De leegstand en personeelstekort bij PI Haaglanden |
|
Nine Kooiman |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de penitentiaire inrichting (PI) Haaglanden, locatie Zoetermeer, een aantal vergaande maatregelen neemt om leegstand te concentreren? Zijn de maatregelen die worden genomen met u afgestemd?
Op 8 november jl. is door uw Kamer de motie van het lid Kooiman, waarin de regering is verzocht niet verder over te gaan tot al dan niet gedeeltelijke sluitingen van justitiële inrichtingen en alternatieve maatregelen te treffen om de werkdruk te verminderen en de veiligheid binnen gevangenissen te waarborgen, aangenomen (Kamerstuk 24 587, nr. 667). Deze motie is in lijn met de eerder door uw Kamer aangenomen motie van de leden Van Oosten en Volp, die inhoudt dat sluiting van gevangenissen, inclusief justitiële jeugdinrichtingen, aanvullend op het lopende masterplan nu niet aan de orde is en de regering oproept dienovereenkomstig te handelen. In reactie hierop heb ik – onder andere in mijn brief van 14 juni jl. – gesteld dat sluiting van penitentiaire inrichtingen deze kabinetsperiode niet aan de orde is (Kamerstuk 24 587, nr. 655). De maatregelen die thans binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) worden getroffen zien niet op het geheel of gedeeltelijk sluiten van gevangenissen, maar op het concentreren van gedetineerden en het personeel van DJI. Met deze concentratie worden twee doelen nagestreefd. Ten eerste bevordert de (tijdelijke) concentratie van leegstand het waarborgen van de veiligheid van gedetineerden en personeel en draagt het bij aan een beheersbare werkdruk. Ten tweede wordt met de maatregel ingezet op een gezonde en efficiënte bedrijfsvoering. Er wordt zoveel mogelijk voorkomen dat vast en extern ingehuurd personeel wordt ingezet in een slechts deels bezette inrichting. Waar mogelijk wordt personeel dat werkzaam is in niet volledig bezette PI’s tijdelijk te werk gesteld in PI’s waar sprake is van openstaande of niet vervulde functies binnen de functiegroep executief personeel. Het voorgaande kan leiden tot een tijdelijke buitengebruikstelling van gedeeltes van PI’s. Er is geen sprake van het geheel of gedeeltelijk sluiten van PI’s.
In lijn met het bovenstaande is – in overleg met mij – besloten over te gaan tot het nemen van een aantal zorgvuldig gekozen maatregelen binnen de Penitentiaire Inrichting (PI) Haaglanden, locatie Zoetermeer.
De PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, bestaat uit een zogenoemd gevangenisdeel, een Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) en een Huis van Bewaring. De thans getroffen maatregelen betreffen het gevangenisdeel en de ISD-afdeling. Ten aanzien van dit deel is besloten tot een opnamestop en het overplaatsen van de reeds aldaar aanwezige gedetineerden naar PI Haaglanden, locatie Scheveningen. Dit heeft tot gevolg dat de gedetineerden die vallen onder het in deze locatie (Scheveningen) uitgevoerde Zeer Beperkt Beveiligde Instelling-regime (ZBBI-regime) worden overgeplaatst naar de PI Dordrecht.
De consequentie van het nemen van bovengenoemde maatregelen is dat het gevangenisdeel van de PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, met ingang van
1 januari 2017 niet meer in gebruik zal zijn.
Waarom wordt de leegstand niet opgelost door meer in te zetten op andere manieren, zoals bijvoorbeeld eenpersoonscellen en het oppakken van criminelen met een openstaande celstraf?
Uit het antwoord op de vragen 1, 3, 8 en 10 volgt dat over wordt gegaan tot geconcentreerde leegstand om kwesties rondom veiligheid, werkdruk en een gezonde en efficiënte bedrijfsvoering aan te pakken. Het gebruik van meerpersoonscellen is in lijn met een gezonde en efficiënte bedrijfsvoering, zodat ik wil vasthouden aan het gebruik hiervan. Van belang hierbij is dat het gebruik van meerpersoonscellen – zoals ook door de destijds nog geheten Inspectie voor de Sanctietoepassing (thans Inspectie Veiligheid en Justitie) in 2011 is geconcludeerd2 – een volwaardige vorm van detentie betreft.
Er wordt hard gewerkt door de verschillende diensten om openstaande vrijheidsstraffen terug te dringen. De effecten van de aanpak hiervan zullen naar verwachting geleidelijk aan optreden en een relatief beperkte verandering in de capaciteitsraming tot gevolg hebben, zodat deze ook bij een eventuele afbouw van de capaciteit kunnen worden opgevangen. Overigens, is het zo dat in het theoretische geval dat het totale bestand aan openstaande vrijheidsstraffen in één keer zou kunnen worden ingesloten, slechts twee grote inrichtingen gedurende één jaar kunnen worden gevuld.
Wat zijn de consequenties van de opnamestop op het gevangenisdeel van de locatie Zoetermeer?
Zie antwoord vraag 1.
Betekent het verplaatsen van de Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) Scheveningen naar een andere inrichting uiteindelijk niet het opheffen van deze ZBBI? Zo nee, waarom niet? In hoeverre acht u dit verstandig aangezien het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet en het Wetboek van Strafrecht in verband met de herijking van de wijze van de tenuitvoerlegging van vrijheidsbenemende sancties en de invoering van elektronische detentie (Kamerstuk 33 745) door de Eerste Kamer is verworpen en het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere wetten in verband met het vervoer, het medisch klachtrecht en enkele andere onderwerpen (Kamerstuk 33 844) nog niet volledig door de Tweede Kamer is behandeld?
Zoals ik reeds heb aangegeven in het antwoord op de vragen 1 en 3 worden de gedetineerden die vallen onder het in de PI Haaglanden, locatie Scheveningen, uitgevoerde ZBBI-regime overgeplaatst naar PI Dordrecht. Dit vindt begin december 2016 plaats. Er is derhalve geen sprake van het opheffen van het ZBBI-regime. Of uiteindelijk hiervan wel sprake zal zijn, hangt af van de behandeling van het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enkele andere wetten in verband met het vervoer, het medisch klachtrecht en enkele andere onderwerpen (Kamerstuk 33 844). Op de nadere behandeling van dit wetsvoorstel wil ik niet vooruitlopen.
Wat zijn de consequenties van het verplaatsen van ZBBI Scheveningen voor het personeel en (de resocialisatie van de) gedetineerden?
Om de gevolgen van de in het ZBBI-regime geplaatsten gedetineerden zo beperkt mogelijk te houden, zullen de gedetineerden middels een warme overdracht worden geplaatst in de PI Dordrecht. Dit betekent dat alle relevante informatie door de PI Haaglanden, locatie Scheveningen, wordt gedeeld met de PI Dordrecht. De verplaatsing naar de PI Dordrecht kan een toename van de reisafstand betekenen. Voor zover dit aan de orde is, zal worden ingezet op continuïteit van school, werk, vrijwilligerswerk en (eventueel) weekendverlof. Op deze manier wordt getracht de consequenties zo beperkt mogelijk te houden. Het personeel dat werkzaam is binnen het ZBBI-regime wordt elders binnen de PI Haaglanden ingezet op voor hen passende functies.
Betekent het verplaatsen van de afdeling Inrichting Stelselmatige Daders (ISD-afdeling) van Zoetermeer naar een andere locatie uiteindelijk niet het opheffen van deze afdeling? Zo nee, waarom niet?
Door de ISD-afdeling van de PI Haaglanden, locatie Zoetermeer, inclusief het thans op deze afdeling werkzame personeel, te handhaven binnen de PI Haaglanden blijft de expertise van het personeel, alsook het rond de ISD-afdeling benodigde netwerk gehandhaafd. De resocialisatie en behandeling van de op de ISD-afdeling geplaatste veroordeelden zal derhalve op de bekende wijze worden voortgezet. Dit geldt eveneens voor de werkzaamheden van het personeel van deze afdeling, met dien verstande dat er voor hen wellicht een klein verschil in het woon-werkverkeer zal ontstaan. Uit het voorgaande blijkt wel dat het opheffen van de ISD-afdeling niet aan de orde is.
Wat zijn de consequenties van het verplaatsen van de ISD-afdeling van Zoetermeer voor het personeel en (de resocialisatie en behandeling van de) gedetineerden?
Zie antwoord vraag 6.
Betekent het overplaatsen van gedetineerden vanuit de gevangenis van Zoetermeer naar andere gevangenissen uiteindelijk niet het opheffen van deze afdeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de consequenties van overplaatsen van gedetineerden vanuit de gevangenis van Zoetermeer voor het personeel en (de resocialisatie en behandeling van de) gedetineerden?
Zoals ik reeds heb aangegeven zal het personeel van de betreffende ISD-afdeling werkzaam zijn binnen de PI Haaglanden, locatie Scheveningen. Het overige personeel van de locatie Zoetermeer dat te maken heeft met de concentratie wordt zoveel mogelijk binnen de PI Haaglanden geplaatst. Voor zover dit niet mogelijk is, zal in samenspraak met het betreffende personeelslid een arbeidsplek binnen een andere PI worden gezocht.
De betrokken gedetineerden zullen worden overgeplaatst naar andere PI’s. Bij de selectie van de betreffende PI zal met alle omstandigheden rekening gehouden worden, zodat de overplaatsingen zo min mogelijk gevolgen hebben voor de gedetineerden. Het staat buiten kijf dat ongewijzigd zal worden gewerkt aan de resocialisatie van gedetineerden. Zoals uit het antwoord op de vragen 6 en 7 blijkt, zal de behandeling van de in de ISD-geplaatste gedetineerden eveneens ongewijzigd worden voortgezet.
Betekenen voorgaande maatregelen uiteindelijk niet gewoon dat voorgesorteerd wordt op de sluiting van gevangenissen, waardoor in strijd wordt gehandeld met de motie-Van Oosten/Volp1 waarin de Tweede Kamer heeft uitgesproken dat sluiting van gevangenissen aanvullend op het lopende masterplan nu niet aan de orde is en dienovereenkomstig door de regering moet worden gehandeld? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat er een toenemend aantal vacatures is, terwijl het personeel wel wordt gedwongen op zoek te gaan naar ander werk en hierbij worden begeleid via Van-Werk-Naar-Werk (VWNW)? Waarom kunnen ze niet blijven als er een personeelstekort dreigt?
Van belang is in dit kader voorop te stellen dat niet iedere functie kan worden uitgevoerd door elke Van-Werk-Naar-Werk-kandidaat (VWNW-kandidaat). Iedere functie heeft immers zijn eigen specifieke functie-eisen. Uiteraard wordt bij iedere vacature bekeken of er een VWNW-kandidaat beschikbaar is die aan de benodigde functie-eisen voldoet, dan wel of er een kandidaat – middels opleiding of training – aan deze eisen kan gaan voldoen. Slechts als dat niet het geval is, wordt er een vacature opengesteld.
Waarom wordt het dreigende personeelstekort niet opgelost door het aantrekken van meer personeel?
Zoals ik uit de beantwoording van de vragen 1, 3, 8 en 10 volgt, bestaat de verwachting dat de dalende behoefte aan celcapaciteit zich zal voortzetten. Dit heeft tot gevolg dat zowel vanuit financiële en personele overwegingen als ook vanuit goed werkgeverschap verstandig moet worden omgegaan met het aantrekken van nieuw personeel. Met het inhuren van extern personeel kan in een situatie waarin sprake is van een dalende behoefte aan personeel worden voldaan aan een wisselende behoefte aan personeel, zonder dat dit langdurige financiële gevolgen voor DJI met zich brengt en er vertrouwen wordt gewekt bij personeel dat zij langdurig arbeid kunnen gaan verrichten. Ik merk in dit verband op dat er minder onzekerheid bestaat over de behoefte aan personeel in de functiegroep inrichtingsbeveiligers en er zich onder de VWNW-kandidaten onvoldoende geschikt personeel bevindt, zodat er voor deze functiegroep op korte termijn een wervingsprocedure zal worden gestart. Er zal overigens ook na deze procedure – waar nodig – gebruik gemaakt worden van extern beveiligingspersoneel.
Wordt er nog steeds personeel ingehuurd via een extern beveiligingsbedrijf? Zo ja, wat zijn daarvan de redenen en waarom is er in de tussentijd niet gekeken of er intern personeel kan worden aangetrokken?2
Zie antwoord vraag 12.
Welke kosten zijn er inmiddels gemaakt voor het inhuren van extern personeel? Wat zouden de kosten zijn geweest als dit eigen personeel betrof?
Voor de inhuur van beveiligers bij een externe partij zijn in de periode januari tot en met september 2016 voor circa € 6,2 miljoen kosten gemaakt. De verwachting is dat dit voor geheel 2016 uitkomt op circa 9 miljoen. Afgezet tegen de gemiddelde kosten van beveiligers van DJI, rekening houdend met ziekte, verlof en opleidingen, resulteert het gebruik van een externe partij in een kostenverhoging van circa 28 procent. Van belang hierbij is dat de totale personeelskosten van DJI in de periode januari tot en met augustus 2016, te weten tot en met het tweede tertaal, € 615 miljoen bedroegen.
Klopt het dat Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) in verband met een dreigend personeelstekort van plan is bij een aantal inrichtingen hun personeel weg te trekken, met grote gevolgen voor de personeelsbezetting van dien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt dit probleem zo snel mogelijk opgelost? In hoeverre wordt hierbij dan alsnog overgegaan tot het werven van eigen personeel in plaats van extern personeel?
Nee dat klopt niet. De Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) levert conform afspraak beveiligers aan PI’s. Indien binnen DV&O niet voldaan kan worden aan de vraag naar beveiligers, vindt externe inhuur plaats conform de bestaande raamovereenkomst met G4S. Van belang hierbij is dat – zoals ik reeds in de bij de beantwoording van vraag 12 en 13 heb aangegeven – voor de functiegroep inrichtingsbeveiligers op korte termijn een wervingsprocedure zal worden gestart.
Schade aan huurwoningen in Middelstum |
|
Carla Dik-Faber (CU), Jan Vos (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van berichtgeving over schade aan huurwoningen in Middelstum?1
Ja.
Hoe kan het dat bij herstelwerkzaamheden zo veel schade is ontstaan? Dit is toch tegenstrijdig met elkaar?
