De mogelijke contradictie tussen uitspraken van de minister van I&W en een stelling van Corendon over het reisadvies ‘code oranje’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de stelling van Corendon dat Nederlandse ziektekostenverzekeringen medische kosten in het buitenland dekken «tot een maximum van het tarief in Nederland, ook als een behandeling verband houdt met het coronavirus, ongeacht het geldende reisadvies»?1 Zo ja, klopt deze stelling?
De stelling van Corendon is mij bekend. Een oranje reisadvies voor een gebied betekent dat niet-noodzakelijke reizen naar dat gebied worden afgeraden. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf om de afweging te maken of een reis noodzakelijk is of niet. Doorgaans vergoedt de zorgverzekeraar zorgkosten in het buitenland tot aan het Nederlandse tarief. De reisverzekeraar kan, afhankelijk van de polisvoorwaarden, (een deel van de) eventuele aanvullende zorgkosten vergoeden. Een oranje (of rood) reisadvies kan echter gevolgen hebben voor de dekking van de (reis)verzekering van de reiziger. Aangezien iedere verzekeraar eigen voorwaarden kent, is het voor reizigers belangrijk om zich hieromtrent vooraf goed te informeren bij de verzekeraar.
Hoe moeten we deze stelling van Corendon duiden in verhouding tot uw uitspraken tijdens het vragenuurtje van 30 juni 2020, toen u in antwoord op een vraag van het lid Van Raan (Partij voor de Dieren) over een ontmoedigingscampagne voor vliegreizen zei: «(...) volgens mij is de belangrijkste ontmoediging dat het reisadvies oranje is voor een groot deel van de landen, want dat betekent namelijk ook – en dat hebben we nog even nagetrokken bij het Verbond van Verzekeraars – dat je dan als je een ziekte oploopt of wat dan ook, dat je dan niet verzekerd bent (...)»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wie heeft er gelijk in deze kwestie: de Minister of Corendon? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat Corendon de volksgezondheidsrisico’s bagatelliseert met opmerkingen als «De medische voorzieningen die door de Turkse overheid worden verzorgd, staan goed aangeschreven terwijl de kosten betrekkelijk laag zijn; om die reden gaan er jaarlijks ruim een miljoen buitenlanders speciaal naar Turkije voor medische behandelingen»?3 Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in de Staat van het Consulaire, beslist het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de hand van verschillende criteria of een reisadvies, dat vanwege de COVID-19 pandemie op oranje is gezet, kan worden afgeschaald. Bij deze beslissing wordt o.a. gekeken naar de gezondheidssituatie in het land. Het advies van het RIVM over die gezondheidssituatie, o.a. gebaseerd op informatie van het ECDC, is daarbij doorslaggevend. Naast de gezondheidssituatie in het land, wordt ook gekeken of het betreffende land open is voor Nederlandse reizigers en of er quarantainemaatregelen gelden voor Nederlandse reizigers. Op dit moment zijn er geen landen buiten Europa die aan alle criteria, zoals benoemd in de Staat van het Consulaire, voldoen.
Wat vindt u ervan dat Corendon het reisadvies voor Turkije (code oranje) bagatelliseert met opmerkingen als: «... Dit advies lijkt niet specifiek gebaseerd op de gezondheidssituatie in de Turkse badplaatsen; het lijkt eerder het gevolg van het beleid om voor alle landen buiten Europa – met uitzondering van de Caribische landen binnen ons eigen koninkrijk – vooralsnog het reisadvies op oranje te houden ...»?4
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u de verschillen uiteenzetten voor reizigers die een enkele reis maken vanuit een gebied met code oranje naar Nederland en reizigers die retour reizen tussen Nederland en een land met code oranje, meer specifiek gericht op veiligheidsmaatregelen, preventie en verzekeringen?
Voor reizigers die naar Nederland komen vanuit een land waarvan het reisadvies vanwege gezondheidsredenen de kleurcode oranje of rood heeft, geldt bij aankomst in Nederland een dringend advies tot 14 dagen thuisquarantaine. Zoals aangegeven in de brief van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 12 juni5 geldt voor passagiers van alle inkomende en uitgaande vluchten dat zij een verklaring moeten invullen met vragen over gezondheidsklachten die passen bij COVID-19. Het maakt hierbij niet uit of het gaat om een inwoner van Nederland die terugkeert van een reis in dat land of niet. De omstandigheid dat iemand in het betreffende land verbleef, is doorslaggevend.
Erkent u dat het aantal vliegreizen dat inmiddels weer wordt georganiseerd naar bestemmingen met code oranje, voorbij lijkt te gaan aan het strikt noodzakelijke karakter dat het uitgangspunt moet zijn bij reizen naar bestemmingen met code oranje?5, 6 Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in eerdere correspondentie met uw Kamer8, kan ik geen uitspraken doen over de motivaties van de reizigers op deze vluchten. Bovendien blijft de afweging om af te reizen naar een land of gebied waarvoor het reisadvies oranje is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf.
Kent u de recente reclames van vliegtuigmaatschappijen, inclusief aanbiedingen voor ploftickets?7
Ja.
Erkent u dat de luchtvaart een versnellende rol gespeeld heeft in het verspreiden van het coronavirus over de wereld? Zo nee, waarom niet?
Plekken waar veel mensen zich tegelijkertijd bevinden kunnen een verhoogd risico op COVID-19-besmettingen met zich meebrengen. Om die reden zijn ook de versoepelingen voor de luchtvaart pas vrijgegeven op het moment dat dit verantwoord werd geacht. Luchtvaartmaatschappijen en luchthavens nemen ook mitigerende maatregelen om de kans op verspreiding van Covid-19 zoveel mogelijk te beperken, zoals toegelicht in bij brief van 12 juni10. Een recent voorbeeld is de mondkapjesplicht die is ingevoerd op luchthaven Schiphol. Ook aan boord worden passagiers conform de internationale richtlijnen verplicht een niet-medisch mondkapje te dragen. Bovendien beschikken vliegtuigen over een uniek ventilatiesysteem, worden passagiers indien mogelijk verspreid in het vliegtuig en worden de catering en bewegingen in de cabine geminimaliseerd.
Erkent u dat de luchtvaartsector zelf de volksgezondheid niet op 1 plaatst, maar kiest voor het zo snel mogelijk aanwakkeren van de vraag naar vliegtickets? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kent u de campagne van de rijksoverheid, waarbij met posters op haltes van het openbaar vervoer werd opgeroepen om alleen noodzakelijke reizen te maken?
Ja, hier ben ik bekend mee.
Bent u ertoe bereid om alsnog een actieve ontmoedigingscampagne op te starten voor vliegreizen in het algemeen en risicobestemmingen in het bijzonder, vergelijkbaar met de ontmoedigingscampagne die werd opgericht voor het openbaar vervoer? Zo nee, waarom niet?
Het reizen naar risicobestemmingen wordt reeds ontmoedigd door het oranje reisadvies voor deze gebieden. Dit reisadvies wordt op verschillende manieren onder de aandacht gebracht, o.a. door publiekscampagnes via verschillende media. Daarnaast vindt men de laatste stand van zaken op www.rijksoverheid.nl/coronavirus -covid-19. Het actief ontmoedigen van vliegreizen in het algemeen acht ik niet nodig.
Het bericht ‘Zorgondernemer betaalde zichzelf tonnen uit terwijl zijn bedrijven in zwaar weer verkeerden’ |
|
René Peters (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Zorgondernemer betaalde zichzelf tonnen uit terwijl zijn bedrijven in zwaar weer verkeerden»?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de kritiek die de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ, destijds IGZ) had op alle zorgbedrijven van het Olcea-concern, inclusief het tijdpad van wanneer welke acties door de Inspectie zijn ingezet?
Olcea Multiculturele Zorg leverde ondersteuning op grond van de Wmo en viel daarmee niet onder het toezicht van de IGJ. De inspectie heeft tussen 2011 en 2019 de volgende acties ingezet m.b.t. Olcea Nieuwe Zorglandschap:
De inspectie heeft de afgelopen jaren door regelmatige bezoeken zicht op de organisatie gehouden om de ontwikkelingen en verbeteringen te kunnen volgen. Toen na het bezoek van 13 oktober 2016 bleek dat de verbeteringen achterbleven is op 26 september 2017 verscherpt toezicht ingesteld en uiteindelijk op 1 april 2019 een aanwijzing opgelegd.
Gedurende de fase van verscherpt toezicht heeft de inspectie geconstateerd dat er onvoldoende aansturing was in de organisatie en aangedrongen hier afdoende verbetermaatregelen op te nemen, waarbij een vorm van samenwerking met een andere organisatie niet moest worden uitgesloten.
Na de verlenging van het verscherpte toezicht werd tijdens het inspectiebezoek van 26 juni 2018 geconstateerd dat de organisatie aan alle normen voldeed. Door financiële problemen was ondertussen de continuïteit van de zorg in het geding gekomen. Daarom heeft de inspectie besloten het verscherpte toezicht om die reden aan te houden.
Tijdens het inspectiebezoek van januari 2019 zag de inspectie een terugval in de eerdere gerealiseerde verbeteringen en heeft een aanwijzing opgelegd. Deze is ingetrokken nadat de zorgactiviteiten waren beëindigd.
Wat is de reden dat Olcea pas onder verscherpt toezicht is gesteld na zes jaar (sinds 2017) in het vizier van de Inspectie te hebben gestaan?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de patiënt-/cliëntveiligheid onder druk gestaan en hebben de patiënten/cliënten op dit moment wel de juiste zorg?
In het traject tussen oktober 2016 en 31 juli 2019 heeft de organisatie cliënten met complexe zorgvragen waar Olcea Nieuwe Zorglandschap onvoldoende deskundigheid voor had overgedragen aan andere zorgaanbieders.
Bij de beëindiging van de zorgactiviteiten heeft het zorgkantoor bemiddeld in het vinden van een andere zorgaanbieder voor cliënten die zorg in natura ontvingen. Ook met cliënten met een pgb-bekostiging is gezocht naar een andere zorgaanbieder.
Kunt u nagaan waarom de oprichter van Olcea, ondanks de kritiek van de Inspectie, het faillissement en schulden (€ 250.000 aan het Pensioenfonds, € 135.000 aan de Belastingdienst en € 683.000 aan ABN Amro), toch – met instemming van zijn schuldeisers – erin slaagde een doorstart te maken met een nieuwe zorgonderneming?
Na een faillissement is het de taak van de curator om ten behoeve van de gezamenlijke crediteuren een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst te genereren. Daarnaast moet een curator rekening houden met maatschappelijke belangen zoals het belang van patiënten/cliënten en de werkgelegenheid.
De curator van Olcea Multiculturele Zorg B.V. heeft mij desgevraagd laten weten dat er in dit faillissement geen andere gegadigden waren voor het kopen van de activa. De bieding van de oprichter was gelet op de taxatierapporten redelijk en bij de doorstart bleef de volledige werkgelegenheid (9 personeelsleden) behouden. De zorg aan de cliënten was hiermee gewaarborgd. Vanuit het faillissementsboedelperspectief was deze verkoop (doorstart) volgens de curator het maximaal haalbare en de enige reële mogelijkheid.
Ten tijde van de doorstart (oktober 2018) waren er volgens de curator (nog) geen aanwijzingen van fraude of persoonlijke verrijking vanuit de failliete vennootschap.
Zijn de gemeenten en zorgverzekeraars waar Olcea een contract mee had door de Inspectie op de hoogte gebracht van het jarenlange leveren van ondermaatse zorg? Zo ja, wanneer zijn zij op de hoogte gesteld en wat hebben de gemeenten en zorgverzekeraars met deze informatie gedaan?
De gemeente en zorgkantoor/zorgverzekeraar zijn door de IGJ op de hoogte gebracht bij het instellen van het verscherpt toezicht van 26 september 2017 op Olcea Nieuwe Zorglandschap B.V.
Het betreffende zorgkantoor (Menzis) laat desgevraagd weten in 2018 en 2019 regelmatig contact te hebben gehad met de inspectie over Olcea. In april 2019 heeft Menzis met Olcea gesproken naar aanleiding van de aanwijzing die door de inspectie was opgelegd. In dat gesprek gaf Olcea aan niet te kunnen voldoen aan de in de aanwijzing gestelde eisen omtrent verpleging en verzorging. Daarop is Olcea per direct gestopt met het leveren van wijkverpleging en van verzorging en verpleging onder de Wlz. De betreffende cliënten zijn overdragen aan andere organisaties. Olcea heeft de activiteiten op het gebied van dagbesteding onder de Wlz nog voortgezet tot 31 mei 2019 en daarna overgedragen.
Waren de gemeenten en zorgverzekeraars waar Olcea een contract mee had op de hoogte dat de eigenaar van Olcea zichzelf management fees uitkeerde van meer dan een ton per bedrijf, per jaar? Zo ja, bent u dan ook van mening dat alle alarmbellen hier hadden moeten afgaan bij het aangaan en/of verlengen van zorgcontracten?
De inkoop van zowel Wmo-ondersteuning door gemeenten als Wlz-zorg door zorgkantoren is aanbestedingsplichtig. De inkoop kan worden vormgegeven via een open house procedure of via een reguliere aanbestedingsprocedure. In beide gevallen geldt dat op grond van de Aanbestedingswet en de algemene aanbestedingsbeginselen de aanbestedende dienst (dus de inkopende partij, in dit geval de gemeente of het zorgkantoor) uitsluitend eisen aan de inschrijver en de inschrijving mag stellen die verband houden met en die in een redelijke verhouding staan tot het voorwerp van de opdracht (in dit geval het leveren van de betreffende zorg of ondersteuning). Het uitkeren van management fees kan niet gebruikt worden als uitsluitingsgrond.
Overigens kan het uitkeren van een disproportionele management feewel een belangrijke indicator zijn om nader onderzoek te overwegen. Desgevraagd heeft de samenwerkingsorganisatie OZJT/Samen14 laten weten dat tijdens het onderzoek van de Wmo-toezichthouder – dat gestart is nadat de zorgaanbieder onder verscherpt toezicht van de IGJ kwam te staan – de management fee ook ter sprake is gekomen. Het contract met de betreffende zorgaanbieder is uiteindelijk ontbonden (na enkele hersteltermijnen) op basis van het onderzoek van de toezichthouder. Dit onderzoek heeft zich primair gericht op de kwaliteit van de geboden ondersteuning. Deze bleek ook in het Wmo-domein ondermaats te zijn.
Bent u van mening dat alle gemeenten de juiste kennis en kunde in huis hebben bij het beoordelen van zorgorganisaties op te leveren zorg, behoorlijk bestuur en degelijk financieel beleid, voordat zij een contract in een gemeente krijgen om zorg te mogen verlenen? Zo nee, hoe kunt u gemeenten hierin ondersteunen?
Gemeenten zijn steeds beter in staat te beoordelen of de kwaliteit van ondersteuning, het financieel beleid en het bestuur van zorgorganisaties van voldoende kwaliteit is; zowel aan de poort (bij een aanbesteding) als lopende een contract (contractmanagement, toegang, toezicht en handhaving). Dit wil echter niet zeggen dat ten alle tijden voorkomen kan worden dat mogelijke frauduleuze organisaties tot de markt toetreden. Dergelijke organisaties doen er alles aan om een zo goed mogelijk beeld te presenteren.
Om de praktijk verder te ontwikkelen en te ondersteunen zijn verschillende programma’s ingericht waar gemeenten aan deel kunnen nemen om informatie en kennis op te halen en te delen. Denk hierbij aan het Programma Inkoop en Aanbesteding Sociaal Domein, het Programma Rechtmatige Zorg of de projecten en acties die zijn uitgezet om het Wmo-toezicht verder te ontwikkelen. Onlangs is bijvoorbeeld een nieuwe Handreiking kwaliteitscriteria jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning voor inkoop gepubliceerd.2 Daarnaast gaan, conform de toegezegde verkenning uit mijn brief van 12 november 2019, de GGD-GHOR en VNG Naleving hun expertise omtrent toezicht op kwaliteit en toezicht op rechtmatigheid bundelen, om zodoende een landelijk dekkend kennisnetwerk voor toezichthouders in het Wmo-domein te ontwikkelen.3
Welke stappen gaat u zetten om te verhinderen dat zorgondernemers, die keer op keer onder het vergrootglas van de Inspectie liggen vanwege ondermaats leveren van zorg, onbehoorlijk bestuur en financieel wanbeheer, nog zorg mogen leveren?
Een zorgaanbieder is vanaf de aanvang van de zorgverlening verantwoordelijk voor een goede kwaliteit van zorg. De toezichthouder moet over voldoende informatie beschikken voor haar toezicht. De Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza), waarbij we streven naar inwerkingtreding op 1 juli 2021, voorziet in een meldplicht voor zowel nieuwe als bestaande aanbieders van zorg als bedoeld in de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Doel van deze meldplicht is om het risicogestuurde toezicht op zorgaanbieders effectiever vorm te geven. Het tweede doel van de meldplicht is te waarborgen dat de nieuwe zorgaanbieder vooraf kennis heeft genomen van de eisen die gelden vanaf het moment waarop hij zorg gaat verlenen.
Om zich te melden moeten zorgaanbieders een korte vragenlijst invullen met daarin vragen die betrekking hebben op de aard van de te verlenen zorg, de personele en materiële inrichting van de organisatie, en de voorwaarden betreffende de kwaliteit van zorg. Op basis van de antwoorden kan de IGJ selecteren welke nieuwe zorgaanbieders zij zal bezoeken om in de praktijk te toetsen of de kwaliteit van zorg op orde is.
Naast de introductie van de meldplicht komt de extra aandacht voor kwaliteit bij nieuwe zorgaanbieders ook tot uitdrukking in een voorgestelde vernieuwde vergunningsprocedure. Deze vergunning moet worden aangevraagd door een instelling die hetzij medisch specialistische zorg verleent of doet verlenen hetzij zorg verleent of doet verlenen als omschreven bij of krachtens de Wlz of de Zvw met meer dan tien zorgverleners. In het kader van die procedure wordt niet alleen getoetst op de eisen met betrekking tot een transparante en ordelijke bestuursstructuur en bedrijfsvoering, zoals nu het geval is onder de Wet toelating zorginstellingen (WTZi), maar ook op eisen omtrent de voorwaarden voor het verlenen van kwalitatief goede zorg, eisen met betrekking tot medezeggenschap (mits van toepassing), en een aantal voorwaarden met betrekking tot rechtmatig declareren.
Daarnaast kan in het kader van een vergunningprocedure een Verklaring omtrent het Gedrag (VOG) worden verlangd van leden van de dagelijkse leiding, leden van de interne toezichthouder of de rechtspersoon, indien de Minister kennis heeft van feiten of omstandigheden op grond waarvan hij redelijkerwijs kan vermoeden dat niet voldaan wordt aan de eisen voor het afgeven van een VOG. Ten slotte kan indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven onderzoek worden verricht op grond van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob). Hiermee bevat de Wtza meer weigerings- en intrekkingsgronden voor een toelatingsvergunning dan de huidige WTZi. Met het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) worden de weigerings- en intrekkingsgronden voor een toelatingsvergunning verder uitgebreid.
