Het bericht dat de ambulancedienst in de regio Haaglanden het werk niet aan kan |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ambulancedienst kan werk niet aan»?1
Iedereen die acute zorg nodig heeft, moet deze zorg binnen een redelijke tijd kunnen krijgen. Tegelijkertijd zijn er signalen over overbelasting van het personeel binnen de spoedzorg.
De toegenomen werkdruk die het ambulancepersoneel in de regio Haaglanden ervaart, sluit aan bij andere signalen over een toegenomen druk binnen de keten van acute zorg, zoals de signalen die TraumaNet AMC in mei heeft afgegeven.2 Evenals RAV Haaglanden noemen ook andere partijen onder meer de veranderende en groeiende zorgvraag en de schaarste van gekwalificeerd personeel als oorzaken voor deze drukte. Zoals ik in mijn reactie op de brief van TraumaNet AMC heb aangegeven, neem ik deze signalen zeer serieus en zal ik de Kamer na de zomer nader informeren over de te zetten stappen.
Deelt u de mening dat de acute zorg in de regio Haaglanden in gevaar is?
Zoals ik reeds heb aangegeven neem ik de signalen over de hoge belasting binnen de spoedzorg in de regio Haaglanden uiterst serieus. Een groeiende zorgvraag maakt de keten van acute zorg kwetsbaar als die niet gepaard gaat met voldoende capaciteit. Zowel RAV Haaglanden, als de grootste verzekeraar in de regio Haaglanden – CZ – hebben mij echter laten weten van oordeel te zijn dat de acute zorg in de regio niet in gevaar is, maar dat zij wel de noodzaak zien van maatregelen. Voorbeelden die RAV Haaglanden daarbij noemt, zijn het werven van nieuw personeel en een efficiëntere inzet van de capaciteit, zoals de inzet van meer ambulances ten koste van het aantal rapid responders.
Wat is uw verklaring voor de toenemende werkdruk van de ambulancedienst Haaglanden?
Uit gesprekken die zijn gevoerd met vertegenwoordigers van de spoedzorg lijkt de toegenomen druk binnen de acute zorg veroorzaakt te worden door verschillende factoren, zoals een grotere zorgvraag van kwetsbare ouderen die langer thuis wonen, een verkorte opnameduur, een gebrek aan gekwalificeerd personeel en een soms haperende doorstroming van patiënten in de keten. Dit zijn factoren die ook een hogere belasting voor de ambulancedienst en het ambulancepersoneel met zich meebrengen. Daarnaast kunnen de invoering van geprotocolleerde triage en Directe Inzet Ambulance – waarbij ambulances, zodra er zekerheid is over de locatie van het incident, al direct gaan rijden om tijdwinst te boeken – geleid hebben tot een toename van het aantal ritten.
Is het waar dat er een tekort aan ambulancebroeders is? Zo ja wat gaat u daar aan doen?
Het bestrijden en voorkomen van personeeltekorten is primair de verantwoordelijkheid van de werkgever. Brancheorganisatie Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft dan ook in juli 2016 een raming laten maken van de landelijke ontwikkeling van vraag en aanbod naar ambulanceverpleegkundigen in de komende 5 tot 10 jaar. Conclusie van het rapport is dat de instroom in de opleiding voor ambulanceverpleegkundige de komende jaren omhoog moet.
AZN heeft hierbij aangegeven dat de arbeidsmarkt wel per regio verschilt. De brancheorganisatie ziet verschillende oplossingrichtingen voor de krapte op de arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld verbreding van de instroommogelijkheden voor de opleiding tot ambulanceverpleegkundige en de mogelijke inzet van de Bachelor medisch hulpverlener binnen de ambulancezorg.
Ik zal de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor ambulancepersoneel nauwgezet volgen en blijf daarover in gesprek met AZN.
Is het waar dat er een tekort aan ambulancewagens is? Zo ja, wat gaat u daar aan doen?
RAV Haaglanden geeft aan dat zij zich niet herkennen in het signaal dat er binnen hun RAV sprake zou zijn van een daadwerkelijk tekort aan voertuigen. Sterke groei van het aantal ritten kan er echter toe leiden dat op bepaalde momenten krapte wordt gevoeld in de beschikbaarheid van voertuigen. Dit kan zich voordoen bij bijvoorbeeld dienstwissels met aansluitende diensten. De laatste rit van de ene dienst is dan nog niet afgelopen terwijl de volgende dienst eigenlijk moet starten. Elke RAV is hierop ingericht en beschikt daarom in principe ook over reservevoertuigen die op zo’n «krapte-moment» ingezet kunnen worden. Deze incidenteel gevoelde knelpunten worden met regelmaat besproken. Zo hebben zorgverzekeraars en de RAV Haaglanden eind vorig jaar al met elkaar gesproken over de toenemende vraag naar ambulancezorg. Om te voorkomen dat er capaciteitsproblemen ontstaan, hebben verzekeraars extra budget toegekend om de beschikbaarheid aan ambulancezorg te waarborgen.
Op de vraag wat de rol van VWS hierin is, kan ik u mededelen dat ik door middel van het referentiekader spreiding en beschikbaarheid ambulancezorg in 2013 heb vastgesteld wat de spreiding van ambulances is om 97% van Nederland binnen 12 minuten rijtijd per ambulance te kunnen bereiken en welke capaciteit nodig is om, gegeven deze spreiding in 95% van de gevallen binnen deze tijd aanwezig te kunnen zijn. Dit referentiekader is een hulpmiddel voor de verzekeraars en de RAV’en bij hun onderhandeling over de zorginkoop. Het staat partijen vrij om, indien zij daar aanleiding toe zien, binnen regio’s voor een andere (dus ook hogere) inzet van de toegewezen middelen te kiezen. Momenteel vindt een herijking van het referentiekader plaats door het RIVM. Dit is op basis van de productiecijfers over het jaar 2015 (Ambulances in Zicht 2015). De productiecijfers laten voor RAV Haaglanden een toename zien in verhouding tot de productie in 2012 (waar het referentiekader in 2013 op was gebaseerd). In september 2016 stel ik – na overleg met AZN en Zorgverzekeraars Nederland- het nieuwe referentiekader vast waarmee verzekeraars en de RAV in gesprek kunnen over de planning van het aantal ambulancewagens per regio. Ik zal het Referentiekader na vaststelling aan uw Kamer doen toekomen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal ritten waarbij de vereiste aanrijtijd is overschreden in de regio Haaglanden?
Het aantal overschrijdingen A1-ritten (hoogste spoed) binnen de regio Haaglanden was in 2015: 2305 (5,7%).
Kunt u een overzicht geven van de wachttijden van de afdelingen Spoedeisende Hulp (SEH’s) in de regio Haaglanden?
Nee, ik beschik niet over dergelijke cijfers. Ook het Medisch Centrum Haaglanden (MCH) heeft mij laten weten niet over concrete cijfers te beschikken. Het MCH geeft aan dat echter geen sprake is van lange wachttijden; bij binnenkomst kan de ambulanceverpleegkundige een patiënt (vrijwel) direct overdragen aan de SEH-verpleegkundige, zeker bij spoed, aldus het MCH.
Zijn zorgverzekeraars nog steeds van plan de SEH in het Medisch Centrum Haaglanden (MCH) Antoniushove in Leidschendam te sluiten?
Het besluit om de SEH op locatie Antoniushove te sluiten, is een besluit van het Medisch Centrum Haaglanden (MCH). Het ziekenhuis heeft aangegeven te verwachten dat sluiting van de SEH op locatie Antoniushove geen problemen oplevert voor de capaciteit en kwaliteit van zijn spoedeisende hulp in de regio Haaglanden. De SEH van Antoniushove behandelt slechts een bepaald segment van de patiënten die acute zorg nodig hebben, patiënten die complexe acute zorg nodig hebben (bijvoorbeeld patiënten met een herseninfarct of patiënten die ernstig gewond zijn) zijn nooit naar de SEH van Antoniushove gegaan. Ook ambulancepatiënten, kinderen die ernstig ziek zijn en vrouwen die moeten bevallen gaan naar Bronovo en Westeinde, niet naar Antoniushove. Daarnaast heeft het MCH aangegeven bezig te zijn met verbouwingen van de SEH’s van de locaties Westeinde en Bronovo, waardoor er op deze locaties meer capaciteit beschikbaar zal zijn. Zorgverzekeraar CZ heeft aangegeven het besluit tot sluiting van de SEH op locatie Antoniushove te ondersteunen. De zorgverzekeraar heeft daarbij laten weten dat Den Haag op grond van de historie een grote SEH capaciteit heeft. Veel van die capaciteit werd gevuld met zelfverwijzers, vooral bij de locaties Leyweg en Westeinde. Door de integratie van de HAP met de SEH op die locaties worden nu veel patiënten in de eerste lijn gezien. Ook dit biedt ruimte om de sluiting van de locatie Antoniushove op te vangen op de andere locaties van het MCH, aldus het ziekenhuis.
Binnen welke termijn verwacht u dat de genoemde problemen opgelost zijn?
De diverse signalen over de toegenomen werkdruk binnen de spoedzorg maken duidelijk dat de problematiek complex is: de verschillende ketenpartners ervaren de genoemde problemen in verschillende mate en bovendien lijken er daarbij regionale verschillen te bestaan. Deze complexe problematiek betekent dat er ook een veelvoud aan maatregelen binnen de acute zorg nodig is.
In de door mij aangekondigde terugkoppeling van het ronde tafel overleg van het acute zorgnetwerk in de regio Amsterdam zal ik ook ingaan op de maatregelen die partijen en ikzelf in gang hebben gezet of zullen treffen.
Het bericht 'Illegale inzet koper in biologische aardappel' |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Illegale inzet koper in biologische aardappel»?1
Ja.
Wat vindt u van het bericht dat biologische aardappeltelers koperoxichloride ongeoorloofd toepassen als bestrijdingsmiddel tegen phytophthora?
Het gebruik van koperverbindingen als gewasbeschermingsmiddel in de verschillende biologische teelten is in principe mogelijk op grond van bijlage II van de Verordening (EG) nr. 889/20082. Dit kan echter alleen als deze gewasbeschermingsmiddelen in Nederland zijn toegelaten op grond van Verordening (EG) nr. 1107/20093. Gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof koperoxychloride zijn in Nederland sinds 1 maart 2000 niet meer toegelaten. Dit betekent dat aardappeltelers die middelen met koperoxychloride gebruiken ter bestrijding van Phytophthora de wet overtreden.
Wat vindt u van de reactie van Skal, dat zij niet kan handhaven omdat de overtreding juridisch niet aantoonbaar te maken is?
Het juridisch aantoonbaar maken van het gebruik van koperoxychloride als gewasbeschermingsmiddel tegen Phytophthora is lastig, omdat het gebruik van koperoxychloride in Nederland wel is toegestaan als bladmeststof op grond van de Verordening (EG) nr. 2003/20034, waarnaar ook wordt verwezen in de Verordening (EG) nr. 889/2008. Op uw vraag of ik Skal wil verzoeken controles te verscherpen, verwijs ik u naar de antwoorden op vraag 6 tot en met 8.
Kunt u aangeven waar de onmogelijkheid van juridische aantoonbaarheid zit? Bent u voornemens Skal te verzoeken de controles in het veld te verscherpen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet vreemd dat er relatief meer/veel koperoxichloride wordt afgenomen terwijl het gewas waar dit voor bedoeld is, in veel gevallen de tarwe in geval van kopertekort, geen bladbemesting meer nodig heeft?
Het gebruik van sporenelementen, zoals koper, is bedoeld om de groei van een plant te bevorderen en beperkt zich niet tot de toepassing bij tarwe.
Welke rol heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in het toezien op naleving van de voorschriften van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)-besluit? Wordt er in dit geval ook actief toezicht gehouden? Zo nee, waarom niet?
Skal is niet aangewezen als toezichthouder in het kader van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit betekent dat Skal de NVWA – die wel is aangewezen als toezichthouder – op de hoogte moet brengen van een vermoeden van het overtreden van deze wet; in dit geval het gebruik van koperoxychloride in de biologische teelt van aardappelen ter bestrijding van Phytophthora. De NVWA pakt zo’n signaal op en zal – ook in dit geval – toezien of gewasbeschermingsmiddelen volgens de regels worden toegepast. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen gangbare en biologische landbouw.
Is er onderscheid in het toezicht op gangbare landbouw en biologische landbouw? Kunt u de verschillen toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u voornemens de NVWA gerichte controles uit te laten voeren op naleving van de besluiten van het Ctgb zoals zij dat ook voor de gangbare landbouw doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het toelaatbaar dat koperoxichloride gebruikt wordt tegen phytophthora om de biologische oogst daarmee te beschermen?
Nee, ik acht dit niet toelaatbaar en vind dit strijdig met het streven naar verdere verduurzaming van de landbouw. Het biologische bedrijfsleven heeft zich vergelijkbaar hierover geuit en grijpt deze situatie nu aan om de aanpak gericht op de productie van robuuste biologische aardappels te intensiveren. Daarbij wil men tevens regie voeren op afstemming tussen marktpartijen in de keten om acceptatie bij de consument van deze aardappels te vergroten, een belangrijk aandachtspunt voor verdere marktintroductie.
