Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Belastingdienst verzweeg discriminerende criteria»?1
Ja.
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Belastingdienst blokkeert op onrechtmatige wijze inzage in zwarte lijsten»?2
Ja.
Deelt de Staatssecretaris de mening dat de Kamer niet tijdig en onvolledig is geïnformeerd inzake het gebruik van de discriminerende criteria, zoals naar verwezen in het artikel van Trouw? Zo nee, waarom niet?
In het artikel3 in Trouw wordt gesteld dat het Ministerie van Financiën al meer dan een jaar op de hoogte was van de vermeldingen van nationaliteit en andere kenmerken in de handleiding voor analisten aan de Poort. Hiervoor verwijst Trouw naar een Wob-besluit van januari 20214. De handleiding voor analisten aan de poort van het jaar 2020 maakte onderdeel uit van dit verzoek, net als een gespreksverslag uit juli 2020 waarin de handleiding genoemd wordt.
Het is hier van belang om op te merken dat er sinds 2014 elk jaar door de analisten aan de Poort een nieuwe handleiding werd gemaakt, en dat deze handleidingen nooit formeel zijn vastgesteld (d.w.z.: voorgelegd aan en goedgekeurd door het management). Het klopt dat de handleiding 2020 in juli 2020 naar boven is gekomen en daarop is besproken tussen drie directies van de Belastingdienst. De door PwC genoemde verwijzingen naar nationaliteit of het woord «allochtoon» staan, in tegenstelling tot eerdere jaren, niet in de handleiding van 2020. De overleggen hebben ertoe geleid dat de handleiding per direct ongeldig is verklaard door de Belastingdienst. Dit voornamelijk wegens onprofessioneel taalgebruik in de handleiding en de onduidelijkheid ten aanzien van het verwerken van gegevens in relatie tot de doelbinding.
Het proces analyse aan de Poort is in oktober 2020 stilgelegd5. In januari 2021 is de handleiding 2020 als één van vele honderden documenten gepubliceerd in een Wob-besluit. Eind eerste kwartaal 20216 is het onderzoek van PwC naar de effecten van FSV begonnen. Zoals op 25 november 20217 beschreven, is PwC vervolgens gevraagd ook onderzoek te doen naar de gehanteerde «query’s aan de Poort» van 2014–2019 (dezelfde onderzoeksperiode als voor de FSV-onderzoeken). Tijdens zijn onderzoeken heeft PwC beschikking gekregen over de eerdere jaargangen van de handleiding voor analisten aan de Poort. In die jaargangen stonden de voorbeelden van verwijzingen naar nationaliteit en andere kenmerken. Hoewel ik het over het algemeen een goed uitgangspunt vind om bevindingen uit een onderzoek pas te publiceren wanneer het hele onderzoek voltooid is, zijn de door PwC aangetroffen passages nog voor de publicatie van het eindrapport openbaar gemaakt8. Zoals toegezegd op 14 april jl.9 ontvangt uw Kamer vertrouwelijk de handleidingen 2014–2020 waarin de namen van ambtenaren zijn verwijderd. In de openbare versies van de handleidingen zijn toezichtgevoelige informatie en informatie vallend onder de fiscale geheimhoudingsplicht verwijderd. Zoals mijn ambtsvoorganger op 31 maart 202110 schreef, zijn in 2021 nieuwe handleidingen opgesteld. Deze zijn afgestemd in de vaktechnische lijn en officieel vastgesteld. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft over deze en andere waarborgen een rapport opgesteld dat eveneens op 31 maart 2021 met uw Kamer is gedeeld.
Klopt het dat het ministerie al sinds januari 2021 op de hoogte is van het gebruik van de discriminerende handleiding in de FSV? Zo ja, waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke redenering en belangenafweging heeft geleid tot de conclusies dat de verwerkingen van (bijzondere) persoonsgegevens in de FSV in lijn waren met de algemene beginselen uit artikel 5 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de grondslag «noodzakelijk waren voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van uitoefening van het openbaar gezag» uit artikel 6 van de AVG?
Deze conclusie was in zijn algemeenheid destijds onjuist en FSV is in 2020 terecht uitgezet. Voor FSV is op 21 januari 2019 een eerste gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) opgesteld. Op basis van deze GEB zijn door de Belastingdienst maatregelen genomen om de geconstateerde risico’s te beperken. De functionaris voor gegevensbescherming heeft, na de beoordeling van deze GEB over de FSV, geadviseerd om de persoonsgegevens niet, of niet langer op deze wijze te verwerken zolang de maatregelen uit het rapport volledig zijn uitgevoerd. Dit rapport is op 2 maart 202011 met uw Kamer gedeeld.
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) concludeert in paragraaf 2.1 van het boetebesluit dat het stelsel van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, titel 5.22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de materiële wetgeving onvoldoende precieze grondslagen bevatten voor de aparte verzameling van persoonsgegevens. Kan de Minister, mede gelet op het boetebesluit van de AP, bevestigen dat er op dit moment geen andere verwerking, waaronder verzameling van persoonsgegevens plaatsvindt die onvoldoende precieze wettelijke grondslag heeft (op grond van artikel 6 van de AVG) en de algemene beginselen van de AVG (artikel 5 AVG).
De kennis van de AVG moet door de hele Dienst verder versterkt worden. In het kader van het programma Herstellen, Verbeteren, Borgen (HVB) zijn er meerdere acties uitgevoerd of in gang gezet. Ook vanuit het project In Control Statement wordt door de dienstonderdelen van de Belastingdienst gewerkt aan het op orde brengen van de (bedrijfs)processen. Conform de huidige planning zullen in ieder geval de risicovolste werkprocessen op orde worden gebracht voor eind 2022. Hieronder valt ook de toetsing van het proces aan de AVG, de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en Archiefwet. De toetsing door de dienstonderdelen vindt plaats met behulp van de controlelijst die in 2021 is ontwikkeld en is voorgelegd aan de ADR.
Is de Minister bereid om de Belastingdienst te vragen om haar interne privacybeleid (artikel 24 van de AVG), net als de Autoriteit Persoonsgegevens, transparant op de website van de Belastingdienst te publiceren of op andere manier met de Kamer te delen?
De Belastingdienst maakt onderdeel uit van het Ministerie van Financiën en volgt het privacybeleid van het ministerie. Dit privacybeleid is terug te vinden op de website van het ministerie: https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-financien/privacy en de Belastingdienst (https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/bldcontentnl/niet_in_enig_menu/prive/privacy)
Onderschrijft de Staatssecretaris de bewering uit het artikel van Follow the Money dat «de overheid geen idee waar onjuiste informatie over burgers in haar eigen netwerken terechtkomt en hoe onrechtmatige fraudevinkjes zijn te herstellen»? Zo nee, hoe ver is het kabinet met het voornemen van de voormalig Staatssecretaris van BZK om te komen tot een nieuw BSN?
De Belastingdienst is in het programma HVB diverse acties gestart die bijdragen aan het verbeteren van de informatievoorziening, zoals het op orde krijgen van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) en het versterken van de vaktechnische structuur op het gebied van de AVG. Hiermee komt beter zicht op waar informatie binnen het overheidsnetwerk terecht komt.
Onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van BZK is een verkennend onderzoek uitgevoerd naar de effecten van het wijzigen van een BSN. De Staatssecretaris van BZK zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.
Onderschrijft de Staatssecretaris de conclusie, onder andere uit onderzoeken van PwC en KPMG, dat de zwarte lijsten in strijd zijn met de AVG en daarmee onrechtmatig zijn?
Ja, de wijze van verwerking van persoonsgegevens in FSV was onrechtmatig. Zoals ik in reactie op het boetebesluit van de AP ten aanzien van FSV heb aangegeven12 is het oordeel van de AP ten aanzien van FSV hard en onmiskenbaar en laat het nogmaals zien dat fundamentele verbeteringen bij de Belastingdienst noodzakelijk zijn. Zoals mijn voorgangers en ik al vaker hebben aangegeven, deel ik het oordeel van de AP dat FSV nooit op deze manier ingezet had mogen worden. De opgelegde boetes ervaar ik als een pijnlijke, maar begrijpelijke gevolgtrekking gezien de ernst van de bevindingen. Ik zal mij niet verzetten tegen de boetes en deze voldoen.
In hoeverre is de Staatssecretaris van mening dat er voldoende grond is waarop de Belastingdienst weigert inzage te geven in de FSV en daarmee de zwarte lijsten?
De Tweede Kamer heeft op 19 januari 2021 een motie van het lid Marijnissen13 aangenomen waarin de regering wordt verzocht om de mensen die in FSV stonden over hun registratie te informeren. In de vorige voortgangsrapportage HVB14 is uitgebreid ingegaan op de voortgang van de uitvoering van deze motie. Tot en met de eerste week van mei zijn ca. 225.000 brieven verstuurd aan mensen die in FSV stonden, met daarin de reden van registratie. De planning is om in het tweede kwartaal 2022 alle overige brieven te versturen. Op 15 juni 2021 heeft de Tweede Kamer de motie Azarkan15 aangenomen, die de regering verzoekt om inzage in FSV op een laagdrempelige manier mogelijk te maken. Daarop heeft de Belastingdienst een online formulier gemaakt waar iedereen eenvoudig een online verzoek om inzage in FSV kan doen met DigiD. Tot en met eind april 2022 zijn ongeveer 3.700 van de 6.900 verzoeken om inzage in FSV online gedaan. Ongeveer 6.000 van deze 6.900 inzageverzoeken is afgehandeld.
Wat betreft de inzage in met de FSV vergelijkbare, alternatieve «zwarte» of risico-inventarisatielijsten, is naast deze formele afwijzing tegelijkertijd een proces van nader onderzoek in gang gezet, dat mogelijk tot meer inzicht zal leiden. Dit om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de wensen van betrokkenen en de uw Kamer.
Het inzagerecht uit de AVG heeft betrekking op «persoonsgegevens». Betrokkenen hebben recht op inzage in de persoonsgegevens die van hen zijn verwerkt. Het inzagerecht is niet absoluut; er kunnen uitzonderingsgronden van toepassing zijn. De beperkingen van het inzagerecht (en de AVG-rechten) zijn uitgewerkt in artikel 23 AVG en artikel 41 UAVG. Een eventuele beperking is het resultaat van een belangenafweging. Bij die afweging dient te worden beoordeeld of een uitzondering gerechtvaardigd is, dus noodzakelijk en evenredig is. Hierbij kan worden gedacht aan situaties waarbij of een belangrijk lopend onderzoek dit niet toelaat (toezichtvertrouwelijk) of bij informatie over derden.
Een eventuele beperking van de rechten van betrokkene dient evenredig te zijn. We willen zo min mogelijk verzoeken weigeren. Het beperken van het recht op inzage kan daarom in een specifiek geval de uitkomst zijn waarbij op zorgvuldige wijze tegemoet wordt gekomen aan de rechten/belangen van alle betrokken partijen.
Op basis waarvan komt de Belastingdienst tot de conclusie dat er onvoldoende grond is om inzage te geven en hoe weegt de Staatssecretaris hierbij het belang van (mogelijk) gedupeerden?
Zie antwoord vraag 10.
Indien er in zoverre onvoldoende grondslag te vinden is, is de Staatssecretaris bereid om een wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking te creëren?
Uitzonderingsgronden voor toekenning van een inzageverzoek zijn er met een valide reden, waarbij beperking van de rechten evenredig moet zijn. Er moet tegemoet gekomen worden aan de rechten/belangen van betrokken partijen. Het inroepen op een uitzonderingsgrond is daarmee een beleidsmatige afweging die geen wetsaanpassing vergt.
Acht de Staatssecretaris het redelijk dat, indien een verzoek tot inzage wordt afgewezen, (mogelijk) gedupeerden in bezwaar en beroep dienen te gaan, met inachtneming van de aanwezigheid van door de situatie ontstane financieel en/of emotioneel onvermogen van gedupeerden? Graag een toelichting van de Staatssecretaris.
Het is een vastgelegd recht (Awb) dat burgers tegen een beschikking in bezwaar of beroep kunnen gaan, ongeacht de persoonlijke omstandigheden. Indien een burger vanwege zijn of haar persoonlijke omstandigheden niet of niet goed in staat is om zelfstandig een bezwaar- of beroepschrift in te dienen, kan een burger zich wenden tot een onafhankelijke belangenbehartiger zoals het juridisch loket, die de burger bij het indienen van een bezwaar- of beroepschrift kan ondersteunen. Op het moment dat blijkt dat de in de FSV geregistreerde tijdens het proces van bezwaar en/of beroep in het gelijk wordt gesteld dan wordt hier lering uit getrokken en hetgeen geleerd is ingepast in het reguliere proces.
Het bericht 'Nationaal Coördinator tegen Racisme: 'Stop met solliciteren voor stageplek'' |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nationaal Coördinator tegen Racisme: «Stop met solliciteren voor stageplek»»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van de oproep van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme om de opleiding de stageplek voor studenten te laten regelen?
Discriminatie in iedere vorm is onacceptabel en actie tegen stagediscriminatie is nodig. Stagediscriminatie heeft impact op het zelfvertrouwen en welbevinden van studenten. Daarnaast kan het zorgen voor studievertraging, het vroegtijdig afbreken van de studie en een moeilijke start op de arbeidsmarkt. Kansengelijkheid is voor mij een topprioriteit. Daarom wil ik stagediscriminatie hard aanpakken in het mbo en ho.
Het bestrijden van discriminatie is een langdurige opgave, waarvoor niet één oplossing is. Gezien de verschillen tussen de sectoren en doelgroep kennen het mbo en hoger onderwijs ieder een eigen aanpak. Waar zij elkaar kunnen versterken wordt de verbinding gezocht.
In het mbo werk ik samen met het Ministerie van SZW en scholen, studenten en leerbedrijven in co-creatie aan de herijking van de bestaande aanpak stagediscriminatie. De aanpak wordt na de zomer afgerond en is onderdeel van het stagepact in het mbo. Ook in het hoger onderwijs (ho) staat het thema stagediscriminatie inmiddels hoog op de agenda. Onderzoek laat zien dat niet alle studenten gelijke kansen hebben op het realiseren van een stageplek.2 Binnenkort lanceer ik samen met ho-instellingen, studentenorganisaties en werkgevers het manifest tegen stagediscriminatie in het hoger onderwijs met een onderliggend werkprogramma.
Bij het bestrijden van stagediscriminatie is het belangrijk om alle mogelijke oplossingen serieus te bekijken. Onderzoek laat zien dat het objectiveren van werving- en selectieprocessen kan bijdragen aan het tegengaan van discriminatie bij de zoektocht naar werk of een stage.3 Idealiter doet de werkgever dat zelf.
