De intimidatie en doodsbedreiging aan het adres van een homostel |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Homostel in Amsterdam wordt bedreigd door homofobe buren»?1
Ja.
Deelt u onze afschuw over het feit dat een homostel vanwege de geaardheid met de dood wordt bedreigd, stenen tegen het raam gegooid krijgt en niet meer veilig over straat kan?
Ja, die afschuw deel ik zonder meer. Op grond van artikel 1 van de Grondwet is discriminatie, op welke grond dan ook, niet toegestaan. Discriminatie dient dan ook hard aangepakt te worden. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie2 wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt tegen discriminatie vanwege de ingrijpende gevolgen voor individuen en de samenleving als geheel.
Hoe oordeelt u over het gegeven dat de politie het betreffende stel heeft afgeraden om aangifte te doen omdat zij anders te maken krijgt met buurtterreur door hangjeugd?
De politie heeft mij desgevraagd bericht dat de oorzaak van het conflict tussen het stel en hun buren – waaraan in het artikel wordt gerefereerd – leek te liggen in geluidsoverlast. De politie heeft het betreffende stel in eerste instantie geadviseerd om – voordat eventueel aangifte wordt gedaan – te bekijken of bemiddeling door tussenkomst van de wijkagent kan helpen om het conflict op te lossen. Het is niet ongebruikelijk dat de politie burenruzies – waarbij over en weer beschuldigingen worden geuit – met behulp van bemiddeling probeert op te lossen om escalatie te voorkomen. Nadat het stel de woning had verlaten als gevolg van de escalatie van het conflict, heeft de wijkagent met één van hen gesproken over de mogelijkheden om aangifte te doen en het belang hiervan benadrukt. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden.
Erkent u inmiddels dat niet-Westerse allochtonen in Amsterdam, ook in deze casus,2 relatief gezien vaker verdachte zijn van homofoob geweld dan autochtonen? Zo ja, wat doet u met dat gegeven en ziet u een relatie met de veelal islamitische achtergrond (zie ook de rapporten «Gewoon Anders; acceptatie van homoseksualiteit in Nederland», SCP en «Dichterbij elkaar», SCP)?
Ik deel uw analyse en interpretatie van de cijfers niet en verwijs hierbij naar eerdere antwoorden op Kamervragen met dezelfde strekking.4 Uit het onderzoek van het SCP dat u noemt, plus een meer recent rapport uit 20165, komt naar voren dat in streng religieuze- en niet-westerse etnische kringen de sociale acceptatie van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgender personen (LHBT-ers) gemiddeld lager ligt dan bij autochtone en niet-religieuze Nederlanders. Dat is de reden dat het kabinet zich extra inzet om dit te verbeteren, onder meer via de ondersteuning van activiteiten van de G4-gemeenten in samenwerking met LHBT-ers uit bi-culturele kringen.6 Overigens staat ook in religieuze en niet-westerse etnische kringen de meerderheid neutraal tot positief tegenover het idee dat lhbt’s hun leven zo moeten kunnen inrichten zoals zij dat zelf willen.
Deelt u de mening dat niet de slachtoffers maar de daders hun wijk/stad dienen te verlaten? Zo ja, op welke wijze wordt dit bedreigde stel geholpen?
In het Nationaal actieplan tegen discriminatie7 wordt ingegaan op de (preventieve en repressieve) maatregelen die het kabinet neemt tegen discriminatie, waaronder ook homofoob/discriminatoir geweld. In bijlage II van het actieplan wordt ingegaan op de acties die het kabinet neemt met betrekking tot discriminatie van LHBT-ers.
In het onderhavige geval is er door de politie niet afgeraden om aangifte te doen. Zoals gezegd heeft de wijkagent met één van de slachtoffers gesproken over de mogelijkheden om aangifte te doen en het belang hiervan benadrukt. Een aangifte van discriminatie dient volgens de Aanwijzing Discriminatie altijd opgenomen te worden. De politie werkt aan het verbeteren van het aangifteproces via opleiding van intake- en servicemedewerkers. Voor zowel deskundigheidsbevordering ten aanzien van dergelijke zaken als voor het verbeteren van de opsporing en vervolging op dit terrein wordt met ketenpartners een convenant en tevens een vernieuwd reactieprotocol opgesteld.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om ervoor te zorgen dat de politie mensen niet afraadt aangifte te doen en dat wordt ingezet op zware repressie van homofoob geweld, snelrecht en huis- en wijkuitzettingen van het tuig?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de zorgen, van meer dan 70% van de bevolking,3 dat de samenleving structureel ontwricht raakt als gevolg van het wanbeleid op het gebied van immigratie/integratie? Kunt u uw visie geven op deze zorgelijke ontwikkeling?
De stelling waaraan wordt gerefereerd bevat geen oordeel over het gevoerde beleid, maar vraagt naar de verwachte tendens inzake spanningen tussen autochtonen en mensen van buitenlandse herkomst. Het kabinet heeft aandacht voor deze spanningen en voert een beleid om deze te verminderen door enerzijds preventieve maatregelen en dialoog en anderzijds (strafrechtelijke) handhaving, daar waar grenzen worden overschreden.
Belastingrente |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de column van dhr. Heithuis, genaamd «Stuitend!»?1
Ja.
Acht u het redelijk dat wel heffingsrente moet worden betaald over de terugvordering van de heffingskorting maar geen heffingsrente vergoed wordt over de teruggaaf, terwijl deze beide voortvloeien uit de achterwaartse verliesrekening? Kunt u uw antwoord toelichten?
De column van de heer Heithuis gaat over een zaak die hij vond in de rubriek «Lopende procedures Hoge Raad» in V-N 2016/23. In deze zaak is (sprong)cassatieberoep ingesteld. Van een «case closed», zoals de heer Heithuis schrijft, is dan ook geen sprake. Zolang zaken onder de rechter zijn, is het niet gepast en gewenst om daarover een oordeel te geven. Ik beperk mij daarom bij de beantwoording van deze vragen tot de vaststaande feiten, en geef geen oordeel over die feiten.
Verliesverrekening is een niet op het belastingjaar waarover wordt verminderd betrekking hebbende factor. Er is daarom geen reden voor een rentevergoeding over de periode tot het moment dat de aanslag wordt verminderd.2 De aanslag over het belastingjaar waarnaar een verlies wordt teruggewenteld is in het verleden namelijk tot een juist bedrag opgelegd. Daarop wordt alleen op enig moment een verlies uit een ander jaar in mindering gebracht. Die vermindering is daarmee van een andere orde dan een vermindering van het bedrag van de aanslag door navordering. Omdat de uitbetaling van de heffingskorting door de verliesverrekening – naar later blijkt – ten onrechte heeft plaatsgevonden wordt daarover wel rente in rekening gebracht. Daar doet niet aan af dat dit pas blijkt op het moment dat verliesverrekening bij de partner plaatsvindt.
De zaak die de heer Heithuis beschrijft is geheel in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. Dat was ook het oordeel van de commissie voor de Verzoekschriften en de Burgerinitiatieven van uw Kamer naar aanleiding van een klacht over de weigering om in een identiek geval de hardheidsclausule toe te passen3. De commissie overwoog:
De wetgever heeft in de zojuist genoemde bepaling4 een duidelijke keuze gemaakt, omwille van de eenvoud maar ook omdat de regeling van de achterwaartse verliescompensatie al in het voordeel van de belastingplichtige is. Het om die reden ook achterwege laten van heffingsrente indien uit de toepassing van de compensatie een navordering op een ander ontstaat, is niet wat de wetgever heeft beoogd.
En oordeelde vervolgens:
De Staatssecretaris heeft terecht geen toepassing gegeven aan de hardheidsclausule, omdat een en ander geheel volgens de bedoeling van de wetgever is.
Die bedoeling blijkt uit de Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 1999–2000, Kamerstuk 26 727, nr. 7, blz. 91:
«Voorts vragen de leden van de fracties van VVD en CDA of het juist is dat de aan de niet of weinig verdienende partner toegekende heffingskorting wordt teruggenomen, indien het inkomen van de partner door achterwaartse verliesverrekening alsnog op nihil wordt gesteld. Ook deze vraag beantwoorden wij bevestigend. Als de verdienende partner geen belasting is verschuldigd, heeft de niet of weinig verdienende partner geen recht op een uit te betalen heffingskorting. Dit is niet anders indien de belastingplichtige door voor- of achterwaartse verliesverrekening geen belasting is verschuldigd. Indien de definitieve aanslag al is vastgesteld, zal de heffingskorting bij de niet of weinig verdienende partner door middel van een navorderingsaanslag in voorkomende gevallen worden teruggenomen. Hierbij zijn de regels van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing, waaronder de regels omtrent de heffingsrente.» (cursivering van mijn hand)
Onderdeel van die regels over de heffingsrente was de bepaling in artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) (tekst tot 2013), dat bij het opleggen van een navorderingsaanslag heffingsrente in rekening werd gebracht. Een ander onderdeel van die regels over de heffingsrente was de bepaling in artikel 30g, vierde lid, van de AWR (tekst tot 2013), dat bij vermindering van een aanslag als gevolg van achterwaartse verliescompensatie geen heffingsrente werd vergoed. De wetgever heeft hier bewust voor gekozen, enerzijds uit oogpunt van eenvoud, anderzijds omdat de regeling voor verliesverrekening op zichzelf al een voor belastingplichtigen gunstige regeling is, terwijl door middel van het systeem van de voorlopige teruggaaf de belastingplichtige snel over de terug te ontvangen belasting kan beschikken5.
Daarbij dient bedacht te worden dat bij de uitvoering van de belastingwet in beginsel wordt uitgegaan van de zelfstandigheid van individuele personen en lichamen. Alleen bij uitzondering wordt rekening gehouden met een economische verwevenheid, zoals die bestaat tussen echtgenoten. Met betrekking tot de heffingsrente heeft de wetgever niet geoordeeld dat van een zodanige uitzondering sprake was.
Sinds 2013 is de regeling van de heffingsrente vervangen door die van de belastingrente. Die regeling is gebaseerd op de verzuimrenteregeling van de Awb. De beantwoording van deze vraag zou onder het regime van de belastingrente hetzelfde zijn.
Bent u bereid een overzicht te verstrekken van het aantal keren dat belastingrente in rekening wordt gebracht door de fiscus en het aantal keren dat belastingrente wordt uitbetaald door de fiscus voor de jaren 2011 tot en met 2015?
In onderstaande tabel is aangegeven bij hoeveel aanslagen in de jaren 2011 tot en met 2015 belasting- of heffingsrente in rekening werd gebracht en werd uitbetaald.
kalenderjaar
rente in rekening gebracht
rente uitbetaald
2011
4.212.000
7.747.000
2012
4.060.000
7.597.000
2013
2.321.000
1.315.000
2014
2.322.000
413.000
2015
2.522.000
427.000
De uitgaven aan belasting- en invorderingsrente zijn gedaald van 588 miljoen euro in 2011 tot 193 miljoen euro in 2015; is een doel van het omvormen van het heffingsrentestelsel tot het belastingrentestelsel geweest om minder belastingrente te hoeven vergoeden?
Zoals in de memorie van toelichting bij het Belastingplan 2012 is aangegeven was een van de doelen van de regeling van de belastingrente en de (nieuwe) invorderingsrente om het sparen bij de fiscus tegen te gaan.6 Onder het regime van de heffingsrente konden belastingplichtigen, door om geen of een te lage voorlopige teruggave of een te hoge voorlopige aanslag te verzoeken, geld tegen een relatief hoge rentevergoeding bij de fiscus «stallen». De Belastingdienst ontving weliswaar tijdelijk extra belastinggeld, maar moest daarover later een hoge rente vergoeden. De geraamde besparing op de uitgaven van de rijksoverheid door het onmogelijk maken van het sparen bij de fiscus bedroeg € 400 miljoen. Dit komt doordat aan het systeem van de belastingrente andere uitgangspunten ten grondslag liggen dan aan het systeem van de heffingsrente.
Kunt u zo specifiek mogelijk aangeven welke oorzaak valt aan te wijzen voor het feit dat door de Belastingdienst steeds minder belastingrente wordt uitbetaald?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitleggen waarom artikel 30fc van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) inzake de in rekening te brengen belastingrente niet het omgekeerde is van artikel 30fd AWR waarin de vergoeding van belastingrente is vastgelegd? Ontstaat hierdoor geen rechtsongelijkheid?
Zoals aangegeven is de regeling belastingrente gebaseerd op de verzuimrenteregeling van de Awb. Uitgangspunt voor artikel 30fc is dat bij belastingplichtigen die tijdig en correct aan hun fiscale verplichtingen voldoen geen belastingrente in rekening wordt gebracht. Uitgangspunt voor artikel 30fd is dat geen belastingrente wordt vergoed als de inspecteur binnen een redelijke termijn (13 weken) na de indiening van een aangifte een belastingaanslag vaststelt. In beide artikelen zijn situaties beschreven die kwalificeren als verzuim en die daarom leiden tot het in rekening brengen dan wel vergoeden van belastingrente. Aangezien de verzuimen die een belastingplichtige kan begaan per definitie van andere aard zijn dan de verzuimen die de inspecteur kan begaan kunnen de artikelen 30fc en 30fd onmogelijk spiegelbeeldig zijn. Omdat alle belastingplichtigen bij het in rekening brengen of vergoeden van belastingrente hetzelfde worden behandeld is geen sprake van rechtsongelijkheid.
Hoe vaak wordt bezwaar aangetekend tegen de belastingrente en de invorderingsrente? Hoe vaak werd er bezwaar aangetekend tegen de heffingsrente en de invorderingsrente voordat het heffingsrentestelsel werd omgevormd tot het belastingrentestelsel?
Bij de registratie van bezwaren wordt de reden waarom bezwaar wordt aangetekend niet vastgelegd. De gevraagde gegevens zijn daarom niet beschikbaar.
Welke invloed heeft het feit dat de Belastingdienst meer voorlopige aanslagen oplegt gedurende het jaar op zowel de te betalen als de te ontvangen belasting- en invorderingsrente?
De verwijzing in het zevende lid van artikel 30fc (van overeenkomstige toepassing verklaard in artikel 30 fd, tweede lid) naar artikel 15 van de AWR houdt in dat belastingrente wordt berekend over het verschil tussen de definitieve aanslag en (onder meer) voorlopige aanslagen. Naarmate de voorlopige aanslagen die gedurende het jaar zijn opgelegd de definitieve aanslag meer benaderen wordt de grondslag voor de berekening van de belastingrente en dientengevolge het in rekening te brengen of te vergoeden bedrag aan belastingrente lager. De gehanteerde schattingsmethodiek en de laagdrempelige mogelijkheid om vooruitlopend op de aangifte de voorlopige aanslagen in op- dan wel neerwaartse richting bij te stellen dragen ertoe bij dat voorlopige aanslagen zo veel mogelijk met de definitieve aanslag overeenkomen, zodat belastingrente (vrijwel) vermeden kan worden.
Hoe verklaart u dat de Belastingdienst belastingrente in rekening brengt wanneer een aanslag is vooruitbetaald, terwijl in dat geval geen sprake kan zijn van gemiste rente die dient te worden vergoed?2
Het vooruitbetalen van belasting zonder dat er een (nieuwe) belastingaanslag is vastgesteld geeft een probleem bij de ontvanger van de Belastingdienst, omdat zo’n betaling niet kan worden afgeboekt. Zo’n betaling wordt in de regel teruggestort. De dagtekening van de belastingaanslag is bepalend voor de vraag of belastingrente in rekening kan worden gebracht. Het vooruitbetalen heeft daar geen invloed op. De Belastingdienst kan daar in de uitvoering ook geen rekening mee houden.
Bent u bereid het systeem van belastingrente tegen het licht te houden en hierop te reflecteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gezien de beantwoording van de voorgaande vragen zie ik geen aanleiding om de regeling van de belastingrente nader tegen het licht te houden.
Zaken die te maken hebben met huiselijk geweld |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met «De kwaliteit van Veilig Thuis»? Deelt u de mening dat hierin alleen gesproken wordt over «huishoudens», waarbij onduidelijk blijft of onder deze huishoudens ook huishoudens zónder kinderen vallen? Bent u bereid gemeenten en Veilig Thuis-organisaties erop te wijzen dat er ook diverse huishoudens zonder kinderen bestaan, waarin sprake kan zijn van huiselijk geweld?1
Ja. U refereert aan het eindrapport van de Inspecties Jeugdzorg (IJZ) en voor de Gezondheidszorg (IGZ) over het onderzoek naar de kwaliteit van 26 Veilig Thuis-organisaties (VT-organisaties) dat ik samen met mijn collega van Veiligheid en Justitie (VenJ) op 2 maart 2016 aan uw Kamer heb aangeboden2. De Inspecties hebben zich niet beperkt tot huishoudens met kinderen. Zoals in het eindrapport gesteld wordt hebben de VT-organisaties een belangrijke taak: «Veilig Thuis is er voor iedereen, jong en oud, die te maken heeft met huiselijk geweld of kindermishandeling». Daarop richt zich het toezicht van de Inspecties. Ook gemeenten en de VT-organisaties zijn zich zeer bewust van deze brede taak. Veilig Thuis is een bundeling van krachten op het gebied van de verschillende vormen van geweld in huiselijke kring, zoals partnergeweld, ouderenmishandeling, kindermishandeling en eergerelateerd geweld.
Kunt u toelichten welke inspectie toezicht houdt op omgangshuizen? Zo nee, waarom niet?
Omgangshuizen komen in verschillende vormen voor. Voor zover omgangshuizen jeugdhulpaanbieders in de zin van de Jeugdwet zijn, zijn de IJZ samen met de IGZ en de Inspectie VenJ bevoegd om toezicht te houden. Daarnaast hebben gemeenten een belangrijke rol om te waarborgen dat de jeugdhulp van goede kwaliteit is. Zij zijn op grond van de Jeugdwet verantwoordelijk voor een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp.
