Het bericht dat Patiënten VGZ niet meer welkom zijn bij ziekenhuis MST |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel dat «Patiënten VGZ niet meer welkom zijn bij ziekenhuis MST»?1
Ja.
Heeft zorgverzekeraar VGZ conform de regeling TH/NR-004 Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten, punt 15 van de regeling, zijn verzekerden geïnformeerd dat er voor het jaar 2016 sprake is van een omzetplafond met het Medisch Spectrum Twente (MST)? Zo nee, op welke wijze heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) dan toezicht gehouden? Zo nee, is de verzekeraar dan verplicht toch de extra verleende zorg aan MST te vergoeden? Zo nee, welke rechten kunnen verzekerden aan het schenden van de informatieplicht ontlenen?
VGZ heeft na het sluiten van het contract vorig jaar op «Vergelijk en Kies» aangegeven:«Wij hebben met dit ziekenhuis afspraken gemaakt over de hoeveelheid zorg die de zorgaanbieders in 2016 mogen verlenen. Het kan zijn dat het ziekenhuis u hierom wil doorverwijzen. Of pas later kan behandelen. Voor complexe zorg en spoedzorg kunt u altijd bij dit ziekenhuis terecht.»
Het is aan de NZa om te beoordelen of hiermee aan de regeling is voldaan. Over individuele gevallen doet de NZa geen mededelingen. Maar in algemene zin heeft de NZa, net als eerdere jaren, voorafgaand aan het jaar 2016 gecontroleerd of verzekeraars hun informatieverstrekking richting hun (potentiële) verzekerden op orde hebben. Een controlepunt daarbij was onder meer de informatieverstrekking over omzetplafonds/volumeafspraken zoals neergelegd in artikel 15 van de nadere regel TH/NR-004. Ook lopende het polisjaar houdt de NZa de wijze van informatieverstrekking door zorgverzekeraars in de gaten. Dit doet zij aan de hand van signalen die zij ontvangt via haar meldpunt en door zelf onderzoek te doen. Als de NZa constateert dat een informatieverplichting wordt geschonden dan kan zij daar tegen optreden door het inzetten van haar handhavingsinstrumentarium. Verzekerden kunnen een melding bij de NZa indienen als er een informatieverplichting is geschonden door een zorgverzekeraar, ook kan een verzekerde een procedure bij de SKGZ starten.
Op welke wijze heeft VGZ zijn verzekerden gedurende het jaar geïnformeerd over de mogelijkheid dat ze het risico liepen in de tweede helft van het jaar voor niet-acute zorg niet meer in het MST in Enschede terecht te kunnen? Welke verplichting hebben zorgverzekeraars om dit gedurende het jaar te doen?
VGZ heeft dat gedaan via de mededeling die na het sluiten van het contract op Vergelijk en Kies is geplaatst. Dit heeft de VGZ zo gedaan omdat zij van mening is voldoende zorg te hebben ingekocht in de regio.
In het antwoord op vraag 2 is reeds ingegaan op de verplichting voor informatieverstrekking gedurende het jaar.
Geldt de stop voor nieuwe behandelingen ook voor verzekerden die bij een arts onder behandeling staan voor een aandoening, voor wie een nieuwe behandeling opgestart moet worden (een nieuwe DOT geopend. DOT: Diagnose Behandeling Combinatie op weg naar Transparantie)? Zo ja, vindt u dit wenselijk als patiënten vanwege omzetplafonds in meerdere ziekenhuizen behandeld moeten gaan worden?
Nee, dit geldt niet voor lopende behandelingen, die worden gewoon voortgezet. Dit geldt ook niet wanneer er al een afspraak is ingepland. Daarnaast geldt de maatregel ook voor een aantal andere groepen niet (mensen kunnen ook nog naar het MST als ze met spoed naar het ziekenhuis moeten, met hun kind naar het ziekenhuis moeten, zwanger zijn of als ze een restitutiepolis hebben).
Bent u nog steeds van mening dat, als een zorgverzekeraar geen realistisch volume heeft ingekocht, verzekerden daarmee geen genoegen zullen nemen en naar een andere verzekeraar zullen overstappen?2 Welke mogelijkheden heeft de verzekerde om tussentijds zijn verzekering op te zeggen en zich elders te verzekeren, zodat hij wel in het ziekenhuis van zijn voorkeur behandeld kan worden?
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht: zij moeten voldoende volume inkopen. Als een verzekerde vanwege een budgetplafond niet terecht kan bij de zorgaanbieder van zijn voorkeur kan hij daar bij de keuze van een polis op selecteren. Een verzekerde heeft in principe de mogelijkheid om zijn polis op te zeggen als de zorgverzekeraar de polisvoorwaarden tussentijds wijzigt ten nadele van de verzekerde. Als de verzekerde bij het afsluiten van de polis door de verzekeraar voldoende op de hoogte is gesteld van de consequenties van het gesloten contract, dan is van een verslechtering geen sprake. Het is aan NZa om te beoordelen of de informatievoorziening door de verzekeraar voldoende is.
Bent u nog steeds van mening dat in het geval van het bereiken van een omzetplafond de zorgverzekeraar altijd in overleg zal moeten gaan met de verzekerde om naar een oplossing te zoeken, waarbij de verzekerde zelf kan kiezen om liever even te wachten, of juist niet? Op welke wijze kan de verzekerde van de zorgverzekeraar verlangen dat hij toch in het ziekenhuis van zijn keuze, bijv. het MST, behandeld wordt?3
Als een omzetplafond bereikt is kan een verzekerde zich wenden tot de zorgverzekeraar voor bemiddeling naar een andere zorgaanbieder. Uiteraard kan een verzekerde zelf besluiten om te wachten als hij of zij dat liever wil. Bemiddeling naar een andere zorgaanbieder doet de zorgverzekeraar in overleg met de verzekerde. Een verzekerde kan niet altijd verlangen dat een zorgverzekeraar een behandeling in het ziekenhuis van zijn keuze vergoedt; dat is afhankelijk van de polis van de verzekerde.
Van belang is dat dit proces voor de patiënt goed verloopt en alle partijen, inclusief het ziekenhuis, het belang van de patiënt voor ogen heeft en zo meewerken aan een goede oplossing.
Op welke wijze vindt u dat zorgverzekeraar en ziekenhuis in overleg moeten gaan over het verruimen van het omzetplafond op het moment dat verzekerden aangeven dat zij wel in het ziekenhuis van zijn voorkeur behandeld willen worden?
De manier van overleg is een zaak van partijen. Dit geldt ook voor de vraag al dan niet een derde partij in te schakelen voor mediation dan wel arbitrage zoals de onlangs opgerichte Geschillencommissie.
De partners in het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg hebben in maart van dit jaar bestuurlijke afspraken gemaakt over de het verloop van het contracteringsproces. Die heeft uw Kamer ook ontvangen. Naar aanleiding van onder meer de berichten in de media over mogelijke patiëntenstops bij Nij Smellinge en Medisch Spectrum Twente heb ik zeer recent met de partners van het hoofdlijnenakkoord gesproken over de communicatie rond dergelijke gevalllen. De eerder gemaakte bestuurlijke afspraken zijn daarbij nogmaals bekrachtigd. Partijen zijn het er met mij unaniem over eens dat eventuele geschillen over contractering niet over de rug van patiënten moet worden uitgevochten.
Welke gevolgen heeft dit voor de wachtlijsten van de ziekenhuizen elders in de regio? Hoe wordt gegarandeerd dat de Treeknormen voor wachttijden niet overschreden worden? Welke actie onderneemt de NZa (Nederlandse Zorgautoriteit), indien de Treeknormen (maximaal aanvaardbare wachttijden) niet meer gehaald worden?
Op dit moment is er nog geen zicht op de gevolgen voor de wachttijden in de regio. De NZa voert momenteel een breed onderzoek uit naar de wachttijden in de medisch specialistische zorg. De zorgverzekeraar moet er voor zorgen dat wanneer hij verzekerden bemiddelt naar een ander ziekenhuis, zij binnen de Treeknormen geholpen kunnen worden. Wanneer de Treeknormen worden overschreden kan de NZa -indien noodzakelijk- handhavingsmaatregelen inzetten.
De patiëntenstop bij Ziekenhuis Nij Smellinghe |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Patiëntenstop bij Nij Smellinghe tot volgend jaar»?1
Het ziekenhuis heeft mij eerder laten weten dat binnen Nij Smellinghe geen algemene patiëntenstop was ingesteld. Patiënten met een acute zorgvraag of spoedpatiënten worden gewoon geholpen. Lopende behandelingen gaan gewoon door en ook patiënten met een verkorte toegangstijd (bijvoorbeeld patiënten met verdenking op kanker) worden op de normale wijze geholpen. Dat geldt ook voor de patiënten waarvan de huisarts aangeeft dat deze in behandeling moeten worden genomen. Het ziekenhuis had aangegeven dat alleen bij patiënten waar zonder nadelige gevolgen de afspraak naar 2017 kan worden verschoven, dit zou gebeuren. Er zijn geen klinische afdelingen gesloten. De polikliniek sluit één middag per week.
Inmiddels heeft het ziekenhuis mij laten weten met zorgverzekeraars De Friesland Zorgverzekeraar, Menzis, Zilveren Kruis, ASR/De Amersfoortse Zorgverzekering, CZ, DSW en Multizorg (ONVZ, Eno Zorgverzekeraar en Zorg en Zekerheid) afspraken te hebben gemaakt over extra financiële middelen. Verzekerden van deze verzekeraars kunnen weer op korte termijn bij het ziekenhuis terecht. Op dit moment zijn ziekenhuis en zorgverzekeraar VGZ nog in gesprek, die gesprekken hebben nog niet geleid tot concreet resultaat. Afspraken voor nieuwe, niet acute, patiënten die zijn verzekerd bij VGZ worden vooralsnog uitgesteld naar 2017.
Het is primair de verantwoordelijkheid van ziekenhuis en individuele zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de patiëntenzorg en de bijbehorende financiering. Zorgverzekeraars hebben daarbij een zorgplicht richting hun verzekerden. Mocht er bij de contractering of bij de uitvoering van de afspraken een geschil bestaan waar partijen gezamenlijk niet uitkomen, dan kunnen partijen zich wenden tot een onafhankelijke geschillencommissie.
Tevens dienen zorgverzekeraars hun verzekerden te informeren over de mogelijke gevolgen van de met het ziekenhuis gemaakte afspraken. De NZa onderzoekt of de zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen en is in dat kader in gesprek met de zorgaanbieder en de zorgverzekeraars.
De partners in het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg hebben in maart van dit jaar bestuurlijke afspraken gemaakt over het verloop van het contracteringsproces. Die heeft uw Kamer ook ontvangen. Naar aanleiding van onder meer de berichten in de media over mogelijke patiëntenstops bij Nij Smellinge en Medisch Spectrum Twente heb ik zeer recent met de partners van het hoofdlijnenakkoord gesproken over de communicatie in dergelijke gevallen. De eerder gemaakte bestuurlijke afspraken zijn daarbij nogmaals bekrachtigd. Partijen zijn het er met mij unaniem over eens dat eventuele geschillen over contractering niet via de media over de rug van patiënten moeten worden uitgevochten.
Deelt u de mening dat er onmiddellijk een einde moet komen aan deze situatie?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het ziekenhuis melding gemaakt bij de IGZ van de patiëntenstop, het sluiten van poliklinieken, het behandelhuis, de functieafdeling en de afdeling radiologie? Zo nee, waarom niet?
Het ziekenhuis heeft geen melding gemaakt bij de IGZ over de genoemde patiëntenstop. Er geldt ook geen wettelijke verplichting om de inspectie vooraf te informeren over dergelijke maatregelen. De IGZ heeft naar aanleiding van berichten in de media navraag gedaan bij de Raad van Bestuur naar de gevolgen van de aangekondigde maatregelen. Volgens de IGZ zijn er geen signalen dat de kwaliteit en veiligheid van zorg in het geding zijn of zijn geweest. De Raad van Bestuur is er voor verantwoordelijk dat er door de aangekondigde maatregelen geen risico’s ontstaan voor de patiëntveiligheid. De IGZ ziet er op toe dat de voorwaarden voor goede zorg aanwezig zijn.
Laat u onderzoeken of de patiëntenstop en het sluiten van afdelingen geen gevaar oplevert voor patiënten?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er oplossingen voor budgetproblemen bij ziekenhuizen zonder dat patiënten er de dupe van worden? Zo ja, welke?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is het de verantwoordelijkheid van ziekenhuis en zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de patiëntenzorg en de bijbehorende financiering. Dat is geen vrijblijvende verantwoordelijkheid door onder meer de zorgplicht die de zorgverzekeraars hebben ten aanzien van hun verzekerden. Die zorgplicht betreft echter het garanderen van de beschikbaarheid van goede en tijdige zorg en niet het garanderen van omzet van specifieke zorgaanbieders.