Het gaat om één huurwoning die in het kader van het convenant tussen NAM en een achttal woningcorporaties over het gelijktijdig versterken en verduurzamen (tot zogeheten «nul op de meter») van woningen in februari van dit jaar is aangepakt. Vlak voor de zomer is er bij de woningcorporatie een melding van de bewoner binnengekomen met betrekking tot de bevestiging van de staalconstructie aan de verdiepings- en zoldervloer in de woning.
Kan de conclusie worden getrokken dat de betreffende huurwoningen zijn vernield?
Is het waar dat er maandenlang stank was door problemen met de waterafvoer?
Is het waar dat het acht maanden heeft geduurd voordat dit simpele probleem kon worden opgelost door het Centrum Veilig Wonen (CVW)? Hoe kan dit?
Is het waar dat er sprake was van slordige afwerking en losliggende draden?
Is het waar dat er sprake is van grote losliggende bouten in de vloer?
Kunt u en de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) met het Centrum Veilig Wonen (CVW) in overleg treden, teneinde deze storende problemen in Middelstum zo spoedig mogelijk op te op te lossen?
Om er zeker van te zijn dat het probleem zich niet ook bij andere woningen voordoet, heeft het CVW met de betreffende woningcorporatie afgesproken dat zij de bevestiging bij alle woningen in Middelstum op korte termijn gaat controleren.
Het bericht dat een stichting in Emmen fraude heeft gepleegd met persoonsgebonden budgetten (pgb’s) van gedetineerden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fraude met zorgbudgetten gevangenen»?1
Ja.
Hoe is het in hemelsnaam mogelijk dat er voor enkele honderdduizenden euro’s gefraudeerd kon worden?
De Inspectie SZW en het Openbaar Ministerie doen op dit moment strafrechtelijk onderzoek om na te gaan of hier fraude is gepleegd. Hangende dit onderzoek kan ik geen uitspraken doen over deze casus. Als naderhand zou blijken dat er fraude is gepleegd, dan mag duidelijk zijn dat ik dat zeer ernstig vind.
Wanneer heeft deze fraude plaatsgevonden, voor of na de invoering van het trekkingsrecht?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, gaat de berichtgeving over een lopend strafrechtelijk onderzoek. Het Openbaar Ministerie geeft hier, als te doen gebruikelijk op dit moment, geen nadere informatie over. Dit om het verloop van het onderzoek niet te schaden.
Welke rol heeft de Sociale Verzekeringsbank (SVB) hier gespeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe wordt er zorg voor gedragen dat het fraudebedrag teruggehaald wordt bij de fraudeurs?
Omdat misdaad niet mag lonen, zetten het OM en de opsporingsdiensten in op het afpakken van crimineel verkregen vermogen. In het persbericht heeft het OM al aangegeven dat bij de doorzoeking beslag is gelegd op (onder andere) vastgoed en waardevolle goederen. Als uit het strafrechtelijk onderzoek blijkt dat er inderdaad fraude is gepleegd, dan zal het OM inzetten op de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaast worden benadeelde partijen zoveel als mogelijk ondersteund met het oog op civiele compensatie.
Dodenweg A59 Hooipolder |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van het programma «de gevaarlijkste wegen van Nederland» waarin in beeld werd gebracht hoe levensgevaarlijk het knooppunt Hooipolder op de A59 is?1
Elk verkeersslachtoffer is er één te veel. Ik blijf me dan ook onverminderd inzetten om het aantal verkeersslachtoffers te verminderen. In het programma wordt gerefereerd aan een tragisch ongeval op de A59. Het betrof hier een dodelijke kopstaart botsing bij de aansluiting Waalwijk/De Efteling. Dit betreft niet het knooppunt Hooipolder.
Rijkswaterstaat heeft voor de aansluiting Waalwijk op de A59 een filebeveiligingssysteem geplaatst. Dit systeem bestaat uit drie portalen voor de aansluiting Waalwijk (komende vanuit Hooipolder) die automatisch aan gaan bij filevorming. De kans op een kopstaartbotsing is hierdoor kleiner.
Hoeveel ongelukken zijn er de afgelopen vijf jaar gebeurd op of nabij het knooppunt Hooipolder en in hoeveel gevallen zijn inzittende gewond geraakt of zelfs overleden?
In de afgelopen vijf jaar hebben er 315 ongevallen plaatsgevonden op de A59 rondom knooppunt Hooipolder (met een bandbreedte van twee kilometer ten oosten en ten westen van het knooppunt). Hierbij zijn 3 gewonden en 0 doden gevallen (bron: Bestand geregistreerde ongevallen Nederland). 99% van de ongevallen betreft uitsluitend materiele schade.
Deelt u de mening dat het knooppunt Hooipolder vanwege verkeersveiligheid spoedig volledig moet worden aangepast ook al behoort dit niet tot de top van de knelpunten op het hoofdwegennet? Kunt u dit toelichten?
Nee. Rijkswegen zijn de meest veilige van alle type wegen. Rijkswaterstaat monitort de verkeersveiligheid op het Rijkswegennet en rapporteert daarover jaarlijks via de rapportage «Veilig over Rijkswegen». De verkeersveiligheid op knooppunt Hooipolder laat geen afwijkend beeld zien. Het aantal dodelijke ongevallen of ongevallen met ernstig letsel is er niet hoger dan gemiddeld.
Bent u bereid om samen met de provincie tot een oplossing te komen zodat het hele knooppunt Hooipolder kan worden aangepakt en bent u bereid hiervoor ook financiële middelen beschikbaar te stellen? Kunt u dit toelichten?
Zoals u weet, is een gedeeltelijke aanpassing van knooppunt Hooipolder onderdeel van het ontwerpTracébesluit A27 Houten–Hooipolder, dat ik dit voorjaar heb vastgesteld. In mijn brief van 16 juni 2016 (Kamerstuk 34 400 A, nr. 70) meldde ik u dat ik met de provincie Noord-Brabant in gesprek ben over een regionaal voorstel voor het inpassen van een aantal extra maatregelen rond dit knooppunt in het Tracébesluit van bovengenoemd project. Deze besprekingen verlopen voorspoedig. Wanneer hierover definitieve duidelijkheid is, zal ik uw kamer hierover informeren.
Bent u bereid om in de tussentijd maatregelen te nemen zodat automobilisten eerder afremmen voor de stoplichten, waardoor de kans dat iemand met hoge snelheid achterop klapt fors wordt verminderd? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Afgezien van de reguliere waarschuwingsborden voor verkeerslichten (conform richtlijnen), wordt het verkeer op de A59 dat het knooppunt Hooipolder nadert ook in de huidige situatie al met extra matrixborden boven de weg gewaarschuwd voor wachtrijen die voor de verkeerslichten aanwezig zijn. Extra maatregelen om de weggebruikers te attenderen zijn dus reeds genomen. Vanuit het beeld dat de ongevalscijfers (zie antwoord 2) nu laten zien, zie ik geen aanleiding hier bovenop nog aanvullende maatregelen te nemen.
In het project Verbreding A27 traject Houten-Hooipolder, dat vanaf 2019 wordt uitgevoerd, pak ik een deel van knooppunt Hooipolder aan. In de variant die Rijkswaterstaat nu uitwerkt, krijgt het knooppunt een verbindingsboog. Hierbij worden de grootste verkeersstromen gefaciliteerd zonder verkeerslicht: vanaf de A59 vanuit het westen kan straks zonder verkeerslichten worden ingevoegd op de A27 richting het noorden.
De taakstelling huisvesting statushouders en de aanpak sociaal domein in Den Haag |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe kan het dat er nog 144 plaatsen in de taakstelling resteren waarvoor het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) geen te koppelen statushouders voor Den Haag beschikbaar heeft? Kunnen die 144 plaatsen niet met statushouders bestemd voor andere steden ingevuld worden?
De instroom van asielzoekers is gedurende dit jaar substantieel gedaald en de herkomst van de asielzoekers is veranderd: er komen minder asielzoekers met kansrijke asielverzoeken naar Nederland. Er zijn afgelopen maanden dus minder asielvergunningen afgegeven dan eerder geprognosticeerd.
Het tempo waarin voor vergunninghouders huisvesting beschikbaar moet komen ligt dan ook lager dan vooraf verwacht en waarop de huidige taakstelling (voor de tweede helft van 2016) is gebaseerd. Bij de gemeente Den Haag waren, net als bij veel gemeenten, weliswaar op 1 oktober niet alle gekoppelde vergunninghouders beschikbaar, maar de gemeente heeft tegelijkertijd nog een wachtlijst van gekoppelde vergunninghouders te huisvesten. Aan die gemeenten die op schema liggen, worden met voorrang vergunninghouders gekoppeld om zo te zorgen dat alle gemeenten voort kunnen met de huisvesting.
Overigens gaat het koppelen van vergunninghouders aan gemeenten vooraf aan het beschikbaar stellen van woonruimte. Inmiddels zijn op peildatum 1 november jl. nog eens 77 vergunninghouders aan Den Haag gekoppeld.
Bij de vaststelling van de taakstelling voor de periode 2017 – I is overigens rekening gehouden met de lagere asielinstroom en daaruit volgende het lagere aantal vergunninghouders gedurende de periode 2016 – II, waardoor de taakstelling voor deze periode lager uitvalt. Dat stelt gemeenten in staat de eerder opgelopen achterstanden dan in te halen. Tegelijkertijd is relevant dat de IND deze maanden een voorraad MVV-nareisaanvragen aan het verwerken is, wat leidt tot aanvullende te huisvesten vergunninghouders.
Hoe kan het dat de taakstelling voor Den Haag op 1466 is vastgesteld terwijl het aantal te koppelen statushouders voor Den Haag 144 mensen lager ligt?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn in de wettelijke taakstelling van 393 statushouders in Den Haag voor het eerste halfjaar van 2016 ook de 144 overgebleven plaatsen uit 2015 meegenomen? Hoe gaat deze taakstelling nu wel opgevuld worden?
De taakstelling voor de eerste helft van 2016 bedroeg in totaal, dus inclusief de achterstand vanuit 2015 van 164, 769 te huisvesten vergunninghouders. De niet behaalde taakstelling van het vorige half jaar dient in de daarop volgende taakstellingsperiode (dus de huidige) te worden ingelopen. Tussen 1 januari en 1 juli 2016 diende Den Haag dus 769 vergunninghouders te huisvesten. In die periode zijn er 634 gehuisvest.
Voor de huidige taakstellingsperiode geldt voor Den Haag een opdracht om (inclusief achterstand) 831 vergunninghouders te huisvesten. Daarvan waren er op 1 november jl. 268 gehuisvest. Op 1 november jl. waren 488 vergunninghouders gekoppeld aan de gemeente Den Haag. Daarvan waren er 268 langer dan de afgesproken zoekperiode van 12 weken in afwachting van toewijzing van woonruimte door de gemeente Den Haag. Deze mensen wachten op dit moment in een AZC op woonruimte en het is van groot belang dat Den Haag deze vergunninghouders met snelheid gaat huisvesten.
Mocht de gemeente Den Haag na deze groep dit jaar nog meer vergunninghouders kunnen huisvesten, dan kan de gemeente in overleg met het COA tot verdere versnelling in de huisvesting komen.
Deelt u de mening dat de Haagse aanpak voor toegewezen statushouders positief lijkt en bent u bereid te onderzoeken of deze aanpak nationaal toegepast kan worden? Zo nee, waarom niet?
De huisvesting van vergunninghouders is een eigenstandige taak van de gemeenten. Iedere succesvolle aanpak om vergunninghouders snel en goed te huisvesten kan op mijn warme belangstelling en sympathie rekenen. Op zeer veel plekken in Nederland wordt gezocht naar oplossingen om vergunninghouders te huisvesten. Het Platform Opnieuw Thuis en het OTAV ondersteunen gemeenten bij het vinden van passende, vaak op de lokale situatie toegesneden, oplossingen. Indien gebleken dat de oplossingen werken, worden ze via onder andere de website van het Platform Opnieuw Thuis gedeeld (www.opnieuwthuis.nl).
Aalbeheerplannen in relatie tot de Europese aalverordening |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Voldoet de huidige visserij aan de hersteldoelstellingen uit de Europese aalverordening?1 Leidt de huidige aanpak tot voldoende herstel van het aalbestand?
Zoals aangegeven in mijn brief van 21 maart jl. (Kamerstuk 32 201, nr. 81) bevat het Nederlandse aalbeheerplan (2009) een breed scala aan maatregelen, welke moeten leiden tot het herstel van het aalbestand in Nederland. Van deze maatregelen hebben de visserijgerelateerde maatregelen tot nu toe het meeste resultaat opgeleverd. Dit blijkt uit het evaluatierapport van het Nederlandse aalbeheerplan van IMARES uit 2015. Over de maatregelen en resultaten rapporteren de lidstaten iedere drie jaar aan de Europese Commissie. Tot nu toe geeft de evaluatie geen aanleiding om de aalbeheerplannen aan te scherpen. Uit de evaluatie van 2015 bleek de visserijsterfte licht gedaald. Of de maatregelen uit het Nederlandse aalbeheerplan samen met die van de andere lidstaten op termijn het gewenst effect zullen hebben, valt op dit moment niet met zekerheid te stellen. Omdat de huidige maatregelen een lichte daling van de visserijsterfte tot gevolg hebben, zie ik op dit moment geen reden voor aanpassing van de visserij. Wel is een blijvende inspanning noodzakelijk.
Is er nog visserij op aal mogelijk, zowel ecologisch als economisch, als we vasthouden aan de veertig procent ontsnapping zoals bedoeld in de Europese aalverordening en de adviezen van eerdere commissies, waaronder de Commissie Eijsackers?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verhoudt uw uitgangspunt dat de sector verantwoordelijk is voor betrouwbare controle- en handhavingssystemen (inclusief financiering) zich tot de geringe nalevingsbereidheid van de sector?3
De geringe nalevingsbereidheid op het IJsselmeer is een grote zorg. De brief hierover (Kamerstuk 29 664, nr. 153) gaat specifiek om de problemen op het IJsselmeer en ik wil deze niet breder trekken.
