Het bedreigen van agenten |
|
Ronald van Raak , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Agent wil vervolging afdwingen van man die hem bedreigde met fysiek geweld»?1
Ja.
Als de juridische haalbaarheid ontbreekt voor het vervolgen voor het bedreigen met fysiek geweld van een politieagent, in het bijzijn van zijn vrouw en kinderen, door een vuurwapengevaarlijke man die zich al eerder misdragen had, wat zegt dit dan volgens u over de wet? Waarom is bedreigen met (zogenoemde «eenvoudige«) mishandeling nu niet strafbaar?2
Elke vorm van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder ook politiemensen, is onacceptabel. Incidenten van agressie en geweld tegen mensen met een publieke taak worden, indien er aangifte gedaan is, door het Openbaar Ministerie behandeld en hoog opgenomen. Indien er sprake is van een strafbare gedraging worden daaraan ook strafrechtelijke consequenties verbonden. Zoals ik ook op de vragen van de leden Van Wijngaarden en Yeşilgöz-Zegerius over ditzelfde onderwerp antwoordde, kan ik mij goed voorstellen dat een sepot voor politieambtenaren teleurstellend kan zijn. Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Het is voor de betrokkene teleurstellend wanneer dat het geval is, zeker na een belangrijke stap als het maken van een melding of het doen van aangifte. Voor die teleurstelling heb ik alle begrip maar daar is uiteindelijk toch de afweging door het OM – of in vóórkomend geval de rechter – beslissend. De juridische haalbaarheid van een veroordeling van bedreiging is tegelijkertijd van meerdere factoren afhankelijk. Bedreiging is strafbaar gesteld in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Bedreiging is een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. De bedoeling van de strafbaarstelling is om te voorkomen dat iemand door de bedreiging onder druk wordt gezet en daardoor wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid of in zijn doen en laten. Tegen de achtergrond van deze doelstelling worden aan de zwaarte van het misdrijf waarmee wordt gedreigd eisen gesteld. Ook wordt verlangd dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen de redelijke vrees kan opwekken dat het misdrijf waarmee is gedreigd ook zou worden gepleegd. Een bedreiging met eenvoudige mishandeling is tegen de achtergrond van de beschreven doelstelling, niet strafbaar. Dit geldt overigens ook voor een poging tot (eenvoudige) mishandeling (artikel 300, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht).
Snapt u het gevoel bij de politievakbonden dat het onverteerbaar is «dat een politieman in zijn privétijd belaagd en bedreigd kan worden vanwege zijn werk zonder dat daar strafrechtelijke consequenties aan zitten»?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat iedere bedreiging met geweld tegen politieambtenaren strafbaar zou moeten zijn? Zo niet, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dat te bereiken?
Ik vind elke vorm van agressie en geweld tegen politieambtenaren onacceptabel. Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt dan ook een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Ik verwijs u naar de beantwoording van de vraag van de leden Van Wijngaarden en Yeşilgöz-Zegerius over ditzelfde onderwerp waar ik inga op de seponeringsgronden van het Openbaar Ministerie in deze zaak.
De oproep voor meer geld voor het Europees Openbaar Ministerie |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat u tijdens de JBZ-Raad van 7 juli 2020 heeft gepleit voor meer geld voor het Europees Openbaar Ministerie (EOM)?1
Nee, het EOM stond niet geagendeerd en is ook niet besproken op de JBZ-raad van 7 juli 2020. Zie ook het verslag van de JBZ-Raad dat u op 17 juli heeft ontvangen2.Wel heb ik na afloop van de JBZ-Raad van 7 juli 2020 in antwoord op een vraag van het ANP aangegeven dat wat mij betreft Europol, Eurojust en het EOM adequaat worden toegerust.
Wanneer heeft u de Kamer hierover geïnformeerd? Als u de Kamer niet heeft geïnformeerd hierover, waarom niet?
Uw Kamer is geïnformeerd over de kabinetsinzet ten aanzien van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2021–2027 (MFK) en de Covid-19 herstelstrategie. In de brief aan uw Kamer van 9 juni jl. met betrekking tot de kabinetsappreciatie van de Commissievoorstellen voor het MFK en de Covid-19 herstelstrategie stelt het kabinet dat het de naleving van rechtsstatelijkheidsbeginselen en grondrechten en de bestrijding van fraude, inclusief sterke betrokkenheid van de relevante EU instituties, van belang vindt. Deze inzet is ook verwoord in het non-paper dat Nederland samen met Denemarken, Oostenrijk en Zweden heeft opgesteld. In dezelfde brief benoemt het kabinet zijn ambitie om fraude en georganiseerde criminaliteit in lidstaten te voorkomen en te bestrijden. Het kabinet bepleit in dit verband dat, ingepast binnen de kabinetsinzet voor een modern en financieel houdbaar MFK, Europol, Eurojust en het EOM adequaat zijn toegerust3.
In de brief aan uw Kamer van 13 juli jl. met betrekking tot de kabinetsappreciatie van het onderhandelingsdocument over het MFK en de Covid-19 herstelstrategie van 10 juli jl. signaleert het kabinet dat, conform Nederlandse inzet, in het onderhandelingsdocument een paragraaf is toegevoegd waarmee het belang van actieve fraudebestrijding wordt erkend; de Commissie wordt uitgenodigd om aanvullende maatregelen te presenteren die bijdragen aan de bescherming van de EU-begroting tegen fraude en onregelmatigheid. Daarnaast is in deze brief aan uw Kamer aangegeven dat uit het onderhandelingsdocument blijkt dat de JBZ-agentschappen Europol en Eurojust adequaat worden toegerust en de Commissie stelt dat hetzelfde ook voor het EOM en OLAF zal gelden4.
In de conclusies van de Europese Raad van 21 juli jl. is opgenomen (onder nummer 83) dat het Europees Openbaar Ministerie voldoende middelen zal ontvangen om de bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen5. Dit is in lijn met de kabinetsinzet. Uw kamer is hierover per brief d.d. 24 juli met betrekking tot het verslag van de buitengewone Europese Raad van 17 tot en met 21 juli geïnformeerd6.
Waarom vindt u het nodig om meer geld voor het EOM uit te trekken terwijl het EOM nog niet eens actief is? Kunt u heel precies onderbouwen wat er met dat extra geld precies zou moeten gebeuren volgens u?
Het EOM is een belangrijke speler om de financiële belangen van de EU te beschermen en fraude en corruptie met EU gelden te vervolgen, mede indachtig het verwachte Covid 19 herstelpakket. Het kabinet bepleit in dit verband dat, ingepast binnen de kabinetsinzet voor een modern en financieel houdbaar MFK, onder meer het EOM adequaat is toegerust. De intentie van de Commissie is nog steeds dat het EOM eind 2020 van start gaat. Op basis van een nieuwe inschatting van de verwachte werklast voor het EOM bij aanvang van zijn werkzaamheden heeft het EOM de Commissie om meer middelen voor 2021 gevraagd, met name voor de werving van meer gedelegeerde Europese aanklagers dan de 32,25 fte die de Commissie aanvankelijk had voorzien. De Commissie heeft op 24 juni jl. voor het EOM een ontwerpbegroting van EURO 37,7 miljoen (lopende prijzen) voor het jaar 2021 voorgesteld7. In de conclusies van de Europese Raad van 21 juli jl. is opgenomen (onder nummer 83) dat het EOM voldoende middelen zal ontvangen om de bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen8. Dit is in lijn met de kabinetsinzet. De bij de conclusies van de Europese Raad behorende bedragen voor het EOM voor 2021–2027 zijn nog niet verschenen. Het kabinet heeft hier navraag naar gedaan.
Waarom houdt u dit pleidooi precies op dit moment? Is hier om verzocht? Zo ja, door wie en wanneer? Zijn daar openbare documenten van en met welke onderbouwing?
Ik heb antwoord gegeven op een vraag van het ANP na afloop van de JBZ Raad van 7 juli jl.
Hoeveel budget is er oorspronkelijk aan het EOM toegezegd door de Europese Unie en hoeveel zou dit moeten worden volgens u?
In haar MFK-voorstel uit 2018 heeft de Commissie EURO 143 miljoen (prijzen 2018) toebedeeld aan het EOM voor de periode 2021–2027. Uit het voorstel voor het MFK van 27 mei jl. kon het voorgestelde budget voor het EOM niet worden opgemaakt. In de conclusies van de Europese Raad van 21 juli is opgenomen (onder nummer 83) dat het Europees Openbaar Ministerie voldoende middelen zal ontvangen om de bescherming van de financiële belangen van de Unie te waarborgen9. Dit is in lijn met de kabinetsinzet. Uw Kamer is hierover per brief d.d. 24 juli jl. met betrekking tot het verslag van de buitengewone Europese Raad van 17 tot en met 21 juli geïnformeerd10. De bij de conclusies van de Europese Raad behorende bedragen zijn nog niet verschenen. Het kabinet heeft hier bij de Commissie navraag naar gedaan.
Welke gevolgen zal dit hebben voor de Nederlandse afdracht aan Brussel?
De begroting van het EOM maakt onderdeel uit van het Meerjarig Financieel Kader. Over de afdrachten ten gevolge van het MFK bent u geïnformeerd bij brief d.d. 24 juli jl. met betrekking tot het verslag van de buitengewone Europese Raad van 17 tot en met 21 juli11.
Hoeveel meer geld zou u uit willen geven aan Europol en Eurojust?
Voor de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en fraude is het noodzakelijk dat, binnen de kabinetsinzet voor een modern en financieel houdbaar MFK, ook Europol en Eurojust adequaat zijn toegerust. In de kamerbrief van 13 juli jl. met betrekking tot de kabinetsappreciatie van het onderhandelingsdocument over het MFK en de Covid-19 herstelstrategie van 10 juli jl., concludeert het kabinet dat met de in dit onderhandelingsdocument voorgestelde budgetten voor Europol en Eurojust aan deze inzet wordt voldaan12. De in de conclusies van de Europese Raad van 21 juli (onder respectievelijk nummers 8 en 114) genoemde budgetten komen hiermee overeen13.
Waarom heeft u deze oproep gedaan tijdens de JBZ-Raad terwijl dit niet geagendeerd stond, althans niet op de geannoteerde agenda die de Kamer voorafgaand ontving? Welke gevolgen heeft dit volgens u voor de invloed van de Kamer op de JBZ-Raden?
Hier lijkt sprake van een misverstand; het EOM stond niet geagendeerd en is ook niet besproken op de JBZ-raad van 7 juli 2020. Zie ook het verslag van de JBZ- Raad dat u op 17 juli heeft ontvangen14. Ik heb in antwoord op vragen van de pers het standpunt van het kabinet toegelicht zoals dat ook met de Kamer in een eerder stadium was gedeeld.
Vindt u het handig om te pleiten voor meer geld voor het EOM terwijl de regering in de discussie over de meerjarenbegroting en het herstelfonds juist pleit voor zuinig beleid? Op welke wijze is uw pleidooi voor meer geld afgestemd in de regering?
Zie het antwoord op vragen 2, 3 en 5.
Het bericht dat een problematische gokker veel te lang zijn gang kon gaan in het casino |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat een gokverslaafde een kwart miljoen euro kon verspelen in Holland Casino?1
Ja.
Wordt op dit moment door Holland Casino bijgehouden wat iemand vergokt tijdens een bezoek? Zo nee, waarom niet en vindt u dat wenselijk?
Holland Casino heeft mij desgevraagd medegedeeld dat ze, gelet op de aard van bedrijfsprocessen, niet op structurele basis de gewonnen en verloren bedragen van spelers registreert. Het is daarom niet mogelijk een speler na een speelsessie een uitdraai te geven van die bedragen.
Het preventiebeleid van Holland Casino is gericht op vroegsignalering van risico- en probleemgedrag. Ze maakt voor haar risicoanalyse gebruik van diverse indicatoren, de bezoekfrequentie wordt automatisch geregistreerd. Indien bij een speler risico’s op kansspelverslaving wordt gedetecteerd, wordt het speelgedrag meer nauwkeurig gemonitord. Ook dan kan geen exacte balans worden opgemaakt van de gewonnen en verloren bedragen. Het verzamelen van (bijzondere) persoonsgegevens dient namelijk gelijke tred te houden met de risico’s die zich voordoen, dit volgt uit de wettelijke zorgplicht wat inhoudt dat vergunninghouders maatregelen en voorzieningen treffen die nodig zijn om kansspelverslaving zoveel mogelijk te voorkomen.2
De vraag of Holland Casino met haar verslavingspreventiebeleid aan relevante wet- en regelgeving voldoet is aan de Kansspelautoriteit als toezichthouder op dit terrein.
Wordt op dit moment door Holland Casino bijgehouden wat iemand gedurende een maand of een jaar vergokt bij Holland Casino? Zo nee, waarom niet en vindt u dat wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat Holland Casino van belangrijke klanten bijhoudt wat iemand zijn favoriete drankje is, zodat dit bij binnenkomst van die klant gelijk aangeboden kan worden?
Uw vraag over het aanbieden van drankjes heb ik aan Holland Casino voorgelegd, aangezien de vraag op het terrein van de bedrijfsvoering van de onderneming ligt. Desgevraagd geeft Holland Casino aan dat zij van een beperkt aantal spelers dat deelneemt aan het VIP-programma zaken als de favoriete consumptie bijhoudt. Hiervoor moeten spelers toestemming geven. Holland Casino geeft aan dat deze consumptie niet bij binnenkomst van de speler aangeboden wordt. Een speler die deelneemt aan het VIP-programma kan, net als andere spelers, een consumptie bestellen. In zulke gevallen weet Holland Casino wat de favoriete consumptie is van de desbetreffende speler.
Is het mogelijk dat Holland Casino na een speelsessie een uitdraai geeft aan de klant van de gewonnen dan wel vergokte bedragen? Zo ja, gebeurt dit ook om klanten er op te wijzen dat het misschien verstandig is om minder te vergokken? Zo nee, waarom niet? Welke juridische obstakels staan hieraan in de weg?
Zie antwoord vraag 2.
Wie ziet er op toe dat Holland Casino haar verslavingspreventiebeleid niet alleen mooi op papier heeft staan, maar in de praktijk ook goed uitvoert? Hoe regelmatig wordt dit gecontroleerd en hoe wordt dit gecontroleerd?
De Kansspelautoriteit houdt toezicht op Holland Casino en controleert daarbij of het voldoende maatregelen en voorzieningen treft om kansspelverslaving zoveel mogelijk te voorkomen. In de Toezichtagenda 2020 is opgenomen dat de Kansspelautoriteit in 2020 het onderzoek naar het verslavingspreventiebeleid van Holland Casino afrondt en dat zij ook in 2020 actief toezicht houdt op de naleving van de zorgplicht door Holland Casino. Over onderzoeken naar individuele ondertoezichtgestelden kan de Kansspelautoriteit geen uitspraken doen.
Heeft Holland Casino volgens u voldoende middelen om adequaat op te treden tegen problematische/verslaafde gokkers? Worden die middelen naar uw mening ook voldoende ingezet? Zou het helpen als Holland Casino bij een bewustwordingsgesprek de klant kan verplichten een naaste mee te nemen naar dat gesprek?
Het verslavingspreventiebeleid van Holland Casino is risico-georiënteerd. Na signalering van (potentieel) risicogedrag beschikt Holland Casino over diverse middelen om te interveniëren in de vorm van bijvoorbeeld persoonlijke gesprekken, monitoring, toeleiding naar zorg, entreebeperkingen en in het uiterste geval entreeverboden. Ik heb geen aanwijzingen dat kansspelverslaving meer effectief wordt bestreden als Holland Casino de speler verplicht om bij een persoonlijk onderhoud een naaste mee te nemen. Holland Casino geeft aan positief te staan tegenover de mogelijkheid om een naaste mee te brengen bij een gesprek en attendeert spelers hier ook op, maar ze acht het niet wenselijk om dit te verplichten. Volgens Holland Casino zou een dergelijke verplichting voor een speler een drempel kunnen zijn voor het aangaan van een persoonlijk onderhoud en om vrij te spreken. Het is aan de Kansspelautoriteit om in het kader van het toezicht op de zorgplicht van Holland Casino te oordelen of het voldoende doet om kansspelverslaving zoveel mogelijk te voorkomen. Ook vanuit het aandeelhouderschap van het Ministerie van Financiën in Holland Casino wordt een beroep gedaan op de maatschappelijke verantwoordelijkheid van Holland Casino en wordt het thema «verantwoord aanbieden» actief onder de aandacht gebracht.3
In algemene zin meen ik dat er ruimte is voor verdere verbetering van de borging van verslavingspreventie door landgebonden aanbieders van risicovolle kansspelen. Daarom bevat de Wet kansspelen op afstand (Wet Koa) een aangescherpt pakket aan eisen op het terrein van verslavingspreventie voor alle vergunninghouders die risicovolle kansspelen (kansspelen op afstand, in speelcasino’s en in speelautomatenhallen) aanbieden. Daarbij dient gewerkt te worden met een getrapt interventiemodel, met als sluitstuk een eventuele onvrijwillige opname van de speler in het Centraal Register Uitsluiting Kansspelen (CRUKS), waarmee de speler wordt uitgesloten van deelname aan het aanbod van alle vergunde aanbieders van risicovolle kansspelen. Ook worden vergunninghouders op grond van de Wet Koa verplicht om zich bij het ontwikkelen, implementeren en onderhouden van het verslavingspreventiebeleid te laten adviseren door verslavingsdeskundigen en ervaringsdeskundigen.
Klopt het dat Holland Casino klanten niet verplicht door kan verwijzen naar verslavingszorg? Zo ja, waarom niet?
Holland Casino geeft desgevraagd aan dat zij spelers uitgebreid informeert over verslavingszorg. De speler wordt in nagenoeg alle persoonlijke gesprekken op de mogelijkheid van contact met de verslavingszorg gewezen. Dat varieert van het verstrekken van voorlichtingsmateriaal voor bewustwording tot gerichte toeleiding. Hoewel Holland Casino niet kan afdwingen dat een speler ook daadwerkelijk gebruik maakt van verslavingszorg, kan zij de speler wel tegen zichzelf in bescherming nemen door de speler aan te moedigen tot een vrijwillig entreeverbod of de speler een entreeverbod op te leggen. Bij een entreeverbod wordt de speler te allen tijden gestimuleerd om in contact te treden met hulpinstanties. Dit gebeurt door bijvoorbeeld gezamenlijk contact op te nemen met de verslavingszorg of toestemming te vragen aan de speler dat de hulpinstantie zelf contact opneemt met de speler.
