De slechte bereikbaarheid van de politie |
|
Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de politie nog steeds niet goed bereikbaar is en veel bellers voortijdig ophangen?1
De politie streeft ernaar 80 procent van de telefoontjes naar 0900–8844 binnen 20 seconden te beantwoorden. Vier eenheden voldoen aan die doelstelling. In januari 2017 kreeg 73 procent van de bellende burgers binnen 20 seconden het Regionale Servicecentrum (RSC) aan de lijn (landelijk gemiddelde). In september 2016 was dat nog de helft. De eenheden die nog niet aan de doelstelling voldoen, laten sinds september een stijgende lijn zien. In deze eenheden wordt continue gewerkt aan het verbeteren van de prestaties.
Wat gaat u doen om de bereikbaarheid op korte termijn te verbeteren?
Er is een Taskforce RSC ingericht om eenheden te ondersteunen. Hierbij is ingezet op het verlagen van het ziekteverzuim, het verhogen van de bezetting en het optimaliseren van de ICT. Daarnaast werkt de politie aan de structurele verbetering en borging van de kwaliteit van de RSC’s. De uitvoering van die maatregelen kost tijd. De effecten zullen op middellange termijn zichtbaar worden. 2
Deelt u de mening dat het schadelijk is voor zowel de opsporing als voor het vertrouwen in de politie wanneer de politie slecht bereikbaar is? Zo nee, waarom niet?
De dienstverlening is cruciaal voor het vertrouwen in de politie. Onderdeel daarvan is de telefonische bereikbaarheid van 112 voor spoed en van 0900 8844 voor niet spoedeisende zaken. De bereikbaarheid van de politie is ook voor niet spoedeisende gevallen essentieel. Daarom heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de inzet en voortgang van het programma dienstverlening en de extra maatregelen die genomen zijn ten aanzien van de RSC’s3.
Bent u bereid om te onderzoeken of het mogelijk is om te regelen dat contact gelegd kan worden met de politie via bijvoorbeeld Whatsapp om zo meer contact te krijgen met jongeren? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de dienstverlening wordt in den brede gekeken naar de inzet en het gebruik van nieuwe (sociale) media. Juist om een op maat gesneden aanpak te kunnen bieden, waarbij voor de burger de meest geschikte manier van contact met de politie wordt georganiseerd. Onderzoek naar het werken met whatsapp is hier onderdeel van. Nieuwe media zoals whatsapp lijken veel kansen te bieden. Tegelijkertijd is zorgvuldigheid van belang. Aspecten als functionaliteit, eigendom, privacy en bereikbaarheid/reactietijd moeten afdoende geborgd kunnen worden.
De situatie bij luchtvaartmaatschappij Insel Air |
|
Salima Belhaj (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ambtenaren mogen niet meer met Insel Air vliegen»1, het bericht «Rhuggenaath naar Nederland voor Insel»2 en het bericht «KLM onder vuur door noodlijdend Insel Air»?3
Ja.
Bent u eerder op de hoogte gesteld van de zorgen over de veiligheidssituatie bij Insel Air? Zo nee, in welke mate wordt informatie uitgewisseld tussen Nederland en de landen binnen het Koninkrijk der Nederlanden? Zo ja, waarom zijn er niet eerder maatregelen getroffen om de veiligheid van mensen die met Insel Air vliegen te waarborgen?
De departementen van IenM en BZK ontvingen eind 2016 signalen over de luchtvaartveiligheid van Insel Air. Het ging hierbij vooral om concrete informatie van KLM. Gezien deze informatie, heb ik begin januari 2017 in een brief aan mijn ambtsgenoot van Curaçao aandacht gevraagd voor de veiligheid van Insel Air International BV. Ook heb ik concrete informatie opgevraagd om de veiligheidssituatie beter te kunnen beoordelen. Half januari ontving ik een bericht van mijn ambtscollega. De zorgen werden hierdoor echter niet weggenomen.
Tegelijkertijd voerde de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) inspecties uit van vliegtuigen van Insel Air International BV op Bonaire in het kader van Safety Assessment of Foreign Aircraft (SAFA) programma. Ook in eerdere jaren heeft de ILT dergelijke controles gehouden, waarbij weliswaar tekortkomingen zijn geconstateerd, maar niet in die mate dat de vliegveiligheid acuut in gevaar zou zijn. Dit was ook de uitkomst van de SAFA-inspectie in januari 2017 bij vliegtuigen van Insel Air International BV. Dergelijke inspecties geven echter geen volledig beeld van de totale veiligheidsituatie. In dezelfde periode legt op Aruba de Arubaanse toezichtsautoriteit, Department of Civil Aviation (DCA) alle vliegtuigen van Insel Air Aruba NV een vliegverbod op.
Het Consulaat-generaal van de Verenigde Staten op Curaçao gaf voorts begin februari hun personeel opdracht geen dienstreizen met Insel Air meer te maken. De zorgen over de veiligheid waren derhalve begin februari geenszins weggenomen. Dit was dan ook de aanleiding tot de door het kabinet genomen voorzorgsmaatregel, gericht op dienstreizen door rijksambtenaren en het actief bekendmaken daarvan ten behoeve van alle reizigers.
Zoals uw Kamer gemeld in de brief van 3 februari jl.(Kamerstuk 24 804, nr. 93), is met mijn ambtscollega’s van Aruba en Curaçao afgesproken dat de ILT zich, samen met de lokale luchtvaartautoriteiten, een completer beeld vormt van de veiligheidssituatie om op basis daarvan een beter onderbouwd besluit te nemen. In de brief die heden aan uw Kamer is gezonden, bericht ik u over de resultaten van de ILT-inspecties en de op basis daarvan gemaakte afspraken met de regeringen van Curaçao en Aruba.
Van belang is dat binnen het Koninkrijk der Nederlanden de luchtvaartautoriteit van elk land verantwoordelijk is voor het toezicht op de veiligheid bij de aldaar geregistreerde luchtvaartmaatschappijen. In het geval van Insel Air International BV is dit de Curaçao Civil Aviation Authority (CCAA) en voor Insel Air Aruba NV is dit de Arubaanse toezichthouder Department of Civil Aviation (DCA). De Nederlandse overheid heeft op grond van luchtvaartverdragen en nationale regelgeving, een verantwoordelijkheid voor de luchtvaartveiligheid op Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Insel Air International BV vliegt ook naar/vanaf Bonaire.
Wanneer hebt u de brief ontvangen van Minister Rhuggenaath van Economische Ontwikkeling van Curaçao, waarin een briefing is gegeven over de situatie bij Insel Air?4
Eind december is deze brief ontvangen door de Minister van BZK. Vervolgens is de brief door BZK per mail ook aan IenM doorgezonden. Deze brief van Minister Rhuggenaath gaat overigens enkel in op de economische zorgen bij Insel Air.
Waarom zijn signalen bij KLM over de veiligheid niet eerder opgepakt, toen zij twee maanden geleden het gedeelde vluchtnummer («codeshare») heeft opgeschort, omdat Insel Air verdergaande afspraken over onder andere veiligheid niet meer volledig kon waarmaken door de bedrijfscrisis? Waarom heeft dit niet geleid tot ingrijpen? Waarom moest het zover komen dat piloten toestellen aan de grond hielden voordat actie werd ondernomen?
Medio november 2016 heeft KLM tot nader order besloten de codeshare op vluchten uitgevoerd door Insel Air op te schorten vanwege operationele problemen van Insel Air. Concrete informatie over de veiligheid van Inselair International BV kwam medio december tot ons en zijn voor mij aanleiding geweest mijn ambtsgenoot van Curaçao als verantwoordelijk toezichthouder, om nadere informatie te vragen en voor de ILT tot het houden van SAFA-inspecties op Bonaire (zie het antwoord op vraag 2).
Klopt het dat u met de regering van Curaçao heeft afgesproken dat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op zeer korte termijn assistentie gaat verlenen bij inspecties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is de ILT niet eerder betrokken geweest bij de inspectie van Insel Air?
Ja, in samenspraak met de lokale luchtvaartautoriteiten heeft een team van ILT inspecteurs februari jl. op Curaçao en Aruba samen met de locale primair verantwoordelijke luchtvaartautoriteiten inspecties uitgevoerd. In de separate brief, die ik heden aan uw Kamer doe toekomen, informeer ik u over de uitkomsten van deze inspectie en de vervolgstappen. Zoals aangegeven bij vraag 2, heeft ILT medio januari 2017 ook SAFA inspecties van vliegtuigen van Insel Air uitgevoerd op Bonaire.
In acht genomen dat rijksambtenaren in dienstverband niet meer met Insel Air mogen vliegen, waarom heeft u ervoor gekozen de overige reizigers enkel van de huidige situatie op de hoogte te stellen en niet de reizigers uit de landen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland actief te ontraden met Insel Air te vliegen?
Wij hebben gekozen voor een voorzorgsmaatregel ten aanzien van het vliegen met Insel Air International BV die passend is gezien onze bevoegdheden en de bij ons beperkt beschikbare informatie. De Kamerbrief van 3 februari jl. hebben wij breed bekend gemaakt door persberichten en op websites van de rijksoverheid. Op die manier is een duidelijk signaal afgegeven aan de overige reizigers over de veiligheidssituatie van Insel Air International BV.
Kunt u aangeven wat de concrete consequenties zijn van het wegvallen van de luchtverbindingen van Insel Air voor de mensen die tussen de landen van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden vliegen en voor de mensen die vliegen tussen de eilanden van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden? Op welke termijn verwacht u voor deze mensen een oplossing te hebben gecreëerd voor het ontstane gebrek aan bereikbaarheid van de landen van het Koninkrijk en Caraïbische Nederlanden?
De beperking die door de Nederlandse overheid is ingesteld heeft betrekking op ambtenaren voor wie het werkgeverschap bij het Rijk berust. De verschillende overheden in de autonome landen en in Caribisch Nederland hebben ieder een eigen verantwoordelijkheid bij het beoordelen van de veiligheidssituatie en het verbinden van eventuele consequenties daaraan. De overheid van Curaçao heeft actie ondernomen gericht op de levensvatbaarheid van Insel Air International BV. Momenteel vinden er reguliere vluchten plaats, die ook door andere luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd. Daarnaast is Insel Air druk doende om de continuïteit van de verbindingen in de regio te herstellen. Ook is een expertgroep ingesteld om zich met de connectiviteit bezighouden (zie het antwoord op vraag 9).
Waarom heeft u besloten rijksambtenaren voor dienstreizen voorlopig niet meer te laten vliegen met vluchten van Insel Air International, maar wél met vluchten van Insel Air Aruba? Hoe verhoudt dit zich tot het feit dat Aruba wél heeft besloten de vliegtuigen aan de grond te houden voor nadere inspectie?
Dit heeft te maken met het feit dat de concrete informatie waarover wij beschikten de veiligheidssituatie bij Insel Air International BV betrof. Ook van belang was dat, zoals u aangeeft, de luchtvaartautoriteiten van Aruba zelf heeft besloten de vliegtuigen van Insel Air Aruba tot hernieuwde certificering aan de grond te houden.
Welke maatregelen bent u van plan te treffen, wanneer Insel Air mocht omvallen, in acht genomen dat dit grote consequenties heeft voor de bereikbaarheid van de landen van het Koninkrijk en Caribisch Nederland?
De regering van Curaçao heeft, als primair verantwoordelijke voor Insel Air International BV, actie ondernomen om de levensvatbaarheid van Insel Air International BV te vergroten. Op 9 februari jl. is dit ons nader toegelicht en hebben de betrokken regeringen tevens besloten tot de oprichting van de eerder genoemde expertgroep die de connectiviteit tussen de eilanden nader zal bezien. Alle landen van het Koninkrijk nemen hieraan deel. Tevens zal Nederlandse expertise worden ingebracht ter ondersteuning van de autoriteiten op Curaçao en Aruba met hun toezicht op Insel Air.
Wat was uw inzet voor het gesprek met Minister Rhuggenaath van Economische Ontwikkeling van Curaçao en wat is er uit dit gesprek gekomen?5
Naast Minister Rhuggenaath was ook Minister Camelia-Römer, de Minister van Verkeer, Vervoer en Ruimtelijk Planning bij het gesprek aanwezig. De belangrijkste inzet van het overleg was kennis te nemen van de acties van de regering van Curaçao om de problemen met de levensvatbaarheid van Insel Air International BV te vergroten. Verder is gesproken over het gezamenlijk belang van het waarborgen van de onderlinge verbindingen binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk en zijn afspraken gemaakt om de samenwerking op het gebied van luchtvaart tussen de vier landen binnen het Koninkrijk te intensiveren. Een op te richten expertgroep zal de borging van de connectiviteit binnen de eilanden nader bezien.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Luchtvaart voorzien op 23 februari?
Ja.
Het bericht ‘Gevangene heeft wapen met munitie in zijn cel’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van dit bericht en kunt u bevestigen dat deze gedetineerde nu is aangehouden op verdenking van het plegen van drie gewapende overvallen in Geleen, Someren en Overloon?1
Gelet op het lopende onderzoek en de levenssfeer van de betrokkene doe ik hierover geen uitspraken.
Deelt u de mening dat het voor de slachtoffers van de betreffende overvallen, alsmede voor de nabestaanden van de eerdere moord waarvoor de gedetineerde is veroordeeld en voor de samenleving als geheel onverteerbaar is dat een gedetineerde tijdens de duur van zijn detentie klaarblijkelijk de ruimte heeft gekregen aan wapens te komen en mogelijk misdrijven te plegen?
Zie mijn antwoord op de vragen drie en vier van het lid Helder (PVV) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1499). Ik betreur ten zeerste dat dit heeft kunnen gebeuren, ook voor de nabestaanden en andere betrokkenen.
Wat is uw verklaring voor de mogelijkheid dat deze gedetineerde mogelijk drie overvallen heeft kunnen plegen terwijl hij onder elektronisch toezicht stond? Kunt u meer inzage geven in de precieze reikwijdte van het toezicht in dit specifieke geval, gelet op de strafbare feiten waarvan de gedetineerde nu verdacht wordt?
Zoals ik ook in de beantwoording van de vragen van het lid Helder (PVV) heb opgemerkt ging betrokkene met weekendverlof onder de voorwaarden van een locatiegebod en een locatieverbod. De naleving van deze voorwaarden werd gecontroleerd door middel van een enkelband met een GPS-systeem. Aangezien de betrokkene zijn locatieverbod en locatiegebod niet heeft overtreden, heeft de enkelband geen melding afgegeven.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in de cel van de gedetineerde een vuurwapen en munitie is gevonden? Kunt u uitleggen hoe de controle van gevangenen die terugkeren van verlof in de inrichting Ter Peel is geregeld alsmede het beleid omtrent cel-inspecties in deze inrichting? Worden deze procedures herzien of aangescherpt naar aanleiding van deze zorgwekkende vondst?
Zie ook mijn antwoord op de vragen drie en vier van Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1499).
Momenteel voert DJI een veiligheidsonderzoek uit in de ZBBI Ter Peel. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek wordt bezien of er procedures herzien of aangescherpt moeten worden.
Wat is uw verklaring voor het feit dat in de auto van de gedetineerde een kalasjnikov is gevonden? Kunt u inzicht geven hoe het mogelijk is geweest dat gedetineerde deze in zijn bezit heeft kunnen krijgen?
Het OM doet in het belang van opsporing en vervolging geen inhoudelijke mededelingen over een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Deelt u de mening dat ook dit voorval laat zien dat de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling aangescherpt dient te worden? Welke stappen onderneemt u daartoe concreet?
Ik deel deze mening niet. De gedetineerde in kwestie was niet voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Hij verbleef in een ZBBI en was in het kader van diens detentiefasering met verlof.
