Het nieuwe Europese steunpakket aan boeren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Henk Leenders (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het nieuwe steunpakket van € 500 miljoen van de Europese Commissie voor boeren?1
Ja.
Op welke wijze zal het budget voor Nederland ingezet gaan worden? Welke partijen worden betrokken in het overleg hierover?
Van de beschikbare € 500 miljoen is € 150 miljoen bestemd voor financiële ondersteuning van EU-melkproducenten die hun melkproductie verminderen. De overige € 350 miljoen wordt aan de lidstaten beschikbaar gesteld in de vorm van nationale enveloppes.
Nederland ontvangt hiervan bijna € 23 miljoen. De maatregelen moeten zijn gericht op het stimuleren van de economische duurzaamheid en structuurverbetering van de veehouderijbedrijven en marktstabilisatie. Daarbij moeten ze bijdragen aan verdergaande productievermindering dan de EU-maatregel voor melkproductievermindering, kleinschalige landbouw, extensieve productiemethoden, milieu en klimaatvriendelijke productiemethoden, samenwerkingsprojecten, kwaliteitsprogramma’s of projecten gericht op kwaliteitspromotie en toegevoegde waarde, opleiding in financiële instrumenten of risicobeheer.
Ik ben in overleg met de melkvee- en varkenshouderijsectoren over de inzet van de middelen van de nationale envelop. Zodra ik het maatregelenpakket heb vastgesteld, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Zal het geld worden ingezet om boeren te steunen die hun bedrijfsvoering willen verduurzamen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet? Wordt hierbij gekeken naar de mogelijkheid om stalsystemen te stimuleren die de uitstoot van fijnstof verminderen? Zo ja, op welke wijze zal dit gestimuleerd worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt voorkomen dat, door steun aan met name varkensboeren, bedrijven die wilden stoppen dat nu uitstellen?
Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 23 juni jl. (Kamerstuk 28 973, nr. 180), zal ik de Europese middelen van de nationale envelop voor een deel besteden aan de uitwerking van het Actieplan vitalisering varkenshouderij. Mijn inzet is deze middelen beschikbaar te stellen voor het stimuleren van innovatie in duurzaamheid, voor de ontwikkeling van nieuwe onderscheidende marktconcepten en andere maatregelen die leiden tot een versterking van de ketensamenwerking in de varkenshouderij. Ik ben hierover in overleg met de varkenssector. Deze maatregelen zullen niet leiden tot het uitstellen van beslissingen van individuele varkenshouders tot beëindiging van hun bedrijf omdat hier veelal acute financieel-economische redenen aan ten grondslag liggen.
Op welke wijze kan deze steun ertoe bijdragen dat er minder varkens worden gehouden in overbelaste gebieden in Brabant, Limburg, Gelderland en Overijssel? Bent u voornemens deze steun hiervoor in te zetten?
Nee. Een belangrijk onderdeel van het Actieplan vitalisering varkenshouderij is de herstructurering en revitalisering van de varkenshouderij in Nederland door het verantwoord laten stoppen van varkensbedrijven zonder toekomstperspectief, het saneren van niet-duurzame bedrijfslocaties en het versterken van het perspectief van de toekomstgerichte bedrijven. Uitvoering van de herstructurering zal plaatsvinden door het Ontwikkelingsbedrijf varkenshouderij, dat wordt opgericht en gefinancierd door de Rabobank. Onderdeel van de aanpak is het opstellen van zogenoemde Varkenskaarten door de producentenorganisatie en de provincies, waarin onder andere afspraken worden gemaakt over het aantal productielocaties en het aantal varkens. De verwachting van het bedrijfsleven is dat met name in de varkensrijke gebieden het aantal varkens zal dalen door het grote aantal bedrijven dat de productie zal beëindigen. Financiering van de herstructurering zal overwegend plaatsvinden met middelen van het bedrijfsleven.
Is bekend welke landen gebruik maken van de mogelijkheid het bedrag zelf te verdubbelen2? Is bekend waarvoor zij dit geld willen gebruiken? Hoe wordt voorkomen dat hiermee staatssteun zorgt voor oneerlijke concurrentie binnen de Europese Unie? Wat is uw standpunt hierover?
Van Frankrijk is bekend dat het de nationale envelop gaat verdubbelen ten behoeve van vrijwillige productiebeperking. Van andere lidstaten is nog niet bekend of zij nationale middelen in gaan zetten. De lidstaten hebben tot 30 november a.s. de tijd om hun plannen bij de Europese Commissie in te dienen. Hierbij zullen zij dan ook aangeven of ze extra nationale middelen gaan inzetten. Doordat deze plannen binnen de mogelijkheden van de verordening moeten passen, waarin ook als voorwaarde is opgenomen dat de maatregelen niet marktverstorend werken, wordt voorkomen dat dit tot oneerlijke concurrentie leidt. Bij het instemmen met dit pakket is door Nederland het belang van het gelijke speelveld benadrukt.
Verwijst Eurocommissaris Hogan in zijn uitspraak «Complementary aid needs to be conditional & paid only in return for specific commitments ... such as freezing or reducing production»3 naar de extra steun die landen zelf bovenop de steun vanuit de EU kunnen geven, of naar zowel het steunpakket van de EU als de mogelijke extra steun van landen aan hun boeren?
Eurocommissaris Hogan verwijst zowel naar het EU-steunpakket als de mogelijke nationale top-up op dit steunpakket.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het volgende algemeen overleg Landbouw- en Visserijraad?
Ja.
Het bericht 'EU raadt beperkt gebruik glyfosaat aan in speeltuinen' |
|
Henk van Gerven |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «EU raadt beperkt gebruik glyfosaat aan in speeltuinen»?1
Ja.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk dit jaar, over te gaan op een verbod op glyfosaat (RoundUp) in speeltuinen en op recratie- en sportterreinen?
Sinds 31 maart 2016 geldt een verbod op het professioneel gebruik van alle gewasbeschermingsmiddelen, dus inclusief middelen op basis van de werkzame stof glyfosaat, op verhardingen buiten de landbouw. Per 1 november 2017 geldt dit verbod ook voor de onverharde oppervlakken. Zoals in de brief van 6 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 227) is toegelicht, is voor bepaalde sportvelden en recreatieterreinen nog een uitzondering van toepassing op het verbod. Om ook hier het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo spoedig mogelijk af te bouwen, zijn met de betreffende sectoren in oktober 2015 Green Deals gesloten (Staatscourant 2016, 14022 en 14025). In samenwerking met de deelnemers worden acties uitgevoerd, zoals het verzamelen en uitdragen van voorbeelden van beheer zonder gewasbeschermingsmiddelen en waar nodig het initiëren van innovatie. Voor deze aanpak met de Green Deals heb ik tijdens recente AO’s steun mogen ervaren vanuit uw Kamer.
Indien u niet tot een verbod bereid bent, welke beperkende maatregelen gaat u dan instellen teneinde te voorkomen dat kinderen met het waarschijnlijk kankerverwekkende glyfosaat in aanraking komen op sport-, recreatie- en speelgelegenheden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke garanties kunt u geven dat kinderen en andere gebruikers niet ziek worden indien u niet bereid bent om beperkende maatregelen te treffen betreffende glyfosaat op sport-, recreatie- en speelterreinen?
In de afgelopen periode is veel – soms tegenstrijdige – informatie verschenen over de werkzame stof glyfosaat2. Dit heeft geleid tot vragen van en discussies met uw Kamer hierover. Het is daarbij ook mijn zorg dat het gebruik van stoffen niet schadelijk is voor de gezondheid, zeker als het om kinderen gaat.
Het Europees geharmoniseerde systeem om stoffen te beoordelen is erop gericht om met grote zorgvuldigheid de veiligheid van mens, dier en milieu te borgen. Het voorzorgsprincipe staat daarom centraal in Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Dat betekent dat het gebruik van een middel is verboden, tenzij de werkzame stof is goedgekeurd en het middel is toegelaten. Onafhankelijke toetsing van de werkzame stof glyfosaat, conform de Europees geharmoniseerde beoordeling van stoffen, door EFSA, Duitsland en de lidstaatautoriteiten waaronder het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb; met ondersteuning van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) heeft opgeleverd dat glyfosaat met de juiste gebruiksvoorschriften verantwoord kan worden toegepast en veilig gebruik mogelijk is (Kamerstukken 27 858, nrs. 365, 366 en 369).
Conform de Nederlandse inzet om de registratie van glyfosaat beperkt te verlengen, heeft het Europese College van Commissarissen besloten om de goedkeuringsperiode niet voor 15 jaar te verlengen, maar te verlengen tot na het ECHA-classificatiebesluit en maximaal tot 31 december 2017. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft uw Kamer hierover op 23 augustus 2016 schriftelijk geïnformeerd (beantwoording overige Kamervragen gesteld tijdens SO Landbouw- en Visserijraad). Daarbij is onder andere aangegeven dat, als voorwaarde voor de verlenging van de registratie, de lidstaten de toelatingen moeten intrekken van glyfosaathoudende middelen met de hulpstof POE-tallowamine. Reden hiervoor is dat uit toxicologische onderzoeken een gezondheidsrisico blijkt bij middelen die de combinatie van glyfosaat en tallowamine bevatten. Het Ctgb heeft genoemde toelatingen inmiddels ingetrokken. Het Ctgb heeft mij daarnaast laten weten dat het gebruik van glyfosaat op sportvelden en in speeltuinen als veilig voor kinderen is beoordeeld.
Wat is uw advies aan ouders: kunnen zij hun kinderen gerust laten spelen op met glyfosaat behandelde terreinen of moeten zij maatregelen nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien u niet bereid bent tot een verbod: wilt u gemeenten verplichten om borden neer te zetten, zodat ouders geïnformeerd zijn over de blootstelling aan deze stof?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u, gezien het feit dat de Wereldgezondheidsorganisatie glyfosaat classificeert als «waarschijnlijk kankerverwekkend», bereid om dienaangaande te handelen vanuit het voorzorgprincipe?
Zie antwoord vraag 4.
De evacuatie van Nederlanders uit Zuid-Soedan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat honderd Nederlanders bij de Nederlandse ambassade in Zuid-Soedan staan geregistreerd vanwege tijdelijk of permanent verblijf in Zuid-Soedan?
Klopt het dat woensdag 13 juli jl. elf Nederlanders zijn geëvacueerd uit Zuid-Soedan?
Kunt u toelichten wat de situatie is van de overige 89 Nederlanders die nog in Zuid-Soedan verblijven? Hoeveel van hen hebben aangegeven Zuid-Soedan te willen verlaten?
Op welke wijze wordt de nu nog in Zuid-Soedan aanwezige Nederlanders gewezen op de mogelijkheid en wenselijkheid het land te ontvluchten?
Biedt de Nederlandse overheid actief steun aan Nederlanders in Zuid-Soedan om het land te ontvluchten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Met welke landen en organisaties wordt samengewerkt om Nederlanders in Zuid-Soedan in staat te stellen het land te ontvluchten?
De wijze waarop leerlingen op het voortgezet speciaal onderwijs hun examen hebben moeten maken |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de omstandigheden waaronder leerlingen op het voortgezet speciaal onderwijs examens moeten afleggen en de verschillen hierin met de wijze waarop examens op het regulier voortgezet onderwijs worden afgenomen?
Ja. Scholen in het voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) kiezen één van de verschillende examenmodaliteiten om leerlingen met het profiel uitstroomonderwijs het eindexamen af te laten leggen:
Als een school in het bezit is van een examenlicentie kan deze zelf vo-examens afnemen en vo-diploma’s uitreiken. Er zijn tot nu toe enkele vso-scholen in Nederland die een examenlicentie hebben. Vso-leerlingen volgen dan binnen de eigen schoolomgeving, met de eigen docenten, het onderwijs en leggen het eindexamen af, zoals in het reguliere onderwijs het geval is.
Leerlingen in het vso kunnen als «extraneus» deelnemen aan het examen op een reguliere vo-school in de buurt. Op basis van een symbiose-overeenkomst volgen deze leerlingen meestal ook een deel van het onderwijsprogramma op die school. Voor hen geldt dan het programma van toetsing en afsluiting (pta) van de reguliere school en doen daar een regulier schoolexamen.
Voor vso-scholen zonder examenlicentie en zonder symbiosemogelijkheden is er de mogelijkheid om het staatsexamen aan te bieden. De meeste vso-scholen maken hier gebruik van. Dit examen bestaat uit twee onderdelen: het centraal schriftelijk examen (hierna: cse) en een college-examen. Het cse is identiek aan dat op reguliere scholen en wordt ook op hetzelfde moment afgenomen. Het college-examen bestaat meestal uit een mondeling examen, soms aangevuld met een schriftelijk onderdeel. Dit examen wordt na het cse afgenomen onder auspiciën van het College voor Toetsen en Examens (hierna: CvTE) en vervangt het schoolexamen uit in het reguliere onderwijs.
Bij de afname van het college-examen wordt rekening gehouden met de mogelijkheden van de kandidaat. Het uitgangspunt is maatwerk door rekening te houden met de beperking van de kandidaat. Daarnaast kan het CvTE toestaan, op grond van gemotiveerde redenen, dat een examen geheel of gedeeltelijk wordt afgelegd op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden van die kandidaat.
Kunt u aangeven waarom de verschillen zo groot en nadelig zijn voor leerlingen op het voortgezet speciaal onderwijs? Waarom zijn er geen verschillende standaarden voor het staatsexamen, zodat leerlingen die op het speciaal voortgezet onderwijs zitten niet extra benadeeld worden, omdat zij op deze wijze examen moeten doen?
