Wat vindt u ervan dat mensen die zorg nodig hebben de dupe zijn van een ruzie tussen het Meander MC ziekenhuis en zorgverzekeraar VGZ? Kan gegarandeerd worden dat iedereen die acute zorg nodig heeft die altijd krijgt?
Zowel VGZ als Meander MC hebben mij laten weten dat de gezondheid van patiënten niet in het geding komt. Alle patiënten die acute zorg nodig hebben, ongeacht welke zorgverzekering ze hebben, kunnen te allen tijde terecht in Meander Medisch Centrum. Verwijzingen van de huisarts met een spoedeisend karakter worden op de reguliere wijze (= met voorrang) verwerkt. Dit geldt ook voor VGZ-verzekerden.
Vindt u het correct handelen van zorgverzekeraar VGZ dat zij zich aan het afgesproken budgetplafond houden ondanks dat dit bij lange na niet toereikend is gebleken? Vindt u het argument dat andere ziekenhuizen anders minder geld krijgen overtuigend? Kunt u uw antwoord toelichten?
VGZ spreekt, net als de meeste andere zorgverzekeraars, met zorgaanbieders af hoeveel zorg zij in een jaar gaan leveren. Op die manier kopen zorgverzekeraars zo breed mogelijk in, terwijl ze tegelijkertijd controle houden op de uitgaven. Dit is ook in lijn met de afspraken uit het Hoofdlijnenakkoord tussen zorgverzekeraars, ziekenhuizen en het ministerie. VGZ heeft mij laten weten dat de afspraken die zij maken met ziekenhuizen, zijn gebaseerd op de cijfers van eerdere jaren, op de verwachte trends en op regionale ontwikkelingen. VGZ monitort voortdurend de zorgvraag en de aantallen behandelingen, en gebruikt deze actuele gegevens ook bij de gesprekken met de ziekenhuizen.
VGZ maakt in het algemeen de afspraak dat een ziekenhuis zich bij hen kan melden als gedurende het jaar blijkt dat er meer patiënten zijn dan verwacht. Er wordt dan gezamenlijk nagegaan wat de oorzaak is en als er goede reden is voor de groei, dan wordt bezien of een aanpassing van het budget nodig is, of dat het op een andere manier kan worden opgelost.
Uit de declaratiegegevens die bij VGZ tot nu toe beschikbaar zijn blijkt volgens VGZ niet dat er een grote toename zou zijn van het aantal behandelingen voor VGZ-verzekerden bij Meander.
Meander Medisch centrum geeft aan dat het beleid tot stand is gekomen in overleg- en met instemming van VGZ. Er hebben al sinds begin dit jaar meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen Meander en VGZ. Op 1 juni zijn aanvullende afspraken gemaakt (in casu het laten oplopen van de toegangstijden) op het lopende contract. Meander Medisch Centrum is zich ervan bewust dat dit voor haar patiënten een onwenselijke situatie is. Meander Medisch Centrum heeft gedurende de afgelopen periode meerdere malen bij VGZ aangegeven bereid te zijn om in overleg te treden om te bezien of er een andere oplossing te vinden is.
Er is hier sprake van een verschil van inzicht tussen VGZ en Meander Medisch centrum. Ik betreur dat VGZ en Meander MC er niet samen uitkomen maar dit conflict op deze wijze op zijn beloop laten.
Zijn er andere Nederlandse ziekenhuizen waarbij verzekerden van een bepaalde zorgverzekeraar langer moeten wachten op hun zorg dan verzekerden van andere zorgverzekeraars? Zo ja, om welke zorgverzekeraars en ziekenhuizen gaat het hierbij en hoe groot zijn de problemen precies?
Dit is mij op dit moment niet bekend.
Wat is uw reactie op de (tijdelijke) oplossing van het ziekenhuis om dan maar het gecontracteerde budget uit te smeren over het hele jaar, een oplossing die leidt tot langere wachttijden voor VGZ verzekerden?
Ik verwacht van zorgaanbieders en zorgverzekeraars dat zij heldere afspraken maken en als gedurende het jaar een conflict dreigt, zij dat samen op patiëntvriendelijke wijze oplossen.
Wat vindt u van de reactie van VGZ, dat zij verbaasd zijn dat het ziekenhuis onderscheid gaat maken tussen patiënten van verschillende verzekeraars en dat dit niet getuigt van een klantvriendelijke opstelling? Vindt u de houding van VGZ zelf in deze situatie getuigen van een klantvriendelijke opstelling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat voor patiënten van VGZ die een restitutiepolis hebben deze wachttijden niet gelden? Zo ja, is hier dan geen sprake van een onwenselijke inperking van de keuzevrijheid van verzekerden en voorrangszorg afhankelijk van de basispolis die men heeft?2 3
Meander MC heeft mij laten weten dat de oplopende toegangstijden voor nieuwe patiënten of nieuwe behandelingen van toepassing is op alle verzekerden van VGZ en de labels van VGZ. Zoals ik eerder al heb aangegeven, mag er geen onduidelijkheid zijn over wat het aanbod voor een polis inhoudt. In zijn zuivere vorm kan men bij een restitutiepolis zelf kiezen voor een aanbieder, waarvoor de verzekerden een marktconform tarief vergoed krijgen voor de behandeling. De NZa ziet hier op toe.
Verder verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4.
Is er inmiddels zicht op een oplossing in dit conflict tussen de zorgverzekeraar en het ziekenhuis? Zo ja, wat is de oplossing? Zo nee, bent u bereid de betrokken partijen aan te spreken om tot een spoedige oplossing te komen?
Het is aan VGZ en Meander om tot een oplossing komen. Indien nodig kan gebruik gemaakt worden van de «Onafhankelijke Geschilleninstantie Zorgcontractering». Als partijen er onderling niet uitkomen kan geschilbeslechting een eventuele impasse in de naleving van het contract doorbreken.
Het pleidooi de uitleveringen aan Turkije te stoppen |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het pleidooi van advocaat Stapert om uitleveringen aan Turkije op te schorten, gelet op de actuele en zorgelijke ontwikkelingen in Turkije?1 2
Ja.
Is er volgens u nog sprake van een onafhankelijke rechterlijke macht of zelfs nog van een rechtsstaat sinds de mislukte coup in Turkije? Is, na het ontslaan en oppakken van zoveel rechters, het recht op een eerlijk proces nog altijd gegarandeerd?
Nederland vindt de huidige ontwikkelingen in Turkije zeer zorgelijk, mede omdat deze raakt aan de onafhankelijkheid van het justitiële systeem. Juist in de manier waarop wordt omgegaan met degenen die ervan beschuldigd worden verantwoordelijk te zijn voor deze couppoging moet de rechtsstaat zich bewijzen. Nederland heeft er daarom bij de Turkse autoriteiten herhaaldelijk en met klem op aangedrongen de regels van de rechtsstaat na te leven en zal dat blijven doen, bilateraal en in EU- en Raad van Europa-verband. In deze gesprekken zijn ook de berichten over mogelijke herinvoering van de doodstraf aan de orde gesteld. De doodstraf is niet te verenigen met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en in verband daarmee het Turkse lidmaatschap van de Raad van Europa, noch met toetreding tot de Europese Unie.
Deelt u de zorgen over de mogelijke lange duur van voorarrest in Turkije als gevolg van het uitdunnen van de rechterlijke macht alsmede over het mogelijk invoeren van de doodstraf?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn dit voldoende redenen om per direct uitleveringen aan Turkije op te schorten? Zo nee, waarom niet en in hoeverre wordt bij een uitleveringsverzoek dan rekening gehouden met de nieuwe situatie in Turkije? Zo ja, aan welke voorwaarden zou de Turkse rechtsstaat volgens u tenminste weer moeten voldoen voordat uitlevering weer plaats zal mogen vinden?
Elk rechtshulp- en uitleveringsverzoek wordt getoetst aan de verdragen en wetgeving die erop van toepassing zijn. De artikelen 3 van het Europees Uitleveringsverdrag en 2 van het Europees Rechtshulpverdrag kunnen aan inwilliging van een verzoek in de weg staan indien dat is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid, dan wel dat de positie van de betrokkene om een van deze redenen ongunstig dreigt te worden beïnvloed. Daarnaast vindt per geval een beoordeling plaats of de uitvoering van een rechtshulp- of uitleveringsverzoek strijdig is met de verplichtingen die voortvloeien uit het EVRM. Het op voorhand volledig opschorten van alle uitlevering en rechtshulpverlening aan Turkije zou tot gevolg hebben dat alle verdachten of veroordeelden, dus ook inzake bijvoorbeeld mensenhandel, zeden- of geweldsdelicten, hun straf(vervolging) kunnen ontlopen. Dat acht ik onwenselijk.