Kunt u aangeven welke instelling of welke instellingen verantwoordelijk zijn voor de controle van het beleid en de uitvoering van Veilig Thuis? Ligt deze controle slechts bij de centrumgemeenten, of juist bij alle individuele gemeenten? Mocht dat laatste het geval zijn, hoe is die controle dan geregeld?
Het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK), Veilig Thuis, is geregeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015. In artikel 4.1.1 lid 1 is geregeld dat het college zorg draagt voor de organisatie van een AMHK. Alle gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beleid en de uitvoering daarvan. Er zijn geen centrumgemeenten daarvoor aangewezen. Gemeenten zijn dus verantwoordelijk voor de controle van de VT-organisaties.
Voor wat betreft de samenwerking tussen gemeenten is voor het AMHK artikel 2.6.1 van de Wmo 2015 van toepassing. Daarin is geregeld dat de colleges met elkaar samenwerken, indien dit voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van deze wet is aangewezen. De wijze waarop in de 26 regio’s van de VT-organisaties wordt samengewerkt is verschillend. De samenwerkende gemeenten hebben vaak één of meer gemeenten uit hun midden als trekker(s) benoemd.
Kunt u uiteenzetten welk kenniscentrum of welke kenniscentra expertise in huis hebben over (complexe) posttraumatische-stressstoornissen (PTSS) bij huiselijk geweld, in ogenschouw nemende dat er al kenniscentra bestaan op het gebied van de kinder- en jeugdpsychiatrie en bij defensie? Hebben deze kenniscentra ook voldoende behandelingsmogelijkheden en -plaatsen? Zo nee, waarom niet?2 3
Voor mij staat voorop dat slachtoffers van huiselijk geweld snel de juiste, kwalitatief hoogwaardige hulp krijgen. Indien sprake is van PTSS of psychotrauma als gevolg van het huiselijk geweld kan iemand bij tal van aanbieders terecht, zowel in de generalistische basis ggz, als de gespecialiseerde ggz of bij zeer gespecialiseerde aanbieders. Websites als www.kiesbeter.nl, de eigen huisarts en de verzekeraar kunnen helpen met het vinden van een juiste aanbieder.
Zorgverzekeraars moeten voldoende zorg inkopen, ook voor mensen met een PTSS. Het oordeel van een medisch professional omtrent een diagnose en de noodzakelijke behandeling is leidend en elke verzekeraar heeft de zorgplicht die behandeling dan mogelijk te maken cq. te vergoeden. Verzekeraars kunnen bemiddelen in geval er sprake is van gebrek aan plaatsen of eventuele wachtlijsten: ofwel door een patiënt naar een geschikte aanbieder te verwijzen waar nog plaats is, of door aanvullende (contract)afspraken te maken met een specifieke aanbieder waar geen plaats meer is.
Ten behoeve van het ondersteunen van professionals bij het bieden van de juiste zorg bij PTSS wijs ik u op meerdere ontwikkelingen die plaats vinden. In opdracht van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling GGZ wordt gewerkt aan een zorgstandaard Trauma- en stressorgerelateerde stoornissen, met daarin zorgspecifieke modules over preventie, diagnostiek en behandeling van trauma- en stressorgerelateerde stoornissen en heldere kwaliteitsindicatoren (op proces, structuur en uitkomst). Deze zorgstandaard zal leiden tot meer transparantie, uniformiteit en kwaliteitsverbetering, en wordt in juni 2017 opgeleverd. Daarnaast wijs ik op de investeringen die ik heb gedaan om verbeteringen door te voeren binnen de vrouwenopvang en de databank met effectieve interventies die ik via Movisie en het Nederlands Jeugdinstituut (NJI) beschikbaar stel. Tevens financier ik samen met de G4 en Augeo het onderzoeksprogramma van het Verwey-Jonker Instituut naar de intergenerationele overdracht van kindermishandeling en huiselijk geweld. Doel van dit onderzoeksprogramma is om meer inzicht te krijgen
in de psychische gevolgen van kindermishandeling en huiselijk geweld en het effect van de aanpak. Ook in de wetenschapsagenda ggz5, waar via ZonMW extra geld voor beschikbaar is gesteld, is vroegdetectie en interventie een belangrijk thema.
In hoeverre heeft u het idee dat er behoefte is aan een speciaal kennis- en behandelcentrum voor (complexe) posttraumatische-stressstoornissen bij huiselijk geweld?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten in hoeverre het mogelijk is voor slachtoffers van stalking om een andere identiteit te kunnen krijgen? Zo ja, op welke manier kan dit?
Het aannemen van een andere identiteit door slachtoffers is niet mogelijk. Het maakt geen deel uit van het pakket aan slachtofferrechten op grond van de huidige wetgeving en evenmin van de toekomstige wetgeving ter implementatie van de EU-richtlijn Minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers die op dit moment aanhangig is in de Eerste Kamer. Wel is het nu al mogelijk voor slachtoffers om anoniem aangifte te doen (aangifte onder nummer). Verder wordt er sinds 1 januari 2016, door de introductie van een nieuw voegingsformulier voor slachtoffers die zich willen voegen als benadeelde partij, alleen nog gevraagd naar de minimaal noodzakelijke persoonsgegevens van het slachtoffer. Daarnaast wordt de aandacht voor het belang van privacybescherming tijdens de opleiding van professionals in de strafrechtsketen versterkt, waaronder de politie.
Verder voert, zoals u bekend6, het Ministerie van VenJ op dit moment een informatie- en impact-analyse uit om in kaart te brengen welke actoren in het strafproces met welk doel over welke persoonlijke informatie van het slachtoffer moeten kunnen beschikken. Op basis daarvan zal ik een besluit nemen of en zo ja op welke wijze en op welke termijn wijzigingen kunnen worden uitgevoerd. In het najaar van 2016 zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten van deze analyses.
In hoeverre klopt het dat wanneer twee personen, waarvan er een zich schuldig maakt aan stalking, kinderen hebben, de NAW-gegevens van het slachtoffer van stalking, gezien de informatieplicht met betrekking tot kinderen, aan de dader gegeven kunnen worden? Zo ja, hoe vaak vindt dit plaats? Worden de risico's van een dergelijke handeling meegenomen in de beoordeling van de bovengenoemde informatieplicht? Zo nee, waarom niet?
Iemand kan bij de gemeente een verzoek om verstrekkingsbeperking indienen (zo heet een geheimhoudingsverzoek sinds de Wet Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP van 6 jan 2014). Indien een verstrekkingsbeperking is geregistreerd zullen door gemeenten geen verstrekkingen meer worden gedaan aan derden. Indien het echter een ouder van een kind betreft zal deze ouder, als wettelijk vertegen-woordiger van het kind, wel gegevens kunnen krijgen over zijn/haar kind. Hij/zij wordt dan niet gezien als derde.
Er is in een situatie als hiervoor geschetst wel een uitzondering mogelijk. Wanneer het opnemen van een woonadres naar het oordeel van de burgemeester om veiligheidsredenen niet wenselijk is, kan iemand in plaats van een woonadres een briefadres kiezen (Artikel 2.41:1).
Uit de systemen kan niet worden herleid hoe vaak desondanks NAW-gegevens aan daders worden verstrekt.
Er van uitgaande dat het een situatie na aangifte betreft, is er voor een slachtoffer de mogelijkheid om bij de politie een keuze te maken om aangifte te doen met domicilie keuze. Hierbij kies je bijvoorbeeld een advocaat of Slachtofferhulp Nederland als adres en kunnen de adresgegevens onbekend blijven voor de verdachte.
Wanneer de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) in verband met het doen van een onderzoek de persoonsgegevens van de betrokkenen opvraagt, kan uit de BRP blijken dat er sprake is van een geheim adres van één van de ouders (verstrekkingsbeperking). Dit geheim adres wordt door de RvdK afgeschermd en niet gedeeld met de andere ouder / betrokkenen. Uiteraard zal ook een verzoek van één van de ouders zelf om een adres niet door te geven door de RvdK gerespecteerd worden.
Kunt u aangeven hoe het staat met de kennis en expertise bij de politie over psychische mishandeling? Is zij in voldoende mate bekend met de signalementen van psychische mishandeling zoals controle, dwang en angst? Zo nee, waarom niet? Maakt de politie onderscheid tussen fysieke en psychische mishandeling bij haar activiteiten? Zijn de juridische mogelijkheden toereikend om in te grijpen bij psychische mishandeling? Zo nee, wat zou er veranderd moeten of kunnen worden?
Psychische mishandeling is een van de verschijningsvormen van mishandeling. De politie is er, net als bij andere vormen, op getraind ook psychische mishandeling te kunnen herkennen. Het betreft hier wel een gecompliceerde vorm van mishandeling, waarbij het bewijs vaak moeilijk te onderbouwen is. Er zijn mijn collega van VenJ geen signalen bekend dat de juridische mogelijkheden ontoereikend zijn. Voor de slachtoffers is het van belang dat politie, OM en Veilig Thuis samenwerken om voor het beste traject te kunnen kiezen, hulpverlening en/of een strafrechtelijk traject.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór het Algemeen overleg Kindermishandeling/Geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA) van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van donderdag 15 september 2016?
Ja.
Het bericht dat de financiën van toekomstige gepensioneerden zorgwekkend zijn |
|
Paul Ulenbelt |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «financiën toekomstige gepensioneerden zorgwekkend»?1 2
Op 1 juli heeft het NIBUD in samenwerking met PricewaterhouseCoopers (PWC) een rapport gepubliceerd over de ontwikkeling van het inkomsten- en uitgavenpatroon van gepensioneerden en de verwachtingen voor toekomstige gepensioneerden.
Voor wat betreft de huidige gepensioneerden is er volgens het rapport geen directe aanleiding om te veronderstellen dat ouderen niet kunnen rondkomen. 64% van de huidige gepensioneerden geeft vaak aan gemakkelijk rond te komen, ten opzichte van 55% van alle huishoudens.
Wat betreft de verwachtingen voor toekomstige gepensioneerden wordt vermeld dat een kwart van de huidige 65-minners naar verwachting bij pensionering te weinig pensioen heeft. Dit is gebaseerd op onderzoek onder 65-minners dat in oktober 2015 door de AFM is gepubliceerd, waarbij de beoogde bestedingsbehoefte is afgezet tegen de verwachte pensioenopbouw. Een kwart van de toekomstige gepensioneerden bouwt naar verwachting te weinig pensioen op om de beoogde bestedingsbehoefte bij pensionering te behalen.
In de perspectiefnota over de toekomst van het pensioenstelsel heeft het kabinet aangegeven het van belang te vinden dat alle werkenden een toereikend pensioen opbouwen om bij pensionering geen grote terugval te hebben in bestedingsmogelijkheden. Met name flexwerkers, zelfstandigen en werknemers die geen aanvullend pensioen opbouwen via de werkgever lopen het risico geen toereikend pensioen op te bouwen. In de perspectiefnota zijn voor de verschillende groepen uiteenlopende beleidsopties in kaart gebracht. Indien de beoogde bestedingsbehoefte niet wordt bereikt, betekent dat overigens niet automatisch dat mensen niet rond kunnen komen. Het kan ook betekenen dat de huidige werkenden de verwachtingen over de beoogde bestedingen tijdens pensionering moeten bijstellen. Daarnaast is het mogelijk om tijdens het werkende leven extra middelen opzij te zetten voor pensionering.
Wat is uw reactie op de verwachting van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) dat een kwart van de 65-minners straks te weinig pensioen heeft om van rond te komen, als gevolg van het toenemende aantal ZZP’ers (zelfstandigen zonder personeel), van wie het merendeel geen pensioen opbouwt, als gevolg van de toename van flexibele dienstverbanden en als gevolg van scheidingen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de constatering die Nibud/PricewaterhouseCoopers (PwC) doen in het rapport «Bestedingen van ouderen», dat het meer dan vroeger voor huishoudens belangrijk wordt om actief bezig te zijn met de financiële planning, voor een deel van de huishoudens moeilijk zal zijn? Zo ja, bent u bereid in kaart te brengen wat de omvang van de verwachte problematiek is, dit aan de Kamer te rapporteren en met voorstellen te komen om deze problemen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?3
In de perspectiefnota over de toekomst van het pensioenstelsel heeft het kabinet aangegeven het van belang te vinden dat alle werkenden een toereikend pensioen opbouwen om bij pensionering geen grote terugval te hebben in bestedingsmogelijkheden.
In het rapport wordt aangegeven dat het van belang is om vroeg met de financiële planning te beginnen. Ik ondersteun dat van harte. Het is van belang dat werkenden actief bezig zijn met hun oudedagsvoorziening. Met het wetsvoorstel Pensioencommunicatie dat vorig jaar in werking is getreden, is de informatieverstrekking over pensioenen verbeterd. Het doel van pensioencommunicatie is dat de pensioendeelnemer weet hoeveel pensioen hij kan verwachten, kan nagaan of dat voldoende is en zich bewust is van de risico’s van de pensioenvoorziening.
Er zijn verschillende instrumenten waarmee huishoudens worden ondersteund bij de financiële planning. Een belangrijke rol is weggelegd voor de website mijnpensioenoverzicht.nl die inzicht geeft in het verwachte pensioeninkomen. Daarnaast werkt het platform Wijzer in geldzaken aan het bevorderen van financiële veerkracht op de oude dag. Op haar website is bijvoorbeeld de Pensioenschijf-van-vijf te vinden. Deze tool is ontwikkeld in samenwerking met het Nibud. Met deze tool kunnen huishoudens zelf in kaart brengen of de verwachte pensioeninkomsten toereikend zijn om de verwachte uitgaven tijdens pensionering te financieren.
Deelt u de zorgen van het Nibud om mensen die als ze met pensioen gaan een koophuis hebben met een aflossingsvrije hypotheek of een nog niet afbetaalde hypotheek? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deelnemers hebben afhankelijk van hun persoonlijke situatie en verwachtingen over de toekomst een keuze gemaakt over de aflossing van hun eigen huis. Een (deels) afgeloste eigen woning leidt tot lagere woonlasten. Indien er sprake is van een niet (volledig) afbetaalde hypotheek, lopen de woonlasten ook na pensionering door. Huishoudens met een niet (volledig) afbetaalde hypotheek staan wat dat betreft gelijk aan huurders, voor wie de woonlasten ook doorlopen.
Per 2013 is bij nieuwe afgesloten hypotheken aflossing binnen dertig jaar de nieuwe norm. Dit leidt ertoe dat toekomstige gepensioneerden gemiddeld genomen lagere woonlasten zullen hebben.
Deelt u de mening van het Nibud dat aan zorgkosten meer wordt uitgegeven en dat de verwachting is dat, gezien het huidige zorgstelsel, WMO en Wet langdurige zorg, deze kosten in de toekomst zullen toenemen? Zo ja, deelt u de mening dat de stijging van deze kosten voor een groeiende groep mensen niet meer op te brengen is? Zo ja, bent u bereid in het kabinet te bespreken op welke wijze de zorgkosten voor gepensioneerden dusdanig verlaagd kunnen worden dat deze niet in de financiële problemen raken? Zo nee, waarom niet?
Een steeds ouder wordende populatie zal leiden tot hogere zorgkosten, maar dat betekent niet dat deze individueel gedragen zullen worden. Binnen de Zorgverzekeringswet zullen stijgende zorgkosten leiden tot een hogere nominale premie en een hoger verplicht eigen risico. De zorgtoeslag stijgt jaarlijks mee met de stijging van de nominale premie en het gemiddeld eigen risico, waardoor lage inkomens automatisch worden gecompenseerd.
Binnen de Wet langdurige zorg is er sprake van inkomens- en vermogensafhankelijke eigen bijdragen. Hier vinden geen grote verandering plaats en doordat ze inkomens- en vermogensafhankelijk zijn houden ze rekening met draagkracht van de cliënt.
Voor de Wmo geldt net als in de Wet langdurige zorg dat de eigen bijdrage inkomens- en vermogensafhankelijk is. Daarnaast beschikken gemeenten over verschillende mogelijkheden om ook financieel compensatie te kunnen verlenen.
Tot slot wordt er jaarlijks bij de Augustusbesluitvorming naar de koopkracht- en lastenontwikkeling gekeken, waarbij er gestreefd wordt naar een evenwichtig inkomensbeeld. Hierbij wordt er ook specifiek naar gepensioneerden gekeken.
Onderschrijft u de aanbeveling van Nibud/PwC om inzicht en advies op maat te geven in het te verwachten uitgaven- en leefpatroon van toekomstig gepensioneerden? Zo ja, op welke wijze gaat u hier invulling aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat steeds meer ouderen door armoede in de cel belanden na een verkeersboete |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat steeds meer ouderen worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboetes door armoede niet meer kunnen betalen?1
Ja.
Klopt het dat gevangenissen steeds meer 50- en 60-plussers in hun cellen krijgen? Hebt u daar cijfers van?
Het absolute aantal oudere gedetineerden (voor alle wetsovertredingen) is de afgelopen jaren licht gestegen. Deze absolute stijging kan verklaard worden door de vergrijzing van de samenleving.
50–59 jaar
954
1.033
8%
6%
60 jaar en ouder
271
299
10%
10%
Wanneer wordt gekeken naar het aantal oudere gedetineerden dat op enig moment vastzit voor een niet betaalde verkeersboete blijkt er sprake te zijn van een daling.
30 sept 2011
30
30 sept 2012
43
30 sept 2013
72
30 sept 2014
43
30 sept 2015
15
27 juni 2016
12
Deze daling kan worden verklaard door de implementatie van een nieuwe werkwijze. In februari 2015 zijn het OM en het CJIB gestart met het persoonsgericht beoordelen van (het totaal van) zaken van betrokkenen in de fase gijzeling. Het indienen van een vordering gijzeling gebeurt in beginsel alleen bij personen voor wie geldt dat – op basis van de beschikbare informatie – geen sprake is van betalingsonmacht.
