Kinderarbeid in de textielsector van Myanmar |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de conclusies die The Guardian trekt naar aanleiding van eigen onderzoek en een deze week uitgekomen Zweeds boek «Modeslavar», dat H&M zaken doet met twee fabrieken in Myanmar welke 14-jarige kinderen in dienst hebben? Wat is uw reactie daarop?1
Het kabinet is bekend met dit bericht. Zoals H&M stelt, verzetten de ILO-verdragen zich inderdaad niet tegen het werken van kinderen/jongeren, maar hanteren deze verdragen daarvoor leeftijdsgrenzen en normen voor veilig en gezond werk. Volgens het ILO-verdrag 138 over minimumleeftijd is 15 jaar de minimumleeftijd voor arbeid, en 18 jaar wanneer het om gevaarlijk werk gaat. Bij ratificatie van het verdrag kunnen ontwikkelingslanden aangeven de minimumleeftijd met een jaar te verlagen naar 14. Myanmar heeft het betreffende verdrag niet geratificeerd, maar heeft inmiddels in haar eigen wetgeving 14 jaar als minimumleeftijd vastgelegd, hetgeen in overeenstemming is met ILO-verdrag 138. Volgens de begeleidende aanbeveling bij ILO-conventie 138 moeten kinderen onder de 18 jaar inderdaad behoed worden voor overwerk en moeten ze voldoende nachtrust kunnen krijgen, zodat hun scholing niet in de knel komt. Mocht er daadwerkelijk sprake zijn van structureel overwerk en werktijden tot 22.00 uur, dan is dat in tegenspraak met de ILO-normen.
De ILO ondersteunt de overheid van Myanmar met de aanpak van kinderarbeid. Zo heeft het Ministerie van Arbeid in 2015 een grootschalig onderzoek uitgevoerd naar het bestaan van kinderarbeid in Myanmar. Hieruit bleek dat 89% van de 5–11 jarigen en 80% van de 12–14 jarigen naar school gaat, meisjes iets meer dan jongens. Er is in Myanmar een substantieel risico op gevaarlijke vormen van kinderarbeid. Vooral veel 15–17 jarigen maken te lange werkweken en doen gevaarlijk werk.
De ILO, door Nederland gesteund, is bij uitstek de organisatie die Myanmar kan ondersteunen bij de bestrijding van kinderarbeid. Net zoals in veel andere ontwikkelingslanden moet de arbeidswetgeving en de arbeidsinspectie in Myanmar worden versterkt. In het kader van de «EU Joint Programming» strategie (onderling verdelen van sectoren waarin EU-landen actief zijn) zetten vooral Duitsland en Denemarken zich in voor verbetering van de arbeidswetgeving en arbeidsomstandigheden in Myanmar.
Zolang wetgeving en handhaving onvoldoende zijn gewaarborgd, verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die producten afnemen uit Myanmar extra alertheid op arbeidsrisico’s in de keten. Waar risico’s zich concreet voordoen, wordt actie van bedrijven verwacht voor de aanpak van de risico’s. Voor de aanpak van kinderarbeid kunnen bedrijven een beroep doen op expertise van het International Programme for the Eliminiation of Child Labour (IPEC) of lid worden van het Child Labour Platform (allebei onderdelen van de ILO). Zij kunnen daarnaast subsidie krijgen uit het Kinderarbeidfonds, dat in het leven is geroepen naar aanleiding van het amendement van de leden van Van Laar en Van Veldhoven op de BHOS begroting voor 2016.
Zoals beschreven, is de ILO de belangrijkste partner van Nederland als het gaat om bestrijding van kinderarbeid in Myanmar. In de textielsector levert Nederland financiële steun aan het SMART initiatief (www.smartmyanmar.org) van de Europese Unie. Dit project richt zich op duurzame consumptie en productie van kleding in Myanmar, met name via capaciteitsopbouw.
Het kabinet is zich bewust van een mogelijk negatief waterbedeffect in de textielsector. Om deze reden kiest het voor een regionale benadering, zodat normen op het gebied van arbeidsomstandigheden en minimumlonen in de gehele Aziatische regio worden verhoogd. Het Strategisch Partnerschap met de Fair Wear Foundation opereert in een regionale context en richt zich op verbetering van arbeidsomstandigheden. Nieuwe productielanden als Myanmar vallen onder dit programma. Daarnaast is de «Asian Living Wage Conference», die Nederland op 25 mei jl. in Islamabad organiseerde, een voorbeeld van de regionale aanpak. Myanmar was door de overheid, werknemers en werkgevers op de conferentie vertegenwoordigd.
Bovengenoemde aanpak is in lijn met de kabinetsreactie op de initiatiefnota Eerlijk werk wereldwijd.
Hoe kijkt u aan tegen de reactie van H&M dat werken door kinderen in de leeftijd van 14 tot 18 jaar volgens de Internationale Arbeidsorganisatie (hierna de Engelse afkorting ILO) niet als kinderarbeid wordt aangemerkt? Kunt u reageren op de interpretatie dat als deze kinderen (zoals het artikel aangeeft) tot 22 uur 's avonds werken, scholing naast het werk hoogstwaarschijnlijk uitblijft en de fabrikanten (en H&M indirect) daarmee alsnog de ILO-conventies overtreden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het handelen van de fabrikanten zoals beschreven in het artikel van The Guardian in strijd is met bestaande wetgeving in Myanmar? Is de Nederlandse ambassade reeds betrokken bij het realiseren van eerlijk werk door het versterken (en laten naleven) van de arbeidswet in Myanmar? Zo ja, op welke manier? Zo nee, welke rol ziet u hier voor Nederland en/of overige landen en organisaties zoals de ILO weggelegd? Kunt u hierbij mede ingaan op de Initiatiefnota Eerlijk werk wereldwijd?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten op welke wijze Nederland de misstanden in de textielindustrie van Myanmar tegengaat? In welke mate ziet u nu, of verwacht u in de toekomst, een negatief waterbedeffect naar aanleiding van het stimuleren van eerlijk werk in overige productielanden door onder meer Nederland? Hoe gaat Nederland dit waterbedeffect tegen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u specifiek ingaan op de invloed die het Convenant Duurzame Kleding en Textiel over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen in de kleding- en textielsector, al dan niet in de nabije toekomst, in uw ogen moet hebben op kinderarbeid in de textielproductie van Myanmar?
Van de aan het Convenant Duurzame Kleding en Textiel deelnemende bedrijven wordt verwacht dat zij een «due diligence» proces uitvoeren waarbij zij specifieke aandacht moeten besteden aan negen thema’s, waarvan kinderarbeid er één is. Ten aanzien van die thema’s moeten zij concrete doelstellingen formuleren en maatregelen treffen die gepast zijn binnen de inzichten die hun «due diligence» proces oplevert. Als een bepaald thema bij meerdere deelnemers een risico is, kunnen de convenantspartijen besluiten om een collectief project op dat thema op te zetten.
Voor zover bekend, opereren er op dit moment nog geen Nederlandse kleding- en textielbedrijven in Myanmar. Het thema kinderarbeid in de textielproductie van Myanmar zal daarom in het kader van het Convenant Duurzame Kleding en Textiel vooralsnog niet op de agenda staan. Dit verandert als deelnemende bedrijven actief worden in Myanmar.
Het bericht ‘België verbiedt cfd's en binaire opties voor particulieren’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «België verbiedt cfd's en binaire opties voor particulieren»?1
Ja.
Klopt het dat de Belgische toezichthouder een verbod heeft ingesteld op de verkoop van binaire opties en contracts for difference (cfd’s)? Is de Nederlandse toezichthouder (op Europees niveau) over dit aankomende verbod ingelicht? Zijn er meer Europese landen die een verbod hebben ingesteld op deze financiële producten?
In België is onlangs bij reglement van de Belgische Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) een maatregel geïntroduceerd die het «commercialiseren» bij consumenten in België van bepaalde (categorieën van) afgeleide instrumenten, zoals binaire opties en cfd’s, die via een elektronisch handelssysteem worden verhandeld, verbiedt of beperkt.2 Onder commercialisering wordt in dit verband verstaan:
«het voorstellen van het product, ongeacht de wijze waarop dit gebeurt, om de cliënt of potentiële cliënt aan te zetten tot aankoop van, inschrijving op, toetreding tot, aanvaarding van, ondertekening van of opening van het betrokken product».3
Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat het reglement van de FSMA geen productverbod behelst en evenmin een (absoluut) verbod bevat om bepaalde afgeleide instrumenten te «commercialiseren» bij consumenten in België. Zo vallen binaire opties of cfd’s die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt (beurs) of een multilaterale handelsfaciliteit (MTF) buiten het toepassingsbereik van het FSMA-reglement.4 Het reglement lijkt derhalve tot doel te hebben om het aanbieden van bepaalde afgeleide instrumenten aan consumenten in België te bemoeilijken door reclame-uitingen met betrekking tot die afgeleide instrumenten die (mede) zijn gericht tot consumenten te verbieden.
Het in het reglement neergelegde verbod ziet op het commercialiseren op Belgisch grondgebied. De vestigingsplaats van de onderneming die de hiervoor bedoelde afgeleide instrumenten «commercialiseert» bij consumenten in België, is daarbij niet van belang. Het verbod geldt derhalve ook voor financiële ondernemingen die op basis van een Europees paspoort hun bedrijf in België uitoefenen.
De FSMA heeft de AFM ingelicht over haar voornemen om in België een verbod op het commercialiseren van bepaalde afgeleide instrumenten bij consumenten in te voeren. Daarnaast is er contact geweest tussen de AFM en de FSMA over de beoogde werking van dat verbod.
Onlangs heeft de Franse toezichthouder, de Autorité des Marchés Financiers (AMF), bekendgemaakt dat zij voornemens is een verbod te introduceren op tot consumenten gerichte reclame-uitingen langs elektronische weg met betrekking tot bepaalde afgeleide instrumenten. Een daartoe strekkend concept-wetsvoorstel wordt thans openbaar geconsulteerd.5
Het artikel stelt dat de European Securities and Markets Authority (ESMA) in toenemende mate klachten ontvangt over cfd’s en binaire opties; kunt u een overzicht geven van het aantal klachten over deze financiële producten in Nederland?
Het aantal klachten over cfd’s en binaire opties die de AFM hebben bereikt in de periode 2014 tot op heden is in totaal ruim 50. Een groot gedeelte van deze klachten heeft betrekking op buitenlandse aanbieders van cfd’s of binaire opties en zien op de (vermeende) illegaliteit van die aanbieders, reclame-uitingen en het door consumenten niet kunnen terugvorderen van hun tegoeden.
In uw beantwoording van eerdere vragen stelde u dat veel aanbieders van binaire opties in Nederland via een Europees paspoort actief zijn; kunt u vertellen of de situatie in Nederland vergelijkbaar is met die in andere Europese landen, in het bijzonder in België?2
Vrijwel alle aanbieders van binaire opties of cfd’s in Nederland zijn actief op basis van hun Europees paspoort. In België en de meeste andere lidstaten van de Europese Unie doet zich een vergelijkbare situatie voor.
Voor de beantwoording van de vraag of de Belgische situatie vergelijkbaar is met die in Nederland, is het tevens van belang om de omvang van de markt voor binaire opties en cfd’s in beide landen in ogenschouw te nemen. In België wordt sinds 1 januari 2016 een meerwaardetaks geheven, indien natuurlijke personen binnen 6 maanden na verwerving van (bepaalde) beursgenoteerde financiële producten of daarvan afgeleide instrumenten met winst verkopen. De introductie van deze taks heeft onder meer geleid tot een vlucht van beleggers naar cfd’s omdat deze afgeleiden» instrumenten buiten het toepassingsbereik van die meerwaardetaks vallen.
Omdat een dergelijke fiscale prikkel in Nederland ontbreekt, is het beeld dat er voor consumenten in Nederland een minder sterke prikkel bestaat om cfd’s aan te gaan. Desalniettemin volgt de AFM de ontwikkelingen op de markt voor cfd’s nauwgezet, zodat vroegtijdig kan worden gesignaleerd of zich een vergelijkbare groei als in België voordoet. Voorts heeft de AFM sinds 2014 een beduidend minder aantal klachten over cfd’s en binaire opties ontvangen dan de FSMA.7
Geldt een verbod zoals dat van kracht is in België ook voor bedrijven die via een Europees paspoort actief zijn in België? Of kunnen deze bedrijven alsnog via de achterdeur de Belgische markt op?
Zie antwoord vraag 2.
In uw beantwoording van de genoemde eerdere vragen stelde u ook dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze kwestie op Europees niveau aangekaart heeft en toewerkt naar het verkleinen van verschillen in de toezichtspraktijk hierop; kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is in dit dossier?
De AFM heeft samen met onder andere de FSMA en de AMF in 2015 het initiatief genomen om de problemen rondom cfd’s en andere financiële instrumenten binnen ESMA aan te kaarten. Zo heeft de AFM haar cfd-rapport uit 2015 gepresenteerd aan het comité van ESMA dat verantwoordelijk is voor beleggersbescherming.8
ESMA heeft, mede naar aanleiding van deze signalen, een document gepubliceerd waarin vragen en antwoorden zijn opgenomen over de toepassing van het (huidige) MiFID-regime bij de verkoop van cfd’s en andere speculatieve beleggingsproducten aan niet-professionele beleggers.9 Dit document, dat regelmatig wordt geactualiseerd, moet ervoor zorgen dat de nationale toezichthouders op samenhangende en doeltreffende wijze toezicht houden op aanbieders van cfd’s en speculatieve producten, zodat niet-professionele beleggers beter worden beschermd. Voorts verduidelijkt het document de gedragsnormen en organisatorische eisen die deze aanbieders moeten naleven. Ook heeft ESMA recent een waarschuwing gepubliceerd voor niet-professionele beleggers voor bepaalde speculatieve beleggingsproducten, waaronder cfd’s en binaire opties.10
ESMA coördineert sinds medio 2015 de activiteiten van een groep van nationale toezichthouders die de Cypriotische toezichthouder ondersteunen in haar onderzoek naar negen op Cyprus gevestigde beleggingsondernemingen die op basis van hun Europees paspoort cfd’s en binaire opties in andere lidstaten aanbieden. In verschillende lidstaten, waaronder Nederland, waren er klachten over de handelwijze van deze beleggingsondernemingen. De AFM heeft een actieve bijdrage geleverd aan dit onderzoek. De Cypriotische toezichthouder heeft in het kader van dit onderzoek reeds verschillende toezichtmaatregelen getroffen, zoals het schorsen en intrekken van een vergunning en het opleggen van administratieve boetes.11
Deelt u de mening van de Belgische toezichthouder dat handelsplatformen voor cfd’s en binaire opties vaak «agressieve en ongepaste» verkooptechnieken gebruiken? Hoe oordeelt u over het verbod op deze verkooptechnieken dat in België is afgekondigd? Vindt u zo’n verbod ook wenselijk in Nederland?
De AFM heeft in haar cfd-rapport uit 2015 opgemerkt dat sommige marktpartijen die cfd’s aanbieden agressieve of ongepaste verkooptechnieken toepassen.12 Het gaat daarbij veelal om (vergunninghoudende) beleggingsondernemingen met zetel in een andere lidstaat die via hun Europees paspoort in Nederland actief. Indien dergelijke ondernemingen agressieve of ongepaste verkooptechnieken toepassen, biedt de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) handvatten aan de AFM om in individuele gevallen handhavend te kunnen optreden.