Welke gevolgen hebben de ontwikkelingen in Turkije voor andere vormen van rechtshulp?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
Confiscatie van gebouwen in Palestijns gebied |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ambassadors protest at Israel's confiscation of West Bank shelters»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat acht ambassadeurs van EU-landen in Israël middels een brief hebben geprotesteerd tegen de confiscatie van gebouwen van Bedoeïenen die met geld van EU-landen zijn gefinancierd? Wat is de strekking van de brief?
De brief is ondertekend door de ambassadeurs van Spanje, Italië, België, Zweden, Duitsland, Ierland, Zwitserland en Noorwegen. Zij maakten in hun brief bezwaar tegen de inbeslagname door Israël van humanitaire hulpgoederen bestemd voor een Palestijnse gemeenschap in Area C.
Betreft het hier gebouwen die (mede) met Nederlands dan wel EU-geld zijn gefinancierd?
Het betreft tijdelijke onderkomens voor Palestijnse bedoeïenen. Deze werden niet door Nederland of de EU gefinancierd, maar door de VN met financiële steun van de in het artikel genoemde landen.
Is het waar dat de Nederlandse ambassadeur ter plaatse de brief niet ondertekend heeft? Waarom is dit het geval?
De groep donoren heeft ervoor gekozen geen andere landen die actief zijn in Area C te vragen hun protest te ondersteunen door mede de brief te ondertekenen.
Bent u bereid alsnog uw steun voor de brief bij de Israëlische autoriteten kenbaar te maken? Indien neen, waarom niet?
Het Kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bilateraal en via de EU aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking.
Iedere donor die geconfronteerd wordt met dergelijke interventies maakt een afweging wat de meest effectieve manier is om te reageren. In sommige gevallen is dat stille diplomatie, in andere gevallen een meer publieke vorm van protest. Indien landen Nederland steun zouden vragen, dan zal het kabinet dat zeker overwegen, omdat het aantal gevallen van sloop van projecten een negatieve trend vertoont en het kabinet voorstander is van een gezamenlijk optreden om hier een krachtig signaal tegen af te geven.
Toenemende repressie in Turkije |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Duitsland wil snel einde noodtoestand Turkije»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van uw Duitse collega over de onlangs ingevoerde noodtoestand? Indien neen, waarom niet?
Ik verwacht met de antwoorden vervat in het verslag van een Schriftelijk Overleg van 21 juli jl., de Kamerbrief inzake de situatie in Turkije van 21 juli jl. en de aanvullende antwoorden vervat in het verslag van een Schriftelijk Overleg van 23 juli jl. de gestelde vragen afdoende te hebben beantwoord.
Deelt u de opvatting dat de reactie van de regering-Erdogan in Turkije op de mislukte coup in ernstige mate buitenproportioneel is en gepaard gaat met grootschalige mensenrechtenschendingen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid tijdens de Raad Algemene Zaken op 24 en 25 juli aanstaande, waar uitbreiding van de EU op de agenda staat, ervoor te pleiten dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije voorlopig worden opgeschort? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat er sprake is van een ophoping van kernafval in Petten door falende apparatuur |
|
Carla Dik-Faber (CU), Liesbeth van Tongeren (GL), Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe vaak en hoeveel jaar de deadline van het project om het radioactief kernafval uit Petten over te hevelen naar de officiële opslag van de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) inmiddels al is uitgesteld?1
De deadline is driemaal uitgesteld met in totaal 12 jaar.
In 2001 was vastgesteld dat al het opgeslagen afval binnen 5 jaar nadat COVRA de afvalstoffen in ontvangst kon nemen moest zijn overgebracht2, dit betekende een deadline in 2010.
In 2008 werd de termijn aangepast naar 8 jaar na het bedrijfsklaar komen van een eerder niet voorziene installatie benodigd voor het scheiden en herverpakken van het afval3, waarmee de deadline verschoof naar de periode tussen 2018 en 2020. Deze installatie (de HAVA-VU) is uiteindelijk niet gebouwd omdat er later voor is gekozen een deel van het afval in België te laten verwerken.
In 2012 werd voor het niet-alfahoudend afval, binnen het Radioactief Afval Project (RAP), de deadline gespecificeerd op 31 december 20174. In 2015 is deze einddatum verschoven naar 30 september 2020 met mogelijke uitloop (worst case scenario) naar 31 december 20225.
Voor het overige opgeslagen afval, waaronder tevens de vaten alfahoudend afval binnen RAP-Alfa, werd in 2012 de einddatum vastgesteld op 31 december 2019. In 2015 is deze einddatum verschoven naar 31 december 2022.
Vertraging in het project leidt niet tot een veiligheidsrisico: het radioactief afval ligt veilig opgeslagen in een hiervoor ontworpen faciliteit die voldoet aan de nationale en internationale normen. De veiligheid en zorgvuldigheid staat bij de verwerking van het opgeslagen radioactief afval voorop.
Kunt u bevestigen dat het probleem met de Visual Inspection and Nuclide Identification System for High-level radioactive waste (VINISH)-installatie in 2015 volgens de commissie Turkenburg wel degelijk op het kritieke tijdspad van het project lag en dat alleen de verschuiving van de deadline naar 2022 ervoor heeft gezorgd dat dat nu (nog) niet het geval is? Zo ja, waarom heeft u dit de Kamer dan niet gemeld?
De commissie Turkenburg schreef in maart 2015 het rapport in opdracht van NRG als review op het herziene plan van aanpak. In dit herziene plan werd 2022 reeds als nieuwe einddatum gehanteerd. De commissie Turkenburg zegt in zijn rapport inderdaad dat de toenmalige technische problemen met de VINISH-installatie op het kritieke tijdspad van het Radioactief Afval Project lagen. Deze technische problemen zijn inmiddels voor een groot deel opgelost. De huidige sindsdien gebleken problemen hebben echter een kleinere invloed op de voortgang van het project. In mijn eerdere communicatie naar de Tweede Kamer heb ik u geïnformeerd over het huidige kritieke tijdspad. 6
Kunt u uitleggen wat de huidige problemen met de VINISH-installaties precies behelzen? En zijn dit inderdaad vergelijkbare problemen die de NRG op 22 mei 2014 rapporteerde, namelijk «asymmetrie van de detector van beide VINISH systemen»? Zo nee, sinds wanneer doen de huidige problemen zich voor?
De huidige problemen spitsen zich toe op de analysesoftware en het rekenmodel waarmee de samenstelling van het afval wordt bepaald. Deze kwamen in juli 2015 aan het licht nadat de technische problemen aan de detector die NRG in 2014 rapporteerde waren opgelost.
Hoe loopt nu de voortgang van het oplossen van de problemen met de VINISH-installatie? Zijn de vorderingen met de installatie nu zodanig positief dat kan worden verwacht dat de installatie voor het einde van 2016 goed werkt, waardoor de deadline van 2022 nog in zicht blijft? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom heeft u dat dan niet in het Algemeen Overleg Nucleaire veiligheid d.d. 24 mei 2016 aangegeven?
NRG besteedt sinds juli 2015 meer aandacht aan het verbeteren van de analysesoftware en het rekenmodel. Daarnaast heeft NRG in 2016 hiervoor extra expertise aangetrokken. Dit heeft er toe geleid dat in juli 2016 de nauwkeurigheid significant was verbeterd. De verwachting van NRG is dat de gewenste nauwkeurigheid voor het einde van 2016 en de deadline van 2022 gehaald zal worden. De ANVS houdt toezicht op de kwaliteit en voortgang van het project door maandelijkse overleggen en het uitvoeren van inspecties.
Uit het besluit van de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) getiteld «goedkeuring plannen van aanpak historisch radioactief afval» van 19 december 2015 blijkt dat de commissie Turkenburg destijds al heeft gewaarschuwd dat de deadline van eind 2022 alleen in het gunstigste geval haalbaar was. Zijn er naast de VINISH-installatie al meer onzekerheden en risico’s bekend die zich nu manifesteren, waardoor de deadline van eind 2022 moeilijk haalbaar zal worden?
Het belangrijkste risico op vertraging van het Radioactief Afval Project is momenteel het niet tijdig halen van de beoogde snelheid bij scheiden en sorteren van het niet-alfahoudend afval.
De belangrijkste onzekerheid ligt in het ontbreken van uitgewerkte plannen voor de verwerking van de overige soorten opgeslagen historisch radioactief afval. NRG moet voor 1 maart 2017 voor dit afval een uitgewerkt plan voorleggen aan de ANVS waarin staat hoe deze afvalstoffen binnen de deadline van 2022 zullen worden afgevoerd. De ANVS houdt toezicht op de kwaliteit en voortgang van het project door maandelijkse overleggen en het uitvoeren van inspecties. De ANVS heeft thans geen aanleiding om de verwachting van NRG als irreëel aan te merken.
