Het artikel 'Meer dan honderd regelingen voor ouderen slecht benut' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meer dan honderd regelingen voor ouderen slecht benut»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de bevinding van Aon dat bedrijven gemiddeld ruim 87.000 euro mislopen aan premiekorting en subsidies?
Ik kan geen oordeel geven over bevindingen die ik niet ken. Ik ben niet bekend met de opzet en de resultaten van het onderzoek van Aon, waar Trouw naar verwijst. Aon wil desgevraagd het onderzoek niet verstrekken.
In het persbericht stelt Aon dat bij honderden organisaties met meer dan 250 medewerkers gekeken is naar premieafdrachten. Daaruit concludeert Aon dat 44% van de werkgevers niet alle wettelijke mogelijkheden voor subsidies en sociale verzekeringspremies benut. In de lijst met de 104 regelingen die het wel beschikbare «Whitepaper sociale regelingen» noemt staan ook (algemene) belastingkortingen, premies werknemersverzekeringen, ESF/EGF gelden, gemeentelijke regelingen en vier keer subsidie Meesterbeurs van 4 provincies. Tevens staan er regelingen in genoemd die werknemers/belastingplichtigen moeten aanvragen.
Aon zelf prijst op de website commerciële producten aan op grond van het onderzoek.
Hoe oordeelt u over de bevinding van Aon dat scholingsgelden, ouderenkorting en premies voor arbeidsgehandicapten onvoldoende benut worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed heeft naar uw oordeel het mislopen van deze gelden op de positie van groepen werknemers, in het bijzonder de oudere werknemers? Deelt u de vrees dat dit hun positie op de arbeidsmarkt nadelig beïnvloedt, waar deze juist een positieve impuls behoeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het algemeen doel van stimuleringsmiddelen is om de positie van doelgroepen op de arbeidsmarkt te verbeteren. Dit gebeurt door werkgevers een (financiële) prikkel te geven om mensen aan te nemen. Ik kan niet beoordelen of er sprake is van grootschalig mislopen van gelden (zie antwoord 2 en2. Werkgevers zoeken doorgaans een geschikte kandidaat op de juiste plek. Daarom investeert het kabinet onder andere ook in scholing, presentatie op de arbeidsmarkt en training van vaardigheden van werkzoekende vijftigplussers. Een financiële prikkel kan net een extra zetje geven voor werkgevers.
Deelt u de mening dat gereserveerde middelen optimaal ingezet dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard ben ik van mening dat overheidsmiddelen optimaal moeten worden ingezet.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat bedrijven voldoende bekend raken met de bestaande mogelijkheden?
Dit gebeurt reeds, zowel structureel als ad hoc, door verschillende instanties.
De Belastingdienst informeert alle werkgevers elk jaar over alle wijzigingen, waaronder de mobiliteitsbonussen en de premiekorting oudere werknemers en houdt jaarlijs intermediairdagen voor belastingadviseurs en accountants. UWV en de Belastingdienst besteden ook aandacht aan o.m. de compensatieregeling oudere werknemers, mobiliteitsbonussen en premiekorting oudere werknemers en arbeidsgehandicapten via de gebruikelijke kanalen, zoals de website van beide organisaties. UWV brengt regelingen en voorzieningen actief onder de aandacht van werkgevers op voorlichtingsmomenten (zoals werkgeverscongressen), tijdens gesprekken van adviseurs met werkgevers en via communicatie-uitingen zoals brochures voor werkgevers. MKB Nederland heeft samen met UWV in het kader van het Actieplan 50pluswerkt de afgelopen jaren een landelijke campagne onder haar leden gevoerd waarbij ook aandacht aan de bestaande regelingen is besteed.
SZW informeert via persberichten en www.rijksoverheid.nl en www.ondernemersplein.nl over regelingen voor werkgevers.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal en de vorm van de bestaande regelingen voor bedrijven overzichtelijk is en blijft?
Het kabinet heeft voortdurend aandacht voor een goede balans tussen de maatschappelijke noodzaak om bijvoorbeeld de arbeidsparticipatie van doelgroepen te stimuleren, een optimale en correcte inzet van de algemene middelen en de administratieve lasten voor bedrijven en burgers.
Wat gebeurt er met de ongebruikte middelen? Blijven ze beschikbaar voor het oorspronkelijke doel?
In principe vloeien ongebruikte middelen terug in de staatskas. Besluitvorming hierover is onderdeel van de begrotingssystematiek.
Het bericht dat er grote verschillen zijn in de financiële steun aan studenten met een beperking |
|
Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU), Michel Rog (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Grote verschillen in financiële steun voor student met beperking»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Wat is uw reactie op de inventarisatie van RTL Nieuws en de Landelijke Studentenvakbond (LSVb), waaruit blijkt dat er grote verschillen zijn tussen instellingen in de ondersteuning van studenten met een beperking? Wat is uw reactie op de gebrekkige voorlichting die instellingen geven aan studenten met een functiebeperking, zoals blijkt uit onderzoek van de LSVb?2
Ik heb kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek van de LSVb naar verschillen in voorlichting aan studenten met een beperking. Ik ben het volledig met LSVb eens dat instellingen informatie moeten bieden over de voorzieningen en begeleidingsmogelijkheden voor studenten met een functiebeperking en dat voor (aankomend) studenten duidelijk moet zijn wie hun aanspreekpunt hiervoor is. Ook vind ik het onvoldoende dat volgens LSVb op 58% van de websites informatie wordt gegeven over studeren met een functiebeperking. LSVb heeft haar onderzoek naar de universiteiten en hogescholen gestuurd, zodat de instellingen zelf kunnen zien waar de voorlichting verbeterd kan worden.
Ik acht het van groot belang dat instellingen daarnaast weten welke voorzieningen en faciliteiten er zijn voor studenten in de studiefinanciering of bij gemeenten. Studentendecanen zijn hiervoor vaak de belangrijkste bron van informatie voor de student. Voor studiekiezers met een beperking is het daarom belangrijk dat zij zo snel mogelijk contact opnemen met de instelling of opleiding van hun keuze, om samen te bezien welke voorzieningen nodig zijn. Deze oproep doe ik ook in mijn jaarlijkse brief aan de eindexamenkandidaten over studeren in het hoger onderwijs. Dit najaar stuur ik een brief aan de Kamer in reactie op de motie van het lid Van Meenen c.s.3, waarin de regering wordt verzocht om mogelijke knelpunten, ook in de sociale zekerheid, te onderzoeken en aanbevelingen te doen om studenten met een functiebeperking te faciliteren. Daarin zal ik onder meer uiteenzetten hoe deze voorlichting kan worden verbeterd.
Vindt u het ook zorgelijk dat studenten slecht op de hoogte zijn van de mogelijkheid van een individuele toeslag? Deelt u de mening dat studenten met een functiebeperking beter geïnformeerd moeten worden? Bent u bereid hierover met gemeenten en instellingen in gesprek te gaan? Wat gaat u zelf doen om de voorlichting te verbeteren?
Ik vind het van belang dat studenten weten welke voorzieningen er zijn voor studeren met een functiebeperking. Dit geldt ook voor de individuele studietoeslag die onderdeel uitmaakt van de Participatiewet. Ik ben hierover met de Staatssecretaris van SZW in overleg en zal hier dit najaar in eerdergenoemde Kamerbrief op terugkomen.
Wat vindt u van de grote verschillen tussen gemeenten in de omvang van de individuele studietoeslag? Bent u bereid onderzoek te doen naar de grote verschillen in bedragen en voorwaarden per gemeente? Hoe wordt de hoogte van een studietoelage bepaald en welke voorwaarden zouden moeten gelden voor de hoogte van het bedrag? Welk bedrag zouden gemeenten minimaal moeten hanteren voor een individuele studietoelage?
De studietoeslag maakt onderdeel uit van de Participatiewet en valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van SZW. Op 1 april 2015 heeft zij uw Kamer geïnformeerd over de verschillen in de hoogte van de toeslagen tussen gemeenten naar aanleiding van Kamervragen van het lid Karabulut (SP) 4. Daarin heeft zij toegelicht dat het uitdrukkelijk aan gemeenten is om in een verordening invulling te geven aan de individuele studietoeslag. Gemeenten hebben beleidsvrijheid om, binnen het wettelijk kader, de individuele inkomenstoeslag in te passen in het eigen re-integratie- en armoedebeleid, zodat zij hun beleid kunnen afstemmen op de lokale omstandigheden. Hierdoor kunnen beleidskeuzes, als gevolg van het lokale democratisch proces, inderdaad van gemeente tot gemeente verschillen. In reactie op de motie Van Meenen c.s. ben ik in overleg getreden met mijn collega over de wijze waarop wij richting gemeenten het belang van deze studietoeslag onder de aandacht kunnen brengen.
Deelt u de mening dat studenten met een functiebeperking geen financiële drempel tot hoger onderwijs mogen ervaren? Zo ja, erkent u dat na de invoering van het studievoorschot de drempel voor uitwonende studenten met een functiebeperking groter is geworden, aangezien de instroom van deze groep lager is en de studieuitval groter, zoals blijkt uit de Monitorrapportage 2015? Deelt u de mening dat de individuele studietoelage via gemeenten niet als compensatie mag gelden voor de verlaging van de kwijtschelding voor uitwonende studenten in het studievoorschot?
De toegankelijkheid van het hoger onderwijs en gelijke kansen voor iedereen, zijn voor mij belangrijke uitgangspunten. Dit geldt bij uitstek ook voor studenten met een functiebeperking. Zoals ik in de kabinetsreactie bij de monitor uiteen heb gezet, is het te vroeg om op basis van de eerste monitor conclusies te trekken. Er kan sprake zijn van het boeggolfeffect dat zich ook bij studenten met een functiebeperking, en wellicht zelfs versterkt, heeft voorgedaan. De piek in de instroom van studenten met een functiebeperking voorafgaand aan de invoering van het studievoorschot, ondersteunt die mogelijkheid. Het verschil in effecten tussen HBO en WO maakt ook dat niet vaststaat wat de oorzaak is. De volgende monitor zal hier meer informatie over bieden. De individuele studietoeslag is overigens inderdaad niet bedoeld als compensatie voor de kwijtscheldingsregeling in het studievoorschot maar als alternatief voor de studieregeling in de Wajong.
Welke actie onderneemt u om studenten met een functiebeperking eerlijke toegang tot hoger onderwijs te geven, zonder financiële drempels? Bent u bereid om de financiële ondersteuning voor (uitwonende) studenten met een functiebeperking uit te breiden, bijvoorbeeld via de aanvullende beurs of de kwijtschelding?
Ik kom, zoals hierboven aangegeven, dit najaar met een brief waarin ik mijn acties uiteen zal zetten.
Financiering van de referendum campagne in Nederland |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Soros-leaks en de leaks op Berkut die onder andere gaan over de financiering van de referendum campagne in Nederland?1
Ja.
Klopt het dat de donor (bedrijf of privépersoon) van elke gift aan een politieke partij die hoger is dan € 4.500 openbaar gemaakt dient de worden volgens de Nederlandse wet? Klopt het dat deze openbaarheid is ingevoerd in verband met openbaarheid over mogelijke belangenverstrengeling?2
Politieke partijen zijn verplicht om jaarlijks een overzicht van de giften van in totaal € 4.500 per donateur op jaarbasis te verstrekken aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Deze overzichten worden vervolgens openbaar gemaakt (in de Staatscourant en op www.partijfinanciering.nl). De gedachte daarachter is dat transparantie van de inkomsten van politieke partijen helpt om de schijn van belangenverstrengeling, die het aanzien van de democratie kan schaden, te voorkomen.
Welke regels zijn er voor openbaarmaking van giften of het voeren van campagne tijdens een referendum in Nederland?
De Wet financiering politieke partijen verplicht politieke partijen om jaarlijks (vóór 1 juli) een overzicht aan de Minister van BZK te sturen van giften van in totaal € 4.500 of meer die zij (of aan hen gelieerde rechtspersonen) in het afgelopen kalenderjaar hebben ontvangen. De Minister van BZK maakt die overzichten vervolgens openbaar. In de aanloop naar een Tweede Kamerverkiezing moeten politieke partijen een extra overzicht aan de Minister van BZK sturen, dat een week voor deze verkiezing openbaar wordt gemaakt. Een dergelijke aanvullende regeling geldt niet voorafgaand aan een referendum.
Heeft u enig inzicht in of er partijen (Nederlands of buitenlands) die meer dan € 4.500 uitgegeven hebben aan campagne activiteiten in Nederland tijdens de referendum campagne?
De Referendumcommissie heeft, conform de Wet raadgevend referendum, voor het referendum van 6 april jl. subsidies verleend. Op haar website (www.referendumcommissie.nl) heeft de Commissie een overzicht gepubliceerd aan welke rechtspersonen subsidie is toegekend, en hoeveel. Uit dit overzicht is op te maken dat de Commissie subsidie heeft verleend aan KiesKompas BV en aan de Stichting Stem voor Nederland. De activiteiten waarvoor de subsidie is toegekend, zijn ook vermeld op de overzichten van de Referendumcommissie.
Ik beschik niet over overzichten van instanties of personen die meer dan € 4.500 hebben uitgegeven aan campagneactiviteiten voor het referendum van 6 april jl.
Indien u dit inzicht heeft, kunt u dan aangeven welke organisaties en personen (ongeveer) welke bedragen hebben uitgegeven in de Nederlandse referendumcampagne en welk mogelijk doel zij dienden?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u dit inzicht niet heeft, deelt u dan de mening dat het van belang is dat u dat inzicht wel verwerft voor de evaluatie van het referendum over het associatieverdrag met Oekraïne, waaraan de regering nu werkt?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u nagaan wie de volgende activiteiten georganiseerd en gefinancierd hebben:
Zie antwoord vraag 4.
Heeft een van de bewindspersonen een ontmoeting gehad met de heer Soros tussen 1 januari 2016 en 6 april 2016? Zo ja, wie heeft de heer Soros ontmoet, was is er besproken en is er ook gesproken over het Oekraïne en/of het referendum?
Tussen 1 januari en 6 april 2016 hebben de bewindspersonen aan wie deze vragen zijn gesteld geen contact gehad met de heer Soros, noch met vertegenwoordigers van Open Society Foundation, Open Society European Policy Institute en gelieerde organisaties. Ook ambtelijk zijn deze contacten er niet geweest, zij het dat er zijdens (medewerkers van) de heer Soros wel is geprobeerd om een afspraak te plannen tussen de heer Soros en de Minister-President. Het is echter niet tot een gesprek gekomen. In de genoemde periode zijn er wel verschillende ambtelijke en politieke contacten geweest met organisaties die mogelijk gefinancierd worden door de heer Soros. Het gaat hier echter niet om rechtstreekse contacten tussen ambtenaren en bewindspersonen enerzijds en de heer Soros of vertegenwoordigers van de Open Society Foundation, het Open Society European Policy Institute anderzijds.
Welke ambtelijke en politieke contacten zijn er geweest tussen 1 januari 2016 en 6 april 2016 met vertegenwoordigers van Open Society Foundation, Open Society European Policy Institute en gelieerde organisaties?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de volgende aanbeveling van de Raad van Ministers van de Raad van Europa: Recommendation: Rec(2003)4 on Common Rules against Corruption in the Funding of Political Parties and Electoral Campaigns?
Ja.
Hoe is artikel 7 van die aanbeveling (Donations from foreign donors), dat luidt: «States should specifically limit, prohibit or otherwise regulate donations from foreign donors», geïmplementeerd in Nederland?
In de Nederlandse democratische traditie wordt van oudsher grote waarde gehecht aan de uit de vrijheid van vereniging voortvloeiende onafhankelijke positie van politieke partijen. Met dit oogmerk zijn er in de Wet financiering politieke partijen geen regels gesteld over giften uit het buitenland en is het aan de politieke partijen zelf gelaten om te besluiten of zij dergelijke giften al dan niet willen aanvaarden en/of willen maximeren. Een amendement dat tot strekking had om politieke partijen te verbieden om giften uit het buitenland te aanvaarden is tijdens de behandeling van de Wet financiering politieke partijen in uw Kamer door een ruime Kamermeerderheid verworpen.