Deze verschillen zijn afhankelijk van de examenmodaliteit die de vso-school kiest. In het geval van de staatsexamens zijn er inderdaad verschillen als het aankomt op de afname van het schoolexamen, maar zijn die in het voordeel van de kandidaten in plaats van in hun nadeel. Maatwerk staat daarbij centraal.
Kunt u uitleggen waarom de tijdens het schooljaar behaalde cijfers niet mee tellen zoals geldend is voor leerlingen op het regulier voortgezet onderwijs?
Of de behaalde cijfers meetellen, is afhankelijk van de examenmodaliteit waar de school gebruik van maakt. Als de school kiest voor afname van het staatsexamen zal de school zelf niet bevoegd zijn om (school)examens af te nemen volgens de geldende regels. Daarom tellen uitsluitend de cijfers mee die als onderdeel van het staatsexamen zijn behaald.
Was u op de hoogte van het feit dat er vwo-leerlingen op het voortgezet speciaal onderwijs zijn die wel negen mondeling examens in drie dagen tijd hebben moeten afleggen en daarnaast tien schriftelijke examens in anderhalve maand tijd? Vindt u het verantwoord dat deze leerlingen die speciaal onderwijs genieten op deze wijze onder druk worden gezet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De geschetste situatie kan voorkomen als een leerling deelneemt aan het staatsexamen. Hoe de examinering voor een leerling in het vso verantwoord wordt ingericht, is een keuze die gemaakt wordt op basis van het gesprek tussen leerling, ouders en school. Uit dat gesprek moet blijken wat een leerling aankan, zodat daar rekening mee gehouden kan worden en een voor de leerling passend examen kan worden afgenomen.
Er zijn daarnaast verschillende mogelijkheden om examendruk voor vso-leerlingen te verlichten. Een vso-leerling kan per jaar in één of meer vakken examen afleggen, waarvoor hij een gewaarmerkte cijferlijst krijgt. Zo kan hij het behalen van een diploma over een aantal jaren spreiden. Een lichtere vorm van spreiding is de spreiding over meerdere tijdvakken in een schooljaar als de belasting in de examenweken of op één zelfde dag te groot is. Daarnaast kan een vso-leerling extra tijd aanvragen voor het maken van een examen. Ten aanzien van het college-examen geldt dat per examendag maximaal drie mondelinge college-examens kunnen worden afgenomen. Voor een vwo-leerling duurt een mondeling examen veertig minuten.
Klopt het dat de mondeling examens worden afgenomen door onbekende externe examinatoren en dat zij niet altijd weten hoe ze met leerlingen van het speciaal voortgezet onderwijs die bijvoorbeeld autisme hebben moeten omgaan? Zo ja, is dit een wenselijke situatie? Zo neen, wat kan er verbeterd worden om deze situaties volgend schooljaar te vermijden?
Op vso-scholen komt een staatsexamencommissie van twee examinatoren per vak de college-examens afnemen. Deze examinatoren zijn mede geselecteerd op hun vaardigheden in het omgaan met vso-leerlingen. Een deel van de examinatoren zijn werkzaam of werkzaam geweest in het vso. Daarnaast worden de examinatoren jaarlijks getraind in hoe zij rekening kunnen houden met de (verschillende) omstandigheden van de leerlingen. Examinatoren leren om kandidaten op hun gemak te stellen. Er wordt structuur geboden als dat nodig is. Bovendien wordt in de examinering aangesloten bij de belevingswereld van kandidaten. In bijzondere omstandigheden kan, ter geruststelling van een kandidaat, een mentor van de vso-school aanwezig zijn tijdens de afname van het mondelinge college-examen. Tegelijkertijd worden de kandidaten ook uitgedaagd om te laten zien over welke kennis ze beschikken. Daarbij wordt op een adaptieve manier getoetst en wordt er bij het niveau van de kandidaat aangesloten zonder dat er concessies aan de exameneisen worden gedaan. Op deze manier worden de examencondities voor kandidaten in het vso geoptimaliseerd.
Deelt u de mening dat het belang van het kind voorop moet staan en er onderzocht moet worden hoe leerlingen op het speciaal voortgezet onderwijs op een redelijkere manier hun examens kunnen doen? Zo ja, welke concrete stappen bent u voornemens te zetten om de situatie mogelijk te veranderen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belang van elke leerling voorop moet staan en ik ben van mening dat dit in het vso het geval is. Ook vind ik dat de examinering voor leerlingen in het vso goed geregeld is. Er zijn verschillende manieren waarop het examen afgelegd kan worden, mede afhankelijk van wat bij een leerling past. Zie ook de antwoorden op voorgaande vragen. Van het staatsexamen wordt het meeste gebruik gemaakt. Er zijn nu jaarlijks ongeveer 3600 leerlingen die met behulp van circa 1400 examinatoren op deze manier examen kunnen doen. Daar komt bij dat het aantal leerlingen in het vso dat via het staatexamen het eindexamen aflegt, groeit. Het CvTE is continu bezig om de kwaliteit van de staatsexamens en het proces daaromheen te verbeteren. Hun uitgangspunt daarbij is om een kandidaat gerichte maatwerk-aanpak te combineren met het handhaven van de waarde van het diploma. Dit maakt dat ik niet voornemens ben om onderzoek te doen naar een manier om de huidige systematiek meer redelijk te maken.
Bent u bereid om ook een bloemetje aan te bieden aan een van de fantastische leerlingen die geslaagd zijn in het speciaal voortgezet onderwijs?
Vanzelfsprekend ben ik daartoe bereid.
De certificering van zeegaande zeilschepen |
|
Betty de Boer (VVD), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de zorgen van de beroepschartervaart over de certificering van zeegaande zeilende beroepsvaart?1
Ja.
Aan welke kwaliteitseisen of standaarden zou Register Holland niet voldoen waar het gaat om de keuring en certificering van traditionele zeilvaart?
De zeegaande zeilende beroepschartervaart maakt in de praktijk gebruik van nationale en internationale certificaten. Wanneer de overheid besluit tot overdracht van de certificerende werkzaamheden aan zeeschepen volgens deze internationale regelgeving (IMO of EU) aan klassenbureaus, schrijft EU- regelgeving voor dat de certificering is voorbehouden aan door de EU erkende klassenbureaus. Register Holland BV beschikt niet over een dergelijke erkenning en heeft aangegeven af te zien van het aanvragen daarvan.
Waarom neemt de Inspectie Leefomgeving en Transport – gezien haar kennis van de schepen en de lopende dossiers – de certificering van de traditionele zeilvaart niet zelf voor haar rekening?
De beslissing om de certificering bij een klassenbureau te beleggen is in lijn met het Toezichtarrangement op de Koopvaardij (Kamerstuk 27 831, nr. 17). De kern van het nieuwe toezicht vormt de uitbesteding van de meeste certificerende inspecties en de afgifte van daarbij behorende certificaten aan de klassenbureaus. Het toezicht spitst zich toe op het toezicht op de klassenbureaus en het daarop afgestemd toezicht op de rederijen.
Welke landen hebben – zoals Nederland nu voornemens is – de certificering van de traditionele zeilvaart middels een aanbesteding uitbesteed? Wat is de meerwaarde van marktwerking voor het certificeren van traditionele zeilvaart?
Er is geen sprake van aanbesteding. Als een andere partij zich in een later stadium alsnog meldt en die aan de voorwaarden voldoet, komt ook die partij in aanmerking voor aanwijzing.
In verschillende landen worden verschillende regimes voor certificering gehanteerd en afhankelijk van het type schip, het desbetreffende vaargebied en de van toepassing zijnde regelgeving, besteden vlaggenstaten certificerende werkzaamheden uit aan klassenbureaus.
Zoals in antwoord 3 is toegelicht, is er in Nederland voor gekozen om de certificering van zeezeilschepen te laten uitvoeren door erkende klassenbureaus. De meerwaarde is dat erkende klassenbureaus wereldwijde dekking hebben en werken volgens internationale kwaliteitseisen. Daarnaast zal de scheepseigenaar met minder certificerende inspecties voor nationale en internationale certificaten te maken krijgen.
Is het waar dat slechts één partij interesse heeft getoond in het certificeren van de traditionele zeilvaart? Hoe verhoudt één enkele partij zich tot het uitgangspunt van marktwerking? Hoe beoordeelt u de conclusie van de Beroepschartervaart «zonder keuze geen markt»?
Er is uitvraag gedaan onder vijftien partijen die geschikt zijn of dat kunnen worden voor het certificeren van de genoemde schepen. Daarvan hebben er zes interesse getoond. Na het opvragen en verkrijgen van nadere informatie hebben vijf partijen vooralsnog van verdere deelname afgezien. Zoals hierboven reeds is vermeld, komt een geïnteresseerde partij in aanmerking voor aanwijzing, ook als deze zich in een later stadium meldt.
Volledigheidshalve moet worden opgemerkt dat ook nu – voor de inspectie waarvoor volgens nationale regelgeving geen EU-erkenning nodig is – slechts één partij actief is op deze markt, namelijk Register Holland.
Is het waar dat de prijzen voor certificering bij de nieuwe partij zullen verdubbelen? Bent u bereid in te grijpen bij onacceptabele prijsstijgingen?
De prijzen zullen verhoogd worden. Hoeveel dit precies zal zijn moet nog blijken uit de onderhandeling tussen partijen. Dit is ook afhankelijk van het soort en de grootte van het schip. Daarnaast geldt voor internationaal erkende klassenbureaus het voorschrift (EU-richtlijn) dat ze bij het aannemen van schepen die nieuw voor hen zijn, grondig onderzoek doen. Dit zal extra kosten opleveren voor de eigenaar van de betrokken zeegaande zeilschepen. Ik heb de Inspectie Leefomgeving en Transport de opdracht gegeven de overgang intensief te begeleiden. In dat kader zal de ILT ook de prijsontwikkeling in de gaten houden en eventueel de ACM benaderen. Voor klachten over exorbitante prijzen is de ACM de aangewezen partij.
Acht u het reëel dat de nieuwe partij het certificeren van deze schepen per 1 oktober 2016 voor haar rekening neemt? Zo ja, hoe wordt omgegaan met interpretatieverschillen? Zo nee, welke termijn acht u wel reëel?
Volgens de huidige planning is 1 oktober 2016 de uiterste datum waarop alle afspraken rond moeten zijn. De feitelijke overdracht van de schepen van Register Holland aan de nieuwe partij zal tussen oktober 2016 en mei/juni 2017 plaatsvinden. Deze planning is ambitieus, maar lijkt haalbaar. Zoals hierboven aangegeven zal de ILT de overdracht intensief begeleiden en ondersteuning bieden bij eventuele problemen. In de reeds bestaande overeenkomst met de klassenbureaus is geregeld dat de ILT de uiteindelijke beslissing neemt bij verschillen in interpretatie. Dat zal ook hier het geval zijn.
Worden de looptijden van de nu uitgegeven certificaten volledig gerespecteerd?
In beginsel behouden zowel de klassencertificaten als de in het verlengde daarvan afgegeven statutaire certificaten hun looptijd totdat die van rechtswege verloopt. Tussentijdse incidenten, zoals aanvaringen, optredende gebreken of een verbouwing hebben, zoals ook reeds nu het geval is, gevolgen voor de geldigheid van de certificaten. Wanneer op dat moment Register Holland niet meer bestaat, wendt de scheepeigenaar zich tot het nieuwe klassenbureau. Indien dat problemen oplevert, wordt de vlaggenstaat, in de praktijk de ILT, betrokken om een oplossing te faciliteren.
Uitstoot van kankerverwekkende stof door Chemours |
|
Paul Ulenbelt |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de fabriek van Chemours (voorheen Dupont) een kankerverwekkende stof uitstoot?1
Deze stof2 (FRD-903) heeft op diverse niveaus al langer de aandacht van de overheid. De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid heeft in 2013 voor Chemours een maximale uitstoot vastgesteld, in lijn met de regelgeving. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft op verzoek van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu in april 2016 een notitie geschreven die de bestaande informatie bevestigde, namelijk dat het een persistente (P) en toxische (T) stof is. Over bioaccumulatie (B) bestaat volgens het RIVM onzekerheid. Verder heeft Duitsland voor 2017 een onderzoek naar de stof (een stofevaluatie in het kader van de REACH-verordening) gepland.
Ik realiseer me dat de omwonenden van de fabriek, bovenop de onrust over de stof PFOA, nu opnieuw in onzekerheid worden gebracht. Voor die onrust heb ik alle begrip. De elkaar tegensprekende uitingen over GenX bieden de omwonenden geen antwoord op hun vragen. Voor mij is dat aanleiding geweest om, in overleg met de provincie Zuid-Holland, nader onderzoek te laten doen naar FRD-903. Ik heb daarom het RIVM inmiddels gevraagd mij uitgebreider te rapporteren over wat bekend is over de persistentie, bioaccumulatie, toxiciteit, carcinogeniteit, mutageniteit en reprotoxiciteit van FRD-903. Ik heb daarbij ook gevraagd deze inzichten te leggen naast de gegevens over de emissies, om zodoende een uitspraak te kunnen doen over het risico dat eventuele blootstelling met zich meebrengt. Ik heb het RIVM verzocht bij zijn onderzoek de toxicologen te betrekken die publiekelijk hun zorgen hebben geuit. Ik zal u uiterlijk in november over het onderzoek informeren.
Met deze bevindingen wil ik vervolgens ook in de Europese Unie de discussie aangaan over de eigenschappen van FRD-903. Ik zal onze bevindingen gebruiken om samen op te trekken met mijn Duitse collega bij de genoemde stofevaluatie.