Moet er voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval een nieuwe hot cell worden gebouwd om de bestaande hot cell labs bij NRG te sparen? Zo ja, waarom? Kunt u aangeven wie daarvan de kosten op zich zal nemen?
NRG heeft besloten een nieuwe hot cell te bouwen voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval. De bestaande hot cells zijn ofwel niet alfadicht en daarmee ongeschikt voor de verwerking van alfahoudend radioactief afval, ofwel te klein. De geschatte kosten van de nieuwe hot cell zijn opgenomen in de financiële voorziening van het Radioactive Waste Management Programme (RWMP) van NRG.
Zijn de ramingen voor de kosten van het verplaatsen van historisch kernafval van Petten naar COVRA, waaronder de 109 miljoen euro voor het radioactive Waste Management Program, uit 2015 nog steeds actueel? Zo ja, wanneer is voor de laatste keer bekeken of de bedragen nog kloppen en zijn er indicaties dat zich al tegenvallers hebben voorgedaan en/of de bedragen hoger zullen uitvallen? Zo nee, wat zijn de meest recente inschattingen?
Ja, de ramingen uit 2015 voor de kosten van het RWMP, waar het historisch afval een onderdeel van is, zijn nog steeds actueel en tot dusver blijken er zich op basis van de door NRG geleverde rapportages geen tegenvallers te hebben voorgedaan.
Zoals gemeld in mijn brief van december vorig jaar (Kamerstuk 25 422, nr. 126) worden de onzekerheden na 2017 groter. Om deze reden is het huidige plan van aanpak voor de afvoer van het historisch radioactief afval goedgekeurd tot 1 juli 2017. Aan de goedkeuring is tevens de voorwaarde verbonden dat een nieuwe versie van de plannen uiterlijk 1 maart 2017 ter goedkeuring aan de ANVS wordt voorgelegd. In de tussentijd dient NRG regelmatig te rapporteren over de voortgang van het project. Zowel de ANVS als het Ministerie van Economische Zaken (EZ) zijn in juli 2016 geïnformeerd over de status van het RWMP. Op 5 juli jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer geïnformeerd over de geactualiseerde financiële meerjarenverkenning van mei 2016 en de verslechterde financiële situatie van ECN/NRG zie ook antwoord 9.7 In de meerjarenverkenning gaat ECN/NRG uit van de raming uit 2014 van in totaal 109 miljoen euro voor de resterende kosten van het RWMP.
Waarom is er bij het kabinetsbesluit (Kamerstukken II 2014–2015, 25 422, nr. 122) over de lening van 82 miljoen euro aan ECN, met als doelstelling om de productie van isotopen op peil te houden, niet duidelijk aangegeven dat het krediet eigenlijk nodig was om de tekorten bij de financiering van het opruimen van kernafval te dekken?
De lening van 82 miljoen euro is bedoeld om de bedrijfsvoering van ECN/NRG te verbeteren zodat een adequate uitvoering van het herstelplan van de Hoge Flux Reactor (HFR) mogelijk wordt gemaakt.8 De kosten van het radioactief afval drukken op de bedrijfsvoering van ECN/NRG, maar de lening, of een deel daarvan, is niet specifiek bestemd voor die kosten alleen.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor het verplaatsen van kernafval naar COVRA niet zeker zijn gesteld indien er sprake is van een faillissement van ECN/ NRG en dat financiële risico’s en mogelijke tegenvallers niet zijn gedekt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bij de nieuwe raming van medio 2017 hier wel voorzieningen voor zijn getroffen?
Op 5 juli jl. heeft de Minister van Economische Zaken uw Kamer geïnformeerd over de verslechterde situatie van ECN/NRG (Kamerstuk 25 422, nr. 152). Momenteel wordt door een extern advies bureau onderzoek gedaan naar de financiële situatie en mogelijke toekomstscenario’s voor ECN/NRG. Bij de uitwerking van de scenario’s wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de nucleaire veiligheid en de financiële gevolgen voor het RWMP, ook in het geval van een faillissement. De Minister van Economische Zaken heeft in de brief aangegeven voor 1 oktober 2016 een besluit te willen nemen over de toekomst van ECN/NRG. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven wat de risico’s zijn van het op lange termijn vasthouden aan de nominale discontovoet van 4,3% voor de eindberging in COVRA? Op welke manier kunnen de veroorzakers van het radioactief afval wettelijk verantwoordelijk gehouden worden voor de risico’s van lage rendementen op de lange termijn en mogelijke hogere kostenramingen voor eindberging in de toekomst?
COVRA neemt het afval in eigendom over van de aanbieders, waarmee de volledige verantwoordelijkheid en daarmee gepaard gaande risico’s wordt overgenomen. Het risico van lage rendementen uit zich doordat de (toekomstige) verplichtingen op dit moment harder groeien dan de (financiële) bezittingen die COVRA heeft. De afgelopen jaren heeft COVRA door de lage rentestand onvoldoende rendement behaald om de groei van de voorzieningen bij te houden. Het verschil tussen het daadwerkelijk behaalde rendement en het doelrendement (4,3%) leidt tot een boekhoudkundig negatief «renteresultaat» dat deels wordt gecompenseerd door positieve operationele resultaten. Voor een meer uitgebreide toelichting over de werkwijze van COVRA en de financiering van de eindberging verwijs ik u graag naar de brief die de Minister van Financiën dit voorjaar mede namens mij heeft gestuurd9.
Onlangs hebben de Minister van Financiën en ik uw Kamer geïnformeerd over het voornemen om COVRA niet langer tot schatkistbankieren te verplichten en een (ingekaderd) beleggingsbeleid vast te stellen10.
Bent u bereid om het rapport van de commissie Turkenburg en de review van dat rapport door de commissie Holtkamp openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, de rapporten zijn als bijlagen bij dit antwoord gevoegd11. Bij het rapport van de Commissie Turkenburg is voor de volledigheid de aanbiedingsbrief van NRG gevoegd. Overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van de Wet openbaarheid van bestuur is een aantal passages in de brief en de rapporten weggelakt. Dit betreft met name persoonsgegevens, beoordelingen van derden die niet zijn aan te merken als milieu-informatie in de zin van artikel 19.1a van de Wet milieubeheer, detailinformatie over de aard, hoeveelheid en locatie van de radioactieve stoffen in verband met de veiligheid van de staat, en vertrouwelijke bedrijfsinformatie waaruit schade voor de betrokken bedrijven kan voortvloeien.
De ‘Soldiers of Odin’ |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de groep «Soldiers of Odin»? Zo ja, wat weet u over de omvang, de strevingen en de achterban van de groep? Wat is uw mening over deze groep?1
Ja. Zoals ook in een gezamenlijk persbericht2 van de politie, het Openbaar Ministerie en de gemeente Oldambt is aangegeven is naar aanleiding van de uitingen van de Soldiers of Odin op internet onderzoek gedaan. Soldiers of Odin is van oorsprong een extreemrechtse organisatie uit Finland. Deze organisatie profileert zich in Finland als een burgerwacht die de inwoners zou moeten beschermen tegen immigranten. Soldiers of Odin heeft inmiddels takken in verschillende Europese landen, maar is in Nederland qua omvang beperkt.
Er is sprake van banden met groepen en personen die er een extreemrechts gedachtegoed op nahouden en daar ook naar handelen.
Is deze groep alleen in het noorden van het land actief of is die ook bekend in de rest van Nederland?
Soldiers of Odin zijn vooral op internet actief. De oprichters van de Nederlandse tak komen uit de regio Brabant/Limburg. In maart 2016 dook een spandoek van de groep op bij een lokaal protest tegen de vestiging van statushouders in Oss, Noord-Brabant. Het beeld is dat de groep zich in toenemende mate op straat wil manifesteren, naar eigen zeggen om een «burgerwacht» te vormen.
Deelt u de mening dat het ongehoord is dat geüniformeerde gangachtige bendes of groepen een straatpatroulles houden op burgers die in hun ogen zich verkeerd gedragen?