In hoeverre wordt door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Openbaar Ministerie (OM) goed in kaart gebracht wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gegijzeld omdat ze hun verkeersboete niet meer kunnen betalen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van de steeds grotere groep ouderen die worden gedetineerd wegens het niet betalen van een verkeersboete? Zo nee, waarom niet? In hoeverre speelt armoede hierbij een rol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe komt het dat deze mensen steeds vaker worden gegijzeld, terwijl u eerder hebt beloofd dat zal worden ingezet op een maatschappelijk verantwoorde tenuitvoerlegging van sancties, wat onder meer betekent dat het OM en de rechtspraak van actuele informatie zullen worden voorzien zodat zij een bijdrage kunnen leveren aan het opleggen van een meer op maat gesneden sanctie?2
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre wordt op dit moment door het CJIB en het OM rekening gehouden met de financiële situatie van verkeersovertreders als zij aangeven de boete niet (meer) te kunnen betalen?
Er wordt op verschillende momenten in het inningsproces gekeken naar de financiële situatie van betrokkene. Ten eerste op het moment dat een betrokkene gebruik maakt van de mogelijkheid die het CJIB biedt om de financiële sanctie te betalen in termijnen (al dan niet via maatwerk). Ten tweede bekijkt de gerechtsdeurwaarder de financiële situatie van betrokkene, zodat eventueel een betalingsregeling kan worden afgesproken. Ten derde wordt voorafgaand aan het indienen van een vordering gijzeling de financiële situatie van betrokkene bekeken aan de hand van bij CJIB en OM beschikbare informatie. Zo wordt bijvoorbeeld geverifieerd of iemand is geregistreerd in het Centraal Curatele- en bewindregister en in het Centraal Insolventieregister. Daarnaast wordt gekeken of er sprake is van enige andere (actuele) vorm van bewindvoering. Als dit het geval is, wordt geen vordering gijzeling ingediend.
Vanaf welk moment wordt gekeken naar de financiële situatie? Is dat direct nadat duidelijk is dat een betalingsregeling niet wordt nagekomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent het op maatschappelijk verantwoorde manier tenuitvoerleggen van verkeersboetes ook dat bij multiproblematiek contact wordt opgenomen met bijvoorbeeld schuldhulpverlening? Zo nee, waarom niet?
Indien betrokkene (of iemand namens betrokkene) aangeeft dat er sprake is van multiproblematiek, bekijkt het CJIB of er aanleiding is om maatwerk toe te passen, bijvoorbeeld op basis van aangeleverde informatie. Ook gaat het CJIB in dat geval na of de problematiek al gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere (professionele) instelling. Het maatwerk kan bestaan uit het mogelijk maken van gespreide betaling. Indien blijkt dat de problematiek nog niet gemeld is bij een gemeente, bewindvoerder of andere instelling, dan wordt betrokkene hier door het CJIB actief op gewezen. Als de (gemeentelijke) schuldhulpverlening een regeling tussen de schuldenaar en zijn schuldeisers tot stand brengt, kunnen de Wahv-sancties daarin worden meegenomen. Bij personen die maatwerk ontvangen door het team Schrijnende gevallen stemt het CJIB af met de schuldhulpverlening indien betrokkene daar reeds een traject heeft lopen.
Het bericht dat ziekenhuisbestuurders een calamiteitenrapport herschrijven voordat het naar de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gaat |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag waaruit blijkt dat een bestuurder van een niet nader genoemd ziekenhuis een intern «onafhankelijk» calamiteitenrapport op wezenlijke punten herschrijft voordat het naar de IGZ gaat ter beoordeling?1
Op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) zijn bestuurders van zorginstellingen er verantwoordelijk voor dat ongewenste uitkomsten van zorg binnen hun instelling op een grondige en geloofwaardige wijze worden onderzocht door een calamiteitencommissie en dat de nodige verbetermaatregelen worden getroffen. Dat zij een rol spelen in het proces van de calamiteitenrapportage is dan ook logisch.
Echter, wanneer de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) erachter komt dat bestuurders hoofdoorzaken van een calamiteit in een calamiteitenrapport verhullen om reputatieschade te voorkomen, dan grijpt zij in. Het rapport is dan immers niet meer geloofwaardig. Hetzelfde geldt voor gevallen waarbij er een conflict is geweest tussen de calamiteitencommissie die een calamiteit heeft onderzocht, en het bestuur van een zorginstellingen waar de betreffende calamiteit zich heeft voortgedaan.
Is het volgens u wenselijk dat ziekenhuisbestuurders, uit angst voor reputatieschade, calamiteitenrapporten herschrijven voordat deze naar de IGZ gaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan volgens u het toezicht functioneren wanneer de IGZ zich in haar oordeel baseert op rapporten die «gestyled» kunnen zijn door de bestuurders van een ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u nog eens uitleggen in welke situaties de IGZ direct zelf onderzoek instelt?
De inspectie doet direct zelf onderzoek naar aanleiding van de melding van een calamiteit als de aard van de melding of andere informatie over het betrokken ziekenhuis aanleiding geeft dit te doen. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn als een calamiteit zich heeft afgespeeld in een situatie waarin een cliënt in een individueel gesloten setting is opgenomen – zoals in een separeerruimte – en is komen te overlijden.
Bent u bereid een 24 uursteam samen te stellen dat na melding van een ernstige calamiteit en een onverwacht en/of verdacht overlijden direct zelf ter plaatse gaat om de situatie te bekijken, eventueel bewijsmateriaal veilig te stellen en te bezien wie het meest verantwoord het nader onderzoek kan doen? Zo ja, per wanneer zijn deze teams inzetbaar? Zo neen, waarom niet?
Hoe de IGZ omgaat met meldingen, en daarmee calamiteiten, is vastgelegd in het Uitvoeringsbesluit Wkkgz.
Het huidige toezichtbeleid bij calamiteiten, het incidententoezicht, is erop geënt het lerend vermogen te vergroten bij zorgverleners en -aanbieders, opdat herhaling zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het door de zorgaanbieder uitvoeren van het onderzoek verhoogt het lerend vermogen en het eigenaarschap van verbeterpunten. De IGZ beoordeelt het onderzoeksrapport en doet zo nodig zelf onderzoek (zie het antwoord op vraag 4).
Het instellen van een «24 uursteam» dat de regie na een calamiteitenmelding op zich neemt en deze op een forensische wijze invult, vind ik geen goed idee. Wanneer we het hebben over «verdachte situaties» dan schakelt de gemeentelijk lijkschouwer het Openbaar Ministerie (OM) in wanneer hij niet overtuigd is van het natuurlijk karakter van het overlijden. Het OM kan dan een onderzoek instellen.
Erkent u dat het risicogestuurd toezicht uitermate kwetsbaar is, omdat het bepalen van het risicoprofiel van een zorginstelling in hoge mate afhangt van de informatie die de IGZ van bestuurders van de instelling krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door middel van risicotoezicht signaleert de IGZ de grootste risico’s in de zorg en waar deze zich voordoen, vervolgens zet zij zorgaanbieders gericht aan tot een adequate risicobeheersing en het verbeteren van de kwaliteit en veiligheid van de zorg. Zorgaanbieders dragen immers de wettelijke verantwoordelijkheid (volgens de Wkkgz) voor de kwaliteit en veiligheid van zorg. Juist door zich regelmatig een beeld te vormen waar mogelijk verhoogde risico’s zijn, wil de inspectie voorkomen dat er zaken mis gaan. Daarbij grijpt de inspectie in wanneer er sprake is van onveilige zorg.
De voor het risicotoezicht gebruikte informatie is afkomstig uit externe en interne bronnen, bijvoorbeeld uit de eigen kwaliteitssystemen van zorginstellingen, uit onaangekondigde bezoeken van de IGZ maar ook uit signalen die de IGZ van het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) ontvangt. Zowel de veronderstelde risico’s als de (aangeleverde) informatie worden door de IGZ geverifieerd, hetzelfde geldt voor eventuele verbetermaatregelen waaraan zorginstellingen zich hebben gecommitteerd. Het beeld dat een risicoprofiel louter tot stand komt met (subjectieve) informatie die bestuurders met de IGZ wensen te delen is dan ook niet correct.
Om gericht en doeltreffend toezicht te kunnen houden hanteert de IGZ zowel risicotoezicht en incidententoezicht, dat gebaseerd is op meldingen van incidenten en calamiteiten, en brengt zij deze met elkaar in verbinding. Wanneer het gaat om de signalering van risico’s is er allerminst sprake van een «blinde vlek» maar juist van een completer beeld van een zorginstelling.
Erkent u dat met het risicogestuurd toezichthouden pas zaken écht aan het licht komen als er sprake is van langdurige falen, terwijl de bestuurders de IGZ een papieren werkelijkheid voorschotelden? Kunt uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u ervan dat de inspecteur-generaal van de IGZ zich niet bewust lijkt van deze blinde vlek in het toezicht? Is dat niet zeer zorgelijk?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u het een goed verweer dat de inspecteur-generaal stelt dat dergelijke praktijken – het aanpassen van interne calamiteitenrapporten – vroeger nog «veel vaker» voorkwamen? Is zo'n observatie van enig belang, als het uitgangspunt moet zijn dat dit überhaupt niet voorkomt?
In de televisie-uitzending van EenVandaag stelt de Inspecteur Generaal (IG) van de IGZ dat het aanpassen van calamiteitenrapporten door bestuurders teneinde reputatieschade te voorkomen «nooit mag». In de radiouitzending2 van EenVandaag over dit onderwerp geeft zij aan dat dit niet betekent dat er in de praktijk nooit belangrijke informatie met betrekking tot een calamiteit bedekt wordt. Zij roept zorgverleners en patiënten in dezelfde uitzending dan ook op om zich respectievelijk tot de IGZ en het LMZ te wenden wanneer zij het vermoeden hebben dat dit wel degelijk het geval is.
De in deze vraag aangehaalde observatie heeft betrekking op een gesignaleerde verbetering in kwaliteit van calamiteitenrapportages als gevolg van een toegenomen geboden openheid door zorginstellingen en een intensievere betrokkenheid van patiënten en diens naasten bij onderzoeken naar calamiteiten. Deze trend wordt in de radiouitzending bevestigd door hoogleraar gezondheidsrecht prof. dr. Legemaate.
Kunt u de Kamer informeren over alle situaties waarin de IGZ heeft geweten dat er aangepaste – en daarmee onvolledig waarheidsgetrouwe – rapporten werden gepresenteerd? Door wie gebeurde dit en wat was hierop het antwoord van de IGZ?
De inspectie houdt geen lijst bij van zaken waarbij zij heeft geconstateerd dat calamiteitenrapporten van zorginstellingen, op welke manier dan ook, ondermaats zijn. Noch is haar informatievoorzieningsysteem erop toegespitst om deze gegevens op te vragen en te verstrekken. Indien zij deze constatering doet dan zal de IGZ van het bestuur van een zorginstelling eisen dat zij het calamiteitenrapport, en/of het onderzoek dat hieraan vooraf gaat, qua volledigheid, kwaliteit en geloofwaardigheid op orde worden gebracht. Indien zij dit nodig acht kan de IGZ in zo’n geval ook besluiten zelf een onderzoek te verrichten.
Tegen hoeveel bestuurders of artsen is een maatregel ingesteld op basis van het falsificeren van onderzoeksrapporten aangaande een medische misser?
De inspectie heeft tot op heden nog geen maatregel opgelegd aan een arts of bestuurder, waar het aanpassen van een calamiteitenrapport aan ten grondslag heeft gelegen.
Acht u het aannemelijk dat juist door het huidige stelsel van onderlinge concurrentie de transparantie afneemt omdat het de concurrentiepositie kan verzwakken en de reputatie kan schaden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst ga ik ervan uit dat de intrinsieke motivatie van zorgprofessionals om goede zorg en de juiste informatie te leveren ten alle tijden voorop staat. Verder zie ik geen aanleiding om te vermoeden dat het huidige zorgstelsel zorginstellingen motiveert om minder transparant te zijn. Integendeel; de patiënt en de cliënt eisen juist meer dan ooit openheid en transparantie van zorginstelling, en zien met de invoering van de Wkkgz hun mogelijkheden uitgebreid om de informatie te krijgen waar zij recht op hebben. Tegelijkertijd weten zij de weg naar het LMZ steeds beter te vinden wanneer zij constateren dat zorginstellingen op dit vlak tekortschieten. Meer dan ooit zal de reputatieschade voor een zorginstelling uiteindelijk het grootst zijn wanneer ervoor wordt gekozen om essentiële informatie, hetzij voor de inspectie, hetzij voor de patiënt of cliënt, achter te houden.
Hoe vaak hoort de IGZ dat ziekenhuisbestuurders of artsen fouten bij medische missers niet mogen erkennen van de letselschadeverzerkeraar?
Het past niet bij de taken en verantwoordelijkheden van de IGZ om zich bezig te houden met zaken aangaande financiële aansprakelijkheden in de civielrechtelijke sfeer. Zij richt zich als toezichthouder op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Bovendien zijn in ziekenhuizen calamiteitenprocedures en claimafhandelingen strikt gescheiden.
Wat vindt u ervan dat nabestaanden via de media hun situatie aan de kaak moeten stellen omdat zij zich door de IGZ niet gehoord voelen?
Om het overlijden van een geliefd familielid te moeten verwerken is intens pijnlijk en verdrietig. Dat er een calamiteit aan het overlijden is voorafgegaan, is des te verdrietiger. Van zorgaanbieders mogen wij verwachten dat zij open zijn over calamiteiten richting de nabestaan, die ook worden meegenomen bij het onderzoek dat zorgvuldig moet worden verricht en waar verbetermaatregelen uit voortkomen. De IGZ ziet toe op de wijze waarop zorginstellingen calamiteiten onderzoeken en informeert de patiënt of nabestaanden over (haar rol in) dit proces wanneer hier behoefte aan is.
Op welke wijze worden familieleden nu beter betrokken bij calamiteitenonderzoek?
De IGZ heeft vastgesteld dat het percentage calamiteitenonderzoeken waarin de patiënt of nabestaanden ook gehoord zijn, is gestegen van 15% in 2013 naar 70% in 2015. Ook krijgen patiënten steeds vaker inzage in het calamiteitenrapport.
De betreffende chirurg is berispt, maar heeft het onvolledige calamiteitenonderzoek betreffende de dood in het Waterlandziekenhuis in Purmerend ook consequenties gehad voor de toenmalige Raad van Bestuur? Zo ja, wat waren die consequenties?
De IGZ heeft in deze zaak geen onrechtmatig handelen van de raad van bestuur geconstateerd. De raad van toezicht van een ziekenhuis is verantwoordelijk voor het functioneren van een bestuurder. De bestuurder in kwestie is inmiddels bij een ander ziekenhuis werkzaam als voorzitter van de raad van bestuur. De IGZ is hiervan op de hoogte.
Mede naar aanleiding van de calamiteit heeft de IGZ het toezicht op het Waterlandziekenhuis geïntensiveerd. De inhoud van de calamiteit en de door het ziekenhuis te nemen verbeteracties liggen hieraan ten grondslag. De inspectie kijkt in deze periode niet alleen zorginhoudelijk maar ook bestuurlijk. Zo vinden er vaker onaangekondigde inspectiebezoeken plaats en is er intensiever contact met de raad van bestuur. Daarbij toetst de IGZ onder andere of de afgesproken verbetermaatregelen daadwerkelijk worden uitgevoerd.
De IGZ zal een rapport opstellen over de bevindingen die zij doet naar aanleiding van het geïntensiveerde toezicht. Dit rapport wordt openbaar gemaakt.
Klopt het dat de bestuurder waarover wordt gesproken in de uitzending, die een calamiteitenrapport op wezenlijke onderdelen herschreef teneinde de IGZ om de tuin te leiden, nog steeds werkzaam is als bestuurder van een ziekenhuis? Hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 16.
Is het mogelijk om tegen bestuurders en artsen die rapporten inhoudelijk wijzigen aangifte te doen van valsheid in geschrifte? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom doet de IGZ dit niet?
De IGZ heeft in deze zaak geen onrechtmatig handelen van de raad van bestuur geconstateerd. Zie ook mijn antwoord op vraag 16 en 17. Mocht de IGZ constateren dat bestuurders hoofdoorzaken van een calamiteit in een calamiteitenrapport bewust verhullen – waardoor de inspectie haar toezichttaak niet adequaat kan uitvoeren – dan zal ze ingrijpen.
Wilt u aan de cultuur van toedekken en bagatelliseren van medische missers een einde maken? Zo ja, wat gaat u ondernemen om de IGZ te doordringen van de ernst van deze cultuur? Zo neen, waarom niet?
Ik kan me niet vinden in het beeld dat er een cultuur bestaat van toedekken en bagatelliseren van ongewenste uitkomsten van zorg. Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 12 gaan we juist toe naar een zorgcultuur waar openheid en transparantie in toenemende mate centraal staan. Dit wil dat wil niet zeggen dat het achterhouden van essentiële informatie over het verloop van zorg aan de patiënt of diens nabestaanden, dan wel aan de inspectie, nooit voorkomt. De IGZ treedt handhavend op wanneer zij constateert dat calamiteiten niet of te laat worden gemeld.
Fraude bij zorgorganisatie Boriz |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht over zorgorganisatie Boriz die mogelijk schuldig is aan fraude met zorggeld?1
Net als uw Kamer heb ik kennis genomen van de berichtgeving in de media over zorgorganisatie Boriz. Voor mij staat voorop dat cliënten goede en verantwoorde zorg krijgen, in natura of via een pgb, en dat de zorginstelling de zorg rechtmatig declareert. In de berichtgeving over Boriz wordt onder meer gesproken over vermoedens van incorrect declareren en fraude. Gelet op het feit dat zorgverzekeraar Menzis momenteel een onderzoek uitvoert naar deze zorgorganisatie, kan ik hier geen verdere uitspraken over doen. Ik wacht de uitkomsten van genoemd onderzoek af. Mocht uit het onderzoek blijken dat er fraude is gepleegd, dan mag duidelijk zijn dat ik dat zeer ernstig vind en ten zeerste afkeur.