De veiligheid van gevangenis Pointe Blanche op Sint Maarten |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de zorgen van de directeur van Pointe Blanche op Sint Maarten over de veiligheid van de gevangenis? Deelt u zijn zorgen over het gevaar van uitbraak en opstand en de gevolgen die dat zal hebben voor de bewoners van het eiland?1
Ik deel de zorgen. De berichtgeving in de media, waar in de vraagstelling naar wordt verwezen, is in lijn met de Voortgangsrapportages die naar uw kamer zijn gezonden, het meest recent op 19 oktober 2016. Voorts heeft de Raad voor de Rechtshandhaving van Sint Maarten de resultaten gepubliceerd van een in december 2016 afgerond onderzoek naar de rechtspositie van gedetineerden en personeel en organisatie in de penitentiaire inrichting Sint Maarten.3 De raad maakt zich eveneens ernstige zorgen over de huidige situatie van de gevangenis en huis van bewaring en concludeert dat de inrichting nog ver verwijderd is van een niveau, waarvan kan worden gezegd dat het voldoet aan (inter-)nationaal gestelde wet- en regelgeving. De Raad geeft aan dat de bestuurlijke aandacht die in elk geval nodig is, vaak een waan van de dag blijkt en niet leidt tot maatregelen. Het moet volgens de Raad overduidelijk zijn dat de problematiek van de gevangenis de organisatie ver te boven gaat en dat deze die niet het hoofd kan bieden. Zelfs basale zaken die onmisbaar zijn voor de gesloten setting van een gevangenis ontbreken: van een functionele muur om het gevang, goed werkende sloten en werkende veiligheidsapparatuur, tot aan zaken die de organisatie van de gevangenis nodig heeft om een gezond leef- en werkklimaat te bewerkstelligen. De Raad doet 18 aanbevelingen aan de Minister van justitie van Sint Maarten.
Hoe waardeert u de situatie dat deze directeur niet meer kan vertrouwen op al zijn bewakers, dat hij onvoldoende zicht heeft op wapens en andere spullen die de gevangenis worden ingebracht en ook niet meer kan instaan voor de veiligheid van de gevangenen?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat Nederland in het kader van het Koninkrijk medeverantwoordelijk is voor goed bestuur en bescherming van de mensenrechten op Sint Maarten (via de waarborgfunctie in het Statuut)?
In mijn brieven aan uw Kamer van 11 oktober 2016 (Vragen van het lid Bosman over het bericht «acuut behoefte aan meer bewakers en cellen») en 19 oktober 2016 (Aanbieding Voortgangsrapportages Curaçao en Sint Maarten) heb ik aangegeven dat Sint Maarten zelf verantwoordelijk is voor de gevangenis en de veiligheid in de inrichting. Vanwege het gebrek aan voortgang is de van toepassing zijnde Algemene maatregel van rijksbestuur in 2016 voor de derde keer verlengd. Tevens is er op het niveau van de uitvoering in april 2016 samen met de Nederlandse zusterorganisaties (voor de gevangenis is dat de Dienst Justitiële Inrichtingen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie) gewerkt aan concrete verbeterplannen. Zowel vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Defensie als het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is hieraan meegewerkt. In de gesprekken met de regering van Sint Maarten, zowel op ministerieel niveau als ambtelijk, komt het uitblijven van maatregelen aan de orde.
Ik ben, zoals ook volgt uit de brieven waar hiervoor naar wordt verwezen, van mening dat de regering van Sint Maarten haar afspraken dient na te komen en dat de uitvoerende diensten – de gevangenis inbegrepen – in staat dienen te worden gesteld om de noodzakelijke verbeteringen door te voeren. Deze noodzaak staat zonder meer vast, zowel de Voortgangscommissie als de Raad voor de rechtshandhaving van Sint Maarten zijn daar volstrekt duidelijk over. Aangezien de gevangenis nog ver weg is van een niveau, waarvan kan worden gezegd dat het voldoet aan (inter-)nationaal gestelde wet- en regelgeving, bestaan er ook risico’s ten aanzien van het garanderen van de mensenrechten. De opvatting dat de regering van Sint Maarten vooralsnog te weinig doet om de problemen op te lossen, deel ik.
Met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van de regering van Sint Maarten bestaat er de bereidheid aan Nederlandse zijde om desgevraagd de helpende hand te bieden. Daar is met de deelname aan de conferentie in april 2016 ook concreet blijk van gegeven. Een aantal zaken is daarbij randvoorwaardelijk, waaronder overeenstemming over de financiering en het aanwezig zijn van een reëel perspectief op structurele verbetering. De logische eerste stap zou zijn dat de regering van Sint Maarten het verbeterplan, dat door de uitvoerende diensten van Sint Maarten en Nederland gezamenlijk is ontwikkeld, omarmt om daarna snel te starten met het realiseren van verbeteringen.
Deelt u de opvatting dat de regering van Sint Maarten veel te weinig doet – of kan doen – om de problemen op te lossen? Deelt u de mening dat in Pointe Blanche de mensenrechten niet meer kunnen worden gegarandeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen gaat u in het kader van het Koninkrijk nemen om de situatie in de Pointe Blanche per direct te verbeteren en de veiligheid van de mensen op Sint Maarten beter te beschermen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat chemiebedrijven de veiligheidsregels schenden |
|
Eric Smaling , Carla Dik-Faber (CU), Esther Ouwehand (PvdD), Yasemin Çegerek (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL), Remco Dijkstra (VVD), Stientje van Veldhoven (D66), Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Chemiebedrijven schenden vaak de regels», waaruit blijkt dat meer dan de helft van de risicobedrijven in Nederland de afgelopen jaren de veiligheidsregels heeft overtreden?1
Het gaat hier om geconstateerde overtredingen bij inspecties door de Brzo-kerntoezichthouders2 bij risicobedrijven over de afgelopen twee jaar. Deze overtredingen worden opgenomen in de openbare (samenvattingen van) inspectierapporten. Het geschetste beeld is niet nieuw. Vanaf 2013 wordt elk jaar de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven naar uw Kamer gestuurd, waar de Brzo-monitor onderdeel van is. De Brzo-monitor van het BRZO+3 bevat onder meer het aantal overtredingen (ingedeeld naar zwaarte). In 2015 bedroeg het totale aantal geconstateerde overtredingen 615, terwijl dit in 2014 nog 850 was. Zoals eerder toegezegd, zal ik de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven over 2016 voor de zomer naar uw Kamer sturen inclusief een analyse van regionale verschillen in naleefpercentages. Ik vind het van groot belang dat bedrijven zich aan de regels houden. De inspectiepartijen, verenigd in BRZO+, houden daar scherp toezicht op en blijven dat doen. Primair zijn bedrijven zelf verantwoordelijk voor de veiligheid en een goede naleving van de regels. Met het initiatief Veiligheid Voorop is het bedrijfsleven actief om de veiligheidscultuur verder te verbeteren. Goede initiatieven ondersteun ik zo nodig met Safety Deals.
Er is blijvende inzet nodig om de veiligheid naar een hoger niveau te brengen. In het programma Duurzame Veiligheid Chemie 20304 hebben overheid, industrie en wetenschap de handen daarom ineengeslagen in een gezamenlijke ambitie voor een veilige en gezonde leefomgeving. Over de voortgang van het programma zal ik u in de Staat van de Veiligheid Majeure Risicobedrijven over 2016 berichten.
Kunt u toelichten welke risico’s werknemers en omwonenden hebben gelopen?
Bedrijven en overheid hebben de zorg om de risico’s voor werknemers en omgeving zo klein mogelijk te houden. Risicovolle bedrijven die onder het Brzo vallen dienen – naast de algemene verplichting om alle risico’s voor werknemers en omgeving te inventariseren/evalueren en daarop maatregelen te treffen – tevens het risico op een zwaar ongeval te inventariseren en te evalueren en alle maatregelen te treffen om een zwaar ongeval te voorkomen en de gevolgen te beperken.
De Brzo-toezichthouders zien hierop toe en zullen bij overtredingen optreden volgens de landelijke Brzo-handhavingstrategie. Daarbij worden overtredingen naar zwaarte ingedeeld in drie categorieën. Een voorbeeld van een lichte overtreding (categorie 3) is het niet op tijd indienen van het aangepast veiligheidsrapport als bepaald bij de inwerkingtreding van het Brzo 2015. Bij een middelzware (categorie 2) overtreding is er geen onmiddellijke dreiging van een zwaar ongeval, wel zijn onvoldoende maatregelen getroffen. Een voorbeeld hiervan is het niet hebben van een actuele stoffenlijst, waardoor de brandweer in geval van een calamiteit niet goed kan optreden.
Alleen voor de zwaarste categorie (1) overtredingen geldt dat daarbij sprake is van een directe dreiging van een zwaar ongeval. Het gaat bijvoorbeeld om het gebruik van een mogelijke ontstekingsbron in een gebied met explosiegevaar. Bij de overtredingen waarvoor dit in 2015 en 2016 gold, zijn de toezichthouders onmiddellijk opgetreden waarbij in de meeste gevallen het bedrijf of de betreffende installatie wordt stilgelegd en/of door betrokken bedrijf actie is ondernomen waardoor de dreiging op een zwaar ongeval direct werd weggenomen.
Kunt u ingaan op de onrust in Zaltbommel, waar een grote chemische fabriek vlakbij bewoning is gevestigd en omwonenden zich grote zorgen maken om hun veiligheid en gezondheid?
Zoals in het bericht aangegeven, betreft dit een chemiebedrijf dat al meer dan 45 jaar op deze lokatie produceert. In de loop der tijd is de bebouwing steeds verder richting bedrijf ontwikkeld. Er is een situatie ontstaan die zowel beperkingen oplegt aan nog verdere bebouwing rond het bedrijf als aan productie-uitbreiding. Dit soort historisch gegroeide situaties, waarbij chemiebedrijven ingeklemd zijn komen te liggen in dorpskernen en/of tegen nieuwbouwwijken aan, laten zien dat een vroegtijdige en integrale afweging in de ruimtelijke planning van groot belang is. Voor toekomstige situaties zet ik daarom in op modernisering van het omgevingsveiligheidsbeleid in de Omgevingwet, waarbij reeds in het begin van het ruimtelijk ontwerpproces de omgevingsveiligheid als parameter expliciet wordt meegenomen. Daarnaast is de communicatie tussen bedrijf, bevoegd gezag en omgeving van belang. Met betrekking tot de situatie in Zaltbommel volgt, na het vaststellen van het bestemmingsplan, de voorbereiding van een revisievergunning voor het bedrijf. Bij die voorbereiding is, vooruitlopend op en in de geest van de Omgevingswet, onder leiding van de provincie een omgevingsoverleg gestart. Alle belanghebbenden zijn hiervoor uitgenodigd: de omliggende bedrijven, bewonersorganisaties en omwonenden. Zij worden meegenomen in de opzet en de discussie bij het tot stand komen van de revisievergunning voor de fabriek.
Hoe beoordeelt u de reactie van de veiligheidsdeskundige Helsloot, die enerzijds stelt dat de inspectierapporten «overbodige regelgeving met veel papieren rompslomp» betreffen en anderzijds dat bedrijven moedwillig de randen van de wet opzoeken?2
De Brzo-regelgeving betreft de doorwerking van de Europese Seveso-richtlijn ter voorkoming van zware ongevallen en het beheersen van de gevolgen ervan voor mens en milieu. Uitgangspunt van deze regelgeving is dat Brzo-bedrijven vanuit hun eigen verantwoordelijkheid de veiligheid dienen te borgen in hun beheerssystemen en bij grote risico’s (ongevals)scenario’s dienen op te stellen. Daarbij geldt altijd dat er discussie kan zijn over de inhoud van het beheerssysteem, ook onderling tussen veiligheidskundigen.
Tijdens inspecties wordt nagegaan of het bedrijf de risico’s in beeld heeft gebracht en vervolgens adequate maatregelen heeft getroffen. Het veiligheidsbeheerssysteem kent zowel technische als meer organisatorische/administratieve onderdelen. Die laatste worden nog wel eens als papieren verplichting c.q. rompslomp gezien, maar vormen tegelijk een belangrijk onderdeel in het gehele systeem. Een voorbeeld is de (actuele) beschrijving en vastlegging van verantwoordelijkheden in de organisatie. Daar mag geen onduidelijkheid over bestaan.
Als bedrijven «de randen van de wet opzoeken» zal dit tijdens inspecties blijken uit de resultaten. Die bedrijven zullen vaker en intensiever worden bezocht. Voor herhaaldelijk slecht presterende bedrijven (recidive) wordt bovendien een gerichte aanpak (een verzwarend sanctie-regime) toegepast.
Zegt u met uw uitspraak «omdat er beter wordt gekeken er ook meer overtredingen worden opgespoord»3, dat de huidige inspectiepraktijk voldoet? Kunt u in uw antwoord ingaan op de samenwerking en verhouding tussen de omgevingsdiensten en de inspectie?
Zoals in meerdere brieven (externe) veiligheid7 aan de Kamer gemeld, hebben de gezamenlijke BRZO+ toezichthouders in de afgelopen jaren veel tijd en aandacht besteed om te komen tot de huidige, intensieve samenwerking met als ambitie om te werken als waren zij één overheidsdienst. Er zijn grote stappen gezet de afgelopen jaren. Consequent toezicht en toetsen aan de regels levert een overzicht op van bevindingen en overtredingen. Daarmee wordt een beeld verkregen van de werkwijze van bedrijven. Het overgrote deel zijn lichte overtredingen (categorie 3). Het benoemen en behandelen van die categorie 3 (lichte) overtredingen is ook nodig om het beeld van veilig werken door een bedrijf compleet te maken.
Om een volledig beeld te krijgen van het Brzo-conform werken door een bedrijf worden naast aangekondigde ook onaangekondigde inspecties uitgevoerd. Er wordt gewerkt met een inspectieplanning, waarbij de meest risicovolle bedrijven meer en vaker bezocht worden. Bij het inspecteren van deze bedrijven worden gemiddeld ook meer overtredingen geconstateerd. Dat is logisch, gezien de analyse die vooraf is gemaakt.
Tussen toezichthouders wordt informatie uitgewisseld en worden controles afgestemd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat deze terugkerende incidenten worden voorkomen in plaats van alleen maar opgespoord?4 5
Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen incidenten en overtredingen. In het bericht wordt verwezen naar overtredingen. Overtredingen worden tijdens aangekondigde en onaangekondigde inspecties geconstateerd, waarna het bedrijf die moet herstellen en maatregelen moet treffen om herhaling te voorkomen. Dit wordt vervolgens met een herinspectie gecontroleerd. Zoals ook in het antwoord op vraag 4 beschreven, worden overtredingen niet alleen maar opgespoord, ze worden ook opgevolgd op basis van de Brzo-handhavingsstrategie. Terugkerende overtredingen (recidive) leiden daarin tot een verzwaring van de opgelegde maatregelen en/of straf.
Wat betreft incidenten of ongewone voorvallen is het bedrijf verplicht deze te melden aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag gaat na of passende maatregelen worden genomen om de opgetreden gevolgen te beperken. Ook volgt onderzoek en analyse van het voorval om er van te leren voor het bedrijf als ook voor andere bedrijven. Doel daarbij is om te voorkomen dat het voorval zich opnieuw voordoet.
Het niet afnemen van files na de opening van de Velsertunnel |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Na opening tunnel niet minder files»?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat «de Velsertunnel dan wel iets verhoogd is, maar er is geen verkeersknelpunt opgelost»? Zo nee, waarom niet?
Het doel van het project Renovatie Velsertunnel was een volledige renovatie van de 60 jaar oude tunnel. Zo zijn bijna alle tunnelinstallaties, zoals de ventilatie en het camerasysteem gemoderniseerd of compleet vervangen. Tussen de twee tunnelbuizen zijn vijf nieuwe veilige ruimtes gebouwd. Daarnaast is de doorrijhoogte van de Velsertunnel met 12 centimeter vergroot.
