Mogelijk nog grotere fraude bij CASA klinieken |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Is het u bekend dat de gezamenlijke abortusklinieken naast CASA hadden verwacht dat zij in de maand september 2017 – toen de CASA Klinieken zo goed als stil lagen – gezamenlijk ongeveer 1.250 abortussen extra zouden uitvoeren, maar dat deze 1.250 vrouwen zich bij lange na niet bij hen hebben gemeld?
Ik beschik niet over deze cijfers. Abortusklinieken zijn op grond van de artikel 11 van de Wet Afbreking Zwangerschap verplicht om over ieder kwartaal gegevens aan te leveren, onder meer over het aantal uitgevoerde zwangerschapsafbrekingen. Deze gegevens worden uiterlijk drie maanden na het einde van ieder kwartaal verstrekt. Op dit moment zijn de gegevens over het derde kwartaal van 2017 dus nog niet bekend.
Bent u, gelet op de constatering in vraag 1, bereid te onderzoeken of er mogelijk ook fraude door CASA Klinieken is gepleegd met het declareren van abortussen die helemaal niet hebben plaatsgevonden?
Zoals u weet heeft VWS onderzoek gedaan naar mogelijke onregelmatigheden in de subsidieverstrekking aan CASA. Van de bevindingen van dit onderzoek heb ik aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie (OM). Ik heb uw signaal ook doorgeleid naar het OM.
Kunt u – om te controleren of er mogelijk sprake was van extra fraude – de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) opdracht geven om bij alle abortusklinieken op te vragen hoeveel abortussen zij in de maanden augustus, september en november 2017 hebben uitgevoerd, en deze aantallen te vergelijken met de door hen opgegeven aantallen in deze maanden van 2016? Kunt u de Kamer inzicht geven in de resultaten hiervan?
Zoals ik ook bij vraag 1 heb aangegeven zijn abortusklinieken wettelijk verplicht over ieder kwartaal gegevens aan te leveren. Gelet op de wettelijke verplichting om gegevens aan te leveren acht ik een aanvullende uitvraag niet nodig.
Uiterlijk 1 januari 2018 zal de IGJ i.o. de gegevens ontvangen over de periode juli t/m september 2017. In maart komen de gegevens van het laatste kwartaal van 2017 bij de IGJ i.o. binnen. Ik zal de IGJ i.o. vragen de gegevens over deze periode te vergelijken met dezelfde periode in 2016. Wanneer dit aanleiding geeft om strafbaar handelen te vermoeden geeft de IGJ i.o. dit door aan het OM.
In januari 2018 zal de IGJ i.o. de jaarrapportage wet afbreking zwangerschap over 2016 publiceren. Zodra deze gepubliceerd is zal ik de rapportage aan de Kamer doen toekomen.
Klopt het dat er bij het antwoord op vraag 3 een opvallend groot verschil zichtbaar wordt tussen september 2017 ten opzichte van september 2016, zoals de abortusklinieken richting mij hebben aangegeven? Zo ja, hoe is dit verschil volgens te verklaren?
Zie antwoord vraag 3.
Indien er in september 2017 inderdaad minder abortussen zijn uitgevoerd dan op basis van de door CASA opgegeven historische aantallen verwacht zou worden, wat betekent dat dan voor het aantal abortussen dat in andere maanden en jaren is uitgevoerd door CASA Klinieken?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er een groot verschil is in «no-show»-percentages tussen de CASA Klinieken (volgens jaarverslag 2015 6,5%)1 en de overige abortusklinieken (uit navraag: 25–30%)? Zo ja, hoe kan dat grote verschil in «no-show» volgens u verklaard worden?
Uit het laatste kostenonderzoek abortuszorg uit 2015 bleek dat er grote verschillen bestaan in de wijze waarop de no-show door verschillende klinieken geregistreerd wordt.2 Hierdoor zijn deze percentages niet onderling vergelijkbaar.
Kunt u uw stelling uit de brief d.d. 9 november 2017 (Kamerstuk 34 775 XVI, nr. 17) onderbouwen dat een snelle doorstart van CASA noodzakelijk is voor de continuïteit van de hulpverlening? Geldt dit voor alle locaties voor CASA, of kan er ook onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende locaties?
Voor de continuïteit op de langere termijn is volgens de sector van belang dat in de regio’s Amsterdam en Rotterdam weer abortusklinieken komen, al dan niet op de locaties van CASA. De afgelopen maanden waren vier locaties van CASA gesloten en waren de locaties in Amsterdam, Rotterdam en Maastricht geopend. Deze situatie heeft niet tot continuïteitsproblemen geleid. Ik heb overleg gehad met de abortusklinieken over de mogelijkheid dat ook deze CASA-locaties zouden sluiten (wat inmiddels is gebeurd). Zij hebben mij aangegeven dat zij tijdelijk extra capaciteit kunnen inzetten om de continuïteit voor de korte termijn zeker te stellen.
Veranderen de antwoorden op de vragen uit deze vragenreeks uw inschatting dat de doorstart nodig is voor de continuïteit?
Nee.
Ligt het faciliteren van een doorstart van CASA voor de hand in het licht van de Wet marktordening gezondheidszorg, aangezien daarin geregeld wordt dat de overheid alleen maar de continuïteit van zorg mag waarborgen wanneer een zorgaanbieder failliet is gegaan en er na het faillissement geen vervangend aanbod gevonden kan worden?
Voor de goede orde: abortushulpverlening om niet-medische redenen valt niet onder de Wet marktordening gezondheidszorg. Het principe dat u aanhaalt is echter steeds het uitgangspunt bij het handelen van VWS. Zoals ik ook heb aangegeven in het antwoord op vraag 7 heeft de sector mij laten weten dat het voor de continuïteit van belang is dat in ieder geval in de regio’s Amsterdam en Rotterdam weer abortusklinieken komen. Ik ben bereid om dat te faciliteren door snel te beslissen over de vergunning- en subsidieaanvraag. Dat geldt niet alleen voor een eventuele doorstart van CASA (die nu niet meer aan de orde is), maar ook voor andere partijen die een locatie van CASA willen overnemen dan wel een nieuwe kliniek willen vestigen.
Kunt u garanderen dat u geen vergunning afgeeft aan (de opvolger van) CASA voordat de Kamer de antwoorden heeft ontvangen op de bovenstaande vragen en in de gelegenheid is geweest hierop te reageren?
Zoals ik u in mijn brief van 28 november heb gemeld, is de doorstart van CASA zoals de curator eerder voorzag niet gelukt. Vergunningverlening aan een nieuwe partij zal gezien de duur van de beoordeling van de aanvraag niet plaatsvinden voordat u deze antwoorden heeft ontvangen.
Het opkopen van emissierechten |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Maak met kopgroep het Europese emissierechtensysteem weer effectief»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat Europees systeem voor emissiehandel (ETS) onvoldoende bijdraagt aan de vermindering van CO2-reductie, vooral omdat de prijs van emissierechten op dit moment te laag is om bedrijven aan te zetten tot schoner produceren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het ETS is een marktinstrument waarmee de EU de uitstoot van broeikasgassen op kosteneffectieve wijze wil verminderen. De emissieruimte waarbinnen gehandeld kan worden, is vooraf gedefinieerd en daalt jaarlijks. Hiermee worden de reductiedoelen binnen de ETS-sectoren voor 2020 en 2030, respectievelijk 21% en 43% reductie ten opzichte van 1990, hoe dan ook gehaald. Doordat vragers en aanbieders handelen in emissierechten, krijgt broeikasgasuitstoot een prijs. Deze prijs is momenteel lager dan vooraf gedacht. De huidige prijs geeft Nederlandse energiecentrales en bedrijven – die relatief efficiënt zijn – een beperkte prikkel om bij te dragen aan CO2-reductie in Nederland. Nederlandse bedrijven worden daarmee als een van de laatste in de EU geprikkeld om hun CO2-uitstoot te verlagen.
Deelt u de mening dat het opkopen van ETS-rechten niet alleen kan dienen als flankerend beleid voor het voorkomen van een hogere CO2-uitstoot elders als een aantal Noordwest Europese landen tot ambitieuzere afspraken komen, maar dat het opkopen van deze rechten ook nodig is om tot een prijs van CO2 te komen waarvan wel een stimulans tot schoner produceren uitgaat? Zo ja, waarom? Deelt u dan ook de mening dat het opkopen van emissierechten door een koplopergroep leidt tot versnelling van de klimaatambities van de regering? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel dit niet. Het opiniestuk uit het Financieele Dagblad (FD) gaat voorbij aan enkele cruciale aanpassingen die worden doorgevoerd in het ETS. Bij de herziening van de ETS-richtlijn voor de periode 2021–2030 zijn namelijk al maatregelen overeengekomen om het overschot aan emissierechten aan te pakken. Met deze maatregelen wordt jaarlijks een deel van het overschot aan emissierechten in de marktstabiliteitsreserve (MSR) opgenomen en vanaf 2023 vernietigd. In de periode 2019–2023 wordt jaarlijks 24% van het aanwezige overschot op de markt aan de MSR toegevoegd, daarna jaarlijks 12%. Met ingang van 2023 wordt jaarlijks een hoeveelheid emissierechten in de MSR vernietigd boven de hoeveelheid emissierechten die in het voorafgaande jaar is geveild. Dit leidt ertoe dat het overgrote deel van het bestaande surplus vanaf 2023 vanzelf verdwijnt. Zodra er een formeel akkoord is over de herziening van de ETS-richtlijn, zal ik uw Kamer een brief toesturen waarin nader ingegaan wordt op de belangrijkste elementen van het akkoord en de consequenties daarvan voor de werking van het ETS. In aanvulling op de wijzigingen van het ETS heeft het kabinet aangekondigd om een minimum CO2-prijs voor de elektriciteitssector te introduceren, die oploopt tot 43 euro per ton CO2 in 2030. Dit draagt bij aan het versterken van de prikkels om te komen tot verdere emissiereductie.
Is het waar dat bij de huidige marktprijs het opkopen van de overschotten aan emissierechten ruim 10 miljard euro zou kosten? Zo nee, wat is het bedrag dan wel?
Ervanuit gaande dat de marktprijs zich blijft bevinden rond de huidige prijs van ongeveer 7 euro per ton CO2, is de schatting juist.
Past het idee om in een koplopergroep emissierechten op te kopen in het streven, dat in het regeerakkoord is verwoord, om samen met buurlanden op te trekken om een extra inzet af te spreken bovenop de EU-afspraken?
Zoals aangegeven in het regeerakkoord nemen we in de EU het voortouw om het reductiedoel voor 2030 te verhogen van 40% naar 55% ten opzichte van 1990. Mocht een aangescherpte doelstelling in de EU niet haalbaar blijken, dan streeft Nederland ernaar om met gelijkgestemde Noordwest-Europese landen tot ambitieuzere afspraken te komen. Door samen op te trekken met onze buurlanden voorkomen we grote concurrentienadelen voor de Nederlandse economie. Zoals hiervoor aangegeven zal als gevolg van de herziening van de ETS-richtlijn een significant deel van het huidige surplus vanaf 2023 vanzelf verdwijnen, wat maakt dat het opkopen van rechten, zoals voorgesteld in het opiniestuk uit het FD, nu niet aan de orde is.
Welk aandeel zou Nederland binnen tien koploperlanden kunnen hebben als het gaat om het opkopen van overschotten aan emissierechten? Welke verdeelsleutel is daarbij denkbaar?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat hogere CO2-prijzen er toe leiden dat duurzame energie ten opzichte van niet-duurzame energie rendabeler wordt en daardoor de noodzaak tot subsidiering van windmolenparken op zee zouden met miljarden zou kunnen verminderen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Een hogere prijs van emissierechten maakt duurzame energie inderdaad aantrekkelijker ten opzichte van andere energiebronnen, waardoor minder subsidiëring van duurzame energie nodig is.
Wat zijn naar uw oordeel de maatschappelijke kosten en baten van het gezamenlijk opkopen van deze emissierechten?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5 en 6 is het opkopen van emissierechten op dit moment niet nodig. Als gevolg van de herziening van de ETS-richtlijn zal een significant deel van het huidige surplus vanaf 2023 vanzelf verdwijnen. Daarmee beschouw ik het niet als zinvol om een overzicht te geven van de volledige maatschappelijke kosten en baten.
Kunt u deze vragen voor de behandeling van uw begroting beantwoorden?
Ja.
Concurrentie op het spoor |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het het artikel «Duitse aanval op NS»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de directeur van het Duitse Arriva? Hoe beoordeelt u zijn oproep om het volledige Nederlandse openbaar vervoer te liberaliseren?
Ik zie de uitspraken van de directeur van Arriva als een wens van een van de belanghebbenden om het openbaar vervoer te liberaliseren. Het staat eenieder vrij om zijn belangen te behartigen, ook in de media. Zoals ik in de brief in reactie op het rapport Kiezen voor een goed spoor heb aangegeven, die ik u mede namens de Minister van Financiën en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat heb toegezonden, wil ik een keuze over marktordening en sturing op het spoor in 2020 zorgvuldig en stapsgewijs maken en daarbij samen met partijen uit de sector, de decentrale overheden en de reizigersorganisaties optrekken. De belangen van de reiziger moeten voorop staan. Maar de reizigersbelangen moeten ook in een breder kader afgewogen worden. Financiële aspecten en dus de belangen van de belastingbetaler spelen eveneens een rol.