Zou de oprichting in november 2019 van Dalita Holding B.V. en Dalita B.V. onder de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) ook nog mogelijk geweest zijn?
Indien Dalita Holding B.V. en Dalita B.V. Zvw- of Wlz-zorg zouden willen verlenen met meer dan tien zorgverleners zouden zij op grond van de Wtza een vergunning nodig hebben. Het is maar zeer de vraag of zij voldoende aannemelijk zouden weten te maken dat zij zouden voldoen aan de eisen waarop bij de vergunningverlening wordt getoetst. Het CIBG, die de vergunningaanvragen beoordeelt kan voor de beoordeling van de vergunningaanvraag informatie opvragen bij de IGJ. Gezien de berichten in de media over Olcea is het ook denkbaar dat in deze procedure een VOG zou worden verlangd of een Bibob-procedure zou worden gestart. Hiermee lijken de extra weigeringsgronden voor een vergunning in de Wtza mogelijkheden te bieden om in deze situatie geen vergunning te verlenen. Tegelijkertijd kan hier geen absolute uitspraak over worden gedaan, omdat iedere vergunningaanvraag op zijn eigen merites zal moeten worden beoordeeld.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het feit dat in het artikel wordt gesteld dat de Belastingdienst heeft geconcludeerd dat er veel aanwijzingen zijn voor onbehoorlijk bestuur?
In het artikel worden passages aangehaald uit het (openbare) faillissementsverslag, waarin de curator melding maakt van bevindingen van de Belastingdienst. De Belastingdienst kan zelf vanwege de fiscale geheimhoudingsplicht niet ingaan op individuele gevallen.
De goedkeuring van remdesivir in Europa |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de resultaten van studies naar de werkzaamheid van het experimentele remdesivir waaruit blijkt dat remdesivir de mortaliteit bij Covid-19 patiënten niet doet dalen en weinig klinische relevantie heeft bij de genezing van Covid-19 patiënten, de meest zieke patiënten geen baat hadden bij dit middel en de werkzaamheid vergelijkbaar is met een placebo?1
Het is de taak van de European Medicines Agency (EMA) en het Nederlandse College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) om een onafhankelijke, inhoudelijke beoordeling van de werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel te doen alvorens een geneesmiddel op de Europese, dan wel Nederlandse markt mag worden gebracht. Ik vertrouw op het inhoudelijk oordeel over remdesivir in de behandeling van COVID-19 en de door de EMA bepaalde afbakening van de groep patiënten waarbij de werkzaamheid is aangetoond.
Het belangrijkste bewijs voor werkzaamheid komt momenteel uit de NIAID-ACTT-1 studie. Deze studie evalueerde de werkzaamheid en veiligheid van remdesivir in meer dan 1000 gehospitaliseerde patiënten met COVID-19. In deze studie werd remdesivir vergeleken met placebo, en was de belangrijkste uitkomstmaat (primair eindpunt) «tijd tot herstel».
In ernstig zieke patiënten, met een indicatie tot zuurstoftoediening, was de tijd tot herstel 12 dagen in de remdesivir groep in vergelijking met 18 dagen in de placebogroep wat statistisch significant korter is. Deze groep vormde 90% van de studie populatie. In ernstig zieke patiënten die op het moment van start behandeling er dusdanig ernstig aan toe waren dat zij invasieve mechanische ventilatie of extracorporele membraanoxygenatie (ECMO) nodig hadden was er geen significante verbetering in de tijd tot herstel in de remdesivir groep in vergelijking met de placebogroep. Kijkt men naar het effect van remdesivir op de mortaliteit dan ziet men in de gehele studie een niet significante trend richting een verlaagde mortaliteit (6% in de remdesivir groep versus 10% in de placebogroep). De mortaliteitsgegevens zijn gebaseerd op (nog) niet volledige data.
Nu volgens de EMA de werkzaamheid bij een beperkte groep patiënten is aangetoond, is remdesivir het eerste medicijn voor de behandeling van patiënten met COVID-19 met voldoende aanwijzingen dat de positieve effecten van het medicijn opwegen tegen de risico’s.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat in detail nog onvoldoende bekend is over de bijwerkingen van remdesivir?
De EMA moet in haar beoordeling een afweging maken tussen de effecten en de risico’s van het gebruik van een geneesmiddel. Risico’s zijn daarbij onder meer het optreden van bijwerkingen en de ernst daarvan.
Er zijn data beschikbaar uit drie gerandomiseerde klinische studies2 over de bijwerkingen van remdesivir. De EMA heeft geconcludeerd dat er voldoende veiligheidsdata beschikbaar zijn om vast te stellen dat de balans tussen werkzaamheid en schadelijkheid (de bijwerkingen) van remdesivir op dit moment positief is. De firma heeft van het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA) een voorwaardelijke handelsvergunning gekregen. Wel blijft er nadrukkelijk aandacht voor de veiligheid van het product: de fabrikant heeft de verplichting om, zodra er aanvullende veiligheidsdata beschikbaar zijn, deze naar de EMA te sturen. Daarnaast worden op Europees niveau door het Geneesmiddelenbewakingscomité PRAC alle veiligheidsdata gemonitord van patiënten die niet meegedaan hebben aan de klinische studies.
Wat is uw oordeel over het gegeven dat 15% van de onderzoekers banden heeft met Gilead Sciences, Inc. en (de schijn van) belangenverstrengeling bestaat?
Bij een medicijnonderzoek zijn bijna altijd ook onderzoekers van de fabrikant betrokken. Door onafhankelijke beoordeling van het protocol door medisch ethische toetsingscommissies, het monitoren van het verloop van de studie door een independent data and safety monitoring board (DSMB) en uiteindelijk de onafhankelijke beoordeling van de resultaten door het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), andere Europese medicijnautoriteiten en reviewers van het tijdschrift waar de studie is gepubliceerd, zijn er voldoende waarborgen.
Vindt u niet dat remdesivir alleen in het vergoedingenpakket dient te komen als de werking en de veiligheid ervan is aangetoond?
In het antwoord op vraag 2 is toegelicht dat de EMA de werkzaamheid en veiligheid van het geneesmiddel als voldoende heeft beoordeeld en het geneesmiddel in Nederland verhandeld mag worden. Aangezien het een intramuraal toe te passen geneesmiddel betreft, stroomt de behandeling direct het verzekerde pakket in mits er sprake is van zorg die voldoet aan «stand van de wetenschap en praktijk». Zoals gezegd heeft de EMA geoordeeld dat er sprake is van een gunstige werkzaamheid/veiligheidsbalans. De Stichting Werkgroep Antibiotica Beleid (SWAB) die behandeladviezen opstelt voor medicamenteuze behandelopties voor COVID-19 ziet ook een plaats voor de inzet van remdesivir.
Kunt u reageren op de controverse die ontstond in de Verenigde Staten toen Gilead aanvankelijk een weesgeneesmiddelenstatus aanvroeg voor het middel? Vindt u dit ethisch juist?
Naar ik begrijp heeft Gilead gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de specifieke Amerikaanse wetgeving voor het stimuleren van de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen biedt. Ik begrijp ook dat Gilead deze weesgeneesmiddelenstatus inmiddels heeft ingetrokken. Het is niet aan mij om te reageren op een controverse rondom een aanvraag binnen de geldende wet- en regelgeving in een ander land.
In het kader van de herziening van de Europese wetgeving om ontwikkeling van weesgeneesmiddelen te stimuleren, de Europese weesgeneesmiddelenverordening, heb ik aangegeven kritisch te willen bezien of aanpassing van deze verordening nodig is zodat deze efficiënter innovatie en ontwikkeling van nieuwe geneesmiddelen voor weesziekten stimuleert en onbedoelde effecten worden aangepakt.
Wat vindt u ervan dat Gilead in de Verenigde Staten 2.340 dollar per behandeling voor remdesivir vraagt en bij particuliere verzekeringen zelfs 3.120 dollar, terwijl patiëntenverenigingen stellen dat het goedkoper moet zijn omdat het middel met behulp van Amerikaans overheidsgeld is ontwikkeld?2
Ik kan geen oordeel vellen over geneesmiddelenprijzen zoals die in de Verenigde Staten worden gerekend of vergoed.
Door het Amerikaanse «Institute for Clinical and Economic Review (ICER) is op basis van de op dit moment beschikbare informatie berekend dat een kosteneffectieve prijs in de Verenigde Staten zou liggen tussen maximaal USD 2.520 en USD 5.080 per behandelperiode voor toepassing bij patiënten met ernstige klachten.4 Vaak stellen fabrikanten hun vraagprijs gelijk aan een dergelijke «kosteneffectieve prijs» ook als die prijs op zich niet gerechtvaardigd kan worden door gemaakte (investerings)kosten voor onderzoek, ontwikkeling en productie. In dit geval lijkt de fabrikant zijn prijs aan de onderkant geprijsd heeft van wat als een kosteneffectieve prijsrange wordt gezien.
Zeker bij dure en vitale geneesmiddelen vind ik dat geneesmiddelenfabrikanten inzicht moeten geven in de prijsopbouw van hun producten. Daartoe is met name inzicht in de (publiek gefinancierde) R&D kosten en de mate waarin publieke middelen zijn betrokken relevant en wenselijk.
Wat is uw reactie op het feit dat Gilead stelt dat behandeling met remdesivir de tijd op de intensive care verkort, hetgeen 12.000 dollar bespaart, en dit de prijs voor het middel rechtvaardigt? Wat zijn de bedragen die het Nederlandse zorgstelsel uitgeeft voor patiënten die langer op de intensive care liggen zonder remdesivir, en patiënten die korter op de intensive care liggen met remdesivir respectievelijk en hoe verhoudt dit zich tot de prijs van remdesivir in Nederland? Dient, aangezien het hier gaat om een middel voor de behandeling van Covid-19 patiënten, niet de kostprijs te worden gevraagd of tenminste een eerlijke prijs gebaseerd op de kostprijs en een redelijke winstmarge?
Farmaceutische zorg moet ook op langere termijn betaalbaar blijven. De prijzen die we betalen voor geneesmiddelen moeten daarom in redelijke mate een compensatie bieden voor de inspanningen van de fabrikant en de gemaakte kosten voor investeringen, onderzoek, ontwikkeling en productie. Zo bieden we enerzijds prikkels voor innovatie en belasten we anderzijds het beperkte zorgbudget niet meer dan noodzakelijk. Het claimen van besparingen door het voorkomen van medische kosten is weliswaar van belang om te oordelen of de behandeling naast een gunstig therapeutische profiel ook een gunstig gezondheid economisch profiel heeft maar moet niet worden gezien als een op zich staande rechtvaardiging van de vraagprijs. Ik hecht belang aan een verantwoorde prijs voor remdesivir. Deelname aan de centrale aanbesteding via een initiatief van de Europese Commissie is daar een goed instrument voor. Diverse bedrijven die vaccins ontwikkelen tegen COVID-19 hebben verklaard hun vaccins tegen kostprijs beschikbaar te willen stellen. Ik juich het toe wanneer andere bedrijven dit voorbeeld zouden volgen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om als farmaceut op deze manier geld te verdienen aan de coronacrisis, zodat extra winst kan worden uitgekeerd aan de aandeelhouders?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op het feit dat Gilead, de fabrikant van remdesivir, zijn marktwaarde heeft zien stijgen met 15,7 miljard dollar sinds de coronacrisis en daarmee de farmaceut is die het meest profiteert van de pandemie?3
Farmaceutische bedrijven opereren in een vrije markt. Ik heb dan ook geen oordeel over de beurswaarde van fabrikanten.
De berichten: ‘Flu virus with 'pandemic potential' found in China’ en ‘Zorgen in China over nieuwe griep, die mogelijk kan uitgroeien tot pandemie’ |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Flu virus with «pandemic potential» found in China»1 en «Zorgen in China over nieuwe griep, die mogelijk kan uitgroeien tot pandemie»?2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Bent u bekend met het G4 EA H1N1-virus, welke volgens wetenschappers de potentie heeft om een pandemie te worden en welke verspreid kan worden van varkens naar mensen?
Ik ben bekend met het artikel waarin de onderzoekers hun bevindingen over dit virus beschrijven.
Hoe beoordeelt u het feit dat in de afgelopen jaren diverse Chinese varkensboeren en medewerkers van slachthuizen besmet zijn geraakt met deze nieuwe griepvariant, en deze nu in zeker tien Chinese provincies heerst?
Zo lang mens en dier nauw samenleven zal er altijd een risico bestaan dat er ziekteverwekkers overgaan van dier naar mens. Het is aan ons om ervoor te zorgen dat risico’s die daarbij horen zo klein mogelijk zijn.
Van influenzavirussen is bekend dat zij kunnen recombineren. Over het onderwerp «reassortant influenza typen bij varkens» heb ik op 4 juni 2020 uw Kamer geïnformeerd in de beantwoording op vragen van de leden Ouwehand, Wassenberg en Van Esch (allen PvdD) over een alomvattend aanvalsplan om het risico op toekomstige overspringende zoönotische infectieziekten drastisch te verkleinen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3070).
Wat heeft u geleerd van de coronacrisis, in het geval nieuwe potentiële pandemieën zoals deze opduiken?
De lessen die geleerd zijn uit de huidige epidemie zijn ook bruikbaar voor andere infectieziekten. Ik heb uw Kamer over het proces t.a.v. COVID-19: «lessons learned» geïnformeerd in mijn brief van 15 juni 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 422) en in de brief over COVID-19: Deskundigen traject Lessons Learned van 21 juli jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 463). Naar aanleiding van de gewijzigde motie van het lid Ouwehand over een ambitieus plan van aanpak om het risico op het ontstaan van zoönosen te verkleinen (Kamerstuk 25 295, nr. 452) kom ik hier zoals toegezegd in het debat van 25 juni jl. uiterlijk eind dit jaar op terug.
Hoe anticipeert de zoönosenstructuur op nieuwe virussen zoals deze?
In 2011 is in Nederland de zogenaamde zoönosestructuur ingericht (https://www.onehealth.nl/over-one-health/zoonosenstructuur). Binnen de zoönosenstructuur vindt samenwerking en afstemming plaats tussen organisaties die zich bezig houden met infectieziekten bij dieren (wild, landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren) en organisaties die zich bezig houden met infectieziekten bij mensen. Elke maand komen de deelnemers samen in het signaleringsoverleg zoönosen. Zij delen en beoordelen nieuwe signalen over infectieziekten die van dier op mens over kunnen gaan. Deze signalen kunnen afkomstig zijn uit de regio, vanuit het hele land of uit het buitenland. Afhankelijk van het signaal kan het nodig zijn om binnen de structuur op te schalen. In alle overleggen nemen zowel mensen uit het humane als het veterinaire domein deel.
Daarnaast werken de overheid, sectoren en veterinaire zorg in Nederland goed samen om dierziekten te voorkomen, snel te ontdekken, te beheersen of te bestrijden. Er is daarvoor een goed monitoringssysteem ingericht (de zogenaamde basismonitoring) om dierziekten in de veehouderij, waaronder zoönosen, snel te ontdekken. Zo kunnen indien nodig snel de benodigde bestrijdingsmaatregelen genomen worden. Dit doen we onder andere om te voorkomen dat dierziekten verspreiden naar andere dieren of naar mensen als dat een mogelijkheid is.
Welke overeenkomsten en verschillen zijn er met het SARS-COV-2?
De overeenkomst is dat het beide virussen zijn die luchtwegproblemen veroorzaken. Beide bestaan uit een enkelstrengs RNA. Daarmee bevatten beide virussen de eigenschap dat ze snel en eenvoudig van eigenschappen kunnen veranderen. De verschillen zijn daarentegen echter groot. Het SARS-CoV-2 virus komt uit de familie «Coronavirussen», waar SARS en MERS voorbeelden van zijn. Het gevonden influenzavirus is een influenza A-virusstam. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar influenza-A virussen. Humane H1N1 en H3N2 influenza A-virussen staan erom bekend jaarlijks terug te komen als veroorzakers van de seizoensgriep, naast humane influenza-B virussen. Daar wordt ieder jaar tegen gevaccineerd. Het overgrote deel van de influenza-A virussen uit varkens leidt niet tot infecties in mensen.
Heeft dit virus de potentie om te zorgen voor een epidemie in Nederland of zelfs een pandemie?
Uit infectieproeven die de onderzoekers hebben uitgevoerd blijkt dat de door hen gevonden stam infectieus is voor fretten. Fretten worden veelvuldig gebruikt als modeldier voor mensen. Daarbij tonen ze ook aan dat er transmissie van het virus tussen fretten plaats kan vinden via direct contact maar ook via druppels.
Transmissie tussen mensen is door de onderzoekers voor dit virus niet waargenomen. De kans op een epidemie of pandemie wordt pas groot zodra het virus efficiënt van mens op mens overgaat. Dat is in de afgelopen zeven jaar dat het virus in China rond gaat, voor zover bekend, nog niet gebeurd.
Welke voorbereidingen worden getroffen om verdere verspreiding te voorkomen?
Zie hiervoor ook alle maatregelen die nu al zijn getroffen in mijn antwoord op vraag 5. Verder geeft de informatie over deze virusstam geen aanleiding om verdere maatregelen te nemen. Het blijft van belang om de standaard hygiëneprotocollen en -procedures te volgen, en die moeten afdoende zijn om veehouders en medewerkers van slachthuizen te beschermen.
Is er een mogelijkheid om via griepvaccinaties ons alvast voor te bereiden op verspreiding van dit G4 EA H1N1-virus?
Het huidige vaccin werkt niet goed tegen dit specifieke virus. Tweemaal per jaar wordt tijdens de WHO-samenstellingsbijeenkomsten van het griepvaccin alle informatie over de virussen beoordeeld en wordt de behoefte aan nieuwe kandidaat-vaccinvirussen besproken. De WHO betrekt de nieuwe informatie over dit virus daarbij om te bepalen of een vaccin noodzakelijk is.
Internationale drugshandel per post |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post»1 en herinnert u zich uw eerdere antwoorden op meerdere vragen van de leden Kuiken en Moorlag over dit onderwerp?2
Ja.
Is het waar dat de handel in harddrugs per post naar het buitenland groeit? Zo ja, over welke cijfers dan wel indicaties beschikt u? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is niet met zekerheid te zeggen of sprake is van een groei in de handel in harddrugs per brievenbuspost en postpakketten naar het buitenland.
De Politie (toezichthouder voor het binnenlandse postverkeer en het postverkeer naar en vanuit de andere EU-landen) en de Douane (toezichthouder goederenverkeer met landen buiten de EU) hebben beperkt cijfers beschikbaar.
Bovendien kan een stijging in het aantal pakketten en door buitenlandse autoriteiten in beslaggenomen kilo’s verdovende middelen, sterk beïnvloed kunnen zijn door incidentele zaken. Er vindt geen mondiale vastlegging, dan wel uitwisseling plaats van gegevens over de totale hoeveelheden inbeslaggenomen harddrugs per brievenbuspost en postpakketten.