Van belang is dat te allen tijde de patiënt de zorg krijgt die hij nodig heeft. Aanbieders en zorgverzekeraars zijn gehouden om die zorg in alle omstandigheden met zo min mogelijk problemen voor de patiënt te leveren en deze zo nodig goed geïnformeerd door te geleiden.
Het bericht dat patiënten in de rij staan bij het ziekenhuis Medisch Spectrum Twente |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Patiënten in de rij»?1
Het is niet conform de afspraken dat meningsverschillen tussen een verzekeraar en een ziekenhuis op deze manier naar buiten komen. Ik wil niet dat over de rug van patiënten conflicten tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar worden uitgevochten.
De partners in het hoofdlijnenakkoord medisch specialistische zorg hebben in maart van dit jaar bestuurlijke afspraken gemaakt over de het verloop van het contracteringsproces en de communicatie hierover naar patiënten en verzekerden. Die heeft uw Kamer ook ontvangen. Naar aanleiding van onder meer de berichten in de media over mogelijke patiëntenstops bij Nij Smellinge en Medisch Spectrum Twente heb ik zeer recent met de partners van het hoofdlijnenakkoord gesproken over de communicatie in dergelijke gevallen. De eerder gemaakte bestuurlijke afspraken zijn daarbij nogmaals bekrachtigd. Partijen zijn het er met mij unaniem over eens dat eventuele geschillen over contractering niet over de rug van patiënten moeten worden uitgevochten.
Wat gaat u doen om deze patiënten direct weer van de wachtlijst af te halen?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht. Dus VGZ moet er voor zorgen dat haar verzekerden binnen een redelijke termijn geholpen worden. VGZ heeft aangegeven dat een patiënt verschillende mogelijkheden heeft. Een patiënt kan er zelf voor kiezen sneller terecht te kunnen bij een andere zorgaanbieder. Men kan daarvoor gebruik maken van de afdeling zorgadvies en bemiddeling van VGZ. Deze afdeling kan actief bemiddelen voor VGZ-verzekerden. Daarnaast kan een patiënt er ook voor kiezen zich op een later moment in het MST te laten behandelen.
Dit proces moet voor de patiënt probleemloos verlopen. Daarin hebben zowel het ziekenhuis als de zorgverzekeraar een verantwoordelijkheid.
Gaat u het ziekenhuis en de zorgverzekeraar aanspreken op hun zorgplicht? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van eerdere Kamervragen al diverse malen heb aangegeven spreekt de NZa partijen aan op hun zorgplicht.
De NZa onderzoekt of de zorgverzekeraar zijn zorgplicht nakomt. De NZa is op dit moment met ziekenhuis en zorgverzekeraar in gesprek hierover.
Deelt u de mening dat patiënten nooit de dupe moeten worden van een geschil tussen een zorgverzekeraar en een ziekenhuis?
Ja.
Welke sancties kunt u opleggen om dit soort wantoestanden aan te pakken?
De NZa ziet toe op de zorgplicht. Indien noodzakelijk kan de NZa handhavingsmaatregelen inzetten.
De financiële curatele van de Belastingdienst |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u de volgende nog (gedeeltelijk) openstaande vragen één voor één beantwoorden:
Hierna heb ik de betreffende vragen van 16 september 2016 en 26 september 2016 separaat beantwoord. De vragen uit het schriftelijk overleg van 8 september 2016 heb ik voor zover deze betrekking hebben op de uitstroom reeds met mijn brief van 4 oktober 2016 beantwoord, voor zover deze niet reeds waren beantwoord met de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Omtzigt die ik op 14 september jl. naar uw Kamer heb gestuurd. Voor de vragen waarop de antwoorden samenhangen met het precieze aantal vertrekkende en in Switch instromende medewerkers op basis van de regeling en waar deze uitstroom plaatsvindt, geldt nog steeds dat deze worden beantwoord zodra dit aantal definitief vaststaat.
Kunt u de toegezegde onderzoeken die door de Auditdienst Rijk gedaan zijn en betrekking hebben op de investeringsagenda aan de Kamer doen toekomen?
Begin dit jaar heeft het kabinet besloten alle nieuw uitkomende rapporten vanaf 1 juli 2016 voortaan openbaar te maken. De ADR rapporten die betrekking hebben op de periode daarvoor, heb ik op 28 oktober naar uw Kamer gestuurd als bijlagen bij de brief over de continuïteit van de Belastingdienst en andere toezeggingen uit het Algemeen Overleg van 13 oktober jl.
Heeft de Algemene Rekenkamer een antwoord gestuurd op uw verzoek een onderzoek te doen? Is zij in staat het onderzoek voor december af te ronden?
De Algemene Rekenkamer heeft mij per brief van 21 oktober jl. laten weten graag met mij en de Vaste Kamercommissie Financien in overleg te treden om een beter inzicht te krijgen in de gestelde onderzoeksvraag. Ik verwijs naar mijn brief van vandaag waarin ik hier op in ga.
Kent u het bericht «Curatele leidt tot vacaturestop Belastingdienst»?1
Ja
Klopt het dat er tot ten minste 24 oktober 2016 een verplichtingenstop geldt en dat er geen vacatures vervuld mogen worden?
Er heeft van 13 oktober tot 26 oktober 2016 een verplichtingenstop gegolden voor het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen boven de 100.000 euro. In deze periode konden geen arbeidsvoorwaardengesprekken worden gevoerd, tenzij deze al waren ingepland per 13 oktober 2016. Vanaf 26 oktober geldt een regime waarbij aan te gane verplichtingen groter dan € 100.000 (inclusief BTW) door de dienstonderdelen aangeboden worden bij het directoraat-generaal van de Belastingdienst. Deze maatregel geldt ook voor vacatures boven dat bedrag. Het directoraat-generaal van de Belastingdienst zal de verzoeken tot het aangaan van verplichtingen eerst ter goedkeuring voorleggen aan de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën.
Klopt het dat de medewerkers van de Belastingdienst geïnformeerd zijn dat er tot nader order geen arbeidsvoorwaardengesprekken gevoerd mogen worden? Tot wanneer geldt dit?
Het management binnen de Belastingdienst is geïnformeerd over het niet mogen aangaan van verplichtingen in de bewuste periode. In de periode van de verplichtingenstop konden selectiegesprekken en assessments doorgaan, maar geen arbeidsvoorwaardengesprekken worden gevoerd, tenzij deze al waren ingepland per 13 oktober 2016.
Klopt het dat alle events per direct afgeblazen zijn, zelfs als deze al helemaal georganiseerd waren?
De verplichtingenstop heeft slechts betrekking op het niet aangaan van verplichtingen in de genoemde periode. Eerder aangegane verplichtingen worden hierdoor niet geraakt. Er is door mij geen opdracht gegeven tot het annuleren van reeds georganiseerde bijeenkomsten als gevolg van de instelling van het voorafgaand toezicht. Het is mij bekend dat – in het licht van het onder verscherpt toezicht plaatsen van de Belastingdienst – van een aantal bijeenkomsten opnieuw tegen het licht gehouden zijn waarna besloten is deze uit te stellen, op een andere (soberder) wijze te organiseren of te annuleren.
Klopt het dat alle employability-dagen in het kader van de ontwikkeling van medewerkers geschrapt zijn?
Er is door mij geen opdracht gegeven om employability dagen te schrappen. Het is mij bekend dat – in het licht van het onder verscherpt toezicht plaatsen van de Belastingdienst – een eerder geplande themaweek over employability is opgeschort.
Kunt u aangeven op welke wijze het stilleggen van het aannemen van nieuwe medewerkers, het schrappen van ontwikkelingsactiviteiten voor het personeel en het stilleggen van operationele activiteiten bijdraagt aan de continuïteit van de Belastingdienst?
De genoemde zaken die tijdens deze korte periode zijn opgeschort, hebben geen invloed op de continuïteit van de Belastingdienst.
Leiden deze maatregelen zoals de vacaturestop tot meer continuïteitsproblemen omdat het vertrek van veel medewerkers zo niet kan worden opgevangen? Tot wanneer duurt elk van deze noodmaatregelen?
De stop op het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen boven de 100.000 euro gold in de periode van 13 oktober tot 26 oktober. Deze periode is te kort om tot continuïteitsproblemen te leiden, te meer omdat bepaalde wervingsactiviteiten gewoon zijn doorgegaan, zoals blijkt uit het antwoord op vraag 6. Vanaf 26 oktober moet het aangaan van nieuwe financiële verplichtingen (inclusief vacatures) met een budgettaire omvang van meer dan € 100.000 voorafgaand toestemming krijgen van de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën.
Kunt u aangeven op welke wijze door de Belastingdienst bepaald moet worden of een bepaalde verplichting al dan niet onder de grens van € 100.000 valt en er dus tekenbevoegdheid is?
Er is een proces ingeregeld waarbij aan te gane verplichtingen groter dan € 100.000 (inclusief BTW) door de dienstonderdelen aangeboden worden bij het directoraat-generaal van de Belastingdienst. Deze zal de verzoeken tot het aangaan van verplichtingen eerst ter goedkeuring voorleggen aan de directie Financieel-Economische Zaken als concerncontroller Financiën en de Inspectie der Rijksfinanciën. Zoals ik uw Kamer aangaf in mijn brief van 11 oktober jl.5zal het mandaatbesluit daarop aangepast worden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval voor 31 oktober aanstaande, beantwoorden?
Ja.
De term ‘verkooppraatje’ bij het opleggen van een bijzondere voorwaarde aan een veroordeelde |
|
Michiel van Nispen , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe komt het dat u op 31 augustus 2016 aan de Kamer schrijft: «Het Openbaar Ministerie heeft mij (–) bericht dat niet is gebleken dat de advocaten-generaal uitlatingen hebben gedaan waaruit afgeleid kan worden dat zij van mening zijn dat de aan Van der G. opgelegde voorwaarde inzake psychische begeleiding geen waarde (meer) zou hebben, of dat deze voorwaarde is opgelegd als een «verkooppraatje».»1 Terwijl u op 27 september aan de Kamer schrijft: «Tussen de advocaat van Van der G. en het OM bestaat geen verschil van mening over het feit dat de desbetreffende advocaat-generaal de term «verkooppraatje» heeft gebruikt in het gesprek van 17 september 2015. Het OM heeft daarnaast aangegeven niet te kunnen uitsluiten dat een andere advocaat-generaal een vergelijkbare term zou hebben gebruikt.»2
De onder vraag 1 genoemde beweringen staan niet haaks op elkaar. De zin uit de brief van 31 augustus jl. heeft betrekking op de duiding door het OM van de inhoud van de gesprekken met van der G. naar aanleiding van de bandopnames die door Volkert van der G. (Van der G.) – geheel of gedeeltelijk – aan het OM zijn verstrekt. De zin uit de brief van 27 september jl. heeft betrekking op de tijdens het gesprek van 17 september 2015 gebruikte woorden, los van de duiding hiervan door het OM.
Erkent u dat deze twee beweringen haaks op elkaar staan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe komt het nu dat aanvankelijk (bij de totstandkoming van uw brief van 31 augustus) nog niet was gebleken dat de voorwaarde was opgelegd als een «verkooppraatje», en dat nog geen maand later vast komt te staan dat de term minstens één keer letterlijk is gebruikt? Waardoor is dit veroorzaakt?
De stelling dat voor de totstandkoming van de brief van 31 augustus jl. nog niet was gebleken dat het woord «verkooppraatje» minstens één keer letterlijk is gebruikt, is onjuist. Er bestond ook toen geen verschil van inzicht tussen de advocaat van Van der G. en het OM dat het woord «verkooppraatje» tijdens gesprek van 17 september 2015 is gebruikt. Ik merk hierbij op dat het feit dat de advocaat-generaal het woord gebruikt heeft, volgens het OM niet betekent dat de voorwaarde inzake psychische begeleiding ook met deze intentie is opgelegd aan Van der G. De voorwaarden zijn opgelegd ter voorkoming van recidive.
Wat is uw verklaring hiervoor? Waarom licht u dit niet toe in uw brief, nu u uitdrukkelijk terug moet komen op uw eerdere bewering hierover? Kunt u reflecteren op uw eigen rol bij het informeren van de Kamer in deze kwestie?
Bij brief van 31 augustus jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de duiding door het OM van de inhoud van de gesprekken met van der G. naar aanleiding van de bandopnames die door Van der G. – geheel of gedeeltelijk – aan het OM zijn verstrekt. Ik heb de door het OM getrokken conclusie met uw Kamer gedeeld. Er bestaat – zoals reeds aangegeven – geen verschil van inzicht tussen de advocaat van Van der G. en het OM dát het woord «verkooppraatje» in het gesprek van 17 september 2015 is gebruikt.