Mijn ministerie stelt strenge voorwaarden aan de registratie van de vangsten en de controle- en handhavingssystemen van de sector. Bij de aanvraag van een ontheffing wordt hier op getoetst. Zo moeten bij de krabbenregeling controles onverwachts plaatsvinden door onafhankelijke controleurs en zijn vooraf voldoende afschrikwekkende sancties vastgesteld voor de verschillende overtredingen. Een visser kan bij een ernstige overtreding voor twee jaar uitgesloten worden van de regeling.
Elk jaar rapporteert de sector de resultaten van de controle- en handhaving. Op basis hiervan bepaald mijn ministerie, in overleg met de sector, of en zo ja hoe het controle- en handhavingsplan verder aangescherpt moet worden.
Het te vaak urgent uitrukken van ambulances door een nieuw triagesysteem |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de enquête van De Monitor onder 640 medewerkers in de ambulancezorg waaruit blijkt dat volgens 85,6% van hen, ambulanceritten in zijn of haar regio te vaak een onterecht hoge urgentie krijgen?1
Ik heb ook signalen gekregen over een toename van ambulanceritten waarvan eenmaal ter plaatse blijkt dat de ambulance niet met spoed had hoeven uitrukken. Dit kan betekenen dat er op dat moment niet direct een ambulance beschikbaar is voor een ander wel acuut geval. Ik heb overigens geen signalen dat er als gevolg van de triagesystematiek gezondheidsschade bij patiënten is ontstaan.
Herkent u het beeld dat dit tot onwenselijke (medische) situaties leidt, zoals het niet kunnen vrijmaken voor een urgenter spoedgeval of zelfs gezondheidsschade bij patiënten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Herkent u tevens het beeld dat het aantal spoedritten aanzienlijk toeneemt en dat het te vaak voorkomt dat de inzet van een ambulance eigenlijk niet nodig was? Kunt u uw antwoord wederom nader toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u er zicht op of de toename van het aantal spoedritten ook geleid heeft tot meer ongevallen waarbij ambulances betrokken zijn? Zo ja, bent u bereid die gegevens met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Ongevallen met ambulances worden op dit moment niet landelijk geregistreerd. Ambulancezorg Nederland heeft mij laten weten dat deze meldingen in de toekomst in de landelijke registratie worden opgenomen.
Heeft de toename van het aantal spoedritten ook aantoonbaar geleid tot meer gezondheidsschade bij patiënten die hierdoor langer op een ambulance moesten wachten? Zo ja, kunt u die gegevens de Kamer doen toekomen?
Er is geen cijfermatig inzicht in de effecten van ambulancezorg in termen van gezondheidswinst of gezondheidsschade.
Vindt u dat zorgverzekeraars voldoen aan hun zorgplicht, wanneer de jarenlange toename van het aantal spoedritten niet heeft geleid tot meer ambulances maar wel tot onwenselijke (medische) situaties? Kunt u uw antwoord toelichten?
De NZa heeft onderzoek gedaan naar de manier waarop verzekeraars omgaan met de zorgplicht in de ambulancezorg. Ik heb uw Kamer in april jl. geïnformeerd over de uitkomsten van dit onderzoek2. Inmiddels zijn alle verbeterplannen door de NZa beoordeeld. De zorgverzekeraars in de regio’s waar de responstijden niet worden gehaald moeten vanaf 2017 twee keer per jaar aan de NZa rapporteren over de voortgang, tot de responstijden wel worden gehaald en zij voldoen aan de zorgplicht.
Bent u het eens met de medewerkers in de ambulancezorg dat de hoofdoorzaak hiervan het triagesysteem is waarmee de meldkamers sinds enige tijd werken? Zo nee, waarom ziet 76,7% van de respondenten het volgens u verkeerd?
Dit is wel het signaal dat ik heb gekregen. Ik heb naar aanleiding daarvan meer informatie gevraagd. Ambulancezorg Nederland heeft mij laten weten dat zij voornemens is een beperkt onderzoek uit te laten voeren naar de relatie tussen ondersteunende triagesystemen en risicobeheersing. Het thema risicobeheersing heeft met name betrekking op de discussie rond onder- en overtriage.
Kunt u zich uw antwoord op eerdere vragen in 2014 herinneren, waarin u zegt dat, gezien de destijds recent gestarte en gefaseerde introductie van de triagesystemen (NTS en ProQA), het niet mogelijk is de ritgegevens te koppelen aan de systemen waarmee de meldkamers werken?2
Ja.
Bent u twee jaar later inmiddels wel in staat het verband te leggen tussen de toename van het aantal spoedritten en het geprotocolleerd werken? Zo ja, wat is dit verband nu? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Ik wacht de evaluaties af en het onderzoek van Ambulancezorg Nederland, zie antwoord op vraag 10.
Zijn er volgens u ook nog verschillen op te merken uit de twee voorkomende type triagesystemen, te weten NTS en ProQA? Zo ja, wat zijn die verschillen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
De triagesystemen zijn rond 2012 geïmplementeerd. De sector heeft in 2014 de verschillen en overeenkomsten tussen NTS en ProQA in beeld gebracht, waarbij is ingezoomd op de onderwerpen werkwijze, taken en verantwoordelijkheden, samenwerking en kwaliteit. Beide triagesystemen zijn ondersteunende systemen, de keuze voor het ene of andere systeem is een verantwoordelijkheid van de individuele RAV. De meeste RAV’s hebben, nu een aantal jaren ervaring is opgedaan met de triagesystemen, een evaluatiemoment ingebouwd. Een uitkomst van een evaluatie kan zijn dat een RAV overstapt naar een ander triagesysteem. Op dit moment vinden in een aantal regio’s evaluaties plaats. De individuele RAV’s bepalen wanneer zij evalueren.
Ambulancezorg Nederland heeft mij laten weten dat zij voornemens is een beperkt onderzoek uit te laten voeren naar de relatie tussen ondersteunende triagesystemen en risicobeheersing. Het thema risicobeheersing heeft met name betrekking op de discussie rond onder- en overtriage.
Kunt u zich de uitspraak van een voormalig ambulancechauffeur voorstellen die gestopt is met het werk omdat hij de «onzinritten spuugzat was»?
Ik kan mij voorstellen dat ambulancepersoneel zinnige ritten wil maken en onnodig uitrijden wil voorkomen.
Zijn er maatregelen te treffen zodat het ambulancepersoneel zichzelf, patiënten en overige weggebruikers niet langer onnodig in gevaar hoeft te brengen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is goed om te illustreren dat in de helft van het aantal ambulanceritten sprake is van een A1 urgentie waarbij met zwaailicht en sirene wordt gereden. Bij de overige ritten is dit niet het geval. Ik vind het van groot belang dat ambulancemedewerkers werken onder veilige omstandigheden. Daarom wordt er ook veel aandacht besteed aan de opleiding en periodieke bijscholing van ambulancechauffeurs zodat zij goed zijn toegerust voor het rijden onder bijzondere omstandigheden. Eventuele overige maatregelen overweeg ik na de evaluaties en het onderzoek dat loopt.
Moeten er geen aanpassingen plaatsvinden aan de manier van (geprotocolleerd) werken om de veiligheid te garanderen en het aantal onnodige spoedritten terug te dringen?
Dat acht ik heel goed mogelijk. Ik besluit dit zonodig na ommekomst van de evaluaties en onderzoeken.
De vergoeding van vaccinaties bij kinderen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de melding van een huisarts uit Rotterdam dat een vaccinatie van een negenjarige meervoudig gehandicapte jongen niet vergoed wordt, omdat hij op een andere locatie gevaccineerd moest worden dan de door het Centrum voor Jeugd en Gezin geplande omgeving?1
Ik heb kennis genomen van de melding en moet helaas constateren dat de communicatie in deze situatie niet goed is verlopen. Op 24 oktober 2016 heeft de programmamanager Rijksvaccinatieprogramma van het RIVM contact opgenomen met de betreffende huisarts. De programmamanager heeft uitgelegd dat deze situatie afwijkt van de normale gang van zaken en dat geleerd zal worden van deze casus. De huisarts zal de informatie doorgeven aan de cliënt en was tevreden over het contact.
Is het waar dat deelname aan het Rijksvaccinatieprogramma alleen gratis is als kinderen van nul tot vier jaar de vaccinaties krijgen op het consultatiebureau en dat kinderen die naar school gaan de prikken krijgen bij de GGD of bij het Centrum voor Jeugd en Gezin? Zo ja, waarom is hiervoor gekozen?2
Nee, dat is niet waar. Indien kinderen niet op de locatie van de jeugdgezondheidszorg gevaccineerd kunnen worden, wordt in eerste instantie door de jeugdgezondheidszorg een passend alternatief gezocht. Dit betekent dat op een andere locatie, een ander tijdstip of in uitzonderingsgevallen zelfs thuis gevaccineerd wordt. Voor vrijwel alle kinderen wordt op deze manier een oplossing gevonden. In al deze situaties wordt het vaccin gratis verstrekt.
In de uitzonderlijke gevallen waarin geen oplossing wordt gevonden door de jeugdgezondheidszorg wordt door de medisch adviseurs van het RIVM en de betrokken arts (bijvoorbeeld jeugdarts of huisarts) een passende individuele oplossing gezocht, waardoor het kind toch gevaccineerd kan worden. Ook in deze situatie wordt het vaccin gratis vertrekt.
Moeten de ouders die niet naar de beoogde locatie kunnen komen, omdat dit bijvoorbeeld niet goed is voor het welzijn van hun kind, altijd de vaccinatie zelf betalen? Zo nee, welke mogelijkheden hebben deze ouders? Zo ja, bent u bereid dit te veranderen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er momenteel op deze werkwijze uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld voor deze negenjarige meervoudig gehandicapte jongen? Zo nee, bent u bereid deze uitzonderingen mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekend in hoeveel gevallen een vergelijkbare situatie zich de afgelopen jaren heeft voorgedaan? Is tevens bekend in hoeveel gevallen dit ertoe heeft geleid dat een kind niet is gevaccineerd?
Alle jeugdgezondheidszorgorganisaties hebben aanvullende mogelijkheden voor mensen die niet op de groepsvaccinaties kunnen komen. Dit behoort tot de gebruikelijke gang van zaken. Hoe vaak gebruik gemaakt wordt van dit aanbod wordt niet centraal geregistreerd en is dus niet bekend.
Het vaccineren aan huis is uitzondering. Een ruwe schatting is dat dit niet meer dan enkele tientallen keren per jaar plaatsvindt.
De situaties waarin door een medisch adviseur van het RIVM in overleg met de arts een andere oplossing gezocht wordt komt hooguit enkele keren per jaar voor.
In al deze gevallen wordt wel gevaccineerd en wordt het vaccin gratis verstrekt.
Deelt u de mening dat het Rijksvaccinatiebeleid gewoon vergoed behoort te worden, ook als vaccinatie plaats moet vinden op een andere locatie dan beoogd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, ik deel deze mening en in de praktijk is dat ook het geval. Zie hiervoor verder het antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Het bericht dat leden van de Koninklijke familie al tientallen jaren compensatie krijgen voor het betalen van belasting |
|
Alexander Pechtold (D66) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Oranjes krijgen al tientallen jaren compensatie voor betalen belasting»?1
Welke leden van het Koninklijk Huis en/of de koninklijke familie zijn in de loop van de jaren voor hoeveel gulden, respectievelijk euro, jaarlijks gecompenseerd voor het betalen van belasting? Zijn betreffende belastingen ook daadwerkelijk geïnd? Op welke berekeningen is de compensatie gebaseerd?
Is de veronderstelling, gebaseerd op «geheime notitie: nummer 1046, 23 maart 1970», dat de compensatiebedragen niet exact overeenkomen met de te betalen belasting, waar? Kunt u in dat geval per jaar en per lid van de koninklijke familie aangeven hoe het compensatiebedrag zich verhoudt tot het aan belasting te betalen bedrag?
Waarom zijn de documenten waarin de afspraken met de koninklijke familie zijn vastgelegd, evenals de aanverwante notities en gespreksverslagen waarin over deze afspraken gesproken wordt, als geheim en vertrouwelijk aangemerkt? Op welk moment is dat naar «beperkt openbaar» gewijzigd, door wie is dat gedaan, binnen welk wettelijk kader, en wat waren de daaraan ten grondslag liggende redenen lagen?
Wat zijn binnen het kader van de Archiefwet het vroegste en het laatste moment waarop het Ministerie van Financiën betreffende documenten kon of moest overdragen aan het Nationaal Archief?
Welk toestemmingsbeleid houdt de directeur van het Nationaal Archief er op na voor het inzien van deze documenten? Is dat anders dan voor andere documenten die «beperkt openbaar» zijn? Kunt u betreffende beleidsregels ter bevestiging van uw antwoord meesturen? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat in de ministerraad is afgesproken dat het bedrag ter compensatie van het opheffen van de belastingvrijstellingen op de achtergrond moest worden gedwongen in het debat met de Tweede Kamer? Zo nee, wat is er in betreffende ministerraad dan wel over afgesproken?
Op welke wijze is de kennis over de compensatiebetalingen door opeenvolgende minister-presidenten of andere bewindspersonen doorgegeven? Sinds wanneer bent u op de hoogte van de compensatie-afspraken met leden van de koninklijke familie? Wat zijn sindsdien uw overwegingen geweest om het parlement niet over deze afspraken in te lichten?
Deelt u de opvatting van de toenmalige secretaris-generaal van het Ministerie van Financiën dat het absoluut onjuist was om aan de ene kant de belastingvrijdom op te heffen en die op gecamoufleerde wijze weer ongedaan te maken? Zo nee, waarom acht u dit acceptabel?
Dienen volgens u de samenleving en het parlement voor het behoud van draagvlak voor het Koningshuis open, eerlijk, transparant en tijdig geïnformeerd te worden? Zo ja, hoe is daar in casu vorm aan gegeven?
Herinnert u zich het vorig jaar aan de Tweede Kamer gestuurde rapport «Evaluatie begroting van de Koning en onderzoek rationale van belastingvrijdom en hoogte grondwettelijke uitkeringen» van ABDTopConsult waarin de compensatie-constructie niet genoemd werd, ondanks dat uitgebreid ingegaan werd op de belastingvrijdom van de Koning en de overgang op het per 1973 geldende stelsel? Waarom worden de compensatiebetalingen niet in het rapport genoemd?