Voorts introduceert MiFID II, die per 3 januari 2018 moeten worden toegepast, nieuwe bevoegdheden op basis waarvan nadere eisen worden kunnen gesteld aan het productontwikkelingsproces van financiële instrumenten zoals binaire opties en cfd’s. Op basis van die bevoegdheden kan de vergunningverlenende toezichthouder ingrijpen als een financieel instrument wordt aangeboden aan een doelgroep waarvoor het financieel instrument niet geschikt is of indien de aanbieding plaatsvindt via een niet-passende distributiestrategie. Voorts wordt een bevoegdheid geïntroduceerd op grond waarvan de (nationale of Europese) bevoegde toezichthouder, indien aan de relevante voorwaarden is voldaan, het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële instrumenten kan verbieden of beperken. Het wetsvoorstel dat MiFID II implementeert in de Wft zal binnenkort worden ingediend bij uw Kamer.
Zoals hiervoor reeds toegelicht, introduceert het FSMA-reglement geen productverbod en is er geen verbod op de verkoop van (bepaalde) afgeleide instrumenten aan consumenten in België. Het reglement behelst een verbod op (bepaalde) reclame-uitingen. Ik acht het opportuun om een met de Belgische of Franse situatie vergelijkbaar verbod ook in Nederland te introduceren. Ik zal daarom in aanloop naar de nieuwe wettelijke regels voortvloeiende uit MiFID II samen met de AFM uitwerken hoe een dergelijk verbod moet worden vormgegeven en voor welke (bepaalde categorieën van) afgeleide instrumenten reclame-uitingen niet (mede) mogen worden gericht op consumenten in Nederland. Die maatregel zou moeten bewerkstelligen dat afgeleide instrumenten die onder het toepassingsbereik van het verbod vallen niet langer onder de aandacht van consumenten mogen worden gebracht.
In de eerdere beantwoording van genoemde eerdere vragen gaf u ook aan «dat binaire opties risicovol kunnen zijn omdat beleggers hun inleg binnen een korte tijdspanne en op vrij eenvoudige wijze kunnen kwijtraken»; voor de Belgische toezichthouder was een vergelijkbare constatering ten aanzien van cfd’s en binaire opties voldoende om een verbod op de verkoop hiervan af te kondigen; bent u bereid het voorbeeld van uw Belgische collega’s te volgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht “300 medewerkers bij de IND weg” |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «300 medewerkers bij de IND weg»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom er 300 medewerkers bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) weggestuurd worden?
De afgelopen maanden was de asielinstroom beduidend lager dan was geprognosticeerd. De IND kan het werk in het asielproces aan met minder mensen. Naast de medewerkers die vertrekken heeft de IND besloten een deel van de medewerkers die werkzaam waren in het asielproces in te zetten voor Nareisaanvragen.
Zijn alle opgelopen wachttijden door de verhoogde asielinstroom weggewerkt?
Vanaf oktober zijn naar de verwachting van de IND de wachttijden teruggebracht tot ca. acht weken en worden de 300 extern ingehuurde krachten gefaseerd afgebouwd.
Hoelang is de huidige wachttijd a) voordat een asielzoeker een aanvraag kan indienen en b) totdat deze aanvraag verwerkt is?
Bij de zogenoemde verwachtingsbrief aan asielzoekers van 23 mei jl. heb ik gecommuniceerd dat asielzoekers minstens zeven maanden moesten wachten voor de aanvraag inhoudelijk in behandeling kon worden genomen. Voor de asielzoekers die nu binnenkomen is de wachttijd al een stuk korter. Dit betreft overigens geen wachttijd voor het kunnen indienen van een asielaanvraag. Voor indiening van een asielaanvraag en de opvolgende identificatie en registratie geldt geen wachttijd.
De wachttijd voor inhoudelijke behandeling kan per vreemdeling variëren. De IND behandelt de aanvragen van asielzoekers die uit veilige landen komen, in het kader van het sporenbeleid, met voorrang, opdat zij zo snel mogelijk terugkeren naar het land van herkomst. De IND loopt de wachttijden over de hele linie in. Gelet op de huidige instroom is de verwachting dat vanaf oktober 2016 de gemiddelde rust en voorbereidingstijd (wachttijd), voorafgaande aan de start van de algemene asielprocedure, acht weken bedraagt.
Wat is het effect van het vertrek van deze 300 medewerkers op de wachttijden?
De IND kan het werk aan met minder mensen. Het vertrek van deze 300 extern ingehuurden heeft geen effect op de wachttijden.
Kunt u toelichten waarom deze keuze gemaakt wordt zolang de gebruikelijke achtdaagse procedure nog niet van kracht is?
De behandelduur in de algemene asielprocedure is (wettelijk) als regel acht dagen. Dit is als gevolg van de hoge instroom nooit veranderd. Wel is de wachttijd tussen de identificatie en registratie en de start van de algemene asielprocedure door de hoge instroom tijdelijk sterk opgelopen. Door de inmiddels lagere instroom zijn deze wachttijden op korte termijn weer teruggebracht tot ca. acht weken.
Hoeveel asielzoekers zijn er nog in Nederland die nog geen asielverzoek hebben kunnen indienen? Hoeveel asielzoekers zitten er momenteel in de asielprocedure?
Geen. Voor indiening van een asielaanvraag en de opvolgende identificatie en registratie geldt geen wachttijd.
Kunt u aangeven in hoeverre het aangekondigde vijfsporenbeleid al in werking is getreden? Kunt u per spoor toelichten per wanneer dit in werking is getreden?
De sporen 1 (Dublin-procedure) en 4 (overige zaken) zijn behandeltrajecten die al bestonden. Per 1 maart 2016 is spoor 2 (veilige landen) in werking getreden. In de behandeling van asielaanvragen heeft de IND prioriteit gegeven aan spoor 1- en spoor 2-zaken. De sporen 3 en 5 zijn, zoals ook eerder met uw Kamer is gewisseld, nooit toegepast.
Kunt u uiteenzetten in een tabel hoeveel asielzoekers er in de verschillende «sporen» zitten en wat de percentuele verdeling hiervan is?
In de tabel vindt u de aantallen en het aandeel asielzoekers dat gedurende de periode juli en augustus 2016 is ingestroomd in spoor 1 (Dublin), spoor 2 (veilige landen van herkomst) en spoor 4 (de overige zaken).
Spoor 1
1.100
Spoor 2
620
Spoor 4 (niet spoor 1 en 2)
1.370
Spoor 1
36%
Spoor 2
20%
Spoor 4 (niet spoor 1 en 2)
44%
Peildatum 01-09-2016
Hoelang is op dit moment de maximale termijn voor gezinshereniging? Wat is op dit moment de gemiddelde wachttijd? Hoeveel statushouders wachten nog op gezinshereniging?
Bij het beantwoorden van deze vragen ga ik ervan uit dat u doelt op gezinshereniging bij een asielstatushouder, zogeheten nareis (artikel 29, tweede lid, onder a, b of c, Vw).
In de regelgeving is voor de termijn, waarbinnen op een MVV2-nareisaanvraag moet worden beslist, een periode van drie maanden opgenomen met de mogelijkheid tot verlenging van nogmaals drie maanden.
De gemiddelde doorlooptijd van MVV-nareis procedures bedraagt circa 7 maanden. De doorlooptijd betreft de periode tussen het indienen van een aanvraag en de beslissing op de aanvraag. In antwoord op uw vraag is de doorlooptijd berekend op basis van de uitstroom (genomen beslissingen) over de periode september 2015 tot een met augustus 2016.
Nadat de IND een positief besluit heeft genomen op een MVV-nareisaanvraag kan het gezinslid Nederland daadwerkelijk inreizen. Hier kan enige tijd mee gemoeid zijn.
Tijdens het algemeen overleg van 8 september jl. heb ik uw Kamer abusievelijk een doorlooptijd MVV-nareis van 140 dagen gemeld. Bij de berekening van deze termijn van 140 dagen zijn niet enkel de MVV-nareisprocedures van gezinsleden van een statushouder asiel betrokken, maar tevens de procedures van gezinshereniging in brede zin. Om die reden is er sprake van een andere doorlooptijd en dient het gegeven antwoord te worden gecorrigeerd.
Ik interpreteer de laatste vraag zo dat u vraagt naar het aantal nareizigers in MVV-procedure. Dat aantal bedraagt circa 29.000.
Hoeveel training en opleiding hebben de 300 medewerkers gehad die nu worden weggestuurd? Hoelang heeft het geduurd voordat deze mensen voldoende opgeleid waren om zelfstandig te kunnen werken?
Het kost ongeveer een jaar om een medewerker voldoende op te leiden om zelfstandig te kunnen beslissen op (complexere) zaken. Bij de keuze welke medewerkers niet langer nodig zijn, is door de IND gekeken naar de extern ingehuurden die nog niet (volledig) opgeleid zijn. Het werken met een flexibele schil is nodig in het werkveld van de vreemdelingenketen. In geval van pieken wordt getracht zoveel mogelijk medewerkers binnen te halen die eerder werkzaam (en dus opgeleid) zijn geweest binnen de keten.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat al deze opgedane kennis niet verloren gaat? Wordt er ook bepaalde capaciteit in voorraad gehouden voor het geval de asielinstroom weer verder toeneemt?
De IND heeft voor flexibiliteit gezorgd in de personele capaciteit door medewerkers die werkzaam waren in het asielproces in te zetten voor Nareisaanvragen, aangezien bij die aanvragen er nog wel sprake is van een hoge voorraad. Indien nodig, kunnen deze mensen weer terug ingezet worden in het asielproces.
Een bezoek van een Turkse minister aan Nederland |
|
Harry van Bommel , Sadet Karabulut |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het waar dat de Minister van Economische Zaken van Turkije, Nihat Zeybekci, momenteel in ons land is, onder andere voor overleg met de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Dat klopt, op 23 augustus jl. was de Minister van Economische Zaken van Turkije, Nihat Zeybekci in Nederland.
Kunt u bevestigen dat Minister Zeybekci vergaande en onacceptabele uitspraken heeft gedaan over Gülen-aanhangers? Is het waar dat deze Turkse Minister heeft gezegd dat de islamitische geestelijke Fethullah Gülen een rat is en dat diens aanhangers zullen worden gestraft op een manier waardoor ze zullen smeken te worden gedood en dat Gülen-aanhangers zouden worden weggestopt in holen, opdat zij nooit meer een menselijke stem zullen horen?1 Indien neen, wat heeft de Minister dan gezegd over Gülen-aanhangers?
De uitspraken van de Turkse Minister zijn voor zijn rekening. Het kabinet heeft, zoals eerder gesteld in de brief aan uw Kamer van 21 juli (Kamerstuk 34 300 V, nr. 76) over de situatie in Turkije, van meet af aan de couppoging in krachtige termen veroordeeld, en tegelijkertijd bij de Turkse autoriteiten erop aangedrongen te allen tijden binnen de kaders van de rechtsstaat te opereren. Het kabinet heeft meermaals de grote zorgen overgebracht over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf en in Nederland, zowel in het gesprek dat ik had met Minister Zeybekci als bij het bezoek van Minister Koenders aan Ankara op 28 en 29 augustus. Het kabinet heeft er in deze contacten sterk op aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet naar Nederland worden overgebracht. Dat is zowel bij de Turkse Minister van Economische Zaken als bij andere leden van de regering in Ankara expliciet en duidelijk aan de orde gesteld.
Ziet u dergelijke uitspraken als het vergoelijken van marteling?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat dergelijke uitspraken bijdragen aan verdere polarisatie tussen bevolkingsgroepen in Turkije, maar ook in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de Turkse Minister aangesproken op zijn uitlatingen over Gülen-aanhangers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb de Turkse Minister persoonlijk gevraagd naar zijn woorden, omdat ik mij zorgen maakte. Hij stelde dat deze niet juist zijn geïnterpreteerd.
Deelt u de opvatting dat ministers die dergelijke uitspraken doen de toegang tot Nederland ontzegd dient te worden? Indien neen, waarom niet?
Het kabinet deelt die opvatting niet. We moeten in gesprek blijven met de Turkse autoriteiten. De couppoging is een traumatische ervaring geweest voor heel Turkije: er zijn veel slachtoffers gevallen en er is fors gevochten. Tegelijkertijd maken we duidelijk dat er grenzen zijn aan hoe ver de Turkse autoriteiten kunnen gaan in de nasleep van de couppoging. Vrijheid en verdraagzaamheid zijn fundamentele Europese waarden op basis waarvan wij in Europa met elkaar omgaan. Over verschillen van mening gaan we respectvol met elkaar in dialoog.
De inzameling van scheepsbedrijfsafval in de binnenvaart |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Betty de Boer (VVD) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is het waar dat de Algemeene Schippers Vereeniging (ASV) zich terug heeft getrokken uit het overleg met u over het scheepsbedrijfsafval? Zo ja, hoe zorgt u dat mogelijke maatregelen gezamenlijk en zorgvuldig worden uitgewerkt?
De ASV heeft inderdaad in eerste instantie besloten de uitnodiging om over het rapport te spreken niet aan te nemen. Desgevraagd is de ASV wel bereid in een separaat gesprek hun ideeën over mogelijke verbeteringen van het inzamelsysteem te geven. ASV wordt ook uitgenodigd deze ideeën in het volgend overleg met de sectorvertegenwoordigers, begin oktober, toe te lichten. Ik wil graag de ideeën vanuit de sector met alle betrokken partijen tegelijk bespreken en gezamenlijk bezien welke verbeteringen haalbaar zijn (binnen de randvoorwaarde van kostendekkendheid).
Hoe ziet u het vervolgproces voor u – na de uitkomsten van de evaluatie – nu een belangrijke vertegenwoordiger van de binnenvaartondernemers, indien het antwoord op vraag één bevestigend is, niet meer wenst mee te werken?
Zie onder 1.
Bent u bereid bij de Stichting Afvalstoffen & Vaardocumenten Binnenvaart (SAB) aan te dringen op het plaatsen van meer containers (of op betere locaties), in ieder geval bij de Volkeraksluizen en de Oranjesluizen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik u in mijn brief van 7 juli jl. (Kamerstuk 31 409, nr. 122) heb geschreven zal ik samen met de sector bepalen welke verbeteringen door de binnenvaartgebruikers het meest gewenst zijn en haalbaar zijn binnen het uitgangspunt van kostendekkendheid. Dit overleg is gestart. Ik wil op de resultaten van dat overleg niet vooruitlopen.
Hoe beoordeelt u de suggestie van Rebel om «eventuele (tijdelijke) meerkosten» niet op de binnenvaartondernemers te verhalen?1 Bent u bereid serieus te kijken naar mogelijkheden om de abonnementsprijs te drukken, om zo meer schippers op het systeem aangesloten te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Deze suggestie wordt, net als de overige suggesties uit het evaluatierapport in overleg met de sector bezien. Daarbij wordt gezocht naar mogelijkheden om de aantrekkelijkheid van het systeem te vergroten om zo meer schippers te interesseren en gewenste verbeteringen te kunnen bekostigen. Het tarief is daar onderdeel van.
Bent u bereid het systeem zodanig aan te passen dat meer mogelijkheden ontstaan om afval te scheiden? Zo nee, waarom niet? Ziet u hierin bovendien kansen om het abonnementensysteem in zijn totaliteit goedkoper te maken? Zo ja, bent u bereid deze kansen te benutten?
In het gesprek met de sector wordt uitbreiding van de huidige mogelijkheid van afgifte van gescheiden afval als mogelijke verbetering nadrukkelijk meegenomen.
Stimulering van afvalscheiding maakt onderdeel uit van mijn beleid. Ook voor de binnenvaart zal worden gezocht naar mogelijkheden ter verbetering.
Welk effect dit op de kosten zal hebben, zal moeten worden bekeken, maar als dit ook de kosten van het abonnementensysteem kan terugdringen zal deze kans zeker worden benut.