Met u ben ik van mening dat het intimideren en opjagen van mensen zoals hier door u bedoeld nimmer gerechtvaardigd kan zijn. Ik ben, net als de politie, gewoonlijk een groot voorstander van actieve burgerparticipatie bij de veiligheid op straat en in de wijken. Burgerinitiatieven, zoals buurtwachten, deelname aan burgernet en het oprichten van WhatsApp groepen door buurtbewoners, mits in overeenstemming met onze wet- en regelgeving, hebben dan ook mijn steun. Burgerinitiatieven mogen zich echter nooit tegen een groep mensen richten op grond van afkomst of geloof. Het intimideren en/of discrimineren van groepen of personen is verboden. Wanneer hier wel sprake van lijkt te zijn zal dit door de politie worden onderzocht en wordt zo mogelijk vervolging ingesteld. Ik keur dit initiatief dan ook af.
Deelt u tevens de mening dat aan deze groep(en) duidelijk moet worden maken dat het niet de bedoeling is vanuit een bepaalde visie, die overigens niet door de overheid gedeeld wordt, mensen op te jagen? Zo ja, wat gaat u in dit geval doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er onderzoek gedaan moet worden naar de verwondingen van de man die mee is genomen naar het politiebureau? Zo ja, gaat dat ook gebeuren? Zo nee, wat had de politie in Winschoten in uw ogen moeten doen toen de melding binnen kwam en het duidelijk was dat het dezelfde man betreft die later op de Facebookpagina van «Soldiers of Odin» voorkwam?
Ja, die mening deel ik. De politie heeft aangegeven dat nader onderzoek is verricht.
Wat vindt u van de opstelling van de politie dat opsporing pas na aangifte in gang wordt gezet? Wat wordt bedoeld met de opmerking «we hebben het met hem over de consequenties van het gedrag gehad»? Wordt met zijn gedrag gedoeld op het aanspreken van vrouwen? Zo ja, welk kwaad steekt daar in?
De politie gaat tot opsporing over bij een vermoeden van een strafbare feit en/of een aangifte. In het gezamenlijk persbericht is aangegeven dat de man ongepast gedrag heeft vertoond. De politie heeft hierover met de man gesproken.
Heeft u gezien dat op Facebook een zogenoemde «Soldiers of Odin» de mishandeling claimt met als motief dat betrokkene een asielzoeker uit Pekela zou zijn die vrouwen zou hebben lastiggevallen in het centrum van Winschoten? Riekt dit naar eigen richting en aanzetten tot geweld en haat, naar uw mening?
Uit de eerder aangehaalde verklaring komt naar voren dat van een mishandeling geen sprake is geweest.
Deelt u de mening dat de reactie van de politie, te weten «bewegingen die voor eigen rechter spelen juichen wij nooit toe», veel te luchtig is voor een groepering die juicht over de mishandeling van de betrokken man? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke reactie zou meer gepast zijn?
Deze zin was slechts een deel van de reactie van de politie. Er is aan de media gemeld dat de Soldiers of Odin in beeld is bij de politie en dat het een groep is die anders is dan buurtwachten en WhatsApp groepen van buurtbewoners, maar dat er vooralsnog nog geen sprake is van strafbare feiten.
Het bericht dat zwangere vrouwen onderzoekstijd verliezen |
|
Paul van Meenen (D66), Pia Dijkstra (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van dr. Jellie Sierksma en dr. Sanne Nauts in de Volkskrant, waarin zij aandacht vragen voor de onderzoekstijd die voor zwangere vrouwen verloren gaat?1
Ja. Recent brachten vrouwelijke onderzoekers dit onderwerp ook onder mijn aandacht met het aanbieden van een petitie tijdens het VSNU-café op 21 juni jl. waarin vrouwelijke tenure track-onderzoekers vragen om de mogelijkheid open te houden dat hun contract met een jaar kan worden verlengd vanwege zwangerschap. Tenure trackers zijn onderzoekers met contracten van vijf tot zeven jaar. Deze worden gefinancierd vanuit de universitaire middelen. Daarmee krijgen ze de tijd om door te groeien tot hoogleraar. Contracten van tenure trackers worden alleen omgezet in een aanstelling, als ze aan tussentijdse eisen voldoen. Daarnaast zijn er de postdocs, die meestal een reeks van contracten voor twee of maximaal vier jaar hebben, waarvan het onderzoek extern wordt gefinancierd. Verlenging is daar vaak niet aan de orde, vanwege de externe financiering of het overschrijden van de maximale tijdelijke contractduur.
Kunt u aangeven waarom tijdelijke contracten vaak niet verlengd worden met het genoten zwangerschapsverlof als de universiteiten het dagloon van de zwangere vergoed krijgen vanuit het UWV? Heeft u zicht op in hoeverre het geld op de juiste plek terecht komt?
De vergoeding van het UWV vanwege zwangerschaps- en bevallingsverlof is een algemene regeling die voor alle werkgevers geldt. Het UWV vergoedt 100% van het dagloon voor de medewerker die met zwangerschaps- en bevallingsverlof is. Is het salaris hoger dan de vergoeding van het UWV dan bepalen de cao’s van universiteiten en onderzoeksinstellingen dat de werkgever het resterende bedrag aan moet vullen, zodat de werknemer haar volledige salaris krijgt. Mij zijn geen signalen bekend dat de betrokken werknemers niet het salaris krijgen waarop zij recht hebben.
De maatregel is primair niet bedoeld om tijdelijke contracten te verlengen. De vergoeding die de werkgever ontvangt is primair bedoeld om het loon van de werknemer te compenseren, die wegens zwangerschap of bevalling verlof geniet. De werkgever is zo in staat vervanging te regelen en daarmee draagt de regeling er in zijn algemeenheid aan bij, dat werkgevers geen belemmeringen hebben om vrouwelijke medewerkers aan te nemen.
Bij de onderzoekers zal vervanging lang niet altijd mogelijk zijn. Universiteiten hebben mij geïnformeerd dat ze zich er zoveel mogelijk voor inzetten dat de UWV-vergoeding gebruikt wordt om vrouwelijke onderzoekers in staat te stellen hun onderzoek zonder vertraging af te ronden. Natuurlijk kunnen ze het geld naast vervanging ook inzetten voor de extra tijd die de onderzoekers vragen. Aangezien vervanging van de onderzoeker wegens het persoonsgebonden karakter van onderzoeksprojecten vaak niet aan de orde is, kiezen universiteiten afhankelijk van de situatie van de individuele onderzoeker de oplossing die het meest passend is. Dit kan zijn het verlengen van een tijdelijk contract of het inhuren van extra onderzoeksondersteuning voor de onderzoeker tijdens of na terugkeer van het verlof. Ik vind de problematiek voor vrouwelijke onderzoekers urgent en zal de universiteiten vragen hoe zij concreet vorm geven aan mogelijke oplossingen. Ik vind het belangrijk dat zij er alles aan doen om excellente onderzoekers vast te houden en gelijke kansen te bieden met perspectief op een passende oplossing om het tijdelijk gefinancierde onderzoek af te ronden.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het geld dat het UWV betaalt voor de zwangere gebruikt wordt voor verlenging van het contract of vervanging van wetenschappelijk personeel, zodat het onderzoek gewaarborgd wordt en niet onnodig vertraging oploopt en zodat vrouwen een eerlijke kans krijgen om hun onderzoek te continueren?
Zie ook antwoord onder vraag 2.
In het artikel van de Volkskrant pleiten de onderzoekers ervoor dat het geld dat ze van het UWV krijgen, voor verlenging van het contract of voor vervanging van zwanger wetenschappelijk personeel wordt ingezet. Daarnaast vragen ze aanpassing van de Wwz zodat universiteiten tijdelijke contracten na vier jaar kunnen verlengen.
Het lijkt mij logisch dat de compensatie, die bedoeld is voor vervanging, hier ook voor wordt gebruikt. De universiteiten mogen het geld ook gebruiken voor verlenging van het contract, alhoewel het daar niet voor bedoeld is. De vrouwelijke onderzoekers blijken vaak geen verlenging van het contract na vier jaar te kunnen krijgen, omdat verlenging van dat contract tot een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd leidt. In het geval van postdocs, waarvan de contractduur de vier jaar overschrijdt, zijn universiteiten daar niet altijd toe bereid. Ook omdat het postdoc-onderzoek, anders dan bij tenure trackers, veelal extern gefinancierd wordt. Het is mij gebleken dat universiteiten daarom in eerste instantie bekijken of de middelen kunnen worden ingezet voor vervanging of voor contractverlenging binnen de vier jaar. Ook hebben universiteiten aangegeven zoveel mogelijk naar alternatieve oplossingen te zoeken, om ervoor te zorgen dat het UWV-geld benut wordt ten behoeve van de betreffende onderzoeker en zij het project goed kan afronden. Denk hierbij aan het inhuren van extra onderzoeksondersteuning voor de onderzoeker tijdens of na terugkeer van het verlof.