Bent u bereid om GRECO (Raad van Europa) een advies te laten uitbrengen over de buitenlandse financiering van Nederlandse politieke partijen, referenda en campagnes?
De Group of States against Corruption (GRECO) werkt met evaluatierondes over specifieke onderwerpen. De financiering van politieke partijen maakt deel uit van de in 2007 gestarte derde evaluatieronde. Nederland is in deze ronde geëvalueerd, deze evaluatie is in 2014 afgerond. De financiering van politieke partijen werd niet specifiek in het evaluatierapport genoemd. Gelet op de werkwijze van GRECO is het niet opportuun om GRECO te vragen om advies uit te brengen en aangezien de evaluatie van Nederland pas vrij recent is afgerond zie ik geen meerwaarde in een nieuw advies.
Wanneer is het onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitgaven van de subsidies van de referendumcommissie afgerond en kan de Kamer de resultaten daarvan zien?
Bij brief van 29 augustus jl. heb ik de evaluatie van het referendum aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstuk 34 270, nr. 20). Een van de bijlagen bij deze brief is een evaluatieverslag van de Referendumcommissie. In dat verslag merkt de Referendumcommissie op dat de fase van de vaststelling van de subsidies nog niet is afgerond. Zij later dit jaar een evaluatieverslag uitbrengen over de vaststellingsfase.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de normale termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel mogelijk beantwoord. Daar waar efficiënt, heb ik antwoorden samengevoegd.
Het bericht dat de Duitse regering meent dat Turkije islamitische organisaties en terreurgroepen steunt |
|
Marit Maij (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat uit uitgelekte stukken van de Duitse regering zou blijken dat Turkije met medeweten van president Erdogan islamitische organisaties en terreurgroepen steunt?1
Het kabinet is bekend met het artikel en met eerdere berichten die spreken over de vermeende steun vanuit Turkije aan diverse groeperingen in de regio.
Wat is er waar van deze berichten? Bent u bereid hierover met uw Duitse collega in overleg te treden en de resultaten van uw bevindingen aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl. Duitsland heeft onderstreept dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het Duitse regeringsbeleid is daarmee in lijn met het huidige kabinetsbeleid. Een additioneel overleg om dit te bespreken is hiervoor niet vereist.
Welke gegevens omtrent de banden met en steun van Turkije aan islamitische organisaties en terreurgroepen zijn de Nederlandse regering bekend? Sinds wanneer?
Het kabinet onderstreept, net als de Duitse regering, dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het kabinet heeft meermaals in Kamerstukken en in openbare samenvattingen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland geschreven over de rol van de Turkse regering in de strijd tegen ISIS. Sinds de diverse aanslagen op Turks grondgebied zijn er tekenen dat Turkije de dreiging vanuit ISIS steviger bestrijdt. Deze inspanningen zijn versterkt door onder andere op te treden tegen ISIS-presentie in Turkije en door de grens met het door ISIS gecontroleerde gebied in Syrië strenger te controleren.
Het kabinet kan bevestigen dat Turkije contacten onderhoudt met de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en verschillende gewapende oppositiegroepen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije, net als vele andere landen in de regio, beschouwt Hamas als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner.
Het feit dat de Turkse regering contacten onderhoudt met één of meer organisaties die door de Europese Unie en Nederland als terroristisch zijn aangemerkt is geen reden om de samenwerking met Turkije op terrorismebestrijding in brede zin te heroverwegen. Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, zoals zodanig zijn aangemerkt.
In gesprekken met Turkije benadrukt Nederland dan ook dat inspanningen gewenst blijven om activiteiten van terroristische organisaties en daaraan gelieerde strijders te frustreren en waar mogelijk te voorkomen, met name door nadruk te leggen op versterking van de grenscontrole.
Het kabinet is niet van mening dat de EU-toetredingsonderhandelingen met Turkije of de uitvoering van de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. gestopt moeten worden omwille van deze berichtgeving in de Duitse pers. Het EU-toetredingstraject is aan strenge criteria onderhevig waarbij Turkije aan alle geldende benchmarks zal moeten voldoen. Daarbij zij opgemerkt dat het kabinet van mening is dat er op dit moment, in het licht van de ontwikkelingen in de rechtsstaat in Turkije sinds de couppoging van 15 juli jl., geen sprake kan zijn positieve stappen in het EU-toetredingstraject. Wat betreft de EU-Turkije Verklaring van 18 maart jl. over de migratiecrisis heeft het kabinet uw Kamer eerder bericht dat de afspraken met Turkije nodig waren en zijn om gezamenlijk grip te krijgen op de vluchtelingenstroom. De samenwerking tussen de EU en Turkije is op dit dossier op alle niveaus onveranderd voortgezet.
Hoe duidt u deze zorgelijke berichten over Turkije?
Zie antwoord vraag 3.
Indien deze berichten over Turkije kloppen, welke gevolgen zouden die kunnen of moeten hebben voor de relatie met Turkije, onder andere met betrekking tot het toekomstige EU-lidmaatschap en de vluchtelingendeal?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de koers van Turkije zeer zorgelijk is? Op welke wijze kunt u er, tevens in Europees verband, aan bijdragen dat Turkije wordt aangesproken op dubieus beleid en gedrag?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u tevens de mening dat alles op alles moet worden gezet om met Turkije in gesprek te blijven, om ervoor te zorgen dat de banden tussen de Europese Unie en Turkije niet steeds verder verslechteren, mede gelet op de geopolitieke implicaties die dat heeft? Zo ja, op welke wijze wordt dit ingevuld?
De Europese Unie en het kabinet zullen blijven samenwerken met Turkije in de strijd tegen terrorisme. Deze samenwerking vindt plaats binnen de reeds bestaande bilaterale en multilaterale overleggen en samenwerkingsvormen waarvan Nederland en Turkije deel uit maken.
De landelijke uitbraak van een dodelijke konijnenziekte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Snuf krijgt prik, wild konijn is het haasje», over de landelijke uitbraak van de dodelijke konijnenziekte veroorzaakt door het RHD2-virus?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de dierenartsen in het artikel dat bijna alle wilde konijnen zullen sterven aan deze ziekte en dat herstel van de populatie op de getroffen plaatsen jaren kan duren? Zo nee, waarom niet?
Met enige regelmaat duiken nieuwe virusziekten, zoals Rabbit Haemorrhagic Disease Virus2 (RHDV2), op in de konijnenpopulatie. Eerdere virusziekten zijn myxomatose en RHD1. Deskundigen van de Faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht verwachten dat tussen de 5 en 70% van de geïnfecteerde konijnen zullen sterven. Dit is lager dan de sterfte als gevolg van myxomatose en RDH1.
Bij nieuw optredende virussen is de impact in de beginfase het grootst. Dat komt doordat de dieren nog geen afweerstoffen tegen het virus hebben ontwikkeld en het virus in de beginfase meestal het meest agressief is. Naarmate de tijd vordert worden de dieren met weerstand geselecteerd (zij overleven) en worden er minder dieren ziek. Ook het virus selecteert zich meestal naar een mildere vorm.
Kortom, ik deel de zorgen over deze konijnenziekte, maar verwacht op basis van deskundigenoordeel dat de populatie wilde konijnen in staat zal zijn zich te herstellen.
Deelt u de mening dat de jacht op konijnen gestopt moet worden, in ieder geval zolang de populatie door deze ziekte bedreigd wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de jacht op konijnen te stoppen, in ieder geval tijdelijk?
Artikel 32, derde lid, van de Flora- en faunawet bepaalt dat de jacht niet wordt geopend op een diersoort voor zover de soort staat vermeld op een nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten. Dit zijn de zogenoemde rode lijsten. Plaatsing van het konijn op deze lijst is op dit moment niet aan de orde, omdat op dit moment niet feitelijk onderbouwd kan worden dat de duurzame staat van instandhouding van het konijn in het geding is. Dit ligt ook niet in verwachting, omdat vergelijkbare, meer ernstige virussen in voorgaande situaties niet hebben geleid tot een aantasting van de instandhouding van het konijn. Ik verwijs u hiervoor ook mijn antwoord op vraag 2.
Daar komt bij dat de jager, in wiens veld de konijnenstand ernstig is afgenomen, niet op konijnen zal kunnen jagen omdat hij wettelijk gehouden is een redelijke wildstand na te streven. Derhalve is er thans geen dringende reden over te gaan tot sluiting van de jacht op het konijn. Vanzelfsprekend zal mijn ministerie de ontwikkeling van de konijnenpopulatie blijven monitoren.
Heeft u kennisgenomen van de berichten dat er kansen lijken te zijn op Europese steun voor de aanleg van de spoorverbindingen Axel-Zelzate en de zogenoemde «bocht van Daan» die de Zeeuwse spoorverbinding aansluit op het spoorwegnet in de Antwerpse haven?1 2
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht van de Provinciale Courant van 16 augustus 2016.
Deelt u de mening dat de kansen voor de Zeeuwse havens én voor de Rotterdamse haven gediend zijn met een multimodale uitvoering van de Seine-Schelde-verbinding (dus niet alleen over water maar ook over het nog ontbrekende spoor en over de inmiddels vrijwel geheel gerealiseerde wegverbinding (Westerscheldetunnel-Sluiskiltunnel en aansluiting Tractaatweg op Gentse Havenweg))? Zo nee, waarom niet?
Er zijn kosten baten analyses uitgevoerd voor de (extra) spoorverbinding Axel – Zelzate (kanaal zone Gent Terneuzen) en de spoorverbinding tussen Antwerpen en Vlissingen (VEZA boog). Op basis daarvan is geconcludeerd dat de bedoelde verbindingen maatschappelijk niet rendabel zijn.
Deelt u de mening dat, daar waar de Europese Unie en de Franse en Vlaamse overheden zeer forse investeringen doen in de Schelde-Seine-verbinding, de Nederlandse bijdrage voor een zeer beperkt aantal kilometers spoor uiterst bescheiden is? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Het gaat erom de schaarse publieke middelen daar in te zetten waar ze het meeste maatschappelijke rendement opleveren. Financiering van de bedoelde spoorverbindingen zijn in het verleden onderzocht en als maatschappelijk onrendabel geïdentificeerd. Overigens zijn voor deze spoorverbindingen ook door andere overheden geen financiële middelen gereserveerd.
Bent u het eens met de kritiek dat de tot op heden aangevoerde argumenten dat er onvoldoende aanbod is voor de aanleg van de «bocht van Daan» een kwestie is van «kip en ei»? Met andere woorden, verwacht u ook niet dat de aanleg van de bocht bedrijven zal bewegen meer vervoer per spoor aan te bieden, nieuwe investeringen zal uitlokken, de samenwerking tussen de havens van Antwerpen en Vlissingen zal kunnen versterken en ook kansen biedt voor in Brabant gevestigde bedrijven?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding om het besluit van mijn ambtsvoorganger te heroverwegen. In een brief van 26 juni 2014 (Kamerstuk 30 373, nr. 55) is de Kamer bericht dat de beperkte hoeveelheden vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor tussen Vlissingen en Antwerpen, een nader onderzoek naar de aanleg van een spoorverbinding Vlissingen – Antwerpen (de zogeheten «VeZA-boog») niet rechtvaardigt. Daar komt nog bij dat het «onnodig twee keer op en neer rijden» tussen Roosendaal en Kijfhoek inmiddels niet meer nodig is, omdat deze treinen op het spooremplacement Roosendaal «kop maken» (van rijrichting veranderen). De VeZa- boog werd daarom ook niet opgenomen in het voorstel van de herijking (Kamerstuk 29 984 nr. 629)
Bent u het eens met de stelling dat «de Haagse politiek» moeilijk kan achterblijven als «Brussel» zich bereid toont tot medefinanciering van beide spoorverbindingen? Bent u bereid om samen met Zeeland Seaports te onderzoeken of beide verbindingen, na de jarenlange vruchteloze discussie, te realiseren zijn met steun van de Europese Unie? Bent u bereid om op ambtelijk niveau aan te schuiven bij het overleg met de Europese coördinator voor de Noordzee-Middelandse-Zeecorridor, dat volgens de berichten begin september zal plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog bereiken mij geen geluiden dat Brussel zich bereid toont tot medefinanciering van beide genoemde projecten. Mijn ministerie heeft op ambtelijk niveau deelgenomen aan het overleg met de Europese coördinator afgelopen september. Specifiek voor de spoorverbinding Axel Zelzate is recentelijk in opdracht van Zeeland Seaports een capaciteitsanalyse uitgevoerd om te bepalen of de (goederen-) prognoses en treinaantallen in 2020 en 2030 passen op de huidige infrastructuur. Begin september heeft hierover ambtelijk overleg plaats gevonden tussen Zeeland Seaports, ProRail en mijn ministerie. Mijn eerste conclusie is dat de verwachte aantallen treinen passen op de huidige infrastructuur. Uit de analyse blijkt dat de Sluiskilbrug mogelijk op de langere termijn een capaciteitsknelpunt voor het spoor zou kunnen gaan opleveren als de nieuwe zeesluis bij Terneuzen in gebruik genomen wordt. Voor nadere studie hierover zijn afspraken in het BO MIRT van oktober 2016 gemaakt. De mogelijke problematiek op de langere termijn zal uit de nieuwe integrale NMCA moeten gaan blijken. Het resultaat daarvan verwacht ik begin 2017.
Het artikel 'Oudere werknemers de dupe bij doorstart door nieuwe wet' |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oudere werknemers de dupe bij doorstart door nieuwe wet»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stellingname van curatoren dat de Wet werk en zekerheid averechts werkt voor oudere werknemers, aangezien zij door die wet relatief duur zijn geworden?
In algemene zin wil ik opmerken dat ik vind dat bij een doorstart ook plaats zou moeten zijn voor oudere werknemers. De doorstarter heeft hier ook baat bij. Kortheidshalve verwijs ik u in dit kader naar het antwoord op een schriftelijke vraag van het lid Kerstens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 32) naar aanleiding van het bericht «Winkelpersoneel McGregor dupe van doorstart».
Wanneer de verkrijger aangemerkt wordt als opvolgend werkgever, geldt dat het arbeidsverleden (anciënniteit) van de overgenomen werknemers moet worden gerespecteerd. Dit kan er bijvoorbeeld toe leiden – ook in geval van een doorstart na faillissement – dat de werknemer bij de verkrijger op basis van de zogenoemde ketenbepaling recht heeft op een vast contract. Dit was voor de invoering van de Wet werk en zekerheid (Wwz) per 1 juli 2015 ook al het geval, zij het dat de regeling van de ketenbepaling op onderdelen is aangepast om de ongewenste invulling die in de jurisprudentie hieraan was gegeven, ongedaan te maken.
Voor de invoering van de Wwz golden op basis van jurisprudentie van de Hoge Raad2 twee criteria waaraan voldaan moest zijn om een werkgever als opvolgend werkgever aan te merken.
Met de Wwz is het tweede criterium komen te vervallen omdat hiermee – gelet op het doel van de regeling – een te beperkte invulling was gegeven aan het begrip «opvolgend werkgever» waardoor constructies mogelijk waren om opvolgend werkgeverschap te vermijden. Op grond van de huidige bepaling geldt dat wanneer het werk van een werknemer overgaat naar een andere opvolgende werkgever en deze met de werknemer een nieuwe arbeidsovereenkomst sluit, de werknemer zijn opgebouwde dienstjaren behoudt en de ketenbepaling dus doorloopt. Voor het recht op en de opbouw van de transitievergoeding geldt dezelfde regeling. Wanneer de werknemer bij de verkrijger dus vergelijkbare arbeid gaat verrichten, zoals in het geval van doorstart na faillissement, lopen de bij de vorige werkgever opgebouwde dienstjaren voor de ketenbepaling en de opbouw van de transitievergoeding door. Zoals hiervoor aangegeven is deze keuze in het kader van de Wwz weloverwogen gemaakt, mede om constructies om de bepaling betreffende het opvolgend werkgeverschap te omzeilen, te voorkomen. Wanneer bij een doorstart na faillissement het werk blijft bestaan en de werknemer mee overgaat naar de verkrijger waarborgt de regeling dat hij zijn opgebouwde dienstjaren bij de failliet niet verliest.