Zijn de onderzoekers gewezen op het bestaan van deze afspraken en hadden zij inzage in de relevante documenten? Indien betreffende onderzoekers wel van de compensatiebetalingen op de hoogte waren, sluit u in dat geval uit dat er enige mate van beïnvloeding – van leden van de koninklijke familie, u, of wie dan ook – was op de onderzoekers om de gemaakte afspraken niet in het rapport te melden?
Had niet op zijn minst de volgende stelling in het rapport over de begroting van de Koning: «Sinds 1972 betalen alle leden van het Koninklijk Huis [...] net als elke andere inwoner van Nederland belasting over hun aanwezige privéinkomen en privévermogen», ertoe moeten leiden dat u in de kabinetsreactie het parlement informeerde over de compensatiebetalingen? Waarom is dat niet gebeurd?
Bent u bereid de Kamer inzage te verlenen in genoemde documenten (afspraken, gespreksverslagen, notities) en de beantwoording van de vragen vóór de plenaire behandeling van de begroting van de Koning aan de Kamer te doen toekomen?
Het bericht dat de ouderenzorg verstopt raakt |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Max Meldpunt met de titel «Ouderenzorg raakt verstopt»?1
Ja.
Gevraagd is naar de ontwikkeling van de groeiruimte voor de contracteerruimte sinds 2010. Uit de vraagstelling komt een beeld naar voren van een sterk afnemende groeiruimte voor de cliënten die op langdurige zorg zijn aangewezen. Dit beeld is om een aantal redenen niet terecht.
In mijn antwoord zal ik eerst de ontwikkeling van de groeiruimte voor zorg in natura binnen de contracteerruimte schetsen. Deze is opgenomen in tabel 1. Daaruit komt inderdaad een beeld naar voren van een lagere groeiruimte voor de contracteerruimte in de laatste jaren. Daarbij past echter een belangrijke nuance. Bij de invoering van de Wlz is het pgb als een volwaardige leveringsvorm vastgelegd. Hiermee is de keuzevrijheid van cliënten vergroot. Vanaf 2015 zijn de groeimiddelen voor de langdurige zorg in lijn met de voorkeuren van de cliënten in grotere mate ingezet voor pgb (en in mindere mate voor zorg in natura). Daarbij geldt dat er binnen de Wlz sprake is van één totaalkader voor zorg in natura en pgb. Wlz-uitvoerders hebben de mogelijkheid om, mits men binnen het totale kader blijft, middelen te verschuiven tussen zorg in natura en pgb. Daarmee is de scheidslijn tussen de groeiruimte voor zorg in natura en pgb binnen de Wlz minder scherp dan bij de AWBZ. Dat betekent ook dat de middelen die ik vanaf 2015 gedurende het jaar heb toegevoegd aan het Wlz-kader zijn te beschouwen als «onverdeeld». Deze middelen zijn toegevoegd voor groei van de Wlz-aanspraken, waarbij Wlz-uitvoerders deze afhankelijk van de voorkeuren van hun cliënten kunnen inzetten via de inkoop van zorg in natura of door het verstrekken van een pgb.
Om een integraal beeld te schetsen van de groeiruimte voor cliënten die op langdurige zorg zijn aangewezen brengt tabel 2 de totale groeiruimte in beeld. Tabel 2 laat zien dat de totale groeiruimte voor de langdurige zorg sinds de invoering van de Wlz per 2015 op een niveau ligt van 2,2% à 2,5% van het Wlz-kader.
Deze percentages zijn hoger dan de groei die bij aanvang voor deze jaren beschikbaar is gesteld (de demografische groei van 1,4%). Op basis van monitoring en advisering door de NZa zijn namelijk extra middelen beschikbaar gesteld. Daarmee is de gestegen zorgvraag in die jaren opgevangen. Voor 2017 is via de definitieve kaderbrief op voorhand een extra bedrag van € 220 miljoen beschikbaar gesteld. Daarmee komt de totale beschikbare ruimte in 2017 uit op € 470 miljoen (2,4%). Dit ligt in lijn met de volumegroei van 2,4% per jaar die het CPB in haar recente middellangetermijnraming 2018–2021 heeft geraamd voor de Wlz2.
Voor de jaren 2018–2021 wordt de groeiruimte volgend jaar door het nieuwe kabinet vastgesteld. Deze is daarom niet in de tabel opgenomen. Op basis van de MLT-raming zou zoals hiervoor aangegeven een groeiruimte van 2,4% resulteren.
* De groeiruimte voor de contracteerruimte van de AWBZ voor de jaren 2010–2014 is toegelicht in de Regeling aanwijzing ex artikel 7 Wet marktordening gezondheidszorg voor de betreffende jaren («aanwijzing contracteerruimte AWBZ»)3. De hoogte van de contracteerruimte 2010–2014 is gebaseerd op de publicaties hierover van de NZa4. De groeiruimte en hoogte van het Wlz-kader (contracteerruimte en pgb) is toegelicht in de brieven over het Wlz-kader5.
* De groeiruimte voor de contracteerruimte van de AWBZ voor de jaren 2010–2014 is toegelicht in de Regeling aanwijzing ex artikel 7 Wet marktordening gezondheidszorg voor de betreffende jaren («aanwijzing contracteerruimte AWBZ»)6. De hoogte van de contracteerruimte 2010–2014 is gebaseerd op de publicaties hierover van de NZa7. De groeiruimte en hoogte van het Wlz-kader (contracteerruimte en pgb) is toegelicht in de brieven over het Wlz-kader8.
Bij de cijfers in tabel 1 en 2 past een aantal opmerkingen.
Wat is uw oordeel over het feit dat er nu al 6000 thuiswonende ouderen met een hoge zorgzwaarte-indicatie (ZZP5 en hoger) op de wachtlijst staan van een verpleeghuis?
Het aantal van 6 duizend wachtenden dat omroep MAX noemt, betreft praktisch alleen wachtenden die hun intramurale indicatie (nog) niet verzilveren. Zij krijgen doorgaans al zorg vanuit de Wlz in de thuissituatie. Ik heb de Kamer op 3 november 2016 de resultaten van het onderzoek naar de wachtlijsten en mijn beleidsreactie daarop aangeboden9.
Waarop is de raming gebaseerd waarnaar in de uitzending wordt verwezen (uw brief van 5 juli 2016 met bijlage 153198-LZ) over de ontwikkeling van het aantal verpleeghuizen en de raming voor de toekomst?2
Naar aanleiding van vragen van het Kamerlid Bergkamp (D66) over de ramingen ontwikkeling verpleeghuizen 2016–2021 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 232) heb ik in mijn beantwoording van 18 oktober 2016 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 232) toegelicht waarop deze raming is gebaseerd. Bij de beantwoording heb ik aangegeven dat het om een technische raming ging die ik heb opgesteld op verzoek van de Tweede Kamer en waarbij een aantal veronderstellingen is gemaakt. Een van de punten waarop een veronderstelling nodig was, betrof het
feit dat de groeiruimte voor de periode 2018–2021 nog niet bekend is. In de beantwoording is daarom uitgegaan van een voorzichtige veronderstelling met betrekking tot de groeiruimte van 1,4% op basis van de demografische ontwikkelingen. De feitelijke groeiruimte voor de periode tot 2021 zal zoals ik hiervoor ook aangaf worden vastgesteld door het volgende kabinet. In de eerder genoemde MLT 2018–2021 van het CPB raamt het CPB een volumegroei voor de Wlz van 2,4%. Dat bevestigt dat het uitgangspunt van 1,4% groei in de technische raming voorzichtig was.
Hoe rijmt u het dat, hoewel de raming laat zien dat het aantal plekken gemiddeld met 1000 per jaar zal stijgen, de groeiruimte voor de Wlz steeds verder afneemt?
Zoals ik heb laten zien in tabel 2 ligt de groeiruimte van circa 2,4% in de Wlz in lijn met de geraamde volumegroei voor de Wlz door het CPB in haar recente MLT 2018–2021. Daarbij geldt dat de groeiruimte voor het totale kader van de langdurige zorg de afgelopen jaren redelijk stabiel was. Er is dus geen sprake van een afnemende groeiruimte. De groeiruimte voor de komende jaren zal het nieuwe kabinet naar verwachting baseren op de MLT van het CPB en eventueel te nemen beleidsmaatregelen.
Hoe rijmt u de fors afnemende groeiruimte met de groei van het aantal mensen met een Wlz-indicatie de komende jaren, aangezien de komende veertien jaar (tot 2030) het aantal 70-plussers met 50 procent zal groeien?
Zie het antwoord op vraag 5. Er is geen sprake van een fors afnemende groeiruimte.
Klopt het dat de groeiruimte voor de contracteerruimte van de AWBZ/Wlz niets meer is dan een knop om aan te draaien en dat de hoogte ervan nergens op gebaseerd is?
Nee. De groeiruimte voor de AWBZ/Wlz is gebaseerd op de middellangetermijnramingen (MLT) voor de zorg van het Centraal Planbureau. Het kabinet bepaalt vervolgens de groeiruimte die beschikbaar wordt gesteld.
Cijfermatig zijn de sommen onder punt a en punt b correct. Daarbij gelden echter wel een aantal kanttekeningen. Tabel 1 bij antwoord 2 laat de gerealiseerde groeiruimte zien in de periode 2010–2017. Daarbij geldt dat de groei in de Wlz vanaf 2015 ruim € 400 miljoen bedraagt (€ 470 miljoen in 2017) miljoen. Dat is nog steeds behoorlijk hoog. In verband met de houdbaarheid van de overheidsfinanciën blijft het dus belangrijk om doelmatig en effectief met de beschikbare middelen om te gaan. Tot slot geldt voor 2017 dat, net zoals in voorgaande jaren, de NZa mij zal adviseren over de toereikendheid van het kader voor de langdurige zorg. Bij een ontoereikend kader zal het kabinet binnen de integrale begrotingsbesluitvorming bezien hoe hiermee wordt omgegaan.
Deelt u het bezwaar tegen het werken met een bedrag voor groeiruimte die nergens op gebaseerd is?
Zoals aangegeven bij antwoord 7 is het bedrag voor de groeiruimte gebaseerd op de MLT-ramingen voor de zorg van het Centraal Planbureau. Deze MLT-raming vormt de basis voor het budgettaire kader van het kabinet.
Kunt u een tabel geven van de reële groeiruimte van de contracteerruimte voor de Wlz over de jaren 2017 tot 2040 die gebaseerd is op een reële schatting van de toename van het aantal mensen met een Wlz-indicatie?
Zoals ik hiervoor heb aangegeven zal het volgende kabinet de groeiruimte voor de komende kabinetsperiode 2018–2021 vaststellen. Voor de periode tot 2040 geldt het volgende. Het kabinet maakt voor dergelijke langetermijnvisies onder meer gebruik van de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV) van het RIVM. Deze verschijnt elke vier jaar, in opdracht van het Ministerie van VWS. In de meest recente rapportage (VTV-2014) heeft het RIVM een prognose gemaakt van trends tot 2030. Deze prognose geeft onder andere een beeld van de behoefte aan intramurale ouderenzorg tot 2030.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting VWS voor 2017?
Ja.
De sluiting van de Merwedebrug A27 voor vrachtverkeer |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is er vóór de sluiting van de Merwedebrug overleg geweest met de provincie Noord-Brabant en omliggende gemeenten? Zo ja, hoe zijn zij betrokken geweest bij de totstandkoming van het besluit om de Merwedebrug af te sluiten voor vrachtverkeer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Om de veiligheid voor (vaar)weggebruikers te waarborgen is direct tot actie overgegaan.
Is er vóór de sluiting van de brug overleg geweest met openbaar vervoer- en transportbedrijven die dagelijks gebruik maken van deze brug? Zo ja, wat was hun reactie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Hoe en met welke frequentie vind de inspectie en het onderhoud plaats aan de Merwedebrug? Hoe staat het met de inspectie en het onderhoud van de andere grote bruggen over de Maas en de Waal (Keizersveerbrug, Martinus Nijhoffbrug, Tacitusbrug). Kunt u verzekeren dat hetgeen afgelopen dagen gebeurd is rond de Merwedebrug niet ook gebeurt met één van deze bruggen?
Rijkswaterstaat voert dagelijkse schouw, jaarlijkse toestandsinspecties en zesjaarlijkse visuele instandhoudinginspecties uit. Daarnaast vinden detailonderzoeken plaats als er in het kader van een weguitbreiding of een project beoordeeld moet worden of een brug dat aan kan. De Merwede brug is in dat kader in 2015 tot aan heden gedetailleerd onderzocht. In datzelfde kader worden de Keizersveerbruggen nu onderzocht, waarbij geen vergelijkbare urgente bevindingen zijn gedaan als bij de Merwedebrug.
De Martinus Nijhofbrug in de A2 over de Waal bij Zaltbommel is in augustus en september 2014 geïnspecteerd. Er zijn geen noemenswaardige schades geconstateerd. De Marinus Nijhofbrug is een betonnen tuibrug uit 1991. Betonnen bruggen zijn in de regel minder gevoelig voor vermoeiingsschade.
De Tacitusbrug is de nieuwe brug in de A50 over de Waal bij Ewijk. Deze betonnen tuibrug is in 2012 opgeleverd. In 2012 is van deze brug een opleverinspectie uitgevoerd die geen bijzonderheden heeft aangetoond. De naastgelegen stalen brug uit 1972 wordt op dit moment gerenoveerd.
Klopt het dat de reden om de Merwedebrug af te sluiten voor vrachtverkeer niet zozeer te maken heeft met het totale gewicht dat de brug moet dragen maar voornamelijk met de dynamische belasting (de klappen die de brug krijgt wanneer een vrachtwagen er overheen rijdt)? Klopt het dat de dynamische belasting in hoge mate bepaald wordt door de passagesnelheid van een voertuig en dat deze dus eenvoudig gereduceerd kan worden door voertuigen langzamer te laten rijden? Leidt een snelheidsbeperking voor het vrachtverkeer op de rechter rijstrook tot 50km/u en op de linker rijstrook tot 70km/u (voor personenverkeer) ook tot het verlagen van het veiligheidsrisico tot een acceptabel niveau? Is deze of een vergelijkbare alternatieve oplossing van snelheidsbeperking over de brug overwogen in de besluitvorming voorafgaand aan de sluiting? Zo ja, waarom is er toch gekozen voor het sluiten van de brug voor vrachtverkeer met alle verkeerschaos tot gevolg?
