Bureaucratie bij het aanvragen van een genderneutrale ov-chipkaart |
|
Rob Jetten (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat (verplichte) geslachtsvermelding op ov-chipkaarten per 1 januari 2017 is komen te vervallen?
Ja. In de brief van de toenmalige ministers van Veiligheid en Justitie en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over diverse onderzoeken over sekseregistratie1 staat de toezegging van de openbaar vervoerders (NS, regionale vervoerders, stadsvervoerders) en Translink dat de m/v vermelding op alle nieuw uit te geven persoonlijke OV-chipkaarten per 1 januari 2017 achterwege gelaten wordt. Naar aanleiding van de vragen vanuit de Kamer heb ik hierover contact opgenomen met Translink en NS. Translink meldt mij dat per 1 januari 2017 alle nieuwe OV-chipkaarten zonder geslachtsvermelding gemaakt worden, behalve de NS kaarten. NS laat weten dat ook alle nieuwe OV-chipkaarten van NS per 20 december 2017 zonder geslachtsvermelding zullen zijn. In de komende maand wordt de wijziging technisch klaargezet en volgt een her-instructie voor controle en dienstverlening op de trein en het station. Daarmee is de OV-sector zijn toezegging, met enige vertraging, nagekomen.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat aanvragers verstrikt raken in bureaucratie bij het aanvragen van een nieuwe ov-chipkaart? Zo ja, wat is uw reactie op dit bericht?1
Ja. Een specifieke groep reizigers ervaart de m/v vermelding als een drempel. Daarom ben ik blij dat er zeer binnenkort zonder bureaucratische drempels op alle nieuwe OV-chipkaarten geen m/v vermelding meer zichtbaar is. Met deze maatregel van de vervoerders en Translink is het OV één van de eerste sectoren die de m/v vermelding op hun passen schrappen. Ik hoop dat bedrijven in andere sectoren hun voorbeeld zullen volgen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om een genderneutrale ov-chipkaart aan te bieden?
Ja, die mening deel ik. Zie antwoord 2.
In hoeverre bent u bereid om met Translink en de ov-bedrijven in gesprek te gaan zodat een genderneutrale ov-chipkaart zo spoedig mogelijk beschikbaar komt voor diegenen die dit wenselijk achten?
Zie antwoord 1.
Het bericht ‘MeerGGZ maakt bezwaar tegen cao ggz’ |
|
Dennis Wiersma (VVD), El Yassini |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «MeerGGZ maakt bezwaar tegen cao ggz»?1
Ja.
Klopt het dat er een bezwaar bij uw ministerie is ingediend tegen het algemeen verbindend verklaren van de cao geestelijke gezondheidszorg (ggz)?
Er zijn bedenkingen ingediend tegen het verzoek om algemeen verbindend verklaring (avv) van bepalingen van de cao Geestelijke Gezondheidszorg.
Kunt u aangeven of er inmiddels contact heeft plaatsgevonden tussen uw ministerie en Platform MeerGGZ? Zo ja, wat is er uit dit gesprek gekomen? Zo nee, gaat dit nog plaatsvinden?
Op dit moment is bovengenoemd verzoek om avv in behandeling. De daartegen ingediende bedenkingen zullen door mij op de gebruikelijke manier behandeld worden. Dat betekent dat bedenkingen aan de indieners van het avv-verzoek worden voorgelegd met verzoek om commentaar. Aan de hand daarvan vorm ik mijn oordeel over de bedenkingen. Dat oordeel neem ik op in de overwegingen bij het avv-besluit. Dit is de gebruikelijke gang van zaken bij bedenkingen. In deze procedure vinden geen gesprekken of hoorzittingen plaats met bedenkinghebbenden en/of indieners van avv-verzoeken. Het is een schriftelijke procedure.
Wat vindt u van de opmerkingen van Platform MeerGGZ-voorzitter Bert Bakker dat de nieuwe cao ggz inflexibel en centralistisch is en hiermee mogelijk innovatieve organisaties in de weg zit die willen uitblinken op kwaliteit en ketenzorg? Deelt u deze zorgen? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn van het instrument algemeen verbindend verklaren?
Over deze lopende individuele procedure wil ik geen uitspraken doen voordat ik alle stappen in de procedure doorlopen heb.
Wel kan ik uiteraard ingaan op het doel van avv in het algemeen: het doel van het instrument algemeen verbindend verklaren is concurrentie op arbeidsvoorwaarden door onderbieding door niet gebonden werkgevers en werknemers te voorkomen.
Wat is uw reactie op de gestelde mogelijke gevolgen van het algemeen verbindend verklaren van de cao ggz, bijvoorbeeld dat patiënten of cliënten in de avonden of in het weekend voor een gesloten deur komen te staan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe taxeert u de angst dat de nieuwe cao het doorbreken van schotten tegengaat?
Zie antwoord vraag 4.
Overlegt u in het kader van de beoordeling van het algemeen verbindend verklaren van de cao ggz en van het bezwaar van Platform MeerGGZ met de Minister en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport omtrent de gevolgen van de cao voor innovatie, ketenzorg en ontschotting in de ggz en jeugd-ggz? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke zorgen uiten zij over de cao en de gevolgen hiervan?
Nee.
In het kader van avv laat ik een toets uitvoeren op de voor avv voorgelegde bepalingen. Gekeken wordt o.a. of zij niet kennelijk in strijd zijn met wet- en regelgeving, of zij zich naar hun aard lenen voor avv en of zij voldoen aan alle vereisten. In het Toetsingskader AVV, dat voor een ieder toegankelijk is, is deze toets nader uitgewerkt.
De inhoudelijke wensen die ik of de Minister van VWS zouden hebben met betrekking tot de inhoud van de cao, zijn in het de kader van die toets niet aan de orde en kan ik niet laten mee wegen bij het nemen van een avv-besluit. Avv is een instrument dat cao-volgend is en de inhoud van een cao is aan cao-partijen.
Bent u bereid tegemoet te komen aan de oproep van Platform MeerGGZ om meer ruimte te geven, zodat Platform MeerGGZ tot een passend arbeidsvoorwaardenpakket kan komen voor haar leden?
Zie mijn antwoorden op de vragen 4, 5 en 6.
Krijgt u vaker signalen, zoals die vanuit Platform MeerGGZ, dat het instrument van algemeen verbindend verklaren innoverende organisaties in de weg kan zitten?
Nee, vergelijkbare bedenkingen zijn nog niet eerder ingediend.
Kunt u aangeven hoeveel bezwaren er in de afgelopen jaren zijn aangetekend tegen het algemeen verbindend verklaren van een cao? Kunt u de cijfers voor de afgelopen vijf jaar delen met de Tweede Kamer?
In 2012 zijn 124 avv-verzoeken ingediend, tegen 13 daarvan zijn in totaal 21 bedenkingen ingediend. In 2013 zijn 118 avv-verzoeken ingediend, tegen 10 daarvan zijn in totaal 19 bedenkingen ingediend. In 2014 zijn 110 avv-verzoeken ingediend, tegen 11 daarvan zijn in totaal 26 bedenkingen ingediend. In 2015 zijn 106 avv-verzoeken ingediend, tegen 7 daarvan zijn in totaal 12 bedenkingen ingediend. In 2016 zijn 109 avv-verzoeken ingediend, tegen 5 daarvan zijn in totaal 12 bedenkingen ingediend.
Kunt u aangeven hoe u tegen het instrument van algemeen verbindend verklaren aankijkt, ook in het kader van toekomstbestendigheid en ruimte voor maatwerk?
Het algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen levert een bijdrage aan het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Het belang daarvan wordt in het Regeerakkoord erkend (zie de passages met betrekking tot pay-roll en buitenlandse gedetacheerde werknemers).
Cao-partijen gaan zelf over de inhoud van een cao. Dat laat onverlet dat ik meen, dat het goed zou zijn als werkgevers en werknemers voortdurend aandacht hebben voor de mogelijkheden voor modernisering van cao’s. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om ruimte voor maatwerk, voor keuzevrijheid in de verdeling tussen primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden en meer aandacht voor de duurzame inzetbaarheid van werknemers. Het kabinet zet in op hervorming voor zekerheid en kansen in een nieuwe economie. Onze arbeidsmarkt is bedoeld om zekerheid en kansen te bieden voor iedereen, ook wanneer de omstandigheden met de tijd veranderen. Periodiek onderhoud en modernisering van stelsels zijn noodzakelijk. Modernisering van cao’s kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren.
Welke ruimte hebben organisaties zoals Platform MeerGGZ nu om een eigen arbeidsvoorwaardenpakket te laten gelden?
Platform MeerGGZ kan een eigen arbeidsvoorwaardenpakket afspreken, bijvoorbeeld in de vorm van een cao, en deze laten gelden voor de leden van het Platform. Indien de bepalingen van de cao GGZ algemeen verbindend worden verklaard kunnen de leden van het platform het eigen arbeidsvoorwaardenpakket toepassen, voorzover de avv-de cao-bepalingen daarvoor ruimte laten. Zodra er een eigen rechtsgeldige cao tot stand is gekomen, kan Platform MeerGGZ, of de leden zélf, cao-partijen bij de cao GGZ verzoeken om de leden van MeerGGZ te dispenseren van het toepassen van bepalingen van de GGZ-cao. Bij een volgend avv verzoek kan MeerGGZ de Minister van SZW verzoeken om de leden dispensatie te verlenen van het avv- besluit in verband met het hebben van een eigen cao. Zo’n verzoek zal dan op de eigen merites worden beoordeeld.
Welke mogelijkheden hebben organisaties zoals Platform MeerGGZ om deel te nemen aan het cao-onderhandelingsproces? In hoeverre is er ruimte voor nieuwe collectieven om deel te mogen nemen aan de onderhandelingen?
Onderhandelingsvrijheid staat hier centraal. Het is aan partijen bij een cao om zelf te bepalen welke organisaties deelnemen aan het cao-onderhandelingsproces. Nieuwe collectieven kunnen bestaande cao-partijen verzoeken om deel te mogen nemen aan de onderhandelingen.
De administratiekosten bij corporaties |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat er onvrede is bij woningcorporaties over administratiekosten?1
Ja.
Kunt u de kritiek plaatsen van de koepelorganisatie Aedes dat woningcorporaties op kosten gejaagd worden door de nieuwe woningwet? Zo nee, waarom niet?
Per 1 juli 2015 is de Woningwet herzien en zijn de regels voor woningcorporaties aangescherpt naar aanleiding van de conclusies en aanbevelingen van de Parlementaire Enquête Woningcorporaties. Destijds was ingeschat dat dit gepaard zou gaan met een toename van de administratieve lasten voor corporaties. De raming die recent in opdracht van Aedes is gemaakt, laat zien dat de lasten meer zijn gestegen dan eerder becijferd. Dit komt mede doordat de implementatie van de wet op sommige onderwerpen voor corporaties complexer is gebleken dan vooraf was ingeschat. Bij de wetsbehandeling is bovendien een lastenraming gemaakt van het algemene wettelijke kader. Uitwerking in lagere regelgeving en inrichting van het toezicht konden in de raming destijds niet worden meegenomen omdat deze toen nog niet bekend waren.
Ik ben het met Aedes eens dat gekeken moet worden hoe binnen de doelen van de wet de administratieve lasten voor corporaties niet hoger zijn dan nodig. Het rapport van Aedes biedt daarvoor concrete aanknopingspunten, die ik in de komende maanden samen met Aedes en andere sectorpartijen zal bespreken. In de beantwoording van de volgende vragen zal ik hier verder op ingaan. Daarnaast verwijs ik u naar de brief Meer samenwerking en minder administratieve lasten in het woningcorporatiestelsel die ik vandaag aan uw Kamer heb gezonden en waarin ik nader in ga op de bevindingen en aanbevelingen uit het rapport waartoe Aedes opdracht heeft gegeven.
Kloppen naar uw inzicht de conclusies dat er sprake is van een lastenverzwaring van driehonderd procent, hetgeen 90 miljoen euro vergt? Zo nee, wat zijn dan de juiste cijfers?
Eerder heeft Sira Consulting ten behoeve van de wetsbehandeling de ex ante raming gemaakt van het verwachte het effect van de herziening van de Woningwet op de administratieve lasten van woningcorporaties.2 Sira Consulting raamt de totale structurele administratieve lasten van de Woningwet als geheel voor woningcorporaties in het recente onderzoek op € 89,6 mln. Uit een eerdere nulmetingen, voor de invoering van de herzieningswet, bleken de structurele administratieve lasten van de Woningwet (en onderliggende regelgeving en toezicht) circa € 30 mln. Dit betekent dat de stijging van de lasten als gevolg van de herziening van de Woningwet per 1 juli 2015 geschat worden op circa € 60 mln. Ik heb geen reden om eraan te twijfelen dat dit de best mogelijke raming van de administratieve lasten op dit moment is.
Ziet u mogelijkheden om de administratieve kosten te beperken, bijvoorbeeld door taxaties van vastgoed op één wijze uit te laten voeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn zou dat geeffectueerd kunnen worden?
Zoals aangegeven zal ik de komende periode met sectorpartijen in overleg treden om de werking van de wet te verbeteren en de administratieve lasten voor corporaties waar mogelijk te verlagen. Op een aantal terreinen lopen al trajecten die bijdragen aan lagere administratieve lasten. Zo leidt de samenwerking tussen de Autoriteit woningcorporaties en het Waarborgfonds Woningbouw, het zogenaamde traject Verticaal Toezicht, tot lagere toezichtslasten voor corporaties. Onderdeel van het Verticaal Toezicht is ook het schrappen van meerdere waarderingsbegrippen waarover corporaties nu nog verplicht moeten rapporteren. Tevens wordt op 5 december een convenant tussen Aedes, BZK, WSW en Aw gesloten wat onder meer als doel heeft om de verplichte informatie-uitvraag aan corporaties de komende jaren te substantieel te verminderen. Voor zover al niet opgepakt, worden de verbetervoorstellen uit het Aedes-onderzoek ook betrokken bij de evaluatie van de Woningwet, die volgend jaar naar uw Kamer gezonden wordt.