Hoe rijmt u deze oproep met het rapport van Ecorys en Arcadis in opdracht van uw ministerie uit 2011 naar decentralisatie van het spoor, waarin wordt gesteld dat losknippen van treindiensten uit het hoofdrailnet veel nadelen voor reizigers heeft (onder andere meer overstappen, hogere kosten) en weinig reizigersvoordelen oplevert?2
In het rapport Kiezen voor een goed spoor uit 2017 hebben de onafhankelijke onderzoeksleiders Van der Vlist en Van den Berg verschillende scenario’s voor marktordening op het spoor onderzocht, waaronder een scenario waarbij sprake is van (volledige) concurrentie. Zij hebben bij elk van de scenario’s voor zover mogelijk in kaart gebracht welke effecten een scenario met zich mee brengt. De onderzoeksleiders hebben daarbij gebruik gemaakt van de bestaande literatuur, zoals ook het rapport van Ecorys en Arcadis. Bij de keuze over marktordening en sturing op het spoor in 2020 zal ik (onder meer) gebruik maken van het rapport Kiezen voor een goed spooren op (volledige) concurrentie ingaan.
Hoe gaat u nu en in de toekomst voorkomen dat buitenlandse, commerciële partijen hier alleen komen voor «omzetverhoging van 40%», zoals de voorman van de dochteronderneming van Deutsche Bahn stelt?
Ik vind dat we het belang van de reiziger voorop moeten stellen. Die moet snel, comfortabel en veilig van A naar B kunnen reizen. Uiteraard moet daarbij niet het belang van de belastingbetaler uit het oog worden verloren. Dit vormt voor mij het uitgangspunt bij de keuze over de marktordening en sturing op het spoor. Of dit het beste bereikt kan worden met meer concurrentie op het spoor of juist niet, is onderwerp van de keuze voor marktordening en sturing op het spoor.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Spoor van 30 november 2017?
Ja.
Het bericht ‘Gebiedsverbod haatimam blijft’ |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Gebiedsverbod haatimam blijft»?1
Ja.
Deelt u de mening dat iemand die volgens de rechter een gevaar is voor de nationale veiligheid en tevens in het bezit is van een dubbele nationaliteit, niet in ons land thuishoort? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat wanneer een persoon een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid er alles aan gedaan moet worden om de dreiging die van de persoon uitgaat weg te nemen. Daartoe zijn verschillende maatregelen mogelijk, en elke individu vereist een andere combinatie van maatregelen. Vreemdelingrechtelijke maatregelen in het belang van de nationale veiligheid behoren tot de mogelijkheden en per geval zal een afweging gemaakt moeten worden of een dergelijke maatregel kan worden toegepast.
Bent u bereid op basis van de uitspraak van de rechter Fawaz Jneid zijn Nederlandse nationaliteit af te nemen en hem het land uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Intrekken van het Nederlanderschap kan, na een onherroepelijke uitspraak van een strafrechter, voor misdrijven genoemd in artikel 14, tweede lid, Rijkswet op het Nederlanderschap. De uitspraak van de bestuursrechter waar u naar verwijst vormt geen grondslag zoals bedoeld in artikel 14, tweede lid van de Rijkswet op het Nederlanderschap.
Ten overvloede vermeld ik dat in deze zaak ook niet wordt voldaan aan de criteria van artikel 14, vierde lid Rijkswet op het Nederlanderschap dat het mogelijk maakt om het Nederlanderschap in te trekken in het belang van de Nationale veiligheid. Deze bevoegdheid kan worden toegepast bij personen die de leeftijd van zestien jaar hebben bereikt en die zich buiten het Koninkrijk bevinden, en indien uit de gedragingen blijkt dat zij zich hebben aangesloten bij een organisatie die is geplaatst op een lijst van organisaties die deelnemen aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid. Op dit moment staan Al Qa’ida, ISIS en Hay’at Tahrir al-Sham op deze lijst.
In zijn algemeenheid kan ik stellen dat een persoon niet kan worden uitgezet zolang deze de Nederlandse nationaliteit heeft.
Bent u bereid Fawaz Jneid tot aan zijn uitzetting preventief op te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Zolang iemand de Nederlandse nationaliteit heeft zijn uitzetting en vreemdelingen-detentie niet aan de orde. Ik wil tevens benadrukken dat administratieve detentie, in de zin van preventieve detentie zonder dat sprake is van een redelijke verdenking, geen gerechtvaardigde vrijheidsontneming is.
Naming and shaming op internet |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de documentaire en tv-uitzending Shame/Fame?1
Ja.
Over welke wettelijke mogelijkheden beschikt een slachtoffer van shaming om filmpjes van het internet te krijgen en om degenen die dergelijke filmpjes maken en op het internet plaatsen juridisch aan te pakken?
Wanneer beelden eenmaal zijn vastgelegd, ook als dit rechtmatig is gebeurd, is vervolgens de vraag of deze beelden ook zonder meer gepubliceerd mogen worden. Publicatie kan onder omstandigheden verboden zijn, maar daar kan in concrete gevallen alleen achteraf tegen worden opgetreden.
Onrechtmatig vastgelegde beelden, bijvoorbeeld beelden die heimelijk zijn vastgelegd, mogen uiteraard niet worden verspreid. Hiertegen kan worden opgetreden op grond van artikel 139g in samenhang met 139f Sr. Daarnaast is het mogelijk dat beelden die op zichzelf rechtmatig zijn, op een strafbare wijze gepubliceerd worden. Bijvoorbeeld wanneer de beelden zodanig worden gepresenteerd dat sprake is van bedreiging (artikel 285 Sr), smaad of laster (artikel 261/262 Sr) of belediging (artikel 266 Sr). In deze gevallen kan aangifte worden gedaan bij de politie. Wanneer er sprake is van een strafbaar feit zoals online bedreiging of belediging, kan er contact met het betreffende social media bedrijf worden opgenomen.
Op basis van de Gedragscode Notice-and-Take-Down (NTD-gedragscode), die is opgesteld door overheid, bedrijfsleven en belangenverenigingen, kan een verzoek worden gericht aan aanbieders om informatie van internet te verwijderen vanwege haar onrechtmatige of strafbare inhoud. De officier van justitie kan daarnaast met een bevel op grond van artikel 54a Sr, na machtiging van de rechter-commissaris, de aanbieder aansporen om de strafbare content te verwijderen. Als de aanbieder hieraan gevolg geeft, wordt hij niet vervolgd. Het wetsvoorstel computercriminaliteit III, dat aanhangig is bij de Eerste Kamer, vergroot de mogelijkheden van de officier van justitie. Het wetsvoorstel (Kamerstukken 34 372) introduceert een zelfstandige bevelsbevoegdheid in artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie kan in de toekomst na machtiging van de rechter commissaris een bevel afgeven tot verwijdering van de strafbare content ter beëindiging van strafbare feiten en ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.
Tot slot is van belang dat ter uitvoering van het regeerakkoord een wetsvoorstel in procedure wordt gebracht waarin een strafbaarstelling van wraakporno als zelfstandig delict in het Wetboek van Strafrecht wordt opgenomen. Zoals gemeld in de brief aan uw Kamer van 30 november 20172 is het voornemen om deze strafbaarstelling breder te trekken dan alleen wraakporno; ook situaties waarin intiem beeldmateriaal zonder iemands medeweten of zonder iemands toestemming wordt vervaardigd of verspreid zullen hieronder worden gebracht.
De (niet in eigen opdracht) geportretteerde kan zich beroepen op schending van het portretrecht in de zin van artikel 21 Auteurswet indien hij een «redelijk belang» heeft dat zich verzet tegen openbaarmaking. Door deze ingebouwde belangenafweging kan het publiceren van foto’s of filmpjes van herkenbare personen een schending van portretrecht opleveren. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval. In algemene zin kan sprake zijn van een onrechtmatige daad vanwege schending van portretrecht (artikel 21 Auteurswet juncto artikel 6:162 Burgerlijk Wetboek). Betrokkene heeft hiermee een middel om dit door de rechter te laten toetsen. Overigens is ook een actie uit onrechtmatige daad denkbaar in andere gevallen dan schending van portretrecht.
Waar het portretrecht gaat over de publicatie van foto’s en filmbeelden, is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) veel breder: de verwerking van persoonsgegevens. Publicatie van foto’s of filmpjes van personen is ook een vorm van verwerking van persoonsgegevens. De Wbp vereist in ieder geval, net als bij verwerking van persoonsgegevens voor andere doeleinden, dat is voldaan aan een van de rechtvaardigingsgronden uit artikel 8 Wbp. Toestemming van de betrokkene kan hier een rechtvaardigingsgrond zijn (artikel 8, onder a). Een andere rechtvaardigingsgrond kan eventueel het gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 8, onder f, Wbp zijn. Daarvan is sprake indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene (de gefilmde persoon), in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Het is zeer afhankelijk van de omstandigheden van het geval of er een gerechtvaardigd belang aanwezig is voor de gegevensverwerking. Wanneer de belangen met minder ingrijpende middelen kunnen worden gediend, is de gegevensverwerking niet toestaan. En als er een gerechtvaardigd belang is, zal dit moeten worden afgewogen tegen het recht van betrokkene op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Of in het concrete geval sprake is van verwerking van persoonsgegevens, en of in dat geval voldaan is aan de Wbp, is aan de Autoriteit persoonsgegevens (AP) om te beoordelen. De wetgever heeft de onafhankelijke AP belast met het toezicht op de naleving en de handhaving van de Wbp. Ook hierbij gaat het derhalve om toetsing achteraf.
Bij een overtreding van deze wet kan een belanghebbende op grond van artikel 60 Wbp aan de Autoriteit persoonsgegevens verzoeken een onderzoek daarnaar in te stellen. Op 25 mei a.s. wordt de Wbp vervangen door de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en zal vanaf die datum een betrokkene op grond van artikel 77 AVG een klacht bij de Autoriteit persoonsgegevens kunnen indienen, als hij van mening is dat de verwerking van persoonsgegevens inbreuk op deze verordening maakt.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn om te voorkomen dat dergelijke filmpjes op internet komen? Zo ja, hoe kan dat worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Voorkomen is lastig, maar een in de praktijk zeer belangrijke mogelijkheid om ontoelaatbare (waaronder onrechtmatige) publicaties tegen te gaan, is via het platform waarop de publicatie is gedaan. De grote social media, waarop de meeste publicaties ook plaatsvinden, hebben huisregels en beleid voor de content die op hun platform wordt gepubliceerd. Zo biedt YouTube gebruikers de mogelijkheid om melding te maken, indien zij van mening zijn dat een video content bevat die in strijd is met de huisregels. In een dergelijk geval beoordeelt YouTube de melding en wordt de betreffende video van YouTube verwijderd indien deze geacht wordt de gedragsregels te hebben overschreden. Indien een gebruiker zich stelselmatig onttrekt aan de huisregels kan YouTube overgaan tot het opheffen van het account van deze gebruiker. Zoals ik u heb geïnformeerd in mijn brief van 21 december 2016 is het verwijderbeleid van social media bedrijven als Google niet meer vrijblijvend.3 Tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap is een gedragscode overeengekomen tussen de Europese Unie en een aantal toonaangevende social media bedrijven als Facebook, Twitter, Google/YouTube en Microsoft. Deze gedragscode onderstreept het belang tot naleving van Europese wet- en regelgeving en verplicht tot optreden binnen 24 uur na een ontvangen melding. Een werkgroep van de Europese Commissie, waarin ook mijn ministerie participeert, monitort de afspraken die zijn gemaakt met de social media bedrijven.
Kent u de Zweedse wetgeving ten aanzien van het filmen of fotograferen van personen in de privésfeer en de publieke ruimte en het publiceren en verspreiden van dat beeldmateriaal? Biedt de Zweedse wet betere bescherming tegen shaming dan de Nederlandse? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Sinds 1 juli 2013 is het in Zweden in de privésfeer in beginsel verboden te filmen of fotograferen als dat in het geheim gebeurt (Lag 2013:366). Kernbepaling is artikel 6 a uit hoofdstuk 4 van het Zweedse Wetboek van Strafrecht («Brottsbalk»):4
Het reeds genoemde artikel 139f uit het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is zeer vergelijkbaar, waardoor de Nederlandse wet vergelijkbare bescherming biedt als de Zweedse wet.
Hoe oordeelt u – in de afweging tussen verschillende grondrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, het verbod op censuur en het recht op vrij nieuwsgaring enerzijds en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer anderzijds – over wetgeving die bepaalt dat het publiceren en verspreiden van fimpjes door privépersonen op het internet pas mag als degenen die daar op staan, daar toestemming voor hebben gegeven?
De regelgeving over bescherming van persoonsgegevens, het portretrecht en het Wetboek van Strafrecht zijn ook van toepassing op het verwerken van persoonsgegevens die met camera’s worden vastgelegd. Indien een particulier geen gerechtvaardigd belang heeft in de zin van artikel 8, onder f, Wbp resteert in principe alleen toestemming als relevante grondslag om de persoonsgegevens te mogen verwerken, waarbij dient te worden opgemerkt dat de Wbp niet van toepassing is verwerkingen ten behoeve van activiteiten met uitsluitend persoonlijke of huishoudelijke doeleinden. Hetzelfde geldt zoals reeds besproken in antwoord 2 voor de Auteurswet, waarbij de geportretteerde die noch opdracht noch anderszins toestemming heeft gegeven voor het portret, zich kan beroepen op schending van het portretrecht in de zin van artikel 21 Auteurswet indien hij een «redelijk belang» heeft dat zich verzet tegen openbaarmaking. Volledigheidshalve zij nog vermeld dat artikel 35 van de Auteurswet regelt dat degene die zonder daartoe gerechtigd te zijn een portret openbaar maakt, een overtreding begaat, die is gesanctioneerd met een geldboete van de vierde categorie. Zie voorts antwoord 4 en het slot van de passage «strafrechtelijke mogelijkheden» uit antwoord 2.