De dynamische belasting op de brug is in dit geval de belangrijkste reden om vrachtverkeer te weren van de brug. Die belasting is vooral afhankelijk van de zich verplaatsende zware voertuigen en in beperkte mate van de rijsnelheid. Om de veiligheid te kunnen waarborgen is er voor gekozen om de dynamische belasting veel verder omlaag te brengen dan met een rijsnelheidsreductie kan worden bereikt.
Welke opties zijn er om tijdens het herstel van de brug toch weer vrachtverkeer over de Merwedebrug mogelijk te maken?
Het inspectieonderzoek is eind week 42 afgerond, waarna Rijkswaterstaat in week 43 over een analyse en totaalbeeld beschikt. In de tussentijd vinden de voorbereidingen plaats voor de herstelwerkzaamheden. De werkzaamheden zijn gestart (met het plaatsen van steigers) in het weekend van 22 en 23 oktober.
De hoofdliggers worden op verbindingspunten versterkt met stalen platen. De werkzaamheden duren naar verwachting tot in december dit jaar. Door eerst de meest kritieke verbindingen te herstellen wordt getracht om eind november – begin december weer zwaarder verkeer op de brug te kunnen toestaan.
Als uitvoeringswijze is gekozen voor de snelst mogelijke aanpak. Meerdere verbindingen worden tegelijkertijd versterkt en er wordt zeven dagen per week gewerkt. Door de werkzaamheden per boog uit te voeren – de brug heeft twee bogen – kan het scheepvaartkeer gebruik maken van de boog waar niet wordt gewerkt. Tijdens de werkzaamheden is er geen aanvullende hinder voor het wegverkeer.
Kunt u deze vragen, gezien de acute verkeerschaos ten gevolge van deze sluiting, zo snel mogelijk beantwoorden? Dit zijn aanvullende vragen op de vragen die door de zijn ingediend over hetzelfde onderwerp op 12-10-2016.
Ja.
Het bericht ‘Merwedebrug op A27 nog weken dicht voor vrachtverkeer wegens slijtage’ |
|
Henk Leenders (PvdA), Duco Hoogland (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving rondom de stremming van de Merwedebrug voor vrachtverkeer?1
Ja.
Bent u bekend met de dagelijkse problemen die deze stremming veroorzaakt, in het bijzonder voor (school)kinderen en ziekenhuisbezoekers? Op welke wijze kunt u een oplossing mede dichterbij brengen voor deze groep reizigers?
Ik ben mij er van bewust dat de afsluiting van de brug voor verkeer zwaarder dan 3,5 ton tot problemen leidt voor veel gebruikers. Ook voor gebruikers van het OV-busvervoer zoals (school)kinderen en ziekenhuisbezoekers.
Busdienstondernemer Arriva heeft, mede na overleg met Rijkswaterstaat, een nooddienstregeling ingesteld waarbij het lokale vervoer wordt afgewikkeld met taxibusjes en de overige (lange afstand) diensten via A2 (Zaltbommel).
Hulpdiensten mogen ingeval van spoed de brug gebruiken.
Bent u bereid alle mogelijkheden te benutten die helpen de overlast voor deze regio te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Hinder is helaas niet te voorkomen. Rijkswaterstaat heeft op grote schaal omleidingsroutes aangegeven, die het vracht- en ander zwaarder verkeer over het hoofdwegennet omleiden. De aankondigingsborden voor de omleidingen zijn langs de weg in twee talen uitgevoerd. Daarnaast zijn er flyers voor buitenlandse chauffeurs, zodat zij ook zo goed mogelijk worden ingelicht. Ook bij grensovergangen staan tekstkarren met waarschuwingen in twee talen.
Op de omleidingsroutes is verzwaard incidentmanagement ingezet, zodat incidenten en pechgevallen sneller dan normaal van de weg worden verwijderd en hinder op de omleidingsroutes beperkt wordt. Ook worden geplande werkzaamheden op de omleidingsroutes waar technisch mogelijk uitgesteld tot na de reparatie.
Rijkswaterstaat is in gesprek met onder andere provincies, gemeenten en bedrijven over mogelijke maatregelen om de doorstroming te verbeteren. Op sommige locaties zijn verkeersregelaars ingezet. Er wordt gekeken of dit op meerdere locaties noodzakelijk en haalbaar is. De maatregelen die getroffen zijn worden blijvend gemonitord en afhankelijk van de situatie waar nodig aangepast.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om de problemen op de Merwedebrug zo snel mogelijk te verhelpen?
Ja, die mening deel ik. Het inspectieonderzoek is eind week 42 afgerond, waarna Rijkswaterstaat in week 43 over een analyse en totaalbeeld beschikt. In de tussentijd vinden de voorbereidingen plaats voor de herstelwerkzaamheden. De werkzaamheden zijn gestart (met het plaatsen van steigers) in het weekend van 22 en 23 oktober.
De hoofdliggers worden op verbindingspunten versterkt met stalen platen. De werkzaamheden duren naar verwachting tot in december dit jaar. Door eerst de meest kritieke verbindingen te herstellen wordt getracht om eind november – begin december weer zwaarder verkeer op de brug te kunnen toestaan.
Als uitvoeringswijze is gekozen voor de snelst mogelijke aanpak. Meerdere verbindingen worden tegelijkertijd versterkt en er wordt zeven dagen per week gewerkt. Door de werkzaamheden per boog uit te voeren – de brug heeft twee bogen – kan het scheepvaartkeer gebruik maken van de boog waar niet wordt gewerkt. Tijdens de werkzaamheden is er geen aanvullende hinder voor het wegverkeer.
Zijn er eerder signalen geweest van (aanstaande) haarscheurtjes in de brugconstructie van de Merwedebrug? Zo ja, welke acties zijn naar aanleiding daarvan ondernomen?
Uit eerdere inspecties bleken indicaties voor vermoeiing van de stalen hoofdliggers. Daarom is besloten tot nader onderzoek. Op basis van tussentijdse resultaten is eind september besloten om een verbod in te stellen voor voertuigen zwaarder dan 60 ton en zijn versterkingsmaatregelen gepland om binnen een periode van twee maanden uit te voeren.
Bent u bereid – zodra dat vanuit veiligheidsperspectief kan – een ontheffing te verlenen voor lijnbussen en hulpdiensten? Zo nee, waarom niet?
De hulpdiensten kunnen in spoedeisende gevallen gebruik maken van de brug.
De mogelijkheid voor een ontheffing voor lijnbussen is door Rijkswaterstaat onderzocht. Mede omdat het totaalbeeld uit inspecties nog moet worden opgemaakt was het niet verantwoord om een ontheffing te verlenen.
Welke acties onderneemt u op korte termijn om de brug weer toegankelijk te maken voor vrachtauto’s tot 60 ton en vervolgens voor alle vrachtauto’s?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wanneer verwacht u dat de Merwedebrug weer opengesteld kan worden voor al het verkeer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Op welke wijze draagt Rijkswaterstaat bij aan het zo goed mogelijk afwikkelen van het vracht- en busverkeer dat andere routes moet afleggen als gevolg van de stremming? Zijn dit ook financiële bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Verkeer dat de brug niet op mag wordt omgeleid via de A2, A59/A2, A15, A16. De informatie staat op borden boven en langs de weg. De omleidingsroutes worden op de knooppunten rondom de Merwedebrug aangegeven: Galder: A16/A15, Hooipolder: A59/A2/A15, Everdingen: A2/A59, Gorinchem: A15/A2/A59, Gorinchem: A15/A16
De omleidingen worden ook aangekondigd bij Tilburg, Utrecht en Breda, inmiddels ook bij grensovergang Hazeldonk op de A16 en bij Zevenaar op de A12
Zie voor andere maatregelen ook het antwoord op vraag 3.
Busdienstondernemer Arriva heeft een nooddienstregeling ingesteld waarbij het lokale vervoer wordt afgewikkeld met taxibusjes en de overige (lange afstand) diensten via A2 (Zaltbommel).
Alle personen en bedrijven die schade ondervinden en menen in aanmerking te komen voor compensatie, kunnen hiervoor een verzoek indienen. Over een verzoek tot nadeelcompensatie wordt door een (of meerdere) onafhankelijke commissie(s) geadviseerd op grond van de Beleidsregel Nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014. Het samenstellen van een (of meerdere) commissie(s) is gestart. De regeling biedt de mogelijkheid om zo nodig een voorschot op compensatie aan te vragen.
Op welke wijze draagt Rijkswaterstaat bij aan het zo goed mogelijk afwikkelen van het vracht- en busverkeer dat met andere voertuigen moet rijden als gevolg van de stremming? Zijn dit ook financiële bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Aan de afwikkeling van het vracht- en busverkeer, dat met andere voertuigen moet rijden als gevolg van de stremming, draagt Rijkswaterstaat niet bij. OV-bedrijven hebben reeds maatregelen getroffen en Rijkswaterstaat blijft met hen in gesprek over alternatieven voor de komende periode.
Voor de vraag over een financiële bijdrage verwijs ik naar antwoord 9.
Deelt u de mening van de gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant dat zij «als collega-wegbeheerder en verantwoordelijk voor het openbaar vervoer niet adequaat over de afsluiting zijn geïnformeerd»? Zo nee, waarom niet? Deelt u voorts de mening van deze gedeputeerde dat zij «eerder actie [hadden] kunnen ondernemen en dat [dat] ongetwijfeld veel overlast, telefoontjes en bestuurlijke druk overbodig [had] gemaakt»?2
Ik betreur dat er veel overlast in de omgeving is ontstaan en het besluit om voertuigen zwaarden dan 3,5 ton te weren abrupt is genomen.
Op18 oktober heb ik overleg gevoerd met de gedeputeerde van de provincie Noord-Brabant en andere betrokken bestuurders en vertegenwoordigers van overheden en transportorganisaties. In dit overleg heb ik de bestuurlijke partners ingelicht over de herstelwerkzaamheden en zijn afspraken gemaakt over het vervolgen en versterken van de lopende samenwerking voor met name het begeleiden van het verkeer. Ook heb ik toegezegd het proces van de afsluiting met hen te evalueren.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden en over de alternatieven en oplossingen zo snel mogelijk te communiceren richting betrokken reizigers?
Ja
Het bericht dat Wit-Rusland weer begonnen is met het uitspreken en uitvoeren van de doodstraf |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Belarus resumes executions after EU sanctions dropped»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Wit-Rusland in de laatste maanden minimaal één persoon heeft geëxecuteerd, minimaal vier personen heeft veroordeeld tot de doodstraf en dat diverse lopende zaken zeer waarschijnlijk zullen resulteren in een veroordeling tot de doodstraf?
Het kabinet heeft kennis genomen van de berichten en maakt zich onverminderd zorgen over de recente uitspraken en de toepassing van de doodstraf. De Wit-Russische autoriteiten hanteren een hoog niveau van geheimhouding betreffende de doodstraf en maken geen officiële cijfers bekend. In het onderzoeksrapport van The International Federation for Human Rights (FIDH), waar het artikel «Belarus resumes executions after EU sanctions dropped» op gebaseerd is, staat dan ook dat het exacte aantal van executies onbekend is. Wel maakt het rapport aannemelijk dat sinds 2000 de doodstraf gemiddeld twee tot drie keer per jaar is opgelegd en twee tot drie keer per jaar is uitgevoerd.
Nederland blijft zich consequent uitspreken tegen de doodstraf. De doodstraf wordt door Nederland gezien als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. Nederland zet zich in EU-verband onverminderd in voor wereldwijde afschaffing van de doodstraf, met als tussendoel een wereldwijd moratorium op de uitvoering. Secretaris-generaal van de Raad van Europa Jagland heeft zich, ook namens Nederland, uitgesproken tegen het uitvoeren van de doodstraf in Wit-Rusland.
Kunt u tevens bevestigen dat dit een negatieve trendbreuk is met de periode tussen 2013 en 2015 waarin de doodstraf niet of nauwelijks werd uitgesproken of uitgevoerd in Wit-Rusland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de hervatting van het uitspreken en uitvoeren van de doodstraf op gespannen voet staat met het besluit van de EU eerder dit jaar om het grootste gedeelte van de sancties tegen Wit-Rusland op te heffen?
De EU zet zich in voor universele afschaffing van de doodstraf en is wereldwijd een van de meest actieve actoren op dit terrein. Zowel in bilaterale betrekkingen als in multilaterale fora spreekt de EU zich met grote regelmaat uit over de doodstraf. Daarnaast is de EU de grootste donor voor ngo’s die zich inzetten tegen de doodstraf. Echter, de EU stelt niet automatisch sancties in voor landen waar de doodstraf wordt uitgevoerd.
De EU stelde in 2010 sancties in tegen Wit-Rusland naar aanleiding van de onvrije verkiezingen van 2010, het gevangenzetten van politieke tegenstanders, journalisten en activisten uit het maatschappelijk middenveld en het smoren van vreedzame protesten. Deze sancties stonden niet in verband met het uitvoeren of opleggen van de doodstraf. In reactie op de vrijlating van alle politiek gevangen in 2015 verlengde de Raad de reeds opgeschorte sancties tegen verschillende individuen en entiteiten niet. De sancties tegen vier personen die ervan worden verdacht direct betrokken te zijn bij de verdwijning van politieke dissidenten, alsmede het wapenembargo, werden wel verlengd. De EU behield daarmee druk die van het sanctieregime uitgaat, tegelijk stelt de mogelijkheid van kritisch engagement de EU in staat de autoriteiten aan te spreken op de voortgang op het gebied van mensenrechten.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen waarin u stelt dat er «een aantal evenementen worden opgezet met VN-instanties om draagvlak te creëren voor een moratorium op de doodstraf»?2 Zo ja, wat voor evenementen hebben er plaatsgevonden? Hoe beoordeelt u op dit moment de effectiviteit van deze evenementen?