Bent u bereid om in overleg te treden met de woningcorporaties om «quick wins» snel in gang te zetten zodat onnodige kosten kunnen worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u voor de begrotingsbehandeling van BZK, onderdeel Wonen en Ruimte, deze vragen beantwoorden?
Met de beantwoording van deze vragen is hieraan voldaan.
Het naar Nederland terughalen van de Formule 1 |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van een rapport van de gemeente Zandvoort, waaruit blijkt dat een terugkeer van de Formule 1 op het circuit van Zandvoort haalbaar is?1
Ja.
Klopt het dat ook het TT-circuit in Assen momenteel onderzoek doet naar de haalbaarheid om de Formule 1 naar het circuit te halen? Zo ja, is u bekend op welke termijn dit onderzoek voltooid zal zijn?2
Nee, het TT circuit heeft mij laten weten dat dit niet het geval is.
Herinnert u zich de reactie van uw ambtsvoorganger op schriftelijke vragen, waarin zij aangaf dat zij eerst de uitkomsten van de businesscase van de initiatiefnemers in Zandvoort wilde afwachten en dat zij zich kon voorstellen dat zij daarna de Sportraad om advies zou vragen?3
Ja.
Bent u bereid, nu het haalbaarheidsonderzoek in Zandvoort gereed is, de Sportraad om advies te vragen over het terughalen van de Grand Prix Formule 1? Bent u bereid in de adviesaanvraag aan de Sportraad te vragen hierbij ook naar de mogelijkheden te kijken die het TT-circuit in Assen biedt?
Het rapport over het circuit Zandvoort is een eerste verkenning. Er zijn te veel onzekerheden om tot een concrete adviesaanvraag aan de Nederlandse Sportraad te komen. De gemeente en het circuit willen eerst gesprekken voeren met de FIA en Formula One Group. Dit wacht ik af. In een later stadium kan ik de Nederlandse Sportraad altijd nog om advies vragen. Daarbij kunnen ook eventuele andere initiatieven worden betrokken.
Het rekruteren van arbeidsgehandicapten voor sekswerk |
|
Jasper van Dijk , Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de Kamervragen die zijn ingediend over de website www.werkenmetwajong.nl waar Wajongers gerekruteerd worden voor sekswerk?1
Ja.
Waarom zijn deze vragen nooit beantwoord?
Ik ben van mening dat een kwetsbare groep mensen zoals wajongers niet zouden moeten worden blootgesteld aan deze maatschappelijk omstreden werkzaamheden. Mijn ambtsvoorganger heeft in overleg met de vragenstellers besloten de Kamervragen niet te beantwoorden. Beantwoorden van de Kamervragen zou onwenselijk extra aandacht kunnen geven aan de website www.werkenmetwajong.nl. Deze voormalige leden van de Tweede Kamer hebben de vragen echter nooit formeel ingetrokken.
Wilt u de gestelde vragen alsnog beantwoorden?
Ja, zie in het vervolg van deze brief de (niet eerder verzonden) antwoorden op de Kamervragen uit 2016.
Constaterende dat onder Wajongers zich onder andere mensen met psychiatrische problemen, beperkte verstandelijke vermogens en autisme bevinden, onderschrijft u dat het verwerpelijk is om de financiële schaarste van deze kwetsbare doelgroep te gebruiken om ze te rekruteren voor de seksindustrie?
Zie antwoord 4, 5 en 6 op de Kamervragen uit 2016 (hieronder).
Welke mogelijkheden ziet u om misbruik van verstandelijk beperkte mensen of mensen met psychiatrische problemen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie is er sinds 9 juni 2016 genomen om misbruik van Wajongers door www.werkenmetwajong.nl te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er klachten ingediend over www.werkenmetwajong.nl?
Ik ben in 2016 door het «Meldpunt Kinderporno op Internet» geïnformeerd over het bestaan van deze website. Ik heb geen kennis van ingediende klachten tegen de betreffende website. Mensen met klachten over de website werkenmetwajong.nl kunnen contact opnemen met UWV om, aan de hand van de inhoud van de klacht, samen vast te stellen waar deze het beste kan worden ingediend. Daarnaast kunnen mensen zich ook wenden tot particuliere initiatieven zoals www.klachtenkompas.nl of www.klacht.nl.
Waar kunnen mensen met klachten over www.werkenmetwajong.nl zich melden?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat 62% van de studenten in het dagelijks leven prestatiedruk ervaart |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe kijkt u aan tegen de methodologische aanpak van een onderzoek, waaruit zou blijken dat 62% van de studenten in het dagelijks leven vaak «prestatiedruk» ervaart?1 Hoe kijkt u aan tegen de aanpak van soortgelijk onderzoek van de Groningse Studentenbond?2
Beide onderzoeken berusten naar mijn mening op een gedegen methodologische aanpak. De cijfers waarop het bericht is gebaseerd dat 62% van de studenten in het dagelijks leven prestatiedruk ervaart, komen voort uit Onderzoek Studieklimaat, gezondheid en studiesucces van het monitor programma FIVE3. Hierbij zijn studenten van de hogeschool Windesheim via een digitale vragenlijst bevraagd op verschillende stellingen. Het onderzoek is gebaseerd op 1812 ingevulde vragenlijsten.
In het onderzoek van de Groningse Studentenbond is eveneens gebruik gemaakt van een digitale vragenlijst waarbij Groningse studenten aan de hand van een (verkorte) versie van de COPE4zijn bevraagd op copingstijlen. Daarnaast zijn Groningse studenten aan de hand van een zelf samengestelde vragenlijst bevraagd over ervaren mate van stress. Dit onderzoek is gebaseerd op 551 ingevulde vragenlijsten, 21 procent van de vragenlijsten is ingevuld door studenten van de Hanzehogeschool en 79 procent door studenten van de Rijksuniversiteit Groningen.
Moet a contrario worden verondersteld dat 38% van de studenten blijkbaar geen of weinig druk ervaart om te presteren in het met belastinggeld gefinancierde hoger onderwijs? Deelt u de mening dat het zorgwekkend is, als maar liefst 38% van de studenten in het hoger onderwijs geen of weinig druk ervaart om te presteren?
De resultaten zijn een afgeleide van een vijfpuntschaal waaruit blijkt dat 62% van de ondervraagden vaak of erg vaak ervaart te moeten presteren. 30,3% geeft aan dit soms te ervaren, 6,6% zelden en 1,5% nooit. Op basis van dit onderzoek kan dus niet worden verondersteld dat 38% van de studenten geen of weinig prestatiedruk ervaart.
Deelt u de mening dat willen presteren en jezelf hoge eisen opleggen juist belangrijke doelstellingen van het hoger onderwijs zijn en geen probleem? Zo nee, waarom niet?
Studenten ervaren druk in het dagelijks leven, zo blijkt ook uit het onderzoek. Druk die hen door de maatschappij wordt opgelegd en druk die zij zichzelf opleggen. Een student kan dit ervaren op het sportveld, in een gezinssituatie, op sociale media en ook in het hoger onderwijs.
Goed hoger onderwijs daagt de student uit. Het haalt de student uit zijn of haar comfortzone en spreekt de student aan op zijn of haar passie en talenten. Met de maatregelen uit de Strategische Agenda en de middelen uit het studievoorschot wordt een extra impuls gegeven aan het uitdagender maken van het hoger onderwijs, bijvoorbeeld door de verbreding van talentprogramma’s.
Een student is gebaat bij uitdagend onderwijs. Maar wanneer de student te hoge of langdurige prestatiedruk ervaart, kan dit negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van de student en, al dan niet indirect, op het studieverloop. Preventie en tijdige interventie bij een te hoge of langdurige prestatiedruk acht ik daarom van groot belang.
In het licht van de motie Bruins/Asante5 ben ik in gesprek met de hogeronderwijsinstellingen, studentpsychologen, studentenorganisaties en experts. Ik constateer dat hogeronderwijsinstellingen dit thema op hun netvlies hebben en hier actie op ondernemen, zoals de ontwikkeling van het platform Studentenwelzijn door de hogeschool Windesheim en Inholland. Ik verwacht uw Kamer in het voorjaar van 2018 over de uitwerking van de motie te kunnen informeren.
Vindt u ook dat het landsbestuur zich eerder druk zou moeten maken om de hoge werkdruk bij docenten in het hoger onderwijs, dan om die van studenten? Zo nee, waarom niet?
Ik acht aandacht voor werkdruk bij zowel docenten als studenten van belang.
Erkent u dat selectie aan de poort, het bindend studieadvies (BSA), de ingangseisen voor de vele honourstrajecten, de beurzen en prijzen voor excellente studenten een enorme kwaliteitsimpuls vormen voor het hoger onderwijs, terwijl de toegankelijkheid van dat onderwijs gewaarborgd blijft?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven, is de ervaren werkdruk het gevolg van meerdere factoren. De maatregelen die het lid Van der Linde noemt, dragen, samen met maatregelen zoals de verbetering van loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding, de invoering van de studiekeuzecheck en de invoering van de associate degree-opleiding, bij aan een toegankelijk, kwalitatief en uitdagend hogeronderwijsstelsel.
Het afwijzen van een uitkering aan zwaar zieke jonge mensen in hun laatste levensjaren |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het feit dat een jonge vrouw (20) met verminderde longcapaciteit en een progressieve longziekte die nog maar enkele jaren te leven heeft, van het Uitvoersingsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te horen krijgt dat zij niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering en moet gaan werken?1
Is dit beleid niet buitensporig hard voor zwaar zieke jonge mensen in hun laatste levensjaren?
Gaat u wat voor deze jonge vrouw doen?
Bent u bereid de Participatiewet, waardoor jonggehandicapten alleen nog in aanmerking komen voor een Wajong uitkering als zij volgens een strenge keuring 100% arbeidsongeschikt zijn, bij te stellen?
Hoe wordt bij de huidige Wajong- en WIA-keuring omgegaan met zieke mensen met een progressieve ziekte die nog maar enkele jaren te leven hebben?
Ook als iemand naar verwachting nog maar enkele jaren te leven heeft, wordt de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling volgens de hoofdregels uitgevoerd. Dat wil zeggen dat de verzekeringsarts vaststelt of er sprake is van functionele beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek. De arbeidsdeskundige beoordeelt vervolgens of, en zo ja, welke functies de betrokkene nog kan verrichten (WIA) dan wel of de betrokkene arbeidsvermogen heeft (Wajong 2015).
Op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten kan een verzekeringsarts in een aantal met name genoemde gevallen bepalen dat van een arbeidskundig onderzoek wordt afgezien en de betrokkene volledig arbeidsongeschikt is (WIA) of geen arbeidsvermogen heeft (Wajong 2015). Dat kan hij onder andere doen ingeval de betrokkene weliswaar benutbare mogelijkheden heeft, maar vanwege zijn terminale ziekte een zodanig slechte levensverwachting heeft dat hij die mogelijkheden naar verwachting binnen afzienbare tijd zal verliezen (zie artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten). In de toelichting bij de invoering van deze bepaling is opgemerkt dat onder «afzienbare tijd» moet worden verstaan een termijn van ongeveer één jaar. Als de betrokkene een levensverwachting van enkele jaren heeft, is er geen wettelijke basis om van een arbeidskundig onderzoek af te zien.
Hoe verwacht u dat mensen met een ernstig progressieve ziekte en nog enig theoretisch arbeidsvermogen vanuit de bijstand aan het werk komen?
Deze vraag laat zich niet in algemene zin beantwoorden, omdat de situatie van personen verschillend is. Doel van de Participatiewet is om mensen met arbeidsvermogen die vallen onder de doelgroep van de Participatiewet waar mogelijk naar werk toe te leiden, bij voorkeur naar regulier werk. Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten ook verantwoordelijk voor mensen met een arbeidsbeperking met arbeidsmogelijkheden die niet kunnen instromen in de Wajong. Gemeenten hebben met de Participatiewet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) instrumenten en bijbehorende middelen in handen gekregen om jongeren met arbeidsmogelijkheden middels een integrale benadering te ondersteunen in het verder ontwikkelen van het arbeidsvermogen. Sommige mensen in deze situatie willen ook graag werken. Maatwerk staat daarbij voorop. De gemeente beschikt over een breed instrumentarium om mensen met arbeidsvermogen te begeleiden, zo mogelijk naar werk of andere vormen van participatie. Het is aan de betreffende gemeente om in deze situatie te beoordelen wat de mogelijkheden zijn tot arbeidsinschakeling en welke ondersteuning daarbij kan worden geboden. Het is ook denkbaar dat de gemeente in overleg met de betrokkene tot de conclusie komt dat er geen mogelijkheden tot regulier of beschut werk zijn, maar wel tot andere vormen van participatie. Het is aan de gemeente om dit, gelet op alle omstandigheden van de betrokkene, te beoordelen.
Hoe wordt na de verscherpte WIA-keuring, zoals voorgesteld in het regeerakkoord, omgegaan met mensen met ernstige ziektes, zoals kanker, en met mensen met progressieve ziektes die nog enkele jaren te leven hebben? Hoe gebeurt dat nu?
De voorgestelde aanscherping van het arbeidsongeschiktheidscriterium heeft geen specifieke gevolgen voor mensen met ernstige ziektes. De aanscherping heeft alleen betrekking op de arbeidskundige beoordeling en niet op de medische beoordeling. Voor de wijze waarop de huidige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling bij deze mensen plaatsvindt, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5.