Het bericht ‘Consumentenbond bezorgd over groot aantal ‘kloonpolissen’’ |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Consumentenbond bezorgd over groot aantal «kloonpolissen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat transparantie over de verschillen tussen polissen belangrijk is om mensen een keuze te laten maken voor een polis die past bij hun behoeften?
Ja.
Zijn de geconstateerde verschillen tussen polissen binnen hetzelfde verzekeringsconcern duidelijk zichtbaar op de website dan wel verzekeringskaart voor basisverzekeringen? Zo nee, waarom niet?
Vorig jaar werden 58 modelovereenkomsten aangeboden, een soort standaardpolis. Dit werd gedaan door 24 zorgverzekeraars. Voor 2018 worden nog 55 modelovereenkomsten aangeboden. Deze modelovereenkomsten zijn binnen één concern soms nagenoeg identiek, maar worden door verschillende risicodragers van dat concern aangeboden. Daarnaast worden ze aangeboden als label, via een volmacht of via een collectiviteit. De verzekerde is over het algemeen niet in staat om te beoordelen of hij van doen heeft met een nagenoeg identieke of unieke modelovereenkomst, label, volmacht of collectiviteit.
De NZa heeft in de «Regeling informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars aan consumenten» daarom opgenomen dat een concern, dat bestaat uit meerdere verzekeraars en dat polissen aanbiedt die nagenoeg gelijk zijn, de betrokken in een overzicht op de website vermeldt dat deze polissen nagenoeg gelijk zijn. Vanaf 1 november 2017 heeft de NZa in de regeling opgenomen dat alle informatie op een logische, toegankelijke en relevante plek moet staan.
Formeel mag een zorgverzekeraar een andere premie vragen voor een polis die ook elders binnen het concern wordt aangeboden. De afwijkende premie kan veroorzaakt worden door de reserves die per zorgverzekeraar kunnen verschillen of het serviceniveau dat de zorgverzekeraar biedt. Zo worden bepaalde polissen binnen een concern goedkoper aangeboden als het product bijvoorbeeld alleen online-faciliteiten biedt.
Vorig jaar heeft de NZa een zorgverzekeraar aangesproken die als zorgverzekeraar een nagenoeg identieke polis aanbood als label met een andere premie. De zorgverzekeraar heeft hierna enkele aanspraken in de modelovereenkomst gewijzigd.
Ten aanzien van labels, volmachten en collectiviteiten heeft de NZa op verzoek van mijn ambtsvoorganger de regelgeving met ingang van november 2017 aangepast. Het collectief moet aan de verzekerde duidelijk maken op welke modelovereenkomst de collectiviteit is gebaseerd en wat de eventuele verschillen zijn ten opzichte van die modelovereenkomst. Ook moeten zorgverzekeraars op hun website een overzicht publiceren met de collectiviteiten waarmee zij een overeenkomst hebben. Hiermee moet het voor verzekerden eenvoudiger worden om te herkennen met welke modelovereenkomst zij van doen hebben en of ze deze elders met een betere premie of betere voorwaarden kunnen vinden. De handhavingsinstrumentaria van de NZa zijn van toepassing op deze regeling.
Hoe verhoudt het bestaan van «kloonpolissen» zich tot de verscherpte regelgeving van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) om verzekerden beter te informeren over de inhoud van de polis en transparant te zijn over (nagenoeg) gelijke polissen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke concerns houden zich op dit moment niet aan de verscherpte regelgeving?
De NZa houdt gedurende het gehele overstapseizoen toezicht op de regeling. In de eerste helft van 2018 zal de NZa rapporteren over de bevindingen gedurende het overstapseizoen.
Deelt u de mening dat de NZa strikt moet handhaven op het aanbieden van nagenoeg gelijke polissen en de daarvoor geldende regels?
Zie het antwoord op 4.
Bent u bereid met de NZa in gesprek te gaan met als doel verzekeraars aan te spreken op hun verplichting om transparant te zijn, zodat verzekerden het aanbod beter kunnen vergelijken?
Ja.
Het RIVM onderzoek naar GenX in het drinkwater |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u geschrokken van het onderzoek van het Rijkinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) dat aangeeft dat er mogelijke sprake is van een andere GenX-vervuilingsbron of -vervuilingsbronnen?1 Kunt u aangeven welke extra maatregelen worden getroffen om de andere bronnen van GenX-vervuiling op te sporen?
Uw Kamer heeft op 20 november het RIVM-onderzoek ontvangen waarin onderzocht is in welke mate GenX in ons drinkwater voorkomt2. Belangrijkste conclusie uit het rapport van het RIVM is dat het onderzoek heeft bevestigd dat ons drinkwater veilig is.
In de brief van 24 november 2017 bent u nader geïnformeerd over de extra metingen in oppervlaktewater, naar aanleiding van verhoogde concentraties in het gezuiverde afvalwater van twee Rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s). Hierin is tevens aangegeven welke maatregelen getroffen zijn om de mogelijke bron(nen) te achterhalen3. De aanpak vindt plaats in goede afstemming tussen alle betrokken bevoegde gezagen. Tijdens het wetgevingsoverleg van 27 november heb ik aangegeven dat de uitkomsten van het nadere onderzoek naar de bron(nen) begin 2018 worden verwacht. Uw Kamer wordt hierover zo spoedig mogelijk geïnformeerd.
Klopt het dat de GenX-technologie een gepatenteerd product van Dupont/Chemours is? Is momenteel een dialoog met Dupont/Chemours gaande over wat de andere bron van vervuiling zou kunnen zijn?
Het klopt dat de GenX-technologie gepatenteerd is. Als onderdeel van het brononderzoek hebben de betrokken bevoegde gezagen (provincie Zuid-Holland en Omgevingsdienst Zuidoost-Brabant) contact met alle betrokken stakeholders waaronder Chemours.
Heeft u zicht op welke bedrijven of overige instanties in Nederland de GenX-technologie toepassen waarbij GenX-stoffen ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft een ander bedrijf of instantie een vergunning om GenX-stoffen te lozen in het water?
De Omgevingsdiensten die over de BRZO-bedrijven gaan (Besluit Risico’s Zware Ongevallen) hebben samen met de Waterschappen en Rijkswaterstaat inzicht in de uitstoot van deze bedrijven, via de vergunningverlening en het toezicht. Zij zijn hiervoor het bevoegde gezag. Er zijn bij mij op basis daarvan geen andere gevallen bekend van emissies van GenX in Nederland. In het kader van het nu lopende brononderzoek in Noord-Brabant wordt specifiek onderzocht of er mogelijk andere bedrijven zijn die GenX-stoffen in hun proces gebruiken.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar bioaccumulatie en de mogelijke opstelling van een oppervlakte-kwaliteitsnorm? Wordt bij het opstellen van zo’n norm ook rekening gehouden met schadelijkheid voor biodiversiteit of milieu? Zo nee, waarom niet?
In de ambtshalve wijziging van de Provincie Zuid-Holland is een onderzoeksverplichting opgenomen gericht op het aanleveren van gegevens voor de bioaccumulatie. Op 27 juli jl. heeft Chemours conform de onderzoeksverplichting een onderzoeksvoorstel ingediend. Mede op advies van het RIVM heeft de DCMR namens gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 6 september 2017 het door Chemours ingediende onderzoeksvoorstel goedgekeurd. Zodra het onderzoekrapport aan de Provincie Zuid-Holland is aangeboden zal ik advies vragen aan RIVM of het haalbaar is om met de aangeleverde gegevens een oppervlaktewater-kwaliteitsnorm af te leiden. Mocht uit de gegevens van dit onderzoek blijken dat een oppervlaktewater-kwaliteitsnorm haalbaar is, dan zal ik het RIVM verzoeken om met een advies te komen voor een indicatieve (ad-hoc) milieukwaliteits-norm (MKN). Bij het afleiden van een MKN wordt expliciet gekeken naar de ecologische effecten.
Het bericht ‘De muur van Mussert maakt deel uit van onze geschiedenis’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «De muur van Mussert maakt deel uit van onze geschiedenis»?1
Ja.
Klopt het dat deze maand een sloopmelding is ingediend door de eigenaar van het terrein waarop de zogenaamde «muur van Mussert» staat? Wat is hierop uw reactie?
Er is inderdaad een sloopmelding gedaan. Op dat moment was er geen sprake van bescherming vanuit gemeente of rijk. Het staat eigenaren vrij om binnen wet- en regelgeving een melding te doen.
Deelt u de mening dat ook herinneringen aan een donkere tijd in onze geschiedenis een belangrijk onderdeel van ons erfgoed kunnen zijn en voor toekomstige generaties bewaard zouden moeten blijven?
Ik vind dat historische plaatsen die de geschiedenis van ons land vertellen aandacht behoeven. Ook herinneringen uit de zwarte bladzijden van onze geschiedenis verdienen daarbij aandacht.
Zijn er momenteel aanvragen in procedure om de muur aan te wijzen als (gemeentelijk) monument? Klopt het dat er gedurende een aanvraag niet tot sloop mag worden overgegaan?
Op rijksniveau is een concrete aanvraag om bescherming gedaan. Deze aanvraag op zich heeft geen voorbeschermende werking.
Op lokaal niveau zijn door vijf erfgoedorganisaties, die zowel nationaal als lokaal werken, in totaal drie verzoeken om bescherming als gemeentelijk monument gedaan. De gemeente heeft gecommuniceerd dat deze verzoeken voorbescherming met zich meebrengen. Daarmee is de acute sloopdreiging volgens de gemeente afgewend.
Is het bij u bekend dat een woordvoerder van de gemeente heeft laten weten dat de gemeente de bijzondere waarde van de muur weliswaar ziet, maar van mening is dat het een nationaal monument is?2 Welke beschermingsmogelijkheden resten er dan nog, mocht het niet als gemeentelijk monument worden aangewezen?
Indien de status gemeentelijk monument niet aan de orde blijkt te zijn, kan van rijkswege bescherming worden overwogen.
Wanneer zal de verkenning naar militaire en herinneringsobjecten gereed zijn die door uw voorganger is toegezegd? Klopt het dat vooruitlopend op deze verkenning geen monumenten zullen worden aangewezen?
De verkenningen zijn eind 2018 gereed. De verkenningen zullen een afgewogen beeld schetsen van militair en herinneringserfgoed. Een onderdeel van de verkenningen is ook het bekijken van geschikte manieren om erfgoed onder de aandacht te brengen of te beschermen bijvoorbeeld via het bestemmingsplan.
De Erfgoedwet biedt ook los van verkenningen de mogelijkheid om tot rijksbescherming over te gaan.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de muur behouden blijft totdat de verkenning gereed is? Bent u bereid om hierover met de gemeente en de eigenaar in gesprek te gaan? Bestaat het risico dat de muur in de tussentijd verder in verval raakt met onherstelbare schade als gevolg? Zo ja, zijn er mogelijkheden om ervoor te zorgen dat verder verval wordt voorkomen totdat er een officiële beslissing over het behoud is gemaakt?
De gemeente heeft aangegeven dat de bij haar ingediende aanvragen om bescherming op gemeentelijk niveau, tot voorbescherming leiden. Het gesprek op lokaal niveau is inmiddels gestart. De bouwtechnische staat van de muur is matig maar geeft geen aanleiding om te veronderstellen dat hij op korte termijn verloren zal gaan.
Het bericht dat een ziekenhuis professionele tolken in gaat zetten |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ziekenhuis zet tolk in na baarmoederblunder»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze maatregel?
Het is een goede zaak dat het VieCuri ziekenhuis maatregelen heeft getroffen om herhaling te voorkomen na het incident met het ongewild verwijderen van een baarmoeder bij een vrouw.
Worden de kosten van deze maatregel betaald door patiënten die de tolk nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
Deze kosten worden niet van rijkswege vergoed. VieCuri heeft mij laten weten zelf protocollen en beleid te hebben vastgesteld inzake de inzet van tolken. Ook is een contract met een Tolkencentrum afgesloten. Het uitgangspunt is dat het ziekenhuis gezien het belang (voor patiënt en zorgverlening) de kosten daarvan zelf voor zijn rekening neemt.
Deelt u de mening dat patiënten een eigen verantwoordelijkheid hebben en er voor dienen te zorgen dat ze voldoende Nederlands spreken? Zo nee, waarom niet?
De communicatie tussen zorgverlener en patiënt is een essentieel onderdeel van goede zorg. Als een zorgverlener en een patiënt onvoldoende met elkaar kunnen communiceren in een voor beiden begrijpelijke taal, dan kunnen zij elkaar niet goed informeren. Dit kan mogelijk een negatief effect hebben op de zorg. Met een goede beheersing van de Nederlandse taal, de inzet van hulpmiddelen of de inzet van (professionele) tolken kunnen dergelijke mogelijke negatieve gevolgen worden voorkomen. Patiënten zijn hier zelf verantwoordelijk voor.
Beschimmelde huizen in Bedum en Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Weet u dat er huurders zijn in Bedum die langdurig in beschimmelde woningen wonen?1
Ja, de berichten hierover zijn mij bekend.