De onrust bij de douane |
|
Nine Kooiman |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de onrust die bij de douane is ontstaan over uw aanstaande werkbezoek?1
Ja
Klopt het dat de afdeling surveillance bewust zou worden overgeslagen tijdens uw werkbezoek? Zo ja, wat zijn daar de redenen van?
Nee. Het was mijn uitdrukkelijke wens om met die medewerkers in gesprek te gaan en tijdens het bezoek was er ook ruim de tijd voor.
Deelt u de mening van de experts dat er meer drugs wordt onderschept in de haven omdat er simpelweg meer drugs binnenkomt? Zo nee, waarom niet en waar baseert u dat op?
Ik beschik niet over cijfers die de mening zouden kunnen bevestigen of tegenspreken.
Bent u bereid in gesprek te gaan met mensen op de werkvloer, waarbij u ook spreekt met de mensen die kritiek hebben op het huidige beleid? Zo nee, waarom niet?
Het werkbezoek en het gesprek met de medewerkers hebben plaatsgevonden op 24 oktober 2016.
Bent u bereid de Tweede Kamer te informeren over uw bevindingen tijdens het werkbezoek? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de moderne en snelle afhandeling van de enorme hoeveelheid containers gezien op een van de nieuwe containerterminals op de Maasvlakte. Daarnaast heb ik bij de Douane innovaties in het toezicht mogen zien. Ik onderschrijf de koers van de Douane. In een uitgebreid gesprek met douanemedewerkers (onder meer van het team OSODT, Overige Subjecten en Objecten van Douanetoezicht) en medezeggenschap heb ik ervaren dat douaniers zeer gedreven zijn om hun werk goed te doen. Daarbij heb ik gesproken over de zorgen die er onder de medewerkers zijn.
Ik vind het van belang dat douaniers goed toegerust zijn voor hun werkzaamheden. Daarom worden ontheffingen aangevraagd waardoor het voor nader aan te wijzen douaniers in bepaalde situaties wordt toegestaan om harder te rijden dan de maximumsnelheid en om gebruik te maken van zwaailicht en sirene. Verder zal onderzoek worden gedaan naar de mogelijkheid om voor bepaalde situaties de beperking op te heffen dat douaniers bij accijnscontroles geen wapen mogen dragen. Ik heb gevraagd om hier uitgebreider op in te gaan in de brief aan uw Kamer over «de tegenstrijdige berichten in de drugssmokkel: het terugbrengen van douanemedewerkers in Rotterdam en de bestrijding van de drugssmokkel».
De schier eindeloze nasleep van de calamiteit in mei 2007 in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMC Groningen), waarbij Jelmer Mulder buitengewoon ernstige en onherstelbare hersenschade heeft opgelopen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Gaat u, net als wij, uit van de juistheid en dus het vaststaan van onderstaande feiten genummerd 1 t/m 19 («citaten» en samenvattingen) welke ook staan vermeld in de rapporten van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) d.d. 6 december 2010 en 14 juli 2011 en de Nationale ombudsman d.d. 15 december 2011? Zo nee, wat zijn volgens u dan wel de feiten 1 t/m 19?
Het rapport van de IGZ van 14 juli 2011, evenals het door de IGZ ingetrokken rapport d.d. 6 december 2010, is niet openbaar. Op vragen met betrekking tot de inhoud van deze rapportages kan ik daarom niet ingaan.
Ik heb al eerder laten weten de gang van zaken rond het onderzoek van de IGZ naar de zorg voor Jelmer in het UMCG te betreuren. Het onderzoek van de IGZ heeft veel te lang geduurd en er zijn daarbij fouten gemaakt. Er is hierover in de afgelopen jaren veelvuldig contact geweest – samen met de Nationale ombudsman – met de ouders van Jelmer. De IGZ heeft excuses gemaakt voor de gang van zaken en heeft hen een financiële tegemoetkoming aangeboden. Daarbij is belangrijk te vermelden dat een onderzoek door de IGZ gericht is op de kwaliteit van de zorg in het algemeen belang. Een onderzoek door de IGZ zal niet altijd alle vragen van patiënten en hun familieleden beantwoorden. Ik heb er begrip voor dat de situatie moeilijk is voor de ouders. Zij hebben een staande uitnodiging voor een nieuw gesprek waarin de IGZ bereid is de gang van zaken nogmaals toe te lichten.
Vindt u dat, gelet op de bovenstaande tekortkomingen die bij analyse van deze calamiteit aan het licht zijn gekomen, zaken beter hadden gekund en/of beter hadden gemoeten en zodanig talrijk zijn, vooral in combinatie, zo ernstig risicovol zijn gebleken, dat de kwaliteit van de door Jelmer Mulder ontvangen zorg in het UMC Groningen ook de kwaliteit is, die redelijkerwijze verwacht had mogen worden in dit universitaire centrum door de ouders van Jelmer, de kinderartsen van Jelmer in Zwolle, die zich tot verwijzing naar het Kinder Chirurgisch Centrum in het UMC Groningen verplicht hebben gevoeld en ook de kinderartsen in het UMC Groningen, die ook verwacht hadden dat een kinderanesthesioloog verantwoordelijk zou zijn voor de anesthesie bij Jelmer? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw oordeel over het feit dat negen jaar nadat Jelmer ernstige hersenschade opliep bij een operatie in het UMC Groningen er nog steeds een gerechtelijke procedure loopt tussen de familie en het UMC Groningen, met als inzet complete waarheidsvinding, erkenning van wat er is mis gegaan, en een reële financiële compensatie voor het feit dat Jelmer levenslang 24-uurszorg nodig heeft?27
Het verdriet dat de ouders van Jelmer ervaren zal nooit weggenomen kunnen worden door de onderzoeken die reeds zijn verricht en afgesloten. Ik heb dan ook begrip voor het feit dat zij een aansprakelijkheidsprocedure bij de civiele rechter zijn gestart. Het is echter niet aan mij om in de civiele rechtsgang te treden, noch om civielrechtelijke aangelegenheden te beoordelen.
Vindt u het nog langer moreel en maatschappelijk verantwoord dat de ouders van Jelmer, naast de ongelooflijk grote belasting van het verdriet over het verlies van Jelmers hersenfuncties ten gevolge van de opgetreden calamiteit, van de zeer intensieve 24 uurs-verzorging en het compleet verstoord raken van hun gezinsleven en toekomst, ook nog langer belast worden met een zoveel jaren durende – zeer ongelijke – strijd om erkenning van de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid van het UMC Groningen, en het daarmee verkrijgen van een ruimhartige financiële compensatie van de schade die Jelmer en het gezin is overkomen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Is het niet denigrerend dat het UMC Groningen een schikkingsvoorstel heeft gedaan, waarbij werd uitgegaan van het betalen van een brutosalaris van tien euro per uur van een derdejaarsleerling om Jelmer te verzorgen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook niet dat het UMC Groningen – een universitair ziekenhuis, gefinancierd met publieke middelen – zich kapot moet schamen dat men om financiële of enig andere redenen jarenlang doorprocedeert tegen de ouders die al zoveel voor hun kiezen hebben gekregen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid uw invloed bij en op de leden van de Raden van bestuur en Toezicht van het UMC Groningen rechtreeks aan te wenden om het UMC Groningen te doen stoppen met het zich op alle mogelijke manieren te verdedigen, haar verantwoordelijkheid voor de opgetreden schade alsnog te doen erkennen, en te zorgen dat tot een afwikkeling binnen een half jaar van de schade wordt over gegaan? Bent u ook bereid hierover in overleg te treden met de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, gelet op haar benoemingsrechten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens het debat over het wetsvoorstel Wijziging van de Gezondheidswet en de Wet op de jeugdzorg teneinde een mogelijkheid op te nemen tot openbaarmaking van informatie over de naleving en uitvoering van regelgeving, besluiten tot het opleggen van sancties daarbij inbegrepen (Kamerstuk 34 111), van 6 oktober 2016, heb ik toegezegd dat de IGZ waar mogelijk zal stimuleren dat de juridische procedures zo spoedig mogelijk worden afgerond. De IGZ heeft inmiddels contact gehad met de Raad van Bestuur van het UMCG en er bij hen op aangedrongen tot een zo spoedig mogelijke afwikkeling te komen. De Raad van Bestuur van het UMCG erkent dat de juridische procedures voor de ouders van Jelmer veel te lang duren en begrijpt terdege dat dit voor hen pijnlijk is. De Raad van Bestuur heeft richting de IGZ benadrukt eveneens te ambiëren dat de juridische procedure binnen afzienbare tijd goed en zorgvuldig wordt afgerond.
Mede gezien bovenstaande zie ik geen aanleiding om, gelet op haar benoemingsrechten, met de Minister van OCW in overleg te treden.
Bent u bereid de Raad van Bestuur van het UMC Groningen een aanwijzing te geven in deze? Zo neen, waarom niet?
De IGZ kan namens mij een aanwijzing opleggen aan zorgaanbieders op basis van de Wet kwaliteit, Klachten en Geschillen Zorg (Wkkgz). Deze aanwijzingsbevoegdheid is gekoppeld aan de naleving van de artikelen 2, 3, 4.1.a, 4.1b. en 5 t/m 10, welke allen betrekking hebben op de kwaliteit van zorg. Een aanwijzing op basis van de Wkkgz kan geen betrekking hebben op het al dan niet afwikkelen van een aansprakelijkheidsprocedure bij de civiele rechter.
Het doden van gezonde kalveren |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boeren klem door kalveroverschot»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat, ondanks het plan van de sector dat u op 17 maart j.l. is aangeboden2, nog altijd 1% van de kalfjes onnodig naar de slacht gaat?
Zoals ik eerder heb aangegeven vind ik dat alle kalveren een nuttige bestemming moeten krijgen en is het aan de sectoren om dit in te vullen. Het gezamenlijke plan «Vitaal kalf» van de melkveehouderij, kalverhouderij en Vee & Logistiek Nederland is bedoeld om het Nederlandse kalf door de hele keten heen, vanaf de melkveehouderij tot de eindbestemming, te volgen (TK 29 683, nr. 220). Ik heb van de sector begrepen dat het plan tijd nodig heeft om geïmplementeerd te worden en dat de insteek blijft dat er voor alle kalveren een plek is in de kalverhouderij.
Kunt u verklaren waarom het plan van de sector niet werkt en er nog altijd onnodig 10.000 kalfjes per jaar geslacht worden?
Volgens de gegevens van RVO gaat het in 2016 (t/m week 41) om gemiddeld 65 dieren per week die naar een slachtplaats gaan, dat is ca. 3.400 dieren per jaar (en 0,22% van het aantal geboren dieren). Ik verwijs u verder naar het antwoord op vraag 2.
In hoeverre zijn melkveehouders en handelaren verplicht zich aan het sectorplan om kalfjes indien nodig nog één of twee weken extra te laten groeien, te houden? Indien dit niet verplicht is, zou het wellicht (een deel van) de oplossing zijn om dit als officiële regelgeving voor te schrijven en te verplichten? Bent u bereid dit te doen? Zo ja, op welke termijn en welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De eerste resultaten van het plan van de sector worden zichtbaar. De kalveren die niet zwaar genoeg zijn voor de kalverhouderij worden niet meegenomen door de transporteurs maar blijven langer bij de veehouder. Zo wordt voorkomen dat deze dieren op een verzamelcentrum achterblijven of geëuthanaseerd worden. Ik wil daarom eerst de verdere resultaten daarvan afwachten.
Bent u bereid, aangezien de sector het probleem zelf niet effectief aan kan pakken, verdere actie te ondernemen om te voorkomen dat in de toekomst nog langer onnodig kalfjes worden geslacht? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat de sector een eerste stap heeft gezet met het plan Vitaal kalf, dat uiteraard nog verder geïmplementeerd moet worden. Ik blijft dit volgen ook in relatie tot de toekomst van de melkveehouderij en de ambitieagenda van de kalverhouderij. Ik blijf hierover in overleg met zowel de melkveesector als de kalverhouderij.
Het bestaan van verschillende uittreksels van justitiële documentatie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel over het betalen van schadevergoedingen na een sepot-01?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Nu de daarin genoemde civiele rechtszaak nog onder de rechter is, laat ik mij niet uit over die zaak. Inzake het sepot-01 verwijs ik naar de antwoorden hieronder.