De vraag veronderstelt een carcinogene (kankerverwekkende) werking van de stof. Op basis van de huidige wetenschappelijke kennis is FRD-903 niet geclassificeerd als kankerverwekkend, zie ook het antwoord op vraag 2. Wel is duidelijk dat de stof toxisch en persistent in het milieu is. Dat een stof schadelijke eigenschappen heeft, betekent overigens nog niet dat er risico’s zijn voor omwonenden of werknemers. Er wordt in de chemische industrie met duizenden toxische stoffen gewerkt, om daarmee nuttige toepassingen mogelijk te maken (zoals brandwerendheid, desinfectie, grondstof voor materialen, etc.). De risico’s hangen af van de vraag of een stof kan vrijkomen of wordt geëmitteerd en zo ja, in welke hoeveelheden. Daarom vraag ik het RIVM om ook hiernaar te kijken op basis van de bestaande informatie. In antwoord op vraag 8 van het lid Van Veldhoven (D66)(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 3337) ga ik in op de systematiek van vergunningverlening voor gevaarlijke stoffen.
Wat betreft blootstelling van werknemers neemt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het signaal eveneens serieus. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet hebben bedrijven de zorgplicht richting werknemers om op basis van de beschikbare gegevens over de gebruikte stoffen de juiste maatregelen te treffen om blootstelling aan gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen. De Inspectie SZW betrekt in haar toezicht de vraag of het bedrijf voldoet aan zijn zorgplicht.
Is het waar dat in dierproeven de stof GenX dezelfde effecten geeft als C8? Zo ja, welke gevolgen moet dat hebben voor het gebruik van deze stof?
Voor de stof FRD-903 bestaat in de Europese Unie één registratiedossier. Uit dat dossier blijkt dat de stof toxisch en persistent in het milieu is, maar dat er bij registratie geen reden was de stof te classificeren als kankerverwekkend. FRD-903 veroorzaakt inderdaad vergelijkbare typen effecten (aantasting van de lever en de nier, tumorvorming bij hoge dosis) in dierproeven als PFOA (C8), maar wel bij hogere concentraties dan bij PFOA. PFOA heeft in Europa een geharmoniseerde classificatie3 als carcinogeen categorie 2. Categorie 2 betekent dat de stof ervan verdacht wordt kankerverwekkend te zijn voor de mens, maar dat er onvoldoende bewijs is om de stof in te delen in categorie 1 (stoffen waarvan bekend is of verondersteld wordt dat zij kankerverwekkend zijn voor mensen).
Het RIVM doet nader literatuuronderzoek naar de mogelijk kankerverwekkende eigenschappen van PFOA.4
Het mogelijke faillissement van thuiszorgorganisatie Solace ATC Thuiszorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het (mogelijke) faillissement van thuiszorgorganisatie Solace?1
De problemen bij thuiszorgorganisatie Solace ATC zijn voor alle betrokkenen een vervelende situatie. Nu het faillissement is uitgesproken door de rechtbank vind ik het belangrijk dat zo snel als mogelijk een oplossing wordt gerealiseerd voor de gevolgen van dit faillissement. De curator heeft mij inmiddels geïnformeerd dat hij overeenstemming heeft bereikt met de betrokken gemeenten. Op basis van de criteria continuïteit van ondersteuning, behoud van de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener en behoud van de arbeidsvoorwaarden van de hulpverlener, is Tzorg door de curator beoordeeld als de aanbieder met het beste aanbod om de dienstverlening van Solace ATC aan cliënten te continueren en de hulpverleners in dienst te nemen. Alle betrokken gemeenten hebben inmiddels laten weten mee te willen werken aan deze overname van de dienstverlening.
Ik spreek mijn waardering uit voor de curator, de medewerkers, de gemeenten en Tzorg die op deze korte termijn tot deze oplossing zijn gekomen.
Hoe kan het dat Solace grote schulden heeft bij de belastingdienst en bij pensioenfondsen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het behoort tot de wettelijke opdracht2 van de curator om onderzoek te doen naar de oorzaken van het faillissement. Onderzoek naar het ontstaan van de schuldenpositie van de onderneming maakt onderdeel uit van dit onderzoek3 door de curator. Kortheidshalve verwijs ik daarom naar het faillissementsverslag dat de curator, nadat hij zijn onderzoek heeft afgerond, zal publiceren.
Wat is uw reactie op de uitspraak van directeur T. Zwienenberg: «In 2015 zijn de 14 gemeenten waar wij zorg aan leveren fors gaan bezuinigen. Alle cliënten kregen vanaf toen nog maar twee uur thuishulp per week, terwijl dat eerst vaak 6 of 7 uur was. Daardoor daalde onze omzet in een jaar met 50 procent, maar we hielden grotendeels dezelfde lasten»?2
De curator onderzoekt de oorzaken van het faillissement van Solace ATC. Het is niet aan mij om hierop vooruit te lopen.
Het doel van de Wmo 2015 is dat mensen ondersteuning aangeboden krijgen die passend is; ondersteuning die aansluit op de vastgestelde behoefte en hun persoonlijke omstandigheden. Artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 voorziet in belangrijke wettelijke waarborgen voor het uitvoeren van een individueel onderzoek naar de ondersteuningsbehoeften van mensen. Van gemeenten wordt verwacht dat zij dit onderzoek uitvoeren in goede samenspraak met de mensen om wie het gaat en dat zij samen met betrokkenen komen tot een passende bijdrage aan de zelfredzaamheid en participatie van betrokkene zodat hij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.6 Het uitgangspunt van maatwerk op basis van de persoonlijke situatie van mensen vormt de kern van de Wmo 2015.
Wat is uw reactie op de uitspraak van directeur T. Zwienenberg: «Het systeem klopt niet. Gemeenten moeten realistischer indiceren; je kunt niet alle cliënten over een kam scheren en ze allemaal maar twee uur hulp geven. Zware cliënten zijn zo de dupe»?3
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze 14 gemeenten in strijd met de Wmo 2015 hebben gehandeld door mensen zo rigoureus hun uren zorg af te pakken? Was in deze gemeenten sprake van maatwerk? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Thuiszorgorganisatie Solace ATC leverde ondersteuning aan cliënten in negen gemeenten. Er is contact opgenomen met deze negen gemeenten over de wijze waarop zij uitvoering geven aan de Wmo 2015. De gemeenten zijn bekend met de wettelijke kaders van de Wmo 2015 en de actuele jurisprudentie als de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 mei 2016. Desgevraagd hebben de betrokken gemeenten mij aangegeven waar nodig het beleid aan te zullen passen om te voldoen aan het uitgangspunt van maatwerk.
Hoeveel thuiszorgorganisaties staan net zoals Solace op het punt om failliet te gaan gezien het feit dat gemeenten zich nog steeds aan het beraden zijn op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)? Kunt u de Kamer hiervan een overzicht doen toekomen? Zo nee, hoeveel thuiszorgorganisaties wilt u nog failliet laten gaan doordat uw beleid in de praktijk niet deugt?
Het is mij niet bekend hoeveel thuiszorgorganisaties op het punt staan failliet te gaan. Ik kan u daarom geen overzicht toesturen. In antwoord op vraag twee is door mij toegelicht dat de curator onderzoek doet naar de oorzaken van het faillissement van thuiszorgorganisatie Solace ACT. Of en in welke mate de gewijzigde marktomstandigheden hebben bijgedragen aan het faillissement van deze onderneming zal moeten blijken uit het te verrichten onderzoek.
Is u bekend of er eerder gekeken is naar oplossingen voor de financiële problemen van Solace zodat een faillissement voorkomen had kunnen worden? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Mij is niet bekend of eerder onderzoek is verricht naar de financiële problemen van Solace ATC. Het is aan de curator om onderzoek te verrichten naar de oorzaken van het faillissement.
Waarom heeft Solace niet meer tijd gekregen om met gemeenten een oplossing te kunnen bedenken? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat niet alle thuiszorgmedewerkers akkoord waren om het vakantiegeld in termijnen uit te betalen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over informatie over de afspraken die zijn gemaakt met individuele medewerkers over betalingen. De curator verricht een onderzoek naar de handelingen die zijn verricht voorafgaand aan het faillissement. De curator onderzoekt onder meer of bestuurders, andere betrokkenen en rechtspersonen als aandeelhouders en kredietverstrekkers hebben gehandeld in ernstig verwijtbare zin. Hieronder valt ook het handelen in strijd met de cao.
Deelt u de mening dat dit in strijd is met de cao? Zijn hier geen andere oplossingen te vinden zodat thuiszorgmedewerkers op een fatsoenlijke manier worden uitbetaald? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 9.
Is het waar dat in de afgelopen weken veel cliënten van Solace zijn overgeschreven naar een andere thuiszorgorganisatie te weten BiOns?
Het mogelijk overschrijven van cliënten van Solace ATC naar BiOns maakt onderdeel uit van het onderzoek dat de curator verricht naar de oorzaken van het faillissement.
Is het waar dat thuiszorgmedewerkers hierdoor in een failliete bv. zijn achtergelaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Indien er sprake is van een overschrijving van cliënten, is dit gebeurd met hun toestemming en waarom is niet gekeken naar het behouden van koppels van thuiszorgmedewerkers en hun cliënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Is het waar dat thuiszorgmedewerkers weer opnieuw moeten solliciteren en daardoor te maken krijgen met loondump? Wat gaat u hiertegen doen?
De medewerkers van Solace ATC worden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek. De geboden arbeidsvoorwaarden zijn conform de cao vvt. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1 is Tzorg door de curator gekozen als de beste overnamekandidaat op basis van de drie criteria continuïteit van ondersteuning, behoud van de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener en behoud van de arbeidsvoorwaarden van de hulpverlener.
Is het waar dat thuiszorgorganisatie BiOns in handen is van directeur T. Zwienenberg? Kunt u haar betrokkenheid met BiOns toelichten?1)
De curator onderzoekt alle voor het faillissement van Solace ATC relevante afspraken, gebeurtenissen en ontwikkelingen en de rol daarin van betrokkenen.
Is het waar dat directeur T. Zwienenberg haar werkzaamheden gaat voortzetten/voortzet bij BiOns, zodra het faillissement van Solace is afgerond? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 15.
Indien er sprake is van wanbeleid en/of belangenverstrengeling tussen Solace en BiOns, welke maatregelen gaat u dan treffen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gevoerde beleid van de directie van Solace ATC maakt onderdeel uit van het onderzoek van de curator naar de oorzaken van het faillissement van deze onderneming. Vermoedens van ernstig verwijtbaar handelen, meldt de curator bij de rechter-commissaris. Indien de curator of de rechter-commissaris dit nodig acht, wordt melding of aangifte van de onregelmatigheden gedaan. Het is aan de rechter om te beoordelen of de betrokken bestuurders en of toezichthouders persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor het faillissement.
Welke rol hebben de leden van de Raad van Bestuur en de leden van de Raad van Toezicht gehad in de financiële problemen en het faillissement van Solace?
De curator betrekt bij zijn onderzoek alle bij Solace ATC betrokken functionarissen.
Gaat u een onderzoek starten of Solace bestuurlijk en juridisch juist gehandeld heeft in de periode voor faillissement? Zo neen, waarom niet?
Nee. De verantwoordelijkheid hiertoe is wettelijk belegd bij de curator.8
Is het mogelijk de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht persoonlijk aansprakelijk te stellen voor het faillissement vanwege het gevoerde (wan)beleid en (gebrekkig) toezicht? Kunt u dit toelichten?
De curator onderzoekt het handelen van de betrokken functionarissen bij Solace ATC. Vermoedens van wanbestuur meldt de curator bij de rechter-commissaris. Indien de curator of de rechter-commissaris dit nodig achten, wordt melding of aangifte van de onregelmatigheden gedaan bij de bevoegde instanties. Het is aan de rechter om te beoordelen of de betrokken bestuurders en toezichthouders persoonlijk aansprakelijk gesteld worden voor het faillissement.
Bent u bereid alles op alles te zetten zodat cliënten hun zorg en hun vertrouwde thuiszorgmedewerker behouden en dat thuiszorgmedewerkers hun arbeidsvoorwaarden gegarandeerd krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Het gevaar van plastic deeltjes in de lucht |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht over de schadelijkheid van plastic deeltjes die in de lucht zweven?1
Ja.
Kunt u reageren op de uitspraken in het artikel dat er amper onderzoek naar dit fenomeen is gedaan? Kloppen deze uitspraken?
Plastichoudende fijnstofdeeltjes kunnen in de lucht terechtkomen door slijtage van kunststof materialen. Er is veel onderzoek gedaan naar de schadelijkheid van fijnstof, maar er wordt daarbij niet afzonderlijk gekeken naar verschillende componenten van fijnstof, waaronder de plastic deeltjes. Het RIVM heeft berekend dat mensen in Nederland gemiddeld 9 maanden korter leven als gevolg van de huidige totale concentraties fijnstof2. Dit is voor mij aanleiding om mij te richten op de aanpak van fijnstof in de lucht en niet eerst nog meer langdurig onderzoek naar mogelijke gezondheidseffecten te doen. Van belang is dat we maatregelen treffen om de emissies van microplastics(houdende) fijnstof – en grotere microplasticdeeltjes – naar onze leefomgeving te reduceren, zodat de blootstelling van mens en milieu aan deze deeltjes verder beperkt wordt.
Is bekend welke impact deze deeltjes exact op de volksgezondheid en het milieu hebben? Zo ja, wat zijn deze effecten? Zo nee, is dit reden om hier nader onderzoek naar te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Welk beleid wordt er op dit moment gevoerd om de plastic deeltjes die in de lucht zweven aan te pakken? Is dit beleid afdoende? Zo ja, kunt u dit plaatsen in het licht van de uitspraken van deze onderzoekers dat er nog steeds plastic deeltjes in de lucht zweven? Zo nee, bent u bereid verdere actie te ondernemen en welke actie zou dit zijn?