Wat doet het UWV met de vele klachten over keuringen, waarbij wordt aangegeven dat het UWV niet luistert naar behandelend artsen en specialisten, aandoeningen van mensen niet serieus genomen worden en na een gesprek alle oordelen van artsen en specialisten opzij geschoven worden om te komen tot een afwijzing? Welke klachten- en beroepsprocedures zijn er voorhanden?
Ik herken mij niet in het beeld van vele klachten over keuringen, waarbij UWV niet zou luisteren naar behandelende artsen en specialisten en aandoeningen van mensen niet serieus zou nemen. Wel kan het zijn dat er verschil van inzicht bestaat over de arbeidsmogelijkheden die mensen met een ziekte of gebrek nog hebben, waarvoor de hierna beschreven procedures voorhanden zijn.
Wanneer iemand het niet eens is met de uitkomst van de verzekeringsgeneeskundige of arbeidsdeskundige beoordeling van UWV, dan kan hij of zij tegen de beslissing van UWV in bezwaar gaan. Het bezwaar kan zowel online als per post worden ingediend. In de bezwaarprocedure wordt de eerder genomen beslissing opnieuw bekeken door een andere medewerker van UWV. In medische zaken wordt ook de verzekeringsgeneeskundige en arbeidsdeskundige beoordeling opnieuw gedaan, waarbij een andere verzekeringsarts en arbeidsdeskundige worden ingezet. Zo wordt een goede en onafhankelijke heroverweging van het genomen besluit gewaarborgd. Desgewenst kan betrokkene het bezwaar nader mondeling toelichten; UWV zal in dat geval een hoorzitting plannen waar het bezwaar wordt besproken; de betrokken mag daarbij mensen meenemen om zich bij te laten staan.
Bij de behandeling van het bezwaar neemt UWV altijd eerst telefonisch contact op met de betrokkene, om de bezwaarzaak zowel inhoudelijk als procedureel te bespreken. Het bezwaar tegen een medische of arbeidsdeskundige beoordeling wordt, in beginsel, afgehandeld binnen 17 weken na het einde van de bezwaartermijn. UWV stuurt dan een beslissing op het bezwaar, waartegen vervolgens, indien nodig, beroep bij de rechter en eventueel hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep open staat. In beide gevallen geeft de rechter een oordeel over de beslissing van UWV.
Buiten deze bezwaarprocedure, kent UWV ook een klachtenprocedure. De klachtenprocedure is ingericht voor mensen die niet tevreden zijn over de dienstverlening van UWV. De klacht wordt afgehandeld door het Klachtenbureau van UWV. Een klacht kan zowel online, telefonisch of schriftelijk worden ingediend. Na ontvangst van de klacht wordt contact opgenomen met betrokkene. In dit gesprek wordt de inhoud van de klacht en het verdere verloop van de procedure besproken. Desgewenst kan de klacht nog mondeling worden toegelicht; UWV nodigt betrokkene dan uit voor een gesprek. UWV streeft er altijd naar om klachten binnen 3 weken af te handelen.
Bent u bereid een onafhankelijk beroepscommissie in te stellen waarin naast mensen van het UWV ook ervaringsdeskundigen en onafhankelijke experts zitting hebben?
Een dergelijke commissie zou in de plaats van een bezwaarprocedure komen. In mijn ogen ontbreekt hiertoe ook de noodzaak. Zoals beantwoord bij vraag 8 kent UWV een zorgvuldig procedure voor de initiële beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en het opnieuw beoordelen bij bezwaar. Indien iemand het nog steeds niet eens is met een beslissing van UWV in bezwaar, heeft diegene de mogelijkheid om op basis van de Algemene wet bestuursrecht in beroep te gaan.
Wat gaat u doen om een meer menselijke perspectief centraal te stellen in de omgang met ernstig zieke mensen die een uitkering nodig hebben?
Nederland kent binnen het stelsel van sociale zekerheid met de Participatiewet/bijstand een vangnet voor mensen die door omstandigheden niet in staat zijn in het eigen levensonderhoud te voorzien. Daarnaast zijn specifieke uitkeringen mogelijk voor mensen die aan bepaalde wettelijke voorwaarden voldoen. Bij het bepalen van de toegang tot een Wajong of WIA uitkering gelden specifieke eisen aan de mate van arbeidsgeschiktheid. Bij het vaststellen van medische en arbeidskundige mogelijkheden staan de mogelijkheden van een mens centraal. Dit gebeurt op een zo zorgvuldig mogelijke wijze op basis van de criteria vastgelegd in wetten en besluiten.
Het bericht dat meer kinderen in een gesloten jeugdinstelling belanden |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel in Trouw1 en het bericht van Jeugdzorg Nederland over dat meer kinderen in een gesloten jeugdinstelling belanden?2
Ja.
Kunt u verklaren waarom er in de eerste helft van 2017 maar liefst 12% meer kinderen in een gesloten jeugdinstelling zijn geplaatst dan in de eerste helft van 2014? Deelt u de opvatting dat dit een onbedoelde en onwenselijke ontwikkeling is? Zo ja, kunt u dit verder toelichten? Zo nee, waarom niet?
Jeugdzorg Nederland meldt dat uit de plaatsingsmonitor blijkt dat meer jeugdigen worden geplaatst in jeugdhulpplus. Verder blijkt dat de aantallen geplaatste jeugdigen per regio sterk verschilt.
Ook de cijfers van de beleidsinformatie jeugd over gesloten plaatsingen laten een stijging zien van het aantal cliënten in gesloten jeugdhulp (Jeugdhulpplus+ BOPZ). Hier bedraagt de stijging tussen 1e helft 2016 en 1e helft 2017 6,25%3. Uit de standcijfers gesloten plaatsing blijkt dat er op 30 juni 2017 30 kinderen minder in gesloten plaatsing zijn opgenomen dan op 30 juni 20154. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat kinderen korter worden geplaatst en dat de bezettingsgraad voor gesloten opvang daalt.
Kunt u toelichten hoe de stijging van het aantal jongeren in gesloten jeugdinstellingen zich verhoudt tot het aantal beschikbare medewerkers in de zorg? Zijn er voldoende medewerkers in de jeugdzorg die hulp kunnen verlenen en zorg kunnen bieden aan jongeren die dat nodig hebben? Is de werkdruk in de jeugdzorg volgens u acceptabel?
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is het onzeker of het beroep op jeugdhulpplus de facto stijgt of zelfs daalt en kan ik hier in relatie tot de ervaren werkdruk geen uitspraken over doen. Het is het belangrijk dat de werkdruk in Jeugdhulpplus acceptabel blijft. Mede daarom zal ik samen sociale partners onderzoekdoen naar de arbeidsmarkt in de brede jeugdhulp, inclusief jeugdhulpplus.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaken van de stijging van het aantal plaatsingen in de gesloten jeugdzorg: welke voorgeschiedenis hebben de jongeren, via welke verwijzer komen ze in de gesloten jeugdzorg terecht en welke lessen kunnen hier uit getrokken worden?
Ik stel Jeugdzorg Nederland met een effectmonitor jeugdhulpplus in staat te zoeken naar verklaringen voor verschillen in de bezetting en behandeling tussen de jeugdhulpplusinstellingen. Ik zal hen vragen dit onderwerp in het kader van deze effectmonitor jeugdhulpplus te gaan onderzoeken.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de grote toename van het aandeel vrijwillige plaatsingen (dus zonder jeugdbeschermingsmaatregel)? Hoe is deze stijging te verklaren? Speelt de afname van residentiële plekken in de jeugd-ggz een rol, speelt het kennisniveau van de wijkteams een rol en welke andere verklaringen zijn er?
Ja, ik ben bereid nader onderzoek te doen. Deze vraag kan worden meegenomen door Jeugdzorg Nederland in het onderzoek voor de effectmonitor.
Erkent u dat de bezuinigen waarmee de Jeugdwet is ingevoerd, sterke negatieve effecten hebben op de kwaliteit van zorg voor jeugdigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe staat u tegenover verhoging van het budget voor de jeugdzorg, zodat dit soort problemen in de toekomst worden voorkomen? Zo nee, welke andere oplossingen ziet u?
Ik zie dat de Jeugdwet de kwaliteit van de beroepsuitoefening stimuleert en op een hoger plan brengt. De Jeugdwet realiseert de professionalisering van beroepsbeoefenaren in de jeugdhulp, middels de oprichting van een register, ethische code en het tuchtrecht. Dankzij de eisen voor de verplichte registratie kunnen jeugdhulpwerkers zich bij- en nascholen. Hierdoor zal de beroepsuitoefening in de brede jeugdhulp stijgen.
Bent u het met Jeugdzorg Nederland eens dat extra investeringen nodig zijn voor vernieuwende methoden en zorgvormen waarmee plaatsing in een gesloten jeugdinstelling voorkomen kan worden? Bent u het met lector Peer van der Helm eens dat er daarnaast extra geld nodig is voor de bestaande zorg?
Met ondersteuning van VWS hebben de VNG en branches afspraken gemaakt over een meerjarenaanpak van het specialistische zorglandschap. In dit kader hebben circa 60 sleutelpersonen van gemeenten, aanbieders en het Rijk – op initiatief van de ambassadeur Zorglandschap – afgelopen juli tijdens een 24-uurbijeenkomst indringend met elkaar de acties verkend die nodig zijn om de transformatie te versnellen.
Om de transformatie verder te brengen en de veranderdoelen van de Jeugdwet te realiseren – preventie, tijdig passende hulp, laagdrempelig in de buurt, integraal – zijn in deze kabinetsperiode nog forse inspanningen van gemeenten en jeugdhulpaanbieders nodig.
Daarom hebben gemeenten binnen de jeugdregio’s het initiatief genomen om samen met aanbieders een regionaal plan van aanpak op te stellen. Dit plan beschrijft wat voor aanbod en ontwikkeling van specialistische jeugdhulp nodig is, hoe het totale aanbod is geborgd en het samenspel is ingericht. De ambassadeur Zorglandschap vraagt de jeugdregio’s hier actief invulling aan te geven en geeft eind december 2017 inzicht in de stand van zaken.
Daarnaast zijn in het Regeerakkoord zijn extra middelen gereserveerd (€ 54 mln) om de transformatie te stimuleren. Ik stel de invulling hiervan de komende maanden vast in overleg met gemeenten en de jeugdsector.
Hoe verhouden de aanbestedingen in de jeugdzorg zich tot de geleverde zorg die nodig is in bijvoorbeeld instellingen? Erkent u dat door de aanbestedingssystematiek de focus in de onderhandelingen te veel komt te liggen op de kosten in plaats van op de geleverde zorg?
Bij een aanbesteding worden criteria geformuleerd voor kwaliteit en prijs. Een aantal gerechtelijke procedures hebben laten zien dat gemeenten hun onderbouwing voor de prijs zorgvuldig moeten omschrijven.
Bent u van mening dat het jeugdhulpstelsel nu nog tekort schiet als het gaat om de beschikbaarheid van lichtere en zwaardere zorgvormen, waardoor er opgeschaald en afgeschaald kan worden tussen instellingen en ambulante zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de genoemde knelpunten in het artikel verder toelichten?
Zie antwoorden op vragen 3 en 7.
Wanneer wordt de evaluatie van de Jeugdwet naar de Tweede Kamer gestuurd? Wordt deze problematiek daarin geëvalueerd? Op welke termijn wordt er nu al actie ondernomen om deze knelpunten op te lossen?
Ik verwacht de evaluatie van de Jeugdwet in het voorjaar van 2018 aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden. De evaluatie gaat in op de vraag hoe de Jeugdwet drie jaar na invoering uitpakt voor kinderen en ouders, gemeenten als regisseurs en voor jeugdhulpaanbieders en professionals.
Reddingsmissies op zee |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat Libië geen veilig land is, onder andere omdat vluchtelingen in Libië op grote schaal worden gedetineerd en vanwege de mensensmokkel die circa 390 miljoen dollar per jaar bedraagt? Deelt u de mening dat vluchtelingen niet naar Libië (terug)gestuurd kunnen worden omdat het een schending zou zijn van het principe van non-refoulement?1
Het kabinet deelt de mening dat Libië geen veilig land is. De omstandigheden voor vluchtelingen en migranten zijn slecht. Samen met UNHCR en IOM wordt daarom gewerkt aan de verbetering van deze omstandigheden, registratie en toegang tot medische zorg en voedselvoorziening. Nederland dringt zowel in bilateraal als in multilateraal verband bij de Libische autoriteiten aan op verbetering van de opvang, het aanpakken van straffeloosheid en toegang voor internationale organisaties tot de detentiecentra in Libië. Daarnaast werken Nederland en de EU samen met de Internationale Organisatie voor Migratie aan de vrijwillige terugkeer van migranten naar het land van herkomst. Dat werpt vruchten af: steeds meer migranten kiezen ervoor om vrijwillig terug te keren naar hun thuisland (in 2017 al meer dan 11.000 vanuit Libië).
Uiteindelijk vereist een duurzame oplossing het voorkomen dat migranten überhaupt de noodzaak voelen om via Libië de reis naar Europa te wagen met alle risico’s van dien. De aanpak van grondoorzaken, informatiecampagnes en de strijd tegen mensensmokkel en -handel zijn dan ook integraal onderdeel van de Nederlandse inzet. Daarbij blijft Nederland zich inzetten voor stabilisatie van Libië door o.a. capaciteitsopbouw van lokale overheden, het bij elkaar brengen van de strijdende partijen in Libië onder leiding van de VN en het faciliteren van veiligheidsdialogen.
In het kader van zijn wettelijke taak voert de Libische kustwacht controle uit over de territoriale wateren van Libië en coördineert hij reddingsoperaties in het door Libië ingestelde opsporings- en reddingsgebied dat ook buiten de territoriale wateren ligt. Wanneer de Libische Kustwacht in dit kader migranten onderschept en drenkelingen redt, ligt het in de rede dat zij in Libië aan wal worden gebracht. Van terugsturen van vluchtelingen naar Libië door de EU is geen sprake. De Europese Unie investeert in training van de Libische kustwacht als onderdeel van de opbouw van de Libische staat. Bij deze training is er ook aandacht voor mensenrechten.