In geval van faillissement menen enkele curatoren dat deze wijziging tot gevolg heeft dat de verkrijger, uit kostenoptiek, kritischer gaat selecteren welke werknemers hij overneemt. Het kabinet is echter, met de wetgever, van oordeel, dat het niet wenselijk is indien werknemers bij een doorstart hun opgebouwde rechten zonder meer zouden verliezen. Verder wordt in dit verband opgemerkt dat ook voor de inwerkingtreding van de Wwz bij een doorstart niet alleen oudere werknemers, maar bijvoorbeeld ook gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, vaak niet opnieuw in dienst werden genomen. Het is dan ook onjuist om te concluderen dat de Wwz hier debet aan is.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de nieuwe eigenaren van McGregor/Gaastra aangaven dat werknemers die 7 jaar of langer in dienst waren, niet terug mochten komen na de doorstart?
Het is niet aan mij als Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid om deze specifieke praktijksituatie te beoordelen. Deze taak is voorbehouden aan de curator en eventueel aan de rechter als hier om wordt gevraagd.
Wel wil ik in algemene zin opmerken dat ik vind dat bij een doorstart ook plaats zou moeten zijn voor oudere werknemers. De doorstarter heeft hier ook baat bij. Kortheidshalve verwijs ik u in dit kader naar het antwoord op een schriftelijke vraag van het lid Kerstens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 32) naar aanleiding van het bericht «Winkelpersoneel McGregor dupe van doorstart».
Hoe beoordeelt u de stelling van curator van Hees dat het zeer slecht gesteld is in Nederland met de bescherming van werknemers in deze situatie, zeker in vergelijking met omringende landen?
De arbeidsrechtelijke positie van werknemers in geval van faillissement heeft mijn aandacht. Ik ben me ervan bewust dat een faillissement van een onderneming aanzienlijke gevolgen kan hebben voor de werknemers, ook wanneer de failliete onderneming een doorstart maakt. Zoals ik ook in de beantwoording van de vragen van het lid Kerstens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 32), het lid Krol (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 17) en de leden Vermeij en Recourt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 16) heb aangegeven, heb ik hier onderzoek naar laten verrichten en hierover zal binnenkort overleg plaatsvinden met de relevante belangenorganisaties. Daarbij zal ook gesproken worden over hoe de behartiging van de belangen van werknemers en in het bijzonder het algemene belang van behoud van werkgelegenheid door de curator plaatsvindt en of dit nog verder gefaciliteerd kan worden. De suggestie om nog eens expliciet stil te staan bij hoe de curator een bijdrage kan leveren bij de behartiging van de belangen van werknemers neem ik ter harte.
Hoe beoordeelt u zijn voorstel om de wet aan te passen om de bescherming van werknemers beter te regelen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u zijn voorstel om curatoren de taak te geven om niet alleen de belangen van werkgevers, maar ook die van werknemers te beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de Duitse regering Turkije een platform voor islamisten noemt |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Berlijn noemt Turkije platform islamisten»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Duitse regering Turkije, in antwoord op vragen van de Bondsdag, een «centraal platform voor islamitische groeperingen» heeft genoemd?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl.
Kunt u zich de eerdere vragen herinneren over het bericht dat Turkije nog altijd onderdak biedt aan talloze islamitische extremisten?2
Ja.
Deelt u de analyse van de Duitse regering? Kunt u ook, in aansluiting op de eerdere vragen, de ondersteunende maatregelen aan de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en diverse gewapende oppositiegroepen door de partij van president Erdogan bevestigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderstreept, net als de Duitse regering, dat Turkije een partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme. Het kabinet heeft meermaals in Kamerstukken en in openbare samenvattingen van het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland geschreven over de rol van de Turkse regering in de strijd tegen ISIS. Sinds de diverse aanslagen op Turks grondgebied zijn er tekenen dat Turkije de dreiging vanuit ISIS steviger bestrijdt. Deze inspanningen zijn versterkt door onder andere op te treden tegen ISIS-presentie in Turkije en door de grens met het door ISIS gecontroleerde gebied in Syrië strenger te controleren.
Gezien de geografische ligging heeft Turkije direct te maken met de conflicten in buurlanden Syrië en Irak. Het kabinet kan bevestigen dat Turkije contacten onderhoudt met de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en verschillende gewapende oppositiegroepen. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije, net als vele andere landen in de regio, beschouwt Hamas als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner. Het kabinet zal blijven samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, als zodanig zijn aangemerkt.
Hoe beoordeelt u in het bijzonder de ondersteuning door een NAVO-bondgenoot aan organisaties die op de EU-terreurlijst staan?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat scholieren vaak ziek thuis zitten |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Erkent u dat langdurig of regelmatig ziekteverzuim onder scholieren een landelijk probleem is, zoals de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) stelt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?1
De cijfers over ziekteverzuim zijn alleen beschikbaar op schoolniveau. Er is geen landelijk beeld.
Hoeveel scholieren in het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs zitten langdurig of regelmatig ziek – meer dan 6 aaneengesloten schooldagen of meer dan 16 uren gedurende de laatste 4 weken – thuis? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik kan u hierover geen cijfers geven. Omdat ziekteverzuim een vorm van geoorloofd verzuim is, hoeft de school hiervan geen melding te doen. Er wordt dan ook geen landelijke registratie van het aantal ziektegevallen bijgehouden.
Hoeveel scholieren verlaten na langdurige of regelmatige ziekte voortijdig het onderwijs zonder startkwalificatie en komen thuis te zitten? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Vanwege de in het antwoord op vraag 2 genoemde reden kan ik de Kamer hierin geen inzage geven.
Erkent u dat het zogenaamde passend onderwijs mislukt is, nu blijkt dat veel leerlingen zich ziek melden en geen onderwijs volgen, omdat de daadwerkelijke reden van thuiszitten (depressies, thuissituatie, chronische ziekte) onvoldoende gesignaleerd wordt in het reguliere onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met de invoering van passend onderwijs, inclusief de maatregelen op het terrein van «onderwijs op een andere locatie», zijn er meer mogelijkheden voor maatwerk. Hierdoor kunnen meer leerlingen, ook zieke leerlingen, een passend onderwijsprogramma volgen.
Bent u van mening dat de inrichting van het huidige voortgezet onderwijs met grote klassen, signaleringsverlegenheid bij onderwijspersoneel en het weinige maatwerk enkele van de grootste boosdoeners zijn als het gaat om het grote ziekteverzuim onder scholieren? Zo nee, wat is hiervan dan wel de reden?
Ziekteverzuim kan uiteenlopende oorzaken hebben. Dit blijkt ook uit het evaluatieonderzoek van M@ZL waarin gekeken is naar de gezondheidstoestand van bijna 500 vmbo-leerlingen die veelvuldig verzuimden. De oorzaken van het ziekteverzuim liepen uiteen van chronische somatische klachten en leefstijlproblemen tot schoolproblematiek zoals pesten of leerproblemen. Met de invoering van passend onderwijs, inclusief de maatregelen op het terrein van «onderwijs op een andere locatie, zijn er meer mogelijkheden om maatwerk te bieden, zodat ook zieke leerlingen een passend onderwijsprogramma kunnen volgen.
Is het langdurig of regelmatig ziekteverzuim onder scholieren op het vmbo hoger dan op andere leerwegen of leerniveaus? Zo ja, kunt u de Kamer inzage geven in de oorzaken hiervan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Is er een verband tussen langdurig of regelmatig ziekteverzuim en scholieren die geen passend onderwijsaanbod ontvangen vanwege een complexe onderwijs- en/of zorgvraag? Zo ja, waar ligt dan het verband en om hoeveel scholieren gaat het hier?
Het niet (voldoende) bieden van een passend aanbod kan leiden tot ziekteverzuim. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de mate waarin dit voorkomt.
Welke stappen heeft het kabinet al ondernomen om langdurig of regelmatig ziekteverzuim onder scholieren in het voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs terug te dringen? In hoeverre waren deze stappen effectief in het terugdringen van ziekteverzuim onder deze groepen scholieren?
Het bestrijden van ziekteverzuim is in de eerste plaats een taak van de school, in samenwerking met ouders, jeugdarts en andere hulpverleners. Van elke school wordt verwacht dat ze een stevig (ziekte)verzuim beleid hanteren en duidelijke protocollen volgen. De Inspectie van het Onderwijs ziet daar ook op toe.
Vanuit het Rijk is de afgelopen jaren vooral ingezet op de aanpak van ongeoorloofd verzuim. Over de maatregelen die in dat kader zijn ingezet, bent u onder andere geïnformeerd met de Leerplichtbrief (februari 2016, Kamerstuk 26 695, nr. 108) en de negende voortgangsrapportage passend onderwijs (juni 2016, Kamerstuk 31 497, nr. 210).
Specifiek voor de aanpak ziekteverzuim is in 2010, met subsidie van het Ministerie van OCW en het toenmalige Ministerie van J&G, de handreiking «Snel terug naar school is toch veel beter» ontwikkeld. De handreiking is ontwikkeld door Jeugdartsen Nederland (AJN), de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB) en Ingrado en biedt praktische adviezen om onnodig ziekteverzuim van leerlingen in het basis-, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs aan te pakken.
In hoeverre is het langdurig en regelmatig ziekteverzuim in West-Brabant teruggedrongen door de inzet van M@ZL (Medische Advisering Ziekgemelde Leerling) door de GGD? Kunt u de Kamer inzage hierin geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?2
Evaluatieonderzoek heeft laten zien dat ziekteverzuim gehalveerd wordt door M@ZL bij de VMBO-leerlingen in West Brabant. Door leerlingen te begeleiden
volgens het M@ZL-protocol kon het ziekteverzuim met de helft worden teruggedrongen in vergelijking met een even grote controlegroep die op de gebruikelijke manier werd begeleid.
Vindt u M@ZL een effectieve aanpak in het terugdringen van ziekteverzuim en steunt u dan ook een landelijk vervolg van deze aanpak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezien de resultaten van het hierboven genoemde evaluatieonderzoek lijkt M@ZL een effectieve aanpak te zijn. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) onderzoekt daarom de mogelijkheden om deze aanpak breder uit te rollen. Het is aan regio’s zelf om deze aanpak al dan niet over te nemen. Wel onderstreep ik voor alle regio’s het belang van een goede samenwerking tussen scholen, jeugdgezondheidszorg en gemeenten in de aanpak van ziekteverzuim. Uit de verzuimgesprekken die mijn ambtenaren samen met Ingrado inmiddels al in ongeveer zestig regio’s hebben gevoerd, blijkt gelukkig ook dat dergelijke afspraken steeds gangbaarder worden. Om dat te ondersteunen, zal Ingrado komend jaar de handreiking «Snel terug naar school is veel beter» (zie ook het antwoord op vraag 8) actualiseren en het gebruik ervan stimuleren.
Zijn er naast M@ZL nog meer projecten in het land die ziekteverzuim op het voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs trachten terug te dringen? Zo ja, welke en zijn deze effectief gebleken? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn meer regio’s waarin scholen, jeugdgezondheidszorg en gemeenten dergelijke afspraken hebben gemaakt. In de verzuimgesprekken (zie het antwoord op vraag 10) geven gemeenten en samenwerkingsverbanden aan dat die afspraken ertoe leiden dat rollen en verantwoordelijkheden helderder zijn en eerder zicht wordt verkregen op problematisch ziekteverzuim.
Kunt u toelichten of de bezuinigingen op de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten een bedreiging vormen voor projecten zoals M@ZL? Zo nee, waarom niet?
M@ZL is een methodiek die ingezet kan worden bij de integrale aanpak van ziekteverzuim bij scholieren. Het is aan gemeenten om te besluiten of zij M@ZL willen inzetten voor de aanpak van ziekteverzuim. Gemeenten zullen dan ook met de GGD’en (of andere JGZ-organisaties) afspraken moeten maken over de financiering hiervan. Gemeenten bepalen dus of zij dit willen financieren. Van bezuinigingen vanuit het kabinet op de GGD’en is geen sprake. Of en hoe de keuze voor M@ZL wordt beïnvloed door eventuele bezuinigingen door gemeenten is niet bekend.
Het bericht dat de regering-Merkel er zeker van is dat Erdogan bewust radicaalislamitische bewegingen helpt |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat volgens uitgelekte antwoorden op vragen in de Duitse Bondsdag van de oppositiepartij Die Linke, de regering-Merkel er zeker van is dat Erdogan bewust radicaalislamitische bewegingen helpt?1
Ja.
Kunt u dit bericht bevestigen? Zo niet, bent u bereid hier navraag naar te doen bij de Duitse regering en de Kamer hierover te informeren, desnoods vertrouwelijk?
De gestelde vragen door de Bondsdag zijn deels openbaar beantwoord, waarbij opgemerkt dient te worden dat het openbare deel van de antwoorden nog niet gepubliceerd is door de Bondsdag. Het gelekte deel, dat vertrouwelijk is, bevat slechts een element in de Duitse visie op Turkije, zo stelde de Duitse Minister De Maizière op donderdag 18 augustus jl. Duitsland heeft onderstreept dat Turkije een essentiële partner is en blijft in de strijd tegen terrorisme.
Indien deze berichten kloppen, welke politieke consequenties trekt u dan uit de conclusie dat de AK-partij de Egyptische Moslimbroederschap, Hamas en gewapende islamitische rebellen in Syrië zou ondersteunen, waarbij de Hamas op de EU-lijst staat van terroristische organisaties?
Het kabinet blijft samenwerken met Turkije in de strijd tegen terroristische organisaties die door beide landen, dan wel door de Europese Unie en Turkije, als zodanig zijn aangemerkt. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de Egyptische Moslimbroederschap door de Europese Unie en Nederland niet is aangemerkt als een terroristische organisatie. Turkije beschouwt Hamas, net als vele andere landen in de regio, als de in 2006 democratisch verkozen regering van de Palestijnen en daarom als legitiem gekozen gesprekspartner. Het feit dat de Turkse regering contacten onderhoudt met één of meer organisaties die door de Europese Unie en Nederland als terroristisch zijn aangemerkt is geen reden om de samenwerking met Turkije op terrorismebestrijding in brede zin te heroverwegen. Tijdens de aanstaande informele Raad Buitenlandse Zaken zal samen met Turkije gesproken worden over de situatie in de regio en over de gezamenlijke aanpak om terrorisme te bestrijden.
Indien de berichten kloppen, bent u dan van mening dat de onderhandelingen over het visumvrij reizen en de EU- toetredingsgesprekken per direct zouden moeten stoppen?
Het kabinet is niet van mening dat de huidige onderhandelingen met Turkije over visumliberalisatie of EU-toetreding gestopt moeten worden omwille van deze berichtgeving. Beide onderhandelingstrajecten zijn aan strenge criteria onderhevig waarbij Turkije aan alle geldende benchmarks zal moeten voldoen. Daarbij zij opgemerkt dat het kabinet van mening is dat er op dit moment, in het licht van de ontwikkelingen in de rechtsstaat in Turkije sinds de couppoging van 15 juli jl., geen sprake kan zijn positieve stappen in het EU-toetredingstraject. Wat betreft visumliberalisatie lijkt de inzet van de Turkse autoriteiten er momenteel niet op gericht om op korte termijn te voldoen aan de resterende benchmarks.
Bent u bereid in EU-verband het steunen van radicale islamitische groeperingen door Turkije aan de orde te stellen in de Raad Buitenlandse Zaken om te komen tot het veroordelen van de Turkse steun aan deze groeperingen, in ieder geval aan Hamas als terroristische organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u tevens bereid in bi- en unilateraal verband de bewapening van islamitische strijders en het heen en weer over de Syrische grens laten gaan door Turkije aan de orde te stellen en dit te veroordelen?
Zoals eerder meegedeeld, is de situatie aan de Turkse grens complex. Het kabinet sluit niet uit, mede vanwege het diffuse beeld aan de Turkse grens en de diverse strijdgroeperingen die daar actief zijn, dat vanuit Turks grondgebied steun wordt verleend aan verschillende organisaties en daaraan gelieerde individuen. In gesprekken met Turkije benadrukt Nederland dan ook dat inspanningen gewenst blijven om activiteiten van terroristische organisaties en daaraan gelieerde strijders te frustreren en waar mogelijk te voorkomen, met name door nadruk te leggen op versterking van de grenscontrole.