Deelt u de mening dat het anders moet én kan als het gaat om de regelgeving rondom zorg- en zwangerschapsverlof in de wetenschap? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Naar mijn mening biedt de huidige regelgeving op zich voldoende ruimte. De Vereniging Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU) en werknemersorganisaties hebben in de huidige cao de maximale ruimte benut die de Wet werk en zekerheid (Wwz) biedt om tijdelijke dienstverbanden te kunnen verlengen met inbegrip van zorg- en zwangerschapsverlof, in die zin dat ten hoogste vier jaar gebruik kan worden gemaakt van elkaar opvolgende tijdelijke contracten. Dit onderwerp speelt ook een rol in de komende cao-onderhandelingen. Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid om een contract voor bepaalde tijd overeen te komen voor de duur van het onderzoek. Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Naast het volgen van de afspraken die werkgevers en bonden maken met betrekking tot de regelgeving rond zorg- en zwangerschapsverlof in de wetenschap, vraag ik de universiteiten de doorstroom van vrouwen te stimuleren. Universiteiten kunnen ook kijken naar mogelijkheden om tenure track-contracten (tijdelijke contracten van zes jaar waarin de onderzoeker zich kan kwalificeren voor een hoogleraarschap) te sluiten die ruimte bieden voor zwangerschap- en bevallingsverlof.
Wat is volgens u de verklaring dat slechts 17,1 procent van de hoogleraren vrouw is, terwijl 43,5 procent van de promovendi vrouw is?
Inmiddels is 18% van de hoogleraren vrouw. De gebrekkige doorstroom van vrouwen binnen de wetenschap zie ik inderdaad als een probleem, dat snel dient te worden verbeterd. Vrouwen zijn oververtegenwoordigd als student (53,4% van de afgestudeerden is vrouw, hoewel het percentage in sommige studierichtingen nog steeds beperkt is), maar bij elke volgende stap neemt het aantal vrouwen af. Bij elke tussenstap tussen de promotie en het hoogleraarschap kunnen er barrières zijn voor de doorstroming van vrouwen. Onderzoek naar de doorstroom van vrouwen in de wetenschap laat zien dat een groot aantal factoren hierbij een rol speelt. Een belangrijke oorzaak is bijvoorbeeld de unconscious bias bij zowel mannen als vrouwen, waarbij mannen onterecht meer geschikt worden geacht voor hogere wetenschappelijke functies. Andere oorzaken zitten bijvoorbeeld in het taalgebruik bij vacatureteksten en de criteria waarop onderzoekers bij de aanvraag van een beurs worden beoordeeld. Alle betrokken partijen, waaronder de VSNU en individuele universiteiten, werken er actief aan meer zicht te krijgen op de oorzaken die per universiteit een rol spelen en de maatregelen die succes hebben.
Welke stappen zet u concreet om ervoor te zorgen dat deze «sterk lekkende pijplijn», waardoor veel vrouwelijk kapitaal verloren gaat, gedicht wordt?
In de afgelopen maanden hebben de universiteiten, middels streefcijfers, aan mij voorgelegd welke ambities zij hebben en hoe ze die denken te bereiken met extra maatregelen om deze «sterk lekkende pijplijn» versneld te dichten. Recent heb ik in een gesprek met alle rectores magnifici van de universiteiten afspraken gemaakt over een goede monitoring van de ontwikkelingen. Ook stimuleer ik universiteiten om van elkaars good practices te leren. Denk hierbij aan het aanstellen van chief diversity officers, die een juiste verhouding tussen mannen en vrouwen in de gaten houden. Deze maatregelen dragen eraan bij dat kweekvijvers van bekwame vrouwen substantieel worden vergroot, waar alle universiteiten uit kunnen putten.
Daarnaast ondersteun ik het werk van het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren.
Welke rol spelen de grenzen van de flexwet (o.a. na 4 jaar geen tijdelijk contract meer) bij het verlengen van contracten rondom zwangerschapsverlof in de wetenschap? Kunt u een overzicht geven van regels in de flexwet die een belemmering vormen en of u bereid bent mogelijke aanpassingen te onderzoeken?
Met de Wet werk en zekerheid is de zogenoemde ketenbepaling met ingang van 1 juli 2015 gewijzigd. De ketenbepaling regelt wanneer elkaar opvolgende tijdelijke contracten overgaan in een vast contract. Dat is het geval bij meer dan drie elkaar opvolgende contracten of (bij een minder aantal) als een periode van twee jaar wordt overschreden. Tijdelijke contracten worden als opeenvolgend gezien als zij elkaar met een tussenpoos van zes maanden of minder opvolgen. Bij cao kan het aantal tijdelijke contracten worden verhoogd van drie tot maximaal zes contracten, en de periode worden verlengd van twee naar maximaal vier jaar, voordat een contract voor onbepaalde tijd ontstaat. In de cao Universiteiten is van deze afwijkingsmogelijkheid bij cao gebruik gemaakt en is geregeld dat ten hoogste vier jaar gebruik kan worden gemaakt van elkaar opvolgende tijdelijke contracten, zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 4. Als een universiteit besluit een medewerker in dienst te houden die al vier jaar opvolgende tijdelijke contracten heeft gehad, ontstaat een contract voor onbepaalde tijd.
Zoals de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn brief van 7 april jl. ook heeft aangegeven2 kan daar, waar als gevolg van het sluiten van een tweede tijdelijk contract een contract voor onbepaalde tijd ontstaat, een dergelijk contract met toestemming van UWV, of met wederzijds goedvinden, worden beëindigd als een project afloopt en er geen mogelijkheden zijn een werknemer langer in dienst te houden. Hierdoor hoeven er voor vrouwelijke wetenschappers die tijdens hun onderzoek een periode afwezig zijn vanwege zwangerschap, net als voor anderen die een periode afwezig zijn (bijvoorbeeld wegens ziekte) geen problemen te ontstaan bij het afronden van hun onderzoek. Daarbij is tevens aangegeven dat ook de mogelijkheid bestaat om een contract voor bepaalde tijd overeen te komen voor de duur van het onderzoek. Omdat het hier een enkel contract betreft is de ketenbepaling hier niet op van toepassing zodat ook bij een langere periode dan vier jaar niet een contract voor onbepaalde tijd ontstaat. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd loopt dan niet af door verloop van tijd, maar door het intreden van een objectief bepaalbare gebeurtenis, in dit geval het – al dan niet met onderbrekingen – afronden van het onderzoek. Ik zie dan ook geen noodzaak voor aanpassingen.
Bent u bereid met het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren in gesprek te gaan om samen te bekijken welke mogelijkheden zij (nog meer) zien om vrouwelijk kapitaal, in de wetenschap, niet verloren te laten gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik onderhoud nauwe contacten met het Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren en houd terdege rekening met de inbreng van dit netwerk voor de beleidsontwikkeling op het betreffende terrein om vrouwelijk potentieel niet verloren te laten gaan.
Het bericht dat zorgverzekeraars aanbieders van wijkverpleging straffen |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorgverzekeraars straffen aanbieders wijkverpleging»?1
Ja.
Vindt u het gepast dat de zorgverzekeraars een bedrag van 51 miljoen euro terugvorderen bij aanbieders die meer zorg hebben geboden in 2015, terwijl u eerder heeft aangegeven een «strafkorting» niet gepast te vinden omdat de aanbieders een besparing van 400 miljoen euro hebben gerealiseerd?
De inzet van het macrobeheersinstrument (MBI) is een beslissing die de Minister van VWS neemt. Bij een overschrijding wordt het MBI niet automatisch ingezet. Er wordt gekeken naar de oorzaak van de overschrijding, maar ook naar het totaalbeeld van de curatieve zorg uitgaven. De inzet van een MBI is een ultimum remedium en voor de wijkverpleging is besloten om dit voor het jaar 2015 niet in te zetten. Dit staat los van de opbrengstverrekening. Dat is een privaatrechtelijke kwestie tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder. Bij de opbrengstverrekening wordt door verzekeraars het geld teruggevorderd boven de met de verzekeraar afgesproken omzetplafonds in de contractonderhandelingen. Dit is onderdeel van een contractuele overeenkomst tussen een individuele zorgaanbieder en een individuele zorgverzekeraar en daarmee een kwestie die door contractpartijen moet worden opgelost.
Klopt het dat het totale budget voor gecontracteerde zorg niet is overschreden, maar er zelfs een bedrag van 30 miljoen euro over is?
Nee, op dit moment is in het macrobudgettaire kader geen sprake van een onderschrijding van € 30 miljoen.
Klopt het dat er een meevaller is voor de verzekeraars omdat er ook aanbieders zijn die hun omzetplafond niet hebben behaald? Zo ja, hoe groot is die meevaller?