De Velsertunnel is geen structureel knelpunt in het netwerk. Het toevoegen van extra capaciteit is in het geval van de Velsertunnel ook niet nodig. Er zijn geen structurele files op de A22, die worden veroorzaakt door een tekort aan capaciteit van de Velsertunnel (in combinatie met de parallel gelegen Wijkertunnel). Daarnaast is de verwachting dat met de verhoging van de Velsertunnel met 12 cm het aantal stremmingen, veroorzaakt door te hoge vrachtwagens, zal afnemen. Ook zal het aantal sluitingen vanwege schadereparaties afnemen. Dit zal een positief effect op de doorstroming van het verkeer op de A22 hebben, het aantal incidentele files neemt af.
Kunt u zich voorstellen dat veel automobilisten de hoop hadden dat met het openstellen van de Velsertunnel het verkeer richting Haarlem-Alkmaar in de avondspits beter zou doorstromen of is er sprake van een misverstand (zoals de Verkeersinformatiedienst stelt)? Indien u ook meent dat er sprake is van een misverstand, kunt u dan uiteenzetten waarom automobilisten niet mochten verwachten dat de files op de A9 zouden afnemen ná de opening van de Velsertunnel?
Tijdens de afsluiting van de Velsertunnel, een periode van 9 maanden, werd het verkeer van de A22 omgeleid via de Wijkertunnel en A9, die daarmee dagelijks 120.000 voertuigen te verwerken kreeg. Weggebruikers op de A9 hebben hierdoor veel overlast gehad, omdat het leidde tot een extra reistijd van een half uur. Hierover is door Rijkswaterstaat gecommuniceerd naar de weggebruiker. Deze vertragingen zijn er niet meer sinds de openstelling van de Velsertunnel in januari. Het verkeer stroomt beter door op de A9, omdat het verkeer zich weer verdeelt over de A9 en de A22.
Mogelijk is er een misverstand ontstaan in het idee dat het onderhoud aan de Velsertunnel zou zorgen voor extra capaciteit in de Velsertunnel. Daar is echter geen sprake van. Zowel op de A22 bij de Velsertunnel als op de A9 bij de Wijkertunnel is geen extra capaciteit toegevoegd aan het netwerk. Reden is dat er voldoende capaciteit is op dit deel van het netwerk.
Deelt u de mening van Rijkswaterstaat dat er een merkbaar effect op het verkeer door het aantrekken van de economie en dat daardoor de openstelling van de Velsertunnel niet het verwachte effect heeft? Moet uit de woorden van Rijkswaterstaat worden opgemaakt dat de capaciteit van de Velsertunnel door het aantrekken van de economie nu reeds te beperkt is? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat er een merkbaar effect is op het verkeer (een toename) door het aantrekken van de economie. De toename is ook merkbaar op de A22 bij de Velsertunnel, maar leidt niet tot een structureel knelpunt. Samen met de Wijkertunnel is er voldoende capaciteit om de groei op te vangen.
Het effect blijkt ook uit de publieksrapportages die Rijkswaterstaat drie keer per jaar uitbrengt. Hierin staan informatie over openstellingen, locaties met het meeste reistijdverlies en veranderingen in reistijdverlies in kaart- en tabelvorm. De meest recente rapportage heb ik u toegezonden op 14 februari 2017.
Deelt u de gedachte dat de huidige files bij de Velsertunnel vooral veroorzaakt worden door de werkzaamheden op de A9 bij Badhoevedorp of zullen aanpassingen aldaar nog steeds geen oplossing zijn voor het fileprobleem tussen het Rottepolderplein en de Wijkertunnel, omdat, zoals Rijkswaterstaat stelt, het eigenlijke knelpunt verder op de A9 ligt, ter hoogte van Zijkanaal C? Indien u de visie van Rijkswaterstaat deelt, moet dan de onvermijdelijke conclusie zijn dat de renovatie van de Velsertunnel voor de fileproblemen geen soelaas biedt?
Nee, die gedachte deel ik niet omdat er geen structurele files bij de Velsertunnel op de A22 zijn. De verhoging van de Velsertunnel moet er toe leiden dat het verkeer minder vaak stil staat ten gevolge van een hoogtemelding bij de tunnel. De vergroting van de doorrijhoogte zal naar verwachting leiden tot een vermindering van het aantal stremmingen door te hoge vrachtwagens en hiermee tot een minder incidentele files.
De gedachte dat de werkzaamheden op de A9 bij Badhoevedorp files veroorzaken bij de Velsertunnel op de A22 deel ik niet. De werkzaamheden veroorzaken zelf nauwelijks files op de A9 omdat de omlegging gebouwd wordt buiten het bestaande tracé. De omlegging A9 bij Badhoevedorp heeft wel degelijk effect op het verbeteren van de doorstroming in zowel de ochtend- als avondspits tussen Knooppunt Badhoevedorp en knooppunt Raasdorp. Met de openstelling van de omlegging richting Amsterdam op 16 december 2016 is het fileprobleem tussen knooppunt Raasdorp en knooppunt Badhoevedorp opgelost. Wanneer in april ook het gedeelte van de omlegging richting Haarlem in gebruik wordt genomen, verbetert ook in deze richting de doorstroming in de avondspits.
Op het traject Rottepolderplein – Alkmaar staan dagelijks files, met name in de avondspits. De brug over zijkanaal C en het knooppunt Velsen veroorzaken deze vertraging op de A9. In het MIRT-onderzoek Noordwestkant Amsterdam laat ik op dit moment mogelijke oplossingsrichtingen onderzoeken om deze knelpunten op te lossen.
Uw conclusie «dat de renovatie van de Velsertunnel voor de fileproblemen geen soelaas biedt» onderschrijf ik niet. Gelet op bovenstaande was de renovatie immers niet bedoeld om via capaciteitsuitbreiding een knelpunt op te lossen maar om een 60 jaar oude tunnel in stand te houden.
Bent u bereid de effecten van de openstelling van de Velsertunnel en de aanpassingen bij Badhoevedorp nauwlettend te monitoren zodat helder in beeld komt of de beoogde effecten ook daadwerkelijk optreden? Wilt u de Kamer daarover informeren?
Rijkswaterstaat monitort standaard de verkeersintensiteiten op het netwerk. Voor de afsluiting van de Velsertunnel reden er ruim 125000 voertuigen onder het Noordzeekanaal door (Velser- en Wijkertunnel samen). Tijdens de renovatie reden er 120.000 voertuigen door alleen de Wijkertunnel. Die had daartoe een tijdelijke extra rijstrook in beide richtingen. Na heropening van de Velsertunnel rijden er dagelijks weer ruim 125.000 voertuigen onder het Noordzeekanaal door (Velsertunnel en Wijkertunnel). De situatie is nu dus weer vergelijkbaar met die van voor de renovatie. De effecten van de aanpassingen van de A9 bij Badhoevedorp worden eveneens gemonitord. In het kader van monitoring van effecten verwijs ik u graag naar de eerdergenoemde publieksrapportages.
Het kappen van beschermd ooibos |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Beschermd ooibos wordt toch gekapt» en «Laatste poging «zinloze» kap langs Waal te voorkomen»?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit thema2 en de motie hierover?3
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik deel de strekking van de berichtgeving echter niet. Bij de inhaalslag Stroomlijn wordt geen beschermd ooibos gekapt. In reactie op uw motie van 7 juli 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 27 625, nr. 355) omtrent het programma Stroomlijn heb ik u voorafgaand aan het WGO Water van 14 november 2016 geïnformeerd over de uitkomsten van de door u verzochte gesprekken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 31 710, nr. 64). Zoals aangegeven de brief van 12 oktober 2016 zijn de gesprekken met stakeholders in Kampen en Varik-Heesselt naar tevredenheid gevoerd en de werkzaamheden zijn weer opgestart. Hiermee heb ik invulling gegeven aan uw motie.
Wat is de laatste stand van zaken rondom het Programma Stroomlijn in het algemeen en de kap in de Stiftse uiterwaarden in het bijzonder?
Het programma Stroomlijn is bijna gereed. In 2017 wordt nog ongeveer 49 ha. van de 975 ha. aan vegetatie verwijderd. De werkzaamheden in het noordelijk deel van de Stiftsche Uiterwaard zijn inmiddels gerealiseerd.
Voor het zuidelijk gedeelte is, naar aanleiding van bovengenoemde motie, samen met de eigenaar/beheerder een aanpassing in het ontwerp gemaakt. Hiervoor is een nieuwe vergunning noodzakelijk. De uitvoering voor dit gedeelte staat gepland voor september 2017.
Wat is uw oordeel over het gevoerde proces, in het bijzonder over de communicatie? Deelt u de mening dat Rijkswaterstaat het lokale draagvlak bij dit project onvoldoende heeft meegewogen bij het bepalen van de uitvoeringsstrategie?
Ik deel deze mening niet. Uit de gesprekken met de omgeving en natuurorganisaties wordt in algemene zin onderschreven dat het project een transparant en zorgvuldig publiek proces gevoerd heeft. Dit heeft geleid tot in de omgeving gedragen ontwerpen en een formeel juridisch proces. Een aantal van de gesprekspartijen betreurt wel de eendimensionale aanpak van de inhaalslag Stroomlijn, waarbij enkel wordt gekeken naar het verwijderen van overmatige begroeiing in de stroombaan. Betrokkenen erkennen dat een integrale aanpak echter ook veel meer tijd en geld zou vragen en feitelijk niet past binnen de scope van de inhaalslag Stroomlijn. Uiteindelijk is rivierbeheer een belangenafweging waarbij niet alle belanghebbenden volledig tevreden kunnen worden gesteld.
Hoe staat u tegenover de suggestie om bij nieuwe vergelijkbare projecten (zo mogelijk in de Stiftse uiterwaarden) een pilot op te starten, waarbij minder eendimensionaal naar het kappen van bomen gekeken wordt, maar meer langs de lijnen van de door u eerder beschreven «integrale aanpak waarbij ook gekeken wordt naar andere mogelijkheden zoals Ruimte voor de Rivier [...] wat tot meer behoud van waardevolle, maar niet wettelijke beschermde, natuur [zou] kunnen leiden»?4 Bent u bereid hierbij ook ruimte te geven aan initiatieven en alternatieven die door bewoners of natuurorganisaties worden ingebracht, zodat meer lokaal draagvlak ontstaat voor het uiteindelijke beleid?
De inhaalslag Stroomlijn is bijna gereed, en heeft tot doel om de overmatige begroeiing in de uiterwaarden terug te brengen tot de uitgangssituatie die geldt voor het programma Ruimte voor de Rivier. De inhaalslag Stroomlijn is dus randvoorwaardelijk voor het kunnen halen van de waterveiligheidsdoelstellingen van Ruimte voor de Rivier. Onderhoud van begroeiing van de rivierstroombaan, om verruwing en opstuwing tegen te gaan, blijft als regulier beheer- en onderhoud noodzakelijk om de wettelijk vastgestelde afvoercapaciteit van het rivierbed te garanderen. Bij toekomstige projecten in het rivierengebied kan ook gekozen worden voor een integrale aanpak bij beschikbaarheid van voldoende tijd en budget en wanneer de consequenties van de ingreep in verhouding zijn met de opgave, zoals bijvoorbeeld bij rivierverruiming.
In hoeverre kan de door u genoemde «integrale aanpak» worden toegepast voor de geplande kap in het zuidelijke deel van de Stiftse uiterwaarden, waarvoor de vergunningprocedure het komende jaar vanwege planwijzigingen opnieuw wordt opgestart?
In overleg met de eigenaar/beheerder van de Stiftsche Uiterwaard is afgesproken de locaties voor vegetatieverwijdering op het zuidelijk deel aan te passen. Dit heeft tot een verdere harmonisatie en integratie van de kwaliteitsdoelen met de doelen voor vegetatie verwijdering geleid, tot tevredenheid van alle partijen, wat dus al tot een meer integrale benadering leidt zoals ik ook gemeld heb in mijn brief aan uw Kamer van 12 oktober 2016.
Daarbij wordt de benodigde waterstandsdaling alsnog gerealiseerd. Het afgraven van de zomerkade is geen haalbaar alternatief binnen de scope van het programma Stroomlijn. Het doorsteken of verlagen van de zomerkade als alternatief voor vegetatieverwijdering heeft namelijk naar verwachting negatieve effecten hebben voor het huidige landbouwkundig gebruik van een gedeelte van de uiterwaard, de primaire waterkering en de grondwaterstand.
In hoeverre is bij het besluit tot het doorzetten van de kap in de Stiftse uiterwaarden meegewogen dat de nabijgelegen zomerdijk binnen afzienbare tijd wordt aangepakt en dat hiermee een veel substantiëler waterpeildaling bij hoogwater kan worden bereikt?
De inhaalslag stroomlijn heeft tot doel de ontstane verruwing door vegetatie in het rivierbed van alle grote rivieren terug te dringen en in overeenstemming te brengen met de uitgangspunten van de PKB Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. De inhaalslag is dus ook nodig om de doelstellingen uit die beide waterveiligheidsprogramma’s te realiseren. Of de zomerkade wordt aangepakt, is nog onzeker. In het gebied rond Varik-Heesselt worden meer projecten gerealiseerd die allemaal bijdragen aan waterveiligheid. Veel van die projecten, o.a. de hoogwatergeul en dijkversterking, bouwen echter voort op de situatie ná realisatie van de inhaalslag Stroomlijn en Ruimte voor de Rivier.
In hoeverre is bij het besluit tot het doorzetten van de kap in de Stiftse uiterwaarden meegewogen dat het verwijderen van bergen «roofgrond», die naast de klei-afgraving in de Stiftse uiterwaarden als barrières in de stroombaan liggen, tot een belangrijke waterstandsdaling kan leiden? Is Rijkswaterstaat voornemens deze barrières te verwijderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u het doorzetten van de bomenkap dan nog noodzakelijk?
Het klei-afgraving betreft een tijdelijke situatie en is daarom niet meegewogen bij het besluit om de vegetatieverwijdering te hervatten in de Stiftse Uiterwaarden.
Na afronding van de klei-afgraving zal het gebied gehercultiveerd worden en zal de «roofgrond» worden hergebruikt voor de afwerking van de uiterwaarde.
Dreigende anti-dumping maatregelen van Brazilië |
|
Han ten Broeke (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het anti-dumping onderzoek van DECOM (Departement of Trade Remedies) en de dreigende anti-dumping maatregelen van Brazilië tegen de import van patates frites uit onder andere Nederland?
Ja
Bent u op de hoogte van het standpunt van de Europese Commissie dat de Braziliaanse overheid oneigenlijke argumenten aandraagt voor de anti-dumping maatregelen? Zo ja, wat zijn deze oneigenlijke argumenten en kunt u deze weerleggen door de juiste exportcijfers en productprijzen te delen met de Braziliaanse overheid? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Europese Commissie heeft verschillende keren bij de Braziliaanse overheid gepleit tegen de maatregelen. De Europese Commissie heeft daarbij betoogd dat de maatregelen onvoldoende zijn onderbouwd. Het kabinet deelt deze inschatting. De Nederlandse producenten hebben zelf medewerking verleend aan het onderzoek door exportcijfers en productprijzen te delen met de Braziliaanse overheid. De Braziliaanse overheid heeft er echter van afgezien deze cijfers te gebruiken bij de berekening van de dumpingmarges. In plaats daarvan heeft zij gebruik gemaakt van alternatieve beschikbare cijfers. Dit is onder de WTO-regels onder voorwaarden toegestaan.
Passen de maatregelen uit het DECOM-advies binnen de afspraken die in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) zijn gemaakt? Zo nee, welke acties gaat u op korte termijn nemen, al dan niet met de Europese Commissie, om de beschuldigingen van DECOM te weerleggen en de Braziliaanse overheid te overtuigen op basis van feiten?