Het bericht dat basisscholen waarschuwen voor een groot lerarentekort |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat basisscholen waarschuwen voor een groot lerarentekort?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de voorspelling van de PO-Raad dat er in 2020 een tekort van ongeveer 7000 basisschoolleraren zal bestaan? Onderschrijft u het bericht dat dit tekort ontstaat doordat veel jonge leerkrachten de afgelopen jaren het onderwijs verlieten omdat zij moeilijk een baan konden vinden en omdat veel babyboomers de komende jaren met pensioen zullen gaan?
De PO-Raad geeft aan dat er over tien jaar een tekort van zo’n zevenduizend basisschoolleraren verwacht wordt. De verwachting dat over een aantal jaren een lerarentekort ontstaat in het basisonderwijs is niet nieuw. Op 3 november 2015 hebben wij u in de brief over de onderwijsarbeidsmarkt onder andere geïnformeerd over de arbeidsmarktramingen voor onderwijspersoneel po, vo en mbo.2 In deze brief hebben wij gemeld dat de voorspelde omvang van de onvervulde vraag naar leraren in het primair onderwijs in 2020 bij ongewijzigd beleid rond de 4.000 fte zal zijn, oplopend tot zo’n 7.000 fte in 2024. Wel zijn er grote regionale verschillen. De grootste tekorten worden verwacht in de grote steden in de Randstad. De belangrijkste oorzaken voor het verwachte tekort zijn:
Het was inderdaad voor jonge pasafgestudeerde leraren een aantal jaren moeilijk om snel een (vaste) baan te vinden in het onderwijs. Dat betekende overigens niet dat een grote groep jonge leraren verloren is gegaan voor het onderwijs. Veel afgestudeerden van de lerarenopleiding basisonderwijs vinden een jaar na afstuderen alsnog een baan in het onderwijs. Ongeveer 38 procent van de afgestudeerden van de pabo werkt vijf jaar na afstuderen in het onderwijs terwijl zij dat in het eerste jaar na afstuderen niet deden. Van degenen die één jaar na afstuderen in het onderwijs werkzaam waren, is 88 procent dat na vijf jaar nog steeds.4
Afgestudeerden uit het jaar 2015 vinden weer vaker een reguliere baan in het onderwijs. De Staatssecretaris heeft uw Kamer op 1 juli 2016 hierover per brief geïnformeerd.5
Welke gevolgen heeft dit in andere onderwijssectoren in Nederland? Kunt u ingaan op het verwachte tekort aan docenten per onderwijssector?
Er is geen direct verband tussen een lerarentekort in het primair onderwijs en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt voor leraren in de andere onderwijssectoren.
In het voortgezet onderwijs wordt de komende 10 jaar een aanzienlijke daling verwacht van het aantal leerlingen en daarmee ook een afnemende behoefte aan leraren. Dit valt samen met het fenomeen dat leraren gemiddeld langer doorwerken dan voorheen. De uitstroom aan gepensioneerden, die al jaren was voorzien, valt daardoor deels samen met de verminderde vraag. Na 2016 nemen de verwachte tekorten in het voortgezet onderwijs af. Vanaf 2020 is echter naar verwachting weer een stijgende tendens in tekorten waarneembaar.
Problemen met moeilijk te vinden onderwijspersoneel zijn in het voortgezet onderwijs over vakken verspreid. De vakken waarin nu de hoogste vacaturedruk is (Scheikunde, Natuurkunde, Wiskunde, Frans, Duits en Klassieke Talen) zullen naar verwachting de komende jaren een hogere vacaturedruk krijgen. Dit terwijl voor de vakken waar de vacaturedruk wat lager is, deze vrijwel geheel zal verdwijnen.
De arbeidsmarkt binnen het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kenmerkt zich door meer openheid dan die in het primair en voortgezet onderwijs. Een groot deel van de instroom van leraren in het mbo is niet afkomstig van de lerarenopleiding maar van het bedrijfsleven. Voor de komende jaren ziet het er naar uit dat het mbo kan voorzien in de benodigde leraren. Wel zullen voor specialistische technische vakken én de vakken waarvoor de tekorten toenemen in het voortgezet onderwijs, ook in het mbo problemen worden ervaren. Tevens geldt dat het mbo, meer dan het primair en voortgezet onderwijs, zal moeten concurreren op de arbeidsmarkt als de economie aantrekt.
Wij zullen uw Kamer in het najaar van 2016 via een brief informeren over de meest recente stand van zaken op de onderwijsarbeidsmarkt.
Deelt u de zorg dat dergelijke tekorten grote gevolgen hebben voor de kwaliteit van het onderwijs en werkdruk voor docenten?
De verwachting is dat een professionele en uitdagende werkomgeving de aantrekkelijkheid van het beroep vergroot. Schoolbesturen hebben hier een belangrijke rol in. Maar ook van de sectorakkoorden die de Staatssecretaris afsloot met de PO-Raad en VO-raad, wordt een positief effect verwacht op het voorspelde lerarentekort waarbij de kwaliteit en werkdruk niet onder druk komen te staan.
Ook de samenwerking tussen de verschillende onderwijssectoren is van groot belang om bijvoorbeeld de instroom in lerarenopleidingen te bevorderen. Zo behoeft de doorstroom van mbo naar pabo aandacht. Versterking van de samenwerking in de regio is daarom een belangrijke prioriteit bij de implementatie van de Lerarenagenda.
Met de lerarenopleidingen zet de Minister ook in op instroom-acties, bijvoorbeeld door nauw betrokken te zijn bij het project «Veel meer Meester!» De voorlopersgroep «Veel meer Meester!» is voortgekomen uit het «voorloperstraject» zoals dat in de Lerarenagenda is beschreven.
De groep van inmiddels 18 Pabo’s heeft onder meer als doel om rondom het thema «meer mannen op de pabo» initiatieven en acties te ontplooien om meer mannen te bewegen een Pabo-opleiding te volgen en meer mannen te interesseren voor het beroep van leraar. De voorlopersgroep besteedt structureel aandacht aan de instroom, doorstroom én uitstroom van mannen op de Pabo, onder andere door het curriculum anders vorm te geven, zodat het mannen meer aanspreekt.
Deelt u de mening van de PO-Raad dat er geïnvesteerd moet worden in het onderwijs en de lerarensalarissen moeten worden verhoogd om het vak van juf en meester aantrekkelijker te maken? Zo ja, bent u bereid om meer geld te investeren in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet, maar ook voorgaande kabinetten, hebben de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het onderwijs. In 2008 zijn met het actieplan leerkracht structureel extra financiële middelen beschikbaar gekomen, oplopend tot € 1 miljard in 2020, om de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar te vergroten. Met de akkoorden, die de Staatssecretaris in 2014 met de PO-Raad en de VO-raad heeft gesloten, zijn ook extra middelen voor het funderend onderwijs beschikbaar gekomen. Daarnaast zijn er extra middelen naar het mbo gegaan. De totale middelen lopen de komende twee jaar op tot structureel € 1,2 miljard. Hiermee kunnen scholen verder werken aan een duurzame kwaliteitsverbetering van het onderwijs, bijvoorbeeld via een betere begeleiding van beginnende leraren, professionele ontwikkeling van leraren en talentontwikkeling.
Daarnaast is in 2013 eenmalig uit hoofde van het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) en het Begrotingsakkoord 2014 € 663 miljoen geïnvesteerd in het funderend onderwijs.
Vanwege het afsluiten van het Nationaal Onderwijsakkoord waren de onderwijssectoren eerder van de nullijn af dan de andere overheidssectoren. Daarnaast is er vorig jaar een bovensectoraal loonakkoord afgesloten waardoor de sectoren 5 procent loonsverhoging erbij krijgen.
Welke alternatieve of aanvullende maatregelen zijn er denkbaar om het aankomende lerarentekort tegen te gaan? Welke van deze maatregelen treft u op korte termijn om het lerarentekort tegen te gaan?
Zie antwoord op vraag 4.
Het mogelijk maken om een hypotheek met hoge rente stapsgewijs en boetevrij om te zetten in een hypotheek met een lager rentepercentage |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat vele bestaande eigenwoningbezitters nog een oude hypotheek hebben met een rentepercentage van 4% of 5% en dat zij er veel baat bij zouden hebben als zij het rentepercentage van hun hypotheek zouden kunnen verlagen tot de huidige marktrente, die rond de 2% ligt?
Het klopt dat veel consumenten zouden profiteren als zij kosteloos hun hypotheek konden oversluiten tegen een lagere hypotheekrente dan de rente waartegen zij hun hypotheek in het verleden hebben vastgezet. Dit is echter niet wat zij hebben afgesproken met de kredietverstrekker op het moment dat de overeenkomst werd gesloten. Door de rente voor langere tijd vast te zetten, hebben consumenten indertijd het risico van een rentestijging gedurende de looptijd afgedekt. De keerzijde is dat bij een dalende marktrente, zoals nu het geval is, de consument voor de resterende looptijd gebonden is aan het hogere afgesproken rentetarief. Voor de consument kan het in dat geval aantrekkelijk zijn om de rentevast periode voortijdig af te breken en de hypotheek tegen de lagere rente opnieuw vast te zetten.
Voor consumenten die een (bank-)spaarhypotheek hebben afgesloten is het niet altijd voordelig om de hypotheek tegen een lagere rente over te sluiten. De rente die zij betalen over de hypotheekschuld is immers gekoppeld aan de rente die zij ontvangen op hun spaardeel. Een lagere rente kan betekenen dat er meer premie of inleg moet worden betaald voor het spaardeel, waardoor de besparing door de lagere hypotheekrente teniet wordt gedaan.
Kredietverstrekkers kunnen aan klanten die vóór het aflopen van de rentevaste periode hun hypotheek willen aflossen een vergoeding vragen. De term boeterente is in dit kader een onjuiste term. Het gaat immers om een vergoeding voor het financiële nadeel van de kredietverstrekker als gevolg van het tussentijds openbreken van het contract. Deze vergoeding wordt bijvoorbeeld gehanteerd omdat de kredietverstrekker bij het afsluiten van de hypotheek mogelijk ook voor een langere periode financiering op de kapitaalmarkt heeft aangetrokken. De bank is in dat geval immers reeds bij het afsluiten van de hypotheek een langdurige verplichting aangegaan en maakt hier ook kosten voor. Indien een klant zonder vergoeding zijn hypotheek zou oversluiten, heeft de bank nog steeds dezelfde verplichtingen en zijn de kosten van de wijziging in de rente voor de bank. Kredietverstrekkers hebben aangegeven dat indien er geen vergoeding meer gevraagd mag worden als de consument eenzijdig de overeenkomst openbreekt, zij geen rentevaste periodes meer kunnen aanbieden. Consumenten zullen immers de hypotheek willen oversluiten als de marktrente daalt en willen vasthouden aan de afgesproken rente als de marktrente stijgt. Een rentevastperiode is in dat geval altijd ongunstig voor de bank. In dat geval zouden alleen nog variabele hypotheekrente worden aangeboden. Dit is nadelig voor consumenten die dan hun renterisico niet meer zouden kunnen afdekken, terwijl veel consumenten hier wel de voorkeur aangeven.
Wanneer de rentevasteperiode voortijdig wordt afgebroken omdat de klant zijn woning verkoopt, wordt er door de kredietverstrekker doorgaans geen vergoeding gevraagd voor de misgelopen rente. Dit risico is in dat geval door de kredietverstrekker al ingecalculeerd in het rentetarief.
Is u bekend dat voor veel mensen verhuizen de enige manier is om onmiddellijk de rente op hun hypotheek te verlagen en dat zij soms bij een dubbel zo hoge hypotheek nog steeds minder maandelijkse hypotheekrente betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat voor nieuwe hypotheken (vanaf juli 2016) de banken onder de nieuwe Europese richtlijn hypotheken (2014/17/EU) bij extra aflossen alleen nog werkelijke kosten in rekening mogen brengen en dat daardoor de boeterente fors beperkt is?
Ja, ik ben bekend met het feit dat voor nieuwe hypotheken de banken onder de nieuwe Europese richtlijn hypotheken bij extra aflossen alleen nog de werkelijke kosten in rekening mogen brengen. Op 14 juli 2016 is de nieuwe hypothekenrichtlijn van kracht geworden met de implementatie van de Mortgage Credit Directive (MCD) in onder andere de Wet op het financieel toezicht (Wft), het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek. In de nieuwe wet- en regelgeving is opgenomen dat de vergoeding van een aanbieder voor vervroegde aflossing voortaan niet hoger mag zijn dan het werkelijk geleden financiële nadeel dat de aanbieder heeft bij vervroegde aflossing. Dit geldt zowel bij aflossen, oversluiten als rentemiddeling. Ook moet de berekeningswijze van de vergoeding voor de consument controleerbaar zijn. Deze laatste eis geldt zowel voor bestaande hypotheken, als voor hypotheken die na 14 juli 2016 zijn afgesloten.
Het is mogelijk dat de vergoeding voor vervroegde aflossing hierdoor lager uitvalt. Dit is afhankelijk van de wijze waarop aanbieders de vergoeding voor vervroegde aflossing berekenden voor de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijn.
Bent u bekend met het feit dat deze beperking van de boeterente uit artikel 25 van de richtlijn («De lidstaten kunnen voorschrijven dat de kredietgever in voorkomend geval recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing verbonden zijn; de consument kan evenwel geen boete worden opgelegd. De vergoeding overschrijdt in dit opzicht nooit het door de kredietgever geleden financiële nadeel») alleen van toepassing is op nieuwe hypotheken en niet op bestaande hypotheken?
Ja, het klopt dat de richtlijn enkel dwingend voorschrijft dat deze op nieuwe hypotheken van toepassing is. De stelling behoeft echter enige nuancering omdat op nationaal niveau ervoor is gekozen om enkele bepalingen ook op bestaande hypotheken van toepassing te verklaren. Daarbij moet een onderscheid gemaakt worden tussen de bepalingen die onder verantwoordelijkheid van de Minister van Veiligheid en Justitie in het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn geïmplementeerd en de bepalingen die in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (BGfo) zijn geïmplementeerd. De bepaling over vergoeding bij vervroegd aflossen is geïmplementeerd in zowel het BW, als in de het BGfo. De bepaling in het BW kan bij niet naleving een recht op schadevergoeding voor de consument opleveren, eventueel af te dwingen bij de civiele rechter. Deze bepaling in het BW werkt inderdaad enkel met betrekking tot overeenkomsten die zijn gesloten na inwerkingtreding van de wet. De bepaling stelt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) in staat om toezicht te houden op de naleving ervan en om eventueel handhavend op te treden. De bepaling in het BGfo is van toepassing op zowel bestaande overeenkomsten als nieuwe overeenkomsten.
Ik ben bekend met de informatie die de Vereniging Eigen Huis beschikbaar heeft gesteld over dit onderwerp. Alle verstrekkers van hypothecair krediet zijn op grond van de Wft en lagere regelgeving gebonden aan de nieuwe regels, voor zowel bestaande als nieuwe overeenkomsten. Hierdoor kan de AFM ook handhavend optreden wanneer de bepalingen niet worden nageleefd bij bestaande overeenkomsten. De AFM onderzoekt momenteel in welke mate de nieuwe regelgeving wordt nageleefd waarbij alle banken deze regels ook voor bestaande overeenkomsten moeten toepassen.
Bent u bekend met het feit dat een aantal banken deze nieuwe regel, die effectief de boete (die geen boete meer mag heten) bij vervroegd aflossen beperkt tot de werkelijke kosten van de bank, ook toepast op oude contracten en dat een aantal banken dit niet doet?1
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven welke banken die actief zijn op de Nederlandse hypotheekmarkt welke boeteformule hanteren, teneinde de transparantie van de markt te vergroten?