Het klopt dat er ook aanbieders zijn die hun omzetplafond niet hebben behaald. Dit betekent niet automatisch sprake is van meevallers voor zorgverzekeraars. Immers telt ook de ongecontracteerde zorg inclusief de PGB‘s mee voor de totale uitgaven. Het totale budgettaire kader laat geen meevaller zien.
Deelt u de mening, dat de zorgverzekeraars onverantwoorde risico’s nemen door geld terug te vorderen van zorg die rechtmatig is geleverd? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen?
Een deel van de zorgaanbieders heeft meer gedeclareerd dan is afgesproken in de contractonderhandelingen. Er zijn ook zorgaanbieders die tijdig in overleg zijn getreden bij dreigende overschrijdingen en waarmee aanvullende afspraken zijn gemaakt door de zorgverzekeraar. Zorgaanbieders maken afspraken met zorgverzekeraars via contracten en ik begrijp dat onderdeel van de afspraken is dat als blijkt dat er meer zorg geleverd zal gaan worden dan afgesproken in het contract, instellingen hierover in contact moeten treden met de zorgverzekeraar. Als dit niet gebeurt en zonder toestemming van de zorgverzekeraar meer zorg wordt gedeclareerd dan afgesproken dan kan de zorgverzekeraar declaraties die de afspraken overschrijden terugvorderen. Ik ga ervan uit dat zorgverzekeraars mede in het licht van hun zorgplicht bij het handhaven van die afspraak rekening houden met de lokale situatie en de individuele omstandigheden bij de betreffende zorgaanbieder. Ik spreek hen daar ook op aan.
Welke gevolgen heeft deze actie van de zorgverzekeraars voor de continuïteit van zorg voor de tweede helft van dit jaar?
Zorgverzekeraars dienen in het kader van de zorgplicht er op toe te zien dat voldoende aanbod van zorg is gegarandeerd. Opbrengstverrekening verandert niets aan dit principe.
Hoeveel aanbieders zullen worden geconfronteerd met een strafkorting?
Omdat de wijkverpleging in 2015 in representatie werd ingekocht, hebben de representerende zorgverzekeraars 314 aanbieders geïnformeerd dat ze het afgesproken budgetplafond hebben overschreden. Hierbij is het bedrag vermeld waar het volgens verzekeraars over gaat. In overeenstemming met de aanbieder wordt dit bedrag definitief vastgesteld.
Het betekent niet automatisch dat bij 314 aanbieders daadwerkelijk wordt verrekend en of het dan om het volledige bedrag gaat of niet. Het is aan de individuele verzekeraar om te beslissen of er verrekend wordt.
Hoeveel cliënten hebben deze aanbieders?
Ik heb geen informatie over het aantal cliënten per aanbieder.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigt een cliëntenstop?
De opbrengstverrekening heeft betrekking op de budgetafspraken in 2015 en leidt niet tot een cliëntenstop op dit moment. Ik heb verder geen overzicht van dreigende cliëntenstops.
Bij hoeveel van deze organisaties gaat het om cliëntenstops in de palliatief terminale thuiszorg?
Zie antwoord vraag 9.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigt een wachtlijst te ontstaan?
Zie antwoord vraag 9.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigen ontslagen te vallen?
Het is mij niet bekend dat er ontslagen vallen of een faillissement dreigt naar aanleiding van de opbrengstverrekening.
Bij hoeveel van deze organisaties dreigt faillissement en dus discontinuïteit van zorg te ontstaan?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u nog steeds van mening dat de megabezuiniging dit jaar van 600 miljoen euro op het budget voor verpleging en verzorging niet van invloed is op de genoemde problematiek? Zo ja, wilt u dit uitgebreid toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 8 van het lid Agema (PVV) over het bericht dat de continuïteit van zorg in gedrang komt door krappe budgetten wijkverpleging (2016Z14566).
Denkt u dit jaar weer te kunnen gokken, nadat u vorig jaar erop gokte dat de zorgaanbieders hun tekorten door de bezuiniging van 400 miljoen euro konden aanvullen vanuit hun reserves? Zo ja, wilt u dit toelichten?
Zie mijn antwoord op vraag 15 van het lid Agema (PVV) over de brandbrief van Actiz over de wijkverpleging (2016Z15106).
Het bericht ‘Het kabinet verrekent zich met toestroom Wlz’ |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Het kabinet verrekent zich met toestroom Wlz»?1
Via mijn brief van 15 juli 2016 (Kamerstuk 34 104, nr.134) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over mijn reactie op het rapport van het Zorginstituut Nederland, getiteld «Effecten Wlz, een kwalitatief en kwantitatief beeld van verschuivingen als gevolg van de Wlz-criteria». In lijn met deze brief is mijn reactie op het genoemde bericht dat het in het rapport gaat over de maximale verschuivingen, die op basis van een theoretische exercitie zijn bepaald. De mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten. De mate waarin cliënten daadwerkelijk een beroep doen op de Wlz wordt door het CBS gemonitord en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken.
Deelt u de mening dat verschillen van respectievelijk 13% en 5% als het gaat om de instroom van gehandicapten en ouderen in de Wet langdurige zorg (Wlz) ten opzichte van de aantallen berekend in het Zorgakkoord grote verschillen zijn? Zo nee, waarom vindt u dit geen grote verschillen?
Nee. Zoals ik heb aangegeven bij antwoord 1 betreft het in het rapport de maximale verschuivingen, die op basis van een theoretische exercitie zijn bepaald.
Per saldo laten de resultaten zien dat mogelijk meer mensen toegang tot de Wlz zouden kunnen krijgen, dan in een situatie waarbij strikt wordt uit gegaan van de indeling in hoge en lage zorgzwaartepakketten. Voor de ouderenzorg betekent dit een stijging van 5%, voor de gehandicaptenzorg betekent dit een stijging van 13%. De mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten.
Kunt u toelichten wat precies de financiële gevolgen zijn van deze misrekening?
Er is geen sprake van een misrekening. Het Zorginstituut Nederland heeft in het rapport de maximale verschuivingen in kaart gebracht, die op basis van een theoretische exercitie zijn bepaald. De mate waarin cliënten daadwerkelijk een beroep doen op de Wlz wordt door het CBS gemonitord en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken.
Is het correct dat de kosten voor de gehandicaptenzorg 1% hoger uitvallen dan in het Zorgakkoord was geraamd? Gaat u extra budget ter beschikking stellen?
Nee. Het gaat in het onderzoek niet om de feitelijke ontwikkeling van de gehandicaptenzorg, maar om een theoretische exercitie ten opzichte van de veronderstellingen bij het Zorgakkoord. Het onderzoek heeft binnen dat perspectief in kaart gebracht wat theoretisch gezien de maximale verschuivingen zijn. De mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten. De vraag over het beschikbaar stellen van extra budget is daarmee op grond van dit onderzoek niet aan de orde. De NZa adviseert mij jaarlijks over de toereikendheid van het Wlz-kader aan de hand van de feitelijke ontwikkeling van het beroep op Wlz-zorg. De eventuele inzet van extra middelen baseer ik op het advies van de NZa.
Is het correct dat de kosten voor de ouderenzorg lager uitvallen maar de instroom hoger? Kunt u dit toelichten?
Nee, het gaat in het onderzoek niet om de feitelijke ontwikkeling van de ouderenzorg, maar om een theoretische exercitie ten opzichte van de veronderstellingen bij het Zorgakkoord. Het onderzoek heeft binnen dat perspectief in kaart gebracht wat theoretisch gezien de maximale verschuivingen zijn. Voor de ouderenzorg gaat het volgens het onderzoek om een toename van het aantal cliënten met per saldo 5% en een afname van de kosten met per saldo 5%. De combinatie van lagere kosten en hogere instroom verklaart het onderzoek uit de verschuiving van een relatief grote aantal verzekerden met een «goedkope» extramurale zorgvraag richting de Wlz en een relatief kleine aantal verzekerden met een «duur» ZZP dat niet voldoet aan de Wlz-criteria.
De mate waarin de verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, is afhankelijk van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten.
Waarom reageert u op het bericht met de opmerking dat het «een theoretische exercitie» is terwijl Bureau HHM (verder: HHM) zegt ook concrete aanwijzingen te hebben dat de toestroom naar de Wlz daadwerkelijk groeit?