Wat vindt u ervan dat, ondanks veelvuldig aandringen van bewoners, woningcorporatie Wierden en Borgen niets doet aan de situatie?
Ik zou het een ongewenste situatie vinden als bewoners bij (aanhoudende) klachten over de tekortschietende kwaliteit van hun huurwoning geen gehoor vinden bij hun verhuurder. Verhuurders hebben immers de plicht hun woningen in goede staat te houden.
Huurders, in dit geval die van woningstichting Wierden en Borgen, beschikken over diverse mogelijkheden om hun corporatie ertoe te bewegen het onderhoud van de woningen op peil te houden of daaraan voorzieningen te treffen. Allereerst door deze onderwerpen in te brengen in het reguliere overleg met de corporatie en voor te stellen deze op te nemen in de jaarlijkse prestatieafspraken tussen gemeente, corporatie en huurdersorganisatie. Klachten over het uitblijven van een concrete aanpak van (individuele) onderhouds- en andere klachten kunnen zij voorleggen aan de onafhankelijke klachtencommissie van de corporatie. Ook kunnen zij gebreken aanhangig maken bij de Huurcommissie, die naar aanleiding daarvan onder meer kan besluiten dat een huurverlaging op zijn plaats is zolang de gebreken niet verholpen zijn. Verder kunnen zij een procedure aanspannen bij de kantonrechter, die de verhuurder tot onderhoud kan verplichten en kunnen zij zich met ernstige klachten over de bouwtechnische kwaliteit van de woningen wenden tot het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht. In algemene zin is de rol van de Minister kaderstellend en past het op voorhand niet om te interveniëren in een dergelijke casus, gelet op de diverse wettelijke mogelijkheden en verplichtingen die er zijn om de problematiek te verhelpen.
Voorts heb ik vernomen van woningstichting Wierden en Borgen dat zij de klachten over vocht en schimmel bij de woningen in Bedum inmiddels door een gespecialiseerd bureau heeft laten onderzoeken. Uit dit onderzoek blijkt dat de problemen mede zijn ontstaan door de beperkte isolatie van de woningen en het ontbreken van voldoende ventilatiemogelijkheden. De corporatie stelt dat zij op korte termijn in overleg met de bewonerscommissie werkzaamheden zal uitvoeren in de woningen om de klachten te verhelpen.
Hoe lang acht u het acceptabel dat mensen in slecht geventileerde en beschimmelde woningen wonen?
Vanwege de eventuele gezondheidsrisico’s die dit kan opleveren dient een dergelijke situatie naar mijn mening zo mogelijk te worden voorkomen. Mocht de situatie zich echter toch voordoen, dan zouden eventuele problemen op de kortst mogelijke termijn moeten worden verholpen. Zoals in het antwoord hiervoor al staat, ligt de verantwoordelijkheid voor de (bouwtechnische) kwaliteit van huurwoningen bij de verhuurder. Deze dient bij klachten van bewoners adequaat te reageren zodat eventuele gebreken zo snel mogelijk worden hersteld.
Denkt u dat mensen ziek kunnen worden van beschimmelde woningen? Beseft u dat steeds meer mensen snotterig zijn, ademhalingsproblemen hebben en last hebben van verkoudheid en hoofdpijn?
Dat vocht en schimmels in de woning het risico op gezondheidsproblemen, zoals astma en luchtweginfecties, kan verhogen, is eerder onder meer vastgesteld door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het RIVM heeft in dit kader tezamen met GGD-en een richtlijn ontwikkeld waarmee kan worden beoordeeld of gezondheidsklachten zoals de genoemde ademhalingsproblemen en hoofdpijn hun oorzaak vinden in een schimmel- of vochtprobleem in de woning. Aan de hand daarvan kan de GGD adviseren hoe de oorzaken kunnen worden aangepakt. Dit kunnen zowel bouwtechnische oplossingen zijn, als aanpassing van bewonersgedrag.
Hoe denkt u dat het is voor huurders als zij hun kinderen in zo’n huis moeten laten opgroeien?
Ik vind het, gelet op de mogelijke gezondheidsrisico’s die daarmee kunnen samenhangen, onwenselijk als vocht- en schimmelproblemen of andere ernstige gebreken aan een woning niet voortvarend worden verholpen. Daarbij heb ik het welzijn van álle bewoners die met dergelijke gebreken geconfronteerd worden voor ogen, dus ook dat van de aldaar opgroeiende kinderen.
Beseft u dat er in Bedum hele straten zijn waar de woningen onvoldoende geventileerd kunnen worden, waardoor het vocht op de ramen staat, muren vol schimmel zitten en de luchtkwaliteit abominabel is?
Deze problematiek lijkt vooral samen te hangen met de grootschalige naoorlogse bouw. Woningen uit die periode hebben niet zelden te maken met vocht- en schimmelproblemen door slechte isolatie en het ontbreken van (mechanische) ventilatie om overtollig vocht af te voeren. Ook bij een deel van het bezit van woningstichting Wierden en Borgen is dit het geval.
De corporatie heeft gemeld dat zij de werkzaamheden om de problemen aan te pakken aanvankelijk graag wilde combineren met de versterking van de betreffende woningen om deze aardbevingsbestendig te maken. Op die manier wilde zij voorkomen dat bewoners twee keer overlast zouden hebben van de werkzaamheden. Zoals aangegeven in de beantwoording van vragen van de leden Nijboer (PvdA) en Beckerman (SP) over dit onderwerp, op 15 november jl. door de Minister van Economische Zaken en Klimaat mede namens mij aan uw Kamer verzonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 432), is er vertraging ontstaan in de versterkingsoperatie. De corporatie heeft besloten om vooruitlopend op versterking van de woningen maatregelen te treffen om de klachten te verhelpen. Het Huurdersplatform Bedum – Ten Boer en de in overleg met dit platform opgerichte bewonerscommissie worden nauw betrokken bij deze aanpak van de vocht- en schimmelproblematiek.
Hoe zorgt u ervoor dat hierdoor de volksgezondheid niet in gevaar komt?
Zie de antwoorden op de vragen 2, 3 en 4. Woningstichting Wierden en Borgen geeft inmiddels invulling aan haar verantwoordelijkheid in deze.
Bent u bereid de directie van Wierden en Borgen aan te spreken op de situatie waarin zij huurders laten verkeren en actie te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre leidt de uiterst trage aanpak van de aardbevingsproblematiek tot de situatie dat onderhoud telkens wordt uitgesteld? Bent u het eens dat huurders niet de dupe mogen worden van discussies over vergoedingen, nieuwbouw en versteviging? Zo ja, waarom gebeurt dit dan toch?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de hiervoor vermelde beantwoording van vragen van de leden Nijboer (PvdA) en Beckerman (SP) over dit onderwerp verzonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 432). Hierin is onder meer aangegeven dat de aanpak van de problematiek in Groningen prioriteit heeft en dat er bij de versterking zoveel mogelijk wordt gezocht naar samenhang van een gebiedsgerichte aanpak met de plannen van de corporaties. Dit ontslaat de corporaties echter niet van de verplichting om het noodzakelijke onderhoud aan hun woningen te plegen.
Hoe kan het dat ook in de wijk Selwerd in Groningen problemen zijn met beschimmelde woningen en die problemen onvoldoende worden opgelost?2
Net als in Bedum betreffen ook de woningen van woningcorporatie De Huismeesters in de wijk Selwerd in Groningen oudere, minder goed geïsoleerde en te ventileren woningen die gevoelig zijn voor vocht- en schimmelproblemen. De corporatie heeft gemeld dat zij naar aanleiding van de klachten van bewoners op 7 november jl. een bewonersbijeenkomst heeft georganiseerd. Eerder al maakte zij met instemming van de bewonerscommissie een stappenplan, waarvan de uitvoering in mei van dit jaar is gestart. Hierbij wordt in een probleem-verkennende pilot met 10 woningen eerst alle schimmel uit de woningen verwijderd en wordt de mechanische ventilatie uitgebreid naar keuken en toilet. Ook brengt de corporatie spouwisolatie aan in de zijgevels van de proefwoningen. Een onafhankelijk bureau begeleidt de pilot. In het voorjaar van 2018 wordt op basis van de bevindingen uit de pilot besloten of deze maatregelen een afdoende oplossing vormen voor de problematiek. De prioriteit van de corporatie ligt bij verbetering van het binnenklimaat, waarbij zij de informatie en klachten van de bewoners betrekt. Zij heeft aangegeven eventuele onderhoudsklachten van bewoners in de tussenliggende periode serieus te zullen nemen en te zullen oppakken.
Snapt u de wanhoop van huurders dat zo met hen en hun gezondheid wordt omgegaan?
Ik vind die gevoelens begrijpelijk en acht het dan ook een goede zaak dat in beide situaties die in deze vragen aan de orde zijn gesteld, de betrokken corporaties in samenspraak met de huurders tot actie zijn overgegaan.
Wanneer is het probleem met de beschimmelde woningen in Bedum en Groningen verholpen?
Zowel in Bedum als in Groningen is inmiddels in samenspraak met de bewoners een aanvang gemaakt met de aanpak van de vocht- en schimmelproblematiek. Naar ik aanneem zullen de problemen daarmee binnen afzienbare tijd tot tevredenheid van de bewoners zijn opgelost.
Wat vindt u ervan dat in Nederland in 2021 mensen in zulke leefomstandigheden verkeren? Past het bij de grondwettelijke taak van de overheid om orde op zaken te stellen? Zo ja, wat gaat u eraan doen? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording hiervoor bracht ik reeds tot uitdrukking dat dergelijke omstandigheden zo mogelijk moeten worden voorkomen of anders zo snel mogelijk moeten worden opgelost. Het is de taak van de verhuurders om ervoor te zorgen dat de kwaliteit en het onderhoud van hun woningen op peil blijft. Hiertoe bestaan er wettelijke mogelijkheden voor huurders. Zo kunnen huurders zich wenden tot de Huurcommissie en het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht. Voorts is met de herziening van de Woningwet per 1 juli 2015 zowel de positie van de huurders als ook die van de gemeente versterkt. Gemeenten kunnen in hun woonvisie de kwaliteit van sociale huurwoningen als inzet van beleid opnemen. Corporaties zijn er dan aan gehouden hier naar redelijkheid aan bij te dragen, hetgeen in de prestatieafspraken tussen gemeente, huurdersorganisaties en woningcorporaties verder zijn beslag kan krijgen.
Kunt u aangeven of dit probleem zich breder voordoet in Nederland en hoe dit wordt aangepakt?
Gelet op de omstandigheid dat deze problematiek zich met name manifesteert bij oudere, minder goed geïsoleerde en te ventileren woningen en het feit dat een groot deel van de Nederlandse woningvoorraad bestaat uit woningen die zijn gerealiseerd voor 1975, doen deze problemen zich ook elders in Nederland voor. De wijze en het tempo van aanpak is de verantwoordelijkheid van de betrokken verhuurders, in samenspraak met de belanghebbende huurders- en bewonersorganisaties. Zoals hiervoor aangegeven kan ook de gemeente hier een rol in spelen via agendering van de gewenste woningkwaliteit in de woonvisie en daarover vervolgens afspraken in prestatieafspraken met corporaties en huurdersorganisaties vast te leggen.
Het bericht ‘Polen blijven weg: tuinbouwsector zit omhoog’ |
|
Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het artikel «Polen blijven weg: tuinbouwsector zit omhoog»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat Polen minder interesse hebben om in de Nederlandse tuinbouwsector te werken en dat de sector nu steeds meer personeel uit andere landen werft?
Ik herken dit beeld. De gemeente Westland heeft januari 2017 een conferentie georganiseerd over de door de gemeenten en werkgevers in het Westland geconstateerde afnemende interesse van Polen om als arbeidsmigrant naar Nederland te komen. Dit vanwege de aantrekkende economie in Polen. Tegelijkertijd neemt met de economische groei en de toenemende export in Nederland de vraag naar arbeidskrachten in de tuinbouwsector toe. Hoewel Polen nog altijd de grootste groep arbeidsmigranten vormen in de tuinbouwsector, werft een aantal werkgevers volgens het artikel ook personeel uit Roemenië en Bulgarije. Met de toenemende vergrijzing in Polen vanaf 2020 verwachten werkgevers de komende jaren meer wervingsproblemen.
Het is in de eerste plaats aan werkgevers om voldoende en goed personeel te werven. Belangrijke voorwaarde daarvoor is dat Nederlandse werkgevers ook aantrekkelijk zijn voor arbeidsmigranten. Dit betekent dat de werk – en woonomstandigheden goed zijn en een voor iedereen, Nederlander of arbeidsmigrant, gelijk loon voor gelijk werk geldt.
In hoeverre bent u het eens met de uitspraak dat dit probleem in de toekomst groter zal worden? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat in Nederland nog heel veel mensen met en zonder afstand tot de arbeidsmarkt langs de kant staan en niet actief participeren?
Er zijn nog veel mensen op zoek naar werk, met en zonder uitkering. De aantrekkende economie biedt mogelijkheden voor deze werkzoekenden. Dit kan in een sector als de glastuinbouw zijn, maar ook in andere sectoren waar nu krapte heerst. Gemeenten ondersteunen daarbij mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt door afspraken met werkgevers èn maatwerk voor werkzoekenden.
Welke mogelijkheden ziet u om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in contact te brengen met deze vacatures?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Sjaak van der Tak (Voorzitter van LTO Glaskracht Nederland) dat bedrijven moeten proberen om Nederlandse jongeren enthousiast te maken voor het vak?