Er is op dit moment geen overzicht voorhanden waarin wordt weergegeven op welke wijze de verschillende hypotheekverstrekkers in Nederland de vergoeding bij vervroegde aflossing berekenen. De berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen is in de regel afhankelijk van een groot aantal factoren, waaronder de voorwaarden in de hypotheekovereenkomst en de resterende looptijd van de rentevastperiode. De vergoeding die kredietverstrekkers bij vervroegd aflossen in rekening brengen bij de consument mag niet hoger zijn dan het financiële nadeel van de kredietverstrekker. Daarnaast moet de berekening van deze vergoeding en de hypothesen die ten grondslag liggen aan de berekening eveneens aan de consument worden meegedeeld, zodat de berekeningswijze voldoende transparant is.
Om meer inzicht te krijgen in de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen, heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) na implementatie van de MCD kredietverstrekkers gevraagd op welke wijze zij de vergoeding bij vervroegd aflossen berekenen en welke informatie zij hierover aan de klant verstrekken. De AFM verwacht hier in het najaar 2016 meer duidelijkheid over te hebben. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek bepaalt de AFM haar vervolgstappen en kan zij maatregelen treffen indien kredietverstrekkers niet voldoen aan de wettelijke bepalingen.
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft aangegeven dat de regels uit de Mortgage Credit Directive (MCD) de bestaande Nederlandse praktijk bevestigen en dat deze materieel niet leiden tot verandering als het gaat om de berekening van de kosten bij extra aflossing van een hypotheek. Daarnaast hebben de Nederlandse hypotheekverstrekkers zich in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) sinds de jaren »90 gecommitteerd om transparant te zijn over de berekening van de verschuldigde vergoeding bij extra of vervroegde algehele aflossing. De variabelen die bij de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen gehanteerd worden, moeten door de consument te controleren zijn. Deze gedragscode blijft ook onder de MCD van toepassing.
Ik zou graag eerst de uitkomsten van het onderzoek van de AFM willen afwachten voordat ik concludeer of alle partijen zich aan de regels houden. Mocht uit het onderzoek van de AFM blijken dat er bij de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen te hoge kosten in rekening worden gebracht, dan kan de AFM maatregelen treffen.
Kunt u aangeven welke banken zich ook voor oude hypotheken (afgesloten voordat de richtlijn inging) houden aan de maximaal verantwoorde vergoeding uit artikel 25 en dus geen onderscheid maken tussen nieuwe en oude hypotheken?
Zie antwoord vraag 6.
Indien u de informatie uit vraag 6 en 7 niet kunt verschaffen, kunt u dan toezichthouder AFM (Autoriteit Financiële Markten) vragen die informatie op te vragen en te publiceren?
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat banken niet meer kosten kunnen opleggen dan zij lijden als financieel nadeel?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat bijna alle hypotheken de mogelijkheid hebben om 10%, 15% of 20% van de originele hoofdsom jaarlijks boetevrij af te lossen?
Het percentage van de hypotheeksom dat de consument jaarlijks boetevrij af kan lossen is afhankelijk van de voorwaarden die de hypotheekverstrekker biedt. Doorgaans kan in ieder geval tot 10% van de oorspronkelijke hoofdsom jaarlijks boetevrij afgelost worden. Dit is ook vastgelegd in de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) die de Nederlandse kredietverstrekkers onderschrijven. De mogelijkheid om 10% of meer per jaar boetevrij af te lossen, zit doorgaans ingeprijsd in de rente die de consument betaalt. Hoe hoger het percentage dat boetevrij kan worden afgelost, hoe hoger de renteopslag die in rekening wordt gebracht.
Het is mogelijk om een hypotheek af te sluiten om een deel van de huidige hypotheek boetevrij af te lossen, zonder kosten voor vergoeding bij vervroegd aflossen aan de huidige hypotheekverstrekker te hoeven maken. Het tweede hypotheekdeel kan zowel bij de huidige als bij een nieuwe aanbieder worden afgesloten. In beide gevallen zal de consument wel advies- en afsluitkosten voor de hypotheek dienen te maken. Ook is er in beide gevallen waarschijnlijk een nieuwe hypotheekakte nodig, wat verdere kosten met zich meebrengt. De huidige hypotheekverstrekker heeft echter al een lopend contract met de consument en zal mogelijk geen aanleiding zien om het oversluiten in hypotheekdelen te faciliteren. Indien de verstrekker rentemiddeling aanbiedt, dient ook nagegaan te worden welke optie het aantrekkelijkst is voor de klant.
In de praktijk is stapsgewijs oversluiten van de hypotheek naar een nieuwe hypotheekverstrekker lastig uitvoerbaar. Bij het aangaan van de hypotheek heeft de consument de huidige hypotheekverstrekker de woning als zekerheid (onderpand) gegeven. Hierdoor heeft de hypotheekverstrekker in geval van financiële problemen bij de consument voorrang op andere schuldeisers die zich willen verhalen op het onroerend goed. In de regel zal de bank met het recht op eerste hypotheek toestemming moeten geven voor het vestigen van een tweede hypotheek. De bank kan deze toestemming weigeren of daar voorwaarden aan verbinden. Het bestaan van een tweede hypotheekhouder kan nadelig zijn voor de eerste hypotheekhouder waardoor de eerste hypotheekhouder niet altijd de vereiste toestemming zal geven. Dit grotere risico van de tweede hypotheekhouder kan hogere rentetarieven tot gevolg hebben, wat het product minder aantrekkelijk maakt. Daarnaast kan het zo zijn dat wanneer extra wordt afgelost op de huidige hypotheek en de loan-to-value (LTV) daalt, de risico-opslag die kredietvertrekker in rekening brengt voor hoge LTV’s kan dalen of geheel komt te vervallen. Dit kan ook een besparing voor de consument opleveren.
Klopt het dat het mogelijk is om voor al deze hyptheekbezitters hun hypotheek stapsgewijs in maximaal 10 jaar bij hun eigen bank dan wel bij een andere bank om te zetten naar een lager rentepercentage zonder dat daarbij extra kosten betaald hoeven te worden aan de huidige hypotheekverstrekker (een nieuwe hypotheek breng natuurlijk wel nieuwe afsluitkosten met zich mee)?
Zie antwoord vraag 10.
Is het mogelijk om één keer een hypotheekcontract aan te gaan waarbij je je verplicht om in 5 tot 10 jaar tijd de hele hypotheek over te sluiten naar een nieuwe hypotheekverstrekker, steeds in de porties van 10%, 15% of 20% van de originele hypotheeksom?
Wet- en regelgeving staan een dergelijk contract niet in de weg, maar voor zover bekend, wordt dit nu niet aangeboden. Afhankelijk van de wijze waarop een dergelijk contract wordt vormgegeven, kwalificeert het mogelijk als een financieel instrument. Indien dat het geval is, is ook de wet- en regelgeving met betrekking tot financiële instrumenten van toepassing
Kunt u aangeven welke fiscale regels van toepassing zijn als iemand zijn hypotheek stapsgewijs overzet naar een nieuwe contract? Klopt het dat hij gewoon zijn bestaande rechten op hypotheekrenteaftrek behoudt?
Iemand die een hypotheek voor eenzelfde bedrag stapsgewijs overzet in een nieuw contract bij een andere hypotheekverstrekker behoudt zijn bestaande recht op hypotheekrenteaftrek, uiteraard voor zover aan de daarvoor geldende voorwaarden wordt voldaan. Dat houdt in dat voor gevallen vanaf 2013 de hypotheek binnen 360 maanden tenminste annuïtair moet worden afgelost (360 maanden vanaf het moment dat de oorspronkelijke hypotheek is gestart) en dat voor gevallen van vóór 2013 die onder het overgangsrecht vallen, maximaal 30 jaar hypotheekrenteaftrek mogelijk is (eveneens 30 jaar vanaf het moment dat de oorspronkelijke hypotheek is gestart).
Zijn er andere belemmeringen bij het stapsgewijs overstappen naar een lagere rente?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de mening dat één keer advies-en afsluitkosten (bij overstappen) of nul keer afsluitkosten (als je bij je eigen bank andere leningdelen krijgt) nodig is voor het hele traject en niet iedere keer een nieuw advies en een nieuw contract?
Bij het oversluiten van een hypotheek gaat de consument een nieuwe hypotheekovereenkomst aan, ook wanneer de hypotheek wordt overgesloten bij de eigen hypotheekverstrekker. Hypotheekverstrekkers hebben een zorgplicht en dienen zich bij advies er van te verzekeren dat de nieuwe hypotheek passend is bij de persoonlijke situatie van de consument. In de situatie waarbij er stapsgewijs wordt overgesloten kan er bovendien sprake van twee hypotheekverstrekkers. Dit maakt de situatie nog complexer dan wanneer er enkel sprake van één hypotheekverstrekker. De zorgplicht drukt zwaarder op de hypotheekverstrekker naarmate de situatie complexer wordt. Dit vereist zorgvuldig handelen van de hypotheekverstrekker. Het is niet te garanderen dat één keer advies- en afsluitkosten afdoende is voor het hele traject. Als de situatie van de consument verandert, bijvoorbeeld bij verkoop van de woning tijdens het traject, kan het nodig zijn dat er opnieuw advies wordt ingenomen waarvoor advieskosten in rekening wordt gebracht. Het is niet altijd in het belang van de consument om zich vooraf vast te leggen met een dergelijk traject. De hypotheekverstrekker beoordeelt daarom per geval of hypotheekadvies nodig is.
Zou u eventuele belemmeringen willen wegnemen en op internet willen publiceren hoe mensen stapsgewijs hun hypotheekrente kunnen verlagen en met het vrijkomende bedrag wellicht extra hun schuld kunnen aflossen, dan wel meer besteedbaar inkomen hebben?
Het aantal soorten hypotheekproducten loopt uiteen van aflossingsvrije hypotheken en spaarhypotheken tot annuitaire hypotheken, of een combinatie hiervan. Voor deze producten gelden sterk verschillende voorwaarden, rentetarieven en rentevastperiodes. Het is daarom onverstandig om een gestandaardiseerd stappenplan te publiceren, omdat dit onvoldoende aan zou sluiten op de individuele situatie van de consument.Een hypotheek is een impactvol en vaak complex product, en kan niet voor alle consumenten op dezelfde wijze geregeld worden. Bovendien zal het voorgestelde stapsgewijs omzetten van de hypotheek niet iedereen financieel voordeel opleveren. Het oversluiten in hypotheekdelen zorgt voor extra complexiteit en vereist een persoonlijke benadering, waarbij de consument, indien gewenst, advies kan inwinnen om te beoordelen of een dergelijke stap ook bij zijn of haar persoonlijke situatie en voorkeuren past.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk op vrijdag 2 september 2016 beantwoorden met het oog op het plenair debat dat waarschijnlijk op 6 september a.s. plaatsvindt naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) van 29 juni 2016 over hypotheekverstrekking?
De vragen zijn, waar relevant, gebundeld beantwoord en op 2 september aan de Kamer gezonden.
Het nieuws dat de FBI vooraf geweten zou hebben van de aanslag in Garland op 3 mei 2015. |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het antwoord van de Minister van Veiligheid en Justitie van 16 augustus 2016 op de eerdere vragen (van 9 augustus 2016) over de terreuraanslag in Garland, Texas?1
Ja.
Indien de verklaring onder ede van een undercoveragent klopt dat de FBI voorkennis had van de aanslag in Garland en er mogelijk zelfs toe heeft aangezet, deelt u dan de mening dat het absoluut ontoelaatbaar en onacceptabel is dat de Amerikaanse autoriteiten de Nederlandse autoriteiten en -diensten niet vooraf daarover hebben ingelicht? Wanneer krijgt u hiervoor een verklaring van.de Amerikaanse autoriteiten?
Ik heb in de beantwoording van uw eerdere vragen laten weten dat de Amerikaanse autoriteiten zijn verzocht om een nadere duiding van de mediaberichten met het oog op de vermeende voorkennis van de FBI. Het is mij nog onbekend wanneer de Amerikaanse autoriteiten deze nadere duiding zullen geven. Vooruitlopend hierop wil ik niet ingaan op «als dan» vragen.
Deelt u de mening dat de in Garland, Texas, aanwezige deelnemers aan de bijeenkomst, waaronder de vragensteller en de helden van de Dienst Bewaken en Beveiligen, mogelijk onnodig in gevaar zijn gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier bent u alsdan van plan de Amerikaanse autoriteiten duidelijk te maken dat Nederland zulks onacceptabel vindt en op welke wijze kunt u zeker stellen dat een herhaling in de toekomst zal worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen nog deze week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
15.000 kippen die zijn gestorven door een stalbrand in het Drentse Orvelte |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «15.000 kippen dood door brand in Drentse Orvelte»?1
Ja.
Bent u van mening dat er sprake was van toereikende brandpreventie in de stallen? Zo ja, waaruit bestond die? Zo nee, bent u bereid om voor brandpreventie voor veehouderijen strengere regels op te stellen en op welke termijn?
De betreffende stallen zijn gebouwd in de zeventiger jaren van de vorige eeuw. Er zijn door de gemeente verschillende malen controles uitgevoerd op het bedrijf, waarbij geen bijzonderheden zijn gevonden.
Naar de oorzaak van de brand wordt op dit moment onderzoek uitgevoerd door veiligheidsdiensten. Dit onderzoek wordt gecompliceerd doordat bij de brand asbest is vrijgekomen. Ik zal de uitkomsten van dit onderzoek meenemen in het actieplan stalbranden.
Zoals ik u in mijn brief van 18 december 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 850) heb aangegeven, zal eind 2016 het actieplan stalbranden worden geëvalueerd, waarbij gekeken wordt naar de effectiviteit van huidige maatregelen en naar de verwachte effectiviteit in relatie tot de kosten van uitbreiding van maatregelen. In deze brief heb ik ook gemeld deze evaluatie in het eerste kwartaal van 2017 aan uw Kamer te zullen sturen, waarbij ook ingegaan zal worden op de motie van de leden Koșer Kaya en Ouwehand (Kamerstuk 28 286, nr. 831). Ik wil de uitkomsten van deze inventarisatie afwachten voordat ik een oordeel geef.
Deelt u de mening dat het levend verbranden van duizenden dieren onacceptabel is en dat regelgeving op het gebied van brandpreventie in bestaande stallen niet mag uitblijven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat asbestdaken op stallen onaanvaardbare risico's met zich meebrengen voor omwonenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid tot wettelijke maatregelen voor een versneld saneringsplan?
Het kabinetsbeleid is er op gericht om per 2024 alle asbestdaken verwijderd te hebben. In 2024 zijn asbestdaken tenminste 30 jaar oud, de meeste daken zijn veel ouder. Dit houdt in dat veel daken al aan het verweren zijn en aan vervanging toe zijn.
Een vroegtijdige sanering van de asbestdaken wordt gefaciliteerd met een subsidieregeling van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M). Tevens is het Ministerie van I&M gestart met het programma Versnellingsaanpak Asbestdaken. Uw Kamer is hierover geïnformeerd op 2 juni 2016 (Kamerstuk 25 834, nr. 112).
Kunt u aangeven hoeveel dieren er in totaal in het jaar 2015 zijn omgekomen bij stalbranden, onderverdeeld naar diersoort?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de rapportage over het actieplan stalbranden 2012–2016, die ik uw Kamer op 18 december 2015 (Kamerstuk 28 286, nr. 850) heb toegestuurd. In deze rapportage (pagina 1) is een tabel opgenomen, waarin een onderverdeling naar aantal branden en het aantal dierlijke slachtoffers, gesplitst naar diersoort.
Het bericht dat een mensenrechtenjurist in Nederland ernstig bedreigd wordt |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mensenrechtenjurist in Nederland ernstig bedreigd»?1
Ja.
Klopt het dat de betreffende mensenrechtenverdediger herhaaldelijk met de dood is bedreigd?
Mevrouw Kiswanson is bedreigd en het vermoeden bestaat dat dat verband houdt met haar werk.
Klopt het dat de bedreigingen verband houden met de werkzaamheden van haar en haar organisatie (al-Haq) ten behoeve van het Internationaal Strafhof, dat vooronderzoek verricht naar oorlogsmisdaden in Israel en Palestina?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op het bericht dat de meldingen van bedreiging door de Nederlandse opsporingsdiensten aanvankelijk niet serieus zijn genomen?
De zaak is meteen serieus opgepakt. Er loopt vanaf februari dit jaar een strafrechtelijk onderzoek en mevrouw Kiswansom is opgenomen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen.