(Micro)plastics horen niet thuis in het milieu. Ik zet mij daarom zowel in Europees (OSPAR) als in nationaal verband in om de emissies daarvan naar water, lucht en bodem te verminderen. Hierover heb ik uw Kamer nog recentelijk geïnformeerd in mijn brief van 11 juli 2016. Het RIVM doet op mijn verzoek nader onderzoek om beter inzicht te krijgen in de mogelijke maatregelen om emissies te beperken. Dit onderzoek richt zich op met name op de volgende bronnen van microplastics: verf, autobanden en schurende reinigingsmiddelen. Over de omvang van deze bronnen van microplastics heb ik uw Kamer reeds gerapporteerd. Momenteel laat ik een analyse uitvoeren naar de kosteneffectiviteit van de mogelijke maatregelen. In december zal ik u hierover nader berichten.
Het bericht dat de politie ontevreden is over de robuuste basisteams |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekers dat de robuuste basisteams op dit moment niet goed functioneren? Zo nee, waarom niet?1
De uitkomsten van het onderzoek zijn gebaseerd op een documentanalyse en veldonderzoek in zes van de 167 basisteams. Er is gesproken met 122 politiemedewerkers en 234 uur geobserveerd. De onderzoeksresultaten steunen in belangrijke mate op de beleving van politiemedewerkers over de werking van de basisteams in de onderzochte periode, de tweede helft van 2015. In die periode waren de basisteams net van start gegaan (begin 2015). Ik zie de uitkomsten van het onderzoek dan ook als een vroegtijdige signalering. Een classificatie die de onderzoekers overigens zelf ook aan de conclusies geven.
Het is van belang deze vroegtijdige signalering serieus te nemen. Het rapport geeft de politie belangrijk inzicht in hoe de basisteams functioneren en waar verbeteringen mogelijk zijn. De politie zal gebruik maken van de aanknopingspunten die het rapport daartoe biedt. Het gaat dan onder meer om de punten met betrekking tot dienstverlening – naast het dienstverleningsconcept in den brede worden spanningen gesignaleerd rond specifiek de intake en service –, de positie van de wijkagent binnen het basisteam en de ervaren druk op het werk van de wijkagent, de spanningen ten aanzien van de sturing en leiding van het basisteam waaronder de als complex ervaren organisatiestructuur en de als positief ervaren aanpak VVC. De politiechefs zullen hier aandacht aan besteden bij de verdere ontwikkeling van de robuuste basisteams.
Dit is overigens niet het eerste onderzoek naar het functioneren van de robuuste basisteams in hun opbouwfase. De Inspectie Veiligheid en Justitie rapporteerde op mijn verzoek in de derde, vierde en vijfde ronde van onderzoek naar de vorming van de nationale politie over verschillende aspecten rond de werking van de basisteams2. Deze onderzoeken zijn met uw Kamer besproken.
In hoeverre bent u bereid de werking van deze robuuste basisteams te herzien?
Begin 2015 is de vorming van de robuuste basisteams van start gegaan. In het herijkte realisatieplan over de vorming van de politie is afgesproken dat de eenheden meer tijd krijgen om volledig operationeel te worden. De eenheden zijn eind 2017 in werking.
De politie zal, zoals onder vraag 1 aangegeven, de inzichten uit dit rapport benutten bij de verdere ontwikkeling van de basisteams, zoals dat ook gebeurt en gebeurde met de uitkomsten van de Inspectierapporten.
Was u op de hoogte van het rapport? Zo ja, waarom is dit nog niet naar de Kamer gezonden? Bent u bereid het rapport, voorzien van uw reactie, alsnog naar de Kamer te sturen?
Het rapport is opgesteld door de Radboud Universiteit Nijmegen, in opdracht van het onafhankelijke onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap. Ik zend het u het rapport als bijlage bij deze antwoorden toe3. Een richtinggevende reactie op het rapport zal ik uw Kamer, aanvullend op de reactie op uw vragen, vóór de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie doen toekomen.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is voor goed politiewerk dat er goed en laagdrempelig contact mogelijk moet zijn tussen de politie en burgers?
Die mening deel ik.
Bent u het eens met de conclusie in het rapport dat door de sluiting van bureaus, vermindering van openingsuren en het sturen op het doen van aangifte via internet, het voor mensen de drempel hoger heeft gemaakt langs te gaan bij de politie en mensen zo op afstand worden gezet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Dienstverlening van de politie aan burgers krijgt op verschillende manieren vorm. Bij de moderne tijd passen ontwikkelingen zoals het doen van aangifte via internet of contact met de wijkagent via social media. Verder past ook dat politie naar de burger toe gaat en ter plaatse dienst verleent met moderne hulpmiddelen die in staat stellen plaatsonafhankelijk te werken. Door de 24-uurs bereikbaarheid van de politie kan per geval gekeken worden naar een passende wijze van dienstverlening. Nabijheid en laagdrempelige aanwezigheid van de politie staan hierbij voorop, maar dit hoeft niet per se en te allen tijde langs de klassieke weg vorm te krijgen. Juist de veranderende behoefte van burgers en de nieuwe mogelijkheden en kanalen maken dat de traditionele wijze van dienstverlening door de politie kon worden heroverwogen, met als gevolg bijvoorbeeld het sluiten van bureaus of het verminderen van de openingsuren. Over het huisvestingsplan van de politie is overigens reeds in december 2014 met de regioburgemeesters als vertegenwoordigers van het lokale gezag overeenstemming bereikt.4
Dat neemt niet weg dat de signalen uit het rapport, met name op de punten tevredenheid van de burger over de politie en «beleefde» afstand van de burger tot de politie, aandacht gegeven moet worden. Hiervoor is een steviger fundament nodig dan de beleving van agenten zelf, zoals die in het rapport zijn geschetst. Ook een instrument als de in ontwikkeling zijnde monitor politietevredenheid is van groot belang om de waardering van de burgers over de politie te meten.
Bent u het eens met de onderzoekers dat de rol van de wijkagent onder druk staat, omdat zij zich in een keurslijf geperst voelen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Volgens het onderzoek leeft in verschillende van de onderzochte basisteams – met name in de grootstedelijke basisteams – vooral bij wijkagenten het gevoel dat het wijkwerk onder druk staat. De ervaren toegenomen afstand tot de wijk en het ervaren verlies van mogelijkheden om informeel opdrachten uit te zetten spelen daarbij een rol. Een andere constatering van de onderzoekers is dat wijkagenten in de periode van onderzoek geïsoleerd werken. Van de wijkagent wordt verwacht dat hij de coördinator of regisseur in het basisteam is, maar dat is nog niet altijd het geval. Ten aanzien van (ervaren) autonomie van wijkagenten geeft het rapport geen eenduidig beeld: mogelijk is er met de komst van de basisteams meer aandacht voor sturing van het wijkwerk. Er kan echter eveneens sprake zijn van een culturele botsing met de (nieuwe, hoger opgeleide, jongere) leiding.
Zoals ik in de voortgangsbrief politie van 20 juni jl.5 heb beschreven is het van belang dat er aandacht is voor zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het gebiedsgebonden politiewerk. Op verschillende manieren is de afgelopen jaren in het gebiedsgebonden politiewerk geïnvesteerd. Te denken valt aan de opzet van de RTIC’s (Real Time Intelligence Centre) die de praktische informatie leveren die voor het werk van de basisteams nodig is. Of aan de uitrol van MEOS (Mobiel Effectiever Op Straat). De politie ziet de inzichten over de wijkagenten als aanknopingspunten voor verdere verbetering van het gebiedsgebonden politiewerk in relatie tot de taakuitvoering van wijkagenten, zodat de beoogde spilfunctie van de wijkagent binnen het basisteam tot volledige wasdom komt.
De gebiedsgebonden politiezorg staat nog voor de nodige opgaven en moet zich tegelijkertijd voorbereiden op nieuwe uitdagingen. Zoals ik uw Kamer heb gemeld heb ik het WODC dan ook verzocht om onderzoek te doen naar de gebiedsgebonden politiezorg en hoe deze verder geprofessionaliseerd kan worden. Daarnaast zal naar verwachting een volledige bezetting van de resterende vacatures voor het basisteam en in het bijzonder voor de zogenaamde «operationeel experts» -waar ook het onderzoek op doelt- positief bijdragen aan de ruimte voor wijkagenten om te werken voor en in de wijk.
Bent u het eens met de onderzoekers dat er, ondanks de wens dit te verminderen, meer gewicht wordt toegekend aan noodhulpmeldingen en dat er minder aandacht is voor minder reactieve vormen van politiewerk? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Het idee achter de vorming van de basisteams is dat er probleemgericht, informatiegestuurd en contextgedreven gewerkt wordt. Volgens de onderzoekers lijkt realisatie van probleemgericht werken nog ver weg, in het bijzonder in de grootstedelijke gebieden. Het toegenomen isolement van de wijkagent, de nadruk op noodhulp en het informatiegestuurde karakter van het werk bewerken volgens onderzoekers juist een tegenovergestelde tendens, een primair reactieve werkwijze en teloorgang van informeel verworden informatie.
Ook dit is bij de verdere ontwikkeling van de basisteams een belangrijk aandachtspunt voor de politie. De onderzoekers geven een aantal verklaringen voor de dominantie van de incidentafhandeling. Onder meer zou sprake zijn van capaciteitsproblemen en roosterdruk. Daarover kan ik opmerken dat, zoals ik ook al onder vraag 6 aangaf, de vervulling van de resterende vacatures voor «operationeel experts» naar verwachting positief zal bijdragen aan de ruimte voor wijkagenten om te werken voor en in de wijk.
Onderschrijft u dat het langer duurt om een verdachte naar een politiebureau te brengen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Uw vraag heeft betrekking op de bevinding van de onderzoekers dat er door politiemedewerkers kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de reistijd die nodig is om een aangehouden verdachte naar het districtsbureau te brengen, indien dit gelegen is buiten het werkgebied van het basisteam. Daardoor zijn minder voertuigen beschikbaar voor surveillance.
Dat de af te leggen afstanden in het operatiegebied toenemen kan een consequentie zijn van de vermindering van het aantal locaties waar de politie gebruik van maakt. Dat heeft uiteraard gevolgen voor de voertuigenbehoefte. Mijn verwachting is dat maatregelen die in het kader van het Strategisch Voertuigenplan (SVP) door de politie worden genomen, zoals het landelijke proces dat binnenkort gestart wordt om tot een betere verdeling van voertuigen tussen en binnen de politie-eenheden te komen, verbetering brengen in het door de onderzoekers gesignaleerde probleem. Het proces van herverdeling biedt de eenheden ook de gelegenheid de samenstelling van het voertuigenpark beter af te stemmen op de lokale vervoersbehoefte (lokaal maatwerk) binnen de financiële ruimte die er in het korps is voor dienstvoertuigen. Daarbij zullen historisch gegroeide verschillen tussen de aantallen voertuigen per eenheid zoveel mogelijk worden vereffend. Naar verwachting is deze herverdeling in 2017 afgerond.
De nieuwe structuur die is ontstaan met de vorming van de robuuste basisteams is complex en zorgt niet voor een vermindering van bureaucratie volgens dit onderzoek, bent u het daarmee eens? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers noemen een aantal punten dat zich tijdens de periode van het onderzoek in de zes basisteams voordoet rond de organisatie van de leiding en operationele sturing. Volgens hen behoeven deze punten nader aandacht. Ze hebben betrekking op de complexe en ondoorzichtige structuur, op het bestaan van een grotere afstand tussen leiding en werkvloer, het ontstaan van tussenlagen en op de ruimte voor maatwerk.
Ten aanzien van de structuur kan worden opgemerkt dat de verantwoordelijkheden en rollen duidelijk omschreven zijn in het inrichtingsplan, het realisatieplan en het LFNP. Mogelijk wordt het optimaal functioneren van de verschillende leidinggevenden nu nog in de weg gestaan door de veranderopgave, zoals bijvoorbeeld door het feit dat nog niet alle vacatures zijn vervuld. Verwachting is dat eenieder beter in staat zal zijn de rol te pakken zoals die bedoeld is in de eerder omschreven plannen, naarmate de realisatie vordert. Dat neemt niet weg dat de signalen uit het rapport door de politie gebruikt zullen worden bij de verdere ontwikkeling van de basisteams.
Wat betreft de ruimte voor maatwerk is ook door de politie al aangegeven dat er binnen de basisteams behoefte is om zaken zelf goed te kunnen organiseren. Uitgaande van het belang van een stevige basis wil de korpschef meer flexibiliteit mogelijk maken. Hiervoor zijn in het voorjaar van 2016 al de eerste afspraken gemaakt met de regioburgemeesters.6
Overigens bereiken mij evengoed positieve geluiden over de vermindering van de bureaucratie binnen basisteams. Ik verwijs u daarvoor naar de brief die ik op 27 juni jl. aan uw Kamer zond, waarin ik het initiatief van basisteam De Meijerij (locaties Sint-Michielsgestel, Boxtel, Schijndel, Veghel en Sint-Oedenrode) benoemde als een voorbeeld van hoe de manier van organiseren in een team kan bijdragen tot een vermindering van de administratieve lasten en een vergroting van de ervaren professionele autonomie.7 Een ander voorbeeld is basisteam de Krimpenerwaard, waar ook het initiatief is genomen het werk anders te organiseren. In dit basisteam worden de individuele capaciteiten van medewerkers gekoppeld aan dat wat de wijk van de politie vraagt. Om optimaal gebruik te maken van ieders capaciteiten, biedt de teamchef ruimte aan de medewerkers voor eigen initiatieven.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De vervuiling van supermarktproducten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»?1
Ja.