Het bericht dat Albert Heijn na de fusie met Delhaize leveranciers met terugwerkende kracht minder gaat betalen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u een reactie geven op het bericht «Plan van Ahold Delhaize om minder aan leveranciers te betalen, schendt gedragscode»?1
Klopt het dat Ahold Delhaize grote leveranciers met terugwerkende kracht tot begin 2016 minder wil gaan betalen en dat een afkoopsom moet worden betaald over de periode voor 2016?
Is het afdwingen van prijsverlagingen met terugwerkende kracht volgens u een oneerlijke handelspraktijk, ook gelet op de Code Eerlijke Handelspraktijken?
Heeft u indicaties dat Ahold Delhaize of haar dochterondernemingen deze maatregel ook voor kleinere leveranciers gaat doorvoeren?
Heeft u indicaties dat andere inkooporganisaties soortgelijke maatregelen gaan treffen?
Precieze cijfers over marktaandelen op de inkoopmarkt zijn niet bekend. Op de Nederlandse retailmarkt had Albert Heijn in 2015 een marktaandeel van 35%, terwijl Delhaize een aandeel had van 24% op de Belgische markt. Of daarmee sprake is van een dominante positie ten opzichte van leveranciers hangt af van meerdere factoren, zoals de mate van verkoopmacht en marktaandelen van leveranciers, de onderlinge relatie tussen verkoper en inkoper en de mate van concurrentie tussen supermarkten onderling. Verkoopmacht van de leverancier is niet alleen afhankelijk van de schaalgrootte van de betreffende leverancier, maar ook van de mate van substitueerbaarheid van en consumentenvoorkeur voor zijn product. Vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt is in situaties met een dominante positie relevant of sprake is van misbruik van een economische machtspositie. Het bestaan van onderhandelingsmacht hoeft op zichzelf niet het concurrentieproces te schaden.
Hoe groot is het marktaandeel van Ahold Delhaize op de Nederlandse en Belgische inkoopmarkt voor levensmiddelen en is daarmee sprake van een dominante positie ten opzichte van leveranciers?
Zie antwoord vraag 5.
Is bij een dominante positie de uitnodiging voor een gesprek over het verlagen van de prijzen volgens u vrijblijvend voor leveranciers?
De inhoud van de onderhandelingen is mij niet bekend. Over de mate van vrijblijvendheid en de eventuele gevolgen van deze onderhandelingen kan ik dus geen uitspraken doen.
Wat zijn de gevolgen voor leveranciers als zij het gesprek niet aangaan of niet tot een akkoord komen?
Zie antwoord vraag 7.
Welke mogelijkheden hebben leveranciers om problemen in gesprekken met klanten met een positie als die van Ahold Delhaize aan te kaarten?
Voor gesprekken tussen bedrijven zijn geen specifieke regels gesteld. Contractsvrijheid, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, staat voorop. Wel zij in dit kader wederom gewezen op de pilot met gedragscodes voor eerlijke handelspraktijken in de agrofoodsector en de hieruit voortvloeiende stuurgroep. Via de gedragscode3 zijn vrijwillig gedragsregels afgesproken waar betrokkenen zich aan hebben gecommitteerd. Alle in Nederland actieve supermarkten zijn hierbij aangesloten, alsmede een groot aantal fabrikanten en leveranciers4. Tijdens de pilot was voorzien in opties voor klachtbehandeling en geschilbeslechting5. Ook kon anoniem worden geklaagd via de brancheorganisaties.
Bestaan er bij de mogelijkheden tot het aankaarten van deze problemen verschillen tussen grote en kleine leveranciers?
Er bestaan geen verschillen tussen grote en kleine leveranciers bij de mogelijkheden tot het aankaarten van deze problemen.
Welke mogelijkheden heeft de Autoriteit Consument en Markt om deze zaak te onderzoeken en bent u bereid haar te vragen dit te doen?
De nationale en Europese mededingingsregels verbieden marktpartijen misbruik te maken van een economische machtspositie. De ACM houdt hier toezicht op en neemt signalen over misbruik van economische machtsposities serieus. Dit geldt ook als het gaat over inkoopmacht. Voor misbruik van een economische machtspositie moeten zowel de economische machtspositie als het misbruik worden aangetoond. Zolang er geen sprake is van misbruik van een economische machtspositie, heeft de ACM geen aanknopingspunten om op te treden. Zoals ik hierboven heb opgemerkt wordt momenteel over de casus gesproken in de stuurgroep. Ik zie daarom op dit moment geen aanleiding ACM te vragen de zaak te onderzoeken.
Kunt u aangeven wanneer u de brief over de uitvoering van de motie Gesthuizen c.s. zult sturen?2
Ik ben op dit moment nog in overleg met verschillende partijen over de motie Gesthuizen (Kamerstuk 24 036, nr. 412). Ik zal de uitkomsten van dit overleg meenemen in mijn reactie op de motie en uw Kamer eind september 2016 nader informeren.
De NAM die niet meer wil samenwerken met een onafhankelijk contra-expertise bureau |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) die niet meer wil samenwerken met een onafhankelijk contra-expertisebureau, Vergnes Expertise?1 2
Ja.
Wat is volgens u de reden dat de NAM niet meer wil samenwerken met dit expertisebureau?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Daarop is met Vergnes een verbetertraject gestart. NAM heeft tijdens dit traject geen verbeteringen kunnen constateren. Vergnes heeft op een later moment afstand genomen van het verbetertraject en aangegeven dat er geen kwaliteitsproblemen zijn met betrekking tot de opgeleverde rapportages. Daarop heeft NAM besloten met ingang van 1 september 2016 nieuwe contra-expertises van Vergnes niet langer te vergoeden.
Zijn er meer gevallen bekend waarin de NAM niet meer wil samenwerken met expertisebureaus?
Mij zijn geen andere gevallen bekend.
Kan de NAM zomaar de samenwerking opzeggen met een expertisebureau? Is hiervoor geen overleg vereist met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG)?
Ja. Het betreft een samenwerkingsrelatie tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden. In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en de NCG over de schadeafhandelingsprocedure is ook niet vastgelegd dat in een dergelijke situatie voorafgaand overleg met of toestemming van de NCG nodig zou zijn.
Klopt het dat de NAM vindt dat de schadebedragen, waar sommige expertisebureaus op uit komen, in de ogen van de NAM te hoog zijn?
NAM laat weten dat zij als privaat bedrijf verantwoording aflegt aan haar aandeelhouders over haar handelen en financiële resultaten en zich tegen die achtergrond inspant voor een zorgvuldige en voor alle partijen rechtvaardige afhandeling van schade. Dit laat onverlet dat dit kan leiden tot een andere perceptie van bewoners.
Klopt het dan ook dat in de perceptie van bewoners de NAM nog steeds probeert de kosten van de schadevergoedingen te minimaliseren ten koste van de gedupeerden?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in de perceptie van de bewoners aan de onafhankelijkheid van de contra-expertise nu afbreuk wordt gedaan, omdat nu gebleken is dat de NAM op ieder moment de samenwerking met expertisebureaus kan opzeggen?
Het is van belang dat experts kwaliteit leveren en dat bewoners adequaat worden geholpen. Voor vertrouwen in kwaliteit en onafhankelijkheid is het van belang dat de gehanteerde kwaliteitscriteria om te komen tot een beoordeling vooraf, onafhankelijk en transparant worden vastgesteld. NAM is in overleg getreden met Vergnes Expertise BV om tot verbeteringen te komen, maar dit heeft niet tot het beoogde resultaat geleid.
Toont dit in uw ogen niet andermaal aan dat de schadebeoordeling, en de second opinion daarop, zo snel mogelijk weg moet bij de NAM, en bij de NCG ondergebracht moet worden?
NAM heeft geen bemoeienis met individuele schadedossiers. De afhandeling van reguliere schade en de vergoeding van een eventuele contra-expertise, worden uitgevoerd door het Centrum Veilig Wonen. Bewoner is zelf opdrachtgever van de contra-expertise. Bij complexe schadezaken wordt de behandeling van het CVW overgeheveld naar de NCG.
In de samenwerkingsovereenkomst tussen het Ministerie van Economische Zaken, NAM en NCG over de schadeafhandelingsprocedure is de monitorende rol van de NCG beschreven. Zoals ik uw Kamer heb gemeld bij brief van 28 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 276) vind ik het daarnaast noodzakelijk dat de NCG een toezichthoudende rol op het CVW gaat vervullen. Verder heeft de NCG mij laten weten in de actualisatie van het meerjarenprogramma, die eind dit jaar wordt vastgesteld, te zullen komen met voorstellen voor vereenvoudiging van de afhandeling van kleine schades en de rolverdeling ten aanzien van de vaststelling van het schadeprotocol en het handboek voor experts.
Kunt u bevestigen dat de lopende zaken die bij expertisebureaus ondergebracht zijn daar ook zullen worden afgewikkeld, ook als de NAM de samenwerking daarmee opzegt?
NAM vergoedt vanaf 1 september 2016 geen nieuwe contra-expertises door Vergnes. Reeds lopende contra-expertises door Vergnes zullen worden afgerond en vergoed.
Klopt het dat het om ongeveer 1.500 gevallen gaat? Kunt u helderheid aan deze mensen verschaffen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u met de NCG bespreken of, als de schadebeoordeling definitief bij de NAM weg is, de expertisebureaus waarvan de NAM afscheid had genomen weer opnieuw ingeschakeld kunnen worden bij de contra-expertise?
NAM laat weten dat Vergnes, zodra de rapportages op niveau zijn, weer contra-expertises kan uitvoeren onder het huidige protocol schadeafhandeling. Ook binnen de huidige rolverdeling is dit dus mogelijk.
De leegloop bij de belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel mensen zich per 1 september 2016 hebben aangemeld voor de vrijwillige vertrekregeling van de Belastingdienst?1
In de Investeringsagenda (IA) is voorzien dat er op termijn voor ca. 5.000 van de huidige medewerkers geen passend werk meer zal zijn, terwijl ca. 1.500 nieuwe medewerkers met andere competenties worden aangetrokken. Daarover heb ik uw Kamer op 20 mei 20152 geïnformeerd. Gelet op de gewenste vernieuwing van de dienst en de gedifferentieerde krimp op alle niveaus is ervoor gekozen om de regeling generiek open te stellen in de vrijwillige fase om voldoende mobiliteit op gang te brengen. Daarmee is beoogd om formele reorganisaties met het aanwijzen van medewerkers als verplichte Van Werk Naar Werk (VWNW)-kandidaten te voorkomen, ook al omdat de mobiliteit binnen de Belastingdienst zeer gering is, ca. 1% per jaar en omdat de gemiddelde leeftijd van medewerkers bij de Belastingdienst hoog is, namelijk 53 jaar.
Op 1 september jl. heeft 7.280 fte (7.820 medewerkers) belangstelling getoond door zich aan te melden voor een gesprek over de regeling. Dat betekent niet dat al deze mensen automatisch zullen besluiten daadwerkelijk gebruik te maken van de vertrekregeling. Op genoemde datum hebben 4.960 fte (5.300 medewerkers) de keuze gemaakt voor een van de varianten binnen de regeling. In overgrote meerderheid wordt gekozen voor de uitstroomvarianten. 1.263 fte (1.372 medewerkers) hebben nog geen keuze gemaakt en 1.057 fte (1.148 medewerkers) hebben na de gesprekken besloten geen gebruik te maken van de regeling.
In verband met de nog te voeren gesprekken en de bedenktijd van enkele weken van de medewerkers kunnen op dit moment nog geen definitieve cijfers worden gepresenteerd. De meest recente raming gaat op basis van de belangstelling per 1 september uit van 5.200 tot 5.800 fte, exclusief de nog aan te wijzen medewerkers als verplichte VWNW-kandidaat bij de formele reorganisaties.
De animo voor de regeling bleek veel groter dan geschat. Uiteindelijk bleken meer oudere medewerkers en hoger opgeleiden – twee op zich verschillende groepen- gebruik te maken van de regeling. Dit is gemeld op 13 april jl. in de 17e Halfjaarsrapportage en vervolgens in het AO op 1 juni jl.
Het rijksbrede VWNW-beleid voorziet in de vrijwillige fase en in voorzieningen om medewerkers vrijwillig te laten vertrekken dan wel te begeleiden naar een andere baan, zodat gedwongen uitstroom beperkt kan worden. Achteraf bezien is deze brede openstelling een verkeerde keuze geweest en had een meer gerichte doelgroepbepaling en een afbakening in de tijd de voorkeur moeten hebben. Na overleg met de centrales is de vrijwillige fase gestopt per 1 september. Hierover heb ik uw Kamer op 29 juni geïnformeerd3.
Zo spoedig mogelijk na de afronding van de gesprekken en de definitieve keuzes van de medewerkers wordt het eindbeeld gedeeld met uw Kamer.
Kunt u per functiegroep aangeven hoeveel mensen er bij de Belastingdienst werken en hoeveel zich hebben aangemeld voor de vrijwillige vertrekregeling?
Op basis van de feiten zoals bekend op 1 september jl.:
Kunt u per vijfjarige leeftijdscohort aangeven hoeveel mensen er bij de Belastingdienst werken en hoeveel zich hebben aangemeld voor de vrijwillige vertrekregeling? Kunt u hierbij de leeftijdscohorten van 63, 64 en 65-jarigen apart per jaar tonen?
Op basis van de feiten zoals bekend op 1 september:
Kunt u aangeven hoeveel mensen van 64 jaar of ouder voor 1 juli 2016 gekozen hebben voor traject A en vlak voor hun AOW-leeftijd (of erna!) de volledige transitievergoeding gekregen hebben? Hoeveel transitievergoeding is er in totaal aan deze groep betaald?
Er is hier geen sprake van een transitievergoeding, maar van een stimuleringspremie, een voorziening bij reorganisaties uit het rijksbrede VWNW-beleid, zoals vastgelegd in het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). De hoogte van de stimuleringspremie wordt bepaald op basis van salaris en ambtelijke dienstjaren. Daardoor is de premie relatief aantrekkelijk voor oudere medewerkers met veel ambtelijke dienstjaren en voor medewerkers in de hogere loonschalen. Deze groepen medewerkers hebben zich dan ook meer dan evenredig voor de regeling aangemeld. Ik had oudere medewerkers niet kunnen uitsluiten van de vrijwillige fase, omdat dit tot verboden leeftijdsdiscriminatie op grond van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (WGBL) had geleid. Daarnaast merk ik graag op dat ontslag van medewerkers vanwege het bereiken van de AOW-leeftijd niet mogelijk is.
Naar de stand op 1 september jl.maken 1.173 fte (1.250 medewerkers) van 64 jaar of ouder, waarvan 245 fte (265 medewerkers) die de AOW-leeftijd hebben bereikt bij uitstroom, gebruik van de regeling. Zij ontvangen in totaal ruim € 80 mln. (bruto) aan stimuleringspremie.
Hoeveel mensen verwacht u dat er zullen vertrekken onder de vrijwillige regeling en hoeveel geld kost hun vertrek in totaal (aan zowel vertrekpremie, uitkeringen, omscholingskosten en andere kosten)?
Over de definitieve kosten zal ik u zo snel mogelijk informeren. Daarbij is op voorhand duidelijk dat op basis van de huidige aanmeldingen het zwaartepunt van de kosten in het jaar 2016 zal liggen. De oorspronkelijke raming ging uit van een evenwichtiger verdeling over de jaren 2016 tot en met 2023.
Zoals onder vraag 1 is aangegeven, zal de uitstroom, nadat de laatste gesprekken met de aangemelde medewerkers hebben plaatsgevonden, volgens de laatste inschattingen per 1 september jl. naar verwachting tussen 5.200 en 5.800 fte uitkomen.