Wanneer is het fraudeonderzoek dat zorgverzekeraar Menzis is gestart afgerond, en kunt u dit rapport de Kamer doen toekomen? Zo neen, waarom niet?
Het is niet bekend wanneer het fraudeonderzoek van Menzis zal zijn afgerond. Het uitvoeren van een fraudeonderzoek vraagt om zorgvuldigheid en dus tijd. Zorgverzekeraars en zorgkantoren maken de rapporten van fraudeonderzoeken nooit openbaar, zowel vanuit het belang van privacy als om te voorkomen dat gevoelige informatie over de werkwijze van fraudeurs naar buiten komt.
Vindt u het wenselijk dat Boriz in 2013 en 2014 een omzet had van zo’n 3 miljoen euro, waarvan 1 miljoen aan de drie directeuren werd uitgekeerd, die bijna 500.000 euro aan salaris ontvingen en voor ongeveer een zelfde bedrag winst kregen uitgekeerd?
Woekerwinsten horen niet thuis in de zorg. Daarom heb ik gemeenten, zorgkantoren en verzekeraars opgeroepen om hun contracten tegen het licht te houden, zodat ze goed weten met wie ze voortaan wel en geen zaken doen. Er kunnen verschillende verklaringen bestaan voor een hoge omzet en/of winstuitkering door zorginstellingen. Indien zorginstellingen goede resultaten boeken doordat zij bijvoorbeeld efficiënt werken en goede zorg leveren, dan vind ik dat een goede zaak. Indien dit echter gebeurt doordat de wet- en regelgeving wordt overtreden, is dat niet acceptabel. In dat geval is het aan de handhavingspartijen om passend op te treden. De problematiek van fraude door – onder andere – zorgbestuurders heeft de volle aandacht van de toezichthouders, de bijzondere opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie. De eerdere berichtgeving van het Openbaar Ministerie over aanhoudingen in een onderzoek naar fraude door een zorgbestuurder onderstreept dit en laat ook zien dat de partijen hier, in dit geval strafrechtelijk, tegen optreden.2
Is het waar dat Boriz als onderaannemer van zorgorganisatie Plureyn haar werkzaamheden gaat voortzetten? Kunt u uw antwoord toelichten? Zo neen, is Boriz bezig met het vinden van een andere hoofdaannemer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een hoofdaannemer dient transparant te zijn over de aard van de relatie met andere verbanden en is te allen tijde eindverantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg door een onderaannemer. Navraag bij de Raad van Bestuur van Pluryn leert mij dat onderaannemerschap van zorgaanbieder Boriz niet aan de orde is.
Bent u bereid te voorkomen dat de (voormalig) eigenaren van Boriz een nieuwe organisatie in de zorg of jeugdzorg kunnen opzetten, ten einde te voorkomen dat er wederom geld verdwijnt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Individuele zorgverzekeraars zijn verplicht de integriteit van zorgaanbieders te toetsen, alvorens een relatie aan te gaan of de relatie te verlengen. Zorgverzekeraars beoordelen op basis van informatie uit diverse bronnen of er risico’s zijn en zo ja, welke beheersmaatregelen aangewezen zijn. Het feit dat Menzis een fraudeonderzoek is gestart, zal meewegen in de beoordeling. Ik vertrouw erop dat zorgverzekeraars voldoen aan hun toetsingsplicht en heb geen reden om aan te nemen dat zij dit niet doen.
De berichten ‘European Commission Authorized Italian Government to Support Banks’ en ‘Duitsland hekelt bankenplan Italië’ |
|
Mark Harbers (VVD) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «European Commission Authorized Italian Government to Support Banks»1 en Duitsland hekelt bankenplan Italië»?2 Kunt u meer informatie verschaffen over zowel het plan als de redenen voor de goedkeuring van de Europese Commissie?
Ja. Het door de Commissie goedgekeurde plan waarover The Wall Street Journal (WSJ) schrijft ziet op een plan voor liquiditeitssteun. In geval van stress kan het zijn dat banken behoefte hebben aan extra liquiditeit. Hiervoor kunnen banken o.a. gebruik maken van centrale bank financiering. In het geval zich een uitzonderlijke crisissituatie voordoet, kan onder voorwaarden liquiditeitssteun vanuit overheden plaatsvinden. Dit geschiedt dan in de vorm van garanties vanuit de overheid (in het Italiaanse plan tot 150 miljard euro).
Een belangrijke beperking aan de mogelijkheid tot het geven van liquiditeitssteun is dat een garantie alleen kan worden verstrekt aan banken die solvabel zijn. Liquiditeitssteun dient namelijk alleen om een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te vermijden of te verhelpen en de financiële stabiliteit te vrijwaren. Bij een dergelijke faciliteit eist de Commissie o.a. dat banken solvabel zijn, een marktconforme vergoeding wordt betaald en banken die op grote schaal gebruikmaken van de steun een herstructureringsplan indienen.
Ook Nederland heeft in de periode van 2008 tot en met 2010 een dergelijke garantiefaciliteit voor liquiditeit gehad.3 Zowel de staatssteunregels4 als de BRRD5 bieden ruimte voor dergelijke steun. Zoals ik ook bij eerdere gelegenheden heb aangegeven ben ik van mening dat het aan de Commissie is om te oordelen of er bij Italiaanse maatregelen voor de bankensector sprake is van staatssteun en zo ja of het geoorloofd is. Ook over deze maatregel heb ik geen zelfstandig oordeel.
Belangrijk is ook dat dit Italiaanse plan in het leven is geroepen uit voorzorg. Zoals een woordvoerder van de Commissie in het WSJ artikel waarnaar het lid Harbers verwijst aangeeft, is het niet de verwachting dat de noodzaak voor het gebruik van de garantiefaciliteit zich voordoet. Dit blijft het geval zolang er zich geen uitzonderlijke crisissituatie voordoet en banken nog toegang hebben tot (langlopende) centrale bank financiering.
Zolang er geen gebruik wordt gemaakt van de garantiefaciliteit is er ook geen sprake van consequenties voor de Italiaanse begroting. Indien van de regeling gebruik wordt gemaakt loopt de Italiaanse begroting risico’s in het geval dat grote verliezen zich voordoen bij banken die van de regeling gebruik maken. Op zichzelf leidt het afgeven van een garantie overigens niet tot een hogere schuld. Daarnaast zal voor eventuele garanties een marktconforme premie moeten worden betaald.
Wat is het oordeel van de Nederlandse regering over het plan om de Italiaanse banken te steunen en over de goedkeuring van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt zich dit tot de regels uit de Bank Recovery and Resolution Directive (BRRD), zoals de verplichting tot de bail-in, en de Europese regels voor staatssteun?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn precies de «extraordinary crisis rules for state aid»? Is er op dit moment sprake van een «uitzonderlijke crisis», specifiek voor Italië en Italiaanse banken, en zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het plan consequenties voor de Italiaanse begroting en zo ja, welke? Indien ja, valt deze steun onder enige vorm van «flexibiliteit» uit het Stabiliteits- en Groeipact?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven waarom de Duitse regering heeft aangegeven tegen deze steun te zijn? Welke argumenten voert de Duitse regering daarvoor aan en ondersteunt u deze argumenten? Zijn er meer regeringen die aangegeven hebben geen voorstander te zijn van dit plan?
Het artikel uit de Telegraaf waarnaar het lid Harbers verwijst ziet niet op het door de Commissie goedgekeurde plan voor liquiditeitssteun, maar op het eventueel geven van kapitaalssteun vanuit de Italiaanse overheid. In dit artikel wordt geen officieel standpunt van de Duitse regering genoemd, maar speculatie door ingewijden. Op 4 juli 2016 is echter wel volgens The Financial Times (FT) door een woordvoerder van het Duitse Ministerie van Financiën een uitspraak van Angela Merkel bevestigd als het officiële Duitse standpunt: «We wrote the rules for the credit system, we cannot change them every two years.»6 Ik ben het met deze uitspraak uiteraard eens. Er is geen sprake van dat van de nieuwe regels «meteen wordt afgeweken». De ECB heeft het belang van bail-in de afgelopen dagen publiekelijk sterk onderstreept.
Over het algemeen zijn er ook binnen de geldende regels genoeg mogelijkheden om als overheid orde op zaken te stellen. Zo staat bijvoorbeeld de BRRD toe dat levensvatbare banken tijdelijk gesteund worden zolang de steun niet wordt gebruikt om bestaande of verwachte verliezen op te vangen, maar enkel voor het voldoen aan kapitaalbehoeften die bijvoorbeeld ontstaan uit het adverse scenario van een stresstest. Dit instrument wordt ook wel preventieve herkapitalisatie genoemd.7 Hierbij is uiteraard compliance met de staatssteunregels vereist, namelijk dat houders van kapitaalinstrumenten bijdragen aan de herkapitalisatie door afschrijving en/of omzetting. Indien banken simpelweg niet levensvatbaar zijn en in resolutie treden dan moet voor elke vorm van kapitaalsteun allereerst minimaal 8% bail-in plaatsvinden. Dit zijn de regels zoals deze zijn afgesproken en deze zullen ook zo worden toegepast door de bevoegde autoriteiten.
Zoals ik ook in antwoord op eerdere Kamervragen over dit onderwerp heb aangegeven, kent de Italiaanse bankensector structurele uitdagingen zoals een groot aantal niet-presterende leningen, dat flinke druk zet op de winstgevendheid van en het vertrouwen in sommige banken.8 Ook is het in Italië niet ongebruikelijk dat achtergestelde schuldinstrumenten zijn verkocht aan particuliere beleggers, terwijl deze instrumenten vaak hoge risico’s kennen. Desalniettemin kunnen autoriteiten ingeval van bail-in aanvullende maatregelen treffen ten behoeve van kwetsbare groepen.9
Deelt u de mening dat de Italiaanse overheid ervoor had kunnen en moeten kiezen om veel eerder orde op zaken te stellen in de financiële sector, zoals in andere landen wel gebeurd is?
Zie antwoord vraag 6.
Wat zegt het over de geloofwaardigheid van de (regels en afspraken uit de) bankenunie dat meteen bij de eerste test, en in het eerste jaar van de bankenunie, wordt afgewekenvan de regels? Verwacht u dat de handhaving van deze regels net zo zwak zal blijken te zijn als het toezicht op de begrotingsregels?
Zie antwoord vraag 6.
Spanningen binnen de Turkse gemeenschap in Nederland |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mannen bestormen Turkse moskee in Dordrecht»1 en herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over bedreigingen, geweldsdelicten en brandstichtingen gericht tegen Turkse of Koerdische buurthuizen?2
Ja.
Wat is de stand van het onderzoek ten aanzien van de in het bericht genoemde aanval op een Turkse moskee in Dordrecht en de belaging van het genoemde Koerdische gezin?
Het Openbaar Ministerie is een strafrechtelijk onderzoek begonnen naar beide incidenten. Onderwerp van onderzoek is ook of er een relatie is tussen beide incidenten. Het onderzoek loopt op dit moment. In het belang van dit lopende onderzoek kunnen geen verdere inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Deelt u de zorgen over het feit dat het niet om incidenten gaat waarbij slechts een paar enkelingen betrokken zijn, maar klaarblijkelijk hele groepen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De gebeurtenissen geven reden tot zorg. Het strafrechtelijk onderzoek moet meer zicht geven op de betrokkenheid van personen. Bedreiging, pleging van geweld, vernielingen en het aanzetten tot haat of geweld tegen moslims en islamitische instellingen zijn hoe dan ook onacceptabel.
Kent u signalen dat er mogelijk ook personen woonachtig in België, Duitsland of Polen bij de genoemde incidenten betrokken zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er onlangs ruiten ingegooid bij een Alevitische vereniging in Schiedam?
Een aantal weken geleden zijn in Schiedam in twee verschillende nachten ruiten vernield. Het strafrechtelijk onderzoek naar deze vernielingen loopt. In het belang van het onderzoek kunnen geen verdere inhoudelijke mededelingen worden gedaan.
Acht u het mogelijk dat de belaging van het Koerdische gezin en de aanval op de genoemde moskee voorbeelden zijn van spanningen tussen de Turkse en Koerdische gemeenschappen in Nederland? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn antwoord op 27 oktober 2015 (Aanhangsel handelingen vergaderjaar 2015–2016, nr. 387) op vragen van het lid Karabulut (SP) over het bericht dat Koerden in heel Europa en ook in Nederland worden belaagd, heb aangegeven, hangt de spanning tussen Turken en Koerden in Nederland samen met de situatie in Turkije.
Kent ook u andere signalen van bestaande of zelfs oplopende spanningen tussen deze gemeenschappen? Zo ja, waar bestaan die uit? Zo nee, waarom kent u die niet?
Vanuit het contact met verschillende gemeenschappen zijn het laatste jaar voorafgaand aan de mislukte coup in Turkije zes incidenten aan het Ministerie van SZW gemeld. Vanuit SZW wordt aan de gemeenschappen geadviseerd om van deze incidenten aangifte te doen bij de politie.
In de nasleep van de mislukte coup in Turkije zijn de spanningen in de Turkse Nederlandse gemeenschap opgelopen. Hierover heeft het Kabinet in de Kamerbrief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2016 betreffende «reactie op verzoek van de vaste commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Europese Zaken om een brief over de situatie in Turkije», door middel van het verslag van een schriftelijk overleg verzonden aan de Tweede Kamer op 26 juli 2016 (Kamerstuk 34 300-V, nr. 77) en via de Kamerbrief van Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 12 september 2016 (Kamerstuk 32 824, nr. 148) betreffende «Spanningen Turks Nederlandse gemeenschap» gecommuniceerd met de Tweede Kamer.
Vindt er nog overleg plaats van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) met vertegenwoordigers van de Turkse, Koerdische en Alevitische gemeenschappen? Zo ja, hoe vaak, wanneer was het de laatste keer? Zo nee, acht u het nodig om dit overleg nieuw leven in te blazen?
Het overleg waar u op doelt van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid met vertegenwoordigers van de verschillende gemeenschappen heeft vier keer plaatsgevonden: op 3 december 2014, 28 oktober 2015, op 13 juni 2016 en op 14 september 2016. Dit overleg zal over een paar maanden nogmaals plaatsvinden.
Meermalen is in deze overleggen afgesproken dat alle aanwezige organisaties hun verantwoordelijkheid nemen en via hun eigen kanalen hun achterbannen oproepen om af te zien van bedreigingen, intimidaties en het bezigen van denigrerende kreten.
Zijn er organisaties van de genoemde gemeenschappen die niet in gaan op uitnodigingen om aan dergelijk tot overleg deel te nemen? Zo ja, welke organisaties betreft dit en waarom gaan zij niet op uw verzoek in?
Diyanet heeft de eerste twee keer niet deelgenomen aan het overleg. Zij zagen zichzelf toen niet als gesprekspartner voor een dergelijk overleg. Op 13 juni 2016 waren zij wel vertegenwoordigd. Bij het overleg van 13 juni 2016 hebben Milli Görüş Noord en Milli Görüş Zuid aangegeven verhinderd te zijn. Bij het overleg van 14 september 2016 waren alle vier de TRSO’s vertegenwoordigd.
Wat is er gebeurd met het verzoek van de Minister van SZW aan de vertegenwoordigers van de genoemde gemeenschappen om incidenten te melden bij zijn ministerie? Hoeveel incidenten zijn er gemeld?
Zie antwoord vraag 7.
Worden berichten van dergelijke incidenten inmiddels wel op een centraal punt verzameld? Zo ja, waar dan? Zo nee, waarom niet en deelt u dan de mening dat om een goed beeld van de problematiek te krijgen dit wel nodig is? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
Vanuit SZW wordt aan de gemeenschappen geadviseerd om van deze incidenten aangifte te doen bij de politie. Hiervoor zijn afspraken gemaakt met de politie over contactpersonen die dit op zich kunnen nemen. Er is geen centraal verzamelpunt.
Op nationaal niveau is er verder aandacht voor de veiligheid van de islamgemeenschap en moskeeën. Zo is er een werkgroep ingericht waarin veiligheidsvraagstukken in relatie tot de islamitische gemeenschap en moskeeën aan de orde worden gesteld. De werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de islamitische gemeenschap, NCTV, politie en SZW. Incidenten en maatregelen worden hier besproken. Het is van groot belang dat van incidenten aangifte wordt gedaan, om zo goed mogelijk inzicht te krijgen van de problematiek.
Een gemeente die geen nieuwe zorginstelling binnen zijn grenzen wil |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de gemeente Aa en Hunze niet wil meewerken aan de creatie van 24 begeleid-wonen-plaatsen omdat dit naar haar zeggen teveel zorgbudget zou kosten?1
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving.
Navraag bij de gemeente heeft de volgende informatie opgeleverd.
De initiatiefnemer heeft bij de gemeente Aa en Hunze geïnformeerd naar de mogelijkheden om een hotel over te nemen in het dorp Gieten, teneinde hier een nieuwe woon/zorgvoorziening van te maken voor mensen met autisme en/of een psychische beperking. Hierbij zou het restaurantgedeelte worden verpacht. Om dit mogelijk te maken is een wijziging van de gebruiksfunctie van het gebouw noodzakelijk, om die reden is de gemeente vooraf benaderd.
Het college van de gemeente Aa en Hunze laat weten het initiatief (integraal) getoetst te hebben op ruimtelijke aspecten, op de visie Sociaal Domein, veiligheid, betrouwbaarheid en de zorgbehoefte. Vervolgens is na afstemming met de gemeenten Assen, Midden Drenthe, Noordenveld en Tynaarlo geconcludeerd dat in de regio op basis van de zorgbehoefte nu en in de nabije toekomst enerzijds en het reeds beschikbare aanbod aan voorzieningen anderzijds, geen behoefte bestaat aan uitbreiding van de capaciteit. In de betreffende regio worden momenteel de voorbereidingen getroffen voor de nieuwe aanbestedingen Jeugd en Wmo, waaronder beschermd wonen. Naar verwachting van de regiogemeenten zullen veel aanbieders hierop inschrijven.