Klopt het dat deze sepotgrond volgens de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad als enige uitzondering wel tot een schadevergoeding van een gedupeerde kan leiden? Zo ja, waarom wordt een sepot-01 beslissing dan automatisch weggelaten uit een uittreksel? Zo nee, waarom niet? 2
De veronderstelling dat de sepotgrond 01 volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad als enige uitzondering tot een schadevergoeding van een gedupeerde kan leiden, is onjuist. De gewezen verdachte kan onder omstandigheden schadevergoeding wegens onrechtmatig strafvorderlijk optreden krijgen via de burgerlijke rechter.3 Aansprakelijkheid voor schade als gevolg van strafrechtelijk optreden wordt aangenomen indien ofwel (a) de rechtvaardiging voor de strafvervolging vanaf het begin heeft ontbroken wegens strijd met het publiekrecht, ofwel (b) achteraf uit het strafvorderlijk onderzoek blijkt dat de verdachte onschuldig is (het gebleken onschuldcriterium).4 De bewijslast ligt – zoals altijd in het burgerlijk procesrecht -bij de eiser.
Welke gevolgen heeft het automatisch weglaten van een sepot-01 beslissing uit het uittreksel voor mensen die te maken hebben met een sepot-01 en gebruik willen maken van hun recht op schadevergoeding?
Het weglaten van een sepot-01 beslissing uit het uittreksel uit de justitiële documentatie heeft in beginsel geen gevolgen voor mensen die te maken hebben met een sepot-01 en gebruik willen maken van hun recht op schadevergoeding. Ingevolge de Aanwijzing gebruik sepotgronden van het Openbaar Ministerie krijgt de gewezen verdachte van de officier van justitie een kennisgeving van niet- of niet verdere vervolging. Deze kennisgeving vermeldt de sepotgrond. Hiermee kan de betrokkene bij de burgerlijke rechter aantonen dat zijn zaak is geseponeerd en op welke gronden.
In hoeverre acht u het gerechtvaardigd en wenselijk dat de sepot-01 beslissing niet als justitieel-gegeven wordt aangemerkt?3
De bedoeling van deze regel is te voorkomen dat een betrokkene in de toekomst negatief wordt geconfronteerd met een strafzaak die is geseponeerd omdat de betrokkene ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Doordat een sepot 01 niet in de justitiële documentatie wordt opgenomen, kan dit gegeven geen rol spelen bij bijvoorbeeld de straftoemeting in een navolgende strafzaak of de afgifte van een VOG. Ik acht dat gerechtvaardigd en wenselijk.
Wat is uw reactie op het rapport van Educan waarin wordt geconcludeerd dat er sprake is van de aanwezigheid van minimaal twee verschillende administratieve systemen?4 Hoe staat deze conclusie in verhouding tot uw uitspraak dat er maar één systeem voor justitiële documentatie bestaat?5
Ingevolge artikel 2 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) is er een justitiële documentatie, waarin de Minister justitiële gegevens verwerkt ten behoeve van een goede strafrechtspleging. Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op de eerdere vragen over hetzelfde onderwerp8, wordt deze documentatie bijgehouden in het speciaal daartoe gecreëerde Justitieel Documentatiesysteem. Dat systeem is in beheer bij de Justitiële Informatiedienst en is op grond van de Wjsg de authentieke en exclusieve bron voor alle ter registratie aangeboden beslissingen van officieren van justitie en rechters in strafzaken.
De justitiële documentatie wordt gevoed onder meer vanuit de systemen die het Openbaar Ministerie gebruikt voor de ondersteuning en uitvoering van zijn primaire processen, te weten COMPAS en GPS. Die systemen bevatten tevens de zogeheten strafvorderlijke gegevens, dat wil zeggen de persoonsgegevens of gegevens over een rechtspersoon die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek en die het Openbaar Ministerie in een strafdossier of langs geautomatiseerde weg verwerkt (artikel 1, onder b, in verbinding met de artikelen 39a-39q, Wjsg). Het uittreksel justitiële documentatie is beperkter omdat dit uitsluitend gegevens uit de justitiële documentatie bevat.
Hoe komt het dat er in dezelfde tijdsperiode inhoudelijk verschillende uittreksels van de justitiële documentatie bestaan van de in het artikel genoemde persoon?6
De Justitiële Informatiedienst heeft mij laten weten dat in deze zaak in de loop van de tijd correcties zijn aangebracht in de justitiële documentatie. Aanvankelijk was het sepot 01 – conform de regelgeving ter zake – niet geregistreerd in de justitiële documentatie en niet opgenomen op het uittreksel. Tussen 2007 en 2013 heeft COMPAS langs geautomatiseerde weg dezelfde zaak – ten onrechte – opnieuw aangeleverd aan het Justitieel Documentatiesysteem. Als gevolg daarvan is het sepot 01 ten onrechte enige tijd in het Justitieel Documentatiesysteem (en op het uittreksel) opgenomen geweest. Nadat betrokkene in 2013 inzage had gevraagd in zijn justitiële documentatie, is dit opgemerkt en gecorrigeerd.
Kent u het persbericht van het Promovendi Netwerk Nederland over dat de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) die regels zou hebben genegeerd bij deelname aan het experiment met promotiestudenten?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de stukken die PNN heeft opgevraagd, waaruit blijkt dat de RUG zich niet aan de gestelde regels houdt van het experiment door het nemen van onverantwoorde financiële risico’s?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 8, 9 en 10.
Wat is uw oordeel over de aanstelling van nieuwe promotiestudenten door de RUG voor promotietrajecten met een duur van twee of drie jaar – korter is dan de norm van 4 jaar- terwijl de RUG tegelijkertijd meer promotiestudenten aanstelt dan is toegestaan?
De toelichting op het Besluit experiment promotieonderwijs (hierna: het Besluit) vermeldt dat het promotieonderwijstraject in de regel vier jaar zal duren, maar dat maatwerk mogelijk is. Zo kan dit traject bijvoorbeeld korter zijn als het al wordt gestart tijdens de (onderzoeks)masteropleiding. Gelet op de mogelijkheid van differentiatie – die ook bestaat bij reguliere, buiten het experiment vallende promotietrajecten zoals die van werknemers, buitenpromovendi en buitenlandse beursstudenten – is in het Besluit niet voorgeschreven hoe lang het promotieonderwijstraject moet duren. De RUG geeft binnen het experiment het promotietraject op verschillende manieren vorm: als een traject waarin de student al tijdens zijn tweejarige (onderzoeks)masteropleiding een promotie- en opleidingsvoorstel schrijft, als een traject waarin de promotiestudent bijvoorbeeld twee jaar bij de RUG en twee jaar bij een andere partij zoals het bedrijfsleven of een andere universiteit aan een promotieonderzoek werkt (sandwich-traject waarbij een tweejarige beurs door de RUG wordt verstrekt) en als een traject voor promovendi uit het buitenland, die een beurs van elders hebben en die van de RUG een aanvullende beurs krijgen.
De duur van het traject – en daarmee de duur van de beurs hangt af van de manier waarop het promotietraject is vorm gegeven en waarbij maatwerk mogelijk is. De trajecten waarin tijdens de masteropleiding met het schrijven van promotie- en opleidingsvoorstel al met het traject wordt gestart, zullen in het algemeen drie of vier jaar duren. Als de promotiestudent genoodzaakt is het promotieonderwijstraject tijdelijk te staken vanwege bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld ziekte, bevalling en deelname aan de medezeggenschap), kan hij of zij aanspraak maken op een uitkering uit het profileringsfonds.
De hiervoor gegeven invulling van het experiment is in lijn met het Besluit.
De RUG heeft toestemming gekregen om met 850 promotiestudenten aan het experiment mee te doen. Conform artikel 8, tweede lid, van het Besluit start het merendeel van de promotiestudenten in de periode 2016 – 2018 bij de RUG. In deze periode stromen bij de RUG 450 tot 500 promotiestudenten in. Het resterende aantal stroomt gelijkelijk verdeeld over de jaren 2019 en 2020 in.
Dit is in overeenstemming met het Besluit. De RUG trekt dus niet meer promotiestudenten aan dan haar is toegestaan.
Wat is uw oordeel dat de RUG de kwaliteitseis van de Koninklijke Nederlandse Academie voor een vierjarig promotietraject negeert door de aanstelling van nieuwe promotiestudenten voor promotietrajecten met een kortere duur?
In haar rapport «Promoveren werkt» van januari 2016 doet de KNAW de aanbeveling om het promotietraject als regel vierjarig te laten blijven; zij vreest dat verkorting van dit traject tot verschraling van de kwaliteit van gepromoveerden zal leiden en daarmee uiteindelijk van het wetenschapsgebied waarin die gepromoveerden terechtkomen. De KNAW vermeldt in het rapport ook dat het huidige promotietraject met een nominale duur van drie jaar, mits voorafgegaan door een gedegen tweejarige (onderzoeks)masteropleiding, eveneens leidt tot hoge kwaliteit van de gepromoveerden. En de KNAW vermeldt in haar rapport ook dat het experiment met promotieonderwijs een eerlijke kans verdient. Uit het antwoord op vraag 3 blijkt dat onder de werking van het experiment maatwerk mogelijk is, hetgeen kan betekenen dat een duur van korter dan vier jaar volstaat. Ik ben derhalve niet van mening dat de RUG handelt in strijd met de kwaliteitseis die de KNAW hanteert. Volledigheidshalve merk ik op dat de promoties natuurlijk aan dezelfde kwaliteitseisen moeten voldoen als die aan elke andere promovendus worden gesteld.
Deelt u de mening dat als norm een vierjarig promotietraject nagestreefd dient te worden om zo de kwaliteit van het Nederlands promotiestelstel op niveau te houden?
Niet per se. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3 en 4. Een promotieonderwijstraject hoeft niet per definitie vier jaar te duren. Maatwerk dat het traject korter of langer maakt, is mogelijk.
Bent u bereid om in overleg te gaan met de RUG nu blijkt dat de universiteit zelf de duur van een promotietraject bepaalt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Klopt het dat het u de aanvraag van de RUG tot deelname aan het experiment heeft goedgekeurd, terwijl uit de door PNN opgevraagde stukken blijkt dat de universiteit zich niet heeft gehouden aan de regels die gelden voor het meedoen aan het experiment? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de aanvraag tot deelname aan het experiment goedgekeurd, omdat deze voldoet aan de eisen voor deelname aan het experiment. Blijkens het in vraag 1 genoemde persbericht heeft de PNN op grond van de door hem opgevraagde stukken de conclusie getrokken dat de RUG de regels voor deelname aan het experiment met promotieonderwijs overtreedt waar het betreft de duur van het promotieonderwijstraject, de instroom van promotiestudenten na 2018 en de betrokkenheid van de medezeggenschap. Wat betreft de duur van het promotieonderwijstraject en de instroom van promotiestudenten verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 en 4. Conform het Besluit stroomt het merendeel van de promotiestudenten in de periode 2016–2018 in, namelijk 450 tot 500. Het resterende aantal stroomt gelijkelijk verdeeld over de jaren 2019 en 2020 in.
De RUG heeft verklaringen van zowel de universiteitsraad als de faculteitsraden overlegd, waaruit blijkt dat deze instemmen met de regels voor promotieonderwijs en de regels voor financiële ondersteuning van de promotiestudent.
De RUG heeft zich derhalve gehouden aan de regels voor deelname aan het experiment.
Klopt het dat in een intern memo van RUG staat dat een financiële reservering voor een uitloopregeling voor de nieuwe categorie promotiestudenten buitenproportioneel hoog is, indien het experiment voortijdig wordt beëindigd?2
Ja. Het klopt dat dit in een intern, ambtelijk memo staat, zo heeft de RUG mij bevestigd. De RUG heeft aangegeven dat dit slechts de aanvankelijke mening van enkele van haar ambtenaren betreft. De mening van deze ambtenaren is onderdeel van een interne discussie binnen de RUG geweest alvorens bij OCW een aanvraag in te dienen. De mening van de ambtenaren is niet de mening van het bestuur van de RUG en is door het bestuur ook niet overgenomen in de aanvraag die zij bij het Ministerie van OCW heeft ingediend. Het bestuur van de RUG garandeert dat bij een eventuele voortijdige stopzetting van het experiment de gestarte promotiestudenten in de gelegenheid worden gesteld het promotietraject als werknemer van de RUG af te ronden. Hiervoor worden bij de RUG reserveringen getroffen.
Klopt het dat universiteiten die een aanvraag indienen voor deelname aan het experiment met promotiestudenten aan een aantal eisen moeten voldoen, zoals het mogelijk maken om geworven promotiestudenten bij het staken van het experiment als normale promovendi te behouden?
Ja, dat klopt. Dat volgt uit artikel 8, derde lid, van het Besluit. Op grond van dat artikel moet de universiteit de promotiestudent die op het moment van het al dan niet voortijdig beëindigen van het experiment nog niet is gepromoveerd in de gelegenheid stellen het promotietraject als werknemer van de universiteit af te ronden. De RUG heeft de financiële garantie daartoe gegeven.