Erkent u dat de Europese Unie (EU) investeert in training van de Libische kustwacht en daarmee ondersteuning verleent aan «pull back operaties» waardoor vluchtelingen in Libië vast komen te zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening – gezien het voorgaande – dat de EU medeplichtig is aan het terugsturen van vluchtelingen naar een onveilig land? Welke stappen onderneemt u om hiermee te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u het artikel «The Central Mediterranean: European Priorities, Libyan Realities»?2
Ja.
Hoe verklaart u de drastische verlaging van de migratiestroom uit Libië sinds juli 2017, terwijl de migratiestroom naar Libië nauwelijks is afgenomen en het aantal vluchtelingen in officiële detentiecentra niet is toegenomen? Is het mogelijk dat de vluchtelingen zich bevinden in de handen van mensenhandelaren?
Sinds juli 2017 zijn de irreguliere aankomsten van migranten in Italië vanuit Libië afgenomen, ten opzichte van 2016. Niet uitgesloten kan worden dat zich vluchtelingen bevinden onder deze migranten. Redenen voor deze afname zijn de geïntensiveerde inspanningen van de EU en de lidstaten op de gehele centrale mediterrane route, die er onder andere toe geleid hebben dat minder migranten via Agadez naar Libië reizen en meer migranten met hulp van IOM naar hun land van herkomst terugkeren. Ook wordt intensief samengewerkt met nationale en lokale Libische autoriteiten om mensensmokkel tegen te gaan. Mede daardoor treedt de Libische kustwacht intensiever op in haar opsporings- en reddingsgebied.
Libië is een door conflict verscheurd land waar een veelheid aan actoren actief is en waar effectief centraal gezag ontbreekt. Het is dan ook mogelijk dat mensenhandelaren hier misbruik van maken. Berichtgeving van CNN, waarover u eveneens vragen3 hebt gesteld, illustreert dit.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat als zich mensensmokkelaars bevinden onder de Libische kustwacht, die gefinancierd wordt door de EU? Wat wordt er momenteel gedaan om te zorgen dat de Libische kustwacht vrij is van dergelijke corruptie?
De leden van de Libische kustwacht die door de EU worden getraind ondergaan een uitgebreide vetting-procedure, die onder ander wordt uitgevoerd in samenwerking met EuropOL en de inlichtingendiensten van Italië en het Verenigd Koninkrijk. Voorts monitort de EU maritieme operatie EUNAVFOR MED Sophia het optreden van de Libische kustwacht door verzameling van informatie, monitoring op afstand en overleg met de Libische autoriteiten. De monitoring is onder meer gericht op:
Zorgen over mogelijke corruptie en infiltratie van mensensmokkelaars in de Libische kustwacht kaarten Nederland en de EU aan in het kader van de dialoog met de Libische kustwacht, waaronder tijdens de bovengenoemde periodieke overleggen.
Klopt het dat de Libische kustwacht vluchtelingen dwong om mee terug te gaan naar Libië tijdens een reddingsactie door Sea-Watch op internationale wateren, met als gevolg vijf dode migranten?3
Naar de nadere toedracht van het door u genoemde incident doen de lokale Italiaanse autoriteiten onderzoek. Nederland houdt contact met hen hierover.
Op basis van het zeerecht hebben alle schepen een plicht om hulp te verlenen aan eenieder die zij op zee in levensgevaar aantreffen, zoals hier het geval was. De Libische kustwacht heeft een reddingsoperatie uitgevoerd en de geredde personen mee terug genomen naar Libië. De geredde personen vielen onder de rechtsmacht van Libië. Bij het uitvoeren van een reddingsoperatie dienen de mensenrechten van de te redden personen te worden gerespecteerd.
Deelt u de mening dat de Libische kustwacht niet de rechtsmacht heeft om vluchtelingen vanuit reddingsboten terug te nemen uit internationale wateren?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is het verdere verloop van deze zaak?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre worden reddingsboten van ngo’s tegengewerkt door zowel de Libische kustwacht als de Italiaanse inlichtingendiensten?
Om de samenwerking te verbeteren heeft Italië met betrokkenheid van de Europese Commissie en Frontex en in samenwerking met een aantal ngo’s een gedragscode opgesteld voor reddingsoperaties op de Middellandse Zee. Hiermee hebben ngo’s zich onder andere gecommitteerd aan de afspraak om de Libische territoriale wateren niet te betreden, tenzij sprake is van een acute noodsituatie. De Libische autoriteiten zijn ten slotte primair verantwoordelijk voor de gang van zaken in de Libische territoriale wateren en ten aanzien van reddingsoperaties in het Libische opsporings- en reddingsgebied dat daar deels buiten ligt. De afspraken in de gedragscode moeten voorkomen dat er informatie verloren gaat die essentieel is in de strijd tegen criminele organisaties die zich onder andere met mensensmokkel bezighouden en dat deze organisaties misbruik maken van de reddingsoperaties door ngo’s. De gedragscode zou ook moeten leiden tot meer inzicht in de wijze waarop reddingsoperaties worden uitgevoerd en hoe deze gefinancierd worden. Ook is opgenomen dat ngo’s, op verzoek van de competente nationale autoriteiten, in zullen stemmen met het toelaten van opsporingsambtenaren op de schepen ten behoeve van onderzoek naar criminele organisaties die zich onder andere bezighouden met mensensmokkel- en handel.
Klopt het dat de Italiaanse inlichtingendienst het reddingschip van Save the Children heeft geïnfiltreerd in een poging om aantijgingen van samenwerking met smokkelaars hard te maken? Zo ja, vindt u dit aanvaardbaar?
Nederland kan geen informatie verstrekken over buitenlandse onderzoeken.
Heeft u contact gehad met Italië over dit incident? Zo ja, wat is er besproken? Zo nee, bent u bereid om te vragen welke bewijzen er zijn voor relaties tussen ngo’s en mensensmokkelaars?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘EU-exportsancties Rusland te onduidelijk’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «EU-exportsancties Rusland te onduidelijk»?1
Ja.
Klopt het dat de export naar Rusland in de eerste helft van het jaar met 35% is toegenomen? Hoeveel van deze toename is afkomstig van het midden- en kleinbedrijf (mkb)?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) vermeldt in een persbericht van 2 oktober 2017. dat de export naar Rusland in de eerste zeven maanden van 2017 is toegenomen naar bijna 3,2 miljard euro. Dat is 35 procent meer dan in dezelfde periode vorig jaar. Ondanks de groei is de exportwaarde van goederen nog altijd 20 procent lager dan in 2013. Het belang van Rusland in de export van Nederland is afgenomen. Was Rusland in waarde nog de tiende exportbestemming in 2013, inmiddels is het land gezakt naar plaats 15. In 2016 exporteerden bijna 3.000 bedrijven naar Rusland. Dat is een kwart minder dan in 2013. Vanuit Russisch perspectief daalde het importaandeel van goederen afkomstig uit Nederland van 1,9 procent in 2013 naar 1,7 procent in 2016. Mogelijk spelen hier ook de Russische tegenmaatregelen een rol.
Het CBS heeft geen gegevens over het aandeel van het midden- en kleinbedrijf.
Kunt u aangeven hoe ondernemers momenteel vanuit de overheid worden geholpen met informatie over export naar sanctielanden en welke rol de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) hierin speelt?
Ik onderstreep het belang van adequate informatievoorziening met betrekking tot sanctiemaatregelen. Verschillende overheidsorganisaties werken hierin samen, zoals het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), de Kamer van Koophandel, de Douane, brancheorganisaties en de ambassades wereldwijd. De overheid gebruikt daarvoor verschillende kanalen: websites, apps (NL exporteert), informatiebijeenkomsten en directe contacten met individuele bedrijven. Voor de handel met Rusland en Iran zijn handboeken met een uitleg van de respectievelijke sanctieregelingen samengesteld. Regelmatig organiseert het Ministerie van Buitenlandse Zaken seminars over dit onderwerp. De RVO heeft een speciaal sanctieloket. In 2016 beantwoordde dit loket ruim 300 vragen van ondernemers over de sancties Rusland.
Daarnaast kunnen bedrijven hun voorgenomen transacties bij de Douane laten toetsen aan sanctiewetgeving via zogeheten indelingsverzoeken of sondages.
Herkent u het beeld dat veel bedrijven, en met name in het mkb, niet goed weten wat ze wel en niet naar Rusland mogen exporteren en dat dit mede wordt veroorzaakt doordat informatie niet eenvoudig voor bedrijven toegankelijk is?
Aan een goede informatievoorziening aan bedrijven wordt continue gewerkt. Sanctieregelgeving is immers lastige materie. In het beeld dat de informatie niet eenvoudig toegankelijk is herkent het kabinet zich echter niet. De overheid doet veel aan voorlichting en vraagbeantwoording om de regelgeving met betrekking tot sancties toe te lichten. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Herkent u het beeld dat met name voor het mkb moeilijk te achterhalen is wie de uiteindelijke eindgebruiker en/of het uiteindelijke eindgebruik van het product in Rusland is en of sprake is van gesanctioneerde personen en eigendomsstructuren, terwijl dit wel een verplichting conform de sanctiewetgeving is? Hoe helpt de overheid deze grote groepen bedrijven dit toch inzichtelijk te maken?
Bij handel in sanctiegoederen zullen Nederlandse bedrijven in eerste instantie zelf onderzoek moeten doen naar het feitelijke eindgebruik. Ook dienen zij zich bewust te zijn van geldende sanctieregelgeving. Soms is het lastig om eigendomsstructuren in kaart te brengen. De Nederlandse ambassade in Moskou ondersteunt bedrijven met informatie bij het doen van hun onderzoek naar dergelijke eigendomsstructuren via een zogeheten company check. Zie ook: https://www.nederlandwereldwijd.nl/landen/rusland/zakendoen/company-check
Het eerste onderzoek door bedrijven kan aanleiding geven voor inschakeling van verdere, benodigde professionele expertise. Tot slot hebben bedrijven ook een eigen verantwoordelijkheid in het kader van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen
Exportvergunningen worden alleen afgegeven als er voldoende duidelijkheid is over de eindgebruiker en het voorgenomen eindgebruik.
Bent u er bekend mee dat mkb-bedrijven vaak geen of moeilijk inzicht hebben in hoe betaling vanuit Rusland plaatsvindt en welke banken daarbij betrokken zijn? Klopt het dat Nederlandse banken verplicht zijn dit te controleren, maar de verantwoordelijkheid veelal bij mkb-bedrijven neerleggen?
Op grond van artikel 4 lid 3 van Verordening 833/2014 (sanctieverordening Rusland) is voor financiering of financiële bijstand in verband met de in Bijlage II van deze Verordening genoemde goederen die bestemd zijn voor de aardolie-industrie een vergunning nodig. Het Europese Hof van Justitie heeft in de Rosneft-uitspraak van 28 maart 2017 (ECLI:EU:C:2017:236) bepaald dat de verwerking van betalingen die verband houden met deze goederen door een bank of andere financiële instelling niet onder deze vergunningplicht valt. Er is derhalve geen aparte vergunning nodig voor de verwerking van deze betalingen, ook niet als dit gebeurt door een gesanctioneerde Russische bank. Dit betekent dat, wanneer de te exporteren goederen niet onder de Verordening vallen of indien op grond van artikel 3 van de Verordening een vergunning voor te exporteren goederen is afgegeven, Nederlandse banken en/of mkb-bedrijven niet hoeven na te gaan hoe betaling vanuit Rusland plaatsvindt en welke banken daarbij betrokken zijn.
Klopt het dat het handboek Rusland verouderd is en de criteria voor de toetsing op een vergunning voor Rusland niet van tevoren voor ondernemers inzichtelijk zijn? Zo ja, waarom is dat niet op orde?
Nee, dit klopt niet. De informatie in het handboek is correct. Het handboek is recentelijk niet actief aangepast omdat de sancties Rusland inhoudelijk gelijk gebleven zijn.
Klopt het dat de doorlooptijden voor een vergunning niet altijd gehaald worden en kunt u inzichtelijk maken hoeveel aanvragen in 2015, 2016 en 2017 zijn ingediend voor export naar Rusland en hoe vaak de oorspronkelijke doorlooptijd verlengd moest worden?
Op grond van de Awb dient er binnen acht weken een besluit te worden genomen over een vergunningaanvraag. In de periode 2015, 2016 en 2017 (tot medio november) zijn er in totaal 156 aanvragen voor exportvergunningen van sanctiegoederen met eindbestemming Rusland in behandeling genomen.
Jaartal
Aantal aanvragen
% op tijd afgehandeld
2015
69
51%
2016
46
96%
2017
41
91%1
van de inmiddels afgehandelde aanvragen.
De redenen voor het overschrijden van de behandeltijd zijn divers en soms technisch van aard. In sommige gevallen gebeurt dit ook in overleg met de bedrijven zelf.
Jaarlijks worden er ook circa 30 indelingsverzoeken of sondages ingediend. Op die manier kunnen Nederlandse bedrijven voorgenomen transacties toetsen aan sanctiewetgeving.
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat het bedrijfsleven profiteert van de aantrekkende economie en handelskansen moet kunnen grijpen en daarin niet belemmerd moet worden door een gebrek aan informatie over vergunningscriteria en/of lange doorlooptijden?
Ja, die mening deel ik, de genoemde belemmeringen zie ik niet. Zie ook de antwoorden op vragen 3 en 8.