Ik ben het zeer eens met de heer Van der Tak dat bedrijven moeten investeren in Nederlandse jongeren om ze enthousiast te maken voor het werken in de sector die zo belangrijk is voor de Nederlandse export.
Kunt u toelichten of, en zo ja welke stappen u zult nemen om het voor Nederlandse werknemers weer aantrekkelijker te maken om in de tuinbouwsector te werken?
Het is in de eerste plaats, zoals de heer Van der Tak ook aangeeft, aan werkgevers om te zorgen dat zij voldoende personeel hebben nu en in de toekomst.
In dit dossier zie ik mijn rol vooral in het voorkomen van oneerlijke concurrentie en het aanpakken van misstanden zoals onderbetaling en uitbuiting. Dat is zowel in het belang van Nederland, bedrijven en werknemers, als van de arbeidsmigranten zelf.
Juist om oneerlijke concurrentie te voorkomen is in Europa en Nederland ingezet om gelijk loon voor gelijk werk te realiseren, door onderhandelingen in Brussel over aanpassing van de Europese regelgeving, zoals de detacheringsrichtlijn en de coördinatieverordening sociale zekerheid, door misstanden als uitbuiting en onderbetaling tegen te gaan via de Wet Aanpak Schijnconstructies en de recente herziening van de Wet Minimumloon en Vakantiebijslag.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid?
Ja.
Het bericht dat de Belgische kerncentrale Doel opnieuw stil is gelegd |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u ingaan op de mededeling dat de Belgische kerncentrale Doel opnieuw is stilgelegd, nu tot april 2018?1
De kernreactor Doel 3 (één van de vier reactoren in Doel) is sinds 22 september buiten gebruik vanwege een geplande jaarlijkse onderhoudsstop. Op 16 november heeft de vergunninghouder Electrabel aangegeven dat door noodzakelijke onderhoudsmaatregelen een verlenging van de onderhoudsstop tot en met 15 april 2018 noodzakelijk maken. De kernreactor lag dus reeds stil voor gepland onderhoud.
Klopt het dat de reden voor de beslissing tot stillegging deze keer betonrot is? Hoe oordeelt u over de reeks van incidenten bij deze kerncentrale?
Reeds op 20 oktober heeft de Belgische toezichthouder FANC bericht dat er tijdens een inspectie bleek dat het beton van een niet-nucleair bijgebouw van de reactorunit Doel 3 niet meer voldeed aan de eisen. In dit gebouw bevinden zich verschillende hulpsystemen. De staat van het beton moet versterkt worden voordat heropstart van Doel 3 kan plaatsvinden. Deze werkzaamheden blijken langer te duren dan verwacht, dit is de reden voor verlenging van de onderhoudstop.
De hoeveelheid storingen bij de Belgische reactoren is niet afwijkend ten opzichte van vergelijkbare grote industriële installaties.
Kunt aangeven welke veiligheidsregio’s een rampenplan hebben opgesteld in geval van een kernramp en welke veiligheidsregio’s hier niet over beschikken? Deelt u de mening dat het ontbreken van een dergelijk rampenplan in regio’s in de nabijheid van een kerncentrale onverantwoord is?
Veiligheidsregio’s Zeeland en Midden- en West-Brabant hebben een gemeenschappelijk rampbestrijdingsplan voor de kerncentrales in Borssele en Doel (België). Veiligheidsregio’s Twente, IJsselland en Drenthe hebben een gemeenschappelijk plan voor de kerncentrale in Emsland. Veiligheidsregio Haaglanden heeft een rampbestrijdingsplan voor de Hoger Onderwijs Reactor in Delft en Veiligheidsregio Noord-Holland Noord voor de Hoge Flux Reactor in Petten. Naar aanleiding van een eerder verzoek van de Tweede Kamer zijn deze plannen ook te vinden op de website van de ANVS: https://www.autoriteitnvs.nl/onderwerpen/rampenbestrijdingsplannen-veiligheidsregio%E2%80%99s
Veiligheidsregio Zuid-Limburg en Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost beschikken over een specifiek operationeel plan voor incidenten met kernreactoren in de nabijheid van hun regio. Voor Zuid-Limburg betreft dit kerncentrales in Tihange en Doel. Voor Brabant-Zuidoost gaat het onder meer om de onderzoeksreactor in Mol.
Deelt u de mening dat, ondanks dat praten met bewoners zeker sympathiek is, omwonenden meer geholpen zouden zijn met structurele deugdelijke informatievoorziening? Op welke wijze gaat u deze vormgeven, de motie-Van Veldhoven2 indachtig?
Nucleaire veiligheid is een complex dossier en ik vind het van belang dat hierover transparant en duidelijk gecommuniceerd wordt, ik zal mij hier ook hard voor blijven maken. Ik begrijp de zorgen van de bevolking in de grensregio’s en ik neem deze zeer serieus. Om die reden heb ik op mijn eerste werkbezoek als staatsecretaris ook direct een gesprek geïnitieerd met burgers in de grensregio over dit onderwerp om ook zelf te ondervinden welke gevoelens er precies leven en waar behoefte aan is in de grensregio.
Ik ben van mening dat bewoners van de grensregio’s zouden zijn geholpen met een goede eenduidige informatievoorziening. Dit geldt voor informatieverstrekking over de bedrijfsvoering en incidenten bij de kernreactoren maar ook over de Belgische plannen voor de toekomst van de kerncentrales. Er zijn reeds afspraken gemaakt over meldingen richting de Veiligheidsregio’s in het zuiden van Nederland. Uw Kamer is door mijn voorganger op de hoogte gesteld van deze ontwikkelingen ten aanzien van de onafhankelijke informatievoorziening via de veiligheidsregio’s per kamerbrief der datum 17 oktober 20163.
Bent u bereid om bij uw Belgische collega op sluiting van deze centrale aan te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toezichthoudende Belgische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de veiligheid van de kerncentrale. Er is op dit moment geen aanleiding om aan te nemen dat er een onveilige situatie is. Wanneer de situatie hier aanleiding toe zou geven zal ik mijn ambtsgenoot in België aanspreken op zijn verantwoordelijkheid. Dat ik geen aanwijzing heb dat de Belgische reactoren niet aan de veiligheidseisen zouden voldoen maakt dat ik geen juridische grond heb om bij mijn collega aan te dringen op sluiting (zoals ook Duitsland en Luxemburg hebben ervaren in relatie tot hun verzoek om tijdelijke sluiting van de reactoren Tihange 2 en Doel 3). Daarom richt ik mij op dit moment liever op de samenwerking met België, aan verbeterde informatievoorziening en betrokkenheid van omwonende aan Nederlandse kant.
De rulingpraktijk |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Hoe kan het, dat veel belastingdeals met multinationals niet conform afspraak uitgewisseld worden met andere landen waarin de multinational belastingplichtig is?1
In OESO- en EU-verband wordt informatie over rulings met een internationaal karakter uitgewisseld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande rulings en nieuwe rulings. Bestaande rulings zijn rulings die vóór een bepaalde datum zijn afgegeven. In OESO-verband wordt onder bestaande rulings verstaan rulings die zijn afgegeven in de periode 1 januari 2010 tot 1 april 2016 en geldig waren op 1 januari 2014. In EU-verband wordt onder bestaande rulings verstaan rulings die zijn afgegeven in de periode 1 januari 2012 tot 1 januari 2017 en geldig op 1 januari 2014.
In beleidsbesluiten staat voor welke rulings de betrokkenheid van het APA/ATR-team vereist is. Daarnaast zijn er rulings met een internationaal karakter die niet worden afgegeven door het APA/ATR-team in Rotterdam. De rulings die zijn afgegeven door het APA/ATR-team zijn centraal geregistreerd. Om de overige rulings met een internationaal karakter in beeld te brengen zijn de dossiers handmatig doorzocht. Uitkomst van deze inventarisatie is dat in totaal ruim 4.000 bestaande rulings in beeld zijn gekomen, waarover informatie moet worden uitgewisseld.
De deadline voor het uitwisselen van informatie over bestaande rulings in OESO-verband was 1 januari 2017. Net als veel andere landen heeft Nederland de oorspronkelijke deadline niet gehaald. Hierover heeft mijn ambtsvoorganger uw Kamer geïnformeerd in zijn brief van 11 januari 2017.2 In deze brief werden ook aanvullende maatregelen geschetst waardoor Nederland voor 1 januari 2018 aan zijn verplichtingen zal voldoen. Als gevolg van deze maatregelen zal voor 1 januari 2018 informatie over alle in beeld zijnde bestaande rulings zijn uitgewisseld. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief van 4 december 2017.3 Hiermee wordt ook tijdig voldaan aan de verplichtingen in EU-verband.
Eerder heb ik toegezegd dat ik begin 2018 uw Kamer een brief stuur waarmee ik uw Kamer inlicht over de stand van zaken met betrekking tot de uitwisseling van informatie over rulings. Hierbij zal worden ingegaan op zowel de uitgaande als de inkomende informatie over rulings.
Kunt u helder op een rij zetten hoeveel rulings er de afgelopen tien jaar zijn afgegeven, hoeveel daarvan grensoverschrijdende effecten hebben, hoeveel daarvan beoordeeld zijn door het Advance Pricing Agreements (APA) / Advance Tax Rulings (ATR)-team en hoeveel rulings er inmiddels zijn uitgewisseld met andere landen?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het, dat het onderzoek naar de 4000 afgegeven rulings, degenen betreft die beoogd zijn te worden uitgewisseld?2 Waarom worden niet álle rulings van de afgelopen jaren onderzocht? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brief aan uw Kamer van 8 november 2017 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik opdracht heb gegeven om te onderzoeken of de ruim 4000 bestaande rulings met een internationaal karakter, die in beeld zijn gebracht en waarover informatie zal worden uitgewisseld, zijn afgegeven conform de daarvoor bestemde procedures. Dit onderzoek richt zich op de bestaande rulings met een internationaal karakter waarover in OESO- en EU-verband informatie moet worden uitgewisseld. Mijn inspanningen zijn erop gericht deze groep grondig te onderzoeken en daaruit lessen te leren. Het onderzoeken van alle rulings acht ik niet noodzakelijk om deze lessen te leren.
Gezien de aanleiding van het onderzoek richt het onderzoek zich met name op de vraag of een ruling-verzoek al dan niet terecht is voorgelegd aan het APA/ATR-team en of bij de afgifte van de ruling het «meer-paar-ogen-principe» is toegepast.
In het APA-besluit en het ATR-besluit staat beschreven welke situaties voor bindend advies moeten worden voorgelegd aan het APA/ATR-team. Dit gebeurt enerzijds om de kwaliteit te borgen en anderzijds om de eenheid van beleid en uitvoering te bewaken. Om de kwaliteit van APA’s en ATR’s verder te borgen worden deze binnen het APA/ATR-team altijd beoordeeld door minimaal twee medewerkers van het APA/ATR-team en als gevolg daarvan zijn de APA’s en ATR’s voorzien van minimaal twee handtekeningen. In het onderzoek zal worden beoordeeld of alle afgegeven APA’s en ATR’s inderdaad zijn getekend door minimaal twee medewerkers.
Van de overige bestaande rulings met een internationaal karakter, die niet door het APA/ATR-team zijn afgegeven, zal worden beoordeeld of deze terecht niet zijn voorgelegd aan het APA/ATR-team. Daarnaast zal deze categorie rulings middels een a-selecte deelwaarneming worden beoordeeld in hoeverre deze rulings zijn afgegeven conform de overige daarvoor geldende interne procedures.
Ook als een ruling met een internationaal karakter niet is afgegeven conform de daarvoor geldende procedures, kan sprake zijn van een uitlating waaraan belastingplichtige vertrouwen kan ontlenen. Indien dat het geval is, zijn dit ook rulings die worden uitgewisseld. Het betekent echter niet dat een inspecteur geheel zelfstandig het verzoek tot zekerheid vooraf heeft behandeld. Ook betekent het niet dat deze rulings zijn afgegeven in strijd zijn met wet, beleid en jurisprudentie. Om die reden zal worden onderzocht of in het geval de daarvoor geldende procedures niet zijn gevolgd, er meerdere medewerkers betrokken zijn geweest bij de afgifte van de ruling en of de ruling is afgegeven in lijn met de geldende wet, beleid en jurisprudentie.
Kunt u concreet aangeven wat de reikwijdte van het onderzoek is en welke onderzoeksvragen worden gesteld?
Zie antwoord vraag 3.
Wie doen het onderzoek en welke maatregelen zijn er getroffen teneinde het onderzoek zo onafhankelijk mogelijk te laten plaatsvinden, conform de toezegging in het debat over de Algemene Financiële Beschouwingen?3
De Belastingdienst maakt voor de kwaliteitscontrole gebruik van een meetinstrument, de Fiscale Kwaliteitsindex (FIX). Binnen het FIX-onderzoek wordt op onafhankelijke wijze een oordeel gegeven over de vaktechnische kwaliteit. Het FIX-onderzoek vindt plaats door de meest deskundige specialisten binnen de verschillende middelen en processen. Door externe toezichthouders als de Auditdienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (ARK) wordt gebruik gemaakt van de FIX uitkomsten.