Wat is uw oordeel over het voornemen van de auteurs van het memo om het met u op een akkoordje te gooien over een uitloopregeling, zodat de dan lopende promotietrajecten met de bursaalstatus afgerond kunnen worden?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 8 en 9. De suggestie als zou de RUG voornemens zijn het met mij op een akkoordje te gooien ontbeert elke grond.
Heeft u overleg gehad met de RUG over een uitloopregeling in het geval van een tussentijdse beëindiging van het experiment? Zo ja, wat is er afgesproken tijdens dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb met de RUG geen overleg gehad over een uitloopregeling. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 10.
Heeft het handelen van de RUG, indien het klopt dat de RUG zich niet heeft gehouden aan de regels, consequenties voor deelname aan het experiment, en voor het experiment zelf? Zo ja, welke consequenties zal het handelen hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op de vragen 7 tot en met 10. De RUG heeft de regels voor deelname aan het experiment niet overtreden.
Het bericht ‘Computers UWV crashen elke dag en info raakt zoek’ |
|
Anoushka Schut-Welkzijn (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Computers UWV crashen elke dag en info raakt zoek»?1
Ja.
Klopt het dat 14.000 berichten en rapporteringen verloren zijn gegaan?
Volgens UWV zijn door verstoringen op de server van UWV 1.000 berichten verloren gegaan die klanten via de Werkmap op Werk.nl hebben ingevoerd. UWV heeft telefonisch contact opgenomen met deze klanten om hen alsnog van dienst te kunnen zijn. Degenen die niet telefonisch bereikt konden worden, hebben via hun Werkmap een melding ontvangen. Naast de 1.000 berichten zijn 13.000 rapporteringen, bijvoorbeeld sollicitatieactiviteiten, niet direct verwerkt. Na de verstoringen konden deze alsnog verwerkt worden. Het tijdelijk ontbreken van de rapporteringen in het systeem heeft volgens UWV geen gevolgen gehad voor de klant.
Is de privacy van mensen nog wel geborgd? Wat is het risico dat persoonsgegevens in verkeerde handen komen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de privacy van mensen zo snel mogelijk en zo goed mogelijk wordt geborgd?
UWV heeft mij gemeld dat de privacy van klanten is geborgd. De betreffende berichten zijn verloren gegaan en niet op een andere plaats terecht gekomen. De rapporteringen zijn met vertraging op reguliere wijze verwerkt. De berichten en rapporteringen konden derhalve niet in verkeerde handen terecht komen.
In uw brief over het UWV informatieplan van 13 september 2016 schrijft u dat het van het grootste belang is dat het UWV zorgvuldig uitvoering geeft aan de werknemersverzekeringen. Dit informatieplan is een meerjarenplan. Hoe gaat u de zorgvuldigheid van de dienstverlening van het UWV, gezien de aanhoudende ICT-problemen op korte termijn, verbeteren?2
UWV blijft in reguliere updates van programmatuur en systemen problemen verhelpen die het ervaart met zijn ICT, waardoor het huidige niveau van de dienstverlening aan klanten gehandhaafd kan worden.
Voorts voert UWV de projecten uit die in het UWV Informatieplan zijn opgenomen. Projecten die bijdragen aan stabiliteit en continuïteit hebben daarbij de hoogste prioriteit. Het plan is opgesteld voor de periode 2016 tot en met 2020.
De projecten in dit plan kennen hun eigen planning. In 2016 en 2017 worden reeds projecten afgerond die bijdragen aan de stabiliteit en continuïteit van de dienstverlening.
Het bericht te veel bacteriën in thuisbezorgmaaltijden ouderen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het onderzoek van Nutrilab naar thuisbezorgmaaltijden?1
Ja, ik ben op de hoogte van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat de uitkomsten van het onderzoek zorgelijk zijn? IZo nee, waarom niet?
De NVWA heeft de resultaten van het onderzoek van Nutrilab beoordeeld. De resultaten laten bij enkele maaltijden inderdaad relatief hoge microbiologische waarden zien. Dergelijke waarden zijn mogelijk een aanwijzing dat bij de productie van de maaltijden onhygiënisch is gewerkt of de temperatuur onvoldoende is beheerst. Of de maaltijden in kwestie schadelijk zijn voor de consument is niet te zeggen; naar ziekmakende bacteriën, waarvoor wettelijke eisen gelden, is geen onderzoek gedaan. De NVWA zal de resultaten van het onderzoek als signaal meenemen in het toezicht op de hygiëne- en temperatuurbeheersing bij de betrokken producenten.
Deelt u de mening dat thuisbezorgmaaltijden voor ouderen en kwetsbare groepen te allen tijde volledig aan de voorwaarden en eisen van voedselveiligheid dienen te voldoen?
Ja, voor alle levensmiddelen die op de markt komen, geldt dat deze veilig moeten zijn voor de consument. Dat geldt extra voor levensmiddelen die aan kwetsbare mensen worden gegeven. In de Europese Algemene Levensmiddelenverordening is vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor de voedselveiligheid bij de producenten van de levensmiddelen ligt.
Deelt u de mening dat thuisbezorgmaaltijden voor ouderen en kwetsbare groepen te allen tijde de juiste voedingswaarden moeten bevatten, conform de schijf van vijf en adviezen van het Ministerie van VWS, en dat het onacceptabel is dat grenzen voor bijvoorbeeld zoutwaarden worden overschreden? Zo nee, waarom niet?
Gezonde voeding is voor iedereen belangrijk. Het Voedingscentrum informeert consumenten over gezonde voeding en op welke wijze consumenten conform de Schijf van Vijf kunnen eten. Zeker voor ouderen en kwetsbare groepen is aandacht voor voeding nodig om zo lang mogelijk gezond te blijven. Hoewel er geen wetgeving over de nutritionele samenstelling van de thuisbezorgmaaltijden bestaat, houden bereiders voor de specifieke doelgroep ouderen vaak wel
rekening met de richtlijnen goede voeding en het zoutgehalte. Ik vind het goed als deze bedrijven aandacht besteden aan de gezondheid van de maaltijden door bij het samenstellen en bereiden van de maaltijden de Schijf-van-Vijf te volgen.
Bent u van mening dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) extra onderzoek moet doen naar thuisbezorgmaaltijden die aan ouderen en andere kwetsbare groepen worden verstrekt? Zo nee, waarom niet?
De NVWA richt het toezicht risicogericht in. Het feit dat deze thuisbezorgmaaltijden worden geleverd aan ouderen of andere kwetsbare groepen wordt meegenomen in de risicoafweging. Naar aanleiding van dit onderzoek zal de NVWA bij betrokken bedrijven extra onderzoek doen om na te gaan hoe zij de productiehygiëne borgen.
Daarnaast blijft het Voedingscentrum het publiek informeren over gezonde voeding. Zo heeft zij onder andere een factsheet over voeding voor ouderen gemaakt2 met voedingsadviezen om zowel overgewicht als ondervoeding bij ouderen te voorkomen.
Gaat u maatregelen nemen om in de toekomst dit te verbeteren? Zo ja, welke, en per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Nieuwe regels voor aparte indexatiedepots voor Pensioenfondsen” van Rijksoverheid.nl |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het dat u de na de invoering van het nieuwe Financieel Toetsingskader (FTK) (per 1 januari 2015) geldende regels voor toekomstbestendig indexeren niet langer van toepassing verklaart op (specifieke) indexatiedepots?1 Zo ja, waarom?
Ja, in een drietal bijzondere situaties mogen de regels voor toekomstbestendig indexeren tijdelijk buiten toepassing worden gelaten. Deze situaties zijn een fusie van pensioenfondsen, de overgang van onvoorwaardelijke naar voorwaardelijke indexatie en de omzetting van de pensioenregeling naar een CDC-regeling of naar een premieovereenkomst met directe inkoop van pensioenaanspraken. Om over deze aanpassingen arbeidsvoorwaardelijke overeenstemming te kunnen bereiken, kan het noodzakelijk zijn om de groep deelnemers die nadeel ondervindt van één van de bovengenoemde aanpassingen daarvoor tijdelijk te compenseren. Het gebruik van een indexatiedepot is dan een goed middel, omdat hiermee gericht de groep die nadeel ondervindt, kan worden gecompenseerd met een tijdelijk hogere indexatie, zonder dat de overige deelnemers hier nadeel van ondervinden.
Hoe worden indexatiedepots gevuld? Met andere woorden, wie betalen er mee aan het vullen van een indexatiedepot?
Dat hangt af van de situatie. Ook aan de financiering van een indexatiedepot, waaruit tijdelijk een hogere indexatie mag worden toegekend dan op grond van de regels voor toekomstbestendig indexeren zou zijn toegestaan, worden in het Besluit toeslagendepots strikte voorwaarden gesteld. Het besluit is op 1 november jongstleden in het Staatsblad gepubliceerd. In geval van een fusie van pensioenfondsen of een collectieve waardeoverdracht bij liquidatie van een fonds moeten de middelen in het indexatiedepot rechtstreeks voortvloeien uit het verschil in dekkingsgraden tussen de fuserende fondsen. In het geval van een wijziging van een onvoorwaardelijke in een voorwaardelijke indexatieambitie moet het indexatiedepot worden gefinancierd door middel van een speciaal daartoe bestemde en te onderscheiden tijdelijke premie of door middel van een storting van de werkgever. In geval van een wijziging van de pensioenregeling in een CDC-regeling of een premieovereenkomst, waarbij de premie onmiddellijk na het beschikbaar stellen wordt omgezet in een aanspraak op een uitkering, is alleen een afzonderlijke storting van de werkgever ter vorming van een indexatiedepot toegestaan.
Wat voor invloed heeft een deelnemer op het besluit tot het instellen van indexatiedepots?
Werkgevers die een pensioenregeling willen wijzigen, hebben daarvoor instemming nodig van de ondernemingsraad. Dat is bepaald in de Wet op de ondernemingsraden. Als bij een wijziging van de pensioenregeling de instelling van een indexatiedepot wordt betrokken, valt dat onderdeel uiteraard ook onder de wijziging van de pensioenregeling. Instemming van de OR is niet vereist als de pensioenregeling wordt bepaald door cao-partijen, zoals bij verplichtgestelde bedrijfstak-pensioenfondsen. In het geval van fusies van pensioenfondsen heeft het verantwoordingsorgaan, waarin deelnemers en pensioengerechtigden evenredig zijn vertegenwoordigd, een adviesrecht. Ondernemings- en bedrijfstakpensioenfondsen met een paritair bestuur zijn wettelijk verplicht om een verantwoordingsorgaan in te stellen. In geval van een ondernemings- of bedrijfstakpensioenfonds met een onafhankelijk bestuur moet een belanghebbendenorgaan zijn ingesteld. Het bestuur van een dergelijk pensioenfonds heeft de goedkeuring van het belanghebbendenorgaan nodig in het geval dit fonds wil fuseren.
Wat voor gevolgen heeft het instellen van indexatiedepots voor de andere groepen deelnemers bij het betreffende pensioenfonds? Klopt het dat er hierdoor minder fondsvermogen over is?
Het is niet mogelijk om een indexatiedepot te financieren door vermogen in het fonds af te romen ten nadele van de overige deelnemers in het fonds. In geval van een fusie wordt weliswaar toegestaan om bij het fonds dat voor de fusie een hogere dekkingsgraad had vermogen af te romen ten behoeve van de vorming van een indexatiedepot, maar dat kan alleen voor zover dat kan worden verklaard uit een dekkinsgraadverschil tussen de fuserende fondsen. Dat heeft juist tot doel om de deelnemers van het voormalig «rijkere» fonds niet te benadelen. Een indexatiedepot maakt onderdeel uit van het fondsvermogen. De instelling daarvan leidt dus niet tot minder fondsvermogen.
In uw brief van 27 oktober 2015 aan de Pensioenfederatie spreekt u van overleg tussen vertegenwoordigers van de Stichting van de Arbeid, de Pensioenfederatie, en afstemming met de toezichthouder De Nederlandsche Bank (DNB).2 Kunt u aangeven wat voor rol DNB heeft gehad en wat voor advies de toezichthouder met betrekking tot de indexatiedepots gegeven heeft?
DNB heeft meermaals aangegeven vanuit haar rol als toezichthouder behoefte te hebben aan duidelijke regelgeving rond indexatiedepots. Op ambtelijk niveau zijn daarom conceptteksten met DNB gewisseld, zowel als het gaat om de brief aan uw Kamer van 27 oktober 2015 (Kamerstuk 32 043, nr. 289) als om het besluit dat per 1 november jongstleden is gepubliceerd. Van een formeel advies van DNB is geen sprake geweest. De contacten met DNB hebben geleid tot een aantal verbeteringen en aanscherpingen in de brief en het uiteindelijke besluit. Zo moet een fonds in geval van een overgang naar een CDC-regeling of premieovereenkomst met directe inkoop van pensioenaanspraken aantonen dat daadwerkelijk sprake is van een verslechtering van het indexatieperspectief voor een deelgroep binnen een pensioenfonds om een indexatiedepot te mogen inzetten, waarbij de regels voor toekomstbestendig indexeren tijdelijk buiten toepassing worden gelaten.