Er zou sprake kunnen zijn van een extra financiële last voor de gemeente Aa en Hunze als de nieuwe woon-/zorgvoorziening er komt en daar cliënten van elders hun intrek nemen. Of de gemeente Aa en Hunze en/of de centrumgemeente Assen in een dergelijke situatie met de komst van dit initiatief daadwerkelijk € 1,2 miljoen extra kwijt zou zijn, ligt geheel aan de daadwerkelijke gerealiseerde soort zorg, de hoeveelheid zorg en welke inkoopafspraken daaromtrent zouden gelden tussen de (centrum)gemeente en de aanbieder. Voorts geldt dat een nieuwe aanbieder binnen de regio/gemeente ook niet automatisch hoeft te worden gecontracteerd als sprake is van voldoende passend ondersteuningsaanbod via andere aanbieders. Met betrekking tot een eventueel financieel risico dat de gemeente Aa en Hunze ziet, geldt dat het hier grotendeels om cliënten met een ondersteuningsbehoefte voor beschermd wonen betreft. Voor de verdeling van de middelen behorend bij beschermd wonen is momenteel sprake van een historische verdeling. Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4.
Het college van de gemeente Aa en Hunze heeft naar aanleiding van de mediaberichten de leden van de gemeenteraad van Aa en Hunze op 30 juni jl. per brief geïnformeerd over de afwegingen die het college heeft gemaakt bij de standpuntbepaling. Dit is ook hoe het hoort. Het college heeft verantwoording afgelegd aan de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat een combinatie van zorg en bedrijfsleven een prachtig concept is, geheel in lijn met het kabinetsbeleid?
Ja, ik deel deze mening. Het kabinetsbeleid is gericht op het (kunnen blijven) meedoen in de maatschappij. Begeleid wonen gecombineerd met een horeca- en restaurantfunctie kan hiertoe op zich een passende, vernieuwende voorziening zijn. Of dat daadwerkelijk het geval is dient te worden vastgesteld in gesprek met de betreffende cliënten, volgens de eisen die de wet daaraan stelt.
Deelt u voorts de mening dat het ongewenst is als er doorschuifgedrag tussen gemeenten zou ontstaan?
Ook deze mening deel ik. Gemeenten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de wet en moeten waar en wanneer dat relevant is het overleg met elkaar aangaan.
Klopt het dat de gemeente de 1,2 miljoen euro per jaar aan extra zorgkosten tot in lengte van jaren kwijt zou zijn, of geldt dit in de T-2 financieringssystematiek van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) alleen voor de eerste twee jaar, waarna de gemeente Aa en Hunze wel wordt gecompenseerd voor de hogere zorgkosten?
Voor de verdeling van de middelen behorend bij de Jeugdwet en de Wmo 2015 niet zijnde beschermd wonen geldt dat deze middelen objectief over alle gemeenten worden verdeeld. De verdeling wordt jaarlijks bijgesteld op basis van zo actueel mogelijke definitieve gegevens. Wijzigingen in de objectieve kenmerken van gemeenten en hun inwoners werken op die manier door in de verdeling.
Voor de verdeling van de middelen behorend bij beschermd wonen is zoals hiervoor genoemd sprake van een historisch verdeelmodel (historische reconstructie kosten, peildatum 1 januari 2015). In het bestuurlijk overleg van 22 juni jl. tussen de VNG en VWS is besloten om voor de verdeling van de middelen tot 2020 het huidige historische model te hanteren en de middelen per 2020 te verdelen over alle gemeenten volgens een objectief verdeelmodel. Dit betekent dat in het geval van de gemeente Aa en Hunze dat de verantwoordelijke centrumgemeente Assen en/of de regiogemeenten binnen de regio Assen geen aanvullende middelen voor nieuwe cliënten met een ondersteuningsbehoefte voor beschermd wonen woonachtig in de regio/gemeente ontvangen (gemeenten ontvangen wel compensatie voor demografische groei van de populatie). Daarna is sprake van verdeling via een objectief verdeelmodel per 2020.
Zou het een oplossing kunnen zijn te regelen dat de gemeente waaruit de cliënt vertrekt, deze nog twee jaar de kosten betaalt totdat de nieuwe gemeente de kosten vergoed krijgt?
Voor de verantwoordelijkheid voor cliënten met een ondersteuningsbehoefte voor beschermd wonen en de daarbij horende middelen geldt dat (centrum)gemeenten hiertoe onderling afspraken moeten maken of dat centrumgemeenten met aanbieders gevestigd in een andere centrumgemeente betalingsafspraken voor cliënten woonachtig in of afkomstig uit hun eigen gemeente moeten maken. Hierin zijn ook verschillende varianten mogelijk. Zo kan een centrumgemeente aparte afspraken maken voor doorbetaling door de centrumgemeente van herkomst indien de cliënt een overgangscliënt betreft.
In het bestuurlijk overleg tussen de VNG en VWS van 22 juni jl. is afgesproken dat regiogemeenten en centrumgemeenten per regio gezamenlijk aan de slag gaan met het schetsen van een toekomstvisie op het beschermd wonen en de maatschappelijke opvang. Dit proces krijgt zijn weerslag in een regionaal plan van aanpak waarin gemeenten de inhoudelijke visie schetsen, de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeenten, de wijze waarop zij als gemeenten samenwerken en de verdeling van de beschikbare middelen voor beschermd wonen in de regio.
Deelt u de mening dat dit mogelijk een oplossing kan zijn om gemeenten minder kopschuw te laten reageren als een zorginstelling zich wil vestigen, en dat het ongewenst doorschuifgedrag tussen gemeenten hierdoor voorkomen kan worden?
Zie het antwoord op de voorgaande vragen.
Kun u, gezien de problemen in Aa en Hunze, deze vragen nog vóór het zomerreces beantwoorden?
Dat is helaas niet gelukt.
Het overlijden van een bewoner van zorginstelling Cordaan |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) naar het tragische overlijden van de 19e jarige M.D. die overleed door verslikking? Kunt u het onderzoek (geanonimiseerd) openbaar (laten) maken?1
Uit het rapport van de IGZ komt naar voren dat de zorgverlening aan deze cliënte op diverse punten tekort schoot. Dit tragische incident laat nog eens zien hoe belangrijk het is voortdurend alert te zijn en kritisch te kijken naar hoe het zorgproces rond individuele cliënten, met elk zijn of haar bijzondere zorgvragen, georganiseerd is.
Dit rapport is niet openbaar. Voordat ik informatie uit het rapport naar Uw Kamer kan sturen is de IGZ gehouden de belangen van de bij de aangelegenheid betrokkenen te wegen. De IGZ zal betrokkenen benaderen zodat zij hun reactie op het al of niet openbaar maken kunnen geven.
Vindt u het wenselijk dat familieleden bijna twee jaar moeten wachten tot dat de IGZ haar rapport oplevert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. Ik vind twee jaar te lang voor nabestaanden die antwoord willen op vragen rond het overlijden van hun naaste. De IGZ heeft mij laten weten dat de totstandkoming van het rapport door verschillende omstandigheden is vertraagd. Zo konden gesprekken met betrokken medewerkers, om voor hen persoonlijke redenen, pas enige tijd na de inspectiebezoeken aan Cordaan plaatsvinden. Vervolgens is verdere vertraging ontstaan wegens interne omstandigheden bij de IGZ. De IGZ heeft voor de vertraging haar excuses aangeboden aan de ouders.
Waarom heeft de IGZ Cordaan verzocht onderzoek te doen naar het overlijden van M.D, waarvoor geen verklaring van natuurlijk overlijden is afgegeven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cordaan informeerde de IGZ op 22 september 2014 over de verslikking. De IGZ verzocht, conform de Leidraad meldingen, Cordaan de calamiteit te onderzoeken en de IGZ daarover te informeren. De IGZ hanteert deze werkwijze zodat zorgaanbieders kunnen leren van de fouten die zij maken en de juiste maatregelen kunnen nemen om herhaling hiervan in de toekomst te kunnen voorkomen.
Is er in uw visie sprake van een vermijdbaar overlijden van M.D.? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek. Hangende dit onderzoek kan ik hier geen uitspraken over doen.
Hoe oordeelt u over de bevindingen van de onderzoeken van Cordaan en de Siza Groep, die onafhankelijk onderzoek deed, dat er niets aan de hand was? Kunt u uw antwoord toelichten?
Onderzoek naar calamiteiten en de rapportages die daaruit voortvloeien behoren gericht te zijn op het vinden van de oorzaken en het voorkómen van dergelijke ongewenste uitkomsten van zorg in de toekomst. Cordaan heeft direct na het incident onderzoek ingesteld, de IGZ heeft daarna zelf ook onderzoek gedaan. Ik vind het erg belangrijk dat Cordaan het verschil in uitkomsten tussen haar eigen onderzoek en het onderzoek van de IGZ goed analyseert. Ik vind het ook goed dat Siza Zorg Groep, op verzoek van Cordaan, kritisch op het onderzoek van Cordaan heeft gereflecteerd. Zo wordt wellicht duidelijk hoe het komt dat de IGZ andere conclusies trekt en hoe dit een volgende keer kan worden voorkomen.
Vindt u dat de maatregel die de IGZ treft (regulier toezicht) in lijn is met haar harde oordelen dat de kwaliteit en veiligheid van de zorg onvoldoende verantwoord waren, de afspraken over M.D’s begeleiding onduidelijk waren en dat Cordaan onvoldoende geleerd heeft van eerdere incidenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De bestuurder onderschrijft de bevindingen van de IGZ en heeft toegezegd de noodzakelijke verbeteringen door te voeren. Cordaan heeft aangegeven dat inmiddels alle verbeteringen in gang zijn gezet. De IGZ heeft op basis van de bezoeken en voortgangsrapportages van Cordaan een goed beeld van de zorgaanbieder en voldoende vertrouwen dat Cordaan de verbeteringen realiseert. De IGZ ziet dat Cordaan zich transparant opstelt en meldingsbereid is. Cordaan heeft het intern toezicht geïntensiveerd bij de locaties of teams waar dat nodig was. De Raad van Toezicht ziet hierop toe. De IGZ is van oordeel dat er op dit moment bij Cordaan geen situatie is die om nadere handhaving dan wel bestuursrechtelijke maatregelen van de IGZ vraagt.
Kunt u uitzoeken hoeveel bewoners van Cordaan door verstikking om het leven zijn gekomen, om helderheid te krijgen over de melding in het rapport dat er meerdere overlijdens door verstikking hebben plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Sinds 2006 heeft de IGZ meldingen ontvangen van drie overlijdens bij Cordaan, sector gehandicaptenzorg, waarbij verstikking/verslikking aan de orde is.
Hoe oordeelt u over de conclusie in het Inspectierapport dat Cordaan aanbevelingen en verbetermaatregelen uit eerdere casuïstiek onvoldoende en/of onvoldoende breed binnen de organisatie borgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat er van casuïstiek geleerd moet worden. Om herhalingen te voorkómen moeten verbetermaatregelen worden genomen en geborgd. De IGZ heeft de implementatie en borging van verbetermaatregelen eerder dit jaar in een gesprek met de Raad van Bestuur aan de orde gesteld. De IGZ concludeert dat er voldoende verbeterpotentieel en lerend vermogen aanwezig is bij Cordaan. De IGZ volgt de voortgang van de verbetermaatregelen via (o.a.) het afleggen van onaangekondigde bezoeken. Mocht er aanleiding zijn dan zal de IGZ handhavend optreden.
Kan de veiligheid van de bewoners en medewerkers op de Kraandrijverstraat voldoende worden gewaarborgd? Zou het niet beter zijn deze locaties te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ concludeert dat op dit moment de veiligheid van de cliënten op de locaties aan de Kraandrijverstraat niet in het geding is, waardoor een bevel tot sluiting niet aan de orde is. Zie ook mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u de uitspraak van de bestuursvoorzitter van Cordaan «Ik bewonder de vasthoudendheid van de ouders, die bleven vragen om nader onderzoek» gepast, omdat hij verantwoordelijk is voor het feit dat de ouders moesten blijven vragen? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het mag niet zo zijn en het is niet zo dat er pas nader onderzoek wordt ingesteld wanneer ouders hierop blijven aandringen. IGZ bepaalt of er aanleiding is voor nader onderzoek. «Vasthoudendheid» van ouders mag nooit het criterium zijn.
Deelt u de indruk dat de bestuurder, mede op basis van het interne en externe onderzoek, niet uit was op de waarheid? Zo nee, waarom niet?
Ik kan dat niet beoordelen.
Kunt u uitleggen waarom deze bestuurder nog altijd in functie is, terwijl uit het rapport van de IGZ blijkt dat de «geboden zorg voorafgaand, tijdens en na de calamiteit op de verschillende subonderdelen onvoldoende verantwoord is geweest»? Waarom leidt deze schokkende conclusie van de IGZ niet tot maatregelen op het hoogste niveau van een zorginstelling?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel onderzoeken heeft de IGZ in de afgelopen 10 jaar gedaan bij Cordaan? Wat waren de aanleidingen voor deze onderzoeken? Kunt u deze Inspectierapporten (geanonimiseerd) naar de Kamer zenden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Cordaan is een grote zorgorganisatie met veel locaties en een grote diversiteit aan cliënten. De IGZ houdt hier toezicht op en toetst regelmatig of onderdelen van Cordaan voldoen aan de voorwaarden voor goede zorg. Er zijn in de laatste tien jaar meer dan 60 onderzoeken/bezoeken door de IGZ bij verschillende onderdelen van Cordaan geweest. De aanleiding was wisselend, maar in de meeste gevallen ging de IGZ langs naar aanleiding van signalen over tekortschietende zorg. De rapporten van de bezoeken heeft de IGZ openbaar gemaakt op haar website. Het calamiteitenrapport is niet openbaar gemaakt.
Ten aanzien van het calamiteitenrapport is de IGZ wettelijk gehouden op basis van de Wet openbaarheid van bestuur de belangen van de bij de aangelegenheid betrokkenen te wegen. Dit hangt samen met de kenmerken van deze rapporten. De wijze waarop de inspectie het voor de rapportages benodigde feitencomplex weergeeft (waaronder ook medische informatie) is bijna altijd te herleiden naar specifieke patiënten, cliënten, zorgverleners en zorgaanbieders. Zie verder antwoord vraag1.
Hoeveel calamiteitenmeldingen heeft Cordaan de afgelopen 10 jaar gedaan bij de IGZ? Wat was de aard van de melding (mishandeling, verstikking, overlijden, medicatiefout, enz)? Hoe zijn deze meldingen behandeld?
Cordaan heeft de laatste tien jaar ruim 300 keer calamiteiten en incidenten gemeld aan de IGZ. Het ging onder andere om meldingen over mishandeling, seksueel misbruik, verslikking/verstikking, medicatiefouten, personeelstekorten en valincidenten. De IGZ heeft deze meldingen op de gebruikelijke wijze behandeld en Cordaan gevraagd bij verplichte meldingen onderzoek te doen en de IGZ te informeren over de uitkomsten van het onderzoek en de verbetermaatregelen om herhaling te voorkomen. Andere meldingen heeft de IGZ gebruikt voor haar risicogestuurde toezicht en waar nodig heeft IGZ Cordaan bezocht.
Hoeveel meldingen over kwaliteit en bejegening (mishandeling, overlijden, medicatiefouten, te weinig personeel, doorligwonden en dergelijke) heeft de IGZ de afgelopen 10 jaar van personeel of cliënten en/of familie over Cordaan ontvangen? Wie waren de melders? Hoe zijn de meldingen behandeld?
De IGZ heeft van personeel of cliënten en/of familie de laatste tien jaar 40 meldingen over Cordaan ontvangen. De IGZ heeft de meldingen in behandeling genomen en doorgaans Cordaan gevraagd onderzoek te doen naar de oorzaken met het doel ervan te leren en verbetermaatregelen te formuleren. De verbetermaatregelen worden vervolgd in het toezicht. Verder betrekt de IGZ informatie uit meldingen en signalen in haar risicogestuurde toezicht.
Zijn er onder druk van juridische procedures situaties van bewoners gewijzigd? Zijn bijvoorbeeld verhuizingen mogelijk gemaakt?
Er is in het verleden, voor zover bij de IGZ bekend, sprake geweest van de verhuizing van een cliënt waarbij sprake was van een eventuele juridische procedure vanuit de cliënt. Het kan altijd zo zijn dat gedurende een bepaald zorgtraject de zorgvraag verandert, en dat daarop de inhoud van het zorgaanbod moet worden aangepast. Soms is het dan ook nodig dat een bewoner verhuist aangezien de zorg en behandeling rondom hem/haar beter georganiseerd kan worden vanuit een andere locatie.
Verzekeraars die polissen niet verlengen tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd |
|
Roos Vermeij (PvdA) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw brief aan de Kamer van 15 januari jongstleden over het verschuiven van de AOW-gerechtigde leeftijd en de overbruggingsregeling AOW?1
Ja.
Bent u sindsdien bekend met signalen van mensen waarvan onder andere particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekeringen door verzekeraars niet verlengd worden tot de nieuwe geldende AOW-gerechtigde leeftijd? Hoeveel van deze signalen heeft u reeds ontvangen? Hoe bent u hiermee omgegaan?
In 2016 heb ik over dit onderwerp ongeveer 10 signalen (e-mails en brieven) ontvangen. In antwoord op de e-mails en brieven is een reactie gegeven die overeenkomt met mijn brief van 15 januari 2016.
Kunt u nader ingaan op de casus die gebaseerd is op de werkelijkheid waarin een man van 51 jaar, volledig afgekeurd sinds 2014, een arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft lopen tot 65 jaar waarbij de verzekeraar Delta Lloyd niet bereid is om over te gaan tot verlenging tot aan de nieuwe AOW-gerechtigde leeftijd? Op welke manier had u gehoopt dat de verzekeraar had gehandeld in deze casus? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat de verzekering niet verlengd wordt?