Het Ministerie van Economische Zaken investeert samen met de sector in verschillende methoden om op verantwoorde wijze biologische aardappelen te telen. In het door het Ministerie van Economische Zaken gefinancierde programma «Groene Veredeling» wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Phytophthora-resistente aardappels.
Bent u bekend met het feit dat op percelen waar vorig jaar biologische aardappelen geteeld werden, dit jaar de spinazie niet wilde groeien vanwege de grote hoeveelheid koperoxichloride in de grond? Wat vindt u hiervan?
Nee, dit specifieke geval is mij niet bekend.
Het bericht 'FNV: Slachterij Hilckmann weigert vergoeding aan ex-werknemers' |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «FNV: Slachterij Hilckmann weigert vergoeding aan ex-werknemers»?1
Ja
Bent u op de hoogte van verdere publicaties over de gang van zaken rondom de sluiting van slachterij Hilckmann in Nijmegen?
Ja
Wat vindt u van het feit dat slachterij Hilckmann zijn (ruim 300) werknemers, die vaak tientallen jaren in dienst waren van het bedrijf, heeft ontslagen door tot sluiting over te gaan terwijl met de gemeente Nijmegen andere afspraken waren gemaakt omtrent juist het behoud van werkgelegenheid?
Het is niet aan mij, maar aan de rechter, om te oordelen over het wel of niet naleven van vermeende afspraken tussen het bedrijf en de gemeente Nijmegen. Ik ga daar dan ook niet op in.
Dat het bedrijf, dat al 100 jaar bestaat, als gevolg van marktomstandigheden tot sluiting heeft moeten overgaan is tragisch, niet alleen voor de werknemers die het betreft, ook voor de eigenaren van het bedrijf die het uiteraard graag anders hadden willen zien. Uit contact met één van hen blijkt dat het bedrijf al enige tijd verlieslijdend was en – tegen de verwachting in – uitzicht op spoedig herstel ontbrak. Dat heeft hen doen besluiten het bedrijf te sluiten.
Bezien vanuit het perspectief van werknemers heeft, in de genoemde omstandigheden, sluiting van een bedrijf voorkeur boven het aansturen op een faillissement. Daardoor blijven de rechten van werknemers bij ontslag volledig in stand hetgeen bij een faillissement niet het geval is. Dat geldt ook voor het recht op transitievergoeding.
Uit het feit dat met ongeveer 50 van hen de arbeidsovereenkomst inmiddels op basis van een vaststellingsovereenkomst is beëindigd, waarbij genoemde werknemers aan vergoeding een bedrag is toegekend overeenkomend met het loon over de opzegtermijn en de transitievergoeding waar zij bij opzegging van de arbeidsovereenkomst recht op zouden hebben gehad, blijkt niet dat het bedrijf omwillig zou zijn als het gaat om het naleven van wettelijke verplichtingen. Voor de overige ongeveer 60 vaste werknemers geldt dat bij opzegging van hun arbeidsovereenkomst op grond van de wet een transitievergoeding verschuldigd zal zijn. De eigenaar van het bedrijf heeft aangegeven die te willen betalen en daarvoor middelen te hebben gereserveerd, zoals ook al blijkt uit publicaties waar in de vraagstelling naar wordt verwezen. Men twijfelt echter of de uitspraak van de rechter in kort geding – waar in de vraagstelling tevens naar wordt verwezen en die ertoe heeft geleid dat op verzoek van de gemeente Nijmegen beslag is gelegd op tegoeden van het bedrijf en haar eigenaren – hiervoor de ruimte biedt.
Mijns inziens kan het naleven van wettelijke verplichtingen een werkgever niet worden tegengeworpen, maar ook hier is het oordeel uiteraard aan de rechter. De eigenaar van het bedrijf heeft aangegeven geen verweer te zullen voeren als de rechter wordt verzocht haar op te dragen de transitievergoeding te betalen. Ook hieruit blijkt de bereidheid tot het naleven van wettelijke verplichtingen bij ontslag (in casu het betalen van de transitievergoeding). Een andere optie is uiteraard dat de gemeente Nijmegen toestemming verleent voor het betalen van genoemde vergoedingen. Dat zou een gang naar de rechter overbodig maken.
Vindt u het nu klaarblijkelijk weigeren de zogenaamde «transitievergoeding» te betalen aan desbetreffende werknemers, getuigen van goed werkgeverschap? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben desbetreffende werknemers naar uw mening recht op de hiervoor bedoelde vergoeding? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Welke extra inspanningen kan het UWV (Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen) verrichten ten aanzien van voormalig werknemers van slachterij Hilckmann die tot op heden geen ander werk hebben weten te vinden?
In april 2016 is UWV gestart met de landelijke uitrol van een nieuw dienstverleningsconcept, dat zich kenmerkt door meer persoonlijke dienstverlening aan de individuele uitkeringsgerechtigde. Deze uitrol is uiterlijk eind september 2016 afgerond. In dit nieuwe concept wordt de online dienstverlening aangevuld met meer persoonlijke dienstverlening voor WW-gerechtigden die dit nodig hebben en als aannemelijk is dat dit de kans op werkhervatting substantieel vergroot. UWV gebruikt hierbij de zogenoemde «Werkverkenner». Aan de hand van dit instrument wordt bij instroom in de WW voor iedere werkloze de kans op langdurige werkloosheid ingeschat. Mensen met een verhoogd risico op langdurige werkloosheid worden uitgenodigd voor een gesprek. Dit betreft in ieder geval de groep met een zwakke of matige arbeidsmarktpositie, of WW-gerechtigden voor wie online dienstverlening zonder ondersteuning niet mogelijk is. Ook wanneer de WW-gerechtigde een goede arbeidsmarktpositie heeft kan hij of zij zelf om een gesprek vragen. Op basis van de uitkomsten van dit gesprek wordt de in te zetten dienstverlening bepaald. Dit geeft de mogelijkheid om gerichte dienstverlening in te zetten die varieert in intensiteit, aangepast aan de persoonlijke behoeften en mogelijkheden voor deze werkzoekenden. De dienstverlening kan bestaan uit bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, workshops, competentietests, netwerktrainingen en eventueel in combinatie met scholing (scholingvouchers). Ook de voormalig medewerkers van Slachterij Hilckmann krijgen dienstverlening aangeboden volgens deze werkwijze.
De berichten ‘Ophef om subsidie De Staat’ en ‘Ophef over dubbelrol manager De Staat’ |
|
Michiel van Veen (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Ophef om subsidie De Staat»1 en «Ophef over dubbelrol manager De Staat»2?
Ja.
Hoe beoordeelt u de ophef die is ontstaan naar aanleiding van de toewijzing van een vierjarige subsidie ter hoogte van 236.200 euro per jaar door het Fonds Podiumkunsten aan de band De Staat?
Keuzes over het al dan niet toekennen van subsidies, kunnen leiden tot ophef. Ik respecteer de keuzes die door het Fonds zijn gemaakt.
Wat is de reden dat de band De Staat een structurele subsidie toegekend heeft gekregen, dat wil zeggen voor een periode van vier jaar?
De Staat heeft, zoals nog 211 andere organisaties, een aanvraag voor de regeling subsidie meerjarige activiteiten 2017–2020 ingediend. Deze aanvragen zijn beoordeeld op artistieke kwaliteit, ondernemerschap, spreiding en pluriformiteit. De (onafhankelijke) adviescommissie heeft de aanvraag positief beoordeeld, het bestuur van het Fonds heeft alle adviezen van de verschillende commissies overgenomen
Kunt u toelichten op welke wijze de hoogte van het toegewezen subsidiebedrag tot stand is gekomen?
In de regeling subsidie meerjarige activiteiten 2017–2020 wordt de subsidiehoogte bepaald door 3 factoren: aantal speelbeurten, (publieks)omvang van het speelcircuit (kleine/middenzaal & grote zaal) en de omvang/complexiteit van hetgeen er op een podium plaats zal vinden. Aanvragers kunnen op deze manier van tevoren berekenen voor welk bedrag zij mogelijk in aanmerking komen. Daarbij geldt tegelijkertijd dat hoe hoger het aangevraagde subsidiebedrag is, hoe hoger de eigen inkomsten die een gesubsidieerde organisatie moet realiseren.
Op welke wijze verhoudt de hoogte van deze toewijzing zich tot andere toewijzingen? Wat is uw mening hierover?
Deze toewijzing is in lijn met de door mij goedgekeurde regeling.
Klopt het dat het Fonds Podiumkunsten slechts 40 procent van de 212 aanvragen heeft kunnen honoreren? Wat vindt u in dit kader van de opmerking dat De Staat «het wel redt» en dat het geld beter zou kunnen worden besteed aan anderen?
Het klopt dat het Fonds slechts 84 van de 212 aanvragen heeft kunnen honoreren en ik respecteer, zoals ik al heb opgemerkt, de keuzes die door het Fonds zijn gemaakt.
In hoeverre zal verantwoording worden afgelegd over de besteding van de toegewezen subsidie? Op welke wijze zal dit worden gedaan en wie zal deze verantwoordelijkheid op zich nemen?
Alle instellingen die een meerjarige activiteitensubsidie ontvangen dienen jaarlijks een verantwoording in. Dat gebeurt aan de hand van het door Fonds Podiumkunsten opgestelde Financieel Handboek. Dat schrijft onder andere voor dat er ook jaarlijks een accountantsverklaring wordt verstrekt. Het Fonds Podiumkunsten is verantwoordelijk voor de beoordeling van die verantwoordingen.
Kunt u toelichten wat redenen zouden kunnen zijn om het bedrag terug te storten?
Ik ben van mening dat het Fonds Podiumkunsten integer heeft gehandeld en dat er geenszins sprake is van een onterechte subsidieverstrekking. Ik ben dan ook niet van mening dat het geld zou moeten worden teruggevorderd.
Klopt het dat De Staat begin 2016 meermaals in het voorprogramma van de band Muse heeft gestaan tijdens hun Europese tour en hierdoor haar bekendheid in het buitenland zeer recent reeds heeft kunnen vergroten?
Het klopt dat De Staat in het voorprogramma van Muse heeft gestaan. De Staat is er goed in geslaagd om zich met deze tour internationaal in de kijker te spelen, maar heeft daar zelf flink in geïnvesteerd. Het is in de popwereld zelfs niet ongebruikelijk dat bands die in een voorprogramma spelen van een internationale act daarop financieel toeleggen.
In hoeverre heeft de manager van de band, tevens adviseur bij het Fonds Podiumkunsten, een rol gespeeld bij de toewijzing van de subsidie?
De manager van de band is geenszins betrokken geweest bij de beoordeling van de subsidieaanvraag van De Staat of van andere aanvragen voor een meerjarige activiteitensubsidie 2017–2020. Alle aanvragen zijn door onafhankelijke commissies beoordeeld. Het fonds podiumkunsten stelt de commissies zorgvuldig samen zodat van belangenverstrengeling geen sprake kan zijn. Elke commissie die heeft geoordeeld over de meerjarige subsidies 2017–2020 bestond uit zeven of acht mensen. Zij zijn de enige personen die subsidieaanvragen hebben beoordeeld.
Wat is uw mening over de opmerkingen dat er sprake zou zijn van belangenverstrengeling?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Bent u van mening dat individuele popmuzikanten subsidie zouden moeten kunnen ontvangen? Zo ja, welke criteria zouden er moeten gelden om hiervoor in aanmerking te komen?
De regeling meerjarige activiteitensubsidie staat niet open voor individuele podiumkunstenaars. Dus ook niet voor individuele popmuzikanten. Het Fonds Podiumkunsten kent wel diverse andere subsidiemogelijkheden voor individuele podiumkunstenaars.
Het stoppen van kindhuwelijken in Tanzania |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het hoger beroep dat de regering van Tanzania is gestart tegen een uitspraak van het Tanzaniaanse hooggerechtshof, waarin wordt gesteld dat het huwen van kinderen onder de 18 jaar in strijd is met de huidige Grondwet van Tanzania?1
Formeel is er nog geen sprake van een hoger beroep. Het is mij bekend dat via verschillende Tanzaniaanse mediakanalen is bericht over een hoger beroep dat zou worden ingesteld door de Advocaat-Generaal tegen een uitspraak van het Tanzaniaans Hooggerechtshof van 8 juli 2016. In die uitspraak bepaalde het Hooggerechtshof dat enkele bepalingen uit de huwelijkswet, die betrekking hebben op de huwelijksleeftijd, discriminatoir en daarom onconstitutioneel zijn.
Deelt u de mening dat minderjarigen beschermd dienen te worden tegen zowel gedwongen als ongedwongen huwelijken?
Ja.
Heeft de Nederlandse regering reeds gereageerd op het hoger beroep? Zo ja, hoe luidde deze reactie? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat een reactie van de Nederlandse regering op dit moment voorbarig is.