Waaruit blijkt dat de bedreigingen door de opsporingsdiensten en overheid nu wel serieus worden genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat andere organisaties die het Internationaal Strafhof van informatie over oorlogsmisdaden in Israel en Palestina voorzien, waaronder Amnesty International, tegenwerking hebben ondervonden en zich daardoor genoodzaakt zagen hun kantoren in Den Haag te sluiten?
De tegenwerking van een aantal ngo’s is onaanvaardbaar en heeft inderdaad zijn weerslag op de status en reputatie van Nederland. Bedreiging en intimidatie van mensenrechtenorganisaties die het werk van het Strafhof ondersteunen is nooit acceptabel en de betrokken overheidsinstellingen nemen dit hoog op.
Zo ja, deelt u de mening dat dit de status en reputatie van Nederland als zetel van de internationale rechtsorde bedreigt?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat mensenrechtenorganisaties op geen enkele wijze in hun werkzaamheden ten behoeve van het Internationaal Strafhof gehinderd mogen worden, ook niet als die werkzaamheden betrekking hebben op de situatie in Israel en Palestina?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u nemen om de veiligheid van mensenrechtenorganisaties die deze werkzaamheden uitoefenen te waarborgen (graag een antwoord mede in het licht van de verantwoordelijkheden die Nederland heeft als gastheer van het Internationaal Strafhof en in het kader van de EU richtlijnen voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers)?
Indien aangifte wordt gedaan, bekijken politie en/of OM of een strafrechtelijk onderzoek geïndiceerd is.
Voor maatschappelijke organisaties die het werk van het Internationaal Strafhof ondersteunen bestaat er bovendien een consultatiemechanisme; het zetelverdrag van het Strafhof maakt hiervan melding. Het tripartite consultatiemechanisme tussen ngo's, Strafhof en gastland heeft als doel om het werk van bij het Strafhof betrokken ngo's in brede zin mogelijk te maken. Na de aangifte van Kiswanson heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken dit mechanisme geactiveerd; het is bedoeling dat gastland, Strafhof en ngo's met regelmaat bijeen komen. Het gastland werkt naar aanleiding van de eerste bijeenkomst een transparant stappenplan uit voor betrokken ngo’s met de handelwijze in het geval van een bedreiging. Heldere communicatielijnen tussen alle betrokkenen is daarbij het uitgangspunt. Daarnaast is een briefing met veiligheidstips van het Openbaar Ministerie en de politie aan de ngo’s voorzien voor oktober.
Indien er in de toekomst onverhoopt sprake zou zijn van strafbare feiten jegens organisaties of personen die zijn betrokken bij het werk van het Strafhof, dan is het de bedoeling dat betreffende persoon, na aangifte bij de politie, daarvan tevens melding maakt bij het gastland (het Ministerie van Buitenlandse Zaken) en het Strafhof. Dit stelt gastland en Strafhof in staat om de situatie te monitoren; zo nodig kan er een spoedbijeenkomst belegd worden van het consultatiemechanisme.
Mensenrechtenverdedigers zijn onmisbaar voor duurzame verandering naar meer open en vrije samenlevingen. Het kabinet hecht hier groot belang aan en zet zich hier, zowel nationaal als in het Nederlands buitenlandse mensenrechtenbeleid, voor in. Een deel van deze inzet vindt plaats in EU-verband waarbij we ons baseren op de EU Richtlijnen voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers.
Klopt het dat de bedreigingen aan de eerder genoemde mensenrechtenjurist van dusdanig geavanceerde aard zijn, dat zij hoogstwaarschijnlijk afkomstig zijn van een statelijke actor? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gemeld loopt er een strafrechtelijk onderzoek. Dat onderzoek is niet afgerond en het kabinet kan hier dus geen uitspraken over doen.
Heeft u kennisgenomen van sterke aanwijzigingen dat de Israelische overheid achter de bedreigingen zit? Wat is uw reactie daarop?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid bij de Israelische regering te informeren of zij enigerlei betrokkenheid heeft bij deze bedreigingen, en/of bij bedreiging of tegenwerking van andere mensenrechtenverdedigers in Nederland? Wilt u de Kamer over de reactie van de Israelische regering zo spoedig mogelijk informeren?
Zie antwoord vraag 10.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang en resultaten van het lopende opsporingsonderzoek naar de bedreigingen tegen de eerdergenoemde mensenrechtenverdediger?
Het strafrechtelijk onderzoek naar de bedreigingen aan het adres van mevrouw Kiswanson loopt sinds februari dit jaar. Het is niet gebruikelijk de Kamer te informeren over lopende onderzoeken of de afronding hiervan.
Het artikel ‘Bouw faalt als keurmeester van zichzelf’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Bouw faalt als keurmeester van zichzelf»?1
Ja.
Is er aanleiding voor de betrokken bewoners om zich zorgen te maken over de veiligheid van hun woning? Bij wie kunnen zij terecht voor gedetailleerde informatie?
Nee. Naar ik heb begrepen van betrokken partijen is hiervoor geen aanleiding. De gemeente heeft als bevoegd gezag – net als in het huidige stelsel – de taak en de verantwoordelijkheid om in gevaarlijke situaties op te treden en de bouwer hierop aan te spreken.
De gemeente Den Haag heeft een brief geschreven aan de betrokken bewoners. In deze brief geeft de gemeente aan dat de bewoners van hun woning kunnen verwachten dat deze qua veiligheid van eenzelfde kwaliteit is als andere nieuwbouwwoningen. De gemeente wijst de bewoners erop dat voor hun woningen een waarborgcertificaat van de Stichting Garantiewoning is verstrekt. Aannemers die aan de garantieregeling deelnemen verklaren van tevoren dat zij aan de bouwregelgeving zullen voldoen. Op de woningen van deze aannemers zit een garantie tegen gebreken die na de oplevering worden geconstateerd. Mocht de aannemer deze garantie onverhoopt niet na kunnen komen, dan is er als vangnet een waarborgregeling die er voor zorgt dat gebreken alsnog zonder tussenkomst van de aannemer kosteloos worden hersteld. Via dit waarborgcertificaat is de bouwkwaliteit van deze woningen verzekerd.
Voor zover de opleverdossiers van de betreffende woningen nog ontbreken, heeft de gemeente deze inmiddels opgevraagd bij de waarborginstellingen. Indien uit deze opleverdossiers toch nog onvolkomenheden blijken, dan gaat de gemeente direct in overleg met de aannemer over de wijze waarop hij deze de punten alsnog oplost en hoe hij de bewoners hierover informeert. De waarborginstelling staat bij eventuele onvolkomenheden garant voor herstel. De gemeente Den Haag ziet er actief op toe dat zij de opleverdossiers zo snel mogelijk ontvangt en dat eventueel herstel adequaat wordt uitgevoerd.
De bewoners kunnen zich voor gedetailleerde informatie in eerste instantie richten tot de partij met wie zij de koop-/aannemingsovereenkomst hebben gesloten. Dat is de projectontwikkelaar of de aannemer. Mocht deze in gebreke blijven dan kan een beroep gedaan worden op de waarborginstellingen.
Overigens wordt in het voorziene wettelijk stelsel de aansprakelijkheid voor gebreken van de aannemer aangescherpt. De aannemer wordt dan ook aansprakelijk voor gebreken die zich na de oplevering voordoen, tenzij deze gebreken hem niet zijn toe te rekenen. In het huidige stelsel is de aannemer na de oplevering alleen aansprakelijk voor verborgen gebreken.
Kunt u toelichten hoe het pilotproject in Den Haag zich verhoudt tot de andere experimenten op dit gebied, in hoeverre bij die experimenten het aanhangige wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen (Kamerstukken 34 453) wordt gevolgd en tot welke aanpassing in de lagere regelgeving de experimenten zouden moeten leiden?
Gemeenten hebben op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet de taak om omgevingsvergunningaanvragen voor een vergunning voor het bouwen te toetsen aan de bouwregelgeving, toezicht te houden op de verleende vergunning en toezicht te houden op de naleving van de bouwregelgeving. Alhoewel er sprake is van grote verschillen tussen gemeenten is het landelijke beeld dat het bestaande stelsel teveel tekortkomingen kent.
Aanvankelijk is door achtereenvolgende kabinetten ingezet op verbetering van het bestaande stelsel van kwaliteitsborging in de bouw. Reeds vanaf 2003 heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) (en haar voorganger: de VROM-Inspectie) gewerkt aan een verbetering van de kwaliteit van de uitvoering van de gemeentelijke taken. De ILT heeft onder andere in de periode van 2003 tot 2008 alle gemeenten onderzocht op de uitvoering van bouwtaken en verbetertrajecten in gang gezet. Een ander voorbeeld is de wijziging van de Woningwet in 2007 die tot doel had om de naleving, handhaafbaarheid en handhaving van de bouwregelgeving te verbeteren. De regering meent dat deze inspanningen onvoldoende resultaat hebben opgeleverd.
Zo blijkt uit onderzoek van de VROM-Inspectie uit 2010 dat bij een derde deel van de gecontroleerde woningen de EPC-berekeningen niet waren gecontroleerd. Uit een onderzoek van de Nieman Groep uit 2011 bleek dat zo’n 20 – 50% van de beoordeelde woningen niet voldeed aan de gestelde minimumeisen. Uit onderzoek van de ILT dat bijna 80% van de gemeenten geen toezicht hield op de constructieve veiligheid van onderzochte overdekte zwembaden binnen hun gemeente. Ook bij landelijk bekend geworden incidenten zoals meer recent bij de Grolschveste, Schiedamse Parkweg en TU Eindhoven bleek dat het ontbrak aan goed toezicht van de opdrachtgever, de bouwer en van de gemeente.
Verder speelt een rol dat als gevolg van versnippering in de bouw steeds meer partijen bij de bouw van een bouwwerk zijn betrokken waardoor afstemmingsproblemen ontstaan. Door technische ontwikkelingen is de beoordeling van bouwwerken steeds complexer geworden.
In het huidige stelsel is het voor bewoners vaak onduidelijk wie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het bouwwerk en hebben zij een zwakke positie om hun recht te halen wanneer iets aan hun woning niet goed is. Bewoners/eigenaren van bouwwerken hebben recht op kwalitatief goede bouwwerken. Dat houdt in dat deze bouwwerken voldoen aan de wettelijke vereisten uit oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energieprestatie en bescherming van het milieu, en daarnaast aan de contractueel vastgelegde afspraken. Het voorgenomen nieuwe stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen draagt bij aan een verbetering van de bouwkwaliteit, een betere consumentenbescherming en kan bijdragen aan de verlaging van de faalkosten door verhoging van het kwaliteitsbewustzijn van bouwbedrijven.
Ter voorbereiding op de introductie van een nieuw stelsel worden al zo’n tien jaar experimenten en pilots uitgevoerd om ervaringen op te doen. Zie voor een overzicht van een kleine dertig projecten: http://www.stichtingibk.nl/2016/08/16/pilots-proefprojecten-en-andere-initiatieven-op-kaart/.
De pilot in Den Haag is één van de vijf pilots die op dit moment lopen binnen het experiment grondgebonden woningen in het kader van de Crisis- en herstelwet.2 Het doel van de pilotprojecten is om de instrumenten voor kwaliteitsborging te kunnen testen die in het voorziene wettelijke stelsel kunnen worden gebruikt. Een tweede doel is de samenwerking tussen private partijen en gemeenten te beproeven. binnen de nieuwe rolverdeling.
Zowel bouwende partijen als gemeenten hebben om deze pilots gevraagd. Alle partijen zijn het er over eens dat de mogelijkheid tot experimenteren er niet toe mag leiden dat de risico’s voor eigenaren/bewoners van te toetsen woningen toenemen. Dit is ook niet het geval. Zo blijft in de pilots de positie van de eigenaar/bewoners gelijk ten opzichte van het huidige gemeentelijke toezicht (de gemeente kan aan de hand van het opleverdossier de bouwer aanspreken om herstelwerkzaamheden uit te voeren) en behouden de eigenaar/bewoners dezelfde garantie voor de kwaliteit van hun woning die nu al geldt.
Iedere gemeente heeft de ruimte om op eigen wijze invulling aan de pilot te geven. Het gaat dan om de wijze waarop en de mate waarin de gemeente zelf ook toetst om de werking van het instrument te kunnen monitoren. Door deze verschillen in aanpak van de pilots wordt een rijkere ervaring opgedaan die zal kunnen worden gebruikt bij de verdere vormgeving van het voorgenomen nieuwe stelsel. De gemeente Den Haag volgt – net als de betreffende gemeenten in de andere projecten – het werk van de kwaliteitsborgers op enige afstand en deelt haar bevindingen uiteindelijk met de kwaliteitsborgers.
De betrokken kwaliteitsborgers hebben hun ervaringen verwerkt in de verdere ontwikkeling van hun instrumenten. De experimenten hebben daarnaast ervaringen opgeleverd voor hun samenwerking met de gemeente, bijvoorbeeld met betrekking tot de omgevingsveiligheid en ruimtelijke aspecten als geluidbelasting. Voorts hebben de experimenten tot nu toe bijgedragen aan het formuleren van eisen aan instrumenten in de lagere wet- en regelgeving. Zo worden mede naar aanleiding van de bevindingen van de gemeente Den Haag eisen geformuleerd aan minimaal te controleren onderdelen van een bouwwerk. Andere ervaringen die in lagere regelgeving zullen worden verwerkt betreffen o.a. de vragen hoe wordt omgegaan met kleine afwijkingen van het Bouwbesluit bij de gereedmelding van het bouwwerk en welke documenten hierbij dienen te worden aangeleverd bij de gemeente. De komende periode zullen indien nodig ook overige ervaringen worden verwerkt in de algemene maatregel van bestuur en de ministeriële regeling.
De voorgenomen sancties door het CBS en het bericht 'Verplichte deelname aan CBS-telling Varkensstapel van de zotte' |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat gewastelers per 1 juli 2016 verplicht zijn hun gegevens over de gewasbescherming op hun bedrijf aan te leveren bij het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het bericht dat het CBS varkenshouders, op straffe van een boete, gaat verplichten deel te nemen aan de Decembertelling Varkensstapel?1 2
Ja.
Tijdens de internetconsultatie over het Ontwerpbesluit wijziging van het Besluit gegevensverwerving CBS spreekt u over een «mogelijke verplichting voor agrariërs om specifieke landbouwgegevens aan te leveren»; waarom is in de Nota van toelichting het «mogelijke» al omgezet in een verplichting? Waarom is er geen actie ondernomen toen er geen reactie vanuit de agrarische sector kwam op de internetconsultatie?3
De CBS-wet maakt het mogelijk om bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) gegevens aan te wijzen waarvoor de directeur-generaal van het CBS bevoegd is die op te vragen ten behoeve van statistische doeleinden bij door die maatregel aangewezen categorieën van ondernemingen, vrije beroepsbeoefenaren, instellingen en rechtspersonen, als de verwerving uit andere registraties niet de benodigde gegevens oplevert (Artikel 33, lid 3).
Het ontwerp van de AMvB is voorgelegd ter consultatie voor een ieder op overheid.nl in de periode van 26 maart tot en met 7 mei 2015. Daarbij is aangegeven dat er sprake is van een lichte administratieve lastenverzwaring voor agrariërs. In de Nota van toelichting van de AMvB staat dat het CBS de mogelijkheid krijgt om verplichtende uitvragen aan agrariërs op te leggen. Dit is in lijn met de communicatie in de internetconsultatie.
Bij de internetconsultatie zijn geen reacties ingediend betreffende de landbouwstatistieken. Het uitblijven van reacties gaf toentertijd geen aanleiding om hierover verder te communiceren.
Het CBS richt momenteel een communicatietraject in om agrariërs te informeren. Op de website van CBS4 is ook informatie opgenomen over de achtergrond van de nieuwe verplichtingen en het gebruik van de gegevens.
