Het bericht dat de AFM stopt met het onderzoek naar bijzonder beheer bij banken |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat de Auroriteit Financiële Markten (AFM) stopt met het onderzoek naar bijzonder beheer bij banken?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom het onderzoek naar bijzonder beheer bij banken niet binnen het mandaat van de AFM valt?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in 2015 een verkennend onderzoek gedaan bij de bijzonder beheerafdelingen van banken, die kredieten van MKB-ondernemingen behandelen. De aanleiding voor dit verkennend onderzoek waren de bevindingen ten aanzien van kredietverlening uit een eerdere verkenning van de AFM en verontrustende signalen die de AFM had ontvangen over de werkwijze van bijzonder beheerafdelingen van banken. Het past in de taak van de AFM om op basis van deze signalen onderzoek te doen.
De AFM heeft op basis van de Wet op het financieel toezicht (Wft) geen handhavende bevoegdheden op het terrein van zakelijke kredietverlening. Dit komt omdat de huidige wettelijke bescherming van zakelijke klanten in de Wft verschilt per financieel product en type klant. Dit vindt zijn oorsprong in Europese sectorale regelgeving, waarbij veelal per producttype is bepaald welk type klant beschermd wordt. Voor verzekeringen en beleggingsproducten geldt dat zowel consumenten als MKB-ondernemingen beschermd worden door de Wft. Voor spaarproducten en kredietverlening geldt dat louter consumenten beschermd worden. Omdat bij bijzonder beheerafdelingen van banken met name kredieten van MKB-ondernemingen worden behandeld, heeft de AFM een beperkt mandaat om toezicht te houden. De banken hebben op vrijwillige basis meegewerkt aan het verkennend onderzoek naar bijzonder beheer.
Heeft de AFM contact met u opgenomen over het voornemen te stoppen met het onderzoek en heeft de AFM hierbij ook het gebrek aan mandaat naar voren gebracht?
Nee.
Als onderzoek naar bijzonder beheer niet onder het mandaat van de AFM valt, op basis waarvan heeft de AFM dan haar eerdere onderzoeken naar bijzonder beheer bij banken gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om onderzoeken, zoals naar het bijzonder beheer bij banken, wel onder het mandaat van de AFM te brengen?
Van 1 september 2016 tot en met 8 oktober 2016 heeft er een open consultatie plaatsgevonden naar de effectiviteit en gewenste mate van bescherming voor zzp-ers en mkb-ers bij financiële diensten en producten. Op 12 april 2017 heb ik uw Kamer over de resultaten van deze consultatie en de vervolgstappen geïnformeerd.2
Uit de consultatie kwam naar voren dat een effectievere bescherming van kleinzakelijke klanten wenselijk is. Tegelijkertijd gaven veel respondenten aan dat dit niet hoeft te betekenen dat er direct aanleiding is om dit in wetgeving neer te leggen. Ook de sector zelf is zich ervan bewust dat een hogere mate van bescherming voor kleinzakelijke klanten wenselijk is. De NVB is op dit moment bezig om, in overleg met onder andere vertegenwoordigers van kleinzakelijke klanten, een gedragscode kleinzakelijke financiering op te stellen. Mede gegeven het beeld dat naar voren is gekomen uit de consultatie en het feit dat de NVB bezig is met het opstellen van een gedragscode, is in eerste instantie ingezet op verbetering van de bescherming van kleinzakelijke klanten door middel van zelfregulering.
Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 12 april jl. vind ik het van belang dat de belangrijkste problemen die in de consultatie naar voren zijn gekomen worden geadresseerd in deze gedragscode, dat er voldoende draagvlak is voor de gedragscode onder de stakeholders en dat de gedragscode afdwingbaar is. Daarnaast zou de gedragscode een aantal elementen moeten bevatten die de bescherming van kleinzakelijke klanten verbetert. Hieronder valt mijns inziens ook dat de kredietgever een duidelijke onderbouwing geeft van de (kosten)maatregelen waaronder renteopslagen en de rol, werkwijze en (mogelijke) overgang naar bijzonder beheer. Om te bepalen of de gedragscode effectief is, acht ik het wenselijk dat de werking van de gedragscode wordt gemonitord en dat de gedragscode na drie jaar wordt geëvalueerd. De NVB heeft mij laten weten dat de gedragscode naar verwachting in de loop van het tweede kwartaal van 2018 in werking zal treden.
Klopt het, dat er een knelpunt zit in de bestaande situatie waarbij banken geen wettelijke zorgplicht hebben richting het (klein) MKB?
Zie antwoord vraag 5.
Aangezien de AFM het onderzoek heeft gestaakt, is er wel sprake van een lopend onderzoek dat niet is afgerond? Klopt dat? Wat is de precieze aanleiding voor het staken van het onderzoek?
De AFM heeft na het uitbrengen van het rapport inzake het verkennend onderzoek naar bijzonder beheerafdelingen van banken aangekondigd de opvolging van de aanbevelingen tegen het licht te houden. Uit de verkenning kwamen geen aanwijzingen naar voren dat banken te snel overgaan tot overdracht van kredieten aan bijzonder beheer, het opzeggen van de kredietrelatie of dat zij op een faillissement aansturen. Wel schiet de informatie en communicatie over het bijzonder beheertraject van banken vaak tekort, waardoor ondernemers onvoldoende weten wat hen te wachten staat. Het is MKB-ondernemingen daarnaast niet altijd duidelijk hoe een bank rekening houdt met hun belangen bij het nemen van maatregelen en de verwachtingen van de klant en de bank over het doel van bijzonder beheer lopen uiteen. In de tussentijd is de sector aan de slag gegaan met de aanbevelingen van de AFM door het opstellen van de Handreiking Bijzonder Beheer en het ontwikkelen van een gedragscode, waarin ook bijzonder beheer een plek heeft. Derhalve heeft de AFM alsnog besloten geen vervolgonderzoek naar de opvolging van de aanbevelingen uit te voeren. Er is geen sprake van een gestaakt vervolgonderzoek.
Zijn er tussenconclusies uit het gestaakte onderzoek die wel gedeeld kunnen worden met de Kamer?
Zie antwoord vraag 7.
Aangezien eerder is aangegeven dat de AFM naar aanleiding van haar eerdere onderzoek kijkt of de handreiking die banken hebben gedaan voldoende wordt nageleefd, wie gaat daar nu toezicht op houden?
De AFM heeft mij laten weten dat er na het verkennend onderzoek van de AFM in 2015 een nieuwe situatie is ontstaan. Zo heeft de NVB naar aanleiding van het verkennend onderzoek van de AFM de Handreiking Bijzonder Beheer opgesteld. Deze Handreiking bevat aanbevelingen van de NVB aan banken (gebaseerd op de AFM aanbevelingen) en is een initiatief van de sector zelf dat moet leiden tot gedragsverandering en tot beter wederzijds begrip voor de positie van klant en bank. Banken hebben zich volgens de NVB gecommitteerd aan de uitvoering van de Handreiking, net zoals zij hebben aangegeven de aanbevelingen van de AFM uit haar verkenning naar bijzonder beheer over te zullen nemen.
De NVB heeft aangegeven de werking van de Handreiking Bijzonder Beheer in de praktijk te zullen inventariseren en daarbij telkens een of twee punten in het bijzonder uit te lichten. Zo heeft de NVB in 2016 een evaluatie door EY laten uitvoeren naar de kwaliteit van de klachtenprocedure bij banken voor klanten in bijzonder beheer. De resultaten en aanbevelingen van dit onderzoek zijn op 3 oktober 2016 gepubliceerd.3 In 2018 zal de NVB een onderzoek laten uitvoeren naar de communicatie richting klanten bij de overgang naar bijzonder beheer en de communicatie over het klachtenproces. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd door een extern en onafhankelijk bureau. De NVB verwacht de resultaten van dit onderzoek in de tweede helft van 2018 te kunnen publiceren.
Ik acht het van belang dat de banken opvolging (blijven) geven aan de aanbevelingen van de AFM (en die van de NVB in haar Handreiking) en dat de NVB de werking van de Handreiking blijft evalueren. Daarnaast werkt de NVB op dit moment aan het opstellen van een gedragscode kleinzakelijke financiering. Zoals hierboven aangegeven acht ik het wenselijk dat de werking deze gedragscode wordt gemonitord en geëvalueerd.
Bent u bereid de AFM te vragen het reeds begonnen onderzoek alsnog te hervatten, zodat het dossier bijzonder beheer tot een bevredigende afronding kan komen?
Nee. Ik deel de observatie van de AFM dat er na het verkennend onderzoek van de AFM in 2015 een nieuwe situatie is ontstaan. De sector is zich ervan bewust dat een hogere mate van bescherming voor kleinzakelijke klanten wenselijk is en zet stappen om dit te bewerkstellingen. Ik wil deze initiatieven de kans geven. Het is hierbij wel van groot belang dat de werking van deze initiatieven wordt gemonitord en geëvalueerd.
Wanneer deze initiatieven het beschermingsniveau onvoldoende verbeteren, zal ik bezien of aanvullende (wettelijke) maatregelen nodig zijn om de gewenste mate van bescherming te bereiken. Hiervan kan sprake zijn wanneer de gedragscode de geconstateerde problemen onvoldoende adresseert of als uit de evaluatie blijkt dat de bescherming van kleinzakelijke klanten onvoldoende is geborgd.
Het bericht '95 procent van gemeenten heeft geen beleid voor aanpak mensenhandel' |
|
Anne Kuik (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «95 procent van gemeenten heeft geen beleid voor aanpak mensenhandel»?1
Ja.
Klopt het dat 95 procent van de gemeenten geen specifiek beleid kent op het gebied van mensenhandel en meer dan een derde van de gemeenten geen idee heeft of mensenhandel in de gemeente voorkomt?
Uit de 10e rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (Nationaal Rapporteur) blijkt dat slechts 4,5% van de gemeenten specifiek lokaal mensenhandelbeleid heeft. Wel geeft de Nationaal Rapporteur aan dat voor het merendeel van de gemeenten geldt dat de aanpak van mensenhandel is opgenomen in bijvoorbeeld integrale- en regionale veiligheidsplannen. Op basis van de vragenlijst die door 167 gemeenten is ingevuld, blijkt verder dat 35,2% van de respondenten aangeeft niet te weten of mensenhandel in de gemeente voorkomt.
Zijn gemeenten volgens u in staat om hun verantwoordelijkheid voor zorg voor en opvang van slachtoffers van mensenhandel te nemen? Wat zou er volgens u moeten gebeuren om gemeenten in staat te stellen deze verantwoordelijkheid goed uit te voeren? Op welke wijze gaat u daaraan bijdragen?
Gemeenten bieden ondersteuning en opvang aan slachtoffers van mensenhandel. De commissie van burgermeester Lenferink heeft in 2015 aanbevelingen gedaan om de opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren, door onder andere de functie zorgcoördinatie overal goed te beleggen en afspraken te maken over wie voor welke slachtoffers verantwoordelijk is. De aanbevelingen zijn door de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang in een bestuurlijk overleg op 3 november 2017 onderschreven. De Minister van VWS overlegt met de gemeenten over hoe het advies zo snel mogelijk kan worden geïmplementeerd.
Kunt u aangeven in hoeverre de aanbevelingen van de commissie-Lenferink, die in 2015 onderzoek gedaan heeft naar de verantwoordelijkheden die gemeenten hebben bij de zorg voor en opvang van slachtoffers mensenhandel, zijn uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u zelf het voornemen van het regeerakkoord ter hand nemen om de zorg voor en opvang van slachtoffers van mensenhandel te verbeteren?
In het regeerakkoord zijn extra middelen opgenomen voor de verbetering van de opvang van slachtoffers van mensenhandel. De Minister van VWS en ik zullen met de gemeenten, Jeugdzorg Nederland, de Federatie Opvang en Comensha in overleg treden hoe – met inachtneming van ieders verantwoordelijkheid – de zorg en opvang van slachtoffers van mensenhandel kan worden verbeterd en hoe de middelen uit het regeerakkoord het beste kunnen worden ingezet.
Bent u bereid er bij gemeenten op aan te dringen dat het onderwerp mensenhandel in alle gemeenten op de agenda komt te staan en er beleid wordt gemaakt voor de aanpak en preventie van mensenhandel?
In de strijd tegen mensenhandel, spelen gemeenten een belangrijke rol. Bijna alle respondenten (96,1%) in het rapport van de Nationaal Rapporteur geven aan bij de bestrijding van mensenhandel samen te werken met andere partijen (Politie, RIEC’s en OM). Het merendeel (73,6%) van de respondenten geeft aan dat de gemeente waarvoor zij werkzaam zijn, participeert in een regionaal veiligheidsplan waarin mensenhandel een onderwerp is en het onderwerp dus op de agenda staat.
Gemeenten hebben een rol op het gebied van preventie, signalering, handhaving en hulpverlening, en dragen bij aan het opwerpen van barrières tegen mensenhandel. Het basisniveau bestuurlijke aanpak van mensenhandel dat in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is ontwikkeld, helpt gemeenten hun rol binnen de bestuurlijke aanpak van mensenhandel (verder) in te vullen. Via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) kunnen gemeenten kosteloos gebruikmaken van de e-learning, praktische handleidingen en stappenplannen signalering mensenhandel. Ook zijn er signaalkaarten beschikbaar. Tot slot zal de awarenesstraining mensenhandel die deze maand van start gaat voor de eerstelijns politiemedewerkers in contacten met de gemeenten bijdragen aan meer bewustwording bij gemeenten. Er zullen door de verbeterde signalering door gemeenten naar verwachting meer zaken boven water komen, ook in gemeenten waar het probleem tot nu toe nog onvoldoende onderkend wordt. Dit draagt bij aan verbeterde samenwerking op lokaal niveau.
In mijn brief over de ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel, die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer heb verzonden, heb ik aangekondigd met een integraal plan van aanpak te komen. In dit plan van aanpak zal ook aandacht worden besteed aan de vraag hoe gemeenten verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om hun verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van mensenhandel en de ondersteuning van slachtoffers. Uiteraard wordt hierbij ook het advies van de Commisie Lenferink betrokken (zie het antwoord op vraag 3 en 4).
Ziet u de urgentie van het feit dat uit het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) blijkt dat driekwart van de artsen aangeeft behoefte te hebben aan training in het herkennen van mensenhandel? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u voor het betrekken van de medische beroepsgroep bij de aanpak van mensenhandel?
Signalering van mensenhandel is heel belangrijk omdat het om een verborgen/onzichtbaar probleem gaat. Voor verschillende beroepsgroepen zijn trainingen en praktische handleidingen gemaakt, zie ook mijn antwoord bij vraag 6. Er zijn vele professionals die kunnen signaleren en ik vind het heel goed dat de Nationaal Rapporteur een onderzoek heeft gedaan naar de rol die specifieke specialisten kunnen spelen. Artsen kunnen veel zien en doen. Uit het onderzoek blijkt dat zij vooral als het gaat om seksuele uitbuiting een belangrijke rol kunnen spelen. De Minister van VWS is in het kader van de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling in overleg met de artsenorganisaties over hun signalerende rol en zal in deze gesprekken ook de rol die de medische beroepsgroep kan spelen bij de aanpak van mensenhandel met deze organisaties nader verkennen. Zie verder de antwoorden op de Kamervragen van het lid Van der Staaij van de Minister van VWS (2017Z15129).
Klopt het dat aanbieders (de politie, Koninklijke Marechaussee en Inspectie SZW) van de zogeheten bedenktijd aan buitenlandse slachtoffers van mensenhandel verschillende drempels hanteren bij het verlenen ervan, waardoor slachtoffers die daar recht op hebben soms niet beschermd worden?
Uit het rapport NRM10 van de Nationaal Rapporteur komt naar voren dat er verschillen bestaan tussen de verschillende aanbieders van de bedenktijd. Dit is een onwenselijke situatie. Naar aanleiding van dit rapport zal ik in overleg met de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Inspectie SZW nadere afspraken maken om te komen tot een uniforme wijze van aanbieden van de bedenktijd. Ik informeer u op een later tijdstip over de exacte afspraken.
Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport van de NRM dat ondervragers bij toekenning van een bedenktijd de vraag of een zaak kan leiden tot succesvolle vervolging een rol laten spelen?
Het uitgangspunt bij het verlenen van de bedenktijd is duidelijk: bij de geringste aanwijzing van mensenhandel moet de bedenktijd aangeboden worden zodat een slachtoffer uit de situatie kan komen, de zorg krijgt die het nodig heeft en kan nadenken over het al dan niet doen van aangifte. De vraag of een zaak kan leiden tot een succesvolle vervolging zou hierbij geen rol mogen spelen.
Deelt u de mening dat alle slachtoffers van mensenhandel bescherming verdienen op hetzelfde niveau en volgens dezelfde regels? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgdragen? Bent u bereid de laagste drempel (geringste aanwijzing van mensenhandel) bij alle aanbieders van de bedenktijd als standaard in te stellen?
Zie de antwoorden op vraag 8 en 9.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling Justitie en Veiligheid?
Ja.
De afschaffing van de dividendbelasting |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat Shell, Akzo Nobel, Unilever en Philips hebben aangedrongen op het schrappen van de dividendbelasting?