Voor een overzicht van de beschikbare cijfers, verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen (vraag 2 en 3) van de Kamerleden Yesilgöz-Zegerius en Lodders van 1 juli 2020 (2020Z12910), die u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt.
Voor de brievenbuspost naar landen buiten de EU is op dit moment geen indicatie te geven over de hoeveelheden in beslag genomen verdovende middelen. Brieven mogen vanwege het wettelijke briefgeheim niet zomaar geopend worden door de douane. Daarvoor is toestemming nodig van een Rechter-Commissaris.
Is het waar dat bij een proef van de Nederlandse douane tijdens een paar uur intensief controleren bij driekwart van de vijfhonderd pakketten onderzochte pakketten drugs werden gevonden? Zo ja, deelt u de mening dat dit een zeer verontrustend gegeven is? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
In het kader van een pilot, gericht op een intelligente, innovatieve en informatie gestuurde detectie van drugs, heeft de Nederlandse douane in 2019 en 2020 bij controleacties gericht op specifieke bestemmingslanden in enkele uren tijdsbestek honderden inbeslagnames van verdovende middelen in uitgaande post(pakket)zendingen naar landen buiten de EU gedaan. Doel van de pilot is om het misbruik van post- en pakketdiensten voor (internationale) drugshandel efficiënter en effectiever tegen te gaan. De pilot levert positieve resultaten op. Thans wordt bezien hoe we deze innovatieve manier van detecteren breder kunnen toepassen.
Is het waar dat de drugsverzendingen vanuit Nederland de samenwerking met buitenlandse justitiële autoriteiten onder druk zet omdat rechtshulpverzoeken met vertraging worden afgehandeld? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het Openbaar Ministerie krijgt van opsporingsinstanties vanuit een aantal landen signalen dat er veel verdovende middelen worden toegestuurd via de post vanuit Nederland. Deze signalen komen tot het OM via rechtshulp-kanalen, via contacten op (internationale) bijeenkomsten, maar ook bijvoorbeeld via de door Nederland in het buitenland gestationeerde Liaison Officers. Deze signalen zijn bijvoorbeeld gekomen vanuit Duitsland, Frankrijk, België, het Verenigd Koninkrijk, de Baltische staten, de Verenigde Staten, Hong Kong en Thailand. Er is vooralsnog geen indicatie dat de behandeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken met vertraging heeft plaatsgevonden.
Hoe komt het dat, ondanks de eerder aangekondigde intensivering van de opsporing van drugs in pakketten, de inspanningen van postorderbedrijven en het Postinterventieteam (Pit) toch nog naar schatting maandelijks 9.000 pakketten met harddrugs worden verstuurd?
De schatting van maandelijks 9.000 pakketten – zo blijkt uit navraag bij de betrokken diensten – betreft een extrapolatie van de vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Ten aanzien van deze schatting is dus voorzichtigheid geboden. In dit kader is met name relevant dat de post- en pakketstroom zeer omvangrijk is; zo maakt de Post- en Pakkettenmonitor van de Autoriteit Consument en Markt melding van het vervoeren van 576 miljoen pakketten in 2019, binnenlandse en grensoverschrijdende pakkettenbezorging samen. Tegen deze achtergrond is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de grote hoeveelheid pakketten met drugs aangeeft dat de opsporing nog meer geïntensiveerd moet worden? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen. Mede met dit doel wordt sinds dit jaar door politie (PIT), Openbaar Ministerie, douane, RIEC, het Ministerie van JenV, PostNL en het landelijk aanjaagteam ondermijning, actief samengewerkt in de zogeheten Regiegroep PPS Post- en Pakketdiensten. Uitgangspunt is de onderlinge samenwerking te intensiveren en de gezamenlijke informatiepositie te verstevigen. Daarvoor wordt momenteel gewerkt aan een fenomeengericht criminaliteitsbeeld. Dit criminaliteitsbeeld gaat de basis vormen voor een gezamenlijke strategische aanpak, waarbij ook zal worden bekeken hoe kan worden toegewerkt naar intelligente en effectieve toezicht en opsporing. Daarbij blijft de inzet bovenal gericht op slimme en gerichte controles en – gegeven de omvang van de totale pakketstroom – niet op het openmaken van alle pakketten. Om daar nog beter invulling aan te kunnen geven zal de controle-capaciteit van de Douane in de brief- en pakketpost worden uitgebreid.
Ik verwijs in dit verband graag tevens naar de beantwoording op de Kamervragen van de leden Kuiken en Moorlag van 28 januari 20193.
Waarom werkt het Pit alleen op structurele basis samen met PostNL en met andere postbedrijven op basis van casussen en meldingen?3 Acht u het nodig om ook met andere postbedrijven tot een structurele samenwerking te komen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het PIT is in de basis bedoeld als een samenwerking tussen overheid en de post- en pakketvervoerders (branche), dus niet alleen specifiek PostNL. De politie gaat daarom de samenwerking met andere pakketvervoerders intensiveren.
Deelt u de mening dat zolang niet te achterhalen valt wie de verzender van pakketten is het probleem niet goed kan worden aangepakt omdat degenen die de drugs verzenden buiten schot blijven? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat hier verandering in komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande reeds aan de orde is gesteld, worden momenteel mogelijke intelligente barrières in het kader van brede publiek-private samenwerking in kaart gebracht. Zowel intensivering van opsporing en vervolging als het idee van een legitimatieplicht zullen hierin worden betrokken.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat een legitimatieplicht voor verzenders van postpakketten naar het buitenland zal helpen bij het tegengaan van drugszendingen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan nog steeds van mening dat een legitimatieplicht ondanks het gegeven dat het om 9.000 pakketten per maand gaat «gelet op het totale volume aan pakketpost, de inbreuk op de privacy en de verzwaring van de administratieve lasten niet proportioneel [is] om drugscriminaliteit tegen te gaan»?4
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat het makkelijker moet worden om verzendingen te controleren op inhoud? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Wat vindt u van het idee dat politieambtenaren zelf de bevoegdheid moeten krijgen om een pakket te openen?
Ja, die mening deel ik. In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
Beperkte ruimte aan het mbo |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van de MBO Raad, JOB, LAKS, NRTO (Nederlandse Raad voor Training en Opleiding) en werknemersorganisaties AOb, BVMBO (Beroepsvereniging Opleiders MBO), CNV Onderwijs, FNV Overheid, UNIENFTO om ruimte te bieden aan leeftijdsgrenzen in plaats van type onderwijs?
Ja, daarmee ben ik bekend.
Waarom is er onderscheid gemaakt in de geboden ruimte tussen het voortgezet onderwijs en mbo, waardoor er verschil ontstaat tussen leeftijdsgenoten in verschillende type van onderwijs?
In het mbo geldt voor alle studenten, ongeacht de leeftijd, dat zij anderhalve meter afstand dienen te houden. Hiervoor is gekozen omdat in de klassen en gezamenlijke ruimtes van mbo-scholen een mix van studenten jonger dan 18 jaar en van 18 jaar en ouder aanwezig is. Ook de instroom in het mbo laat een gemengd beeld in leeftijd zien. Dit levert een te groot besmettingsgevaar en gezondheidsrisico op voor de oudere studenten en het onderwijzend personeel.
Bent u het er mee eens dat minderjarigen mbo studenten, die vaak aan het begin van hun opleiding staan, fysiek onderwijs nodig hebben om een goede start te maken in hun praktijkopleiding?
Ja, dat ben ik.
Welke ruimte heeft het mbo om minderjarige studenten voorrang te geven in het fysieke onderwijs?
In de meest recente versie van het servicedocument voor het mbo (versie 4.0) krijgen mbo-scholen de ruimte om zelf het voortouw te nemen om op de voor hen best passende manier invulling te geven aan het onderwijs in het studiejaar 2020–2021 binnen de geldende voorwaarden, zoals de RIVM-richtlijnen en de afspraken met het openbaar vervoer. Scholen bepalen zelf aan welke groepen studenten zij voorrang geven om op de locatie van de school lessen te volgen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om nieuwe studenten (eerstejaars of studenten die een nieuwe opleiding starten), studenten in een kwetsbare positie, studenten die praktijklessen volgen of examens afleggen. Verder wordt mbo-scholen de mogelijkheid geboden om voor het praktijkonderwijs, binnen de school en in de beroepspraktijkvorming, aan te sluiten bij de regels die gelden voor het werkveld en die zijn vastgelegd in de brancheprotocollen. Dit biedt ruimte om voor het onderwijs in de praktijk af te wijken van de anderhalve meter regel.
Wat is het perspectief voor de verdere opening van het beroepsonderwijs?
Het perspectief voor verdere versoepeling van de maatregelen in het beroepsonderwijs is net als voor alle andere sectoren in Nederland sterk afhankelijk van hoe het virus zich de komende periode ontwikkelt. Na de zomer zal het OMT met een nieuw advies komen over de coronamaatregelen en is verdere besluitvorming voorzien.
De uitzending van Argos over ritueel misbruik |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de radiouitzending van Argos «Glasscherven en duistere rituelen: Argos onderzoekt satanisch ritueel misbruik»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u uitsluiten, vanwege de aard en het aantal meldingen dat bij Argos is binnengekomen, dat er in Nederland sprake is van ritueel misbruik? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er valt niet uit te sluiten dat ritueel misbruik in Nederland voorkomt. Seksuele misdrijven zijn ernstige misdrijven met voor slachtoffers vaak heel indringende, langdurige en traumatiserende gevolgen. Dat maakt dat zedenzaken ingrijpend zijn. Zoals u weet zet ik mij sinds mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid in voor modernisering van de zedenwetgeving. Hierbij wordt gewerkt aan de introductie van de nieuwe strafbaarstelling van seks tegen de wil en seksuele intimidatie, waarbij niet de dwang, maar het handelen tegen de wil uitgangspunt wordt voor strafbaarheid. Met de nieuwe strafbaarstelling wordt het duidelijker voor slachtoffers voor welke strafbare feiten een dader vervolgd kan worden.
Samen met de Minister voor Rechtsbescherming neem ik ook maatregelen om slachtoffers van misbruik beter te beschermen en slachtoffers te informeren waar ze terecht kunnen voor goede hulp. Vanaf het voorjaar van 2018 zijn meerdere acties en projecten gestart door de politie om de werkwijze en de opvang van zedenslachtoffers verder te verbeteren. Ook het Centrum Seksueel Geweld biedt laagdrempelig multidisciplinaire hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. Via een landelijk telefoonnummer en de recent gemoderniseerde website is hulp en kennis beschikbaar. Daarnaast is in november 2019 de overheidscampagne watkanmijhelpen.nl gestart die meerjarig aandacht zal vragen voor mensen die kort geleden seksueel geweld hebben meegemaakt. Ook is langs die weg breed bekend gemaakt welke organisaties slachtoffers welke hulp kunnen bieden.
Zoals aangegeven door de Minister voor Rechtsbescherming in de beantwoording van de Kamervragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen2, worden er door het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de GGZ-sector om aandacht te vragen voor misbruikpraktijken binnen kerkelijke kringen. Die gesprekken gaan over de rol die de GGZ heeft bij het signaleren van mogelijke kindermishandeling bij duivelsuitdrijving en bij het signaleren van het onthouden van zorg.
In geval van een melding of aangifte van seksueel misbruik met rituele aspecten doet de politie opsporingsonderzoek om aanwijzingen en objectieve feiten te verzamelen die wel of juist geen ondersteuning bieden voor de beschuldigingen, net als bij alle andere zedenzaken. Uit de – veelal uitvoerige – opsporingsonderzoeken die in de afgelopen decennia zijn uitgevoerd naar aangiften of meldingen van ritueel misbruik, is echter tot op heden geen ondersteuning gevonden voor ritueel misbruik. De politie is continu bezig om de kwaliteit van zedenrechercheurs en zedenonderzoeken te verbeteren. Zowel voor het slachtoffer en zijn of haar naasten als voor de opsporing is het van belang dat zedenzaken zo snel mogelijk in behandeling worden genomen. Met dank aan uw Kamer is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 19 september jl. de motie van het lid Klaver c.s. aangenomen waarbij structureel 15 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor extra capaciteit voor de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch (medisch) onderzoek.
Krijgt de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) van de politie ook meldingen door die kunnen duiden op ritueel misbruik? Zo ja, hoeveel waren er dat de afgelopen jaren en welk gevolg is aan die meldingen gegeven? Zo nee, hoe komt dat?
Sinds de oprichting meer dan twintig jaar geleden, heeft de LEBZ in totaal meer dan 900 zaken behandeld. In circa 25 gevallen betrof het zedenzaken waarin sprake was van aspecten van ritueel misbruik, waarvan slechts drie in de afgelopen zeven jaar. Op basis van het veelal uitgebreide opsporingsonderzoek dat de politie in deze zaken uitvoerde voordat de zaak werd voorgelegd aan de LEBZ, bleek objectieve ondersteuning voor de geuite beschuldigingen in de vorm van forensisch, tactisch, digitaal of overig bewijs vaak te ontbreken en/of bevatte het dossier feiten die strijdig waren met de aangifte. In enkele zaken constateerde de LEBZ dat nog nadere opsporingshandelingen konden worden verricht en werd daarover advies uitgebracht. In geen van de genoemde 25 zaken is vervolging ingesteld door het openbaar ministerie.
Deelt u de mening dat de LEBZ er in eerste instantie op gericht moet zijn om te bezien of meldingen van ritueel misbruik reden voor verder onderzoek opleveren en dat daarna pas het doel het voorkomen van onterechte aangiften zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Dit is ook nadrukkelijk het geval.
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen met uitgebreide wetenschappelijke kennis en expertise op het vlak van klinische psychologie, orthopedagogiek, cognitieve psychologie, rechtspsychologie, zedenrecherche en recherchepsychologie. De LEBZ is multidisciplinair samengesteld, om deskundigen met mogelijk tegenstelde visies te laten samenwerken aan een zaak en zo het risico op tunnelvisie te voorkomen. De LEBZ wordt door de officier van justitie geconsulteerd in de loop van de opsporingsfase en kan adviseren over eventueel nog te verrichten opsporingshandelingen. Tevens kan de LEBZ adviseren om over te gaan tot vervolging van de beschuldigde(n) of adviseren om een opsporingsonderzoek te beëindigen. De adviezen van de LEBZ zijn niet bindend.
Waarom is het advies van de toenmalige werkgroep Ritueel Misbruik om een beraad op te richten om de ontwikkelingen rondom ritueel misbruik te blijven volgen niet opgevolgd?
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. Conform de Aanwijzingen van het openbaar ministerie waren officieren van justitie verplicht de LEBZ te consulteren bij onder andere zaken met aspecten van ritueel misbruik en zaken met aspecten van hervonden herinneringen
Sinds een nieuwe Aanwijzing in 2016 geldt deze verplichting niet meer gezien het zeer geringe aantal aangifte van zaken met aspecten van ritueel misbruik. In de afgelopen zeven jaar zijn drie zaken met aspecten van ritueel misbruik voorgelegd aan de LEBZ.
Deelt u de mening dat er nieuw onderzoek nodig is naar de aard en de omvang van ritueel misbruik in Nederland? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het verloop van (het geringe aantal) opsporingsonderzoeken in de afgelopen jaren – zoals verwoord in het antwoord op vraag 3 – zie ik geen noodzaak om nu een dergelijk onderzoek te initiëren. Ik zal de politie vragen mij actief te informeren indien er signalen zijn die op een andere trend wijzen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft in antwoord op eerdere vragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen3 aangegeven dat gezien de omvangrijke onderzoeksagenda van het WODC en de hoeveelheid onderzoeken die nog in de wachtrij staan – niet wenselijk om een separaat onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland op te starten. In het onlangs afgeronde onderzoek door Bureau Beke naar homoconversietherapieën is deels ook duivelsuitdrijving bij kinderen meegenomen. Na de zomer zal de Minister voor Rechtsbescherming u dit rapport samen met een beleidsreactie toesturen.
Deelt u de mening dat er een laagdrempelige voorziening nodig is waar mensen zich kunnen melden, voor hulp, advies en doorverwijzing? Erkent u dat Sektesignaal nuttig werk deed, in een uitdrukkelijke behoefte voorzag en niet afgeschaft had moeten worden? Wat gaat u er aan doen een dergelijke voorziening weer terug te krijgen?
Slachtoffers van strafbare feiten in het kader van ritueel misbruik kunnen zich melden bij de politie, onregelmatigheden kunnen worden gemeld bij inspecties/toezichthouders en GGZ-instellingen kunnen waar nodig psychosociale hulp leveren. Sektesignaal heeft er een belangrijke rol in gespeeld dat verschillende partijen elkaar nu binnen de RIEC’s weten te vinden en gezamenlijk kunnen optrekken en informatie kunnen delen om misstanden vroegtijdig te herkennen en aan te pakken. Mede vanwege deze verworvenheden zie ik geen meerwaarde in het opnieuw opbouwen van een doorverwijzingspunt.
Het bericht 'Crisis legt bom onder banenafspraak gehandicapten' |
|
Wim-Jan Renkema (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Crisis legt bom onder banenafspraak gehandicapten»?1
Ja
Hoeveel mensen uit de banenafspraak zijn de afgelopen tijd hun baan kwijtgeraakt door de coronacrisis?
De eerste indicatie van het coronaeffect op de resultaten voor de banenafspraak zal de trendrapportage van UWV van eind oktober 2020 geven. Daarin worden de voorlopige resultaten op landelijk niveau over de eerste twee kwartalen van 2020 duidelijk. In juli 2021 zullen de volledige resultaten over 2020 bekend zijn.
Deelt u de zorgen van verschillende partijen uit het veld dat juist mensen met een arbeidsbeperking extra hard geraakt zullen worden door de coronacrisis? Zo ja, wat kunt u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De doelgroep banenafspraak heeft een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Een economische crisis kan deze positie verder onder druk zetten. Ik ben me daarvan bewust en ik ken de zorgen van de partijen uit het veld.
Mijn ambtsvoorganger liet uw Kamer in haar brief van 2 juli 2020 weten dat er eind 2019 ruim 61.500 extra banen zijn gerealiseerd voor mensen uit de doelgroep banenafspraak. Dit is ruim meer dan de afgesproken 55.000 extra banen. Dit is zeer positief. Zaak is te zorgen dat de gemaakte progressie niet verloren gaat de komende periode. Het kabinet beoogt met behulp van de noodpakketten de schade zo beperkt mogelijk te houden, ook voor mensen met een arbeidsbeperking.
Ik ben in gesprek met betrokken partijen of aanvullende maatregelen nodig zijn, en zo ja welke. Uit deze gesprekken blijkt duidelijk dat er breed zorgen leven om de gevolgen voor de doelgroep en dat de urgentie gevoeld wordt om gezamenlijk extra inzet te doen om deze kwetsbare groep goed uit de crisis te krijgen.
Hiervoor is in ieder geval een goede samenwerking in de arbeidsmarktregio’s tussen alle betrokken partijen nodig. Ik werk deze gezamenlijke inzet uit met betrokken partijen.