Ja. De Wit-Russische autoriteiten hebben begin dit jaar te kennen gegeven voortgang te willen boeken op het gebied van mensenrechten. In samenwerking met VN-instanties is een aantal evenementen opgezet om draagvlak te creëren voor een moratorium op de doodstraf. Zo organiseerde bijvoorbeeld UNDP in maart jl. een seminar over de doodstraf, waaraan zowel de Wit-Russische autoriteiten als verscheidene ngo’s hebben deelgenomen. Gezamenlijk hebben zij gesproken over eventuele vervolgstappen richting een moratorium op de doodstraf. Het is positief dat dit onderwerp op deze manier bespreekbaar is gemaakt, al kan pas op de langere termijn worden beoordeeld wat uiteindelijk de effectiviteit is van dergelijke initiatieven.
Heeft u tevens kennisgenomen van het OVSE-rapport over de Wit-Russische parlementsverkiezingen van 11 september jongstleden? Zo ja, deelt u de stevige conclusies dat fundamentele vrijheden structureel worden geschonden en dat er serieuze onregelmatigheden hebben plaatsgevonden?3
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport over de Wit-Russische parlementsverkiezingen van 11 september jl. Het kabinet deelt de conclusies van de OVSE.
Deelt u de mening van activisten in Wit-Rusland dat de verkiezing van slechts twee oppositieleden in het Wit-Russische parlement feitelijk van hogerhand geregisseerd is, bedoeld is om het Westen vriendelijk te stemmen terwijl er in de praktijk niets zal veranderen?4
Het kabinet vindt het zorgelijk dat de Wit-Russische autoriteiten weinig gehoor hebben gegeven aan de aanbevelingen van ODIHR en wederom strakke controle hebben uitgeoefend op de verkiezingen. Over de vraag of de verkiezing van twee oppositieleden «geregisseerd» is, doet het kabinet geen uitspraak. Nederland zal de Wit-Russische autoriteiten consequent blijven aanmoedigen de aanbevelingen van ODIHR volledig op te volgen en te implementeren, opdat deze omgezet worden in concrete verbeteringen van de democratische ontwikkeling van Wit-Rusland.
Hoe beoordeelt u het besluit tot opheffing van het grootste deel van de EU-sancties tegen Wit-Rusland in februari van dit jaar in het licht van de genoemde bevindingen over het opnieuw uitspreken en uitvoeren van de doodstraf en de stevige conclusies over de parlementsverkiezingen van 11 september jl.?
In reactie op de vrijlating van de laatste zes internationaal erkende politieke gevangen in Wit-Rusland heeft de EU op de Raad Buitenlandse Zaken van 15 februari jl. besloten om de sancties tegen de 170 individuen en drie bedrijven, die reeds in oktober 2015 waren opgeschort, niet te verlengen. Het kabinet ondersteunt de duurzame transformatie naar een democratische rechtstaat in Wit-Rusland door middel van het voeren van dialoog enerzijds en druk blijven uitoefenen met het sanctie-instrument anderzijds. Het wapenembargo en gerichte maatregelen tegen vier personen die verband houden met de verdwijning van een aantal personen uit de oppositie in de jaren 1999–2000 zijn nog steeds van kracht. Deze maatregelen, en de situatie in Wit-Rusland in bredere zin, worden regelmatig in Raadskader besproken.
Wanneer staat de discussie over EU-sancties richting Wit-Rusland weer op de agenda van de Raad Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 8.
Herinnert u zich uw uitspraak dat het schrappen van de sancties eerder dit jaar van tijdelijke aard kan zijn en dat deze «ook weer opnieuw ingesteld [kunnen] worden»?5
Ja.
Bent u, in het licht van bovengenoemde bevindingen, bereid om de discussie over EU-sancties tegen Wit-Rusland opnieuw aan te zwengelen in de Raad Buitenlandse Zaken en te bepleiten dat het eerdere besluit om sancties te verlichten zo spoedig mogelijk moet worden herroepen?
Het kabinet is van mening dat met kritisch engagement uiteindelijk meer kan worden bereikt dan met nieuwe sanctiemaatregelen. Door Wit-Rusland niet te isoleren, maar op bepaalde punten toenadering te zoeken, vergroot de EU haar beïnvloedingsmogelijkheden. Het door de UNDP georganiseerde seminar over de doodstraf, waar Nederland actief aan deelnam, laat zien dat het beleid van kritisch engagement kan bijdragen aan het ontstaan van een maatschappelijke dialoog over een gevoelig onderwerp als de doodstraf.
Nederland zet zich ervoor in dat de EU Wit-Rusland blijft aanspreken op de mensenrechtensituatie, inclusief de doodstraf, en blijft aandringen op democratische hervormingen. Nederland monitort de ontwikkelingen op dit gebied dan ook nauwlettend. Het is van belang dat de EU voldoende druk behoudt op Wit-Rusland om voortgang te maken. Een eensgezinde boodschap vanuit de EU is hierbij essentieel. Het kabinet is van mening dat de EU op deze wijze optimaal invloed kan uitoefenen op de verbetering van de situatie in Wit-Rusland.
Een nieuwe graaftechniek voor kabels |
|
Remco Bosma (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met nieuwe graaftechnieken (insnijden, sleuven graven, micro trenching) om kabels zoals gebruikt voor telefoon, televisie en internet onder de grond aan te leggen?
Ja.
Kunt u aangeven waarom er gekozen is voor een standaard diepte van 60 centimeter bij de aanleg van kabels?
Voor de aanleg van kabels bestaat geen wettelijk voorgeschreven diepte. De gewenste diepteligging van kabels kan voor een gebied waar veel leidingen dicht bij elkaar liggen anders zijn dan in een gebied waar er in de ondergrond nog volop ruimte is. Daarom zijn landelijke uniforme eisen niet geschikt.
In het verleden zijn, op initiatief van beheerders van kabel- en leidingnetwerken en gemeenten, door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) een tweetal normen opgesteld over de diepteligging van kabels en leidingen. De diepte van 60 centimeter is uit deze normen afgeleid. Deze normen zijn niet verplicht maar adviserend. Overheden verwijzen in hun besluiten vaak naar deze NEN-normen.
De normen zijn goed van toepassing bij de ontsluiting van nieuwe objecten (woningen, bedrijven, enz.) als er nog geen kabels en/of leidingen in de grond aanwezig zijn. De normen geven echter minder houvast bij de veel vaker voorkomende situatie van aanleg van nieuwe kabels in grond waar reeds kabels of leidingen liggen. In dergelijke gevallen komt het neer op het vakmanschap en inzicht van de aannemer, en zo nodig overleg met grondbeheerder en de betreffende netwerkbeheerders hoe diep de nieuwe kabel neergelegd wordt.
In hoeverre kan de gemeente, provincie of de rijksoverheid een vergunning afgeven voor andere dieptes waarop bedrijven kabels willen aanleggen?
Voor het aanleggen van kabels geldt de zogenaamde gedoogplicht. Deze gedoogplicht houdt in dat de eigenaar van gronden (de gedoogplichtige) moet toestaan dat een telecomaanbieder kabels aanlegt ten behoeve van het telecomnetwerk.
Wel moet een telecomaanbieder die kabels wil aanleggen overeenstemming bereiken met de gedoogplichtige over onder andere de wijze waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd. In dat kader kan de gewenste graafdiepte aan de orde komen. Dit betekent dat in het geval dat de gemeente, provincie of rijksoverheid de eigenaar is van de grond, zij met de telecomaanbieder kan onderhandelen over de diepte waarop de kabels dienen te worden aangelegd. Deze zogenaamde overeenstemmingprocedure is voorgeschreven in artikel 5.3 van de Telecommunicatiewet en geldt voor de aanleg van kabels in zowel openbare gronden als niet-openbare gronden.
Het merendeel van de kabels wordt aangelegd in openbare gronden. Vanuit haar coördinerende taak voor de ondergrond is hiervoor de instemming vereist van de gemeente binnen wiens grondgebied de werkzaamheden plaatvinden (zie artikel 5.4 van de Telecommunicatiewet). Als de gemeente de graafdiepte die is afgesproken tussen de gedoogplichtige en de aanbieder niet verantwoord vindt of als er geen graafdiepte is afgesproken, kan de gemeente een andere graafdiepte voorschrijven. Dit kan uitsluitend om redenen die in artikel 5.4 zijn genoemd, zoals veiligheidsoverwegingen, het beperken van overlast dan wel uit oogpunt van ondergrondse ordening. In het geval de gedoogplichtige een andere lokale overheid betreft, bijvoorbeeld de provincie, dan ligt het voor de hand dat er een praktische oplossing wordt gezocht. Dat kan bijvoorbeeld door een nauwere afstemming tussen overheden in de overeenstemmingsprocedure op basis van artikel 5.3.
In het geval dat de gemeente ook de eigenaar is van de grond (en dus ook gedoogplichtig is) dan zullen de overeenstemmingsprocedure en het nemen van een instemmingsbesluit elkaar overlappen. Het is gebruikelijk dat de gemeente deze activiteiten in de praktijk tegelijkertijd uitvoert. Het ligt in de rede dat de gemeente bij het afgeven van het instemmingsbesluit niet zal afwijken van hetgeen in het kader van artikel 5.3 is afgesproken met de aanbieder.
Wie is er verantwoordelijk voor schades aan kabels en de daaruit ontstane vervolgschade als een kabel die minder dan 60 centimeter diep beschadigd raakt door bijvoorbeeld graafwerkzaamheden?
De Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION) bevat verplichtingen voor zowel beheerders van netten als bedrijven die graafwerkzaamheden verrichten (de grondroerder) om schade aan kabels en leidingen als gevolg van graafactiviteiten te voorkomen. Op de grondroerder rust de plicht om werkzaamheden te melden bij het Kadaster, waarna hij de gegevens ontvangt van op de graaflocatie aanwezige kabels en leidingen. Daarnaast dient hij zorgvuldig te graven en onderzoek te doen naar de kabels en leidingen op basis van de ontvangen gegevens. De beheerder dient ervoor te zorgen dat de gegevens actueel zijn. Verder moet de beheerder voldoen aan redelijke verzoeken van de grondroerder om ondersteuning bij het lokaliseren van de kabel of leiding. Agentschap Telecom houdt toezicht op deze verplichtingen.
Indien schade ontstaat, wordt onderzocht welke partij onzorgvuldig geweest is. Of de schade aan de beheerder van het net of aan degene die graaft moet worden toegerekend, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij zal de wijze waarop uitvoering is gegeven aan wettelijke verplichtingen een rol spelen. In dat kader is ook relevant hetgeen is vastgelegd omtrent graafdieptes. Bij eventuele geschillen is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen wie aansprakelijk is voor de schade.
Opnieuw een formaldehydelek |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Klein formaldehydelek bij DuPont: productie stil»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat er opnieuw sprake is van een lek bij het betreffende bedrijf?
Zoals ik aangegeven heb bij de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Smaling en Ulenbelt2 is elke ongewenste emissie een reden tot zorg, en kan deze een reden voor het bevoegd gezag zijn om onderzoek in te stellen.
Klopt het dat chemiebedrijf Chemours tijdens het laatste overleg met de gemeenten Sliedrecht, Dordrecht en Papendrecht (21-9-2016) het lek bij een DuPont-fabriek op het terrein afgelopen augustus niet heeft genoemd, terwijl dit wettelijk verplicht is? Zo ja, wat is daaroveer uw oordeel?
Een bedrijf is verplicht ongewone voorvallen te melden bij het bevoegd gezag, in dit geval bij de provincie Zuid-Holland. Er bestaat voor het bedrijf geen wettelijke plicht tot het melden bij andere overheden.
In hoeverre bent u op de hoogte van het gegeven dat de zogenoemde snuffelpalen hun werk niet deden tussen 10 en 12 augustus 2016, waardoor de omgevingsdienst van Zuid-Holland Zuid niet werd gealarmeerd over de lekkage bij DuPont?
Ik heb geen indicatie dat de betreffende detectoren niet functioneerden. Uit voorlopig onderzoek van het bedrijf, dat door het bevoegd gezag met mij is gedeeld, blijkt dat deze detectoren op 10 augustus een verhoogde waarde maten waarna het bedrijf onderzoek instelde. Na die dag werden er volgens het bedrijf op leefniveau, waar de detectoren staan, geen verhoogde waardes formaldehyde gemeten.
Welke specifieke maatregelen zijn er genomen (en welk sanctiebeleid wordt toegepast) om dit soort voorvallen in de toekomst te voorkomen?
Op 14 oktober heeft het bevoegd gezag het bedrijf een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat het bedrijf een veiligheidsstudie moet uitvoeren en de daarin geïdentificeerde maatregelen dient uit te voeren.
Daarnaast heeft het bevoegd gezag aangekondigd het inspectieregime voor het bedrijf te verzwaren, onder andere door het uitvoeren van extra inspecties.
Bent u bereid de provincie aan te sporen een onderzoek te laten doen naar de oorzaak van de problemen, zeker met het oog op de volksgezondheid? Zo neen, waarom niet?
De provincie Zuid-Holland heeft uit eigen beweging dit onderzoek al in gang gezet. Meer hierover kunt u lezen in de brief3 van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 11 oktober.
Het voornemen tot verhuizing van het Financieel Service Centrum Defensie van Eygelshoven naar Utrecht |
|
Roland van Vliet (Van Vliet) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Wat is de huidige stand van zaken omtrent het voornemen tot verhuizing van het Financieel Service Centrum (FSC) Defensie van Eygelshoven naar Utrecht? Waarom heeft u aan het aspect planning in uw brief geen aandacht besteed?1
Het Financieel Service Centrum (FSC), dat momenteel is gehuisvest in Eygelshoven, is onderdeel van het Financieel Administratie en Beheerkantoor (FABK). Het FABK is nu op twee locaties gehuisvest: in Utrecht en in Eygelshoven. De verhuizing van het FSC van Eygelshoven naar Utrecht is voorzien voor het voorjaar van 2017.
In mijn brief van 4 oktober 2016 over het voornemen tot verhuizing van het FSC (Kamerstuk 31 490, nr. 216) ben ik niet inhoudelijk ingegaan op de voorgenomen verhuizing, aangezien dit besluit primair tot de verantwoordelijkheid van de Minister van Defensie behoort en deze nog met Uw Kamer in gesprek is over het voornemen tot verhuizing.
Hoeveel werknemers zullen er uiteindelijk moeten verhuizen ofwel hun baan kwijtraken?