Waarom heeft u de Kamer en de agrarische sector niet geïnformeerd over de verplichting om specifieke landbouwgegevens aan te moeten gaan leveren met als sanctie een boete en dat met deze verplichting de administratieve lasten worden verhoogd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) Nederland, de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV), de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV), de Nederlandse Vakbond Pluimveehouders (NVP) en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) in gesprek te gaan over de gegevensverwerving van het CBS? Bent u tevens bereid om het CBS te verzoeken tot die tijd het voornemen van een boete niet tot uitvoering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Vanuit het Ministerie van Economische Zaken is er regelmatig contact met zowel het CBS als met de agrarische sector over de administratieve lasten die samenhangen met het verzamelen van gegevens. Op 19 september a.s. staat een overleg gepland tussen het CBS en vertegenwoordigers van LTO over de gegevensverwerving. De directeur-generaal van het CBS is als zelfstandig bestuursorgaan onafhankelijk in zijn keuze om een boete wel of niet tot uitvoering te brengen.
Kunt u aangeven hoe hoog de administratieve lasten zijn die het CBS veroorzaakt voor het agrarische bedrijfsleven?
De administratieve lasten van de agrarische uitvraag telden voorheen niet mee met de officiële lastendruk, omdat het een vrijwillige uitvraag betrof. In totaal zal de officiële lastendruk voor de landbouwstatistieken als gevolg van de nieuwe verplichting stijgen met € 63.192 (zie de nota van toelichting bij het besluit tot wijziging van het Besluit Gegevensverwerving onder punt 7). Bij een hoger responspercentage is reductie van de lasten voor de sector mogelijk, dan kunnen namelijk de steekproeven worden verkleind.
Landbouwbedrijven kunnen overigens, net als andere bedrijven, ook administratieve lasten ondervinden van enquêtes die niet specifiek op het agrarische bedrijfsleven betrekking hebben. Hierover bestaan echter geen aparte gegevens per sector.
Waarom vraagt het CBS aan bv’s, waarin geen medewerkers werkzaam zijn, elk kwartaal weer hoeveel medewerkers deze bv heeft?
Het CBS baseert de officiële kwartaalcijfers over werkgelegenheid op de polisadministratie. De polisadministratie bevat informatie over inkomsten en wordt bijgehouden door het UWV. Voor de kwartaalcijfers vindt geen enquêtering door het CBS plaats.
Op jaarbasis is wel enige aanvullende enquêtering noodzakelijk. In de jaarlijkse landbouwtelling en in CBS-jaarstatistieken voor andere bedrijfstakken worden enkele vragen gesteld rondom de totale werkgelegenheid van bedrijven (o.a. over het aantal werknemers, zelfstandigen en uitzend-/inleenkrachten). Deze vragen dienen deels als aanvullende informatie om de totale werkgelegenheid te kunnen bepalen en deels als controlevraag op de financiële gegevens.
Waarom vraagt het CBS aan een bedrijf dat bij de Kamer van Koophandel als melkveebedrijf staat geregistreerd hoeveel gewasbeschermingsmiddelen het gebruikt in de boomteelt?
Agrarische bedrijven die een enquête Gewasbeschermingsmiddelen ontvangen, zijn geselecteerd op basis van de gegevens van geteelde gewassen uit de Landbouwtelling van het jaar ervoor. Alleen bedrijven die zelf in de Landbouwtelling hebben aangegeven deze gewassen te telen, worden geselecteerd. Aangezien dat informatie is die rechtstreeks van de bedrijven afkomstig is, wordt geen gebruik gemaakt van informatie uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
Waarom moet informatie van agrarische bedrijven soms op meerdere momenten in het jaar worden verkregen?
De EU-verordening met betrekking tot veestapels vereist gegevens per 1 mei en 1 december.
Welk percentage van de agrarische bedrijven voldeed in 2015 aan de wettelijke informatieverplichting?
Tot 1 juli 2016 was er geen verplichting voor de agrarische bedrijven om mee te werken aan de Landbouwenquêtes van het CBS. De respons van de enquêtes in 2015 was voor de oogstraming Akkerbouw 45 procent, oogstraming Appels en peren 43 procent, oogstraming Groenten open grond 45 procent, statistiek Varkensstapel 52 procent en de statistiek Gewasbescherming (2012), een statistiek die eens in de vier jaar wordt gehouden, 38 procent. Op basis van deze lage responspercentages is geen betrouwbare informatie over de landbouwsector te produceren. Dat was de concrete aanleiding om over te gaan tot verplichtstelling van de enquêtes.
Is er voldoende aandacht besteed aan alternatieven die mogelijk minder administratieve lasten voor het bedrijfsleven opleveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals tevens beschreven in het antwoord op vragen 5 en 6 van het lid Dijkgraaf (SGP, kenmerk 2016Z15304), maakt het CBS zoveel mogelijk gebruik van alternatieve databronnen en methoden in zijn streven om de administratieve lasten van bedrijven terug te dringen.
Welke reeds verzamelde agrarische gegevens worden door het CBS intern hergebruikt?
Het CBS gebruikt de gegevens van de Landbouwtelling, de oogstramingsstatistieken en de statistiek Varkensstapel voor het opstellen van de Landbouwrekeningen en de Nationale Rekeningen. Daarnaast wordt de populatie van landbouwbedrijven uit de Landbouwtelling gebruikt om de steekproef van de vijf statistieken uit te trekken. De resultaten van die steekproef worden vervolgens vertaald naar de totale populatie in de Landbouwtelling. De uitkomsten van de statistiek Gewasbescherming worden gebruikt voor de samenstelling van de Milieurekeningen.
Kunt u de verdeling geven van de door het CBS gevraagde agrarische gegevens die een direct uitvloeisel zijn van Europese wetgeving en hoeveel een direct uitvloeisel van Nederlandse wetgeving zijn?
De basis voor alle agrarische gegevens die het CBS uitvraagt, zijn EU-verordeningen op grond waarvan de lidstaten verplicht zijn om informatie over deze onderwerpen aan Eurostat te leveren.
Kunt u aangeven welke van de door het CBS gevraagde agrarische gegevens hun oorsprong niet vinden in wetgeving?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht “Nederland faciliteert omstreden bouwproject” |
|
Eric Smaling , Arnold Merkies |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederland faciliteert omstreden bouwproject»?1
Ja
Klopt het dat er geldstromen van het Chinese bedrijf HKND door Nederland lopen van Nicaragua naar China via 7 brievenbusfirma’s in Amsterdam? Kunt u een indicatie geven van de omvang van deze geldstromen?
Informatie met betrekking tot de omvang van mogelijke geldstromen zou bekend kunnen zijn bij de Belastingdienst. Op grond van de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan echter niet worden ingegaan op individuele belastingplichtigen, zodat deze vraag niet kan worden beantwoord.
Deelt u de mening dat Nederland op deze wijze een project faciliteert dat op grote schaal mensenrechten schendt en het milieu schaadt? Waarom wel/niet?
Nee. De aanleg van het kanaal is nog niet gestart. Wel is duidelijk dat, vanwege de schaal van dit project, de gevolgen voor mens en milieu groot kunnen zijn. Het is dan ook van groot belang dat de Nicaraguaanse overheid blijft voldoen aan haar plicht om de mensenrechten te beschermen, zoals vastgelegd in verschillende internationale mensenrechtenverdragen en in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dat houdt onder meer in dat er – meer dan tot nu toe het geval is – ruimte moet zijn voor vreedzaam protest en dat er betekenisvolle consultaties moeten plaatsvinden met de gemeenschappen die getroffen zouden kunnen worden door het project. Verder is het kabinet van mening dat de effecten van de aanleg van het kanaal op het milieu van tevoren onderzocht moeten zijn, zodat adequate maatregelen genomen kunnen worden om eventuele schade te mitigeren. Nederlandse bedrijven hebben de verantwoordelijkheid te voorkomen dat ze bijdragen aan mensenrechtenschendingen of milieuschade. Dit is vastgelegd in het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten respectievelijk de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen.
Was u ervan op de hoogte dat er veelvuldig gedemonstreerd is tegen de aanleg van het kanaal door de lokale bevolking, waarbij de autoriteiten soms geweld hebben gebruikt?
Het is het kabinet bekend dat het project weerstand oproept onder de bevolking en dat tientallen protesten hebben plaatsgevonden, zowel in de hoofdstad Managua als in de beoogde kanaalzone. Deze protesten hebben zowel tegendemonstraties van voorstanders van het kanaal uitgelokt, als maatregelen van de regering om het demonstreren moeilijk te maken. Daarbij is het ook tot botsingen gekomen tussen voor en tegenstanders, die niet zijn voorkomen door de politie. In sommige gevallen is geweld gebruikt.
Bent u het ermee eens dat het onuitvoerbaar is om via de Belastingdienst te controleren of een bedrijf met een Nederlandse brievenbus zich in het buitenland aan de mensenrechten houdt? Indien neen, op welke wijze toetst u dan wel DNB (De Nederlandsche Bank) dit?
Op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen voert de Belastingdienst de heffing en inning van de rijksbelastingen uit. Het wettelijk kader daarbij zijn de Nederlandse fiscale wet- en regelgeving. Mensenrechten behoren niet tot de fiscale wet- en regelgeving. Daarmee is het toetsen van het schenden van mensenrechten geen taak van de Belastingdienst.
Een bedrijf met een Nederlandse brievenbus kan de doelvennootschap zijn van een trustkantoor in Nederland. De doelvennootschap is de vennootschap die door het trustkantoor wordt bestuurd en/of geadministreerd in het kader van zijn dienstverlening.
Trustkantoren en andere financiële dienstverleners zijn aangewezen als poortwachters van het financieel systeem. Van trustkantoren wordt verwacht dat zij een analyse opstellen van de aan hun diensten verbonden integriteitsrisico’s. In de wet- en regelgeving wordt een integriteitsrisico, kort gezegd, omschreven als: het risico op ontoereikende naleving van een wettelijk voorschrift en het handelen in strijd met hetgeen volgens het ongeschreven recht in het maatschappelijke verkeer betaamt, zodanig dat hierdoor het vertrouwen in het trustkantoor en de financiële markten kan worden geschaad.
Op basis van een systematische analyse van de integriteitsrisico’s in het kader van de integere bedrijfsvoering (SIRA) formuleert het trustkantoor beleid, neemt het maatregelen en implementeert het procedures.
Een trustkantoor is wettelijk verplicht om onderzoek te verrichten naar de doelvennootschap. Onderdeel van dat onderzoek is het vergaren van kennis omtrent het doel van de vennootschapsrechtelijke structuur waarvan de doelvennootschap deel uitmaakt. Het trustkantoor moet in dit kader onderzoeken welke effecten door de opdrachtgever van het trustkantoor worden beoogd met de doelvennootschap (fiscaal, financieel of maatschappelijk). Gedurende de dienstverlening door het trustkantoor dient het trustkantoor een voortdurende controle te verrichten.
Tijdens het voornoemde onderzoek, of gedurende de dienstverlening, zou het trustkantoor kunnen stuiten op indicaties dat mensenrechten geschonden worden. Het is in dat geval de verantwoordelijkheid van het trustkantoor om te onderzoeken welke integriteitsrisico’s zijn verbonden aan de gevonden informatie. Als integriteitsrisico’s aanwezig zijn, moet een trustkantoor op basis van zijn eigen beleid besluiten om van (verdere) dienstverlening af te zien, of de juiste mitigerende maatregelen treffen waardoor de risico’s kunnen worden aanvaard.
Het is derhalve aan het trustkantoor om een signaal te onderzoeken. Voorts is het aan het trustkantoor om daar de juiste consequenties aan te verbinden of maatregelen voor te treffen. Dit is de concrete invulling van de poortwachterfunctie.
De Nederlandsche Bank (DNB) houdt toezicht op trustkantoren en ziet er op toe dat trustkantoren hun poortwachterfunctie adequaat invullen. DNB betrekt alle relevante signalen in haar toezicht en verricht onderzoek daar waar dat nodig is. Indien zij constateert dat dit niet het geval is geweest, zal DNB voortvarend ingrijpen. Het oordeel of TMF Group zijn poortwachterfunctie vervult conform de Wet toezicht trustkantoren is aan DNB. Of TMF Group in dit geval zijn poortwachterfunctie adequaat heeft uitgevoerd, is toezichtvertrouwelijke informatie en kan derhalve niet door DNB worden gedeeld.
Heeft de TMF Group, die de desbetreffende brievenbusfirma’s beheert, volgens u haar poortwachterfunctie vervult, conform de Wet toezicht trustkantoren? Zo neen, tot welke actie noopt dit u dan wel DNB?2
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen heeft u dan wel DNB ondernomen op het moment dat er gewaarschuwd werd voor de milieuschade en mensenrechtenschendingen als gevolg van het project bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
Vanaf het moment dat interesse ontstond vanuit Nicaragua en van Nederlandse bedrijven om Nederlandse expertise in te zetten voor de ontwikkeling van het Nicaraguakanaal, hebben het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de ambassade in San José (Costa Rica) aandacht besteed aan het in kaart brengen van de risico’s op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). Dit is ook aan de orde geweest in het regulier overleg met maatschappelijke organisaties. Nederland hecht immers zeer aan het belang van MVO. Zorgen over mogelijke schade door het project aan mens en milieu zijn gedeeld met de Nicaraguaanse autoriteiten en met de betrokken Nederlandse bedrijven. Royal HaskoningDHV en Ecorys hebben een in 2013 opgeleverde haalbaarheidsstudie uitgevoerd in opdracht van de Nicaraguaanse overheid. De Nicaraguaanse Minister Oquist heeft in 2014 een bezoek gebracht aan Deltares om zich te oriënteren op beschikbare Nederlandse expertise. Verder is er op dit moment geen betrokkenheid van Nederlandse bedrijven en multilaterale ontwikkelingsbanken bij het project.
Voor het antwoord op de vraag naar de rol van DNB verwijs ik u naar het antwoord op vragen 5 en 6.
Deelt u de mening dat Nederland verantwoordelijkheid draagt als multinationals met brievenbusfirma’s op Nederlandse bodem elders in de wereld mens en milieu schade toebrengen door hun praktijken? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
De Nicaraguaanse overheid moet volgens de UNGP’s voldoen aan haar plicht om de mensenrechten te beschermen. Van bedrijven wordt conform dezelfde UNGP’s verwacht dat zij mensenrechten respecteren. De Nederlandse overheid kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor schade die in Nicaragua wordt toegebracht door een bedrijf dat in Nederland gevestigd is of een Nederlandse vestiging heeft, tenzij door een directe link tussen de Nederlandse overheid en de praktijken van dit bedrijf (bijvoorbeeld door opdrachtverlening).
Klopt het dat Nederlandse bedrijven een hoog risico lopen op vuile handen indien zij meewerken aan het project? Waarom wel/niet? Welke rol voor de overheid ziet u hierin weggelegd?
Conform de UNGP’s en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, die door de overheid actief worden uitgedragen, hebben bedrijven in het kader van hun eigen activiteiten de verantwoordelijkheid om het veroorzaken van of het bijdragen aan negatieve impact op mensenrechten en het milieu te voorkomen of om zulke effecten aan te pakken wanneer deze zich voordoen. Wanneer Nederlandse bedrijven van plan zijn mee te werken aan het project – hiervan is overigens momenteel geen sprake – wordt verwacht dat zij due diligence toepassen. Op die manier kunnen zij voorkomen dat risico’s uitmonden in een daadwerkelijke negatieve impact, of kunnen zij negatieve impacts in een vroeg stadium mitigeren.
Kunt u een overzicht geven van de bedrijven en organisaties (zoals ontwikkelingsbanken) die betrokken zijn bij de aanleg van het kanaal?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe oordeelt u over de uitspraak dat HKND niet de expertise in huis heeft voor een dergelijk bouwproject?3
Het kabinet heeft geen oordeel over de expertise van HKND.
De uitlatingen van de Turkse consul-generaal te Rotterdam over de Hizmet/Gülen-beweging en de invloed die Turkije uitoefent op burgers in Nederland |
|
Michel Rog (CDA), Raymond Knops (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Hoeveel aangiftes zijn er gedaan in Nederland over onder andere bedreiging in de Turks-Nederlandse gemeenschap naar aanleiding van de oproep van de Minister van Buitenlandse Zaken om aangifte te doen?1
Er zijn ongeveer 175 aangiftes gedaan terzake onder meer bedreiging, belediging en smaad(schrift).