Hierbij is het in eerste instantie van belang om goed zicht te hebben op de feitelijke impact van de crisis. De eerste indicatie van het coronaeffect op de resultaten voor de banenafspraak zal zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven de trendrapportage van UWV van eind oktober 2020 zijn. Samen met sociale partners, cliëntenorganisaties en uitvoering houd ik de situatie goed in de gaten om indien nodig en mogelijk, op tijd extra ondersteuning te kunnen bieden.
Los van mogelijke extra ondersteuning is er door mijn ambtsvoorganger een aantal trajecten ingezet die ook in de huidige crisissituatie voordelen bieden. De voorgenomen vereenvoudiging van de banenafspraak zal het eenvoudiger voor werkgevers maken om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Verder stelt de regering belangrijke maatregelen voor in het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet uitvoeren Breed Offensief dat momenteel bij de Tweede Kamer ligt. Deze maatregelen maken het voor werkgevers eenvoudiger om mensen met een beperking in dienst te nemen en te houden. Het wetsvoorstel biedt ook meer waarborgen voor ondersteuning op maat. En het bevat maatregelen om het werken voor mensen met een arbeidsbeperking aantrekkelijker te maken, door vrijlating van een deel van het inkomen. De behandeling van het wetsvoorstel Breed Offensief staat inmiddels geagendeerd voor plenaire behandeling direct na het zomerreces.
Is er extra inzet nodig om de doelstelling van 125.000 banen in 2025 te halen? Zo ja, welke extra inzet is nodig en wat is uw rol hierin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de stelling van de directeur van Oval dat nieuw beleid niet kan wachten op een nieuw kabinet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de regels voor bijverdienen met een uitkering te verruimen, eventueel tijdelijk? Zo nee, waarom niet?
Bijstand is hét vangnet van de sociale zekerheid in Nederland. Daarom wordt er in de bijstand rekening gehouden met in beginsel alle middelen (inkomen en vermogen) waarover de belanghebbende redelijkerwijs kan beschikken. Er zijn weliswaar – in tijd en omvang – beperkte mogelijkheden voor het vrijlaten van inkomsten uit arbeid, maar die zijn zodanig gereguleerd, dat de prikkel om (meer) te gaan werken blijft bestaan, dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat men langer dan nodig op (aanvullende) bijstand blijft aangewezen én dat een armoedeval bij uitstroom uit de bijstand wordt voorkomen. In het kader van het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet Uitvoeren Breed Offensief wordt een nieuwe gedeeltelijke vrijlating van arbeidsinkomsten voorgesteld voor mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken. Deze vrijlating is tijdelijk (12 maanden), met de mogelijkheid van verlenging zolang een uitbreiding van de deeltijduren door het college niet mogelijk wordt geacht. Een (verdere) verruiming van de vrijlating van inkomsten uit arbeid zou dit beleid doorkruisen en is ongewenst.
Wat gaat u doen met de brief van de alliantie?
Ik heb goede nota genomen van de brief van de alliantie. Ik waardeer de inzet van de alliantie om mensen met een arbeidsbeperking meer perspectief te geven. Dat is ook de inzet van het kabinet, zoals blijkt uit het wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet Uitvoeren Breed Offensief. Het is goed dat de alliantie haar zorgen uit en suggesties doet. Deze kunnen de komende tijd worden betrokken bij de verdere besluitvorming.
Het toenemende verzet tegen geluidsoverlast door motorrijders |
|
Chris van Dam (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eens gaat het hier gruwelijk mis»1 en «Motorrijder wordt paria van de weg: verzet groeit»2, beide uit het Algemeen Dagblad van respectievelijk 22 en 26 juni 2020?
Ja.
Bent u bekend met de motie inzake overlast van motoren van (onder andere) het CDA in de raad van de gemeente Krimpenerwaard?3
Ja.4
Herkent u het beeld dat burgers zowel in de stad (bijvoorbeeld rond de boulevard van Scheveningen) als in de regio (bijvoorbeeld op dijkwegen langs rivieren en in polders) forse overlast ervaren van motoren die te veel geluid produceren? Kunt u aangeven wat in de afgelopen jaren zowel qua preventie als handhaving aan dit probleem gedaan is?
Het beeld dat motorvoertuigen zoals motorfietsen, bromfietsen en auto’s voor geluidoverlast kunnen zorgen is bekend. Vanuit het Ministerie van IenW zal een onderzoek starten naar de mogelijkheden om geluidoverlast door motorfietsen te verminderen. Daarbij wordt gedacht aan zowel beleidsopties voor het rijk als opties voor lokaal beleid, waaronder handhaving van bestaande geluidsnormen en productregelgeving. De uitkomsten van dat onderzoek worden gedeeld met uw Kamer.
De politie handhaaft op het te veel geluid produceren door motorrijders en andere verkeersdeelnemers. Dat gebeurt enerzijds in situaties waarin een verkeersdeelnemer onnodig geluid produceert (zoals onnodig claxonneren, slippen, gas geven, remmen) en anderzijds door te meten of het voertuig meer geluid produceert dan wettelijk is toegestaan.
Daarnaast handhaaft de politie extra op een aantal dijken in de zomerperiode, onder andere op snelheid. Aanleiding hiervoor is zowel geluidoverlast als de veiligheid van andere weggebruikers.
In 2018 en 2019 zijn jaarlijks circa 230 boetes uitgeschreven voor het onnodig produceren van geluid zoals het niet voldoen aan het maximum geluidsniveau door motorfietsen. Dit jaar zijn tot nu toe circa 200 boetes voor deze feiten uitgeschreven.
Worden er landelijk, regionaal of lokaal cijfers over klachten bijgehouden? Kunt u aangeven wat de toename van het aantal actiegroepen is in de afgelopen jaren? Is er vanuit de overheid overleg met dit soort actiegroepen?
Er worden landelijk geen cijfers bijgehouden van het aantal klachten of van het aantal actiegroepen. Ook de politie houdt geen aparte registratie bij van dergelijke klachten. Er zijn diverse actiecomités die zich inzetten voor het terugdringen van geluidoverlast door motorvoertuigen. Omdat deze comités vooral lokaal zijn georiënteerd en georganiseerd, is er op dit moment geen sprake van nationaal overleg met één of meer comités. Bovendien kunnen maatregelen op lokaal niveau effect hebben en zijn deze ook rechtmatig, zo blijkt uit de uitspraak van de Raad van State in de zaak Krimpenerwaard.
Klopt onze informatie dat een auto niet meer geluid mag produceren dan 95 dB(A) bij 3500 toeren, gemeten dicht bij de uitlaat, terwijl bij motoren het maximum-geluidsniveau bepaald wordt per type motorfiets en dat het kan oplopen tot ver boven de 100 dB(A)? Kunt u uitleggen welke factoren van invloed zijn op het berekenen van dat maximum? Is dit Nederlandse of Europese regelgeving? Vindt u het – mede gelet op de actuele problematiek – niet voor de hand liggend dat er ook voor motoren een maximumnorm komt, ongeacht type of zwaarte?
Voordat een personenauto of motorfiets wordt toegelaten tot de weg, worden diverse (type)goedkeuringseisen gesteld. Eenmaal toegelaten, dient de auto of motorfiets tijdens het gebruik altijd te voldoen aan de zogenaamde permanente eisen. Zowel in de typegoedkeuringseisen als de permanente eisen zijn maximale geluidsnormen opgenomen.
In de Europees vastgestelde typegoedkeuringseisen ten aanzien van geluid voor auto’s en motorfietsen is vastgelegd dat de geluidsproductie van een motorfiets niet hoger mag zijn dan 80 dB(A). Deze waarde wordt bij de typegoedkeuring via een zogenoemde «dynamische meting» bepaald op een testcircuit door de goedkeuringsinstantie (in Nederland de RDW), via een Europees gestandaardiseerde methode.
De wijze van keuren bij handhaving vindt plaats op een andere manier, via een zogenoemde «statische meting». Daarbij wordt het geluid van een stilstaande motor gemeten. In de Regeling voertuigen is vastgelegd hoe en onder welke omstandigheden de statische meting uitgevoerd moet worden. Vanwege deze andere methode verschilt, bij hetzelfde voertuig, de uitkomst van deze verschillende metingen. De gemeten waarde bij de statische meting is hoger, omdat dichter bij de uitlaat wordt gemeten dan bij de dynamische meting.
Voor de maximum toegestane geluidsproductie zoals die bij een «statische meting» wordt bepaald, is bij nieuwere motoren de maximum geluidsproductie geregistreerd in het kentekenregister. Deze waarde is vaak ook aangebracht op het VIN-plaatje. Bij een «statische meting» mag het geproduceerde geluidsniveau niet meer bedragen dan de geregistreerde maximum geluidsproductie, vermeerderd met 2 dB(A). Indien er geen maximum geluidsproductie is opgenomen in het kentekenregister (bijvoorbeeld omdat het een klassieke of van buiten de Europese Unie geïmporteerde motorfiets betreft), dan geldt in Nederland onderstaande tabel.5
80 cm3
91 dB(A)
125 cm3
92 dB(A)
350 cm3
95 dB(A)
500 cm3
97 dB(A)
750 cm3
100 dB(A)
1.000 cm3
103 dB(A)
> 1.000 cm3
106 dB(A)
Ook voor personenauto’s is in het kentekenregister een maximum geluidsproductie opgenomen. Daarbij geldt eveneens dat een personenauto geen hoger geluidsniveau mag produceren dan 2 dB(A) boven de geluidswaarde uit het kentekenregister. Indien er geen maximum geluidsproductie is opgegeven, mag een personenauto niet meer dan 95 dB(A) worden geproduceerd bij een bepaald aantal toeren.
De geluidsnormen voor motorfietsen liggen hoger dan voor personenauto’s, omdat het uitlaatsysteem van een motorfiets doorgaans korter is en daardoor minder mogelijkheden biedt voor demping van het geluid.
Klopt het dat in Oostenrijk een aantal toeristische routes wordt afgesloten voor motorfietsen die meer geluid produceren dan 95 db(A)? En klopt het dat in Duitsland serieus wordt nagedacht over een totaalverbod voor motorfietsen in het weekeinde en dat tevens motoren niet meer dan 80 db(A) geluid mogen produceren?
Dat klopt. In Oostenrijk is bepaald dat motorfietsen van meer dan 95 dB(A) (op basis van statische meting) worden uitgesloten van bepaalde wegen. In Duitsland is voorgesteld dat lokale autoriteiten motorfietsen in bepaalde gebieden op weekend- en feestdagen kunnen weren indien deze meer geluid produceren dan is toegestaan volgens het VIN-plaatje of, indien dat ontbreekt, 95 dB(A), conform een statisch bepaalde meting.
Kunt u aangeven wat de regels in andere Europese landen zijn om geluidoverlast van motoren tegen te gaan? Wordt in deze landen ook nagedacht over strengere regels?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5, zijn de geluidslimieten voor toe te laten motorfietsen vastgelegd in Europese regelgeving. Deze regels zijn dus gelijk in alle EU-lidstaten. Binnen de EU wordt dit jaar gestart met de evaluatie en mogelijke herziening van Verordening (EU) 168/20136, waarbij naar verwachting ook aandacht zal zijn voor de geluidsnormen voor motorfietsen.
Klopt het dat het kernprobleem van het geluidoverlast zit in de installatie van een «sportuitlaat»? Klopt het dat in Oostenrijk motorfietsen met sportuitlaten zijn verboden, met de kans op een boete van 220 euro bij een overtreding? Zou dat ook iets kunnen zijn om in Nederland in te voeren?
Sportuitlaten moeten, net als overige uitlaten, zijn voorzien van een goedkeuring. Het betreft hier Europese regelgeving die dus geldt voor alle Lidstaten. Er zijn sportuitlaten die aan alle normen voldoen en zijn goedgekeurd. Echter, een uitlaat wordt gekeurd per type motorfiets en alleen die combinatie voldoet aan de typegoedkeuring van de combinatie. Het kan dus voorkomen dat zowel een motorfiets als een uitlaat een typegoedkeuring hebben, maar dat de combinatie niet voldoet, omdat de uitlaat niet passend is bij de motorfiets waarop deze is gemonteerd.
Daarom deel ik niet de opvatting dat sportuitlaten de kern van het probleem zijn. De kern van het probleem is de geluidoverlast op zich. Ook een originele of goedgekeurde uitlaat kan immers teveel geluid produceren, hetzij door slijtage, hetzij doordat deze is gemodificeerd of de combinatie van motor en uitlaat niet passend is. Zoals hiervoor aangegeven, kan de politie controleren op de geluidsnormen zoals beschreven in het antwoord op vraag 5. In de door uw Kamer op 2 juli 2020 aangenomen Uitvoeringswet verordening (EU) 2018/858 is in artikel 32 van de Wegenverkeerswet (Wvw) 1994 geregeld dat het in gebruik nemen van een niet-goedgekeurd voertuig of onderdeel of niet-goedgekeurde voorziening expliciet wordt verboden en dat verbod is daarmee ook beter handhaafbaar. Deze wet betreft een implementatie van een Europese Verordening, die ook geldt in Oostenrijk. Deze wet treedt op 1 september 2020 in werking. Op basis van deze wet kan de ILT handhaven op de verkoop van sport- of race-uitlaten voor motorfietsen die niet zijn goedgekeurd of die niet voldoen aan de gestelde eisen voor uitlaten.
Welke mogelijkheden zijn er om snelheidsovertredingen van motorrijders middels flitspalen vast te leggen? Klopt de stelling van de Haagse verkeerswethouder dat het Openbaar Ministerie alleen flitspalen laat plaatsen als er sprake is van aanrijdingen met doden of gewonden? Deelt u onze opvatting dat de aanpak van deze problematiek qua handhaving wel wat pittiger mag zijn?
Het handhaven op snelheid is één van de prioriteiten van de verkeershandhaving. Motorrijders zijn daar niet van uitgezonderd en kunnen met bijvoorbeeld flitspalen gesanctioneerd worden.
De stelling van de Haagse verkeerswethouder dat alleen flitspalen geplaatst worden op wegen als er aanrijdingen met doden of gewonden hebben plaatsgevonden, is niet juist. Het OM heeft een Beleidskader flitspalen opgesteld waarin criteria zijn opgenomen voor het indienen van een aanvraag voor een flitspaal voor snelheid of voor roodlicht en snelheid. Naast dat er duidelijk sprake moet zijn van een snelheidsprobleem wordt bij de beoordeling of een flitspaal moet worden geplaatst een analyse gemaakt van de verkeersveiligheid en de risico’s op een verkeersongeval. Hierbij wordt aangesloten bij de risicogestuurde aanpak van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 om de verkeersveiligheid te vergroten.
Wat is landelijk handhavingsbeleid van politie en justitie als het gaat om deze problematiek? Is het mogelijk om bij het constateren van overtredingen op het vlak van geluidsoverlast en verkeersovertredingen een motor tijdelijk of blijvend in beslag te nemen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 wordt voor motorrijders, net als voor overige verkeersdeelnemers, gehandhaafd op snelheid en het produceren van onnodig of meer geluid dan toegestaan. Daarnaast worden er specifiek tijdens de zomerperiode meer controles op de dijken gehouden.
In de Aanwijzing inbeslagneming staat beschreven bij welke overtredingen kan worden overgegaan tot beslag. Bij geluidsovertredingen bij motorfietsen kan worden overgegaan tot inbeslagneming van de uitlaatdemper. Bij grove snelheidsoverschrijdingen of verkeersgevaarlijk gedrag kan ook beslag van de motorfiets zelf een optie zijn.
Kunt u aangeven in hoeverre gemeenten beschikken over instrumenten om motoren (op bepaalde delen van de dag) te verbieden om te rijden over wegen en dijken?
Gemeenten hebben de bevoegdheid om wegen gesloten te verklaren voor (bepaalde) motorvoertuigen al dan niet op bepaalde dagen of dagdelen. Daarvoor dient het college van burgemeester en wethouders een verkeersbesluit te nemen conform de Wvw 1994, mits in een dergelijk besluit voldoende wordt gemotiveerd hoe met het gesloten verklaren van een weg de belangen van omwonenden en andere weggebruikers worden gediend.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van de Raad van State d.d. 6 november 2019 inzake een verbod voor motorrijders om gebruik te maken van de Lekdijk bij Lopik4? Wat is het gevolg hiervan voor het kunnen weren van motorrijders door gemeenten? Moet de uitspraak van de Raad van State zo worden geïnterpreteerd dat het alleen mag als er sprake is van een beperkte afsluiting in een beperkte periode en dat er alternatieve routes voor de motorrijders voorhanden moeten zijn die niet onveilig zijn?
In punt 4 van zijn uitspraak8 geeft de Raad van State het toetsingskader bij het nemen van een verkeersbesluit zoals in de zaak Krimpenerwaard speelde. De Raad van State oordeelt dat het bestuursorgaan de toegang tot de weg voor (bepaalde categorieën) motorvoertuigen kan afsluiten. Een absolute noodzaak aantonen is niet nodig. Het is voldoende dat het bestuursorgaan aannemelijk kan maken dat het tijdelijk afsluiten van een weg de belangen van de wegenverkeerswet dient, zoals verbeteren van de verkeersveiligheid en het beperken van geluidoverlast. Ook moet het bestuursorgaan duidelijk afwegen of de nadelige gevolgen van het verkeersbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot het doel van het besluit. Met deze uitspraak heeft de Raad van State duidelijk gesteld onder welke voorwaarden een weg tijdelijk mag worden afgesloten voor bepaalde categorieën voertuigen. Het belangrijkste criterium is of de belangen uit de wegenverkeerswet met het besluit worden gediend en of de onderliggende belangenafweging evenwichtig is. De belangenafweging verschilt uiteraard per situatie en is primair een zaak voor lokale en regionale overheden en wegbeheerders.
Het schrikbewind jegens bijstandsgerechtigden in de gemeente Enschede |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van BNN/VARA Opstandelingen «De ballade van Enschede» van 25 juni 2020?1 2
Het in de uitzending geschetste beeld roept vragen op. Ik maak daarbij wel de kanttekening dat het binnen de gedecentraliseerde context van de Participatiewet (Pw) primair aan de gemeenteraad is om het college van burgemeester en Wethouders hierover te bevragen. Het is hier niet aan mij om te oordelen over individuele beschrijvingen zoals in de door u aangehaalde uitzending.
Vindt u het getoonde schrikbewind tegenover bijstandsgerechtigden aanvaardbaar?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat gedupeerden recht hebben op een compensatie door de gemeente Enschede, gezien het feit dat de gemeente van 1 januari 2014 tot en met 1 juli 2015 (toen de Nationale ombudsman daarover een vernietigend oordeel uitsprak) mensen van 27 jaar en ouder in strijd met de wet een verplichte zoekperiode van vier weken heeft opgelegd alvorens zij een aanvraag voor bijstand konden indienen (circa 2.500 bijstandsgerechtigden)?
De vier weken zoekperiode van artikel 41, vierde lid, Pw geldt voor personen jonger dan 27 jaar. Voor personen van 27 jaar en ouder geldt deze vier weken zoekperiode niet, wat inhoudt dat deze personen direct na melding in de gelegenheid moeten worden gesteld om een aanvraag in te dienen.