Onderwijsinstellingen hebben een belangrijke rol in het ondersteunen van studenten bij het verkrijgen van een stage of leerbaan. Dit kunnen onderwijsinstellingen op verschillende wijzen vorm geven, bijvoorbeeld middels matching. Hiernaar wordt in het mbo momenteel onderzoek gedaan, zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Het toewijzen van stages is echter niet voor iedere student geschikt. Studentenraden benadrukken terecht het belang van keuzevrijheid bij stages. Ook is het vinden van een stage een leermoment waarin studenten leren solliciteren. Echte verandering vindt pas plaats als stagebedrijven inclusiever werven.
Op welke wijze past dit voorstel in de ambitie van het kabinet om een pact te sluiten tussen overheid, onderwijsinstellingen en bedrijfsleven om te zorgen dat elke mbo-student een stageplek en een passende vergoeding krijgt?2
Vanuit het coalitieakkoord wordt ingezet op het uitbannen van stagediscriminatie, en het sluiten van een pact tussen overheid, onderwijsinstellingen en bedrijfsleven om te zorgen dat elke mbo-student een stageplek en een passende vergoeding krijgt. Binnen dat kader herijken we in samenwerking met het Ministerie van SZW en scholen, studenten en leerbedrijven de bestaande aanpak van stagediscriminatie in het mbo. De nieuwe aanpak stagediscriminatie voor het mbo wordt na de zomer afgerond. Zodra de nieuwe aanpak gereed is zal deze met de Kamer worden gedeeld.
Zijn er onderzoeken naar de effecten van direct placement? Zo nee, bent u voornemens om die in kaart te brengen?
Op dit moment zijn er geen onderzoeken die specifiek ingaan op de effecten van direct placement.
Binnen het wetenschappelijke onderzoeksprogramma Gelijke kansen richting de toekomstwordt een vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar de verschillende vormen van stagematching (waaronder direct placement) binnen mbo-instellingen en welke elementen bepalend zijn in het tegengaan van stagediscriminatie. Eind 2022 wordt een tussenrapportage verwacht. Het jaar daarop volgt de eindrapportage over het NRO-brede onderzoeksprogramma.5 Afhankelijk van de uitkomsten bekijk ik of een vervolgonderzoek naar de effecten van direct placement wenselijk is.
Wat is de stand van zaken van het voornemen van de toenmalige Minister van OCW in 2020 om aan de slag te gaan met direct placement in pilot-vorm?3 Zijn hierover gesprekken gevoerd met de onderwijsinstellingen en zo ja, wat waren de uitkomsten van die gesprekken?
De toezegging aan het lid Van Meenen (D66) wordt uitgevoerd in de vorm van een vergelijkend onderzoek naar bestaande vormen van stagemachtsging binnen het NRO onderzoeksprogramma Gelijke kansen richting de toekomst. Hierover is uw Kamer vorig jaar geïnformeerd.7 Op dit moment zijn de onderzoekers bezig met dataverzameling en het voeren van gesprekken met onderwijsinstellingen. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 4 verwacht ik eind dit jaar de tussenrapportage met de eerste inzichten en eind 2023 de eindrapportage van het brede onderzoek. De Kamer wordt hier in het voorjaar van 2024 over geïnformeerd.
Kunt u in kaart brengen wat direct placement zou betekenen voor de werkdruk in het onderwijs; in het mbo, voor de hogescholen en de universiteiten?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5 loopt er een vergelijkend onderzoek naar bestaande vormen van stagematching. In dat onderzoek wordt het effect op de werkdruk niet meegenomen. Om dit in beeld te krijgen voor direct placement in het mbo, hbo en universiteiten, is een aanvullend grootschalig onderzoek nodig. Daar is op dit moment niet in voorzien. Indien uit het onderzoek blijkt dat stagematching effectief is om stagediscriminatie tegen te gaan, dan zullen uitvoeringslasten als werkdruk in kaart worden gebracht.
Bent u in gesprek met ROC Nijmegen over hun proefproject, waarbij de instelling de student koppelt aan een stageplek? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Welke instellingen werken op dit moment nog meer met direct placement, zoals ROC Nijmegen dat doet?
Welke onderwijsinstellingen of opleidingen nog meer met direct placement werken zoals ROC Nijmegen dat doet is mij niet bekend. Ik heb het Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit en Inclusie gevraagd om dit te inventariseren.
Bent u het met JOBmbo eens dat direct placement het probleem van stagediscriminatie niet bij de kern aanpakt en dat stage-, en leerwerkbedrijven aanspreken op discriminatie noodzakelijk is?4
Stagediscriminatie is een complex probleem. Het kan zich voordoen bij de zoektocht naar een stage of leerbaan, maar ook op de werkvloer. Een maatregel die alleen ziet op de werving en selectie van stagiairs lost het probleem niet op. Het voorkomen én tegengaan van stagediscriminatie vereist actie van zowel stagebedrijven als onderwijsinstellingen. Ik ben van mening dat ook het aanspreken van stage- en leerwerkbedrijven noodzakelijk is.
De nieuwe vogelgriepuitbraak in de Gelderse Vallei en het feit dat dit ‘seizoen’ een vijfde van alle eenden in de eendenhouderij is vergast |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kuipers , Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Is het u ook opgevallen dat er in één maand tijd drie vogelgriepuitbraken waren in Lunteren, in de Gelderse Vallei?1
In Lunteren zijn negen uitbraken geweest, twee in maart en zeven in april. In Barneveld zijn er twee geweest, in Voorthuizen en Terschuur elk een. Er waren inderdaad in korte tijd meerdere uitbraken in een klein gebied na elkaar.
Kunt u bevestigen dat in de gemeente Ede, waar Lunteren onder valt, meer dan 34 keer meer eenden en kippen leven dan mensen, namelijk 49.600 eenden en 4.044.000 kippen in de pluimvee-industrie, tegenover 120.000 inwoners?2
Ik kan bevestigen dat de gemeente Ede in een zeer pluimveedicht gebied ligt.
Kunt u zich herinneren dat bij een evaluatie van de vogelgriepuitbraken in 2003, waarbij 30 miljoen dieren werden vergast, werd geconcludeerd dat uitbraken in gebieden met zoveel dieren op elkaar gepropt en zoveel pluimveebedrijven dicht bij elkaar – zoals in de Gelderse Vallei – moeilijk, zo niet onmogelijk, te beheersen zijn?3
In 2003 was de uitbraak met vogelgriep in de Gelderse Vallei moeilijk te beheersen. Er is sindsdien veel geleerd en veranderd aan de opsporing en bestrijding van vogelgriep. Verspreiding van vogelgriep in pluimveedichte gebieden is wel een reëel risico. De uitgangssituatie in de Gelderse Vallei was vanwege de alertheid en de vele landelijke maatregelen, die al maanden gelden, minder ongunstig dan in 2003. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) was in staat om de besmette bedrijven in de Gelderse Vallei snel te ruimen, net zoals de bedrijven in de 1 km-zones. De uitbraken in de Gelderse Vallei hebben, mede daarom, nu niet dezelfde proportie aangenomen als destijds.
Kunt u bevestigen dat sindsdien niets is gedaan met de twee belangrijke aanbevelingen van deze evaluatie: het flink verminderen van de pluimveedichtheid en het vaccineren van dieren?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft sinds 2003 veel onderzoek laten doen naar vaccinatie tegen vogelgriep en het ontwikkelen van vaccins. Dit is gebeurd met Fonds Economische Structuurversterking (FES) gelden en later ook binnen het project Castellum. Helaas heeft dit niet geleid tot een bruikbaar vaccin. Onlangs heb ik opdracht gegeven een proef te starten met verschillende vogelgriepvaccins om hun werking te onderzoeken. Daarover is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 28 807, nr. 259). De kans op een vogelgriepuitbraak hangt niet alleen af van het aantal bedrijven in een land of van het type pluimveebedrijf, maar met name van de genomen bioveiligheidsmaatregelen. Pluimveehouders in Nederland investeren veel in bioveiligheidsmaatregelen. De veedichtheid, waaronder pluimveedichtheid is een aandachtspunt in het rapport Bekedam. Dit punt wordt opgenomen in het Actieplan zoönosen (dat deze zomer wordt uitgebracht) en nader uitgewerkt in de gebiedsgerichte aanpak.
Erkent u dat als gevolg hiervan welbewust enorme risico’s voor de gezondheid van mens en dier in stand zijn gehouden, doordat het vogelgriepvirus in die gebieden als een lopend vuurtje door de stallen gaat, razendsnel kan muteren en zo weer over kan springen naar het volgende bedrijf?
Om de kans op verspreiding en ook op mutaties te minimaliseren worden besmette pluimveebedrijven zo snel mogelijk geruimd. De vogelgriepvirussen die nu in Nederland en Europa circuleren hebben een laag zoönotisch potentieel. Er zijn desondanks strenge voorzorgsmaatregelen voor personen, die intensief contact hebben met besmet pluimvee, bijvoorbeeld door virusremmers aan te bieden. Personeel dat helpt bij ruimingen gebruikt persoonlijke beschermingsmiddelen.
Is het u ook opgevallen dat de vogelgriepuitbraak in Lunteren deze week plaatsvond bij een bedrijf met eenden en dat het vogelgriepvirus in de afgelopen maanden bij nóg zes grote en twee kleinschalige (vlees)eendenbedrijven voor besmettingen heeft gezorgd?
Dit is mij bekend.
Kunt u bevestigen dat al jaren bekend is dat eenden vele malen vatbaarder zijn voor vogelgriep, waardoor ze sneller besmet raken terwijl eenden in de eendenhouderij in hun leven nooit buiten komen?4 5
Het is zo dat de afgelopen jaren relatief veel eendenbedrijven besmet zijn met hoogpathogene vogelgriep (HPAI). Watervogels zijn het natuurlijk reservoir voor vogelgriepvirussen. En eenden zijn watervogels. Het ligt daarom voor de hand dat sommige vogelgriepvirussen beter zijn «aangepast» aan eenden en eenden gemakkelijker kunnen infecteren dan niet-watervogels. Eenden tonen soms weinig verschijnselen bij een besmetting van het nu circulerende HPAI-virus. Eendenbedrijven hebben een andere bedrijfsvoering dan kippen waardoor zij mogelijk gevoeliger zijn voor vogelgriepinfecties. Daarnaast ligt een aantal van de eendenbedrijven ook in waterrijke gebieden, wat de kans op een besmetting ook groter maakt.
Kunt u bevestigen dat sinds de eerste uitbraak in dit «vogelgriepseizoen» op 26 oktober, in minder dan zes maanden tijd dus, meer dan 19% van alle eenden in de Nederlandse vleeseendenindustrie is vergast vanwege vogelgriepuitbraken?
Een percentage is niet te geven omdat het aantal eenden op de bedrijven fluctueert door onder andere afvoer naar de slacht. Het vergelijken van aantallen op enig moment geeft dus geen accuraat beeld van het percentage gedode dieren ten gevolge van een besmetting met vogelgriep. In totaal zijn 41 bedrijven met vleeseenden actief. Daarvan zijn, sinds oktober 2021, twee bedrijven besmet geraakt in 2021 en acht in 2022. In totaal zijn er ongeveer 213.200 eenden geruimd ten gevolge van een besmetting met vogelgriep.
Waar ligt voor u de grens waarbij u het telkens weer vergassen van eenden en vervolgens weer opnieuw vullen van de stallen niet langer acceptabel vindt?
Het aantal besmettingen en geruimde dieren is dit jaar hoog. Dat is een zeer ongewenste situatie, gezien de hoeveelheden dieren die geruimd worden en de impact op de veehouders en hun gezinnen. Ik hoor de roep om alternatieven. Ik zet maximaal in op preventie van vogelgriep. Dat is ook het geval bij pluimveehouders. Zij worden zwaar getroffen en er is hen alles aan gelegen de ziekte buiten hun stal te houden. Ik hoop dat op termijn een werkzaam vaccin beschikbaar is waardoor vaccinatie kan bijdragen aan het voorkomen van besmettingen, waardoor het aantal ruimingen verder kan worden beperkt. Ook laat ik onderzoek doen naar insleeproutes en laat ik onderzoek op de besmette bedrijven uitvoeren. Helaas heeft dit tot op heden niet geleid tot het identificeren van een route van insleep.
Ik doe alles wat in mijn vermogen ligt om vogelgriep te voorkomen en te bestrijden, zolang als dat nodig is. Op dit moment is het ruimen van besmette bedrijven, en in de Gelderse Vallei helaas ook de bedrijven in de 1 km-zone (preventief) een noodzakelijke maatregel om vogelgriep te bestrijden.
Erkent u dat in de eendenhouderij sprake is van structurele, ernstige dierenwelzijnsproblemen, onder andere doordat zij moeten leven in dichte stallen zonder zwemwater en voorafgaand aan de slacht bij bewustzijn ondersteboven aan een poot worden opgehangen en door een elektrisch waterbad worden gehaald waarvan bekend is dat een aanzienlijk deel van de dieren niet voldoende wordt bedwelmd?
Uiteraard zijn er, net als voor andere sectoren, uitdagingen ten aanzien van het verbeteren van dierenwelzijn. Hierin worden door de sector stappen gezet. Zoals aan uw Kamer gemeld op 14 april jl. (Kamerstuk 28 286, nr. 1255) heeft de sector recent het Plan van Aanpak Poetswater afgerond, met als doel om poetswater beschikbaar te maken in alle eendenhouderijen in Nederland, wat ten goede komt aan het uiten van het natuurlijke gedrag van eenden. Voor wat betreft de opmerking op de slachtmethode geldt dat zowel het levend aanhangen als het bedwelmen met de waterbadmethode zijn toegestaan volgens de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het doden (Verordening (EG) nr. 1099/2009). Voor het gebruik van het waterbad als bedwelmingsmethode zijn in de Verordening specifieke voorschriften vastgelegd. De NVWA houdt toezicht op het naleven van deze voorschriften tijdens de slacht. Een verbod op een bepaalde fixatiemethode of toepassing van een dodingsmethode kan alleen in Europees verband worden bereikt. Nederland steunt de noodzaak voor verbetering en actualisering van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving en een uitbreiding naar meer diersoort specifieke voorschriften. Hiervoor blijf ik mij op Europees niveau inzetten.
Kunt u bevestigen dat het vlees van de eenden die in Nederland worden gefokt, gebruikt en geslacht, voornamelijk is bestemd voor de export, omdat in Nederland sowieso weinig eendenvlees wordt gegeten?
Ik beschik niet over exacte cijfers over de import en export van eendenvlees in Nederland. Uit een uitvraag bij de eendensector blijkt dat het overgrote deel (95%) van de afzet van de Nederlandse eend binnen de Europese markt wordt afgezet.
Erkent u dat voor de transitie naar een «dierwaardige veehouderij in balans met de volksgezondheid» die is aangekondigd in het coalitieakkoord, keuzes nodig zijn om te bepalen welke sectoren en welke «blijvers» ruimte krijgen om te ontwikkelen en hun bedrijven toekomstbestendig te maken?