Allereerst heeft Rebecca Gyumi- die de rechtszaak is begonnen- aan de Nederlandse ambassade laten weten dat het hoger beroep (of een aankondiging daarvan) nog niet is ontvangen. De gronden ven het hoger beroep zijn op dit moment dan ook niet bekend.
Daarnaast gaf de Minister voor Constitutionele en Juridische zaken van Tanzania eerder dit jaar, op 27 april 2016, aan dat een wetsvoorstel voor het verbieden van kindhuwelijken in voorbereiding is. Er kan dan ook niet automatisch van uitgegaan worden dat het hoger beroep wordt ingesteld ter handhaving van de betrokken bepalingen uit de huwelijkswet. De officiële lezing van Tanziaanse overheid (Ministerie van Constitutionele en Juridische Zaken) luidt dat het hoger beroep als doel heeft om de uitspraak voor geheel Tanzania te doen gelden.
Welke mogelijkheden ziet u om, mede gesteund door de recente uitspraak van het hooggerechtshof, het stoppen van kindhuwelijken in Tanzania te bevorderen? Hoeveel belang hecht u er in dit licht aan dat de overheid van Tanzania haar hoger beroep intrekt en op welke wijze kan Nederland daaraan bijdragen?
Nederland ondersteunt het GirlsnotBrides partnerschap, dat met lobby-activiteiten en het genereren van aandacht via sociale media betrokken is bij deze zaak. De Nederlandse ambassade is in contact met Rebecca Gyumi, één van haar advocaten, de Tanzania Media Women Association die onderdeel uitmaakt van het Tanzania Ending Child Marriage Network en collega’s bij de Europese Unie (EU)-Delegatie en ambassades van gelijkgestemde landen. Ook is er via de EU contact geweest met het Tanzaniaanse Ministerie van Constitutionele en Juridische Zaken. Nederland zal in EU-verband en met collega’s van andere ambassades de ontwikkelingen nauw blijven volgen. Afhankelijk van de gronden van het hoger beroep en de vraag vanuit Tanzaniaanse belangenorganisaties, zal Nederland samen met andere landen de mogelijkheden onderzoeken voor verdere ondersteuning.
Gezien het antwoord op vraag 3, is intrekking van een hoger beroep nog niet aan de orde.
Het uitblijven van internationale veiligheidsinterventies in Burundi |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het recente weigeren van een politiemacht van de VN-Veiligheidsraad en tweehonderd mensenrechtenwaarnemers en militaire experts van de Afrikaanse Unie (hierna AU) door de Burundeze overheid?1
Ja. De Burundese overheid heeft op 2 augustus aan de VN-Veiligheidsraad laten weten de politiemacht niet te accepteren. Een eerder aanbod van Burundi om een VN-macht van 50 politiemensen toe te staan trok de Burundese overheid tevens in. In dezelfde verklaring stellen de Burundese autoriteiten dat de AU waarnemers nog wel welkom zijn.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat de hierboven genoemde en aan veiligheid gerelateerde experts toch hun werk in Burundi gaan doen?
Voor het sturen van de VN politiemacht is instemming van de Burundese overheid vereist. Het is aan het VN-secretariaat om met de Burundese overheid tot overeenstemming te komen over een mogelijke oplossing.
Welke sanctiemogelijkheden hebben de VN en de AU momenteel om de druk op de president van Burundi verder op te voeren? Kan het weigeren van een politiemacht leiden tot het (tijdelijk) opschorten van een VN-lidmaatschap?
Op basis van hoofdstuk 7 artikel 41 van het VN Handvest kan de VN diverse maatregelen instellen tegen landen, personen of groepen. Hieronder vallen bijvoorbeeld economische sancties, reisverboden en bevriezing van tegoeden. Ook artikel 23 van de oprichtingsacte van de AU biedt mogelijkheid om dergelijke maatregelen te nemen. Het opschorten van VN lidmaatschap is een zeer vergaande maatregel die slechts in enkele uitzonderlijke gevallen wordt ingesteld.
Kunt u toelichten welke conclusies er zijn getrokken uit het bezoek dat een Europese delegatie begin juli j.l. aan Burundi bracht? Zit de westerse gemeenschap nog altijd op één lijn met de Tanzaniaanse oud-president Mkapa, die de Burundi-dialoog faciliteert? Hoe kijkt hij aan tegen het uitbreiden van sancties nu de dialoog verder vastloopt?
Het bezoek van de Europese delegatie dat gepland stond voor juli is uitgesteld naar september. Het bezoek heeft als doel om te evalueren in hoeverre Burundi heeft voldaan aan de voorwaarden voor hervatting van de EU steun, zoals uiteengezet tijdens de Artikel 96 dialoog.
De Westerse gemeenschap steunt het werk van oud-president Mkapa en zit met hem op één lijn. De EU heeft met Mkapa afgesproken dat eventuele additionele sancties dienend moeten zijn aan voortgang in de dialoog en deze niet mogen tegenwerken.
Welke mogelijkheden ziet u om de tekorten aan voedsel, onderwijs en het toenemende aantal malariaslachtoffers tegen te gaan?
Er is op dit moment geen tekort aan voedsel en onderwijs in Burundi. Nederland draagt in Burundi bij aan voedselzekerheid met programma’s gericht op verhoging van de voedselproductie, verbeterd zaaizaad en schoolmaaltijden. Nederland steunt daarnaast diverse onderwijsprogramma’s op het gebied van seksuele voorlichting. Er is in Burundi inderdaad sprake van meer malaria dan in voorgaande jaren. Nederland is een belangrijke donor van het Global Fund for Aids, Tuberculosis and Malaria, dat in Burundi actief malaria bestrijdt. Ook steunt Nederland de Wereldgezondheidsorganisatie, die recent door de Burundese overheid gevraagd is een gezamenlijk onderzoek te doen naar de toegenomen intensiteit en verspreiding van malaria in het land.
Het bericht “Arjo Klingens van rockband 'De Staat' geeft € 1 miljoen subsidie aan zichzelf” |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arjo Klingens van rockband «De Staat» geeft € 1 miljoen subsidie aan zichzelf»?1
Ja.
Vindt u het ook te gek om los te lopen dat een rockband meer dan een miljoen subsidie krijgt? Deelt u de mening dat rockbands die subsidie krijgen per definitie geen rockbands zijn?
Deze mening deel ik niet. De door mij goedgekeurde regeling meerjarige activiteitensubsidies staat open voor de professionele podiumkunsten in de volle breedte. Hieronder valt dus ook popmuziek.
Wat vindt u ervan dat Arjo Klingens een subsidie van meer dan een miljoen – die ze onder uw verantwoordelijkheid mag weggeven – verstrekt aan een band waarvan ze zelf de manager is?
Alle aanvragen zijn door onafhankelijke commissies beoordeeld. De commissies worden heel zorgvuldig samengesteld zodat van belangenverstrengeling geen sprake kan zijn. Elke commissie die heeft geoordeeld over de meerjarige subsidies 2017–2020 bestond uit zeven of acht mensen. Zij zijn de enige personen die subsidieaanvragen hebben beoordeeld. Arjo Klingens is niet betrokken geweest bij de beoordeling van de aanvraag van De Staat of andere aanvragen binnen de regeling subsidie meerjarige activiteiten 2017–2020.
Vindt u dat hierbij procedures zijn overtreden en dat -nog los van dat een subsidie voor een rockband te gek voor woorden is- dit geld zo snel mogelijk moet worden teruggevorderd en/of niet moet worden uitgekeerd?
Ik ben van mening dat het Fonds Podiumkunsten integer heeft gehandeld en dat er geenszins sprake is van een onterechte subsidieverstrekking. Ik ben dan ook niet van mening dat het geld zou moeten worden teruggevorderd.
Het ziekenhuis in Dokkum |
|
Lea Bouwmeester (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekent met het bericht «De Friesland zegt contract Sionsberg op»?1
Ja.
Na lang overleg is er met betrokken partijen in de regio een overeenkomst gesloten over een overgang naar een nieuw breed zorgaanbod dat de zorgvraag van inwoners voor nu en in de toekomst beantwoordt; waarom lijkt dat nu niet uitgevoerd te worden? Welke partijen houden zich niet aan deze afspraken en waarom niet?
Ik betreur het dat de huidige situatie is ontstaan. De onrust die dit heeft veroorzaakt is vervelend voor de mensen in Dokkum en omgeving. Ik heb contact met diverse partijen, waaronder De Friesland en (de verschillende eigenaren van) De Sionsberg 2.0. Zij hebben mij geïnformeerd over de stand van zaken. Ik heb de partijen gewezen op het belang van goede zorg, op de zorgplicht van de verzekeraar en op het belang van samenwerking voor de burgers van Dokkum en omgeving. De komende tijd zal ik de ontwikkelingen in de regio op de voet volgen.
De situatie die nu is ontstaan, is volgens mij niet aan één partij of één persoon toe te schrijven. Ik wil mij ook niet uitlaten over de vraag door wiens toedoen wat gebeurt. Wat ik belangrijk vind is dat ik geen signaal heb dat de continuïteit van de zorg in het geding is.
Waarom loopt de voortgang van het omvormen naar een passend zorgaanbod vertraging op en hoe kan worden voorkomen dat inwoners in Friesland die zorg nodig hebben de dupe worden omdat partijen niet meer samenwerken in het algemeen belang?
Zie antwoord vraag 2.
Tijdens het Algemeen overleg over de Sionsberg heeft u toegezegd via de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) het proces te volgen en toe te zien op samenwerking en de beste uitkomst voor de mensen die zorg nodig hebben in de regio; bent u bereid de NZa hier wederom naar te laten kijken?
Ik roep alle partijen op om echt te werken aan een bestendig zorgaanbod voor de toekomst bezien vanuit het belang van de bevolking in die regio.
Overigens ziet de NZa op dit moment geen risico’s met betrekking tot de naleving van de zorgplicht. Zij monitort vanzelfsprekend het contracteerproces nauwgezet.
Zodra er een risico is op dit gebied, laten zij dat direct weten. Ook de IGZ heeft op dit moment geen signaal dat de kwaliteit van zorg niet op orde zou zijn. Wel doet de NZA momenteel onderzoek naar of er knelpunten zijn in de tijdige levering van zorg.
Bent u bereid, indien nodig, in belang van mensen die zorg nodig hebben in deze regio partijen om tafel te brengen zodat passende zorg het uitgangspunt wordt en niet andere belangen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 2 en 3. De komende tijd zal ik de ontwikkelingen in de regio op de voet volgen.
Het bericht dat ruim een half miljoen hartpatiënten problemen hebben omdat ze goedkopere medicijnen slikken |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ruim een half miljoen hartpatiënten problemen hebben omdat ze goedkopere medicijnen slikken?1
NIVEL heeft in haar onderzoek, op basis van 209 patiënten, geconcludeerd dat van de groep mensen die gewisseld is van medicatie 15% het een groot probleem vindt, 26% een beetje en 59% het geen probleem vindt. Deze resultaten zijn door de media geëxtrapoleerd naar de gehele patiëntengroep, waardoor een getal van een half miljoen patiënten is gecommuniceerd.
Ik vind het vervelend dat patiënten problemen ervaren met het wisselen van medicatie. Uit het onderzoek blijkt dat de ervaren problemen met name te maken hebben met onvoldoende kennis en informatie over de oorzaak en het gevolg van wisselen. Hier ligt een duidelijke taak voor zorgverzekeraars en zorgverleners om de patiënt eenduidig voor te lichten.
Uit het onderzoek blijkt daarnaast dat de ervaren gezondheid en het onder controle houden van de aandoening niet verschilt tussen wisselaars en niet-wisselaars. Dat ligt ook in de lijn der verwachting omdat generieke, vaak goedkopere, medicijnen dezelfde werkzame stof bevatten als spécialité medicijnen.
Wist u dat het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (NIVEL) hiernaar onderzoek deed? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet van op de hoogte gebracht?2
Het NIVEL heeft in opdracht van de Hart & Vaatgroep onderzoek gedaan naar de ervaringen van patiënten met hart- en vaatmedicatie bij het wisselen van medicatie. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en dus ik waren tot het moment van publicatie van het rapport hiervan niet op de hoogte.
Is het waar dat NIVEL u heeft verzocht de zogenoemde «verborgen kosten» van het preferentiebeleid in beeld te brengen? Zo ja, wanneer is dit verzoek gedaan en wat is uw antwoord hierop geweest?
Het NIVEL heeft een dergelijk verzoek nooit gedaan.
Heeft u inzage in de kosten die voortvloeien uit het preferentiebeleid? Zo ja, wat bedragen die kosten en hoe verhouden die zich tot de besparingen? Zo nee, bent u bereid die kosten inzichtelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik beantwoord deze vier vragen tezamen omdat ze allen ingaan op de eventuele lange termijn gevolgen wat betreft kosten of gezondheidsrisico’s door het wisselen van medicatie.