Bureau HHM geeft aan dat het om «theoretisch berekende maximale verschuivingen in aantal verzekerden en kosten» gaat. In hoeverre deze daadwerkelijk gaan plaatsvinden is volgens HHM daarnaast voor een groot deel afhankelijk van het gedrag van verzekerden, ClZ-onderzoekers, gemeenten, zorgkantoren, zorgverzekeraars en zorgaanbieders. Om goed zicht te houden op de daadwerkelijke verschuivingen beveelt HHM aan om de ontwikkelingen de komende jaren zorgvuldig te monitoren. Deze monitoring heb ik bij het CBS in gang gezet en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken.
Kunt u aangeven welke concrete aanwijzingen HHM heeft met betrekking tot de groeiende toestroom naar de Wlz? Kunt u deze aanwijzingen voorzien van uw duiding? Neemt u deze aanwijzingen voldoende serieus?
Ja. In haar rapport heeft HHM aan de hand van een analyse van indicatiegegevens in beeld proberen te brengen in hoeverre de verschuivingen ook al kwantitatief zichtbaar zijn te maken. Voor alle sectoren komt in grote lijnen hetzelfde beeld naar voren. Sinds het derde kwartaal van 2013 is de instroom per kwartaal redelijk stabiel geweest en is sprake van een toename in het vierde kwartaal van 2014. De experts die HHM heeft geraadpleegd zien in die toename het gedrag van «zoeken naar zekerheid»: voordat de hervorming langdurige zorg (HLZ) plaatsvond hebben diverse verzekerden nog een zzp-indicatie aangevraagd zodat ze weten waar ze aan toe zijn. In het eerste kwartaal van 2015 is het aantal Wlz-indicaties fors gedaald, maar vanaf het tweede kwartaal nemen de aantallen weer toe, met name in de ouderensector. De aanwijzingen voor een groeiende toestroom neem ik uitermate serieus. De ontwikkelingen van het beroep op de Wlz en de toereikendheid van het budgettaire kader Wlz volg ik nauwgezet. De mate waarin cliënten daadwerkelijk een beroep doen op de Wlz wordt door het CBS gemonitord en deze monitor wordt bij de evaluatie van de Wlz betrokken. De NZa adviseert mij jaarlijks over de toereikendheid van het budgettaire kader.
Heeft u deze aanwijzingen voor de groeiende toestroom naar de Wlz op andere wijze eerder ook gehad? Zo ja, wanneer kreeg u deze aanwijzingen, van wie en wat heeft u met die aanwijzingen gedaan?
Ja. Via verschillende kanalen ontvang ik sinds de invoering van de Wlz op 1 januari 2015 periodiek informatie over de feitelijke ontwikkeling van de Wlz (dus los van de theoretische exercitie van HHM). Het gaat dan onder meer over de feitelijke ontwikkeling van het aantal Wlz-indicaties volgens het CIZ en de feitelijke ontwikkeling van het zorggebruik in de Wlz op basis van de monitor langdurige zorg van het CBS. De NZa adviseert mij, mede op basis van deze feitelijke ontwikkelingen, over de toereikendheid van het budgettaire kader Wlz. Op grond van de adviezen van de NZa heb ik zowel in 20152 als in 20163 het Wlz-kader verhoogd om tegemoet te komen aan de toenemende instroom. Overigens stonden deze verhogingen los van het HHM-rapport. Het rapport van HHM geeft namelijk geen aanleiding om het budget voor de Wlz te verhogen. HHM merkt in haar rapport op dat bij de maximale verschuivingen de kosten in de ouderensector 5% lager uitvallen en de kosten voor de gehandicaptensector 1%. Omdat de ouderensector groter is dan de gehandicaptensector is er voor de Wlz als geheel geen sprake van hogere kosten.
U geeft aan dat het een theoretische exercitie betreft en dat «de mate waarin deze verschuivingen zich daadwerkelijk zullen voordoen, afhankelijk is van het concrete gedrag van gemeenten, zorgverzekeraars, zorgkantoren, zorgaanbieders en cliënten, met name de mate waarin gemeenten mensen met een complexere zorgvraag verwijzen naar het CIZ», maar gaat het hier dan niet ook om de vraag of mensen wel de juiste zorg krijgen?
Inderdaad. Cliënten moeten de zorg krijgen die zij nodig hebben. Met de introductie van de Wlz is ervoor gekozen om andere toegangscriteria te hanteren dan voorheen in de AWBZ. Een cliënt dient blijvend te zijn aangewezen op permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, om toegang te krijgen tot de Wlz. Het kan enerzijds zijn dat iemand met een grote, blijvende zorgvraag niet in de Wlz komt, omdat hij of zij er voor kiest met veel mantelzorg thuis te blijven. Of er kan sprake zijn van een tijdelijke zorgvraag. Er zijn anderzijds ook cliënten met een laag ZZP die wel in aanmerking komen voor de Wlz. Het niet meewegen van de sociale context ligt hieraan vaak ten grondslag. Ook bij mensen die voorheen een extramurale indicatie kregen, kan sprake zijn van een noodzaak tot 24 uur per dag zorg in de nabijheid of permanent toezicht. Een aantal van de mensen die voorheen een extramurale indicatie kreeg, zou daarom nu in aanmerking kunnen komen voor zorg uit de Wlz. Dit is door mij voorzien, aangezien deze groep mensen grotendeels onder de Wlz-indiceerbaren valt. Daarnaast is van belang dat door mij het meldpunt Juiste Loket is ingesteld, dat maandelijks aan de Implementatietafel HLZ rapporteert. Aan de hand van casuïstiek wordt dan naar oplossingen gezocht.
Overigens betekent een en ander niet dat door het toepassen van de Wlz-criteria, groepen mensen ontstaan die geen zorg ontvangen. Mensen met een zorgbehoefte die niet aan de Wlz criteria voldoen, ontvangen zorg uit de andere zorgdomeinen.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het kunnen inroepen van hulp in relatie tot het krijgen van een Wlz-indicatie?
Cliënten hebben recht op ondersteuning in de procedure van de indicatiestelling voor de Wlz. Dat geldt ook bij een aanvraagt voor Wlz-zorg voor minderjarige kinderen. De gemeente moet ervoor zorgen dat een onafhankelijke cliëntondersteuner beschikbaar is. Het CIZ wijst de aanvragers voor Wlz-zorg op dit recht.
U geeft aan dat de ontwikkelingen gemonitord worden en bij de evaluatie worden betrokken, maar bent u dan wel op tijd met het nemen van eventuele stappen, zeker nu HHM ook aangeeft dat een groter aantal cliënten wel degelijk impact kan hebben op individuele zorgaanbieders? Zal een grotere toestroom in de Wlz van gehandicapten en ouderen niet leiden tot verschraling van de zorg omdat het budget niet meegroeit?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven monitor ik de ontwikkeling van de Wlz nauwgezet. Hierdoor ben ik staat om tijdig stappen te ondernemen bij een ontoereikend Wlz-kader. De NZa adviseert mij hierover. Overigens geeft het rapport van HHM geen aanleiding om het budget voor de Wlz te verhogen. Het rapport laat namelijk zien dat de kosten voor de Wlz per saldo niet hoger uitvallen. Tegenover het relatief grote aantal verzekerden met een «goedkope» extramurale zorgvraag die voldoen aan de Wlz-criteria staat namelijk ook een (kleiner) aantal verzekerden met een «duur» ZZP dat niet voldoet aan de Wlz-criteria. Per saldo vallen de kosten voor de Wlz niet hoger uit en is de vraag omtrent verschraling van de zorg in relatie tot het niet meegroeien van het budget dus niet aan de orde.
Waarom stuurt het Zorginstituut u pas op 9 maart 2016 het rapport van HHM terwijl dat rapport al uit oktober 2015 stamt?2
Eind 2014 heb ik het Zorginstituut Nederland onder andere gevraagd om in beeld te brengen welke maximale verschuivingen tussen domeinen zullen optreden, te monitoren in hoeverre die zich nu al in de praktijk voordoen en inzicht te verschaffen in de financiële consequenties daarvan.
In de conclusie van het rapport over het afwegingskader Wlz heeft het Zorginstituut aangegeven dat voor bovenstaande vraag meer tijd nodig was en heeft daarbij geen termijn genoemd. Dit advies is u met de nazending op de voortgangsrapportage Wlz op 3 september 2015 toegezonden.5 Op 14 december heb ik u geïnformeerd over mijn beleidsreactie op het afwegingskader, daarin heb ik ook aangegeven dat het Zorginstituut verwachtte mij nog in december 2015 de conclusies te kunnen toesturen.6 Dat is uiteindelijk 9 maart geworden. Het Zorginstituut geeft daarbij aan dat het tijd heeft genomen om het advies zorgvuldig af te ronden.
Was u al voor maart 2016 op de hoogte van het bestaan van dit rapport van HHM?