Op gebiedsniveau moeten keuzes worden gemaakt over welke vormen van veehouderij in welke omvang toekomst hebben. Dit zal in de gebiedsplannen die het komende jaar worden opgesteld bepaald worden. In de brief over het perspectief voor de agrarische sector die op 10 juni jl. aan uw Kamer is verzonden (Kamerstuk 30 252, nr. 28), ga ik hier nader op in.
Bent u bereid om de mogelijkheden te verkennen om de eendenhouderij in Nederland te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om een dergelijk verbod in overweging te nemen. De beëindiging van de eendenhouderij is een maatregel met vergaande gevolgen voor eendenhouders. Een dergelijke maatregel overweeg ik alleen als er – kort gezegd – een algemeen belang mee is gediend, de maatregel met het oog op dat belang noodzakelijk is en de gevolgen van de maatregel evenredig zijn aan het daarmee gediende belang.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de antwoorden binnen de gestelde termijn te versturen.
Het rapport ‘Zelfstandigen over de drempel’ van de Nationale Ombudsman |
|
Don Ceder (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Kent u het rapport «Zelfstandigen over de drempel» van de Nationale ombudsman?1
Ja, het rapport «Zelfstandigen over de drempel» is bekend.
Erkent het kabinet de conclusie van de Nationale ombudsman dat nog lang niet alle gemeenten voldoen aan het minimumniveau van schuldhulpverlening aan zelfstandigen, ondanks eerder gedane aanbevelingen? Welk rol en mogelijkheden ziet het kabinet voor zichzelf om ervoor te zorgen dat alle gemeenten in ieder geval voldoen aan de wettelijke eisen omtrent schuldhulpverlening aan zelfstandigen?
Ik onderschrijf de conclusie van de Nationale ombudsman dat de toegang tot schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers niet in alle gemeenten goed geregeld is. De gemeentelijke verschillen in toegang tot schuldhulpverlening voor ondernemers zijn groot. Verschillen zijn overigens niet per definitie ongunstig voor inwoners. Gemeentelijke ondersteuning op maat waarbij de inwoner centraal staat, kunnen de verschillen verklaren. Een belangrijke meerwaarde van een lokale of regionale aanpak is de mogelijkheid om in te spelen op het ondernemersklimaat, lokale initiatieven en het bieden van maatwerk. Hiermee krijgt een ondernemer een passende aanpak en (schuld)regeling, afgestemd op zijn situatie en mogelijkheden.
Ondanks deze lokale verschillen hecht ik eraan dat iedere zelfstandig ondernemer die dat nodig heeft, goede schuldhulpverlening ontvangt. Daar hebben zij recht op en zet ik mij met partijen als de VNG en de NVVK voor in, onder andere door (ervaren) belemmeringen in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening weg te nemen en gemeenten op verschillende manieren te faciliteren om de uitvoering te verbeteren.
SZW is stelselverantwoordelijk voor de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) en daarmee ook voor een goede inrichting van schuldhulpverlening aan ondernemers die een zogenaamd «natuurlijk persoon» zijn.2
We kijken als rijksoverheid voortdurend wat nodig is om het stelsel te verbeteren. Zo bleek dat de Wgs onvoldoende duidelijk maakte dat gemeenten ook aan zelfstandig ondernemers goede hulpverlening moeten bieden. Daarom hebben we de wet aangepast. Met de wijziging van de Wgs die op 1 januari 2021 inwerking is getreden, is deze taak van gemeenten verduidelijkt.
Daarnaast faciliteren wij gemeenten om de uitvoering van schuldhulpverlening, ook aan zelfstandig ondernemers, verder te verbeteren. Om gemeenten verder te ondersteunen bij deze taak subsidieerden mijn voorgangers diverse projecten, zoals het project van VNG Realisatie dat gemeenten ondersteunt op het gebied van communicatie, informatievoorziening en bewustwording. Ook het programma «Schouders Eronder» ontving subsidie voor de ontwikkeling van een werkwijzer die gemeenten handvatten biedt voor goede dienstverlening aan ondernemers met schulden. Zowel gemeenten die nog geen schuldhulp aan zelfstandig ondernemers verlenen, als gemeenten die hun dienstverlening aan deze groep willen verbeteren zijn met deze werkwijzer geholpen.
De Kamer van Koophandel (KvK) werkt in samenspraak met MKB-NL, VNO/NCW, EZK en SZW aan een verbetering van de informatievoorziening voor ondernemers met schulden. Onderdeel hiervan is een stappenplan voor ondernemers met schulden dat in april jl. is gepubliceerd. Via dit stappenplan kan de ondernemer beoordelen hoe de onderneming er financieel voor staat en wordt de ondernemer ook gewezen op de juiste hulp en organisaties passend bij diens individuele schuldensituatie. KvK verwijst vanuit het programma «Zwaar Weer»3 naar het stappenplan.
Ik blijf met gemeenten en partijen in gesprek over verbeteringen om een laagdrempelige toegang tot de schuldhulpverlening voor iedereen, waaronder zelfstandigen te realiseren.
Bent u bereid de aanbevelingen van de Nationale ombudsman waar de landelijke overheid een rol heeft te omarmen? Hoe kan worden geborgd dat de gedane aanbevelingen ook door gemeenten worden opgevolgd?
De Nationale ombudsman geeft in zijn rapport aan dat «daar waar gemeenten er niet in slagen een gemeenschappelijke ondergrens te waarborgen», de landelijke overheid aan zet is en «Gemeenten moeten zorgen dat de schuldhulpverlening voor zelfstandigen voldoet aan minimale eisen. De ombudsman verwacht dat de Minister van SZW de gemeenten erop aanspreekt als ze daar niet aan voldoen».
Ik begrijp de oproep van de Nationale ombudsman, maar ik wil ook rekening houden met de verhouding tussen de rijksoverheid en gemeenten. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijke voor de inrichting van de schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers. De rijksoverheid is weliswaar stelselverantwoordelijk en biedt de kaders, maar op grond van het duale stelsel controleert de gemeenteraad het college op de uitvoering van de gemeentelijke taak om zelfstandig ondernemers goede schuldhulp te bieden. Dit neemt niet weg dat ik mij verantwoordelijk voel om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de kwaliteit van schuldhulpverlening aan zelfstandig ondernemers en, zoals ik ook hierboven heb aangegeven, met VNG, gemeenten en andere partijen hierover het gesprek aanga. In mijn reactie op het rapport van de Nationale ombudsman dat ik voor het zomerreces aan de Kamer zal doen toekomen, zal ik hier nader op ingaan.
Bent u het met de Nationale ombudsman eens dat de landelijke overheid aan zet is nu gemeenten er volgens de Nationale ombudsman niet in geslaagd zijn om een gemeenschappelijke ondergrens te waarborgen? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe helpt de overheid lokale gemeenten om voldoende voorbereid te zijn op de mogelijke (grote) toestroom van burgers en ondernemers in financiële problemen als gevolg van de corona-periode? Is volgens het kabinet alles nu voldoende op orde om een mogelijke toestroom succesvol op te volgen?
Om meer inzicht in de schuldpositie van bedrijven en ondernemers te krijgen heeft het kabinet in samenwerking met DNB de coronaschuldenproblematiek onderzocht.4 Uit de beschikbare data en signalen volgt een gemêleerd beeld over de huidige en de verwachte toekomstige omvang van de problematiek. Enerzijds is er op macroniveau, zoals de instroom in schuldhulpverlening en het aantal faillissementen, (nog) geen aanleiding tot zorg. Anderzijds zijn er op basis van een studie van DNB5 en opgehaalde signalen bij betrokken partijen aanwijzingen dat een substantieel aantal bedrijven in de zwaarst getroffen sectoren kampt met liquiditeits- en solvabiliteitsproblemen. Dit jaar verwachten we een toename in het aantal faillissementen en bedrijfsbeëindigingen. De omvang daarvan is echter lastig in te schatten.
Vanwege deze onzekerheid over de omvang van de instroom is het van belang dat gemeenten hun hulpverlening op orde hebben, en werk maken van de aanbevelingen van de Nationale ombudsman. Gemeenten hebben in verband met corona tijdelijk extra middelen gekregen om invulling te geven aan hun schuldenbeleid dat zich richt op groepen van wie we verwachten dat ze zich vaker voor schuldhulpverlening zullen melden. Voor 2022 gaat het hierbij om 30 miljoen euro.
Om meer inzicht in de schuldenproblematiek bij ondernemers te krijgen gaat het kabinet extra inzetten op het beter integraal monitoren van de schuldenproblematiek. Hiertoe onderzoekt het kabinet of het mogelijk is om betere data te verkrijgen over de schuldenproblematiek. Daarnaast zal het kabinet de absorptiecapaciteit van onder andere gemeenten in kaart brengen om te onderzoeken of gemeenten zijn toegerust op een piek in de toestroom van ondernemers met schulden.
Tot slot wil ik hier de aanjager «problematische schuldenaanpak» noemen die het kabinet aanstelt om regie op de omgang met de schuldenproblematiek van ondernemers te kunnen voeren. De aanjager zal worden gevraagd om het rapport van de Nationale ombudsman bij zijn taakopdracht te betrekken.
Wat vindt het kabinet van de resultaten van het Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG-)project «geldzaken en ondernemers; ondersteuning gemeentelijke aanpak» en is het kabinet bereid om met de VNG te kijken hoe de aanbevelingen van de Nationale ombudsman verwerkt worden in het ondersteuningsaanbod van de VNG en wat er verder nodig is voor verdere lokale implementatie?
SZW heeft het project gesubsidieerd en zal met interesse de eindverantwoording bekijken om te zien welke resultaten de VNG heeft geboekt.
Ik ga op korte termijn met VNG in gesprek om te bezien hoe de aanbevelingen van de Nationale ombudsman verwerkt kunnen worden in het ondersteuningsaanbod van de VNG en wat nodig is voor verdere lokale implementatie daarvan.
Het bericht ‘Wat gaat er mis in de wereld van de huisartsen? Waarom stoppen er zoveel?’ |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Wat gaat er mis in de wereld van de huisartsen? Waarom stoppen er zoveel?»?1
Ik herken het beeld dat de huisartsenzorg onder toenemende druk staat. Het is geen goede ontwikkeling dat (jonge) huisartsen stoppen omdat zij te veel werkdruk ervaren of te weinig werkplezier hebben. Ik neem deze signalen zeer serieus.
Ik wil samen met huisartsen en andere zorgverleners in de eerste lijn afspraken maken over vermindering van de werkdruk en behoud van werkplezier. Zodat ook huisartsen voldoende tijd hebben voor de kern van hun vak: de zorg voor patiënten. Als kabinet zetten we daar ook op in; onder andere door geld vrij te maken voor het opleiden van extra huisartsen en door het versterken van de basiszorg. Hierbij vind ik het belangrijk dat zorgverleners plezier hebben in hun werk en waar mogelijk «ontzorgd» worden. Over deze onderwerpen ben ik op dit moment in gesprek met partijen in het kader van het af te sluiten Integraal Zorgakkoord.
Erkent u dat de druk op de huisarts momenteel te hoog is, zoals onder andere bleek uit het onderzoek van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) van vorig jaar?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat psychiatrische patiënten met een zeer hoge zorgzwaarte vaak bij de huisarts blijven zitten, omdat ggz-instellingen deze patiënten niet aannemen? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dit te voorkomen? Bent u bijvoorbeeld bereid om zorgverzekeraars aan te sporen om meer contracten af te sluiten met ggz-instellingen, zodat zij sneller bereid zijn meer patiënten aan te nemen?
Ja, ik ben met u van mening dat het wenselijk is om patiënten met psychische problemen zo snel mogelijk naar de juiste te hulp te geleiden. Daarbij biedt de huisartsenzorg generalistische zorg, waarvan ook psychische zorg bij lichtere, veelvoorkomende problematiek, zolang deze valt binnen de huisartsgeneeskundige kaders. Dit kan door zowel de huisarts als de POH-ggz uitgevoerd worden. De algehele druk op de huisartsenzorg is al geruime tijd erg hoog. Het kan ook zo zijn dat mensen beter geholpen zijn bij ondersteuning vanuit sociaal domein of juist met (specialistische) geestelijke gezondheidszorg. Het is zaak hen zo goed mogelijk te begeleiden naar deze zorg en ondersteuning.
Binnen de ggz geldt dat er voor sommige aandoeningen forse wachttijden zijn. Deze zorgen voor extra druk bij de huisarts of de POH-ggz, die in sommige gevallen voor de uitdaging staan de wachttijd samen met een cliënt te overbruggen. Dit kan leiden tot ongemak bij de huisarts of praktijkondersteuner, omdat zij de benodigde gespecialiseerde zorg voor de patiënt niet kunnen bieden. Voor het begeleiden van mensen die wachten op ggz-zorg zijn er de afgelopen jaren ook initiatieven ontstaan buiten het huisartsendomein. Voorbeelden hiervan zijn het initiatief van de «Wachtverzachter» in Dronten, de wachttijdondersteuning van Kompassie in Den Haag en de pilot van GGNet in Zutphen. Ook bieden steeds meer ggz-aanbieders e-health aan tijdens het wachten. Daarnaast zet de Minister van Langdurige Zorg en Sport met het veld – binnen de stuurgroep Toegankelijkheid en wachttijden – in op het verbeteren van de toegang tot de ggz voor patiënten, zoals zij ook in haar brief van 23 februari jl. aan uw Kamer heeft laten weten. In deze brief heeft zij ook aangegeven dat de laatste cijfers met betrekking tot de wachttijden in de ggz3 laten zien dat de gemiddelde wachttijd voor intake (de zogenaamde aanmeldwachttijd) de afgelopen maanden licht is gedaald. Een positieve beweging waarvan ik hoop dat deze doorzet. Wat betreft de contractering van ggz door zorgverzekeraars heeft de Minister van Langdurige Zorg en Sport in haar brief van 9 mei jl. de laatste stand van zaken met uw Kamer gedeeld4.
Om mensen sneller toegang tot passende zorg en/of ondersteuning te bieden, streef ik ernaar in het integraal zorgakkoord met partijen afspraken te maken om de samenwerking tussen huisartsenzorg, ggz en het sociaal domein te verbeteren. Bijvoorbeeld door het inschakelen van expertise uit het ggz-domein bij de huisarts of in het sociaal domein, of door inzetten van brede (multidisciplinaire) triage.
Hoe reageert u op de klacht dat de huisartsen nu overstromen «door de bezuinigingen op de ggz, de jeugdzorg en het sluiten van de verzorgingshuizen»? Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is als huisartsen onder te hoge druk komen te staan door ondoordachte politieke besluiten?