Preferentiebeleid heeft aanwijsbare voordelen voor verzekerden in Nederland. De lagere prijzen hebben geleid tot substantiële besparingen, waardoor het mogelijk is om voortdurend nieuwe en ook dure geneesmiddelen toe te laten tot het verzekerde pakket.
Er is geen onderzoek bekend naar de kosten of gezondheidrisico’s specifiek door het preferentiebeleid. Dit is ook een lastig te onderzoeken omdat preferentiebeleid slechts 1 factor is in de totale behandeling van een patiënt en er daarnaast nog vele andere factoren van invloed zijn op de gezondheidssituatie van patiënten. Uit het onderzoek van NIVEL blijkt wel dat de ervaren gezondheid en het onder controle houden van de aandoening gelijk is tussen wisselaars en niet-wisselaars van hart- en vaatmedicatie.
Ik zie op dit moment geen aanleiding om onderzoek specifiek naar preferentiebeleid te verrichten.
Heeft u naast de kosten en baten zicht op de gevolgen voor de therapietrouw bij het voortdurend wisselen van medicatie, onder andere voor hart- en vaatproblemen? Zo ja, wat zijn die gevolgen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Uit het onderzoek van NIVEL blijkt een klein verschil in therapietrouw tussen patiënten die zijn gewisseld in medicatie en patiënten die niet zijn gewisseld. Voor wisselaars is dit 79% en voor niet-wisselaars 86%. Er ligt een duidelijke taak weggelegd voor huisartsen en apothekers om therapietrouw bij patiënten te bevorderen.
Heeft u er zicht op of sinds de invoering van het preferentiebeleid meer mensen gestopt zijn met het nemen van hun medicatie vanwege bijwerkingen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik beantwoord deze drie vragen tezamen omdat ze allen ingaan op mogelijke bijwerkingen door het wisselen van medicatie.
Het wisselen van medicijnen met dezelfde werkzame stof vind ik als zodanig geen probleem, dit vind ik juist wenselijk omdat wij hiermee de zorg betaalbaar houden. Zorgverzekeraars baseren hun preferentiebeleid voor het grootste deel op de handleiding geneesmiddelsubstitutie van de beroepsgroep van apothekers. Het gros van de patiënten reageert ook goed op gewisselde medicatie en heeft geen last van (andere) bijwerkingen.
Gebruik van medicatie kan altijd tot bijwerkingen leiden. Daarom raad ik patiënten aan om bij iedere farmaceutische behandeling in contact te blijven met apotheker en voorschrijver over effecten en bijwerkingen. Indien het gebruik van een preferent middel voor een patiënt niet medisch verantwoord is, kan een voorschrijver een ander medicijn voorschrijven, bijvoorbeeld het spécialité. In artikel 2.8 van het Besluit Zorgverzekering is vastgelegd dat de zorgverzekeraar dit niet-preferente middel dan moet vergoeden.
Is er een stijging waarneembaar van de behandelkosten voor mensen met hart- en vaatziekten sinds de introductie van het preferentiebeleid? Is hier een causaal verband aangetoond? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Brengt het wisselen van hart- en vaatmedicatie omwille van de prijs ook gezondheidsrisico’s met zich mee voor patiënten? Is er een toename van het aantal complicaties en/of overlijdens sinds de introductie van het preferentiebeleid? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u er op korte termijn aan doen om te voorkomen dat mensen gedwongen worden over te stappen op goedkopere hart- en vaatmedicatie en last krijgen van bijwerkingen en mogelijk in zijn geheel stoppen met hun medicatie?
Zie antwoord vraag 6.
Is het waar dat mensen na het krijgen van nieuwe, preferente medicatie risico lopen op een delirium of andere bijwerkingen door het wisselen van de medicatie? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en bij welke medicatie? Zo nee, bent u bereid dit ook te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zit het met de verborgen kosten van het preferentiebeleid bij andere geneesmiddelen? Heeft u hier wel zicht op? Zo nee, bent u bereid ook die te laten onderzoeken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat het onderzoek naar het mijden van zorg vanwege eigen bijdragen Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) flink vertraagd is |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven waarom het onderzoek door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar het mijden van zorg vanwege de eigen bijdragen voor Wmo-voorzieningen flink vertraagd is?1
Zoals ik in mijn brief van 28 juli jl. (Kamerstuk 29 538, nr. 225) aan uw Kamer heb medegedeeld, heb ik uw Kamer in mijn brief van 15 februari (Kamerstuk 29 538/34 104, nr. 203) dit jaar laten weten dat het CBS verwacht om voor de zomer voorlopige resultaten van het onderzoek te kunnen leveren op basis van de gegevens over 2013, 2014 en de eerste helft van 2015. In deze brief staat ook dat het CBS het onderzoek kan uitvoeren als de gegevens, die voor het onderzoek benodigd zijn, beschikbaar zijn. Door middel van mijn brief van 28 juli jl. en de daaraan toegevoegde brief van het CBS heb ik u geïnformeerd over het feit dat het CBS tot de conclusie is gekomen, dat het onderzoek zich als gevolg van de hervormingen nog niet in de fase bevindt waarin het CBS een tabellenset kan samenstellen. Wat betreft de voorlopige resultaten van het onderzoek geldt dus helaas dat de gegevens niet tijdig beschikbaar waren om voor de zomer een voorlopig resultaat aan uw Kamer te doen toekomen. Over de definitieve resultaten van het onderzoek staat in mijn brief van 28 juli jl. dat het CBS verwacht de tabellen met cijfers over heel 2013, 2014, en 2015 in november 2016 op te leveren.
Is het waar dat het onderzoek in tegenstelling tot de uitdrukkelijke wens van de Kamer, géén antwoord zal geven op de vraag of de verhoogde eigen bijdragen leiden tot het mijden of opzeggen van zorg? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 29 538, nr. 212) ben ik ingegaan op de vraag die Kamerlid Leijten in de Regeling van werkzaamheden heeft gesteld over zorgmijding en gegevens van het CAK. Kamerlid Leijten stelt in haar vraag dat het CAK zou moeten kunnen aangeven hoeveel mensen afzien van zorg. Ik heb uw Kamer in mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 29 538, nr. 212) toegelicht dat het CBS-onderzoek is gebaseerd op CAK-gegevens. De uitstroom uit de Wmo 2015 kan op basis van CAK-gegevens in beeld worden gebracht indien de reden overlijden of een verhuizing naar een instelling betreft. Overige redenen voor uitstroom zijn dat ondersteuning niet meer nodig is of niet meer betaalbaar wordt geacht of op een andere manier wordt verkregen, bijvoorbeeld in de vorm van een algemene voorziening, Zvw-zorg, private zorg of mantelzorg. De CAK-bestanden bieden echter geen mogelijkheid om uitstroom anders dan door overlijden of de overgang naar zorg met verblijf te onderzoeken. Vervolgens heb ik in mijn brief van 14 april jl. (Kamerstuk 29 538, nr. 212) aangegeven dat met behulp van het kwalitatieve onderzoek hiervan wel een indicatie kan worden gegeven. Het kwalitatieve onderzoek – in aanvulling op het onderzoek van het CBS – zal ingaan op ongewenste zorgmijding, eigen bijdragen en maatwerk op grond van de Wmo 2015. De planning van het kwalitatieve onderzoek sluit aan op het CBS-onderzoek. Er is derhalve geen sprake van het niet tegemoet komen aan de wens van uw Kamer. Er is aanvullend onderzoek uitgezet naar ongewenste zorgmijding en eigen bijdragen.
Wat was de exacte onderzoeksopdracht aan het CBS en is de wens van de Kamer om inzicht te krijgen in het mijden of opzeggen van zorg vanwege de hoogte van de eigen bijdrage, daarin verwerkt? Kunt u de opdracht per ommegaande aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik uw Kamer de offerte van het CBS met daarin de opzet van het onderzoek meegestuurd met mijn brief van 7 september 2015 (Kamerstuk 34 104, nr. 71). Ik zal u met de beantwoording van deze vragen de offerte nogmaals doen toekomen. In het antwoord op vraag 2 staat ook aangegeven dat ongewenste zorgmijding geen onderdeel van het CBS-onderzoek is omdat dat ook niet mogelijk is door het ontbreken van data hierover.
Kunt u zich uw volgende opmerking herinneren: «het feit dat mensen de eigen bijdrage niet kunnen betalen, mag geen belemmering zijn om die zorg te krijgen»?2 Vindt u het in dat licht bezien acceptabel dat het onderzoek vertraging oploopt?
Dat kan ik mij herinneren en daarom heb ik uw Kamer in hetzelfde debat toegezegd om aanvullend kwalitatief onderzoek te laten uitvoeren, naast het kwantitatieve CBS-onderzoek.
Hoe gaat u voorkomen dat in november zal blijken dat de vertraagde onderzoekresultaten niet tot concrete maatregelen zullen leiden om het mijden van zorg vanwege de eigen bijdragen tegen te gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan niet op de resultaten vooruit lopen en wacht eerst de onderzoeksresultaten af.
Kunt u reageren op de volgende stelling: «de onderzoeksopdracht is bewust vaag geformuleerd zodat het resultaat ervan uitsluitend zal leiden tot nog meer onderzoek in plaats van een daadwerkelijke aanpassing van het beleid»?
Zoals eerder aangegeven en waarnaar verwezen wordt in het antwoord op vraag 2, is ongewenste zorgmijding geen onderdeel van het CBS-onderzoek en is dat ook niet mogelijk door het ontbreken van data hierover. Om die reden is aanvullend kwalitatief onderzoek uitgezet.
Bent u, gelet op de vertraging van het onderzoek en de onzekerheid over de bruikbaarheid van de uitkomsten ervan, bereid alsnog alle eigen bijdragen voor de Wmo op te schorten? Zo nee, hoe rijmt u dit met uw uitspraak dat die geen belemmering mogen zijn om zorg te krijgen?
Ik wil niet de op onderzoeksresultaten vooruitlopen. Zie voorts de antwoorden op voorgaande vragen.
De heropstart van de olieproductie in Schoonebeek en afvalwaterinjectie in Twente |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM: lozing afvalwater bijna hervat»?1
Ja.
Heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) u op de hoogte gesteld van het voornemen om de lozing van afvalwater te hervatten? Zo ja, wanneer en op welke wijze?
NAM heeft Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op 19 juli 2016 het verzoek tot instemming met de nieuwe pijpleiding gestuurd en dit op 3 augustus 2016 aangevuld met het definitieve deskundigenrapport. Eind juli 2016 is mijn ministerie geïnformeerd dat NAM rond 8 augustus 2016 de winning zou willen hervatten.
Herinnert u zich dat u in de Kamer gezegd heeft: «Bij de waterinjectie in Twente gaat het om productiewater vanuit Schoonebeek. Dat is stilgelegd. Er was over anderhalf jaar een evaluatie voorzien van wat wij daar aan het doen zijn. Ik heb die evaluatie anderhalf jaar naar voren gehaald. Vervolgens is op die evaluatie een begeleidingscommissie gezet van bestuurders uit Overijssel en Drenthe, die die evaluatie helemaal volgt. Op het resultaat van die evaluatie laat ik weer een second opinion los van Deltares om te bezien hoe Deltares aankijkt tegen het werk dat gedaan is. Vervolgens ga ik het geheel bespreken met de bestuurders in Overijssel en Drenthe. Op grond van de evaluatie, de second opinion, de bevindingen van de begeleidingscommissie en het overleg met de bestuurders ga ik bekijken wat voor de toekomst het beste is, of het op deze manier kan of dat het op een aangepaste manier moet. Zo doen wij dat. Wij doen geen onverantwoorde dingen. Wij doen dingen nadat daar goed over is nagedacht en daartoe besloten is. Wij zijn ook voortdurend bereid om op grond van nieuwe ontwikkelingen en nieuwe signalen over problemen die zich voordoen zaken te evalueren en te bekijken of het beter kan. Daar ben ik ook in dit geval toe bereid. Tot dat moment ligt de injectie van productiewater stil. Tot dat moment ligt ook de oliewinning in Schoonebeek stil.»?2
Ja, dat herinner ik mij. Op het moment dat wij hierover met elkaar spraken, was de verwachting dat ik begin van de zomer een besluit zou nemen over de verwerkingsmethode en dat de pijpleiding pas na de zomer hersteld zou zijn. Er was daarom voldoende ruimte om eerst met elkaar van gedachte te wisselen. Enkele dagen later kreeg ik echter het advies van de commissie voor de m.e.r. om een tussenstap in te bouwen, zodat in overleg met de regio een nadere selectie van alternatieven kan worden gemaakt. Hierdoor is de besluitvorming naar eind van dit jaar geschoven, terwijl de planning van het herstel van de pijpleiding na de zomer lag. Zolang NAM opereert binnen de huidige vergunning en niet is aangetoond dat er onaanvaardbare risico’s zijn dan wel dat de injectie van het productiewater milieutechnisch niet aanvaardbaar is, heb ik geen wettelijke mogelijkheden het hervatten van de productie tegen te houden. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van heden.