Weigert de gemeente een dergelijke aanvraag in behandeling te nemen, dan handelt zij in strijd met de Pw (artikel 41, eerste lid, Pw jo artikel 11 Pw). Een dergelijke weigering is aan te merken als feitelijk handelen dan wel nalaten daartoe, welk handelen of nalaten niet is gericht op een rechtsgevolg. Meent betrokkene door dit feitelijk handelen of nalaten schade te hebben geleden, dan kan hij zich met een vordering strekkende tot schadevergoeding tot de burgerlijke rechter wenden.
Mocht de gemeente wel maar afwijzend, dan wel niet tijdig, op de aanvraag van betrokkene hebben beslist en meent hij door dit besluit schade te hebben geleden, dan kan hij de gemeente verzoeken de geleden schade te vergoeden. Mocht de gemeente dit verzoek afwijzen of na acht weken nog geen besluit op het verzoek hebben genomen, dan kan betrokkene een verzoek tot schadevergoeding bij de bestuursrechter indienen.
Vindt u dat gedupeerden recht hebben op een compensatie door de gemeente Enschede, gezien het feit dat de gemeente van 1 januari 2014 tot en met 8 november 2017 (toen de Rekenkamercommissie Enschede strijdigheid met de wet vaststelde) alle bijstandsaanvragers, zonder leeftijdsonderscheid, te laat en te weinig wettelijk voorschot betaalde (circa 1.500 aanvragers per jaar)?
Ook hier geldt dat de wet duidelijk is. Artikel 52, eerste lid, Pw bepaalt dat de gemeente uiterlijk binnen vier weken na de datum van aanvraag en vervolgens telkens uiterlijk na vier weken – zolang het recht op algemene bijstand niet is vastgesteld – bij wijze van voorschot algemene bijstand in de vorm van een renteloze geldlening verleent. Daarbij zij wel opgemerkt dat bovengenoemd artikel ook situaties benoemt waarin de gemeente van deze bepaling mag afwijken.3 Verder geldt hier hetzelfde als in antwoord op vraag 3 aangegeven met betrekking tot het verzoek tot schadevergoeding.
Hebben mensen bij wie de beslagvrije voet niet correct is vastgesteld recht op compensatie, gezien het feit dat de gemeente Enschede volgens betrokkenen jarenlang heeft nagelaten de beslagvrije voet correct vast te stellen?
Binnen het huidige stelsel van de berekening van de beslagvrije voet geldt dat een gemeente gerechtigd is te werken met een beslagvrije voet van 90% van de bijstandsnorm indien betrokkene niet reageert op een verzoek om nadere informatie nodig om tot een juiste vaststelling van de beslagvrije voet te komen. Heeft betrokkene echter kenbaar gemaakt dat er redenen zijn om de beslagvrije voet bij te stellen en heeft de gemeente hier niet op geacteerd, dan is zij in beginsel gehouden dit met terugwerkende kracht te corrigeren. Door de correctie achteraf is sprake van een vertraagde betaling. Op basis van artikel 4:98 van de Algemene wet bestuursrecht is de gemeente – zo dit zou spelen – hierover wettelijke rente verschuldigd.
Wat is uw reactie op het gegeven dat de gemeente Enschede slechts 23% van de aanvragen voor bijzondere bijstand goedkeurt?
De uitvoering van de Pw is primair de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en Wethouders. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over individuele beschrijvingen zoals in de door u aangehaalde uitzending. Ik kan als Staatssecretaris niet treden in individuele gevallen. Ik merk daarbij wel op dat iedere belanghebbende een besluit via een bezwaar- en beroepsprocedure juridisch kan laten toetsen op zijn houdbaarheid. Een bezwaarprocedure biedt daarbij de mogelijkheid van een volledige heroverweging, waarin alle aspecten van de casus kunnen worden meegenomen.
Wat is uw reactie op de bewering dat de gemeente Enschede mensen kort omdat zij minder geld uitgeven aan bepaalde zaken dan het Nibud becijfert, bijvoorbeeld doordat iemand drie euro minder uitgeeft aan voedsel dan het Nibud becijfert? Is er een wettelijke grond voor dergelijke kortingen en is hier jurisprudentie over beschikbaar?
Op basis van artikel 18, eerste lid Pw, stemt het college de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Het is in individuele situaties mogelijk de bijstand te verhogen of te verlagen, dit ter beoordeling van het college. Een afstemming in de vorm van een verlaging kan op grond van jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep slechts in zeer bijzondere situaties aan de orde zijn. Hierbij moet worden gedacht aan het ontvangen van goederen of het ontbreken van woonlasten, die leiden tot een substantiële structurele besparing op de noodzakelijke kosten van het bestaan. Aan de algemene bijstand is een bestedingsvrijheid gekoppeld: het voeren van een sobere levensstijl is nadrukkelijk geen reden om de bijstand te verlagen.
Wat is uw reactie op de casus van Ronald, die niets fout had gedaan, maar in zijn huis werd bespioneerd door bijstandsambtenaren, en wiens uitkering ten onrechte werd gestopt? Is hier rechtmatig gehandeld en is er recht op compensatie voor het halve jaar dat geen uitkering werd verstrekt?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is uw reactie op de casus van alleenstaande moeder Manon, die ten onrechte een uitkering werd geweigerd en wiens medische dossier werd opgevraagd terwijl dat niet mag? Welke sanctie staat er op deze privacyschending en wat gaat u doen om te zorgen dat gemeenten geen medische dossiers meer opvragen?
Zie mijn antwoord bij vraag 10.
In aanvulling daarop merk ik in algemene zin op dat wanneer iemand meent dat er in zijn situatie sprake is van privacyschending hij een klacht kan indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Ik ben daarvoor niet de aangewezen autoriteit. Aangezien er omstandigheden zijn waaronder een gemeente wel een medisch dossier mag opvragen, bijv. voor een goede uitvoering van wettelijke voorschriften of in het kader van re-integratie (zie artikel 30 Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming), kan het ondernemen van stappen om te bewerkstelligen dat gemeenten geen medische dossiers meer opvragen niet aan de orde zijn.
Wat is uw reactie op de casus van Mirjam die een uitkering werd geweigerd, in de schulden kwam, werd afgesloten van gas, water en licht, hierdoor vaak bij haar moeder ging eten, waarop de gemeente concludeerde dat Mirjam gekort moest worden vanwege de kostendelersnorm?
Zie antwoord vraag 6.
Is er wettelijke grond voor het korten van de uitkering omdat iemand met enige regelmaat bij vrienden of familie gaat eten? Is hier jurisprudentie over?
Of dit dient te leiden tot een verlaging van de uitkering is ter beoordeling van het college. Zie antwoord bij vraag 7.
Vindt u dat, gezien de drie voorbeelden van «veelaanvragersbijstand» in de uitzending, gedupeerden door de gemeente Enschede gecompenseerd dienen te worden?3
Binnen de gedecentraliseerde context van de Pw is het primair aan de gemeenteraad om het college op de uitvoering te controleren en waar nodig aan te spreken. Het is binnen die context niet aan mij om te oordelen over individuele beschrijvingen zoals in de door u aangehaalde uitzending. Verder geldt ook hier hetzelfde als eerder in antwoord op vraag 3 vermeld, dat betrokkenen een verzoek tot schadevergoeding bij de gemeente kunnen indienen en zij dit – zo nodig – ook op zijn juridische houdbaarheid kunnen laten toetsen.
Is het juist dat armoedegelden om de (kinder)armoede in Enschede te bestrijden vanaf 2018 aan de algemene middelen worden toegevoegd (500.000 euro structureel)? Erkent u dat middelen dan niet per definitie op de juiste plek terecht komen? Wat onderneemt u hiertegen?
Gemeenten ontvangen sinds 2017 via een decentralisatie-uitkering extra middelen van het rijk voor de aanpak van kinderarmoede. Over de inzet van deze middelen zijn bestuurlijke afspraken tussen SZW en VNG gemaakt. Daarin is vastgelegd dat gemeenten aan de gemeenteraad rapporteren over de inzet van middelen, instrumenten en behaalde resultaten. Het is aan de gemeenteraad om een oordeel te vormen over de inzet van deze middelen. Het is mij niet bekend hoe de gemeente Enschede deze middelen inzet.
Uit de eerste evaluatie van de bestuurlijke afspraken kinderarmoede (Bureau Bartels, 2018) blijkt dat het merendeel van de gemeenten (86 procent) de middelen inzet voor een uitbreiding en/of intensivering van hun kindvoorzieningen in natura. Medio september zal ik uw Kamer n.a.v. de motie Bruins een extra tussenevaluatie bestuurlijke afspraken kinderarmoede doen toekomen.
Erkent u dat door de werkwijze van de gemeente duizenden bijstandsgerechtigden financieel gedupeerd zijn? Wat gaat u doen om te voorkomen dat gemeenten onrechtmatig handelen inzake de Participatiewet en een schrikbewind voeren tegenover bijstandsgerechtigden?
Gemeenten worden geacht de door de Pw geschapen kaders te respecteren. Daarbij is het aan de gemeenteraad om het college van burgemeester en Wethouders te controleren en zo nodig aan te spreken op de uitvoering van de wet. Het handelen van een gemeente in een individuele casus kan daarbij ook via een klachtprocedure onder de aandacht worden gebracht. Besluiten kunnen via een bezwaar- en beroepsprocedure op hun juridische houdbaarheid worden getoetst en ook is er de mogelijkheid om bij aantoonbare schade een verzoek tot schadevergoeding in te dienen. Daarmee zijn op verschillende plekken binnen het systeem controles ingebouwd om een eventueel structureel handelen in strijd met de wet te voorkomen. Ik zie dan ook geen aanleiding om buiten de hier geschetste controlemechanismen om nieuwe controlesystemen te introduceren.
Werknemers die buiten het vangnet flexwerkers vallen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat (uitzend)werknemers waarbij bijvoorbeeld het vakantiegeld in april wordt uitgekeerd, ondanks dat zij verder (vrijwel) geen inkomen hebben in maart, april en mei, volgens het UWV geen recht hebben op de Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten (TOFA)?
Dat kan inderdaad voorkomen. Zoals ik eerder heb aangegeven in mijn brief van 20 mei jongstleden, was de TOFA de enige uitvoerbare regeling waarmee binnen korte tijd flexwerkers tegemoet konden worden gekomen. UWV bepaalt op basis van gegevens in de polisadministratie of iemand recht heeft op TOFA. Dat maakt dat de TOFA snel kon worden ingevoerd, maar het leidt er ook toe dat de TOFA niet altijd gericht is. Dat mensen in april een hoger SV-loon hebben dan 550 euro vanwege uitbetaling van het vakantiegeld en daardoor géén recht hebben op TOFA, is een voorbeeld daarvan. Een ander voorbeeld is dat mensen in februari hun vakantiedagen hebben laten uitbetalen en daardoor wél voldoen aan de voorwaarden voor TOFA omdat hun SV-loon boven het drempelbedrag van 400 euro uitkomt. De eenvoud van het systeem kan soms willekeurige uitkomsten opleveren en ik begrijp dat dat onrechtvaardig kan voelen. Ik heb dat onderkend in mijn brief van 20 mei en dat was één van de redenen waarom ik ernstige twijfels had over de invoering van de regeling.
Over de situatie waarin door uitbetaling van vakantiegeld een sv-loon hoger dan 550 euro in de polisadministratie staat, heb ik met UWV afgesproken dat UWV coulant handelt. Dat betekent dat aanvragers in bezwaar alsnog TOFA toegekend kunnen krijgen als ze voldoen aan de overige voorwaarden.
Bent u ook bekend met werknemers, waarbij het salaris van februari pas in maart wordt overgemaakt, terwijl zij geen inkomsten hebben in maart, april of mei, waardoor zij geen aanspraak kunnen maken op de TOFA?
UWV heeft 938 aanvragen die zijn afgewezen omdat er geen loonaangifte is gedaan in februari nader onderzocht. 162 personen blijken volgens de polisadministratie geen inkomen te hebben in februari, maar hebben in maart wel een inkomen hoger dan 400 euro. Hier zou sprake kunnen zijn van aangifte over een vier-wekenperiode waarbij de uren aan februari toegerekend kunnen worden. Met andere woorden: misschien is hier sprake van mensen die in maart het salaris hebben ontvangen van de gewerkte uren in februari. Mocht iemand wiens aanvraag is afgewezen in bezwaar van mening zijn dat dit het geval is en voldoet diegene aan de overige voorwaarden, dan zal UWV bekijken of er toch grond is om de TOFA toekennen.
Vindt u het ook onrechtvaardig dat werknemers die onder de doelgroep van de TOFA vallen, geen aanspraak kunnen maken op de TOFA?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in de polisadministratie van UWV zichtbaar en meetbaar is hoeveel flexkrachten zich kwalificeren voor TOFA?
Dat klopt tot op zekere hoogte. Er is op basis van de polisadministratie een grove inschatting te maken van wie er recht zou kunnen hebben op TOFA. Er is zichtbaar wie welk bedrag heeft ontvangen in februari en april. Er is echter geen koppeling met andere systemen die uitkeringsaanvragen registreren, zoals WW, ZW en bijstand. Indien iemand reeds een andere uitkering heeft aangevraagd komt hij niet in aanmerking voor TOFA. Ook is de TOFA alleen bedoeld voor mensen voor wie de tegemoetkoming noodzakelijk is om rond te komen. UWV kan die afweging niet maken voor potentiële rechthebbenden.
Is het daarom niet mogelijk om deze werknemers, die overduidelijk onder de TOFA vallen, maar vanwege uitzonderingen met betrekking tot bijvoorbeeld verlate uitbetalingen, toch ook recht te geven op de TOFA? Zou het bijvoorbeeld niet mogelijk zijn om deze werknemers zelf bij het UWV te laten aantonen dat er sprake is van een uitzondering en zodoende toch ook recht te geven op de TOFA?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u verder bereid om met uitzendbureaus en payrollbedrijven contact op te nemen, zodat zij actief hun uitzendkrachten erop kunnen wijzen dat deze uitzendkrachten mogelijk recht hebben op de TOFA?
Tot en met 6 juli zijn 16.690 aanvragen ontvangen. Gezien het beperkte aantal aanvragen heb ik besloten de aanvraagtermijn met 2 weken te verlengen. Er kan nu dus nog tot en met 26 juli TOFA worden aangevraagd. Daarnaast heeft UWV de TOFA via sociale media en een communicatiecampagne nogmaals onder de aandacht gebracht. Ook zijn studenten geïnformeerd via onderwijsinstellingen en studentenbonden en via de vakbonden. Ook de uitzendorganisaties ABU en NBBU hebben aandacht besteed aan TOFA. Daarmee is de TOFA mijns inziens voldoende bekend bij de potentiële rechthebbenden.
Het bericht dat de Nederlandse regering waarschuwingen negeert over het financieren van een NGO met banden met terrorisme |
|
Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Kent u het bericht «Dutch government ignored warnings about funding terror linked NGO»?1
Ja.
Hoeveel subsidie ontving de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) in de afgelopen jaren en dit jaar van de Nederlandse staat?
Nederland startte in september 2007 financiering van het Land Development 2 programma, dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. In daaropvolgende programma’s nam UAWC eveneens als uitvoerende partnerorganisatie deel aan door Nederland gefinancierde consortia en in 2013 werd UAWC, gezien bewezen expertise, kennis en capaciteit, trekker van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management programma Fase 1. In 2017 startte Fase 2 van dit programma. Dit programma wordt uitgevoerd op de Westelijke Jordaanoever en is erop gericht Palestijnse boeren te helpen toegang te behouden tot hun land en water. Daarnaast wordt ondersteuning geboden om zoveel mogelijk klimaatverantwoord te kunnen werken. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het effectief hergebruik van regenwater voor landbouw en advisering voor het planten van waterzuinige gewassen. Het consortium ontvangt een bijdrage van 11,7 mln. euro uit decentrale middelen voedselzekerheid (ODA artikel 2.1) voor een periode van 4 jaar (2017–2020). Dit jaar werd 1,27 mln. euro uitbetaald aan UAWC. Tussen 2013 en 2017 was UAWC de trekker van een consortium dat een programma uitvoerde dat gericht was op het vergroten van de landbouwproductie en inkomsten van Palestijnse boeren. De totale bijdrage voor dat programma was 8,5 mln. euro. Tevens werkt Nederland met UAWC samen in de volgende andere programma’s: Women Peace and Humanitarian Fund en het Multidonor Agricultural Programme van de FAO (samen met onder meer de EU). UAWC voert daarnaast projecten uit met financiering van de EU, een brede groep landen en meerdere internationale NGOs.
Kunt u bevestigen dat de UAWC banden onderhoudt met dePopular Front for the Liberation of Palestine (PFLP)?
Nee, er zijn geen aanwijzingen bekend bij Nederland en andere donoren dat UAWC banden onderhoudt met de PFLP. Subsidiering had dan geen doorgang kunnen vinden.
Het kabinet verwerpt terrorisme en verwacht van alle partners waarmee wordt samengewerkt dat zij zich niet schuldig maken aan terrorisme, aanzetten tot geweld, haat zaaien of andere activiteiten die strijdig zijn met het Nederlands buitenlands beleid. Dit wordt uiteraard standaard besproken met alle organisaties waarmee Nederland samenwerkt, ook in de Palestijnse gebieden, inclusief UAWC.
Voordat UAWC in 2013 de leidende rol kreeg in het consortium heeft Nederland uitgebreid contact gehad met andere partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van banden met PFLP. Australië had in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet gegrond waren, ondanks het feit dat enkele medewerkers van UAWC in Israëlische administratieve detentie hadden gezeten. UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie door de EU en/of de VN. De bestuursleden van UAWC komen evenmin voor op EU-sanctielijsten.
In de samenwerkingsovereenkomst met UAWC is vastgelegd dat de Nederlandse financiering niet gebruikt mag worden voor doeleinden die in strijd zijn met het Nederlands buitenlands beleid. Uit het Nederlands toezicht op UAWC zijn geen aanwijzingen gekomen dat UAWC en de partners in het consortium de Nederlandse bijdrage anders gebruikt hebben dan zoals is overeengekomen. Het toezicht bestaat uit werkbezoeken, financiële en inhoudelijke rapportages en onafhankelijke audits door internationale auditorganisaties. Uit eerdere internationale controles en uit het Nederlands toezicht op UAWC zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen van banden tussen UAWC en organisaties op een internationale terreurlijst.
Na de arrestatie van de twee medewerkers van UAWC op verdenking van het plegen van een bomaanslag bleek dat beiden niet betrokken waren bij de project management unit van het Nederlandse project. Bij nader archiefonderzoek naar aanleiding van deze schriftelijke vragen is echter geconstateerd dat zij wel een deel van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC. In 2017 hebben beide personen, net als andere medewerkers van NGO’s die door Nederland worden gesteund, voor de periode van 1 jaar een pasje gekregen van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah waarmee zij zich konden identificeren als medewerkers van een partnerorganisatie van de Nederlandse vertegenwoordiging. Ook andere landen geven papieren aan medewerkers van partnerorganisaties waarmee zij kunnen aantonen voor de vertegenwoordigingen van die landen projecten uit te voeren.