Hebben die aangiftes al geleid tot enige actie zoals formele aanklachten? Zo ja, kunt u dan precies aangeven hoeveel mensen formeel zijn aangeklaagd en hoeveel mensen een straf gehad hebben (via het OM of de rechter)?
Er lopen inmiddels verschillende strafrechtelijke onderzoeken, twee verdachten zijn aangehouden vanwege bedreiging. Door deze aanhoudingen zijn meerdere aangiften opgevolgd. Het is niet uitgesloten dat er meer aanhoudingen zullen volgen. Gezien de grote concentratie van aangiften in de eenheid Rotterdam heeft het lokaal gezag besloten daar tijdelijk een speciaal team in het leven te roepen bij de politie.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Turkse Minister van Economie Nihat Zeybekci: «Niet alleen de doodstraf. Wij gaan ze op zo’n manier straffen dat ze ons zullen smeken om gedood te worden om aan hun lijden een einde te maken»?2
De uitspraken van de Turkse Minister zijn voor zijn rekening. Het kabinet heeft van meet af aan de couppoging in krachtige termen veroordeeld, en tegelijkertijd bij de Turkse autoriteiten erop aangedrongen te allen tijde binnen de kaders van de rechtsstaat te opereren. Het kabinet heeft meermaals de grote zorgen overgebracht over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Turkse consul-generaal in Rotterdam vindt dat hij aanhangers van Gülen in Rotterdam wel terroristen kan noemen?3
De Turkse regering acht de Gülenbeweging verantwoordelijk voor de coup die gepleegd is op 15 juli jl. Een aantal maanden voor de coup plaatsvond heeft president Erdoğan de Gülenbeweging aangemerkt als een terroristische organisatie. Dit heeft voor de Turkse regering de consequentie dat aanhangers van deze beweging aangemerkt worden als terroristen. Dit strookt niet met het kabinetsbeleid aangezien de Gülenbeweging niet door de Europese Unie of door Nederland is aangemerkt als een terroristische organisatie. Daaraan gelieerde organisaties en/ of individuen worden dan ook niet gezien als terroristen.
Hoe beoordeelt u het feit dat dezelfde consul-generaal Nederlands-Turkse bedrijven oproept om Hizmet aanhangers te boycotten en zuiveringen van Hizmet-aanhangers uit openbare functies goedpraat?4
Nederlandse burgers moeten in vrijheid eigen keuzes kunnen maken. Het is onacceptabel dat buitenlandse overheden die keuzes openlijk proberen te beïnvloeden. De Turkse autoriteiten dienen zich zich niet te bemoeien met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Het kabinet stelt dit consequent en in kritische bewoordingen bij de Turkse autoriteiten aan de orde. Het Kabinet maakt zich zorgen over de situatie in de Turkse gemeenschap in Nederland en keurt elke vorm van intimidatie af. De uitspraak van de Turkse consul-generaal over de situatie in Turkije is voor zijn eigen rekening.
Herinnert u zich dat u de Turkse ambassadeur vlak na de mislukte staatsgreep gewezen heeft op uw zorgen over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf, en in Nederland?5
De Turkse autoriteiten zijn meermaals gewezen op onze zorgen over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf en in Nederland. Het kabinet heeft er in deze contacten sterk op aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet naar Nederland worden geexporteerd. In het geval van het meldpunt is onmiddellijk bezwaar aangetekend. Dit heeft ertoe geleid dat het meldpunt een dag nadat het werd ingesteld weer is ingetrokken.
Herinnert u zich dat vanuit hetzelfde consulaat-generaal volgens meerdere berichten de demonstratie in Almelo tegen de Armeense genocide is georganiseerd, waar schandelijke uitspraken zijn gedaan en waartegen aangifte gedaan is? Herinnert u zich dat vanuit datzelfde consulaat dit jaar «per ongeluk» een meldpunt is ingesteld waar beledigingen van de Turkse president Erdogan gemeld konden worden?6
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de uitlatingen deze week van de Turkse consul-generaal de spanningen in Nederland verhogen?
Zie antwoord vraag 6.
Ziet u een rechtstreekse relatie tussen de oproepen en uitlatingen van vertegenwoordigers van of namens de Turkse regering en de recente molestatie van een Erdogan-criticus in Amsterdam?7
Over lopende onderzoeken kan ik thans geen mededelingen doen.
Hoe beoordeelt u de kritiek van de aangevallen Nederlander die zegt al geruime tijd geleden aangifte te hebben gedaan van bedreiging en van mening is dat de politie dit had kunnen voorkomen?
Omdat het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft, kan ik daarover thans geen mededelingen doen.
Heeft u de Turkse consul-generaal aangesproken of bent u voornemens dat te doen?
U mag erop vertrouwen dat het kabinet de Turkse autoriteiten consequent aanspreekt bij gevallen waarvan wij vinden dat grenzen overschreden worden.
Heeft de Turkse overheid al verzoeken aan Nederland gedaan om mensen uit te leveren die sympathisant zouden zijn van Hizmet, Gulen en/of betrokken bij de poging tot een staatsgreep in Turkije? Zo ja kunt u dan details geven?
Er is tot op heden één uitleveringsverzoek ingediend waarin de Turkse autoriteiten melding maken van lidmaatschap van Gülen. Dit verzoek, dat betrekking heeft op feiten die plaatsvonden voor de couppoging, wordt thans bestudeerd. Op individuele uitleveringsverzoeken kan ik niet ingaan.
Het kabinet schreef dat het bereid is de Europese Commissie te vragen of het mogelijk is de evaluatie van de pre-toetredingssteun een jaar eerder te doen plaatsvinden; wanneer heeft het kabinet dit aan de Commissie gevraagd en wat was het antwoord van de Europese Commissie?8
De eerstvolgende bijeenkomst van het comité voor pre-accessiesteun staat gepland voor 14 september. Dat zal het geschikte moment zijn om de situatie in Turkije en de eventuele gevolgen hiervan voor pre-accessiesteun te bespreken.
Wanneer heeft het kabinet in Raad van Europa-verband een oproep aan het European Committee for the Prevention of Torture gedaan om een bezoek te brengen aan Turkije? Heeft Nederland bijval gehad en is er al een CPT-team bezig met onderzoek in Turkije?
Het kabinet heeft in de weken na de mislukte couppoging nadrukkelijk en herhaaldelijk opgeroepen tot een bezoek van het Europees Comité voor de Preventie van Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT) aan Turkije. Hier is inmiddels gehoor aan gegeven. Het CPT bezocht Turkije van 29 augustus t/m 6 september 2016.
Hoeveel mensen zijn er in Turkije gearresteerd, geschorst en ontslagen sinds de mislukte couppoging?
Volgens officiele bronnen waren 8651 militairen betrokken bij de coup (stand van zaken op 9 september 2016). Het merendeel is gearresteerd en wordt nog steeds vastgehouden in afwachting van berechting. In totaal zijn voor zover ons bekend ruim 40.000 personen gearresteerd, waarvan er naar schatting nog zeker 21.000 in voorarrest zitten. Daarnaast zijn op grond van hun banden met de Gülen-bewegingruim 62.000 ambtenaren ontslagen. Nadat in eerste instantie bijna 80.000 ambtenaren werden geschorst vaardigde de Turkse regering op 1 september drie nieuwe decreten uit (672, 673 en 674) waarin het ontslag van bijna 50.000 ambtenaren werd aangekondigd.
Bent u bekend met het feit dat de Erasmus Universiteit een meldpunt ingesteld heeft naar aanleiding van druk op Turkse studenten en wetenschappers?9 Hoeveel Turkse wetenschappers en studenten in Nederland zijn na de oproep van de Turkse autoriteiten teruggekeerd naar Turkije?
De Erasmus Universiteit heeft een informatiepunt ingesteld in hun Central International Office, bedoeld voor vragen van hun medewerkers en studenten. Ook Nederlandse studenten die vragen hebben over hun voorgenomen stage of uitwisseling aan een Turkse universiteit kunnen hier terecht. Overigens hebben alle universiteiten een soortgelijk informatiepunt ingesteld. Volgens de laatste stand van zaken zijn bij OCW geen zaken bekend waarbij Turkse wetenschappers en studenten na de oproep van de Turkse autoriteiten zijn teruggekeerd.
Deelt u de zorg dat na de zomervakantie op sommige scholen grote spanningen zullen ontstaan tussen Erdogan/AKP-aanhangers en Hizmet/Gülen-aanhangers en dat leerkrachten en leerlingen wellicht gediscrimineerd, weggepest of ontslagen zullen worden vanwege (vermeende) voorkeuren van henzelf of hun ouders?
Ja, die zorg delen we. Het kabinet vindt het onacceptabel dat het onderwijs aan kinderen lijdt onder de gevolgen van spanningen in Turkije. In de weken voorafgaand aan het nieuwe schooljaar is daarom een taskforce opgericht, die er samen met schoolbesturen, ouders en gemeenten alles aan heeft gedaan om te zorgen dat alle leerlingen bij de start van het nieuwe schooljaar veilig naar school konden gaan.
Welke acties neemt de Nederlandse regering om ervoor te zorgen dat er geen conflicten uitbreken op Nederlandse scholen en dat slachtoffers daarvan onmiddellijk beschermd zullen worden en daders gestraft?
Het is onacceptabel dat spanningen na de mislukte staatsgreep in Turkije in Nederland leiden tot intimidatie en geweld. Als scholen daarmee te maken hebben, is het van belang dat ze aangifte doen. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap houdt nauw contact met gemeenten en schoolbesturen en heeft een Taskforce opgericht. In de eerste schoolweken na de zomervakantie hebben gemeenten en scholen waar dit zou kunnen spelen extra maatregelen genomen om de veiligheid te garanderen. De politie was geïnformeerd en betrokken. Op sommige scholen waren particuliere beveiligers aanwezig. Inmiddels is de beveiliging op deze scholen afgebouwd. De spanningen waren en zijn sterk voelbaar op sommige scholen. De start van het schooljaar is zonder grote incidenten verlopen.
Los daarvan zien we dat op scholen de spanningen hoog kunnen oplopen. In opdracht van OCW adviseert de Stichting School en Veiligheid de schoolbesturen hoe met de spanningen om te gaan. Tijdens de zomer heeft de Stichting School en Veiligheid (SSV) specifieke informatie op de website gezet en advies op maat gegeven aan scholen die daar behoefte aan hadden. Ook de Expertise-unit Sociale Stabiliteit (ESS) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft voor de start van het schooljaar informatie, adviezen en goede voorbeelden over het omgaan met deze spanningen verzameld en verspreid onder gemeenten en scholen. De ESS heeft samen met de SSV de factsheet «Maatschappelijke en politieke spanning in Turkije» opgesteld.
Is er sprake van een lange arm van Ankara in Nederland, zoals bijvoorbeeld GroenLinks-raadslid Tekir beweert?10
Nederland kent een grote Turks-Nederlandse gemeenschap. Het spreekt vanzelf dat er banden bestaan tussen deze gemeenschap en Turkije. Turkije heeft al sinds jaar en dag openlijk een actief beleid richting de Turkse diaspora, ook in Nederland. Sinds de couppoging is dit beleid actiever en zichtbaarder geworden. De Turkse autoriteiten dienen zich echter niet te bemoeien met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Het kabinet stelt dit consequent en in kritische bewoordingen aan de orde bij de Turkse autoriteiten, zoals ook is gebeurd in het geval van het hogergenoemd meldpunt.
Is het kabinet voornemens om na de grootschalige zuivering binnen het onderwijs en de academische wereld in Turkije de toegang tot subsidiemogelijkheden en onderzoeksbeurzen te heroverwegen?
Het kabinet volgt nauwgezet de ontwikkelingen in het Turkse onderwijs en de academische wereld. Op dit moment is er geen aanleiding voor het kabinet om de toegang tot subsidiemogelijkheden en onderzoeksbeurzen te heroverwegen.
Kunt u deze vragen één voor één en voor aanvang van het nieuwe schooljaar beantwoorden?
De vragen zijn zoveel mogelijk één voor één beantwoord. Gezien de complexiteit van de vragen is het helaas niet gelukt de antwoorden hierop voor de aanvang van het nieuwe schooljaar in te dienen.
"leenhelmen" voor militairen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Militair op missie moet helm met andere soldaat delen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over deze schandalige situatie, waarbij soldaten op missie niet eens meer beschikken over een eigen helm (nota bene onderdeel van de basisuitrusting)?
In de huidige situatie beschikken militairen nog over een eigen helm. In de toekomst zorgt Defensie, door middel van een centrale pool, dat iedereen voor het opwerken en de duur van een missie over de best mogelijke uitrusting kan beschikken. Defensie schaft daarom 22.500 nieuwe helmen aan, waarvan 18.000 worden verstrekt aan militairen met een operationele functie. De overige 4.500 stuks zijn bestemd voor verstrekking vanuit een pool. De pool is vooral bestemd voor militairen met een staffunctie, personeel van dienstencentra en in ondersteunende operationele functies of instructeurs. Zij behouden in hun basisuitrusting nog steeds hun huidige helm. Dat deze niet organiek wordt vervangen door een nieuwe helm, is omdat zij andere taken vervullen, onder andere omstandigheden werken of een helm minder vaak gebruiken.
Begrijpt u dat de zogenaamde «leenhelm» ervaren wordt als de zoveelste vernedering, nadat er door munitiegebrek al «pang, pang» moet worden geroepen en er zelfs aangeraden wordt om lekke buitenjassen met ducttape op te lappen?
Defensie wil de beschikbare middelen zo doelmatig mogelijk benutten. Hiermee wordt voorkomen dat er geld wordt uitgegeven aan voorraden en uitrustingsstukken die niet of nauwelijks worden gebruikt. De gedeeltelijke vervanging van de helmen is hier een voorbeeld van. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het kan incidenteel voorkomen dat jassen gerepareerd moeten worden tijdens oefeningen. Dit is geen structureel probleem. Defensie heeft voldoende voorraad beschikbaar. Op gebied van munitie zijn, in lijn met mijn brief van 10 juni jl. (Kamerstuk 27 830, nr. 171), bestelorders geplaatst om de munitievoorraden voor inzet op niveau te brengen. Ook wordt extra aandacht geschonken aan het op peil houden van de voorraden voor opleidingen en trainingen.
Welk signaal geeft u af door onze soldaten hun helmen te laten lenen, hun kapotte buitenjassen te laten plakken met ducttape en nog steeds niet te zorgen voor voldoende munitie?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u de terechte zorgen binnen en buiten defensie om de staat van de krijgsmacht die, na decennia van bezuinigingen, volledig is uitgekleed?
Voor het kabinet is de behoefte aan een krijgsmacht met een effectief handelingsvermogen evident. Crises komen snel op en er is sprake van een groeiende diversiteit aan dreigingen en een toegenomen complexiteit van die dreigingen. In de afgelopen jaren zijn reeds stappen gezet om de gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht te verbeteren. Dit kabinet heeft de jarenlange trend van bezuinigingen gebroken en sinds 2014 gefaseerd budget toegevoegd aan de defensiebegroting.
Op welke wijze gaat u zorgen dat iedere soldaat de beste en meest complete uitrusting heeft die er is, en dus zeker ook een eigen helm heeft?
Bij verschillende uitrustingsstukken hanteert Defensie het zogenoemde «need-to-have»-principe. Een militair krijgt zijn uitrusting op basis van omstandigheden, functie of taak. Dat kan leiden tot een verschil tussen de uitrusting in de kazernesituatie en bij inzet. Iedere voor inzet gereed gestelde militair beschikt over de voor die inzet benodigde middelen. Daar hoort ook een nieuwe helm bij.
In hoeverre bent u inmiddels bereid de gemaakte NAVO-afspraak, dat er minimaal 2% van het nationaal inkomen wordt besteed aan defensie, na te komen en dus vijf miljard euro extra te investeren?
Het kabinet neemt de Navo-afspraken over de hoogte van de defensie-uitgaven serieus. In de afgelopen jaren zijn er stappen voorwaarts gezet. Er is een einde gekomen aan de trend van dalende defensie-uitgaven en er zijn middelen toegevoegd aan de defensiebegroting. Zoals bekend, heeft het kabinet in het kader van een meerjarig perspectief bovendien vervolgstappen voor ogen.