Kunt u de evaluatie, het rapport van Deltares en de notulen van de gesprekken met de Twentse bestuurders aan de Kamer doen toekomen?
NAM heeft op 28 juni 2016 het «Tussenrapport alternatievenafweging: Herafweging verwerking productiewater Schoonebeek» op haar website gepubliceerd. De begeleidingscommissie, bestaande uit bestuurders uit de regio, heeft geconcludeerd dat dit onderzoek helder en transparant is uitgevoerd en de zorgen in de regio adresseert. De Commissie voor de m.e.r. werkt op dit moment aan haar advies over dit tussenrapport en neemt daarbij de second opinion van Deltares mee. Ik verwacht het advies van de Commissie en de second opinion van Deltares begin september 2016 naar uw Kamer toe te sturen. Op basis van de uitkomsten van het tussenrapport en de verschillende adviezen ga ik eind september 2016 in overleg met de regio na welke alternatieven nog verdere uitwerking behoeven.
Welk besluit heeft u genomen over de oliewinning in Schoonebeek en wanneer heeft u dat besluit genomen?
In mijn brief van heden ben ik ingegaan op het proces rondom de reparatie van de pijpleiding en het evaluatieonderzoek dat plaatsvindt over de verwerkingsmethode.
Waarom heeft u de Kamer daar niet onmiddellijk van op de hoogte gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich de belofte om eerst met de Kamer van gedachten te wisselen over dit besluit alvorens het uitgevoerd zou worden?3
Ja, zie mijn antwoord bij vraag 3.
Waarom wacht u niet op de uitkomsten van de in voorbereiding zijnde milieueffectrapportage met betrekking tot de heroverweging van mogelijkheden van de verwerking van het afvalwater uit het Schoonebeekerveld?
Zoals in mijn brief van heden aangegeven kan NAM, na reparatie, op basis van de huidige vergunning de productie hervatten inclusief de injectie van het productiewater.
Kunt u deze vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van de hervatting van de afvalwaterinjectie beantwoorden?
Ja.
De berichten “McGregor werkt oudgedienden eruit: 200 ontslagen” en “Een zaak waar je zo wordt ingeruild” |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «McGregor werkt oudgedienden eruit: 200 ontslagen»1 en «Een zaak waar je zo wordt ingeruild»?2
Ja.
Hoe oordeelt u over het bericht dat Doniger «200 medewerkers met anciënniteit», ontslaat en vervangt door goedkopere uitzendkrachten, ook in het licht van de vrijwel onverminderd hoge werkloosheid onder 45-plussers?
In de berichtgeving in de media wordt gesteld dat een aantal werknemers dat langere tijd in dienst is geweest bij de failliete werkgever niet in dienst worden genomen door de doorstarter, de Doniger Fashion Group.
Het is niet aan mij als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de curator en eventueel aan de rechter als hier om wordt gevraagd. Wel wil ik in algemene zin opmerken dat ik vind dat bij een doorstart ook plaats zou moeten zijn voor oudere werknemers. De doorstarter heeft hier ook baat bij.
Kortheidshalve verwijs ik u in dit kader naar het antwoord op een schriftelijke vraag van het lid Kerstens (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 32) naar aanleiding van het bericht «Winkelpersoneel McGregor dupe van doorstart».
Deelt u de constatering dat dit beleid voornamelijk oudere medewerkers zal treffen, en dat hiermee op zijn minst de indruk van leeftijdsdiscriminatie wordt gewekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering dat hiermee nodeloos een schat aan kennis en ervaring verloren gaat, die juist van onschatbare waarde kan zijn voor een bedrijf? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe oordeelt u over het beeld dat een faillissement soms wordt gebruikt om een reorganisatie door te voeren, waarbij te dure (vaak oudere) arbeidskrachten relatief eenvoudig ontslagen kunnen worden? Herkent u dit beeld?
Allereerst wil ik opmerken dat ik het beeld heb dat werkgevers in het algemeen een faillissement onwenselijk vinden. In de eerste plaats om de praktische reden dat het bestuur van de onderneming na de faillietverklaring vrijwel buiten spel komt te staan. De faillietverklaring leidt er immers toe dat de curator per direct het beheer en de beschikking over de onderneming overneemt van de (voormalig) bestuurders en dat zij daardoor de gang van zaken binnen de onderneming niet langer in eigen hand hebben. Bovendien ontstaat bij een faillietverklaring doorgaans een vrij onbeheersbare situatie met alle negatieve gevolgen voor de continuïteit van de levensvatbare onderdelen van de onderneming van dien.
Werkgevers zullen daarom in de regel proberen een faillissement zoveel mogelijk te voorkomen en op zoek gaan naar mogelijke oplossingen om het bedrijf te behouden. Daarbij komt dat een faillissement niet zomaar wordt uitgesproken. Er moet aan een aantal eisen zijn voldaan voordat een rechter hiertoe overgaat. Zo moet het gaan om een bedrijf in financiële problemen dat zijn betalingsverplichtingen niet (meer) na kan komen. Wanneer de bevoegdheid tot het doen van een faillissementsaanvraag wordt gebruikt met een ander doel dan waarvoor zij bedoeld is, bijvoorbeeld om het personeelsbestand snel en «goedkoop» te kunnen terugbrengen, dan levert dit volgens vaste jurisprudentie misbruik van recht op.
Kortheidshalve verwijs ik u in dit kader naar het eerder genoemde antwoord op een schriftelijke vraag van het lid Kerstens (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 32) naar aanleiding van het bericht «Winkelpersoneel McGregor dupe van doorstart». Daarin heb ik toegelicht wat in een dergelijk geval de stappen zijn die genomen kunnen worden.
Hoe oordeelt u over het pleidooi van vakbond CNV om de faillissementswetgeving zodanig aan te scherpen dat oudere werknemers niet zomaar kunnen worden ingeruild voor goedkopere krachten?
Zoals ik in antwoord op de vragen van het lid Kerstens (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 32) over ditzelfde onderwerp heb gemeld, heeft de arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van faillissement mijn aandacht. Ik ben me ervan bewust dat een faillissement van een onderneming aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de werknemers, ook wanneer onderdelen van de failliete onderneming een doorstart maken. Ik heb daarom ook onderzoek laten verrichten naar de arbeidsrechtelijke positie van werknemers bij faillissement van hun werkgever en hierover zal verder advies worden gevraagd en overleg worden gevoerd met de relevante belangenorganisaties.
Welke andere mogelijkheden ziet u om in kwesties als deze meer sturend op te treden?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat drie kankerpatiënten onder verdachte omstandigheden zijn overleden na behandeling in een alternatieve kankerkliniek |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat afgelopen week drie kankerpatiënten onder verdachte omstandigheden zijn overleden na behandeling in de alternatieve kankerkliniek Klaus Ross Center in het Duitse Bracht?1
Ik ben hierover geïnformeerd en ik wacht het onderzoek van de Duitse autoriteiten af.
Zijn er nog meer Nederlandse patiënten bij de betreffende kliniek onder behandeling (geweest)? Zo ja, hoeveel patiënten betreft het en zijn bij deze mensen ook (ernstige of fatale) bijwerkingen gesignaleerd?
Het is inmiddels bekend dat deze kliniek door veel Nederlanders werd bezocht. Daarom ondersteunen de Nederlandse autoriteiten het onderzoek. Het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gevraagd de bij haar bekende patiënten van de kliniek te informeren en heeft eerdere patiënten dringend verzocht om contact op te nemen met het Landelijk Meldpunt Zorg.
Is de betreffende kliniek per direct gesloten? Zo nee, hoe zorgt u ervoor dat niet nog meer patiënten slachtoffer worden?2
Gedurende het onderzoek heeft de kliniek haar werkzaamheden gestaakt.
Wat vindt u van de volgende reactie van de kliniek: «we blijven voor honderd procent geloven in onze filosofie en behandelingen»? Hoe wordt voorkomen dat er in de toekomst nog meer slachtoffers vallen door deze behandelingen?
Veel mensen maken gebruik van alternatieve therapieën/behandelwijzen. Mensen zijn zelf verantwoordelijk om te kiezen voor reguliere zorg of alternatieve zorg, of een combinatie daarvan. Er is geen wetenschappelijk bewijs dat alternatieve behandelwijzen ziektes genezen. Met de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) heb ik patiënten die zich in Nederland laten behandelen met alternatieve geneeswijzen meer rechtszekerheid gegeven zodat ze mogelijkheden hebben om te klagen wanneer ze geen goede behandeling hebben gehad en dienen alternatieve behandelaren te voldoen aan kwaliteitseisen zoals in deze wet zijn genoemd. Dit betreft echter geen Nederlandse, maar een Duitse kliniek die valt onder Duitse wetgeving en Duits toezicht.
Heeft u er zicht op hoeveel ernstig zieke patiënten zich in binnen- of buitenland door alternatieve genezers laten behandelen? Lopen zij ook mogelijk vergelijkbare risico’s? Bent u bereid dit per ommegaande te (laten) onderzoeken?
Nee dit wordt niet geregistreerd en ik ben niet voornemens dit te laten onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe deze verdachte overlijdens aan het licht zijn gekomen? Hebben de betreffende ziekenhuizen waar de patiënten in tweede instantie terecht kwamen, hiervan melding gemaakt bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
Het Nederlandse Openbaar Ministerie werd geïnformeerd over een niet-natuurlijk overlijden in Nederland van een patiënt die een behandeling had gevolgd in de betreffende kliniek. Daarop is een spoedrechtshulpverzoek gericht aan de Duitse autoriteiten en zijn deze een opsporingsonderzoek gestart. De Duitse autoriteiten worden daarbij ondersteund door het Nederlandse Openbaar Ministerie en de Nederlandse politie. Lopende dit Duitse onderzoek kan ik u niet nader over de inhoud van de zaak informeren. Aangezien er wel Nederlandse patiënten in de kliniek behandeld werden is de IGZ gevraagd ondersteuning te bieden bij het snel informeren van Nederlandse patiënten die in de kliniek een behandeling hebben ondergaan en zijn eerdere patiënten van de kliniek dringend verzocht contact op te nemen met het Landelijk Meldpunt Zorg.
Welke rol heeft de IGZ of haar Duitse evenknie gespeeld in deze kwestie? Is er overleg geweest tussen beiden? Zo ja, wanneer en in welke vorm heeft dat overleg plaatsgevonden en wat is er onderling gewisseld?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is het toezicht geregeld op alternatieve genezers in Duitsland of andere landen waar ook Nederlandse ernstig zieke patiënten zich laten behandelen? Heeft het toezicht naar uw mening in de betreffende situatie gefaald?
Zie de antwoorden op vraag 4, 6 en 7. De Nederlandse toezichthouder is in Duitsland niet bevoegd en het is niet aan mij om uitspraken te doen over het functioneren van Duitse overheidsinstanties.
Is het uit te sluiten dat ook in Nederland alternatieve genezers zonder bevoegdheid medische handelen verrichten zoals het aanbrengen van een infuus? Heeft de IGZ hier voldoende zicht op? Zo ja, hoe ziet dat toezicht er in de praktijk uit?
De IGZ beoordeelt signalen en meldingen over deze sector op het risico dat aan patiënten schade wordt toegebracht door het handelen of het handelen in strijd met de wet is (zoals het handelen in strijd met de bevoegdheid om een voorbehouden handeling uit te voeren) en grijpt indien noodzakelijk in.
Het is niet uit te sluiten dat alternatieve genezers zonder bevoegdheid medische handelingen verrichten. Dat mag niet voor zover het voorbehouden handelingen betreft. Het is dan zaak dat hierover gemeld wordt bij de IGZ of het Landelijk Meldpunt Zorg. Met de invoering van de Wkkgz is het namelijk voor de IGZ beter mogelijk om in te grijpen als ze hierover een signaal ontvangt. Als de IGZ bij haar toezicht een strafbaar feit constateert, kan zij daarvan aangifte bij het OM doen.
Wordt deze behandeling vergoed door (een van de) zorgverzekeraars, al dan niet uit de aanvullende verzekering? Zo ja, kunt u regelen dat dit per direct stopt?
Ik heb geen inzicht in de vergoeding van alternatieve geneeskundige handelingen die zorgverzekeraars in hun aanvullende polissen aanbieden. De overheid bepaalt de inhoud van de basisverzekering, zorgverzekeraars zijn vrij om te bepalen welke aanvullende verzekeringen zij aanbieden. Alternatieve geneeswijzen maken geen deel uit van het basispakket. Buiten het basispakket is het aan de zorgverzekeraars om te bepalen of, en welke therapieën zij via hun aanvullende polissen vergoeden. Dat betekent dat het aan de verzekeraars is om te bepalen of zij een aanvullende verzekering met of zonder alternatieve geneeswijzen aanbieden. Het is vervolgens aan de individuele zorgvrager om te bepalen of hij/zij zich hiervoor wil verzekeren of niet.
Het bericht "Inburgeren vrijblijvend" |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Inburgeren vrijblijvend»?1
Ja.