Volgens de huidige ramingen wordt het meerjarige (2016–2023) budget voor de regeling van € 648 mln. met circa € 70 mln. overschreden. Die overschrijding wordt deels veroorzaakt door de groter dan geraamde uitstroom. Dominante factor bij de overschrijding is het gevolg van de eindheffing. De eindheffing is een heffing die de fiscus oplegt aan belastingplichtige werkgevers, tot welke ook de ambtelijke werkgevers behoren, wanneer het gebruik van een regeling wordt aangemerkt als een regeling voor vervroegd uittreden. Daar waar het gebruik van de regeling bij de Belastingdienst (vermoedelijk gedeeltelijk) zal worden aangemerkt als een regeling voor vervroegd uittreden, zal de Belastingdienst, als uitvoerende instantie, de werkgever Belastingdienst de eindheffing opleggen. Achteraf bezien hadden we meer rekening moeten houden met deze risicofactor.
De overschrijding wordt meerjarig in de bredere begroting van de Belastingdienst gedekt.
Kunt u de tekst van het sociaal akkoord aan de Kamer doen toekomen inclusief de voorwaarden die vertrekkers kregen?
Ja, deze treft u bijgaand aan4. Het akkoord is met de centrales overeengekomen binnen de kaders van het rijksbrede VWNW-beleid.
Tevens voeg ik de brief van de directeur-generaal Belastingdienst toe waarin is vastgelegd dat de vrijwillige uitstroomvarianten, die in de Belastingdienstspecifieke uitwerking zijn beschreven, per 1 september zijn gesloten5. Hiervan heb ik de Tweede Kamer bij brief van 29 juni 2016 op de hoogte gebracht (zie ook het antwoord op vraag 1).
Kunt u aangeven welke wijzigingen er tussentijds zijn aangebracht in de voorwaarden van afvloeien?
In maart van dit jaar waren sterke indicaties beschikbaar dat door het grote enthousiasme voor de regeling er bij ongewijzigd doorzetten ervan mogelijke continuïteitsrisico’s voor de processen zouden kunnen ontstaan. De brede openstelling bleek, zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 1, achteraf bezien een verkeerde keuze. Daarom achtte ik het nodig dat de VWNW-afspraken zo snel mogelijk werden aangepast. De gesprekken met de centrales over de mogelijkheden voor aanpassing van de regeling zijn kort daarna gestart. Na onderhandelingen met de centrales, waarin ik op vraag 10 nader in ga, zijn onderstaande afspraken over de voorwaarden van afvloeien overeengekomen:
Per 1 september is het niet meer mogelijk dat medewerkers aanvragen doen voor het gebruik maken van de varianten A, B, C en D zoals beschreven in hoofdstuk 1 onderdeel 7B van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB).
Medewerkers die voor 1 september een aanvraag indienen/in hebben gediend voor variant B kunnen tot uiterlijk 1 maart 2020 in Switch verblijven alvorens met gebruikmaking van de stimuleringspremie met ontslag te gaan. Gerekend vanaf 1 september 2016 betekent dit dat een medewerker nog maximaal drie jaar en zes maanden in Switch kan verblijven.
Voor de medewerkers benoemd in een groepsfunctie B of C of in een individuele functie met een salarisschaal tot en met schaal 7 die opteren voor variant B, kunnen tot uiterlijk 1 september 2020 in Switch verblijven alvorens met gebruikmaking van de stimuleringspremie met ontslag te gaan. Gerekend vanaf 1 september 2016 betekent dit dat een medewerker nog maximaal 4 jaar in Switch kan verblijven.
Op welke wijze is dit akkoord tot stand gekomen, wiens handtekening staat eronder en hoe bent u betrokken geweest bij het opstellen ervan?
Het akkoord met het GOBD van januari is, zoals gebruikelijk bij dergelijke afspraken, onder de leiding van de directeur-generaal Belastingdienst zelf tot stand gekomen, onder mijn volledige verantwoordelijkheid en paste binnen de afgesproken kaders. In het akkoord is een clausule afgesproken die kon leiden tot aanpassing ervan en betreft de evaluatie van de regeling rond januari 2018. Ook is met de centrales het zogenaamde «herenakkoord» afgesproken, waarbij de termijn van de evaluatie bespreekbaar is indien zou blijken dat de continuïteit van de organisatie en haar belangrijkste processen in gevaar zou dreigen te komen.
Zijn er processen bij de Belastingdienst die de normale wettelijke termijnen niet halen door de reorganisatie, of die het beoogde aantal controles of afhandelingen niet aankunnen? Zo ja, kunt u dan per proces aangeven wat er mis gaat door deze reorganisatie in 2016 en 2017?
Op dit moment bestaat hier nog geen zicht op. Mede naar aanleiding van de oproep van uw Kamer in het AO treft treft de Belastingdienst maatregelen om de continuïteitsrisico’s die onvermijdelijk aan een verandering van deze omvang zijn verbonden, te beheersen. Het gaat hierbij onder andere om gefaseerde uitstroom van medewerkers (2016–2023) en om de werving van nieuwe kennis en ervaring, ongeveer 700 fte in 2016. De werving is bestemd voor de IA, waarvoor over de hele looptijd 1.500 fte nodig zijn, en voor gedeeltelijke vervanging van de sneller dan voorziene uitstroom. Medewerkers die de komende jaren gaan vertrekken, zullen met het oog op de continuïteit waar nodig worden ingezet in hun huidige rol.
Wanneer was u voor het eerst duidelijk dat het gebruik van de vertrekregeling zo groot was en wat heeft u toen gedaan?
Bij eerste analyse in maart jl. heb ik inzicht gekregen in het aantal belangstellenden en mogelijke continuïteitsrisico’s. Aan de centrales is vervolgens kenbaar gemaakt dat, indien de generieke vrijwillige fase van het VWNW-beleid niet zou worden aangepast, mogelijk continuïteitsrisico’s zouden ontstaan.
Met een beroep op het herenakkoord (zie ook het antwoord op vraag 8) hebben vervolgens onder mijn verantwoordelijkheid, steeds binnen vastgestelde mandaten, en onder leiding van de directeur-generaal Belastingdienst verschillende informele en formele gesprekken met de centrales plaatsgevonden over mogelijke aanpassingen. De centrales hebben hun achterban daarover geraadpleegd. Een uiteindelijk voorstel is gepresenteerd op 17 juni jl. Met dit voorstel zijn de centrales teruggegaan naar hun achterban. In het formele overleg met de centrales van 28 juni jl. is de minimaal vereiste overeenstemming bereikt. Ik heb u daarover geïnformeerd bij brief van 29 juni 2016.
Kunt u de originele kosten van de reorganisatie van de Belastingdienst geven en de huidige beste schatting? (Het gaat hier om de kosten per jaar en per onderdeel van de reorganisatie)
De originele inschatting van de frictiekosten tijdens de IA bedroeg cumulatief € 648 mln. over de periode 2016–2023 (zie tabel hieronder). Volgens de huidige veronderstellingen is een overschrijding van cumulatief circa € 70 mln. aan de orde, met name veroorzaakt door de eindheffing. Deze kosten worden binnen de begroting van de Belastingdienst gedekt. Zoals in antwoord 5 is aangegeven zal het zwaartepunt van de kosten in werkelijkheid vooral in 2016 liggen.
Bedragen in € mln.
2016
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Cumulatief
Begroting frictiekosten
63
91
120
138
120
75
35
6
–
648
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn beantwoorden?
Ja.
Het Onderwijsaccountantsprotocol 2016 |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het concept van het Onderwijsaccountantsprotocol 2016 en de hierin opgenomen wijziging dat bij aanbestedingen boven Europese drempelbedragen door instellingsaccountants alleen wordt gecontroleerd op «administratieve organisatie en interne beheersing» (AO/IB) terwijl voorheen sprake was van volledige accountantscontrole voor deze aanbestedingen?1
Ja, ik ben bekend met het Onderwijsaccountantsprotocol 2016 en de daarin opgenomen bepaling over de controle op aanbestedingen. Het is echter niet juist dat voorheen sprake was van een volledige controle voor deze aanbestedingen. Voorheen was sprake van een controle onder de kwantitatieve tolerantie van rechtmatigheid. Dit betekent dat de accountant zijn controle zo inrichtte dat hij fouten groter dan 3% van de publieke middelen vindt. Een volledige accountantscontrole zou tot zeer hoge administratieve lasten leiden die niet in verhouding staan tot wat het zou opleveren.
Hoe moet in het licht van deze wijziging de zinsnede uit het Onderwijsaccountantsprotocol 2015 worden gelezen dat «voor aanbestedingen onder de Europese drempelbedragen [...] een groeimodel» geldt?
Op 1 april 2013 is de Aanbestedingswet 2012 in werking getreden. Deze wet stelt ook eisen aan inkopen onder de Europese aanbestedingsgrens en heeft daarmee een uitbreiding van de controle van de accountant onder de Europese aanbestedingsgrens tot gevolg gehad. Bij inwerkingtreding van de wet is met vertegenwoordigers van de accountantskantoren en de beroepsorganisatie afgesproken om onder de Europese drempelbedragen te beginnen met een minimale controle (kwalitatieve tolerantie – de accountant beoordeelt alleen de AO/IB, de administratieve organisatie en interne beheersing) en te groeien naar kwantitatieve tolerantie. Op dit moment blijkt een verzwaring naar een kwantitatieve tolerantie nog niet mogelijk voor de accountants. Omdat ik ervoor verantwoordelijk ben een uitvoerbaar controleprotocol aan de instellingsaccountants beschikbaar te stellen, heb ik ervoor gekozen gehoor te geven aan hun bezwaren en gekozen voor een minder zware vorm van controle. Dat laat onverlet dat ondernemers zich, bij een vermoeden van onregelmatigheden, kunnen wenden tot de civiele rechter of de onafhankelijke Commissie van Aanbestedingsexperts.
Op welke wijze wordt gecontroleerd als sprake is van controle op AO/IB? Hoe staat dit in verhouding tot andere mogelijke wijzen van accountantscontrole en is controle op AO/IB de lichtst mogelijke vorm van accountantscontrole?
De accountant beoordeelt of de onderwijsinstelling procedures en werkwijzen heeft ingericht die gericht zijn op naleving van de aanbestedingswet- en regelgeving. Indien dit niet het geval is, rapporteert de accountant hierover aan het bevoegd gezag en het toezichthoudend orgaan, zodat zij maatregelen kunnen nemen ter verbetering. Dit sluit aan op de versterking van de bestuurskracht binnen de onderwijsinstelling.
De beoordeling van de AO/IB is de lichtst mogelijke vorm van controle, passend binnen het stelsel van controle, zoals dat al jaren verankerd is in het onderwijsaccountantsprotocol en dat gericht is op een redelijke mate van zekerheid met betrekking tot de rechtmatigheid tegenover relatief lage uitvoeringslasten.
Hoe groot was de totale omvang van alle aanbestedingen boven de Europese drempelwaarde door onderwijsinstellingen die volgens het genoemde protocol werden beoordeeld?
Er zijn hierover weinig gegevens beschikbaar. Momenteel wordt wel onderzoek gedaan naar het totale aanbestedingsvolume van de Nederlandse overheid. Hoewel het onderzoek nog loopt, zijn de eerste resultaten al wel binnen: uit het onderzoek blijkt dat Nederland jaarlijks voor circa 10 miljard euro per jaar aan onderwijsdiensten aanbesteedt. Dat betreft niet alleen onderwijsinstellingen, maar bijvoorbeeld ook een gemeente die een cursus aanbesteedt. Ook betreffen de uitgaven van onderwijsinstellingen niet alleen onderwijsdiensten; zo moeten schoolgebouwen ook schoongemaakt worden. Omdat deze onderverdeling is gedaan op basis van wat is aanbesteed (onderwijsdiensten) kan niet worden aangegeven hoeveel hiervan volgens het genoemde protocol wordt beoordeeld.
Op welke wijze wordt onafhankelijke en objectieve selectie van leveranciers gewaarborgd naast controle door accountants?
De onafhankelijke en objectieve selectie van leveranciers wordt gewaarborgd in de Aanbestedingswet 2012 en in de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Onderwijsinstellingen dienen hun eigen interne procedures zo in te richten dat deze conform de aanbestedingswet- en regelgeving is. Dit controleert de accountant. Een belangrijke andere waarborg is de mogelijkheid voor ondernemers om een klacht in te dienen bij de Commissie van Aanbestedingsexperts of de gang naar de civiele rechter.
Welke middelen heeft u om bij onderwijsinstellingen de kennis over aanbestedingen en controle daarvan bij instellingsaccountants te vergroten?
De voorlichting over wet- en regelgeving heb ik belegd bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de onderwijswet- en regelgeving. De informatieverstrekking over Aanbestedingswet- en regelgeving is belegd bij de Minister van Economische Zaken. De uitvoering daarvan verloopt via PIANOo, het Expertisecentrum Aanbesteden. PIANOo biedt een (gratis) vragenloket, handreikingen en cursussen en laat goede voorbeelden zien. Daarnaast kunnen onderwijsinstellingen via PIANOo in contact komen met andere aanbestedende diensten.
Kunt u toelichten hoe goede uitvoering van aanbestedingsbeleid door onderwijsinstellingen is gebaat bij lichtere controle?
De gekozen vorm van controle past in een terughoudend controlebeleid (aanvaardbare administratieve lasten) en versterking van de interne bestuurskracht van onderwijsinstellingen. De instellingen (bevoegd gezag en toezichthoudend orgaan) blijven verantwoordelijk voor de goede uitvoering van aanbestedingsbeleid en krijgen een signaal van de accountant, indien verbetering wenselijk is.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden wegens de naderende inwerkingtreding van het Onderwijsaccountantsprotocol 2016?
Ja.
De verdieping van de Nieuwe Waterweg en de Botlek in relatie tot oude milieumisdrijven |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Op welke wijze is rondom de mogelijke verdieping van de Nieuwe Waterweg onderzocht of de bodem schoon (genoeg) is? In hoeverre is bij de indiening van de ontgrondingsvergunning, de milieueffectrapportage en/of de natuurbeschermingswetvergunning informatie gevoegd omtrent de vervuiling van de bodem in het betreffende gebied?
In het Milieueffectrapport (MER) Verdieping Nieuwe Waterweg, Botlek, 2e Petroleumhaven is de waterbodemkwaliteit van de Nieuwe Waterweg, de Botlekhaven en de 2e Petroleumhaven uitgebreid onderzocht op mogelijk verdachte activiteiten en is er waterbodemonderzoek uitgevoerd. In totaal betreft dit bijna 8000 pagina’s aan informatie. Alle MER-onderzoeken zijn in het kader van de vergunningprocedure Ontgrondingenwet gepubliceerd tezamen met het hoofdrapport van het MER. Deze zijn in te zien op de website van het platform publieksparticipatie: http://www.platformparticipatie.nl/projecten/alle-projecten/projectenlijst/verdieping-nieuwe-waterweg/
In hoeverre is na milieuschandalen in dit gebied (met name in de jaren zeventig, tachtig en negentig; zoals Booy Clean, Odjfell, TCR en mogelijk anderen) systematisch onderzocht of de bodem vervuild is? Indien dit systematisch is onderzocht, kunt u de Kamer inzicht geven in de uitkomsten van dit onderzoek?
In juni 2015 heeft het bureau TAUW systematisch onderzoek uitgevoerd naar de bodemvervuiling in het kader van het vooronderzoek Verdieping Nieuwe Waterweg. Het document (deel I en II) is als een van de achtergronddocumenten bij het MER in te zien op de website van het platform participatie:
De resultaten van het onderzoek naar bodemopbouw en verontreiniging laten zien dat een groot deel van de zand, klei- en sliblagen die tijdens de uitvoering van de baggerwerkzaamheden vrijkomen schoon genoeg is en elders hergebruikt kan worden. Ook zal er bij de verdieping van de Nieuwe Waterweg, Botlek en 2e Petroleumhaven (licht) vervuild materiaal vrijkomen. Tijdens de uitvoering zullen de specifieke voorschriften worden opgevolgd die verspreiding van deze vervuiling moeten voorkomen. De verontreinigde bodemlagen zullen in het baggerdepot voor verontreinigd slib (de Slufter) worden afgezet.