De WTO-afspraken geven individuele lidstaten relatief veel ruimte om de regels voor het nemen van antidumpingmaatregelen te interpreteren en toe te passen. Het kabinet deelt de lezing van de Europese Commissie dat de maatregelen onvoldoende zijn onderbouwd en gemotiveerd. Zowel de Nederlandse overheid als de Europese Commissie hebben de zaak nauwlettend gevolgd en reeds diverse keren tegen de maatregelen gepleit. De Europese Commissie kan de maatregelen aanvechten bij het WTO-geschillenbeslechtingsmechanisme.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse producenten van friet jaarlijks voor ruim 50 miljoen euro aan friet exporteren naar Brazilië? Klopt het dat, als de mogelijke anti-dumpingmatregelen van kracht worden, de export van Nederlandse friet naar Brazilië onmogelijk wordt en dit een kostprijsverhogend effect zal hebben op de prijs van producten die door Nederland geïmporteerd worden uit Brazilië?
Voor de Nederlandse aardappelverwerkende industrie is Brazilië inderdaad een belangrijke markt. De antidumpingmaatregelen zullen de export vanuit Nederland inderdaad ernstig beperken. Er zijn op dit moment geen aanwijzingen dat er door de maatregel ook een significant kostprijsverhogend effect op de export van Braziliaanse landbouwproducten naar Nederland zal optreden.
Kunt u aangeven op welke wijze de afgelopen periode is opgekomen voor de Nederlandse belangen en welke stappen er de komende dagen nog gezet gaan worden?
Bent u bereid deze vragen voor het verkiezingsreces, dat op 24 februari a.s begint, te beantwoorden gezien de urgentie?
Ja
Onvoldoende middelen en capaciteit bij het Expertisebureau Online Kindermisbruik |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de brief van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM)?1 Bent u ervan op de hoogte dat het EOKM ondanks de extra 100.000 euro2 nog steeds fte tekortkomt voor het analyseren van het almaar stijgende aantal afbeeldingen en video’s van vermeend seksueel kindermisbruik? Bent u bereid om EOKM hierin verder tegemoet te komen, zodat ook kan worden geïnvesteerd in verbeteringen en samenwerking? Zo nee, waarom niet?
De hier bedoelde brief van het EOKM is mij bekend. Uit de brief blijkt echter niet exact wat de omvang is van het tekort aan fte’s dan wel financiële middelen. Voor nu acht ik het van belang dat de basissituatie, waarbij de reguliere werkzaamheden door het EOKM worden voortgezet, wordt gehandhaafd. De additionele financiering van 100.000 euro, in combinatie met het in enige mate als succesvol door het EOKM ingezette traject om de bijdrage vanuit de private sector (providers e.d.) te verhogen, komt mij vooralsnog als toereikend voor. Bovendien geeft het EOKM in de brief zelf aan nog te komen met een uitgebreid voorstel voor de aanpak van beeldmateriaal van kindermisbruik op de Nederlandse servers. Ik wacht dit plan af alvorens met het EOKM verder in gesprek te gaan over hun toekomstige voornemens.
In hoeverre doet de politie onderzoek naar meldingen van het Meldpunt Kinderporno over ernstig seksueel kindermisbruik die op het Tor-netwerk zijn gevonden? Klopt het dat hier weinig mee gedaan wordt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat dit verbeterd worden?
Alle meldingen inzake online seksueel kindermisbruik die bij de politie binnenkomen worden, onafhankelijk van de bron, opgenomen in een wegings- en prioriteringsproces en worden afhankelijk van de uitkomsten van dat proces al dan niet in onderzoek genomen.
Jaarlijks ontvangt de politie tussen de vijftig en zestig meldingen van het EOKM over deze online omgeving. De kwaliteit en onderzoeksmogelijkheden op het TOR-netwerk zijn om een diversiteit van redenen complex. Soms wordt het materiaal niet meer aangetroffen, of is de link niet meer actief of benaderbaar. Daarnaast is het netwerk, zoals beschreven door het EOKM, een omgeving die is ingericht om de gebruikers vrijwel volledige anonimiteit op het internet te geven. Dit is ook de reden dat onderzoeken naar omgevingen op TOR niet zelden zonder resultaat blijven. Dit kan het beeld geven dat er nauwelijks of geen onderzoek op TOR wordt gedaan, hetgeen niet correct is.
Wat vindt u van de wens van het Meldpunt Kinderporno om de bevoegdheid te krijgen proactief te zoeken naar beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik ten behoeve van het kunnen opsporen en verwijderen van strafbare beelden?
De werknemers van het EOKM zijn geen opsporingsambtenaren en hebben navenant geen opsporingsbevoegdheid op het internet. Aangezien het benaderen van kinderpornografisch materiaal een strafbaar feit is, zijn er afspraken met het OM gemaakt over de wijze waarop medewerkers van het Meldpunt Kinderporno kinderpornografisch materiaal kunnen benaderen zonder strafvervolging door het OM. Deze afspraken gelden nadrukkelijk alleen voor het zogenaamde «openbare» internet, omdat het meeste onderzoek dat buiten die openbare omgevingen plaatsvindt zelfs voor opsporingsambtenaren aan bijzondere opsporingsbevoegdheden is gebonden, waarbij machtigingen of bevelen van de officier van justitie of rechter-commissaris, alsmede toestemming en/of rechtshulp van buitenlandse autoriteiten noodzakelijk zijn.
Wanneer de medewerkers van het EOKM zich via «proactieve bevoegdheden» gaan begeven buiten het terrein van de voor iedereen benaderbare openbare internet-omgevingen, betreden zij het terrein van de opsporingsbevoegdheden en de internationale samenwerking tussen opsporingsdiensten en autoriteiten (rechtshulp). Dit is zowel juridisch als praktisch onwenselijk en komt de opsporing(sonderzoeken) niet ten goede.
Op welke manier worden hostingproviders proactiever in het weren van strafbaar materiaal van hun servers? In hoeverre krijgen zij hiervoor voldoende advisering en ondersteuning? Welke rol ziet u weggelegd voor het Meldpunt Kinderporno, mits zij daarvoor voldoende financiële middelen hebben?
Zodra bekend is dat op een Nederlandse server kinderpornografisch materiaal of ander strafbaar materiaal wordt gehost, wordt een zogenaamde Notice and Take Down (NTD) procedure gestart. De aan de NTD meewerkende hostingbedrijven hebben zich bereid verklaard een melding van illegale content te onderzoeken en vervolgens de content te verwijderen indien uit het onderzoek blijkt dat het gaat om illegale content. Afgelopen najaar is tijdens een door Europol georganiseerde expertmeeting met relevante partijen als Inhope, de Stichting Expertise-bureau Online Kindermisbruik (EOKM), de Nationale Politie (NP) en Eurojust bevestigd dat het merendeel van de hostingbedrijven goede navolging geeft aan de door het bedrijfsleven vrijwillig ingevoerde NTD procedure. Op het moment dat een hoster wordt genotificeerd door burgers en belanghebbenden, zoals het EOKM, over kinderpornografisch materiaal, wordt het beeldmateriaal na beoordeling door deze hoster in de regel snel verwijderd. De rol die het EOKM bij de NTD procedure vervult is van wezenlijk belang en wordt wat betreft het Ministerie van VenJ dan ook gecontinueerd.
De afgelopen periode is daarnaast bezien of het probleem van illegale content op de Nederlandse servers binnen het project «Nederland Schoon» kan worden aangepakt. Dit project van de Nationale Politie, de Autoriteit Consument en Markt, het OM en de Technische Universiteit Delft zet erop in providers bewust te maken van het feit dat er veel criminele content wordt gehost, in de hoop dat de markt zonder de inzet van strafrechtelijke interventies of nadere regelgeving zelfreinigend vermogen zou ontwikkelen. Door middel van gesprekken hebben de samenwerkende partijen binnen het project meer inzicht gekregen in de wijze waarop cybercriminelen gebruik maken van de Nederlandse hostinginfrastructuur. Hierdoor is ook meer bewustzijn gecreëerd bij de desbetreffende hostingbedrijven over de wijze waarop zij cybercrime faciliteren en wat zij kunnen doen om dit te veranderen. Het project heeft geresulteerd in aanbevelingen met betrekking tot maatregelen die hostingproviders zelf kunnen nemen. Sommige bedrijven hebben naar aanleiding hiervan al maatregelen doorgevoerd.
Daarnaast zijn er andere initiatieven die bevorderen respectievelijk ondersteunen dat hostingproviders proactief bijdragen aan het tegengaan van strafbaar materiaal op hun servers. Zo werkt de hostingsector momenteel binnen het project Abuse 2.0 aan het opstellen van een gedragscode voor hosters. In dit publiek-private project wordt samengewerkt met het Ministerie van EZ, NCTV, NP, OM en ACM waarmee de nodige advisering, ondersteuning en afstemming door en met overheidsinstanties wordt bewerkstelligd. Het voornemen is om in deze gedragscode, die naar verwachting eind 2017 gepresenteerd zal worden, op te nemen dat hosters snel reageren op meldingen van diverse soorten misbruik zoals malware maar ook onmiskenbare onrechtmatigheid. Dit traject zal gepaard gaan met automatisering van de binnenkomst en verwerking van meldingen ter ondersteuning van de providers bij hun activiteiten op dit terrein.
Waarom heeft het EOKM samen met het expertisecentrum Fier en de stichting Free a Girl een beperkt budget van 35.000 euro om een campagne te starten waarmee jongeren worden geïnformeerd over sexting? Waarom wordt dit bedrag voldoende geacht? Deelt u de mening dat ondanks private initiatieven nog steeds aandacht nodig is voor dit thema? Bent u bereid dit bedrag op te hogen als dat ertoe leidt dat een duurzame, landelijke campagne mogelijk wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
De rol die sociale media spelen in de wereld van jongeren is onomkeerbaar en wordt steeds groter. Dat brengt risico’s met zich mee, zoals bijvoorbeeld sexting. Om te voorkomen dat de groep sexting-slachtoffers toeneemt, is blijvende aandacht en voorlichting nodig omtrent de risico’s van het delen van seksueel getinte beelden. Er zijn veel partijen actief bezig met voorlichting over sexting, zoals BNN met de campagne «Als je iets deelt, hoofd buiten beeld» en de Stichting School en Veiligheid met onder andere de online game «Can you fix it» voor gebruik in het onderwijs. Rutgers biedt als kenniscentrum seksualiteit verschillende trainingen, voorlichtings- en lesmaterialen aan voor onderwijs- en zorgprofessionals maar ook voor het publiek zelf.
Het is goed dat er veel activiteiten worden ontplooid tegen sexting. Activiteiten die partijen als het EOKM, Fier en Free a Girl op dit moment op eigen initiatief opzetten kunnen uiteraard bijdragen aan het bereik onder jongeren waar het voorlichting over risico’s van sexting betreft en hoe te handelen als je als jongere dergelijk beeldmateriaal ontvangt.
Op dit moment laat ik een barrièremodel ontwikkelen dat inzichtelijk maakt welke organisatie in de strafrechtketen, de zorg en het onderwijs op welk moment aan zet is bij de aanpak van seksueel onwenselijk gedrag via het internet. Daarbij wordt specifiek aandacht besteed aan sexting. Tegelijkertijd zal het barrièremodel inzicht verschaffen of de huidige activiteiten een voldoende aanbod opleveren of dat additionele inspanningen, zoals een campagne, nodig zijn.
Bent u bereid, desnoods tijdelijk, het project om slachtoffers van sextortion ouder dan 26 jaar te helpen en ondersteunen zoals opgezet door de website over online seksueel misbruik van kinderen en jongeren «Helpwanted» te financieren, zodat ook deze categorie slachtoffers beter kan worden bereikt? Zo nee, waarom niet?
In een eerder stadium hebben Helpwanted en Slachtofferhulp Nederland afgesproken dat slachtoffers van sextortion die ouder zijn dan 26 jaar worden doorverwezen naar Slachtofferhulp Nederland. Deze organisatie werkt momenteel aan het verbeteren van haar online dienstverlening, waaronder die aan slachtoffers van zedenmisdrijven (zoals sextortion). Ik zie momenteel geen aanleiding Helpwanted aanvullend te financieren ten behoeve van hulp aan en ondersteuning van slachtoffers van sextortion die ouder zijn dan 26 jaar.
Wat is uw reactie op het probleem van Stop it Now, dat het zeer lastig is sponsors te vinden voor de organisatie? Waarom bent u desondanks toch van plan de subsidie eind 2017 stop te zetten? Deelt u de mening dat dit onverantwoord is als dit leidt tot het einde van Stop it Now?
In 2011 heeft de Minister van VWS het project «Stop It Now» een startsubsidie verleend met de bedoeling dat wanneer het project was opgestart, men voor eigen financiering moest zorgen. Daarna werd duidelijk dat, vanwege de taboesfeer die op dit onderwerp rust, het de initiatiefnemers niet lukte om voldoende andere financiering te regelen.
Het kabinet onderschrijft echter dat de hulplijn bijdraagt aan het bespreekbaar maken van (schaamte over) pedofiele gevoelens en doorverwijzing naar een passend hulpaanbod mogelijk maakt. Door interventie van de hulplijn kan mogelijk worden voorkomen dat mensen kinderpornografie gaan downloaden of daadwerkelijk overgaan tot seksueel misbruik van kinderen. Daarom hebben de bewindslieden van VWS en VenJ Stop It Now tot en met 2017 gezamenlijk financiële ondersteuning geboden.
In overleg met het EOKM en Stop It Now zullen wij bespreken hoe de huidige activiteiten in het kader van het project Stop It Now gecontinueerd kunnen worden.
Waarom krijgt het EOKM geen financiering voor de operationele werkzaamheden voor Meldkindersekstoerisme.nl? Hoe past dit besluit in het belang dat u hecht aan de aanpak van kindersekstoerisme?
Meldingen van getuigen en slachtoffers van kindersekstoerisme kunnen bijdragen aan de opsporing en vervolging. Om die reden worden doorlopend nationale bewustwordingsactiviteiten uitgevoerd, om Nederlanders die naar het buitenland reizen zich bewust te maken van waar en hoe ze een melding kunnen doen over kindersekstoerisme. In 2016 is samen met de nationale partners (politie, KMar, NOG’s, de reisbranche en het EOKM) een actie op de luchthavens en een sociale mediacampagne uitgevoerd om hiervoor de aandacht bij vakantiegangers te vragen. Ook zijn middelen toegekend aan het EOKM voor het verrichten van onderhoud aan de website Meldkindersekstoerisme.nl. Begin 2017 is, met financiering van het Ministerie van VenJ, op de vakantiebeurs in Utrecht aandacht voor het fenomeen kindersekstoerisme en voor meldingsmogelijkheden gevraagd van (potentiële) reizigers naar onder meer Zuidoost Azië. Samen met de nationale partners zal in de loop van 2017 worden bezien welke gezamenlijke campagneactiviteiten dit jaar zullen worden opgepakt. Op basis daarvan wordt inzichtelijk welke eventuele bijdrage van het EOKM in 2017 aan de nationale campagne wordt gevergd en of dat noopt tot extra financiering van het EOKM.
Daarnaast wordt in het laatste kwartaal van 2017 op initiatief van het Ministerie van VenJ, in samenwerking met de Europese en nationale partners, de tweejaarlijkse conferentie in het kader van de Europese «Don’t Look Away» campagne georganiseerd.
Voor de organisatie van deze conferentie, evenals voor de uitvoering van de nationale campagne zijn middelen op de begroting van VenJ gereserveerd.
In hoeverre is er na 2016 subsidie beschikbaar voor de Don’t Look Away-campagne? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
De verdergaande ondermijning van de rechtsstaat en de democratie in Polen |
|
Harry van Bommel , Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van de Raad voor de Rechtspraak dat de onafhankelijkheid van de Poolse rechtspraak klap na klap krijgt?1
Van de berichtgeving van de delegatie van de Nederlandse Raad voor de rechtspraak heeft het kabinet kennis genomen. Het kabinet volgt de rechtsstatelijke ontwikkelingen in Polen op de voet en met aanzienlijke zorg. In de brief aan de Kamer van 16 januari jl. (Kamerstuk 34 648, nr. 2) is uiteengezet dat aan het waarborgen van rechtsstatelijke principes in de EU groot belang wordt gehecht. Daarover is op 19 januari jl. met de kamer (Kamerstuk 34 648, nr. 3) verder gesproken en tijdens dit debat heeft het kabinet zijn benadering van dit onderwerp verder toegelicht en benadrukt dat inzet vereist blijft op EU niveau en in bilaterale contacten. In antwoord op de vraag 5 wordt op die benadering verder in gegaan.