Ik praat regelmatig met bedrijven, net als ik ook met andere maatschappelijke organisaties praat, over tal van onderwerpen. Zo hebben diverse bedrijven en hun belangenbehartigers contact gezocht met mij, en ongetwijfeld ook vertegenwoordigers van andere politieke partijen, om over voor hen belangrijke punten in het vestigingsklimaat te praten. Zulke gesprekken vonden plaats tijdens, maar ook voor de formatie. Dit geldt ook voor het aandacht vragen voor de dividendbelasting. Het pleidooi voor afschaffing van de dividendbelasting is namelijk al jaren oud.
Anders dan de algemene opmerking dat ik uiteraard spreek met het bedrijfsleven, is het niet aan mij om deze contacten te specificeren. Mijn gesprekspartners moeten erop kunnen rekenen dat onze gesprekken in beginsel vertrouwelijk zijn. Uiteraard kunnen private partijen zelf de afweging maken hun contacten met politici kenbaar te maken. Zo heeft VNO-NCW zelf al besloten zijn brief aan de informateur te publiceren. Deze brief is mede namens MKB-Nederland en LTO verzonden.
Shell heeft er ook voor gekozen bekendheid te geven aan het contact dat het bedrijf had met politici over de dividendbelasting.
Of een gesprekspartner wel of niet over contacten met mij wil spreken, is aan hem. Over de inhoud van de gesprekken waarop gedoeld wordt kan ik dan ook geen uitlatingen doen.
Waren er ook andere multinationals die daarom gevraagd hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Welke beursgenoteerde bedrijven overwegen een vertrek uit Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier hebben Shell, Akzo Nobel, Unilever en Philips hun wens aan de onderhandelaars kenbaar gemaakt? Bent u bereid brieven of gespreksverslagen naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is daarover niets te vinden in het formatie-archief; waarom zijn de ambtelijke memo’s over de effecten van het wel of niet afschaffen van de dividendbelasting buiten het archief gehouden?
Het formatiearchief bevat de schriftelijk ingekomen stukken, de ontvangstbevestiging daarvan, de verzoeken van de informateur om informatie aan demissionaire bewindspersonen en de aanbieding van stukken door de (in)formateur aan de voorzitter van de Tweede Kamer. De informateur heeft over dit onderwerp een brief van VNO-NCW ontvangen. De informateur heeft over dit onderwerp geen informatie gevraagd aan een demissionaire bewindspersoon. Dit formatiearchief berust bij de Tweede Kamer (in afschrift) en bij het Ministerie van Algemene Zaken.
Kunt u de ambtelijke memo’s en beantwoording van vragen van de formatietafel (allemaal, niet alleen het afschaffen van de dividendbelasting) alsnog toevoegen aan het formatiearchief, conform uw toezegging tijdens het debat over het eindverslag van de informateur?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat deze vier bedrijven hun besluiten over vestiging in Nederland in verband hebben gebracht met deze belasting?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre hebben deze bedrijven aangegeven of hun beslissing in Nederland te blijven ook met andere middelen bereikt kon worden?
Zie antwoord vraag 1.
Welke beleidswijzigingen hebben deze bedrijven nog meer voorgesteld in verband met hun beslissing om in Nederland te blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is bewaakt dat er geen belangenverstrengeling was ten aanzien van de positie van de informateur ten opzichte van deze vier bedrijven?
Het initiatief ging niet uit van een informateur maar vanuit de onderhandelaars. De informateur is een procesbegeleider. De Tweede Kamer wijst de informateur aan op basis van de relevante bepalingen van het reglement van orde van de Tweede Kamer.
In hoeverre heeft VNO-NCW de wens van deze vier bedrijven tot inzet gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Werd de lobby om de dividendbelasting af te schaffen ook gesteund door MKB-Nederland en ONL?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een vergelijking maken van de effecten van de volgende maatregelen op het MKB ten opzichte van multinationals: de btw-verhoging (maatregel nr. 129), het terugdraaien van het tariefopstapje vpb (144) en de correctie van het box 2-tarief (153)?
Dit kabinet wil dat Nederland een aantrekkelijke plek blijft voor een ieder die ondernemerszin wil omzetten in ondernemerschap. Dat geldt voor ondernemingen in het klein-, midden- en grootbedrijf en ongeacht of zij hun wortels in ons eigen land hebben, of als multinationale groep in meerdere landen van de wereld actief zijn. Hiervoor worden tal van maatregelen genomen, zowel fiscale als niet-fiscale maatregelen.
Om die reden past het in dit kader om te starten met het noemen van enkele niet-fiscale maatregelen die ten goede komen aan het MKB. Zo wordt bijvoorbeeld bepaald dat de loondoorbetaling bij ziekte voor kleine werkgevers (tot 25 werknemers) wordt verkort van 2 naar 1 jaar, dat aanbesteden door de overheid toegankelijker moet worden voor het MKB, dat de MKB Innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT) en de innovatiekredieten voor het MKB moeten worden uitgebreid en dat enkele scherpe randen aan de verplichting tot het betalen van een transitievergoeding voor vooral voor MKB’ers worden verlicht.
De fiscale maatregelen uit het regeerakkoord dragen, net als voorgaande niet-fiscale maatregelen, bij aan het kabinetsstreven om Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats voor reële activiteiten te laten zijn en blijven. Dat betekent overigens niet dat er geen fiscale maatregelen worden genomen die een negatief effect op het MKB kunnen hebben. Zo kan de btw-verhoging worden genoemd. Daarbij moet echter wel worden bedacht dat veel bedrijven de btw kunnen verrekenen. In dat geval is voor bedrijven geen sprake van een lastenverzwaring. Voor sommige sectoren geldt dat niet. Dat hangt echter niet per sé samen met de bedrijfsgrootte. Een exacte inschatting van het effect naar het MKB en grootbedrijf is daardoor lastig te maken. Ook het terugdraaien van de voorgenomen verlenging van de eerste schijf in de Vpb per 2018 lijkt op het eerste gezicht niet in het voordeel van het MKB. Het regeerakkoord geeft echter ook aan dat per 2019, 2020 en 2021 de tarieven stapsgewijs dalen. Dit zorgt ervoor dat uiteindelijk voor alle winstniveaus de te betalen belasting, ook ten opzichte van de huidige wetgeving, lager zal zijn. De correctie van het box-2 tarief is ten slotte genomen ter compensatie van de tariefsverlaging in de Vpb, om arbitrage met box 1 te voorkomen. Per saldo is het dus geen lastenverzwaring of verlichting.
Als vervolgens wordt gekeken naar de specifieke maatregelen in de vennootschapsbelasting, is de geraamde opbrengst van de earnings stripping maatregel, de minimumkapitaalregel, het verhogen van het effectieve tarief van de innovatiebox, alsmede het niet meer toestaan van het direct beleggen in Nederlands vastgoed door fiscale beleggingsinstellingen vooral bij het grootbedrijf te verwachten. De opbrengst van het beperken van de verliesverrekening en de beperking van de afschrijving van de gebouwen worden door zowel door het groot- als het midden en kleinbedrijf gedragen. Het afschaffen van de dividendbelasting en het invoeren van een bronheffingen op dividend, rente en royalty’s naar low tax jurisdictions en in misbruiksituaties hebben naar verwachting voornamelijk effect op bedrijven die deel uitmaken van een multinationale groep van vennootschappen.
In het milieupakket voor bedrijven gelden de schuif energiebelasting naar aardgas en elektriciteit, de verlaging belastingvermindering energiebelasting en het afschaffen van de teruggaafregeling taxi’s als maatregelen die voornamelijk het MKB raken. De hogere belasting op verbranden en storten van afval is een evenredige lastenverzwaring voor MKB en grootbedrijf. De oplopende CO2-minimumprijs voor elektriciteitsopwekking komt voornamelijk ten laste van het grootbedrijf, namelijk de elektriciteitsbedrijven. De lagere verhuurdersheffing tbv duurzame woning is een maatregel die het MKB en grootbedrijf globaal in gelijke maten zal raken. Hier moet worden opgemerkt dat de lasten van de fiscale milieumaatregelen samenhangen met de mate waarin bedrijven milieuvervuilend produceren en niet direct met de omvang van het bedrijf.
Tot slot moet worden opgemerkt dat maatregelen die een direct effect hebben op de ene categorie bedrijven een indirect effect hebben op andere categorieën bedrijven. Zo hebben de meeste bedrijven, en zeker multinationals, ook allerlei leveranciers en andere bedrijven waar zij zaken mee doen. Het ligt dan ook in de rede dat een maatregel die het vestigingsklimaat voor beursfondsen bevordert, zoals de afschaffing van de dividendbelasting, indirect ook een impuls voor het MKB tot gevolg zal hebben.
Als gekeken wordt naar de belastingvoorstellen uit het regeerakkoord, kunt u aangeven welk deel van de belastingverhogingen en -verlagingen terechtkomt bij het MKB en welk deel bij multinationals?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel mensen werken in Nederland in familiebedrijven en het MKB?
Uit het CBS rapport «Familiebedrijven in Nederland» uit 2017 blijkt dat op 1 januari 2016 180.500 familiebedrijven als werkgever actief zijn. Zij zorgen voor 2,16 miljoen werknemersbanen. Het aandeel in het totaal aan werknemersbanen is hiermee 29 procent.
In de CBS Internationaliseringsmonitor 2015 is een uitsplitsing opgenomen van banen bij buitenlandse en Nederlandse multinationals en lokale bedrijven.1
Herinnert u zich dat de Staatssecretaris van Financiën bij de Algemene Financiële Beschouwingen aangaf dat het afschaffen van de dividendbelasting (kosten 1.400 miljoen euro) direct samenhangt met de renteaftrekbeperking, de zogenaamde earnings stripping van het Anti Tax Avoidance Directive (ATAD)(maatregel 145 uit het regeerakkoord), die 1.347 miljoen euro opbrengt? Klopt het dat door dit laatste woningcorporaties 300 tot 400 miljoen euro jaarlijks meer belasting moeten afdragen?
Het kabinet herkent de koppeling tussen hogere belastingen voor woningcorporaties en het afschaffen van de dividendbelasting niet. De earningsstrippingmaatregel vindt haar oorsprong in de implementatie van een Europese richtlijn en leidt tot een betekenisvolle grondslagverbreding in de vennootschapsbelasting, die wordt aangewend voor verlaging van het Vpb-tarief. Zoals de Minister van Financiën tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen heeft aangegeven is de maatregel niet specifiek bedoeld voor woningcorporaties. De doelstelling van het regeerakkoord is om eigen vermogen en vreemd vermogen meer gelijk te behandelen voor alle Vpb-plichtigen. Dat levert stabielere bedrijven en gezondere economische verhoudingen op, zeker bij tegenslag. Ook woningcorporaties vallen onder het bereik van de earningsstrippingmaatregel.
De earningsstrippingmaatregel leidt conform de raming uit het regeerakkoord tot een structurele budgettaire opbrengst van € 1.347 miljoen. Het kabinet schat in dat woningcorporaties door het regeerakkoord extra vennootschapsbelasting moeten betalen, maar minder dan de genoemde € 300 tot € 400 miljoen per jaar. Het kabinet zal, conform de toezegging van de Minister van Financiën bij de Algemene Financiële Beschouwingen, bij de uitwerking van het wetsvoorstel aangeven in welke mate de voorstellen neerslaan bij woningcorporaties.
Hoe verhoudt deze extra belasting op woningcorporaties zich tot de schamele 100 miljoen euro die zij minder hoeven af te dragen aan de verhuurdersheffing om te verduurzamen? Komt de verduurzaming en bouw van nieuwe woningen niet in de knel, juist nu meer bouwen noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 16.
Deelt u de mening dat hogere belastingen voor woningcorporaties doorberekend worden aan huurders en waarom draaien huurders op deze wijze indirect op voor het afschaffen van de dividendbelasting?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u zich herinneren dat u zich erop voorstond «toedeledoki» te zeggen bij pogingen van bankiers hem onder druk te zetten de regels aan te passen?
Uiteraard herinner ik mij de uitlatingen die ik in 2015 heb gedaan in het kader van bankiers die zeggen dat ze in het buitenland zoveel meer zouden kunnen verdienen. Deze vergelijking gaat om verschillende redenen mank en is in dit opzicht niet relevant. Het besluit om de dividendbelasting af te schaffen is een eigenstandige beslissing geweest van de onderhandelende fracties en ingegeven door onze inschatting van de huidige internationale context en kansen en bedreigingen hiervan voor de werkgelegenheid in Nederland. Overheidsbeleid kan bijdragen aan een goed vestigingsklimaat. De uiteindelijke afweging waar een bedrijf zich vestigt is echter aan dat bedrijf.
Is ING vertrokken nadat werd besloten om de bonusregels niet aan te passen?
Zie antwoord vraag 19.
Hoe beoordeelt u de stelling dat met de afschaffing van de dividendbelasting twee miljoen banen gemoeid zijn?
In algemene zin kan ik constateren dat multinationals voor 40 procent van de banen in het Nederlandse bedrijfsleven zorgen. Ze zijn goed voor twee derde van de omzet in het Nederlandse bedrijfsleven en nemen meer dan 80 procent van de internationale handel in goederen voor hun rekening.2
Hoeveel bedrijven zijn er in de afgelopen drie jaar vertrokken vanwege de dividendbelasting?
Onbekend is hoeveel bedrijven de afgelopen jaren vetrokken zijn vanwege de dividendbelasting, of zich hier juist niet gevestigd hebben vanwege deze belasting. In de regel is het voor buitenstaanders niet exact te duiden welke factoren uiteindelijk doorslaggevend zijn geweest bij een vertrek of vestiging van een bedrijf.
Klopt het dat de effecten van het afschaffen van de dividendbelasting op het vestigingsklimaat onbekend zijn en dat daarmee de afschaffing een gok is?
De internationale context waarin multinationale bedrijven opereren is veranderd en ontwikkelt zich voortdurend. Brexit is een in het oog springend voorbeeld. Daarnaast hebben bedrijven te maken met activistische aandeelhouders die scherp sturen op rendement. Bovendien is er door het ruime monetaire beleid veel goedkoop geld in omloop dat gebruikt kan worden voor overnames. We zien veelvuldig berichten over fusies en overnames. In deze nieuwe internationale context is het niet vanzelfsprekend dat bedrijven kiezen voor Nederland als vestigingsplaats.
Voor behoud en groei van werkgelegenheid moet Nederland zich aanpassen aan de nieuwe realiteit. Dat is de gemeenschappelijke analyse van de onderhandelende partijen, te meer daar Nederland met zijn relatief kleine thuismarkt een intrinsiek nadeel heeft ten opzichte van andere Europese landen. Als coalitie hebben we de keuze gemaakt om een stap extra te zetten voor bedrijven die daadwerkelijk toegevoegde waarde en banen opleveren.
Hoe groot moet een bedrijf zijn om succesvol het beleid te kunnen beïnvloeden door middel van dreigen met een vertrek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u uitleggen waarom bedrijven moeilijker over te nemen zijn als zij geen dividendbelasting hoeven af te dragen?
Er is in dit kader geen eenduidige effect te benoemen. Doordat er geen dividendbelasting meer verschuldigd is, zal voor een deel van de beleggers het dividendrendement stijgen. Deze aandeelhouders voor de lange termijn zullen bereid zijn meer te betalen voor de aandelen waardoor in principe de koers zal stijgen. Deze aandelen worden daarmee duurder. Of bedrijven ook minder kwetsbaar voor vijandige overnames worden, hangt af van hoe goed de kapitaalmarkten functioneren. Daarnaast kunnen bedrijven gemakkelijker eigen aandelen inkopen, doordat de inkoop ook niet meer belast kan worden met dividendbelasting. Ook hierdoor neemt de (beurs)waarde van bedrijven toe. Wederom hangt het af van hoe goed kapitaalmarkten functioneren of bedrijven daardoor ook minder kwetsbaar voor een vijandige overname zijn.
Kunt u deze vragen uiterlijk dinsdag 14 november 2017 beantwoorden?
Ja.
Te lange doorlooptijden in de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Ze schopten alsof ik een voetbal was»?1 Wat is op dit bericht uw reactie?
Ja. Het gaat hier om een betreurenswaardige zaak en ik kan mij voorstellen dat het voor een slachtoffer moeilijk te begrijpen is dat de afhandeling van zijn zaak lang duurt, juist vanwege de impact die de zaak heeft op diens leven.
Deelt u de mening dat het slecht is voor het vertrouwen in de rechtsstaat wanneer mensen maanden, soms zelfs jaren, moeten wachten tot hun zaak eindelijk wordt ingepland bij de rechtbank, ook omdat de kans op lagere straffen door de lange duur van het proces toeneemt?
Voor de geloofwaardigheid van de strafrechtketen en daarmee ook voor het vertrouwen in de rechtstaat is het essentieel dat slachtoffers en daders snel en adequaat duidelijkheid krijgen over de uitkomst van hun zaak. Voor dat vertrouwen is echter ook van belang dat een snelle afhandeling niet ten koste gaat van de nauwkeurigheid van het onderzoek.