Het onderzoek zal plaatsvinden via de FIX-methodiek waardoor de onderzoekers niet worden ingezet bij de beoordeling van afgegeven rulings waar zij zelf bij betrokken zijn. Met de ADR is inmiddels contact geweest over de onderzoeksopzet. Er zal nog worden bekeken op welke wijze de ADR verder kan worden betrokken bij het onderzoek. Ook wordt gekeken of de onafhankelijke commissie die onderzoek doet naar de APA/ATR-praktijk betrokken kan worden bij het oordeel of de rulings zijn afgegeven binnen de kaders van wet, beleid en jurisprudentie.
In mijn brief van 8 november jl. aan uw Kamer heb ik toegezegd dat ik begin volgend jaar aan uw Kamer verslag zal uitbrengen van de uitkomsten van dit onderzoek. Ik hecht aan een gedegen onderzoek en betrouwbare uitkomsten. Deze twee aspecten gaan wat mij betreft boven het tempo waarin dit wordt uitgevoerd. Op het moment dat ik de resultaten met uw Kamer deel zal ik ook de daarbij gehanteerde onderzoeksopzet met uw Kamer delen.
Wanneer is het onderzoek klaar en stuurt u dit onverwijld naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt in het onderzoek naar de afgegeven rulings ook gekeken waarom een vijfde daarvan niet langs het APA-/ATR-team is gegaan?4
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt dat bericht zich tot de antwoorden op Kamervragen waarin wordt geantwoord: «Voor de afgifte van APA’s en ATR’s wordt derhalve zonder meer voldaan aan de aanbeveling die is opgenomen in de Europese richtsnoeren omtrent het twee-paar-ogen-vereiste»?5
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de ruling voor Nike afgegeven en gold toen al de afspraak van het twee-paar-ogen-principe? Komt de fout voort uit een persoonlijke fout of meer een cultuur waarin duidelijk was dat het principe niet zo nauw genomen werd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Over belastingaangelegenheden van een individuele belastingplichtige kan ik gelet op de geheimhoudingsplicht van artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen in het openbaar geen mededelingen doen.
Bent u bereid de beoordeling(en) van de Nederlandse belastingrulingpraktijk door de Gedragscodegroep met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer wordt de beoordeling verwacht?
Recent heeft de Gedragscodegroep richtsnoeren (guidelines) aangenomen met werkmethoden voor een effectieve controle van naleving door de lidstaten van richtsnoeren die in de Gedragscodegroep zijn overeengekomen.8 Hierin hebben de EU-lidstaten vastgelegd dat de naleving van de overeengekomen richtsnoeren zal worden gecontroleerd, door te toetsen of nationale bepalingen die van kracht zijn op het moment van de toetsing in overeenkomst zijn met de vastgestelde richtsnoeren.
In de regel zal de Gedragscodegroep bij het vaststellen van haar werkprogramma een prioriteitenlijst opstellen met de richtsnoeren die tijdens een bepaalde periode worden gecontroleerd. Voor de richtsnoeren die zien op de belastingrulingpraktijken9 moet nog worden vastgesteld wanneer de naleving wordt getoetst. Ik zal de eerstvolgende keer wanneer een nieuw werkprogramma wordt vastgesteld aan de orde stellen of en wanneer een controle van de toepassing door de lidstaten van de richtsnoeren over het afgeven van rulings al kan worden uitgevoerd. Ik zal uw Kamer door middel van de geannoteerde agenda voor het algemeen overleg voorafgaand aan de Ecofinraad waarop het halfjaarlijkse verslag van de Gedragscodegroep wordt vastgesteld, informeren over de voortgang op dit terrein of, indien nodig, via een andere weg.
Ik neem aan dat de rapportage van een dergelijke controle openbaar zal worden gemaakt. Indien dat niet het geval is, dan zal ik de beoordeling(en) van de Nederlandse rulingpraktijk door de Gedragscodegroep met uw Kamer delen.
Bent u bereid aan te dringen op een onderzoek of beoordeling naar de implementatie van de richtsnoeren van de Gedragscodegroep? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe houdt u de Kamer op de hoogte van uw inspanningen?
Zie antwoord vraag 10.
Aangiftes na misbruik door tantramasseurs |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Vrouwen waarschuwen voor misbruik door «tantramasseurs»»?1
Ja
Deelt u de mening dat het bijzonder verwerpelijk is als personen zich uitgeven als masseur om zo vrouwelijke slachtoffers van seksueel misbruik te misbruiken? Zo ja, waarom en welke strafbare feiten kunnen daarbij aan de orde zijn?
Seksueel overschrijdend gedrag is onacceptabel en elk geval van seksueel misbruik is er één teveel. Zoals ik ook in de brief 24 november jl. met uw Kamer heb gedeeld is ongewenst seksueel gedrag tussen volwassenen strafbaar als er sprake is van dwang.2 Daarvan is in ieder geval sprake bij seksueel geweld. Ook strafbaar is seksuele interactie waarbij misbruik wordt gemaakt van mensen in een kwetsbare toestand of positie, evenals seksuele interactie waarbij misbruik van gezag wordt gemaakt. Een slachtoffer kan in al deze gevallen terecht bij de politie of één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Deze instanties kunnen ook uitkomst bieden in situaties waarin het voor het slachtoffer lastig te bepalen is of het om strafbaar gedrag gaat. Het is namelijk niet altijd zo dat bij elke melding sprake is van een strafbaar feit in de zin van de strafwet. Als er geen sprake is van een strafbaar feit kan er geen aangifte worden gedaan, maar wordt de melding wel geregistreerd.
Zedenzaken zijn ingrijpende zaken die veel emoties oproepen, waaronder mogelijk gevoelens van schaamte. Ik vind het van groot belang dat slachtoffers van seksueel misbruik hier melding van durven maken. Dit biedt de mogelijkheid om opvolging te geven aan deze meldingen en hier mogelijk strafrechtelijke sancties aan te verbinden. Om te bevorderen dat slachtoffers melding durven maken vind ik het van belang dat de positie van het slachtoffer centraal staat. Zoals ik in mijn brief van 24 november jl. met uw Kamer heb gedeeld heeft eerder dit jaar de implementatie van richtlijn 2012/29/EU geleid tot een uitbreiding van de rechten van slachtoffers zoals vastgelegd in het Wetboek van Strafrecht. Slachtoffers kunnen altijd melding doen van een strafbaar feit.
En als er grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden, kom dan zo snel mogelijk naar de politie of het CSG, zodat een masseur kan worden aangepakt.
Deelt ook u de vrees «dat de 24 klachten slechts het topje van de ijsberg zijn, want de praktijk van misbruik leert dat veel anderen zich diep schamen en niet aan de bel durven te trekken»? Zo ja, waarom? Wat gaat u doen om dit nader te laten onderzoeken en aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vrouwen die aangifte wilden doen door de politie werd verteld dat dat geen zin had en het daarom bij een melding hebben gelaten?
Ik ga niet in op de individuele casus. Een slachtoffer van ongewenst seksueel gedrag kan in alle bij het antwoord op vraag 3 genoemde gevallen terecht bij de politie of één van de van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s).
Ik deel de mening dat zedenzaken zeer ingrijpende zaken zijn die veel emoties oproepen. Zoals gezegd vind ik het dan ook van groot belang dat de positie van slachtoffers centraal staat. Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. Aansluitend aan dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen. Ik wil benadrukken dat in dit soort zaken met grensoverschrijdend gedrag er een lastige bewijsvoering is. Vaak gebeuren dit soort overschrijdingen zonder getuigen en kan er sprake zijn van het woord van het slachtoffer tegen het woord van de masseur. Daarom is het van groot belang om eventuele sporen zo snel mogelijk vast te leggen om de verklaring van het slachtoffer te onderbouwen.
Deelt u de mening dat vrouwen die in een dergelijke kwetsbare situatie slachtoffer zijn geworden en een hoge drempel hebben moeten overwinnen om naar de politie te stappen, er altijd van op aan moeten kunnen dat zij aangifte kunnen doen? Zo ja, waarom en waarom hebben vrouwen die zekerheid niet altijd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel meldingen zijn er bij het Meldpunt Tantra Misbruik binnengekomen? Staat de politie in verbinding met dit meldpunt?2
Het Meldpunt Tantra Misbruik is een particulier initiatief. Het exacte aantal meldingen is mij dan ook niet bekend. Wanneer nodig staat de politie in contact met het meldpunt.
Kunnen gemeenten tantra-massage vergunningplichtig maken? Zo ja, waarom en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In antwoord op deze vraag merk ik op dat de meeste gemeenten al een vergunningvereisten hebben op het gebied van seksinrichtingen en prostitutie. Het aanbieden van tantra-massages kan daaronder ook worden begrepen. Ik wijs erop dat het verrichten van therapeutische handelingen met de intieme delen slechts is voorbehouden aan (para)medische professionals. Dit zijn bijvoorbeeld artsen, verloskundigen of bekkenfysiotherapeuten die zich moeten houden aan de protocollen van hun beroepsgroep. Voor het overige geldt in de meeste gemeenten dat het tegen betaling aanbieden van sekswerk een (prostitutie)vergunning vereist. Gemeenten kunnen handhavend optreden indien een aanbieder van dergelijke diensten de gemeentelijke voorschriften overtreedt. Ten overvloede merk ik nog op dat het kabinet heeft voorgenomen in het nieuwe regeerakkoord om sekswerk zonder vergunning strafbaar te stellen.
Het bericht van het CBS “Kinderen eten te weinig fruit, groente en vis” |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) «Kinderen eten te weinig fruit, groente en vis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgwekkend is dat meer dan de helft van de kinderen van één tot twaalf jaar minder fruit en groente eet dan aanbevolen? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is belangrijk dat kinderen gezond eten en een gezonde leefstijl hebben. Dit geldt voor alle kinderen. Het is een bekend gegeven dat kinderen van lager opgeleide ouders en opvoeders gemiddeld minder gezond eten dan kinderen van hoger opgeleide ouders. Dat neemt overigens niet weg dat het ook voor veel hoger opgeleide ouders lastig is om aan de aanbevolen norm te voldoen. Opleiding is één van de factoren die samenhangen met Sociaaleconomische Gezondheidsverschillen (SEGV), naast andere factoren zoals inkomen, de fysieke en de sociale omgeving van een individu, zijn of haar gezondheidsvaardigheden en vermogen tot het weerstaan van verleidingen.
De meeste mensen weten wel dat het eten van voldoende groente en fruit belangrijk is voor een goede gezondheid. Om dit om te zetten in de praktijk is het belangrijk dat mensen hun eigen gedrag willen en kunnen aanpassen en dat er mensen zijn in de omgeving die dat gedrag ondersteunen. Het Voedingscentrum verstrekt laagdrempelige informatie en tips aan ouders en opvoeders om hen te helpen bij het maken van gezonde keuzes, ook met een minder ruim budget.3
Hoe komt het dat kinderen van hoogopgeleide ouders gezonder eten dan kinderen van middelbaar opgeleide of laagopgeleide ouders?
Zie antwoord vraag 2.
Speelt armoede bij gezinnen en onder kinderen een rol als het gaat om gezond eten?22) Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft, naast de rol van ouders, volgens u de overheid ook een rol in het stimuleren van gezond eten door kinderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat kunt u doen om kinderen gezonder te laten eten?
Mijn beleid is gericht op het stimuleren van gezond gedrag, zoals een gezond voedingspatroon. Dit gebeurt enerzijds via informatie aan consumenten en ouders en verzorgers via het Voedingscentrum, onder meer met de vernieuwde Schijf van Vijf. Ook professionals in de zorg en het sociaal domein (zoals binnen de Jeugdgezondheidszorg, waar ook door minder hoogopgeleide mensen veel gebruik van wordt gemaakt) worden ondersteund met de juiste informatie om ouders/verzorgers te helpen.
Er bestaan flinke uitdagingen rond leefstijl en gezonde voeding. Juist daarom is het belangrijk dat wordt samengewerkt met verschillende betrokken partijen, zoals het onderwijs en voorschoolse voorzieningen. Het programma Gezonde School ondersteunt het onderwijs om structureel in te zetten op thema’s als gezonde voeding. 4 Hierbij kunnen scholen gebruik maken van bijvoorbeeld educatief aanbod van het programma Jong Leren Eten of de kantine gezonder maken via het programma De Gezonde Schoolkantine van het Voedingscentrum. 5 6 Voor voorschoolse voorzieningen biedt het programma Gezonde Kinderopvang ondersteuning en trainingen voor pedagogisch professionals om met onder andere gezonde voeding aan de slag te gaan.7 Gemeenten worden gefaciliteerd om in te zetten op voeding en bewegen via het programma Jongeren Op Gezond Gewicht. 8 Via deze programma’s wordt er lokaal samengewerkt aan een gezondere omgeving rond het kind en wordt een gezonde leefstijl gestimuleerd.
Tot slot ga ik de komende maanden met verschillende partijen in gesprek om te komen tot een Nationaal Preventieakkoord. In 2018 ga ik dit met de verschillende betrokken partijen nader uitwerken. Ik zal uw Kamer hierover nader informeren.
Vindt u het belangrijk dat kinderen goede voorbeelden krijgen over gezond eten? Wat is uw mening over de berichtgeving dat bij het Nationaal Schoolontbijt ook veel ongezond eten wordt geserveerd?3
Zoals uit het antwoord op vraag 5 blijkt, hecht ik veel waarde aan een gezonde (eet-)omgeving van kinderen. Het Nationaal Schoolontbijt is een mooi initiatief om aandacht te besteden aan het belang van dagelijks gezond ontbijten. Het Voedingscentrum ziet er op toe dat de samenstelling van het ontbijt tijdens het Nationaal Schoolontbijt gezond is. Ook dit jaar bestond het Nationaal Schoolontbijt uit producten die passen in een gezond voedingspatroon, inclusief groente en fruit: van de in totaal 16 producten zaten er 13 in de Schijf van Vijf en 3 producten vielen binnen de categorie dagkeuzes (iets kleins buiten de Schijf van Vijf, zoals jam en appelstroop).10 Het Voedingscentrum baseert zijn adviezen op wetenschappelijke consensus en objectieve consensusrapporten zoals de Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad.