De Europese Commissie heeft mede op basis van analyses van de Venetië Commissie, een «systematische bedreiging van de rechtsstaat» in Polen geconstateerd, die samenhangt met het effectief functioneren van het Constitutioneel Hof. Op 21 december 2016 heeft de Europese Commissie nieuwe aanbevelingen gedaan, waarop de Poolse regering binnen de gestelde termijn (20 februari jl.) heeft gereageerd. Thans wordt de niet-openbare reactie van de Poolse regering door de Europese Commissie bestudeerd. De rol van de Europese Commissie in de dialoog met Polen verdient onze steun en wat het kabinet betreft zullen deze ontwikkelingen ook in de Raad aan de orde moeten komen.
In hoeverre acht u de door de Poolse president genomen maatregelen met betrekking tot de rechtspraak in strijd met de Poolse Grondwet resp. de standaarden van the European Network of Councils for the Judiciary (ENCJ)? Hoe duidt u deze ontwikkelingen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat betekent dit voor de samenwerking tussen Polen en Nederland op onder andere justitieel gebied? In hoeverre worden uitspraken van het Constitutioneel Hof nog erkend en in hoeverre worden mensen uitgeleverd of overgeleverd aan Polen?
Binnen de samenwerking op justitieel gebied in de EU vormen mensenrechten en rechtsstaat het kader waarbinnen wordt gewerkt. Aan deze samenwerking ligt wederzijds vertrouwen ten grondslag. Eventuele tekortkomingen in de rechtsstaat staan samenwerking met de betreffende lidstaat niet in de weg. Dit kan anders zijn wanneer in een individueel geval in het strafproces of bij sanctietoepassing zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat een persoon na zijn uitlevering of overlevering een reëel gevaar loopt te worden onderworpen aan een onmenselijke of vernederende behandeling. In dat geval wordt tenuitvoerlegging uitgesteld totdat bijvoorbeeld helderheid is verschaft over de omstandigheden waaronder een persoon zal worden gedetineerd. Dergelijke gronden of bezwaren ten aanzien van Polen zijn niet gebleken.
Welke consequenties zitten er aan schendingen zoals die nu in Polen plaatsvinden en plaats zullen gaan vinden? Klopt het dat de EU tijdelijk het stemrecht Polen zou kunnen bevriezen, als de Poolse regering niet van koers verandert en respect toont voor de democratische principes?2 Kunt u het proces dat naar deze stap leidt in detail beschrijven, en aangeven in welke fase de onderhandelingen tussen Polen en de EU zich nu bevinden?
De Europese Commissie heeft het afgelopen jaar duidelijk stelling genomen ten aanzien van ontwikkelingen in Polen. Indien de dialoog tussen Commissie en de betreffende lidstaat aan het einde van de rit onverhoopt niet leidt tot een oplossing, kan de mogelijkheid om de artikel 7 procedure in werking te stellen worden overwogen. De eerste fase van de artikel 7 procedure, kan geïnitieerd worden door een-derde van de lidstaten, door het Europees parlement (EP), of door de Europese Commissie. Vervolgens kan de Raad, na goedkeuring door het EP en na het horen van de betrokken lidstaat, bij vier-vijfde meerderheid vaststellen dat in een lidstaat een duidelijk gevaar bestaat voor ernstige schending van EU waarden. In de eventuele volgende fase kan een ernstige en voortdurende schending van de EU-waarden door de Europese Raad worden vastgesteld met eenparigheid van stemmen. Daarna kan de Raad sancties opleggen, waaronder het opschorten van het stemrecht van de lidstaat in kwestie. 3
Welke rol ziet u hierin voor uzelf weggelegd en wat kan de EU hierin betekenen? Bent u bereid, in overleg met de Raad voor de Rechtspraak, te bezien welke mogelijkheden u heeft iets aan de verslechterende situatie te doen?
De rechtsstaat is een van onze leidende principes, zoals vastgelegd in de Europese verdragen. Daar moeten we elkaar aan kunnen houden. Het kabinet spant zich zowel in EU-kader als via bilaterale contacten in om de ontwikkelingen rond rechtsstatelijkheid aan de orde te blijven stellen. In EU-verband doet Nederland dit door rechtsstatelijkheid hoog op de agenda te houden en continu te werken aan een cultuur van bespreekbaarheid. De kring van landen die zich willen inzetten voor de rechtsstaat in de EU moet vergroot worden. Daarvoor is dialoog nodig: bilateraal met betrokken regeringen, in Raadsverband, in het Europees parlement, binnen Europese politieke partijen, tussen nationale parlementen en ook in andere fora. Deze benadering is ook aan bod gekomen tijdens het al genoemde debat op 19 januari jl. over rechtsstatelijkheid met uw Kamer.
In bilateraal verband stelt het kabinet waar mogelijk de zorgen over rechtsstatelijkheid aan de orde, zoals tijdens het bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken aan Warschau op 3 oktober 2016, tijdens de ontmoeting van premier Rutte met zijn Poolse ambtsgenoot op 8 februari jl. in het Catshuis en recentelijk op 5 maart jl. tijdens de ontmoeting van de Visegrád en Benelux ministers van Buitenlandse Zaken te Brussel.
In de contacten van de Nederlandse ambassade in Warschau neemt het thema rechtsstatelijkheid een prominente plek in. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een recente bijeenkomst waaraan zowel de oud-voorzitter van het Constitutioneel Hof alsook een vertegenwoordiger van de regering deelnamen. Daarnaast brengt de ambassade rechtsstatelijkheid regelmatig op in de overleggen met de Poolse regering, ambassades van andere EU-lidstaten en de vertegenwoordiging van de Europese Commissie in Warschau. Het is van belang om de zorgelijke situatie van de rechtstaat te blijven agenderen. Ook contacten tussen instanties van de rechterlijke macht zijn daarbij behulpzaam. In dit verband kan worden gewezen op het recente bezoek dat de Raad voor de rechtspraak aan Polen bracht.
De inzet van het kabinet blijft derhalve dat in Polen, door continue dialoog met de Commissie en ondersteund door de eerder genoemde andere partijen, een oplossing wordt gevonden die voor iedereen aanvaardbaar is. Het in werking stellen van de artikel 7 procedure is vooralsnog niet aan de orde.
Kunt u reageren op de suggestie van Kaczynski, de leider van de politieke partij Recht en Rechtvaardigheid, dat een EU van verschillende snelheden, onder andere ondersteund door Duitsland en de Benelux, zou leiden tot de «uiteenval, en de facto opheffing, van de EU in haar huidige vorm»?3
In de discussies over de Toekomst van de Unie is wat het kabinet betreft ruimte voor de bespreking van versterkte samenwerking zoals ook benadrukt in de verklaring van de Benelux6. De Benelux hebben in diezelfde verklaring opgenomen dat regelingen ten aan zien van versterkte samenwerking inclusief en transparant moeten zijn, en er gestreefd moet worden naar de grootst mogelijke betrokkenheid van de EU lidstaten en de Europese instellingen. De discussie over de toekomst van de Unie en versterkte samenwerking staat los van de toepassing van artikel 7 VEU.
Deelt u de mening dat de eenheid van de EU die Kaczynski bepleit zich niet laat rijmen met de stelselmatige ondermijning van de democratie en rechtsstaat in Polen?4 Zo ja, wat impliceert dit voor de eventuele toepassing van artikel 7 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarmee Polen het stemrecht in de Raad kan worden ontnomen?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u reageren op de volgende uitspraken van Kaczynski, namelijk dat het opvangen van de door de Europese Commissie gevraagde hoeveelheid vluchtelingen in Polen een «absurde gedachte» zou zijn en dat de EU Rusland bij zou moeten kunnen benen als het gaat om de uitgaven aan en opwekking van nucleaire energie?5 Wat zijn de gevolgen als Polen inderdaad blijft weigeren om vluchtelingen op te nemen?
De aangehaalde uitspraken van de heer Kaczynski worden voor diens rekening gelaten. Zoals ook aan uw Kamer medegedeeld in de kabinetsreactie op het referendum over migratie in Hongarije (Kamerstuk 32 317, nr. 442) zijn de Europese afspraken over de herplaatsing van vluchtelingen bindend. Polen heeft, door toe te treden tot de EU, het gehele acquis overgenomen, inclusief de bepalingen over hoe de Unie besluiten neemt. Naar de mening van het kabinet zijn de uitspraken van partijleider Kaczynski niet bevorderlijk voor de mogelijkheid om nadere overeenstemming te vinden over de aanpak van een gezamenlijke Europese aanpak van de migratieproblematiek. Alle lidstaten, inclusief Polen, dienen op dit vlak hun verantwoordelijkheid te nemen. Ook Polen is gehouden invulling te geven aan de Europese afspraken in dit kader. Het is aan de Europese Commissie om toe te zien op naleving van de verdragen en te besluiten over het instellen van eventuele infractieprocedures.
Nederland onderschrijft het doel van een kernwapenvrije wereld. Het idee van een «EU-kernsupermacht» dat de heer Kaczynski oppert zou in strijd zijn met het Non-Proliferatieverdrag (NPV) en past daarmee niet in het Nederlandse beleid.
De arbeidsomstandigheden bij de Primark in Groningen |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Onrust bij Primark: «Als ik alles had geweten, was ik er nooit gaan werken'»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat de arbeidsomstandigheden bij de Primark in Groningen onder druk staan?
Of de signalen kloppen kan ik niet uit eigen waarneming of onderzoek bevestigen. In algemene zin kan ik wel zeggen dat intimidatie een ernstige zaak is en dat het van groot belang is dat zorgvuldig gehandeld wordt als werknemers ziek zijn, ook in het licht van de privacybescherming en het medisch beroepsgeheim. De werkgever is verplicht te zorgen voor gezonde werkomstandigheden en een beleid te voeren om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen.
FNV heeft haar bevindingen met de Inspectie SZW gedeeld en heeft recent aan de Inspectie een verzoek gedaan tot een nader onderzoek naar de arbeidsomstandigheden bij Primark (verzoek conform artikel 24, lid 7, Arbowet). Dit verzoek is door de Inspectie opgepakt en de komende periode wordt dit onderzoek uitgevoerd. Indien daartoe aanleiding is, zal het onderzoek uitgebreid worden naar de naleving van andere wetgeving waarop de Inspectie toezichtbevoegd is.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat bij de Primark in Groningen sprake is van een hoge werkdruk, intimidatie door leidinggevenden, het negeren van gezondheidsklachten en het niet betalen van loon bij overwerk? Zo ja, bent u bereid om de Inspectie SZW controles bij de Primark in Groningen te laten uitvoeren? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Inspectie SZW controles uitgeoefend bij andere winkels van de Primark? Zo ja, kunt u toelichten wat de uitkomsten hiervan waren? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
In de afgelopen jaren zijn er enkele inspecties geweest bij winkels van Primark in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen en in verband met schoonmakers. Deze inspecties hebben geen aanleiding gegeven tot verder optreden.
Er zijn vanaf 2011 over de 16 vestigingen in Nederland een tiental klachten bij de Inspectie SZW ingediend, waarvan twee tot nader onderzoek hebben geleid. Er is een waarschuwingsbrief uitgegaan voor het ontbreken van een plan van aanpak bij de RI&E.
Zie voorts het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u, gezien de arbeidsomstandigheden, bereid Primark Nederland aan te spreken op het feit dat meerdere vestigingen geen ondernemingsraad hebben, terwijl de wet voorschrijft dat een ondernemingsraad bij 50 personeelsleden of meer verplicht is? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Medezeggenschap van werknemers is van groot belang. Het is dan ook niet voor niets dat deze medezeggenschap is verankerd in onze Grondwet en verder is uitgewerkt in de Wet op de Ondernemingsraden. U stelt terecht dat elke onderneming waar in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, verplicht is een OR in te stellen. Deze verplichting geldt ook voor vestigingen van Primark in Nederland. Dit is in het belang van het goed functioneren van de onderneming ten behoeve van het overleg met en vertegenwoordiging van de in de onderneming werkzame personen.
Indien een ondernemer weigert om een OR in te stellen dan kan iedere belanghebbende de kantonrechter verzoeken te bepalen dat de ondernemer gevolg dient te geven aan de wet en alsnog een OR instelt. De rechter kan het nakomen van deze plicht bevorderen door een sanctie te koppelen aan het niet nakomen. Er kan dan sprake zijn van een overtreding van de Wet economische delicten.
Op grond van de Wet op de Ondernemingsraden heeft de Inspectie SZW bovendien de bevoegdheid om de werkgever inlichtingen te vragen omtrent de instelling en het functioneren van een ondernemingsraad.
Uit de berichtgeving maak ik op dat een woordvoerder van Primark heeft verklaard dat Primark het nut van een OR erkent en dat er sinds een aantal maanden voorbereidingen worden getroffen om een OR op te richten. FNV Handel heeft aangegeven dat op 2 maart een constructief overleg heeft plaatsgevonden met de directie van Primark. Het bedrijf erkende daarbij dat er zaken zijn die op korte termijn moeten veranderen. Het heeft een aantal maatregelen aangekondigd die tot betere arbeidsomstandigheden moeten leiden. Daaronder is het oprichten van een ondernemingsraad genoemd. Met dat gesprek is het probleem daar aan de orde geweest waar het hoort: tussen werkgever en werknemer. Het is immers in de eerste plaats aan werknemers – daarbij al dan niet ondersteund door hun vertegenwoordigende organisaties – om werkgevers aan te spreken op het instellen van een OR.
Zoals ik heb aangegeven in het VAO arbeidsmarktbeleid van 22 februari jongstleden gaat mijn ministerie op korte termijn in gesprek met de kledingbranche over de arbeidsomstandigheden in filiaalbedrijven. In die gesprekken zal uiteraard gewezen worden op de wettelijke plicht om in alle vestigingen met meer dan 50 werknemers een OR in te stellen.
De aansprakelijkheid van PostNL bij diefstal van de inhoud van postpakketten |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst 2014?1
Ja.
Hoe is op dit moment de aansprakelijkheid geregeld van het bedrijf PostNL in het geval van diefstal van de inhoud van een pakket door een medewerker van PostNL zelf?
In geval van UPD-zendingen is de aansprakelijkheid van PostNL geregeld op basis van artikel 29 van de Postwet 2009. Op grond van het vijfde lid van dat artikel is PostNL aansprakelijk voor schade die het gevolg is van roekeloos gedrag van de UPD-verlener of schade die door hem met opzet is veroorzaakt. Het ligt voor de hand dat diefstal of opzettelijke vernieling door werknemers van PostNL onder deze bepaling vallen. Het aansprakelijkheidsregime onder artikel 29 van de Postwet 2009 is beperkter dan het algemene aansprakelijkheidsregime uit het Burgerlijk Wetboek. De reden daarvan is dat onbeperkte aansprakelijkheid voor schade als gevolg van beschadiging, verlies of te late bestelling van de ongeregistreerde poststukken de verlener van de UPD voor hoge kosten zou stellen. Dat zou met zich meebrengen dat de kosten van het postvervoer onaanvaardbaar hoog worden, hetgeen in strijd zou komen met het belang van betaalbaar postvervoer.2 De afzender heeft de keuze om het pakket te verzenden met extra diensten (aangetekend of met verzekerservice). In dat geval gelden de vergoedingen zoals die zijn vastgelegd in de voorwaarden bij deze extra diensten. De afzender kan een vordering tot schadevergoeding indienen, omdat die de contractpartij is. Bovendien geldt voor de ontvanger als uitgangspunt dat de afzender het risico draagt dat de post niet wordt bezorgd. De ontvanger kan de afzender zo nodig aansprakelijk stellen op basis van algemene aansprakelijkheidsregels.