Op 1 januari 2017 zal het FABK uit 178 voltijds equivalenten (vte’n) bestaan, waarvan momenteel vijftig in Eygelshoven en 128 in Utrecht. Zestien van de vijftig functies in Eygelshoven zijn militaire functies. Voor de militairen geldt dat zij meestal niet uit de regio komen en maar een paar jaar op dezelfde locatie werkzaam zijn. Voor de resterende 34 burgerfuncties geldt wel dat deze veelal worden bezet door personen afkomstig uit de regio. Deze 34 medewerkers wordt een functie in Utrecht aangeboden. Daarnaast is het zo dat medewerkers van het FSC die solliciteren op functies bij de vestiging van de Amerikaanse krijgsmacht, in de sollicitatieprocedure voorrang zullen genieten (zie het antwoord op vraag2.
Heeft u als verantwoordelijk Minister voor krimp en bevolkingsdaling serieus en weloverwogen naar de door de burgmeester van Kerkrade aangedragen elf alternatieve plaatsen gekeken waar het FSC gehuisvest zou kunnen worden?2
Als coördinerend Minister voor de rijkswerkgelegenheid en voor krimp en bevolkingsdaling bericht ik Uw Kamer periodiek over de ontwikkeling van de rijkswerkgelegenheid per provincie en in de krimpregio’s. Het kabinet geeft daarbij uitvoering aan de motie Albert de Vries c.s., met de inspanning om de rijkswerkgelegenheid in de provincies Friesland, Drenthe, Limburg en Zeeland niet onevenredig te laten afnemen. In mijn brief van 4 oktober 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 216) heb ik nogmaals bevestigd dat deze oproep wordt meegenomen bij huisvestingsbesluiten van de rijksoverheid.
De Minister van Defensie heeft de alternatieven die de burgemeester van Kerkrade heeft aangedragen in overweging genomen. Geen van deze alternatieven beantwoordde aan de wens tot concentratie van alle onderdelen van het FABK op één locatie.
Kunt u begrijpen dat het personeel zich de speelbal van de politiek voelt, vanwege het feit dat het personeel in 2006 naar Zuid-Limburg is gehaald, en nu weer naar Utrecht moet verhuizen?3
In mijn brief van 4 oktober 2016 (Kamerstuk 31 490, nr. 216) ben ik ingegaan op de dynamiek in de Rijksdienst die leidt tot veranderingen binnen organisaties en soms verschuivingen in de vestigingslocatie van een organisatie. De huidige opzet van het FABK dateert van 2008. Het is goed gebruik om het functioneren van organisaties van tijd tot tijd te evalueren. De evaluatie van het FABK heeft geleid tot enkele conclusies die niet stroken met het destijds genomen besluit over de huisvesting van het FABK. Gebleken is dat met name de geografische scheiding van de locaties een doelmatige en doeltreffende bedrijfsvoering in de weg staat.
Is er inmiddels al overleg geweest met de medezeggenschap van het Financieel Administratie Kantoor (FABK), zoals half september nog niet het geval bleek te zijn?4
De medezeggenschap FABK is nauw betrokken geweest bij de uitgevoerde evaluatie. Deze evaluatie vormt de basis voor de boogde samenvoeging op één locatie en de daarvan afgeleide verhuizing van het FSC naar Utrecht. De medezeggenschap is geïnformeerd over de verhuizing en er wordt nu gesproken over de wijze waarop de verhuizing wordt uitgevoerd.
Wanneer zal de Amerikaanse krijgsmacht zich exact op de locatie van het FSC vestigen om legermateriaal te stationeren?
Op 1 oktober jl. is het terrein in Eygelshoven overgedragen aan de Amerikaanse krijgsmacht. Het materieel wordt vanaf november in verschillende fasen aangevoerd, doorlopend tot halverwege 2017. Het personeel voor de bewaking en beveiliging en het onderhoud van het materieel begint gedeeltelijk in november. De materieelonderhoudsorganisatie wordt gelijktijdig met de aanvoer van het materieel opgebouwd en zal dus in de loop van 2017 worden uitgebreid.
Tot hoeveel extra banen gaat de vestiging van de Amerikaanse krijgsmacht leiden?
Defensie ondersteunt de Amerikaanse krijgsmacht met personeel voor zowel het beoogde onderhoud als de bewaking en beveiliging van het terrein. Dit zorgt voor nieuwe werkgelegenheid in Zuid-Limburg. De materieelonderhoudsorganisatie zal uiteindelijk bestaan uit 76 vte’n in dienst van Defensie en uit een flexibele schil van tijdelijke medewerkers die niet in dienst van Defensie komen. Voor de bewaking en beveiliging zijn 29 nieuwe vte’n nodig die worden geworven voor de Defensie Bewakings- en Beveiligingsorganisatie (DBBO).
Komt er een voorrangsregeling bij de Amerikaanse krijgsmacht voor werknemers die op dit moment voor het FSC werken?
Ja, werknemers van het FSC krijgen voorrang als zij solliciteren op deze functies.
Bent u bereid in gesprek te gaan om een dergelijke voorrangsregeling te bewerkstelligen?
Dat is niet nodig. Deze regeling is er al.
Bent u de bereid de vragen vóór het algemeen overleg Rijksdienstaangelegenheden voorzien op 27 oktober 2016 te beantwoorden zodat de Kamer hierover met u in gesprek kan?
Ja. Voor de vragen die betrekking hebben op de inhoudelijke bespreking van de voorgenomen verhuizing verwijs ik u graag naar het AO Vastgoed Defensie op 3 november aanstaande.
Illegale huwelijken in moskeeën |
|
Enneüs Heerma (CDA), Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van Undercover in Nederland: «Duistere praktijken in de moskee» van 9 oktober 2016? Wat is daarop uw reactie?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik keur het sterk af als blijkt dat in Nederland vrouwen gedwongen worden om te trouwen, slachtoffer zijn van huwelijkse gevangenschap of mogelijk de tweede of derde echtgenoot van iemand worden.
Was u reeds bekend met deze problemen? Zo ja, wat doet u er beiden concreet aan om dit aan te pakken en hoe kan het dat deze praktijken nog steeds mogelijk op grote schaal voorkomen? Zo nee, hoe kan dit?
Dat religieuze huwelijken zonder voorafgaand burgerlijk huwelijk voorkomen binnen de verschillende gemeenschappen in Nederland is bekend1. Het blijkt dat men in sommige gemeenschappen slecht op de hoogte is van de voorgeschreven volgorde van trouwen. Vooral de onbekendheid over de strafbaarheid van de geestelijke bedienaar lijkt groot te zijn.
De regel is helder: een huwelijk mag in ons land alleen door een geestelijke gesloten worden als er eerst een burgerlijk huwelijk heeft plaatsgevonden. Relevante partijen zoals geestelijke bedienaren, aanbieders van inburgeringcursussen, docenten en gemeenten worden begin 2017 op de wet- en regelgeving omtrent het huwelijk gewezen. Eerder dit jaar zijn professionals in het veld geïnformeerd over de mogelijkheden die het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating (LKHA) biedt bij de aanpak van deze problematiek. Het LKHA heeft een brochure uitgebracht die ingaat op mensen- en kinderrechten en de aanpak via het strafrecht en civielrecht. Deze werkwijze beoogt een bijdrage te leveren aan het voorkomen van gedwongen huwelijken.
In zaken waarbij sprake is van een religieus huwelijk waaraan geen burgerlijk huwelijk is vooraf gegaan, neemt het OM een vervolging in overweging. Daarbij wordt gekeken naar alle feiten en omstandigheden van de betreffende zaak. Overigens heeft een religieus huwelijk geen rechtsgevolg, omdat in Nederland alleen het burgerlijk huwelijk wordt erkend (art. 1:30 lid 2 BW).
Zijn er schattingen van de aantallen religieuze huwelijken zonder huwelijk voor de wet, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap in Nederland? Zo ja, wat zijn deze en in hoeveel moskeeën vindt dit plaats en hoeveel imams zijn hierbij betrokken? Zo nee, bent u bereid een plan van aanpak te maken om meer inzicht te krijgen in de gevallen waarin een religieus huwelijk zonder huwelijk voor de wet wordt gesloten en er sprake is van polygame huwelijken, huwelijksdwang en/of huwelijkse gevangenschap?
De omvang is niet bekend, maar het betreft geen incidenten. Uit het onderzoek ««Zo zijn we niet getrouwd»» dat in opdracht van het ministerie SZW in 2014 is uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut, in samenwerking met de Universiteit Maastricht en Femmes for Freedom blijkt dat het voor de jaren 2011 en 2012 ging om 450 tot 1690 gevallen waarbij sprake was van huwelijkse gevangenschap2. In het onderzoek «Gewoon getrouwd» van de Universiteit Maastricht en het Verwey-Jonker Instituut uit 20153 is gekeken naar kindhuwelijken en (onwettige) religieuze huwelijken. Daaruit bleek dat het aantal religieuze huwelijken niet is vast te stellen. Vanwege de complexiteit van het probleem, en het feit dat uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut is gebleken dat de omvang van huwelijkse gevangenschap en religieuze huwelijken alleen op basis van schattingen bepaald kan worden, wordt er voor gekozen om geen nieuw onderzoek te doen naar de omvang, maar in te zetten op preventie en handhaving.
Huwelijkse gevangenschap is vaak een gevolg van een in het buitenland gesloten huwelijk. Naar aanleiding van een eerder door Yücel cs ingediende motie (over de uitzending van Brandpunt over verborgen vrouwen, ingezonden 29 september 2016) is aan uw Kamer gemeld dat dit vraagstuk zich vooral voordoet in relatie tot landen die niet tot de Europese Unie behoren, omdat de erkenning van echtscheidingen tussen de Unielanden wordt beheerst door de Brussel IIbis-verordening. Voor derde landen geldt dat, op grond van hun volkenrechtelijke soevereiniteit en afhankelijk van eventuele verdragen waarbij zij zijn aangesloten, zij in vergaande mate vrij zijn om te bepalen of zij een in het buitenland uitgesproken echtscheiding al dan niet erkennen.
Iemand dwingen tot ontbinding van een in het land van herkomst gesloten huwelijk is niet mogelijk. Wel kan de rechter in Nederland een dwangsom opleggen wanneer iemand niet meewerkt aan de ontbinding van zo’n huwelijk. Deze mogelijkheid is bij de Nederlandse Orde van Advocaten onder de aandacht gebracht.
Kunt u een wettelijk kader geven per mogelijke betrokkene, in het geval van het sluiten van religieuze huwelijken voordat er een huwelijk voor de wet is gesloten, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap?
Het is mogelijk om via het strafrecht op te treden tegen gedwongen huwelijken, dan wel polygame huwelijken.
Op grond van artikel 449 van het Wetboek van Strafrecht is het als bedienaar van de godsdienst verrichten van een huwelijksplechtigheid, voordat partijen hebben doen blijken dat hun huwelijk ten overstaan van de ambtenaar van de burgerlijke stand is voltrokken, strafbaar. Het delict is een overtreding, waarbij de straf ten hoogste een geldboete van de tweede categorie (4.100 euro) bedraagt.
Strafverhoging is mogelijk als binnen twee jaar na een veroordeling recidive plaatsvindt; er kan dan ook een hechtenis van ten hoogste twee maanden worden opgelegd (artikel 449, tweede lid, Sr).
Op grond van artikel 237 van het Wetboek van Strafrecht is voorts strafbaar het opzettelijk aangaan van een dubbel huwelijk, of een huwelijk aangaan wetende dat de wederpartij daardoor een dubbel huwelijk aangaat. Het delict is een misdrijf, waarbij de straf ten hoogste vier jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie (20.500 euro) bedraagt.
Strafverhoging is mogelijk indien het dubbel huwelijk opzettelijk is aangegaan, terwijl aan de wederpartij de gehuwde staat is verzwegen; de gevangenisstraf kan dan worden verhoogd tot ten hoogste zes jaren.
Daarnaast is op grond van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht strafbaar het door geweld, bedreiging of andere feitelijkheden wederrechtelijk iemand dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden. Huwelijksdwang valt hieronder. Het delict is een misdrijf, waarbij de straf ten hoogste twee jaren gevangenisstraf of een geldboete van de vierde categorie (20.500 euro) bedraagt.
Kunt u een overzicht van de afgelopen tien jaar geven waarin u afzonderlijk aangeeft hoe vaak er onderzoek, vervolging en veroordeling heeft plaatsgevonden naar elk van de volgende zaken: het sluiten van religieuze huwelijken voordat er een huwelijk voor de wet is gesloten, polygame huwelijken, huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap? Kunt u daarbij ook aangeven in hoeveel gevallen het ging om islamitische huwelijken en indien er een veroordeling heeft plaatsgevonden welke straffen er zijn opgelegd?
Er zijn geen cijfers bekend over het aantal aangiftes en vervolgingen in deze situaties waarin sprake is van huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. De registratie van dit soort aangiftes gebeurt niet altijd onder deze noemers, maar bijvoorbeeld ook onder bedreiging, mishandeling of moord (dit zijn zwaardere delicten dan huwelijksdwang). De politie registreert de aangifte op het zwaarste feit. Het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd Geweld vermeldt in het jaarverslag 2015 dat van de 452 complexe zaken waar zij bij betrokken waren, in 17 gevallen huwelijksdwang aan de orde was.
Vervolging van gedwongen huwelijken kan worden gebaseerd op meerdere strafbaar gestelde feiten uit het Wetboek van Strafrecht (WvS). De informatiesystemen van de rechtspraak geven geen antwoord op de vraag hoeveel zaken binnen de artikelen in het WvS huwelijksdwang betreffen.
Inzake Polygamie (artikel 237 Sr) zijn er in de periode 2005–2015 twaalf zaken voor de rechter geweest. Dat heeft in één geval tot vrijspraak geleid, vijf werkstraffen, vijf vrijheidsstraffen en één geldboete.
Tweemaal is er een zaak geweest (in 2013 en 2015) met een veroordeling tot een geldboete als gevolg van een strafzaak wegens het sluiten van een religieus huwelijk zonder burgerlijk huwelijk (en evt. huwelijkse gevangenschap) (artikel 449 Sr). De «geestelijke» die het verbod overtreedt, maakt zich schuldig aan een strafbaar feit, niet de «huwelijkskandidaten».