Bent u bereid zo snel mogelijk de informatievoorziening naar ondernemers en met name het mkb over sanctielanden, en dus ook het sanctiebeleid voor Rusland, te verbeteren door bijvoorbeeld een toegankelijke website en/of een app te maken en er naar te streven alle vergunningsaanvragen tenminste binnen de doorlooptijd af te handelen? Zo ja, kunt u dit spoedig realiseren en de Kamer informeren over de voorgenomen aanpak? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke website is reeds voorhanden, via het sanctieloket van RVO. In 2017 waren er tot nu toe ruim 15.000 page views. Er is ook een app beschikbaar (NL exporteert). Het kabinet streeft er naar de vergunningaanvragen binnen de doorlooptijd af te handelen. In voorkomende gevallen kan dit bij ingewikkelde aanvragen langer duren. Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 8 wordt meer dan 90% van de aanvragen op tijd behandeld.
Beïnvloeding door buitenlandse entiteiten van democratische verkiezingen |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aankondiging van Facebook dat tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen meer dan drieduizend politiek getinte advertenties op Facebook geplaatst zijn door organisaties uit Rusland?1
Klopt het dat er Russische activiteiten plaatsvinden die verkiezingen in het westen, onder andere het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland, proberen te beïnvloeden?
Heeft u enige indicatie van potentiele beïnvloeding door buitenlandse entiteiten door middel van sociale media, tijdens de recente Tweede Kamerverkiezingen of tijdens de komende Gemeenteraadverkiezingen van 2018?
Bent u het mee eens dat de vermeende Russische inmenging, via grote social mediabedrijven zoals Facebook en Twitter, tot verontrustende ontwikkelingen kan leiden?
Welke stappen bent u van plan te nemen om dergelijke beïnvloeding door buitenlandse entiteiten tegen te gaan? Welke rol ziet u voor deze social mediabedrijven? Bent u bereid om in overleg te gaan met deze bedrijven?
Beschermt de Wet Bescherming Persoonsgegevens de politieke voorkeur en andere bijzondere persoonsgegevens van burgers voldoende tegen gebruik door databedrijven die gebruik maken van "microtargeting» van kiezers?
Deelt u de mening dat er meer transparantie moet komen over inkopers van politiek getinte advertenties en in de werking van algoritmes van bedrijven als Facebook, Google en Twitter?
Het bericht “Woningbouwproductie steeds verder achterop door onderbezetting bij gemeenten” |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Herkent u het signaal uit het artikel «Woningbouwproductie steeds verder achterop door onderbezetting bij gemeenten»1 dat bouwplannen (te) lang in gemeentelijke procedures blijven hangen en de woningbouwproductie steeds verder achterloopt op de vraag naar woningen?
De woningmarkt is een voorraadmarkt en de ontwikkeling van nieuwbouw is een lang proces. Hierdoor reageert het woningaanbod vertraagd op, de veelal snelle, ontwikkelingen in de behoefte naar woningen.
De «Staat van de woningmarkt» constateert spanning op delen van de woningmarkt. Binnen deze regio’s is het aanjagen van de woningbouwproductie van groot belang om aan de vraag te kunnen voldoen. Uit eerdere gesprekken met deze regio’s en analyses van de woningmarkt komt naar voren dat de woningbouwproductie afhankelijk is van een verscheidenheid aan factoren en dat deze sterk per regio verschillen. Capaciteitsproblemen bij overheden én marktpartijen werden hierbij als één van de mogelijke vertragende factoren genoemd. De verschuiving naar binnenstedelijk bouwen zorgt daarnaast voor ingewikkelde inpassingsvraagstukken welke om die reden tijdrovend zijn en voor vertraging kunnen zorgen.
Woningbouwcijfers laten zien dat het aantal nieuwgebouwde woningen in 2016 is opgelopen naar 54 duizend woningen, het hoogste niveau sinds 2011. Naar verwachting stijgt de nieuwbouwproductie de komende jaren verder, wat mede een gevolg is van de grote inzet van betrokken partijen om de bouwproductie te verhogen. Gegeven de toename van het aantal huishoudens wordt in de jaren tot 2020 desondanks een lichte verkrapping op de huizenmarkt geraamd.
Is het waar dat 10% van de bouwcapaciteit verloren gaat door gemeentelijke procedures, waarbij bouwbedrijven lange tijd moeten wachten voordat er tot de bouw kan worden overgegaan? Hoeveel woningen, in absolute aantallen, is 10% van de totale bouwcapaciteit per jaar? Hoe zouden de procedures versneld kunnen worden, zodat de woningproductie sneller kan toenemen?
In het artikel «Woningbouwproductie steeds verder achterop door onderbezetting bij gemeenten» wordt melding gemaakt dat bij ruwweg 10% van de bouwplannen vertraging ontstaat door capaciteitsproblemen. Het gaat hierbij om een schatting van leden van Bouwend Nederland. Op dit moment beschik ik niet over exacte cijfers die hier meer inzicht in kunnen geven. Wegens het ontbreken van exacte cijfers is het niet mogelijk om een inschatting te maken van de absolute aantallen die hiermee gemoeid zijn en wat de gevolgen hiervan zijn voor de woningmarkt.
Het is van belang dat de woningbouwproductie in gespannen gebieden wordt versneld. Verschillende factoren, waaronder capaciteitsproblemen, kunnen ten grondslag liggen aan vertragingen in het bouwproces. Gemeenten, projectontwikkelaars en bouwers kunnen gebruik maken van de Crisis- en herstelwet om procedures te versnellen, zie hiervoor ook de toelichting onder de beantwoording van vraag 4 en 5. Een andere mogelijkheid is een soortgelijke «vliegende brigade» van deskundigen als in de Metropoolregio Amsterdam. Deze groep deskundigen, bestaande uit zowel ambtenaren van de gemeenten als markt professionals, is daar ingesteld om gemeenten met capaciteitsproblemen te ondersteunen.
De komende periode ga ik op regionaal niveau in gesprek met provincies, gemeenten, bouwers, investeerders en corporaties over het versnellen van de ontwikkeling van woningbouw in gespannen gebieden. Hierbij komen ook mogelijke belemmeringen als gevolg van trage procedures aan de orde. De gesprekken wil ik laten uitmonden in afspraken over hoe de woningbouw versneld kan worden, en wie daarbij welke rol heeft. Daarnaast ben ik in gesprek met stakeholders om te bepalen hoe wij samen de woningbouwproductie verder kunnen versnellen. De stakeholders in de woningmarkt zijn zich bewust van de noodzaak om de woningbouwproductie te verhogen. Mede door de inspanning van alle betrokkenen, waaronder bouwers en gemeenten, verwacht het EIB de komende jaren een toename van de nieuwbouwproductie van 54,800 in 2016 naar ongeveer 60.000 per jaar in 2017 en 2018, en gemiddeld 70.000 per jaar in 2019 tot en met 2021.
Welke gevolgen heeft dit op de Nederlandse bouwopgave, waarbij er de komende tien jaar één miljoen woningen moeten worden gebouwd om aan de vraag te voldoen?2 Wat zijn daar de gevolgen van voor de woningmarkt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel bouwprojecten zijn de afgelopen jaren geholpen met het team dat onder de Crisis- en Herstelwet gemeenten helpt? Hoeveel bouwprojecten zijn de afgelopen jaren geholpen met het expertteam Versnellen? Is het waar dat beide teams vraaggestuurd werken en dat zij wachten tot gemeenten, projectontwikkelaars of bouwers zich bij hun melden om procedures te versnellen?
Zowel het team onder de Crisis- en herstelwet als het expertteam Versnellen werken vraaggestuurd. Onder de Crisis- en herstelwet worden op dit moment 250 experimenten uitgevoerd, waarmee bouwprojecten, zowel woningbouw, bedrijvigheid als overige ontwikkelingen worden versneld en gestimuleerd. Het expertteam Versnellen is een voortzetting van de expertteams Ontslakken en Vlottrekken uit de actieagenda Bouw. Tot aan de instelling van het huidige expertteam Versnellen in 2015 zijn er 85 pilots aangepakt. Sindsdien zijn dit er 74. Het expertteam kan zowel door gemeenten als bouwbedrijven worden benaderd om vraagstukken rond gebiedsontwikkeling op te lossen. Daarnaast heeft het expertteam ook aandacht voor signalen van vastzittende projecten en zal zij zo nodig wijzen op de mogelijkheden om het expertteam in te zetten. Ook zet het expertteam zich in voor kennisdeling tussen gemeenten, onder meer via de organisatie van bijeenkomsten en het beschikbaar stellen van informatiebronnen voor gemeenten en bouwers. Gemeenten benutten vervolgens de opgedane inzichten en ervaringen met het expertteam om hun eigen procedures structureel te verbeteren, waardoor ook op de lange termijn versnelling gerealiseerd wordt.
Met gemeenten en andere stakeholders wordt de komende tijd bezien op welke manier er vanaf 2018 een vervolg gegeven kan worden aan de expertteams. Dit hangt samen met de gesprekken die ik reeds voer met de regio’s en andere stakeholders over de woningbouwopgave. Inzet van de expertteams wil ik onderdeel laten zijn van de afspraken die ik met de regio’s ga maken. Lokale partijen hebben de meeste kennis betreffende de woningbehoefte binnen hun eigen regio, welke mogelijkheden er zijn hier invulling aan te geven, en wat de specifieke knelpunten zijn. Daarmee weten zij ook het beste bij welke ondersteuning zij het meest gebaat zijn, en hoe daarmee de bouwprocessen versneld kunnen worden. Afhankelijk van de regionale knelpunten bij het versnellen van de woningbouw kan het expertteam zowel vraaggestuurd als proactief worden ingezet.
Bent u bereid beide teams aanbod gestuurd te maken en actief langs gemeenten te laten gaan, om procedures in het hele land te versnellen en zo de woningproductie te verhogen? Zo nee, waarom niet? In hoeverre kan de woningproductie daarmee worden verhoogd?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Gemeenten weigeren massaal onderzoek jeugd’ |
|
El Yassini , Rens Raemakers (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten weigeren massaal onderzoek jeugd»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de gemeente Ede dat de respons op het cliëntervaringsonderzoek dusdanig laag is dat hieraan geen conclusies kunnen worden verbonden?
Het is mij bekend dat niet alle gemeenten erin slagen om voldoende respons op het cliëntervaringsonderzoek te krijgen. Omdat de hoogte van de respons mede bepalend is voor de waarde van het onderzoek, is dat een van de aandachtspunten geweest bij de pilots met de modelvragenlijst cliëntervaring jeugd en ouders, die Stichting Alexander en het Nederlands Jeugdinstituut in opdracht van de VNG hebben uitgevoerd. Uit dat onderzoek bleek dat de behaalde respons wisselt per gemeente en bij ouders ligt tussen de 4,0% en 25% en bij jongeren tussen de 2,3% en 21,6%.
Hoe beoordeelt u de stelling dat het per brief aanschrijven van jongeren voor deelname aan het verplicht cliëntervaringsonderzoek in de jeugdhulp op gespannen voet kan staan met bescherming van de privacy? Herkent u dit beeld?
Het komt voor dat een jongere anoniem jeugdhulp ontvangt of zonder medeweten van zijn ouders jeugdhulp ontvangt of verblijft op een geheim adres (bijvoorbeeld in geval van Blijf-van-mijn-lijfhuizen). Indien gemeenten jongeren en hun ouders schriftelijk uitnodigen voor deelname aan het cliëntervaringsonderzoek, is het van groot belang dat gewaarborgd is dat voor de betrokken jongere geen (veiligheids)problemen ontstaan door het versturen van een verzoek om deel te nemen aan een cliëntervaringsonderzoek. Gemeenten zijn daarbij vaak afhankelijk van de wijze waarop de betreffende aanbieders hun administratie hebben ingericht en van afspraken die gemeenten met die aanbieders kunnen maken over het aanschrijven van deze cliënten. Om het zekere voor het onzekere te nemen, kiezen gemeenten er soms voor om jongeren vanaf 16 jaar niet aan te schrijven voor het cliëntervaringsonderzoek. Ouders van kinderen tot 16 jaar moeten altijd geïnformeerd worden over de jeugdhulp die aan hun kinderen wordt verleend.
Hoe garandeert u dat de privacy gewaarborgd blijft, zodat het cliëntenonderzoek in elke gemeente kan plaatsvinden? Zijn er alternatieven voor het per brief aanschrijven mogelijk of zijn er andere waarborgen mogelijk waardoor privacyrisico’s worden weggenomen? Zo ja, hoe gaat u daarover communiceren richting de gemeenten?
Het is aan gemeenten om de privacy te waarborgen van de jeugdigen voor wie zij jeugdhulp inzetten. De VNG ondersteunt gemeenten daarbij, onder meer met het «Privacyprotocol bij cliëntervaringsonderzoeken Jongeren en Ouders».2 Desondanks zien gemeenten zich soms genoodzaakt het zekere voor het onzekere te nemen en vragen ze jongeren in bijvoorbeeld een «Blijf-van-mijn-lijfhuis» niet mee te doen met het onderzoek. Dat leidt dan overigens wel tot een lagere respons.
Niet alle gemeenten werken met een schriftelijke uitnodiging voor een cliëntervaringsonderzoek. Steeds meer gemeenten werken met digitale uitvragen en ook wordt steeds vaker het cliëntervaringsonderzoek direct na beëindiging van een jeugdhulptraject gehouden. In dat geval is geen aanschrijving per brief meer nodig.
Op welke wijze worden de resultaten van het onderzoek naar de bruikbaarheid van de Modelvragenlijst Jeugd en Ouders door u meegenomen? Wanneer worden de resultaten gedeeld met alle gemeenten, zodat zij hiermee aan de slag kunnen?