Kunt u toezeggen dat u er voor gaat zorgen dat de zitting bij ernstige zaken, zoals in het bovengenoemde artikel, altijd binnen enkele maanden plaats zal vinden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De snelheid waarmee een aangifte tot vervolging en vervolgens tot een veroordeling leidt, is van zo veel omstandigheden afhankelijk dat ik die toezegging niet kan doen. Er zijn zaken die relatief snel kunnen worden behandeld, maar er zijn ook zaken die meer tijd kosten door bijvoorbeeld de complexiteit van het bewijs of de onderzoekswensen van de verdediging.
Wel ben ik van mening dat de doorlooptijden in het algemeen kunnen en moeten worden verbeterd. In het regeerakkoord is het inkorten van doorlooptijden ook als doelstelling benoemd. De Minister voor Rechtsbescherming en ik informeren u nader over de aanpak daarvan in de eerste helft van 2018.
Overigens kijkt ook de «strafrechtketen» kritisch naar zichzelf. Zo heeft het Bestuurlijk Ketenberaad (BKB) van de strafrechtketen het initiatief genomen voor een maatschappelijk ambitietraject2, mede naar aanleiding van de kritiek op het functioneren van de keten. In het kader van dit traject heeft het BKB besloten om (onder meer) de prioriteit te leggen bij het – ook in het regeerakkoord benoemde – thema doorlooptijden. Ook hierover informeren wij u nader in de eerste helft van 2018.
Klopt het dat steeds meer ernstige zaken langer op de plank blijven liggen bij de politie, het openbaar ministerie en de rechtbank? Kunt u uw antwoord met cijfers onderbouwen?
Hiervoor heb ik geen aanwijzingen. Uit de Strafrechtketenmonitor 20163 blijkt dat de doorlooptijd van misdrijven waarbij de rechter een vonnis heeft uitgesproken in 2016 iets is verbeterd ten opzichte van voorgaande jaren. Het gemiddeld aantal maanden was 8 ten opzichte van 9 maanden in 2015 en 10 maanden in 2014.
Hoe ernstig is volgens u momenteel het capaciteitstekort bij het openbaar ministerie en de rechtbanken? Wat gaat u daar aan doen?
De vraag naar (zittings-)capaciteit varieert in de tijd en per regio. Het OM en de rechtbanken gaan hier zo flexibel mogelijk mee om. Zo maakt het OM afspraken met de rechtspraak om de beschikbare zittingsruimte zo effectief mogelijk te gebruiken en variaties in de vraag naar capaciteit zo goed mogelijk op te vangen.
Hoe verklaart u dat er toch zaken zo lang blijven liggen, terwijl we als Kamer steeds maar horen dat de geregistreerde criminaliteit daalt, wat als gevolg zou moeten hebben dat er voldoende opsporings- en zittingscapaciteit zou moeten zijn om zaken voortvarend op te pakken? Kunt u hier uitgebreid op ingaan?
De geregistreerde criminaliteit daalt inderdaad al jaren. Dit wil echter niet zeggen dat zaken sneller kunnen worden afgerond. Zo is afgelopen jaren de aard van de criminaliteit veranderd en is ook het strafproces sterk gewijzigd door veranderende wetgeving en beleid. Deze ontwikkelingen zijn van invloed op de aanpak van zaken. Door middel van onderzoek wil ik meer zicht krijgen op de ontwikkeling van het strafproces. Zo heb ik het WODC gevraagd om het effect van veranderend beleid en wetgeving op de capaciteit en behandeltijd van een strafzaak te onderzoeken. Dit onderzoek start in 2018. Ik zal u over de uitkomst informeren.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid beantwoorden?
Ja.
De stijging van het aantal aangiften voor seksueel misbruik |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «NPB: «Politie overspoeld door «#metoo» aangiften»»?1
Ja.
Kent u ook signalen dat het aantal aangiften wegens verkrachting of seksueel misbruik de afgelopen weken is toegenomen? Zo ja, waar bestaan die signalen uit? Zo nee, waarom niet en kunt u dit laten onderzoeken?
De publieke aandacht rondom seksueel grensoverschrijdend gedrag draagt er op dit moment aan bij dat slachtoffers van seksueel grensoverschrijdend gedrag zich gehoord en gesterkt voelen. Dit is belangrijk, want de gevolgen voor seksueel misbruik kunnen ingrijpend en langdurig zijn voor een slachtoffer en diens omgeving. Slachtoffers kunnen altijd melding doen van een strafbaar feit. Een slachtoffer kan terecht bij de politie of een van de Centra Seksueel geweld (CSG’s).
Bij de politie zijn in de periode januari 2017 tot en met oktober 2017 3.942 informatieve gesprekken gevoerd (tegenover 3.954 in 2016 in dezelfde periode), 2.188 aangiften gedaan (tegenover 2.329 in 2016 in dezelfde periode) en 8.231 zaken in onderzoek genomen door de zedenteams (tegenover 8.152 in 2016). Het Fonds Slachtofferhulp heeft laten weten dat het aantal personen dat met het landelijke telefoonnummer van het CSG heeft gebeld ruim is verdubbeld sinds de aanvang van de #MeToo beweging. Het is niet te duiden hoeveel meldingen, aangiften en zaken direct verband houden met de #MeToo-beweging.
Evenals in 2016 slaagt de politie er in om 80% van de zedenzaken binnen zes maanden na aangifte aan het Openbaar Ministerie (OM) voor te leggen.
In alle politie-eenheden zijn gespecialiseerde zedenteams actief en met 614 gespecialiseerde zedenrechercheurs is er op dit moment voldoende capaciteit. Alle zedenzaken worden aangestuurd en beoordeeld door zedenofficieren en waar nodig vindt centrale afstemming en coördinatie plaats onder regie van de landelijke zedenofficier.
Het is uiteindelijk aan het OM om te bepalen of er voldoende aanknopingspunten zijn om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen en zaken voor de rechter te brengen.
Ik verwijs tot slot naar mijn brief van 24 november jl. aan uw Kamer2 over ongewenst seksueel gedrag, seksuele intimidatie en seksueel geweld, die ik mede namens de Minister voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer heb gezonden.
Deelt u de mening dat dankzij «#metoo» slachtoffers van seksueel misbruik nu wel het besluit nemen om aangifte te doen? Zo ja, hoe komt het dat het aantal aangiften voor die tijd lager was? Zo nee, waarom neemt het aantal aangiften dan wel toe?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat het aantal aangiften de afgelopen jaren daalde en het nu wel toeneemt, dit tenminste een indicatie is dat de drempel om aangifte te doen in het verleden als te hoog werd ervaren? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om de aangiftebereidheid blijvend te bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat vanwege de stijging van het aantal aangiften er nog meer aangiften op de plank blijven liggen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is en wat gaat u op korte termijn doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening, geuit door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen, dat er meer capaciteit bij de zedenrecherche moet komen om tegen seksueel geweld te kunnen optreden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat er vorig jaar 1.505 aangiften zijn gedaan en er slechts sprake was van 70 veroordelingen en gevangenisstraf? Zo nee, wat zijn de cijfers dan wel?
De Raad voor de Rechtspraak en het OM registreren niet op het begrip «seksueel misbruik/seksueel geweld». Het aantal door de rechtbanken afgehandelde zedenzaken (artikelen 239 t/m 254 Wetboek van Strafrecht) dat is berecht in eerste aanleg bij de rechtbanken was in 2015 en 2016 gemiddeld ruim 290 per jaar:
In de jaren 2015 en 2016 betreft het 319 veroordelingen voor zedenzaken (waaronder verkrachtingen), waarbij in 70 zaken een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd.
De aantallen in vraag 7 gaan niet over het aantal gevallen van seksueel misbruik, zoals dat in vraag 8 wordt genoemd. Uit het rapport «Criminaliteit en Rechtshandhaving 2016», een jaarlijkse, gezamenlijk publicatie van het WODC en het CBS dat op 9 oktober jl. aan uw kamer is aangeboden3, blijkt dat in 2016 1.500 verkrachtingen zijn geregistreerd. Verkrachting is één van de zedenmisdrijven uit het Wetboek van Strafrecht.
Ik ben overigens niet bekend met de aanname dat 1 op de 8 vrouwen in haar leven wordt verkracht.
Deelt u de mening dat 70 veroordelingen op een totale bevolking van 17 miljoen inwoners en gezien het feit dat één op de acht vrouwen in haar leven wordt verkracht, het aantal veroordelingen op geen enkele manier samenhangt met het daadwerkelijk aantal gevallen van ernstig seksueel misbruik? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting van Justitie en Veiligheid?
Ik heb er naar gestreefd de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden, maar dit is helaas niet voor de begrotingsbehandeling van mijn ministerie gelukt.
Het bericht dat zorgverzekeraars hun afspraken met huisartsen niet nakomen |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat zorgverzekeraars hun afspraken met huisartsen uit het zorgakkoord voor 2018 niet nakomen?1
Ja.
Vindt u het ook zo zorgelijk dat zorgverzekeraars hun hand op de knip houden en weigeren de afspraken uit het zorgakkoord na te komen om te investeren in kwetsbare groepen?
In het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2018 hebben de partijen afgesproken om te investeren in de huisartsenzorg en in de organisatiekracht van de eerste lijn. Doel is om de toenemende vraag aan zorg beter op te kunnen vangen en de samenwerking te bevorderen. De investeringen moeten ervoor zorgen dat er meer tijd komt voor de patiënt, in het bijzonder rondom de zorg voor ouderen en in achterstandswijken. Daarnaast moeten de investeringen terecht komen bij het praktijkmanagement, de avond/nacht/weekend-zorg en in de organisatie en infrastructuur. Afgesproken is dat zorgverzekeraars zich samen met huisartsen in 2018 zullen inzetten om hier lokaal en regionaal afspraken over te maken.
Uit recente berichtgeving blijkt dat huisartsen vinden dat zorgverzekeraars meer moeten investeren in de zorg aan kwetsbare, thuiswonende ouderen en voor patiënten in achterstandswijken. De vraag aan zorg voor deze patiënten neemt toe, maar huisartsen vinden dat zij dat niet terug zien in de financiering die zij krijgen vanuit zorgverzekeraars.
Op dit moment is de contractering van huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg voor 2018 nog in volle gang. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en huisartsen om daarbij invulling te geven aan de afspraken uit het bestuurlijk akkoord.
De voorzitter van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) heeft de zorgverzekeraars nadrukkelijk opgeroepen om in gesprek te gaan met huisartsen of samenwerkingsverbanden die serieuze plannen of ambities hebben op de afspraken uit het bestuurlijk akkoord 2018 en samen met hen uitvoering te geven aan deze plannen. Begin november is in een bestuurlijk overleg nogmaals afgesproken dat de gemaakte afspraken in het bestuurlijk akkoord niet vrijblijvend zijn. Ik ga er van uit dat de partijen goed met elkaar in gesprek blijven en dat ze er uit komen.
Is het vaker voorgekomen dat zorgverzekeraars afspraken uit zorgakkoorden niet zijn nagekomen? Zo ja, wanneer is dit het geval geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat kwetsbare ouderen en patiënten in achterstandsituatie de dupe worden van zorgverzekeraars die weigeren te investeren in meer en betere zorg voor deze groepen, zoals is overeengekomen in het zorgakkoord voor 2018?2
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de extra groeiruimte die in het zorgakkoord beschikbaar is gesteld om te investeren in de zorg voor kwetsbare groepen, ook daadwerkelijk gerealiseerd gaat worden, nu blijkt dat zorgverzekeraars hier vanaf zien?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de interpretatie van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) dat de 200 miljoen bedoeld is om de stijgende kosten voor huisartsenzorg te dekken als maximale groeiruimte en niet een extra investering voor kwetsbare groepen?3
In het bestuurlijk akkoord is afgesproken dat partijen investeren in meer tijd voor de patiënt – in het bijzonder voor kwetsbare ouderen, achterstandsproblematiek, avond/nacht/weekend-zorg, samenwerking met het sociale domein en de organisatie van samenwerking en infrastructuur in de eerste lijn. In datzelfde akkoord is een groeipercentage van het huisartsenkader van 2,5% overeengekomen onder andere om de ervaren knelpunten door partijen aan te pakken. Mij is bekend dat de (vertegenwoordigers van) huisartsen en zorgverzekeraars een ander beeld hebben van de mate waarin er daadwerkelijk wordt geïnvesteerd in het oplossen van knelpunten. Het is aan de huisartsen(organisaties) en de zorgverzekeraars in de regio om te bezien hoe de benoemde knelpunten uitwerking krijgen. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van kwalitatief goede en doelmatige afspraken zodat aan de zorgplicht wordt voldaan. Zoals aangegeven is dit ook onderwerp van gesprek van het bestuurlijk overleg dat met de partijen wordt gevoerd.
Heeft u al met de zorgverzekeraars gesproken om ervoor te zorgen dat ze hun afspraken uit het zorgakkoord alsnog nakomen? Zo ja, hoe vaak is dit gebeurd? Zo nee, waarom heeft u nog niet met de zorgverzekeraars gesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat de verantwoordelijkheid voor het nakomen van de afspraken uit het zorgakkoord ligt bij de brancheorganisaties, aangezien zij het akkoord namens hun leden hebben gesloten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat zorgverzekeraars vooral bezig zijn om minder uit te geven dan hun concurrent en hierbij hun eigen belang boven het maatschappelijke belang stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke waarborgen gaat u in het leven roepen om te zorgen dat afspraken uit toekomstige zorgakkoorden worden nagekomen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u dat het risico op onderschrijding van het huisartsenbudget op dit moment groot is doordat de belangrijkste prioriteit van zorgverzekeraars is om hun uitgaven zo veel mogelijk te drukken om zo hun concurrentiepositie te optimaliseren? Acht u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om onderschrijding van het huisartsenbudget te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet herkennen van signalen van mensenhandel door artsen |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de signalering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen dat artsen signalen van mensenhandel niet herkennen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat zoveel mogelijk signalen wél herkend worden en dat er ook actie ondernomen wordt?
Ja.
Wat vindt u van de aanbeveling om mensenhandel op te nemen in de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling?
Uit het onderzoek van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel blijkt dat artsen vooral als het gaat om seksuele uitbuiting een signalerende rol kunnen vervullen bij mensenhandel, maar niet altijd weten hoe te handelen naar aanleiding van signalen. Sinds 1 juli 2013 is de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling van kracht. Deze Wet schrijft voor dat professionals in de relevante sectoren gebruik moeten maken van de 5 stappen van de meldcode. Dit stappenplan ondersteunt professionals bij de vraag hoe om te gaan met signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Een stappenplan conform de meldcode kan een professional ook ondersteunen bij de omgang met signalen van mensenhandel. Het is voor medische beroepsgroepen mogelijk om de meldcode uit te breiden en zodoende maatwerk te leveren bij signalen van mensenhandel. In de gesprekken die ik voer over de
meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling zal ik met de artsenfederatie KNMG deze mogelijkheid en de belangrijke rol hierin van de medische beroepsgroepen benadrukken.
Is het een bewuste keuze om mensenhandel tot op heden niet in deze meldcode op te nemen? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid stappen te zetten om te komen tot het wel opnemen van mensenhandel in de meldcode?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om artsen beter te trainen in het herkennen van signalen van mensenhandel?
Het versterken van het professionele handelen van artsen is een zaak van de beroeps- en brancheorganisaties en de artsenfederatie KNMG. In mijn overleg met de KNMG, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, 4 en 5, bespreek ik ook welke mogelijkheden de artsen zelf zien voor kennisuitwisseling en trainingen over signaleren van mensenhandel.
Welke rol ziet u hierin ook voor gemeenten weggelegd, mede in het licht van eerder onderzoek van Nieuwsuur dat in bijna de helft van de regio’s geen aanspreekpunt of zorgcoördinator is voor de signalering van mensenhandel?2
Gemeenten bieden ondersteuning en opvang aan slachtoffers van mensenhandel. De commissie van burgermeester Lenferink heeft in 2015 aanbevelingen gedaan om de opvang en hulpverlening aan slachtoffers van mensenhandel te verbeteren. Dit door onder andere de functie zorgcoördinatie overal goed te beleggen en afspraken te maken wie voor welke slachtoffers verantwoordelijk is voor de hulpverlening. De aanbevelingen zijn door de wethouders van de centrumgemeenten vrouwenopvang in een bestuurlijk overleg op 3 november 2017 onderschreven. Ik zal erop aandringen bij gemeenten dat het advies van de Commissie Lenferink door hen zo snel mogelijk wordt geïmplementeerd. In de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de ontwikkelingen in de aanpak van mensenhandel, die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer is verzonden, is aangekondigd dat er een integraal plan van aanpak komt. In dit plan van aanpak zal ook aandacht worden besteed aan de vraag hoe gemeenten verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om hun verantwoordelijkheid te nemen in de bestrijding van mensenhandel en de ondersteuning van slachtoffers. Uiteraard wordt hierbij ook het advies van de Commissie Lenferink betrokken.
Bent u bereid gemeenten te motiveren om een actieve rol te spelen in de aanpak van mensenhandel en hiervoor beleid te ontwikkelen?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Volkerak weer deels opengesteld' |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Volkerak weer deels opengesteld»?1
Ja.