Deelt u de mening dat voordat wordt overgegaan tot verdere verdieping goed inzicht in de staat van de bodem en de mogelijke vervuiling hiervan van belang is? Zo ja, is er naar uw oordeel momenteel voldoende inzicht? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Met de uitgevoerde onderzoeken is voldoende inzicht gekregen in de staat van de bodem. Het MER met de bijbehorende achtergronddocumenten is getoetst door de Commissie voor de Milieueffectrapportage. Ook zij vindt dat het rapport de milieueffecten en maatregelen goed beschrijft en een goede basis vormt voor het meewegen van milieubelangen bij de besluitvorming. Ook deze documenten zijn te vinden op de eerder vermelde website en de eigen website van de Commissie voor de Milieueffectrapportage.
Waar zal het (haven)slib uit de verdiepte Nieuwe Waterweg en de Botlek worden gestort?
Dat is afhankelijk van de kwaliteit en mogelijkheden voor hergebruik. Partijen van voldoende kwaliteit worden hergebruikt voor erosiebestrijding Oude Maas en in natuur- en groenprojecten of gestort op de Noordzee. Partijen met een ontoereikende kwaliteit worden gestort in de Slufter (opslagdepot voor verontreinigd slib op de Maasvlakte).
De berichten ‘Salafisten Rotterdam hebben omstreden geldschieter’ en ‘Hoe salafistengeld naar Nederland stroomt’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Salafisten Rotterdam hebben omstreden geldschieter»1 en «Hoe salafistengeld naar Nederland stroomt»?2
Ja.
Hoe rijmt u het feit dat de stichting «Eid Charity» in verband wordt gebracht met steun aan islamitisch terrorisme met hun verklaring dat zij een positieve bijdrage wil leveren aan de Nederlandse samenleving?
Zoals (op 24 oktober jl.) door het college van B&W van Rotterdam schriftelijk aan de gemeenteraad gemeld, heeft de Sheikh Eid Charitable Foundation aangekondigd de activiteiten in het pand stop te zetten en graag bereid te zijn het pand te verkopen aan de gemeente Rotterdam of aan een andere geïnteresseerde partij. Deze toezeggingen zijn schriftelijk bevestigd. De gemeente Rotterdam en de Sheikh Eid Charitable Association zijn in gesprek over de verkoop van het pand.
Deelt u de mening dat de stichting Al Nour vanwege haar islamiseringsagenda niet in Nederland thuishoort en derhalve verboden moet worden? Zo neen, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen of er feiten en omstandigheden aanwezig zijn die aanleiding vormen om een verzoek tot civielrechtelijke verbodenverklaring of ontbinding ex art. 2:20 BW bij de rechtbank in te dienen.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat de aankoop van het gebouw wordt teruggedraaid en de stichting «Eid Charity» nooit meer voet aan de grond krijgt in Nederland? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat ouderen of instanties kinderen opzadelen met enorme pgb-schulden |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Was u op de hoogte van het feit dat kinderen geregeld worden opgezadeld met enorme pgb-schulden, omdat hun ouders of instanties het geld onterecht op hun naam hebben ontvangen?1
In algemene zin was bekend dat de uitvoering van pgb’s onder de AWBZ, waarin nog geld op de rekening werd gestort, soms leidde tot misbruik. Door de artikelen die zijn gepubliceerd via KRO NCRV De Monitor heb ik kennis genomen van deze specifieke casuïstiek.
Kunt u uitleggen hoe kinderen voor hun 18e jaar verantwoordelijk kunnen zijn voor het beheren van een pgb?
Het pgb werd door de ouder namens de minderjarige aangevraagd en verleend aan de minderjarige. Met de toekenning komen de aan het pgb verbonden rechten en verplichtingen op de minderjarige te rusten. Het kan voorkomen dat de ouder die het pgb beheert de gelden niet kan verantwoorden en daardoor te maken krijgt met een terugvordering van het zorgkantoor. Het wordt problematisch als de ouder deze vordering niet accepteert, stopt met betalen of als er geen verhaalsmogelijkheden zijn bij de ouder. In de meeste gevallen treft de ouder een betalingsregeling met het zorgkantoor en neemt diens verantwoordelijkheid voor de vordering. Echter nu blijkt dat ook situaties voorkomen waarin de ouder de vordering niet betaalt en de zorgkantoren verwijzen naar het kind. Bij een minderjarig kind is de ouder verantwoordelijk en treffen de gevolgen van zijn handelen het kind. Op het moment dat het kind meerderjarig wordt, is het zelf verantwoordelijk voor zijn handelen. Op dat moment wordt het kind geconfronteerd met een terugvordering van het zorgkantoor die is ontstaan door het handelen van zijn ouder. Deze situatie vind ik zeer onwenselijk. Mijns inziens moet de vordering worden verhaald bij de veroorzaker, in dit geval de ouder. Voor mij staat voorop dat deze kinderen recht hebben op Wlz-zorg. Ik vind het dan ook triest om te moeten vernemen dat een kind door toedoen van zijn ouders mogelijk niet de zorg heeft gekregen die het nodig had.
Hoe is het mogelijk dat kinderen vanaf hun 18e jaar met terugwerkende kracht opdraaien voor een pgb-schuld, terwijl zij voor die leeftijd geen verantwoordelijkheid kunnen dragen voor het geld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat hier sprake is van schending van het kinderrechtenverdrag (artikel 3), waarin is opgenomen dat het belang van het kind altijd voorop dient te staan bij maatregelen die kinderen aangaan? Zo ja, bent u bereid per direct een einde te maken aan de mogelijkheid om kinderen op te zadelen met enorme pgb-schulden, waar zij zelf geen verantwoordelijkheid voor konden dragen? Zo neen, waarom staat u toe dat niet in het belang van het kind gehandeld wordt, en zelfs hun rechten geschonden worden?2
Het belang van het kind dient altijd een eerste overweging te zijn. Zoals eerder aangegeven vind ik het onwenselijk dat een meerderjarige budgethouder wordt geconfronteerd met het onrechtmatige handelen van zijn ouders. Te meer omdat het kind, indien de ouder zelf de verantwoordelijkheid voor diens handelen niet neemt, alleen via tussenkomst van een rechter de vordering bij hem kan neerleggen. Daarom ben ik met zorgkantoren en de NZa in gesprek om te komen tot een oplossing voor deze AWBZ-casuistiek.
Vindt u het ook schrijnend dat kinderen enkel bij de rechter in beroep kunnen gaan om de schuld bij de ouder(s) neer te leggen die het pgb eerder aangevraagd heeft? Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat kinderen tegen hun ouder(s) moeten procederen om af te komen van een pgb-schuld die zij niet hebben aangevraagd?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe oordeelt u over de verhalen over verschillende ouder(s) die hun kinderen bewust ziek maakten, of een ziekteverhaal verzonnen/aandikten, en ondertussen pgb-geld uitgaven aan andere zaken? Hoe vaak komt dit voor? Wordt hier onderzoek naar gedaan? Zo neen, waarom niet?4 5 6
Het is niet acceptabel dat kinderen door toedoen van hun eigen ouder(s) niet de juiste zorg/hulp hebben gekregen en dan ook nog de pgb-schuld van die ouder(s) erven. Of er in specifieke gevallen sprake is van kindermishandeling is een zaak van de gezinsvoogdij, de Raad voor de Kinderbescherming en uiteindelijk de rechter. Maar hoe dit ook zij, het feit dat kinderen hiermee worden belast is uitermate triest. Vanaf 1 januari 2015 worden pgb-aanvragen strenger onderzocht, waarbij aandacht is voor de vraag of een pgb in het belang is van het kind of dat zorg in natura meer geëigend is.
Wat is uw reactie op de uitspraak van een vertrouwensarts van Veilig Thuis die het volgende zei: «Het feit dat deze kinderen door moeders toedoen een schuld op hun naam hebben staan, zien wij als een vorm van kindermishandeling, materieel én psychisch»? Kunt u uw antwoord toelichten?7
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat bij de aanvraag van een pgb niet alleen het verhaal van de ouder(s) of instantie gehoord moet worden, maar ook van betrokkenen in de omgeving, zodat er een goed beeld ontstaat van het functioneren van het kind waarvoor een pgb wordt aangevraagd? Zo ja, bent u bereid de regels voor de aanvraag van een pgb te herzien? Zo neen, waarom niet?
Afhankelijk van de zorgvraag heeft een verzekerde toegang tot de Wlz, Wmo, Jeugdwet of Zvw. Binnen deze domeinen kan de verzekerde kiezen voor verschillende leveringsvormen, te weten een pgb, zorg in natura of een combinatie hiervan. Indien de zorgvraag valt onder de Jeugdwet beoordeelt de gemeente de hulpvraag en de manier waarop de jeugdhulp geleverd kan worden. Daarover gaat de gemeente met de aanvrager in gesprek. In de Wmo gebeurt dat via een keukentafelgesprek. Bij de Jeugdwet hangt dat af van de manier waarop de gemeente de toegang heeft georganiseerd. In geval de zorgvraag valt onder de Zorgverzekeringswet wordt bij kinderen in de meeste gevallen thuis door een gespecialiseerd kinderverpleegkundige een indicatie gesteld. Bij het bewustekeuzegesprek kan de zorgverzekeraar het kind en zijn ouders uitnodigen, welke ook thuis kan plaatsvinden. Daarnaast kan de zorgverzekeraar aanvullende informatie opvragen bij de kinderverpleegkundige of bij de huisarts. Zowel in de Wlz, als eerder in de AWBZ, is het de taak van het CIZ om de zorgbehoefte van de verzekerde vast te stellen. Bij het onderzoek naar de zorgbehoefte van zieke kinderen wordt door het CIZ informatie van de (kinder)arts en indien beschikbaar en aanwezig informatie uit andere bronnen (zoals paramedici, school, orthopedagogisch kinderdagcentrum, zorgaanbieder, andere behandelaars) gebruikt om de door ouders vermelde ziektes, aandoeningen, stoornissen en beperkingen in het functioneren te objectiveren. Het kind en zijn ouders kunnen vervolgens hun voorkeur voor een leveringsvorm (pgb, zorg in natura of een combinatie) kenbaar maken. Als er wordt gekozen voor het pgb dan vindt er een bewustekeuzegesprek plaats, en later als het pgb is toegekend, een huisbezoek. Dat zijn momenten waarbij het zorgkantoor meer zicht krijgt op de budgethouder.
Aangezien uit bovenstaande blijkt dat bij het moment van indiceren en beoordelen van de pgb aanvraag de omgeving wordt betrokken, zie ik geen reden om de regels omtrent de aanvraag te herzien. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het bewustekeuzegesprek en het huisbezoek momentopnames zijn, waardoor nooit uit te sluiten is dat lastig te constateren situaties niet (tijdig) aan het licht komen.
Hoeveel pgb’s zijn er uitgegeven op naam van kinderen? Bij hoeveel daarvan zijn vermoedens van fraude? Kunt u deze gegevens uitsplitsen over de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg, en als het mogelijk is de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning?
De zorgkantoren zijn aan het inventariseren welke AWBZ-casuistiek problematisch is. Het gaat om situaties waarbij de vordering is ontstaan toen de budgethouder minderjarig was en de ouder de vordering niet accepteert, niet wil betalen of als er geen verhaalsmogelijkheid is. De casuïstiek moet vervolgens nader geanalyseerd worden om te weten of er sprake was van fraude, of van fouten in de verantwoording. Het onderzoek naar openstaande problematische vorderingen en de analyse daarvan kost tijd omdat de dossiers handmatig doorzocht moeten worden. Op hoeveel pgb’s er in de Wlz, Zvw, Jeugdwet en Wmo zijn uitgegeven op naam van kinderen en hoeveel daarvan daadwerkelijk problematisch zijn heb ik thans geen zicht.
Is bekend hoeveel jong-volwassenen geraakt zijn door het probleem dat namens hen tijdens hun kindertijd schulden zijn gemaakt door een verkeerde inzet van het pgb? Vindt u het zinvol uit te zoeken als dit niet bekend is? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is het opzadelen van kinderen met een pgb-schuld nog steeds mogelijk met het huidige systeem van trekkingsrecht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het systeem van trekkingsrecht zorgt ervoor dat er een mogelijkheid is om maandelijks declaraties te controleren aan de hand van de goedgekeurde zorgovereenkomsten. Fouten in de verantwoording kunnen daardoor sneller naar voren komen en gecorrigeerd worden. Of kinderen opdraaien voor een pgb-schuld die is ontstaan terwijl zij minderjarig waren, is afhankelijk van de ouders. Net zoals onder de AWBZ ontstaat het probleem pas op het moment dat de ouder de vordering niet accepteert, niet wil betalen of als er geen verhaalsmogelijkheid is. Het feit dat met het trekkingsrecht het geld niet meer op eigen rekening komt, helpt in het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik.
Het bericht "Woningtekort dreigt door droog koken nieuwbouwmarkt" |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Woningtekort dreigt door droog koken nieuwbouwmarkt» in Vastgoedjournaal van 17 augustus 2016, waarin de directeur van de Vereniging voor ontwikkelaars en bouwondernemers (NVB) waarschuwt voor een kritiek tekort aan nieuwbouwwoningen?1
Ja.
Heeft u voorts kennisgenomen van de berichten van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat het aantal verleende bouwvergunningen voor nieuwbouwwoningen in 2016 fors is gedaald en dat de nieuwbouwproductie daardoor opnieuw dreigt terug te vallen tot het zeer lage niveau van 2014?2
Ja.
Deelt u de analyse dat de nieuwbouwmarkt dreigt «droog te koken» door gebrek aan plancapaciteit en trage procedures? Deelt u de mening van de directeur van de NVB dat het probleem alleen effectief te bestrijden is met een voortvarende bouwplanning? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan van mening dat een actievere rol van de rijksoverheid noodzakelijk is?
In de economische crisis is de woningproductie sterk gedaald. De personeelscapaciteit bij gemeenten en bouwers is in reactie hierop verminderd. Ook de plancapaciteit bij gemeenten is in de crisis gedaald. In 2016 laat het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen een terugval zien ten opzichte van het voorgaande jaar. Ondanks deze terugval zijn er positieve ontwikkelingen. De kwartaalmonitor bouw van het tweede kwartaal van 2016 laat een hoog ondernemersvertrouwen zien en een toename van de werkgelegenheid. Sinds 2013 is het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen sterk toegenomen. Er zit gemiddeld anderhalf tot 2 jaar tussen het afgeven van een nieuwbouwvergunning en het opleveren van nieuwbouwwoningen. De verwachting is daarom dat het aantal opgeleverde nieuwbouwwoningen de komende jaren zal toenemen. In de CBS-cijfers wordt overigens geen rekening gehouden met transformatie. Transformatie van bijvoorbeeld kantoorgebouwen naar woningen wordt steeds belangrijker in het toevoegen van nieuw aanbod. Het aantal afgegeven nieuwbouwvergunningen geeft dus geen compleet beeld, maar wel een goede indicatie van de verwachte toename van de woningvoorraad.