De casus die u mij voorlegt is mij niet als zodanig bekend. Wel ben ik bekend met een uitzending van Radar waarin aandacht is besteed aan ZZP-ers met een AOV die door de verhoging van de AOW-leeftijd met een AOW-gat geconfronteerd worden.
Het is te betreuren dat de arbeidsongeschiktheidsverzekering in de voorgelegde casus niet is verlengd vóór dat het risico van arbeidsongeschiktheid zich heeft voorgedaan. Mede met het oog op de verhoging van de AOW-leeftijd per 1 januari 2013 hebben verzekeraars voor lopende polissen waarbij het ao-risico zich nog niet heeft voorgedaan een verlengingsaanbod gedaan. Voor polissen waarbij het risico van arbeidsongeschiktheid zich al heeft voorgedaan
kan het zo zijn dat verzekeraars geen verlengingsaanbod hebben gedaan. Op grond van een uitspraak van het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (KiFiD) van juli 2015 zijn verzekeraars daartoe niet verplicht. Ik heb in dit kader geen voornemen om hierin aanvullend actie te ondernemen. Deze groep van personen kan, mits zij aan de voorwaarden voldoet, een beroep doen op de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR).
Zijn er bij u andere casussen dan arbeidsongeschiktheidsverzekeringen bekend waarbij verzekeraars niet overgaan tot verlenging van de polis naar de nieuwe AOW-leeftijd? Welke stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat mensen met een polis blijven zitten die loopt tot 65 jaar?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kijkt u naar deze casussen in relatie tot de overbruggingsregeling AOW? Bereikt de overbruggingsregeling deze groep mensen in voldoende mate? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te verbeteren?
Met betrekking tot de vraag of de overbruggingsregeling AOW de doelgroep in voldoende mate bereikt heb ik uw Kamer eerder toegezegd een onderzoek te doen naar het (niet-) gebruik van de OBR. De uitkomsten van voornoemd onderzoek heb ik bij brief van 2 september 2016 aan uw Kamer aangeboden. Daarin heb ik ondermeer aangegeven dat het mogelijk wordt om een OBR met terugwerkende kracht aan te vragen.
Kunt u tot slot nader ingaan op de casus waarin een weduwe die in januari 2017 65 jaar wordt en een partnerpensioen met een aanvulling uit de Algemene nabestaandenwet ontvangt pas in oktober 2017 een AOW-uitkering krijgt waardoor zij tussen januari en oktober een flink inkomenshiaat kent van ongeveer 1.000 euro per maand bruto ondanks gebruik van de AOW-overbruggingsregeling? Wat vindt u van zo een inkomenshiaat? In hoeverre bent u van mening dat (in algemene zin) de overbruggingsregeling toereikend is om de inkomenshiaten te overbruggen die mensen nu ondergaan door de verhoging van de AOW-leeftijd?
Naar aanleiding van de voorgelegde casus merk ik op dat de AOW-gerechtigde leeftijd per 1 januari 2013 in stappen is verhoogd en met ingang van 1 januari 2016 versneld omhoog is gegaan. De geleidelijke verhoging geeft mensen een voorbereidingstijd. Door deze geleidelijke verhoging kunnen mensen te maken krijgen met een inkomensverlies dat zij niet helemaal kunnen opvangen. Voor mensen met een laag inkomen die op of voor 1 januari 2013 reeds deelnamen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de voor hen geldende verhoging van de AOW-leeftijd is daarom de overbruggingsregeling AOW getroffen. Uitgangspunt daarbij is dat de draagkracht getoetst wordt in de periode vóór dat men 65 jaar wordt door een entreetoets op inkomen en vermogen. Als men meer inkomen of vermogen heeft dan de gestelde grenzen, dan is de aanname dat er voldoende financiële reserves zijn of kunnen worden opgebouwd om het inkomensverlies zelf op te vangen. De OBR biedt voor de overbruggingsperiode een compensatie voor het inkomensverlies: een uitkering op minimumniveau. Als er tijdens die periode sprake is van ander inkomen dan wordt deze in mindering gebracht op de uitkering. Bij inkomen uit arbeid wordt een deel vrijgelaten. Met de OBR worden inkomenshiaten tijdens de overbruggingsperiode tot het vastgesteld niveau gecompenseerd. In algemene zin wordt hiermee naar mijn mening een toereikende voorziening geboden.
Het bericht 'Aanleg gasleiding Venezuela door internationaal consortium' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aanleg gasleiding Venezuela door internationaal consortium»?1
Ja
Hoeveel tijd heeft de renovatie en opwaardering van verouderde Citgo raffinaderij nodig?
Wordt de raffinaderij enkel ingericht om op gas te draaien? Zo nee, welke andere brandstoffen worden hiervoor gebruikt en wat is de herkomst hiervan?
Heeft vertraging bij de aanleg van de gasleiding invloed op de herstart van de raffinaderij? Zo nee waarom niet? Zo ja wat kunnen hier de gevolgen van zijn?
Welke invloed heeft een mogelijke onderbreking van voldoende gas op het verdienmodel van de raffinaderij?
Tussen welke partijen wordt het contract met betrekking tot gasleverring afgesloten? Welke rol speelt de Arubaanse overheid hierin?
In hoeverre heeft Aruba voldoende expertise in huis om deze beoordelingen te maken of is hier sprake geweest van ondersteuning met kennis door Nederland?
De aankoop van de raffinaderij betreft een landsaangelegenheid van het land Aruba. Nederland heeft hierbij geen betrokkenheid gehad. Over de ingezette expertise heb ik dan ook geen oordeel.
Kunt u de brief en de overeenkomst zodra deze is getekend, opvragen bij de Minister van Energie van Aruba en deze aan de Kamer kunnen toesturen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Het bericht 'Aruba schikt met Valero over milieuschade' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Aruba schikt met Valero over milieuschade»?1
Ja.
In hoeverre heeft Nederland een rol gespeeld tijdens de onderhandelingen over de schikking?
De aankoop van de raffinaderij door de regering van Aruba is een landsaangelegenheid. Om die reden heeft Nederland hierbij geen betrokkenheid.
In hoeverre klopt de bewering dat Valero geen verantwoordelijkheid meer zal dragen voor een eventuele ontmanteling van de raffinaderij?
Voor zover mij bekend zijn de onderhandelingen met de huidige eigenaar van de raffinaderij Valero nog niet afgerond. Verdere details over de onderhandelingen en afspraken tussen het land Aruba en Valero zijn mij onbekend.
In hoeverre is het mogelijk voor u om een tijdsplan met betrekking tot de aankoop van de Citgo raffinaderij door Aruba aan de Kamer te doen toekomen met daarin de bepalende data van aankoop, betalingen, onderhandelingen en momenten van het tekenen van overeenkomsten?
Zie antwoord op vraag 2 en 3.
In hoeverre heeft Aruba voldoende expertise in huis om deze beoordelingen te maken of is hier sprake geweest van ondersteuning met kennis door Nederland?
De aankoop van de raffinaderij betreft een landsaangelegenheid van het land Aruba. Nederland heeft hierbij geen betrokkenheid gehad. Over de ingezette expertise heb ik dan ook geen oordeel.
Het bericht dat de burger niet zo zelfredzaam is |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat het ideaal van de burger die zichzelf redt zonder hulp van de overheid in de praktijk niet of slecht werkt?1
De meeste mensen zijn goed in staat om zelfstandig deel te nemen aan de samenleving. Veel mensen zetten zich daarbij ook actief in om anderen in de samenleving te ondersteunen, bijvoorbeeld als mantelzorger of vrijwilliger. Een groot deel van de mensen dat niet zelfredzaam is, kan op deze wijze toch blijven participeren in de samenleving. Ongeveer 10% van de mensen is tijdelijk of voor een langere periode aangewezen op professionele ondersteuning. Het is voor deze laatste groep dat wij in Nederland het zorgstelsel dusdanig hebben ingericht en de beschikbare middelen zo hebben verdeeld, dat ook in de toekomst deze zorg en ondersteuning gegarandeerd kan blijven.
Zoals ik in mijn brief van 27 juni 20162 over de «zelfredzame burger» (Kamerstuk 34 477, nr. 3) heb benoemd, is de Wmo juist bedoeld voor mensen die niet in staat zijn om hun ondersteunings-vraag zelfstandig – al dan niet met behulp van hun sociale netwerk – op te lossen. Ik vind het derhalve niet verrassend dat mensen ondersteuning nodig hebben wanneer zij daar een beroep op doen.
Verrast het u dat vast is komen te staan dat mensen ondersteuning nodig hebben wanneer zij daar een beroep op doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u voorts verrast over de bevindingen dat hulpverleners vaak geen beroep doen op het netwerk van de zorgbehoevende mensen omdat er niet altijd een netwerk is, het netwerk al overbelast is of deze mensen willen voorkomen dat de relatie met familie en vrienden onder druk komt te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het artikel in Trouw waarnaar gerefereerd wordt3 is gebaseerd op een onderzoek dat nog loopt. Zonder kennis te hebben van de bevindingen of conclusies kan ik niet verder ingaan op dit specifieke onderzoek. Wel zal ik hieronder in algemene zin antwoord geven op uw vragen vanuit mijn visie op het beleid.
Het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie was reeds een belangrijk uitgangspunt bij de invoering van de Wmo 2007. Deze «beweging» is in belangrijke mate volgend aan een maatschappelijke tendens waarbij mensen steeds meer zelfstandig oplossingen zoeken ter bevordering van hun participatie. Deze beweging, die met de Wmo 2015 verder is doorgezet, vergt een cultuuromslag in het hele spectrum van overheid – professional – cliënt. In de praktijk en door de tijd zal deze cultuuromslag verder vorm moeten krijgen.
Ik realiseer me dat hulpverleners niet altijd een beroep kunnen doen op het netwerk van zorgbehoevenden, bijvoorbeeld omdat er niet of nauwelijks een (sociaal) netwerk aanwezig is, omdat het netwerk zich al inzet of omdat het aanspreken van het netwerk praktisch gezien onmogelijk of onwenselijk is.
Het is om deze reden dat ik gemeenten beleidsruimte geef, om te bevorderen dat zij open in gesprek kunnen gaan met de cliënt om samen te kijken wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is. Dit vraagt een zorgvuldige en correcte bejegening van de cliënt waarbij de gemeente ook goed moet luisteren naar de mening van de mantelzorger of de onafhankelijke cliëntondersteuner. Zij zijn – net als de zorgbehoevende zelf – goed in staat om een realistisch beeld te vormen van het netwerk van de zorgbehoevende. Daarbij is ook van belang dat de gemeente beziet wat zij kunnen betekenen in het ondersteunen van het sociaal netwerk zodat deze langer in staat is om de ondersteuningsvraag op zich te nemen.
Hierbij geldt dat er geen sprake kan zijn van situaties waarbij een zorgbehoevende verplicht is aangewezen op zijn of haar netwerk voor het verkrijgen van de zorg en ondersteuning zoals bedoeld onder de Wmo. Omgekeerd geldt immers eveneens dat het netwerk van de zorgbehoevende (familie, vrienden, vrijwilligers) niet verplicht kan worden om deze zorg- en ondersteuningstaken te verrichten. In het kader van het onderzoek moet worden bezien wat redelijkerwijs mogelijk en nodig is.
Kunt u begrijpen dat zorgbehoevende mensen niet altijd hun netwerk of familie aanspreken voor hulp omdat zij bang zijn dat hun relatie met familie of vrienden onder druk komt te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het iemands recht om te kiezen voor een gelijkwaardige relatie met familie door géén (structureel) beroep te doen op hulp omdat men daardoor afhankelijk wordt van de ander en dit de relatie wezenlijk verandert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u het advies van F. Bredewold en T. Kampen: «stel het ideaal van de zelfredzaamheid een beetje bij. Er komt nu geld vrij, zet dat in voor de kwetsbare groepen en doe niet steeds een beroep op iets wat er vaak niet is, zelfredzaamheid of een sociaal netwerk» opvolgen? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet?2
De onderzoekers doen een pleidooi om geld vrij te maken voor mensen die hulp nodig hebben. Ik constateer dat mensen die niet in staat zijn om zelf – al dan niet met behulp van hun sociale netwerk – problemen op te lossen aanspraak kunnen maken op passende en kwalitatief goede zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015, de Jeugdwet, Zvw of Wlz. Op basis van de gegevens die ik nu tot mijn beschikking heb blijkt dat gemeenten voldoende middelen tot hun beschikking hebben om uitvoering te geven aan de zorg- en ondersteuningstaken zoals bedoeld onder de Wmo 2015.
Hoe gaat u om met de gevolgen van uw beleid, nu blijkt dat veel mensen helemaal niet zelfredzaam zijn en zij de zorg en ondersteuning via de overheid hard nodig hebben? Gaat u uw beleid hierop aanpassen? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 6 heb aangegeven kunnen mensen aanspraak blijven maken op passende zorg en ondersteuning vanuit de Wmo 2015. In mijn voortgangsbrief van 2 mei jl.5 heb ik een aantal hoofddoelstellingen benoemd waarlangs ik samen met gemeenten, aanbieders en cliëntorganisaties werk aan een goed werkende uitvoeringspraktijk die voor de gebruikers van zorg en ondersteuning merkbaar beter wordt. Ik zie derhalve geen aanleiding om mijn beleid aan te passen.
Op welk wetenschappelijke onderzoeken heeft u uw beleid gebaseerd dat mensen meer en vaker een beroep kunnen en willen doen op hun omgeving? Kunt u deze onderzoeken naar de Kamer sturen?
In mijn brief van 27 juni 20166 heb ik een aantal rapporten en publicaties genoemd die in de voorbereiding van het komende Regeerakkoord zijn geschreven waar de huidige hervorming van het zorgstelsel op zijn gebaseerd. Zoals u daarin ook leest is het de motivatie dat mensen langer thuis willen blijven wonen, in hun eigen omgeving, en dat we goede zorg ook in de toekomst beschikbaar willen houden dat dit beleid vorm geeft.
Het hoge ziekteverzuim in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg hoger is dan het gemiddelde verzuim in Nederland? Wat is volgens u hiervoor de verklaring?1
Uit de statistieken van het CBS blijkt dat het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg al vanaf 1996 – het eerste jaar waarvoor het CBS rapporteert – hoger ligt dan het landelijk gemiddelde.
Het relatief hoge ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg is, naast algemene oorzaken (zoals uitval vanwege griep of persoonlijke omstandigheden) in deze sector ook te verklaren door de relatief hoge fysieke en mentale belasting van het werk. Dat heeft onder andere te maken met het feit dat er veel avond, nacht- en weekenddiensten worden gedraaid. Ook heeft dit te maken met de aard van de populatie: de cliënten en hun naaste omgeving zijn vaker kwetsbaar en verkeren vaker in onzekerheid en/of verdriet.
Werkgevers en werknemers in de gezondheids- en welzijnszorgbranche hebben ook daarom een grote verantwoordelijkheid om zorgpersoneel gezond en veilig te laten werken.
Landelijke gemiddelde
4,7
5,5
4,1
4,2
4,2
4,0
3,9
3,8
3,9
Gezondheids- en welzijnszorg
6,7
7,8
5,6
5,2
5,2
5,0
4,8
4,8
5,0
Gezondheidszorg
5,8
6,5
–
4,3
4,2
4,2
4,0
4,0
4,1
Ziekenhuizen
6,3
7,4
–
4,7
4,8
4,5
4,5
4,4
4,6
Verpleging enzorg met overnachting
6,2
6,9
–
6,0
6,0
5,8
5,5
5,4
5,8
Welzijnszorg zonder overnachting
5,6
7,0
–
5,7
5,7
5,4
5,4
5,4
5,4
Wat is uw verklaring dat het ziekteverzuim in de zorg in de afgelopen 10 jaar niet eerder zo hoog is geweest als in het eerste kwartaal van 2016?
Ik herken dat beeld niet. Uit de CBS statistieken (tabel 1) blijkt dat het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg zorg sinds 2000 significant gedaald is, van 7,8% in 2000 naar 5,0% in 2015. Dat is een sterkere daling dan landelijk gemiddeld, van 5,5 in 2000 naar 3,9% in 2015. Het ziekteverzuim in de gezondheids- en welzijnszorg is in 2015 iets gestegen ten opzichte van 2014, maar gelijk aan 2012 en lager dan de jaren er voor.
Het eerste en het vierde kwartaal kennen van oudsher een hoger ziekteverzuim dan het tweede en derde kwartaal. Het eerste kwartaalcijfer 2016 kan daarom niet vergeleken worden met het jaarcijfer 2015. Kijken we in de CBS statistieken alleen naar het ziekteverzuim in het eerste kwartaal dan zien we dat het ziekteverzuim in het eerste kwartaal is gedaald sinds 2000 (7,6% in 1996, 8,6% in 2000, 6,3% in 2005, 5,7 in 2010 en 5,1% in 2014). In 2015 en 2016 is het ziekteverzuim in het eerste kwartaal gestegen naar 5,6% en 5,8%, waarmee we ongeveer op het niveau van 2013 zitten2.
Is u bekend waarom het ziekteverzuim juist zo hoog is in de verpleeg- en verzorgingshuizen en in de maatschappelijke dienstverlening? Zo ja, wat is de verklaring hiervoor? Zo neen, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ja, dat is mij bekend.
Er zijn verschillende verklaringen voor verhoogd ziekteverzuim in de verpleeg- en verzorgingshuizen en in de maatschappelijke dienstverlening.
Psychosociale arbeidsbelasting is een belangrijke oorzaak van het ziekteverzuim in deze sector. Psychosociale arbeidsbelasting betreft een aantal risico’s die kunnen leiden tot werkstress. Hierbij kan gedacht worden aan een hoge werkdruk en agressie. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van CBS en TNO blijkt dat de gezondheids- en welzijnssector bovengemiddeld veel met emotioneel zwaar werk te maken heeft, namelijk 28,2% versus landelijk 12,1%. Met name in de verpleeg- en verzorgingstehuizen heeft ook de omgeving, waar vaak sprake is van onzekere en verdrietige cliënten en naasten, zijn weerslag op de emotionele belasting van het personeel. Tevens kan de manier waarop binnen organisaties invulling wordt gegeven aan gezond en veilig werken van invloed op het ziekteverzuim zijn.