Klopt het dat één zijde van het Volkerrak wordt opengesteld voor palingvisserij? Hoe beoordeelt u dit tegen de achtergrond van het feit dat vissen zwemmen en de belasting aan de andere zijde van het Volkerrak met dioxines en pcb’s nog niet onder de door u al veilig gehanteerde norm valt?
Het is juist dat één zijde van het Volkerak wordt opengesteld voor palingvisserij. Op 28 september is een beleidsregel2 ingesteld over het sluiten en openen van gebieden voor de visserij op aal en wolhandkrab, mede naar aanleiding van de motie van de leden Van Veldhoven en Jacobi3 die verzoekt om herijking van vervuilde gebieden. Ik beoordeel dit besluit als juist, omdat de beleidsregel is toegepast. In het Volkerak zijn de afgelopen jaren alen bemonsterd op drie locaties, van west naar noordoost. De grens van het gebied dat open is gesteld voor aalvisserij op basis van de beleidsregel is getrokken op de middelste bemonsterde locatie die gedurende twee jaar voldeed aan de in de beleidsregel gestelde normen. Bij het toepassen van de beleidsregel is eveneens besloten twee extra gebieden te sluiten voor de visserij op aal en wolhandkrab, namelijk Amsterdam-Rijnkanaal gelegen tussen de Lek en de Maas en de Weespertrekvaart4. Overigens geldt er in het gehele land een vangstverbod in de trekperiode op aal (september – november).
Hoe beoordeelt u het besluit tegen de achtergrond van het op 7 november 2017 uitgebrachte advies van International Council for the Exploration of the Sea (ICES) dat, gelet op de omvang van het aalbestand, er niet op gevist zou moeten worden (zie bijlage)?
ICES roept in haar wetenschappelijk advies op om alle antropogene impacts, waaronder vervuiling, tot een minimum te beperken vanwege de negatieve gevolgen daarvan voor de instandhouding van de soort. Nederland heeft reeds besloten om vervuilde gebieden te sluiten voor de visserij op aal en wolhandkrab om risico’s voor de volksgezondheid te voorkomen. De gesloten gebieden maken onderdeel uit van het Nederlandse aalbeheerplan, zoals goedgekeurd door de Europese Commissie in 2011. In 2018 moeten de lidstaten in het kader van het EU-aalherstelplan voor de derde keer rapporteren over de door hun genomen maatregelen en de effecten daarvan.
Hoe beoordeelt u het besluit tegen de achtergrond van de voor mariene gebieden door de Europese Commissie voorgestelde nul Total Allowable Catches (TAC's) voor 2018?2
De Europese Commissie heeft in haar voorstel voor de vangstmogelijkheden 2018 een verbod opgenomen voor vangsten van aal groter dan 12 cm. De EU Raad van Visserijministers zal tijdens de Raad van 11 en 12 december 2017 hier een besluit over nemen. Het voorstel betreft de visserij op de Noordzee en de kustwateren en vloeit voort uit het advies van ICES van mei 2017. Met het voorstel wil de Europese Commissie volwassen aal de kans geven om te trekken naar de Sargassozee. Nederland heeft in haar nationale beheerplan (2011) reeds een vangstverbod van 3 maanden (september-november) ingesteld, vanwege de uittrekkende aal. Dit verbod geldt voor alle Nederlandse wateren, dus ook voor de kustzone. Het Volkerak is binnenwater en valt daarmee buiten het voorstel van de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het, met name gelet op de geringe omvang van deze met uitsterven bedreigde vissoort en het feitelijke palingvangstverbod op open zee, niet verantwoord is om in het Volkerak wél vangst toe te staan?
Ik maak mij zorgen over de toestand van de aal. Herstel van het Europese bestand verloopt zeer moeizaam. In Nederland lijken er tekenen van herstel te zien. We zetten alle zeilen bij om bij te dragen aan het herstel. De rapportage die lidstaten in 2018 moeten indienen zal moeten uitwijzen of de maatregelen het gewenste effect hebben bereikt voor de uittrek van volwassen aal en of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het bericht dat banken brandonveilige stallen financieren |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de campagne die de Eerlijke Bankwijzer is gestart om banken – als leningverstrekkende partijen voor veehouderijen – te wijzen op de brandrisico’s van stallen?1
Ja.
Deelt u de mening dat banken die leningen verstrekken voor de bouw van stallen tevens een verantwoordelijk hebben om de ondernemer te wijzen op het belang van goede brandveiligheid en daarnaast brandveiligheid mee zouden moeten wegen in de beoordeling van een leningaanvraag?
Ondernemers dienen zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving van overheden en gemeenten. Sinds 2014 zijn brandveiligheidsvoorschriften voor nieuw te vergunnen stallen opgenomen in het Bouwbesluit. Deze voorschriften moeten door gemeenten worden meegenomen in de vergunningsaanvragen en vervolgens moet daarop worden gehandhaafd. Voor dit toezicht zijn de regionale omgevingsdiensten de eerst aangewezenen. Banken hebben geen formele verantwoordelijkheid in dit kader. Het is overigens alleen maar toe te juichen als banken die agrarische ondernemers een lening verstrekken hen wijzen op maatregelen voor brandpreventie en hier eventueel extra eisen aan stellen.
Op welke wijze zijn ING, ABN Amro en de Rabobank betrokken bij de totstandkoming van het Actieplan Stalbranden?
De ING, ABN Amro en de Rabobank zijn hier niet direct bij betrokken geweest.
De Rabobank geeft in haar reactie op de website van EerlijkGeldwijzer aan wel via de huisverzekeraar Interpolis/Achmea vanaf het begin van het Actieplan Stalbranden betrokken te zijn geweest.
In hoeverre hebben deze banken reeds aanvullende maatregelen genomen, voor zover bij u bekend?
De Eerlijke Geldwijzer heeft op 2 oktober jl. aan de drie banken (ING, ABN Amro en Rabobank) gevraagd welke maatregelen de banken hebben genomen of gaan nemen. De reactie van de banken is op de website van EerlijkeGeldwijzer opgenomen.
Bent u bereid om druk uit te oefenen op banken waarvan de overheid aandeelhouder is om hen te wijzen op de extra verantwoordelijkheid die zij zouden moeten nemen ten aanzien van dierenwelzijn?
Banken waarvan de staat aandeelhouder is zijn, net als andere ondernemingen, gebonden aan wet- en regelgeving over dierenwelzijn. De raad van bestuur is er verantwoordelijk voor dat de onderneming opereert in overeenstemming met deze wet- en regelgeving. De banken dienen zich hierbij bewust te zijn van hun maatschappelijke positie, maar dit betekent niet dat de onderneming zichzelf per definitie strengere normen zou moeten opleggen. Dit is in overeenstemming met het vennootschapsrecht, waaruit volgt dat de raad van bestuur belast is met de operatie en het dagelijks bestuur van de vennootschap.
Bent u tevens bereid om in gesprek te treden met andere Nederlandse banken (die niet in overheidshanden zijn) die ook leningen verstrekken aan agrarische ondernemers waar een grotere inzet op het voorkomen van stalbranden mogelijk en wenselijk is?
Ik ben bereid om met de Nederlandse Vereniging van Banken in gesprek te gaan om te bekijken of banken mogelijk een rol kunnen spelen in het beter voorkomen van stalbranden. Indien deze gesprekken positief uitpakken kan zij mogelijk aansluiten bij het Actieplan Stalbranden 2.0 dat nu wordt opgesteld.
Kunt u de Kamer een actueel overzicht verschaffen van het aantal dieren -uitgesplitst per soort- dat de afgelopen jaren is omgekomen bij stalbranden?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik u graag naar bijlage I van de brief die aan uw Kamer is gezonden met als kenmerk (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138) op 30 augustus jl. en de beantwoording van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 25)
Deelt u de mening dat de aanpak van stalbranden onverminderd hoog op de agenda dient te staan ten einde een nieuwe «horrorzomer» met duizenden slachtoffers te voorkomen?2
Ja, ook het huidige kabinet vindt het van groot belang het aantal stalbranden te verminderen en heeft dat in haar regeerakkoord ook vastgelegd. Samen met verzekeringsmaatschappijen en private ketenkwaliteitssystemen worden vóór 2019 afspraken gemaakt over de bestrijding van knaagdieren door ondernemers en een periodieke elektrakeuring. Verder wil ik u voor de inzet op stalbranden verwijzen naar de brief die op 30 augustus jl. aan uw Kamer is gezonden (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 138).
Het bericht 'criminele Albanezen zijn de opkomende groep in de drugshandel' |
|
Foort van Oosten (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Criminele Albanezen zijn de opkomende groep in de drugshandel»1
Ja.
Wat is uw reactie op de opmerking van de Rotterdamse korpschef die stelt dat Albanezen de opkomende groep in de drugshandel in Nederland is? Herkent u dit beeld en zo ja, tot welke actie leidt dit uwerzijds?
Er is inderdaad een stijging van het aantal geregistreerde delicten met een Albanese verdachte. Het gaat soms om zeer ernstige delicten, al is het aantal incidenten met Albanese verdachten in absolute zin relatief laag. Uit de (vertrouwelijke) rapportage van de politie en het RIEC Amsterdam, die ter vertrouwelijke inzage nog tot eind dit jaar bij uw Kamer voorligt2, over de aard en omvang van criminaliteit gepleegd door personen met de Albanese nationaliteit blijkt dat er in 2016 ongeveer 700 verdachten met de Albanese nationaliteit zijn aangehouden, in 2015 waren dat er 330.
De aanpak van georganiseerde drugshandel is een van de belangrijkste prioriteiten binnen de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Daarbinnen wordt door politie, Openbaar Ministerie (OM) en gemeenten Amsterdam en Rotterdam nu extra inzet gepleegd om de problematiek met Albanese criminelen tegen te gaan.
Voorts bekijkt dit Kabinet of een beroep op de zogenaamde noodremprocedure voor het opschorten van de visumliberalisatie voor Albanië, een besluit dat in EU verband wordt genomen, behulpzaam kan zijn bij de aanpak van de problematiek. In dit kader heeft de Europese Commissie een monitor aangekondigd voor de Westelijke Balkan, waaronder Albanië. Deze monitor wordt aan het einde van dit jaar of in januari verwacht. Het kabinet wil de uitkomsten van deze rapportage met daarin objectieve, concrete en relevante informatie en gegevens van bevoegde autoriteiten eerst ontvangen alvorens het tot een afweging komt om een beroep te doen op de noodremprocedure.
Klopt het dat in het bijzonder de Rotterdamse haven wordt misbruikt door georganiseerde Albanese bendes? Hoe kan dit effectief worden tegengegaan? Zo ja, kunt u dan aangeven op welke wijze de specifieke problematiek in de Nederlandse steden en havens als het gaat om drugshandel, witwassen en mensensmokkel door Albanese criminele bendes in de monitor voor de westelijke Balkan, waaronder Albanië, van de Europese Commissie wordt meegenomen?
De genoemde incidenten concentreren zich blijkens de rapportage van het RIEC Amsterdam in Rotterdam en Amsterdam. Hierbij gaat het zowel om criminele activiteiten, zoals drugshandel, alsmede om Albanese inklimmers in Hoek van Holland en andere ferryterreinen.
Alhoewel dit kabinet geen specifiek doelgroepenbeleid voert, heeft de problematiek rondom personen met de Albanese nationaliteit de volle aandacht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, alsmede de politie, het Openbaar Ministerie en de Koninklijke Marechaussee (KMar). Daarbij wordt actief ingezet op de integrale bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Bij het aanpakken van inklimmers wordt er actief door de KMar en zeehavenpolitie opgetreden. Het hierboven genoemde rapport van het RIEC Amsterdam is in dat kader ook opgesteld om meer zicht op de aard en omvang te krijgen en om effectiever te kunnen interveniëren.
De monitor die de Europese Commissie zal uitbrengen is de eerste sinds het nieuwe opschortingsmechanisme in werking is getreden. De Europese Commissie kijkt hierbij of de visumvrije derde landen nog voldoen aan voorwaarden die aan de visumvrijstelling ten grondslag hebben gelegen. Zie hiertoe ook de begeleidende brief over de noodremprocedure aan uw Kamer. Hoe het rapport er precies uit zal gaan zien is nog niet bekend.
Welke contacten heeft u ondertussen met de Albanese autoriteiten inzake de aanpak van criminele organisaties uit dat land? Meent u dat vanuit de Albanese opsporings-, en vervolgingsautoriteiten voldoende actiegerichtheid aanwezig is om de criminele bendes aan te pakken? Zo ja, waar baseert u dit op? Zijn de autoriteiten voldoende betrouwbaar gegeven de verontrustende berichten over corruptie in dat land?
De samenwerking met Albanië op de terreinen van het tegengaan van illegale immigratie, grensoverschrijdende criminaliteit en terugkeer is goed, en de wil tot samenwerking groot. Daarbij blijven we het gesprek aangaan met Albanië, zowel bilateraal als op EU-niveau, ten aanzien van gewenste aanvullende stappen.
Voorts is van 2 tot 6 november jl. de gezagsdriehoek – hoofdofficier, politiechef en burgemeester- van Rotterdam in Albanië geweest om de (operationele) samenwerking met de Albanese autoriteiten te verkennen. De driehoek is positief over de samenwerkingsmogelijkheden en de opstelling van de Albanese autoriteiten. Verder heeft de politie in Europolverband contacten gelegd met de Albanese politie voor nauwere samenwerking bij de opsporing. Op basis van deze signalen heb ik op dit moment geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de Albanese autoriteiten en hun wil om samen te werken bij de aanpak van de problematiek. Deze samenwerking lijkt me ook essentieel om het probleem duurzaam te bestrijden.
Kunt u reageren op de stelling dat vermoedelijk circa 800 Albanezen in Nederland staan ingeschreven, maar dat maar liefst zesmaal zoveel Albanezen in Nederland verblijven? Schrikt u dat het aantal verdachten vrijwel net zo hoog is als het aantal officiële Albanese inwoners in Nederland? Zo ja, welke consequenties verbindt u daaraan?
Deze inschatting werd door de Rotterdamse eenheidschef van politie gemaakt. Ik heb op dit moment geen gegevens om deze stelling in twijfel te trekken dan wel te kunnen bevestigen. Ook ik zie dat het om een groep gaat die zich relatief vaak aan criminaliteit schuldig maakt. Dat is ook de reden dat het RIEC Amsterdam de rapportage heeft gemaakt en de politie, het OM en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam extra inzet plegen om deze problematiek aan te pakken. Zie voorts mijn antwoorden op de vragen 7 en 8.
Meent u dat het verantwoord is te wachten met eventuele herinvoering van de visumplicht tot het verschijnen van de monitor voor de westelijke Balkan, waaronder Albanië, zoals opgesteld wordt door de Europese Commissie?
Ja, samen met de Minister van Buitenlandse Zaken wil ik deze monitor afwachten en richting Albanië vooral in EU verband een lijn trekken. Niet snelheid, maar effectiviteit van eventuele maatregelen staan voor het kabinet voorop. Het rapport van de Europese Commissie zal naar verwachting meer inzicht in relevante ontwikkelingen op het gebied van rechtstaat en criminaliteit bieden. Verder is vooralsnog niet vast te stellen dat het herinvoeren van de visumplicht tot een snelle en adequate oplossing van de problematiek zal leiden. Aannemelijker is dat een beroep op de noodremprocedure zonder breed draagvlak de relaties met de Albanese autoriteiten zou kunnen schaden, terwijl (operationele) samenwerking nu van belang is.
Welke toegevoegde waarde zou de herinvoering van een visumplicht voor Albanezen kunnen hebben in de strijd tegen de zware georganiseerde misdaad?
Zie het antwoord op vraag 7.
Is deze problematiek ook bekend bij andere lidstaten? Zo ja, welke maatregelen nemen deze landen tegen deze georganiseerde misdaad door Albanezen? Zijn ook bij andere lidstaten geluiden bekend om de visumplicht her in te voeren?
Mij zijn signalen bekend dat een aantal landen met vergelijkbare criminaliteitsproblematiek kampt, waaronder Frankrijk, Italië en het Verenigd-Koninkrijk. In EU-verband lijkt breed draagvlak voor het afwachten van de monitoringsrapportage van de Europese Commissie; er zijn geen signalen dat één van de lidstaten daar op vooruit wil lopen.
Bent u bereid zonodig de in 2010 bij de Europese Commissie bedongen «veiligheidsklep» inzake vrijstelling van de visumplicht voor Albanië in te roepen indien deze georganiseerde criminaliteit onvoldoende effectief kan worden bestreden? Zo ja, welke concrete stappen kunnen van uw zijde worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de door u aangehaalde verordening. Hierin zijn afspraken opgenomen over de monitoring van visumvrije landen door de Europese Commissie. Zie voorts de antwoorden op vraag 1.
De beschikbaarheid van bacteriofagen als alternatief voor antibiotica |
|
Nine Kooiman |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Radar d.d. 30 oktober 2017 over het gebruik van bacteriofagen als alternatief voor antibiotica?1
Ja.
Snapt u de onrust die is ontstaan over het feit dat een behandeling met bacteriofagen in Nederland niet mogelijk is, terwijl dit in Georgië behoort tot de reguliere behandeling? Kunt u dit toelichten?