Ik ken de signalen uit het veld over een verhoogde werkdruk bij de huisarts als gevolg van eerdere beleidswijzigingen in de langdurige zorg, de ggz en de jeugdzorg. De zorgvraag van patiënten aan hun huisarts is veranderd, door beleidswijzigingen en door autonome ontwikkelingen, vergrijzing voorop. Toch hecht ik eraan te benadrukken dat er de afgelopen jaren niet minder, maar meer geld is uitgegeven aan bijvoorbeeld de ggz en de jeugdzorg. Desondanks is de druk op zorg overal hoog en oplossingen hiervoor vragen daarom om een integrale – zorgbrede – benadering. Om te zorgen dat mensen tijdig en op de juiste plek geholpen worden, zijn goede (regionale) samenwerkingsafspraken tussen verschillende sectoren en domeinen noodzakelijk. Daarom zet dit kabinet in op een regioaanpak, werken de Minister voor Langdurige Zorg en Sport en ik aan het in het coalitieakkoord aangekondigde Integraal Zorgakkoord en maakt de Minister voor Langdurige Zorg en Sport afspraken met partijen in het programma Wonen, ondersteuning en zorg voor ouderen (WOZO). Bij beide trajecten worden patiëntenorganisaties, beroepsorganisaties, brancheorganisaties en verzekeraars intensief betrokken om samen vooraf doelen, acties en gewenste uitkomsten te doordenken.
Bent u het ermee eens dat huisartsen bij aanvullende taken hier ook extra middelen en collega’s voor dienen te krijgen?
Allereerst wil ik ervoor waken dat de huisartsenzorg nog verder onder druk komt te staan. Tegelijkertijd is het met de grote maatschappelijke opgaven niet te voorkomen dat er extra taken bij de huisartsenzorg komen te liggen. Deze taken moeten echter wel passen bij de kerntaken van de huisartsenzorg. Tegenover eventuele extra taken moet ook staan dat de huisarts bepaalde zaken niet (meer) doet, bijvoorbeeld omdat deze door een andere zorgverlener kunnen worden opgepakt of omdat een ondersteunende organisatie werk uit handen van de huisarts kan nemen. Huisartsen moeten een kostendekkend tarief krijgen voor de activiteiten die zij doen. In de bekostiging van de huisartsenzorg wordt hiermee rekening gehouden door de Nederlandse Zorgautoriteit. Zij indexeren de tarieven, kunnen indien nodig nieuwe prestaties toevoegen en herijken de maximumtarieven met regelmaat.
Daarnaast is in het coalitieakkoord geld vrijgemaakt voor het opleiden van extra huisartsen.
Wat is uw reactie u op de kritiek dat huisartsen vaak eindverantwoordelijk zijn voor problemen binnen de zorg, maar vaak niet de mogelijkheden hebben om deze op te lossen en functioneren als een «spin in het web van een disfunctioneel systeem»? Bent u het ermee eens dat huisartsen enkel verantwoordelijk kunnen worden gemaakt voor problemen die zij ook daadwerkelijk op kunnen lossen?
De huisarts heeft een poortwachtersfunctie binnen de zorg. In deze rol loopt de huisarts er soms tegenaan dat het moeilijk is om de juiste vervolgzorg voor een patiënt te vinden. Dat kan tot moeilijke situaties leiden. In het Integraal Zorgakkoord beoog ik afspraken te maken over betere samenwerking tussen sectoren en domeinen en over een betere verdeling van de werklast binnen de basiszorg.
Wat gaat u doen om de hoeveelheid «bullshitzorg», zoals bijvoorbeeld «jaarlijkse verklaringen dat de geamputeerde arm van een patiënt ook dit jaar niet vanzelf is aangegroeid», waar huisartsen mee te maken krijgen terug te dringen?
Het Ministerie van VWS werkt in het programma [Ont]Regel de Zorg zorgbreed aan het terugdringen van onnodige administratieve lasten, dus ook voor huisartsen. Voor de zomer stuurt de Minister voor langdurige zorg en sport de vervolgaanpak van [Ont]Regel de Zorg naar uw Kamer met de acties die worden genomen om onnodige regeldruk verder terug te dringen.
Ten aanzien van dit specifieke voorbeeld geldt in het algemeen dat zorgverzekeraars niet om een herhaalde of geactualiseerde diagnosestelling vragen bij dergelijke chronische aandoeningen. Het Ministerie van VWS heeft hierover eerder met zorgverzekeraars gesproken5. In een zorgketen kan het echter gebeuren dat om andere redenen informatie van een patiënt wordt gevraagd. Bijvoorbeeld omdat er een nieuwe leverancier betrokken is en de patiënt zijn diagnose van de chronische aandoening niet meer heeft. Als er onterecht om een geactualiseerd bewijs van een chronische aandoening wordt gevraagd, kan dit worden gemeld via aanpakregeldruk@minvws.nl. Medewerkers van het Ministerie van VWS gaan dan in gesprek met partijen om hen te wijzen op gemaakte afspraken.
Bent u bereid om in de aangekondigde brief over «Passende zorg: versterking van de basiszorg met daarin aandacht voor de rol van de huisarts» met een plan te komen om de druk op huisartsen te verminderen?
In het kader van het af te sluiten Integraal Zorgakkoord zal ik met partijen afspraken maken over de versterking van de organisatiegraad van de basiszorg. Hierbij heb ik expliciet aandacht voor de druk op de huisartsenzorg en hoe een sterker georganiseerde basiszorg deze druk kan verminderen. In de aangekondigde brief zal ik hier uitgebreider op in gaan.
Bent u bereid om hierbij ook in te gaan op de vraag hoe de administratieve druk op de huisarts kan worden verminderd, inclusief de druk die zij ervaren vanuit de zorgverzekeraars?
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport zal hierop ingaan in de brief over de vervolgaanpak van regeldruk die voor de zomer naar uw Kamer wordt verstuurd.
Bent u het ermee eens dat het dringend noodzakelijk is om meer huisartsen op te leiden, zodat de werkdruk verlaagd kan worden en huisartsen meer tijd hebben voor de patiënt? Zo ja, bent u bereid om in de eerder genoemde brief uiteen te zetten welke stappen worden gezet om dit te regelen?
Ik erken dat het noodzakelijk is om meer huisartsen op te leiden. De afgelopen jaren is het aantal beschikbare opleidingsplaatsen al gestegen. Na de raming van 2019 is een uitbreiding van het aantal plaatsen gerealiseerd van 750 naar 813 in 2021. Voor 2022 waren reeds 850 plaatsen beschikbaar gesteld. Het Capaciteitsorgaan adviseert om de instroomplekken verder naar boven bij te stellen. Deze instroomplekken kunnen niet van de ene op de andere dag worden gerealiseerd omdat dit ook voldoende opleiders en praktijkopleiders vraagt. We gaan op korte termijn in gesprek met de veldpartijen om afspraken te maken om zo snel mogelijk het aantal opleidingsplekken verder te verhogen.
Bent u het ermee eens dat de tijd die huisartsen per consult hebben dient te worden verlengd naar vijftien minuten? Zo ja, bent u bereid om in de eerder genoemde brief uiteen te zetten welke stappen worden gezet om dit te regelen?
Het is binnen de afspraken tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder al mogelijk om waar nodig een langer consult te voeren.
Daarnaast is er specifiek voor de huisartsenzorg in het coalitieakkoord geld vrijgemaakt om extra huisartsen op te leiden, met als doel meer tijd voor de patiënt te creëren. Dit draagt ook bij aan het verhogen van het werkplezier van de huisarts. Het creëren van meer tijd voor de patiënt vraagt meer dan alleen het opleiden van extra huisartsen, maar ook een slimmere organisatie van zorg door bijvoorbeeld taakherschikking, digitalisering en betere samenwerking met andere domeinen. Hierover wil ik afspraken met partijen. Ik zal hier in de genoemde brief uitgebreider op ingaan.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden voor het geplande commissiedebat over Arbeidsmarktbeleid in de zorg d.d. 15 mei 2022?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord. Het commissiedebat van 11 mei 2022 is uitgesteld naar 6 juli 2022.
Het bericht ‘Weer hersteloperatie fiscus' door onterechte heffing op letselschade’ |
|
Inge van Dijk (CDA), Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Weer hersteloperatie fiscus» door onterechte heffing op letselschade»?1
Ja
Kunt u uitgebreid reageren op de mogelijke gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 25 maart jongstleden?
De mogelijke gevolgen van het arrest van de Hoge Raad van 25 maart jongstleden zijn praktische uitvoeringsgevolgen. In het arrest wordt namelijk gesteld dat de uitzondering dat de letselschadevergoeding wel loon vormt, enkel van toepassing is indien en voor zover de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit. De Hoge Raad heeft hiermee een nieuw vereiste bepaald waaraan de Belastingdienst voortaan zal toetsen.
Kunt u beschrijven wat tot op heden het beleid is ten aanzien van letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting?
Er geldt geen specifiek beleid voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting. De Belastingdienst past de wet- en regelgeving toe, inclusief geldende jurisprudentie. Voor wat betreft de jurisprudentie gold tot het arrest van 25 maart jongstleden voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting de lijn van het zogenaamde Smeerkuilarrest2. Uit dit arrest van de Hoge Raad volgt dat een letselschadevergoeding vanwege arbeidsongevallen geen loon vormt, tenzij deze voortkomt uit een bijzondere omstandigheid zoals uit een arbeidsovereenkomst. In een arrest uit 19933 is door de Hoge Raad verduidelijkt dat een letselschadevergoeding die voortkomt uit een rechtspositionele regeling eveneens een dergelijke bijzondere omstandigheid vormt.
In hoeverre verschilt het beleid als de letselschadevergoeding voortvloeit uit een arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, geldt er voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting geen specifiek beleid. De Belastingdienst past de geldende wet- en regelgeving en jurisprudentie toe. In de jurisprudentie is geen onderscheid gemaakt tussen letselschadevergoedingen die voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst of een andere rechtspositionele regeling. Beide werden onder een bijzondere omstandigheid als bedoeld in het Smeerkuilarrest geschaard.
Ben u het eens met de conclusie in het bericht dat de uitspraak van 25 maart een nadere invulling is van oorspronkelijke arrest uit 1983 en nadrukkelijk geen nieuwe jurisprudentie is? Zo nee, waarom niet?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Ik ben van mening dat sprake is van nieuwe jurisprudentie.
De Hoge Raad heeft als toevoeging op de eerder genoemde oudere rechtspraak een nieuw vereiste geformuleerd; de uitzondering van «bijzondere omstandigheden» (wel loon) wordt beperkter dan voorheen uitgelegd. De Hoge Raad maakt naar mijn oordeel dus een omslag ten opzichte van het Smeerkuilarrest uit 1983.
Sinds 1983 worden letselschadevergoedingen, zoals volgt uit het antwoord op vraag 3, op grond van het Smeerkuilarrest aangemerkt als belast loon indien de betaling daarvan is vastgelegd in afspraken in bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst of rechtspositionele regelingen. Dit is gesteund in jurisprudentie van de Hoge Raad4 en recente uitspraken, zoals van de rechtbank Den Haag5.
Op 25 maart 2022 heeft de Hoge Raad echter overwogen dat slechts sprake is van bepaalde afspraken – en dus van een belaste vergoeding – indien en voor zover de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit. Wanneer de werkgever niet zo’n hogere vergoeding aan die erkenning verbindt, brengt de vastlegging in de arbeidsovereenkomst materieel geen verandering in de rechten die de werknemer als gevolg van het ongeval heeft en is geen sprake van belastbaar loon.
Klopt het dat er verschillende rechtsgevolgen zijn van nieuwe jurisprudentie ten opzichte van een nadere uitleg van een oud arrest in relatie tot het recht op teruggave van belasting?
Dat klopt.
Als er sprake is van jurisprudentie die is gewezen nadat de belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan («nieuwe jurisprudentie»), vermindert de belastinginspecteur de belastingaanslag inkomstenbelasting die onherroepelijk vast is komen te staan niet op grond van artikel 45aa, onderdeel b, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001. Voor andere regelingen volgt dit uit paragraaf 23, onderdeel 8, onder b, Besluit Fiscaal Bestuursrecht.
Echter, in het geval sprake zou zijn van een nadere uitleg van een eerder arrest zouden belastingplichtigen bij wie een letselschadevergoeding als belast loon in aanmerking is genomen binnen vijf jaar na afloop van het belastingjaar waarover de aanslag is opgelegd een verzoek tot ambtshalve vermindering van hun aanslag inkomstenbelasting kunnen indienen waaraan tegemoet zou moeten worden gekomen door de belastinginspecteur, mits toepassing van het arrest van 25 maart jongstleden leidt tot de uitkomst dat de belastingaanslag lager diende te worden vastgesteld en aan de overige voorwaarden voor een ambtshalve vermindering is voldaan.
Kunt u aangeven of het arrest ervoor zorgt dat burgers met een letselschadevergoeding die is uitgekeerd in 2017 of later, vanaf heden succesvol een verzoek kunnen doen om ambtshalve vermindering om daarmee de ingehouden loonbelasting terug te krijgen?
Burgers kunnen vanaf heden geen succesvol verzoek doen om ambtshalve vermindering bij de belastinginspecteur door dit arrest. Zoals toegelicht onder het antwoord bij vraag 5, ben ik van mening dat er sprake is van nieuwe jurisprudentie. Zoals toegelicht onder het antwoord bij vraag 6, leidt het wijzen van nieuwe jurisprudentie er niet toe dat de belastinginspecteur de belastingaanslag inkomstenbelasting ambtshalve vermindert.
Hoe groot zou de financiele impact kunnen zijn indien er sinds 2017 compensatie zou moeten plaatsvinden van burgers die dergelijke schadevergoedingen hebben ontvangen?
Zie ook mijn antwoord op vraag 6. In het geval van nieuwe jurisprudentie vermindert de belastinginspecteur de belastingaanslag inkomstenbelasting die onherroepelijk vast is komen te staan niet. Daarom is er naar mijn oordeel ook geen compensatie nodig en is er dan ook geen financiële impact. Ten overvloede merk ik op dat binnen de loonaangifte geen splitsing wordt gemaakt tussen regulier loon en loon dat voortvloeit uit letselschadevergoedingen, waardoor de financiële impact niet kan worden bepaald.
Geeft het arrest van 25 maart aanleiding tot wijziging van het fiscale beleid rondom dergelijke schadevergoedingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 3: voor letselschadevergoedingen vanwege arbeidsongevallen in relatie tot de loon- en inkomstenbelasting geldt geen specifiek beleid. De Belastingdienst past wet- en regelgeving toe, inclusief geldende jurisprudentie. De Belastingdienst zal dus ook aan het nieuw opgeworpen vereiste uit het arrest van 25 maart jongstleden toetsen.
Kunt u de vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
De hongersnood in Sri Lanka |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel‘In Sri Lanka, Organic Farming Went Catastrophically Wrong» van Foreign Policy1?