Als tweede omstandigheid voor het buiten toepassing laten van de regels voor toekomstbestendig indexeren bij het gebruik van indexatiedepots noemt u de collectieve wijziging van de pensioenregeling, waarbij een onvoorwaardelijke indexatietoezegging wordt gewijzigd in een voorwaardelijk indexatietoezegging. Als gevolg daarvan zou namelijk het indexatieperspectief voor een deelgroep van het totale fondsbestand verslechteren. Hoe realistisch zijn onvoorwaardelijke indexatietoezeggingen gezien de huidige situatie in de pensioensector? Gaat het hier om fondsen met een bijstortverplichting?
Mede als gevolg van de moeilijke financiële omstandigheden voor pensioenfondsen zijn er steeds minder pensioenregelingen met een onvoorwaardelijke indexatie. Voor zover die er nog wel zijn, geldt voor de werkgever inderdaad de verplichting om de onvoorwaardelijk toegezegde indexatie te financieren, bijvoorbeeld door middel van een bijstortverplichting.
Hoeveel fondsen hebben besloten of zullen besluiten om een indexatiedepot in te zetten?
Er zijn 15 pensioenfondsen die een indexatiedepot hebben ingesteld vóór 1 januari 2015. Er golden op grond van de Pensioenwet toen nog geen beperkingen ten aanzien van de mate van indexatie die vanuit een depot mocht worden verstrekt. In het besluit dat 1 november jongstleden is gepubliceerd, is opgenomen dat voor indexatiedepots die reeds vóór 1 januari 2015 bestonden, de regels voor toekomstbestendige toeslagverlening tot uiterlijk 1 januari 2025 niet toegepast hoeven te worden. Dit geldt ongeacht de achtergrond voor instelling van de betreffende toeslagendepots. Wel moet sprake zijn van een depot dat uitsluitend tot doel heeft om tijdelijk extra toeslagen te verlenen. Het valt niet aan te geven hoeveel fondsen in de toekomst zullen besluiten om een indexatiedepot in te zetten.
Om hoeveel fondsvermogen gaat het in totaal?
De bovengenoemde 15 bestaande indexatiedepots bevatten in totaal een vermogen van € 600 miljoen euro. Dat is minder dan 0,05 procent van het totale vermogen van alle pensioenfondsen.
Taxironselaars Schiphol die de zangeres van Skunk Anansie belaagden |
|
Duco Hoogland (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Zangeres Skunk Anansie woest op Schiphol»?1
Ja.
Bent u ook van mening dat de situatie op Schiphol met taxironselaars onhoudbaar is en de reputatie van Nederland schaadt?
Ja.
Waarom lukt het niet om dit probleem snel op te lossen?
Op basis van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Haarlemmermeer is het verboden om klanten op hinderlijke wijze te benaderen. Dat verbod is lastig handhaafbaar in een situatie waarbij het aanbieden van taxivervoer is toegestaan. Om het probleem snel op te lossen is wijziging van de APV noodzakelijk. Ik heb de gemeente Haarlemmermeer geholpen met een juridisch getoetst voorstel voor wijziging van de APV. De gemeente Haarlemmermeer is op basis van dat voorstel bezig met de voorbereiding van een wijziging van de APV. Het is en blijft uiteraard de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente Haarlemmermeer om de APV te wijzigen. Graag verwijs ik naar mijn brief hierover aan de Kamer in reactie op de motie Smaling cs. (Kamerstuk 34 550 XII, nr. 23).
Bent u bereid snel in te grijpen en ervoor te zorgen dat de ronselpraktijken tot het verleden gaan behoren?
Ik ben bereid te doen wat nodig is om de problemen met de taxironselaars op Schiphol op te lossen. In mijn antwoorden op eerdere Kamervragen heb ik aangegeven hoe de problematiek zich verhoudt tot de verschillende partijen en hun verantwoordelijkheden. Graag verwijs ik daar naar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr.2868 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nrs. 402, 403).
Het bericht ‘Meldingen kinderporno dit jaar verdubbeld’ |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meldingen kinderporno dit jaar verdubbeld»?1
Ja.
Hoe verklaart u de toename van het aantal meldingen en het grote aantal strafbare afbeeldingen die op Nederlandse servers stonden? Heeft dit te maken met de stijging van de hoeveelheid kinderpornografie op het internet?
Het feit dat Nederland een uitstekende digitale infrastructuur heeft draagt eraan bij dat het merendeel van het West-Europese internetverkeer via Nederland of Nederlandse IP-adressen verloopt. Dat zorgt er voor dat wij relatief veel meldingen te verwerken krijgen die «niet Nederlands» zijn. Daarnaast vindt momenteel een enorme toename plaats in de toegang tot het internet en zijn er steeds meer (gebruikers van) communicatiediensten en devices die continue online zijn, alsmede een toename van het aantal bedrijven dat diensten op het internet aanbiedt en dat strafbaar materiaal vervolgens meldt. Op basis van de toename van het aantal meldingen betreffende strafbare afbeeldingen op Nederlandse servers mag niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de hoeveelheid kinderpornografisch materiaal op internet toeneemt. Het is op dit moment onvoldoende duidelijk in hoeverre het gaat om oud dan wel nieuw materiaal dat wordt verspreid op het internet.
Deelt u de mening dat alle kinderen recht hebben op bescherming tegen alle vormen van seksueel geweld? Zo ja, op welke wijze gaat u bewerkstelligen dat beleid en uitvoering meer worden afgestemd op de complexiteit van het fenomeen kinderpornografie?
Deze mening deel ik volledig. In de voortgangsrapportage omtrent de aanpak van kinderpornografie en kindersekstoerisme van 1 januari 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het feit dat de bestaande focus op slachtoffers en op vervaardigers en verspreiders van kinderpornografie wordt uitgebreid. De focus wordt gelegd op het ontzetten van slachtoffers uit hun misbruiksituatie, waarbij elk signaal van misbruik wordt opgepakt. In de dadergerichte aanpak komt de nadruk meer te liggen op de aanpak van recidivisten, daders opererend in besloten netwerken en daders in risicovolle beroepen en posities. Dit betekent in toenemende mate een focus op het type dan wel de zwaarte van de zaak (kwaliteit) en niet zozeer op het aantal zaken (kwantiteit). De interventies bestaan uit maatwerk, passend bij het delict.
Welke preventieve instrumenten kunnen ingezet worden om effectieve bescherming te bieden aan kinderen tegen seksueel misbruik?
Voorlichting speelt een belangrijke rol bij het weerbaar maken van kinderen tegen verschillende vormen van seksueel misbruik. Scholen in het funderend onderwijs voeren in het kader van de Wet veiligheid op school een gericht preventiebeleid. Hierbij gaat het om: het stellen en respecteren van grenzen en het maken van afspraken hierover door de schoolleiding met het personeel en de leerlingen; het creëren van een open leerklimaat op school; het ervoor zorgen dat leerlingen en personeel weten waar ze terecht kunnen en het aanleren van vaardigheden op het gebied van sociale weerbaarheid. Ook draagt het aanstellen van een vertrouwenspersoon bij aan het voorkomen en bestrijden van seksueel grensoverschrijdend gedrag op school.
Het Nederlands Jeugdinstituut krijgt steun vanuit het Ministerie van VWS voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van mediagebruik, waaronder ook sexting (het versturen of delen van seksueel getinte foto’s of berichten), tegen te gaan.
Samen met het Ministerie van VWS en het Ministerie van OCW laat ik een barrièremodel seksueel ongewenst gedrag op internet ontwikkelen dat inzichtelijk maakt welke organisatie welke bijdrage kan leveren aan de aanpak van seksueel onwenselijk gedrag via het internet. Ik verwacht dat dit de onderlinge samenwerking tussen partijen en organisaties in het onderwijs, het zorgveld en de strafrechtketen rondom de bescherming van kinderen tegen seksueel misbruik zal versterken.
Ten slotte is de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen bezig met een onderzoek naar effectieve interventies ter preventie van seksueel geweld tegen kinderen (zowel fysiek als digitaal misbruik). Dit onderzoek wordt naar verwachting in mei 2017 opgeleverd.
Kunt u een overzicht geven van de vervolgingen en strafmaten die zijn opgelegd in het kader van kinderporno de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
Hieronder treft u een overzicht aan van de instroom en de afdoeningen in zaken waarbij sprake is van kinderporno. Van de zaken die bij het OM ter vervolging instromen, wordt over de jaren 2011–2016 72% tot 57% zaken ter beoordeling aan de rechter voorgelegd, waarvan 89% tot 91% bij de rechter in een schuldigverklaring resulteert. Voor de periode 2015–2018 zijn de doelstellingen in het vervolgingsbeleid ten aanzien van kinderporno en kindersekstoerisme anders geformuleerd dan voorgaande jaren. De aanpak van dit soort zaken richt zich minder op de vervolging van bezitters van kinderporno, maar vooral op de verspreiders en vervaardigers van kinderporno en het stoppen van actueel misbruik. Door zaken – die zich daar voor lenen – op andere wijze af te doen bijvoorbeeld door middel van een gesprek met een eventuele waarschuwingsbrief of door middel van een zogenaamde Indigo-afdoening (dit is een afdoening waaraan voorwaarden zijn verbonden zoals proeftijd, afstand van beslag, behandeling bij een behandelinstituut), kunnen de politie en het Openbaar Ministerie zich richten op onderzoeken tegen verspreiders en vervaardigers en in grotere, complexer en internationale zaken.
Instroom
413
528
575
536
426
407
Overdracht
0
0%
8
2%
5
1%
2
0%
9
2%
6
1%
Onvoorwaardelijk Sepot
78
18%
87
22%
116
21%
122
21%
85
17%
88
20%
Voorwaardelijk Sepot
28
7%
29
7%
86
16%
142
24%
103
20%
85
20%
OM-transactie / OM-strafbeschikking
8
2%
6
1%
8
1%
9
2%
3
1%
1
0%
Voegen
4
1%
6
1%
10
2%
7
1%
6
1%
5
1%
ZM-afdoening
306
72%
268
66%
320
59%
310
52%
300
59%
247
57%
Uitstroom Totaal
424
404
545
592
506
432
betreft de periode oktober 2015 – september 2016
Welke expertise is er momenteel in Nederland beschikbaar met het omgaan met trauma’s die het gevolg zijn van de misbruikbeelden op het internet?
Expertise voor behandeling van trauma’s is aanwezig bij GGZ, jeugdhulpverlening, maar ook binnen het onderwijs. De GGZ en traumacentra voor jeugdigen2 hebben expertise in huis om deze kinderen te screenen en te behandelen als de diagnose posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) is gesteld. Het Landelijk Psychotraumacentrum in het UMC Utrecht diagnosticeert en behandelt jeugdige slachtoffers met PTSS als gevolg van kinderporno en sexting. Ook worden ouders begeleid en zo nodig behandeld. Veel beschikbare expertise is gericht op behandeling om herhaling of revictimisatie te voorkomen (zogeheten secundaire preventie). Daarbij spelen factoren zoals psychische problemen als gevolg van eerder misbruik een rol. Daarom is voorkomen of behandeling van PTSS van groot belang.
Er is geen informatie voorhanden waaruit blijkt dat alle slachtoffers van kinderporno en online seksueel misbruik die gebruik kunnen maken van psycho-educatie, tevens advies en onderzoek door een kinderarts krijgen. Voorts geeft de wetenschappelijke literatuur weinig handvatten voor de klinische praktijk bij de behandeling van trauma’s als gevolg van «hands-off activiteiten3». Uit de beperkte literatuur die beschikbaar is, blijkt dat slachtoffers vooral last hebben van het feit dat beelden van hen in de krochten van het internet blijven circuleren.
Het hierboven genoemde psychotraumacentrum is onderdeel van het Centrum Seksueel Geweld (verder: CSG) in de regio Utrecht. Een CSG biedt gecoördineerde multidisciplinaire hulp4 aan slachtoffers van seksueel geweld tot één week na het incident. Een CSG is laagdrempelig en voor iedereen toegankelijk, ook minderjarigen. Er zijn nu 13 CSG’s operationeel. In 2017 zal een landelijk dekkend netwerk van 16 CSG’s zijn uitgerold.
Uit bovenstaande blijkt dat er veel expertise voorhanden is. Desondanks komt uit onderzoek naar voren dat het percentage slachtoffers dat aangifte doet van zedenmisdrijven relatief laag is. Mede daarom ben ik een onderzoek gestart om te achterhalen wat de overwegingen van slachtoffers zijn om al dan niet aangifte te doen of hulp te zoeken. Naar verwachting zullen de uitkomsten van dit onderzoek medio 2017 bekend worden gemaakt.