Patiënten willen de beste behandeling krijgen voor hun klachten of aandoening. Zeker als het gaat om (multi-)resistente bacteriën, waarbij antibiotica niet meer werken. De Radar uitzending liet zien dat fagenbehandeling een praktisch bruikbare werkwijze is. In de antwoorden hieronder licht ik toe dat nog weinig klinisch bewijs hiervoor beschikbaar is. Ook geef ik aan dat een behandeling met bacteriofagen of producten die daarop gebaseerd zijn onder voorwaarden mogelijk en ook praktisch gebruikt is in Nederland.
Vindt u het ook onwenselijk dat commerciële partijen voor veel geld reisjes naar Georgië aanbieden om mensen die ten einde raad zijn, te kunnen laten behandelen met bacteriofagen?
Veel geld verdienen aan patiënten die op zoek zijn naar een behandeling in het buitenland is vanuit een ethisch oogpunt moeilijk verdedigbaar. Het gaat echter om commerciële diensten die niet wettelijk verboden zijn. Het is niet aan mij om te oordelen over de wenselijkheid hiervan.
Hoe kijkt u aan tegen de inzet van bacteriofagen als een mogelijke oplossing voor de toenemende antibiotica resistentie? Kunt u dit toelichten?
Ik vind de inzet van bacteriofagen een interessante ontwikkeling die kan bijdragen aan de wereldwijde strijd tegen antibiotica resistentie. Door een gebrek aan gedegen klinisch onderzoek zijn echter ook veel vragen over de werking en toepasbaarheid van fagen, en ze werken niet voor alle type bacteriën en infecties. Meer onderzoek is dan ook nodig voordat fagen op grotere schaal toegepast kunnen worden in de zorg.
Is er in Nederland reeds onderzoek gedaan naar het gebruik van bacteriofagen?
Er is in Nederland zeker onderzoek gedaan naar bacteriofagen, en thans is dit onderzoek nog gaande. Voor onderzoek bij mensen moet volgens de Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) aan eisen worden voldaan en dit wordt getoetst door de Medisch Ethische Toetsingscommissies (METC’s).
Bij meerdere universiteiten en academische centra in Nederland is kennis over fagen beschikbaar. Hieronder wordt een aantal voorbeelden genoemd van zowel klinisch onderzoek met patiënten als onderzoek naar de toepassing van fagen in andere domeinen zoals de levensmiddelentechnologie.
Het UMC Utrecht is gestart met een biobank met bacteriofagen waarmee onderzoek gedaan wordt, en onderzoekt de mogelijkheden om begin 2018 patiëntgebonden wetenschappelijk onderzoek te starten.
Het Nederlandse biotech bedrijf Micreos voert in samenwerking met Erasmus MC een klinische studie uit met een op fagentechnologie gebaseerd product tegen huidinfecties bij mensen.
Micreos ontwikkelt ook bacteriofagen tegen bacteriën die voedselbederf veroorzaken.
In het inmiddels afgelopen ALTANT programma2 (ALTernatieven voor ANTibiotica) is onderzoek gedaan naar het gebruik van bacteriofagen om infecties bij varkens tegen te gaan.
Het RIVM voert momenteel een grondige literatuurstudie uit naar wat nu al bekend is over de werking van bacteriofagen en de (on)mogelijkheden. Ook zal een team van RIVM experts begin 2018 een bezoek brengen aan het Eliava instituut in Georgië. Zo wil ik meer inzicht krijgen in de werkwijze in Georgië, de resultaten daarvan, en de mogelijke baten voor patiënten in Nederland.
Bent u bereid om het gebruik van bacteriofagen in een gecontroleerde onderzoeksomgeving mogelijk te maken in een academisch ziekenhuis? Zo ja, wat is er nodig om dit te faciliteren? Zo nee, kunt u dit toelichten en aangeven welke andere mogelijkheden er zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uiteenzetten hoeveel budget beschikbaar is voor onderzoek naar bacteriofagen, in het kader van onderzoek naar antibioticaresistentie?
Voor onderzoek naar antibioticaresistentie loopt een aantal nationale en internationale programma’s, ik noem hieronder de meest relevante programma’s voor Nederlandse onderzoekers:
ZonMw programma Antibiotica Resistentie, met een budget van 16 miljoen euro in de periode 2016–2023. Een van de onderzoeksthema’s in dit programma is «Mechanismen en doelen voor nieuwe antibiotica en alternatieven voor antibiotica».
VWS heeft samen met de topsector Chemie in mei 2017 een nieuw onderzoeksprogramma opengesteld dat zich specifiek richt op toegepast onderzoek naar antibiotica en alternatieven voor antibiotica, waar onderzoekers en bedrijven subsidie kunnen aanvragen. Hierin heeft VWS 4,8 miljoen euro geïnvesteerd.
Joint Programming Initiative Antimicrobial Resistance (JPIAMR) is een internationale samenwerking van onderzoeksfinanciers. Binnen het JPIAMR worden subsidierondes opengesteld met diverse onderwerpen die van belang zijn voor een «One Health» aanpak van antibiotica resistentie. Afhankelijk van het onderwerp van een subsidie-oproep kunnen ook onderzoeksvoorstellen met bacteriofagen worden ingediend. In de meest recente subsidieronde was bijvoorbeeld 11,5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor preventie, controle, en interventies voor infecties.
EU onderzoeksprogramma’s zoals de Horizon 2020. Uit het 7e Europese Kaderprogramma, de voorganger van Horizon 2020, is het project Phagoburn gefinancierd. Dit project onderzoekt de werking van faagtherapie bij patiënten met geïnfecteerde brandwonden. Hiervoor is 3,8 miljoen euro beschikbaar gesteld.
Naast het project Phagoburn zijn in bovenstaande onderzoeksprogramma’s geen aanvragen voor onderzoek met bacteriofagen toegekend. Het beschikbare budget in onderzoeksprogramma’s is bedoeld voor alle aanvragers die voldoen aan de opgestelde criteria. Een onafhankelijke beoordelingscommissie met (internationale) experts beoordeelt de onderzoeksprojecten op kwaliteit en inhoud.
Het bericht dat 62% van de studenten in het dagelijks leven prestatiedruk ervaart |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe kijkt u aan tegen prestatiedruk die 62% van de studenten in het dagelijks leven ervaart volgens een onderzoek onder studenten van het Windesheim College?1
Studenten ervaren druk in het dagelijks leven, zo blijkt ook uit het onderzoek. Druk die hen door de maatschappij wordt opgelegd en druk die zij zichzelf opleggen. Een student kan dit ervaren op het sportveld, in een gezinssituatie, op sociale media en ook in het hoger onderwijs.
Goed hoger onderwijs daagt de student uit. Het haalt de student uit zijn of haar comfortzone en spreekt de student aan op zijn of haar passie en talenten. Met de maatregelen uit de Strategische Agenda en de middelen uit het studievoorschot wordt een extra impuls gegeven aan het uitdagender maken van het hoger onderwijs, bijvoorbeeld door de verbreding van talentprogramma’s.
Een student is gebaat bij uitdagend onderwijs. Maar wanneer de student te hoge of langdurige prestatiedruk ervaart, kan dit negatieve gevolgen hebben voor het welzijn van de student en, al dan niet indirect, op het studieverloop. Preventie en tijdige interventie bij een te hoge of langdurige prestatiedruk acht ik daarom van groot belang.
In het licht van de motie Bruins/Asante2 ben ik in gesprek met de hogeronderwijsinstellingen, studentpsychologen, studentenorganisaties en experts. Ik constateer dat hogeronderwijsinstellingen dit thema op hun netvlies hebben en hier actie op ondernemen, zoals de ontwikkeling van het platform Studentenwelzijn door de hogeschool Windesheim en Inholland. Ik verwacht uw Kamer in het voorjaar van 2018 over de uitwerking van de motie te kunnen informeren.
Welke oorzaken ziet u voor prestatiedruk van studenten en welke maatregelen gaat u nemen om de ervaring van prestatiedruk bij studenten te verminderen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Kunt u bevestigen dat uit eerder onderzoek van de Landelijke Studentenvakbond (LSVb) blijkt dat de financiële situatie van studenten een rol speelt bij de mentale gezondheid van studenten? Erkent u dat het afschaffen van de basisbeurs en het stijgende collegegeld negatief bijdraagt aan de mentale gezondheid van studenten? Zo nee, welke factoren spelen dan wel een significante rol volgens u?2
De Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) geeft in het onderzoek aan dat er nog niet veel bekend is over hoe financiële zorgen precies de psychosociale gezondheid beïnvloeden.4 Uit het onderzoek van de LSVb, onder een beperkte groep van 325 studenten, blijkt dat huidige en toekomstige financiële zorgen een voorspeller kunnen zijn voor emotionele uitputting, cynisme en de ervaren gezondheid.
Uit de monitor beleidsmaatregelen van Researchned5 blijkt dat het aandeel studenten dat financiële problemen ervaart, sinds 2012 is afgenomen. De invoering van het studievoorschot heeft hier geen verandering in gebracht. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Als de studenten volgens het onderzoek van de LSVb een hoge werkdruk ervaren, zowel binnen als buiten het onderwijs, wat gaat u doen om deze werkdruk te verminderen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Erkent u dat selectie aan de poort, het bindend studieadvies (BSA), de ingangseisen voor de vele honourstrajecten, de beurzen en prijzen voor excellente studenten en de nadruk op nominaal afstuderen mede oorzaak zijn van de hoge werkdruk die studenten ervaren? Kunt u hier op ingaan?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, is de ervaren werkdruk het gevolg van meerdere factoren. De maatregelen die het lid Futselaar noemt, dragen, samen met maatregelen zoals de verbetering van loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding, de invoering van de studiekeuzecheck en de invoering van de associate degree-opleiding, bij aan een toegankelijk, kwalitatief en uitdagend hogeronderwijsstelsel.
Deelt u de mening dat als er volgens het onderzoek van de LSVb er een taboe rust op psychische klachten onder studenten, er een veilige plek gecreëerd moet worden waar studenten over hun psychosociale problemen kunnen praten? Vindt u dat universiteiten en hogescholen hier een voortrekkersrol in moeten nemen?
Ik deel de mening dat studenten moeten kunnen praten over psychosociale problemen. Daarbij kunnen zowel de hogeronderwijsinstellingen, studentpsychologen, zoals we deze kennen in onder andere Nijmegen, Amsterdam en Eindhoven, de huisarts, generalistische basis GGZ en gespecialiseerde GGZ een rol spelen. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, voer ik hier op dit moment het gesprek over met de hogeronderwijsinstellingen, studentpsychologen, studentenorganisaties en experts in het kader van de motie Bruins/Asante.
Bent u bereid een groot landelijk onderzoek te doen naar werkdruk en prestatiedruk onder studenten, zoals ook wordt aanbevolen in het onderzoek onder de studenten van Windesheim?
Ik heb het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) opdracht gegeven om een call voor onderzoek te plaatsen waarbij één van de drie prioriteiten is: kleinschalig onderwijs en het studentwelzijn. Deze call zal naar verwachting in het vroege voorjaar van 2018 verschijnen.
Het bericht dat er een studentenstop is aan de verpleegkunde opleidingen |
|
Lilian Marijnissen , Frank Futselaar |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe kijkt u aan tegen de studentenstop van de verpleegkunde opleidingen in het licht van het enorm nijpende tekort aan verpleegkundigen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Gelet op de toenemende zorgvraag is het belangrijk dat scholieren, die belangstelling hebben voor dit werk, dit ook kunnen gaan doen. Gelukkig stijgt de instroom van studenten in het zorgonderwijs, dit geldt vooral voor de opleiding hbo-verpleegkunde. Voor het schooljaar 2017–2018 leiden de hogescholen circa 2000 extra voltijd studenten op. Om goed te kunnen opleiden, is een verantwoorde groei van opleidingsplekken nodig. De kwaliteit van de opleiding moet immers behouden blijven en er moeten genoeg stageplaatsen zijn. Onderwijsinstellingen en werkgevers zijn ambitieus in hun doelstellingen, ze zetten zich in voor maximale verantwoorde groei van het aantal studenten en voor kwalitatief goed onderwijs. Ondanks het invoeren van een numerus fixus bij 10 van de 17 hogescholen blijft het aantal plaatsen groeien, maar blijft de groei beheersbaar en daardoor verantwoord. Niet alle hogescholen hanteren een numerus fixus en de grens bij de hogescholen, die er wel één hanteren, ligt op een dusdanig niveau dat de verwachting van de hogescholen is dat alle studenten die dat willen, een hbo-v opleiding kunnen volgen.
Kunt u aangeven hoe groot het tekort aan stageplekken voor verpleegkundigen is? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Volgens het Landelijk Overleg Opleiding Verpleegkunde zijn er geen harde gegevens over studenten die hun studie hebben moeten stoppen vanwege een tekort aan stageplaatsen. Voor hogescholen gaat het vooral om de kwaliteit van stageplaatsen die is vereist om tot een goed eindniveau van de student te komen. Een belangrijk element in deze is de begeleiding van een hbo-student door een professional met hbo-niveau. Hogescholen nemen verschillende stappen om de kwaliteit hoog te borgen. Bijvoorbeeld met duostages van eerstejaars en vierdejaars, buddy projecten, leerafdelingen waar ook een docent lesgeeft in de instelling of zorginnovatiecentra.
Welke maatregelen gaat u treffen om ervoor te zorgen dat er voldoende stageplekken zijn om de verpleegkunde studenten te kunnen opleiden? Kunt u toelichten hoe en wanneer dit tot een oplossing van het tekort aan stageplekken gaat leiden?
Met de brieven over de arbeidsmarkt voor zorgpersoneel van 12 juli en 26 september jongstleden bent u geïnformeerd over de maatregelen die al worden genomen voor een maximale verantwoorde groei in opleidingsplekken. Werkgevers en hogescholen hebben zich verbonden aan de arbeidsmarktagenda Aan het werk! Ze zijn in de regio gezamenlijk verantwoordelijk voor de afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, de benodigde vernieuwing van het onderwijs en de beschikbaarheid van voldoende en kwalitatief goede stages. Ik steun de sector hierin actief door middel van het Stagefonds (€ 112 miljoen euro per jaar) waarbij nog nadrukkelijker dan voorheen wordt ingezet op stages voor beroepen in de zorg waar een tekort dreigt. Naast deze lopende initiatieven ga ik in 2018 samen met het Ministerie van OCW opnieuw in gesprek met opleidingsinstellingen over de numerus fixus voor de hbo-opleiding verpleegkunde. De combinatie van een regionale aanpak, financiële ondersteuning vanuit VWS en goede afspraken over de toegang tot hbo-v opleidingen moet ervoor zorgen dat er voor hbo-v studenten voldoende kwalitatief goede opleidings- en stageplaatsen zijn.
Maakt u zich ook zorgen over signalen dat stagiairs worden ingezet om personeelstekorten van verpleegkundigen op te vullen? Bent u ervan op de hoogte hoe vaak dit voorkomt? Hoe gaat u dit voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ken deze signalen niet, ook bij de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd i.o. zijn ze niet bekend. Ik zou het zorgelijk vinden als de inzet van stagiairs nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Zorginstellingen zijn op basis van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen in de zorg (Wkkgz) verplicht om goede zorg te leveren en moeten beschikken over een kwaliteitssysteem om dit te monitoren. Het is aan de zorginstellingen om hieraan invulling te geven en te bepalen op welke manier stagiairs in hun instelling worden ingezet. Een stage is onderdeel van de opleiding en vindt onder begeleiding plaats. Als stagiairs worden ingezet voor het in opdracht verrichten van voorbehouden handelingen, moeten ze hiervoor wel voldoende bekwaam zijn en moet dit gebeuren onder supervisie van de beroepsbeoefenaar aan wie de handeling is voorbehouden. Een stagiair kan, gelet op het opleidingsaspect en de vereiste supervisie bij het verrichten van voorbehouden handelingen, een verpleegkundige niet vervangen. Ik vertrouw erop dat zorginstellingen hierin hun verantwoordelijkheid nemen.
Hoe kijkt u aan tegen het bericht dat verpleegkundigen veel tijd kwijt zijn aan taken als post wegbrengen, afvalbakken opruimen, wificodes regelen en andere taken die ten koste gaan van de directe zorg, dit in het licht van het tekort aan verpleegkundigen?
Om het tekort aan verpleegkundigen te verminderen zet ik de komende tijd in op het aantrekken van meer mensen in de zorg, het behoud van mensen voor de zorg en het gebruik van innovatie en technologie door middel van de Arbeidsmarktagenda Aan het werk!. Onderwijs, werkgevers en overheid werken op regionaal niveau samen aan een concrete uitwerking van de agenda en VWS steunt dit met een totaalbedrag van € 347 miljoen voor het verbeteren van het beeld van werken in de zorg, loopbaanoriëntatie en begeleiding en voor op-, bij-, en nascholing van medewerkers. Dit geldt ook nadrukkelijk voor mensen met een lager opleidingsniveau die een belangrijke toegevoegde waarde hebben waar het gaat om de kwaliteit van leven van patiënten. Veel verzorgende taken, waarvoor nu vaak -onnodig- hoger opgeleiden worden ingezet, kunnen door deze groep worden vervuld. Met deze middelen kunnen ruim 50.000 kwalificerende scholingstrajecten worden aangebonden en ruim 100.000 gerichte trainingen en opleidingsmodules. Ook worden mensen ondersteund in hun loopbaankeuze en in duurzame inzetbaarheid.