De uitkomsten van het onderzoek van Stichting Alexander en het Nederlands Jeugdinstituut worden binnenkort met de VNG en een aantal gemeenten besproken. Ook in de tussenevaluatie van de Jeugdwet zal aandacht worden besteed aan de positie en de ervaringen van cliënten. De tussenevaluatie en de genoemde pilot vormen de basis voor een meer toekomstbestendige inrichting van het cliëntervaringsonderzoek. Dat gaat niet alleen om de bruikbaarheid van de modelvragenlijst, maar ook om het beter benutten van de reeds beschikbare informatie, zoals de CBS beleidsinformatie en het voorkomen van onnodige en dubbele uitvragen.
Kunt u een stand van zaken geven van het onderzoek naar de wijze waarop cliëntervaring als outcomecriterium kan worden gebruikt als instrument, zodat lastendruk voor aanbieders, professionals en cliënten kan worden beperkt?
Het Nederlands Jeugdinstituut heeft geïnventariseerd hoe jeugdhulpaanbieders de outcome van jeugdhulp zoal monitoren en heeft op basis daarvan een handreiking voor gemeenten een aanbieders opgeleverd over het hanteren van de indicatoren uitval, tevredenheid, verder kunnen zonder hulp en herhaald beroep.3
Twee outcomecriteria worden de CBS beleidsinformatie jeugd verkregen (namelijk uitval en herhaald beroep op jeugdhulp). Daarnaast zijn twee andere outcomecriteria onderzocht, namelijk cliënttevredenheid en verder kunnen zonder hulp. Om voor de uitvraag van deze laatste twee outcomecriteria een wettelijke grondslag te bieden en om deze informatie te kunnen laten meelopen met de tweejaarlijkse uitvraag voor de CBS beleidsinformatie jeugd, is een Amvb in voorbereiding. Het streven is erop gericht dat de Amvb vóór 1 juli 2018 in het Staatsblad wordt gepubliceerd, zodat het CBS vanaf dat moment deze outcomegegevens over de eerste helft van 2018 kan verwerken.
Heeft het niet uitvoeren van het cliëntervaringsonderzoek effect op het kunnen inzetten van het outcomecriterium cliëntervaring (verminderen ervaren problematiek) en daarmee resultaatfinanciering?
Nee, dit staat los van elkaar.
Bent u voornemens om de colleges van B&W van de gemeenten die het cliëntervaringsonderzoek niet hebben uitgevoerd alsnog te wijzen op hun wettelijke verplichting? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zijn bij VWS van 225 gemeenten de resultaten van het cliëntervaringsonderzoek Jeugd ontvangen. Het is niet bekend hoeveel gemeenten daarnaast het cliëntervaringsonderzoek Jeugd wèl hebben uitgevoerd, maar de uitkomsten ervan niet aan VWS hebben verzonden. Zowel uit de pilot van Stichting Alexander en het Nederlands Jeugdinstituut als uit de ervaringen van de gemeenten die niet deelnamen aan die pilot, blijkt dat gemeenten de ervaringen van jeugdigen en ouders buitengewoon belangrijk vinden en graag wensen te betrekken bij de verbetering van hun beleid en de uitvoering daarvan. Dit is ook het hoofddoel van het wettelijke verplichte cliëntervaringsonderzoek jeugd. De manier waarop het cliëntervaringsonderzoek momenteel is ingericht en wordt uitgevoerd, is echter niet optimaal. Vanwege de zorgen en problemen die mij bekend zijn met betrekking tot het cliëntervaringsonderzoek Jeugd, ga ik met gemeenten in gesprek om tot een verbeterde inrichting en uitvoering te komen.
Bent u bereid deze vragen voor het wetgevingsoverleg «Jeugd en aanverwante zaken» op 4 december 2017 te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat banken brandonveilige stallen financieren |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de campagne die de Eerlijke Bankwijzer is gestart om banken – als leningverstrekkende partijen voor veehouderijen – te wijzen op de brandrisico’s van stallen?1
Ja.
Deelt u de mening dat banken die leningen verstrekken voor de bouw van stallen tevens een verantwoordelijk hebben om de ondernemer te wijzen op het belang van goede brandveiligheid en daarnaast brandveiligheid mee zouden moeten wegen in de beoordeling van een leningaanvraag?
Ondernemers dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving van overheden en gemeenten. Sinds 2014 zijn brandveiligheidsvoorschriften voor nieuw te vergunnen stallen opgenomen in het Bouwbesluit. Deze voorschriften moeten door gemeenten worden meegenomen in de vergunningsaanvragen en vervolgens moet daarop worden gehandhaafd. Voor dit toezicht zijn de regionale omgevingsdiensten de eerst aangewezenen. Banken hebben geen formele verantwoordelijkheid in dit kader. Het is overigens alleen maar toe te juichen als banken die agrarische ondernemers een lening verstrekken hen wijzen op maatregelen voor brandpreventie en hier eventueel extra eisen aan stellen.
Op welke wijze zijn ING, ABN Amro en de Rabobank betrokken bij de totstandkoming van het Actieplan Stalbranden?
De ING, ABN Amro en de Rabobank zijn hier niet direct bij betrokken geweest.
De Rabobank geeft in haar reactie op de website van EerlijkGeldwijzer aan wel via de huisverzekeraar Interpolis/Achmea vanaf het begin van het Actieplan Stalbranden betrokken te zijn geweest.
In hoeverre hebben deze banken reeds aanvullende maatregelen genomen, voor zover bij u bekend?
De Eerlijke Geldwijzer heeft op 2 oktober jl. aan de drie banken (ING, ABN Amro en Rabobank) gevraagd welke maatregelen de banken hebben genomen of gaan nemen. De reactie van de banken is op de website van EerlijkeGeldwijzer opgenomen.
Bent u bereid om druk uit te oefenen op banken waarvan de overheid aandeelhouder is om hen te wijzen op de extra verantwoordelijkheid die zij zouden moeten nemen ten aanzien van dierenwelzijn?
Banken waarvan de staat aandeelhouder is zijn, net als andere ondernemingen, gebonden aan wet- en regelgeving over dierenwelzijn. De raad van bestuur is er verantwoordelijk voor dat de onderneming opereert in overeenstemming met deze wet- en regelgeving. De banken dienen zich hierbij bewust te zijn van hun maatschappelijke positie, maar dit betekent niet dat de onderneming zichzelf per definitie strengere normen zou moeten opleggen. Dit is in overeenstemming met het vennootschapsrecht, waaruit volgt dat de raad van bestuur belast is met de operatie en het dagelijks bestuur van de vennootschap.
Bent u tevens bereid om in gesprek te treden met andere Nederlandse banken (die niet in overheidshanden zijn) die ook leningen verstrekken aan agrarische ondernemers waar een grotere inzet op het voorkomen van stalbranden mogelijk en wenselijk is?
Ik ben bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken in gesprek te gaan om te bekijken of banken mogelijk een rol kunnen spelen in het beter voorkomen van stalbranden. Indien deze gesprekken positief uitpakken kan zij mogelijk aansluiten bij het Actieplan Stalbranden 2.0 dat nu wordt opgesteld.
Kunt u de Kamer een actueel overzicht verschaffen van het aantal dieren -uitgesplitst per soort- dat de afgelopen jaren is omgekomen bij stalbranden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag naar bijlage I van de brief die aan uw Kamer is gezonden met als kenmerk (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138) op 30 augustus jl. en de beantwoording van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 25)
Deelt u de mening dat de aanpak van stalbranden onverminderd hoog op de agenda dient te staan ten einde een nieuwe «horrorzomer» met duizenden slachtoffers te voorkomen?2
Ja, ook het huidige kabinet vindt het van groot belang het aantal stalbranden te verminderen en heeft dat in haar regeerakkoord ook vastgelegd. Samen met verzekeringsmaatschappijen en private ketenkwaliteitssystemen worden vóór 2019 afspraken gemaakt over de bestrijding van knaagdieren door ondernemers en een periodieke elektrakeuring. Verder wil ik u voor de inzet op stalbranden verwijzen naar de brief die op 30 augustus jl. aan uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Het bericht dat zorgverzekeraars hun afspraken met huisartsen niet nakomen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat zorgverzekeraars hun afspraken met huisartsen uit het zorgakkoord voor 2018 niet nakomen?1
Ja.
Vindt u het ook zo zorgelijk dat zorgverzekeraars hun hand op de knip houden en weigeren de afspraken uit het zorgakkoord na te komen om te investeren in kwetsbare groepen?
In het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2018 hebben de partijen afgesproken om te investeren in de huisartsenzorg en in de organisatiekracht van de eerste lijn. Doel is om de toenemende vraag aan zorg beter op te kunnen vangen en de samenwerking te bevorderen. De investeringen moeten ervoor zorgen dat er meer tijd komt voor de patiënt, in het bijzonder rondom de zorg voor ouderen en in achterstandswijken. Daarnaast moeten de investeringen terecht komen bij het praktijkmanagement, de avond/nacht/weekend-zorg en in de organisatie en infrastructuur. Afgesproken is dat zorgverzekeraars zich samen met huisartsen in 2018 zullen inzetten om hier lokaal en regionaal afspraken over te maken.
Uit recente berichtgeving blijkt dat huisartsen vinden dat zorgverzekeraars meer moeten investeren in de zorg aan kwetsbare, thuiswonende ouderen en voor patiënten in achterstandswijken. De vraag aan zorg voor deze patiënten neemt toe, maar huisartsen vinden dat zij dat niet terug zien in de financiering die zij krijgen vanuit zorgverzekeraars.
Op dit moment is de contractering van huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg voor 2018 nog in volle gang. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en huisartsen om daarbij invulling te geven aan de afspraken uit het bestuurlijk akkoord.
De voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft de zorgverzekeraars nadrukkelijk opgeroepen om in gesprek te gaan met huisartsen of samenwerkingsverbanden die serieuze plannen of ambities hebben op de afspraken uit het bestuurlijk akkoord 2018 en samen met hen uitvoering te geven aan deze plannen. Begin november is in een bestuurlijk overleg nogmaals afgesproken dat de gemaakte afspraken in het bestuurlijk akkoord niet vrijblijvend zijn. Ik ga er van uit dat de partijen goed met elkaar in gesprek blijven en dat ze er uit komen.
Is het vaker voorgekomen dat zorgverzekeraars afspraken uit zorgakkoorden niet zijn nagekomen? Zo ja, wanneer is dit het geval geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat kwetsbare ouderen en patiënten in achterstandsituatie de dupe worden van zorgverzekeraars die weigeren te investeren in meer en betere zorg voor deze groepen, zoals is overeengekomen in het zorgakkoord voor 2018?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de extra groeiruimte die in het zorgakkoord beschikbaar is gesteld om te investeren in de zorg voor kwetsbare groepen, ook daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden, nu blijkt dat zorgverzekeraars hier vanaf zien?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de interpretatie van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) dat de 200 miljoen bedoeld is om de stijgende kosten voor huisartsenzorg te dekken als maximale groeiruimte en niet een extra investering voor kwetsbare groepen?3
In het bestuurlijk akkoord is afgesproken dat partijen investeren in meer tijd voor de patiënt – in het bijzonder voor kwetsbare ouderen, achterstandsproblematiek, avond/nacht/weekend-zorg, samenwerking met het sociale domein en de organisatie van samenwerking en infrastructuur in de eerste lijn. In datzelfde akkoord is een groeipercentage van het huisartsenkader van 2,5% overeengekomen onder andere om de ervaren knelpunten door partijen aan te pakken. Mij is bekend dat de (vertegenwoordigers van) huisartsen en zorgverzekeraars een ander beeld hebben van de mate waarin er daadwerkelijk wordt geïnvesteerd in het oplossen van knelpunten. Het is aan de huisartsen(organisaties) en de zorgverzekeraars in de regio om te bezien hoe de benoemde knelpunten uitwerking krijgen. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van kwalitatief goede en doelmatige afspraken zodat aan de zorgplicht wordt voldaan. Zoals aangegeven is dit ook onderwerp van gesprek van het bestuurlijk overleg dat met de partijen wordt gevoerd.
Heeft u al met de zorgverzekeraars gesproken om ervoor te zorgen dat ze hun afspraken uit het zorgakkoord alsnog nakomen? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd? Zo nee, waarom heeft u nog niet met de zorgverzekeraars gesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de verantwoordelijkheid voor het nakomen van de afspraken uit het zorgakkoord ligt bij de brancheorganisaties, aangezien zij het akkoord namens hun leden hebben gesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat zorgverzekeraars vooral bezig zijn om minder uit te geven dan hun concurrent en hierbij hun eigen belang boven het maatschappelijke belang stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke waarborgen gaat u in het leven roepen om te zorgen dat afspraken uit toekomstige zorgakkoorden worden nagekomen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het risico op onderschrijding van het huisartsenbudget op dit moment groot is doordat de belangrijkste prioriteit van zorgverzekeraars is om hun uitgaven zo veel mogelijk te drukken om zo hun concurrentiepositie te optimaliseren? Acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om onderschrijding van het huisartsenbudget te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Volkerak weer deels opengesteld' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Volkerak weer deels opengesteld»?1
Ja.
Klopt het dat één zijde van het Volkerrak wordt opengesteld voor palingvisserij? Hoe beoordeelt u dit tegen de achtergrond van het feit dat vissen zwemmen en de belasting aan de andere zijde van het Volkerrak met dioxines en pcb’s nog niet onder de door u al veilig gehanteerde norm valt?
Het is juist dat één zijde van het Volkerak wordt opengesteld voor palingvisserij. Op 28 september is een beleidsregel2 ingesteld over het sluiten en openen van gebieden voor de visserij op aal en wolhandkrab, mede naar aanleiding van de motie van de leden Van Veldhoven en Jacobi3 die verzoekt om herijking van vervuilde gebieden. Ik beoordeel dit besluit als juist, omdat de beleidsregel is toegepast. In het Volkerak zijn de afgelopen jaren alen bemonsterd op drie locaties, van west naar noordoost. De grens van het gebied dat open is gesteld voor aalvisserij op basis van de beleidsregel is getrokken op de middelste bemonsterde locatie die gedurende twee jaar voldeed aan de in de beleidsregel gestelde normen. Bij het toepassen van de beleidsregel is eveneens besloten twee extra gebieden te sluiten voor de visserij op aal en wolhandkrab, namelijk Amsterdam-Rijnkanaal gelegen tussen de Lek en de Maas en de Weespertrekvaart4. Overigens geldt er in het gehele land een vangstverbod in de trekperiode op aal (september – november).