Ja.
Was uw ministerie sinds het begin bekend met het experimentele Sri Lankaanse landbouwbeleid in haar agrarische sector?
De Ministeries van BZ en LNV waren op de hoogte van het besluit van de Sri Lankaanse regering om over te stappen op 100% biologische landbouw met een verbod op de import van kunstmest en agro-chemicaliën in april 2021 als gevolg.
Zou u met de Kamer de communicatie kunnen delen die de Nederlandse ambassade in Sri Lanka heeft gedeeld met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het experimentele landbouwbeleid in Sri Lanka?
De Nederlandse ambassade in Sri Lanka heeft de ministeries in haar vertrouwelijke berichtgeving geïnformeerd over het besluit om 100% biologische landbouw in te voeren in Sri Lanka met de introductie van het verbod op de import van kunstmest en agro-chemicaliën in april 2021 als belangrijkste maatregel. Daarbij werd in de berichtgeving kort stilgestaan bij de consequenties van deze keuze, zoals lagere productie, stijgende prijzen en het risico voor de voedselzekerheid in Sri Lanka. Bovendien werd deze beleidskeuze geplaatst in het bredere kader van de economische en politieke uitdagingen waarmee het land al geruime tijd kampt. Ook is bericht over het recente terugdraaien van het verbod vanwege tegenvallende oogsten. Het artikel Sri Lanka wil organisch worden2 is ook gepubliceerd op de website van de RVO.
Heeft Nederland of de Nederlandse agrarische sector een poging gedaan President Gotabaya Rajapaksa te adviseren toen hij een verbod op gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest besloot af te vaardigen en daardoor 2 miljoen Sri Lankaanse boeren werden verplicht biologische landbouw te bedrijven? Zo ja, wat hield dit advies in? Wat is hiermee gedaan door de Sri Lankaanse regering? Zo nee, waarom is de Nederlandse kennis over het gevaar van dit beleid niet gepresenteerd richting de regering in Sri Lanka?
Vooropgesteld is het uiteraard aan een land zelf om de eigen beleidskeuzes te maken. Wel heeft Nederland, evenals de EU, in contacten met relevante spelers de zorgen over deze beleidskeuze en de wijze van implementatie uitgesproken, onder andere in een gesprek met de premier. In deze contacten is gedeeld dat de ambassade bereid is om Nederlandse kennis en ervaring op dit terrein te delen met de Sri Lankaans autoriteiten, zoals Nederland al doet via uitwisselingen en trainingen in onder andere de land- en tuinbouwsector.
Om kennis over stapsgewijze hervormingen naar meer duurzame landbouw te delen, heeft de Ambassade in maart 2022 een webinar over (de overstap op) duurzame en biologische landbouw voor de Nederlandse en Sri Lankaanse landbouwsector georganiseerd3. De ambassade heeft ook een tuinbouwsectoronderzoek4 laten uitvoeren die in een workshop in juli 2021 is gepresenteerd, waarin de uitdagingen en mogelijkheden van duurzame en biologische landbouw in Sri Lanka uitgebreid zijn besproken.
Wat gaat u doen om andere ontwikkelingslanden te proberen te beletten voor dezelfde beleidsfouten en haar gevolgen?
Er zijn geen aanwijzingen dat de OS-partnerlanden waarmee Nederland samenwerkt op het gebied van landbouw een beleid naar Sri Lankaans voorbeeld overwegen.
Hoe beoordeelt u het resultaat van het Sri Lankaanse landbouwbeleid sinds het aantreden van President Gotabaya Rajapaksa?
Het besluit van de president om per direct, zonder overgangsperiode en voldoende voorbereidingen door de sector, over te stappen op biologische landbouw en het verbod op de import van kunstmest en agro-chemicaliën hebben niet tot het gewenste resultaat geleid. In zijn speech op maandag 18 april 2022 heeft de president zelf ook aangegeven dat zijn beslissing om de import van kunstmest en agro-chemicaliën te verbieden een foute was.
Welke lessen trekt u uit het grootschalige experiment in Sri Lanka?
Dit experiment bevestigt wat reeds bekend was, namelijk dat er niet een exclusief model van landbouwontwikkeling bestaat en dat een transitie naar een duurzamere vorm van landbouw bij voorkeur geleidelijk moet plaatsvinden.
Bent u bereid onderzoek te laten doen naar de lessen die we kunnen trekken uit het Sri Lankaanse landbouwbeleid voor het beleid in Nederland en de Europese Unie?
Het besluit van de Sri Lankaanse regering en de wijze waarop dit tot stand is gekomen is dermate rigoureus en afwijkend van de Nederlandse besluitvormingsprocedure dat ik het niet nodig acht onderzoek te laten uitvoeren naar de lessen die we kunnen trekken uit dat beleid.
Deelt u de angst dat beleid wat het gebruik van kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen doet afnemen kan leiden tot een afname in voedselzekerheid? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per definitie. Het belang van voedselzekerheid is leidend. Dat wordt niet alleen bereikt door het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. In geval van overmatig gebruik van deze stoffen kan dit leiden tot afname van de voedselzekerheid en gezondheidsrisico’s voor de mens en het milieu. Het is daarom belangrijk dat kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen zorgvuldig en met terughoudendheid worden toegepast, binnen ecologische, maatschappelijke en economische randvoorwaarden.
Bent u het eens met de conclusies in het artikel dat biologische landbouw geschikt is voor een niche in de consumentenmarkt, maar niet voor het grootschalig voeden van een groeiende wereldbevolking?
In Nederland is biologische landbouw momenteel een niche, maar ontwikkelt het kabinet, in lijn met Europese doelstellingen, een nationale strategie biologische productie en consumptie voor de mogelijke groei van de sector, passend binnen de Nederlandse context. Er is geen landbouwmodel dat exclusief kan claimen de wereldbevolking te kunnen voeden. Zie ook vraag 7.
Wat zijn de gevolgen voor de Nederlandse landbouwproductie als we met onmiddellijke ingang gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest verbieden?
Bij een onmiddellijk verbod op gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest zal de Nederlandse landbouwproductie fors dalen, vanwege plagen en ziekten die gewassen zullen aantasten en vanwege gebrek aan nutriënten die niet volledig met natuurlijke meststoffen zijn op te vangen.
Wat is de invloed van organisaties met een financieel belang bij het inperken van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest op het Nederlandse landbouwbeleid? Dit mede in relatie tot het artikel waarin wordt geanalyseerd dat het Sri Lankaanse landbouwbeleid werd bepaald door de Viyathmaga-beweging, waarin de financiele belangen meespeelden van organisaties die winst behaalden bij het afbouwen van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest.
Er is in Nederland volop debat over de wijze waarop we de transitie naar duurzame voedselproductie vormgeven. Maatschappelijke organisaties en bedrijven nemen daar aan deel en trachten hun standpunten onder de aandacht te brengen van de politiek, de media en bij andere betrokken partijen. Organisaties die een financieel belang hebben bij het inperken van gewasbeschermingsmiddelen en kunstmest, hebben geen wezenlijk andere invloed dan organisaties die een belang hebben bij het gebruik en het tegendeel bepleiten. De argumenten op basis waarvan we in het debat tot besluiten komen worden uiteindelijk uitgewisseld in uw Kamer.
Welke belangenorganisaties en denktanks hebben in het verleden of hedendaags bij het ministerie bepleit dat Nederland kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen uitfaseerd of het gebruik ervan drastisch verminderd?
In het debat over de reductie van het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen worden vele stemmen gehoord. Zo hield de commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 12 januari 2022 een rondetafelgesprek over gewasbeschermingsmiddelen en heeft de vaste commissie van LNV recent een brief ontvangen van tien maatschappelijke organisaties die pleiten voor een reductie van gebruik en risico’s van gewasbeschermingsmiddelen. De Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en het bijbehorende Uitvoeringsprogramma, die is opgesteld in samenwerking met Agrodis, Artemis, Cumela, Fedecom, LTO Nederland, Natuur en Milieu, Nefyto, Plantum, UvW en VEWIN, richt zich op een transitie naar weerbare planten en teeltsystemen waardoor de behoeft aan gewasbeschermingsmiddelen afneemt en daardoor ook het gebruik en de risico’s.
Wat was de reactie van de Nederlandse delegatie naar de VN klimaattop in Glasgow op de speech van President Gotabaya Rajapaksa waarin hij het succes van zijn «agrarische revolutie» verkondigde?
Het programma van de VN klimaattop voorziet formeel niet in reacties op de nationale speeches die worden gehouden. De Nederlandse delegatie heeft hierover geen contact gehad met delegatie uit Sri Lanka.
In welke mate heeft deze toespraak effect gehad op de besluitvorming tijdens de top?
Besluitvorming vindt met name plaats in de tweede week van de klimaattop over de onderhandelingsonderwerpen en staat los van de gehouden speeches. Het indirecte effect van speeches valt niet vast te stellen.
Heeft de Nederlandse delegatie de foutieve claims van President Gotabaya Rajapaksa richting andere delegaties weerlegd?
De Nederlandse delegatie heeft niet met andere delegaties over deze speech gesproken.
Bent u op de hoogte dat ongeveer 4 miljard mensen wereldwijd afhankelijk zijn voor hun voedselvoorziening van de toegenomen agrarische productiecapaciteit door gewasbestrijdingsmiddelen en kunstmest? In welke mate speelt dit mee in het Nederlandse buitenlandbeleid?
Het kabinet erkent het belang van gebruik van agrochemicaliën voor de wereldwijde voedselproductie. Het kabinetsbeleid in deze is gericht op een zorgvuldige toepassing van deze middelen, dat wil zeggen op een manier die veilig en rendabel is voor de boer en duurzaam en gezond voor mens, maatschappij en milieu.
Zou u deze vragen zo snel mogelijk elk afzonderlijk kunnen beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk, ieder afzonderlijk beantwoord.
Het dreigende capaciteitstekort voor spoorgoederenvervoer door werkzaamheden aan het derde spoor |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de voorgenomen dubbelsporige stremming van 20 weken bij de grensovergang Emmerich voor de Betuweroute door de werkzaamheden aan het derde spoor tussen het Duitse Wesel en Friedrichsfeld?
Ja. DB Netz en ProRail hebben in goede samenwerking gezocht naar een optimale afstemming van deze werkzaamheden in de periode tussen eind 2024 en medio 2026; zie ook de brief van mijn voorganger van 14 december 2021 (Kamerstuk 29 984, nr. 953). Deze afstemming omvat inderdaad het voornemen van een dubbelsporige stremming van 20 (niet aaneengesloten) weken bij de grensovergang Zevenaar / Emmerich.
Heeft u in beeld of de omleidcapaciteit van het goederenvervoer – dat zal worden omgeleid via de grensovergangen bij Venlo en Oldenzaal – volstaat om alle goederentreinen af te wikkelen?
Eerder heeft mijn voorganger ProRail gevraagd om in samenspraak met de Stuurgroep Derde spoor Duitsland een Plan van Aanpak op te stellen voor de langdurige werkzaamheden in 2024, 2025 en 2026. De Stuurgroep Derde spoor Duitsland adviseert mij binnenkort hierover. Dit advies zal ik met uw Kamer delen.
Klopt het dat de goederentreinen met gevaarlijke stoffen bij voorkeur over de Betuweroute gestuurd zullen worden? Welke route zullen deze specifieke goederentreinen gaan rijden als dit niet mogelijk is?
Het klopt dat goederentreinen met gevaarlijke stoffen bij voorkeur over de Betuweroute rijden mits daarvoor ook aansluitende capaciteit beschikbaar is op het Duitse spoorwegnet. Als dit niet mogelijk is, rijden deze treinen de reguliere omleidingsroutes via de grensovergangen bij Venlo en Oldenzaal.
Klopt het dat de omleiding van het spoorgoederenvervoer meer geluid en trillingen zal veroorzaken in de omgeving van de omleidingsroute via de grensovergangen bij Venlo en Oldenzaal? Zo ja, welke inzet gaat u verrichten om overlast en hinder te voorkomen?
Het is onvermijdelijk dat extra verkeer door omgeleide treinen tot meer overlast en hinder zal gaan leiden. Het omgaan met omgevingshinder is onderdeel van het Plan van Aanpak waarover de Stuurgroep Derde spoor Duitsland mij binnenkort zal adviseren.
Heeft u in beeld wat het capaciteitstekort zal beteken voor de aan- en afvoer van goederen tussen Nederland en het Europese achterland en in welke mate dit de concurrentiepositie schaadt van de Nederlandse havens en inland terminals?
Voor zover het capaciteitstekort bij dubbelsporige stremmingen onvoldoende met maatregelen gemitigeerd kan worden, kan sprake zijn van gevolgen voor de aan- en afvoer van goederen tussen Nederland en het Europese achterland. Inzet is om dit zoveel mogelijk te beperken, mede daarom is aan ProRail gevraagd om tijdig een Plan van Aanpak op te stellen.
In hoeverre kan alternatief busvervoer tijdens de omleidperiode het capaciteitsknelpunt verlichten zoals in de afgelopen jaren ook gebeurde tijdens werkzaamheden aan het spoor? Ben u bereid hierover afspraken te maken met de verantwoordelijke Duitse partijen? Zo ja, welke?
Grensoverschrijdende verbindingen zijn belangrijk. Ik wil daar niet licht mee omgaan. Voordat eventueel tot alternatief busvervoer overgegaan wordt, dienen alle opties goed afgewogen te worden. Als dan blijkt dat alternatief busvervoer een effectief middel is om uiteindelijk meer grensoverschrijdend spoorverkeer voor reizigers en goederen mogelijk te maken, dan kunnen daarover met de verantwoordelijke Duitse partijen afspraken gemaakt worden. Ook op dit punt wacht ik het Plan van Aanpak en het advies van de Stuurgroep Derde spoor Duitsland af.
Heeft u in beeld of – en zo ja, hoeveel – reizigers extra reistijd kunnen verwachten als gevolg van deze voorgenomen stremming? Hoe gaat u deze reistijd minimaliseren?
Het lijkt onvermijdelijk dat ook het reizigersvervoer consequenties zal ondervinden van de voorgenomen stremming. Het Plan van Aanpak van ProRail zal aangeven in welke mate dat het geval is. Naar verwachting zal dat met name optreden bij de dubbelsporige stremmingen.
Kunt u aangeven of de spoorweginfrastructuur van de omleidingsroutes, de Brabantroute in het bijzonder, voldoende beschikbaar en betrouwbaar is om hinder door werkzaamheden te voorkomen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de eerste vraag hebben DB Netz en ProRail in goede samenwerking gezocht naar een optimale afstemming van werkzaamheden. In het Plan van Aanpak dat door ProRail wordt opgesteld, zal daarom ook aan de orde komen in hoeverre omleidingsroutes beschikbaar zullen blijven voor spoorverkeer en welke maatregelen daartoe door ProRail worden genomen.