Hoe wordt de € 112 miljoen uit het Stagefonds Zorg ingezet om deze problemen op te lossen? Wie is eindverantwoordelijk voor het organiseren van meer stageplekken of wordt dit enkel overgelaten aan hogescholen en werkgevers? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De € 112 miljoen uit het Stagefonds Zorg wordt ingezet als een tegemoetkoming in de kosten van het bieden van een stageplaats en begeleiding op de stageplaats door zorgaanbieders. Zorgaanbieders die een stageplaats gerealiseerd hebben voor een student van in de subsidieregeling stageplaatsen zorg II gespecificeerde zorgopleidingen komen in aanmerking voor een subsidie. De verdeling van het budget over de verschillende opleidingen wordt periodiek herzien zodat de inzet van de middelen aansluit op de verwachte arbeidsmarktsituatie voor de verschillende beroepen waartoe wordt opgeleid. Voor stageplaatsen die gerealiseerd worden bij opleidingen tot tekortberoepen is een hogere vergoeding per gerealiseerde stageplaats beschikbaar. Aldus wordt het aanbieden van stageplaatsen voor studenten in die opleidingen aantrekkelijker. Het Stagefonds Zorg is één van de instrumenten die ik hiertoe inzet.
Het organiseren van voldoende stageplaatsen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de onderwijsinstellingen en de werkgevers in zorg en welzijn. Het is van belang dat onderwijsinstellingen en zorg -en welzijnsinstellingen in de regio hier met elkaar het gesprek over aangaan en samen gaan werken. Via het «Zorgpact3» wordt de samenwerking in de regio tussen onderwijsinstellingen, werkgevers in de zorg – en welzijn en de overheid gefaciliteerd. Het Zorgpact roept deze partijen op om gezamenlijk verantwoordelijkheid te nemen voor het opleiden in de regio. Ook in de uitwerking van de hierboven genoemde arbeidsmarktagenda is aandacht voor het belang van voldoende en goede stageplaatsen. Sociale partners committeren zich eraan om vanaf 2018 voldoende stage- en opleidingsplaatsen inclusief de bijbehorende begeleiding te bieden. De onderwijsorganisaties werken aan voldoende (zij-) instroom in het mbo en hbo om de stage- en opleidingsplaatsen in te vullen. Op regionaal niveau werken 14 regionale werkgeversorganisaties, aangesloten bij RegioPlus, samen met andere partijen aan oplossingen op regionaal niveau met Regionale Actieplannen Aanpak Tekorten (RAAT). In verschillende regio’s hebben onderwijsinstellingen en werkgevers afspraken gemaakt over het aantal stageplaatsen.
In het licht van het tekort van verpleegkundigen, vindt u het wenselijk dat in de afgelopen jaren verdwenen zorgbanen (niveau 1 en3 en ontslagen zorgmedewerkers terugkomen? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om ervoor te zorgen dat deze zorgbanen en de ontslagen medewerkers weer terugkomen?
Ik deel uw zienswijze dat, met de huidige krappe arbeidsmarkt voor verpleegkundigen en verzorgenden, iedereen die een bijdrage kan leveren aan goede zorg nodig is. Daarom zet dit kabinet in op een ambitieuze implementatie van de arbeidsmarktagenda Aan het werk!, waarover op 7 juli een akkoord is bereikt. Hiermee zetten we in op voldoende mensen voor de zorg, het behoud van mensen van de zorg en een andere manier van werken die nodig is voor het borgen van kwaliteit. De inzet van mensen van alle opleidingsniveaus en aandacht voor de juiste werkomstandigheden, zoals gunstigere roosters en contracten, zijn onderdeel van deze brede inzet.
Op dit moment zijn partijen op regionaal niveau hard aan de slag met het ontwikkelen van regionale actieplannen tegen de tekorten. Sinds 21 november kunnen zorginstellingen een beroep doen op de eerste € 30 miljoen van de € 325 miljoen voor op-, bij- en nascholing van nieuwe medewerkers en met ontslag bedreigde medewerkers. Voorwaarde, naast een eigen bijdrage, is een aantoonbare commitment op de brede regionale aanpakken.
Deze aanpak sluit aan op uw zorgen en die van de V&VN. De landelijke actiedag gericht op minder regeldruk heb ik actief gesteund
Bent u ervan op de hoogte dat de Beroepsvereniging Verzorgenden Verpleegkundigen (V&VN) aangeeft dat de werkdruk van verpleegkundigen verlicht kan worden door gunstiger roosters en contracten met meer zekerheid? Welke maatregelen bent u bereid te nemen om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Weet u dat verpleegkundigen op 20 november 2017 een landelijke actiedag hebben aangekondigd? Hoe beoordeelt u het feit dat verpleegkundigen blijkbaar eerst in actie moeten komen voordat ze gehoord worden? Bent u bereid om de eisen van de verpleegkundigen in te willigen? Zo ja, kunt u toelichten op welke manier u dit gaat doen? Zo neen, kunt u dit toelichten?4
Zie antwoord vraag 7.
Elektromagnetische velden en elektrohypersensitiviteit |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat in Nederland geen of weinig voorzorgsmaatregelen worden genomen ten aanzien van elektromagnetische straling in vergelijking tot andere landen?1
Het Rijksbeleid is gebaseerd op de meest actuele wetenschappelijke inzichten.
Onlangs heb ik u mijn reactie op het advies van de Gezondheidsraad over mobiele telefonie en kanker aangeboden. Een wetenschappelijk verband tussen gebruik van een mobiele telefoon en gezondheidseffecten is volgens de Gezondheidsraad onwaarschijnlijk. Het is mij bekend dat landen verschillend omgaan met de beschikbare kennis over gezondheidseffecten van radiofrequente elektromagnetische velden op lange termijn, en dat zij in hun beleid verschillende keuzes maken tussen wetenschappelijk bewijs, sociale, economische en politieke argumenten.
Hierbij merk ik op dat in Nederland de Europese aanbeveling (1999/519/EG) ter bescherming van de bevolking tegen de mogelijke schadelijke effecten van elektromagnetische velden wordt gevolgd. In deze aanbeveling worden blootstellingslimieten gehanteerd die door de International Commission on Non-Ionizing Radiation (ICNIRP) zijn aanbevolen. Deze ICNIRP-blootstellinglimieten bevatten een ruime veiligheidsmarge, zodat ook rekening gehouden wordt met ouderen, kinderen en mensen met een zwakke gezondheid.
Hoe geeft u invulling aan het advies van de Gezondheidsraad om de blootstelling aan mobiele telefonie zo laag als redelijkerwijs mogelijk te houden en de effecten te blijven onderzoeken?2
Naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad heb ik, samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, besloten om het lopende cohortonderzoek op dit terrein na 2017 voort te laten zetten. Hierdoor wordt eraan bijgedragen dat er in de toekomst met meer zekerheid conclusies kunnen worden getrokken over gezondheidseffecten van mobiele telecommunicatie op lange termijn. Ook omdat het gebruik van communicatietechnologie aan snelle verandering onderhevig is, blijft het verzamelen van gebruiksgegevens van belang.
De Gezondheidsraad geeft in zijn advies over mobiele telefonie aan dat een verband tussen gebruik van mobiele telefoon en gezondheidseffecten onwaarschijnlijk is. Omdat de waarde van maatregelen om de blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden te verminderen onduidelijk is, voorziet het beleid niet in dwingende maatregelen om het gebruik van mobiele telefoons te beperken.
Zoals aangegeven in mijn reactie op het advies van de Gezondheidsraad, dat ik mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat naar de Kamer heb gestuurd, zijn met de telecomsector de mogelijkheden besproken om op vrijwillige basis blootstelling aan elektromagnetische velden zo laag als redelijkerwijs mogelijk te houden. De telecomsector heeft hierop aangegeven dat met de doelstelling van een goed bereik tegen lage kosten een bijdrage wordt geleverd aan een zo laag mogelijk energieverbruik en daarmee aan een zo laag mogelijke blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden.
Daarnaast is in het Antenneconvenant 2010 – dat de afspraken tussen de rijksoverheid, gemeentes (VNG) en de operators van mobiele netwerken bevat om de zorgvuldige plaatsing van bouwvergunningvrije antennes te borgen – de afspraak opgenomen dat de operators ervoor zorg dragen dat de blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden zo laag als redelijkerwijs mogelijk is.
Verder voorziet het beleid in voorlichting over elektromagnetische velden. Zo is op de website van het Kennisplatform Elektromagnetische Velden toegankelijke informatie te vinden over hoe men zelf bij het gebruik van apparatuur blootstelling aan elektromagnetische velden kan verminderen.
Ziet u mogelijkheden om richtlijnen te geven om elektromagnetische straling redelijkerwijs zo laag mogelijk te houden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een verband tussen radiofrequente elektromagnetische velden en effecten op de gezondheid op de lange termijn is onwaarschijnlijk. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is de waarde van maatregelen om de blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden te verminderen, onduidelijk. Er is dan ook geen aanleiding om richtlijnen vanuit de rijksoverheid op te leggen.
Wel voorziet het beleid in het beschikbaar zijn van toegankelijke informatie via de website van het Kennisplatform Elektromagnetische Velden, het RIVM en via het Antennebureau. Iedereen die in dit onderwerp geïnteresseerd is, kan hier toegankelijke en betrouwbare informatie vinden.
Wordt in het beleid betreffende elektromagnetische velden rekening gehouden met onderzoeken waaruit blijkt dat elektromagnetische velden naast opwarming van weefsel ook andere schadelijke biologische effecten op celniveau kunnen veroorzaken? Zo ja, op welke wijze?
De adviezen van de Gezondheidsraad vormen een belangrijke basis voor het beleid ten aanzien van radiofrequente elektromagnetische velden. In het meest recente advies heeft de Gezondheidsraad zowel epidemiologische als dierexperimentele gegevens systematisch geanalyseerd, waarbij ook gelet is op de kwaliteit van de onderzoeken. Bij het beoordelen van effecten van blootstelling aan elektromagnetische velden wordt onderscheid gemaakt tussen biologische effecten en gezondheidseffecten. Pas als biologische effecten zo sterk zijn dat deze niet meer door het lichaam kunnen worden opgevangen, is sprake van een gezondheidseffect. De Gezondheidsraad concludeert dat er geen bewijs is dat langdurige of herhaalde blootstelling aan radiofrequente elektromagnetische velden, zoals die van mobiele telefonie, kanker kan veroorzaken.
Is er sprake van een toename van elektrohypersensitiviteit in Nederland? Welke gegevens zijn hierover bekend?
In de Volksgezondheid Toekomst Verkenning wordt voor een groot aantal ziekten en aandoeningen het voorkomen in Nederland beschreven. Deze Verkenning wordt periodiek uitgevoerd. Elektrohypersensitiviteit is niet opgenomen in de meest recente verkenning uit 2014. Mij zijn verder geen andere bronnen bekend die over betrouwbare informatie beschikken als het gaat om het aantal mensen dat gezondheidsklachten ervaart als gevolg van bronnen van elektromagnetische velden.
Bent u, met het oog op het rapport «Meewegen van gezondheid in het omgevingsbeleid» van de Gezondheidsraad dat adviseert om bij complexe en onzekere risico’s belanghebbenden te betrekken, bereid een inspanning te doen om belanghebbenden weer aan tafel te krijgen bij het kennisplatform Elektromagnetische Velden en Gezondheid door het platform meer bij hun wensen aan te laten sluiten?3
Het Kennisplatform Elektromagnetische velden en Gezondheid is een samenwerkingsverband tussen het RIVM, TNO, DNVGL, Agentschap Telecom, GGD GHOR Nederland, ZonMw en Milieu Centraal. Het Kennisplatform duidt op een onafhankelijke wijze wetenschappelijke informatie over elektromagnetische velden. Het uitgangspunt hierbij is dat burgers en professionals deze informatie kunnen gebruiken om hun standpunten ten aanzien van elektromagnetische velden te bepalen.
Daarnaast beantwoordt het Kennisplatform vragen van burgers, overheden en bedrijfsleven over elektromagnetische velden. Ook faciliteert het Kennisplatform de interactie tussen de betrokken partijen, waaronder maatschappelijke organisaties. Ik hecht er belang aan dat alle partijen zoveel mogelijk bij de activiteiten van het Kennisplatform betrokken worden. Het Kennisplatform beoogt bij de uitvoering van zijn taken een zo breed mogelijk publiek te bereiken. Hierbij past het niet dat de inspanningen van het Kennisplatform specifiek op één groep belanghebbenden gericht zijn.
Het bericht dat een Marokkaans-Nederlandse vrouw en haar kinderen zijn bekogeld met uitwerpselen |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
kent u het bericht «Marokkaans-Nederlandse vrouw en kinderen bekogeld met uitwerpselen»?1
Ja.
Heeft u reeds contact gelegd met de slachtoffers? Zo ja, heeft u namens de Nederlandse regering uw bezorgdheid en medeleven betuigd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. Het zijn zaken met vaak grote gevolgen voor het slachtoffer, die echter ook de samenleving als geheel raken.
Ook in dit geval hebben de slachtoffers iets meegemaakt dat veel impact heeft, zowel op henzelf als op hun omgeving. Aan slachtoffers wordt bij de aangifte standaard gevraagd of ze behoefte hebben aan slachtofferhulp, zo ja, dan worden zij gebeld door Slachtofferhulp Nederland. Zij kunnen zelf bepalen of zij gebruik willen maken van de praktische, juridisch en sociaal-emotionele ondersteuning die Slachtofferhulp Nederland biedt. Het Kabinet ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de reguliere ondersteuning en begeleiding die slachtoffers van delicten aangeboden krijgen.
Wat vindt u ervan dat de vrouw, die met haar kinderen op straat liep, een walgelijke uiting als «klote moslima» naar haar hoofd geslingerd kreeg en bekogeld werd met uitwerpselen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen neemt u naar aanleiding van deze specifieke gebeurtenis?
De politie heeft in deze zaak een strafrechtelijk onderzoek ingesteld, maar er zijn (nog) geen verdachte(n) in beeld gekomen. Mochten er zich nieuwe ontwikkelingen voordoen dan zal de zaak weer worden opgepakt. Nu opsporingsindicaties ontbreken kan uw vraag of de bovenstaande gebeurtenis het resultaat is van groeiende islamofobie en moslimhaat niet worden beantwoord.
Vooralsnog zie ik geen aanleiding om op basis van het door u genoemde incident te komen tot beleidswijzigingen.
In hoeverre wordt er slachtofferhulp verleend aan het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het met de strafrechtelijke vervolging van de verdachte(n)?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat de bovenstaande gebeurtenis geen incident is, maar het resultaat van groeiende islamofobie en moslimhaat in Nederland? Zo ja, welke maatregelen neemt u om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Begrijpt u de groeiende angst en zorgen die de islamitische gemeenschap in Nederland voelt? Zo ja, wat gaat u doen om deze angst en zorgen weg te nemen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen merk ik op dat het regeerakkoord de doelstellingen van het kabinet beschrijft van de aanpak van discriminatie. Een democratische samenleving kan alleen functioneren als we een grens trekken als vrijheden van de ander worden bedreigd, als iedereen meedoet en discriminatie wordt bestreden. Voor homohaat, antisemitisme, moslimhaat, eerwraak, genitale verminking, kinderhuwelijken, gedwongen huwelijken, haat zaaien en geweld tegen andersdenkenden en tegen minderheden is geen plaats in onze samenleving. Het kabinet staat voor een samenleving waar iedereen zich veilig voelt om in vrijheid vorm te geven aan de eigen etnische, religieuze, seksuele en culturele identiteit binnen de kaders van de rechtsstaat.
Het kabinet neemt verschillende maatregelen tegen discriminatie, zoals de aanvulling van artikel 1 van de Grondwet tegen discriminatie op grond van seksuele gerichtheid en een beperking. De behandeling van het initiatiefvoorstel tot aanvulling van de Algemene wet gelijke behandeling ter verduidelijking van de rechtspositie van transgender personen en intersekse personen wordt voortgezet en de discriminatieverboden in het Wetboek van Strafrecht blijven ongewijzigd.
In het vorig jaar aan uw Kamer aangeboden Nationaal Actieprogramma tegen Discriminatie is specifiek aandacht voor de aanpak van moslimdiscriminatie, onder andere in de vorm van aandacht voor versterking van kennis en inzicht, het verhogen van meldingsbereidheid en versterking van lokale samenwerking. Begin volgend jaar zal een voortgangsrapportage van het Actieprogramma aan uw Kamer worden aangeboden.
Het kabinet wil ook arbeidsmarktdiscriminatie met kracht aanpakken. De overheid zal als werkgever het goede voorbeeld geven door een actief diversiteits- en antidiscriminatiebeleid te voeren.