Wat vindt u van de invloed die grote bedrijven hebben op projecten als «De gezonde basisschool van de toekomst?»4 Deelt u de mening dat projecten, die als doel hebben om kinderen gezond gedrag aan te leren, niet onderhevig mogen zijn aan winstbelangen van grote bedrijven?
Ik vind het belangrijk dat kinderen leren wat een gezonde leefstijl en gezonde voeding is. Verschillende betrokkenen, ook bedrijven, willen hieraan een bijdrage leveren. In de Reclamecode voor Voedingsmiddelen staat beschreven wat de voedingsmiddelenindustrie wel en niet mag richting het onderwijs. Daarnaast zijn met betrokken partijen afspraken gemaakt in het convenant «Scholen voor primair en voortgezet onderwijs en sponsoring». 12 In deze afspraken zijn de randvoorwaarden vastgelegd voor de wijze waarop scholen en bedrijven kunnen samenwerken. Voor de ondertekenaars van het convenant is een van de uitgangspunten dat samenwerking tussen scholen en bedrijven ten goede komt aan het leer- en ontwikkelingsproces van leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs.
Deelt u de mening dat het verstandig is de btw-verhoging naar negen procent terug te draaien voor gezond eten, zoals groente en fruit? Geeft de berichtgeving van het CBS aanleiding om andere maatregelen te nemen om groente en fruit goedkoper te maken? Zo ja, wilt u zich daar hard voor maken? Zo nee, waarom niet?
In het IBO (interdepartementaal beleidsonderzoek) Gezonde Leefstijl is gekeken naar de effectiviteit van prijsprikkels op (een gezonder) voedingspatroon en een verlaging van de calorie-inname. 13 Het blijkt dat er minder bewijs is voor de effectiviteit hiervan dan dat er bewijs is voor bijvoorbeeld de effectiviteit van prijsprikkels bij tabak en alcohol. Gezonde en ongezonde voeding zijn namelijk lastiger af te bakenen. Naast groenten en fruit spelen ook andere voedingsmiddelen een belangrijke rol in de Schijf van Vijf. Het is belangrijk om het gehele voedingspatroon in beschouwing te nemen.
Het bericht dat de consument nog steeds onterechte kosten betaalt aan verhuurmakelaars |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de uitzending van Kassa van 18 november 2017?1
Ja.
Wat zijn de regels ten aanzien van het berekenen van kosten door makelaars en woningbemiddelaars aan huurders? Is het woningbemiddelaars, die worden ingehuurd door verhuurders, toegestaan om een bedrag bij nieuwe huurders in rekening te brengen?
Zoals eerder aan uw Kamer aangegeven2, is de wet duidelijk dat aan de consument-huurder van woningen geen bemiddelingskosten, onder welke benaming dan ook, in rekening mag worden gebracht in het geval dat de bemiddelaar (ook) in opdracht van de verhuurder bemiddelt.
En de Hoge Raad heeft in oktober 20153 geoordeeld dat van bemiddeling in opdracht van de verhuurder (al) sprake is, wanneer de bemiddelaar op zijn website een woning van die verhuurder te huur aanbiedt. Dit wordt anders als de bemiddelaar de contactgegevens van de verhuurder vermeldt zodat de huurder buiten de bemiddelaar om met de verhuurder een huurcontract kan aangaan.
Maakt het uit onder welke titel kosten in rekening worden gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat bemiddelaars nog altijd kosten in rekening brengen bij nieuwe huurders? Hoe vaak komt dit voor?
Het is ongewenst dat het nog steeds voorkomt dat bemiddelaars, al dan niet onder andere benaming, bemiddelingskosten van de consument-huurder verlangen, terwijl zij voor de verhuurder bemiddelen. Dit is immers volgens de wet verboden.
Huurders kunnen de ten onrechte aan hen in rekening gebrachte bemiddelings-kosten binnen vijf jaar na dato terugvorderen, zo nodig met de hulp van een deurwaarder.
Ook de Woonbond is bekend met het signaal dat er nog steeds bemiddelaars zijn die ten onrechte bemiddelingskosten bij huurders in rekening brengen. Op de website4 adviseert de Woonbond de consument-huurder om de ten onrechte betaalde bemiddelingskosten terug te vorderen en staat een voorbeeldbrief voor terugvordering. Bovendien is op de website van de Woonbond een online check bemiddelingskosten te vinden aan de hand waarvan de consument-huurder kan beoordelen of hij kans maakt met het terugvorderen van de betaalde bemiddelingskosten.
Ik beschik niet over cijfers van de aantallen bemiddelaars die ten onrechte al dan niet verkapte bemiddelingskosten in rekening brengen. De verwachting is dat dit fenomeen afneemt na de eerdergenoemde uitspraak van de Hoge Raad van oktober 2015 en de wetswijziging van 1 juli 2016. Ik beschik niet over aanwijzingen dat de schaarste aan huurwoningen in bepaalde regio’s deze afname remt.
Merkt u dat dit probleem toeneemt nu er te weinig huurwoningen beschikbaar zijn en huurders noodgedwongen meewerken aan dit ontoelaatbare gedrag?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is er geen einde aan deze illegale praktijken gemaakt? Waarom wordt hier blijkbaar onvoldoende tegen opgetreden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er vanaf nu wel opgetreden wordt?
De wet is duidelijk, bemiddelaars mogen geen bemiddelingskosten (onder welke benaming dan ook) bij consument-huurders van woningen in rekening brengen als zij (mede) in opdracht van de verhuurder bemiddelen.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) ziet toe op de naleving van consumentenbescherming. Op de website5 van de ACM en op haar informatieloket voor consumenten, ConsuWijzer6, is informatie te vinden over welke kosten de bemiddelaar wel en niet in rekening mag brengen en hoe de consument-huurder kan weten of een huurbemiddelaar een opdracht van de verhuurder heeft gekregen. Huurders aan wie ten onrechte bemiddelingskosten in rekening zijn gebracht kunnen daarvan melding maken bij de ACM. Bij structurele overtredingen kan de ACM verschillende instrumenten (boete of last onder dwangsom) inzetten om bemiddelaars die ten onrechte bemiddelingskosten bij de huurder in rekening brengen aan te pakken en te zorgen dat zij deze praktijken stoppen. De ACM heeft dit in het recente verleden ook gedaan. In 2015 heeft de ACM onderzoek gedaan naar vier bemiddelaars, hetgeen leidde tot aanpassing van de werkwijze bij drie van die bemiddelaars en een last onder dwangsom voor de vierde bemiddelaar.
Wat kan een huurder doen die ten onrechte heeft betaald aan een woningbemiddelaar?
Zie antwoord vraag 4.
Wat moet een huurder doen die een woning niet krijgt toegewezen, omdat hij of zij geen vergoeding wil betalen aan de bemiddelaar? Is er een reële kans dat een huurder dan nog wel de woning krijgt, of kan er beter eerst betaald worden en erna teruggevorderd (met al het gedoe van dien)?
De aspirant-huurder kan niet afdwingen dat de verhuurder, de opdrachtgever van de bemiddelaar, zijn woning aan de betreffende aspirant-huurder verhuurt; het staat eigenaren vrij om te bepalen aan wie zij hun woning verhuren7.
Hoe meer huurders hun ten onrechte in rekening gebrachte bemiddelingskosten terugvorderen, des te minder lucratief wordt het voor bemiddelaars om nog steeds bemiddelingskosten aan aspirant-huurders te vragen. En hoe meer huurders melding doen bij de ACM van de ten onrechte aan hen in rekening gebrachte bemiddelingskosten, des te eerder zal blijken van structurele overtredingen van het verbod op het vragen van bemiddelingskosten aan consument-huurders van woningen, waarna de ACM kan besluiten tot optreden.
Welke sancties kunnen bemiddelaars opgelegd krijgen als zij ten onrechte kosten in rekening brengen? Welke instantie houdt hier toezicht op?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) actief toezicht of bemiddelaars zich aan de regels houden? Hoeveel zijn er al beboet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Woningcorporaties vragen te weinig geld voor luxere woningen’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woningcorporaties vragen te weinig geld voor luxere woningen»1 en het rapport «Het huurbeleid van woningcorporaties»?2
Het bericht en het rapport ken ik.
Wat vindt u van de conclusie van het Centraal Planbureau (CPB) dat woningcorporaties met luxere woningen relatief meer korting geven ten opzichte van de marktconforme huur dan woningcorporaties met minder luxe woningen, met alle negatieve gevolgen voor de wachtlijsten en de doorstroming van dien?
De kerntaak van corporaties is het bouwen, verhuren en beheren van sociale huurwoningen aan mensen met een laag inkomen. Om aan deze kerntaak te voldoen vragen de corporaties een huur die onder het maximale niveau volgens het Woningwaarderingsstelsel (WWS) ligt.
Als gevolg van aanpassingen in het bouwbesluit is de kwaliteit van nieuwbouwwoningen de afgelopen jaren toegenomen. Daarnaast streven corporaties soms naar een hogere dan minimale kwaliteit, zoals bij duurzaamheid, en werden in de jaren tot de crisis relatief ruimere woningen gebouwd. Dit komt tot uiting in een hoger aantal WWS punten.
De ruimte om de kwaliteitsverschillen tot uiting te brengen in de huurprijzen is beperkt, omdat bij toewijzing de huurprijzen aan de bovenzijde worden begrensd door de huurtoeslaggrens (tevens liberalisatiegrens), en sinds de invoering van passend toewijzen in 2016 ook door de aftoppingsgrens bij toewijzing aan huurtoeslaggerechtigden. De huursomwetgeving tenslotte legt beperkingen op aan de huurverhogingen die na woningtoewijzing nog mogelijk zijn.
Het is daarbij belangrijk dat corporaties hun woningvoorraad zo efficiënt mogelijk benutten en blijven inzetten op doorstroming van midden en hogere inkomens naar de vrije huursector en de koopsector.
Maar corporaties moeten vooral ook kleiner en goedkoper bouwen. Uit de Staat van de volkshuisvesting 2017 blijkt dat corporaties dit vanaf 2014 ook doen. Dit is een gevolg van de passendheidsnorm en de focus op doelgroep die sinds de invoering van de Woningwet 2015 is versterkt. De heffingsvermindering in de verhuurderheffing bij realisatie van woningen onder de aftoppingsgrens van de huurtoeslag blijkt ook effectief.
Welke oplossingsrichtingen ziet u om de aansluiting tussen huurprijzen en de kwaliteit van de woningvoorraad te verbeteren en zo de doelmatigheid van de corporatiesector te vergroten? Deelt u de mening dat het invoeren van een normhuur in de huurtoeslag hieraan zou bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Bij een normhuurstelsel in de huurtoeslag wordt de huurtoeslag niet gekoppeld aan de betaalde huur maar aan een genormeerde huur die afhankelijk is van de hoogte van het inkomen. Een genormeerde huur in de huurtoeslag kan de prikkel voor huishoudens versterken om een betere afweging te maken tussen prijs en kwaliteit, maar vergt een ingrijpende verandering in het stelsel met forse inkomenseffecten, welke bij eventuele introductie ook beschouwd moeten worden. De met de Wet Doorstroming Huurmarkt doorgevoerde wijzigingen met betrekking tot inkomensafhankelijke huurverhogingen en meer mogelijkheden voor tijdelijke contracten zullen op termijn bijdragen aan de verbetering van de aansluiting tussen huurprijzen en kwaliteit van de woningvoorraad. Daarnaast kunnen corporaties ook bijdragen aan een betere aansluiting door kleiner en goedkoper te bouwen.
Hoe is het mogelijk dat een woningcorporatie een woningvoorraad heeft met een gemiddelde WOZ-waarde van boven de € 300.000? Hoe verhoudt dit zich tot de kerntaken van een woningcorporatie, zoals beschreven in de Woningwet 2015?
De gemiddelde WOZ waarde van de corporatiewoningen in het gereguleerde segment was op 31-12-2015 € 136.000. Omdat de WOZ waarde van corporatiewoningen varieert met de lokale marktprijzen is de spreiding van de WOZ waarden onder de corporaties groot. De gemiddelde WOZ-waarde van een DAEB-woning varieert van € 102.000 in Friesland tot € 165.000 in metropoolregio Amsterdam. Individuele corporaties vertonen een nog grotere spreiding.
De met de Woningwet 2015 geïntroduceerde marktwaardering van het corporatiebezit schept een voorwaarde voor een actievere sturing door corporaties op de samenstelling van hun woningvoorraad en op een verantwoorde inzet van maatschappelijk bestemd vermogen.
Hoeveel woningen met minimaal 146 punten worden nu onder de liberalisatiegrens verhuurd door woningcorporaties?
Volgens de verantwoordingsgegevens van corporaties over 2016 verhuren corporaties ca 1 mln. zelfstandige woningen met minimaal 146 punten met een huur onder de liberalisatiegrens.