Hoe beoordeelt u het besluit tegen de achtergrond van het op 7 november 2017 uitgebrachte advies van International Council for the Exploration of the Sea (ICES) dat, gelet op de omvang van het aalbestand, er niet op gevist zou moeten worden (zie bijlage)?
ICES roept in haar wetenschappelijk advies op om alle antropogene impacts, waaronder vervuiling, tot een minimum te beperken vanwege de negatieve gevolgen daarvan voor de instandhouding van de soort. Nederland heeft reeds besloten om vervuilde gebieden te sluiten voor de visserij op aal en wolhandkrab om risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen. De gesloten gebieden maken onderdeel uit van het Nederlandse aalbeheerplan, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie in 2011. In 2018 moeten de lidstaten in het kader van het EU-aalherstelplan voor de derde keer rapporteren over de door hun genomen maatregelen en de effecten daarvan.
Hoe beoordeelt u het besluit tegen de achtergrond van de voor mariene gebieden door de Europese Commissie voorgestelde nul Total Allowable Catches (TAC's) voor 2018?2
De Europese Commissie heeft in haar voorstel voor de vangstmogelijkheden 2018 een verbod opgenomen voor vangsten van aal groter dan 12 cm. De EU Raad van Visserijministers zal tijdens de Raad van 11 en 12 december 2017 hier een besluit over nemen. Het voorstel betreft de visserij op de Noordzee en de kustwateren en vloeit voort uit het advies van ICES van mei 2017. Met het voorstel wil de Europese Commissie volwassen aal de kans geven om te trekken naar de Sargassozee. Nederland heeft in haar nationale beheerplan (2011) reeds een vangstverbod van 3 maanden (september-november) ingesteld, vanwege de uittrekkende aal. Dit verbod geldt voor alle Nederlandse wateren, dus ook voor de kustzone. Het Volkerak is binnenwater en valt daarmee buiten het voorstel van de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het, met name gelet op de geringe omvang van deze met uitsterven bedreigde vissoort en het feitelijke palingvangstverbod op open zee, niet verantwoord is om in het Volkerak wél vangst toe te staan?
Ik maak mij zorgen over de toestand van de aal. Herstel van het Europese bestand verloopt zeer moeizaam. In Nederland lijken er tekenen van herstel te zien. We zetten alle zeilen bij om bij te dragen aan het herstel. De rapportage die lidstaten in 2018 moeten indienen zal moeten uitwijzen of de maatregelen het gewenste effect hebben bereikt voor de uittrek van volwassen aal en of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht 'criminele Albanezen zijn de opkomende groep in de drugshandel' |
|
Foort van Oosten (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Criminele Albanezen zijn de opkomende groep in de drugshandel»1
Ja.
Wat is uw reactie op de opmerking van de Rotterdamse korpschef die stelt dat Albanezen de opkomende groep in de drugshandel in Nederland is? Herkent u dit beeld en zo ja, tot welke actie leidt dit uwerzijds?
Er is inderdaad een stijging van het aantal geregistreerde delicten met een Albanese verdachte. Het gaat soms om zeer ernstige delicten, al is het aantal incidenten met Albanese verdachten in absolute zin relatief laag. Uit de (vertrouwelijke) rapportage van de politie en het RIEC Amsterdam, die ter vertrouwelijke inzage nog tot eind dit jaar bij uw Kamer voorligt2, over de aard en omvang van criminaliteit gepleegd door personen met de Albanese nationaliteit blijkt dat er in 2016 ongeveer 700 verdachten met de Albanese nationaliteit zijn aangehouden, in 2015 waren dat er 330.
De aanpak van georganiseerde drugshandel is een van de belangrijkste prioriteiten binnen de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Daarbinnen wordt door politie, Openbaar Ministerie (OM) en gemeenten Amsterdam en Rotterdam nu extra inzet gepleegd om de problematiek met Albanese criminelen tegen te gaan.
Voorts bekijkt dit Kabinet of een beroep op de zogenaamde noodremprocedure voor het opschorten van de visumliberalisatie voor Albanië, een besluit dat in EU verband wordt genomen, behulpzaam kan zijn bij de aanpak van de problematiek. In dit kader heeft de Europese Commissie een monitor aangekondigd voor de Westelijke Balkan, waaronder Albanië. Deze monitor wordt aan het einde van dit jaar of in januari verwacht. Het kabinet wil de uitkomsten van deze rapportage met daarin objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten eerst ontvangen alvorens het tot een afweging komt om een beroep te doen op de noodremprocedure.
Klopt het dat in het bijzonder de Rotterdamse haven wordt misbruikt door georganiseerde Albanese bendes? Hoe kan dit effectief worden tegengegaan? Zo ja, kunt u dan aangeven op welke wijze de specifieke problematiek in de Nederlandse steden en havens als het gaat om drugshandel, witwassen en mensensmokkel door Albanese criminele bendes in de monitor voor de westelijke Balkan, waaronder Albanië, van de Europese Commissie wordt meegenomen?
De genoemde incidenten concentreren zich blijkens de rapportage van het RIEC Amsterdam in Rotterdam en Amsterdam. Hierbij gaat het zowel om criminele activiteiten, zoals drugshandel, alsmede om Albanese inklimmers in Hoek van Holland en andere ferryterreinen.
Alhoewel dit kabinet geen specifiek doelgroepenbeleid voert, heeft de problematiek rondom personen met de Albanese nationaliteit de volle aandacht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, alsmede de politie, het Openbaar Ministerie en de Koninklijke Marechaussee (KMar). Daarbij wordt actief ingezet op de integrale bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Bij het aanpakken van inklimmers wordt er actief door de KMar en zeehavenpolitie opgetreden. Het hierboven genoemde rapport van het RIEC Amsterdam is in dat kader ook opgesteld om meer zicht op de aard en omvang te krijgen en om effectiever te kunnen interveniëren.
De monitor die de Europese Commissie zal uitbrengen is de eerste sinds het nieuwe opschortingsmechanisme in werking is getreden. De Europese Commissie kijkt hierbij of de visumvrije derde landen nog voldoen aan voorwaarden die aan de visumvrijstelling ten grondslag hebben gelegen. Zie hiertoe ook de begeleidende brief over de noodremprocedure aan uw Kamer. Hoe het rapport er precies uit zal gaan zien is nog niet bekend.
Welke contacten heeft u ondertussen met de Albanese autoriteiten inzake de aanpak van criminele organisaties uit dat land? Meent u dat vanuit de Albanese opsporings-, en vervolgingsautoriteiten voldoende actiegerichtheid aanwezig is om de criminele bendes aan te pakken? Zo ja, waar baseert u dit op? Zijn de autoriteiten voldoende betrouwbaar gegeven de verontrustende berichten over corruptie in dat land?
De samenwerking met Albanië op de terreinen van het tegengaan van illegale immigratie, grensoverschrijdende criminaliteit en terugkeer is goed, en de wil tot samenwerking groot. Daarbij blijven we het gesprek aangaan met Albanië, zowel bilateraal als op EU-niveau, ten aanzien van gewenste aanvullende stappen.
Voorts is van 2 tot 6 november jl. de gezagsdriehoek – hoofdofficier, politiechef en burgemeester- van Rotterdam in Albanië geweest om de (operationele) samenwerking met de Albanese autoriteiten te verkennen. De driehoek is positief over de samenwerkingsmogelijkheden en de opstelling van de Albanese autoriteiten. Verder heeft de politie in Europolverband contacten gelegd met de Albanese politie voor nauwere samenwerking bij de opsporing. Op basis van deze signalen heb ik op dit moment geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de Albanese autoriteiten en hun wil om samen te werken bij de aanpak van de problematiek. Deze samenwerking lijkt me ook essentieel om het probleem duurzaam te bestrijden.
Kunt u reageren op de stelling dat vermoedelijk circa 800 Albanezen in Nederland staan ingeschreven, maar dat maar liefst zesmaal zoveel Albanezen in Nederland verblijven? Schrikt u dat het aantal verdachten vrijwel net zo hoog is als het aantal officiële Albanese inwoners in Nederland? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Deze inschatting werd door de Rotterdamse eenheidschef van politie gemaakt. Ik heb op dit moment geen gegevens om deze stelling in twijfel te trekken dan wel te kunnen bevestigen. Ook ik zie dat het om een groep gaat die zich relatief vaak aan criminaliteit schuldig maakt. Dat is ook de reden dat het RIEC Amsterdam de rapportage heeft gemaakt en de politie, het OM en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam extra inzet plegen om deze problematiek aan te pakken. Zie voorts mijn antwoorden op de vragen 7 en 8.
Meent u dat het verantwoord is te wachten met eventuele herinvoering van de visumplicht tot het verschijnen van de monitor voor de westelijke Balkan, waaronder Albanië, zoals opgesteld wordt door de Europese Commissie?
Ja, samen met de Minister van Buitenlandse Zaken wil ik deze monitor afwachten en richting Albanië vooral in EU verband een lijn trekken. Niet snelheid, maar effectiviteit van eventuele maatregelen staan voor het kabinet voorop. Het rapport van de Europese Commissie zal naar verwachting meer inzicht in relevante ontwikkelingen op het gebied van rechtstaat en criminaliteit bieden. Verder is vooralsnog niet vast te stellen dat het herinvoeren van de visumplicht tot een snelle en adequate oplossing van de problematiek zal leiden. Aannemelijker is dat een beroep op de noodremprocedure zonder breed draagvlak de relaties met de Albanese autoriteiten zou kunnen schaden, terwijl (operationele) samenwerking nu van belang is.
Welke toegevoegde waarde zou de herinvoering van een visumplicht voor Albanezen kunnen hebben in de strijd tegen de zware georganiseerde misdaad?
Zie het antwoord op vraag 7.
Is deze problematiek ook bekend bij andere lidstaten? Zo ja, welke maatregelen nemen deze landen tegen deze georganiseerde misdaad door Albanezen? Zijn ook bij andere lidstaten geluiden bekend om de visumplicht her in te voeren?
Mij zijn signalen bekend dat een aantal landen met vergelijkbare criminaliteitsproblematiek kampt, waaronder Frankrijk, Italië en het Verenigd-Koninkrijk. In EU-verband lijkt breed draagvlak voor het afwachten van de monitoringsrapportage van de Europese Commissie; er zijn geen signalen dat één van de lidstaten daar op vooruit wil lopen.
Bent u bereid zonodig de in 2010 bij de Europese Commissie bedongen «veiligheidsklep» inzake vrijstelling van de visumplicht voor Albanië in te roepen indien deze georganiseerde criminaliteit onvoldoende effectief kan worden bestreden? Zo ja, welke concrete stappen kunnen van uw zijde worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de door u aangehaalde verordening. Hierin zijn afspraken opgenomen over de monitoring van visumvrije landen door de Europese Commissie. Zie voorts de antwoorden op vraag 1.
Het niet herkennen van signalen van mensenhandel door artsen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de signalering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat artsen signalen van mensenhandel niet herkennen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat zoveel mogelijk signalen wél herkend worden en dat er ook actie ondernomen wordt?
Ja.
Wat vindt u van de aanbeveling om mensenhandel op te nemen in de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling?
Uit het onderzoek van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat artsen vooral als het gaat om seksuele uitbuiting een signalerende rol kunnen vervullen bij mensenhandel, maar niet altijd weten hoe te handelen naar aanleiding van signalen. Sinds 1 juli 2013 is de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van kracht. Deze Wet schrijft voor dat professionals in de relevante sectoren gebruik moeten maken van de 5 stappen van de meldcode. Dit stappenplan ondersteunt professionals bij de vraag hoe om te gaan met signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Een stappenplan conform de meldcode kan een professional ook ondersteunen bij de omgang met signalen van mensenhandel. Het is voor medische beroepsgroepen mogelijk om de meldcode uit te breiden en zodoende maatwerk te leveren bij signalen van mensenhandel. In de gesprekken die ik voer over de
meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling zal ik met de artsenfederatie KNMG deze mogelijkheid en de belangrijke rol hierin van de medische beroepsgroepen benadrukken.
Is het een bewuste keuze om mensenhandel tot op heden niet in deze meldcode op te nemen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid stappen te zetten om te komen tot het wel opnemen van mensenhandel in de meldcode?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om artsen beter te trainen in het herkennen van signalen van mensenhandel?
Het versterken van het professionele handelen van artsen is een zaak van de beroeps- en brancheorganisaties en de artsenfederatie KNMG. In mijn overleg met de KNMG, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, 4 en 5, bespreek ik ook welke mogelijkheden de artsen zelf zien voor kennisuitwisseling en trainingen over signaleren van mensenhandel.
Welke rol ziet u hierin ook voor gemeenten weggelegd, mede in het licht van eerder onderzoek van Nieuwsuur dat in bijna de helft van de regio’s geen aanspreekpunt of zorgcoördinator is voor de signalering van mensenhandel?2
Gemeenten bieden ondersteuning en opvang aan slachtoffers van mensenhandel. De commissie van burgermeester Lenferink heeft in 2015 aanbevelingen gedaan om de opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren. Dit door onder andere de functie zorgcoördinatie overal goed te beleggen en afspraken te maken wie voor welke slachtoffers verantwoordelijk is voor de hulpverlening. De aanbevelingen zijn door de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang in een bestuurlijk overleg op 3 november 2017 onderschreven. Ik zal erop aandringen bij gemeenten dat het advies van de Commissie Lenferink door hen zo snel mogelijk wordt geïmplementeerd. In de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel, die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden, is aangekondigd dat er een integraal plan van aanpak komt. In dit plan van aanpak zal ook aandacht worden besteed aan de vraag hoe gemeenten verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om hun verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van mensenhandel en de ondersteuning van slachtoffers. Uiteraard wordt hierbij ook het advies van de Commissie Lenferink betrokken.