Zoals ik eerder in deze brief aangaf was de informatie dat de twee personen die verdacht zijn van het plegen van een bomaanslag salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten van het door Nederland gefinancierde programma met UAWC voor mij direct reden om verdere betalingen aan UAWC aan te houden. Het kabinet acht zorgvuldig handelen op dit punt dermate belangrijk dat Nederland een extern onderzoek zal laten verrichten naar eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn, alvorens een besluit kan volgen over de verdere samenwerking met UAWC. Met het aanhouden van betalingen en verder onderzoeken van de feiten volgt Nederland de standaard aanpak die in alle vergelijkbare gevallen, in alle landen gehanteerd wordt.
Nederland heeft hierbij ook nauw contact met andere donoren van UAWC. Net als Nederland nemen zij beschuldigingen over mogelijke banden van medewerkers van UAWC met terroristische organisaties uitermate serieus. Geen van deze landen heeft in de jaren dat Nederland met UAWC samenwerkt, zowel voor als na de aanslag van augustus 2019, hierom reden gezien UAWC uit te sluiten van directe of indirecte financiering. Evenmin is in onderzoek van andere donoren geconstateerd dat er banden bestaan tussen UAWC en PFLP. Geen van de andere donoren heeft besloten betalingen aan te houden.
Op dit moment zijn de twee personen verdachten. Nederland volgt de zaak nauwgezet.
Klopt de bewering dat de PFLP te karakteriseren is als een terreurgroep die de staat Israël wil vernietigen? Is deze organisatie bijvoorbeeld schuldig aan een dodelijke bomaanslag op 23 augustus 2019?
De EU en dus ook Nederland heeft de PFLP aangemerkt als terroristische organisatie. De groepering staat op de Europese terrorismelijst. Israël verdenkt PFLP van de bomaanslag van 23 augustus 2019.
Kunt u bevestigen dat (voormalig) medewerkers van de UAWC, zoals dhr. Abdul Razaq Farraj, berecht zijn of worden om steun of deelname aan terroristische activiteiten?
Zie antwoord op vraag 3.
Heeft u gereageerd op brieven van de UK Lawyers for Israel (UKLFI) aan de Nederlandse staat, in mei 2019 en mei 2020, met informatie over de banden tussen UAWC en PFLP? Zo ja, bent u bereid deze antwoorden openbaar maken? Zo nee, waarom heeft u hier niet op gereageerd, en bent u voornemens dit alsnog te doen?
In mei 2019 schreef UK Lawyers for Israel de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah aan, die de brief vervolgens op 19 juni 2019 beantwoord heeft. De strekking daarvan is dat de Nederlandse overheid geen informatie bezit die leidt tot de conclusie dat de Nederlandse financiële bijdrage aan UAWC gebruikt is door organisaties die door Nederland en de EU als terroristische organisaties zijn aangemerkt. De brieven van mei en juni 2020 van UKLFI zijn door het Ministerie van Buitenlandse Zaken beantwoord op 20 juli 2020. Dit antwoord wordt als bijlage bij deze brief gevoegd3.
Wilt u in kaart brengen welke door Nederland gesubsidieerde organisaties, zoals de UAWC, banden hebben met terreurgroepen, en de financiering van deze organisaties zo snel mogelijk stopzetten?
Fondsen van Nederland worden pas verstrekt zodra zorgvuldige beoordelingsprocedures zijn doorlopen. Conform internationale en Nederlandse audit richtlijnen vindt er toezicht plaats gedurende de uitvoering van de programma’s en vindt er controle plaats op de daadwerkelijke uitvoering van projecten. Beschuldigingen van steun aan terroristische organisaties worden door Nederland uitermate serieus genomen en individueel onderzocht en beoordeeld. Indien wordt geconstateerd dat er sprake is van schending van de (subsidie)voorwaarden worden maatregelen getroffen, waarbij het opschorten of beëindigen van de bijdrage vanzelfsprekend tot de mogelijkheden behoort (zie ook de antwoorden op Kamervragen van de leden Ten Broeke, Van der Staaij en Voordewind d.d. 30 augustus 2018, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 3027).
Wilt u tevens zo snel mogelijk de directe of indirecte financiering van organisaties, die op basis van hun doelstellingen of middels hun activiteiten een boycot van, of sancties tegen Israël nastreven of bevorderen, beëindigen, in het bijzonder van organisaties die daarin een voortrekkersrol spelen?2
Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) tegen Israël propageren.
Het feit dat organisaties de beweging die oproept tot Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) ondersteunen is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering van deze organisaties, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in diens uitspraak op 11 juni jl.
De gevolgen voor huurders tijdens en na gedwongen verhuizing |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u aangeven wie er precies in aanmerking komt voor de compensatie van verhuiskosten, voor mensen die gedwongen moeten verhuizen omdat hun onveilige huis versterkt moet worden, en wie niet?1
Deze zomer is er gewerkt aan zowel een set afspraken om vergoedingen voor huurders en eigenaren in de versterkingsopgave die vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is zoveel als mogelijk gelijk te trekken. Daarnaast zet ik in op een eenmalige tegemoetkoming voor huurders die reeds in een wisselwoning hebben gezeten of op dit moment zitten en niet met de bovengenoemde voorstellen zijn geholpen. In mijn Kamerbrief «HEFT/EI en vergoedingen voor huurder van 7 september 2020 staat opgenomen hoe de afspraken en de regeling worden vormgegeven. Het voornemen is om de afspraken die toezien op het zoveel als mogelijk gelijktrekken van vergoedingen voor eigenaren en huurders in de versterkingsopgave alsmede de tegemoetkomingsregeling per 1 oktober aanstaande in te laten gaan.
Op welke termijn wordt er invulling gegeven aan genoemde voorstellen voor een rechtvaardige verhuiskostenvergoeding? Bent u bereid een uiterste datum te noemen van bijvoorbeeld 1 oktober 2020? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat de regeling gelden met terugwerkende kracht? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat ook deze bewoners worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u er aan doen om te voorkomen dat het nodig is dat mensen naar de rechter moeten stappen om zo hun verhuiskostenvergoeding te bevechten, zoals nu het geval is in Appingedam? Wie draait er op voor de kosten die daar gemaakt worden?
Zoals vermeld in Kamerbrief (Kamerstuk 33 529, nr. 716) vind ik het van belang dat een gang naar de rechter wordt voorkomen. De afspraken die worden gemaakt om vergoedingen voor huurders en eigenaren in de versterkingsopgave die vanuit veiligheidsoverwegingen noodzakelijk is zoveel als mogelijk gelijk te trekken beogen juist dergelijke geschillen te voorkomen.
Weet u dat het binnenklimaat van de inmiddels versterkte en verduurzaamde huurwoningen in bijvoorbeeld Middelstum en Loppersum, als te warm, benauwd en vochtig wordt bestempeld door meerdere huurders? Wat is daarop uw reactie?
Navraag bij de corporaties die deze woningen in beheer hebben leert dat bij sterk geïsoleerde woningen (nul op de meter) dit soort klachten (te warm, benauwd en vochtig) incidenteel voorkomen. De woningen zijn zo goed geïsoleerd dat dit een andere benadering qua stoken en ventileren vergt. Als dat niet gebeurt dan kan het snel te warm of te vochtig worden omdat de lucht niet weg kan via kieren en gaten. Door middel van coaching van een energiecoach en/of begeleiding vanuit de woningcorporatie leren bewoners hiermee om te gaan. In een incidenteel geval is in overleg met de bewoner gezocht naar een andere woning.
Te warm, benauwd en vochtig zijn klachten die vaker voorkomen bij sterk geïsoleerde woningen. Dat zien we landelijk terug en staat los van de versterking van de woningen.
Bent u op de hoogte van de gezondheidsklachten van veel mensen als gevolg van dat binnenklimaat? Wat is daarop uw reactie?
Navraag bij de KR8-corporaties leert dat één bewoner zich bij hun heeft gemeld met zware klachten. Uit meting van de woning is gebleken dat de klachten niet gerelateerd kunnen worden aan de kwaliteit van de woning. Zoals ik in het vorige antwoord aangaf wordt er veel aandacht besteed aan het leren omgaan met het binnenklimaat in de nieuwe woningen.
Is er inmiddels onderzoek geweest naar de verhouding gezondheidsklachten en verduurzaamde woningen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten daarvan? Zo nee, bent u bereid zo’n onderzoek in te stellen? Wilt u dat baseren op het onderzoek waar GGD-Groningen inmiddels mee gestart is?
Ik heb bij de GGD Groningen navraag gedaan naar het in deze vraag genoemde onderzoek. De GGD Groningen heeft mij gemeld dat er geen onderzoek is gestart. Voor wat betreft de gesignaleerde problemen en mogelijke oplossingen daarvoor verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 5 en 6. Voorts heeft de Gezondheidsraad op 14 juli 2020 een advies uitgebracht «Gezonde energietransitie in de gebouwde omgeving». De Gezondheidsraad schetst in dit advies mogelijkheden om de positieve gezondheidseffecten van de energietransitie in de gebouwde omgeving uit te breiden en de onbedoelde negatieve gezondheidseffecten te beperken. Het kabinet zal dit najaar op het advies van de Gezondheidsraad reageren.
Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat deze mensen zo snel mogelijk in een gezonde woning leven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met het artikel «Een soft maar gevaarlijk wapen: moderne oorlogsvoering richt zich op beïnvloeding van de bevolking»?1
Ja.
Bent u bekend met het gebruik van de Behavioural Dynamics Methodology (BDM) binnen Defensie? Zo ja, wat vindt u van de methode en het gebruik? Zo nee, waarom niet?
Ja, wij zijn hiermee bekend. Het is al langer kabinetsbeleid dat departementen pilots uitvoeren met het toepassen van gedragsinzichten. Voor het opstellen en uitvoeren van effectief beleid is het van belang dat vanuit het perspectief van de doelgroep wordt gekeken naar wat hun reactie op bepaalde maatregelen kan zijn.2 In 2018 informeerde dit kabinet de Kamer dat de toepassing van gedragswetenschappelijke inzichten voortaan deel uitmaakt van het Integraal Afwegingskader (IAK) voor beleid en regelgeving.3
Militaire inzet verschilt hierin niet van ander overheidsbeleid. Ieder conflict draait om het gedrag van mensen. Daarbij spelen conflicten zich tegenwoordig vaak af tussen de lokale bevolking waarbij de grens tussen strijders en burgers niet altijd duidelijk is. Door gedragsonderzoek onder lokale bevolkingsgroepen ontstaat hierin beter inzicht en kan Defensie daar gerichter op inspelen. Bijvoorbeeld door naast fysieke- ook niet-fysieke middelen in te zetten met minder kans op burgerslachtoffers. Of om militaire activiteiten beter aan de lokale bevolking uit te kunnen leggen en zo meer begrip, draagvlak en steun te creëren.
In november 2017 ontving de Tweede Kamer een eerste rapportage van pilots die de overheid met de toepassing van gedragsinzichten heeft uitgevoerd.4 Eén daarvan betrof het programma van Defensie in de MINUSMA-missie in Mali om de bevolking beter tegen geïmproviseerde explosieven (IED’s) te beschermen. Na onderzoek met de Behavioural Dynamics Methodology (BDM) werd de doelgroepgerichte communicatie aan de lokale omstandigheden aangepast. Hierna meldde de lokale bevolking meer IED-locaties die vervolgens onschadelijk konden worden gemaakt. Met deze methodiek wordt het instrumentarium van Defensie dus verbreed en wordt Defensie effectiever.
Is de top van Defensie op de hoogte van het gebruik van de BDM-methodiek? Zo ja, hoe kijken zij tegen deze methodiek aan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de BDM-methode ontwikkeld is door het moederbedrijf van Cambridge Analytics en voor veel geld door Defensie ingekocht? Waarom is de Kamer nooit geïnformeerd over de samenwerking met dit omstreden bedrijf?
De basis van BDM is ontwikkeld door de SCL-groep die ook het moederbedrijf van Cambridge Analytica was. Defensie kocht de BDM-cursus in 2017 niet bij Cambridge Analytica, maar bij SCL-Defence. Dit was voordat in 2018 de gebeurtenissen rondom Cambridge Analytica bekend werden. Daarbij was de ophef rond Cambridge Analytica niet gerelateerd aan het gebruik van BDM, maar aan het overschrijden van juridische en ethische grenzen bij grootschalige data-mining, data-analyse en micro-targeting in relatie tot verkiezingen. Het gebruik van big-data maakte geen deel uit van de opleiding die Defensie kocht. Verder is BDM volgens Defensie een instrument en de ethiek van het gebruikte middel bevindt zich in de gebruiker en niet in het instrument.
Klopt het dat een ethisch kader lijkt te ontbreken bij de toepassing van de BDM-methode, zoals in het artikel wordt gesteld? Is er een vastgesteld ethisch kader voor het gebruik van de BDM-methode? Zo ja, kan de Kamer die ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Net als bij alle andere inzet van de krijgsmacht, gelden bij het gebruik van BDM de bestaande ethische kaders. Militairen worden opgeleid met de gedragscode en zij krijgen diverse lessen over ethiek en ethische dillema’s. De principes proportionaliteit en subsidiariteit zijn evenals het humanitair oorlogsrecht altijd leidend. Deze kaders zijn ook steeds toegepast tijdens de pilots met BDM. In lijn met het kabinetsbeleid gaat Defensie het toepassen van gedragsinzichten de komende tijd verder vormgeven.
Is de toepassing van de BDM-methode getoetst aan het oorlogsrecht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van die toetsing?
Ja. De toepassing van de BDM is onderwerp geweest van juridisch advies. De methode is als zodanig niet in strijd met het recht, waaronder het oorlogsrecht. Wel is van belang dat de methode wordt toegepast in overeenstemming met het toepasselijk juridisch kader voor de inzet als geheel, waaronder de mensenrechten en het oorlogsrecht. Dit geldt bij alle militaire inzet.
Klopt het dat Defensie geoefend heeft met deze methode in het Caribisch gebied? Zo ja, wat was de maatschappelijke impact van deze oefening? Klopt het dat er een evaluatie heeft plaatsgevonden? Wat is er met deze evaluatie gebeurd?
Ja. Defensie heeft in 2016 in het Caribisch gebied een pilot met de BDM uitgevoerd. Het betrof een onderzoek naar het draagvlak onder de bevolking voor de aanwezigheid van Nederlandse militairen. Hieruit bleek dat er bij de lokale bevolking geen weerstand was tegen de aanwezigheid van Nederlandse militairen. Verder bleek de lokale bevolking niet goed op de hoogte van de taken en bevoegdheden van de Nederlandse militairen. Een aantal aanbevelingen uit het rapport is opgepakt, zoals bijvoorbeeld het communiceren in het Papiamento in plaats van in het Nederlands. Voor zover bekend heeft deze pilot geen maatschappelijke impact gehad. Net als andere oefeningen bij Defensie is deze oefening intern geëvalueerd.
Waarom heeft u ervoor gekozen om de BDM-methode niet te communiceren met de Tweede Kamer?
Zie het antwoord op vraag 4.
Klopt het uit het artikel naar voren komende beeld dat pas in derde instantie de inkoop van de BDM-methode door middel van een aanbesteding wordt ingekocht? Zo ja, waarom is in de eerste twee gevallen niet gekozen voor aanbesteding, mede ook gezien de hoogte van de bedragen?
De eerste keren is gebruik gemaakt van rechtstreekse opdrachtverstrekking op grond van uitzonderingsbepalingen in de Europese aanbestedingsregelgeving. Mede naar aanleiding van de pilots is besloten het traject met BDM voort te zetten. Om invulling te geven aan de structurele opleidingsbehoefte wil Defensie een meerjarige raamovereenkomst afsluiten. De financiële omvang hiervan vergt een aanbestedingsprocedure. Dit proces is in 2019 gestart.
In welke mate overlapt het gebruik van de BDM-methode met het takenpakket van de MIVD? Zijn er afspraken vastgelegd over samenwerking en afstemming met de MIVD bij het gebruik van BDM?
Zowel de ingezette Nederlandse eenheden als de MIVD willen meer inzicht krijgen in het gedrag van de lokale bevolking en strijdende partijen. Daarbij hebben beide hun eigen manier van optreden. De militaire eenheden treden de lokale bevolking bij inzet van BDM transparant en met open vizier tegemoet en leggen daarover in de lijn verantwoording af. De MIVD opereert in voorkomend geval onder de WIV. Om te voorkomen dat hierbij in een operatiegebied vermenging of overlap ontstaat, kunnen hierover afspraken worden gemaakt. Zo kan de MIVD op de hoogte worden gehouden van gepland en lopend gedragsonderzoek.
Wie houdt binnen Defensie toezicht op het gebruik van de BDM-methode? Waaraan wordt dat toezicht getoetst?
De commandant van de ingezette eenheid is verantwoordelijk voor alle activiteiten van zijn of haar eenheid en bewaakt daartoe het mandaat en de juridische kaders, inclusief de ethische aspecten. In de nationale lijn legt de commandant verantwoording af aan de CDS.
Hoe kijkt u aan tegen vormen van psychologische oorlogsvoering en de rol van de Kamer in de besluitvorming hierover?
Psychologische operaties (PsyOps) maken deel uit van de mogelijkheden die een militaire commandant heeft bij de uitvoering van de opdracht. De commandant acteert hierbij binnen de geldende juridische kaders en in overeenstemming met de voor desbetreffende operatie gemaakte afspraken. PsyOps kunnen alleen worden ingezet op de door het politiek-strategisch niveau goedgekeurde doelgroepen. Bijvoorbeeld bij NAVO-operaties gebeurt dat door de Noord Atlantische Raad. De Tweede Kamer wordt hierover in voorkomend geval conform de bestaande procedures voor de inzet van de krijgsmacht geïnformeerd.
Het evaluatierapport van de schoonmaak van Ogoniland |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «No clean-up, no justice» van Amnesty International, Friends of the Earth Nigeria, Friends of the Earth Europe en Milieudefensie?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport?
Het rapport schetst een schokkend beeld van de vervuiling van de Niger Delta en de gevolgen voor de bevolking. Dit soort rapporten zijn erg belangrijk, omdat hiermee weer bevestigd wordt dat het schoonmaken van de vervuiling in de Nigerdelta een moeizaam proces is, dat een lange adem zal vergen.
Hoe kan het zijn dat maar in 11% van de vervuilde gebieden in de Nigerdelta is gestart met de schoonmaak? En waarom waren deze plekken alweer verlaten nog voor de COVID-19 pandemie uitbrak?
De Niger Delta is ruim twee keer zo groot als Nederland en de schoonmaak een enorme en uiterst complexe operatie. De schoonmaak wordt uitgevoerd door Hydrocarbon Pollution Remediation Project (HYPREP) welke is opgericht door het Nigeriaanse Federale Ministerie van Milieu en voor een aanzienlijk deel wordt gefinancierd door oliebedrijven, waaronder Shell. Het gebied Ogoniland, waar de schoonmaak plaats vindt, beslaat ongeveer 1.000 km2, en is ingedeeld in sublocaties. Ongeveer 5% van deze locaties zijn gecategoriseerd als eenvoudig en 95% als complex.