Klopt het dat er in vestigingen van Holland Casino pinautomaten zijn die geen daglimiet hebben, zoals bij gewone pinautomaten wel gebruikelijk is? Zo ja, acht u dit in het licht van het gevaar op verslaving verstandig? Bent u bereid dit beleid eens onder de loep te nemen?
Holland Casino geeft desgevraagd aan dat de bezoekers bij het pinnen in de casino’s dezelfde daglimieten kennen als de daglimieten van hun eigen bank of een andere kaartuitgevende instantie. Deze limiet betreft een aangelegenheid tussen bank en consument.
Het is aan de Kansspelautoriteit om er op toe te zien of Holland Casino over het geheel genomen voldoende maatregelen en voorzieningen treft en zo conform relevante wet- en regelgeving handelt.
Klopt het dat er naast de Black card, Platinum card en Diamond card nóg een kaart bestaat, de zogeheten VIP card? Zo ja, hoe bepaalt Holland Casino wie in aanmerking komt voor deze VIP card?
Het verstrekken van dit soort kaarten ligt op het terrein van bedrijfsvoering van de onderneming. Holland Casino heeft desgevraagd medegedeeld dat er een Diamond VIP card bestaat, bedoeld voor een uiterst kleine groep bezoekers. Holland Casino hanteert interne criteria waaraan wordt getoetst of het veilig en verantwoord is een speler een dergelijke kaart toe te kennen. Hierbij betrekt Holland Casino onder meer beschikbare informatie over het (speel)gedrag en verkregen informatie in het kader van verslavingspreventie en de Wwft.
Het bericht ‘Ruim de helft van de basisschoolleerlingen heeft vanwege coronamaatregelen drie maanden geen gymles gehad’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ruim de helft van de basisschoolleerlingen heeft vanwege coronamaatregelen drie maanden geen gymles gehad»?1
Dit bericht over het peilingsonderzoek van het Mulier Instituut onder ouders is mij bekend.
Hoeveel scholen voldoen momenteel niet aan de twee uur bewegingsonderwijs? Op welke manier houdt de Inspectie van het Onderwijs hierop toezicht?
Tijdens de (gedeeltelijke) schoolsluiting als gevolg van de maatregelen rond COVID-19, konden po-scholen niet voldoen aan alle wettelijke eisen en dat werd op dat moment dan ook niet van scholen verwacht. Er wordt niet doorlopend gemonitord hoeveel uren bewegingsonderwijs er in het primair onderwijs worden aangeboden. Signalen over te weinig uren bewegingsonderwijs kunnen voor de inspectie aanleiding zijn om daarover in gesprek te gaan met de school. De inspectie heeft inmiddels de frequentie van de schoolonderzoeken weer op peil gebracht. De planning en werkwijze zijn wel aangepast naar de omstandigheden.
Deelt u de mening dat gym een belangrijk onderdeel is van het onderwijscurriculum? Zo ja, deelt u ook de mening dat bewegingsonderwijs helpt bij een gezonde leefstijl en dat dit in tijden van COVID-19 extra van toepassing is? Zo nee, waarom niet?
COVID-19 bevestigt het belang van een gezonde leefstijl. Scholen dragen hieraan bij met bewegingsonderwijs als een van de belangrijke onderdelen van het curriculum. Daarnaast stimuleer ik scholen via programma’s als Gezonde School hun leerlingen te wijzen op het belang van een gezonde leefstijl. Ik heb samen met VWS recentelijk het programma Gezonde School met vier jaar verlengd en ik ben blij met de plek die het thema gezondheid heeft in de bouwstenen van de curriculumherziening.
Kunt u uitleggen waarom scholen geen bewegingsonderwijs gegeven hebben? Wat hebben de leerlingen in plaats van bewegingsonderwijs voor onderwijs gekregen?
Vanaf 15 maart jl. waren de scholen gesloten en kon er geen sprake zijn van fysiek onderwijs. Daarmee kwam ook het bewegingsonderwijs op locatie te vervallen. Uit een ledenpeiling van de KVLO2 in april blijkt dat tijdens de periode dat de scholen gesloten waren 71 procent van de leerkrachten bewegingsonderwijs op afstand heeft aangeboden. Ik ben trots op de manier waarop scholen in deze periode vorm hebben gegeven aan het (bewegings-) onderwijs. De sector heeft bij de heropening gehandeld naar beste kunnen. Lokaal zijn er inschattingen gemaakt over wat onder deze omstandigheden wenselijk en acceptabel is. In sommige situaties was het bijvoorbeeld niet altijd mogelijk om gebruik te maken van de gymzalen.
Kinderen die onvoldoende bewegingsonderwijs hebben gekregen, zullen negatieve gevolgen ondervinden met betrekking tot de motorische ontwikkeling; wat gaat u hieraan doen? Indien u hierop geen actie onderneemt, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de leerlingen deze achterstand in kunnen halen?
De uitbraak van COVID-19 heeft negatieve gevolgen gehad op allerlei leergebieden, niet alleen op het gebied van motorische ontwikkeling. De tijd die scholen hebben voor het inlopen van eventuele achterstanden is beperkt, waardoor scholen keuzes moeten maken. Ik vertrouw op het oordeel van de scholen om vanuit de eigen onderwijskundige visie tegemoet komen aan de specifieke behoefte van hun leerlingen. Scholen kunnen gebruik maken van de subsidieregeling3 inhaal- en ondersteuningsprogramma’s onderwijs 2020–2021 die beschikbaar is gesteld om extra ondersteuning te bieden aan leerlingen met leer- en ontwikkelachterstanden. Daarmee kan ook worden ingezet op het inhalen van achterstanden op het gebied van beweging.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat elke leerling minstens twee uur per week bewegingsonderwijs krijgt? Wat zijn de consequenties voor scholen die zich hier niet aan houden? Welke consequenties zijn er nodig om ervoor te zorgen dat scholen zich houden aan de twee uur bewegingsonderwijs?
Wanneer de inspectie, bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen, vaststelt dat een school zich niet aan de huidige wettelijke kaders houdt, dan zal zij de school of het bestuur daarop aanspreken en volgt zo nodig een herstelopdracht. In de actualisering van de deugdelijkheidseisen is recentelijk een wettelijke verankering van de uren bewegingsonderwijs opgenomen, met een overgangsperiode van drie jaar. Ik ondersteun scholen met verschillende instrumenten om voldoende bevoegd gegeven bewegingsonderwijs te verzorgen, zoals de subsidieregeling voor leerkrachten om de post-initiële leergang bewegingsonderwijs te volgen, of de mogelijkheden die aan scholen worden geboden met de werkdrukmiddelen.
Hoe gaat u garanderen dat alle leerlingen na de zomervakantie bewegingsonderwijs krijgen?
Scholen kunnen nu in principe het reguliere onderwijs hervatten. Het is momenteel onduidelijk hoe COVID-19 zich zal ontwikkelen en welke maatregelen er nodig zullen zijn om te waarborgen dat alle leerlingen goed onderwijs kunnen blijven volgen. Ik ben en blijf hierover nauw in gesprek met alle betrokken partijen.
Het vervolgingsbeleid bij verbaal geweld tegen publieke dienstverleners |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Agent wil vervolging afdwingen van man die hem bedreigde met fysiek geweld»1 en herinnert u zich het rapport «Afspraak is afspraak. Evaluatie van de landelijke afspraken rondom opsporing en vervolging van geweld tegen werknemers met een publieke taak» (2020) en uw reactie daarop?2
Ja.
Deelt u de mening dat in het geval en agent met fysiek geweld bedreigd wordt dat in zijn algemeenheid vervolging van de verdachten voor de hand ligt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In zijn algemeenheid geldt dat meldingen van bedreiging met fysiek geweld met voorrang worden opgepakt. Het Openbaar Ministerie beoordeelt daarbij zorgvuldig of succesvol tot vervolging kan worden overgegaan en of dat opportuun is. In dit geval kwam het Openbaar Ministerie echter tot de conclusie dat dit niet het geval was. Ik verwijs naar mijn beantwoording van de vragen die door de leden Van Wijngaarden en Yeşilgöz-Zegerius over ditzelfde onderwerp zijn gesteld over de seponeringsgronden van het Openbaar Ministerie in dezen.
Wat is uw mening over de bevinding uit het genoemde rapport dat er twijfels bestaan over de naleving van de afspraak dat er een hoge prioriteit wordt gegeven aan opsporing en vervolging in het geval van geweld tegen publieke ambtsdragers en de bevinding dat er bij het openbaar ministerie (OM) arrondissementen lijken te zijn waar deze zaken niet met meer prioriteit worden opgepakt?3Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze hoge prioriteit er wel overal komt?
Ik hecht veel waarde aan de gemaakte afspraken in de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA), en ik ben van mening dat deze moeten worden nagekomen. In mijn beleidsreactie op het evaluatieonderzoek waar naar wordt verwezen doe ik een aantal verbetersuggesties. Onder meer stel ik voor de bekendheid van de ELA bij politie en Openbaar Ministerie te vergroten door het opnieuw onder de aandacht te brengen.
Weet u waarom in het geval van zaken in het kader van een Veilige Publieke Taak er in 8 procent van de zaken sprake is van onvoorwaardelijke seponering en in 5 procent van voorwaardelijke seponering?4
Bij de onvoorwaardelijke sepots gaat het in 19% van de geseponeerde zaken om onvoldoende bewijs en in 5% van de zaken bleek het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk te zijn. Naast deze technische redenen is met name om beleidsredenen onvoorwaardelijk geseponeerd met als sepotgrond: gezondheidstoestand (14%), door feit of gevolgen getroffen (10%), oud feit (9%), recente bestraffing (8%) en ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (6%).
Bij de voorwaardelijke sepots gaat het altijd om beleidsredenen. Dit zijn de voornaamste sepotgronden: gewijzigde omstandigheden (17%), gezondheidstoestand (17%), ander dan strafrechtelijk ingrijpen prevaleert (17%), reclasseringsbelang (13%) of door feit of gevolgen getroffen (10%).
Kan de huidige definitie van bedreiging zoals die in wetgeving en jurisprudentie tot stand is gekomen vervolging in de weg staan in gevallen waar vervolging wel aangewezen zou kunnen zijn? Zo ja, waarom en vormt dit voor u aanleiding om de wettelijke definitie van bedreiging daarop aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar de bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting (artikel 285, eerste lid, Sr).
Bedreiging is een misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid. De bedoeling van de strafbaarstelling is te voorkomen dat iemand onder druk wordt gezet door de bedreiging en daardoor wordt beperkt in zijn bewegingsvrijheid of zijn doen en laten. Tegen de achtergrond van deze doelstelling worden aan de zwaarte van het misdrijf waarmee wordt gedreigd, ook eisen gesteld. Verder wordt verlangd dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen de redelijke vrees kan opwekken dat het misdrijf waarmee is gedreigd, ook zou worden gepleegd. Voorwaardelijke opzet van de verdachte is daarbij voldoende. Deze wettelijke definitie van bedreiging en de uitleg die daaraan in de rechtspraktijk wordt gegeven, staat in algemene zin een vervolging niet in de weg. Het Openbaar Ministerie beoordeelt zorgvuldig of succesvol tot vervolging kan worden overgegaan en of dat opportuun is. Wel worden eisen gesteld aan de zwaarte van het misdrijf waarmee gedreigd wordt. Een bedreiging met eenvoudige mishandeling is tegen de achtergrond van de beschreven doelstelling, niet strafbaar. Dit geldt overigens ook voor een poging tot (eenvoudige) mishandeling (artikel 300, vijfde lid, Wetboek van Strafrecht). Ik zie derhalve geen reden tot aanpassing.
Het huidig strafrechtelijk instrumentarium biedt hiermee een ruime mogelijkheid aan strafbaarstellingen. Het is uiteindelijk aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een feitencomplex daarbinnen valt. Het is voor een betrokkene teleurstellend wanneer dat het geval is, zeker na een belangrijke stap als het maken van een melding of het doen van aangifte. Voor die teleurstelling heb ik alle begrip maar daar is uiteindelijk toch de afweging door het OM – of in vóórkomend geval de rechter – beslissend.
Het bericht 'China beïnvloedt Nederlands hoger onderwijs en wetenschap' en het rapport 'China’s invloed op onderwijs in Nederland' |
|
Harry van der Molen (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «China beïnvloedt Nederlands hoger onderwijs en wetenschap»1 en het rapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland»?2
Ja. Zoals ik in mijn aanbiedingsbrief bij het genoemde rapport3 al aangaf, wil ik uw Kamer dit najaar verder informeren over de positie van Nederland ten opzichte van China op het terrein van onderwijs en wetenschap, in lijn met de kabinetsnotitie Nederland – China: een nieuwe balans van mei 2019.
Herinnert u zich dat u in het kader van de berichtgeving inzake de geplande campus van de Rijksuniversiteit Groningen in Yantai in een brief aan de Kamer3 aangaf: «Ik ben van mening dat de academische vrijheid, ook aan een Nederlandse opleiding in het buitenland, nooit ter discussie mag staan»? Hoe weegt u deze uitspraak in relatie tot de vaststelling in het rapport dat de academische vrijheid in de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit van de VSNU is vastgelegd maar dat «deze kernwaarden niet verankerd zijn in onderwijs en onderzoek» in China? Bent u van mening dat op dit vlak wederkerigheid dringend gewenst is?
Mijn uitspraak had betrekking op Nederlandse opleidingen, waar ook ter wereld aangeboden. Daarvoor geldt inderdaad dat academische vrijheid nooit ter discussie mag staan. De uitspraak die u citeert uit het Clingendael rapport heeft betrekking op Chinees onderwijs en onderzoek in China. Over de verankering van academische vrijheid in China heb ik geen zeggenschap. Dat de situatie in China verschilt van die in Nederland is een gegeven waar Nederlandse instellingen zich terdege rekenschap van moeten geven wanneer zij samenwerken met Chinese partners.
Kunt u bevestigen dat de auteurs van het rapport doelen op Nederlandse gesprekspartners als zij stellen dat «gesprekspartners zich [niet] vrij [voelen] om in alle openheid hun kennis en ervaringen te delen»? Zo ja, hoe weegt u de situatie dat Nederlandse gesprekspartners niet open durven te communiceren over hun samenwerking met China?
De auteurs geven desgevraagd aan dat dat het geval is. Onderzoekers zijn voorzichtig om de vertrouwensband die zij met hun Chinese partners hebben onnodig te schaden. Maar er loopt een belangrijke scheidslijn tussen voorkomendheid en zelfcensuur.
Het kabinet is in gesprek met afzonderlijke instellingen voor hoger onderwijs, de instellingen voor toegepast onderzoek (TO2-instellingen), de relevante koepelorganisaties en het Platform Integrale Veiligheid Hoger Onderwijs (IV-HO) om het bewustzijn van veiligheids- en andere risico’s onder bestuurders, onderzoekers en studenten te vergroten. In deze gesprekken worden ook relevante bevindingen uit rapporten als die van Clingendael besproken, waaronder bovenstaande bevinding.
Bent u bereid, zoals de auteurs voorstellen, om herhaaldelijk en uitgebreider onderzoek te doen en daarbij onderzoeken uit meerdere landen te betrekken om zo patronen van heimelijke beïnvloeding te herkennen?
Dit verkennende onderzoek van Clingendael zoomt in op de Nederlandse situatie. Er zijn daarnaast ook rapporten beschikbaar die het mondiale perspectief schetsen, bijvoorbeeld de onderzoeken van het Australian Strategic Policy Institute (ASPI).5 Ik vind het van belang dat we onze kennis en bewustzijn over het risico van ongewenste beïnvloeding in onderwijs en wetenschap blijven vergroten. Dat doe ik door kennis te nemen van onderzoeken van partnerlanden en – waar nodig – door opdracht te verlenen tot het uitvoeren van onderzoek.
Wat is uw reactie op de conclusie dat «voortdurende alertheid op en een actieve preventie van politieke beïnvloeding door Confucius Instituten» wenselijk is? Neemt u deze aanbeveling serieus? Welke stappen bent u bereid te nemen om hierop toe te zien?
De onderzoekers geven aan dat er geen aanwijzingen zijn dat er momenteel politieke beïnvloeding plaatsvindt via de Confucius Instituten tijdens colleges in het hoger onderwijs in Nederland. Maar gelet op de verbondenheid met en aansturing vanuit de Chinese overheid is de mogelijkheid van beïnvloeding aanwezig, zo stellen zij, en dus is alertheid en actieve preventie geboden. Die observatie deel ik. Dat vraagt iets van de betrokken Nederlandse hogeronderwijsinstellingen, die – zoals ook door het rapport wordt aangegeven – zich bewust zijn vanwege het publieke debat rond de Confucius Instituten. Ik bekijk of aanvullende hulpmiddelen of kaders nodig zijn en zal uw Kamer hierover informeren in de eerder genoemde brief over de positie van Nederland ten aanzien van China op het gebied van onderwijs en wetenschap (zie antwoord vraag 1).
Bent u het met het Clingendael Instituut en de vragensteller eens dat de contractuele inbedding van Confucius Instituten in Nederlandse universiteiten op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen en de Nederlandse waarden en normen op gebied van wetenschap? Welke stappen gaat u in overleg met de betrokken instellingen nemen om de contractuele inbedding van de instituten te beëindigen?
Ik wil benadrukken, zoals ik dat eerder deed6, dat de instellingen voor hoger onderwijs in Nederland een hoge mate van autonomie hebben, waarbinnen zij zelf verantwoordelijk zijn voor afspraken die zij maken met andere, ook buitenlandse instellingen. Op de vraag of de huidige contractuele situatie aanpassing behoeft, kom ik terug in de eerdergenoemde brief (zie antwoord vraag 1).