Het buitensluiten van de partij Richard de Mos |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Haagse informateurs: geen coalitie te vinden met partij Richard de Mos»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat volgens de informateurs «het na meer dan twee en een half jaar nog altijd lopende strafrechtelijke onderzoek» de hoofdreden is?
Die conclusie is aan de informateurs, op basis van de in Den Haag gevoerde gesprekken. Het is niet aan de leden van het kabinet om een reactie te geven bij de redenen waarom politieke partijen op gemeentelijk niveau wel of niet met elkaar willen samenwerken.
Deelt u de mening dat de «zaak» jegens De Mos & Co door het getreuzel van het openbaar ministerie (OM) is verworden tot een politiek proces, zeker gezien het feit dat partijen als D66, PvdA en GroenLinks de beschuldigingen van het OM misbruiken als vehikel om de partij van De Mos uit te sluiten?
Onder een politiek proces versta ik een proces waarin beslissingen over opsporing, vervolging of berechting niet door juridische maar door politieke motieven zijn ingegeven. In ons land heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een eigenstandige bevoegdheid als het gaat om beslissingen in strafrechtelijke onderzoeken. Het OM neemt deze beslissingen zonder politieke inmenging, zoals dat hoort in een rechtsstaat. Van een politiek proces is dan ook geen sprake.
Bent u bereid het OM tot spoed te manen inzake de afronding dan wel het seponeren van de «zaak»? Kunt u dit gedetailleerd beantwoorden?
Als ik mij zou bemoeien met een onderzoek door tot spoed of seponering te manen zou ik mij direct bemoeien met een individuele zaak. Dit staat op gespannen voet met de eigenstandige bevoegdheid van het OM in individuele zaken, waarin het OM onafhankelijk van politieke inmenging moet handelen.
Verstaat u het stelselmatig uitsluiten van partijen als onderdeel van de nieuwe bestuurscultuur? Zo nee, kunt u beantwoorden hoe u die nieuwe bestuurscultuur voor ogen heeft en hoe we de nu uitgesloten partijen wel omarmen?
De bestuurscultuur gaat – zonder hier uitputtend te zijn – over de verhouding tussen overheid en burgers en tussen bestuur en volksvertegenwoordiging.
Het is verder in alle gevallen aan de desbetreffende politieke partijen om naar eigen inzicht aan te geven met wie zij willen samenwerken en met wie niet en op grond waarvan, waarbij opvattingen in de loop van de tijd kunnen veranderen.
Deelt u de mening dat het stelselmatig uitsluiten van partijen niet bijdraagt aan het herstellen van vertrouwen in de politiek? Zo ja, hoe gaat u één van de redenen van de lage opkomst bij verkiezingen oplossen? Kunt u dit gedetailleerd beantwoorden?
Het is op zichzelf voorstelbaar dat het in de beleving van sommige kiezers afbreuk zou doen aan het vertrouwen in de politiek indien bepaalde partijen naar hun mening al dan niet stelselmatig zouden worden uitgesloten. Het is echter niet aangetoond dat dit – zo hier al sprake van is – een reden zou zijn voor een lage opkomst bij verkiezingen. De Minister van BZK heeft onlangs een onderzoek aangekondigd naar de oorzaken van de lage opkomst bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart jl. De resultaten van dat onderzoek worden na het zomerreces naar de Kamer gestuurd.2
Deelt u de mening dat het begrip onschuldig tot het tegendeel bewezen wordt in de zaak De Mos & Co met voeten getreden wordt? Zo ja, wat gaat u doen de heer de Mos en zijn partij de helpende hand te reiken?
In Nederland geldt het principe dat eenieder onschuldig is, tot het tegendeel wordt bewezen. Dat geldt ook in de door u genoemde zaak. Om welke redenen partijen wel of niet met elkaar willen samenwerken is een zaak van die partijen. Het kabinet kan zich niet bemoeien met de collegevorming in de gemeente Den Haag.
Het bericht dat EVBox dieper in de problemen zit door ondeugdelijke laadpalen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «EVBox dieper in de problemen door ondeugdelijke laadpalen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
De producent van laadpalen en wallboxes (hierna: laadpalen) EVBox speelt een positieve rol in de uitrol van de nationale laadinfrastructuur. Uit het bericht maak ik op dat er naast voorzieningen ook maatregelen zijn genomen om het bedrijf weer gezond te maken.
Aan welke kwaliteitseisen moeten laadpalen voldoen? Wie houdt toezicht op deze kwaliteitseisen?
Net als voor elektrische auto’s gelden voor oplaadpunten internationale veiligheidsnormen. Deze veiligheidsnormen gelden onder meer voor een veilig laadproces, veilige contactdozen, voor de beschermingsgraden van omhulsels en voor bescherming tegen externe impact. Met deze veiligheidsnormen wordt de fysieke veiligheid van publieke laadinfrastructuur geborgd.
Daarnaast worden alle typen laadpunten door ElaadNL (het kennis- en innovatiecentrum voor laadinfrastructuur van de netbeheerders) gecheckt op veilige interactie met het elektriciteitsnet, voordat deze in de openbare ruimte aangesloten worden.
In lijn met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer2 is eind 2020 een update van de integrale factsheet veiligheid elektrisch personenvervoer opgesteld van de meest recente veiligheidseisen, feiten, inzichten en verantwoordelijkheden rond de veiligheid van elektrische personenauto’s en laadpunten. Zie: CE_Delft_200180_Veiligheid-en-elektrische-personenautos_Def.pdf
Deze inventarisatie stelt dat «de laadmodi met ingebouwde controlesystemen veilig zijn en de bestaande regelgeving en technische standaarden voor laadpunten van voldoende kwaliteit zijn om een veilige laadinfrastructuur te waarborgen».
Provincies en gemeenten zijn opdrachtgevers van marktpartijen die publieke laadinfrastructuur realiseren. Als opdrachtgever kunnen zij via het uitschrijven van aanbestedingen toezicht houden op naleving van gestelde kwaliteitseisen door in hun contracten met marktpartijen twee kwaliteitstoetsen op te nemen:
Factory Acceptance Test (FAT) waarin alle kwaliteitseisen van de te plaatsen laadpaal worden getoetst (dit gebeurt eenmalig voor de eerste plaatsing). Alle toekomstige plaatsingen geschieden op basis van de geaccordeerde FAT.
Site Acceptance Test (SAT) waarin relevante kwaliteitseisen worden getoetst na plaatsing van een laadpaal, dit gebeurt na iedere plaatsing en het resultaat is inzichtelijk voor de opdrachtgever.
Welke gevolgen voor het gebruik en de veiligheid van hun laadpalen in Nederland heeft het feit dat de laadpalen van EVBox niet voldoen aan hun eigen kwaliteitseisen, waardoor het bedrijf miljoenen aan extra voorzieningen heeft getroffen?
Gebleken is dat het bedrijf heeft afgeweken van de kwaliteitseisen, dat dit is geconstateerd, erkend en hersteld. Voor eventueel nog komende claims is door het bedrijf geld opzij gezet. Daarom heb ik vooralsnog geen aanleiding om te vrezen voor nadelige gevolgen voor de gebruikers van laadpalen in Nederland, noch voor de geplande uitrol van laadinfrastructuur.
Ik vind het belangrijk dat de kennis over veiligheid van elektrische voertuigen en laadpunten wordt vergroot en dat bestaande kennis wordt gewogen en verspreid. Daarom is op verzoek van mijn voorganger en in lijn met aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer de laatste inzichten over van de veiligheid van elektrisch vervoer en oplaadpunten beschikbaar gekomen in de «Factsheet veiligheid elektrisch vervoer», zie CE_Delft_200180_Veiligheid-en-elektrische-personenautos_Def.pdf
Deelt u de mening dat laadinfrastructuur cruciale infrastructuur is en altijd moet blijven draaien, ook als een bedrijf omvalt?
Voor elektrische rijders en de transitie naar elektrisch rijden is beschikbaarheid van laadinfrastructuur zeker van belang. Net als met tankstations kan het voorkomen dat er een defect is of iets niet goed werkt. Gestreefd wordt naar een goede dichtheid van de laadinfrastructuur met meerdere aanbieders van laadpalen.
Wat gebeurt er met de laadinfrastructuur als EVBox omvalt? Welk percentage van de laadinfrastructuur in Nederland is van EVBox?
Laadpalen zijn doorgaans in eigendom of beheer bij een Charge Point Operator (CPO). Het onverhoopt wegvallen van EVBox zal mogelijk invloed hebben op de toelevering van nieuwe laadpalen (hardware) voor de CPO. Dit kan tot gevolg hebben dat het plaatsen van laadpalen vertraging oploopt. De bestaande laadpalen blijven echter gewoon beschikbaar voor e-rijders omdat de CPO de backoffice (software) beheert.
Indien de laadpaal door hard- of softwareproblemen niet beschikbaar is voor eindgebruikers heeft de CPO de mogelijkheid om zelf onderhoud aan de laadpaal te plegen. Door de modulaire opbouw van de laadpaal zijn veel vervangingen van onderdelen van de laadpaal mogelijk, zonder dat de hele paal vervangen dient te worden.
De rijksoverheid heeft geen overzicht van het aandeel van EVBox in het aantal laadpalen. Het is bekend dat EVBox in het publieke domein heeft gewerkt met Vattenfall, Engie en een serie oudere EVnetNL-palen.
Als EVBox omvalt, kunt u er dan voor zorgen dat de laadinfrastructuur blijft draaien door een ander bedrijf of uw ministerie de laadinfrastructuur te laten overnemen?
Voor elektrische rijders en de transitie naar elektrisch rijden is het van groot belang dat de bestaande laadinfrastructuur blijft functioneren. Om dat te borgen zet ik mij in voor het gebruik van open protocollen en standaardisatie. Publieke laadinfrastructuur maakt hier gebruik van.
Contracten voor laadinfrastructuur voorzien in de mogelijkheid van overnames of het wijzigen van samenwerkingen met toeleveranciers, zodat concessieverleners actie kunnen nemen als het mis gaat. Hierdoor kunnen andere aanbieders bestaande laadinfrastructuur overnemen en blijft de bestaande infrastructuur beschikbaar voor elektrische rijders. De rijksoverheid heeft geen rol bij deze marktwerking.
Hoe houdt u toezicht op deze bedrijven om te voorkomen dat een bedrijf omvalt?
Voor de transitie naar elektrisch rijden is van groot belang dat laadinfrastructuur beschikbaar blijft, ook als betrokken bedrijven onverhoopt in de problemen komen. De klant dan wel de concessieverlener is vrij om in de opdracht c.q. concessie voorwaarden hierover op te nemen. Ik zet mij onder andere via het Nationaal Kennisplatform Laadinfrastructuur (NKL) in om tot meer standaardisatie en verdere professionalisering van de overeenkomsten tussen de concessieverleners en marktpartijen te komen. Ik verwacht dat de casus EVBox zal leiden tot meer alertheid bij het verstrekken van opdrachten. De Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL), waar ook IenW aan meewerkt, ondersteunt opdrachtgevers met handreikingen om tot volledige kwaliteitseisen te komen.
In hoeverre voorzien Europese staatssteunregels erin om deze bedrijven overeind te laten houden?
De Europese staatssteunregels gaan uit van het beginsel dat overheidssteun die de concurrentie negatief kan beïnvloeden, niet is toegestaan. Er is geen sprake van het wegvallen van een essentiële schakel in de laadketen waardoor ik geen aanleiding zie om diepgaand onderzoek te doen naar mogelijke uitzonderingen voor de laadinfrastructuurbranche.
Welk percentage van de laadinfrastructuur in Nederland is in handen van de top vijf bedrijven? Graag een overzicht per bedrijf.
De rijksoverheid beschikt niet over deze informatie. Aanbieders van laadinfrastructuur werken in diverse landen voor private partijen, provincies, gemeenten en bedrijven. Er is mij geen overall beeld bekend van de gecumuleerde Nederlandse omzet van o.a. nieuwverkopen, service en laadopbrengsten in deze branche.
Wel kan ik melden dat naast EVBox de volgende leveranciers van fysieke laadinfrastructuur een grote rol spelen in de uitrol: Allego, Last Mile Solutions3, PitPoint en Vattenfall. Deze bedrijven exploiteren de laadpalen niet altijd zelf maar geven dit in beheer aan een exploitant, de CPO.
Wat is uw inschatting dat de top vijf bedrijven ook financiële problemen krijgen?
Vanzelfsprekend is het belangrijk om verstoringen in de keten te voorkomen, zeker waar het ons aan informatie ontbreekt over onverhoopte financiële problemen bij marktpartijen. Ik maak dit onderwerp van gesprek met de concessieverleners in de NAL-regio’s.
Hoe is de financiële situatie per bedrijf van de top vijf bedrijven? In hoeverre vraagt u de top vijf bedrijven een financiële reserve aan te houden?
Daar waar de laadinfrastructuur van cruciaal belang voor de bedrijfsvoering is, is de opdrachtgever/concessieverlener verantwoordelijk om eisen te stellen aan de continuïteitsborging. Ik zal in het beste passende orgaan binnen de Nationale Agenda Laadinfrastructuur bespreken of en hoe we de financiële gezondheid van de hele keten kunnen bewaken.
Onderzoeks- en adviesinstellingen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Kunt u de Kamer alle vragen (alleen de vragen, niet de antwoorden) die van 1 november 2019 tot 1 januari 2022 door NRC en/of de Volkskrant schriftelijk, dat wil zeggen per brief of per e-mail, bij het Ministerie van VWS en haar onderzoeks- en adviesinstellingen (waartoe in ieder geval de planbureaus en adviesraden behoren die onder het Ministerie van VWS vallen) zijn ingediend, toesturen?
Het bericht ‘GGD wil binnen een paar weken duidelijkheid over toekomst test- en prikstraten’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «GGD wil binnen een paar weken duidelijkheid over toekomst test- en prikstraten»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wanneer kan de Kamer de door de GGD uit te werken capaciteitsopties die samenhangen met de verschillende epidemiologische scenario’s, zoals uitgewerkt door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), verwachten?
Begin april heb ik uw Kamer geïnformeerd dat op het gebied van testen de inzet van zelftesten het nieuwe uitgangspunt is. Grootschalige opschaling van PCR-testen voor de gehele bevolking is alleen nodig als er een variant komt waarbij de antigeen (zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn. Er wordt er een basiscapaciteit aangehouden om een aantal doelgroepen met PCR-testen te blijven bedienen en wordt rekening gehouden met een opschaling van deze capaciteit in het geval van een opleving. De GGD’en bouwen de capaciteit in de verschillende regio’s af tot de nu nog noodzakelijke capaciteit. In ieder geval tot het voorjaar 2023 houden de GGD’en rekening met dit scenario en worden er afspraken gemaakt over de opschalingssnelheid.