Welke zorg is er beschikbaar voor vrouwen die met voornoemde zaken te maken krijgen? Kunt u hierbij ingaan op preventie, zorg tijdens bijvoorbeeld huwelijkse gevangenschap en nazorg en opvang met betrekking tot bijvoorbeeld het voorkomen van eerwraak?
Preventie van een onwettig religieus huwelijk wordt aangepakt door de voorlichting en bewustwording zoals deze eerder in het antwoord op vraag 2 is omschreven. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het dragen van de zorg en nazorg voor vrouwen die slachtoffer zijn van bijvoorbeeld huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. Gemeenten schakelen hiervoor gespecialiseerde hulporganisaties in zoals Fier, Veilig Thuis en de Blijf-groep. Zij bieden, coördineren en organiseren directe hulp op maat, thuis of in de opvang in situaties zoals huwelijksdwang of huwelijkse gevangenschap. Medewerkers van Veilig Thuis, Veiligheidshuizen en overige hulpverleners in het werkveld kunnen bovendien bij het LKHA (het landelijk kennis- en expertisecentrum op het gebied van huwelijksdwang en achterlating) terecht voor informatie, advies en ondersteuning bij deze complexe problematiek.
Wat zijn uw vervolgacties ten aanzien van de moskeeën die specifiek in de uitzending aan de orde zijn geweest: El Tawheed in Amsterdam, As-Sunnah in Tilburg, de niet bij naam genoemde moskeeën in Den Haag en de Al-Raza-moskee in Almere waar de undercoveroperatie plaatsvond?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 kan het OM vervolging instellen wanneer geestelijke bedienaren in moskeeën zich niet houden aan de wet- en regelgeving. Het OM zal per zaak bezien of vervolging of ontbinding van het huwelijk in de rede ligt. In de uitzending van Undercover in Nederland was geen sprake van een voltrokken huwelijk, maar van een poging om een illegaal huwelijk te sluiten (de overtreding van art. 449 Sr.). Een poging tot overtreding is niet strafbaar (art. 45 Sr.). Het OM heeft geoordeeld dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten zijn voor een opsporingsonderzoek. Ik treed niet in de zelfstandige beslissing van het OM om een strafrechtelijke vervolging in te stellen.
De lokale overheid is verder verantwoordelijk voor eventuele bestuurlijke acties in deze specifieke casus.
Bekend is overigens dat slachtoffers van huwelijksdwang niet snel aangifte doen. De loyaliteit naar de ouders maar ook angst voor verergering van de situatie, zoals het verbreken van de relatie met de familie, spelen hierbij een rol. Het Landelijk Knooppunt Huwelijksdwang en Achterlating geeft aan dat tot op heden niemand vervolgd is wegens het afdwingen van een huwelijk. Aangifte van het slachtoffer is formeel niet nodig, maar in de praktijk wel belangrijk om huwelijksdwang te kunnen bewijzen.
Deelt u de mening dat strafrechtelijk onderzoek naar deze mogelijke strafbare feiten op zijn plaats zou zijn? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren, zodra dat mogelijk is?
Zie antwoord vraag 7.
Het door derden onttrekken van gegevens aan het WOZ-waardenloket |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat na de lancering van het WOZ-waardenloket woningeigenaren voor commerciële doeleinden worden lastiggevallen door derden? Wat is uw reactie daarop?1
U noemt in uw bewering geen bron. Mij is geen specifieke casus bekend. Mogelijk bedoelt u het feit dat er bureaus zijn die op basis van «no-cure no-pay» bezwaar maken namens eigenaren van woningen bij gemeenten en dat deze bureaus middels het WOZ-waardeloket meer informatie verkrijgen waarmee zij commerciële activiteiten kunnen ontplooien richting eigenaren.
Klopt het dat het op grond van artikel 40a, eerste lid, Wet WOZ niet is toegestaan (voor derden) om op geautomatiseerde wijze gegevens aan het WOZ-waardeloket te onttrekken? Zo nee, waarom niet?2
Het is inderdaad niet toegestaan om op geautomatiseerde wijze gegevens aan het WOZ-waardeloket te onttrekken. Uitsluitend het inzien of verstrekt krijgen van het waardegegeven van een bepaalde woning via het WOZ-waardeloket is toegestaan. Op het WOZ-waardeloket is dit ook expliciet vermeld in de gebruiksvoorwaarden.
Op grond van artikel 40a, tweede lid Wet WOZ kan in een algemene maatregel van bestuur worden bepaald wie recht heeft op een verzameling van waardegegevens van woningen (massaal en geautomatiseerd). Deze verstrekking vindt dan echter niet plaats via het loket, omdat de algemene maatregel van bestuur dat op dit moment niet toelaat.
Op welke wijze wordt erop toegezien dat niet in strijd wordt gehandeld met artikel 40a, eerste lid, Wet WOZ? Hoe vindt toezicht, controle en handhaving hierop plaats?
Om te voorkomen dat op geautomatiseerde wijze, bijvoorbeeld via zogeheten scripts ook wel aangeduid als «crawlers», alsnog gegevens aan het WOZ-waardeloket worden onttrokken, zijn allerlei veiligheidsmaatregelen ingebouwd in het loket en de website waarop het loket is opgenomen. De gebruiker van het WOZ-waardeloket ervaart ook enkele van deze veiligheidsmaatregelen, die als een beperking van gebruiksvriendelijkheid kunnen worden ervaren. Bijvoorbeeld wanneer snel achter elkaar WOZ-waarden worden gevraagd, hanteert het loket een pauze.
Op basis van de ervaringen gedurende de eerste dagen zijn enkele veiligheidsmaatregelen aangescherpt. Het instrumentarium van toezicht, controle en handhaving is geregeld in het totale pakket van opdrachtgever en opdrachtnemer. Opdrachtgever van het WOZ-waardeloket is het Ministerie van Financiën, opdrachtnemer het Kadaster.
Door het Kadaster wordt actief gemonitord op het onttrekken van gegevens aan het loket en indien nodig worden – in overleg met de Waarderingskamer – maatregelen getroffen om problemen te voorkomen. Omwille van de veiligheid kan ik echter niet in detail in gaan op alle veiligheidsmaatregelen die zijn getroffen om geautomatiseerde onttrekking van gegevens tegen te gaan.
Het WOZ-waardeloket is gericht op het transparant beschikbaar maken van WOZ-waarden van woningen voor belanghebbenden, zodat deze belanghebbenden zich een goed beeld kunnen vormen van de onderlinge waardeverhoudingen. Het staat echter iedere gebruiker van het WOZ-waardeloket vrij om de WOZ-waarde die men heeft ingezien voor welk doel dan ook te gebruiken. Het bieden van een transparante toegang tot openbaar beschikbare WOZ-waardegegevens kan op gespannen voet staan met zeer stringente veiligheidsmaatregelen om geautomatiseerd bevragen te verhinderen. Het openbare karakter van de WOZ-waardegegevens staat in het WOZ-waardeloket centraal. Het 100% verhinderen van «geautomatiseerd raadplegen» van gegevens via internet is niet realiseerbaar, zonder het transparante karakter van het WOZ-waardeloket geweld aan te doen.
Zijn er mogelijkheden te bedenken waarmee de WOZ-waarden nog steeds vrij toegankelijk zijn, maar niet voor derden die deze gegevens slechts voor commerciële doeleinden willen gebruiken, zoals bijvoorbeeld via DigiD?
De vorm van openbaarheid van de WOZ-waarden van woningen waarvoor nu is gekozen is slechts een eerste stap. Het doel van deze stap is het bieden van transparante toegang tot de gegevens. Het noodzakelijk maken van een inlog op basis van DigiD doet geen recht aan deze transparante toegang. Verder biedt deze inlog ook geen beperking voor het door u bedoelde ongewenste gebruik. Immers wanneer men eenmaal met DigiD toegang heeft gekregen, zal men willekeurig elke woningwaarde kunnen opvragen. Op deze wijze zullen ook personen en/of bedrijven die de WOZ-waarde commercieel willen gebruiken altijd wel de beschikking hebben over een DigiD om de gegevens in te zien.
U stelt voor deze stap op het terrein van het openbaar maken van WOZ-waarden weer deels terug te draaien. Dat past niet bij het open databeleid dat dit kabinet voorstaat. Het kabinet wil na een evaluatie van het gebruik van het WOZ-waardeloket rond het bekend maken van de nieuwe WOZ-waarden in februari 2017 komen tot een besluit over de geautomatiseerde en massale verstrekking van WOZ-waardegegevens zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 40a. Onlangs heeft het bestuurlijk overleg WOZ een ambtelijke werkgroep ingesteld die nader onderzoek doet naar de verdere openbaarheid van de WOZ-waarden, waaronder het openbaar maken van bulkdata. Uw punten zullen aan deze werkgroep worden meegegeven.
Welke maatregelen zullen worden genomen om te voorkomen dat massaal (geautomatiseerd) gegevens aan het WOZ-waardenloket worden onttrokken?
Zie antwoord vraag 3.
De bescherming van Nederlandse militairen tegen jihaddrones in Irak |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat er in Irak een aanslag is gepleegd op Franse militairen en Peshmerga-strijders met behulp van een met explosieven beladen drone?1
Ja.
Heeft deze droneaanval plaatsgevonden nabij één van de locaties waar de Nederlandse militairen in Irak zich ophouden?
De droneaanval is waarschijnlijk uitgevoerd op ongeveer 15 tot 20 kilometer van een locatie waar ook Nederlandse militairen aanwezig zijn.
Welke risico’s lopen de Nederlandse militairen om ook aangevallen te worden door jihaddrones? Zijn de militairen op dit gevaar gewezen?
Zodra Nederlandse militairen in Irak zich aan het front en enkele kilometers daarachter bevinden, lopen ze het risico van een aanval met een UAV die is voorzien van een explosieve lading die kan worden afgeworpen. Het is ook mogelijk dat de UAV in zijn geheel explodeert. De Nederlandse militairen verzorgen de huidige trainingen in Erbil en Bagdad op veilige afstand van het front. Defensie besteedt in de voorbereiding op een uitzending aandacht aan alle gevaren waaraan personeel kan worden blootgesteld, dus ook aan het gevaar van drones.
Op welke wijze worden de Nederlandse militairen in Irak, maar ook elders op missie, beschermd tegen dergelijke drone-aanvallen? Over welke capaciteit beschikt u om deze drones te detecteren en uit te schakelen? Op welke termijn kunt u die capaciteit inzetten in Irak?
Defensie bereidt haar personeel voor op droneaanvallen. In verband met de veiligheid worden hierover verder geen mededelingen gedaan. De dreiging van offensieve drones en kleine UAV’s is relatief nieuw en ontwikkelt zich snel, zowel in missies als in Nederland. Defensie beschikt over een beperkte capaciteit om drones te detecteren en heeft een uitbreiding daarvan gepland in 2023. Defensie heeft thans wapens in gebruik die niet specifiek zijn bestemd voor het uitschakelen van drones, maar daarvoor wel kunnen worden gebruikt. Defensie neemt deel aan diverse technologieontwikkelingsprojecten om de afweer tegen drones verder te verbeteren. Vooralsnog kan in Irak de dreiging van drones grotendeels worden ondervangen met de bestaande procedures en middelen.
Hoe beoordeelt u de analyse dat islamitische terreurgroepen als Islamitische Staat, Al-Qaeda en Hezbollah in toenemende mate met explosieven beladen drones inzetten om dood, verderf en paniek te zaaien?2
Het aantal meldingen van het gebruik van UAV’s met een explosieve lading in Syrië en Irak door voornamelijk ISIS neemt toe. Het militaire effect is tot op heden zeer beperkt.
Waarom heeft u onlangs besloten de aanschaf van drone-detectiecapaciteit opnieuw uit te stellen?3
De dreiging van offensieve drones en kleine UAV’s is relatief nieuw en ontwikkelt zich snel. Daarom is besloten de capaciteit om kleine UAV’s te detecteren op te nemen in het project «Counter Rockets, Artillery and Mortars(C-RAM) en Class 1 UAV-detectiecapaciteit». Niet alle behoeften kunnen tegelijkertijd worden geaccommodeerd. Daarom wordt het project «C-RAM en Class 1 UAV-detectiecapaciteit» met één jaar vertraagd.
Bent u bereid om de aanschaf van drone-detectiecapaciteit juist te versnellen zodat onze militairen ook tegen hedendaagse gevaren beschermd kunnen worden?
Zie de antwoorden 3, 4 en 6.
Wachtlijsten en geldtekort bij jeugdzorg |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «De wachtlijst bij jeugdzorg groeit»1, en «Almere staakt tijdelijk deel jeugdzorg door geldtekort»?2
Ja.
Erkent u het probleem dat kinderen die worden aangemeld voor psychologische zorg bij de helft van de psychologen op de wachtlijst komen, en dat het percentage psychologen dat een wachttijd heeft van langer dan vier weken in 2016 gestegen is van 50 tot 62 procent? Welke stappen bent u bereid te zetten in dezen, en op welke termijn?
Voor wat betreft wachttijden in algemene zin, ben ik, mede naar aanleiding van de motie Keijzer c.s.3, met gemeenten en branches in gesprek over normen voor verantwoord wachten en transparante wachttijden. In de voortgangsbrief Jeugd die ik voor 14 november aan Uw Kamer zal toesturen, zal ik u nader informeren over de uitkomsten van het gevoerde overleg.
Bent u van mening dat het toelaatbaar is dat een gemeente als gevolg van de Rijksbezuinigingen – in dit geval Almere – tijdelijk een deel van de jeugdzorg stop zet, en dat kinderen in deze gemeente die specialistische jeugdzorg nodig hebben dit jaar alleen bij acute nood op hulp kunnen rekenen? Hebben gemeenten geen wettelijke zorgplicht? Gaat u ermee akkoord dat gemeenten, zoals de gemeente Almere, alleen nog «in uitzonderingsgevallen» jeugdzorg beiden? Zo nee, waarom niet? Welke stappen bent u bereid te zetten om deze trend te corrigeren, en op welke termijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1 van de schriftelijke vragen van het Kamerlid Kooiman, waarop uw vragen een aanvulling zijn.