Hoe kijkt u aan tegen de bevindingen in het rapport inzake zelfcensuur? Welke wegen ziet u om de weerbaarheid tegen dergelijke ontwikkelingen te vergroten? Kunt u een beeld schetsen van de afspraken die Nederlandse kennisinstellingen maken in gevallen van onderzoek in samenwerking met Chinese wetenschappers om reciprociteit en/of wetenschappelijke integriteit te waarborgen? Hoe kijkt u aan tegen het gegeven dat onderzoekers censuur vaststellen bij publicaties in China van wetenschappelijk werk van onderzoekers werkzaam aan Nederlandse universiteiten?
Zie antwoord op vraag 3. Ik vind het belangrijk dat Nederlandse kennisinstellingen alert zijn op mogelijke risico’s rond ongewenste beïnvloeding en adequate maatregelen treffen om kernwaarden als wetenschappelijke integriteit, academische vrijheid en openheid en transparantie te borgen. Het opnemen van deze kernwaarden in samenwerkingsovereenkomsten is belangrijk, maar niet voldoende: het vergt van de kant van de Nederlandse partners voortdurende alertheid in de dagelijkse onderwijs- en onderzoekspraktijk. De checklist die het The Hague Center for Strategic Studies (HCSS) heeft opgesteld voor academische samenwerking met China, kan daarbij een nuttig hulpmiddel zijn.7
De gesprekken met de kennisinstellingen hebben nadrukkelijk tot doel om het bewustzijn van dit soort risico’s te vergroten.
Hoe weegt u de vaststelling dat studenten die opleidingen of cursussen op het gebied van China volgen aan zelfcensuur doen, ook waar het gaat om thema’s voor onderzoek? Op welke wijze spannen universiteiten zich in om deze trend terug te dringen? Gebeurt dit naar uw mening voldoende? Waarom wel/niet?
Zie antwoord op vraag 3. Het academische klimaat bij opleidingen aan Nederlandse hogeronderwijsinstellingen dient zodanig te zijn dat studenten zich veilig voelen om zich uit te spreken en niet schromen om in het kader van hun opleiding gevoelige thema’s te onderzoeken.
Herkent u de vaststelling uit het rapport dat Chinese studenten een belangrijk doelwit van en instrument voor politieke beïnvloeding zijn omdat zij vaak worden gemonitord door (Chinese) medestudenten en/of de Chinese ambassade? Eerder werd bekend dat Chinese studenten zich verplicht dienen aan te sluiten bij een studentenvereniging voor Chinese studenten4 en dat zij in voorkomende gevallen rapport dienen uit te brengen op de Chinese ambassade5, wat is uw reactie hierop? Waarom staat u deze praktijken in Nederland toe? Is deze situatie onderwerp van gesprek geweest in diplomatieke contacten?
Het rapport wijst op de toenemende bemoeienis van de Chinese overheid met Chinese studenten in het buitenland, als onderdeel van China’s beleid om in het buitenland verblijvende Chinezen naast doelgroep ook als instrument van publieksdiplomatie te beschouwen. Uit het rapport van Clingendael blijkt evenwel niet dat lidmaatschap van de Association of Chinese Scholars and Students in the Netherlands (ACSSNL) verplicht is en er zijn ook geen aanwijzingen dat de ACSSNL initiatieven neemt tot politieke beïnvloeding.
Daarnaast beschrijft het rapport dat de Chinese ambassade in Nederland activiteiten organiseert gericht op in Nederland studerende Chinese studenten en dat deze een vaderlandslievend karakter hebben. Hoewel het feit dat een ambassade contact onderhoudt met studenten uit het eigen land op zichzelf niet uitzonderlijk is, dient daarbij wel steeds voorop te staan dat studenten in Nederland geheel vrij zijn in hun keuze om al dan niet contact te houden met of deel te nemen aan activiteiten die door ambassades worden georganiseerd.
Kunt u bevestigen dat op dit moment er geen CCP-partijcellen aan Nederlandse universiteiten actief zijn op het gebied van politieke beïnvloeding? Hoe gaat u de bewustwording van politieke beïnvloeding uit China bij kennisinstellingen vergroten? Hoe gaat u relevante kennis over China versterken binnen Nederlandse kennisinstellingen?
Evenals de onderzoekers heb ik geen concrete aanwijzingen dat er een CCP-partijcel actief is aan een Nederlandse universiteit op het vlak van politieke beïnvloeding. Wat bewustwording en kennisvermeerdering betreft verwijs ik respectievelijk naar de antwoorden op vragen 3 en 4.
Herinnert u zich dat u mede namens uw collega van Buitenlandse Zaken in de reactie op het verzoek van het lid Van der Molen, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 25 april 2019 over het bericht «Promoveren in Nederland met een zak geld uit China»6, bevestigend gereageerd heeft op de vraag of het kabinet met een mond spreekt inzake de aanwezigheid van Chinese promovendi in Nederland? Hoe kan het dan zijn dat de gesprekspartners die in het rapport worden aangehaald de overheid oproepen om met een stem te spreken? Hoe reageert u op het citaat «de ene partij roept ons op om in te zetten op samenwerking en de andere partij fluit ons terug; dat schept onduidelijkheid»? Heeft u achteraf gezien in uw reactie op het aangehaalde verzoek eerder een wens uitgesproken dan een bestaande situatie willen schetsen?
Wat de aanwezigheid in Nederland van Chinese promovendi betreft kan ik herbevestigen dat het kabinet met één mond spreekt.
Wilt u bij de met algemene stemmen aangenomen motie van de leden Van der Molen/Wiersma7 over nieuwe afspraken over kennisontwikkeling gerateerd aan defensie en veiligheid naast de aanbevelingen uit het rapport «Kennis in vizier»8 van het Rathenau Instituut ook de aanbevelingen uit het rapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland» van het Clingendael Instituut meenemen? Zo ja, wanneer kunnen we de uitwerking van deze motie verwachten? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik neem de aanbevelingen uit dit en andere relevante rapporten mee in het proces om te komen tot nieuwe afwegingskaders, heldere procedures en duidelijke afspraken om maatschappelijk verantwoord vorm te geven aan kennisontwikkeling die o.a. raakt aan defensie en veiligheid. Dit sluit aan bij de activiteiten in het kader van de zgn. «brede kennisregeling», zoals genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut die u in december 2019 van Staatssecretaris Keijzer en mij ontving13. Dit najaar zal ik de Kamer nader informeren over de stand van zaken hieromtrent.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Jezelf van ziek naar gezond eten met een plantaardig dieet. Soms kan het echt’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jezelf van ziek naar gezond eten met een plantaardig dieet. Soms kan het echt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat een (overwegend) plantaardig dieet patiënten met uiteenlopende aandoeningen, zoals reuma, diabetes type 2 of aderverkalking kan helpen gezonder te worden?
Uit het oogpunt van gezondheid adviseert De Gezondheidsraad in de Richtlijnen goede voeding4 ter preventie van chronische ziekten een meer plantaardig en minder dierlijk voedingspatroon. De Richtlijnen Goede Voeding vormen de basis voor de Schijf van Vijf. Eten volgens de Schijf van Vijf stimuleert een verschuiving naar de consumptie van meer plantaardige en minder dierlijke producten. Daarnaast vormen de Richtlijnen goede voeding het uitgangspunt voor voedingsadviezen bij patiënten met leefstijl gerelateerde aandoeningen, eventueel met ziekte-specifieke aanpassingen. Door gezonder te eten, in combinatie met andere leefstijlfactoren, is het soms mogelijk om voortgang van de ziekte, symptomen of medicijngebruiken te verminderen.
Klopt het dat er inmiddels twee verzekeraars in Nederland zijn die een leefstijlprogramma tegen diabetes type 2 vergoeden? Welke stappen worden gezet om ook andere verzekeraars zich hierbij aan te laten sluiten?
Alle verzekeraars vergoeden de Gecombineerde Leefstijlinterventie (GLI) voor mensen met overgewicht vanuit het basispakket. De GLI kan ook worden ingezet voor mensen met overgewicht en diabetes type 2 of een verhoogd risico hierop. Op dit moment is de GLI de enige bewezen (kosten)effectieve leefstijlinterventie voor mensen met diabetes. Daarnaast zijn er meerdere zorgverzekeraars die het leefstijlprogramma «Keer Diabetes2 Om» vanuit de basisverzekering, het aanvullend pakket of in het kader van een pilot vergoeden of hebben vergoed. Zij maken hierin individuele keuzes.
Zoals ik u ook heb geschreven in mijn brief van 7 juli jl.5 is het ontbreken van hard bewijs voor (kosten)effectiviteit de reden dat niet alle zorgverzekeraars dit programma (of andere programma’s bij diabetes) vergoeden. Binnenkort hebben we meer helderheid over de mogelijke vergoeding vanuit het basispakket van het programma «Keer Diabetes2 Om». Het Zorginstituut (ZIN) buigt zich namelijk op dit moment over de vraag in hoeverre dit leefstijlprogramma verzekerde zorg betreft. De verwachting is dat het ZIN hierover rond het najaar 2020 meer duidelijkheid zal geven. Als het programma inderdaad verzekerde zorg betreft, zullen alle verzekeraars dit programma vanuit het basispakket moeten vergoeden.
Welke verzekeraars vergoeden leefstijlprogramma’s of een dieet om de symptomen van reuma en aderverkalking te verminderen, zoals bijvoorbeeld in Duitsland en de VS nu al het geval is? Welke stappen worden gezet om dit te stimuleren?
Vooralsnog worden er geen leefstijlprogramma’s vergoed voor de symptomen van reuma en aderverkalking. Zonder bewijs voor effectiviteit kan van eventuele vergoeding vanuit het basispakket geen sprake zijn. Maar als dat bewijs er wel is dan moeten we serieus kijken in hoeverre vergoeding mogelijk is als alternatief naast of onderdeel van de gangbare behandelingen. Daarom is meer onderzoek nodig naar de effectiviteit van leefstijlinterventies en welke randvoorwaarden hierbij een rol spelen. Via ZonMw loopt daarom een onderzoeksprogramma voor onderzoek naar de effecten van leefstijlinterventies bij patiënten met verschillende aandoeningen. Zie ook mijn antwoord op vraag 10.
Deelt u de mening dat iemand een andere leefstijl en een ander eetpatroon aanleren veel tijd en moeite kost en individuele begeleiding daarom van groot belang is?
Het aanleren van een andere leefstijl is zeker niet gemakkelijk. Daarom is het bij leefstijlinterventies van belang dat er een onderdeel in zit dat zich richt op gedragsverandering, dat er wordt aangesloten bij individuele wensen en behoeften en dat de looptijd van de interventie lang genoeg is, zodat een duurzame gedragsverandering bereikt kan worden. Het aanleren van de benodigde vaardigheden kost tijd en moeite, maar vergroot ook de kans dat de interventie ook daadwerkelijk effectief is. Wanneer mensen hierop individueel begeleid worden is de kans groter dat dit lukt6.
Wat gaat u doen om verzekeraars te stimuleren leefstijlprogramma’s met individuele begeleiding aan te bieden aan patiënten met reuma, diabetes type 2 en aderverkalking?
Voor leefstijlprogramma’s is het belangrijk dat ze bewezen effectief zijn en inderdaad een gedragsverandering kunnen bewerkstelligen. Dat bewijs moet er eerst zijn. Zie ook mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat gezonde voeding als medicijn integraal onderdeel zou moeten uitmaken van de opleiding van zorgverleners zoals huisartsen?
De verantwoordelijkheid voor de inhoud van opleidingen ligt bij de beroepsgroep en opleiders. Ik signaleer wel dat het belang van een gezonde leefstijl (waaronder gezonde voeding) steeds meer wordt onderkend door de beroepsgroep. Dit is ook terug te zien in het herziene raamplan voor de geneeskundeopleiding, dat eind mei is gepubliceerd. Dit raamplan geeft richting aan het medisch onderwijs en biedt ruimte voor opleidingsinstellingen om hun medisch onderwijs vorm te geven. Ten opzichte van het vorige raamplan uit 2009 vraagt dit nieuwe raamplan meer aandacht voor de rol van de arts in het bevorderen en beschermen van gezondheid en het optimaliseren van de functionaliteit en kwaliteit van leven ondanks ziekte of beperkingen, naast de taak in het diagnosticeren en behandelen van ziekte. Hiermee wordt beoogd dat de arts van de toekomst vanuit een breed perspectief patiënten zal behandelen.
Om de aandacht voor een gezonde leefstijl in zorgopleidingen te stimuleren, is er vanuit het Nationaal Preventieakkoord een opdracht uitgezet bij de Alliantie Voeding in de Zorg. Zij voeren gesprekken met verschillende geneeskunde opleidingen en HBO/MBO opleidingen verpleegkunde om te bepalen wat ervoor nodig is om leefstijl een vast onderdeel te maken van het curriculum. Daarnaast is er binnen het ZonMw Preventieprogramma 2019–2022 een subsidieronde voorzien, specifiek gericht op het versterken van kennis over preventie en gezonde leefstijl binnen opleidingen. Deze subsidieronde wordt opgesteld op basis van een verkenning die in kaart brengt op welke wijze de onderwerpen preventie & gezonde leefstijl het beste kunnen worden ingebed in opleidingen. De lopende actie vanuit het Preventieakkoord is in deze verkenning meegenomen.
Wat gaat u doen om te stimuleren dat artsen kennis en kunde op het gebied van gezonde voeding opdoen tijdens hun opleiding en dit ook gaan inzetten als behandeling?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat door het ontbreken van een verdienmodel voor de farmaceutische industrie en zorgverzekeraars, juist de overheid een speciale taak heeft om ervoor te zorgen dat patiënten ook op het gebied van leefstijl en gezonde voeding adequaat worden geadviseerd en begeleid? Hoe vult u deze rol in?
Een gezonde leefstijl kan voor patiënten van groot belang zijn. Bijvoorbeeld omdat zij door een gezondere leefstijl beter met hun ziekte kunnen omgaan of zelfs deels kunnen genezen. Het geven van leefstijladvies of het toepassen van een leefstijlinterventie, door – of na verwijzing van – zorgverleners uit het curatieve domein, valt deels onder de medische zorg. Daarvoor zijn zorgverzekeraars verantwoordelijk.
Omdat de kennis en het wetenschappelijke bewijs voor wat wel en niet effectief is bij bepaalde aandoeningen en ziekten vaak nog ontbreekt, financiert VWS het onderzoeksprogramma leefstijlgeneeskunde dat loopt via ZonMw. Bewijs voor effectiviteit draagt eraan bij dat zorgverzekeraars hierop gerichter kunnen (en moeten) inkopen. Zie hierover ook mijn antwoord op vraag 10.
Verder zit de GLI in het basispakket per 1 januari 2019. Zorgverzekeraars hebben hierbij een zorgplicht. De implementatie van de GLI – waarbij ook zorgverzekeraars een belangrijke rol hebben – kan wat VWS betreft sneller. We zetten diverse acties in die hieraan bijdragen. Hierover bent u in genoemde brief d.d. 7 juli jl. geïnformeerd.
Wat doet de overheid om de wetenschappelijke kennis over gezonde leefstijl en voeding als medicijn bij (chronische) ziekten uit te breiden?
Zoals hierboven genoemd financiert VWS het onderzoeksprogramma leefstijlgeneeskunde dat loopt via ZonMw (€ 5 miljoen). Afgelopen jaar is hiervoor een subsidieoproep gehouden die zich richt op het verder ontwikkelen van het potentieel van leefstijlgeneeskunde. In totaal worden maximaal tien onderzoeksconsortia gefinancierd die betrekking hebben op verschillende aandoeningen en ziekten en bij verschillende doelgroepen zullen worden uitgevoerd. De consortia starten in september 2020 voor de duur van vier jaar. Daarnaast heb ik advies gevraagd aan de Gezondheidsraad op het gebied van voeding bij cardiometabole aandoeningen. Het deeladvies voor voeding bij diabetes type 2 wordt begin volgend jaar verwacht.
Geen beroeps- en bezwaarprocedure compensatie eigen bijdrage kinderopvang |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat er ouders zijn die te weinig (soms wel honderden euro’s) compensatie krijgen voor de door hen doorbetaalde kinderopvang tijdens de coronacrisis?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel ouders dit zijn en wat de bedragen zijn die zij te weinig uitgekeerd hebben gekregen?
Zoals in eerdere brieven aan uw Kamer aangegeven, betreft de tegemoetkoming die ouders met kinderopvangtoeslag ontvangen, een benadering van de daadwerkelijke eigen bijdrage.1 Net als bij andere noodmaatregelen waren ook bij de Tijdelijke Tegemoetkomingsregeling KO een aantal versimpelingen nodig om snel tot vergoeding over te kunnen gaan en te komen tot een sluitend systeem zonder grote uitvoeringslasten voor ouders en kinderopvangorganisaties. Bovendien is door te kiezen voor de peildatum van 6 april 2020 de kans op strategisch gedrag van ouders, alleen om een zo hoog mogelijke tegemoetkoming te ontvangen, geminimaliseerd.
Door de versimpelingen kan de hoogte van de vergoeding afwijken van de daadwerkelijk betaalde eigen bijdrage. In eerdere Kamerbrieven en communicatie is hiervoor begrip gevraagd.
Er is bij de vergoeding gekozen voor een regeling op basis van beschikbare gegevens over het aantal kinderen, het aantal opvanguren en het geschat gezamenlijk inkomen die bij de Belastingdienst/Toeslagen verwerkt waren op de peildatum 6 april 2020. Ouders hoeven geen formulieren in te vullen of aparte aanvragen te doen. De Belastingdienst heeft deze informatie over de vergoeding doorgegeven aan de SVB en die heeft het bedrag op 8 juli rechtstreeks aan 570.000 huishoudens uitgekeerd. De kinderopvangtoeslag is gedurende de (gedeeltelijke) sluitingsperiode doorgelopen.