De schoonmaak is gestart in deze eenvoudige locaties. Door hiermee te beginnen kunnen de aannemers zich vertrouwd maken met het terrein en ervaring op doen alvorens met de complexere locaties te beginnen. HYPREP heeft recent nieuwe locaties, inclusief complexe locaties, toegekend aan aannemers die klaar zijn om de schoonmaak te starten.
De schoonmaak verloopt helaas langzamer dan verwacht. De selectie van gedegen, gekwalificeerde aannemers is niet eenvoudig gebleken. Werkzaamheden waren al voor het uitbreken van de COVID-19 pandemie om verschillende redenen vertraagd of gestaakt. Om de organisatorische capaciteit van HYPREP te verbeteren zal UNEP op verzoek van de Nigeriaanse autoriteiten HYPREP naar verwachting de komende 5 jaar ondersteunen en daarbij ook de organisatie herstructureren.
Hoe kan het zijn dat gemeenschappen die leven in dat gebied nog steeds geen drinkbaar water hebben? Wat kunt u eraan doen om dit verhelpen?
Een van de aanbevelingen die UNEP deed in een rapport van 2011 is de voorziening van schoon drinkwater aan zwaar getroffen gemeenschappen. HYPREP is namens de Nigeriaanse autoriteiten en oliemaatschappijen hier verantwoordelijk voor. Selectie van de gemeenschappen gebeurt op basis van samples, waarna een aanbestedingsprocedure volgt. De duurzame voorziening van schoon drinkbaar water voor de hele bevolking is een taak en functie van de Nigeriaanse autoriteiten (zowel federaal als op deelstaatniveau).
Nederland speelt al sinds 2013 een mediërende rol in de schoonmaak van de vervuilde gebieden van de Bodo-gemeenschap in Ogoniland in de Niger Delta. In dialoog met HYPREP en verschillende Nigeriaanse autoriteiten verantwoordelijk voor de implementatie van HYPREP, kaart de ambassade de voortgang van de schoonmaak en eventuele obstakels aan. Zo spreekt de ambassade regelmatig over de implementatie van noodmaatregelen, bijvoorbeeld ten aanzien van de voorziening van drinkwater en het verlenen van gezondheidszorg. Deze maatregelen zijn in de eerste plaats van belang voor de gezondheid maar ook belangrijk voor het behouden van een constructieve relatie met de getroffen gemeenschappen en de continuering van de schoonmaak.
Bent u bereid zich in te zetten om de opstart van de complexere sites aan te moedigen?
Een technisch correct en effectief proces is van belang, ook om te vermijden dat er meerdere malen naar dezelfde locaties teruggekeerd moet worden. De opstart van complexere sites kan gestart worden wanneer er voldoende resultaat is geboekt in de eenvoudiger sites, en er voldoende ervaring beschikbaar is om de complexe sites effectief schoon te maken.
Bent u bereid de schoonmaak van de Nigerdelta prioriteit te maken? Wat is uw reactie op deze en de andere aanbevelingen van het rapport aan Nederland?
De situatie in de Nigerdelta is altijd een prioriteit van Nederland geweest in de relatie met Nigeria. Nederland ondersteunt al jaren maatschappelijke organisaties in de Niger Delta en speelt sinds 2013 een actieve rol bij de realisering van een duurzame schoonmaak van delen van de Niger Delta. Nederland zal met alle betrokken partijen in overleg blijven met als doel dit proces zo goed mogelijk te laten verlopen.
Wat vind u van de rol van Shell Nigeria in het bestuur van de verantwoordelijke organisatie voor de schoonmaak, HYPREP? Deelt u de mening dat dit belangenverstrengeling is? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur van HYPREP is een gebalanceerd bestuur waarin verschillende belanghebbenden, inclusief de gemeenschappen en de private sector, worden vertegenwoordigd. De rol van Shell Nigeria in HYPREP is essentieel voor een goed verloop van de schoonmaak. Dit door haar rol als oliebedrijf en operator van pijpleidingen, haar relatie met de olieproducerend gastgemeenschappen, en haar rol in het voorkomen van verdere olievervuiling. Daarbij financiert Shell de olieschoonmaak voor een aanzienlijk deel. Door de diverse samenstelling van het bestuur en de actieve rol die het speelt bij de monitoring van dit project wordt er alles aan gedaan om belangenverstrengeling en de perceptie daarvan te vermijden. De technische en organisatorische assistentie en betrokkenheid van UNEP is daarbij van meerwaarde.
Kunnen we niet minimaal van Shell en de andere oliemaatschappijen die verantwoordelijk zijn voor de gigantische vervuiling eisen dat verdere olie spills worden voorkomen, zoals nu nog steeds gebeurt? Bent u bereid deze bedrijven hierop aan te spreken?
De vervuiling in de Nigerdelta wordt veroorzaakt door verschillende factoren. Olievervuiling door oliemaatschappijen is er daar een van. Een andere belangrijke factor is oliediefstal waarbij pijpleidingen beschadigd worden. Bedrijven zoals Shell worden regelmatig aangesproken op hun activiteiten en maatschappelijk verantwoord ondernemen in de Nigerdelta. Het voorkomen van verdere olie spillsvergt een holistische benadering, waar de gemeenschappen, het maatschappelijk middenveld, de private sector, en de Nigeriaanse overheid bij betrokken worden.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart brengen en deze aan moeten pakken. Dit onderwerp is een belangrijk onderdeel van de dialoog die wordt gevoerd met oliemaatschappijen.
Vindt u de situatie van de schoonmaak van de Nigerdelta nog steeds «te complex» voor een goed/fout afweging over de rol van Shell, inzake de afweging over het toestaan van deelname aan handelsmissies conform de motie Alkaya/Van den Hul?2 3
Alle Nederlandse bedrijven worden bij deelname aan een handelsmissie getoetst aan het IMVO-kader conform de motie Alkaya/Van den Hul. Op het moment dat een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie verklaart het bedrijf de OESO-Richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Indien het redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf zich de facto niet aan de OESO-richtlijnen houdt, zal de RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf. Het toetsingskader voor handelsmissies is gericht op het verbeteren van de situatie en niet op het uitsluiten van bedrijven.
Wanneer heeft Shell te veel foute dingen gedaan om wél te worden uitgesloten van de handelsmissies?
Zoals gesteld in de Kamerbrief Uitvoering gewijzigde motie van de leden Alkaya en Van den Hul (motie 26 485, nr. 302) over naleving OESO-richtlijnen door bedrijven die meegaan op handelsmissie, zijn er verschillende situaties waarin een bedrijf kan worden uitgesloten van handelsmissies. Indien een IMVO-beleid van een bedrijf onvoldoende wordt bevonden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan dit aanleiding zijn voor een verbetertraject met het bedrijf. Wanneer een bedrijf weigert het verbetertraject uit te voeren, kan dit uitsluiting van deelname tot gevolg hebben. RVO onderzoekt tevens of het bedrijf voorkomt op de World Bank list of ineligible firms and individuals en toetst aan de FMO-uitsluitingslijst. Als het bedrijf voorkomt op Wereldbanklijst of onder de FMO-uitsluitingslijst valt, wordt het bedrijf uitgesloten van deelname. Een bedrijf dat veroordeeld is voor corruptie, wordt uitgesloten van deelname aan handelsmissies totdat het kan aantonen dat het passend beleid heeft geïmplementeerd.
Is er al vooruitgang met de belofte van de olie- en gassector voor een plan van aanpak Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in hun productie- en handelsketens, zodat dit soort schandalen vermeden kunnen worden in de toekomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de olie- en gassector heeft nog geen gezamenlijk plan van aanpak Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) gepresenteerd, zoals gevraagd door het kabinet in de Kamerbrief van 18 april 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 306) inzake kabinetsreactie NCP-rapport naleving OESO-richtlijnen door de Nederlandse olie- en gassector.
Op 8 mei jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de brancheorganisaties binnen de olie- en gassector hierop aangesproken en daarbij aangegeven dat hun leden in ieder geval zelf transparant behoren te zijn over hun gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de verwachting van het kabinet dat bedrijven de OESO-richtlijnen naleven. Ook worden deze ontwikkelingen meegenomen in de overwegingen omtrent de herziening van het IMVO-beleid.
Kunt u toezeggen dat de schoonmaak van de Nigerdelta prioriteit wordt gemaakt voor de Nederlandse ambassade in Nigeria?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 is de schoonmaak al vele jaren een prioriteit van de ambassade. Nederlands zal het maatschappelijk middenveld in de Delta blijven steunen en de ambassade een stuwende en bemiddelende rol blijven spelen in het realiseren van een voortvarende en duurzame schoonmaak van de Niger Delta.
De malafide puppyhandel vanuit Hongarije naar Nederland |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Dion Graus (PVV) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 25 juni over de malafide puppyhandel uit Oost-Europa naar aanleiding van het onderzoek van dierenbeschermingsorganisatie House of Animals?1
Ja.
Is het juist dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in 2018 in totaal 614 meldingen van misstanden heeft ontvangen en dat driekwart van de meldingen niet in behandeling is genomen? Is het juist dat slechts 3 van de 614 meldingen zijn afgehandeld? Zo nee, kunt u aangeven hoeveel procent van de meldingen wordt afgehandeld en hoe vaak dit tot boetes heeft geleid?
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Risicogericht toezicht betekent dat we vooral daar inspecties uitvoeren waar we (op basis van meldingen, gegevens uit eerdere inspecties en risico-inventarisaties) de kans op overtreding van de regels voor de handel in gezelschapsdieren het grootst achten. Ongeveer 30% van de meldingen over illegale hondenhandel leidt tot directe actie. Meldingen die niet direct worden opgepikt worden wel geregistreerd en bewaard.
De voornaamste reden van het niet oppakken van meldingen was een gebrek aan aanknopingspunten.
In totaal kwamen er in 2018 743 meldingen binnen over gezelschapsdieren, waarvan 724 specifiek over honden en katten. Er zijn 187 inspecties uitgevoerd, bij 13% van de inspecties was het resultaat akkoord. Het is niet mogelijk om aan te geven hoe vaak dit tot boetes heeft geleid.
In 2018 werden de volgende interventies gedaan:
Type interventie
Aantal
Mondelinge correctie
8
Herstelbrief
9
Schriftelijke Waarschuwing
130
Rapport van bevindingen
10
Proces verbaal
14
Totaal
171
NB: Het totaal aantal opgemaakte interventies kan hoger liggen dan het aantal niet akkoord inspecties, in sommige gevallen wordt zowel een punitieve sanctie als een herstellende sanctie opgelegd.
Er zijn geen bestuurlijke boetes opgelegd, wel processen verbaal. Deze zijn ingezonden naar het OM. Het is uiteindelijk aan de rechter of er een boete of straf wordt opgelegd.
Hoeveel fte is er beschikbaar om alle aspecten van de malafide hondenhandel te controleren?
Voor toezicht en handhaving bij gezelschapsdieren (specifiek honden en katten) heeft de NVWA 10 fte beschikbaar. 65% van die capaciteit is gereserveerd voor toezicht op hondenhandel.
Vindt u dat u, op basis van het aantal door de NVWA in behandeling genomen klachten, kunt spreken van adequaat handelen door de NVWA?
In eerdere antwoorden is toegelicht hoeveel inspectie de NVWA heeft uitgevoerd en welke interventies zijn gedaan. Het is op basis van de huidige capaciteit niet mogelijk om naar aanleiding van iedere melding een inspectie uit te voeren. Het tegengaan van illegale hondenhandel kent verschillende facetten waarvan de inspecties van de NVWA een belangrijke component vormen. Mijn beleid richt zich daarnaast op andere aspecten, zoals het verbeteren van het I&R-systeem en Europese samenwerking.
Erkent u dat het identificatie en registratie (I&R)-systeem veel manco’s en tekortkomingen kent, waar malafide hondenhandelaren dankbaar gebruik van maken? Vindt u dat een I&R-systeem dat aan de basis staat van vele tienduizenden nieuwe registraties van pups, waterdicht zou moeten zijn?
Zoals ik eerder in mijn brief aan uw Kamer (Kamerstuk 28 286, nr. 909) heb aangegeven, is het huidige I&R-systeem van honden ontoereikend. Ik werk aan de verbetering van het systeem.
In het vernieuwde I&R-hond worden meer betrokkenen bij I&R-hond geregistreerd, is het hondenpaspoort verplicht voor alle honden en zijn technische verbeteringen gedaan. Ook wordt er een sluitende chiplogistiek en paspoortlogistiek gerealiseerd.
Door de registratie van de betrokken fokker, dierenarts of chipper wordt het bekend waar de hond vandaan komt, wie de hond heeft gechipt en van een paspoort heeft voorzien. De sluitende chip- en paspoortlogistiek zorgt ervoor dat de laatste schakel in de keten terug te vinden is, mocht een chip of paspoort toch in het illegale circuit belanden.
Kunt u aangeven op welke termijn de NVWA gaat handhaven op het I&R-systeem?
De NVWA controleert tijdens iedere inspectie of de I&R-verplichtingen zijn nageleefd. Zodra de nieuwe regelgeving is ingevoerd en het systeem is verbeterd, zal de NVWA een naleefmeting uitvoeren om te kijken hoe het met de naleving is gesteld.
Onderschrijft u de conclusie die House of Animals uit haar onderzoek trekt, namelijk dat de Hongaarse overheid de puppyhandel vanuit dat land niet of nauwelijks controleert? Zo nee, kunt u aangeven wat de Hongaarse overheid doet om paal en perk te stellen aan de illegale export van puppy’s naar Nederland?
Bij import moet een hond worden vergezeld van een gezondheidscertificaat, afgegeven door een dierenarts. Europese regels gaan uit van onderling vertrouwen tussen lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de NVWA er vanuit moet gaan dat de informatie die door de dierenarts in een ander Europees land op het gezondheidscertificaat is gezet (bijvoorbeeld de informatie over de leeftijd en de vaccinaties) juist is. Het is ook erg moeilijk om met zekerheid de leeftijd van een individuele pup te bepalen (en dus te bewijzen dat certificaten niet kloppen). De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen.
Kent u het bericht dat de Belgische dierenarts Jantina B. door de Rechtbank Antwerpen schuldig is bevonden aan meewerken aan illegale hondenhandel?2
Ja.
Is het juist dat deze dierenarts ook hand- en spandiensten heeft geleverd aan broodfokkers en puppyhandelaren in Nederland, waaronder Meiboom BV te Diessen?3
Er kunnen geen gegevens worden gedeeld over individuele bedrijven.
Bent u bereid om alles op alles te zetten om de illegale hondenhandel een halt toe te roepen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Het doel van mijn beleid is niet alleen het bestrijden van de illegale handel maar ook er zorg voor te dragen dat, ook in het legale circuit, iedereen een gezonde en sociale hond kan aanschaffen en kan houden. Dit doe ik door het verbeteren van het I&R-systeem van honden, Europese samenwerking op hondenhandel en het laten uitvoeren van een ketenanalyse van de handel in en fokkerij van honden. Dit zet ik nader uiteen in mijn brief over dierenwelzijn, welke u heden heeft ontvangen.
Het jaarverslag van Witte Kruis over 2018. |
|
Maarten Hijink |
|
Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat de juridische constructie van het Witte Kruis duidelijk is? Zo ja, kunt u deze toelichten?1
Witte Kruis is de Regionale Ambulancevoorziening (RAV) in Zeeland en Noord- en Oost Gelderland. Witte Kruis geeft in het jaarverslag aan dat Witte Kruis Holding B.V. een directe en volledige dochter is van Connexxion Nederland N.V., welke op haar beurt weer een directe en volledige dochter van Transdev Nederland Holding N.V. is.
Klopt het dat er inmiddels een eigen vermogen van € 13.107.900,– is opgebouwd maar dat er geen euro van dit bedrag wordt geherinvesteerd in de ambulancezorg?
RAV’s zijn op grond van de Wet toelating zorginstellingen verplicht een jaarrekening met controleverklaring in te dienen bij het CIBG. Via jaarverantwoordingzorg.nl zijn deze jaarrekeningen openbaar toegankelijk. Het eigen vermogen van Witte Kruis bedraagt per eind 2018 inderdaad € 13.107.900.
Wat wordt precies verstaan onder «overige reserves»? Wat vindt u ervan dat in 2017 € 1.636.000,– naar «overige reserves» overgeheveld is?
Het bedrag van € 1.636.000,– is in 2017 aan het eigen vermogen toegevoegd. In artikel 4 van de Regeling Tijdelijke wet ambulancezorg is het volgende bepaald: De Regionale Ambulancevoorziening verkeert in een dusdanig financiële staat dat deze de continuïteit van de ambulancezorg en het voldoen aan de in deze regeling gestelde eisen niet in gevaar brengt. Het eigen vermogen van de RAV’s moet dus zodanig zijn dat aan deze eisen wordt voldaan.
Wat vindt u ervan dat de «overige reserves» ter beschikking staan van de algemene vergadering? Is het correct dat hieronder Transdev wordt verstaan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, moeten RAV’s ervoor zorgen dat er voldoende eigen vermogen is om te zorgen dat de continuïteit van de ambulancezorg niet in gevaar komt. De Raad van Commissarissen dient erop toe te zien dat dit gebeurt en dat er geen gelden aan het eigen vermogen worden onttrokken, waardoor de continuïteit van de ambulancezorg in het geding kan komen. Inderdaad is Transdev de aandeelhouder.
Klopt het dat het feitelijk zo is dat geld dat als «overige reserve» geparkeerd staat, in handen kan belanden van de eigenaren van het buitenlandse bedrijf Transdev? Zo ja, vindt u dan dat dit niet moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Is na te gaan waar het door premiegelden verkregen Nederlandse geld, precies naar toe gaat? Zo ja, waar naartoe? Zo nee, wat vindt u daarvan?
Navraag bij Witte Kruis leert dat alle premiegelden zijn aangewend voor het verlenen van ambulancezorg en opbouwen van een solide eigen vermogen. Witte Kruis geeft aan dat er sinds 2007, het moment waarop de Nederlandse Staat Connexxion aan Transdev verkocht, geen winst is uitgekeerd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor maandagavond 29 juni 2020, de avond voorafgaand aan de stemmingen over het wetsvoorstel Ambulancevoorzieningen?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Appen tijdens je tentamen: ook nu frauderen studenten' |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Appen tijdens je tentamen: ook nu frauderen studenten»?1
Ja
Klopt de constatering dat de fraudezaken bij online tentamens «zich langzaam opstapelen»? Waaruit blijkt dat?
Van de VH en VSNU heb ik geen signalen ontvangen dat het aantal fraudezaken zich opstapelt. Door de grootschalige omschakeling naar online onderwijs is in veel gevallen ook de toetsvorm veranderd naar online varianten. Wanneer de toetsvorm verandert, verandert ook de wijze waarop studenten mogelijk kunnen frauderen. Onderwijsinstellingen zetten met hun examencommissies in op fraudepreventie. Dit kan bijvoorbeeld door de inzet van alternatieven als online mondelinge tentamens en (met de juiste privacy-waarborgen omklede) online proctoring. Er wordt daarbij per opleiding, per tentamen gekeken welke toetsvorm geschikt is.