Kunt u precies aangeven wat het nieuwe kabinet anders gaat doen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en racisme, in de breedste zin van deze woorden, ten opzichte van het vorige kabinet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u precies aangeven welke aanvullende maatregelen het nieuwe kabinet gaat nemen op het gebied van het bestrijden van discriminatie en racisme, in de breedste zin van deze woorden?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u per maatregel beargumenteerd aangeven of het nieuwe kabinet bereid is de volgende voorstellen uit te voeren2: het invoeren van een educatieve maatregel discriminatie, het invoeren van een racismeregister, het uitvoeren van mystery guests (ofwel loksollicitaties), verzwaring van de strafmaat voor discriminatieverboden en het invoeren van een contacttaakstraf?
Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen altijd een strafrechtelijke reactie volgt (dagvaarding of transactie), indien de zaak zich daarvoor technisch leent. Indien sprake is van een discriminatiefeit wordt er in beginsel gedagvaard.
Voor commune delicten met een discriminatoir aspect geldt dat in de Aanwijzing Discriminatie is opgenomen dat een discriminatoir aspect door de officier van justitie in het requisitoir dient te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis dient te worden betrokken. Daarbij geldt, afhankelijk van de ernst van de zaak, een strafverzwaring met 50% of 100%.
Ten aanzien van de invoering van een educatieve maatregel discriminatie, een racismeregister en een contacttaakstraf verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van respectievelijk 31 mei 2016, 21 november 2016 en 24 november 2016 gesteld door het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk)3.
Voor wat betreft de maatregel tot het uitvoeren van mystery guests (ofwel loksollicitaties), acht de Staatssecretaris van SZW aanpassing van de bevoegdheden van de Inspectie SZW op dit punt, gelet op de aard van de werkzaamheden van de Inspectie, niet wenselijk. Tijdens de begrotingsbehandeling van SZW heeft de Staatssecretaris wel toegezegd dat de ideeën in de motie Kuzu over o.a. het hanteren van mystery guests bij de aanpak van arbeidsdiscriminatie worden meegenomen in het denken over het Actieplan arbeidsmarktdiscriminatie voor juni 2018. Dat staat overigens los van de vraag of de ideeën uit de motie ook daadwerkelijk worden gehonoreerd.
De bevoegdheden van het team Arbeidsdiscriminatie van de Inspectie SZW richten zich op (non)discriminerend beleid op de werkvloer. Dit volgt uit de Arbeidsomstandighedenwet welke bepalingen betrekking hebben op werknemers. De Inspectie SZW heeft geen bevoegdheden ten aanzien van de werving- en selectiefase, omdat sollicitanten niet de status van werknemer bezitten. De Inspectie toetst generiek beleid en ziet niet op de beoordeling van individuele gevallen. De beoordeling van individuele gevallen is een competentie die toebehoort aan de rechter of het College voor de Rechten van de Mens. Zij zijn hiertoe het beste uitgerust. De Anti Discriminatie Voorzieningen kunnen hierbij een ondersteunende en adviserende rol vervullen.
De inzet van loksollicitaties door het team Arbeidsdiscriminatie past niet in dit toetsingskader en de bevoegdheden van de Inspectie SZW. Daarbij heeft de Inspectie SZW een transparante werkwijze, waar het inzetten van het middel loksollicitaties tegenin druist. Bovendien neigt het middel naar (strafrechtelijke) uitlokking, omdat werkgevers niet bewust op zoek zijn naar een sollicitant om af te wijzen. Een dergelijke werkwijze wordt dan ook niet wenselijk geacht.
Het bericht dat steeds meer woningen worden opgekocht door particuliere beleggers om duur te verhuren (buy to let) |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
In hoeverre onderschrijft u het regeringsstandpunt tot dusver, namelijk dat de ontwikkeling van het opkopen van woningen door beleggers om duur te verhuren («buy to let») niet onwenselijk is, omdat door deze vorm van beleggen meer huurwoningen op de markt zouden komen? Vindt u de opkomst van «buy to let» wenselijk?1
Zoals mijn voorganger heeft aangegeven in eerdere beantwoording van uw Kamervragen2 neemt door de toename van particulieren die een woning kopen om te verhuren de huurvoorraad toe ten koste van de koopwoningvoorraad. In algemene zin kan buy to let bijdragen aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, met name wanneer die verruiming plaatsvindt in het nog relatief kleine middenhuursegment. Daarbij is wel van belang dat er voldoende woningen beschikbaar zijn van goede kwaliteit, passend bij de financiële mogelijkheden en hedendaagse wensen van mensen. In het Regeerakkoord is daarom opgenomen dat ik afspraken zal maken over het woningaanbod met medeoverheden, woningcorporaties en andere stakeholders.
Weet u voor welke vierkantemeterprijzen zogenaamde «buy-to-let»-woningen worden verhuurd en hoe deze prijzen zich verhouden tot de rest van de particuliere huurwoningvoorraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is niet bekend wat de vierkantemeterprijzen zijn van woningen die door particuliere beleggers worden aangekocht om te verhuren. Ook kan er in de cijfers omtrent particuliere verhuur vooralsnog geen onderscheid worden gemaakt tussen buy to let (aankoop van koopwoningen om ze beschikbaar te stellen als huurwoning) en overige particuliere verhuur. Wel blijkt uit aan analyse van het Kadaster op basis van cijfers over 20153 dat de gemiddelde verhuurprijs bij particuliere verhuur in Utrecht gemiddeld 736 euro bedroeg, in Den Haag gemiddeld 731 euro, in Amsterdam gemiddeld 706 euro en in Rotterdam 550 euro. Daarbij geldt dat de huurprijzen bij particuliere verhuur in Amsterdam gemiddeld 13% lager waren dan de maximaal toegestane huurprijs. In Rotterdam bedroeg dit verschil 23%.
Bent u bereid nader onderzoek te doen naar de hoogte van de huren via «buy to let»? Deelt u de mening dat het voor een goede analyse van de woningmarkt en huurprijzen gewenst is deze informatie scherp en inzichtelijk te krijgen? Hoeveel huurders die huren van een belegger («buy-to-let»-huurders) komen in aanmerking voor huurtoeslag?
Zoals aangegeven door mijn voorganger in eerdere beantwoording van uw Kamervragen4 wordt op dit moment al op verschillende manieren onderzoek gedaan naar «buy to let» en breder naar beleggers op de woningmarkt. Dit gebeurt bijvoorbeeld via het Kadaster en het CBS (Haalbaarheidsstudie onderscheid particuliere verhuurders van woningen). Ook komen er periodiek vastgoedcijfers over investeringen van beleggers in de Nederlandse woningmarkt beschikbaar via onder meer MSCI, gegevens van IVBN-leden en Capital Value. Zoals aangegeven in het voorgaande antwoord kan er in de cijfers omtrent particuliere verhuur vooralsnog geen onderscheid worden gemaakt tussen buy to let en brede particuliere verhuur.
In hoeverre gelden uw zorgen over de betaalbaarheid en toegankelijkheid van de hoofdstad, ook voor het opkopen en duur verhuren van woningen door beleggers? Geldt deze zorg ook andere steden of gebieden dan Amsterdam? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Particuliere beleggers richten zich vooral op relatief kleine en goedkope woningen, waardoor zij met name concurreren met starters. In de eerdere beantwoording van uw Kamervragen door mijn voorganger is reeds aangegeven dat het Kadaster heeft onderzocht of er sprake is van verdringing van potentiële koopstarters door particuliere beleggers6, en komt tot de conclusie dat deze situatie zich alleen in Amsterdam lijkt voor te doen. Daarbij geldt dat de verantwoordelijkheid om te handhaven op vormen van huisjesmelkerij ligt bij gemeenten. Zij beschikken over diverse instrumenten die hiertoe kunnen worden ingezet, zoals het bestemmingsplan en de Huisvestingswet.
Erkent u het probleem van bijvoorbeeld jonge huishoudens in gebieden met woningschaarste, die niet kunnen kopen omdat zij door pandjesbazen en huisjesmelkers op de woningmarkt worden overboden en die door de soms bizar hoge huren niet of nauwelijks kunnen sparen voor de aanbetaling van een koophuis? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 4.
Weet u hoeveel woningen volledig worden onttrokken aan de woningvoorraad via vakantieverhuur of als illegaal hotel? Welk deel daarvan wordt op deze wijze verhuurd via een «buy-to-let»-constructie?
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van vraag 3 kan er in de cijfers omtrent particuliere verhuur vooralsnog geen onderscheid worden gemaakt tussen buy to let en brede particuliere verhuur. Hoeveel koopwoningen door particuliere beleggers worden aangekocht om vervolgens aan te bieden als vakantieverhuur of andere vormen van tijdelijke verhuur is niet bekend. Handhaving op aanbod van woningen als illegaal hotel is een verantwoordelijkheid van de gemeenten.
Kunt u overzichtelijk maken hoeveel sociale huurwoningen (zowel van woningcorporaties als van particuliere verhuurders) worden verkocht aan particulieren voor eigen gebruik, welke voor huisvesting van medewerkers van bedrijven of instellingen en welke voor beleggingsdoeleinden (uitgesplitst naar particuliere kleine beleggers en grote institutionele beleggers)? Bent u bereid om bij de (onwenselijke) verkoop van sociale huurwoningen een kettingbeding in te stellen die dure verhuur door beleggers of doorverkoop aan beleggers inperkt?
Onderstaande tabel laat zien hoeveel woningen van corporaties zijn verkocht de afgelopen jaren. De verkoop van woningen is uitgesplitst naar verkoop aan natuurlijke personen, binnen de corporatiesector en aan beleggers en overige partijen. Het aandeel van Vestia en WIF in de verkopen aan beleggers en overige partijen is groot.
2010
2011
2012
2013
2014
2015
Verkoop natuurlijke persoon
15.100
14.300
14.000
14.700
17.000
15.300
Aan zittende huurders
3.500
2.600
2.800
2.900
3.900
3.400
Bij mutatie
11.600
11.700
11.200
11.800
13.100
11.900
Verkoop aan andere partij
4.200
5.100
3.300
9.800
9.600
14.400
Binnen corporatiesector
3.800
1.300
2.400
7.800
3.700
7.100
Aan beleggers en overige partijen
400
3.800
900
2.000
5.900
7.300
In de woningwet wordt het volkshuisvestelijk belang onder andere beschermd doordat verkoopvoornemens onderdeel uitmaken van de jaarlijkse prestatieafspraken tussen corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties. Daarnaast wordt het volkshuisvestelijk belang van blijvend gereguleerde huurwoningen7 beschermd door middel van zienswijzen van gemeenten en huurdersorganisaties, een verplichte eerste aanbieding aan zittende huurders en andere toegelaten instellingen en bij verkoop aan een derde een exploitatieverplichting van 7 jaar en een verklaring omtrent sociaal verhuurgedrag. Aanvullende clausules zijn daarom in die gevallen niet nodig. Bij te liberaliseren woningen geldt eveneens een bescherming van het volkshuisvestelijke belang door de jaarlijkse prestatieafspraken en een zienswijze van de gemeente. De zienswijze van de gemeente kan daarbij vervallen indien aantoonbaar afspraken zijn gemaakt over compenserende nieuwbouw, of wanneer in het koopcontract is opgenomen dat de koper de woningen ten minste zeven jaar exploiteert tegen een huurprijs van maximaal 850 euro per maand. Andere voorbehouden zijn bij deze categorie woningen niet opgenomen, om de verkoop van deze woningen die ook geschikt zijn voor het middeldure huursegment, niet onnodig complex te maken. Ter bescherming van het maatschappelijk bestemd vermogen van de corporatie geldt bij de verkoop van alle corporatiewoningen een minimale prijs die de corporatie moet ontvangen voor de woningen (getaxeerde marktwaarde of de WOZ-waarde).
Is er in alle gevallen, waarbij sociale huurwoningen van woningcorporaties zijn verkocht aan een niet-natuurlijk persoon, toestemming verleend door het Rijk na een zienswijze van de gemeente? Op welke gronden wordt die toestemming verleend en wie controleert en handhaaft hierop? Deelt u de mening dat woningcorporaties hierop te weinig handhaven? Wat gaat u daartegen doen? Hoe weten we zeker dat er geen corporatiewoningen zijn verkocht zonder toestemming?
Voor de verkoop van een woning aan niet-natuurlijke personen (die geen andere corporatie zijn) of aan natuurlijke personen die de woning niet zelf gaan bewonen (bijvoorbeeld voor buy-to-let), dient de corporatie om toestemming te verzoeken bij de Autoriteit woningcorporaties. Deze toetst onder andere op de onder het antwoord op vraag 7 benoemde voorwaarden. Indien corporaties geen toestemming vragen voor een dergelijke verkoop, zal dat aan het licht komen via de jaarlijkse verantwoordingsinformatie en accountantscontrole. Ook de notaris dient er bij het passeren van de akte op toe te zien dat verkopen voldoen aan alle wettelijke bepalingen inclusief verkregen toestemming van de Minister als dat aan de orde is. Indien dat niet het geval is wordt de verkoop alsnog beoordeeld en in het uiterste geval wordt nietigheid ingeroepen.
Deelt u de uitkomsten van een recent onderzoek van de Universiteit van Chicago, waarin wordt gesteld dat betalingsachterstanden op hypotheken in de recente crisisjaren in de Verenigde Staten voornamelijk werden veroorzaakt door hypotheken aan leners met een middelgrote of hoge kredietwaardigheid en in het bijzonder vastgoedbeleggers? In hoeverre zijn deze conclusies ook relevant voor Nederland? Is dit onderzoek een extra reden voor u om in te grijpen bij de opkomst van «buy to let», om te voorkomen dat hier een nieuwe destabiliserende huizenprijsbubbel wordt veroorzaakt?3
Het genoemde artikel is onderdeel van een wetenschappelijke discussie over de toedracht van de start van de financiële crisis in 2007–2008. Hoewel het niet aan mij is om in die discussie een standpunt in te nemen, vind ik het wel van belang dat er op de Nederlandse hypotheekmarkt geen leningen worden verstrekt die voor de koper of de geldverstrekker onverantwoorde risico’s bevatten, en daarmee ook verdergaande negatieve gevolgen kunnen hebben voor de woningmarkt. In de jaren na de crisis zijn de risico’s op de Nederlandse hypotheekmarkt fors teruggebracht door onder andere de leennormen aan te scherpen. Bovendien wordt voor particulieren die een volgende hypothecaire lening aangaan om te beleggen in een woning bestemd voor verhuur rekening gehouden met reeds bestaande hypothecaire kredieten. Ook wordt er voor de aankoop van woningen voor «buy to let» meer eigen vermogen gebruikt.
Kunnen de kadastrale data, die maandelijks beschikbaar komen over koopwoningen, vanaf heden gedifferentieerd aangeleverd worden door onderscheid te maken tussen starters, doorstromers en «buy to let», en daarnaast naar woningtype en prijsklasse, steden en regio’s? Bent u bereid daarvoor extra middelen beschikbaar te stellen, zodat deze nieuwe trend op de woningmarkt beter gevolgd kan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie beantwoording van vraag 3. Volgens eerder genoemd onderzoek komt het Kadaster tot de conclusie dat er vooralsnog geen sprake is van een brede verdringing van koopstarters op de woningmarkt9. Ik houd de verdere ontwikkelingen rondom buy to let middels de informatiekanalen die daartoe beschikbaar zijn en de onderzoeken die worden uitgevoerd nauwlettend in de gaten.
Bent u bereid om maatregelen te overwegen die een rem zetten op het beleggen in woningen, zoals het instellen van vermogenswinstbelasting op «buy to let" of andere fiscale maatregelen? Zo nee, welke andere beleidsinstrumenten bent u wel van plan in te zetten en wat is daarvan het beoogde en verwachte effect?
Zoals reeds gesteld in de beantwoording van vraag 1 kan buy to let in algemene zin bijdragen aan een wenselijke verruiming van het aanbod huurwoningen, met name wanneer ie verruiming plaatsvindt in het nog relatief kleine middenhuursegment. Verdringing van koopstarters lijkt zich vooralsnog alleen voor te doen in Amsterdam, waardoor ik het nemen van landelijke maatregelen om buy to let af te remmen niet passend acht.
Bent u van mening dat huurders bij woningcorporaties (toegelaten instellingen) instemmingsrecht moeten krijgen bij verkoop van huurwoningen, zoals zij nu ook hebben bij het aangaan van fusies en verbindingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De verkoop van woningen is een onderwerp waarover huurdersorganisaties, gemeenten en corporaties gezamenlijk afspraken kunnen maken in de prestatieafspraken. De corporatie stuurt hiertoe een overzicht op 4-cijferig postcodeniveau op van de woningen die zij eventueel zou willen verkopen. Het aan huurdersorganisatie verlenen van een instemmingsrecht voor elke verkoop verhoudt zich niet met de gelijkwaardige rol die de drie partijen hebben bij het maken van prestatieafspraken. Door middel van een zienswijze kunnen huurdersorganisaties bij verkopen aan derden ook de Autoriteit woningcorporaties informeren over hun standpunt en eventuele gemaakte afspraken ten aanzien van verkopen.