De vergoeding kan om verschillende redenen afwijken van de daadwerkelijk betaalde eigen bijdrage. Een lagere vergoeding dan de daadwerkelijk betaalde eigen bijdrage kan ontstaan doordat ouders voor de peildatum bijvoorbeeld wel al meer uren kinderopvang af waren gaan nemen, maar dit nog niet hadden doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Een hogere vergoeding dan de daadwerkelijk betaalde eigen bijdrage kan bijvoorbeeld ontstaan doordat ouders per uur minder betalen dan de maximum uurprijs terwijl bij de vergoeding automatisch gerekend wordt met de maximum uurprijs, of doordat ouders een inkomensdaling nog niet hadden doorgegeven. Het is niet te zeggen hoeveel ouders te veel of te weinig hebben ontvangen en voor welk bedrag.
Het is belangrijk hierbij het verschil tussen de vergoeding voor de eigen bijdrage en de hoogte van de kinderopvangtoeslag in het oog te houden. De eigen bijdrage waarvoor ouders in het kader van deze tijdelijke tegemoetkomingsregeling vergoeding ontvangen betreft het bedrag tot aan de maximum uurprijs dat zij betalen voor de kinderopvang na aftrek van de kinderopvangtoeslag. Voor de vergoeding geldt dat deze in principe eenmalig wordt uitgekeerd op basis van de gegevens van 6 april 2020. De kinderopvangtoeslag ontvangen ouders zoals gewoonlijk maandelijks van de Belastingdienst/Toeslagen. Deze is gewoon door blijven lopen. Voor de hoogte van de kinderopvangtoeslag is het wel belangrijk om wijzigingen door te blijven geven. De kinderopvangtoeslag wordt hier dan op aangepast.
Ook is het goed in ogenschouw te nemen dat bij de vergoeding is uitgegaan van een relatief lange compensatieperiode. Ouders ontvangen een vergoeding voor de periode van 16 maart t/m 7 juni, terwijl de kinderopvang en gastouderopvang vanaf 11 mei al weer geheel open waren en de buitenschoolse opvang vanaf die datum weer gedeeltelijk gebruikt kon worden. Vanuit de sector zijn ouders grotendeels gecompenseerd voor het eventuele deel boven de maximum uurprijs. Tot slot is het goed nog te vermelden dat gebruik van noodopvang in de periode van (gedeeltelijke) sluiting vanwege de uitoefening van een cruciaal beroep voor ouders gratis was.
Voor kinderen waar voor de peildatum van 6 april 2020 nog geen kinderopvangtoeslag was aangevraagd, is er een herzieningsregeling. Ouders die kinderopvangkosten hebben gemaakt voor een nieuw kind met kinderopvang en dat hebben doorgegeven in de periode van 6 april tot 4 september ontvangen omstreeks 8 oktober de vergoeding.
Ouders die een eigen bijdrage betalen via de gemeente, in het kader van voorschoolse educatie, peuteraanbod vanuit de gemeente of vanwege een sociaal-medische indicatie, ontvangen de vergoeding via de gemeente. Tot slot is er nog een groep ouders die geheel zonder vergoeding gebruik maakt van kinderopvang, ook ten tijde van de sluiting van de kinderopvang, zie hiervoor ook vraag 9.
Klopt het dat in de compensatieregeling kinderopvangtoeslag geen hardheidsclausule (meer) staat, met andere woorden dat ouders geen bezwaar- of beroepsprocedure kunnen starten bij onvolledige compensatie?
Ouders kunnen binnen de gebruikelijke termijnen altijd in bezwaar gaan als zij het niet eens zijn met de vergoeding.
Waarom wordt op de website van de Sociale Verzekeringsbank gesteld dat een bezwaar bij een te lage compensatie bij de Belastingdienst/Toeslagen wordt afgewezen?1
Op de website van de SVB wordt toegelicht op basis van welke criteria ouders in aanmerking komen voor een herziening van de vergoeding. In de ministeriële regeling is opgenomen dat ouders in aanmerking komen voor herberekening van de vergoeding indien ouders voor de peildatum van 6 april 2020 voor een (van de) kind(eren) nog geen kinderopvangtoeslag hadden aangevraagd.3 Andere afwijkingen, zoals een te laag doorgegeven aantal uren of inkomenswijzigingen zijn geen grond voor herberekening van de vergoeding. De wijzigingen zijn overigens vanzelfsprekend wel van belang om door te blijven geven aan de Belastingdienst/Toeslagen, omdat dit leidt tot een aangepaste hoogte van de kinderopvangtoeslag.
Er is een verschil tussen het recht op bezwaar maken, en de vraag of er aanleiding is om een bezwaar gegrond te verklaren. Ouders hebben het recht bezwaar te maken tegen de toegekende vergoeding. Vanuit de bedoeling transparant te zijn over het bezwaarproces, stonden voorbeelden van situaties die er op zichzelf niet toe kunnen leiden voor het gegrond verklaren van het bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen. Dit werd onbedoeld geïnterpreteerd als het ontbreken van de mogelijkheid om in bezwaar te gaan. Daarom is de betreffende zin van de website verwijderd.
Waarom is er geen mogelijkheid voor ouders om een bezwaar- of beroepsprocedure te voeren wanneer zij te weinig compensatie voor de eigen bijdrage van de kinderopvang ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 3 en 4.
Vindt u het onrechtvaardig dat ouders, vanwege de overheidsoproep om de kinderopvang door te betalen, nu te maken krijgen met een te lage compensatie?
Zie het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Welke maatregelen kunnen ouders nemen, nu er geen beroep- en bezwaarprocedure is, als zij een te laag compensatiebedrag ontvangen en toch het volledige compensatiebedrag willen ontvangen voor de eigen bijdrage kinderopvang?
Zie het antwoord op vraag 2 t/m 4.
Bent u bereid om toch een hardheidsclausule toe te voegen in de compensatieregeling?
De huidige, moeilijke periode vraagt van ons allemaal iets. De tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO is erop gericht geweest ouders te vergoeden voor het feit dat zij de kinderopvang zijn blijven doorbetalen in deze periode ondanks dat zij hier niet of slechts gedeeltelijk gebruik van konden maken. Op deze manier behielden ouders hun plek op de kinderopvang voor wanneer deze weer regulier open kon gaan, kon de kinderopvangtoeslag door blijven lopen en hoefde niet te worden ingegrepen in het toeslagensysteem, en bleef de voor de maatschappij zo belangrijke kinderopvangsector stabiel gefinancierd en werden zij in staat gesteld noodopvang te verzorgen. De vergoeding is zoals toegelicht een benadering van de daadwerkelijk betaalde eigen bijdrage. Zoals eerder aangegeven bestaat voor ouders die voor een (van de) kind(eren) nog geen kinderopvangtoeslag hadden aangevraagd, een mogelijkheid tot herziening. Als deze ouders tijdig kinderopvangtoeslag hebben aangevraagd, dan ontvangen zij omstreeks 8 oktober een vergoeding.
Klopt het bovendien dat er nog steeds een groep ouders is die niet volledig worden gecompenseerd, ondanks dat zij wel kosten hebben bij het doorbetalen van de kinderopvang?
Voor de groep ouders die niet onder de kinderopvangtoeslag of een gemeentelijke regeling valt, was inderdaad tot nu toe nog geen voorziening getroffen. Ik kan u inmiddels melden dat er ook voor deze groep ouders een vergoeding van de eigen bijdrage komt. Ook deze ouders hebben kosten gemaakt zonder gebruik te kunnen maken van de opvang. Op dit moment wordt de precieze vormgeving, waaronder de nadere voorwaarden en de wijze van uitvoering, verder uitgewerkt.
Hoe kan het zo zijn dat, ondanks de toezegging, iedereen die de kinderopvang bleef doorbetalen een compensatie zou krijgen, dit in bepaalde gevallen niet het geval is?
Zie antwoord 9.
Kunt u aangeven hoe groot die groep is? Klopt het dat het hier vaak om alleenverdieners gaat, waarbij de werkende ouder vaak een zeer veeleisend beroep heeft en/of veel afwezig is?
Zoals eerder aangegeven staan deze ouders nergens geregistreerd waardoor niet bekend is hoe groot deze groep precies is. Wel zijn er enige indicaties. Eerder schatte de sector dat het tussen de 5.000 en 10.000 kinderen betreft. Verder heeft BOinK een meldpunt geopend voor deze groep ouders. Hierop zijn meldingen voor ruim 3.700 kinderen binnengekomen.
BOinK geeft aan dat de grootste groep die zich bij BOinK heeft gemeld eenverdieners betreft (circa 55%). Verder is de samenstelling van de groep divers. Het gaat bijvoorbeeld ook om ouders die geen baan hebben, om expats, of mensen die geen kinderopvangtoeslag willen (maar hier wel recht op hebben). Of het bij de eenverdieners gaat om mensen die een relatief zeer veeleisend beroep hebben en/of veel afwezig zijn kan ik niet inschatten.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat ook deze groep ouders gecompenseerd gaan worden voor het doorbetalen van de kinderopvang?
Zie antwoord 9.
Vindt u het ook van groot belang dat gedane toezeggingen met betrekking tot compensatie eigen bijdrage kinderopvang daadwerkelijk voor alle ouders uitgevoerd moet worden?
Zie antwoord vraag 12.
In Bahrein geplande executies |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat een hof in Bahrein onlangs tegen twee personen een al eerder opgelegde doodstraf heeft gehandhaafd, te weten tegen Hussein Rashid en Zuhair Abdullah?1
Dat kan ik bevestigen.
Hoe beoordeelt u de beschuldiging dat bekentenissen door marteling verkregen zijn?
Beschuldigingen van het gebruik van marteling, onder wat voor omstandigheden dan ook, vind ik zorgwekkend. Daarnaast wil ik benadrukken dat het gebruik van uit foltering verkregen bewijs strijdig is met artikel 15 van het Verdrag tegen Foltering, waarbij Bahrein partij is.
Klopt het dat het aantal veroordeelden in Bahrein aan wie de doodstraf is opgelegd nu tien is? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Volgens Bahreinse mensenrechtenorganisaties zijn er momenteel 18 personen veroordeeld tot de doodstraf sinds 2017. Omdat de autoriteiten deze personen als terroristen of supporters van terrorisme beschouwen, zijn er geen officiële cijfers beschikbaar.
Bent u bereid met Bahrein contact op te nemen om erop aan te dringen dat de doodstraffen niet worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nederland is principieel tegen de doodstraf en bepleit de afschaffing van de doodstraf onder alle omstandigheden wereldwijd en trekt hierin op in EU-verband. Deze welbekende positie wordt uitgedragen in bilaterale contacten met landen, zoals Bahrein, waar de doodstraf wordt toegepast en in multilaterale fora zoals de VN. Op mondelinge wijze bijvoorbeeld tijdens de hoogambtelijke consultaties tussen Nederland en Bahrein die vorig jaar in april plaatsvonden. Daarnaast wordt de mensenrechtensituatie in Bahrein besproken in EU-verband in de regionale Raadswerkgroep, de Raadswerkgroep voor mensenrechten en de informele mensenrechtendialoog tussen Bahrein en de Europese Dienst voor Extern Optreden, waarvan de meest recente in november 2019 heeft plaatsgevonden. Mede op Nederlands aandringen zijn er daarnaast begin dit jaar2 en recentelijk3 EU-verklaringen uitgegaan over recente doodsvonnissen in Bahrein waarin het gebruik van de doodstraf wordt veroordeeld en Bahrein wordt opgeroepen tot omzetting van alle veroordelingen tot de doodstraf en een moratorium op de uitvoering in te stellen als eerste stap tot gehele afschaffing. Het kabinet blijft de situatie aandachtig volgen en zal zich hiervoor blijven inzetten.
Bent u bereid er eveneens op aan te dringen dat verdachten in Bahrein een eerlijk proces moeten krijgen en dat beschuldigingen van marteling serieus onderzocht dienen te worden en verantwoordelijken bestraft? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in bilateraal en internationaal verband voor een humane behandeling van gevangenen conform internationale mensenrechtenverdragen zoals voorgeschreven in het Internationale Verdrag inzake Burger- en Politieke Rechten als ook het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing. Dit laatste verdrag verplicht de staten die partij zijn, zoals Bahrein, expliciet tot een onverwijld en onpartijdig onderzoek van een dergelijke klacht door de competente autoriteiten. De Nederlandse regering zal de Bahreinse autoriteiten blijven aanspreken op de behandeling van gedetineerden, het belang van het garanderen van eerlijke procesgang, en volledige implementatie van het rapport van de Bahrain Independent Commission of Inquiry (BICI).
De mensenrechtensituatie in Bahrein is in juli 2018 tevens door de VN Mensenrechtenraad te Genève besproken, waarbij ook de behandeling van gedetineerden aan de orde is gekomen. Bij de behandeling van Bahrein in het kader van de Universal Periodic Review in 2017 was er veel aandacht voor het nemen van maatregelen tegen foltering door Bahreinse autoriteiten.
Het bericht 'PGB 2.0 loopt half jaar vertraging op' |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u toelichten waaruit de verwachte extra kosten van 12,5 miljoen euro voor het PGB2.0-systeem precies bestaan?1
De additionele kosten van € 12,5 miljoen zijn nodig voor het realiseren van technisch noodzakelijke aanpassingen. Het voldoen aan de zwaardere eisen van de overheid vereiste een grotere mate van technische aanpassing dan verwacht. Daarbij bleken er additionele technische aanpassingen noodzakelijk om een stabiele werking van het systeem bij grotere aantallen gebruikers te garanderen. Een deel van deze technische aanpassingen is inmiddels gerealiseerd.
Kunt u aangeven, aangezien eerder werd gesteld dat het naast elkaar bestaan van twee systemen zorgt voor een dubbele inspanning, dat er meer middelen nodig zijn om noodzakelijk beheer uit te voeren en dat de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en verstrekkers langer in beide systemen moeten werken, of deze kosten zijn meegenomen in de verwachte extra kosten? Wat is de reactie van de verstrekkers op het langer moeten werken in twee verschillende systemen?2
Nee, de beheerkosten van het langer werken in beide systemen is geen onderdeel van de verwachte extra kosten van € 12,5 mln. De beheerkosten van beide systemen zijn onderdeel van het reguliere begrotingsproces.
Wat betreft de reactie van de verstrekkers op het langer moeten werken met twee verschillende systemen, kies ik samen met de ketenpartijen kies ik bewust voor een zorgvuldige stapsgewijze aanpak. Dit is van belang om de continuïteit van de dienstverlening aan budgethouders en zorgverleners te kunnen borgen. Dit betekent dat zolang nog niet alle budgethouders en zorgverleners gebruik kunnen maken van PGB2.0, een deel van hen kan blijven rekenen op de ondersteuning en het gebruik van PGB1.0. De strategie van de doorontwikkeling en invoering van PGB2.0, met de daarbij te nemen stappen, wordt ketenbreed met verstrekkers en betrokken partijen vastgesteld en ondersteund.
Hoe kan het dat de kosten voor het PGB2.0-systeem 60% te laag zijn ingeschat? Ten laste van welke partijen komen deze extra kosten?
Op basis van het onderzoek dat het externe onderzoeksbureau Software Improvement Group in het najaar 2018 heeft uitgevoerd en een analyse van de Landsadvocaat, was de verwachting dat de ontwikkeling en implementatie van het PGB2.0-systeem € 39,5 miljoen zou gaan kosten. In 2019 werd bij de overdracht van het systeem naar VWS zichtbaar dat het geschikt maken van het Zorgdomein voor de publieke omgeving een grotere mate van technische aanpassing en doorontwikkeling vereiste dan was voorzien. Ook bleken additionele technische aanpassingen noodzakelijk om grotere aantallen verstrekkers, en daarmee budgethouders en zorgverleners, aan te sluiten. De hiermee gepaard gaande kosten worden gedragen door VWS.
Op welke wijze wordt geïnventariseerd welke aanpassingen noodzakelijk zijn?3
Samen met de ketenpartijen en de ontwikkelpartners heeft mijn departement alle noodzakelijke technische en functionele aanpassingen geïnventariseerd en gedetailleerd in kaart gebracht. Tevens is daarbij in kaart gebracht wanneer deze aanpassingen kunnen worden gerealiseerd.
Hoe wordt voorkomen dat de kosten voor het PGB2.0-systeem nog verder zullen stijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bewaken van de kosten is een doorlopend punt van aandacht. De programmaraad PGB2.0, waarin naast de ketenpartijen ook Per Saldo en BVKZ vertegenwoordigd zijn, hanteert een formele wijzigingsprocedure waarbij voorgestelde wijzigingen (bijvoorbeeld naar aanleiding van een wetswijziging), vergezeld van een businesscase, ter besluitvorming aan de programmaraad worden voorgelegd. Zo wordt voorkomen dat de kosten onnodig stijgen.
Wat betekent de extra tijd die nodig is voor de uitrol van het PGB2.0-systeem voor de groepen mensen die daardoor later dan verwacht kunnen worden aangesloten op het nieuwe systeem?
Dit betekent dat sommige budgethouders en zorgverleners helaas later dan oorspronkelijk verwacht gebruik kunnen maken van de faciliteiten van het PGB2.0-systeem. Het borgen van de continuïteit van de pgb dienstverlening en de betalingen door de SVB staat echter voorop en daarom is het van belang om de strategie van zorgvuldigheid boven snelheid te continueren. Voor de planning van de invoering van PGB2.0 verwijs ik u graag naar mijn brief van 17 juli 2020 met kenmerk 1720125-208039-PPGB.
Per wanneer zal het PGB2.0-systeem naar verwachting volledig uitgerold zijn? Wat is precies de huidige stand van zaken?
Zie antwoord vraag 6.
Op welk moment zullen naar verwachting de kosten en baten van het PGB2.0-systeem met elkaar in verhouding zijn?
Naarmate er meer budgethouders gebruik gaan maken van het PGB2.0-systeem, dalen allereerst de uitvoeringskosten bij de SVB. PGB2.0 zorgt daarnaast voor een hogere rechtmatigheid en meer gebruikersgemak voor de budgethouders, zorgverleners en verstrekkers. De kosten van doorontwikkeling en invoering betreffen een incidentele investering en de baten zijn structureel van aard.