Acht u de beschikbare expertise voldoende in de bescherming van kinderen tegen seksueel geweld? Zo ja, waarom wel? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u van mening dat de politie en hulpverlening voldoende digibewust, digibereikbaar, digibekwaam, en digi-actief zijn? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u daar aan doen?
In een tijd van vele ontwikkelingen op ICT-gebied is het van belang dat de politie over goede en actuele expertise beschikt. Expertise die per definitie schaars is. Mede daarom wordt ten aanzien van kinderporno vanuit het Nationaal Programma Zeden, Kinderporno en Kindersekstoerisme (NPZKK) specifiek ingezet op het verstevigen van de digitale expertise, waaronder innovatieve toepassingen ter verbetering van het werkproces, opsporingsmogelijkheden en de verwerking van digitale informatie. Dit is een continu proces. Ook aan de digitale kennis en vaardigheden van de kinderpornorechercheurs wordt bij voortduring gewerkt door hen bijvoorbeeld deel te laten nemen aan (inter)nationale trainingen en opleidingen.
Bent u voornemens om extra maatregelen te ondernemen naar aanleiding van de onderhavige berichtgeving? Zo ja, welke maatregelen wilt u nemen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment hebben mij geen signalen bereikt naar aanleiding van deze berichtgeving extra maatregelen te nemen. Bij de aanpak van kinderporno wordt vooral gezocht naar actueel misbruik om daarmee het aantal slachtoffers te kunnen minimaliseren. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 toelichtte, blijkt uit de toename van het aantal meldingen niet dat het aantal actuele slachtoffers is toegenomen. De toename van het aantal meldingen leidt ertoe dat de politie en het OM streng prioriteren. Voor de selectie van de te onderzoeken zaken wordt onder meer gebruik gemaakt van prioriteringssysteem Kirat, dat in Engeland in samenwerking met verschillende universiteiten en de Nederlandse politie is ontwikkeld. Hiermee kunnen de politie en het OM vanuit het grote aanbod juist die zaken onderscheiden waar, op basis van wetenschappelijk onderzoek, de kans op het aantreffen van actueel misbruik het grootst is.
Heineken Biertegoed |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de reclameactie Biertegoed van Heineken?1
Ja, ik ken de reclameactie.
Is de reclameactie Biertegoed van Heineken in strijd met de huidige wet- en regelgeving, zoals de Drank- en Horecawet en de Reclamecode zoals deze geldt voor alcoholhoudende dranken? Zo ja, waar blijkt dit uit en wat voor stappen worden ondernomen tegen deze reclameactie? Zo nee, waarom niet en acht u dit niet wenselijk?
Er zijn geen bepalingen in de Drank- en Horecawet (DHW) die deze actie van Heineken verbieden. De wet ziet met name toe op verantwoorde verstrekking.
Daarnaast moet alcoholreclame voldoen aan de Nederlandse Reclame Code en de Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken, waarin de regels over reclame zijn vastgelegd.
Deze codes liggen respectievelijk bij de Stichting Reclame Code en de Stichting Verantwoorde Alcoholconsumptie. Ik heb geen rol in de beoordeling of deze reclameactie hiermee in strijd is.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de burger door deze nieuwe reclameactie wordt aangezet tot het consumeren van meer alcohol omdat dit gratis als Biertegoed wordt aangeboden bij de aanschaf van drank in de supermarkt?
Aangezien deze actie niet in strijd is met de DHW, is er geen grond voor actie op basis daarvan. Uiteraard is het wel zo dat de horeca die het gratis biertje verstrekt, zich aan de regels in de DHW rondom het verantwoord verstrekken van alcohol dient te houden. Dit houdt bijvoorbeeld in dat zij geen alcohol aan minderjarigen mogen verstrekken of aan personen die in kennelijke staat van dronkenschap verkeren.
Of de actie leidt tot meer alcoholgebruik kan ik (nog) niet overzien.
Deelt u de mening dat het op deze manier «sparen» voor alcohol kan leiden tot overmatige alcoholconsumptie? Zo ja, bent u ook van plan actie te ondernemen tegen Heineken indien de reclameactie momenteel niet onrechtmatig is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat deze reclameactie onwenselijk is omdat het gratis weggeven van alcohol indruist tegen het beleid van de overheid gericht op een verantwoorde alcoholinname?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een dergelijke reclameactie voor alcohol, in app-vorm, gericht is op de doelgroep jongvolwassenen? Zo ja, is de overheid bereid te onderzoeken of deze zelfde doelgroep per app te bereiken is om hen voor te lichten over de risico's van alcohol?
Het feit dat de actie de vorm van een app heeft, betekent mijn inziens niet automatisch dat deze gericht is op de doelgroep jongvolwassenen, apps bedienen inmiddels alle leeftijdsgroepen. Komend jaar zal het Trimbos instituut een app ontwikkelen die onder andere zal ondersteunen bij het minderen of stoppen met alcoholgebruik.
De berichten 'Akkerbouw op losse schroeven' en 'RVO vertraagd onderzoek' |
|
Helma Lodders (VVD), Erik Ziengs (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Akkerbouw op losse schroeven» (Nieuwe Oogst) en «RVO vertraagd onderzoek» (Boerderij)1?
Ja.
Is het waar dat de Minister van Economische Zaken al in mei van dit jaar de algemeen verbindend verklaring (AVV) heeft afgegeven voor de akkerbouw voor onderzoek en innovatie?
Ja.
Is het waar dat nog steeds niet duidelijk is of de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) kan meewerken om, na machtiging van de telers, aan Brancheorganisatie (BO) Akkerbouw gegevens te verstrekken?
Over het verstrekken van gegevens op basis van een machtiging bestaat geen onduidelijkheid. RVO is daartoe bereid.
Is het waar dat een verzoek hiertoe al sinds juli op het ministerie ligt? Zo nee, wanneer is dit verzoek gedaan? Zo ja, vindt u het acceptabel dat een verzoek ruim drie maanden op antwoord wacht?
Ja. De BO Akkerbouw heeft in juli jl. een dergelijk verzoek bij mijn ministerie ingediend. Aan de beoordeling van het verzoek zijn diverse aspecten verbonden die zorgvuldige afweging behoefden. Een van die aspecten is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) die de overheid beperkingen oplegt bij het delen van persoonsgegevens.
Ik heb besloten – binnen de ruimte die de Wbp biedt – het de Brancheorganisatie (BO) Akkerbouw mogelijk te maken de Kamer van Koophandel-nummers (KvK-nummers) van de niet bij haar aangesloten marktdeelnemers van RVO te verkrijgen. Zo kan de BO alle marktdeelnemers die een verplichting tot het betalen van een financiële bijdrage hebben, benaderen. Op basis van deze KvK-nummers van de niet aangeslotenen en van de gegevens van de bij de BO aangeslotenen kan de BO alle betalingsplichtige marktdeelnemers benaderen en hen verzoeken RVO te machtigen areaalgegevens door te geven aan de BO.
Zie ook het afschrift van mijn antwoordbrief aan de BO Akkerbouw, dat ik gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer heb gestuurd.
Vindt u het acceptabel dat trage besluitvorming de onderzoeksprojecten die gepland staan voor een bedrag van 1,2 miljoen euro in gevaar brengen? Zo nee, wat is de reden dat de besluitvorming zo lang op zich laat wachten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om op hele korte termijn een praktische invulling te geven aan dit verzoek zodat de begroting van BO Akkerbouw geen vertraging oploopt en BO Akkerbouw aan de slag kan met onderzoek en innovatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om een praktische invulling te kiezen om te voorkomen dat er nodeloos veel administratieve lasten gemoeid zijn voor de ondernemers? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Impulsaankopen en het welzijn van paarden en pony's |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Dronken vrienden kopen veulen Binky: «Ik heb niet eens een weiland»»?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat mensen, al dan niet in beschonken toestand, in een opwelling kunnen overgaan tot de aankoop van een dier, in dit geval een Shetlandveulen van 3,5 maand oud, en dat dier zonder enige kennis van zaken nog meekrijgen ook?
Nee. De verkoop van dieren dient altijd zorgvuldig en overwogen te worden uitgevoerd en elke nieuwe houder dient te beschikken over de nodige kennis en vaardigheden.
Vindt u 3,5 maand een geschikte leeftijd voor een veulen om reeds van zijn moeder gescheiden te zijn en te worden overgeleverd aan de handel?
Nee. Op grond van artikel 1.6 Besluit houders van dieren dient een dier voldoende ruimte te worden gelaten voor zijn fysiologische en ethologische behoeften. De gemiddelde speenleeftijd van een veulen ligt rond de 9 maanden. Een veulen van 3,5 maand drinkt dus nog moedermelk en heeft om die reden nog de behoefte om bij zijn moeder te kunnen drinken en bescherming te zoeken.
Vindt u de verkoopprijzen op paardenmarkten (in dit geval eerst 40 euro voor een Shetlandveulen, in de doorverkoop een tientje) bijdragen aan een besef van (financiële) verantwoordelijkheid voor het te koop aangeboden dier?
De hoogte van verkoopprijzen als zodanig zijn niet bepalend voor in hoeverre een houder wel of geen eigen verantwoordelijkheid dient te hebben ten opzichte van het dier. Ook indien een dier om niet wordt afgegeven, kan het welzijn van het dier goed gewaarborgd zijn.
Vindt u überhaupt dat paardenmarkten het dierenwelzijn dienen?
Het houden van dieren kan niet los gezien worden van de koop en verkoop ervan. Een koop en verkoop van dieren kan gepaard gaan met een zekere mate van stress. Wel dient er zorg voor gedragen te worden dat dit proportioneel is en zoveel mogelijk beperkt blijft. Bij het gedrag van burgers ten aanzien van dieren dient steeds rekenschap gegeven te worden van de intrinsieke waarde van het dier. De bepalingen in de Wet dieren en het Besluit houders van dieren dienen dan ook nageleefd te worden.
Vindt u dat de vrijwillige aanpak van de Sectorraad Paarden het welzijn van paarden en pony's in Nederland veilig heeft weten te stellen?
Het is de verantwoordelijkheid van de houder zelf en niet van de Sectorraad Paarden om zorg te dragen dat het welzijn van de door hem gehouden dieren gewaarborgd wordt. De Sectorraad Paarden heeft wel als taak om welzijnsproblemen aan te kaarten en zonodig verbeterpunten aan te dragen.
Kunt u deze (eenvoudige ja/nee-)vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Dierenwelzijn op 2 november 2016, zodat we er daar verder met elkaar over kunnen spreken?
Nee, dit is niet mogelijk gebleken.
Het vertrek van een leerling van het Waterlant College |
|
Joyce Vermue (PvdA), Amma Asante (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel: «Mees was enige witte leerling in de klas, na twee maanden is hij van school»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie waar Mees en zijn ouders mee geconfronteerd zijn op het Waterlant College?
Ik vind deze situatie zeer onwenselijk. Het moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat pestgedrag van leerlingen de aanleiding is tot het vertrek van een leerling naar een andere school. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Waar kunnen ouders terecht als zij vragen hebben over dergelijke situaties of signalen willen melden van soortgelijke problemen op de school van hun kind?
Hiervoor kunnen ouders in de eerste plaats terecht bij de school. Voor een soepele schoolloopbaan van leerlingen is het belangrijk dat de communicatie tussen school en ouders op orde is, zodat er bij problemen tijdig kan worden gezocht naar een oplossing. Daarnaast kunnen ouders contact opnemen met en eventueel een melding doen bij een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie). Voor informatie en ondersteuning kunnen ouders ook terecht bij de Stichting School en Veiligheid en bij het informatiepunt van Ouders & Onderwijs.
In dit specifieke geval is er op verschillende momenten contact geweest tussen de schoolleiding en de inspectie. Ook is er contact geweest tussen de inspectie en de ouders van de leerling. In vervolg op het eerdere contact met de schoolleiding zal de inspectie deze zaak op korte termijn bespreken met het bevoegd gezag van het Waterlant College.
Heeft u signalen ontvangen dat dergelijke problemen op meer basis- en middelbare scholen in Nederland spelen en dat ook daar leerlingen om soortgelijke redenen zijn overgestapt naar een andere school? Zo ja, hoeveel scholen betreft dit? Zo nee, deelt u de mening dat het van belang is om zicht te krijgen op de omvang van dit probleem en bent u bereid hier onderzoek naar te doen?