Kunt u specificeren in welke producten de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) mineral oil aromatic hydrocarbons (MOAH) en/of mineral oil saturated hydrocarbons (MOSH) heeft gevonden? Kunt u hierbij ook aangeven welke hoeveelheden van deze stoffen zijn gevonden in de producten en welke gevaren dit voor de volksgezondheid oplevert? Indien dit niet mogelijk is, waarom niet?
Het bericht «Opnieuw vervuilende stoffen aangetroffen in voedsel supermarkten»2 is niet gebaseerd op gegevens van de NVWA maar op onderzoek van de niet-gouvernementele organisatie Foodwatch3.
In mijn antwoorden van 23 november 20154 op vragen van het lid Dik-Faber heb ik aangegeven dat de NVWA op dit moment niet op de aanwezigheid van de minerale oliën MOAH en MOSH in levensmiddelen controleert. De NVWA voert deze controles nu nog niet uit omdat er geen specifieke wettelijke limieten zijn en er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat. Nederland zal, zoals ik in mijn antwoorden van 22 juni 20165 op aanvullende vragen van het lid Dik-Faber heb aangegeven, binnenkort deelnemen aan Europees monitoringsonderzoek naar minerale oliën in levensmiddelen. Dit onderzoek wordt nu voorbereid en zal in 2017 nog doorlopen.
Zoals ik in de antwoorden van 23 november 2015 heb aangegeven, ontbreken specifieke wettelijke limieten omdat het nog onduidelijk is welke schadelijke stoffen in de minerale oliën het precies betreft en in welke mate deze schadelijk zijn en omdat geschikte analysemethoden nog niet beschikbaar zijn. De nationale en Europese regelgeving schrijft wel voor dat verpakkingsmaterialen geen stoffen mogen afgeven in hoeveelheden die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid. Omdat er vooralsnog onvoldoende wetenschappelijke duidelijkheid over het risico bestaat, heeft de NVWA geen basis om op te treden. In mijn antwoord van 22 juni 2016 heb ik aangegeven dat van het vaststellen van wettelijke normen pas sprake kan zijn als de resultaten van het Europese onderzoek bekend zijn. Op basis van die resultaten zal bezien worden of maatregelen noodzakelijk zijn en welke maatregelen dan het meest geschikt zijn om de gevonden risico’s te borgen.
Tot slot wil ik benadrukken dat bedrijven (producenten en supermarkten) de verantwoordelijkheid hebben te zorgen dat de producten die zij op de markt brengen veilig zijn. Zoals ik in mijn antwoord van 22 juni jl. heb aangegeven onderneemt de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) actie en zal ik de ontwikkelde instrumenten laten toetsen op volledigheid en effectiviteit. Recent hebben enkele supermarkten aangegeven normen te gaan stellen aan de aanwezigheid van minerale oliën in producten.
Is het gebruik van MOAH en/of MOSH in voedselverpakkingen verboden? Zo ja, welke straf staat hierop en welke straf is er opgelegd aan de supermarkten waar deze stoffen werden aangetroffen en aan de producenten van deze producten? Zo nee, waarom niet en zou hierin een wijziging moeten komen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie heeft de NVWA ondernomen naar aanleiding van haar ontdekkingen? Worden de producten waarin MOAH en/of MOSH zijn aangetroffen teruggeroepen door de supermarkten? Zo ja, op welke termijn moeten alle producten uit de supermarkt zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Doet de NVWA vervolgonderzoek naar alle producten waarin mogelijk MOAH en/of MOSH zitten? Zo ja, wanneer zal dit onderzoek zijn afgerond? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie gaat u ondernemen naar aanleiding van de bevindingen van de NVWA, mede in het oog nemende dat u al eerder de supermarkten had opgeroepen om vervuiling van hun producten aan te pakken? Bent u bereid hardere actie te ondernemen dan opnieuw een oproep te doen, aangezien dit geen effect heeft gehad?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat Turkse Nederlanders en journalisten worden bedreigd |
|
Sadet Karabulut |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van dat de situatie in Turkije?1 2
Het is onwenselijk wanneer spanningen in het buitenland geïmporteerd worden naar Nederland en het is onacceptabel wanneer deze spanningen leiden tot bedreigingen, intimidatie of erger. Met betrekking tot de reactie van het Kabinet over de toenemende spanningen in Nederland als gevolg van de situatie in Turkije, verwijzen wij u kortheidshalve naar de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 76) betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije» alsmede naar de Kamerbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap». Het recht van demonstratie is net als de vrijheid van meningsuiting een cruciaal onderdeel van onze democratische rechtsstaat. Deze vrijheden zijn er voor iedereen, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons verbazend of zelf schokkend vinden.
Deelt u de mening dat het recht op demonstratie een groot goed is, evenals de persvrijheid maar intimidatie, bedreiging en belaging van journalisten en andersdenkenden hier geweld aan doen? Zo ja, welke maatregelen zijn getroffen?3
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over bedreigingen via de sociale media en de recente vernielingen bij Turks-Nederlandse organisaties in Rotterdam en Zaanstad? Ziet u een verband tussen de vernielingen en de opvattingen van deze organisaties over het Turkse regime? Zijn er berichten over soortgelijke vernielingen in andere steden? Zo ja, in welke? Welke acties hebben de lokale autoriteiten ondernomen om slachtoffers te beschermen en daders te stoppen?4 5 6 7
Bedreigingen en vernielingen zijn ontoelaatbaar. Na de couppoging in Turkije van 15 juli jl. heeft zich een piek voorgedaan in het aantal aangiften en meldingen van Turkse Nederlanders. De meerderheid van de aangiften is in de eenheid Rotterdam gedaan. Onder andere de eenheden Amsterdam, Oost-Nederland en Noord-Holland maken eveneens melding van aangiften die duiden op onrust binnen de Turks-Nederlandse gemeenschap. Slachtoffers zijn nadrukkelijk opgeroepen om melding en/ of aangifte te doen. Het lokaal gezag heeft een mix aan instrumenten ter beschikking om de situatie aan te pakken en waar nodig wordt deze integrale aanpak ook toegepast.
Klopt het bericht over dat er boycotlijsten circuleren met namen van Turks-Nederlandse ondernemers die kritisch staan tegenover het regime van Erdoĝan? Zo ja, in welke steden zijn dergelijke lijsten opgesteld, door wie, verloopt dit via dezelfde kanalen als de Turkse kliklijn? Wat is uw reactie hierop?8
Het kabinet keurt het ten zeerste af dat er lijsten circuleren, in welke vorm en samenstelling dan ook, en door wie dan ook. Nederland kent geen «guilt by association». Vooralsnog hebben de Turkse autoriteiten geen bewijs van directe betrokkenheid van genoemde Nederlandse organisaties bij de gebeurtenissen van 15 juli in Turkije overhandigd.
Bij de Turkse autoriteiten is meermaals gewezen op de zorgen over de effecten van de coup en de nasleep ervan in Turkije zelf, en in Nederland. Het kabinet heeft er in deze contacten aangedrongen ervoor te zorgen dat spanningen uit Turkije niet in Nederland worden geïmporteerd.
Klopt het dat het Turks consulaat in Rotterdam, Turkse Nederlanders heeft opgeroepen om het Turkse regime actief te steunen en de straat op te gaan? Wat is uw reactie hierop?9
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is er afgelopen dagen contact geweest met Turkse Nederlanders? Hoe verloopt het overleg met uw «bondgenoten» van de Turkse Religieuze Stromingen en Organisaties (TRSO’s), respecteren zij de mening van andersdenkenden en wordt dat ook door hen uitgedragen?10
Voor de beantwoording van deze vraag verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije».
Wat is reactie op het feit dat binnenlandse ontwikkelingen in Turkije in Nederland herhaaldelijk hebben geleid tot oplopende spanningen, bedreigingen en vernielingen? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Welke concrete resultaten heeft uw overleg met de vier Turkse organisaties en Turks-Koerdische, Alevitische en Armeense organisaties in Nederland het afgelopen jaar opgeleverd? Op welke wijze heeft uw «bondgenootschap» er toe bijgedragen dat de spanningen tussen de verschillende groepen Turkse Nederlanders zijn afgenomen? Ziet u aanleiding om uw integratiebeleid te herzien?
De bevindingen van het SCP onderzoek «Werelden van Verschil» van december 2015 laten zien dat ten aanzien van de integratie en participatie van een deel van de Turkse Nederlanders, zij zich beperkt identificeren met de Nederlandse samenleving en daar op relatief grote culturele afstand van staan. Wij vinden het wenselijk dat migrantenorganisaties zich hier ook druk over maken en daarom is het belangrijk om hier met de gemeenschappen en hun organisaties over in gesprek te blijven. In 2016 en 2017 wordt, zoals aangekondigd in de Kabinetsreactie op het SCP-rapport (Kamerstuk 32 824, nr. 117), een brede dialoog georganiseerd. Tijdens deze brede dialoog staat het stimuleren van concrete ideeën en oplossingen die kunnen bijdragen aan het daadwerkelijk tegengaan van scheidslijnen in onze samenleving centraal. Daarnaast wordt gezocht naar mogelijkheden om de Turks Nederlandse gemeenschap te binden aan de Nederlandse samenleving. Om die reden vinden er met regelmaat overleggen plaats tussen verschillende Turks Nederlandse organisaties en de rijksoverheid.
Met betrekking tot het overleg met de vier Turkse organisaties en Turks-Koerdische, Alevitische en Armeense organisaties in Nederland verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije». In overleg met deze organisaties, maar ook met anderen, wordt gezocht naar mogelijkheden om de Turks Nederlandse gemeenschap te binden aan de Nederlandse samenleving.
Het testen van een ballistische raket door Iran in juli 2016 |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «EXCLUSIVE: Iran conducts 4th missile test since signing nuke deal»?1
Ja.
Is inmiddels bevestigd dat Iran inderdaad een (mislukte) test heeft uitgevoerd met een ballistische raket op 11–12 juli jl? Klopt het dat dit alweer de vierde keer is dat Iran ballistische rakketten heeft getest sinds het ingaan van het nucleaire akkoord met Iran?
De Amerikaanse nieuwssite FOX News berichtte eerder dit jaar over (een) mislukte test met een ballistische raket. Het kabinet kan dit nieuwsbericht vooralsnog niet bevestigen. De Inlichtingen en Veiligheidsdiensten doen onderzoek naar het Iraanse ballistische raketprogramma.
Klopt het dat Iran Noord-Koreaanse technologie heeft gebruikt bij deze lancering? Is nog altijd sprake van samenwerking tussen het Iraanse en het Noord-Koreaanse regime aangaande technologie voor ballistische rakketten en kernwapens? Zo ja, op welke wijze en hoe verhoudt zich dat tot het nucleaire akkoord met Iran? Graag een toelichting.
Het kabinet kan het bericht over de vermeende lancering vooralsnog niet bevestigen. Over deze vermeende lancering is dan ook geen aanvullende informatie bekend.
Hebben andere landen reeds gereageerd op deze laatste lancering? Zo ja, op welke wijze? Op welke wijze heeft Nederland gereageerd/gaat Nederland reageren?
Is deze lancering – evenals lanceringen in 2015 en maart en mei 2016 – opnieuw een schending van VN-Veiligheidsraadresolutie 1929 of 2231? Graag een toelichting.
Zie antwoord vraag 3.
Is deze lancering een schending van het nucleaire akkoord, aangezien Iran daarin wordt opgeroepen geen activiteiten te ondernemen gerelateerd aan ballistische rakketten die een nucleaire lading kunnen dragen, inclusief het lanceren van dergelijke raketten? Zo ja, wat kan in dat geval worden ondernomen tegen deze overtreding van gemaakte afspraken en wordt dat serieus overwogen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke consequenties hebben de drie eerdere lanceringen tot nu toe concreet gehad voor Iran? Welke rol heeft Nederland daarbij gespeeld?
Zoals vermeld in de beantwoording van schriftelijke vragen gesteld op 10 december 2015 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 1133), 1 april 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2313) en 10 mei 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2523) zijn de raketlanceringen in oktober 2015 en maart 2016 aan de orde gesteld in de VN-Veiligheidsraad. Het kabinet heeft dit in beide instanties verwelkomd. Voorts heeft Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van de EU op 12 maart jl. zijn zorgen kenbaar gemaakt over de ballistische raketlanceringen door Iran en gepleit voor een gezamenlijke reactie van de Europese Unie. De Hoge Vertegenwoordiger van de Europese Unie heeft tijdens haar bezoek aan Teheran vorige maand de zorgen van de EU-lidstaten met betrekking tot de ballistische raketlanceringen overgebracht en heeft Iran opgeroepen zich te onthouden van deze activiteiten. Ook heeft de EU, mede op aandringen van Nederland, in een recente verklaring (d.d. 14 juli 2016) Iran opgeroepen af te zien van activiteiten die inconsistent zijn met VNVR-Veiligheidsraad resolutie 2231.
Bent u het eens met de uitspraken van generaal Joseph Votel, die stelt: «Iran’s behavior hasn’t significantly changed as a result of the nuclear agreement. They continue to pursue malign activities, and they continue to foment instability in areas where we need stability so I remain concerned about that continued behavior»? En: «[Iran] may in fact be more aggressive in the days since the [nuclear] agreement»? Graag een toelichting.