Hoe verhouden de totale kosten voor het PGB2.0-systeem zich tot het aantal gebruikers? Hoeveel kost het project naar verwachting in totaal, hoeveel mensen gaan er uiteindelijk gebruikmaken van dit systeem en hoeveel kost het systeem dus per persoon?
De gebruikers van het PGB2.0-systeem bestaan uit budgethouders, wettelijke vertegenwoordigers, zorgverleners, medewerkers van gemeenten, medewerkers van zorgverzekeraars, medewerkers zorgkantoren en de SVB. Naar schatting zullen dit ongeveer 400.000 gebruikers zijn. De kosten van het systeem per gebruiker zal uiteindelijk het resultaat zijn van een algehele weging van initiële investeringen voor doorontwikkeling en invoering enerzijds en van structurele besparingen (zoals de reductie van uitvoeringskosten bij de SVB en het bijdragen aan een hogere rechtmatigheid) anderzijds. Uiteraard zorgt het systeem allereerst voor een betere ondersteuning van budgethouders, zorgverleners en de ketenpartners.
Kunt u aangeven, aangezien eerder werd gesteld dat er per release een besluitvormingsmoment ingebouwd zou worden om te bepalen of de voorziene release bijdraagt aan de gestelde kwalitatieve en/of kwantitatieve baten, welke rol kosten spelen in deze afweging? Wanneer worden de kosten voor het nieuwe systeem te hoog?
Afweging voor het realiseren van nieuwe of aangepaste functionaliteit wordt gedaan, samen met de gebruikers van het systeem (hun stakeholders) op basis van «business waarde»; er wordt dus voor elke (majeure) wijziging een afweging gemaakt op basis van de waarde die de wijziging heeft voor de gebruikers, het systeem of het proces. Op basis daarvan wordt bepaald of de wijziging ook daadwerkelijk wordt doorgevoerd en tevens bepalen we daarmee de prioriteit die een dergelijke aanvulling of wijziging krijgt in het realisatieproces.
Kan de Kamer een aangepaste begroting voor het PGB2.0-systeem ontvangen?
Nu helder is welke technische aanpassingen en functionaliteiten gerealiseerd moeten worden en wanneer deze beschikbaar zijn, heb ik met de betrokken partijen kunnen vaststellen wanneer grotere aantallen budgethouders gebruik kunnen maken van PGB2.0. In mijn brief van 17 juli 2020 met kenmerk 1720125-208039-PPGB heb ik u daarover geïnformeerd. Deze invoeringsplanning wordt financieel doorgerekend, zodra de begroting hiervan is vastgesteld zal ik u een aangepaste begroting verstrekken.
Het bericht ‘Hoe een PGP-hack narcostaat Nederland feilloos blootlegt’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Hoe een PGP-hack narcostaat Nederland feilloos blootlegt?1
Ja.
Hoeveel contant crimineel geld is er in 2020 tot nu onderschept door de politie? Welk deel van dit bedrag hiervan was het gevolg van de recente hack van de Encroservers?
Het OM heeft mij geïnformeerd dat tot en met juni 2020 door de politie en overige opsporingsdiensten voor een waarde van 132 miljoen euro aan geld en goederen in beslag is genomen. Zoals u weet, kan ik mij over individuele zaken niet uitlaten. Dat geldt ook voor eventuele inbeslagnames die voortkomen uit de recente hack van de Encroservers.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk en tevens onwenselijk is dat Nederland voor criminelen de ultieme drugseconomie is met haar grondstoffen, laboratoria en logistiek? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om het verdienmodel van deze drugscriminelen onderuit te halen? Zo nee, waarom niet?
De omvang van de drugscriminaliteit in Nederland baart ook mij zorgen. In mijn brief van 18 juni 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd op welke wijze het kabinet in de aanpak van de georganiseerde ondermijnende criminaliteit investeert.2 Verder heb ik uw Kamer eerder toegezegd na te gaan op welke wijze kan worden onderzocht welke overwegingen voor drugscriminelen bepalend zijn voor de keuze hun waar in Nederland te produceren, zodat maatregelen kunnen worden voorgesteld die de aantrekkingskracht van Nederland op drugscriminelen verminderen. Uw Kamer wordt hierover in het najaar nader geïnformeerd.3
Hoeveel cyberrechercheurs telt de politie op dit moment? Hoeveel agenten en specifiek cyberrechercheurs zijn de afgelopen jaren belast geweest met de hack van PGP-netwerken en het verwerken van PGP-berichten?
De politie kent op dit moment 120 fte die werkzaam zijn voor diverse Teams High Tech Crime. Daarnaast heeft iedere regionale eenheid ongeveer 10 fte tactische cybercrime capaciteit. Dat is echter geen volledig beeld; ook buiten die teams zijn rechercheurs werkzaam die een expertise op het gebied van cyber hebben.
Het verwerken van PGP-berichten is een taak die binnen de recherche breed is belegd. Het is niet mogelijk vast te stellen hoeveel rechercheurs zich daar mee bezig houden of hebben gehouden.
Is er voldoende capaciteit bij de politie en het openbaar ministerie (OM) voor het verwerken van de miljoenen ontsleutelde berichten? Is er vervolgens voldoende capaciteit om de toename van het aantal verdachten als gevolg van de PGP-hack te vervolgen? Zo nee, bent u bereid er alles aan te doen om de capaciteit toereikend te maken zodat deze verdachten berecht kunnen worden?
De vele ontsleutelde berichten bevatten informatie die niet direct gekoppeld is aan specifieke personen. Ontsleuteling is een belangrijke en cruciale stap, maar vervolgens is nader onderzoek en analyse nodig om deze informatie te koppelen aan verdachten en bruikbaar te maken voor Nederlandse onderzoeken. Daarvoor is niet alleen politiële en justitiële informatie van belang.
De capaciteit van politie is per definitie schaars. Dat betekent dat door het gezag keuzes dienen te worden gemaakt in lijn met de Veiligheidsagenda. Daarin de is de aanpak van ondermijning als landelijke prioriteit voor politie en openbaar ministerie aangemerkt. Die aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit krijgt niet alleen via de strafrechtelijke weg vorm. Een succesvolle aanpak is immers integraal en van lange adem. Dus ook andere bevoegdheden (zoals de fiscaal- en bestuursrechtelijk) dienen te worden ingezet door de overheid en haar partners ten behoeve van een weerbare samenleving. In het kader het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit is een landelijk multidisciplinair interventieteam (MIT) opgericht ter versterking van de (inter)nationale slagkracht. Dit team bestaat zowel uit toezicht, handhaving als opsporingsteams van politie, FIOD, KMar, OM, douane en belastingdienst. Het MIT werkt data-gedreven en is gericht op het duurzaam verstoren van de georganiseerde, ondermijnende criminele bedrijfsprocessen. Daarbij ligt de focus van het MIT op de aanpak van sleutelfiguren, het blootleggen van criminele processen en afpakken van crimineel vermogen en het (met parners) verstoren van deze criminaliteit door het opwerpen van barrières voor crimineel handelen. Kortom: oprollen, afpakken en voorkomen. De informatie die is verkregen uit de ontsleutelde berichten kan ook door MIT worden gebruikt. De focus zal daarbij liggen op het completeren van het beeld van bedrijfsprocessen verdienmodellen en netwerken. Internationale samenwerking zal daarbij ook voor het MIT een belangrijke rol spelen.
Bent u gelet op de tijdelijke grotere benodigde capaciteit bereid om vaker een beroep te doen op politievrijwilligers en politiemedewerkers die gebruik maken van de Regeling vervroegd uittreden?
Politievrijwilligers vormen een belangrijke aanvulling op het beroepspersoneel, maar zij worden niet ingezet om capaciteitstekorten op te vangen. Wel wil de politie een groter beroep doen op vrijwilligers met specialistische kennis. Nu het Besluit algemene rechtspositie is aangepast, is het mogelijk om specialisten van buiten de politieorganisatie sneller in te zetten in een executieve functie. Tevens verkent de politie de mogelijkheid om politievrijwilligers in de periode 2021–2025 tijdelijk in (beroeps)dienst te nemen voor de uitvoering van de politietaak om tijdelijk meer beroepscapaciteit te realiseren.
Politiemedewerkers die gebruik maken van de Regeling Vervroegd Uittreden kunnen niet terugkeren bij de politie. Deze regeling is immers ingesteld om medewerkers tegemoet te komen die niet konden anticiperen op de verhoging van de AOW-leeftijd en niet gezond kunnen doorwerken tot aan de AOW-leeftijd.
Bent u bereid om de internationale samenwerking van de Nederlandse politie in de strijd tegen de georganiseerde misdaad te intensiveren en informatiedeling te vergemakkelijken, gezien de zeer succesvolle en vruchtbare internationale samenwerking van de Nederlandse politie bij de PGP-hack en het Encro onderzoek? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen?
De Nederlandse politie werkt veel en goed samen met andere landen, ook op het gebied van het tegengaan van georganiseerde misdaad. Het intensiveren van internationale samenwerking is al jaren een van de prioriteiten van politie en andere opsporingsdiensten zoals de KMar en de FIOD. Regimes voor internationale deling van politiegegevens zijn daarbij van groot belang maar voor het overgrote deel geen nationale aangelegenheid meer, integendeel. Dat neemt niet weg dat ik in het kader van het breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit (BOTOC) door alle betrokken partners, waaronder specifiek het MIT, laat bezien welke behoefte en wensen zij hebben en welke knelpunten er zijn bij de aanpak van de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit in relatie tot informatiedeling.
Het bericht ‘Toezichthouder NZa: de zorg is te veel een verdienmodel geworden’ |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Toezichthouder NZa: de zorg is te veel een verdienmodel geworden»?1
Door de recente crisis is een aantal ontwikkelingen in een stroomversnelling gebracht, met name rondom digitale zorg. Daarnaast is bij het heropstarten van zorg ingezet op prioritering naar gelang de urgentie en is extra aandacht gevraagd voor het belang van gepast gebruik van zorg (aantoonbaar van waarde voor de patiënt, niet meer dan nodig, maar ook niet minder dan noodzakelijk). Ik ben het met de NZa eens dat het zonde is om deze positieve ontwikkelingen die de coronacrisis teweeg heeft gebracht, verloren te laten gaan.
Om deze reden heb ik de NZa gevraagd om een advies over aanpassingen in het financierings- en bekostigingssysteem om de totstandkoming van digitale zorg en gepast gebruik te stimuleren. Hierbij gaat het nadrukkelijk om (financiële) prikkels die zorgprofessionals, zorgaanbieders, zorgverzekeraars, maar mogelijk ook zorgvragers ervaren om waar van meerwaarde gebruik te maken van digitale zorg en gepast gebruik. De NZa heeft een eerste advies uitgebracht en daarin een eerste verkennende stap voorgesteld om de bekostiging aan te passen. Dit advies heb ik op 21 juli jl. aan uw Kamer aangeboden. In mijn brief van 21 juli jl. heb ik aangegeven dat de NZa en het Zorginstituut om een tweede advies in navolging op het advies van de NZa zijn gevraagd. Zij zijn gevraagd om de randvoorwaarden in het stelsel in kaart te brengen die nodig zijn voor gepast gebruik en daarbij de geleerde lessen te betrekken. Ook het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik heb ik gevraagd naar de lessen uit de coronacrisis ten aanzien van gepast gebruik. Ik verwacht u deze adviezen met mijn reactie voor de begrotingsbehandeling te kunnen doen toekomen. Op deze zaken zal ook worden ingegaan in de Contourennota. Mijn collega’s en ik streven ernaar de consultatie voor de Contourennota eind oktober in gang te zetten.
Kunt u uiteenzetten welke financiële prikkels in het huidige zorgstelsel volgens de NZa tot onzinnige zorg leiden? Kunt u hier praktijkvoorbeelden van geven en aangeven in welke sectoren dit speelt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel van de behandelingen die niet zijn geleverd toen de ziekenhuiszorg stil kwam te liggen, zijn volgens schattingen ook niet zinnig?
Het is moeilijk vast te stellen welk percentage van de zorg die is uitgevallen niet zinnig is. De NZa merkt dit ook op in haar advies. Ongetwijfeld zijn er behandelingen niet uitgevoerd die niet zinnig waren. Tegelijkertijd zijn er ook behandelingen niet uitgevoerd die wel zinnig zouden zijn geweest. Omdat we van veel behandelingen nog niet goed weten of deze zinnig zijn en voor wie en wanneer, is het effect van het achterwege hebben gelaten van deze behandelingen nog onbekend.
Ik vind het belangrijk om inzicht te krijgen in de (gezondheids)gevolgen van de coronacrisis. We kunnen daar veel van leren over welke zorg voor welke patiënt gepast is. Dat is van belang voor de gezondheidszorg. Daarom is het RIVM gevraagd te kijken naar de indirecte effecten van COVID-19 op zorg en gezondheid. Het RIVM is momenteel bezig met het in kaart brengen van deze indirecte effecten en maakt zowel een inventarisatie van de omvang van uitgestelde, afgeschaalde, vermeden of niet gegeven zorg als ook een inschatting van de gezondheidseffecten hiervan. Verder heb ik, zoals ik in antwoord op vraag 1 al heb gemeld, het Zorginstituut en de NZa gevraagd om te adviseren over de geleerde lessen over gepast gebruik (in de coronacrisis) en de in het stelsel noodzakelijke randvoorwaarden voor gepast gebruik. Ook het programma Zorgevaluatie en Gepast Gebruik heb ik gevraagd naar de lessen uit de coronacrisis ten aanzien van gepast gebruik. Met dit onderzoek en deze adviezen krijgen we inzicht in de gevolgen van de coronacrisis en wat het ons leert over gepast gebruik.
Wat is uw reactie op de stelling van de NZa dat het betalen per verrichting een productieprikkel is? Welke oplossingen ziet u hiervoor? Bent u bereid voorstellen te doen om dit aan te passen?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre kan met het in loondienst treden van thans vrijgevestigde specialisten dit probleem het hoofd geboden worden? Bent u bereid voorstellen te doen om dit aan te passen?
In het huidige systeem komen productieprikkels ook voort uit de afspraken tussen zorgverzekeraars en ziekenhuizen. Het is niet zo dat er enkel een prikkel bij vrijgevestigde medische specialisten zit en loondienst om deze reden per definitie de oplossing is. Wat mij betreft moet de discussie daarom niet gaan over de modellen waarin medisch specialisten werkzaam zijn, maar veel meer over de randvoorwaarden waarop we de zorg in ziekenhuizen bekostigen. Denk aan meerjarige contractering via een aanneemsom en minder pxq afspraken. Vervolgens vind ik het wel belangrijk dat die afspraken zich doorvertalen in de hele organisatie en er gelijkgericht gewerkt wordt met de vrijgevestigde medisch specialisten in het medisch-specialistisch bedrijf. Overigens is in het huidige Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg ook afgesproken dat de vrije keuze van medisch specialisten om te werken in dienstverband of als vrij beroepsbeoefenaar gehandhaafd blijft.
Kunt u uiteenzetten welke aanpassingen binnen de Diagnose Behandeling Combinatie (DBC)-systematiek volgens u de productieprikkels kunnen doen afnemen?
In de voorhangbrief (2019–2020 29 248, nr. 322) voor het invoeren van een facultatieve prestatie is het voorbeeld gegeven van het samenstellen van één dbc voor het uitvoeren van een gecombineerde operatieve behandeling bij complexe kniebandchirurgie. Deze ingrepen worden op dit moment altijd separaat uitgevoerd vanwege de regelgeving rondom dbc’s die voorkomt dat deze dbc’s gelijktijdig gedeclareerd kunnen worden. Het combineren van deze ingrepen zorgt voor lagere kosten dan serieel uitgevoerde ingrepen (naast voordeel voor de patiënt van eenmalige ingreep en revalidatietraject).
Voor een beter en completer beeld wacht ik het, in antwoord op vraag 1 genoemde, advies van de NZa en het Zorginstituut af dat hierover gaat.
Welke vormen van het financieel meer belonen van samenwerking en preventie behoren tot de opties? Kunt u aangeven in hoeverre u hiervoor open staat?
Het is belangrijk om in te zetten op preventie en samenwerking. Bovendien kan samenwerking de zorg voor de patiënt verbeteren, doordat integraal naar de zorgvraag wordt gekeken. Zoals ik ook aangaf in de voortgangsrapportage over de Juiste Zorg op de Juiste Plek, verwacht ik van alle partijen dat domeinoverstijgende samenwerking het uitgangspunt wordt en dat zij preventie een belangrijke plek geven in het denken en doen.
Er zijn al verschillende mogelijkheden om samenwerking en preventie financieel te belonen. In het kader van uitkomstgerichte zorg kunnen verzekeraars en zorgaanbieders contracten sluiten die samenwerking en preventie belonen, zoals de NZa aangeeft in het advies dat op 21 juli jl. aan uw Kamer is aangeboden. Bijvoorbeeld wanneer in een netwerk van ziekenhuis en huisartsen wordt samengewerkt om de zorg voor kankerpatiënten efficiënt en dichtbij de patiënt te organiseren. Een verzekeraar kan dan met het netwerk als geheel een contract sluiten en afspreken dat eventuele gezamenlijke besparingen (doordat bijvoorbeeld onderzoeken niet dubbel hoeven te worden uitgevoerd of infecties worden voorkomen) ten gunste komen van zowel de verzekeraars als de zorgaanbieders. Er zijn ook andere typen contracten mogelijk, waarbij verzekeraars bijvoorbeeld afspraken maken gericht op bepaalde zorguitkomsten en kwaliteit van leven van patiënten, en een verbetering daarvan door de jaren heen belonen.
Enkele koplopers van verzekeraars en aanbieders werken aan dit soort contracten. De ontwikkeling is nog pril. Het is van belang dat goede en gedragen uitkomstmaten worden ontwikkeld, zodat helder is wat de zorg daadwerkelijk voor de patiënt heeft opgeleverd (ook in termen van kwaliteit van leven). In het programma Uitkomstgerichte Zorg 2018–2022 werkt VWS daar met de partijen van het Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg aan. Ook wordt ruimte gecreëerd voor pilots en worden goede voorbeelden van uitkomstgerichte contracten en organisatievormen verzameld en verspreid, zodat mensen in de zorg die hiermee aan de slag willen zoveel mogelijk kunnen leren van elkaar. Goede initiatieven en best practices met betrekking tot deze contracten zullen worden verspreid via www.uitkomstgerichtezorg.nl.