Wat vindt u ervan dat werknemers in de welzijnszorg en in de verpleeg- en verzorgingshuizen aangegeven hebben dat de klachten op basis waarvan zij verzuimden verband hielden met het werk? Wat voort soort klachten betreft dit?
Dat vind ik een zorgelijk signaal. Ik hecht grote waarde aan een gezonde en veilige werkomgeving voor iedere zorgverlener. Dat is in het belang van zowel de medewerkers als de cliënten.
Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van CBS en TNO blijkt dat het werkgerelateerde verzuim in de welzijnszorg in 2015 26,1% was en in de verpleeg- en verzorgingstehuizen 25,5%. De klachten in deze sectoren hebben voor het merendeel te maken met de psychosociale arbeidsbelasting.
Uit het onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (AZW)3 blijkt dat de werkbeleving in deze sector te maken heeft met diverse factoren. Het gaat daarbij niet alleen om de hoeveelheid werk. Ook andere zaken beïnvloeden de werkdruk, bijvoorbeeld te weinig waardering van het management of te weinig ruimte om het werk zelf in te delen.
Erkent u dat een gevolg van het tekort schieten van zorg voor bewoners uiteindelijk leidt tot burnouts? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er een verhoogd risico bestaat op klachten als een burn-out als men te maken heeft met hoge psychosociale arbeidsbelasting, zoals een hoge werkdruk en emotioneel zwaar werk.
In hoeverre is er een verband tussen het ziekteverzuim in de zorg en de veranderingen in de zorg de afgelopen 10 jaar? Welke rol spelen daarbij de bezuinigingen die hebben plaatsgevonden op de langdurige zorg?
Er is geen heldere relatie te leggen tussen bezuinigingen en ziekteverzuim. Zo blijkt uit de CBS statistieken (tabel 1) dat in de sector verpleeg- en verzorgingstehuizen, waar de afgelopen 5 jaar (van 2010 -2015) minder bezuinigd is, het ziekteverzuim in die periode gedaald is met 0,2%. Daarentegen is in de sector waar relatief het meest bezuinigd is (de thuiszorg), het ziekteverzuim in die periode met 1,0% gedaald.
Hoe komt het dat, ondanks uw pogingen om het werk in de zorg aantrekkelijk te houden, dit toch niet is gelukt en het ziekteverzuim de laatste jaren juist is gestegen in plaats van gedaald? Kunt u dit toelichten?2
Ik herken het beeld niet dat het niet gelukt zou zijn om het werk in de zorg aantrekkelijk te houden. Uit het onderzoeksprogramma AZW blijkt dat medewerkers in de gezondheids- en welzijnszorg in 2015 (zeer) tevreden zijn over het werk, namelijk rond de 75%. Medewerkers in de zorg zijn gemotiveerd, betrokken met hun cliënten en halen veel voldoening uit het werk5.
Waarom is er nog steeds geen uitwerking van de bezettingsnorm in de langdurige zorg, zoals vereist in de motie-Leijten?3 4
Binnen het programma Waardigheid en Trots8 wordt een leidraad voor verantwoorde personeelssamenstelling ontwikkeld. Een werkgroep van de Taskforce Waardigheid en Trots, met als trekker de beroepsvereniging van verpleegkundigen (V&VN) ontwikkelt de leidraad.
De leidraad is in concept gereed en opgebouwd uit een spiegelnorm en 9 elementen die binnen de zorginstelling van invloed zijn op de personeelssamenstelling. De concept leidraad wordt momenteel getest en nader ingevuld via een aantal praktijktoetsen. Uit de eerste praktijktoetsen blijkt dat de leidraad leidt tot inzichten over de wijze waarop personele bezetting beter kan worden afgestemd op de zorgvraag van cliënten.
De leidraad is onderdeel van het nieuwe kwaliteitskader en zal dus ook uiterlijk 1 oktober as. worden aangeboden aan het Zorginstituut.
Welke maatregelen treft u om het ziekteverzuim in de zorg terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De geldende wet- en regelgeving omtrent arbeidsomstandigheden biedt werkgevers een helder kader waarbinnen zij moeten zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Daarbij is het van belang dat in organisaties aandacht is voor een gezonde en veilige werkomgeving. Aan de basis daarvan ligt allereerst zo objectief mogelijke informatie over de feitelijke situatie. Tezamen met landelijke en regionale sociale partners in de zorg en welzijnsector investeer ik daarom in het onderzoeksprogramma AZW.
Daarnaast subsidieer ik het programma Gezond en Zeker van Regioplus. Dit programma richt zich op duurzame inzetbaarheid in den brede, bijvoorbeeld het stimuleren van zelfredzaamheid van medewerkers.
Verder hebben de zorgkoepels (VGN, ActiZ, GGZ Nederland, NVZ en NFU) diverse campagnes opgezet die gericht zijn op duurzame inzetbaarheid van personeel in de zorg en welzijnsector. Zo zal tijdens de «Week van de werkstress» in november as. door de zorgkoepels een landelijk congres over werkstress in de zorg georganiseerd worden. Ik zie dat als een goede gelegenheid om het tegengaan van werkstress en ziekteverzuim in de zorg aan de orde te stellen.
Het bericht dat Japanners vanaf 1 oktober 2016 een tewerkstellingsvergunning moeten aanvragen |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Japanners per 1 oktober 2016 niet langer vrij op de arbeidsmarkt»?1
Ja
Wat is de inhoud van de «interpretatieve verklaring» bij het Nederlands-Zwitsers tractaat? Wat zijn hiervan de beleidsmatige implicaties?
Op 24 december 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat op grond van de meestbegunstigingsclausule in het Handels- en Scheepvaartverdrag met Japan en het Nederlands-Zwitsers Tractaat, Japanners moesten worden behandeld als Zwitsers die vrij zijn op de Nederlandse arbeidsmarkt.
De verklaring van Nederland en Zwitserland over het Nederlands-Zwitsers Tractaat legt de overeenstemming van beide verdragspartijen vast ten aanzien van de interpretatie en toepassing van bepalingen inzake arbeid, vestiging en verblijf in het Tractaat. In de verklaring is aangegeven dat toelating, verblijf, vestiging en het verrichten van arbeid op basis van het Tractaat onderworpen is aan de betreffende nationale regelgeving van beide landen. De verklaring verduidelijkt wat steeds het standpunt van beide verdragspartijen is geweest.
Gevolg is dat voor Japanse werknemers de nationale regelgeving geldt en een tewerkstellingsvergunning is vereist wanneer zij in Nederland willen werken. Hierbij wordt rekening gehouden met een redelijke overgangstermijn (zie antwoord op vraag2.
Kunt u uiteenzetten wat er precies gaat veranderen voor Japanners die in Nederland werken of op het punt staan dat te gaan doen? Kunt u aangeven wat er juridisch is aangepast om de verplichting van tewerkstellingsvergunningen voor Japanners te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Er zal een redelijke overgangstermijn toegepast worden voordat voor Japanse werknemers een tewerkstellingsvergunning geëist zal worden om in Nederland te werken. Eerder is in de berichtgeving gemeld dat tot 1 oktober 2016 een overgangstermijn zal gelden. Vanwege verschillende signalen vanuit het bedrijfsleven dat de overgangstermijn aan de korte kant was, is besloten de overgangstermijn te verlengen tot 1 januari 2017. Hierdoor geven we Japanse bedrijven en onderdanen meer tijd om op komende veranderingen te anticiperen.
Voor de praktijk betekent het dat Japanse werknemers die nu in Nederland werken zonder tewerkstellingsvergunning dit kunnen blijven doen zo lang hun verblijfsvergunning geldig is. Aanvragen voor een (nieuwe) vergunning, ontvangen op of na 1 januari, worden beoordeeld volgens het algemeen geldende beleid van de Wet arbeid vreemdelingen.
Wat was de reden om de interpretatieve verklaring op te stellen?
Aanleiding voor de verklaring vormde de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 december 2014. In die uitspraak oordeelt de Afdeling dat de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt voor Zwitserse onderdanen vrij is. Op grond van de meestbegunstigingsclausule in het Handels- en Scheepvaartverdrag met Japan hebben, volgens de Afdeling, ook Japanse onderdanen dit recht. Nederland en Zwitserland hebben evenwel nooit bedoeld dat het Nederlands-Zwitsers Tractaat vrije toegang tot de arbeidsmarkten van beide landen toestaat. Dit is met de verklaring rechtgezet.
Waarom acht u het wenselijk dat voor Japanners die in Nederland willen komen werken weer een tewerkstellingsvergunning is vereist? Heeft u aanwijzingen dat er problemen bestaan met Japanners op de Nederlandse arbeidsmarkt?
Zoals hiervoor al is aangegeven is het nooit de bedoeling van Nederland en Zwitserland geweest om de bepalingen inzake toelating, verblijf, vestiging en het verrichten van arbeid zelfstandige betekenis te geven. Vanwege de meestbegunstigingsclausules in bilaterale handels- en vriendschapsverdragen van het Koninkrijk kunnen mogelijk ook onderdanen van andere landen waarmee Nederland een dergelijk verdrag heeft gesloten dezelfde rechten claimen.
Het aantal Japanners dat in 2015 als werknemer naar Nederland kwam was 416 tegenover 424 in 2014. Er is onder Japanse werknemers wel een verschuiving te zien van kennismigranten naar arbeidsmigranten. In 2014 zijn er 322 verblijfsvergunningen aan Japanse kennismigranten verstrekt tegenover 224 in 2015. Voor Japanse arbeidsmigranten waren dat er 26 in 2014 en 155 in 2015.
Heeft u sociale partners en sectoren waarin veel Japanners werkzaam zijn in het afstemmen van de wenselijkheid van een tewerkstellingsvergunningsverplichting voor Japanners? Zo nee, waarom niet?
Sociale partners zijn niet betrokken bij de afstemming van het beleid dat de situatie herstelt zoals dat gold voor 24 december 2014 voor de tewerkstellingsvergunning van Japanse werknemers. Zoals de cijfers laten zien, is ook niet de verwachting dat er in de praktijk veel verandert omtrent de tewerkstelling van Japanse werknemers in Nederland. Met de overgangstermijn tot 1 januari 2017 kunnen werkgevers en Japanse werknemers zich voorbereiden op de nieuwe situatie.
Wat zijn de gevolgen van de interpretatieve verklaring voor het convenant met de Aziatische horecasector?
Werkgevers van Japanse werknemers kunnen na afloop van de overgangstermijn op 1 januari 2017 gebruik maken van de regeling die wordt ingevoerd ten behoeve van de Aziatische koks. Voor de inhoud van de regeling verwijs ik naar mijn brief van 1 juli jl. (29 861, nr. 44.).
Waarom heeft u de Kamer niet geïnformeerd over (het voornemen tot) het overeenkomen van de interpretatieve verklaring bij het Nederlands-Zwitsers Tractaat, met gevolgen voor de mogelijkheden voor Japanners om in Nederland te werken?
Zoals hiervoor al is aangegeven verduidelijkt de verklaring de interpretatie en toepassing van het verdrag door beide landen en is gepubliceerd in het Tractatenblad (Trb. 2016, 81).
Gezien de geringe gevolgen die de vrijstelling van de tewerkstellingsvergunningplicht voor Japanners heeft gebracht, is niet de verwachting dat het veel invloed heeft op de tewerkstelling van Japanse werknemers noch op de Nederlandse arbeidsmarkt.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het nog te plannen plenaire debat naar aanleiding van het verslag van het Algemeen overleg (VAO) Arbeidsmarktbeleid van 9 juni 2016?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De verhuizing van het Financieel Service Centrum Defensie van Limburg naar Utrecht |
|
Erik Ronnes (CDA), Raymond Knops (CDA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak in het debat over de door u besloten «definitieve» sluiting van het complex Eygelshoven: «Wij houden oog voor Limburg, ook vanuit Defensie. Het archief en FABK (Financieel Administratie en Beheerkantoor) blijven in Limburg.»?1
Ja.
Herinnert u zich uw uitspraak «Het zou heel gemakkelijk zijn geweest om FABK in zijn geheel naar de Kromhoutkazerne over te plaatsen, maar wij hebben er juist bewust voor gekozen om die natuurlijke knip te maken. Met name de taken die geen fysieke klantcontacten vergen, blijven in Eygelshoven of in de nabije omgeving.»?2
Ja.
Herinnert u zich bovendien uw uitspraak: «Ik kan geen garanties geven voor de 50 mensen die nu voor FABK op Eygelshoven zitten, maar ik heb er op dit moment geen belang bij om deze mensen door te verwijzen naar Utrecht. Ze hebben al een heleboel onrust meegemaakt, dus we moeten goed bekijken hoe we met hen omgaan. Er is echt oog voor de mens achter de functie (…)»?3
Ja.
Hoe verhouden bovengenoemde uitspraken zich tot uw voornemen om het Financieel Service Centrum (FSC) van Eygelshoven naar de Kromhoutkazerne in Utrecht te verhuizen?
Met de oprichting van het FABK in 2013 zijn de financiële administratie en het financieel beheer van Defensie gecentraliseerd. Er is toen inderdaad een knip gemaakt waarbij het FSC, alwaar het betaalproces van Defensie wordt uitgevoerd, in Eygelshoven is gevestigd, en de overige vier afdelingen in Utrecht. Hiervoor is gekozen om het verlies aan werkgelegenheid in de regio na het sluiten van de POMS-site te compenseren. Na een jaar zou het functioneren van het FABK worden geëvalueerd. Uit deze evaluatie die in 2015 beschikbaar is gekomen, bleek dat de gemaakte knip niet zo «natuurlijk» is als destijds werd vermoed. Bij zowel de defensieonderdelen als de afdelingen van het FABK in Utrecht bestaat de nadrukkelijke wens om meer fysiek klantcontact te hebben. Dit is door de afstand vaak niet mogelijk. Tevens worden de mogelijkheden voor functieroulatie en het opvangen van piekbelastingen door het werken op twee locaties beperkt. Door de toenemende digitalisering en de daarmee samenhangende veranderende werkzaamheden ontstaat voorts steeds meer behoefte aan het flexibel kunnen inzetten van personeel. Als gevolg van de toenemende digitalisering is het aantal functies bij het FSC al fors afgenomen. De instandhouding van de ondersteunende dienstverlening in Eygelshoven (IT-ondersteuning, catering, beveiliging, etc.) wordt daarmee relatief duurder. Inmiddels is duidelijk dat de Amerikaanse krijgsmacht opnieuw gebruik gaat maken van Eygelshoven. De onderhoudswerkzaamheden die dan op de locatie zullen worden uitgevoerd, maken de locatie minder geschikt als kantooromgeving. Deze ontwikkelingen zijn doorslaggevend geweest om het eerder genomen besluit te herzien.
Hoe beoordeelt u het bericht dat vakbond VBM «woedend» is over de verhuizing van het FSC en «perplex» is over de hele gang van zaken rondom het FSC-personeel? Deelt u de opvatting dat het personeel van het FSC speelbal is van de politiek?4
Nee, die opvatting deel ik niet. Uiteraard realiseer ik me dat de verhuizing gevolgen heeft voor het personeel in Eygelshoven (34 burgers en 16 militairen vanaf 1 januari 2017). Het voorgenomen besluit tot verhuizing van het FSC van Eygelshoven naar Utrecht is echter weloverwogen genomen en komt voort uit de conclusies van de evaluatie van het FABK. Ook is een business case opgesteld om de wenselijkheid van een verhuizing te onderzoeken. De uitkomsten hiervan bevestigen de conclusies van de evaluatie. Gedurende dit proces is de medezeggenschap FABK (MC) betrokken. Met de MC FABK wordt gesproken over de wijze waarop de verhuizing wordt uitgevoerd. Hierover zullen goede afspraken worden gemaakt.
Bent u bereid terug te komen op uw voornemen als de medezeggenschapscommissie en de centrales voor overheidspersoneel zich uitspreken tegen uw voornemen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Met de MC FABK wordt gesproken over de wijze waarop de verhuizing wordt uitgevoerd.
Waarom voert u de onderhoudswerkzaamheden die de Amerikanen willen gaan uitvoeren op het terrein in Eygelshoven en de daarmee gepaard gaande overlast, aan als argument voor permanente verplaatsing van het FSC naar de Kromhoutkazerne? De door u genoemde overlast zal toch slechts tijdelijk zijn en het is toch ook mogelijk om het FSC tijdelijk op een andere locatie in Limburg onder te brengen?
De beslissing is primair genomen op grond van de uitkomsten van de evaluatie van het functioneren van het FABK. De komst van de Amerikanen vormt een extra argument om te verhuizen. De Amerikanen gaan op het terrein in Eygelshoven onderhoudswerkzaamheden uitvoeren aan voertuigen. Dit betreft geen tijdelijke werkzaamheden omdat deze doorgaan zo lang de Amerikanen gebruik maken van het terrein. Daarnaast zal de spoorverbinding op het terrein in verband met de aanvoer van het materieel weer in gebruik worden genomen. De onderhoudswerkzaamheden en de aanvoer van het materieel zullen gepaard gaan met overlast. Dit maakt de locatie voor het FSC, dat midden op het terrein ligt, minder geschikt als kantoorlocatie.
Waarom kiest u niet voor een locatie dichter bij Eygelshoven, zoals het gebouw waarin het Bureau Registratie en Informatie Ontslagen Personeel in Kerkrade is gehuisvest?
De voorgenomen verhuizing is juist bedoeld om de problemen op te lossen die voortkomen uit de afstand tussen de twee locaties. Door te kiezen voor een locatie dichter bij Eygelshoven worden deze problemen niet opgelost. Eerder is het Bureau Registratie en Informatie Ontslagen Personeel als locatie voor het FSC overwogen, maar niet geschikt bevonden. Bovendien is er op de Kromhoutkazerne kantoorruimte voor het FSC beschikbaar waarvoor Defensie al betaalt.