De verantwoordelijkheid om de lokale vraag en woningaanbod in evenwicht te brengen ligt op decentraal niveau. Vanuit het Rijk worden gemeenten daarbij wel middels diverse maatregelen ondersteund, middels onder andere jaarlijkse gesprekken van het kabinet in het kader van het MIRT met bestuurders van de Noord- en Zuidvleugel over de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit en een aanpassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Ook komt er in de verhuurderheffing een heffingsvermindering voor woningen die in de periode 2017–2021 worden gebouwd en een huurprijs hebben onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag en worden gemeenten door het Rijk ondersteund via de mogelijkheid om expertteams («Versnellen» en «Transformatie») in te zetten. Deze teams assisteren gemeenten wanneer gebiedontwikkeling, of het omzetten van kantoren naar woningen, moeizaam verloopt, of niet van de grond komt. Daarnaast geldt ook een heffingsvermindering voor de ombouw van kantoren naar huurwoningen.
Deelt u ook de analyse dat door het tekort aan nieuwe woningen de prijzen in steeds meer delen van ons land enorm stijgen, en dat dit effect niet beperkt blijft tot de koopmarkt maar ook leidt tot zeer sterke stijging van huren te beginnen in de vrije sector? Zo nee, waarom niet? Onderkent u dat door de prijsstijgingen steeds meer huishoudens financieel in de knel dreigen te komen en/of geen voor hen betaalbare woning zijn te vinden?
De woningmarkt laat sinds 2013 een sterk herstel zien. Tijdens de crisis zijn er weinig transacties geweest. Het lijkt aannemelijk dat we de afgelopen tijd te maken hebben gehad met een inhaalvraag. Sinds 2013 is bovendien het consumentenvertrouwen in de huizenmarkt sterk gestegen en ook de lage rente heeft geleid tot een verdere toename van de vraag. Het aantal transacties ligt nu weer op het niveau van voor de crisis.
De prijzen op macroniveau liggen momenteel nog ruim beneden pre-crisisniveau. Het is echter wel belangrijk dat het aanbod kan reageren op de toenemende vraag. Dit geldt in het bijzonder voor de vrije huursector. Het verder ontwikkelen van de vrije huursector is van belang en er zijn maatregelen genomen die dit segment van de woningmarkt ten goede komen, zoals de heffingsvermindering bij transformatie, de Woningwet 2015 en de recente verruiming van het woningwaarderingsstelsel. Het is daarnaast van belang dat gemeenten hier in de samenwerking met marktpartijen voldoende aandacht voor hebben.
Bent u van mening dat, als de productie van nieuwe woningen (koop en huur) niet snel op de berekende behoefte van gemiddeld ca 70.000 woningen per jaar wordt gebracht, er steeds meer mensen in de knel dreigen te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen denkt u te nemen, anders dan tot nu toe, om te zorgen dat die problemen worden voorkomen en dat de bouwproductie weer meer in overeenstemming wordt gebracht met de woningbehoefte?
De verantwoordelijkheid voor de kwantitatieve ontwikkeling van de woningvoorraad en het treffen van maatregelen daarop ligt op het lokale niveau. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat de nieuwbouwproductie kan reageren op de vraag. Ik wil graag bevorderen dat de samenwerking die daarvoor nodig is tussen gemeenten, corporaties en marktpartijen daadwerkelijk tot stand komt. Hiertoe spreekt het kabinet onder andere jaarlijks met de bestuurders van de Noord- en Zuidvleugel over plancapaciteit. Zoals bij de voorgaande vragen aangegeven zijn door het kabinet ook verschillende maatregelen in gang gezet om de nieuwbouw te stimuleren. Zo komt er in de Verhuurderheffing een heffingsvermindering voor woningen die in de periode 2017–2021 worden gebouwd.
Tegelijkertijd kan met nieuwbouw alleen op korte termijn waarschijnlijk niet tegemoet worden gekomen aan de aangetrokken vraag. De oplossing kan deels ook worden gevonden in de transformatie van kantoren en maatschappelijk vastgoed naar woningen. Het kabinet biedt de mogelijkheid voor gemeenten om expertteams in te zetten en er geldt een heffingsvermindering voor de ombouw van kantoren naar huurwoningen.
Deelt u de kritiek van de directeur van de NVB dat «bij gemeenten en vooral provincies voortdurend discussie is of er sowieso wel bijgebouwd moet worden? En als er al bijgebouwd moet worden, dat dit dan alleen in bestaand stedelijk gebied (dus binnen de rode lijnen) zou moeten gebeuren en dat juist deze houding uiteindelijk niet bevorderlijk is gebleken uit oogpunt van bouwplanning»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat denkt u te doen om het «starre en trage» planningsbeleid te doorbreken?
Het past in het decentrale karakter van het ruimtelijke ordeningsbeleid dat op lokaal niveau bepaald wordt wat en waar gebouwd wordt. Vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het nodig om leegstand tegen te gaan en overcapaciteit in ruimtelijke plannen te voorkomen. Daartoe is in het Besluit ruimtelijke ordening de zogenoemde «Ladder voor duurzame verstedelijking» opgenomen.
Naar aanleiding van kritiek van gemeenten, provincies en projectontwikkelaars dat de Ladder te ingewikkeld is, is besloten de regeling aan te passen. Daarover heeft de afgelopen periode uitvoerig overleg met partijen (VNG, IPO, NEPROM etc.) plaatsgevonden. De Ladder wordt met de voorgenomen aanpassing eenvoudiger, doordat er «treden» worden geschrapt en alleen nog bij het bouwen buiten het stedelijk gebied een uitgebreide motivering nodig is. Er moet nog wel worden aangetoond dat er behoefte is aan de nieuwe ontwikkeling. Recent is een wijzigingsvoorstel daartoe in consultatie gebracht. Zie daartoe de brief van 23 juni 2016 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 33 962, 188). Ik verwacht dat met deze aanpassingen de doeltreffendheid en flexibiliteit van het ruimtelijke ordeningsbeleid worden vergroot.
Bent u van mening dat, daar waar gemeenten niet zelf over geschikte bouwlocaties beschikken, het nodig is dat gemeenten meer doorzettingsmacht krijgen, bijvoorbeeld door het recht op zelfrealisatie te doorbreken, zodat het op planologisch wenselijke locaties mogelijk wordt om met normale kavelprijzen de ontwikkeling van woningen sneller tot stand te brengen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in de brief over grondbeleid van 25 november 2015 aan de Tweede Kamer is aangeven (TK 27 581, nr. 53), hangt zelfrealisatie in sterke mate samen met het eigendomsrecht. De bescherming van het eigendomsrecht waarborgt dat eigendom van overheidswege alleen kan worden ontnomen (onteigend) in het algemeen belang en volgens wettelijke regels. Onteigening is alleen gerechtvaardigd indien de gemeente aantoont dat dringend behoefte bestaat aan de door de gemeente gewenste vorm van planuitvoering. In dat licht is geconcludeerd dat inperking van zelfrealisatie geen begaanbare weg is. De eigenaar dient bij zijn zelfrealisatieverweer in een onteigeningsprocedure overigens wel concrete, uitvoeringsgerichte plannen te hebben. Als deze plannen niet aansluiten bij het plan van de gemeente, kan alsnog worden onteigend.
Uit genoemde brief blijkt ook dat het beroep op zelfrealisatie gering is. Zelfrealisatie kan op zich zelf daarom ook niet de belangrijkste oorzaak van belemmeringen op de nieuwbouwmarkt voor woningen zijn. Van belang is het feit dat veel bestaande bouwplannen contractueel vastliggen in privaatrechtelijke overeenkomsten. Veel van deze overeenkomsten stammen van vóór de crisis en missen de noodzakelijke clausules om de bouw alsnog te kunnen afdwingen. Gemeenten hebben hierdoor weinig bewegingsruimte als marktpartijen kiezen om (nog) niet te ontwikkelen.
Dat neemt niet weg dat door het kabinet stappen worden gezet om het grondbeleidinstrumentarium te verbeteren. Recent is de Aanvullingswet Grondeigendom in consultatie gebracht. Met het voorstel voor de Aanvullingswet Grondeigendom worden bijvoorbeeld de regels voor kostenverhaal vereenvoudigd. Daarmee krijgen gemeenten een goed gevulde gereedschapskist, met instrumenten voor zowel actief als faciliterend grondbeleid. Deze aanvullingswet zal onderdeel uit gaan maken van de Omgevingswet.
Nieuwe onthullingen inzake de misstanden op vliegbasis Eindhoven |
|
Jasper van Dijk , Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Melder misstanden op basis zelf ook fout»?1
Ja.
Hoe kan het dat, lopende het onderzoek naar de misstanden op vliegbasis Eindhoven, de media berichten over (aspecten van) de voortgang van dat onderzoek?
Defensie is voorafgaand aan de publicatie van het artikel door De Telegraaf benaderd. Over het onderzoek waarover ik u eerder heb bericht in mijn brief van 26 juli jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3206), zijn door Defensie, ook naar andere media, geen uitlatingen gedaan over de voortgang.
Kunt u de instellingsbeschikking van het onderzoek toezenden aan de Kamer, eventueel vertrouwelijk? Zo nee, waarom niet?
De instellingsbeschikking bevat de opdracht aan een onderzoekscommissie de gemelde vermeende misstanden te onderzoeken en te concretiseren. Op grond van de uitkomsten hiervan zal de commandant van vliegbasis Eindhoven bepalen of strafrechtelijke aangifte dan wel nader persoonsgericht onderzoek gerechtvaardigd is. In afwachting van de onderzoeksresultaten doe ik hier geen nadere uitspraken over.
Kunt u toelichten wat precies wordt onderzocht met betrekking tot de misstanden op vliegbasis Eindhoven? Kunt u daarbij het onderzoeksdoel en de onderzoeksvragen van het onderzoek kenbaar maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er leden van de onderzoekscommissie die op enige manier betrokken zijn geweest bij eerdere misstanden of eerder onderzoek naar misstanden op vliegbasis Eindhoven?
Nee. Zoals gemeld in mijn brief van 26 juli jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3206) wordt het onderzoek verricht door een commissie van medewerkers, die niet werkzaam zijn op de vliegbasis Eindhoven en op geen enkele wijze betrokken zijn bij de vermeende misdragingen. De voorzitter van de commissie is een kolonel buiten dienst. Ook functionarissen van de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) nemen deel aan het onderzoek. Deze aanpak strookt met het protocol voor intern onderzoek dat wordt toegepast. Dit protocol bevat voorschriften die zorgvuldig en objectief onderzoek waarborgen.
Kunt u de Kamer informeren over de bevoegdheden van de onderzoekscommissie? Is de commissie bijvoorbeeld opsporingsbevoegd?
Overeenkomstig het protocol voor intern onderzoek zijn de onderzoekers bevoegd tot het verrichten van die handelingen die zij voor de uitvoering van het onderzoek noodzakelijk achten. Die bevoegdheden zijn ontleend aan de bevoegdheden van de werkgever, in dit geval de commandant van de vliegbasis Eindhoven. Het gaat onder meer om het horen van getuigen of deskundigen, het opvragen van relevante documentatie en het betreden van algemeen toegankelijke plaatsen alsmede die terreinen en gebouwen die onder de verantwoordelijkheid van de commandant vallen. De onderzoekscommissie heeft geen opsporingsbevoegdheden. Als concrete vermoedens ontstaan van strafbare feiten, zal de commissie de opdrachtgever daarvan onverwijld in kennis stellen, zodat aangifte kan worden gedaan.
Kunt u een indicatie geven van wanneer het onderzoek naar de misstanden op vliegbasis Eindhoven is afgerond?
Rekening houdend met afgelopen zomerperiode en de noodzaak tot het horen van getuigen, houdt de opdracht aan de onderzoekscommissie in dat binnen veertien weken het onderzoek moet worden verricht. Indien het onderzoek niet binnen die termijn kan worden afgerond wegens de eisen van zorgvuldigheid, stelt de commissie de opdrachtgever daar gemotiveerd van op de hoogte en wordt een nieuwe termijn vastgesteld.
Bent u bereid het onderzoek naar de misstanden op vliegbasis Eindhoven, wanneer afgerond, direct naar de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Na afloop van het onderzoek zal ik uw Kamer informeren over de uitkomsten.
Herinnert u zich uw eerdere toezegging om de Kamer te informeren over het vervoer van zogenaamde «flares» met Hercules transportvliegtuigen vanaf vliegbasis Eindhoven?2 Wanneer gaat u deze toezegging gestand doen?
Op 12 september jl. is Defensie door het Openbaar Ministerie (OM) geïnformeerd over de beslissing geen vervolging in te stellen voor het niet juist vervoeren van de zogenaamde «flares» door een militair C-130 transportvliegtuig vanaf vliegbasis Eindhoven. Na uitgebreid onderzoek, dat is gestart in 2014, is het OM tot het oordeel gekomen dat er geen strafbare feiten zijn gepleegd. De zaak is daarom geseponeerd. Tijdens het onderzoek heeft het OM een aantal mogelijkheden geïdentificeerd om het vervoersproces en de daarbij geldende procedures te verbeteren. Deze mogelijkheden worden door het Commando Luchtstrijdkrachten gebruikt om de bedrijfsvoering aan te passen.
Klopt het dat dit voorval met de «flares» nu al bijna twee jaar wordt onderzocht?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft de zaak van de «flares» enig raakvlak met de nu onderzochte misstanden?
Er is geen indicatie dat beide zaken inhoudelijk met elkaar te maken hebben.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot het onderzoek naar het vervoer van deze «flares»? Wanneer gaat u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht ‘Falen met psychoten’ |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Falen met psychoten»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat nog geen enkele gemeente een plan van aanpak gereed heeft voor de hulp aan psychiatrisch patiënten die een gevaar kunnen opleveren voor de samenleving?
In september 2015 heb ik, samen met de Minister VenJ en de VNG, het aanjaagteam verwarde personen aangesteld. Eén van de hoofddoelstellingen was het bevorderen dat er een sluitende aanpak van ondersteuning en zorg wordt geleverd door alle gemeenten in de zomer van 2016.
In de eerste rapportage heeft het aanjaagteam negen bouwstenen aangedragen die gemeenten helpen bij het realiseren van een sluitende aanpak voor mensen met verward gedrag en hun omgeving. In mijn reactie op de eerste tussenrapportage heb ik geschreven dat de doelstelling dat alle gemeenten in de zomer van 2016 een sluitende aanpak hebben erg ambitieus is. Wel constateer ik dat er in de (verdiepings)regio’s – met hulp van het aanjaagteam – enorm veel in gang is gezet en dat er een besef is voor de urgentie van het vraagstuk.
Voor de zomer heb ik u de tweede tussenrapportage van het aanjaagteam gestuurd. Eind september zal het kabinet u een inhoudelijke reactie op de tussenrapportage doen toekomen. Hierin zal ik deze vragen beantwoorden en een schets geven van de stand van het moment en mijn plannen voor de toekomst. Tevens worden de vragen die gesteld zijn in de commissiebrief «Verzoek om een reactie op het bericht «Falen met psychoten»» (2016Z15496/2016D31848, 26 augustus 2016) beantwoord in de reactie op de tweede tussenrapportage.
Klopt het dat de activiteiten van het aanjaagteam verwarde personen tot resultaat moesten hebben dat «gemeenten in de zomer van 2016 beschikken over een sluitende aanpak van zorg en ondersteuning is van verwarde personen waarbij de gemeenten vrij zijn in hun manier waarop ze dat invullen»? Waarom is dit niet gelukt?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wist u dat deze doelstelling van het aanjaagteam niet gehaald zou worden? Waarom heeft u dit niet gemeld in het algemeen overleg GGZ van 26 mei jl.?
Zie antwoord vraag 2.