Samenwerking tussen zorgverleners kan bovendien worden gestimuleerd door het faciliteren van een meer efficiënte wijze van bekostiging van activiteiten die als «algemene diensten ten behoeve van verzekerde zorg» kunnen worden gekenschetst. Bij brief van 29 juni jl.2 bent u geïnformeerd over de wijze waarop en de voorwaarden waaronder rechtstreekse bekostiging van deze activiteiten binnen het bestaande wettelijke kader van de Zorgverzekeringswet mogelijk kan worden gemaakt.
Tot slot is in de huidige bekostiging al ruimte voor het maken van afspraken over innovatie en preventie, bijvoorbeeld in de eerstelijnszorg. De NZa publiceert hierover op korte termijn een informatiekaart waarin zij de mogelijkheden uiteenzet.
Voor de vraag of in de bekostiging meer ruimte kan komen voor het belonen van preventie en samenwerking, wacht ik de aanvullende adviezen van de NZa en het Zorginstituut af. Zoals de NZa aangeeft hebben zulke wijzigingen mogelijk vergaande consequenties voor het stelsel. Op de prikkels voor samenwerking en preventie zal ook worden ingegaan in de Contourennota.
Welke prikkels voor zorgverzekeraars om efficiënter zorg in te kopen behoren tot de opties? Kunt u aangeven in hoeverre u hiervoor open staat?
Ik vind het van belang dat mensen zich kunnen blijven verzekeren voor goede zorg tegen een redelijke premie. Om er voor te zorgen dat de premie betaalbaar blijft, hebben zorgverzekeraars een belangrijke taak om zorg doelmatig in te kopen. Op zich zijn de prikkels nu al goed voor verzekeraars om zorg efficiënt in te kopen. Dit kan zich namelijk vertalen in een lagere premie. Mensen kunnen kiezen voor een verzekeraar die een lagere premie vraagt.
Ook is het zo dat binnen de risicoverevening verzekeraars een vereveningsbijdrage krijgen die gebaseerd is op de gemiddelde verwachte kosten. Als een verzekeraar efficiënter zorg inkoopt dan zijn concurrent, zorgt dit voor een financieel voordeel voor een verzekeraar. Het is altijd goed om te kijken naar verbeteringen die we met elkaar kunnen invoeren. Ik ben continu bezig het risicovereveningssysteem te onderhouden voor het gelijke speelveld van verzekeraars en er voor te zorgen dat er zo weinig mogelijk prikkels zijn voor risicoselectie. Hiermee worden ook de prikkels voor efficiënte zorginkoop voor verzekeraars geoptimaliseerd.
De uitbuiting van buitenlandse vrachtwagenchauffeurs |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het vakbondsonderzoek «De pandemie in het wegtransport»?1
Deelt u de mening dat het enorm schokkend is dat transportbedrijven de coronacrisis nog eens extra gebruiken om vrachtwagenchauffeurs nog meer uit te buiten?
Kunt u bevestigen dat, zoals vakbond FNV stelt, het aantal chauffeurs uit niet-EU-landen die in Nederland rondrijden explosief aan het stijgen is? Kunt u aangeven om welke aantallen dit gaat? Klopt het dat zij vaak onder erbarmelijke omstandigheden moeten werken voor een zeer laag loon?
Hoe kan het zo zijn dat, ondanks de eerder aangenomen motie Jasper van Dijk c.s. over een verbod op overnachten in de cabine, chauffeurs desondanks nog steeds vaak letterlijk «leven» in hun vrachtauto’s? Bent u van mening dat deze motie daadwerkelijk wordt uitgevoerd?2
Waarom wordt er, na uw PR-stunt op een parkeerplaats, door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) nauwelijks gehandhaafd op overnachten in de cabine?
Wat is uw reactie op het nieuws dat Oost-Europese chauffeurs door hun werkgevers vanuit Duitsland en België nog altijd naar Nederland gestuurd worden omdat er hier geen controles zijn?
Hoe beoordeelt u de stelling van het Belgische Openbaar Ministerie dat Nederland een toevluchtsoord is geworden voor transporteurs?
Hoe kan het zo zijn dat Belgische inspectiediensten, met minder menskracht, effectiever en afschrikwekkender optreden en dat de Nederlandse inspectie, met vele malen meer inspecteurs, in het wegtransport nauwelijks succesvolle interventies doet?
Laat dit volgens u ook zien dat de toegezegde handhaving van de ILT weinig voorstelt?
Bent u bereid om over de effectievere handhaving door de Belgische inspectie contact op te nemen met uw Belgische collega-minister? Zo ja, kunt u de uitkomst hiervan aan de Kamer rapporteren?
Bent u ook bereid om in de tussentijd aan de slag te gaan met effectievere handhaving van overnachten in de cabine?
Hoeveel controles op overnachten in de cabine zijn er tot vandaag uitgevoerd? Hoeveel boetes zijn opgelegd en hoeveel zijn er uiteindelijk betaald?
Klopt het dat er in 2018 en 2019 minder boetes zijn betaald dan er zijn opgelegd? Wat is hier de reden voor?
Hoe kan het dat het aantal uitgevoerde controles over 2018 en 2019 in uw beantwoording van de schriftelijke vragen over de handhaving van het verbod op slapen in de vrachtwagen in december 2019 ineens naar beneden zijn bijgesteld? Wat is daar de reden voor?3
Hoe kan het dat de ILT geen gebruik maakt van de sectorexpertise van vakbond FNV-VNB (de afdeling voor beroepsgoederenvervoer over de weg) bij het vormgeven van haar handhavingsbeleid? Hoe kan het dat de vakbonden in België wel goed kunnen samenwerken met de inspectie en zodoende effectief misstanden kunnen aanpakken? Wordt er überhaupt vanuit de ILT samengewerkt met de vakbonden? Bent u bereid om nu wel gebruik te maken van de kennis en expertise van de vakbonden?
Waarom is het overnachten in de cabine in het ILT-jaarverslag niet meer te zien als onderdeel van de handhaving van rij- en rusttijden en arbeidsomstandigheden, maar als parkeeroverlast?
Welke andere maatregelen, naast betere handhaving op overnachten in de cabine, gaat u nemen om de uitbuiting van vrachtwagenchauffeurs tegen te gaan? Bent u bereid om de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) ook te laten handhaven op bijvoorbeeld onderbetaling bij vrachtwagenchauffeurs?
Het bericht 'Tunisia: Two-Year Sentence for Homosexuality' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Tunisia: Two-Year Sentence for Homosexuality»?1
Ja
Heeft u, mede gezien de bijzondere ontwikkelingsrelatie die Nederland met Tunesië onderhoudt, contact opgenomen met uw Tunesische ambtsgenoot over de wijze waarop deze mannen zijn behandeld en de veroordeling die daarna heeft plaatsgevonden? En zo ja, hoe was de reactie? En zo nee, waarom niet?
Als onderdeel van het mensenrechtenbeleid volgt de Nederlandse ambassade in Tunis ontwikkelingen die de LHBTI-gemeenschap betreffen. Hieronder valt ook het genoemde proces, waarvan het hoger beroep niet op 8 juli heeft plaatsgevonden maar is uitgesteld tot een latere datum. De ambassade staat in nauw contact met de NGO die de twee veroordeelden bijstaat met juridisch advies en zal in samenspraak met betrokkenen besluiten of contact met Tunesische autoriteiten wenselijk is.
Heeft u ook uw zorgen overgebracht aan uw Tunesische ambtsgenoot over de wijze waarop de oorspronkelijke aanklacht is gebruikt om deze mannen over iets heel anders te vervolgen? En zo ja, wanneer? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van het VN Comité tegen marteling dat (gedwongen) anale onderzoeken een vorm van marteling zijn? En zo ja, gaat u de Tunesische regering in bilateraal contact oproepen te stoppen met deze vorm van marteling? En zo nee, waarom niet?
Gedwongen anale onderzoeken van LHBTI personen op basis van hun seksuele oriëntatie of genderidentiteit gaan in tegen de menselijke waardigheid en integriteit en zijn onacceptabel. Nederland is actief lid van de Equal Rights Coalition die zich inzet voor de bescherming van gelijke rechten voor LHBTI’s wereldwijd. Via een gezamenlijke, publieke verklaring heeft Nederland aandacht gevraagd voor deze onacceptabele praktijken en regeringen wereldwijd opgeroepen daar een einde aan te maken.
Nederland brengt de positie van LHBTI personen op in jaarlijkse bilaterale consultaties met Tunesië. Ook in de laatste Universal Periodic Review (UPR) van Tunesië in de Mensenrechtenraad op 27 mei 2017 heeft Nederland de Tunesische autoriteiten opgeroepen om Artikel 230 van het wetboek van strafrecht van Tunesië, waarin homoseksualiteit strafbaar wordt gesteld, af te schaffen.
Deelt u de mening dat vervolging van seks met wederzijdse consensus tussen volwassenen het recht op privacy en non-discriminatie schendt zoals vastgesteld in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (BUPO)? En zo ja, gaat u Tunesië in bilateraal verband hierop aanspreken? En in multilateraal verband? Zo nee, waarom niet? En zo ja, op welke wijze?
Nederland spant zich in voor de bevordering van gelijke rechten van LHBTI’s. Gelijke rechten zijn daarbij het uitgangspunt. Het non-discriminatiebeginsel, zoals verankerd in diverse mensenrechtenverdragen, ligt aan de basis van dat uitgangspunt.
Het kabinet staat pal voor het recht van LHBTI’s om te zijn wie ze zijn en de vrijheid om daar naar te handelen. Strafrechtelijke vervolging wegens seks met wederzijdse instemming tussen volwassenen van hetzelfde geslacht druist daar tegenin en is onaanvaardbaar. Bovendien is dit in strijd met de onder het BUPO-Verdrag gewaarborgde mensenrechten, zoals wordt geïllustreerd door de zienswijze van het VN-Mensenrechtencomité in de zaak Toonen v. Australië(488/1992). Het kabinet zal zich daarom blijven inzetten voor het decriminaliseren van seksuele oriëntatie en genderidentiteit.
Deelt u de opvatting dat dat seksuele geaardheid een status is die wordt beschermd tegen discriminatie op grond van de bepalingen in de het BUPO verdrag? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Gaat u in multilateraal verband draagvlak organiseren om de oproep te ondersteunen van Human Rights Watch om deze vorm van marteling te stoppen? En zo nee, waarom niet?
Via de eerder aangehaalde gezamenlijke, publieke verklaring van de Equal Rights Coalition heeft Nederland andere landen opgeroepen de onacceptabele praktijk van gedwongen anale onderzoeken van LHBTI’s te beëindigen. Waar opportuun zal Nederland aandacht voor deze kwestie blijven vragen in multilateraal verband.
Maakt u zich zorgen dat de koers van Tunesië zoals ingezet in 2018 met het instelling van de Commissie Individuele Vrijheden en Gelijkheid stagneert? En zo nee, waarom niet? En zo ja, heeft u deze zorgen overgebracht aan uw Tunesische ambtsgenoot?
Er lijkt op dit moment weinig voortgang te zijn op het gebied van de Commissie Individuele Vrijheden en Gelijkheid. Dit heeft verschillende redenen, waaronder een lange formatieperiode, die op moment van schrijven met het aftreden van de Minister-President opnieuw begint, en de COVID-19-crisis die voor de nieuwe regering eerste prioriteit was de afgelopen maanden. Nederland blijft het belang van snelle formele implementatie van de Commissie benadrukken bij de Tunesische autoriteiten.
Welke gevolgen heeft dit voor de bijzondere ontwikkelingsrelatie die Nederland met Tunesië onderhoudt?
De relatie tussen Nederland en Tunesië is breed en het contact intensief. Hierdoor is het mogelijk om ook moeilijke onderwerpen te bespreken waarover we van mening verschillen. Tunesië staat open voor deze dialoog.
Bent u voornemens namens Nederland het proces in hoger beroep, dat start op 8 juli aanstaande, te volgen? En zo nee, waarom niet? En zo ja, gaat u hierover verslag uitbrengen aan de Kamer?
Zie antwoord 2 en 3.
Het bericht ‘Erdogan wil weer bidden in de Hagia Sophia’ |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA), Lenny Geluk-Poortvliet (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Erdogan wil weer bidden in de Hagia Sophia»?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de stelling dat werelderfgoed van universele waarde is voor de mensheid en het wederzijds begrip tussen culturen bevordert?
Ja.
Deelt u de mening dat het in dat licht absoluut onwenselijk is dat de Hagia Sophia van een museum in een moskee wordt veranderd?
De precieze functie van de Hagia Sophia is een interne aangelegenheid van Turkije. De Hagia Sophia is een eeuwenoude symbolische brug tussen verschillende culturen die sinds 1985 op de Werelderfgoedlijst van UNESCO staat. Nederland heeft daarom samen met andere EU-lidstaten binnen UNESCO gesteld dat de Hagia Sophia als werelderfgoed een belangrijk symbool is van interreligieuze en interculturele dialoog en als zodanig gerespecteerd moet worden. In het verlengde daarvan is opgeroepen om geen stappen te nemen die de vrije toegang tot de locatie belemmeren of die culturele of religieuze polarisatie versterken. De EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell verklaarde op 10 juli dat de statuswijziging betreurenswaardig is. Nederland zou het betreuren als de uitzonderlijke universele waarde van het werelderfgoed Hagia Sophia niet meer zichtbaar en toegankelijk zou zijn.
Welke stappen bent u bereid te nemen mocht Turkije besluiten de Hagia Sophia de functie van moskee toe te kennen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe groot acht u de kans dat de Turkse regering de statuswijziging doorzet mocht de Turkse Raad van State hier goedkeuring voor verlenen?
Op vrijdag 10 juli jl. oordeelde de hoogste Turkse administratieve rechtbank dat de museumstatus van de Hagia Sophia «nietig» is. President Erdogan droeg het gebouw kort daarna per decreet over aan het Turkse Ministerie voor Religieuze Zaken – Diyanet. De Turkse regering verklaarde dat de christelijke symbolen in het gebouw behouden blijven.
Welke gevolgen zal de statuswijziging hebben voor de christelijke elementen in de Hagia Sophia?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer vindt de eerstvolgende bijeenkomst plaats van het Werelderfgoedcomité van UNESCO (Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur)?
In verband met de COVID-maatregelen is besloten de bijeenkomst van het Werelderfgoedcomité uit te stellen. Een nieuwe datum is nog niet bekend. Oorspronkelijk zou het comité plaatsvinden van 29 juni tot en met 9 juli 2020.
Bent u bereid om bij het UNESCO Werelderfgoedcomité te Parijs te pleiten voor het niet toekennen van een statusverandering van de Hagia Sophia mocht een verzoek hiertoe worden ingediend?
Zoals vermeld bij het antwoord op vraag 4, heeft Nederland reeds samen met EU-lidstaten opgeroepen om de Hagia Sophia als symbool van interreligieuze en interculturele dialoog te respecteren. Dit neemt niet weg dat de precieze status van de Hagia Sophia uiteindelijk een interne aangelegenheid van Turkije is.
Welke stappen kan UNESCO nemen indien Turkije, zonder goedkeuring van UNESCO, toch besluit de Hagia Sophia in een moskee te veranderen?
Het gebouw van de Hagia Sophia, ontworpen door Anthemios van Tralles en Isidoros van Miletus in 532–537, is onderdeel van het werelderfgoedgebied Historic Areas of Istanbul. Het gebied is een uniek samenspel van architectonische meesterwerken die het verhaal vertellen over de ontmoeting tussen Azië en Europa. In de loop der eeuwen is een stadsbeeld ontstaan dat werd vormgegeven door Byzantijnse en Ottomaanse architecten.
De instandhouding van deze uitzonderlijke universele waarde van dit werelderfgoedgebied staat bij het beheer en gebruik van die verschillende onderdelen steeds centraal. Eventueel kan UNESCO ook bij Turkije informatie over de instandhouding opvragen. Bij de beoordeling van de instandhouding zal het Werelderfgoedcomité van UNESCO als eerste kijken naar de instandhouding van deze uitzonderlijke universele waarde, en dus niet primair naar de specifieke functie van het gebouw.
De winsten van zonneparken |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Zonneparken: goud voor de ontwikkelaars, nauwelijks verdiensten voor inwoners»1, waaruit naar voren komt dat inwoners niet of nauwelijks meeprofiteren van de winsten gemaakt door de ontwikkelaars van de zonneparken?
Maatschappelijk draagvlak geldt als een van de kaders van het kabinet voor het Klimaatakkoord. Participatie bij hernieuwbare energieprojecten is hiervoor een belangrijke sleutel. Daarom zijn er in het Klimaatakkoord afspraken opgenomen over op welke manier afspraken gemaakt worden met de projectomgeving over procesparticipatie en financieel meeprofiteren van projecten. Zoals ook wordt benoemd in het artikel waar u naar verwijst, is het Klimaatakkoord pas een jaar oud. De effecten van de afspraken uit het akkoord zullen daarom nog niet overal even sterk zichtbaar zijn.
SDE-subsidie gaat niet naar de winsten van projectontwikkelaars, maar vergoedt de onrendabele top van duurzame energieprojecten die anders niet gerealiseerd zouden worden. Jaarlijks wordt de SDE aangepast om tegen de laagste kosten duurzame energie – en daarmee CO2-reductie – te realiseren. Hiervoor berekent het Plan Bureau voor de Leefomgeving (PBL) onder meer het redelijk rendement, waarmee oversubsidiëring wordt voorkomen. Daarbij is er binnen de SDE+ concurrentie tussen projecten, om de kosten zo laag mogelijk te houden.
Het kabinet streeft naar een evenwichtige lastenverdeling ten behoeve van versterking en behoud van het draagvlak voor de energietransitie. De SDE+ wordt betaald vanuit de opslag duurzame energie (ODE), waaraan zowel bedrijven als huishoudens bijdragen. In het kader van het Klimaatakkoord heeft het kabinet afspraken gemaakt waardoor de lasten substantieel verschuiven van huishoudens naar bedrijven.