In voorbereiding op een mogelijke vaccinatiecampagne in het najaar heeft het RIVM in samenspraak met de GGD uitvoeringsplannen gemaakt waarbij is gekeken naar de uitvoering van een snelle opschaling. Vanuit een basiscapaciteit van 300.000 prikken per week is in drie weken op te schalen naar een capaciteit van 500.000 prikken per week. In zes weken tijd kan er opgeschaald worden naar een capaciteit van 1,5 miljoen prikken per week. Daarnaast werkt het RIVM een noodscenario uit om met meerdere uitvoeringspartners in geval van nood binnen zeer korte tijd de hele bevolking te kunnen vaccineren.
Op welke manier wordt de inzet van zelftesten meegenomen in de capaciteitsopties?
De inzet van zelftesten zijn en blijven het uitgangspunt. Ook in het geval van oplevingen. Een PCR-test is nog slechts voor een beperkt aantal doelgroepen nodig. Alleen in het geval van een nieuwe variant die onvoldoende door antigeentesten herkend wordt, kan het weer nodig zijn om grootschalig met PCR te testen.
Deelt u de mening dat sequentiëring van grote waarde is bij het zicht houden op ontwikkeling en verspreiding van nieuwe varianten en dat sequentiëring nadrukkelijk meegenomen moet worden in het toekomstig test- en traceerbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik.
Is de Aanpak Najaar die in september 2021 ontwikkeld is, ook toegerust op het najaar 2022, mocht het coronavirus een opleving doormaken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid een herijkte Aanpak Najaar 2022 op te zetten?
De situatie nu is anders dan 2021. Dat maakt dat de aanpak van vorig jaar niet een op een kan worden gekopieerd naar 2022. Het kabinet wil voorbereid zijn op een mogelijke opleving van het coronavirus in het najaar van 2022 met een heldere lange termijnstrategie. Het uitgangspunt van deze strategie is de samenleving zo veel als mogelijk open houden. We zetten daarbij in op preventie om te voorkomen dat we voor lastige keuzes komen te staan tussen het openhouden van de samenleving en het toegankelijk houden van de zorg. In overleg met sectoren wordt gekeken welke preventieve acties ondernomen kunnen worden, zodat grootschalige verspreiding van het virus en daarmee ziekte en uitval voorkomen kunnen worden. Daarnaast zijn we met sectoren in gesprek over de inzet die nodig is mocht er onverhoopt sprake zijn van een opleving van het virus en er (contactbeperkende) maatregelen nodig zijn. Daarbij houden we, samen met sectoren, rekening met vier scenario’s op basis van advies van de WRR en KNAW: verkoudheidsscenario, griep+ scenario, continue strijd scenario en worst case scenario. Iedereen draagt bij aan de uitwerking en uitvoering van de strategie: inwoners van Nederland, sectoren en overheden doen het samen. Ik heb uw Kamer op 1 april jl. geïnformeerd over de lange termijnstrategie COVID-19.2 Ik ben voornemens om uw Kamer in juni een brief te sturen met op onderdelen een nadere uitwerking, waaronder een nadere uitwerking van de uitkomsten van de sectorale gesprekken.
Welke voorbereidingen worden nu getroffen om direct inzetbare capaciteit (testen, vaccineren en personeel) te creëren voor dit najaar? Wat verwacht u daarbij van de GGD? Wat verwacht u daarbij van andere nulde- en eerstelijnszorgverleners? Kunt u een overzicht geven van de betrokken instanties?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb vermeld, zijn er uitvoeringsplannen voor een mogelijke vaccinatiecampagne in het najaar. De GGD speelt in deze plannen een centrale rol als het gaat om vaccineren.
In de afgelopen vaccinatiecampagnes hebben de ziekenhuizen, de zorginstellingen en de huisartsen geholpen met vaccineren. Ik sluit niet uit, dat deze zorgpartners weer een rol zullen spelen bij komende campagnes.
Het zo snel mogelijk naar het nultarief brengen van de btw op groente en fruit vanwege steeds duurdere boodschappen |
|
Eva van Esch (PvdD), Lisa Westerveld (GL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Kunt u zich herinneren dat u ten tijde van de coronacrisis in mei 2020 het btw-tarief op mondkapjes naar nul bracht?
Ja. Op 19 mei 2020 heeft de Staatssecretaris van Financiën besloten dat tijdelijk geen btw werd geheven op de levering van mondkapjes in verband met de bestrijding van de coronacrisis.2
Kunt u zich herinneren dat u toen minder dan drie weken de tijd nodig had om van besluit tot uitvoering over te gaan?1
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat boodschappen, waaronder groente en fruit, fors duurder zijn geworden?2
Uit onderzoek van het CBS4 uit 2021 bleek dat de prijzen van gezondere voedingsmiddelen in tien jaar tijd met gemiddeld 21 procent zijn gestegen. De prijsstijging van ongezondere producten was minder groot, namelijk bijna 15 procent.
Ook het afgelopen jaar is de prijs van voeding gestegen, blijkt uit cijfers van het CBS5. Voedingsmiddelen waren in april 8,5 procent duurder dan een jaar eerder, in maart was dat 6,2 procent. De prijsontwikkeling van vlees droeg hieraan het meeste bij, de prijsstijging op jaarbasis nam toe van 5,5 procent in maart naar 10,5 procent in april. Ook groenten, zuivelproducten en brood en granen werden duurder.
Erkent u dat het juist voor mensen met een lagere sociaaleconomische status moeilijk is om gezond te eten, mede vanwege de stijgende voedselprijzen?
Mogelijk wordt voor groepen met een lagere sociaaleconomische positie gezond eten extra bemoeilijkt door hogere prijzen van (gezond) voedsel. Volgens het Nibud liggen de kosten van een gezond voedingspakket – producten die iemand gemiddeld op een dag nodig heeft om gezond te blijven – op ongeveer 6 tot 7 euro per dag.6 Bij een minimaal inkomen kan dit hoog zijn.
Niet alleen de betaalbaarheid van voedsel heeft invloed op de mogelijkheid van mensen met een lagere sociaaleconomische positie om gezond te eten. Gezond eten vraagt ook om een goede voedselvaardigheid. In lage welstandsgroepen kunnen kortetermijnzorgen de overhand nemen waardoor de mentale ruimte vermindert die nodig is voor voedselvaardigheid. Bovendien kunnen deze groepen meer invloed van een (ongezonde) voedselomgeving ondervinden; in wijken waar meer mensen met een lagere sociaaleconomische positie wonen, zijn vaak meer fastfoodlocaties7. Dit kan het voor hen moeilijker maken om gezond te eten.
Erkent u dat voor onbewerkte groente en fruit zoals een broccoli of een appel geen ingewikkelde definitiekwesties spelen, zoals bij bewerkte productcategorieën wel het geval is?
In het coalitieakkoord is onder meer opgenomen dat wordt bezien hoe de btw op groente en fruit op termijn kan worden verlaagd naar 0%. Het kabinet is momenteel bezig deze afspraak uit te werken. Het introduceren van een btw-nultarief voor specifieke voedingsmiddelen zoals groente en fruit levert complexiteit op voor ondernemers en de Belastingdienst. Ieder onderscheid roept namelijk onvermijdelijk de vraag op waar de grens precies ligt. Dit geldt ook als het onderscheid zou worden aangebracht op basis van het criterium «onbewerkt». Ook dit woord dient een specifieke invulling en afbakening te krijgen die werkbaar is voor ondernemers en de Belastingdienst. Zo worden broccoli en appels soms gewassen, verpakt, gesneden en/of geschild. Deze producten hebben dan in zekere zin «bewerking» ondergaan. Bij dergelijke afbakeningsvragen is het fiscale neutraliteitsbeginsel ook van belang. Dat beginsel verzet zich ertegen dat – vanuit het oogpunt van de consument – soortgelijke goederen voor de btw ongelijk worden behandeld.
Waarom kunt u een nultarief op onbewerkte groente en fruit dan niet sneller regelen?
Zoals in antwoord 5 aangegeven, is het van belang om groenten en fruit goed te definiëren. Dit wordt momenteel uitgewerkt en dat kost enige tijd. Het kabinet acht het van belang dat dit snel, maar ook zorgvuldig en in één keer goed gebeurt. Het is daarom niet mogelijk om dit voor 1 juli 2022 te regelen.
Zoals de overgenomen motie van het lid Grinwis beschrijft, zal de regering zich maximaal inspannen om de voorgenomen verlaging van btw op groente en fruit naar 0% nog tijdens de lopende kabinetsperiode door te voeren.8 Daarbij speelt ook de budgettaire inpasbaarheid een belangrijke rol.
Kunt u een nultarief op onbewerkte groente en fruit in ieder geval voor 1 juli 2022 regelen om de stijgende kosten van gezonde boodschappen te dempen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid de invoering van het nultarief op bewerkte groente en fruit veel sneller te regelen dan «lopende deze kabinetsperiode»?3
Zoals aangegeven ga ik samen met de Staatssecretaris van Financiën voor komende zomer de Kamer informeren over het plan van aanpak voor het invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit, inclusief een onderzoek naar de afwegingen en keuzes op het gebied van uitvoering die hierbij horen.
Het bericht ‘Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren’ |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Annelies zit al twee jaar in isolatie, maar Nederland is traag met medicatie voor kwetsbaren»?1
Ja.
Heeft u in beeld hoe groot de groep mensen is met een zeer kwetsbare gezondheid, waarbij vaccins niet werken door een slechtwerkend immuunsysteem?
Bij sommige mensen met een (ernstige) afweerstoornis werken vaccinaties mogelijk minder goed. Het RIVM heeft samen met een werkgroep van medisch specialisten in september 2021 geïnventariseerd welke mensen in aanmerking zouden moeten komen voor een derde vaccinatie, in aanvulling op de basisserie. Er zijn in dit kader circa 133.000 mensen uitgenodigd voor een aanvullende prik op de basisserie. Een deel van deze patiënten laat wel een goede antistofrespons zien na vaccinatie. Dit blijkt uit voorlopige resultaten van een aantal studies die door ZonMw worden gefaciliteerd. Lopend onderzoek zal naar verwachting factoren identificeren die de immuunrespons na vaccinatie kunnen voorspellen.
Kunt u toelichten waarom u de medicijnen niet direct heeft ingekocht, maar heeft besloten om de medicatie via de Europese Unie in te kopen?
Ik heb tijdens de coronacrisis meerdere Covid-behandelingen ingekocht, zowel via de bilaterale, als via de Europese route. De afweging over welke route de meeste voordelen biedt, maak ik altijd per behandeling, alhoewel het soms uiteraard afhankelijk is van hoe de behandeling wordt aangeboden door de firma. Zo wordt de behandeling Evusheld door de firma AstraZeneca enkel bilateraal aangeboden en heb ik deze behandeling dan ook via deze route besteld. Voor het middel Lagevrio geldt dat ik zowel via de Europese route als via de bilaterale route een reservering heb geplaatst, maar dat de bilaterale reservering inmiddels is verlopen, omdat de firma nog geen handelsvergunning heeft. De reservering via de Europese inkooproute staat nog steeds. Voor de behandeling Paxlovid van Pfizer geldt dat deze firma de behandeling zowel Europees als bilateraal onder dezelfde voorwaarden aanbood – voorwaarden die voor mij onacceptabel waren. Dit had tot gevolg dat ik heb besloten tot een Europese inkoop, omdat deze route internationale solidariteit waarborgt, en mogelijk door een verenigde onderhandelmacht betere voorwaarden kan bewerkstelligen.
De bewering van Pfizer in het artikel dat de Europese route hiermee «langzamer» is dan de «snelle» bilaterale route is dan ook opmerkelijk, gezien Pfizer in beide trajecten voornemens was om vast te houden aan voor mij belemmerende voorwaarden en daarmee de snelle toegang van patiënten tot hun behandeling in eigen hand heeft.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de preventieve medicatie zo snel als mogelijk bij deze patiënten terecht komt, zodat zij ook goed beschermd zijn tegen corona en niet meer in isolatie hoeven te blijven?
De snelste route naar de patiënt is wanneer de firma besluit om het geneesmiddel, via de reguliere verkooproute, zelf in Nederland op de markt te brengen, en het geneesmiddel niet alleen aan overheden te willen verkopen. Vooralsnog koop ik nieuwe Covid-behandelingen centraal in, zoals ik voornemens ben te doen met Paxlovid en Lagevrio en zoals ik dit reeds voor Evusheld heb gedaan. Zodra Evusheld door de firma geleverd kan worden zal ik dit middel via het RIVM beschikbaar stellen. De inzet van Evusheld in Nederland is uiteindelijk aan de beroepsgroep.
Kunt u garanderen dat er genoeg preventieve medicijnen worden besteld voor alle mensen met een slechtwerkend immuunsysteem? Zo nee, waarom niet?
Het is vanwege meerdere factoren onmogelijk om dit te garanderen. Het is lastig om te voorspellen welke virusvariant(en) de komende periode zullen circuleren en hoe ziekmakend deze zijn. Ook behoudt niet elk geneesmiddel zijn werkzaamheid tegen nieuwe varianten. Zoals ik eerder mondeling heb aangegeven in mijn reactie op de motie Den Haan over het veiligstellen van preventieve geneesmiddelen voor kwetsbare patiënten, zal ik een maximale inspanning leveren, met een inkoopstrategie die gebaseerd is op veelvuldig contact met het veld over welke geneesmiddelen zij voor welke groepen willen toevoegen aan het behandelarsenaal, en in welke hoeveelheden. Hierbij moet ik altijd rekening houden met de beschikbare kennis op het moment dat een inkoopbeslissing moet worden genomen. Dit is staand beleid, in lijn met uw oproep in motie Den Haan, die ik hiermee als voldaan beschouw.
Kunt u aangeven wat de laatste stand van zaken is van de inkoop van de medicijnen Lagevrio, Paxlovid en Evusheld?
Ik verwacht in juni eerste levering van Evusheld. Voor zowel Lagevrio en Paxlovid lopen de onderhandelingen nog.
Kunt u toelichten waarom u in uw brief van 1 april 2022 over de lange-termijnaanpak van COVID-19 schrijft dat het medicijn Evusheld naar verwachting in juni beschikbaar is? Waar hangt dit vanaf?2
De firma geeft aan niet eerder te kunnen leveren.
Kunt u aangeven waaruit blijkt dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het beschermen van kwetsbaren prioriteit geeft?