Bent u bereid gemeenten te motiveren om een actieve rol te spelen in de aanpak van mensenhandel en hiervoor beleid te ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat miljoenen aan hulpgelden ebola-crisis zijn verdwenen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat door eigen onderzoek van het Rode Kruis boven tafel is gekomen dat er gefraudeerd is met geld dat was bestemd voor de bestrijding van de ebola-crisis in West-Afrika?1
Ja.
Klopt het dat vijf miljoen dollar hulpgeld van het Rode Kruis is verdwenen door fraude, zoals het uitbetalen van salarissen aan niet-bestaande medewerkers?
Ja. Intern onderzoek van de Internationale Federatie van het Rode Kruis (IFRC) heeft aangetoond dat ongeveer 6 miljoen Zwitserse francs die via IFRC aan de Ebola-crisis besteed werd, verdwenen of misbruikt is.
Wat kunt u zeggen over de besteding van de 10,5 miljoen euro die door Nederlanders gedoneerd is bij de GIRO555-hulpactie eind 2014 en maakt dit bedrag onderdeel uit van de verdwenen middelen? Zo ja, om hoeveel geld gaat het? Zo nee, hoe is dit vastgesteld?
Van de Nederlandse donaties aan de Ebola-crisis is voor wat betreft hulpverlening in Liberia en Sierra Leone ruim 27.000 euro onrechtmatig besteed. Dit betreft geen geld van de Giro 555-actie of de Nederlandse overheid, maar van andere donaties aan het Nederlandse Rode Kruis. Het onderzoek in Guinea is nog niet afgerond.
Hoeveel Nederlands geld is er interdepartementaal en direct/indirect (bijvoorbeeld EU/VN) beschikbaar gesteld voor de bestrijding van de ebola-crisis en is hiermee gefraudeerd? Zo ja, om hoeveel geld gaat het en welke stappen gaat u ondernemen om het geld terug te krijgen en de fraudeurs aan te pakken? Zo nee, hoe is dit vastgesteld?
In totaal heeft Nederland 48,3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de bestrijding van Ebola. De middelen werden besteed aan noodhulp door de Wereldgezondheidsorganisatie en UNICEF, programma’s van de VN, NGO’s, de Rode Kruis-beweging en aan de inkoop van materieel als bedden, handschoenen en mobiele laboratoria. Voor zover bekend is daar niet mee gefraudeerd.
Bent u voornemens om met het Rode Kruis te kijken hoe dit heeft kunnen gebeuren en hoe dit in de toekomst voorkomen kan worden? Zo ja, kunt u de Kamer over dat gesprek informeren? Zo nee, waarom niet?
IFRC is een betrouwbare partner, met operaties wereldwijd, die vaak in zeer lastige omstandigheden plaatsvinden. IFRC heeft concrete vervolgstappen gezet en heeft procedures aangescherpt om het risico op fraude in de toekomst te verkleinen, zoals meer interne controle, bestedingslimieten en betere training. IFRC stelt bovendien alles in het werk om het verdwenen geld terug te halen en zal medewerkers die betrokken waren gaan vervolgen. Het kabinet blijft met IFRC in gesprek over de resultaten hiervan.
Welke andere hulporganisaties hebben geld ontvangen vanuit Nederland bij de bestrijding van de ebola-crisis? Wat kunt u zeggen over de middelen die Nederland aan deze organisaties beschikbaar heeft gesteld voor wat betreft de besteding, resultaten en verantwoording daarvan?
De Nederlandse inzet is via diverse kanalen verlopen: VN-organisaties, de Rode Kruis-beweging, NGO’s en lokale organisaties. Zoals gebruikelijk bij besteding van middelen voor noodhulp worden die aan organisaties beschikbaar gesteld op basis van een analyse van wat er nodig is om de hoogste noden van de slachtoffers van de crisis te adresseren. Partners rapporteren jaarlijks over de resultaten: aantallen mensen bereikt, diensten die zijn verleend en de kwaliteit ervan. Daarnaast vinden evaluaties plaats van uitgevoerde programma’s, tijdens de looptijd en achteraf. Incidenteel vinden ook systeem-brede evaluaties plaats, van alle humanitaire programma’s van alle VN-organisaties en NGO’s in een bepaald land. Iedere drie jaar vindt er een doorlichting plaats van het wereldwijde humanitaire systeem.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er voldoende waarborgen zijn ingebouwd om te voorkomen dat met overheidsgelden en donaties door Nederlanders gefraudeerd kan worden in het kader van ontwikkelingssamenwerking?
Fraude uitsluiten kan helaas niet. Wel vragen we van organisaties die financiële bijdragen van de Nederlandse overheid ontvangen om de programmarisico’s goed in kaart te brengen en noodzakelijke maatregelen te treffen om deze risico’s te verminderen. Ter voorkoming of ter verkleining van de kans op malversaties geldt een aantal preventieve maatregelen. Bijvoorbeeld het hanteren van strikte interne controlemechanismen, strikte toepassing van aanbestedingsregels, extra training van medewerkers, het limiteren van uitgaven in cash en het regelmatig uitvoeren van financiële controles.
Deelt u de mening dat Nederlands geld dat besteed wordt aan ontwikkelingssamenwerking en noodhulp altijd op een transparante wijze uitgegeven en verantwoord dient te worden en dat misbruik ervan altijd consequenties dient te hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Misbruik van middelen bestemd voor ontwikkelingssamenwerking en noodhulp wordt niet getolereerd. Het ministerie heeft een zero-tolerance beleid met betrekking tot malversaties. Als er bij misbruik sprake is van een Nederlandse bijdrage, zal er een vordering worden ingesteld om deze terug te laten betalen. Indien aan de malversatie een strafbaar feit ten grondslag ligt zal aangifte worden gedaan.
Het voornemen van Zilveren Kruis om geneesmiddelen voor een jaar te verstrekken in plaats van maximaal drie maanden |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat Zilveren Kruis afwijkt van de prescriptieregeling en apothekers oplegt om medicijnen met een lagere prijs dan 500 euro per maand voor een heel jaar voor te schrijven en af te leveren in plaats van maximaal drie maanden?1
Zilveren Kruis wijkt met haar inkoopbeleid niet af van de prescriptieregeling. De prescriptieregeling is een regeling van negen branchepartijen in de zorg en bevat vier afspraken over de aflevertermijn van geneesmiddelen. In de bijlage3 zijn deze afspraken opgenomen. In de prescriptieregeling zoals deze door partijen is ondertekend zijn geen afspraken gemaakt over goedkope geneesmiddelen voor chronisch gebruik.
Zilveren Kruis heeft in haar inkoopbeleid extramurale farmacie 2018 aangegeven dat ze, in navolging op de wensen van hun klanten, flexibele afgiftetermijnen mogelijk wil maken. In de contractbesprekingen tussen apothekers en zorgverzekeraars worden hierover gezamenlijk afspraken gemaakt. De flexibele aflevertermijnen hebben alleen betrekking op de aflevertermijn van goedkope geneesmiddelen voor chronisch gebruik. Volgens informatie die ik heb ingewonnen bij Zilveren Kruis gaat het over een (beperkt) deel van de geneesmiddelen die ter hand gesteld worden door de apotheek. Bij voorbaat uitgesloten van langere aflevertermijnen zijn bijvoorbeeld de weekleveringen, de eerste uitgiften, de dure medicatie, de niet chronische medicatie en de medicatie in de palliatieve fase.
Acht u het wenselijk dat Zilveren Kruis eenzijdig afwijkt van het landelijke prescriptieakkoord?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat zal volgens u het effect zijn van de keuze van Zilveren Kruis om over te gaan tot een voorschrijf- en uitgiftetermijn van een jaar op de verspilling en beschikbaarheid van geneesmiddelen?
Doelmatig inkopen is een verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar en vormt de basis van het nieuwe inkoopbeleid van Zilveren Kruis. Zilveren Kruis gaat niet zelf over voorschrijf- of uitgiftetermijnen, dit wordt namelijk door de voorschrijver bepaald in overleg met de patiënt. Zilveren Kruis maakt alleen de verlenging van de termijnen mogelijk zodat niet bij iedere patiënt vastgehouden hoeft te worden aan een termijn van drie maanden. De jaarlevering moet worden gezien als een uiterste periode. Een gepaste aflevertermijn kan bijvoorbeeld ook vier of zes maanden zijn.
De voorschrijver kan met dit nieuwe beleid per patiënt een gepaste aflevertermijn bepalen, hierbij rekening houdend met enerzijds belangen en wensen van de patiënt zelf en anderzijds risico’s op het gebied van o.a. medicatieveiligheid en verspilling. In het AO Geneesmiddelenbeleid van 22 november jl. heb ik aangegeven dat ik vind dat er een goede balans moet zijn tussen deze wensen en de risico’s. Het aantal geneesmiddel-gerelateerde ziekenhuisopnamen blijft stijgen en daarom moet medicatieveiligheid in de afweging meegenomen worden. Het verlengen van de voorschrijf- en aflevertermijn zal dus niet voor iedere patiënt met chronische medicatie geschikt zijn. De voorschrijver zal met de patiënt in de spreekkamer samen besluiten wat een gepaste termijn is.
Deze werkwijze wordt ondersteund door Patiëntenfederatie Nederland, die aan mij heeft laten weten te streven naar persoonsgerichte zorg en maatwerk per patiënt, en geen vast «regime» van driemaandelijkse uitgifte voor alle patiënten te willen.
Nadat de termijn is bepaald, is het aan de apotheker om deze op te volgen. De apotheker mag het recept niet eenzijdig aanpassen. Indien de apotheker echter op farmacotherapeutische gronden de aflevertermijn onverantwoord vindt, dan kan hij/zij hierover in overleg treden met de voorschrijver. Het belang van de patiënt staat voorop. Het is dan aan de voorschrijver om de termijn al dan niet aan te passen.
Het nieuwe beleid zal weinig effect hebben op de beschikbaarheid van geneesmiddelen. Voor preferente geneesmiddelen zijn door Zilveren Kruis leveringsgaranties afgesproken met de fabrikant.
Begrijpt u het ongenoegen van artsen en apothekers ten aanzien van het hanteren van een voorschrijf- en uitgiftetermijn van een jaar? Kunt u dit toelichten?
Ik kan me voorstellen dat het mogelijk maken van gepaste aflevertermijnen een verandering teweeg brengt in de werkwijze van voorschrijvers en apothekers. Zilveren Kruis heeft mij laten weten dat zij wil dat geneesmiddelen voor een gepaste termijn worden voorgeschreven en terhandgesteld, idealiter van doktersconsult tot doktersconsult. Dat betekent dat de apotheker niet meer standaard driemaandelijks herhaalmedicatie verstrekt. Dat gaat mogelijk gepaard met verlies van inkomsten voor de apotheker. Zilveren Kruis heeft overigens aangegeven met de apotheker mee te willen denken in de omslag van betaling van distributie naar betaling voor zorg. Dat is een meerjarig proces.
Ik ga ervan uit dat dit soort overwegingen een onderdeel zijn van de contractbesprekingen tussen zorgaanbieder en zorgverzekeraar.
Welke acties gaat u ondernemen om Zilveren Kruis te houden aan het landelijke prescriptieakkoord? Kunt u dit toelichten?
De huidige prescriptieregeling gaat over inzet van nieuwe medicatie, dure medicatie en medicatie in de palliatieve fase. De regeling gaat niet over inzet van goedkope chronische medicatie. Ik vertrouw erop dat de verwarring hierover eenvoudig kan worden weggenomen door partijen zelf, indien nodig bijvoorbeeld door het maken van landelijk nieuwe prescriptieafspraken op dit punt.
Heeft u een beeld van hoeveel mensen medicijn ontrouw zijn en hun medicijnen dus niet innemen?
De therapietrouwmonitor van het NIVEL geeft een overzicht van de therapietrouw bij verschillende aandoeningen. Per aandoening en per regio verschilt de therapietrouw. Volgens de monitor is bijvoorbeeld ruim negen op de tien diabetespatiënten therapietrouw. Van patiënten die ADHD-geneesmiddelen of onderhoudsmedicatie voor astma/COPD gebruiken is zes op de tien therapietrouw.
Bent u het ermee eens dat wanneer medicijnen voor een jaar meegegeven worden, er minder zicht is op daadwerkelijk inname van medicijnen en de medicijn trouwheid kan afnemen?
Zowel de voorschrijver als het apotheekteam vervullen een belangrijke rol bij het goed gebruiken van medicatie door de patiënt. Er zal door de voorschrijver, samen met de patiënt, een juiste afweging gemaakt worden bij het al dan niet toepassen van langere aflevertermijnen. Dit zal van patiënt tot patiënt verschillen. Therapietrouw is een van de factoren waarmee rekening moet worden gehouden.
Het verlengen van de voorschrijf- en aflevertermijn betekent niet dat apothekers en voorschrijvers geen zorg meer mogen verlenen. Het contactmoment met de patiënt hoeft niet één op één gekoppeld te zijn aan het aflevermoment. Omdat de bekostiging van het apotheekteam gebaseerd is op de terhandstellingen, is dit onderwerp van de contracteergesprekken tussen zorgaanbieders en zorgverzekeraars.
Vindt u ook dat apothekers een belangrijke rol hebben in het signaleren van mensen die niet medicijn trouw zijn en deze rol minder goed kunnen vervullen als zij voor een jaar gaan voorschrijven?
Zie antwoord vraag 7.