Deelt u de mening dat het feit dat huishoudens betalen voor de winsten van projectontwikkelaars en hierdoor hun energierekening zien stijgen, het draagvlak voor de energietransitie wordt ondermijnd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zonneparken op Nederlands grondgebied zijn in buitenlandse handen? Hoeveel subsidiegeld, uit de SDE+-regeling, verdwijnt hiermee naar het buitenland?
SDE-subsidie is geen cadeau dat wordt toegekend om (buitenlandse) producenten blij te maken. De SDE wordt ingezet ter dekking van de onrendabele top van duurzame energieprojecten in Nederland die zonder subsidie niet gerealiseerd zouden worden. Daarbij is de nationaliteit van de projectontwikkelaar of financier irrelevant. Gegevens over zonneparken die in handen van buitenlandse aandeelhouders zijn, heb ik niet tot mijn beschikking en het is ook niet mogelijk om dit te controleren. Bovendien maakt de Nederlandse energievoorziening onderdeel uit van een vrije (Noordwest-)Europese markt. Deze markt functioneert naar behoren dankzij de concurrentie tussen bedrijven. Deze bedrijven hebben aandeelhouders uit verschillende landen. Het uitsluiten van buitenlandse investeerders is niet mogelijk vanwege Europese mededingingsregels en zou daarnaast leiden tot een beperking van het aantal beschikbare partijen dat de benodigde projecten wil en kan financieren. Het doel van de SDE+-regeling is om de productie van duurzame energie tegen zo laag mogelijke kosten te realiseren in Nederland. De SDE+ zorgt er zo mede voor dat zonneparken gerealiseerd kunnen worden en dat de aanlegkosten in de loop der jaren terugverdiend kunnen worden. Het is dus niet zo dat er zonder tegenprestatie subsidiegelden naar het buitenland verdwijnen.
Deelt u de mening dat het enerzijds versoberen van de subsidieregeling voor zon-op-dak voor huishoudens en anderzijds het verdwijnen van de opbrengsten van de Opslag Duurzame Energie naar projectontwikkelaars, grotendeels opgebracht door diezelfde huishoudens, goed laat zien hoe onrechtvaardig het huidige klimaatbeleid is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik deel die mening niet. Het kabinet vindt het belangrijk dat de transitie haalbaar en betaalbaar is voor iedereen. Daarom zijn er verschillende regelingen voor huishoudens en bedrijven om actief mee te doen aan de transitie.
De kosten voor zonnepanelen zijn de afgelopen jaren sterk gedaald en naar verwachting zullen deze blijven dalen, waardoor zonnepanelen steeds rendabeler worden en dus steeds minder fiscale stimulering nodig hebben. Op termijn is naar verwachting geen subsidie meer nodig om zonnepanelen rendabel te laten zijn. Zowel de SDE+ als de afbouw van de salderingsregeling leiden tot een kosteneffectieve prikkel om te investeren in zonnepanelen en zorgen voor een financieel aantrekkelijk perspectief. Zo blijft de energietransitie haalbaar en betaalbaar voor iedereen.
Hoe oordeelt u over het feit dat het beloofde gedeelde eigenaarschap niet van de grond komt?
In hernieuwbare energieprojecten die nu tot stand komen, wordt op verschillende manieren participatie toegepast. Deze praktijk is sterk in ontwikkeling en groeiende. De afspraken uit het Klimaatakkoord over participatie en de inzet van alle betrokken partijen zijn hiervoor van groot belang.
Overheden, ontwikkelaars en de coöperatieve sector worden op verschillende manieren gestimuleerd en ondersteund in het realiseren van de afspraken over (financiële) participatie. Dit gebeurt onder meer met kennis en expertise, het realiseren van het ontwikkelfonds voor energiecoöperaties, en het werk van de Participatiecoalitie in de RES’en. Ook wordt momenteel in interbestuurlijk verband in kaart gebracht welke juridische mogelijkheden decentrale overheden hebben om te sturen op participatie. Het beeld is dat lokaal eigendom steeds vaker wordt toegepast. In het Klimaatakkoord is afgesproken dat wordt gestreefd naar 50% lokaal eigendom bij hernieuwbare energieprojecten. Dit betekent dat de omgeving van een project financieel kan participeren door mee te investeren, waar ook risico’s bij horen. Er zijn ook andere manieren voor de projectomgeving om financieel mee te profiteren, zoals via een omgevingsfonds. De uiteindelijke keuzes over financiële participatie zijn onder meer afhankelijk van de kenmerken en mogelijkheden van de omgeving en het project.
De afspraken uit het Klimaatakkoord over (financiële) participatie zijn onder meer gemaakt om lusten en lasten eerlijk te verdelen tussen projectontwikkelaars en de projectomgeving. De afspraken zijn niet gericht op het terug laten vloeien van belastinggeld naar inwoners van specifieke gebieden. Met het streven naar 50% lokaal eigendom wordt naast financiële participatie de zeggenschap van de omgeving in een energieproject versterkt.
Zoals eerder gezegd, is het Klimaatakkoord pas een jaar oud en zijn de effecten van de inspanningen op het gebied van participatie naar verwachting pas over enkele jaren volledig zichtbaar. Een oordeel over het van de grond komen van participatie is daarom nu nog niet te geven. Om de voortgang van participatie te kunnen volgen heb ik, naar aanleiding van de motie Heerma c.s. van 3 juli 2019 (Kamerstuk 32 813, nr. 361), opdracht gegeven tot de ontwikkeling van een Monitor Participatie Hernieuwbare energie op land. In de Klimaatnota zal ik u dit najaar informeren over de uitkomsten van de nulmeting van deze monitor; dat zal het referentiepunt zijn voor volgende metingen. Als in de loop van de uitvoering van het Klimaatakkoord blijkt dat de ontwikkeling van participatie achterblijft, kan dit aanleiding zijn tot aanvullende afspraken of maatregelen.
Hoe oordeelt u over het feit dat gemeenten geen inzicht hebben in hoe en hoeveel geld er terugvloeit naar de regio? Acht u dit een wenselijke ontwikkeling?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat het bevoegd gezag erop toeziet dat initiatiefnemers en de omgeving het gesprek aangaan over de verschillende manieren waarop de omgeving kan en wil participeren in het project. Deze afspraken worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst. Ik vind het van belang dat, daar waar het nog niet gebeurt, initiatiefnemers het bevoegd gezag inzicht geven in de afspraken die gemaakt zijn over financiële participatie – en dat de omgevingsovereenkomst hiervoor benut wordt.
De mate waarin bedrijven inzicht geven in het delen van projectspecifieke financiële informatie is aan henzelf. In de praktijk zijn bedrijven open over hun verdiensten richting partijen waarmee zij samenwerken, zoals energiecoöperaties. Energiecoöperaties bieden het voordeel dat de financiële informatie voor de leden van de coöperatie transparant en beschikbaar is.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat huishoudens wel degelijk meedelen in de opbrengsten van zonne-energie en de inbreng van hun belastinggeld op een of andere wijze weer terugzien?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat van de hernieuwbare-energieprojecten wel 50% eigendom wordt van de omwonenden?
Zie antwoord vraag 5.
Een landelijk cold cases team |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Roep om landelijk coldcaseteam voor oude moordzaken»?1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over dit onderwerp?2
Ja.
Kunt u per politie-eenheid aangeven uit hoeveel fte’s het cold caseteam momenteel bestaat en hoeveel cold cases er per eenheid zijn?
De verschillende cold case-teams kennen geen vaste omvang of samenstelling. Wel is bij de inrichting van de nationale politie afgesproken dat binnen de diensten regionale recherche zou worden voorzien in een basisvoorziening ten behoeve van de aanpak van cold cases. Daarom is binnen elke politie-eenheid een structurele voorziening ingericht onder de teams grootschalig optreden, waar ook de regievoering op de aanpak ligt. Zoals in het inrichtingsplan nationale politie uit 2012 is aangegeven, staat de cold case-voorziening onder leiding van een operationeel expert. Afhankelijk van de noodzaak kunnen meerdere functionarissen binnen het team worden ingezet ten behoeve van de cold cases. Hetzelfde geldt voor ondersteuning vanuit de forensische opsporing ten behoeve van cold cases, of andere specialistische capaciteit. In enkele eenheden is besloten tot een meer permanente uitbreiding van de basisvoorziening met bijzondere expertises. In totaal zijn er circa 1700 cold cases in Nederland. Een verdere uitsplitsing per eenheid is niet mogelijk.
Daarnaast heb ik u per brief van 24 februari jl. bericht dat het OM en de politie hebben geconstateerd dat de huidige criteria voor cold cases te veel ruimte laten voor interpretatie en dat ze dit jaar gaan onderzoeken of en hoe deze selectiecriteria aangepast kunnen worden3. Dit betekent dat in de toekomst het aantal zaken dat is aangemerkt als cold case zou kunnen veranderen.
Waarom verschilt het aantal cold case-rechercheurs dat beschikbaar is nog steeds en waarom worden er per regio afwegingen gemaakt of een zaak kansrijk is?
In het inrichtingsplan van de politie is bepaald dat elke eenheid een structurele cold case voorziening heeft die de regie moet voeren over de cold cases van de eenheid. In sommige eenheden voeren de cold case teams onderzoeken naar cold cases zelf uit; terwijl in andere eenheden reguliere teams dit doen na voordracht door het cold case-team. Zoals ik u eerder heb bericht, behoort het uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar ernstige delicten als moord, doodslag en verkrachting tot de kernactiviteiten van elke politie-eenheid, ongeacht of deze delicten zijn aan te merken als cold case of niet.
Is het waar dat media-aandacht van invloed kan zijn of een oude zaak opnieuw wordt opgepakt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe kunt u garanderen data media-aandacht niet van invloed is?
Media-aandacht ontstaat doorgaans voor maatschappelijk relevante thema’s of gebeurtenissen, en heeft daarmee in zijn algemeenheid invloed op de zaken die door de gezagdragers worden geprioriteerd en door politie worden opgepakt. Voor de aanpak van cold cases is media-aandacht als zodanig geen afweging in het openen van zaken, het is veelal de inzet van nieuwe technieken en informatie van mensen die zich bij politie melden wat aanleiding geeft (een deel van) een onderzoek op te pakken. Bij zaken die de rechtsorde schokken genereert dit meer media-aandacht, wat vaak ook de belangen van de opsporing dient.
Deelt u de mening dat de aanpak van cold cases niet per regio zou mogen verschillen? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat er een gespecialiseerd landelijk cold case team komt? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het artikel ‘NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als 'corona-hotspot’’. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als «corona-hotspot»« en de uitzending van Nieuwsuur van 5 juli 2020?1 2
Ja.
Kunt u aangeven welke signalen over slachthuizen u en het management van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op welk moment hebben ontvangen sinds het uitbreken van het coronavirus en welke opvolging aan deze signalen is gegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 3 van het lid Ouwehand.
Kunt u bevestigen dat er intern binnen de NVWA een enquête heeft plaatsgevonden over het handhaven en voldoen aan de coronamaatregelen? Zo ja, wat was de uitkomst van deze enquête en wat is de opvolging geweest? Bent u bereid de uitkomst van deze enquête met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De situatie op de slachthuizen wordt dagelijks binnen de NVWA besproken. Op basis van contacten met medewerkers kwamen er bij het management van de NVWA signalen binnen dat dierenartsen de 1,5 meter in slachthuizen niet altijd (kunnen) naleven. Om extra voeling te houden heeft het management van de NVWA naar aanleiding hiervan aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Hierop hebben 135 medewerkers gereageerd; dat is circa 1/3 van de medewerkers die in slachthuizen ten behoeve van keuringen en/of voor exportcertificering kunnen worden ingezet.
De interne enquête geeft net als het arbeidshygiënisch onderzoek aan dat de RIVM-maatregelen niet altijd kunnen worden nageleefd binnen slachthuizen. Zo gaf circa de helft van de dierenartsen aan regelmatig in situaties te komen, waarbij de 1,5 meter niet gehandhaafd kan worden. Bijna 15% gaf aan zelfs vaak in zo’n situatie terecht te komen. Dit speelde met name bij de grotere roodvleesslachthuizen en in mindere mate bij pluimveeslachthuizen.
De interne enquête was bedoeld om de signalen die het management vanuit de werkvloer kreeg in korte tijd kwantitatief en kwalitatief te duiden, zonder er een formeel rapport van te maken. Bij de uitvraag is ook aangegeven dat er vertrouwelijk met resultaten om zou worden gegaan. De resultaten van de interne enquête en die van het arbeidshygiënisch onderzoek hebben geleid tot een beeld op basis waarvan verdere maatregelen zijn genomen. Gezien het doel en de aard van de interne enquête vind ik het niet opportuun deze aan uw Kamer te doen toekomen.
In navolging van deze en eerdere signalen hebben de NVWA en de Inspectie SZW de sector meerdere keren gewezen op zijn verantwoordelijkheid om de RIVM-maatregelen na te leven. Ook heeft de NVWA gesprekken gevoerd met de slachthuizen om waar nodig RIVM-maatregelen aan te scherpen. Slachthuizen hebben de eerste verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving, ook voor de op slachthuizen aanwezige medewerkers van de NVWA en KDS. Als de zaken daar niet goed geregeld zijn, dan heeft dat consequenties. Het stilleggen van het slachtproces is een uiterst escalatiemiddel dat de NVWA kan gebruiken in een voor hen onveilige situatie. Dat middel is ook gebruikt. Tevens heeft de NVWA naar aanleiding van bovenstaande signalen van medewerkers, de resultaten van de interne enquête en vooruitlopend op de uitkomst van het arbeidshygiënisch onderzoek besloten om alle dierenartsen op slachthuizen vanaf 11 mei jl. de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze aanvullende persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden. Tot slot heeft de NVWA signalen doorgespeeld aan de Inspectie SZW, die op basis hiervan inspecties op verschillende slachthuizen heeft uitgevoerd.
Klopt het dat begin mei de helft van de dierenartsen in een interne enquête heeft aangegeven dat zij regelmatig geen anderhalve meter afstand kunnen houden? Zo ja, waarom heeft u in reactie op Kamervragen gesteld dat: «uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd»? Op basis van welke informatie bent u tot de conclusie gekomen dat de maatregelen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gerespecteerd werden?3
Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Ouwehand.
Bent u op de hoogte van de signalen van dierenartsen werkzaam bij de NVWA aan de FNV? Zo ja, wanneer heeft u kennisgenomen van deze signalen en welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van deze signalen, los van de brieven die u op 23 maart en 23 mei heeft gestuurd aan de slachthuizen?
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand.
Klopt het signaal dat vanaf het moment dat de maatregelen tegen corona werden aangescherpt er nog steeds stagiaires actief waren op de werkvloer? Zo ja, wat vindt u hiervan, rekening houdend met de oproep van het kabinet om zo veel mogelijk thuis te werken? Waarom heeft de NVWA als werkgever geen gehoor gegeven aan deze oproep voor de inzet van stagiaires? Zijn er meer mensen aan het werk gestuurd voor activiteiten die niet strikt noodzakelijk waren of vanuit huis konden worden ingevuld? Zo ja, welke? Waarom is er niet gehandhaafd op de maatregelen zoals afgekondigd door het kabinet?
Na het van kracht worden van de coronamaatregelen heeft de NVWA besloten alle opleidingen, stages en werkzaamheden4 in slachterijen die in het kader van COVID-19 niet tot de prioriteiten behoorden, op te schorten. Een uitzondering is gemaakt voor een groep van 17 toezichthoudend dierenartsen die hun interne praktijkopleiding op enkele dagen na hadden afgerond en die in het laatste deel van hun inwerkperiode zaten. Zij hebben deze praktijkopleiding afgerond en zijn daarna ingezet voor de noodzakelijke werkzaamheden in het kader van toezicht op de voedselproductie waarvoor ze tot dan toe waren opgeleid. Deze keuze is gemaakt, omdat voorzien werd dat er capaciteitsknelpunten zouden ontstaan bij dierenartsen. Met hun inzet kon de continuering van het slachtproces worden gegarandeerd.
Wat vind u van het beeld dat de NVWA, een organisatie die anderen moet controleren op naleving van regels, zelf de regels voor het personeel en stagiaires aan de laars lapt?
In het begin van de coronacrisis heeft het kabinet de voedselvoorziening aangewezen als vitale sector. Om de voedselzekerheid en voedselveiligheid te garanderen moeten toezichthouders van de NVWA en officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) hun werkzaamheden in slachthuizen kunnen uitvoeren. Ik heb in antwoord 1 en 3 op vragen van het lid Ouwehand aangegeven welke maatregelen de NVWA genomen heeft om in deze omstandigheden het werken voor het eigen personeel veilig te kunnen laten verlopen. Ook heeft het kabinet op 4 juni jl. de actuele stand van zaken met betrekking tot de uitbraak van COVID-19 weergegeven en geschetst welke maatregelen de NVWA en de andere betrokken partijen nemen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, om de verspreiding van het virus in slachthuizen tegen te gaan (Kamerstuk 25 295, nr. 386). Ik herken mij dan ook niet in het beeld dat de NVWA de regels aan haar laars gelapt heeft. Dat geldt ook niet voor de inzet van stagiairs, waarvoor ik u verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Waar kunnen medewerkers van de NVWA melding doen over onveilige werksituaties en hoe is opvolging van deze signalen geregeld?
De interim Inspecteur-generaal hecht aan een veilige werkrelatie. De teamleider is het primaire en meest nabije aanspreekpunt voor medewerkers. Ook tijdens de coronacrisis voorzien de teamleiders de medewerkers van periodieke updates met betrekking tot de werkomstandigheden. Indien er een verschil van inzicht blijft bestaan tussen de medewerker en de teamleider, dan kan geëscaleerd worden naar het naast liggende hogere management. Indien een medewerker behoefte heeft aan hulp of ondersteuning bij het bespreekbaar maken van signalen of een verschil van opvatting, dan is desgewenst de hulp van een vertrouwenspersoon beschikbaar. Het management van de NVWA heeft in de loop van de coronacrisis diverse maatregelen genomen om haar medewerkers te beschermen. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand. Daarbij is er voortdurend onderling contact geweest tussen medewerkers en management. Het management van de NVWA heeft een dagelijks overleg met twee afdelingshoofden en drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) ingericht, naast het managementoverleg om de signalen te bespreken en om de verbinding te versterken.