Het nucleaire akkoord heeft mogelijkheden gecreëerd voor engagement met Iran ten aanzien van de ontwikkelingen in de regio. Iran is lid geworden van het International Syria Support Group (ISSG) en is gesprekspartner van de internationale gemeenschap ten aanzien van de situatie in Syrië. Het kabinet ziet deelname van Iran aan ISSG als een positieve stap richting het vinden van een oplossing voor het desastreuze conflict in Syrië. Nederland moedigt Iran in bilateraal en multilateraal verband aan om een constructieve rol te spelen in de regio.
Bent u het eens met de uitspraken van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki-moon, die het ballistische rakettenprogramma van Iran «not consistent with the constructive spirit» noemde?2 Graag een toelichting.
Ook het kabinet acht ballistische raketlanceringen door Iran zeer onwenselijk. Ballistische raketlanceringen door Iran zijn inconsistent met Annex B van VNVR-resolutie 2231 en dragen niet bij aan de stabiliteit in de regio.
Klopt het dat Iran in de (nabije) toekomst meer testen van ballistische rakketten-technologie heeft aangekondigd? Hoe beoordeelt u dergelijke uitspraken, specifiek in het kader van de gewenste uitkomst van het nucleaire akkoord?
Iran heeft medio juli bericht dat het voor het einde van het Iraanse jaar één of twee satellieten in een baan om de aarde wil brengen. Het lanceervoertuig hiervoor betreft een zogeheten Space Launch Vehicle (SLV). Hoewel de restricties op ballistische raketten geen onderdeel uitmaken van het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA), zijn ballistische raketlanceringen door Iran wel inconsistent met Annex B van VNVR-resolutie 2231. Het kabinet acht dergelijke Iraanse aankondigingen dan ook onverstandig en onwenselijk.
Deelt u de mening dat Iran zich klaarblijkelijk weinig aantrekt van voorgaande waarschuwingen en van de zorgen die heersen binnen de internationale gemeenschap ten aanzien van deze lanceringen door de houding van Iran? Denkt u ook dat Iran – indien het geen gevolgen ondervindt van deze lanceringen – de ruimte die het krijgt steeds assertiever zal gaan benutten? Bent u ook van mening dat dit grote veiligheidsrisico’s met zich meebrengt voor Nederland en haar bondgenoten? Tot hoe ver mag Iran hierin gaan volgens u? Graag een toelichting.
Het kabinet acht het van groot belang dat de EU en de VNVR ballistische raketlancering die inconsistent zijn met Annex B van VNVR-resolutie 2231 consequent bij Iran aankaarten, ook als Iran hier niet altijd even ontvankelijk voor lijkt te zijn. Het kabinet acht het echter onverstandig om op de zaken vooruit te lopen en te speculeren over de toekomstige gedragingen van Iran. Het kabinet is van mening dat een reactie op inconsistenties met VNVR-resolutie 2231 het meest effectief is als die wordt gegeven door de VN-Veiligheidsraad. Nederland staat hierover in contact met de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
Kunt u toelichten waarom het zo moeizaam gaat om serieuze stappen te nemen tegen deze herhaling van schendingen door Iran? Welke opties bestaan om hier meer urgentie aan te geven?
Bij voorgaande ballistische raketlanceringen door Iran is gebleken dat er onvoldoende draagvlak bestond binnen de VNVR en EU voor het instellen van nieuwe sancties jegens Iran. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vraag 12 zet het kabinet zich er voor in dat de EU en de VNVR ballistische raketlancering die inconsistent zijn met Annex B van VNVR-resolutie 2231 consequent bij Iran aankaarten. Nederland staat hierover in contact met de Verenigde Staten, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Duitsland.
Het bericht dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de fusie tussen Achterhoekse ziekenhuizen accordeert |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «NZa accordeert fusie Achterhoekse ziekenhuizen?1
Ik heb kennisgenomen van dit bericht en wacht het oordeel van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) af. Zij moet de voorgenomen fusie nu beoordelen op grond van de Mededingingswet.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van deze fusie zijn voor de zorg en het zorgaanbod van beide ziekenhuizen?
De ziekenhuizen hebben in hun aanvraagformulier voor de zorgspecifieke fusietoets die door de NZa is verricht, kenbaar gemaakt dat zij door de samenwerking hoogwaardige ziekenhuiszorg in de Achterhoek willen waarborgen en verder willen verbeteren. In dit formulier stellen partijen het uitgangspunt te hanteren dat de continuïteit van volwaardige algemene ziekenhuiszorg op beide locaties zonder organisatorische reorganisatie van de zorgprocessen is gewaarborgd. Ook hebben zij aangegeven de bestaande verbanden met grotere ziekenhuizen buiten de regio op het gebied van complexe zorg in tact te willen houden. Bovendien geven de ziekenhuizen aan dat de fusieplannen met de vakbonden zijn besproken.2
Met de zorgspecifieke fusietoets heeft de NZa getoetst op de continuïteit van cruciale zorg en de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, personeel en andere belanghebbenden. De ACM toetst op grond van de Mededingingswet of er na de fusie voldoende keuzemogelijkheden overblijven. Ik wil niet op deze beoordeling vooruitlopen. Mocht de fusie definitief doorgaan, dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij invulling willen geven aan de fusie en wat de gevolgen zijn, zowel voor het personeel, de lokale bevolking als voor andere partijen zoals de betrokken gemeenten.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen van deze fusie zijn voor het personeel van beide ziekenhuizen? Worden er gedwongen ontslagen verwacht? Zo ja, hoeveel en in welke mate? Is de vakbond erbij betrokken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte wat de gevolgen zijn van deze fusie voor de patiënten van beide ziekenhuizen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de precieze reden voor deze ziekenhuizen om te fuseren?
De ziekenhuizen hebben bij de aanvraag voor de fusie bij de NZa aangegeven te willen fuseren vanwege kwaliteitseisen en volumenormen, doelmatigheid en synergievoordeel, aantrekkelijk werkgeverschap, gezamenlijke innovatiekracht en gezamenlijke inrichting van het zorgaanbod. Door samen te werken menen de ziekenhuizen voor elk specialisme «goede zorg dichtbij» te kunnen garanderen.3
Waarom hebben de ziekenhuizen besloten tot fuseren in plaats van het aangaan van een (intensieve) samenwerking?
De ziekenhuizen hebben bij de aanvraag aangegeven een voorkeur te hebben voor fusie omdat dit volgens hen «de toereikende kaders schept voor een intensieve samenwerking op de algemene en de medisch ondersteunende bedrijfsvoering en voor de uitvoering van eenduidig beleid ten aanzien van regionale zorginnovaties.»4
Kan gegarandeerd worden dat er na de fusie tussen het Slingelandziekenhuis in Doetinchem en het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk twee volwaardige ziekenhuizen blijven bestaan?
De ziekenhuizen geven in hun fusieaanvraag bij de NZa aan dat het behoud van twee volwaardige ziekenhuizen voor hen een belangrijk uitgangspunt is. Op de gevolgen voor de keuzemogelijkheden en daarmee het op de patiëntenbelangen gericht zijn van het ziekenhuis wordt op grond van de Mededingingswet getoetst door de ACM. Mocht de fusie definitief doorgaan dan is het aan het bestuur om duidelijkheid te geven over hoe zij concreet invulling geven aan de fusie. Ik heb hier geen rol in.
Kan gegarandeerd worden dat de opmerking dat er twee volwaardige ziekenhuizen blijven bestaan niet alleen is gedaan om voor nu een fusie goedgekeurd te laten krijgen en dat men over een paar jaar ziet dat toch een van beide ziekenhuizen uitgekleed wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de vrees dat het ziekenhuis in Winterswijk uiteindelijk zal worden uitgekleed ten faveure van het ziekenhuis in Doetinchem? Betekent dit dat op korte dan wel langere termijn de klinische verloskunde, 24-uurs intensive care (IC) en 24-uurs spoedeisende eerste hulp (SEH) verdwijnen? Of blijft het Streekziekenhuis Koningin Beatrix een gevoelig ziekenhuis dat recht houdt op een beschikbaarheidstoeslag om spoedeisende eerste hulp voorzieningen in stand te houden? Betekent de analyse van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat het ziekenhuis in Winterswijk zowel de klinische verloskunde als IC als SEH in de lucht moet houden? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Er zijn twee vormen van zorg waarvoor de zogenaamde »45 minuten norm» geldt, te weten de SEH en de acute verloskunde. Het RIVM analyseert op mijn verzoek jaarlijks de bereikbaarheid van SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde. In dat kader benoemt het RIVM SEH’s en afdelingen voor acute verloskunde die gevoelig zijn voor de 45 minuten norm, wat betekent dat het aantal mensen dat niet binnen 45 minuten bij een SEH dan wel afdeling voor acute verloskunde kan zijn toe zou nemen als de betreffende afdeling zou verdwijnen. Uit het meest recente rapport van het RIVM van begin 2016 blijkt dat het Streekziekenhuis Koningin Beatrix in Winterswijk een gevoelig ziekenhuis is voor zowel de SEH als de afdeling voor acute verloskunde.
Bij het uitvoeren van de zorgspecifieke fusietoets toetst de NZa de voorgenomen fusie inhoudelijk op de continuïteit van cruciale zorg (conform onder meer de 45 minuten norm) en procedureel op de zorgvuldige betrokkenheid van cliënten, medewerkers en andere betrokken partijen. Volgens de NZa komt de cruciale zorg, waaronder spoedeisende hulp, acute verloskunde en crisisopvang GGZ, door de voorgenomen fusie niet in gevaar.
Wat de toekomst betreft is van belang dat mijn beleid erop is gericht om de spoedeisende hulp en acute verloskunde op gevoelige locaties beschikbaar te houden. Indien een ziekenhuis ertoe wil overgaan om een dergelijke gevoelige SEH of afdeling voor acute verloskunde te sluiten, dan kan ik zo’n ziekenhuis in het uiterste geval bijvoorbeeld, op grond van de Wet toelating zorginstellingen, verplichten om de betreffende zorg op het niveau van een basisziekenhuis op deze gevoelige locatie te continueren.
De 45 minuten norm geldt alleen voor de betreffende vormen van acute zorg, niet voor IC’s. De IC-zorg moet in de regio goed georganiseerd worden conform de Kwaliteitsstandaard Organisatie van IC, die begin juli door Zorginstituut Nederland is vastgesteld.
Ziekenhuizen kunnen onder bepaalde voorwaarden een beschikbaarheidbijdrage krijgen voor een gevoelige SEH en afdeling voor acute verloskunde. De status van gevoelige afdeling is gebonden aan de locatie van de betreffende zorg en wijzigt dan ook niet door een fusie.
Bent u van mening dat er voor patiënten in de Achterhoek voldoende keuze beschikbaar blijft na goedkeuring van deze fusieplannen, gelet op de beantwoording van eerdere vragen waarin u heeft aangegeven dat uw beleid erop gericht is dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen?3
Ik vind het belangrijk dat patiënten en verzekerden iets te kiezen hebben, ook in de Achterhoek. Of er na deze fusie voldoende keuze beschikbaar blijft, is aan de ACM om te beoordelen. De ACM zal de voorgenomen fusie beoordelen op grond van de Mededingingswet. Daarbij toetst de ACM of er als gevolg van de fusie voldoende alternatieven overblijven.
Welk advies geeft de Inspectie voor de Gezondheidzorg (IGZ) over deze fusieplannen?
De ACM toetst de voorgenomen fusie op grond van de Mededingingswet. De NZa kan een zienswijze afgeven aan de ACM over de gevolgen van de voorgenomen fusie voor de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de zorg. De IGZ kan daarbij de NZa haar zienswijze meegeven over de kwaliteit van zorg. Bij deze fusiemelding zag de IGZ vanuit kwaliteitsoptiek in deze fase van het fusieproces geen reden tot het afgeven van een zienswijze aan de NZa omdat de fuserende partijen hebben aangeven niet voornemens te zijn tot samenvoeging of reorganisatie van zorgfuncties en -processen. De IGZ volgt de fusie en eventuele gevolgen hiervan voor de kwaliteit van zorg met het reguliere risicogestuurde toezicht.
Hoeveel fusies tussen ziekenhuizen hebben de NZa en de Autoriteit Consumenten en Markt (ACM) de afgelopen vijf jaar goedgekeurd? Hoeveel fusies staan er voor de komende tijd nog op de planning? Welke mogelijke fusies betreffen dat? Wat is uw oordeel hierover?
De NZa heeft mij laten weten dat zij sinds de inwerkingtreding van de zorgspecifieke fusietoets in 2014, 11 overnames en fusies van ziekenhuizen heeft goedgekeurd. De ACM heeft mij laten weten dat zij sinds 2012, 16 fusies tussen ziekenhuizen heeft goedgekeurd. Op dit moment7 heeft ACM 3 fusiezaken van ziekenhuizen in behandeling: Stichting Waterlandziekenhuis en Stichting Algemeen Ziekenhuis Westfries Gasthuis, Streekziekenhuis Koningin Beatrix en Stichting Slingeland Ziekenhuis en het Academisch Medisch Centrum en Stichting VUmc. Het is niet aan mij maar aan de NZa en aan de ACM om, als onafhankelijk toezichthouders, fusievoornemens te beoordelen op grond van de door ons als wetgevers vastgestelde kaders.
Hoeveel verzoeken tot een fusie in de ziekenhuiswereld hebben de NZa en de ACM de afgelopen vijf jaar afgewezen? Kan per afwijzing aangegeven worden wat de reden was om de vraag tot fusie af te wijzen?