Welke aanvullende acties heeft u ondernomen om te zorgen dat gemeenten wél op korte termijn over een sluitend plan van aanpak beschikken? Welke acties gaat u nog ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u de monitoringsrapportage van de commissie-Hoekstra, die u uiterlijk 15 augustus jl. zou ontvangen, reeds in uw bezit?2 Bent u bereid deze per omgaande door te sturen aan de Tweede Kamer?
Het monitorrapport van de heer Hoekstra heb ik nog niet ontvangen. In overleg met de heer Hoekstra hebben de Minister van Veiligheid en Justitie en ik besloten dat hij zijn rapportage voor 15 oktober aanstaande bij ons zal indienen. Dat heeft ermee te maken dat hij tevens zal ingaan op de rapportages van de Inspectie Veiligheid en Justitie, de Inspectie voor de Gezondheidszorg, de Procureur-generaal bij de Hoge Raad en het Aanjaagteam Verwarde Personen, die in september beschikbaar komen.
Het bericht ‘Extra veel Belgische Nederlanders bij buitenlandloket’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Extra veel Belgische Nederlanders bij buitenlandloket»?1
Ja.
Waarom zijn sinds 1 november 2015 de ambassade in Brussel en het consulaat-generaal in Antwerpen niet meer bevoegd om paspoorten en identiteitskaarten te verstrekken?
De herinrichting van de consulaire functie is onderdeel van het moderniseringsproces van de diplomatie bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Minister van Buitenlandse Zaken informeerde uw Kamer hierover met zijn brief van 4 november 2014 (Kamerstuk 25 764, nr. 86.) en het daarop volgende algemeen overleg van 12 november 2014 (Kamerstuk 32 734, nr. 27). Uitgangspunt daarbij is geweest om zoveel mogelijk capaciteit in het totale netwerk in het buitenland te behouden, deze te herschikken en efficiënter in te richten en te gebruiken, waarbij de ondersteuning van Nederlanders in acute nood eerste prioriteit is. De ambassade Brussel en het consulaat-generaal in Antwerpen zijn niet meer bevoegd aanvragen voor paspoorten en identiteitskaarten in ontvangst te nemen per 1 november 2015 als onderdeel van het wereldwijd ingezette plan de consulaire dienstverlening bij een aantal consulaten generaal en de honoraire consulaten af te bouwen. Hier staat tegenover dat per 9 maart 2014 het reisdocument voor volwassenen tien in plaats van vijf jaar geldig is. Verder kan een niet-ingezeten Nederlander nog steeds zijn reisdocument aanvragen bij een groot aantal posten in ons wereldwijde netwerk, bij de balie van gemeente Haarlemmermeer op Schiphol en bij 11 Nederlandse (grens)gemeenten. Een mobiel vingerafdrukopnameapparaat wordt ingezet voor mensen die echt niet kunnen reizen, maar wel een paspoort nodig hebben. Niet-ingezeten Nederlanders kunnen in plaats van een paspoort ook een verklaring omtrent bezit Nederlanderschap aanvragen om de termijn voor verlies van het Nederlanderschap te stuiten. Deze kan op afstand worden aangevraagd en verkregen. Overigens kunnen Nederlanders in nood in het buitenland nog steeds terecht bij alle Nederlandse vertegenwoordigingen en voor een noodpaspoort of een laissez-passer (Kamerstuk 25 764, nr. 94 16 november 2015).
Hoeveel aanvragen kwamen jaarlijks in Brussel en Antwerpen binnen en was de behandeling ervan kostendekkend? Hoe verhoudt zich dat tot andere aangewezen posten binnen de Europese Unie?
In onderstaande tabel zijn de aantallen aanvragen in Brussel en Antwerpen over de periode 2011 tot en met 2015 opgenomen inclusief noodpaspoorten.
Per 1 november 2015 kunnen bij de posten in België geen reisdocumenten (met uitzondering van nooddocumenten) meer worden aangevraagd.
Over de periode 2011–2014 werden in de Europese Unie gemiddeld 95.300 reisdocumenten aangevraagd. Het aandeel België (gem. 22.000 aanvragen) was daarbij 23%. Het Verenigd Koninkrijk met gemiddeld 23.000 (24%) en Duitsland 19.000(20%) hadden samen met België de meeste aanvragen per jaar in West Europa. Het aandeel van andere landen binnen de EU varieerde van Kroatië 150 (0,16%) tot Spanje 9000 (9,4%) aanvragen gemiddeld per jaar. Het aspect van de kostendekkendheid van de verstrekking van reisdocumenten is gebaseerd op de wereldwijde dienstverlening binnen het postennet en de gemiddelde kosten daarvan. Uw Kamer werd hierover o.a. geïnformeerd met mijn brief van 30 oktober 2012 (Kamerstuk 25764, nr. 69). Dit betekent dat op sommige posten onder de gemiddelde kostprijs en op andere posten juist boven de gemiddelde kostprijs consulaire handelingen worden verricht. De kostendekkendheid beoordelen per vertegenwoordiging zou afbreuk doen aan dit principe. Het afbouwen van de consulaire dienstverlening als onderdeel van de moderniseringsagenda zal structureel 5.3 miljoen euro per jaar opleveren.
Hoeveel dagen moeten de onderstaande personen gemiddeld wachten na aanvraag van een paspoort respectievelijk identiteitskaart, alvorens zij deze in hun bezit hebben en om hoeveel aanvragen per jaar gaat het bij:
Het is niet mogelijk om cijfers uit de systemen op te vragen met betrekking tot de tijdsduur tussen de aanvraag en de daadwerkelijke uitreiking van een reisdocument. Dit wordt niet centraal geregistreerd. Voor Nederlanders in Nederland geldt dat hun reisdocument bij een normale aanvraag binnen 3 tot 5 werkdagen gereed is. Bij een spoedaanvraag duurt dat 1 werkdag. Een reisdocument voor niet-ingezetenen wordt na een goedgekeurde aanvraag (bij een grensgemeente of de Regionale service organisatie van de Minister van Buitenlandse Zaken) altijd binnen 1 dag geproduceerd. Bij de grensgemeenten kan het aangevraagde document dus veelal de volgende dag of de dag daarna worden opgehaald. Voor de posten in het buitenland geldt dat met de aanvraag er een soms ingewikkeld logistiek proces op gang komt waardoor een aanvraag tot het moment van uitreiking gemiddeld 3 à 4 weken kan duren. Dit is o.a. afhankelijk van de frequentie van de diplomatieke vracht en de afstand tot de uitreikende post en de logistieke handelingen die daarmee gepaard gaan. Hiermee doel ik op soms langdurige afhandelingswerkzaamheden zoals douaneformaliteiten, vervoer en economisch verantwoorde vrachtvluchten (efficiënt, maar ook zo goedkoop mogelijk). Dit komt boven op de zogenaamde soms complexe en dus tijdrovende aanvragen en piekperioden waar de grensgemeenten ook mee te maken hebben.
In de bijlage2 vindt u de aantallen aangevraagde paspoorten en identiteitskaarten bij/in
Hoe is de wachttijd van acht weken voor een paspoort of identiteitskaart en vier weken voor een DigiD bij de gemeente Bergen op Zoom te verklaren? Wat gebeurt er van dag tot dag met de aanvraag gedurende die tijd?
De wachttijd bij de gemeente Bergen op Zoom ziet niet op de wachttijd van het moment van aanvraag tot de uitreiking van een reisdocument maar wordt veroorzaakt door het feit dat men voor het aanvragen een afspraak moet maken en het gemiddeld acht weken duurt voor men terecht kan. Dit komt door de beperkte capaciteit qua menskracht en baliecapaciteit in de gemeente Bergen op Zoom. De minder lange wachttijd voor het aanvragen van een DigiD is te verklaren door het verschil in behandeltijd. Over het algemeen bedraagt de behandeltijd van een DigiD-aanvraag 10 minuten. Bij een reisdocument is dit ca. 20 minuten. Anders dan vermeld in het bericht «Extra veel Belgische Nederlanders bij buitenlandloket» is Bergen op Zoom overigens niet de enige gemeente in het zuiden van Nederland waar in het buitenland wonende Nederlanders een DigiD of reisdocument kunnen aanvragen. Dit kan in elk geval ook in Breda, Echt-Susteren en Maastricht. Vooral in Breda en Maastricht is meer capaciteit en is de wachttijd voor het kunnen maken van een afspraak geringer. Naast de beperkte capaciteit zijn de wachttijden voor reisdocumenten en DigiD bij de gemeente Bergen op Zoom ook te verklaren door het feit dat er destijds sprake was van een piekperiode. Nederlanders woonachtig in het buitenland kiezen er vaak voor om tijdens de vakantieperiode een reisdocument en/of DigiD aan te vragen.
Voor uw informatie geldt dat de tijd die een aanvrager van een reisdocument moet wachten voor het maken van een afspraak bij een grensgemeente/gemeentebalie op Schiphol of buitenlandse post varieert. Er zijn posten waar de wachttijd (gedurende de piekperiode) tot wel 2 maanden kan bedragen terwijl er andere posten zijn waar men direct terecht kan. Ook bij de grensgemeenten zijn er dergelijke verschillen alhoewel hier geldt dat men bij de meeste grensgemeenten/de gemeentebalie op Schiphol binnen twee weken terecht kan. Ook bij het maken van een afspraak voor het aanvragen van een nieuw reisdocument voor Nederlandse ingezetenen geldt bij veel gemeenten tegenwoordig dat alleen op afspraak wordt gewerkt en dat daarbij vaak vergelijkbare wachttijden gelden, zeker in de piekperiode die bij Nederlandse gemeenten loopt van april tot en met juni.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat de ontstane achterstanden weggewerkt worden?
Zoals u in het bericht «Extra veel Belgische Nederlanders bij buitenlandloket» kon lezen neemt de gemeente Bergen op Zoom per oktober drie extra mensen in dienst. Achterstanden worden verder buiten de piekperioden om weggewerkt. Een wachttijd van 2 weken wordt over het algemeen acceptabel geacht. Indien deze structureel oploopt wordt bezien of er mogelijkheden zijn tot uitbreiding bij de reeds aangewezen grensgemeenten dan wel dat het aantal grensgemeenten verder moet worden uitgebreid. Mede om deze reden is het aantal grensgemeenten de afgelopen jaren uitgebreid van circa 10 in 2012 tot 13 in 2016.
Hoe gaat u ervoor zorgen, mede in acht nemende dat de overheid in toenemende mate haar dienstverlening digitaliseert en dat Nederlanders in het buitenland ook volwaardige Nederlanders zijn, de wachttijden voor aanvragen voor paspoorten en identiteitskaarten vanuit het buitenland niet wezenlijk verschillen met die voor een aanvraag vanuit Nederland?
Uiteraard onderstrepen wij de stelling dat Nederlanders in het buitenland volwaardige Nederlanders zijn. Om in het buitenland woonachtige Nederlanders een extra aanvraagmogelijkheid te bieden is de mogelijkheid gecreëerd om bij de aangewezen gemeenten in Nederland – inclusief de gemeentebalie op Schiphol – reisdocumenten aan te vragen. Zoals hierboven aangegeven verschillen de wachttijden daarbij niet wezenlijk ten opzichte van Nederlandse gemeenten.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderzoekt daarnaast of en hoe externe dienstverleners (EDV’s) in het reisdocumentenproces in het buitenland een rol kunnen spelen. Op 5 september 2016 is hiertoe een pilot gestart met een externe dienstverlener in Edinburgh. Steeds wordt gezocht naar de balans tussen klantvriendelijkheid en kostenbeperking enerzijds en veiligheid, betrouwbaarheid en respect voor de wet- en regelgeving anderzijds. Ik verwijs u graag naar de brief Kamerstuk 25 764 nr. 94 d.d. 16 november 2015 inzake de organisatie van de paspoortverstrekking in het buitenland en de daarin genoemde modernisering van het paspoortproces.
Het bericht ‘Sjoemelsoftware Volkswagen: update auto’s helpt niet bij Audi Q5’ |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sjoemelsoftware Volkswagen: update auto’s helpt niet bij Audi Q5»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, wanneer consumenten gevraagd wordt een software update te laten uitvoeren zodat illegale software kan worden verwijderd onder de belofte dat dit niets zal afdoen aan de prestaties van de auto, het onacceptabel is als dit toch het geval blijkt te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
Als een fabrikant belooft dat een software update niets zal afdoen aan de prestaties van een auto, dan moet die fabrikant dat nakomen. Het is aan de Duitse typegoedkeuringsautoriteit Kraftfahrt-Bundesambt (KBA) om te beoordelen of in het geval van de Audi Q5 de voorgestelde oplossing voldoet. Op verzoek van uw Kamer2 laat ik de RDW en TNO een second opinion uitvoeren bij Volkswagen. Ik verwacht binnenkort de resultaten hiervan.
Weet u of er in Nederland ook auto’s op de weg zijn, al dan niet van het type Audi Q5, waarvan door derden, zoals de in het bericht genoemde Italiaanse consumentenorganisatie, is aangetoond dat ze slechter presteren na de software update dan daarvoor, waardoor er aanleiding is om tot een herkeuring over te gaan? Zo nee, gaat u dit zo snel mogelijk onderzoeken? Zo ja, kunt u aangeven om welke auto’s het gaat en wat de vervolgprocedure is?
Het is aannemelijk dat auto’s van het onderzochte type Audi Q5 ook in Nederland op de weg zijn. Ik heb geen informatie over andere autotypen die na een software update in verband met de emissies slechter presteren dan daarvoor. Zoals bij vraag 2 aangegeven is het aan het KBA om te beoordelen of de voorgestelde oplossing bij de Audi Q5 voldoet.
Is het mogelijk om deze typen auto’s, waarover twijfel is gerezen, ook hier in Nederland te onderwerpen aan een herkeuring door een onafhankelijke instantie, zodat de resultaten van onderzoeken van derden kunnen worden geverifieerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om hiertoe over te gaan, bijvoorbeeld door TNO te vragen deze typen auto’s aan een onafhankelijke test te onderwerpen en de resultaten daarvan openbaar te maken?
Op zich is het mogelijk om een herkeuring uit te voeren bij auto’s die een recall hebben ondergaan, maar dit is primair de verantwoordelijkheid van de typegoedkeuringsautoriteit die de typegoedkeuring heeft verleend. In dit geval is dit het KBA. Bij de Audi Q5 doen RDW en TNO een second opinion zoals in antwoord 2 ook gemeld.
Staat u in contact met Volkswagen en/of andere autofabrikanten over of er in Nederland nieuwe terugroepacties komen voor auto’s die discutabel presteren na de reeds uitgevoerde software update, zoals auto’s van het type Audi Q5? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn worden Nederlandse consumenten daarover ingelicht?
Voor het vormen van de bij vraag 2 genoemde second opinion brengen de RDW en TNO binnenkort een bezoek aan Volkswagen om de software update te bespreken. Daarbij zal aan de orde komen in hoeverre de voertuigprestaties na de software update verschillen met daarvoor.
Pleit u er, indien u in contact staat met Volkswagen en/of andere autofabrikanten over eventuele nieuwe terugroepacties bij deze bedrijven, voor dat consumenten worden gecompenseerd voor eventueel waardeverlies van hun voertuig en/of andere nadelige gevolgen van een uitgevoerde software update, wanneer dit eenmaal geverifieerd is door een onafhankelijk instantie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kun u reeds aangeven hoe deze compensatie vorm kan krijgen?
Zoals eerder in antwoord op vragen van uw Kamer gemeld3 krijgt de Europese voertuigeigenaar, in tegenstelling tot de Amerikaanse eigenaar, van een dieselauto waarmee is gefraudeerd geen financiële compensatie. Eurocommissaris Bieńkowska heeft Volkswagen er op aangesproken om ook de Europese voertuigeigenaar te compenseren. Klanten die niet tevreden zijn met het ontbreken van compensatie kunnen naar de civiele rechter.