Het bericht ‘Bijstandsproef is nep experiment’ |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bijstandsproef is nepexperiment»?1
Bent u bekend met het feit dat Amsterdam 40.000 bijstandsgerechtigden vanaf februari 200 euro per maand laat bijverdienen?
Klopt het bericht dat Amsterdam niet is toegelaten tot het landelijke experiment rondom de regelluwe bijstand en dus op eigen houtje, zonder rugdekking van Den Haag, de regels rondom de bijstand aan het aanpassen is?
Klopt het beeld dat Amsterdam een conflict heeft met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid omdat men weigert een deel van de Bijstandswet, te weten de tegenprestatie, uit te voeren? Zo Ja, kunt u toelichten wat de aard van het conflict is?
Hoe gaat u zorgen dat regels die overal in het land gelden ook in Amsterdam worden nageleefd?
De uitzendingen van Kassa over de veiligheid van slimme gasmeters |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzendingen van Kassa over de veiligheid van slimme gasmeters?1
Ja.
Hoe kan het dat netbeheerder Stedin wel 15.000 slimme gasmeters op korte termijn heeft vervangen maar dat andere netbeheerders dit niet onmiddellijk doen? Kan er op zeer korte termijn een onafhankelijk onderzoek komen naar de veiligheid van de betreffende slimme gasmeters?
In verschillende uitzendingen van het tv-programma Kassa werd de veiligheid van de slimme gasmeters van Landis + Gyr G4/G6 (DSMR 4.2 generatie) in twijfel getrokken. Het betrof bijna 44.000 geïnstalleerde meters met een productiefout. Het schroefdraad bleek korter dan de productspecificaties van de netbeheerder aan de meterfabrikant voorschrijven.
De netbeheerders hebben zelf onderzoek gedaan en laten doen naar de gasdichtheid van deze gasmeters. Op basis van onderzoek van onder andere certificeringsorganisatie KIWA constateren de netbeheerders dat er geen onmiddellijk veiligheidsrisico is en dat een risico op de lange termijn niet is aangetoond. Vervolgens besloten de meeste netbeheerders nader onafhankelijk onderzoek over de verwachte levensduur van deze meters af te wachten. Alleen Stedin besloot om de meters direct te vervangen, omdat ze niet voldoen aan de specificaties van de netbeheerder. Netbeheer Nederland geeft aan dat bij deze beslissing meerdere factoren meespeelden, zoals bedrijfsvoeringoverwegingen en beschikbare voorraden. Ook Stedin is van mening dat de betreffende gasmeters veilig zijn.
Uit nader onderzoek van onder andere Holland Innovative bleek dat het niet zeker is dat de betreffende meters de volledige levensduur van minimaal 20 jaar goed blijven functioneren. Op dat moment besloten ook de andere netbeheerders de meters te vervangen.
Het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) heeft inmiddels onderzoek gedaan naar het handelen van de netbeheerders. Daaruit blijkt dat de netbeheerders direct zijn gestopt met het plaatsen van meters na de eerste signalen uit de praktijk over de productiefout. SodM constateert dat de KIWA- rapporten over het te korte schroefdraad niet geschikt zijn om iets te kunnen zeggen over de langetermijnveiligheid van de meters. Daarom stelt SodM dat de netbeheerders de vervanging van alle meters met een te kort schroefdraad voor 1 april 2018 moeten inplannen.
Daarnaast zal SodM nader onderzoek doen naar de wijze waarop de netbeheerders hun veiligheidsmanagementsysteem inrichten. Hieruit moet blijken of de netbeheerders hun veiligheidsmanagementsysteem goed hebben toegepast bij de plaatsing van de slimme gasmeters. Het gaat hierbij ten eerste om de verificatie van de veilige installatie van alle circa vier miljoen geïnstalleerde gasmeters. Daarnaast gaat het om het waarborgen van de toekomstige veilige installatie van slimme gasmeters.
Hoe oordeelt u over het feit dat in de uitzending van Kassa een medewerker van Enexis beweert dat het niet de gasmeter zelf is die onveilig is, maar dat de gasmeter op onveilige wijze gemonteerd kan zijn en Enexis slechts bereid is om gasmeters te controleren die in een bepaalde periode zijn geplaatst, terwijl op de website van Enexis staat dat er wel degelijk sprake is van een productiefout?2 Kunt u er bij Enexis op aandringen dat zij te allen tijde hun klanten feitelijk juist informeren?
Het is belangrijk dat consumenten feitelijk juist geïnformeerd worden bij vragen over de veiligheid van de gasmeter in hun woning. Ik heb dit dan ook bij de brancheorganisatie Netbeheer Nederland benadrukt. Ondertussen hebben de netbeheerders nadere actie ondernomen en beschikken de medewerkers van netbeheerders, inclusief Enexis, over informatie waarmee zij klanten juist kunnen informeren. Ook op de website van de netbeheerders staat ondertussen informatie over de betreffende gasmeters.
Kunt u ervoor zorgdragen dat voor iedereen duidelijk wordt wat er exact mis is met de betreffende gasmeters en wat hiervan de gevolgen zijn? Kunt u afdwingen dat het onderzoek van Kiwa openbaar wordt en voor iedereen te controleren?
Zoals aangegeven bij vraag 2 neemt SodM momenteel de regie bij het onderzoek naar de maatregelen van de netbeheerders om te beoordelen of de netbeheerders in dit geval hun veiligheidsmanagementsystemen goed hebben toegepast. Bijgaand stuur ik u de betreffende onderzoeken van KIWA en Holland Innovative toe3.
Welke instantie is in Nederland toezichthouder op de veiligheid van slimme gasmeters? Had deze instantie niet allang moeten ingrijpen? Heeft die instantie voldoende deskundige medewerkers, hoeveel zijn dat er?
De netbeheerder is verantwoordelijk voor de veiligheid van de gasmeter. SodM is verantwoordelijk voor het beoordelen van de het systeem waarmee de netbeheerder de kwaliteit van zijn transportdienst beheert, waaronder de veiligheid van het gasnet. De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) is belast met het toezicht op de Gaswet in den brede en heeft handhavingsbevoegdheid. Als SodM meent dat de veiligheid niet op orde is, komt de ACM in beeld als handhaver richting de netbeheerder.
Door mijn voorganger is al geconstateerd dat de verantwoordelijkheid voor het toezicht en de handhaving op de gastransportdienst niet eenduidig is belegd4. Om effectief toezicht te houden is een heldere verdeling tussen rollen en bevoegdheden nodig. Om die reden heb ik in het wetsvoorstel Voortgang Energietransitie5 aan SodM een bredere toezichtsbevoegdheid en handhavingsbevoegdheid toegekend op het gebied van de veiligheid bij gas.
Zoals aangegeven bij vraag 2 heeft SodM onderzoek gedaan naar het handelen van de netbeheerders ten aanzien van de veiligheid van slimme gasmeters. Momenteel onderzoekt SodM het veiligheidsmanagementsysteem van de netbeheerders. Op basis van hun eerste bevindingen stelt SodM dat de vervanging van alle meters met een te kort schroefdraad voor 1 april 2018 moet worden gepland. De netbeheerders hebben toegezegd dit te zullen doen. SodM beschikt over voldoende deskundigheid om bovengenoemde taak goed te kunnen uitvoeren.
Alhoewel de toezichthouders op de hoogte waren van het installatieprogramma van slimme meters en regelmatig met netbeheerders in gesprek waren, is geen van hen geïnformeerd door de netbeheerders van de kwaliteitsproblemen die in Kassa gemeld werden. Hierdoor hebben de toezichthouders niet tijdig kunnen controleren of de netbeheerders hierbij de veiligheid voldoende geborgd hebben. Dit neemt SodM mee in het onderzoek naar het veiligheidsmanagementsysteem van de netbeheerders.
Ook ben ik niet vroegtijdig in kennis gesteld van de productiefout bij de gasmeters. Dit verbaast mij, zeker gezien het feit dat deze problematiek zich sinds september 2016 ontwikkelt en de slimme meter al geruime tijd op veel publieke belangstelling kan rekenen. Ik heb de netbeheerders om opheldering gevraagd en gevraagd hoe dergelijke situaties in de toekomst voorkomen worden. Ondertussen hebben de netbeheerders mij schriftelijk geïnformeerd over de veiligheid van de betreffende gasmeters. Daarnaast hebben ze toegezegd alle medewerking te verlenen aan het onderzoek van SodM. Tot slot gaan ze het eigen handelen evalueren en zullen ze nagaan hoe dergelijke onrust in de toekomst voorkomen kan worden.
Wie kan netbeheerders dwingen de meters snel te vervangen? Onder welke voorwaarden of op basis van welke normen en wetten zou dat gebeuren?
Zie het antwoord op vraag 5.
De almaar stijgende huizenprijzen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Moody’s: Nederlandse huizenprijzen blijven nog drie jaar stijgen»1 en «Drie slaapkamers en een tuintje? Niet te doen in Amsterdam»?2
Ja.
Onderschrijft u de verwachting van Moody’s dat de Nederlandse huizenprijzen de komende drie jaar zullen blijven stijgen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In stedelijke regio’s worden forse prijsstijgingen waargenomen. De spanning op de woningmarkt is in deze regio’s groot. Volgens de Staat van de woningmarkt 2017 die op 13 november aan uw Kamer is aangeboden, lagen de prijzen in de vier grote steden in het derde kwartaal van 2017 boven het niveau van de vorige top (Den Haag 5%, Rotterdam 13%, Utrecht 14%, Amsterdam 26%). De regionale verschillen zijn groot. De landelijke stijging van de huizenprijzen is in historisch perspectief niet uitzonderlijk groot. De prijsindex bestaande koopwoningen steeg in 2016 met 6,4%. In de jaren 1995 tot en met 2001 werd een gemiddelde prijsstijging van 12% gerealiseerd. In alle provincies met uitzondering van Noord Holland lagen de prijzen in het derde kwartaal van 2017 nog onder de vorige top.
De huidige prijsstijgingen zijn voor een groot deel te verklaren door de gedaalde rente, de toegenomen inkomens en de inhaalvraag van huishoudens die tijdens de crisis niet hun woonwensen konden realiseren. Daarnaast is door demografische ontwikkelingen de vraag naar woningen groot, en is het aanbod van nieuwe woningen sinds de crisis achtergebleven. Het is aannemelijk dat de oorzaken van de huidige prijsstijgingen nog enige tijd zullen voortbestaan. Onverwachte gebeurtenissen die de economie en het consumentenvertrouwen beïnvloeden, bijvoorbeeld een stijging van de rente, kunnen niet worden voorspeld. Daarom doe ik geen uitspraken over de prijsontwikkeling in de komende drie jaar.
Volgens de Staat van de Woningmarkt 2017 wordt de komende jaren een toename van de bouwproductie verwacht tot ca 70.000 nieuwbouwwoningen per jaar. Dat helpt om de spanning op de woningmarkt in sommige regio’s te verlichten. Maar het zal niet voor alle regio’s genoeg zijn om de spanning op de woningmarkt te verminderen. Het Rijk gaat in gesprek met de betrokken overheden en marktpartijen om de bouwproductie te versnellen. Gelet op de grote vraag naar woningen in grote steden zijn de mogelijkheden om door nieuwbouw de prijsstijging daar af te remmen op korte termijn klein.
Deelt u de mening dat de ontwikkeling van de huizenprijzen de spuigaten uitloopt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen voor de Nederlandse gezinnen die – nu al – vanwege torenhoge huizenprijzen de stad worden uitgejaagd?
Grote prijsstijgingen en een gelimiteerd woningaanbod kunnen de woningmarkt minder betaalbaar en toegankelijk maken voor delen van de bevolking, zoals middeninkomens en gezinnen. Met name in de grote steden spelen dergelijke ontwikkelingen momenteel op. Het is van belang dat gemeenten zich blijven inzetten voor de toegankelijkheid van diverse doelgroepen en de diversiteit van de stad. Tegelijkertijd is het niet overal mogelijk om iedereen voor de gewenste prijs op de gewenste plek te huisvesten. Bovendien is de trek van gezinnen uit de stad van alle tijden. Tijdens de crisis was deze lager, vanwege de lagere doorstroom op de woningmarkt.
De regionale verschillen in problematiek maar ook knelpunten en mogelijkheden zijn groot. Gemeenten hebben hier het beste zicht op. De afgelopen jaren zijn al verschillende maatregelen genomen om de mogelijkheden van gemeenten om te sturen op de samenstelling van de woningvoorraad te vergroten. Zo is het Besluit ruimtelijke ordening aangepast per 1 juli 2017.3 Daardoor kunnen gemeenten de woningcategorie «geliberaliseerde woning voor middenhuur« net als andere woningcategorieën opnemen in hun bestemmingsplannen.
Zoals aangekondigd in het Regeerakkoord, neemt het Rijk de komende jaren een actievere rol op zich bij de complexe uitdaging rondom het invullen van de regionale woningbehoefte. Naast mijn inzet op het verhogen van de bouwproductie ga ik ook met de regio’s in gesprek over het beter benutten van de bestaande voorraad en het komen tot meer inzet van flexibele vormen van wonen. Vooruitlopend op de aanbevelingen van de Samenwerkingstafel middenhuur van januari aanstaande, ben ik voornemens om deze tafel op landelijk niveau voort te zetten. Hierbij buigen landelijke koepels zich gezamenlijk over vraagstukken van de gehele woningmarkt.
Deelt u de mening dat er de afgelopen jaren – met «dank» aan het vorige kabinet! – structureel te weinig is bijgebouwd en we nu met de ellende zitten? Zo nee, waarom niet?
Het aanbod van nieuwe woningen is sinds de crisis achtergebleven. Tijdens de crisis daalde de vraag naar woningen en daarmee de nieuwbouw sterk. Logischerwijs hebben bouwbedrijven, investeerders en gemeenten vanwege de sterk dalende vraag en prijzen geplande woningbouwprojecten stilgelegd of uitgesteld. Dit is inherent aan de economische ontwikkelingen. Een deel van de huidige aantrekkende vraag is bovendien te danken aan de gedaalde rente. Op renteontwikkelingen is lastig te anticiperen middels woningbouw.
Bouwen van woningen vergt een aanzienlijke voorbereidingstijd in een dichtbevolkt land als Nederland. De ruimtelijke inpassing van woningbouw vergt een zorgvuldige afweging waarbij ook infrastructuur, omgevingskwaliteit en behoud van natuur en open ruimte een rol spelen. De bouwproductie reageert daarom niet snel op veranderingen in de woningvraag.
Uit gesprekken met de 19 in 2016 gevormde woningmarktregio’s komt naar voren dat een verscheidenheid van factoren een rol speelt bij het tempo van het aantrekken van de bouwproductie. Het gaat hierbij om beschikbaarheid van plancapaciteit maar ook langere levertijden van bouwmaterialen en een kwantitatief en kwalitatief tekort aan personeel bij overheden en marktpartijen. De verschuiving naar binnenstedelijk bouwen, onder andere gevoed vanuit de toenemende vraag naar een stedelijk woonmilieu, compliceert bovendien het woningbouwproces.
Intensieve samenwerking met alle stakeholders is van belang voor het zo goed mogelijk invullen van de regionale woningbehoefte. De komende jaren neemt het Rijk hierbij een actievere rol op zich. Op korte termijn ga ik tevens in gesprek met de regio’s met de meest gespannen en/of complexe problematiek. Daarnaast ben ik in gesprek met belangrijke stakeholders over het versnellen van de woningbouw.
Onderschrijft u de conclusie van Moody’s dat de woningvoorraad niet hard genoeg kan stijgen vanwege belemmerende regelgeving? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Slachtoffer Chris vreest lagere straf door verstrijken van de tijd’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Slachtoffer Chris vreest lagere straf door verstrijken van de tijd»?1
Ja.
Wat is er toch mis met de strafrechtketen waardoor nu misschien wederom een kopschopper er makkelijk vanaf komt?
De zitting moet nog plaatsvinden. Uw conclusie dat een verdachte of verdachten er makkelijk van af komen, deel ik dan ook niet.
Kent u de antwoorden op de schriftelijke vragen ontvangen op 5 september 2017 en kloppen deze antwoorden nog steeds? Zo nee, waarom niet?2
Ja.
Kunt u uitleggen waarom het slachtoffer nu wederom zo lang op een reactie van het openbaar ministerie (OM) moet wachten over het verloop van het strafproces?
Het slachtoffer is geïnformeerd over de voortgang van het onderzoek en over de planning van de zitting. Het OM ontving het dossier in mei 2017 en in september is verzocht een zitting te plannen. Het onderzoek was toen afgerond. Bij het plannen van een zitting met meerdere verdachten is het afstemmen van de agenda’s van hun raadslieden en advocaat van slachtoffer leidend. Bovendien gaan zaken waarin verdachten vast zitten, vanwege de termijnen die het Wetboek van Strafvordering daarvoor stelt, bij het plannen van een zitting voor.
Kunt u garanderen dat er geen lagere straf zal worden geëist vanwege het lange tijdsverloop tussen het incident en de zitting, zoals in de Arnhemse kopschopperzaak wel is gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Nee, over de eis en de op te leggen straf gaan het OM respectievelijk de rechter. Zoals bij u bekend, heb ik daarin geen rol.