Internationale poststukken vallen in Nederland ook onder de UPD-verplichting. Gelijkluidende bepalingen als hierboven zijn opgenomen in het internationale verdrag voor de uitvoering van de openbare postdienstverlening van de Wereldpostunie (Universal Postal Union; UPU). Dit verdrag geldt voor nagenoeg alle staten in de wereld en betreft de internationale poststromen.
Het versturen van pakketten buiten de UPD betreft vrijwel altijd business-to-business transport. Wanneer buiten de UPD een overeenkomst wordt aangegaan bij PostNL, zijn voor pakketten de Algemene Voorwaarden Goederenvervoer (AVG) en het algemene aansprakelijkheidsrecht van toepassing. In de AVG worden (tevens) de Algemene Vervoerscondities (AVC 2002) van toepassing verklaard. Deze AVC gelden bij vrijwel alle overeenkomsten van Nederlandse vervoerders. Volgens de AVC kan de vervoerder bij een toerekenbare tekortkoming zijn aansprakelijkheid voor schade niet (geheel) uitsluiten. Zijn aansprakelijkheid is onder de AVC tot € 3,40/kg gelimiteerd. Als de afzender aanspraak wil maken op (volledige) vergoeding van de inhoud van de zending in geval van aan de vervoerder toerekenbare schade, kan hij daarvoor een transportverzekering afsluiten.
In geval van een op grond van de AVG verzonden pakket heeft ook de geadresseerde zelf, naast de afzender, de mogelijkheid om PostNL aansprakelijk te stellen in het geval van schade of bijvoorbeeld verlies of vermeende diefstal van de inhoud van het pakket. Dit is geregeld in artikel 16, AVC 2002. Omdat het hier vrijwel altijd gaat om overeenkomsten tussen bedrijven onderling, is er in geval van schadeclaims in de AVC alleen voorzien in een procedure via de kantonrechter. Als het een UPD-pakket betreft, kan de verzender indien gewenst ook terecht bij de geschillencommissie.
Hoe is deze aansprakelijkheid op dit moment geregeld in het geval dat het pakket onder de universele postdienst (UPD) valt en in het geval dat het pakket niet onder de UPD valt?
Zie antwoord vraag 2.
Kan PostNL zich beroepen op de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst 2014 om onder de aansprakelijkheid voor diefstal of vermissing uit te komen?
Nee. Voor de UPD hanteert PostNL algemene voorwaarden met betrekking tot aansprakelijkheid, maar die mogen niet strijdig zijn met artikel 29 van de Postwet 2009. Indien schade of verlies ontstaat uit eigen handelen of nalaten ingeval van opzet of roekeloosheid, vervallen de uitsluitingen of beperkingen van de aansprakelijkheid zoals genoemd in artikel 29 van de Postwet 2009.
Klopt het dat de geadresseerde onder deze Algemene Voorwaarden (artikel 4.2) geen rechtsbasis heeft om PostNL aansprakelijk te stellen en geen toegang heeft tot de Geschillencommissie Post (artikel 4.2)? Klopt het dat alleen de afzender dit kan doen?
Krachtens art 29, derde lid, Postwet 2009 kan alleen de afzender vorderingen indienen. Alleen de afzender kan zijn zaak ook aan de Geschillencommissie Post voorleggen. Het is immers de afzender die een overeenkomst aangaat met de postvervoerder voor het leveren van een (vervoers)dienst. Het recht om nakoming te eisen van de verplichtingen op grond van die overeenkomst, of om daarover een klacht in te dienen, ligt dan ook bij de afzender.
Indien de schade is geleden door een ander dan de afzender, is de afzender bevoegd ten behoeve van die ander de vordering in te stellen, op eigen naam of als vertegenwoordiger. De geadresseerde kan zijn recht dus doen gelden via de afzender; de afzender kan (als contractpartij) namens die geadresseerde PostNL aansprakelijk stellen. In dat geval dient te geadresseerde zich te beroepen op de overeenkomst die hij is aangegaan met de verzendende partij (in geval van een online bestelling bijvoorbeeld). De rechten en plichten met betrekking tot (koop)overeenkomsten zijn geregeld in boek 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek.
Waarom staat er in artikel 4.2 letterlijk «De geadresseerde kan geen beroep doen op deze Algemene Voorwaarden»?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is in dit geval de rechtspositie van de geadresseerde geregeld die wél het pakket ontvangt, maar níet de inhoud ervan?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe is in dit geval deze rechtspositie van de geadresseerde geregeld die wel het pakket ontvangt, maar niet de inhoud ervan, en PostNL dan wel een medewerker van PostNL verantwoordelijk is voor het verdwijnen van de inhoud?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat de Consuwijzer van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een gedupeerde heeft geadviseerd om deze zaak aan de wetgever voor te leggen, omdat het hier mogelijk om een weeffout in de regelgeving gaat?
Consuwijzer wijst in haar communicatie naar consumenten standaard op de mogelijkheid die de consument heeft om zijn/haar mening te laten horen bij het ministerie dat verantwoordelijk is voor de wet of de regels waar de consument het niet mee eens is. Een andere optie die Consuwijzer standaard noemt is het aankaarten van een probleem bij de Tweede Kamer of bij de Consumentenbond. Consuwijzer maakt bij het formuleren van haar antwoorden gebruik van standaard teksten om consistentie in de communicatie te waarborgen. Een inhoudelijk oordeel over wet- of regelgeving wordt hierbij door Consuwijzer niet gegeven.
Deelt u de mening dat de rechtspositie van de geadresseerde hier te zwak is en de geadresseerde in dergelijke gevallen gewoon PostNL aansprakelijk moet kunnen stellen?
Nee, het is op basis van de beginselen van contractrecht logisch dat de partij die de overeenkomst aangaat met PostNL (de afzender) de partij is die nakoming van de contractverplichting kan eisen, ofwel schade kan claimen. Indien een pakket niet, gedeeltelijk of beschadigd aankomt, kan de geadresseerde de verkoper/afzender aanspreken op basis van de (online) koopovereenkomst. Hij wordt dan beschermd in het kader van het reguliere consumentenrecht.
Kunt u hierover met PostNL in overleg treden, teneinde de Algemene Voorwaarden van de Universele Postdienst op dienovereenkomstige wijze aan te passen (waaronder in ieder geval artikel 4.2 en artikel 11)?
Ik zie geen aanleiding om PostNL hiertoe te bewegen.
Het besluit van de Belgische regering om te investeren in het spoortraject Antwerpen-Weert |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD), Barbara Visser (VVD), Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Treinverbinding Weert–Antwerpen stuk dichterbij» d.d. 3 februari 2017?1
Ja.
Bent u bekend met het besluit van uw Belgische collega, de heer Bourgeois, om te investeren in de elektrificatie van het spoortraject Weert–Antwerpen?
Ik ben bekend met de ambities van de Vlaamse regering. Voor investering in de elektrificatie is Vlaanderen afhankelijk van de Belgische federale overheid. Die heeft over dit project nog geen definitief besluit genomen.
Bent u er tevens mee bekend dat de Belgische regering een Europese aanvraag heeft ingediend in het kader van Connecting Europe Facility for Transport (CEF)? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De infrastructuurbeheerder van het Belgische spoorwegnet Infrabel heeft een aanvraag ingediend voor een Europese subsidie in het kader van het CEF. Deze aanvraag heb ik samen met de Belgische federale Minister voor Mobiliteit, de heer François Bellot, ondersteund via de ondertekening van een «written agreement» die aan het dossier voor de CEF aanvraag is toegevoegd.
Wat betekenen deze besluiten in België voor de Nederlandse inzet op dit traject?
Het betreft hier een Belgisch project, zonder financiële inzet vanuit Nederland.
Is er een maatschappelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd naar de aanpassing van dit traject? Zo ja, wat is de score? Kunt u de uitkomsten met de Kamer delen, zodat duidelijk wordt wat de positieve en negatieve effecten zijn voor het passagiersvervoer en goederenvervoer?
Elektrificatie van het tracé Hamont-Weert is een regionale ambitie (zie ook vraag 7). Mij is geen kosten-batenanalyse bekend.
Het traject Antwerpen – Weert maakt ook deel uit van de studie (3RX) naar de haalbaarheid van de IJzeren Rijn, welke op initiatief van het Vlaams Gewest wordt gedaan en waar Nederland en Duitsland ambtelijk bij betrokken zijn. De resultaten van deze studie, waaronder een kosten-batenanalyse, zijn naar verwachting rond de zomer van dit jaar beschikbaar.
Klopt het dat door investeringen op dit deel van het spoor de Brabantroute deels kan worden ontlast? Zo ja, kunt u nader onderbouwen wat dit concreet kan betekenen, ook in relatie tot de havenontwikkeling in Rotterdam en Antwerpen?
Dit klopt deels. Voor de haven van Rotterdam is de Betuweroute de belangrijkste verbinding met Duitsland. Voor de haven van Antwerpen is dat de Montzen-route (Antwerpen-Luik-Montzen-Aken). De Brabantroute is voor beide havens een alternatieve route; voor Rotterdam is deze route tijdelijk van groter belang vanwege de bouw van het Derde spoor in Duitsland.
Het traject Weert-Budel-Antwerpen biedt met name de mogelijkheid om de vervoersvraag tussen Antwerpen en Zuid Limburg in te vullen. In de huidige vorm biedt het tracé ruimte voor 51 goederentreinen per week. Dat is voor nu, maar ook op langere termijn, voldoende om in de op dit moment bekende vervoersvraag voor goederen te voorzien.
Welk bedrag is er nodig vanuit het Rijk dan wel de regio om aan Nederlandse zijde ook de boel op orde te hebben qua elektrificatie en veiligheid? Klopt het dat de gevraagde Rijksbijdrage 4 miljoen euro is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, onder welke condities bent u bereid om dit bedrag voor dit project te reserveren in het Infrastructuurfonds?
De benodigde maatregelen aan Nederlandse zijde zijn niet vastgesteld. Er is geen gevalideerde kostenraming beschikbaar voor dit project. De provincie Limburg is hier als initiatiefnemer voor verantwoordelijk. Ik kan niet beoordelen of de gevraagde € 4 mln. voldoende is om elektrificatie te realiseren. Op basis van de kosten van vergelijkbare projecten is dat twijfelachtig.
Het tracé in zijn huidige vorm biedt voldoende capaciteit om in de actuele en toekomstige vervoersvraag te voorzien. Bovendien is erop basis van nationale en regionale vervoersconcessies geen zicht op een aanbieder van personenvervoer op het traject Weert-Hamont. Ik constateer daarmee dat elektrificatie van het tracé geen nationale prioriteit heeft. Een reservering voor dit project in het infrafonds is derhalve niet opportuun.
Een afkoopsom voor een directeur van een zorginstelling die daar nooit gewerkt heeft |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «65 mille voor zorgtopman die nooit aan de klus begon»1 en «Vivantes betaalt 65.000 euro aan opgestapte bestuurder»?2
Ja.
Wat zegt de huidige Wet normering topinkomens (WNT) over het betalen van een afkoopsom aan een bestuurder van een organisatie die daar nooit daadwerkelijk heeft gewerkt, maar wel een arbeidscontract heeft?
De WNT stelt dat een bestuurder een ontslagvergoeding mag ontvangen bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst die niet groter mag zijn dan één jaarsalaris met een maximum van € 75.000,–. Daarbij maakt het niet uit hoe lang de bestuurder in dienst is geweest van de organisatie.
Doet de toezichthouder op de uitvoering van de WNT onderzoek naar de in de berichten genoemde afkoopsom? Zo ja, op grond waarvan? Zo nee, waarom niet?
Gezien het antwoord onder vraag 2 en 4 bestaat er geen aanleiding voor de toezichthouder om nader onderzoek te doen naar de genoemde berichten over de afkoopsom.
Hoe verhoudt een afkoopsom van 65.000 euro voor een bestuurder die nooit gewerkt heeft zich tot de wettelijke maximale ontslagvergoeding van 77.000 euro voor iemand die zeer lange tijd bij een werkgever heeft gewerkt?
Een afkoopsom van 65.000 euro voor een bestuurder die nooit gewerkt heeft, verhoudt zich slecht tot het uitgangspunt dat zuinig moet worden omgegaan met publiek geld. De WNT verhindert echter niet dat partijen een dergelijke afkoopsom overeenkomen: de wet maximeert de ontslagvergoeding aan een topfunctionaris tot één jaarsalaris met een maximum van 75.000 euro.
Acht u het betalen van een afkoopsom aan een bestuurder waarvan het arbeidscontract nog voor het aanvangen van zijn taken wordt ontbonden naar de geest van de WNT, namelijk om zorgvuldig om te gaan met geld dat door de belasting- en premiebetaler wordt betaald? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik acht de hele gang van zaken een betreurenswaardige verspilling van zorggeld. Er is echter sprake van een arbeidsovereenkomst tussen de zorginstelling en de topfunctionaris. Partijen mogen een dergelijke afkoopsom als schadevergoeding vanwege het niet doorgaan van de dienstbetrekking overeenkomen en de bestuurder heeft het recht om het bedrag te houden.
Indien een rechter een arbeidscontract ontbindt vanwege onregelmatigheden bij de totstandkoming daarvan, ligt het dan in de lijn der verwachting dat er een afkoopsom moet worden betaald? Zo ja, waarom en hoe wordt de hoogte van een dergelijke afkoopsom bepaald? Zo nee, waarom niet?
Bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan de rechter aan de werknemer een billijke vergoeding toekennen als het ontslag te wijten is aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. De hoogte van een dergelijke vergoeding wordt, aan de hand van de gedraging, individueel bepaald door de rechter. In de wet zijn hier geen criteria voor gesteld. Als het ontslag te wijten is aan ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, bestaat geen recht op transitievergoeding. De rechter kan desondanks toch een transitievergoeding toekennen (van een door hem te bepalen omvang) indien het niet toekennen daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In de onderhavige situatie is het al dan niet toekennen van een transitievergoeding overigens niet aan de orde nu het dienstverband geen twee jaar heeft bestaan.
Met het oog op het voorkomen van reputatieschade en negatieve publiciteit zullen veel van dit soort gevallen niet aan de rechter worden voorgelegd. Veel gevallen zullen tussen partijen onderling, bij vaststellings- of beëindigingsovereenkomst, worden afgewikkeld. Onderdeel daarvan kan zijn een tussen partijen overeengekomen vergoeding waarvan de hoogte door hen wordt bepaald.
Zou op het moment dat de Wet evaluatie WNT in werking zou zijn getreden het betalen van een dergelijke afkoopsom nog toegestaan zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het wetsvoorstel Evaluatiewet WNT wijzigt niet de maximering van de ontslagvergoeding tot één jaarsalaris met een maximum van 75.000 euro. Een dergelijke afkoopsom is ook na inwerkingtreding van het wetsvoorstel nog toegestaan.
Indien de bovengenoemde wet van in werking zou zijn en het dan toch nog mogelijk zou zijn om een dergelijke afkoopsom te betalen, omdat dat naar de letter van die wet mag, pleit dat dan niet voor het alsnog invoeren van een algemene misbruikbepaling in dat wetsvoorstel? Zo ja, waarom en hoe gaat u daar voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Hoewel de geschetste situatie onwenselijk is, lijkt er hier geen sprake te zijn van ontwijking van de normering van de WNT. Er is eerder sprake van een onzorgvuldig gevoerde sollicitatieprocedure en gebrekkig bestuur. Met een algemene anti-misbruikbepaling kan dat niet worden voorkomen.