Vinden er überhaupt controles plaats door de typegoedkeuringsinstantie of een andere (onafhankelijke) instantie, nadat er bij een auto een software update heeft plaatsgevonden die mogelijkerwijs gevolgen kan hebben voor de prestaties van de auto in termen van gebruik en/of de hoeveelheid schadelijke uitstoot voor mens en milieu? Met andere woorden: wordt er wel gecontroleerd of de software update tot het gewenste effect leidt? Zo ja, wat is daarvan tot nu toe het resultaat en heeft dit ooit aanleiding gegeven tot actie? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat deze controle wel degelijk plaats zou moeten vinden?
Zoals aangegeven bij vraag 2 moet de typekeuringsautoriteit die de goedkeuring voor een type heeft afgegeven en die daarmee verantwoordelijk is voor recalls bij het type, er op toezien dat het voertuig na de recall aan geldende normen voldoet. Hiertoe moet door een onafhankelijk technische dienst vastgesteld worden dat het voertuig na de aanpassing weer aan de voorschriften voldoet.
Deelt u de mening dat ook deze kwestie rondom geüpdatete auto’s laat zien dat het in het leven roepen van een vorm van onafhankelijk Europees toezicht gewenst is, zodat er altijd een second opinion kan worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven wat hierop de voortgang is en wat u doet om deze stap te bevorderen?
Uw Kamer heeft de regering per motie4 gevraagd in Europees verband te pleiten voor adequaat toezicht en adequate handhaving op Europees niveau. Ik breng dit in tijdens de onderhandelingen over de nieuwe Kaderverordening Markttoezicht en Typegoedkeuring van motorvoertuigen.
Bent u bekend met het bericht «Details omitted in Renault emissions report»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat uit een Frans overheidsonderzoek enkele Renault modellen negen tot elf maal hogere waarden stikstofoxiden (NOx) uitstoten dan is toegestaan en dat het erop lijkt dat Renault de NOx-filter heeft geoptimaliseerd zodat deze beter presteert onder testcondities?
Uit het Franse rapport «Rapport final de la commission indépendante mise en place par la Ministre Ségolène Royal après la révélation de l’affaire Volkswagen» (29 juillet 2016)6 blijkt inderdaad dat bij enkele geteste Renault modellen (Euro 6) (in de praktijk) emissies optreden die een factor 7 tot 11 hoger zijn dan de typekeuringsnorm. De Franse onderzoekcommissie geeft in haar rapport aan dat het gebruik van illegale middelen niet is aangetoond.
Kunt u daarnaast bevestigen dat er ook andere automerken, waaronder Fiat, niet goed uit het Franse overheidsonderzoek komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties heeft dit?
Bovengenoemd Franse onderzoek laat zien dat ook bij andere automerken, waaronder Fiat, hoge emissies optreden. Het gevolg hiervan is dat deze auto’s veel vervuilender zijn dan op grond van de typekeuringsnorm mag worden verwacht en dat deze auto’s hierdoor een grotere belasting vormen voor het milieu. Om ervoor te zorgen dat nieuwe dieselauto’s in de praktijk schoner worden, heeft Nederland de afgelopen jaren – met succes – sterk ingezet in Brussel op het zo snel mogelijk invoeren van de nieuwe Real Driving Emissions testmethode (RDE).
Hoe beoordeelt u de bewering dat de Franse overheid terughoudend is geweest met het openbaar maken van het rapport waar het bericht melding van maakt? Staat u in contact met uw Franse collega hierover? Bent u bereid uw Franse collega te vragen zo snel mogelijk volledige openheid van zaken te geven over deze aantijgingen?
Ik deel deze mening. De Europese Commissie heeft de achterliggende data van het onderzoek opgevraagd. Ik zie daarom geen aanleiding om zelf bij mijn Franse collega verdere opheldering te vragen. Ik wacht de reactie van de Commissie af. De Franse overheid heeft overigens al publiekelijk elke intentie om feiten weg te laten ontkend.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat er informatie door een Europese overheid bewust wordt achtergehouden om imagoschade van een bedrijf te voorkomen waar de diezelfde overheid aandelen in heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangeven of, en zo ja hoe, u in Europees verband uw collega hierop zal aanspreken mochten de beweringen steekhouden?
Zie antwoord vraag 12.
Staat u in contact met Renault (Nederland) en/of de Renaultdealers in Nederland om na te gaan of dit, en zo ja welke, gevolgen heeft voor Nederlandse consumenten? Zo ja, kunt u aangeven of u terugroepacties verwacht en wanneer consumenten hierover duidelijkheid wordt geboden? Zo nee, wanneer treedt u in contact met Renault over deze kwestie?
Het is de verantwoordelijkheid van de typekeuringsautoriteit die de Europese goedkeuring voor een voertuigtype heeft afgegeven om in actie te komen als de emissies van een voertuig niet aan de Europese eisen voldoen. Ik heb geen indicatie dat er door de, in dit geval Franse, typekeuringsautoriteit een terugroepactie wordt ingeroepen voor de Renault modellen waar het om gaat. Er is op dit moment dan ook geen aanleiding contact op te nemen met Renault (Nederland) en/of de Renaultdealers in Nederland.
De Volkswagen dieselgate |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dieselschandaal Volkswagen dreigt opnieuw op te laaien»1 waarin staat dat de update van de Audi Q5 tot gevolg heeft dat de testemissies stijgen in plaats van dalen en het bericht «Rapport uitstoot Renault verzweeg belangrijke details»?2
Ja.
Deelt u de mening van de Duitse consumentenorganisatie VZBV dat Volkswagen de uitstoot van modellen die een update hebben gekregen onafhankelijk dient te laten testen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid u in Europa in te zetten voor zo’n onafhankelijke test van automodellen van alle fabrikanten die in verband met te hoge emissies teruggeroepen worden?
Europese wetgeving vereist dat de Duitse typekeuringsautoriteit KBA de door Volkswagen voorgestelde aanpassingen eerst goedkeurt, voordat de update wordt doorgevoerd. Voor het verkrijgen van deze goedkeuring moet Volkswagen testen uitvoeren. Een onafhankelijke technische dienst ziet er hierbij op toe dat dit op de juiste wijze gebeurt. De modellen die voor een software update worden teruggeroepen, worden dus al onder de verantwoordelijkheid van een onafhankelijke partij getest. In deze systematiek past het niet dat een lidstaat een door een andere lidstaat afgegeven goedkeuring gaat hertesten. Op verzoek van uw Kamer3 voeren de RDW en TNO wel een second opinion uit naar de door KBA goedgekeurde oplossing. De RDW en TNO brengen hiertoe een bezoek aan Duitsland. Ik verwacht de resultaten hiervan op korte termijn.
Wat betekent de hogere uitstoot van de Audi Q5 na de update in testomstandigheden voor de nieuwe praktijkemissies van de Audi Q5?
Het is aan de KBA om de door Volkswagen voorgestelde aanpassing te onderzoeken en te bezien of de aanpassingen leiden tot prestaties die binnen de gestelde marges liggen. De software update zorgt er in dit geval voor dat de aangepaste modellen tijdens de typekeuringstest op de rollenbank aan de Euro-5 NOx-norm van 180 mg/km voldoen. Dit betekent echter niet dat de emissies van de aangepaste auto’s in de praktijk ook aan deze waarde voldoen. Euro-5 dieselpersonenauto’s stoten in de praktijk gemiddeld 500 mg/km uit, dat wil zeggen ongeveer drie keer de norm. Nederland heeft de Europese Commissie er tijdens het Nederlandse voorzitterschap op aangesproken dat de praktijkemissies van stikstofoxiden door nieuwe dieselauto’s zoveel hoger zijn dan de typekeuringsnorm. De Europese Commissie heeft hierop aangegeven zo snel mogelijk meer duidelijkheid te geven over de interpretatie van wet- en regelgeving omtrent deze bepaling.
Is bekend of er meer modellen van de Volkswagen-groep zijn waarbij de testemissies na de update verslechteren in plaats van verbeteren?
Ik heb hier geen informatie over.
Bent u van plan bij uw Franse collega om opheldering te vragen over het mogelijk weglaten van belangrijke details in het onderzoek naar de emissies bij Renault en de Kamer over de uitkomsten hiervan te informeren? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft de achterliggende data van het onderzoek opgevraagd. Ik zie geen aanleiding om zelf bij mijn Franse collega verdere opheldering te vragen. De Franse overheid heeft overigens al publiekelijk elke intentie om feiten weg te laten ontkend.
Heeft TNO onderzoek gedaan naar de praktijkemissies van de Renault Captur? Zo ja, heeft TNO in haar praktijkonderzoeken aanwijzingen gevonden dat het stikstoffilter in de Renault Captur dieselauto harder werkt tijdens testcycli dan in de praktijktest?
TNO heeft geen onderzoek gedaan naar de praktijkemissies van de Renault Captur. TNO heeft het afgelopen jaar in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wel metingen uitgevoerd naar de praktijkemissies van een Renault Clio en twee Renault Meganes, alle met dieselmotor. De resultaten van deze metingen worden binnenkort naar uw Kamer gestuurd.
Overweegt u om Volkswagen en Renault te verplichten om voor de modellen die een update hebben gekregen een praktijktest door TNO of een andere onafhankelijke keuringsinstantie te laten uitvoeren om te zien wat het effect is op de praktijkemissies? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 2 moet de typekeuringsautoriteit die de goedkeuring voor een type heeft afgegeven, en die daarmee verantwoordelijk is voor recalls bij het type, er op toezien dat het voertuig na de recall aan de geldende normen voldoet. Hiertoe moet door een onafhankelijk technische dienst vastgesteld worden dat het voertuig na de aanpassing weer aan de voorschriften voldoet. Er is geen juridische basis om fabrikanten te verplichten om praktijktesten uit te laten voeren aan modellen die een software update hebben gekregen. Praktijktesten worden als onderdeel van de typekeuring binnenkort wel verplicht bij de introductie van de nieuwe Real Driving Emissions test procedure in 2017.
Het op grote schaal illegaal couperen van paardenstaarten |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Controles op staarten van trekpaarden» en «Nostalgie van het trekpaard», waaruit blijkt dat vrijwel alle paarden op de Nationale Tentoonstelling voor trekpaarden gecoupeerd waren ondanks het wettelijke verbod hierop?1 2
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel processen-verbaal de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tijdens deze tentoonstelling heeft opgemaakt? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoorden op vragen inzake het meedoen van gecoupeerde paarden aan hengstenkeuringen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2046) heb ik aan uw Kamer aangegeven voornemens te zijn bestuursrechtelijk te gaan handhaven op het tentoonstellingsverbod. De NVWA doet momenteel onderzoek naar aanleiding van tentoongestelde, gecoupeerde paarden. In het kader van dit onderzoek heeft de NVWA controles uitgevoerd op tentoonstellingen in Zeeland en Limburg. Het onderzoek is onderdeel van een bestuursrechtelijk handhavingstraject. Proces-verbaal wordt opgemaakt in het kader van strafrecht en is hier derhalve niet aan de orde. Wanneer op basis van het lopende onderzoek overtredingen worden vastgesteld, kan hiertegen bestuursrechtelijk worden opgetreden door bijvoorbeeld het opleggen van een last onder dwangsom.
Hoe is het op grote schaal tentoonstellen van gecoupeerde paarden te rijmen met uw antwoord op eerdere vragen, namelijk dat u bestuursrechtelijk zal handhaven op het tentoonstellingsverbod van paarden met geamputeerde staarten?3
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vordert uw onderzoek naar effectievere handhaving van dit tentoonstellingsverbod? Op welke termijn en op welke wijze verwacht u de resultaten hiervan te kunnen implementeren?
Het resultaat van het ingezette bestuurlijke handhavingstraject vormt de basis voor het onderzoek. Dit resultaat is bepalend voor het kunnen vaststellen van de effectiviteit ervan en de wijze waarop deze kan worden verbeterd om aan de ongewenste situatie een einde te maken. Ik zal uw Kamer hierover dit najaar informeren.
Deelt u de mening dat het teleurstellend is dat ondanks diverse verzoeken de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en de Haflinger (KVTH) het couperen niet op vrijwillige basis wil uitbannen en dat het zorgwekkend is dat het dreigen met boetes en controles door de NVWA kennelijk geen effect sorteert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u voornemens zich in te spannen voor een cultuuromslag bij de KVTH?
Ik vind het altijd teleurstellend dat een sector, welke sector dan ook, niet in staat is zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen en daarop vervolgens aangesproken moet worden middels handhaving. Om deze reden ben ik ook begonnen met het bestuursrechtelijke handhaven.
Het bericht ‘NAM stuurt experts weg’ |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «NAM stuurt experts weg»?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) het vertrouwen heeft opgezegd in het contra-expertisebureau Vergnes Expertise dat door Groningers met aardbevingsschade veel geconsulteerd is?
NAM heeft vastgesteld dat er, in vergelijking met andere contra-expertisebureaus, over de werkzaamheden van Vergnes Expertise BV er een relatief groot aantal klachten is. Dit betreft met name klachten over de doorlooptijden en de kwaliteit van de contra-expertiserapporten. Daarop is met Vergnes een verbetertraject gestart. NAM heeft tijdens dit traject geen verbeteringen kunnen constateren. Vergnes heeft op een later moment afstand genomen van het verbetertraject en aangegeven dat er geen kwaliteitsproblemen zijn met betrekking tot de opgeleverde rapportages. Daarop heeft NAM besloten met ingang van 1 september 2016 nieuwe contra-expertises van Vergnes niet langer te vergoeden.
Kunt u toelichten wie de kwaliteitseisen heeft bepaald, waarnaar wordt gerefereerd in het bericht «NAM stuurt experts weg», die worden vastgesteld in de rapporten door de experts?
NAM stelt de kwaliteitseisen vast waar de contra-rapportages aan moeten voldoen om onder het schadeprotocol door NAM te worden vergoed.
Kunt u aangeven wat een goede onderbouwing van aardbevingsschade is en hoe het komt dat de NAM en het expertisebureau daar onenigheid over hebben?
NAM heeft een Handboek Aardbevingsschade vastgesteld waarvan de ingeschakelde eerstelijnsexperts en contra-experts worden geacht gebruik te maken voor de onderbouwing van schade door beweging van de bodem als gevolg van de exploitatie van het Groningenveld. NAM laat weten dat zij bij herhaling heeft moeten constateren dat deze onderbouwing ontbrak in rapportages van Vergnes Expertise BV.
Bent u bereid met beide partijen, de NAM en het expertisebureau, om de tafel te gaan om de onenigheid over de schadevaststelling en het al dan niet vergoeden van de schade te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een samenwerkingsrelatie tussen twee private partijen waar de overheid geen partij in is en niet zonder meer in kan treden.
Deelt u de mening dat als het expertisebureau op verzoek van de NAM haar werkzaamheden neer moet leggen vele Groningers kunnen fluiten naar hun schadevergoeding? Bent u bereid er alles aan te doen te voorkomen dat de Groningers wederom de dupe worden?
Nee, die mening deel ik niet. Vergnes wordt geacht de lopende procedures af te handelen. Het huidige schadeprotocol blijft daarvoor onverkort van kracht. In het algemeen geldt dat als een bewoner zich niet kan vinden in het rapport van de eerstelijnsexpert, op kosten van NAM een contra-expertise kan worden uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere expertisebureaus beschikbaar. Het beëindigen van de samenwerking tussen NAM en Vergnes betekent dus niet dat bewoners geen contra-expertise meer kunnen laten uitvoeren. Indien na een contra-expertise onenigheid tussen de bewoner en NAM resteert, kan de bewoner een beroep doen op de Arbiter Aardbevingsschade.