Het komt helaas vaker voor dat kinderen worden gepest op school en naar een andere school gaan om een nieuwe start te maken. Soms krijgt de inspectie daar signalen over. Er zijn bij de inspectie geen concrete signalen bekend van andere situaties waarin pesten direct is gerelateerd aan etniciteit en leidt tot overstappen naar een andere school. Over pestgedrag op zichzelf, zonder dat dit gekoppeld is aan het overstappen van de gepeste leerling naar een andere school, krijgt de inspectie vaker signalen. Dit is een van de aanleidingen geweest voor de wet Veiligheid op school die sinds 1 augustus 2015 van kracht is en die tot doel heeft dat scholen zich inspannen om pesten tegen te gaan. Daarnaast wordt in opdracht van het Ministerie van OCW tweejaarlijks de Veiligheidsmonitor uitgevoerd. Deze monitor brengt de veiligheid in en rond scholen in beeld en gaat hierbij onder meer in op de ervaringen van leerlingen, leerkrachten en ouders met pesten. Uw Kamer ontvangt deze monitor voor het eind van dit jaar.
Hoe spreekt u scholen op dit moment aan op hun verantwoordelijkheid met betrekking tot sociale veiligheid in en om de school? Ziet u aanvullende mogelijkheden om de scholen waar dit probleem speelt extra te ondersteunen in het waarborgen van een fijne, veilige plek voor elk kind?
Sociale veiligheid behoort tot de basiskwaliteit van de school. Het is een voorwaarde voor een goed pedagogisch klimaat waarin leerlingen zich ten volle kunnen ontwikkelen. Om scholen te ondersteunen bij deze belangrijke taak hebben de Kinderombudsman en ik, in samenwerking met de sectorraden, in 2013 een plan van aanpak opgesteld om pesten tegen te gaan en sociale veiligheid te vergroten.2 Onderdeel van de aanpak is ondersteuning door de Stichting School en Veiligheid. Scholen kunnen hier terecht voor informatie, advisering en voor trainingen. Daarnaast biedt de stichting, in samenwerking met de PO-Raad en de VO-raad, scholen de mogelijkheid een Ambassadeur sociale veiligheid in te schakelen. Deze kan scholen helpen bij het vormgeven van hun veiligheidsbeleid. Het ondersteuningsaanbod van de ambassadeurs zal worden uitgebreid.
De verantwoordelijkheid van scholen bij het bevorderen van sociale veiligheid is bevestigd met de wet Veiligheid op school die scholen verplicht zorg te dragen voor een veilige school. De school dient een coördinator anti-pestbeleid aan te wijzen en er dient een persoon te zijn die fungeert als aanspreekpunt met betrekking tot pesten voor ouders en leerlingen. Ook moet de school de veiligheidsbeleving van leerlingen jaarlijks monitoren. De inspectie ziet met ingang van augustus 2016 toe op naleving van de zorgplicht veiligheid en het door de school te voeren sociaal veiligheidsbeleid, waaronder de uitvoering van de jaarlijkse monitoring van de veiligheidsbeleving van leerlingen. Waar nodig spreekt de inspectie scholen aan op de naleving van deze wettelijke opdrachten. Dat is bijvoorbeeld het geval als sprake is van ernstige incidenten, maar ook als de resultaten van de monitoring reden geven tot zorg.
Deelt u de mening dat segregatie in het onderwijs zo veel mogelijk moet worden voorkomen? Zo ja, welke ondersteuning biedt u scholen bij het realiseren en behouden van een inclusieve school waar iedereen welkom is? Zijn deze maatregelen naar uw mening voldoende? Zo ja, waarom? Zo nee, welke aanvullende maatregelen bent u bereid te nemen?
Het onderwijs heeft een belangrijke rol bij het bevorderen van integratie en het tegengaan van segregatie. Een goed toegankelijk, kwalitatief sterk onderwijssysteem dat alle leerlingen, ongeacht hun achtergrondkenmerken, gelijke kansen biedt staat hierbij voorop. Daarnaast schrijft de wet voor dat schoolbesturen en gemeenten ten minste eenmaal per jaar met elkaar overleggen over het tegengaan van segregatie in het onderwijs. Dit biedt de mogelijkheid om afspraken te maken die zijn toegespitst op de lokale situatie. Segregatie in het onderwijs hangt immers grotendeels samen met ruimtelijke en maatschappelijke segregatie.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat scholen ouders meer bij dergelijke vraagstukken betrekken? Zo ja, op welke wijze vindt u dat ouders meer moeten worden betrokken? Zo nee, waarom niet?
Betrokkenheid van ouders bij de school is van groot belang voor een goede en soepele schoolloopbaan van hun kinderen. Hierbij is het van belang dat de school ouders informeert over het gedrag en de prestaties van hun kinderen. Om ouders en scholen te faciliteren subsidieer ik Ouders & Onderwijs. Aangezien de context en samenstelling van de leerlingpopulatie per school verschilt, hecht ik eraan dat iedere school ruimte heeft om zelf te bepalen hoe ouderbetrokkenheid het best kan worden vormgegeven.
Het bericht dat moslims steeds vaker slachtoffers zijn van discriminatie vanwege hun geloof |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 17 oktober 2016?1
Ja.
Kent u het rapport «Discriminatie-cijfers in 2015»?2
Ja, dit rapport hebben wij u doen toekomen als bijlage bij de Kamerbrief over racisme en moslimdiscriminatie van 29 september jongstleden.3
Deelt u de mening dat het toenemend aantal slachtoffers van moslimdiscriminatie zorgwekkend is? Zo ja, welke maatregelen neemt u hiertegen? Zo nee, waarom niet?
Discriminatie is onaanvaardbaar. Het kabinet staat voor een samenleving waarin iedereen gelijke kansen krijgt, en niet afgerekend wordt op vermeende groepskenmerken maar op individuele kwaliteiten. Een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat.
Discriminatie heeft grote impact op de betrokkene die het overkomt en op diens (directe) omgeving. Uit het rapport «Discriminatiecijfers in 2015», komt het beeld naar voren dat vrouwen die een hoofddoek dragen of mannen die zichtbaar moslim zijn, vaker doelwit lijken te zijn geweest dan anderen.
Het rapport geeft verder aan dat het aannemelijk is dat de geconstateerde toename van het aantal meldingen te maken heeft met moslimdiscriminatie als gevolg van de onrust over terroristische aanslagen door moslim-extremisten in onder andere Parijs, de onrust naar aanleiding van de toestroom van (veelal islamitische) asielzoekers en de opmars van de Islamitische Staat in Syrië en Irak. De geconstateerde toename van het aantal meldingen kan daarnaast te maken hebben met de inzet op het vergroten van de meldingsbereidheid.
De bestrijding van alle vormen van discriminatie wordt actief vormgegeven en uitgevoerd binnen het Nationaal Actieprogramma tegen discriminatie. Binnen dit actieprogramma is er ook specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking van kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking. De resultaten van het onderzoek naar triggerfactoren van moslimdiscriminatie worden begin 2017 verwacht. Op basis van deze rapportage wil ik, na overleg met betrokken partners, nagaan waar de inzet op het bestrijden van moslimdiscriminatie verder versterkt kan worden.
Hoe beoordeelt u dat er sprake is van meer dan een verdubbeling van incidenten in de richting van moslims?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u ervan dat de slachtoffers voornamelijk vrouwen met hoofdoek zijn en mannen die er zichtbaar islamitisch uit zien?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u een verband tussen gepleegde terroristische aanslagen elders en het stigma dat wordt opgeworpen wat zich uit in toenemende aantallen van slachtoffers van moslimdiscriminatie? Zo ja, vindt u dat er extra inspanning vanuit het kabinet nodig is? Zo nee, hoeveel onderzoeken en rapporten heeft u nog nodig?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat het tijd is voor een racismepolitie die er alles aan doet om racisme en discriminatie te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is om diverse redenen geen voorstander van een aparte racisme-politie. Vanaf begin 2017 is bij de politie een centraal punt dat discriminatiezaken uit het politiesysteem destilleert en bij de eenheden adresseert voor goede opvolging. Met het nieuwe beleidskader diversiteit en discriminatie zijn de taken steviger verankerd in de politieorganisatie, met als portefeuillehouder de eenheid chef Den Haag, die hierbij door medewerkers wordt ondersteund.
Daarnaast zijn ook de registratie- en rapportage-activiteiten van de politie geïntensiveerd. De politie heeft een forse verbeterslag gemaakt in de gegevensverzameling en analyse van discriminatiezaken: het rapport over 2015 is als bijlage bij de Kamerbrief over racisme en moslimdiscriminatie van 29 september jongstleden aan de Kamer gestuurd.
Welke rol voor het onderwijs, media en de politiek ziet u om racisme en discriminatie jegens moslims te bestrijden en tegen te gaan?
Het onderwijs heeft een belangrijke rol bij het tegengaan van pesten en discriminatie. Zo zijn scholen wettelijk verplicht om zorg te dragen voor de veiligheid op school.
De wet heeft tot doel pesten tegen te gaan en de sociale, psychische en fysieke veiligheid van alle leerlingen te waarborgen. Onderdeel hiervan is het monitoren van de veiligheidsbeleving van leerlingen. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van deze opdracht en spreekt scholen waar nodig aan.
Daarnaast hebben alle scholen de taak bij te dragen aan de burgerschapsvorming van hun leerlingen. Het overbrengen van waarden zoals gelijkwaardigheid en vrijheid neemt een belangrijke plaats in. Het respecteren van andermans idealen, geaardheid of achtergrond is ook opgenomen in de kerndoelen. We ondersteunen schoolleiders en leraren door diverse programma’s bij de ontwikkeling en vormgeving van zowel sociale veiligheid als van burgerschap.
Wat de media betreft geldt de persvrijheid zoals deze in onze Grondwet is vastgelegd. Deze vrijheid wordt slechts beperkt door de grenzen die zijn vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht.
Bestaat er mogelijk een verband tussen de toenemende moslimdiscriminatie en de uitlatingen van bepaalde politici in Nederland?
Om meer zicht te krijgen op oorzaken en triggerfactoren van moslimdiscriminatie onder jongeren loopt er op dit moment een onderzoek naar «Triggerfactoren moslimdiscriminatie». Hierbij worden ook omgevingsfactoren die bijdragen aan vooroordelen en daadwerkelijke uitingen van moslimdiscriminatie, zoals de algemene opinie die wordt beïnvloed door politici, politiek en ander opinievormers meegenomen.
Deelt u de mening van de Nationale Politie waarin wordt gezegd dat deze vorm van discriminatie de maatschappij ontwricht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Ja. De gevolgen van discriminatie zijn groot, zowel voor de individuele betrokkenen als de onderlinge verbondenheid in de samenleving. Uitsluiting en discriminatie tasten de onderlinge verbondenheid aan en druisen in tegen belangrijke gedeelde waarden en de fundamenten van de democratische rechtsstaat. Daarom pakt het kabinet met het Nationaal Actieprogramma openlijke discriminatie hard aan en neemt zij maatregelen om meer onbewuste, subtiele vormen van discriminatie tegen te gaan.
Kunt u een overzicht geven van het aantal meldingen van, en het aantal vervolgingen en het aantal veroordelingen wegens moslimdiscriminatie in de afgelopen 5 jaar? Zo nee, waarom niet?
Moslimdiscriminatie wordt sinds 2013 centraal via zoektermen in het registratiesysteem van de politie in kaart gebracht en als specifieke categorie beschreven in de jaarlijkse aan uw Kamer aangeboden rapportage van discriminatiecijfers. In 2013 ging het om 150 incidenten (meldingen, aangiften dan wel eigen waarneming) van slachtoffers gediscrimineerd op grond van hun islamitische religieuze achtergrond. In 2014 zijn 206 incidenten geregistreerd en in 2015 betrof het 439 incidenten.
Daarvoor (vanaf 2008) werd door de politieregio’s – thans regionale eenheden – aan de hand van zaaksoverzichten een cijferbeeld gegenereerd waardoor een goede vergelijking met die jaren niet mogelijk is.
Het WODC-rapport «De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen»4, dat op 22 januari 2016 als bijlage bij het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie aan uw Kamer is aangeboden, geeft een beeld van de gang van zaken door de strafrechtketen (2010–2013) inclusief de afdoening en strafmaat. Ook wordt er in dit rapport ingezoomd op verschillende wettelijke discriminatiegronden.
Wat vindt u van het idee om mensen die zich structureel schuldig maken aan discriminatie een taakstraf op te leggen waarbij de daders verplicht in contact moeten treden met het slachtofferprofiel?
Het opleggen van een straf is maatwerk, waarbij zowel kenmerken van het delict, als daderkenmerken meewegen. Uitgangspunt is dat interventies evidence based zijn en voldoen aan kwaliteitscriteria. Daarom is het kabinet geen voorstander van taakstraffen die verplichten tot een slachtoffer/dader-confrontatie.
Welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen om moslimdiscriminatie te bestrijden?
Zie antwoord vraag 3.