Klopt het dat u nieuwkomers niet informeert over het intrekken van de verblijfsvergunning als een nieuwkomer niet voldoet aan de inburgeringseisen? Zo ja, waarom doet u dat niet en waarom heeft u de Kamer daar niet over geïnformeerd?
Nee, dit klopt niet. Nieuwkomers worden via diverse kanalen geïnformeerd over de (verblijfsrechtelijke) gevolgen bij het niet voldoen aan de inburgeringsplicht. Zo informeert de IND de vreemdeling bij het uitreiken van het verblijfsdocument dat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht. Dit staat ook op de website van de IND, waar ook brochures hierover te vinden zijn. Daarnaast worden inburgeraars via een brochure van DUO geïnformeerd dat het niet voldoen aan de inburgeringsplicht gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht.
Hoe vaak is sinds de wetswijziging een verblijfsstatus ingetrokken vanwege het niet voldoen aan de inburgeringseis? Kunt u deze opsplitsen naar vorm van de verblijfsstatus?
Voor de nieuwkomers die vanaf 1 januari 2013 inburgeringsplichtig zijn geworden en die nog niet voldaan hebben aan de inburgeringsplicht is de initiële inburgeringstermijn van drie jaar 1 januari 2016 verstreken. Er zijn nog geen verblijfsvergunningen ingetrokken vanwege het niet voldoen aan deze inburgeringsplicht.
Klopt het bericht dat verblijfsvergunningen niet ingetrokken kunnen worden vanwege nationale en internationale regels? Zo ja, welke zijn dat dan? Waarom heeft u de Kamer daar niet over geinformeerd?
Naar aanleiding van de motie Heerma (CDA) heb ik in mijn brief van 7 juli jl.2 uiteengezet voor welke groepen inburgeraars nationale en internationale wet- en regelgeving het verlies van verblijfsrecht in de weg staat. Voor de beantwoording van deze vragen verwijs ik u naar deze brief.
Indien het klopt dat (inter)nationale regels in de weg staan aan het intrekken van een verblijfsvergunning, bent u dan voornemens om deze regels te (doen) veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het bericht dat voor het kabinet «al duidelijk was dat de sanctie niet voor alle inburgeraars geldt»?
In het regeerakkoord Rutte II is opgenomen dat inburgeringinspanningen consequent en vanaf het begin worden gevolgd. Wie zich onvoldoende inzet verliest de verblijfsvergunning, met uitzondering van degenen met een verblijfsvergunning asiel.3 Bij de totstandkoming van de Wet Inburgering is meerdere malen aan de orde gesteld dat intrekking van het verblijfsrecht niet voor alle inburgeringsplichtigen4 mogelijk is. Dit is ook de reden waarom de asielgerechtigden in de wet- en regelgeving zijn uitgezonderd van de maatregel om de verblijfsvergunning bij het niet behalen van het inburgeringsexamen in te trekken. Daarnaast was ook duidelijk dat bij de groep gezinsmigranten en geestelijk bedienaren het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (het EVRM) en de Gezinsherenigingsrichtlijn (2003/86/EG) zich tegen intrekking van het verblijfsrecht kan verzetten. Dit is ook aan de orde geweest tijdens de wetsbehandeling van de Wet inburgering met name tijdens de behandeling in de Eerste Kamer5.
Sinds wanneer was het kabinet op de hoogte dat blijkbaar de sanctie van intrekking van de verblijfsstatus niet voor alle nieuwkomers geldt? Was dat voor of na dat het huidige regeerakkoord was vastgesteld, waarin deze sanctie nogmaals is opgenomen?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 6.
De hervatting van de injectie van productiewater in Twente |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) over de hervatting van de injectie van productiewater in Twente?1
Ja.
Is het waar dat de aanvoerbuizen met dit giftige afvalwater dwars door een Natura2000-gebied en door een waterwingebied lopen?
Op 29 april 2016 heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd dat het injectiewater conform de Europese regelgeving geclassificeerd wordt als «niet gevaarlijk». Het injectiewater bestaat uit 99,97% zout water en 0,03% andere componenten (zoals anti-corrosiemiddelen, antibacteriële middelen en componenten afkomstig uit de aardolie waarmee het injectiewater in de diepe ondergrond in Schoonebeek in contact was). De exacte samenstelling van het productiewater wordt jaarlijks door NAM gerapporteerd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Deze rapportage is beschikbaar op de website van NAM.
Het leidingnetwerk en de injectielocaties zijn voor het grootste gedeelte gelegen op een afstand van 800 en 2.500 meter van Natura 2000-gebieden. Er zijn drie uitzonderingen:
Er zijn geen watertransportleidingen of locaties van NAM binnen de grenzen van de waterwingebieden en de grondwaterbeschermingsgebieden van Vitens. De desbetreffende gebieden van Vitens in Twente liggen meer dan 1 kilometer van de transportleiding en waterinjectielocaties.
Is het waar dat dit veel onrust veroorzaakt onder de bewoners van dit gebied?
Ja, ik heb begrepen dat er onrust bij bewoners in het gebied is.
Is het waar dat 30.000 bewoners een petitie hebben ondertekend, waarin gesteld wordt dat de injectie van productiewater in Twente niet moet worden hervat?
Ja.
Is het waar dat de NAM de productie wil hervatten, terwijl nog niet duidelijk is of de NAM de daarvoor benodigde vergunningen heeft?
Ik deel de mening dat NAM over de juiste vergunningen moet beschikken. NAM beschikt over de juiste vergunningen om olie te winnen in Schoonebeek en het productiewater te injecteren in Twente, ik heb u dit toegelicht in mijn brief van heden.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de benodigde vergunningen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de injectie van productiewater in Twente niet kan worden hervat zolang de benodigde vergunningen daarvoor niet zijn verstrekt?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaan u en het Staatstoezicht op de Mijnen hierop toezien?
Toezicht op de juiste uitvoering van de vergunningen valt onder de verantwoordelijkheid van SodM. Net als veel andere inspecties in Nederland, werkt SodM op basis van systeemtoezicht en risicosturing. Bij systeemtoezicht wordt door middel van inspecties onderzocht in hoeverre een bedrijf aantoonbaar zijn processen beheerst, waarbij de focus ligt op grote risico’s. Indien NAM niet voldoet aan hetgeen in de vergunningen is voorgeschreven, dan kan SodM hier tegen optreden.
Het UNCTAD-rapport 'Trade Misinvoicing in Primary Commodities in Developing Countries' |
|
Arnold Merkies |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het rapport Trade Misinvoicing in Primary Commodities in Developing Countries van UNCTAD?1
Ik heb er kennis van genomen. Voor de inhoudelijke aspecten zie hierna.
Op pagina 31 van het rapport wordt het volgende gezegd over handel met Nederland: «Trade with the Netherlands presents a peculiar case, with systematic and substantial export overinvoicing. It appears that primary commodities exported to the Netherlands never dock in the Netherlands»; was u op de hoogte van het feit dat zoveel data over import mist in de Nederlandse boeken?
Het CBS is de instantie die de data over import in Nederland registreert.
In het voorwoord van het rapport is vermeld dat het rapport de opvatting van de onderzoeker weergeeft en niet die van de UNCTAD. De onderzoeker baseert zijn conclusies op de verschillen in de opgegeven exportwaarde van een grondstof gedurende een bepaalde periode en de opgegeven importwaarde in diezelfde periode van het land waar het naar toe geëxporteerd werd. Een negatief verschil wordt dan als underinvoicing gezien en een positief verschil als overinvoicing.
In de onderzochte gevallen waarin Nederland betrokken was, wordt structureel overinvoicing geconcludeerd. Er wordt een grotere waarde van bijvoorbeeld koperexport gezien dan een importwaarde in Nederland. Zonder over de verklaringen hiervoor te willen speculeren kunnen er echter verschillende (plausibele) verklaringen voor zijn.
In het onderzoek wordt de nationaliteit van de koper centraal gesteld. Als de exportwaarde in het onderzoek daarop is gebaseerd dan is een mismatch te verklaren in de gevallen waarin de nationaliteit van de koper verschilt van het land van import. Een Nederlandse koper van goud kan ook besluiten dat goud bijvoorbeeld niet in Nederland maar in India te importeren.
Daarnaast worden in de internationale grondstoffenhandel goederen ook tijdens het transport regelmatig doorverkocht, waardoor zowel de bestemming als de prijs tussentijds kan veranderen. Nederland en Rotterdam of Amsterdam als exportbestemming in de uitvoeraangifte betekent dus niet automatisch dat dit daadwerkelijk de importbestemming is. Ook dat is een mogelijke verklaring van de door de onderzoekers geconstateerde verschillen in export- en importwaarde.
Ik deel dan ook niet de conclusie dat er zoveel data zouden ontbreken in de Nederlandse boeken.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat zoveel data missen in de Nederlandse boeken?
Zie antwoord vraag 2.
Wie registreert deze data over import in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat grote hoeveelheden olie in de handel tussen Nigeria en Nederland niet lijken aan te komen in beide landen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat een belangrijk deel van Chileense koperexport naar Nederland niet wordt geregistreerd in de Nederlandse boeken, net als bij 29 procent van de cacao export vanuit Ivoorkust en bij ijzererts vanuit Zuid-Afrika?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met de onderzoekers eens dat trade misinvoicing een belangrijke bron is voor kapitaalvlucht vanuit de onderzochte landen?
Ik heb bij de antwoorden op de vorige vragen aangegeven dat er plausibele verklaringen kunnen zijn voor de door de onderzoeker geconstateerde verschillen. Ik heb geen aanwijzingen dat de verschillen zijn veroorzaakt door het streven naar kapitaalvlucht of belastingontwijking. De aanbeveling van de onderzoeker tot nader onderzoek «at country and company level» neem ik dan ook niet over.
Heeft de trade misinvoicing met Nederland volgens u te maken met belastingontwijking? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
UNCTAD doet aanbevelingen tot verder onderzoek «at country and company level»; gaat u deze aanbeveling overnemen?
Zie antwoord vraag 7.
Het onterecht toestaan van het afschieten van damherten door de provincie Zeeland |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant dat de provincie Zeeland opnieuw ten onrechte ontheffing heeft verleend voor het afschieten van damherten?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin zij een ontheffing van de provincie Zeeland voor het afschieten van damherten heeft vernietigd, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat ingrijpen in de omvang van populaties damherten noodzakelijk is. Ingevolge de Flora- en faunawet zijn gedeputeerde staten verantwoordelijk voor het besluiten op verzoeken tot het afschieten van beschermde diersoorten. Het is aan de provincie Zeeland om gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
Hoe beoordeelt u het voornemen van de provincie om het aantal damherten drastisch in te perken, terwijl het aantal damherten dat nu aanwezig is geen negatief effect heeft op de plaatselijke natuurwaarden en het welzijn van de dieren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat vaker besloten wordt tot afschot van beschermde diersoorten, zonder dat aan de wettelijke eis wordt voldaan dat dit in het belang is van de volksgezondheid, openbare veiligheid of ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, flora of fauna (Flora- en faunawet, artikel 67)? Zo nee, waarom niet?
Onder de Flora- en faunawet en ook onder de Wet natuurbescherming die vanaf 1 januari 2017 inwerking treedt, zijn gedeputeerde staten bevoegd tot het nemen van besluiten over het afschot van beschermde dieren. Tegen genomen besluiten staan bezwaar en beroep bij de rechter open. Ik verwijs u ook naar de antwoorden op vraag 1 en 2.
Hoe gaat u voorkomen dat er niet langer onterecht afschotbesluiten worden genomen, waardoor jaarlijks tienduizenden reeën, herten, zwijnen, zwanen, ganzen en andere dieren ondanks hun wettelijke bescherming de facto vogelvrij zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat door de decentralisatie van het faunabeleid van het Rijk naar de provincies, er een risico is op rechtsongelijkheid tussen de verschillende provincies? Zo ja, hoe bent u van plan dit risico weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
De decentralisatie van het faunabeleid naar provincies is sinds de inwerkingtreding van de Flora- en faunawet in 2002 een feit en zal in de Wet Natuurbescherming worden gecontinueerd. Uw Kamer is in december 2014 geïnformeerd dat decentralisatie kan leiden tot onderlinge verschillen tussen de provincies (Kamerstuk 33 348, nr. 9). Het is immers de bedoeling dat door decentralisatie beter recht wordt gedaan aan regionale omstandigheden en beter wordt aangesloten bij de regionale en lokale opvattingen. Tegelijk moet worden bedacht dat de provincies gehouden zijn te handelen in overeenstemming met de relevante internationale en nationale kaders, zoals deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming. De provincies zijn zich bovendien bewust van het belang van samenwerking en onderlinge afstemming.
De brandbrief van Actiz over de wijkverpleging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief «Wijkverpleging onder zware druk» van Actiz over de wijkverpleging?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat het overleg tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders aan het verharden is en dat de dialoog nauwelijks mogelijk is?