De NZa heeft mij laten weten dat zij sinds de inwerkingtreding van de zorgspecifieke fusietoets in 2014 geen fusies tussen ziekenhuizen heeft afgewezen. De ACM heeft mij laten weten dat zij sinds 2012 bij 1 fusie tussen ziekenhuizen geen vergunning heeft verleend. Dit was de voorgenomen fusie tussen stichting Albert Schweizer Ziekenhuis en de Rivas Zorggroep. De ACM concludeerde na onderzoek dat door de voorgenomen fusie een belangrijk deel van de concurrentiedruk op de fusiepartners zou wegvallen, ondanks de aanwezigheid van enkele andere ziekenhuizen in de omgeving. Dit kan negatieve effecten voor patiënten en verzekerden hebben. De ziekenhuizen zijn in beroep gegaan tegen het besluit van de ACM om een vergunning te weigeren. Deze beroepsprocedure loopt nog.
Hoe reageert u op de suggestie die in het bericht «NZa accordeert fusie Achterhoekse ziekenhuizen» wordt gewekt dat de eisen die aan ziekenhuizen worden gesteld zo streng zijn dat om goede zorg te kunnen leveren er gefuseerd moet worden, aangezien u eerder heeft aangegeven dat het u niet bekend was dat grote instellingen in de zorg per definitie efficiënter zijn of betere zorg leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zoals ik heb geantwoord op vraag 5 hebben de betrokken ziekenhuizen aangegeven dat kwaliteitseisen, volumenormen, doelmatigheid en synergievoordeel, aantrekkelijk werkgeverschap en gezamenlijke innovatiekracht motieven voor de fusie zijn. Ik vind het van belang dat fusies vooraf goed worden doordacht en de continuïteit van cruciale zorg en keuzemogelijkheden voor patiënten niet in het gedrang komen. Daarop wordt getoetst door de NZa en de ACM.
Ik ben beleidsmatig van mening dat samenwerking tussen ziekenhuizen ook kan resulteren in een kwalitatief goed zorgaanbod. En dat grotere instellingen niet per definitie beter of efficiënter zorg leveren. Ik bied daarom beleidsmatig ook ruimte aan deze samenwerking. Het besluit om al dan niet samen te werken of te fuseren is aan instellingen zelf en het toezicht daarop aan de NZa en de ACM.
De contracten van bestuurders |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over de contracten van de voorzitter en de leden van de Raad van Bestuur van Amstelring die een deeltijdfactor van 111% hebben? Is dit legitiem in dit geval? Wordt de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) niet overtreden?1
Er is in dit geval geen sprake van overtreding van de WNT. Volgens de WNT mag de totale bezoldiging (ook al werkt men meer dan 100%) niet meer bedragen dan het voor die bestuurder geldende bezoldigingsmaximum op basis van een dienstverband van 100%.
Uit het jaarverslag van Amstelring over 2015 blijkt dat de voorzitter en leden van de Raad van Bestuur een deeltijdfactor van 111% hebben voor hun functie. Echter, hun uiteindelijke salaris ligt onder de voor hen geldende maximum norm op basis van de voor 2015 geldende regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg- en welzijnssector. Voor deze instelling geldt klasse G (maximum bezoldiging € 188.660,00).
Is de deeltijdfactor ingedeeld op 111% vanwege meer gewerkte uren of is hiervoor een andere verklaring?
Een bestuurder kan een dienstverband hebben dat boven de 100 procent uitkomt indien er meer uren worden gewerkt. Dit is het geval als: de instelling aantoonbaar heeft ingestemd met deze uren én aantoonbaar is dat een prestatie is geleverd voor deze uren én door de instelling beloning is uitbetaald voor deze uren.
Echter, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1, voor de maximum bezoldiging die verdiend mag worden heeft dit geen gevolgen.
Is de deeltijdfactor conform de voorwaarden bepaald, dus heeft Amstelring hiermee ingestemd, is er een prestatie geleverd en is dit als beloning uitbetaald?2
De accountant ziet hier op toe bij de controle van het jaarverslag.
Vindt u het acceptabel dat deze bestuurders zichzelf hoog (laten) inschalen, terwijl Amstelring op de lijst staat met verpleeghuizen die onder verscherpt toezicht zijn gesteld door de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Zo ja, waarom? Zo neen, welke maatregelen gaat u treffen?3
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Is u bekend hoeveel bestuurders een contract hebben van meer dan 100%? Zo ja, welke bestuurders zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is niet zinvol een dergelijk overzicht te maken, want de bezoldigingsmaxima (voor bestuurders met een dienstverband van meer dan 100%) mogen de bezoldigingsmaxima die zijn vastgesteld op basis van een dienstverband van 100% niet overschrijden. Wel doet het CIBG doorlopend onderzoek naar naleving van de WNT door zorginstellingen. Indien er sprake is van een overtreding van deze norm bij een instelling, dan zal het CIBG handhavend optreden.
Het bericht dat agenten een spijkermat willen |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat agenten een spijkermat willen maar dat de politietop dit te duur vindt?1
De uitrusting van de politie wordt met grote zorg door het politiekorps samengesteld. Zoals ik in mijn brief van 13 juni jl. heb aangegeven, worden bij de beoordeling van de behoefte aan een nieuw wapensysteem (externe) onderzoeken, testen en ervaringen van medewerkers betrokken. Ook worden hierbij de investeringen betrokken die een verandering in de bewapening vergen in geld maar bijvoorbeeld ook in beschikbare trainings- en opleidingstijd. Politiemedewerkers moeten immers getraind worden in het gebruik van nieuwe of aangepaste bewapening. Al deze overwegingen tezamen leiden vervolgens tot de keuze bepaalde wapens al dan niet aan te schaffen. Uitgangspunt daarbij is voortdurend het gegeven dat politiemedewerkers hun taak met adequate middelen kunnen uitvoeren. Hiervoor zijn binnen de politiebegroting dan ook middelen beschikbaar. Uit de pilot met de spijkermat, die gelopen heeft van juli 2012 tot juli 2013, is gebleken dat gedurende dit jaar slechts tien keer voor de spijkermat als voertuigstoppend middel is gekozen. In deze gevallen was de inzet van de spijkermat negen van de tien keer succesvol. In de overige situaties – naar schatting 100 – bleken andere voertuigstoppende methoden meer passend. De keuze tijdens de pilot werd gebaseerd op zorgvuldige afweging van het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit ten aanzien van achtervolgen of volgen. De resultaten van deze pilot hebben de korpschef doen besluiten vooralsnog niet over te gaan tot aanschaf van de spijkermat. De politie geeft prioriteit aan middelen die vaker worden ingezet en daarmee een groter effect hebben, zoals bijvoorbeeld de uitschuifbare wapenstok.
Was u op de hoogte van de wens van agenten toen u schreef in uw brief dat er ook met blokkades gewerkt kan worden? Zo ja, waarom heeft u er toch voor gekozen het oordeel van de politietop te volgen?2
De korpschef heeft mij op de hoogte gesteld van de relevante overwegingen bij zijn besluit en ik onderschrijf deze.
Deelt u de mening dat het beter is voor de veiligheid om met een spijkermat te werken dan met een blokkade?
Zoals ik in mijn brief van 13 juni jl. heb aangegeven dienen politiemedewerkers over adequate middelen te beschikken om hun werk te kunnen doen. Ik heb daarbij aangegeven hoe de politie invulling geeft aan wat «adequaat» is. Wat «adequaat» is, wordt door de politie in een continu proces beoordeeld op basis van onder meer de opgaven en mogelijke dreigingen waarvoor de politie zich gesteld ziet, praktijkervaring en marktontwikkelingen op het terrein van bewapening. Dat geldt ook in het onderhavige geval de spijkermat op dit moment niet aan te schaffen. De keuze om de spijkermat niet aan te schaffen is met name gebaseerd op de resultaten van de pilot, waaruit bleek dat in het overgrote deel van de situaties andere middelen worden gekozen om voertuigen te stoppen. In individuele gevallen kan de inzet van de spijkermat beter zijn voor de veiligheid, maar de inzet van de spijkermat is te gering voor een groot effect.
Bent u bereid met de politietop hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de keuze om op dit moment niet over te gaan tot aanschaf van een spijkermat gebaseerd is op een weloverwogen afweging, zie ik geen reden om hierover opnieuw met de korpschef in gesprek te gaan.
Het niet openbaar maken van het Thyrax rapport door de Inspectie voor de Gezondheidszorg |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Welke partij heeft bezwaar gemaakt tegen het openbaar maken van het Thyrax rapport? Is het waar dat dit de firma Aspen betreft?1 2
De inspectie is voornemens dit rapport openbaar te maken. De inspectie is op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), bij actieve openbaarmaking van documenten gehouden aan het in acht nemen van belangen van de betrokkenen. Eén van de betrokken partijen heeft bedenkingen geuit tegen de actieve openbaarmaking van het toezichtsrapport. Zodoende dat op dit moment de aangevoerde bedenkingen worden gewogen en dat ik hier vervolgens een besluit over zal nemen. Zoals gebruikelijk doe ik geen uitlatingen zolang dit proces nog loopt.
Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van het verloop van de verdere procedure.
Sinds wanneer kunnen partijen de openbaarmaking van een rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) tegenhouden? Is dit legitiem? En indien dit legitiem is, wat vindt u van een dergelijke houding van de bezwaarmaker? Hoe vaak komt het voor dat geprobeerd wordt de openbaarmaking van een rapport van de IGZ tegen te houden?
Op basis van het bepaalde in artikel 8 van de Wob kan de IGZ een inspectierapport actief openbaar maken. Openbaarmaking op grond van de Wob dient het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering. Wel is hierbij een nadere afweging van belangen geboden. Deze nadere afweging houdt in dit geval in dat het algemeen belang dat door onverkorte openbaarmaking wordt gediend, wordt afgewogen tegen de door de geïnspecteerde aangevoerde belangen. In 2016 hebben tot nu toe zestien geïnspecteerden bezwaren geuit tegen openbaarmaking van een inspectierapport.
Wilt u de IGZ verzoeken het rapport per direct openbaar te maken? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het rapport van Amnesty International aangaande ontvoeringen en martelingen door de Egyptische veiligheidsdiensten |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het recente rapport van Amnesty International genaamd «Egypt: «Officially you do not exist»: Disappeared and tortured in the name of counter-terrorism»1, waarin melding wordt gemaakt van ontvoeringen en martelingen door de Egyptische veiligheidsdienst NSA? Zo ja, wat is uw reactie op de schokkende bevindingen van dit rapport?
Het rapport van Amnesty International levert verontrustende nieuwe getuigenissen op van gedwongen verdwijningen en martelingen in Egyptische gevangenissen. In het rapport wordt een toename hiervan geconstateerd sinds begin 2015. Het kabinet kan de bevindingen over de aantallen en het moment van toename niet op basis van eigen bronnen bevestigen, maar beschouwt het rapport van Amnesty International als een gezaghebbende bron. De bevindingen van Amnesty zijn onder andere gebaseerd op inschattingen en gedocumenteerde gevallen van verschillende Egyptische lokale NGO’s. Door gebrek aan medewerking van de Egyptische autoriteiten is het niet mogelijk voor Egyptische en internationale NGO’s om de precieze aantallen van martelingen en gedwongen verdwijningen vast te stellen.
Het kabinet ziet de in het rapport beschreven praktijk als in strijd met de Egyptische Grondwet en met internationale verdragen die Egypte ook heeft ondertekend.
Kunt u de bevindingen bevestigen uit het genoemde rapport, waarin wordt gesproken over duizenden ontvoeringen door de NSA, waarbij de ontvoerden, waaronder minderjarigen, geen aanspraak kunnen maken op basisrechten zoals contact met een advocaat en bovendien worden blootgesteld aan martelingen? Zo ja, kunt u bevestigen dat Egypte hiermee handelt in strijd met haar eigen wetgeving en internationale verdragen zoals de UN Convention against Torture?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de – reeds eerder bekritiseerde – antiterrorismewetgeving wordt misbruikt om kritische tegengeluiden van het bewind van president Sisi de mond te snoeren?
Mede door de strenge antiterreurwetgeving is de vrijheid van meningsuiting verslechterd in Egypte.
Herkent u het beeld dat het aantal ontvoeringen en martelingen alsmede andere vormen van mensenrechtenschendingen is toegenomen sinds de aanstelling van Magdy Abd el-Ghaffar als Minister van Binnenlandse Zaken in maart 2015?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 10 februari 20142, waarin wordt gesteld dat de EU zeer bezorgd is over «selective justice» tegen de politieke oppositie en waarin wordt opgeroepen om de basisrechten van verdachten te waarborgen? Welke inspanningen zijn sindsdien in EU-verband gedaan om de situatie aan de kaak te stellen? Bent u bereid om naar aanleiding van het genoemde rapport de praktijken van het Egyptische regime opnieuw te bespreken met uw Europese collega's?
De mensenrechtensituatie in Egypte wordt door de EU doorlopend aan de orde gesteld in contacten met de Egyptische autoriteiten. Dit gebeurde onder meer tijdens bezoeken aan Caïro van EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini (november 2015), de voorzitter van de Europese Raad Tusk (september 2015) en de EU Speciaal Gezant voor Mensenrechten Stavros Lambrinidis (oktober 2014). Zorgen over mensenrechtenschendingen zijn ook uitgesproken tijdens het EU – Egypte Subcomité Mensenrechten en Democratie (november 2015), in persverklaringen van Mogherini en haar woordvoerder, tijdens de Universal Periodic Review van Egypte (november 2014) en in overige zittingen van de Mensenrechtenraad en de Derde Commissie van de VN.3
Met actieve steun van Nederland heeft de EU tijdens zittingen van de Mensenrechtenraad in 2015 en 2016 onder andere zorgen uitgesproken over gedwongen verdwijningen en martelingen in Egyptische gevangenissen.