Hoe is het contract met de genoemde en inmiddels ook opgestapte interim--bestuurder afgewikkeld? Is ook nog voor hem een afkoopsom betaald of op een andere manier een financiële tegemoetkoming gedaan? Zo ja, op grond waarvan en met welke bedrag?
De afwikkeling van de arbeidsovereenkomst is een zaak tussen de interim-bestuurder en de instelling. De instelling moet zich in het kader van de WNT in de jaarrekening verantwoorden over de bezoldiging en ontslagvergoeding van interim-bestuurders.
Het bericht 'Onderbetaling bij aanleg Centrale As' |
|
Lutz Jacobi (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onderbetaling bij aanleg Centrale As»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerdere vragen hierover van 24 juni 2016 en uw antwoorden daarop?2
Ja.
Wat is uw opvatting over de handelwijze van de provincie Friesland als zijnde opdrachtgever in dezen nu het naar aanleiding van de onder 2. bedoelde vragen en een verzoek van de vakbond daartoe plaatsgevonden hebbende onderzoek van uw Inspectie SZW uitwijst dat sprake is geweest van onderbetaling en schijnconstructies? Deelt u de mening dat deze handelwijze laakbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De provincie Friesland neemt haar taak als hoofdopdrachtgever serieus en is in gesprek gegaan met de hoofdaannemer over de situatie. Ook heeft de provincie Friesland de FNV gevraagd om een lijst met bevindingen. Daarnaast heeft de provincie Friesland om in bezit te komen van meer detailkennis met de FNV overleg gevoerd om over te gaan tot een audit bij de hoofdaannemer. De provincie en de hoofdaannemer willen tot slot graag in overleg treden met de FNV en eventuele andere partijen om te bekijken hoe de loonvordering van de ijzervlechters (en mogelijke andere personen) op een voor alle partijen acceptabele wijze kunnen worden beoordeeld en afgehandeld. De resultaten van deze acties zullen moeten worden afgewacht.
Kunt u (bij benadering) aangeven op welke wijze en ten begrote van welke bedragen de bouwvakkers in kwestie te kort zijn gedaan?
De Inspectie SZW heeft op verzoek van FNV onderzoek gedaan naar naleving van artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Dit artikel regelt dat de ter beschikking gestelde arbeidskracht recht heeft op ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke gelden voor werknemers werkzaam in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt. De Inspectie SZW heeft onafhankelijk onderzoek gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. De geconstateerde feiten en omstandigheden zijn verwerkt in een verslag dat is toegestuurd aan de verzoeker en andere belanghebbenden. Het is dan ook niet aan mij om informatie uit dit rapport met uw Kamer te delen. Het rapport is nadrukkelijk bedoeld om de verzoeker te informeren over de feiten en omstandigheden in dit concrete geval. De verzoeker kan het rapport bijvoorbeeld gebruiken om bij de rechtbank een civiele procedure te starten.
Deelt u de mening dat het ongepast is dat de provincie Friesland ondanks bedoelde misstanden op kosten van de belastingbetaler (en feitelijk over de rug van de in dezen benadeelde werknemers) een feestje viert bij de opening van de Centrale As? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De opdrachtgever moet alert zijn op signalen tijdens de werkzaamheden. De provincie Friesland heeft ook op deze signalen gereageerd (zie antwoord 3). Het ceremonieel afsluiten van de werkzaamheden is gebruikelijk bij bouwprojecten.
Vindt u dat de provincie Friesland het afgelopen jaar naar aanleiding van diverse niet mis te verstane signalen in haar rol als opdrachtgever voldoende actie heeft ondernomen teneinde misstanden tegen te gaan? Waaruit heeft deze actie feitelijk bestaan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat de provincie Friesland in dezen haar verantwoordelijkheid (eindelijk) moet nemen en actie dient te ondernemen teneinde te zorgen dat de in dezen benadeelde werknemers alsnog krijgen wat hen toekomt?
Voordat de provincie Friesland aansprakelijk kan worden gesteld moet de FNV de directe werkgever aansprakelijk stellen voor het achterstallige loon. De verzoekende partij, in dit geval de FNV, kan de inhoud daarvoor gebruiken. Is deze poging zonder succes, dan kunnen de werkgever en diens opdrachtgever tegelijkertijd hoofdelijk worden aangesproken voor de voldoening van het loon. Als ook dit niet lukt dan kunnen de hogere schakels achtereenvolgens (volg tijdelijk) worden aangesproken. Uiteindelijk kan de provincie Friesland zelf in de rol van hoofdopdrachtgever voor de voldoening van het achterstallige loon worden aangesproken. Ik ga ervan uit dat de partijen die hiervoor verantwoordelijk zijn in deze situatie orde op zaken zullen stellen. De provincie heeft daartoe actie ondernomen, zie antwoord op vraag 3.
Zou u het wenselijk vinden als de provincie Friesland zich zou verschuilen achter het formele feit dat de Wet Aanpak Schijnconstructies (die de aansprakelijkheid van opdrachtgevers voor misstanden als hier aan de orde voor eens en altijd regelt) niet gedurende de hele periode van de werkzaamheden aan de Centrale As van toepassing was? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb ook geen signaal dat de provincie Friesland dat doet.
Hoeveel Friese (dan wel andere Noordelijke) bouwvakkers hebben dankzij en bij de aanleg van de Centrale As werk gevonden? Hoe verhoudt dat aantal zich tot de naar eigen zeggen van de provincie Friesland daarvoor vrijgemaakte gelden als ook verrichte inspanningen?
Ik beschik niet over deze informatie.
Vindt u in bovenstaande aanleiding om extra aandacht te besteden aan de rol en verantwoordelijkheid van de overheid als opdrachtgever bij projecten als hier aan de orde? Bent u bereid bij momenteel in uitvoering zijnde dan wel binnenkort in uitvoering komende projecten overheidsopdrachtgevers nog eens extra op hun verantwoordelijkheid te wijzen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat overheidsopdrachtgevers zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheden als opdrachtgever. Daarom is in de eerste monitor Wet aanpak schijnconstructies ook specifiek aandacht besteed aan de lagere overheden. Er is dit jaar wederom voorlichting gepland. Daarin zullen de lagere overheden worden meegenomen.
De voortgang van de gesprekken met de Huntington-onderzoekers en het Campagneteam Huntington |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u zich uw toezegging tijdens de begrotingsbehandeling van uw ministerie voor het jaar 2017 op 10 november 2016 herinneren dat u in gesprek zou gaan met onder andere de Huntington-onderzoekers en het Campagneteam Huntington om de benodigde financiering voor een doorbraak rond te krijgen?
Ja. In de stand van zakenbrief moties en toezeggingen van 22 december 2016 (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 121) heb ik bericht dat ik in het eerste kwartaal uw Kamer nader zal informeren over de uitkomsten van de gesprekken.
Kunt u aangeven of deze gesprekken al zijn gevoerd, wat de voortgang van de gesprekken is geweest en of er al concrete resultaten naar voren zijn gekomen? Indien de gesprekken nog niet hebben plaatsgevonden, kunt u aangeven waarom niet?
Het bericht dat de financiële relatie tussen de gemeenten en het rijk verstoord is |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het advies van de Raad voor de financiële verhoudingen dat stelt dat een nieuw kabinet het financiële stelsel tussen gemeenten en het Rijk moet vereenvoudigen? Heeft u er spijt dat u er zo’n rommeltje van heeft gemaakt samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)?1 2
Er is geen sprake van een «rommeltje». De beheerders van het gemeentefonds zijn een traject tot herziening van de financiële verhoudingen gestart (Kamerstuk 34 300 B/C, nr. 22), waarbij de focus ligt op het verkennen van de houdbaarheid van de huidige uitgangspunten en verdeelsystematiek, zoals deze nu gelden volgens de Financiële verhoudingswet (Fvw). Deze verkenning, waarbij het advies van de Raad voor financiële verhoudingen (Rfv) wordt betrokken wordt in het voorjaar van 2017 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor het antwoord op uw vragen verwijs ik kortheidshalve naar dit rapport, alsmede naar de reactie die mijn ambtsgenoot van BZK heeft gegeven (Kamerstuk 34 550 B, nr. 13) antwoord op de brief van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van uw Kamer van 19 januari 2017 (kenmerk 2017Z00335/2017D01500).
Kunt u uw reactie geven op de constatering van de Raad voor de financiële verhoudingen dat de wijze waarop de huidige financiële verhoudingen zijn vormgegeven leidt tot ondoelmatige besteding van overheidsgeld, omdat gemeenten hun rol niet goed kunnen vervullen en hiermee het draagvlak voor het lokaal bestuur onderuit wordt gehaald?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe oordeelt u over de aanbeveling van de Raad voor de financiële verhoudingen dat gemeenten meerjarige zekerheid moeten krijgen over zowel het volume als de verdeling van rijksmiddelen, gezien fluctuaties in de Rijksbegroting zwaar doorwerken op de gemeentebegroting? Hoe verhoudt dit zich met de grote bezuinigingen die u toegepast heeft op het budget van gemeenten? Erkent u dat de bezuinigingen die u heeft toegepast de financiële verhoudingen tussen het Rijk en de gemeenten frustreert, aangezien de Raad voor financiële verhoudingen aangeeft dat, als een centrale overheid wil voorschrijven hoe gemeenten budgetten voor het sociaal domein moeten besteden, zij er ook voor moeten zorgen dat gemeenten beschikken over een toereikend budget voor deze voorzieningen?
Rijk en gemeenten hebben een normeringsystematiek afgesproken waarbij de omvang van het gemeentefonds afhankelijk is van de ontwikkeling in de rijksuitgaven («samen de trap op – samen de trap af»). Uw Kamer heeft voorjaar 2016 het rapport «Evaluatie normeringsystematiek gemeentefonds en provinciefonds 2010–2015» ontvangen. In het evaluatierapport zijn drie beleidsvarianten uitgewerkt, vooral gericht op een verbetering van de stabiliteit. Ook de Studiegroep Begrotingsruimte, waarvan u het rapport in juli 2016 heeft ontvangen, adviseert voor de volgende kabinetsperiode om de stabiliteit te vergroten. Besluitvorming over de te kiezen variant is aan een volgend kabinet.
Deze systematiek staat los van de omvang van het budget voor het sociaal domein. De taakstelling op dit budget frustreert de financiële verhoudingen tussen Rijk en gemeenten niet.
De Raad voor de financiële verhoudingen waarschuwt dat geld bestemd voor zorg niet zomaar op een hoop gegooid kan worden, gezien het voornemen bestaat om de budgetten voor de gedecentraliseerde zorgtaken over te hevelen naar een algemene uitkering; is het juist dat u dit voornemens bent? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de beleidsvrijheid van gemeenten om het sociaal domein lokaal vorm te geven, hoort een vrije besteding van de middelen in het gemeentefonds. Gemeenten hebben die vrijheid al met de integratie-uitkering sociaal domein. Met de overheveling van de middelen naar de algemene uitkering wordt het meest recht gedaan aan het uitgangspunt van vrije besteding van middelen. Het is met die reden dat het kabinet in 2014 heeft besloten de integratie-uitkering sociaal domein met ingang van uitkeringsjaar 2018 over te hevelen naar de algemene uitkering van het gemeentefonds, tenzij dit om verdeeltechnische redenen niet mogelijk is (Kamerstuk 33 935, nr. 7).
Het kabinet heeft destijds gekozen om tijdelijk (voor 3 jaar) gebruik te maken van een integratie-uitkering, zodat de middelen – binnen deze overgangstermijn – nog apart zichtbaar blijven op de begroting van de systeemverantwoordelijke vakminister. Dit voorjaar vindt in samenspraak met de VNG besluitvorming plaats over de overheveling.
Wanneer gaat u nu eens inzien dat het oormerken van het budget voor zorg de enige juiste oplossing is om te zorgen dat geld dat hiervoor bestemd is, hier ook aan uitgegeven wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat bestedingsvoorwaarden niet passen bij het uitgangspunt van de decentralisaties, namelijk beleidsvrijheid en bestedingsvrijheid op gemeentelijk niveau, binnen de wettelijke kaders. Daarnaast blijft ook zonder de bestedingsvoorwaarde op hoofdlijnen zicht op het geld. De uitgaven van gemeenten aan het sociaal domein blijven apart zichtbaar via het Informatiesysteem voor Derden (Iv3). Financiën vormen een onderdeel van de overall rapportage sociaal domein waarmee de belangrijkste inzichten in het sociaal domein geschetst worden. Ook blijven de middelen in de integratie-uitkering apart zichtbaar op de gemeentefondsbegroting. Wanneer zich daarbij ontwikkelingen en wijzigingen voordoen worden deze van een toelichting voorzien.
Wilt u de Kamer uw gehele reactie doen toekomen over het rapport van de Raad voor de financiële verhoudingen over de financiële relatie tussen gemeenten en het Rijk? Zo neen, waarom niet?
Ja, de Minister van BZK heeft die reactie toegezegd in de brief aan de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (Kamerstuk 34 550 B, nr. 13). Zie voorts het antwoord op de vragen 1 en 2.
Welke instantie evalueert en monitort de gemeentelijke bestedingen aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en jeugdzorgbeleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
De monitoring van de financiën sociaal domein vormt onderdeel van de overall rapportage sociaal domein die jaarlijks aan uw Kamer zal worden aangeboden. De eerste overall rapportage heeft u in mei 2016 ontvangen (Kamerstuk 34 477, nr. 1). De overall rapportage sociaal domein wordt opgesteld door het Sociaal en Cultureel Planbureau in opdracht van het Ministerie van BZK. Onderdelen van de rapportage zijn het bestuurlijke deel, dat is uitgevoerd door KPMG Plexus, en het financiële deel, dat op basis van gegevens van het CBS en andere bronnen wordt samengesteld door het Ministerie van BZK.
Het SCP evalueert momenteel of de doelen van de Wmo 2015 bereikt worden. De resultaten van deze evaluatie zullen voor 1 juli 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden worden. De evaluatie van de doelen van de Jeugdwet is ondergebracht bij ZonMw. ZonMw laat het evaluatieonderzoek doen door een consortium (met Nji, stichting Alexander en RU Leonde) onder leiding van Nivel.
Kunt u voorts ingaan op de foutieve berichtgeving van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) die becijferde dat gemeenten 1.2 miljard overhielden aan zorggeld, terwijl dit 400 miljoen blijkt te zijn?3
Er zijn geen verkeerde cijfers gehanteerd door het CBS. Uit het onderzoek van Cebeon wordt geconcludeerd dat het eerder aan uw Kamer geschetste landelijk beeld over het geheel van het sociaal domein niet fundamenteel wijzigt wanneer de achterliggende data van gemeenten worden geanalyseerd. Gemeenten hebben geld overgehouden. Wel blijven de middelen voor het overgrote deel beschikbaar als (bestemmings)reserve binnen het sociaal domein. Verder is van belang dat het jaar 2015 nadrukkelijk als een atypisch overgangsjaar bestempeld moet worden, op basis waarvan geen structureel beeld gevormd kan worden.
Het beeld dat gemeenten veel middelen overhouden dient echter wel genuanceerd te worden. AEF stelt op basis van een kwalitatieve analyse dat de bedragen die volgen uit de gemaakte vergelijking niet goed geïnterpreteerd zijn. De belangrijkste reden hiervoor is dat de cijfers die als inkomsten voor het sociaal domein gebruikt zijn door gemeenten niet worden gezien als daadwerkelijke inkomsten. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik naar de kamerbrief van de Minister van BZK van 28 februari 2017 over het onderzoek naar de financiën in het sociaal domein.
Bij hoeveel gemeenten zijn er verkeerde cijfers gehanteerd door het CBS? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe komt het dat u niet op de hoogte was dat het CBS haar bevindingen deels heeft gebaseerd op gegevens van het Ministerie van BZK en de reserves van gemeenten niet blijken te kloppen?
De veronderstellingen in deze vraag kloppen beide niet.