Dit jaar kopen verzekeraars voor het eerst wijkverpleegkundige zorg individueel in. Dat dit discussies met zich meebrengt, vind ik gezien de nieuwe situatie waarin partijen zich bevinden niet geheel verrassend. Ik betreur wel ten zeerste dat dit zorgt voor onrust bij patiënten. Beide partijen moeten werken aan het verbeteren van het contracteerproces. Ik heb met zorgverzekeraars en zorgaanbieders afgesproken dat zij vanaf september regionaal periodieke overleggen beleggen tussen zorginkopers en zorgaanbieders. Deze overleggen hebben als doel om de stand van zaken rond de wijkverpleging in de regio te peilen. Hierbij moet aandacht zijn voor de problemen die er zijn, maar vooral voor hoe we dingen oplossen. De goede voorbeelden zullen hierbij als uitgangspunt worden gehanteerd. Ook de wijkverpleegkundigen vraag ik hieraan deel te nemen, zodat vanuit de praktijk gewerkt wordt aan oplossingen voor de patiënten die zorg nodig hebben.
Is er bij het nemen van het besluit om in 2015 400 miljoen euro te bezuinigen rekening gehouden met het feit, dat zorgaanbieders wel deels kunnen sturen op de hoeveelheid zorg per cliënt, maar niet op het aantal cliënten dat zorg nodig heeft? Zo ja, waar is dat dan fout gegaan? Zo nee, waarom niet?
In de Zorgverzekeringswet (Zvw) geldt een recht op zorg. Iedereen die wijkverpleegkundige zorg nodig heeft dient dit te krijgen. De zorgverzekeraar dient invulling te geven aan de zorgplicht. Dat er een taakstelling is doorgevoerd op het budgetkader wijkverpleging kan niet tot gevolg hebben dat patiënten verstoken blijven van wijkverpleegkundige zorg. Uit de realisatiecijfers 2015 blijkt ook dat het kader vrijwel geheel passend bleek.
Vindt u dat cliënten zelf moeten kunnen kiezen van welke zorgaanbieder zij zorg willen ontvangen? Zo ja, waarom treedt u dan niet op tegen de zorgverzekeraars, die vast blijven houden aan de opbrengstverrekening? Zo nee, wanneer is de keuzevrijheid van cliënten dan precies afgeschaft?
De keuzevrijheid voor cliënten is niet afgeschaft. In principe kan iedereen kiezen voor de voorkeurszorgaanbieder. Op het moment dat deze zorgaanbieder echter het budgetplafond met desbetreffende zorgverzekeraar heeft bereikt kan een aanbieder er niet bij voorbaat van uitgaan dat de zorgverzekeraar deze zorg vergoedt. De betreffende contractafspraken zijn leidend. Er dient overleg plaats te vinden met de zorgverzekeraar over mogelijke bijcontractering. Dat proces heeft in 2015 ook plaatsgevonden. Het is dus mogelijk dat een cliënt uiteindelijk bij een andere aanbieder in de regio terechtkomt. De zorgverzekeraar dient hierbij het alternatief aan te bieden.
Is er bij het nemen van het besluit om in 2016 nog eens 200 miljoen euro te bezuinigen rekening gehouden met het feit dat verzekeraars daardoor nog meer moeten korten, zowel in volume als in prijs? Zo ja, waarom is deze extra bezuiniging dan toch doorgezet? Zo nee, waarom niet?
Er is in 2016 geen sprake van een extra bezuiniging van € 200 miljoen. De taakstelling op wijkverpleging is in 2016 hoger dan in 2015 omdat in 2016 geen sprake meer is van de eenmalige verzachting met € 100 miljoen. Daarmee is de opgave in 2016 echter niet hoger dan in 2015 omdat er tevens ten opzichte van 2015 extra middelen aan het kader zijn toegevoegd in 2016. Deze ontwikkelingen tezamen zorgen ervoor dat er dit jaar € 180 miljoen meer beschikbaar is in het kader ten opzichte van 2015. Dit bedrag wordt veroorzaakt door demografische groei, extramuralisering waardoor er meer cliënten instromen en de intensivering voor wijkverpleging uit het Regeerakkoord die voor 2016 € 120 miljoen bedraagt.
Deelt u de verwachting van Actiz dat er na de zomer meerdere cliëntenstops worden verwacht? Zo ja, wat doet dit met de keuzevrijheid van cliënten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al vaker heb aangegeven zou ik het zeer betreuren als er cliëntenstops zouden ontstaan en roep ik zorgverzekeraars en zorgaanbieders op om de discussie over de contracten onderling te voeren en niet ten koste van de cliënten die ongerust worden van al deze signalen. Een zorgaanbieder moet met de zorgverzekeraar in gesprek gaan over bijcontractering. Het financiële kader 2016 is in ieder geval voldoende om ook de toenemende zorgvraag op te vangen en voor zorgverzekeraars om aan hun zorgplicht te voldoen. Dat betekent echter niet dat zij automatisch bij iedere zorgaanbieder hoeven bij te contracteren.
Deelt u de verwachting van Actiz dat er in 2016 nog meer zorgaanbieders in financiële problemen zullen komen? Zo ja, wat heeft dit voor gevolgen voor de continuïteit van zorg? Zo nee, waarom niet?
De continuïteit van zorg moeten zorgverzekeraars garanderen in het kader van de zorgplicht. Daartoe behoort ook de inkoop van voldoende zorgaanbod.
Deelt u de mening dat het door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verhoogde tarief voor de wijkverpleging (omdat deze in 2016 te laag waren) bij de zorgaanbieders terecht moet komen en niet verloren moet gaan door de exorbitante kortingspercentages van de verzekeraars? Zo nee, waarom niet?
De maximumtarieven van 2016 zijn licht omlaag gegaan ten opzichte van 2015 als gevolg van het aanpassen van de indexering die lager bleek dan verwacht. Per 2017 zijn de maximumtarieven weer licht gestegen als gevolg van de actuele indexering en de toevoeging van de component «Vergoeding gederfd rendement eigen vermogen»(VGREV) ter hoogte van 1.17%. Deze component is via de indexering verwerkt in de maximumtarieven omdat het rendement op eigen vermogen in de sector lager is uitgevallen. Omdat rendement op eigen vermogen een kostenpost is in de exploitatie van een instelling is hiermee rekening gehouden bij de vaststelling van de maximumtarieven. Het is vervolgens aan zorgverzekeraar en aanbieders om afspraken te maken over de hoogte van de tarieven.
Waarom worden de beschikbare budgetten niet aangepast aan de groei van klanten door de extramuralisering?
In het landelijk budget voor de wijkverpleging is rekening gehouden met een groei van het aantal cliënten door extramuralisering. Het is vervolgens aan zorgverzekeraars om hier op het niveau van de individuele aanbieder rekening mee te houden in de contractafspraken.
Hoeveel zorgaanbieders overwegen te stoppen als gevolg van het inkoopbeleid van de zorgverzekeraars? Om hoeveel cliënten gaat het dan?
Ik heb geen inzicht in aantallen zorgaanbieders die zullen overwegen te stoppen met het aanbieden van verpleging en verzorging in de Zvw.
Deelt u de mening, dat het dan voor cliënten lastig wordt om nog thuis te blijven wonen? Zo ja, waar kunnen deze cliënten dan nog terecht?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht voor hun verzekerden; zij dienen voor hun verzekerden voldoende zorg in te kopen die binnen bereik is en tijdig wordt geleverd.
Op dit moment heb ik geen signalen dat cliënten niet over voldoende hulp thuis kunnen beschikken. De groei van het kader wijkverpleging min 2016 met 180 miljoen is er juist op gericht om het toenemend aantal cliënten die langer thuis blijven wonen op te vangen.
Waarom gaat u akkoord met de extra administratieve lasten die de verzekeraars opleggen, doordat zij in plaats van twee maar liefst zeven prestaties geregistreerd willen hebben? Hoe verhoudt dit zich tot de wens van de Kamer om de administratieve lasten fors terug te dringen?
Per patiënt hoeft maar één prestatie te worden geregistreerd, namelijk het overeengekomen integrale tarief verpleging en verzorging. Partijen zijn in het kader van de toekomstige bekostiging gezamenlijk overeengekomen dat in 2016 wordt onderzocht of er zorgprofielen samengesteld kunnen worden die informatie geven over de aard van de patiënt die wordt geholpen. Dit inzicht in de zorgvraag is naast het belang voor de ontwikkeling van de nieuwe bekostiging een belangrijke randvoorwaarde om in te kopen op basis van zorginhoud. Om dit te realiseren vragen zorgverzekeraars in 2017 informatie uit over de aard van de patiënt die wordt geholpen. Er zou bijvoorbeeld gevraagd kunnen worden of iemand zorg krijgt na een ziekenhuisopname of dat het gaat om de zorg voor een dementerende patiënt. De benodigde informatie voor de bekostiging – en vragen die gesteld worden – zullen logischerwijs volgen uit de dagelijkse uitvoeringspraktijk van de wijkverpleegkundige. Voor de wijkverpleegkundige gaat het daarom om zaken die al worden opgenomen in het zorgplan, waardoor er geen sprake is van een extra registratielast. Dit is ook een belangrijke randvoorwaarde voor de nieuwe bekostiging.
Deelt u de mening dat dit alles als gevolg heeft dat de wijkverpleegkundige haar vak niet terug heeft gekregen en cliënten minder in plaats van meer keuzevrijheid hebben gekregen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Met de overheveling van verpleging en verzorging naar de Zvw heeft de wijkverpleegkundige haar vak weer terug. Het weer zelf indiceren door wijkverpleegkundigen geeft hen meer ruimte om invulling te geven aan de zorg. De wijkverpleegkundige bepaalt op basis van zijn of haar professioneel handelen weer welke inzet van zorg nodig en gepast is, gebaseerd op indicatie en zorgplan.
Bent u nog steeds van mening dat de megabezuiniging dit jaar van 600 miljoen euro op het budget voor verpleging en verzorging moet kunnen? Is dit alles wat u ervan verwacht had? Zo ja, graag een toelichting.
Het is aan verzekeraars en aanbieders om afspraken te maken over de tarieven en volumes, hierbij rekeninghoudend met het beschikbare kader. Verzekeraars zijn tegelijkertijd gehouden invulling te geven aan hun zorgplicht voor hun verzekerden. De taakstelling voor de wijkverpleging was voor alle partijen een uitdaging. Wijkverpleegkundigen, aanbieders en verzekeraars hebben zich ingespannen om binnen het kader te blijven en kwaliteit, tijdigheid en bereikbaarheid van de zorg te borgen. De overschrijding ten opzichte van het beschikbare kader 2015 voor wijkverpleging bedraagt op basis van in maart ontvangen cijfers 37,7 miljoen euro. Gezien de forse taakstelling en de signalen in 2015 van een te verwachte forse overschrijding vind ik dit een geringe overschrijding. Dit is een enorme prestatie die wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en zorgaanbieders hebben geleverd. Er zijn nog geen tekenen van een overschrijding voor 2016. De taakstelling op wijkverpleging is in 2016 hoger dan in 2015 omdat in 2016 geen sprake meer is van de eenmalige verzachting met € 100 miljoen. Daarmee is de opgave in 2016 echter niet hoger dan in 2015 omdat er tevens ten opzichte van 2015 extra middelen aan het kader zijn toegevoegd in 2016. Deze ontwikkelingen tezamen zorgen ervoor dat er dit jaar € 180 miljoen meer beschikbaar is in het kader ten opzichte van 2015. Dit bedrag wordt veroorzaakt door demografische groei, extramuralisering waardoor er meer cliënten instromen en de intensivering voor wijkverpleging uit het Regeerakkoord die voor 2016 € 120 miljoen bedraagt.
Vorig jaar gokte u erop dat de zorgaanbieders hun tekorten door de bezuiniging van 400 miljoen euro konden aanvullen vanuit hun reserves; gaat u echt door met gokken met de zorg voor ouderen, gehandicapten, zieken en stervenden?
Ik hecht eraan dat het budgettair kader voor de wijkverpleging toereikend is. Zoals ik hiervoor heb aangegeven zijn er geen indicaties dat dit niet zo is en is het financiële kader in 2016 € 180 miljoen ruimer dan in 2015.
Het bericht 'Recreatieplassen in de uitverkoop, bedrijven nemen exploitatie over’ |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat gemeenten hun recreatieplassen overdoen aan commerciële uitbaters?1 Op welke schaal gebeurt dit in Nederland?
Ja, het is mij bekend dat er gemeenten zijn die dit doen. Op welke schaal dit gebeurt in Nederland is niet bekend.
Staat het gemeenten vrij om het beheer over te doen aan private partijen, terwijl het om een publieke voorziening gaat? Staat de wet dit toe?
Ja, het staat decentrale overheden vrij om te bepalen wat voor recreatiebeleid zij voeren. Er bestaat geen wet op het beheer van recreatieplassen.