Uw verzoek voor agendering tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 juli jl. is niet op tijd ontvangen om in overweging te kunnen worden genomen. Nederland zal de mensenrechtensituatie in Egypte in EU-verband blijven aankaarten en de noodzaak van verbeteringen onderstrepen. In dit kader dringt Nederland binnen de EU onder andere aan op een spoedig vervolgbezoek van de EU Speciaal Gezant voor Mensenrechten aan Caïro.
Bent u bekend met Artikel 2 uit het EU Associatieverdrag met Egypte3, waarin respect voor democratische principes en fundamentele mensenrechten als essentieel element voor de relatie tussen de EU en Egypte wordt benoemd? Zo ja, deelt u de mening dat het Egyptische regime momenteel het Associatieverdrag schendt gezien de verslechterende mensenrechtensituatie in het land?
Maatregelen door de Egyptische regering die leiden tot een verslechtering van de mensenrechtensituatie zijn in tegenspraak met het feit dat Egypte zich heeft gecommitteerd aan het bevorderen en respecteren van mensenrechten en fundamentele vrijheden, zoals verankerd in de Egyptische Grondwet en opgenomen in het EU-Egypte Associatieakkoord.
Bent u bereid om tijdens de aankomende Raad Buitenlandse Zaken (18 juli) het Amnesty-rapport ter sprake te brengen en te bepleiten om de druk op Egypte op te voeren om te komen tot een onafhankelijk onderzoek in Egypte naar de genoemde ontvoeringen en martelingen en onmiddellijke erkenning en stopzettingen van deze praktijken?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat er kritiek is op de hulpverlening na drama Stieltjenskanaal |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van éénvandaag over het ongeluk in Stieltjenskanaal?1
Ja.
Klopt het dat sommige veiligheidsregio’s ervoor kiezen geen duikteam in te stellen bij de brandweer?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat er brandweerkorpsen zijn zonder duikteam? Zo ja, waarom?
In de wet Veiligheidsregio’s is vastgelegd dat tot de brandweerzorg behoort «het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand» (Wvr, art.3). Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om te bepalen op welke wijze, binnen het vigerend kader van wet- en regelgeving, daaraan invulling wordt gegeven. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen daarbij dan voor het bestuur een rol. Veiligheidsregio’s zijn om die reden niet verplicht te beschikken over een duikteam. Ik zie, gegeven het belang van die regionale afweging, ook geen reden dat te wijzigen. Evenmin zie ik een reden daarover in gesprek te gaan. Indien wordt gewerkt met een duikteam moet dat gebeuren geheel overeenkomstig de specifieke eisen die daarvoor gelden. Overigens merk ik op dat de veiligheidsregio Drenthe beschikt over meerdere duikteams.
De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt toezicht op de kwaliteit van de taakuitvoering en de naleving van wet- en regelgeving door de veiligheidsregio.
Als er een auto te water raakt in een regio zonder duikteam, neemt volgens u dan de gemiddelde aanrijtijd toe? Vindt u dit wenselijk?
Elke casus staat op zich. Een algemeen geldende reactie op deze vraag is niet te geven. Als een regio zonder duikteam afspraken heeft met een andere regio of organisatie over de inzet van een duikteam kan de aanrijtijd ook korter zijn dan wanneer sprake zou zijn geweest van een eigen duikteam. Een en ander is onder meer afhankelijk van de te overbruggen afstand.
Als er een auto te water komt in een regio zonder duikteam, zijn andere hulpverleningsdiensten volgens u dan verantwoordelijk om in te grijpen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Snel handelen is van levensbelang ingeval van inzittenden in een te water geraakte auto. Elke aanwezige hulpverleningsdienst zal dan binnen de eigen mogelijkheden en met de noodzakelijke afweging van de eigen veiligheid trachten de gewenste hulp te verlenen.
Bent u bereid met de veiligheidsregio’s waar geen duikteam is hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te kijken of een wettelijke verplichting mogelijk is waarbij brandweerkorpsen over een duikteam moeten beschikken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Doodsbedreigingen aan adres Nederturken door Erdogan-aanhangers |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hebt u kennis genomen van het bericht «Nederturken bedreigd en geboycot»?1
Ja.
Deelt u onze zorgen over de intimidatie, boycotlijsten, vernielingen en zelfs doodsbedreigingen door Erdogan-aanhangers aan het adres van kritische Nederturken? En welke stappen gaat u hiertegen zetten?
Wij delen deze zorgen en keuren elke vorm van intimidatie af. In de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 76) betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije», in het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) betreffende «de reactie van de Minister van Buitenlandse Zaken over de situatie in Turkije» en in de Kamerbrief van 12 september 2016 betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap» (Kamerstuk 32 824, nr. 148) wordt ingegaan op de stappen die het Kabinet heeft genomen.
Hoe oordeelt u over de bizarre pro-Erdogan-demonstraties in verschillende Europese steden, waaronder Rotterdam, en welke rol hebben Turkse diplomatieke vertegenwoordigers gespeeld in de organisatie daarvan?
Het recht van demonstratie is een groot goed dat onvoorwaardelijk in Nederland wordt verdedigd, net als de vrijheid van meningsuiting. Deze vrijheid is er voor iedereen, ook voor mensen die meningen uiten die sommigen van ons verbazend of zelf schokkend vinden. Dat hoort bij de vrijheid van meningsuiting en ook bij het recht van demonstratie. Deze vrijheden kennen wel grenzen. Indien voldoende aanknopingspunten bestaan, wordt door de politie een strafrechtelijk onderzoek gestart onder leiding van het Openbaar Ministerie.
Er is bij de Turkse autoriteiten meermaals gewezen op onze zorgen over de gevolgen van de couppoging en de nasleep ervan in Turkije zelf en in Nederland. Het kabinet dringt er in deze contacten steeds op aan te zorgen dat spanningen uit Turkije niet naar Nederland worden geëxporteerd. In de eerder genoemde brieven is verder ingegaan op stappen die zijn gezet om de veiligheid van alle Turken in Nederland te waarborgen.
Op welke wijze gaat u de enorme inmenging van Erdogan in Nederland stoppen en daarmee tevens de veiligheid van hen die kritisch zijn op het Erdogan-regime, beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre bent u in dat kader tevens bereid te zorgen dat de buitenlandse financiering van o.a. Turkse moskeeën in Nederland (middels Diyanet) beëindigd wordt?
Nederland kent geen verbod op buitenlandse financiering van moskeeverenigingen, algemene religieuze verenigingen of instellingen. Buitenlandse financiering, zoals bijvoorbeeld in het geval van Diyanet die bekostigd wordt door de Turkse overheid, valt binnen de vrijheid die religieuze instellingen hebben om zich te organiseren. Wel waken wij er scherp voor dat dergelijke financiering niet gepaard gaat met zaken als ongewenste beïnvloeding of invloed die een gevaar vormt voor onze democratische rechtsstaat of de integratie in de weg staat. Voor verdere informatie hierover verwijzen wij u graag naar de Kamerbrief inzake Buitenlandse Financiering verzonden aan de Tweede Kamer op 5 juli 2016 (Kamerstuk 29 614, nr. 50) en de brief die uw Kamer voor het herfstreces is toegezegd.
Kunt u aangeven waarom u in vredesnaam het regime van Erdogan bestempeld heeft als democratisch, terwijl het de vrije pers de nek om heeft gedraaid, de rechterlijke macht ontmantelt en een interne oorlog voert tegen de Koerden?
Het kabinet veroordeelt de actie van een deel van het leger tegen de democratische instituties van Turkije. Hervormingen en het adresseren van onvrede moeten te allen tijde binnen het democratisch bestel plaatsvinden. Het kabinet vindt het van groot belang dat de afwikkeling van de poging tot staatsgreep zorgvuldig gebeurt, binnen de kaders van rechtsstatelijkheid.
Erkent u dat de massale pro-Erdogan-demonstraties in onder meer Rotterdam, de mishandeling van journalisten aldaar en het enorme anti-westerse sentiment, het bewijs zijn van de mislukte integratie en dat dit inmiddels een gevaar vormt voor de openbare orde en veiligheid? Graag een toelichting.
Dit sentiment bevestigt het beeld dat een deel van de Turkse Nederlanders zich in hun verbondenheid met Turkije sterk identificeert met de Turkse regering. Dit wil nog niet zeggen dat zij zich bewust afwenden van de Nederlandse samenleving. Zoals de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zijn antwoorden op de Kamervragen van het lid Azmani (VVD) over «de blijdschap over de arrestatie van Ebru Umar in Turkije» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 2897) heeft geschreven, laten de bevindingen van het SCP onderzoek «Werelden van Verschil» van december 2015 ten aanzien van de integratie en participatie van een deel van de Turkse Nederlanders zien, dat die zich beperkt identificeert met de Nederlandse samenleving en daar op relatief grote culturele afstand van staat. Wij maken ons hier zorgen over en vinden het wenselijk dat migrantenorganisaties zich hier ook druk over maken. De toekomst van deze mensen ligt in Nederland en er is momenteel voor een deel van de jongeren te weinig aansluiting met onze samenleving. Het is belangrijk hier met de gemeenschappen en hun organisaties over in gesprek te blijven.
In de Kamerbrief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 september 2016 betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap» wordt hierop verder ingegaan.
Bedreigingen en geweld tegen de Hizmet gemeenschap in Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht1 waarin wordt bevestigd dat dit weekend in Nederland culturele centra en mensen doelwit zijn geweest van geweld door Erdogan aanhangers?
Ja.
Herkent u de signalen dat dit het werk zou zijn van «Turkse nationalisten uit het kamp van Erdogan» en heeft u meldingen gekregen uit Rotterdam, Deventer en Zaandam of andere regio's? Wat heeft u tot nu toe hier tegen gedaan?
Kortheidshalve verwijzen wij u naar de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 76) betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije», het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) en de Kamerbrief van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap».
Herinnert u zich mijn vragen over de stand van het onderzoek naar de toedracht over de aanval op de Turkse moskee in Dordrecht juni 2016, waarin ondermeer is gevraagd naar patronen van groeperingen, in plaats van incidenten verricht door enkelingen?
Ja.
Heeft u intussen georganiseerd dat organisaties en individuen die doelwit zijn van dergelijke geweldplegers en geweld melding en aangifte doen en u deze meldingen centraal verzamelt? Bijvoorbeeld met een specifieke registratiecode?
Na de couppoging in Turkije heeft zich een piek voorgedaan in het aantal aangiften en meldingen van Turkse Nederlanders van bedreiging, intimidatie en geweld. Slachtoffers worden nadrukkelijk opgeroepen om melding en/of aangifte te doen. De meldingen die niet direct strafrechtelijke aanknopingspunten bieden, versterken niettemin de informatiepositie van de politie. Gezien de grote concentratie van aangiften in de eenheid Rotterdam is besloten om hiervoor tijdelijk een speciaal team in het leven te roepen bij de politie. Het team richt zich op de opsporing en verzamelt daarvoor kennis en inlichtingen.
Heeft u intussen regulier overleg georganiseerd met Turkse, Koerdische en Alevitische organisaties en hoe steunt u lokale initiatieven daartoe, zoals die van de gemeente Rotterdam? En gaat u, gelet op de ontwikkelingen in Turkije en de effecten op onze wijken, met de Hizmet gemeenschap in overleg over de verslechterde veiligheidssituatie in Nederland? Hoe en welke bescherming kunt u vanuit de overheid bieden?
Lokale bestuurders dragen in de eerste plaats verantwoordelijkheid voor de lokale veiligheidssituatie en kunnen maatregelen nemen indien daar aanleiding voor bestaat. Wanneer lokale bestuurders behoefte hebben aan ondersteuning, dan kan de Expertise unit Sociale Stabiliteit van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierin voorzien. Wel wordt vanuit de nationale overheid nauw contact onderhouden met Turks-Nederlandse maatschappelijke organisaties en gemeenten waar spanningen spelen of dreigen.
Met betrekking tot het overleg met Turkse, Koerdische, Alevitische en aan de Gülen-beweging gelieerde organisaties verwijzen wij u naar het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) en naar de Kamerbrief van 30 september j.l. (Kamerstuk 32 824, nr. 160) inzake het laatste spanningenoverleg van 14 september j.l.
Wat gaat u doen om om deze daders van geweldsdelicten op te sporen?
Indien er voldoende aanknopingspunten bestaan, wordt door de politie een strafrechtelijk onderzoek gestart onder leiding van het Openbaar Ministerie.
Zowel op nationaal niveau als op EU-niveau heeft het afgelopen jaar een dialoog plaatsgevonden met de sociaal-media bedrijven. Na een expertmeeting over online hate speech, eind vorig jaar, op het Ministerie van SZW, met Twitter, Facebook en Youtube, zijn er afspraken gemaakt over een betere samenwerking van deze bedrijven met het Meldpunt internetdiscriminatie MiND. Onlangs hebben de Europese Commissie en Facebook, Twitter en Youtube een Code of Conduct voor het tegengaan van online hate speech afgesloten.
Hoe beschermt u de instellingen die bedreigd worden door onder meer op Facebook Turkstalige samenstellers van adreslijsten van onderwijsorganisaties en culturele instellingen die gelieerd zijn aan de Hizmetbeweging en hoe steunt u daarbij gemeentelijke inspanningen als die in Rotterdam?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u optreden tegen het haatzaaien, oproepen tot geweld en het plegen van intimidatie en bedreigingen op sociaal-media zoals Facebook en twitter? Bent u bereid om de sociaal-media bedrijven aan te spreken op hun verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 6.