Er zijn mij wel enkele fraudezaken bekend bij online tentamens. Bij deze fraudezaken zijn door de instellingen passende maatregelen genomen. Instellingen leren hiervan, bijvoorbeeld door bepaalde toetsvormen aan te passen of op een andere manier in te zetten. Hierover wordt ook afgestemd binnen de SIG (Special Interest Group) Toetsen op afstand van SURF en de landelijke werkgroep Tentamineren van de VSNU, zodat instellingen ook van elkaar kunnen leren.
Is er momenteel vaker sprake van fraude bij het afnemen van tentamens of andere examinering in het hoger onderwijs dan voor maart 2020?
Van de VH en VSNU heb ik geen signalen ontvangen dat er momenteel bij hogescholen en universiteiten vaker sprake zou zijn van fraude bij het afnemen van tentamens of andere examinering in het hoger onderwijs dan voor maart 2020. Zoals uit mijn antwoord op vraag 2 blijkt, worden door de instellingen en hun examencommissies al veel maatregelen genomen om fraude tegen te gaan.
Op welke manier worden hoger onderwijsinstellingen geholpen om fraude tegen te gaan bij het afnemen van examens en tentamens op afstand binnen de kaders van de coronamaatregelen?
SURF, de ICT-coöperatie van de hoger onderwijsinstellingen, ondersteunt instellingen door op nationaal niveau kennisuitwisseling te organiseren over toetsen op afstand. SURF doet dit middels de SIG Toetsen op afstand. Daarnaast krijgt dit onderwerp een plek in het Versnellingsplan onderwijsinnovatie met ICT, waarin SURF samenwerkt met de VH, VSNU en OCW. In het Versnellingsplan zal vanaf het komende collegejaar een werkgroep Toetsen op afstand starten. Het Versnellingsplan, door mij financieel ondersteund, stelt middelen beschikbaar om een aantal vraagstukken rond toetsen op afstand gecoördineerd aan te pakken op landelijk niveau.
Daarnaast heeft het SURF-netwerk van ICT-hoofden uit wo, hbo en mbo aangegeven samen op te trekken in het ontwikkelen van maatregelen, middelen en kennis om aspecten rondom fraude en privacy gezamenlijk op te pakken.
Vanuit de VSNU wordt ook samengewerkt in de landelijke werkgroep Tentamineren, waar onder andere ook gesproken wordt over fraudegevallen en passende maatregelen om deze te voorkomen.
Binnen al deze gremia wordt relevante kennis opgebouwd en signaleren experts op welke terreinen actie nodig is.
Op welke manier bent u in gesprek met hoger onderwijsinstellingen, de Vereniging van Universiteiten(VSNU) en de Vereniging Hogescholen om fraude bij examens en tentamens op afstand op een adequate manier tegen te gaan?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bereid om bij de evaluatie van het afstandsonderwijs door de coronacrisis ook expliciet te kijken naar de beste praktijken rondom het afnemen van examinering en toetsing op afstand in het hoger onderwijs? Zo ja, wanneer kan de Kamer hier de eerste resultaten van verwachten? Zo nee, waarom niet?
De huidige omstandigheden maken dat instellingen in sneltreinvaart kennis opdoen over online onderwijs en ook over online examinering en toetsing op afstand. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, worden de daarbij opgedane ervaringen en inzichten al breed benut en met elkaar gedeeld. Ik ga niet centraal monitoren, omdat ik de instellingen niet teveel wil belasten. Ook bij de start van het komende collegejaar hebben de instellingen vooral ruimte nodig om zich zo goed mogelijk te concentreren op het verzorgen van onderwijs.
De benoeming van oud-staatssecretaris van Financiën, Menno Snel, tot commissaris bij IHC en de directeur van Atradius DSB als bestuurder in de Stichting Continuïteit IHC |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Menno Snel commissaris bij scheepsbouwer IHC Merwede»?1
Ja.
Wanneer was u bekend met het voornemen dat Menno Snel, de oud-staatssecretaris van Financiën die eind vorig jaar aftrad als gevolg van de toeslagenaffaire rond de Belastingdienst, namens de overheid plaats zou nemen in de raad van commissarissen bij IHC?
De heer Menno Snel is op 7 mei jl. namens de Staat voorgedragen als commissaris van de Raad van Commissarissen van IHC. IHC heeft op 4 juni jl. bekend gemaakt dat de eerder aangekondigde overname en herfinanciering was afgerond en in samenhang daarmee dat de samenstelling van de Raad van Commissarissen was gewijzigd.
Was u bekend met dit voornemen toen de Minister van EZK en u de Kamer middels een brief op 30 april jl. informeerden over de bijdrage van de staat aan de continuïteit van IHC? Zo ja, waarom heeft u de Kamer daar niet over geïnformeerd?
Op 30 april jl. was nog niet bekend wie namens de Staat zou worden voorgedragen. Het is bovendien aan IHC om te communiceren over benoemingen in de Raad van Commissarissen van de onderneming.
Was u bekend met dit voornemen op 18 mei jl. toen het debat plaatshad over de tweede en derde incidentele suppletoire begroting EZK inzake Noodpakket banen en economie en overbruggingsfaciliteit IHC? Zo ja, waarom heeft u de Kamer daar toen niet over geïnformeerd?
Over wijzigingen in de Raad van Commissarissen kon pas worden gecommuniceerd op het moment dat er definitieve overeenstemming was over de overname en herfinanciering van IHC. IHC heeft dit op 4 juni jl. gedaan toen definitief overeenstemming was bereikt.
Waarom is besloten de directeur van Atradius DSB in het bestuur te laten plaatsnemen van Stichting Continuïteit IHC?
De Stichting Continuïteit IHC dient, zoals de naam aangeeft, toe te zien op het voortbestaan van IHC. De Staat heeft grote financiële belangen bij IHC vanuit de exportkredietverzekering, die in gevaar komen als de continuïteit van IHC onder druk komt te staan. De directeur van Atradius DSB heeft vanuit zijn achtergrond kennis van het bedrijf en van de markten waarop IHC opereert. Daarnaast is hij in staat om deze rol gezien zijn functie op een voor de Staat herkenbare wijze uit te oefenen.
Ziet u risico's op belangenverstrengeling, aangezien IHC vaste klant is van Atradius DSB en grootgebruiker van exportkredietverzekeringen?
Nee. Alle besluiten op het gebied van exportkredietverzekeringen worden genomen door de Staatssecretaris van Financiën dan wel binnen beleidskaders die door de Staatssecretaris worden vastgesteld. Voor exportkredietverzekeringen waarbij IHC betrokken is moeten op dit moment alle besluiten door de Staatssecretaris worden genomen.
Ook is hierbij van belang dat de directeur van Atradius DSB zitting neemt in het bestuur van de Stichting Continuïteit, die op juridisch grote afstand staat van het bedrijf IHC en geen enkele bemoeienis heeft met of inspraak of zelfs inzage heeft in de dagelijkse gang van zaken bij IHC. Dit zou anders zijn geweest bij een benoeming in de raad van commissarissen van IHC.
Hoe zijn de risico’s op belangenverstrengeling afgewogen?
Zie antwoord op vraag 6.
Op welke manier gaat u deze belangenverstrengeling voorkomen?
Zie antwoord op vraag 6.
Kunt u uitsluiten dat er belangenverstrengeling optreedt?
Zie antwoord op vraag 6.
Is Atradius DSB – gegeven het feit dat de directeur van Atradius DSB in het bestuur zit van de stichting die eigenaar is van IHC – desondanks nog in staat om een onafhankelijke financiële, sociale en milieubeoordeling te geven van aanvragen van IHC?
Ja. Atradius DSB adviseert en de Staatssecretaris van Financiën neemt besluiten. Adviezen van Atradius DSB worden altijd, voor elk bedrijf, kritisch beoordeeld alvorens een besluit wordt genomen en besluiten die Atradius DSB onder de verstrekte volmacht kan nemen – niet van toepassing op dit moment voor IHC – dienen te voldoen aan de beleidskaders van de Staat. Zie voorts het antwoord op vraag 6: het bestuur van de stichting heeft geen enkele bemoeienis met transacties van IHC of de bijbehorende financiële, sociale of milieuaspecten.
De uitzending van Nieuwsuur over illegale hondenhandel |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur van 25 juni jl. over de illegale handel in honden en puppy’s?1
Ja.
Op welke wijze hebt u tot dusver uitvoering gegeven aan de eerdere motie-Weverling (Kamerstuk 28 286, nr. 1084) om in overleg te treden met probleemlanden over het verbeteren van de handhaving op Europese wettelijke vereisten voor export van honden en het inzichtelijk maken van malafide import- en exportstromen? Met welke landen en wanneer heeft u tot dusver gesproken?
In EU-verband wordt, mede op Nederlands initiatief, samengewerkt om illegale hondenhandel aan te pakken. Nederland is koploper op het gebied van Identificatie & Registratie (I&R) en zal deze voortrekkersrol verder intensiveren door aandacht te vragen voor ons I&R-systeem en samen met partners te zoeken naar de mogelijkheden voor een Europees I&R of binnen de EU inter-operabele I&R-systemen. De vrijwillige initiatief werkgroep over de handel in honden en katten, die functioneert onder het EU Platform Dierenwelzijn en onder Nederlands voorzitterschap, is een gremium waaraan zowel lidstaten als ngo’s deelnemen. Deelnemende landen zijn België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Finland, Hongarije, Ierland, Italië, Roemenië, Slowakije, Spanje en Portugal. Hier wordt kennis en ervaring gedeeld over I&R-systemen en registratiesystemen voor fokkers in de verschillende lidstaten waartussen handel plaatsvindt en wordt gekeken waar onderlinge samenwerking mogelijk is. Goede voorbeelden over beleid en handhaving worden uitgewisseld binnen deze werkgroep. Daarnaast voert het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit een ketenanalyse uit naar handel in en fokkerij van honden. Dit onderzoek geeft inzicht in de kritieke momenten in het leven van een hond waarin welzijnsproblemen kunnen ontstaan. Mijn beleid richt zich op die kritieke momenten en het onderzoek biedt mogelijkheden om specifieke problemen aan te pakken, door barrières op te werpen en interventies te doen. Het onderzoek wordt in het najaar opgeleverd.
Door zowel het laten doen van onderzoek, als het internationaal opereren om het dierenwelzijn in hondenhandel te verbeteren, geef ik uitvoering aan de motie Weverling (Kamerstuk 28 286, nr. 1084).
Wat is de stand van zaken van de verbetering van het identificatie- en registratiesysteem van honden, waarvan u in antwoord op eerdere vragen aangaf ermee bezig te zijn? Welke concrete verbeteringen in dit systeem zijn inmiddels gerealiseerd?2
In het vernieuwde I&R-hond worden meer betrokkenen bij I&R-hond geregistreerd, is het hondenpaspoort verplicht voor alle honden en worden technische verbeteringen gedaan. Ook wordt er een sluitende chiplogistiek en paspoortlogistiek gerealiseerd.
Door de registratie van de betrokken fokker, dierenarts of chipper is het bekend waar de hond vandaan komt, wie de hond heeft gechipt en van een paspoort heeft voorzien. De sluitende chip- en paspoortlogistiek zorgt ervoor dat de laatste schakel in de keten terug te vinden is, mocht een chip of paspoort toch in het illegale circuit belanden. Inwerkingtreding van de verbeterde I&R en het hondenpaspoort zijn voorzien halverwege 2021.
Welke doelstellingen of termijnen zijn gesteld voor wat betreft de sluitende chiplogistiek en de registratie?
Inwerkingtreding van de verbeterde I&R en het hondenpaspoort zijn voorzien halverwege 2021.
Hoeveel honden zijn er in het afgelopen jaar en in de jaren daarvoor vanuit het buitenland geïmporteerd naar Nederland? Kunt u aangeven hoeveel honden in dierenasiels geïmporteerd zijn uit het buitenland?
In 2019 zijn er volgens de beschikbare I&R-data 31.022 honden geïmporteerd
In 2018 zijn er 30.279 honden geïmporteerd volgens de beschikbare I&R data.
Het is niet mogelijk om aan te geven hoeveel honden in dierenasiels geïmporteerd zijn vanuit het buitenland.
Hoe vaak is in het afgelopen jaar geconstateerd dat honden op illegale wijze, dus buiten de voorgeschreven procedures om, geïmporteerd werden of dat dit geprobeerd is? Hoe vaak is in het afgelopen jaar geconstateerd dat bij de import van honden gebruikgemaakt is van valse registratiepapieren?
Bij inspecties in 2019, naar aanleiding van meldingen, zijn twee keer onjuistheden geconstateerd bij identificatiedocumenten en zijn drie keer onjuistheden geconstateerd bij de rabiësvaccinatie.
Bent u bekend met signalen dat dierenartsen bedreigd of beïnvloed worden door malafide hondenhandelaren om signalen over malafide handel of dierenmishandeling niet naar buiten te brengen?
Nee, ik heb daarover geen signalen ontvangen.
Kunt u door middel van een overzicht per jaar over de afgelopen vijf jaar aangeven hoeveel gevallen van illegale hondenhandel in de afgelopen jaren aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zijn gemeld? Kunt u vervolgens aangeven wat de aard van de meldingen is en wat er met de verschillende meldingen is gebeurd qua opvolging, zoals onderzoek of inspectie? Bij hoeveel meldingen is er geen opvolging gegeven? Wat is de reden dat er geen opvolging is gegeven? Hoeveel meldingen zijn uiteindelijk afgehandeld en hoeveel meldingen hebben tot strafrechtelijke vervolging geleid?
Meldingen worden sinds 2017 vastgelegd in de categorieën welzijn, laag rabiësrisico en hoog rabiësrisico. In de jaren 2015 en 2016 werd dit niet op deze manier vastgelegd.
392
348
109
849
391
183
150
724
271
190
55
516
424
424
324
324
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Risicogericht toezicht betekent dat we vooral daar inspecties uitvoeren waar we (op basis van meldingen, gegevens uit eerdere inspecties en risico-inventarisaties) de kans op overtreding van de regels voor de handel in gezelschapsdieren het grootst achten. Ongeveer 30% van de meldingen over illegale hondenhandel leidt tot directe actie. Meldingen die niet direct worden opgepikt worden wel geregistreerd en bewaard.
De voornaamste reden van het niet oppakken van meldingen was een gebrek aan aanknopingspunten. Een nadere toelichting hierop vindt uw Kamer in het antwoord op vraag 9.
Illegale hondenhandel is in zichzelf echter geen in de wet opgenomen strafbaar feit, maar het kan zich uiten in verschillende formeel-juridische strafbare feiten zoals overtredingen van de Dierenwelzijnswet en valsheid in geschrift. Uit de registratiesystemen van het OM kan derhalve niet achterhaald worden hoeveel zaken gerelateerd aan illegale hondenhandel de afgelopen jaren door het OM zijn verwerkt en of dit tot een veroordeling heeft geleid.
De inzet op het tegengaan van illegale hondenhandel is verhoogd. Voor toezicht en handhaving bij gezelschapsdieren (specifiek honden en katten) heeft de NVWA sinds 2020 10 fte beschikbaar. Voor 2020 was dit 5 fte. In maart van dit jaar zijn de politie, NVWA en de Landelijke Inspectie Dierenbescherming (LID) een tasforce hondenhandel gestart om de handhaving op hondenhandel zo effectief mogelijk te laten verlopen. Zowel op strategisch als op operationeel niveau wordt samengewerkt. Doel van de taskforce is het bevorderen van de naleving van wet- en regelgeving en het aanpakken van misstanden in hondenhandel, om dierenwelzijn en diergezondheid te waarborgen. Dit doel wordt bereikt door slimme samenwerking en het efficiënt inzetten van de beschikbare capaciteit en informatie.
Herkent u de signalen dat de NVWA na veel meldingen van illegale hondenhandel helemaal geen actie onderneemt? Zo ja, kunt u aangeven hoe dit komt?
Alle klachten en meldingen over hondenhandel worden beoordeeld door een inspecteur. Het is daarbij belangrijk dat de melding voldoende informatie en aanknopingspunten bevat. Dit betekent dat er een goede omschrijving is en dat er foto’s en/of filmmateriaal beschikbaar is. Als de NVWA risico’s ziet voor dier- en/of volksgezondheid, dierenwelzijn of andere overtredingen, dan kan een melding worden opgevolgd door een fysieke of administratieve inspectie. Meldingen die niet direct worden opgepakt door een inspecteur worden wel geregistreerd en bewaard. Als de NVWA bijvoorbeeld op en later moment meer meldingen over een bepaalde fokker krijgt, kunnen ook die eerdere meldingen betrokken worden bij het onderzoek.
Bij import moet een hond worden vergezeld van een gezondheidscertificaat, afgegeven door een dierenarts. Europese regels gaan uit van onderling vertrouwen tussen lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de NVWA er vanuit moet gaan dat de informatie die door de dierenarts in een ander Europees land op het gezondheidscertificaat is gezet (bijvoorbeeld de informatie over de leeftijd en de vaccinaties) juist is. Het is ook erg moeilijk om met zekerheid de leeftijd van een individuele pup te bepalen (en dus te bewijzen dat certificaten niet kloppen). De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen.
Hoeveel inspecties van de NVWA hebben er in 2019 plaatsgevonden? Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat tijdens veel inspecties van de NVWA geen tekortkomingen geconstateerd worden, terwijl de problematiek in dierenasiels, meldingen en verhalen van kopers van illegaal geïmporteerde honden erop duiden dat illegale hondenhandel wel degelijk een groot probleem is in Nederland?
In totaal kwamen er in 2019 bij de NVWA in 872 meldingen binnen over gezelschapsdieren, waarvan 849 specifiek over honden en katten. Er zijn 118 meldingen opgevolgd met een inspectie. Van de 118 inspecties was er slechts 16% akkoord.
Kunt u aangeven hoe de extra capaciteit die de NVWA dit jaar, conform uw beantwoording van eerdere vragen, heeft vrijgemaakt om de handhaving op illegale hondenhandel te intensiveren, tot nu toe is ingezet? En kunt u aangeven op welke wijze de door u in de eerder over dit onderwerp gestelde vragen genoemde voorlichting tot dusver gematerialiseerd is?3
In 2019 had de NVWA 5 FTE* voor toezicht en handhaving op alle taken van de hondenhandel en fokkerij van gezelschapsdieren. In 2020 zijn dat 10 FTE4, waarvan 6.5 FTE zijn gereserveerd voor toezicht op hondenhandel (inclusief I&R en online handel).
Van de geplande capaciteit is, tot en met mei 2020, voor ongeveer 4 FTE besteed aan hondenhandel.
Voorlichting vindt plaats via het Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG), waaraan onder meer het Ministerie van LNV subsidie verstrekt. Ook bij advertenties van honden op Marktplaats verschijnt informatie van het LICG over de aankoop van een hond.