Heeft het feit dat «het onderhoud te duur is» te maken met de hoeveelheid taken die gemeenten erbij hebben gekregen terwijl het budget niet navenant meesteeg? Of geldt het vooral voor gemeenten die vanwege te actief grondbeleid in het verleden dit soort dure taken liever afstoten?
Decentrale overheden bepalen zelf hoeveel zij willen besteden aan het onderhoud van recreatieplassen en welke afwegingen zij daarbij maken. Dit betreft niet een taak die zij erbij hebben gekregen, of waaraan een budget is of was verbonden.
Kunt u een overzicht geven waar in Nederland dit proces al is voltooid en waar het in voorbereiding is?
Nee, er is geen landelijk overzicht hoe lokale recreatieplassen worden beheerd, noch is bekend of hier al dan niet gesproken kan worden van een algemeen proces.
Kunt u aangeven of de recreatieplassen die in private handen zijn gekomen nog net zo toegankelijk zijn voor mensen met een kleine portemonnee als voor die tijd? Hoe zijn bijvoorbeeld parkeertarieven vastgesteld na de overnames?
Er is op landelijk niveau geen inzicht in de toegankelijkheid van recreatieplassen of hoe eventuele lokale parkeertarieven worden vastgesteld bij recreatieplassen.
Wat is de rol nog van de recreatieschappen, nu er blijkbaar steeds minder behoefte bestaat om recreatiegebied vanuit het publieke domein aan te sturen?
De rol van recreatieschappen is in diverse gebieden verschillend, afhankelijk van de in de gemeenteraden en provinciale staten vastgestelde uitgangspunten. Het Rijk heeft geen specifieke opvattingen over mogelijke rollen van recreatieschappen.
Vindt u het een goede zaak wanneer het Henschotermeer, dat bijzonder wordt gewaardeerd in de regio Maarn-Woudenberg, in private handen komt en daardoor misschien moeilijker toegankelijk wordt? Hoe zeker is het dat in die regio niet binnenkort ook ‘s Gravenbol en de dagcampings bij Doorn en Leersum in handen van commerciële uitbaters terecht komen?
Zoals in antwoord 2 genoemd, is het aan decentrale overheden om te bepalen hoe zij het beheer van hun plaatselijke recreatiemeren regelen. De in uw vraag genoemde recreatiewateren zijn op dit moment in beheer van het Recreatieschap Utrechtse Heuvelrug Vallei- en Kromme Rijngebied. Op 13 maart 2014 heeft het algemeen bestuur van dit recreatieschap besloten het recreatieschap per 1 januari 2018 op te heffen. Er is een zorgvuldig proces gaande om voor alle recreatievoorzieningen een rechtsopvolger te vinden die de verplichtingen van het recreatieschap overneemt.
Uit de Samenwerkingsovereenkomst projectgebied Henschotermeer2 blijkt dat de betrokken partijen voor 1 januari 2018 private partners de ruimte willen bieden voor het beheer en exploitatie van dit meer. Het meer blijft openbaar toegankelijk voor bezoekers, maar niet per definitie gratis.
Uit openbare stukken van de gemeente Wijk bij Duurstede3 blijkt dat het beheer van ‘s Gravenbol de komende drie jaar in handen blijft van de stichting WijkNogLeuker. Ook blijkt uit deze stukken dat de gemeente Wijk bij Duurstede voornemens is ’s Gravenbol over te nemen van het Recreatieschap.
Voor wat betreft het Doornse Gat, een dagcamping in Doorn, is het proces nog gaande en heeft de gemeente Utrechtse Heuvelrug begin 2016 bekend gemaakt de grond in beginsel niet over te willen nemen van het Recreatieschap, waarna een verkoopproces van de grond in gang gezet is4.
Is deze transitie onderdeel van staand recreatiebeleid, is het terug te vinden in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte of is het sluipenderwijs tot stand gekomen? Als dit allemaal niet zo is, waarom gebeurt het dan zonder dat daar een debat aan voorafgaat over of dit een wenselijke ontwikkeling is in de ruimtelijke ordening van ons land?
Het Rijk heeft zoals ook in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staat geen verantwoordelijkheid voor recreatiebeleid en -plassen. Dit is expliciet benoemd in de realisatieparagraaf van de SVIR die uitgebreid is besproken in de Tweede Kamer. Het is aan decentrale overheden en -politiek om te bepalen welk beleid men wil voeren voor recreatie(plassen). Het debat over deze ontwikkelingen hoort dan ook thuis in de lokale en provinciale democratie.
Wat is het salaris van de directeur van Leisurelands, het bedrijf dat nu veel recreatieplassen uitbaat? Is het waar dat tweeëntwintig gemeenten aandeelhouders zijn van Leisurelands? Betekent dit dat publieke middelen in de zak van deze directeur belanden? Hoe is dit uit te leggen aan de mensen die tot voor kort gewoon zonder kosten aan de plas konden recreëren?
Volgens het openbare jaarverslag5 bedraagt het salaris van de directeur van Leisurelands in 2015 € 272.707,- (waarvan € 50.000,- variabel is). De WNT-norm is niet van toepassing op Leisurelands B.V.
Ja, uit het openbare jaarverslag blijkt tevens dat tweeëntwintig gemeenten en de «Gemeenschappelijke Regeling Recreatieschap Achterhoek Liemers» aandeelhouder zijn van Leisurelands. Het is aan de raad van commissarissen en aandeelhouders van Leisurelands om te controleren hoe middelen besteed worden en hoe hierover gecommuniceerd wordt.
Het bericht dat de Sionsberg in Dokkum wankelt door ruzie met zorgverzekeraar De Friesland-Achmea |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het voortbestaan van ziekenhuis De Sionsberg in Dokkum opnieuw in gevaar is doordat zorgverzekeraar De Friesland-Achmea het contract met de instelling heeft opgezegd?1
Ik betreur het dat de huidige situatie is ontstaan. De onrust is vervelend voor de mensen in Dokkum en omgeving. Ik heb contact met diverse partijen, waaronder De Friesland en (de verschillende eigenaren van) De Sionsberg 2.0. Zij hebben mij geïnformeerd over de stand van zaken. Ik heb de partijen gewezen op het belang van goede zorg, op de zorgplicht van de verzekeraar en op het belang van samenwerking voor de burgers van Dokkum en omgeving. De komende tijd zal ik de ontwikkelingen in de regio op de voet volgen.
Wat vindt u ervan dat door toedoen van De Friesland-Achmea het voortbestaan van De Sionsberg wordt bedreigd, terwijl de wachtlijsten voor de ziekenhuizen in de omgeving van Dokkum nu al zijn toegenomen en bovendien in bepaalde gevallen de Treeknorm wordt overschreden?2
De situatie die nu is ontstaan, is volgens mij niet aan één partij of één persoon toe te schrijven. Ik wil mij ook niet uitlaten over de vraag door wiens toedoen wat gebeurt. Wat ik wil is dat de zorg in de regio goed geregeld wordt en dat er snel duidelijkheid komt voor de inwoners van Dokkum en omgeving.
Zoals ik u al eerder meldde zijn er voor een aantal behandelingen in ziekenhuizen in de omgeving van De Sionsberg wachttijden die boven de Treeknorm liggen (Kamerstuk 31 016, nr. 92). Volgens de informatie die ik van De Friesland heb gekregen, worden inderdaad de Treeknormen nog steeds voor een aantal specialismen overschreden in de ziekenhuizen in Friesland. Ik kan echter geen uitsluitsel geven of dit komt door de situatie in Dokkum of niet. Wel heb ik van de NZa vernomen dat er ten aanzien van de zorgplicht in de afgelopen tijd geen risico aanwezig is. De NZa is bovendien een onderzoek gestart om te kijken of sprake is van een knelpunt met betrekking tot de tijdige levering van zorg in de regio.
Vindt u het geen democratisch tekort dat de gemeenschap van Dokkum al meerdere keren heeft aangegeven dat zij hun ziekenhuis willen behouden, maar dat de zorgverzekeraar De Friesland-Achmea daar volkomen lak aan heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn vele gesprekken geweest over de ontwikkeling van de zorg in Dokkum. Daar zijn alle partijen bij betrokken en er zijn goede afspraken gemaakt. De ontwikkelingen die nu gaande zijn leveren veel onrust op. Dat had ik liever anders gezien. Ik heb begrepen dat De Friesland inmiddels weer in gesprek is met de verschillende partijen met als doel een passend zorgaanbod voor de inwoners uit de regio te organiseren.
Is het waar dat zorgverzekeraar De Friesland-Achmea de voor vijf jaar gemaakte afspraken nu alweer open wil breken? Zo ja, is er in dat geval sprake van contractbreuk? Kan De Sionsberg hen op juridische gronden aan de gemaakte afspraken houden?
Het klopt dat het contract op 29 juli is opgezegd door De Friesland. Of er sprake is van contractbreuk, is niet aan mij om te beoordelen. De contractspartijen moeten dat in eerste instantie onderling bepalen. Zij zijn inmiddels weer met elkaar in gesprek.
Is het waar dat zorgverzekeraar De Friesland-Achmea aanstuurt op versobering van De Sionsberg? Hoe ziet u dit in relatie tot de toenemende wachtlijsten? Bent u bereid hier De Friesland-Achmea op aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de feitelijke invulling van het contract niet door alle partijen op dezelfde wijze wordt gezien.
Zoals gezegd is de NZa een onderzoek gestart om te kijken of er knelpunten zijn in tijdige levering van de zorg. Zij zien momenteel geen risico’s. Ook de IGZ heeft op dit moment geen signalen. Om er voor te zorgen dat de situatie niet verslechtert, heb ik de IGZ en NZa gevraagd om gezamenlijk te kijken naar de kwaliteit van zorg en het nakomen van de zorgplicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u zich nog uw volgende uitspraak herinneren: «Het is van groot belang dat de kwaliteit van de zorgvoorzieningen in krimpregio’s hoog gehouden wordt om ook de leefbaarheid te behouden»?3 Hoe gaat u ervoor zorgen dat de voorzieningen op peil blijven?
Mijn aandacht gaat continu uit naar de zorg in krimpregio’s. Hierover heb ik uitgebreid met u gesproken en begin dit jaar heb ik u nog een brief gestuurd over de curatieve zorg in krimpregio’s (Kamerstuk 29 247, nr. 216).
Kunt u zich nog uw volgende uitspraak herinneren: «Verzekeraars moeten ervoor zorgen dat hun verzekerden binnen de Treeknormen geholpen worden. Dat is onderdeel van hun zorgplicht en daar houd ik ze aan»?4 Hoe gaat u hen hier aan houden?
Ja, dat heb ik aangegeven in mijn brief van 8 maart met betrekking tot de evaluatie van de faillissementen van Ruwaard van Putten en De Sionsberg. En daarbij heb ik ook aangegeven dat waar geconstateerd wordt dat wachttijden structureel boven de Treeknorm zitten, de NZa het gesprek aan zal gaan met de betreffende zorgverzekeraar(s) en hen aanspreken op deze zorgplicht. De NZa is een onderzoek gestart om te kijken of sprake is van een knelpunt met betrekking tot de tijdige levering van zorg in de regio.
Welke concrete maatregelen neemt u of neemt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om af te dwingen dat zorgverzekeraar De Friesland-Achmea zijn zorgplicht nakomt?
Ik heb contact gelegd met de diverse partijen en hen aangespoord om snel tot een oplossing te komen.
Verder heb ik NZa en IGZ gevraagd te kijken naar nakoming van de zorgplicht en de kwaliteit van de zorg (zie mijn antwoord op vraag 5).
Kunt u zich nog uw volgende uitspraak herinneren: «Het is aan de zorgverzekeraar om ervoor te zorgen dat de patiënten goede zorg binnen redelijke afstand en binnen redelijke tijd in de regio kunnen krijgen»?5 Hoe gaat u ervoor zorgen dat De Friesland-Achmea zijn zorgplicht nakomt?
Ik verwijs hier naar mijn antwoorden op de vragen 7 en 8.
Kunt u zich nog uw volgende uitspraak herinneren: «Die normen moeten ook goed worden ingevuld door verzekeraars in overleg met stakeholders in regio’s waar dat aan de orde is»?6 Welke normen heeft De Friesland-Achmea met welke stakeholders afgesproken voor «redelijke afstand» en «redelijke tijd»?
Met deze uitspraak heb ik niet bedoeld dat zorgverzekeraars concrete normen moeten afspreken met de verschillende stakeholders voor alle verschillende vormen van zorg, maar dat zij ervoor moeten zorgen dat alle zorg binnen een daarbij passende afstand en tijd beschikbaar is voor patiënten.
De bestaande normen voor spoedzorg zijn volgens de Friesland gegarandeerd en worden gehaald. Dit komt mede door de opening van een extra ambulancepost vanuit de gemeente Metslawier.
Bent u bereid het voortbestaan van De Sionsberg en daarmee goede en bereikbare ziekenhuiszorg in Dokkum te garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Goede en bereikbare zorg moet in Dokkum gegarandeerd zijn. Dat is een plicht van zorgverzekeraars en daarop ziet de NZa toe.