Zoals te doen gebruikelijk in dit soort adviesaanvragen is er overleg geweest tussen het Zorginstituut Nederland en mijn ministerie over de planning en inhoud van het onderzoek. Hierbij komen ook de voorlopige conclusies aan de orde. Het Zorginstituut Nederland heeft mijn ambtenaren daarvan ook schriftelijk op de hoogte gesteld. In de gesprekken over de adviesaanvraag is onder andere aan de orde geweest dat het onderzoek van HHM een theoretische verkenning is en niet ingaat op de mate waarin verschuivingen zich in de praktijk voordoen, terwijl dit laatste wel onderdeel was van mijn vraag aan het Zorginstituut Nederland. Dit heeft er mede toe geleid dat meer tijd nodig was om het onderzoek af te ronden. Over dat laatste bent u op 3 september en 14 december 2015 geïnformeerd.
Was u al voor maart 2016 op de hoogte van de conclusies die in dit rapport worden getrokken?
Zie antwoord vraag 13.
Waarom krijgt de Kamer vervolgens pas op 15 juli 2016, wederom ruim vier maanden later, het rapport van HHM toegezonden? Waarom heeft dit allemaal zo lang geduurd?
Bedoeling was het rapport aan te bieden voorzien van een beleidsreactie. Er is geen specifieke reden waarom dat langer heeft geduurd dan gebruikelijk. Het rapport was overigens al openbaar geworden door publicatie op de website van het Zorginstituut in maart 2016.
Is het rapport van HHM wellicht zo lang blijven liggen in verband met de 500 miljoen euro bezuinigingsopdracht op de langdurige zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Het rapport van HHM staat hier los van. Zoals u in de aanbiedingsbrief van het Zorginstituut kunt lezen, komt in de sfeer van kosten een beeld naar voren dat goed strookt met het Zorgakkoord. Het rapport van HHM laat zien dat de financiële effecten van de (maximale) verschuivingen ten opzichte van het Zorgakkoord gering zijn en dat de kosten voor de Wlz niet hoger zullen uitvallen als de maximale verschuiving zich daadwerkelijk voordoet. Vanuit het rapport van HHM komt dus geen budgettair knelpunt voor de Wlz naar voren.
Het schrappen van de taakstelling van € 500 miljoen op de Wlz vanaf 2017 heb ik u 13 juni 2016 gemeld bij het versturen van de voorlopige kaderbrief Wlz 2017. Zorgaanbieders hebben hierdoor meer ruimte gekregen om kwalitatief goede zorg te leveren waarmee kwetsbare cliënten beter in staat worden gesteld om het leven te leiden zoals zij dat willen.
De voorgenomen wijziging van de Regeling verkeersregelaars |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de door u in antwoord op eerder gestelde vragen aangekondigde afschaffing van afzonderlijke aanstellingsbesluiten voor verkeersregelaars, alleen zal gelden als er sprake is van een evenementenvergunning?1
Ja.
Klopt het dat organisaties zoals de Koninklijke Nederlandse Wielrenunie (KNWU), de Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU), Atletiekunie (hardloopwedstrijden), Nederlandse Triathlon Bond (NTB), Koninklijke Wandel Bond Nederland (KWBN) en Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging (KNMV) bij het organiseren van (sport)evenementen met meerdere doorkomstgemeenten vaak te maken hebben met ontheffingen en verklaringen geen bezwaar, en niet met een evenementenvergunning? Zo ja, klopt het dat dit eigenlijk niet is toegestaan?
Het klopt dat evenementenorganisatoren te maken kunnen hebben met ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar en niet met een evenementenvergunning.
De ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar richten zich op het mogen houden van een wedstrijd op de openbare weg ondanks een generiek verbod daarop.
De inzet van evenementenverkeersregelaars is alleen aan de orde wanneer er sprake is van een evenementenvergunning voor een evenement in de zin van de Regeling verkeersregelaars 2009. Dat wil zeggen: wanneer er sprake is van een activiteit met verkeersaantrekkende werking, voor zover het bevoegd gezag voor het houden van het evenement, een vergunning heeft verleend en als voorwaarde heeft gesteld dat verkeersregelend wordt opgetreden.
De inzet van evenementenverkeersregelaars buiten een evenementenvergunning om is niet toegestaan.
Ziet u mogelijkheden om ontheffingen en verklaringen geen bezwaar toe te voegen of te koppelen aan de Regeling verkeersregelaars, zodat ook daarvoor geldt dat de afzonderlijke aanstellingsbesluiten voor verkeersregelaars niet meer noodzakelijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Deze wens is recent geuit door de sportbonden. De Regeling verkeersregelaars 2009 wordt vereenvoudigd en de afzonderlijke aanstellingsbesluiten worden afgeschaft. De aanstelling van de evenementenverkeersregelaar wordt in de evenementenvergunning geregeld. De aanstelling van evenementenverkeersregelaars kan niet aan ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar worden gekoppeld, want de afweging over de noodzaak om verkeersregelend op te treden is voorbehouden aan de verlener van de evenementenvergunning. De juridische regels richten zich ook tot verschillende groepen (de verkeersregelaars ter ontlasting van de politie versus de evenementenorganisator en wegbeheerder). Het verlenen van ontheffingen en verklaringen van geen bezwaar richt zich op het toestaan van het houden van een wedstrijd op de weg. Dit is een bevoegdheid van de wegbeheerders en kan daarom bij verschillende bestuursorganen liggen. Het doel, de scope, de betrokken belangen en de juridische kaders van de instrumenten (vergunning enerzijds en ontheffing en verklaring van geen bezwaar anderzijds) zijn verschillend. Deze instrumenten zijn bovendien in verschillende (niveaus van) regelgeving geregeld. Om deze redenen is het niet mogelijk al deze instrumenten samen te brengen in de Regeling verkeersregelaars 2009. Het is wel mogelijk dat de benodigde besluiten conform de daarvoor in afdeling 3.5.3 (Samenhangende besluiten) van de Algemene wet bestuursrecht voorziene procedure in samenhang worden voorbereid en genomen. Over mogelijke administratieve optimalisatie zijn de betrokken departementen in gesprek met politie en NOC-NSF. Randvoorwaarde is dat de verkeersveiligheid daarbij niet in het geding is.
Heeft het onderzoek naar de geldigheidsduur van de instructieverklaring, zoals geadviseerd door Actal, plaatsgevonden?2 Zo ja, kunt u daaruit een nadere onderbouwing geven waarom de huidige geldigheidsduur van de instructieverklaring van een jaar blijft bestaan? Welke risico’s brengt het bijvoorbeeld met zich mee om dit uit te breiden naar drie jaar?
De geldigheidsduur van de instructieverklaring is een van de gespreksonderwerpen van de werkgroep (bestaande uit VenJ, BZK, VNG en de politie) geweest die zich heeft gebogen over de uitwerking van het Actal advies dat zich richtte op verlaging van administratieve lasten. Met de wijziging van de Regeling verkeersregelaars 2009 wordt immers naast een verlichting van de administratieve lasten ook een kwaliteitsverbetering van de verkeersregelaars beoogd. De e-learning die iedere verkeersregelaars dient te volgen om in de centrale database van verkeersregelaars te worden opgenomen is daartoe aangepast en verbeterd. Het kennisniveau van de verkeersregelaars dient ook up to date te blijven. De wet- en regelgeving op het gebied van de verkeersveiligheid is voortdurend aan verandering onderhevig. Daarom heeft de werkgroep, die geadviseerd heeft over de wijziging van de Regeling verkeersregelaars 2009, aangegeven dat het wenselijk was om regelmatig, eenmaal per jaar, de e-learning te herhalen. Het tijdsbeslag voor de jaarlijkse e-learning is gering (maximaal 2 uur).
Als het onderzoek zoals bedoeld in vraag 4 niet heeft plaatsgevonden, kunt u dit dan op korte termijn uitvoeren zodat de gemaakte keuze beter kan worden uitgelegd en hiervoor meer draagvlak gecreëerd kan worden onder vrijwilligers en organisatoren van (sport)evenementen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u dat de regels waarbij begeleidende motards van een evenement geen hesje verkeersregelaar mogen dragen en alleen staand naast de motor een verkeerssignaal mogen geven, in de praktijk niet werken?3 Bent u bereid om in overleg met bijvoorbeeld NOC*NSF tot een pragmatische oplossing voor dit praktische probleem te komen? Zo nee, waarom niet?
Het mobiel regelen van het verkeer is voorbehouden aan weginspecteurs van Rijkswaterstaat en transportbegeleiders. Ik heb kennisgenomen van de praktische problemen op dit vlak voor de organisatie van sportevenementen op de openbare weg en ben in overleg met de betrokkenen.