Hoe ernstig is de financiële situatie bij Defensie als u zelf aangeeft dat samenvoeging van het FSC met de rest van FABK op de Kromhoutkazerne «een gering financieel voordeel» oplevert? In hoeverre is uw voornemen ingegeven door financiële overwegingen?5
Financiële overwegingen hebben bij het voorgenomen besluit geen doorslaggevende rol gespeeld. Wel vormen financiën een vast onderdeel van een business case. Om een volledig beeld te schetsen, heb ik het in mijn brief benoemd.
Herinnert u zich het eerdere verlies van 75 banen in Zuid-Limburg als gevolg van de reorganisatie van het toenmalige Financieel Diensten Centrum, waarbij veel functies belegd werden op de Kromhoutkazerne en slechts twee van de vijf hoofdprocessen van het FABK voor Limburg behouden bleven?
Met de oprichting van het Financieel Dienstencentrum (FDC) in 2008 is een aantal functionaliteiten van het Centraal Betaalkantoor Defensie verplaatst naar Eygelshoven. Het FDC bestond daarmee uit zes locaties. Met de oprichting van het FABK in 2013 zijn de zes betaalkantoren samengevoegd in één betaalkantoor in het FSC Eygelshoven. Door dat besluit zijn verschillende regio’s getroffen ten gunste van Limburg. Met de oprichting van het FABK zijn zo’n 250 arbeidsplaatsen komen te vervallen. Dit betrof logischerwijs ook functies in Limburg. Bij de oprichting van het FABK zijn de staf van het FDC en enkele andere functies van Eygelshoven naar Utrecht verplaatst. Dit betrof zo’n 20 vte’n. Anders dan de vraag suggereert, zijn de andere afdelingen niet eerder in Eygelshoven gevestigd geweest.
Waarom verbreekt u uw beloften en verplaatst u opnieuw Defensiebanen uit Limburg, na eerder ook al de Koninklijke Militaire School (KMS) in Weert gesloten te hebben?
Ook Defensie dient doelmatig en doeltreffend om te gaan met geld dat wordt opgebracht door de belastingplichtigen. Door nieuwe ontwikkelingen kunnen eerder genomen besluiten in bepaalde gevallen worden herzien. Zo ook in het geval van Eygelshoven. Ik wijs u nogmaals op het feit dat de komst van de Amerikaanse krijgsmacht tot extra werkgelegenheid zal leiden.
Hoeveel Defensiebanen heeft u sinds uw aantreden in Limburg opgeheven en/of uit Limburg verplaatst?
Sinds het aantreden van het kabinet heeft Defensie 378 functies opgeheven in of verplaatst uit Limburg: van de 2028 vte’n zijn er nu nog 1650 over. Deze 387 vte’n betreffen voornamelijk functies die met de Koninklijke Militaire School (KMS) van Weert naar Ermelo zijn verplaatst en functies die bij het FSC zijn opgeheven, als uitvloeisel van het Herbeleggingsplan Vastgoed Defensie, waarover de Kamer is geïnformeerd in de brieven van mijn ambtsvoorganger van 31 augustus en 27 oktober 2011 (Kamerstuk 32 733, nrs. 44 en 47. Door de komst van de Amerikaanse krijgsmacht naar Eygelshoven zullen er, zoals gezegd, echter nieuwe banen in de regio bij komen.
Daarnaast heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst de Kamer op 4 maart 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 195) geïnformeerd over de rijkswerkgelegenheid per provincie. In deze brief is gemeld dat de daling van de rijkswerkgelegenheid in Limburg zo goed als gelijk is aan de gemiddelde daling in heel Nederland.
In mijn brief van 30 januari 2013 heb ik u reeds geïnformeerd over defensiegerelateerde werkgelegenheid in Limburg (Kamerstuk 32 733, nr. 106).
Hoe verhoudt zich uw beleid richting Limburg tot de motie Albert de Vries c.s. die de regering oproept bij de vernieuwing van de rijksdienst te voorkomen dat de provincies Friesland, Groningen, Drenthe, Zeeland en Limburg per saldo onevenredig hard worden getroffen?6
In het strategisch vastgoedbeleid van Defensie is opgenomen dat Defensie bij besluitvorming over de vastgoedportefeuille rekening houdt met krimpproblematiek en de motie-De Vries alsmede maatschappelijke overwegingen, zoals het behoud van regionale werkgelegenheid. Het is echter ook beleid dat operationele overwegingen voorop staan, gevolgd door financiële.
Bent u bereid terug te komen op uw voornemen om het FSC uit Zuid-Limburg te verplaatsen en in plaats daarvan de banen voor de regio te behouden?
In de antwoorden hierboven heb ik uitgelegd waarom dit besluit is genomen. Daarnaast zullen door de komst van de Amerikaanse krijgsmacht banen voor de regio behouden blijven.
Het bericht ‘Proef met koeien in de wei zonder fysieke afrastering’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Proef met koeien in de wei zonder fysieke afrastering»?1 Bent u bekend met de methode waarop deze koeien ervan worden weerhouden het weiland te verlaten?
Ja. De Cow Guide is een project van Courage, een samenwerking tussen LTO en NZO. Het project is vooraf getoetst en akkoord bevonden door een ethische commissie (Dier Experimenten Commissie).
Bent u betrokken bij dit initiatief? Zo ja, wanneer verwacht u de resultaten en kunt u deze resultaten delen met de Kamer?
Nee, de overheid is niet betrokken bij dit initiatief.
Is het waar dat deze koeien door middel van geluids- én elektrische impulsen worden afgericht? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het verbod op het gebruik van apparatuur die door middel van stroomstoten, elektromagnetische impulsen of straling pijn kan toebrengen? Kan het als dierenmishandeling worden gekwalificeerd?2
Ja. De koe krijgt een halsband met een zender die in contact staat met een – via GPS uitgezette – imaginaire afrastering met stroom. De koe leert met een conditionerende prikkel om uit de buurt te blijven van deze imaginaire afrastering. Als de koe in de buurt komt van de afrastering, krijgt ze eerst een geluidssignaal te horen, en als ze dan toch verder gaat een kleine elektrische prikkel, vergelijkbaar met de prikkel die ze zou krijgen als ze een gangbare, elektrische afrastering zou aanraken.
De Cow guide is een voor de koe voorspelbare en controleerbare prikkel, vergelijkbaar met een elektrische afrastering. Ook daarvan weet een koe na één maal aanraken dat zij er uit de buurt moet blijven. De praktijk laat zien dat een koe ook bij een gangbare elektrische afrastering eens in de zoveel tijd uitprobeert of er nog steeds stroom staat.
In artikel 2.1. van de Wet Dieren en in artikel 1.3 van het Besluit houders van dieren zijn enkele specifieke gedragingen opgenomen die gelden als dierenmishandeling. In het 1 juni jl. naar uw Kamer verzonden ontwerpbesluit houdende wijziging van het Besluit diergeneeskundigen en het Besluit houders van dieren in verband met diverse wijzigingen op het gebied van dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 878) is aan artikel 1.3 een aantal gedragingen toegevoegd, waaronder het gebruik van apparatuur waarmee het dier door middel van stroomstoten, elektromagnetische signalen of straling pijn kan worden toegebracht. Hierop zijn enkele uitzonderingen gemaakt, waaronder het gebruik van elektrische afrastering of omheining die is toegelaten voor het afzetten en omheinen van een perceel. De Cow guide zie ik als een alternatieve manier om koeien binnen een weide te houden. De Cow guide werkt als een virtuele elektrische afrastering en deze behoort dan ook op één lijn te worden gesteld met de elektrische afrastering en omheining zoals genoemd in de aangehaalde uitzondering. In de tekst van het ontwerpbesluit zoals dat aan de Raad van State wordt aangeboden, zal de genoemde uitzondering – indien uit het project blijkt dat het succesvol is – worden verduidelijkt, zodanig dat virtuele elektrische afrasteringen zoals de Cow guide expliciet in de uitzondering zijn begrepen.
Verwacht u dat deze methode significant kan bijdragen aan het aantal koeien dat voldoet aan de weidegang norm? Weegt dit wat u betreft op tegen het dierenleed dat het gebruik van deze methode als gevolg kan hebben?
Het kunnen benutten van technologische hulpmiddelen waarmee dieren toegang wordt verschaft tot een flexibel aan te passen graasgebied kan een belangrijke arbeidsbesparing opleveren bij weidegang en daardoor bepalend zijn voor melkveehouders om weidegang toe te passen. Een eenvoudig toepasbare systematiek kan dus zeker een significante bijdrage leveren aan het aantal koeien in de wei. In het onderzoek zal tevens aandacht worden besteed aan de mogelijk nadelige gevolgen van deze toepassing voor het dierenwelzijn. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af.
De toegenomen ongelijkheid tussen kinderen in ontwikkelingslanden en de roep om een stevigere inzet ten behoeve van de Werelddoelen over ondervoeding en onderwijs |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de conclusies uit de rapporten «Unequal Portions: ending malnutrition for every child» en de bijbehorende landenstudies van Save the Children1 en «The state of the world’s children 2016: A fair chance for every child» van Unicef?2 Wat is uw reactie op de conclusies dat met de voorziene inzet van de internationale gemeenschap ten behoeve van de Werelddoelen zoals het uitbannen van ondervoeding en extreme armoede, er in 2030 nog 129 miljoen ondervoede kinderen zijn en 69 miljoen kindern als gevolg van vermijdbare oorzaken overlijden?
Ja, die conclusies zijn het kabinet bekend. Nederland zet zich in internationaal verband dan ook in om het uitbannen van ondervoeding hoog op de politieke en ontwikkelingsagenda te krijgen, zoals via de Scaling up Nutrition beweging van de Verenigde Naties en via deelname aan het Nutrition for Growth initiatief van Het Verenigd Koningrijk en Brazilië. Ook binnen de Nederlandse inzet op het thema voedselzekerheid boeken we steeds betere resultaten op het gebied van bestrijding van ondervoeding. Zo blijkt uit de resultaten over 2015 dat dankzij onze bijdragen meer dan 10 miljoen mensen, voor het grootste deel kinderen, beter werden gevoed.
Wat is uw reactie op de conclusie uit het Save the Children-rapport dat elk jaar nog 3.1 miljoen kinderen overlijden aan de gevolgen van ondervoeding, en dat ondanks een daling van het aantal ondervoede kinderen met 30 miljoen sinds het jaar 2000, in dertien ontwikkelingslanden ondervoeding als probleem sinds 2000 juist is toegenomen? Kunt u toelichten hoe Nederland, maar ook donoren binnen Europa en daar buiten, hebben gereageerd op deze tweeledige trend?
Het kabinet onderkent dat meer moet worden geïnvesteerd in het uitbannen van ondervoeding. Nederland zet in op verbetering van de voedingssituatie van 32 miljoen mensen, vooral jonge kinderen. De resultatenrapportage over 2015 laat zien dat we daarin goed op weg zijn: in 2015 werden meer dan 18 miljoen mensen, vooral kinderen, bereikt met voedingsprogramma’s, waarbij bij meer dan 10 miljoen mensen aantoonbaar sprake was van een verbeterde voedselinname in dat jaar. Europese donoren, Commissie en lidstaten, investeerden in 2014 tezamen meer dan een half miljard Euro specifiek in uitbannen van ondervoeding. De Europese Commissie geeft hoge prioriteit aan voeding door een ambitieus programma dat beoogt om het aantal mensen verkerend in voedselcrisissituatie met 15% terug te dringen.
Welke rol dicht u Nederland en de internationale gemeenschap toe bij het verbeteren van dusdanig slecht onderwijs dat twee op de vijf kinderen in sub-Sahara Afrika na de lagere school nog steeds niet kan lezen, schrijven noch rekenen? Bent u bereid om u in te zetten voor de aanbevelingen in het Unicef-rapport, zoals het stimuleren van «social protection» en het realiseren van kinderbijslag die ten goede moet komen aan de toegang tot onderwijs?
De internationale gemeenschap werkt onder andere via het Global Partnerschap for Education, mede opgericht door Nederland, aan het verbeteren van toegang en met name kwaliteit van onderwijs in onder andere sub-Sahara Afrika. Nederland richt zich specifiek op onderwijs in noodsituaties. Van het totaalbedrag voor humanitaire hulp werd in 2015 ongeveer 5% aan onderwijsprojecten besteed. Nederland heeft tijdens de Syriëconferentie van februari 2.016 EUR 10 mln. bijgedragen aan No-Lost Generation van UNICEF, specifiek voor onderwijs en recentelijk tijdens de World Humanitarian Summit een bijdrage van EUR 7 mln. toegezegd.
Sinds 2014 ondersteunt Nederland het «HIV-sensitive social protection» programma in Oost en Zuidelijk Afrika. Dit programma wordt uitgevoerd door UNICEF. Het programma richt zich op het versterken van sociale beschermingssystemen voor kinderen en jongeren in Malawi, Mozambique, Zambia en Zimbabwe. Specifieke aandacht gaat hierbij uit naar kinderen en jongeren die in een achterstandssituatie verkeren als gevolg van HIV. Het programma verleent technische assistentie aan betrokken overheidsinstanties om er voor te zorgen dat in de vier landen, de kwaliteit van «social protection» systemen verbeterd wordt. Het programma stimuleert overigens het verbinden van het verlenen van uitkeringen en toegang tot basis sociale voorzieningen (zoals toegang tot onderwijs en gezondheidszorg) voor kinderen en adolescenten.
Bent u bereid om andere donoren actief te benaderen om geld vrij te maken voor het «Education cannot wait fund», waaraan Nederland en marge van de World Humanitarian Summit 7 miljoen euro toezegde?
Op de World Humanitarian Summit (WHS) is het Education cannot wait Fund gelanceerd om onderwijs in crisisgebieden te garanderen. Onderwijs is essentieel in het bieden van toekomstperspectief aan families en cruciaal voor de bescherming van kinderen. Nederland heeft een bijdrage van EUR 7 miljoen toegezegd aan het fonds en heeft andere donoren opgeroepen dit voorbeeld te volgen.
Wat is uw reactie op de aanbeveling uit het rapport van Save the Children dat de internationale gemeenschap specifieker moet inzetten op het bereiken van kwetsbare groepen, zoals kinderen in rurale gebieden of kinderen wier ouders geen tot een laag opleidingsniveau hebben? Kunt u toelichten hoe Nederland komt tot een inclusieve inzet in haar strijd tegen ondervoeding en hoe deze samen met andere donoren nog beter kan en moet?
Het kabinet onderschrijft het belang van inzet op kwetsbare groepen. De Nederlandse inzet op uitbannen van ondervoeding richt zich dan ook voornamelijk op ondervoede kinderen in rurale gebieden. Via de samenwerking met UNICEF kregen in 2015 bijvoorbeeld meer dan 8 miljoen kinderen in rurale gebieden in Burundi, Ethiopie, Mozambique en Rwanda meer vitamines en mineralen binnen.
Bent u, in lijn met het Save the Children-rapport, bereid om u in te zetten voor contextuele land- en bevolkingsgroep specifieke (data-)analyses over (onder)voeding voor het implementeren van de Europese «Werelddoelen-Road Map» die de Europese Commissie binnenkort lanceert en welke als leidraad geldt voor de Europese inzet op de Werelddoelen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Het uitvoeren van specifieke context analyses en het stellen van doelen op gebied van ondervoeding is op de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de betreffende nationale overheden. Gespecialiseerde internationale organisaties als UNICEF kunnen daarbij ondersteunen. De Werelddoelen zijn op gebied van voeding glashelder: honger en ondervoeding in 2030 de wereld uit.
Welke mogelijkheden ziet u, al dan niet in Europees verband en met de Afrikaanse Unie, om de kinderen in het door geweld geteisterde Burundi, één van de drie landen waar meer dan de helft van de kinderen kampt met groeiachterstanden als gevolg van ondervoeding, te bereiken?
De Nederlandse ambassade in Bujumbura werkt al sinds 2013 actief samen met de NGO GVC-Italia, UNICEF en het World Food Programme (WFP) aan het verbeteren van de voedingstoestand van kinderen in Burundi. Er wordt ingezet op het verbeteren van de kennis over goede voeding bij moeders, het aanbieden van goed en gezond voedsel op lagere scholen en het verschaffen van extra voedingsmiddelen voor jonge kinderen. In 2015 werden meer dan anderhalf miljoen ondervoede kinderen bereikt met extra vitamines. Deze programma’s leiden tot aantoonbare verminderde groeiachterstanden.
Herkent u de door Save the Children genoemde trend dat 10 miljoen extra kinderen met overgewicht kampen ten opzichte van twintig jaar geleden? Wordt dit probleem in lage- en middeninkomens volgens u voldoende bestreden? Zo nee, op welke wijze kan Nederland, al dan niet in Europees verband, (nog meer) bij dragen? Hoe definieert u in deze de verantwoordelijkheid van lokale overheden en bedrijven die ongezond voedsel voor een uitzonderlijk lage prijs ten opzichte van de prijs voor gezonder voedsel afzetten in arme gebieden?
Het kabinet onderkent de toenemende problematiek van overgewicht. In ontwikkelingslanden gaat die toename deels hand in hand met de problematiek van gebrek aan gevarieerde voeding: een relatief calorierijk maar vitamine- en mineralen-arm dieet bij jonge kinderen, die daardoor ook op latere leeftijd extra vatbaar blijven voor overgewicht. De hierboven onder vraag 1 en 2 beschreven inzet draagt direct bij aan het bestrijden van nutriëntengebrek bij jonge kinderen en daarmee ook aan de bestrijding van deze vorm van relatieve overvoeding. Overgewicht als gevolg van een, al dan niet door aanbod gestimuleerde, keuze voor een ongezond dieet vraagt om een andere aanpak. Niet gebrek aan goed voedsel, maar bewustzijn, koopgedrag en voedingspatroon zijn hier doorslaggevend. Het is aan nationale overheden om te bezien in hoeverre prijsprikkels kunnen helpen om mensen gezondere keuzes te laten maken.