In welke mate draagt het grote tekort aan middenhuurwoningen bij aan de relatief hoge prijzen voor middenhuurwoningen? Deelt u de mening dat woningcorporaties die woningen met minimaal 146 punten in de sociale huursector aanbieden een deel van dat tekort in stand houden? Zo nee, waarom niet?
In welke mate het tekort aan middenhuurwoningen bijdraagt aan de relatief hoge prijzen van middenhuurwoningen hangt af van de verhouding tussen vraag en aanbod. Deze varieert per regio en gemeente. Corporaties maken met gemeenten en bewonersorganisaties afspraken over de omvang en samenstelling van de sociale voorraad. Als de sociale voorraad ruim genoeg is kan liberalisatie of verkoop aan beleggers een effectief instrument zijn om het aanbod aan middenhuurwoningen te vergroten.
Deelt u de mening dat het verkopen en liberaliseren van woningen met minimaal 146 punten, die nu in de sociale huursector verhuurd worden, een deel van het tekort in het middenhuursegment kan oplossen? Deelt u ook de mening dat er van de opbrengst van deze liberalisatie en verkoop, echte sociale huurwoningen met maximaal 145 punten gebouwd kunnen worden, en zo een deel van het tekort in het sociale huursegment opgelost kan worden? Zo nee, waarom niet?
Het verkopen en liberaliseren van woningen met minimaal 146 punten kan een deel van het tekort in het middenhuursegment oplossen.
Per 1 april 2017zijn daarom de verkoopregels versoepeld. De gemeentelijke zienswijze kan vervallen bij verkoop van te liberaliseren woningen (woningen van hoge kwaliteit met meer dan 146 punten in het Woningwaarderingsstelsel) als corporaties in afspraken vastleggen goedkopere, passende voorraad terug te bouwen. Deze regeling is een stimulans om dure woningen te verkopen en betaalbare woningen terug te bouwen.
Het is wel aan lokale partijen hierover een afweging te maken op basis van vraag en aanbod van sociale huurwoningen en middenhuurwoningen.
Hoe is het mogelijk dat 90% van woningcorporaties, die luxere woningen boven de liberalisatiegrens verhuren, bij mutatie onder de liberalisatiegrens gaan verhuren?3
Bij woningen van toegelaten instellingen met een gereguleerde huur, die voor mutatie een huur hadden boven de liberalisatiegrens, werd in 90% van de gevallen de huur bij mutatie verlaagd en daarmee de woning in het gereguleerde segment gehouden. Bij 10% van deze woningen werd de huur verhoogd en werd het huurcontract geliberaliseerd.
Bij mutatie beziet de corporatie of de woning nodig is om een huishouden behorend tot de doelgroep te huisvesten. Hierbij is van belang dat corporaties woningen aan huishoudens die recht hebben op huurtoeslag passend moeten toewijzen (een woning moeten aanbieden met een huur onder de aftoppingsgrens4 die geldt voor het specifieke huishouden). Woningen die tengevolge van de reguliere of inkomensafhankelijke extra huurstijging boven de liberalisatiegrens werden verhuurd kunnen na een mutatie weer onder die grens worden verhuurd.
Welke stappen bent u bereid te nemen om woningcorporaties te stimuleren de te luxe woningen te verkopen om vervolgens bij mutatie te liberaliseren?
In het antwoord op vraag 7 is al aangegeven dat de verkoopregels versoepeld zijn.
Het kabinet zet in op vergroting van het aanbod van middenhuurwoningen. Begin 2018 zal ik naar aanleiding van de uitkomsten en aanbevelingen van de samenwerkingstafel middenhuur o.l.v. de heer van Gijzel u op dit punt nader informeren.
Ik hecht er wel aan dat afspraken over de omvang en samenstelling van de sociale voorraad worden gemaakt op lokaal niveau tussen gemeente, corporatie en bewonersorganisaties. Op dit niveau kan het best beoordeeld worden of er ruimte en behoefte is om sociale huurwoningen naar het geliberaliseerde segment over te brengen.
Het bericht ‘Cybersecurity hoogleraren vrezen dat Nederland digitaal onder water komt te staan’ en het bijbehorende position paper |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Cybersecurity hoogleraren vrezen dat Nederland digitaal onder water komt te staan» en het bijbehorende position paper?1
Ja.
Hoe verklaart u dat Nederland zo weinig investeert in wetenschappelijk onderzoek naar digitale veiligheid? Onderschrijft u dat het onderzoeksgeld in Nederland in het niet valt bij de investeringen die de Duitse overheden doen in onder andere het Helmholtz Center in Saarbrücken, Center for Advanced Security Research (CASED) in Darmstadt en Forschungszentrum Cyber Defence (CODE) in München? Herkent u het beeld dat topwetenschappers de Nederlandse universiteiten daardoor verlaten?
Welke langetermijngevolgen kan dit hebben voor de digitale veiligheid van de Nederlandse samenleving?
Hoe past het idee van een kennisfonds voor onderzoeksgroepen in de prioriteit die cybersecurity heeft gekregen in het regeerakkoord? Vindt u een bedrag van € 6 miljoen per jaar realistisch als aanzet voor zo’n fonds? Welke ambitie heeft u als het gaat om leerstoelen voor cybersecurity?
Als de Kamer een gerichte impuls zou willen geven aan dit soort onderzoek, ligt het dan voor de hand dit via de begroting van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te doen? Of zou een dergelijke investering juist gedaan moeten worden via het topsectorenbeleid, dan wel via een van de ministeries die zich bezighouden met cybersecurity?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor de aanstaande begrotingsbehandelingen van de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid?
Het bericht “Blunders Hoornse zedenzaak” |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Blunders Hoornse zedenzaak»?1
Ja.
Bent u op basis van de bevindingen van de Inspectie Justitie en Veiligheid van mening dat hier slechts sprake is van een incident of zijn er ook structurele problemen bij de behandeling van zedenzaken naar boven gekomen?2
Het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid richtte zich, zoals gemeld in de brief 22 november 2017,3 op de taakuitvoering van de politie in deze specifieke zaak. Daarom is het niet mogelijk op basis van deze bevindingen algemene conclusies te trekken over de aanwezigheid van structurele problemen en/of de taakuitvoering van andere zedenteams. Zoals ik aan uw Kamer heb toegezegd, laat ik een onderzoek uitvoeren welke verbeteringen bij politie en verder in het strafproces met betrekking tot zedenzaken nog verder wenselijk en haalbaar zijn.4
In zedenzaken wordt de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht door gespecialiseerde zedenrechercheurs in nauwe samenwerking met zedenofficieren. Uitgangspunt is het slachtoffer op maat te helpen en tegelijkertijd een goede start te maken met het opsporingsproces. Dit vraagt veel van de zedenrechercheurs, want maatwerk leveren aan vaak zeer kwetsbare slachtoffers is complex. De zedenrechercheurs en zedenofficieren zijn continue bezig om nieuwe inzichten in hun werk toe te passen naar aanleiding van cases en (wetenschappelijke) onderzoeken. Daarnaast wordt er aan de professionaliteit gewerkt door middel van vakdagen en worden verschillen tussen zedenteams bekeken door het uitvoeren van audits. Een zaak als deze toont het belang van dit continue leerproces.
Op welke specifieke punten moet de politie zich blijkens dit incident ontwikkelen en verbeteren, gelet op hetgeen u schrijft in uw brief van 22 november 2017 dat ook dit incident laat zien dat de politie zich voortdurend moet blijven ontwikkelen en verbeteren? Gebeurt dit al voldoende of worden er ook nieuwe acties in gang gezet om te komen tot ontwikkeling en verbetering?
Zie antwoord vraag 2.
Is duidelijk geworden in hoeverre onderbezetting bij de politie en verouderde ict-middelen een rol hebben gespeeld in deze casus?
De bezetting van team Zeden in de eenheid Noord-Holland is in overeenstemming met de formatie van 43 fte. Dat verouderde ICT-middelen een oorzaak zouden zijn voor het verloop van deze specifieke zaak, is blijkens het onderzoek van de Inspectie JenV niet aan de orde.
Is het gebruik van ict-middelen in zedenzaken ook een van de punten waarop de politie zich moet ontwikkelen en verbeteren? Zo ja, welke acties worden hiertoe ondernomen?
Bij het gebruik van ICT-middelen ter ondersteuning van alle werkprocessen (dus ook zeden) wordt regelmatig bekeken, op basis van de technologische ontwikkelingen, of er mogelijkheden zijn om de werkprocessen beter te ondersteunen. Momenteel wordt ingezet op digitaal rechercheren op diverse plekken op internet, ook in relatie tot zeden, en verder wordt gekeken naar internationale gegevensuitwisseling op dit gebied.
Gelden de verbeteringen in de taakuitvoering op basis van de inzichten van de Inspectie alleen voor het zedenteam Noord-Holland of is bekeken of ook op andere plekken verbeteringen in de taakuitvoering van zedenteams doorgevoerd zouden moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Is bekeken of andere zedenteams in Nederland ook werken met een duidelijk aanspreekpunt voor slachtoffers? Zo nee, ziet u aanleiding dat alsnog te doen?
De politie zorgt ervoor dat in alle eenheden slachtoffers van zedendelicten of andere betrokkenen op de juiste manier worden opgevangen en dat zij geïnformeerd worden over hun rechten, de bestaande mogelijkheden tot ondersteuning en waar nodig begeleid worden naar mogelijke vervolgtrajecten. De wijze waarop hierin wordt voorzien kan per eenheid verschillen.
Op welke manier kunt u waarborgen dat vrouwen die aangifte doen van verkrachting dat direct kunnen doen, een helder aanspreekpunt hebben en dat vanaf de eerste dag actief gewerkt wordt aan de opsporing van de dader?
Zoals ik onlangs in mijn brief van 27 november 20175 met uw Kamer heb gedeeld kunnen slachtoffers van seksueel misbruik terecht bij de politie of één van de Centra voor Seksueel Geweld (CSG’s). Na een melding bij de politie voert de politie met een slachtoffer een uitgebreid informatief gesprek. Daarin wordt het slachtoffer geïnformeerd over de mogelijkheden van hulpverlening, het proces van aangifte, slachtofferrechten, het recht op gratis rechtsbijstand en de mogelijke impact van het strafrechtelijke traject. Het gesprek wordt gevoerd door gespecialiseerde rechercheurs die getraind zijn in hun opstelling en op het objectief benaderen van het feitenrelaas. In dit eerste gesprek kan het slachtoffer direct aangifte doen.
De afgelopen jaren hebben de politie en het OM volop geïnvesteerd in het verder verbeteren van de kwaliteit van het politieonderzoek naar zedenzaken. In mijn brief van 27 november 2017 heb ik aan uw Kamer gemeld welke resultaten hiermee zijn behaald. Politie en OM zullen blijven werken aan verdere optimalisatie van deze belangrijke taak. Daarnaast beziet de Minister voor Rechtsbescherming de komende periode met de politie, de CSG’s, gemeenten en organisaties als Slachtofferhulp Nederland hoe de meldingsbereidheid bij zedenmisdrijven verder kan worden bevorderd.6
Het bericht dat de Muur van Mussert gesloopt dreigt te worden |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat er een reële kans is dat de Muur van Mussert wordt gesloopt?1
Ik ben op de hoogte van hetgeen rondom de Muur speelt.
Deelt u de mening dat de Muur van Mussert een historisch waardevolle plek is?
De Muur van Mussert is een historische plek voor Nederland. Op dit moment doe ik een verkenning naar hoe we ook de zwarte bladzijdes in onze geschiedenis kunnen blijven herinneren en hoe we kunnen omgaan met erfgoed dat hiermee verbonden is. Die verkenning is volgend jaar klaar.
Deelt u de mening dat historische belangrijke plekken als deze muur zoveel mogelijk behouden dienen te blijven en dat een regelmatig stilstaan bij onze gedeelde geschiedenis gebaat is bij tastbare herinneringen aan onze geschiedenis? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord is aangegeven dat het kabinet wil investeren in het beter zichtbaar en zo mogelijk toegankelijk maken van historische plaatsen. Ik vind dat daarbij ook de zwarte bladzijdes van onze geschiedenis niet genegeerd mogen worden.
Vindt u het uitbreiden van een camping opwegen tegen het behoud de Muur van Mussert? Zo ja, waarom?
Cultureel erfgoed is in zijn algemeenheid gebaat bij een economische drager. Al decennia wordt het terrein waar de Muur van Mussert zich bevindt, gebruikt voor verschillende doeleinden. Mijn ministerie is in gesprek met lokale partijen over de vraag welke mogelijkheden er zijn om aan de cultuurhistorische waarde van het complex recht te doen en tegelijkertijd een eigenaar de mogelijkheid te geven een bedrijf te voeren.
Hoe verhoudt zich het slopen van een muur als deze met de doelstelling van het kabinet meer aandacht te schenken aan onze gemeenschappelijke cultuur en burgerschap?
De gemeente Ede geeft aan dat de Muur op dit moment wordt voorbeschermd via de gemeentelijke erfgoedverordening.
Bent u bereid de Muur van Mussert aan te merken als rijksmonument? Zo nee, waarom niet?
Zoals gesteld, heeft het bestuur van de gemeente Ede aangegeven dat het complex via de gemeentelijke erfgoedverordening vooralsnog beschermd is. Op basis van gesprekken met de gemeente en de eigenaar en op basis van de genoemde verkenning zal ik besluiten of bescherming van de Muur als rijksmonument het meest geschikte instrument is; wellicht dat zich ook andere mogelijkheden aandienen om het complex of onderdelen daarvan een rol van betekenis te geven.