Naast de interne mogelijkheden om signalen bespreekbaar te maken, hebben ook de NVWA-medewerkers de mogelijkheid om extern bij de ISZW een melding te doen als zij vinden dat er in onveilige omstandigheden moet worden gewerkt. De Inspectie SZW heeft, om het doen van meldingen in relatie tot corona specifieke risico’s te faciliteren een speciaal meldingenformulier en -proces ontwikkeld. De Inspectie SZW zal per geval bekijken wat met de melding kan worden gedaan. Dit kan bijvoorbeeld door het uitvoeren van een inspectie ter plekke.
Het bericht dat een man die de dochter van een columnist bedreigde een taakstraf van twintig uur kreeg opgelegd |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten over de veroordeling van een man wegens bedreiging van de dochter van een columnist?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat iemand die een dochter van een columnist dreigt te verkrachten en te vermoorden weg komt met een taakstraf van twintig uur?
Dergelijke bedreigingen zijn onaanvaardbaar. Of er in een bepaald geval aanleiding is om een straf op te leggen en zo ja, welke, wordt bepaald door de officier van justitie of door de rechter.
Het is van belang dat de slachtoffers in alle gevallen van (ernstige) bedreiging aangifte doen. Dit is niet alleen van belang voor een eventuele strafrechtelijke aanpak. Alleen bij een aangifte is de politie ook in staat om het slachtoffer te adviseren over hoe deze het beste met de bedreiging om kan gaan en om zo nodig beschermende maatregelen te treffen.
Deelt u de mening dat dreigen met geweld zowel online als offline onaanvaardbaar is en mensen die zich hier schuldig aan maken een substantiële straf moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat lichte straffen voor dergelijke bedreigingen de aangiftebereidheid van slachtoffers kunnen aantasten, omdat slachtoffers mogelijk vaker denken dat daders weg kunnen komen met een boete of een taakstraf van een paar dagen?
De strafvorderingsrichtlijn Bedreiging van het Openbaar Ministerie geeft een opbouw van zwaarte van de bedreigingen met oplopende strafrichtlijnen. De straffen lopen op bij recidive. Bij de strafoplegging of de strafeis kan rekening worden gehouden me strafverzwarende omstandigheden, zoals de ernst van de bedreiging(en), bedreiging van kwetsbare slachtoffers, discriminatoire aspecten of grote maatschappelijke impact. Ook bedreiging tegen personen met een publieke taak of journalisten kan aanleiding geven de straf(eis) te verhogen.
De LOVS-oriëntatiepunten voor de rechtspraak zijn op vergelijkbare wijze opgebouwd.
De richtlijn van het OM en de oriëntatiepunten van het LOVS geven een kader waarbinnen maatwerk kan worden geleverd rekening houdend met de ernst van de bedreiging(en) en de omstandigheden waaronder het strafbare feit wordt gepleegd. Ik kan overigens als Minister niet treden in oriëntatiepunten van de rechtspraak.
In hoeverre vindt u het redelijk dat de huidige richtlijn van het Openbaar Ministerie (OM) bij een eerste bedreiging via sociale media nog uitgaat van een geldboete van 400 euro?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het OM over het actualiseren van de richtlijn bedreiging om zwaardere strafeisen te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het wenselijk dat de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van bedreiging worden herzien?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevens bereid een afschrift van uw antwoorden op deze vragen onder de aandacht te brengen van het College van procureurs-generaal en het LOVS?
Ik heb bovenstaande antwoorden afgestemd met de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal.
Het bericht ‘NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als 'corona-hotspot'’ en de uitzending ‘Nieuwsuur, seizoen 2020 Afl. 186. |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NVWA nalatig na signalen over slachthuizen als «corona»» en de Nieuwsuur-uitzending van 5 juli 2020?1 2?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van Nieuwsuur dat de Nederlandse Voedsel-en Warenautoriteit (NVWA) tijdens de coronacrisis onverschillig en nalatig heeft gereageerd op waarschuwingen dat de situatie in slachthuizen niet veilig was en dat werknemers onvoldoende werden beschermd?
De interim- Inspecteur-generaal van de NVWA hecht aan een veilige werkrelatie. Naar aanleiding van de Nieuwsuur-uitzending is hij in gesprek gegaan met de betrokken freelance dierenartsen en het management. Ik betreur het ten zeerste als medewerkers zich in deze moeilijke omstandigheden niet of onvoldoende gehoord voelen, maar ik herken mij niet in het beeld dat de NVWA onverschillig of nalatig heeft geopereerd.
Hoe verklaart u dat dierenartsen Martien Scheepers en Jerome Stokkermans zich «onvoldoende gehoord» en «in de steek gelaten» voelen door de leiding van de NVWA?
De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor haar medewerkers en medewerkers van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS). Vanuit deze rol heeft het management van de NVWA zo veel als mogelijk gedaan om te zorgen medewerkers van de NVWA en KDS veilig hun werk kunnen doen.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven, betreur ik het ten zeerste als medewerkers zich in deze moeilijke omstandigheden niet of onvoldoende gehoord voelen, maar herken ik mij niet in het geschetste beeld dat de NVWA onverschillig of nalatig heeft geopereerd.
Hoe gaat u voorkomen dat meer dierenartsen zich ongehoord voelen en opstappen?
Op 20 mei en 4 juni jl.3 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat de situatie op de slachthuizen dagelijks binnen de NVWA wordt besproken. Daarbij heb ik aangegeven dat, om extra voeling te houden, een groep van drie ervaren dierenartsen gevraagd is om signalen die zij vanuit het werkveld ontvingen onder de aandacht van het management te brengen. Daarbij heb ik onder meer ook gemeld dat er naar aanleiding van signalen van NVWA-medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is uitgevoerd.
Tijdens het plenaire debat van 10 juni jl. over COVID-19 bij nertsen, waarin ook de situatie in slachthuizen aan de orde is gekomen, heb ik uw Kamer gemeld dat er door middel van een enquête bij NVWA-medewerkers actief is uitgevraagd waar zij tegenaan lopen en dat de punten die daaruit kwamen ook weer actief zijn opgepakt.
Hoe kan het dat u in uw antwoord op Kamervragen stelde dat «uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd», terwijl begin mei uit een interne enquête bleek dat afstand houden in de vleessector onmogelijk is volgens twee derde van de dierenartsen?3
Ik heb op 20 mei jl. in het antwoord op vraag 8 van het lid Ouwehand5 geschreven: «Uit navraag bij de NVWA bleek niet dat de RIVM-richtlijnen op grote schaal niet worden nageleefd. Daar waar er wel sprake was van niet naleving van de RIVM-richtlijnen is door de NVWA handelend opgetreden.» Uit dit antwoord zou onbedoeld verondersteld kunnen worden dat de NVWA toezicht houdt op de naleving van de RIVM-maatregelen door slachthuizen. Dat is niet het geval. De NVWA gaat niet over arbeidsomstandigheden in slachthuizen; daar gaan de slachthuizen over. Ten aanzien van de arbeidsomstandigheden is de Inspectie SZW de toezichthouder. De NVWA is vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever verantwoordelijk dat haar toezichthouders en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) veilig hun werk kunnen doen.
Ik heb uw Kamer op 20 mei jl. eveneens gemeld dat naar aanleiding van signalen van medewerkers een arbeidshygiënisch onderzoek is gestart bij een aantal slachthuizen, en dat de NVWA in afwachting van de uitkomsten besloten heeft om alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mondmaskers. De resultaten van de interne enquête zijn bij dit besluit meegewogen. In aansluiting hierop heeft de NVWA samen met de Inspectie SZW mede naar aanleiding van dit arbeidshygiënisch onderzoek op 23 mei jl. een brief aan de slachthuizen gestuurd waarin zij nogmaals nadrukkelijk gewezen zijn op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Vanuit haar werkgeversrol volgt de NVWA de (wetenschappelijke) ontwikkelingen en voert zij risico-inventarisaties uit. Met ingang van 24 augustus heeft de NVWA op basis van het voorzorgprincipe de draagplicht voor FFP2-maskers uitgebreid naar werkzaamheden die worden verricht in gekoelde productieomgevingen waar groepen mensen aan het werk zijn. Het gaat om werkzaamheden in koelruimtes in slachthuizen, op schepen en in de vlees-, vis-, groente- en fruitverwerkende industrie.
Bent u van mening dat u de Kamer verkeerd heeft geïnformeerd?
Nee.
Welke stappen zijn ondernomen toen bleek dat de Senior Toezichthoudend Dierenartsen een «boze mail» naar het management hadden gestuurd waarin zij hun zorgen uitten?
Het management van de NVWA heeft instructies gemaakt voor haar werknemers over welke maatregelen zij zelf moeten nemen, werkinstructies gewijzigd en beleid gemaakt over hoe te handelen in onveilige situaties. Eind april kwamen er bij het management op basis van contacten met medewerkers signalen binnen dat dierenartsen de 1,5 meter in slachthuizen niet (kunnen) naleven. Naar aanleiding van deze signalen en aansluitend op de signalen die de FNV heeft afgegeven, heeft het management van de NVWA, om extra voeling te houden, aan drie ervaren senior toezichthoudend dierenartsen (pluimvee, roodvlees en levend vee) gevraagd om deze signalen kwantitatief en kwalitatief te duiden. Daartoe zijn zij op 29 april een interne enquête gestart. Gelijktijdig is op 28 april opdracht gegeven tot uitvoering van een arbeidshygiënisch onderzoek op zeven slachthuizen. Naar aanleiding van bovenstaande signalen van medewerkers, de resultaten van de interne enquête en vooruitlopend op de uitkomst van dit arbeidshygiënisch onderzoek heeft de NVWA besloten om vanaf 11 mei jl. alle dierenartsen op slachthuizen de beschikking te laten hebben over mond- en neuskapjes. Deze persoonlijke beschermingsmiddelen alsmede ruimzichtbrillen worden gebruikt in die situaties waarin het niet mogelijk is om 1,5 m afstand te houden.
Sinds het begin van de crisis, vanaf 23 maart, heeft de NVWA meermaals schriftelijk aan de slachthuizen kenbaar gemaakt wat er nodig is voor een veilige werkomgeving voor haar toezichthouders en de officiële assistenten van KDS. Vrijwel dagelijks is er contact tussen de NVWA en de slachterijen. Incidentele afwijkingen van de bedrijfsprotocollen worden besproken waarna slachthuizen het verzoek krijgen eventuele noodzakelijke aanvullingen daarop te doen. De NVWA heeft onder andere in een brief van 23 maart 2020 alle slachterijen opgeroepen tot het nemen van maatregelen. Op 23 mei 2020 heeft de NVWA samen met de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) slachterijen per brief nogmaals nadrukkelijk gewezen op hun verantwoordelijkheid om het werk conform de RIVM-richtlijnen uit te voeren. Ook ben ik op 26 mei jl. zelf met de brancheorganisaties van de slachthuizen in gesprek geweest om hen te wijzen op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van de naleving van de coronamaatregelen en het toezicht daarop.
Daar waar desondanks de door de slachterijen genomen maatregelen niet conform de RIVM-richtlijnen kan worden gewerkt, heeft de NVWA de mogelijkheid om het slachtproces per direct te stoppen, totdat aan deze onveilige situatie een einde is gekomen en bedrijven er werk van hebben gemaakt om de naleving van de RIVM-richtlijnen beter te implementeren. Dit heeft er de afgelopen vier maanden toe geleid dat de NVWA haar werkzaamheden op vier slachthuizen tijdelijk heeft opgeschort.
Daarnaast heeft de NVWA informatie over de naleving door slachthuizen van de RIVM-maatregelen doorgegeven aan de Inspectie SZW, die op basis hiervan, samen met dierenartsen uit de praktijk, een selectie heeft gemaakt, en inspecties op verschillende slachthuizen heeft uitgevoerd. Het kabinet heeft op 3 juli jl. een reactie gegeven op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten (Kamerstuk 29 861, nr.6. Er is gewerkt aan het oprichten van het Samenwerkingsplatform arbeidsmigranten en COVID-19 en een Landelijke Regietafel. Veiligheidsregio’s, landelijke inspectiediensten zoals ISZW en NVWA, GGD en het RIVM zijn deelnemers in het samenwerkingsplatform. Het doel is het ontwikkelen van een integrale en gecoördineerde operationele aanpak om tijdig bij (potentiële) besmettingshaarden te kunnen interveniëren met het oog op de volksgezondheid. Uitgangspunten daarbij zijn informatie-uitwisseling en samenwerking. Het samenwerkingsplatform is vanaf 1 september operationeel. De deelnemende partijen hebben zowel op landelijk als regionaal niveau contact en werken, waar nodig, samen. Via de Landelijke Regietafel, waar diverse departementen onderdeel van uitmaken, vindt de strategische afstemming plaats.
Waarom is geen gehoor gegeven aan het advies omtrent het geven van vaste diensten aan werknemers op dezelfde bedrijven, bijvoorbeeld door het maken van alternatieve roosters?
De NVWA heeft zich ervoor ingezet dat toezichthoudend dierenartsen zo veilig mogelijk hun werk konden doen en heeft medewerkers waar mogelijk op hetzelfde slachthuis laten werken. Ook zijn verplaatsingen van medewerkers waar mogelijk beperkt. Vanwege de beperkte capaciteit en wisselende keuringsaanvragen van bedrijven is het niet mogelijk alle dierenartsen iedere dag in hetzelfde slachthuis in te zetten.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van Stokkermans, die stelt: «Er zijn vijf lagen management met nauwelijks veterinaire kennis. Dat kan niet anders dan verkeerd gaan. Corona laat zien wat er allemaal mis is binnen de NVWA. Er zitten geen mensen met verstand van zaken. De leiding heeft totaal geen idee wat er op de werkvloer speelt»?
De veterinaire kennis is voldoende aanwezig in verschillende delen van de organisatie. De taakverdeling en verbinding tussen de medewerkers die de werkzaamheden uitvoeren, de beleidsafdeling en management zorgt ervoor dat de benodigde kennis (waaronder ook de veterinaire kennis) toegepast wordt in de besluitvorming en in de activiteiten die de verschillende doelgroepen moeten uitvoeren.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van FNV dat de tot hun toegekomen klachten bij de top van het Ministerie van LNV zijn neergelegd, maar dat het ministerie naar aanleiding hiervan niet met concrete adviezen is gekomen voor de vleessector?
Mijn departement en de NVWA hebben de sector diverse malen (zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand) aangesproken op de naleving van de RIVM-richtlijnen. Het is de verantwoordelijkheid van de sector om invulling te geven aan de wijze waarop de richtlijnen worden nageleefd. De NVWA geeft informatie door aan de ISZW met het oog op het toezicht op de naleving van de arbeidsomstandigheden. Zie ook mijn antwoord op vraag 12.
Bent u van mening dat de brief van de NVWA naar de slachthuizen met als boodschap dat ze protocollen moeten opstellen voor naleving van de coronaregels voldoende is nageleefd?
Ik heb in antwoord op vraag 1 van het lid Ouwehand beschreven hoe de NVWA en andere partijen, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, hebben gehandeld om de verspreiding van het corona-virus te voorkomen. Hieruit blijkt dat het zaak is dat er blijvend alert wordt gehandeld bij het in acht nemen van de RIVM maatregelen, deze aandacht mag gedurende deze crisis niet verslappen. Dit geldt overigens niet specifiek voor slachthuizen, maar speelt breder in de samenleving.
Welke stappen gaat u zetten om de «erbarmelijke en ongezonde omstandigheden», zoals de dierenartsen het omschrijven, te verbeteren in de sector?
Het is in eerste instantie aan de werkgevers in de sector zelf om te zorgen voor gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en waar nodig verbeteringen door te voeren. De Inspectie SZW houdt vervolgens toezicht op de naleving Arbeidsomstandighedenwet. Dat doet zij risicogericht. Klachten en signalen spelen daarbij een belangrijke rol. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot een inspectie ter plaatse. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet kan de Inspectie SZW handhavend optreden om naleving van een gezonde veilige werkplek te realiseren. De NVWA en de Inspectie SZW werken nauw samen bij de aanpak van de problematiek rondom eerlijk, veilig en gezond werk in slachthuizen. Verder heeft het kabinet uw Kamer op 3 juli jl. de reactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten toegestuurd (Kamerstuk 29 861, nr.52). Deze aanbevelingen zijn gericht op het verbeteren van de positie van arbeidsmigranten die onder andere in slachthuizen werkzaam zijn op korte termijn te verbeteren.
Welke acties gaat u ondernemen om soortgelijke situaties te voorkomen in de toekomst?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 12.
Kan de Kamer een evaluatie verwachten van de gang van zaken van afgelopen maanden? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Als de coronacrisis wordt geëvalueerd, zal dit onderwerp worden meegenomen. Op dit moment is nog geen zicht op het tijdpad voor een dergelijke evaluatie.
Welke concrete acties heeft u ondernomen en gaat u nog nemen om invulling te geven aan de motie van het lid de Groot (Kamerstuk 28 286 nr. 1106), naast dat u in gesprek gaat met de brancheorganisaties van de varkens- en pluimveeslachterijen en met de primaire sectororganisaties? Kunt u ook toelichten hoe de gesprekken verlopen en of hier al specifieke voorstellen uit zijn gekomen?
Een eerste gesprek met de Producentenorganisatie Varkenshouderij (POV) heeft plaatsgevonden, de gesprekken met de andere organisaties vinden de komende weken plaats. De POV heeft aandacht gevraagd voor meer transparantie in de prijsopbouw en de kostentoedeling door slachterijen. Ik zal uw Kamer naar verwachting medio oktober informeren over de resultaten van alle gesprekken en mogelijke vervolgacties.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.