Wat is uw reactie op de uitspraak van wethouder M. Leisink die aangeeft dat de uitgavenramingen al jaren niet kloppen en het Ministerie van BZK hiervan op de hoogte is? Wat gaat u hieraan doen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
In de Periodieke Onderhoudsrapporten (POR’s) bij de begroting van het gemeentefonds wordt al meerdere jaren geconstateerd dat de bedragen waarmee het verdeelmodel gemeentefonds rekening houdt op de voor het sociaal domein relevante clusters verschillen van de werkelijke uitgaven op die clusters. Ik veronderstel dat de heer Leisink op deze verschillen doelt. Ik laat de kwalificatie «niet kloppen» voor zijn rekening. Met het oog op de komst van de decentralisaties is ervan afgezien de verdeling van het gemeentefonds op de genoemde onderdelen nader te bezien. Aanvullend onderzoek is nodig of herijking wenselijk is. Een dergelijk onderzoek is echter pas opportuun wanneer een aantal jaren in het gedecentraliseerde sociaal domein gewerkt is, zodat een betrouwbare meerjarenreeks voorhanden is.
Hogescholen en universiteiten die onrechtmatige studiekosten in rekening brengen bij studenten |
|
Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van het ISO (Interstedelijk Studenten Overleg) waaruit blijkt dat hogescholen en universiteiten nog steeds onrechtmatige kosten in rekening brengen bij studenten?1
Wanneer instellingen onrechtmatig kosten in rekening brengen bij de student dan werpt dit een onwenselijke drempel op. Mochten instellingen zich niet aan de wet houden dan zal de inspectie de instelling hierop aanspreken en zo nodig handhavend optreden. Zie ook het antwoord op vraag 1 van het lid Asante (PvdA) over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487).
Erkent u dat kosten voor zaken die noodzakelijk zijn voor de opleiding (zoals een managementgame van 35 euro of 200 euro voor studiematerialen) niet zijn toegestaan, temeer als er geen alternatief voorhanden is?
Over wanneer een eigen bijdrage mag worden gevraagd aan studenten heb ik op 29 april 2015 een brief gestuurd aan uw Kamer. Deze brief is op 28 april 2015 verstuurd naar alle onderwijsinstellingen, de Inspectie van het Onderwijs, de VSNU, de Vereniging Hogescholen, de LSVb en het ISO. Zie ook het antwoord op vraag 2 van het lid Asante (PvdA) over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487).
Waarom handhaaft u het beleid niet beter, zodat onterechte studiekosten niet langer in rekening worden gebracht bij studenten?
Bij de Inspectie van het Onderwijs zijn geen klachten binnengekomen van studenten. De inventarisatie van het ISO heb ik inmiddels ontvangen en deze is gedeeld met de inspectie. Mocht blijken dat een instelling inderdaad onterecht studiekosten in rekening brengt, dan zal de inspectie de instelling daarop aanspreken en zo nodig handhavend optreden.
Op welke manier waarborgt u dat hogescholen en universiteiten glashelder maken dat studenten niet verplicht zijn om extra kosten te maken en dat instellingen een gratis alternatief moeten aanbieden?
Voor zover een eigen bijdrage van studenten mag worden gevraagd, geldt dat de instelling er zorg voor moet dragen dat informatie over deze eigen bijdrage tijdig en op adequate wijze wordt verstrekt aan (aankomende) studenten. Ik zal in gesprek gaan met de VH en VSNU om te borgen dat instellingen hun informatievoorziening daarover op orde hebben.
Hoe verhouden hoge (onrechtmatige) studiekosten zich tot uw pleidooi voor gelijke kansen voor elke student, aangezien deze kosten een drempel vormen voor studenten zonder rijke ouders?
Wanneer een instelling onrechtmatige studiekosten in rekening brengt bij de student dan werpt dit een onwenselijke financiële drempel op. Dit past niet binnen mijn gelijke kansenbeleid.
Bent u bereid te onderzoeken welke onrechtmatige kosten hogescholen en universiteiten in rekening brengen bij studenten? Kunt u daarbij inventariseren in hoeverre instellingen voorlichting geven over gratis alternatieven en over het feit dat studenten geen negatieve gevolgen zullen ondervinden als zij niet betalen voor onrechtmatige studiekosten? Zo nee, waarom niet?
De inventarisatie van het ISO is gedeeld met de Inspectie van het Onderwijs zodat zij dit kan onderzoeken. Wanneer blijkt dat instellingen inderdaad oneigenlijke eigen bijdrages vragen dan zal de inspectie de instelling daarop aanspreken en handhavend optreden. Tevens zal ik dit in de bestuurlijke overleggen die ik heb met de VSNU en de VH bespreken.
Hoe gaat u waarborgen dat er nu voor eens en voor altijd een eind komt aan onrechtmatige studiekosten?
Ik borg dit door duidelijke wetgeving en communicatie over wat wel en niet is toegestaan. Tevens zal de Inspectie van het Onderwijs bij klachten zo nodig handhavend optreden. Zie ook het antwoord op vraag 3 van het lid Asante (PvdA) over dit onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1487).
Het bericht dat een bestuurder 65.000 euro kreeg zonder een dag te werken |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het feit dat Gerard M. een vertrekbonus van 65.000 euro heeft gekregen bij zorginstelling Vivantes, ondanks dat hij geen dag gewerkt heeft voor deze organisatie?1
De WNT stelt dat een ontslagvergoeding niet groter mag zijn dan een jaarsalaris met een maximum van € 75.000,–. De maximale ontslagvergoeding is onafhankelijk van de duur van het dienstverband. Een bestuurder mag een vergoeding ontvangen bij ontbinding van het arbeidscontract. Het kabinet is niet voornemens dit te wijzigen. Hoewel er sprake is van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst tussen zorginstelling en bestuurder vind ik de hele gang van zaken rondom de genoemde vertrekbonus een meer dan betreurenswaardige verspilling van zorggeld en slecht voor het imago van de sector.
Is deze constructie in lijn met de Wet normering topinkomens (WNT)? Zo ja, bent u bereid de wet te wijzigen en een dergelijke constructie te verbieden? Zo nee, bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat deze bestuurder deze afkoopsom niet ontvangt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komen dergelijke constructies voor, waarin bestuurders zoveel geld cashen voor werk dat zij niet gedaan hebben? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De toezichthouder op de WNT in de zorg, het CIBG, heeft in verband met deze vraag onderzoek gedaan naar de door WNT-instellingen bij het CIBG aangeleverde gegevens met betrekking tot het verslagjaar 2014 en 2015. Het CIBG meld mij dat hierbij naar voren is gekomen dat er geen zaken bekend zijn van bestuurders die uitkeringen wegens beëindiging van het dienstverband hebben ontvangen zonder dat hier feitelijk een dienstverband tegenover stond.
Bent u bekend met het wanbeleid van Vivantes die eerder slechte investeringen deed in domotica waardoor kostbare banen verloren zijn gegaan? Hoe verhoudt dit zich met de uitgekeerde vertrekbonus van 65.000 euro?2
De raad van toezicht heeft duidelijk niet goed gefunctioneerd. Zie vraag 5.
Hoe oordeelt u over de vriendjespolitiek in deze situatie gezien Gerard M. voorgedragen werd door zijn voormalige baas, die tevens bij het sollicitatiegesprek zat en vervolgens benoemd werd als bestuurder?3
Bij de benoeming van zorgbestuurders zijn raden van toezicht verantwoordelijk voor een zorgvuldig en transparant selectieproces. Ik heb begrepen dat er binnen Vivantes onvoldoende draagvlak bestond voor (de uitkomst van) de selectieprocedure. Dat is niet goed. Eind vorig jaar heeft de raad van toezicht van Vivantes besloten gefaseerd te zullen terugtreden. Het is nu aan de interim-bestuurder en de nieuw aan te treden raad van toezicht om snel orde op zaken te stellen. Uiteraard in goed overleg met de cliënten- en ondernemingsraad.
Hoe lang blijft u dit old boys netwerk in de zorg in stand houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat bestuurders te allen tijde moeten worden geselecteerd op basis van hun kwaliteiten en niet (louter) op basis van hun netwerk. De raad van toezicht draagt zorg voor een goede en evenwichtige samenstelling van de raad van bestuur die aansluit op de behoefte van de organisatie. Zij moet zich goed vergewissen van de daadwerkelijke kennis en kunde van een bestuurderskandidaat.
De Nederlandse vereniging voor bestuurders in de zorg (de NVZD) heeft een accreditatietraject ontwikkeld waarin wordt getoetst of bestuurders actief werken aan hun vakontwikkeling en beschikken over zelfreflectief vermogen. Voor de raden van toezicht is deze accreditatie een praktisch handvat om de competenties van kandidaat bestuurders te kunnen beoordelen. Ik roep raden van toezicht dan ook op om al hun bestuurders op te laten gaan voor accreditatie.
Is hier sprake van wanbeleid naar uw mening? Zo neen waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Bij vermoedens van wanbeleid kan een belanghebbende (bijvoorbeeld een cliëntvertegenwoordigend orgaan of een vakbond) een enquêteprocedure starten bij de ondernemingskamer. Het is dan aan de rechter om hier een uitspraak over te doen.
De IGZ blijft de situatie bij Vivantes nauwlettend in de gaten houden en neemt het toezicht op goed bestuur daarin mee.
Erkent u dat het een beproefd accreditatietraject is dat maakt dat bestuurders elkaar baantjes toeschuiven? Kunt u uw antwoord toelichten? Is dit een manier om de WNT te ontduiken?
Zie mijn eerdere antwoord op vraag 6. Naar mijn mening draagt een accreditatietraject voor zorgbestuurders juist bij aan de verdere professionalisering van bestuur en toezicht in de zorg. Ik zie daarbij geen verband met ontduiking van de WNT-normen.
Welke concrete maatregelen treft u om te voorkomen dat bestuurders met enorme vertrekbonussen weggaan, zodat zorggeld gewoon weer wordt besteed aan de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet wil maatschappelijke verantwoorde inkomens en ontslagvergoedingen voor topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector. Wat daarbij aanvaardbaar is, is vastgelegd in de WNT. De normen van de WNT handhaven we.
De lobby om het Europese geneesmiddelenagentschap naar Nederland te halen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat het uw voornemen is om in de lobby om het Europese geneesmiddelenagentschap (EMA) naar Nederland te halen1, vooral in te zetten op een vestigingslocatie in de nabijheid van Schiphol?2
Zoals aangegeven in de brief die op 16 januari jongstleden aan uw Kamer is gestuurd, zal Nederland zich kandidaat stellen voor het naar Nederland halen van het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA). Daarbij zal inderdaad ingezet worden op een vestigingslocatie in de nabijheid van Schiphol.
Kunt u aangeven waarom er gefocust wordt op een locatie in de nabijheid van Schiphol? Kunt u tevens aangeven hoe groot het zoekgebied voor een geschikte locatie wat u betreft is?
De EMA is haar werkzaamheden afhankelijk van samenwerking met 40 geneesmiddelenautoriteiten en ruim 3.750 experts afkomstig uit alle EU lidstaten.
Jaarlijks ontvangt de EMA 65.000 bezoekers, die zo’n 30.000 hotelovernachtingen boeken. Daarnaast ontvangt de EMA dagelijks bezoekers uit de VS, Azië en Australië. Optimale bereikbaarheid en ruim voldoende voorzieningen zijn daarom van essentieel belang voor het functioneren van de EMA. De nabijheid van Schiphol Airport vormt, vanwege het grote aantal vliegbestemmingen en de hoge frequentie van vluchten van en naar Schiphol Airport, een zeer belangrijke troef voor de Nederlandse kandidatuur.
Het zoekgebied is gedefinieerd aan de hand van criteria die door de EMA zijn gesteld, zoals de nabijheid van een grote luchthaven, lokaal korte reistijden, hoogfrequent openbaar vervoer, ruim voldoende aanbod van kwalitatief hoogwaardige hotelaccommodatie en nabijheid van voorzieningen voor het personeel van het agentschap, zoals huisvesting en internationale scholen. Door in te zetten op deze criteria, kan Nederland het best mogelijke bod uitbrengen, dat zich zeer goed kan meten met datgene wat de belangrijkste concurrerende landen te bieden hebben.
Wordt bij de beoordeling of een locatie voor het EMA voldoende bereikbaar is ook gekeken naar de kansen (net) over de grens, zoals internationale luchthavens in Duitsland en België? Zo nee, waarom niet?
Bij de initiële vraag welke steden of regio’s geschikt zouden zijn voor vestiging van de EMA, is ook gekeken andere regio’s. Op basis van de behoeften van de EMA zoals hierboven weergegeven, bleek dat de onmiddellijke nabijheid van Schiphol het beste en meest concurrerende bod voor de Nederlandse kandidatuur oplevert.
Erkent u dat bijvoorbeeld Zuid-Limburg zowel per spoor als per vliegtuig ook uitstekend internationaal bereikbaar is met diverse luchthavens om de hoek?
Het kabinet erkent dat Zuid-Limburg zeker goed is gelegen ten opzichte van verbindingen in omringende lidstaten. Met acht vliegbestemmingen op vooral de toeristische routes biedt Maastricht-Aken echter beperkte mogelijkheden. De vliegvelden van Düsseldorf en Keulen in het Oosten en Brussel in het Zuidwesten bieden flink meer verbindingen, maar liggen allen op ruim 100 km afstand vanaf Maastricht. Voor het grote aantal inreizende bezoekers en experts van het Europees geneesmiddelenagentschap betekent deze afstand fors meer reistijd, hetgeen een Nederlands bod veel minder aantrekkelijk zou maken.
Deelt u tevens de mening dat Zuid-Limburg om diverse redenen een goede locatie voor het EMA zou kunnen zijn, vanwege onder andere: de centrale ligging in de Euregio Maas-Rijn en de nabijheid van belangrijke Europese steden (Brussel, Luxemburg, Düsseldorf, Keulen en Luik); de directe aansluiting met de Topsectoren Lifesciences- and Health en Agri- en Food via de Brightlands Campussen in Maastricht, Sittard-Geleen en Venlo alsook de Smart Services Campus in Heerlen; de nabijheid van zowel de Chemelot Campus als de Maastricht Health Campus; de actieve betrokkenheid van de Universiteit Maastricht bij de innovatie van medische toepassingen en de verbreding richting «regeneratieve geneeskunde»?
De regio Zuid-Limburg heeft zeer veel te bieden op het vlak van de wetenschappelijk onderzoek op het vlak van Lifesciences & Health (LS&H). Het kabinet is ervan overtuigd dat een eventuele vestiging van de EMA in Nederland op middellange termijn een positief effect zal hebben op de ontwikkeling van deze sector in heel Nederland.
Voor de EMA zelf is de directe nabijheid van een LS&H-cluster, dat op meerdere locaties in Nederland beschikbaar is, interessant maar geen beslissende factor voor haar vestiging. Factoren zoals hierboven genoemd in het antwoord op vraag 2 zijn dat wel.
Bent u bereid met de provincie Limburg en de diverse gemeenten in Zuid-Limburg in gesprek te gaan over de kansen om Zuid-Limburg als mogelijke vestigingslocatie voor het EMA te betrekken? Zo nee, waarom niet?3
Voor de vestiging van de EMA zijn momenteel waarschijnlijk al zo’n 20 lidstaten kandidaat. Nederland moet concurreren met enkele landen die ook goede locatie bieden als Italië, Zweden, Denemarken, Oostenrijk, Ierland, Duitsland, Spanje en wellicht ook Frankrijk.
Veel landen zullen een zeer concurrerend aanbod op tafel leggen. Nederland wil het best mogelijke bod op tafel leggen en het kabinet is van mening dat Nederland het meest kansrijke aanbod creëert met een locatie van de EMA in de nabijheid van Schiphol.
Bent u bereid in uw lobby om de EMA naar Nederland te halen, gezien de argumenten in de voorgaande vragen, expliciet ook de mogelijkheid mee te nemen om het EMA in Zuid-Limburg te vestigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.