We zitten inmiddels in het derde coronajaar. Het kabinet heeft in deze fase ervoor gekozen om de doelen van het coronabeleid te herzien. Het kabinet gaat voortaan sturen op twee gelijkwaardige en nevengeschikte doelen: sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit/vitaliteit én het toegankelijk houden van de gehele zorgketen voor iedereen. Het beschermen van ons allemaal en van kwetsbaren in het bijzonder heeft daarbij onverminderd de aandacht van het kabinet. Zo valt onder het eerste doel het beschermen van maatschappelijk kwetsbare groepen tegen psychische en sociale schade. Denk bijvoorbeeld aan jongeren en mensen met een beperking die in intramurale zorg verblijven. Als onderdeel van het tweede doel wordt ook gestuurd op het toegankelijk houden van het zorgstelstel voor medisch kwetsbaren. Zoals aangekondigd in mijn Kamerbrief van 1 april jl., is het wenselijk om in het verlengde van de twee nevengeschikte doelen ook de advisering over het coronabeleid vanuit verschillende invalshoeken (epidemiologisch, maatschappelijk) een meer gelijkwaardige positie te geven. Hiertoe onderzoekt het kabinet de oprichting van een Maatschappelijk Impact Team (MIT), dat naast het OMT zou staan. Bij de samenstelling van het MIT zal goed worden nagedacht over de expertise die de leden met zich meebrengen. Daarbij zal ik, samen met mijn collega van SZW letten op een evenwichtige samenstelling waarbij we ook oog hebben voor de positie van kwetsbaren. Ik hoop uw Kamer in juni nader te kunnen informeren over het MIT.
Naast de aandacht voor kwetsbaren in de herziene doelen van het coronabeleid, wordt op diverse vlakken extra inzet gepleegd om mensen met een medisch kwetsbare gezondheid te beschermen. Deze inzet bestaat bijvoorbeeld uit de aanschaf van Covid-behandelingen voor medisch kwetsbaren die te weinig profiteren van vaccinatie (immuun-gecompromitteerden), het via de apotheek gratis aanbieden van beschermingsmiddelen en zelftesten voor de medisch hoog-risico patiënten die zichzelf vanwege hun aandoening isoleren, en het beschikbaar houden van de testcapaciteit van PCR-testen via de GGD voor medisch kwetsbaren die meer risico lopen op ernstig beloop van Covid-19 en eventuele nevenschade houden, zodat we in staat blijven om het virus bij deze groepen sneller op te sporen en ook sneller de benodigde (ziekenhuis)zorg te bieden die nodig is.
Wat vindt u van het pleidooi van een groep mensen met een slechtwerkend immuunsysteem om het dragen van mondkapjes te verplichten op belangrijke plekken zoals ziekenhuizen, huisartspraktijken en apotheken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op de voorgaande vraag, zitten we inmiddels in het derde coronajaar. In deze fase van de pandemie, roept het kabinet mensen op om zelf verantwoordelijkheid te nemen en ruimte te geven aan kwetsbaren, zodat zij zichzelf kunnen beschermen. Bijvoorbeeld door het dragen van een mondkapje. Bestuurders van zorginstellingen zijn verantwoordelijk voor het leveren van een goede kwaliteit van zorg; daarbij bepaalt het bestuur het beleid omtrent het wel of niet verplicht dragen van mondkapjes in de eigen instelling.
De overheid blijft inzetten op bewustwording in de publiekscommunicatie: het is belangrijk dat het algemene publiek zich realiseert dat niet iedereen zich veilig voelt nu de maatregelen zijn afgeschaald, en dat het daarom belangrijk is dat iedereen elkaar de ruimte geeft om extra beschermende maatregelen te treffen. In de communicatie wordt bijvoorbeeld om begrip gevraagd voor mensen die nog een mondkapje willen dragen, of aan familie en vrienden gevraagd om te zelftesten voorafgaande aan een bezoek.
Bent u bereid om de FFP2-maskers die betere bescherming bieden, maar relatief duur zijn, voor mensen met een slecht immuunsysteem tijdelijk gratis beschikbaar te stellen totdat de preventieve medicijnen in Nederland beschikbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
De kwetsbare groep die zich vanwege een medische aandoening voor langere tijd in thuisisolatie bevindt, kan één keer per maand gratis persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) en zelftesten ophalen bij de apotheek. In deze maandelijkse PBM pakketten zitten op dit moment chirurgische mondneusmaskers (type IIR). Deze mondneusmaskers hebben een hoge bacterie-filterprestatie van 98% op uitgeademde lucht. Op ingeademde lucht is de filterprestatie minder hoog. FFP2-maskers bieden de drager – ten opzichte van type IIR – een hoge inadembescherming (95%). FFP2-maskers zitten niet in de huidige PBM pakketten. Het OMT adviseert in zijn 142e advies dat kwetsbaren zich afhankelijk van de context kunnen beschermen met een type IIR- of FFP2-mondneusmasker. Daarom laat ik op dit moment onderzoeken of FFP2-maskers op korte termijn toegevoegd kunnen worden aan deze PBM pakketten. Ik verwacht de Kamer hierover op korte termijn te informeren.
Bent u bereid de vragen te beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus d.d. 19 april 2022?
In overleg met de indiener is beantwoording binnen deze termijn niet gehaald.
Het voornemen van de EU om Oekraïne militair te steunen met 500 miljoen euro extra |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het voorstel van Ursula Von der Leyen, Josep Borrell en Charles Michel met betrekking tot de extra 500 miljoen euro aan militaire hulp voor Oekraïne1?
Hoge Vertegenwoordiger (HV) Borrell heeft op 7 april jl. voorgesteld om de steun die de EU vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan Oekraïne levert, te verhogen. Het gaat wederom om 500 miljoen euro, waarvan 450 miljoen euro voor lethale middelen en 50 miljoen euro voor niet-lethale middelen. Het voorstel voor de verhoging is eerst voorgelegd aan het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) van de EU voor besluitvorming door de lidstaten. Op 13 april jl. is de Raad akkoord gegaan met het voorstel, waarmee het totaal aan beschikbare EPF steun voor Oekraïne op dit moment in totaal 1,5 miljard euro is.
Klopt het dat dit de derde «tranche» van 500 miljoen euro is voor Oekraïne en dat daarmee het plafondbedrag voor de European Peace Facility (EPF) voor het jaar 2022, nu reeds verdriedubbeld wordt?
In het Raadsbesluit 2021/509 tot oprichting van de Europese Vredesfaciliteit is opgenomen dat van 2021 tot 2027 een bedrag van 5,7 miljard euro beschikbaar is.2 Het bedrag voorzien voor 2022 was 520 miljoen euro. De Nederlandse inzet is om budget voor aankomende jaren naar voren te halen en de uitbetaling van de vergoedingen uit te spreiden over de komende jaren. Daarmee kan het plafond van 5,7 miljard in stand worden gehouden, conform de motie Van Haga.3 Zodoende kan de totale Nederlandse bijdrage aan de EPF, ongeveer 5,9% van het totaal budget, gelijk blijven. Het EPF Comité, waaraan alle lidstaten deelnemen, zal op korte termijn bijeenkomen om hierover afspraken te maken. Gezien het uiterst onvoorspelbare verloop van de oorlog in Oekraïne kan het kabinet een toekomstige discussie over de hoogte van de Europese Vredesfaciliteit niet uitsluiten. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen hieromtrent.
Klopt het dat de bedragen van de EPF niet ten laste van de EU-begroting vallen, maar worden opgebracht door de lidstaten? Is dat ook het geval met de nu aangekondigde extra 500 miljoen euro? Zo ja, bent u het met mij eens dat de EU daarmee sinterklaas speelt met het geld van de lidstaten? Zo ja, bent u bereid mevrouw Von der Leyen daarop aan te spreken?
In aanvulling op het antwoord op vraag 2. De EPF valt inderdaad buiten de EU-begroting. Niet de Europese Commissie maar de EU lidstaten besluiten over de wijze waarop dit budget wordt besteed. Voor een nadere toelichting verwijs ik naar de kamerbrief over de oprichting van het EPF, d.d. 15 januari 2021.4
Bent u voornemens de aangenomen motie Van Haga c.s.2 over het vasthouden aan de plafondbedragen van de EPF, uit te voeren? Zo ja, wanneer en hoe gaat u in de EU communiceren dat Nederland niet akkoord gaat met extra financiële hulp en niet van plan is mee te betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
Is er vooroverleg geweest met Nederland voordat mevrouw Von der Leyen het aanbod deed? Zo ja, wat was de uitkomst ervan en bent u op de een of andere manier akkoord gegaan? Zo ja, hoeveel gaat Nederland bijdragen en hoe wordt dat gefinancierd? Wordt de Kamer hierbij betrokken?
Zie het antwoord op vraag 1 en 2.
Klopt het dat lidstaten die meedoen aan de EPF, de ruimte hebben om nee te zeggen tegen concrete voorstellen binnen de EPF? Gaat u daar gebruik van maken?
Conform art. 5 van het EPF raadsbesluit (2021/509) vindt besluitvorming plaats op basis van unanimiteit. Lidstaten kunnen zich ook «constructief» onthouden van stemming. Daarover is in art. 5 lid 3 van het besluit is, afgesproken dat een lidstaat die zich van stemming onthoudt betreffende een steunmaatregel inzake de levering van lethale steun, die lidstaat niet bijdraagt in de kosten daarvan. In een dergelijk geval draagt die lidstaat een extra bedrag bij aan andere steunmaatregelen inzake niet-lethale steun.
Het kabinet beoordeelt per voorstel of het kan instemmen met een steunmaatregel.
Klopt het dat Denemarken niet deelneemt aan de EPF (opt-out) en geen financiële bijdrage levert aan het fonds? Is zo’n constructie ook voor Nederland mogelijk? Kunt u deze vraag feitelijk beantwoorden? Zo ja, wat vindt u van deze optie?
De Europese Vredesfaciliteit heeft twee pilaren: de financiering van EU missies en operaties en de financiering van steunmaatregelen. Denemarken heeft een opt-out voor het Gemeenschappelijk Veiligheid- en Defensiebeleid op het gebied van militaire aangelegenheden en draagt derhalve niet bij aan de eerste pijler, missies en operaties, maar wel aan de twee pijler, steunmaatregelen. Nederland heeft niet gekozen voor een opt-out op het GVDB en het kabinet ambieert dit evenmin.
Wat vindt u ervan dat de Koninklijke Nederlandse Jagersvereniging (KNJV) («de belangenbehartiger van jagers») op haar site uitgebreid schrijft over de rapporten over de instandhouding van de soorten, die door u nog niet met de Tweede Kamer zijn gedeeld?1
Ik ben teleurgesteld dat de KNJV deze informatie, over rapporten die zij in vertrouwen heeft ontvangen, op haar website heeft gedeeld.
Waarom heeft u deze rapporten met de Jagersvereniging gedeeld, nog voordat de Tweede Kamer de stukken ontving? Hoe rijmt u deze informatievoorziening aan de jagers, zonder dat de Kamer is geïnformeerd, met artikel 68 van de Grondwet?
Ik heb de rapporten in vertrouwen gedeeld met de provincies en de Jagersvereniging om een goed beeld te krijgen van de consequenties van een besluit over de jacht. Zoals ik u mondeling al heb toegelicht, maakte ik me zorgen over de consequenties van het niet openen van de jacht voor faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer. Om een goed beeld van deze consequenties te krijgen en de juiste afwegingen te maken ben ik met de provincies en de Jagersvereniging in gesprek gegaan en heb ik de rapporten met hen gedeeld.
Wat vindt u ervan dat de KNJV op haar site schreef de rapporten op 4 april 2022 te hebben ontvangen, om vervolgens te schrijven grote vraagtekens te hebben op statistisch, ecologisch en wetenschappelijk vlak?2
Ik ken deze mening van de KNJV en deel deze mening niet. De staat van instandhouding van de soorten op de wildlijst is door Wageningen Environmental Research (WenR) en Sovon onderzocht op basis van de best beschikbare wetenschappelijke inzichten en internationaal vastgestelde methodieken. De rapporten zijn zorgvuldig opgesteld.
Is het waar dat er meerdere gesprekken plaatsgevonden hebben en plaatsvinden tussen KNJV en het ministerie, zoals de website van de KNJV meldt? Zo ja, kunt u alle gespreksverslagen tussen het ministerie en KNJV delen met de Kamer en aangeven of er ook soortgelijke gesprekken hebben plaatsgevonden met andere belangenorganisaties en kunt u ook daarvan de gespreksverslagen delen?
Op 15 maart jl. heb ik een kennismakingsgesprek gevoerd met de KNJV. Hiervan is geen gespreksverslag. Hierna is er op ambtelijk niveau een aantal keren contact geweest tussen de KNJV en het ministerie. Bijgevoegd vindt u een aantal informele interne terugkoppelingen van deze gesprekken. Er zijn geen formele verslagen.
Naast het contact met de KNJV is er over dit dossier ook contact geweest met een aantal gedeputeerden vanuit de provincies. Het ministerie heeft daarnaast op ambtelijk niveau gesproken met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en ambtenaren vanuit de provincies en met LTO Nederland. Van deze gesprekken zijn geen verslagen bij het ministerie.
Deelt u de mening dat er geen enkele aanleiding is tot een voorkeursbehandeling van de KNJV ten opzichte van maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met dierenbescherming, natuurbescherming in relatie tot faunabeleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welke andere organisaties heeft u gesproken over dit dossier?
Naar mijn mening is er geen sprake van een voorkeursbehandeling. Ik ga graag het gesprek aan met alle betrokken organisaties. In mijn eerste maanden heb ik veel gesproken met natuurorganisaties, maar nog niet met de jagers. Om deze reden heb ik met hen kennis gemaakt en gesproken over dit dossier, waar zij veel kennis over hebben.
Specifiek op dit dossier is daarnaast, op ambtelijk niveau, ook contact geweest met de provincies en LTO Nederland. Daarnaast zijn ook de Dierenbescherming, Zoogdiervereniging en Vogelbescherming kort voor de publicatie ingelicht over de rapporten.
Is het waar dat de conclusie van het rapport is dat niet alleen de haas en konijn, maar ook de wilde eend, houtduif en fazant onder druk staan en bejaging niet zouden kunnen verdragen, zoals op de website van de KNJV gesuggereerd wordt?
Uw Kamer heeft de rapporten op 14 april jl. ontvangen, samen met een brief waarin ik mijn voorgenomen besluit toelicht (Aanhangsel Handelingen II 2021–2022, nr. 2423). Uit de rapporten blijkt inderdaad dat alle vijf de soorten van de wildlijst zich landelijk niet in een gunstige staat van instandhouding bevinden. Uit de rapporten blijkt ook dat jacht niet de hoofdoorzaak is van, of slechts beperkt bijdraagt aan, de achteruitgang van deze soorten. Het niet openen van de jacht zal daarom niet of heel beperkt bijdragen aan het herstel van de soorten. Het landelijk sluiten van de jacht op alle soorten van de wildlijst zou wel een grote impact hebben op faunabeheer, schadebestrijding en natuurbeheer, omdat jacht de basis is voor de organisatie van het faunabeheer. Over de consequenties van het sluiten van de jacht maak ik mij zorgen. Daarom wil ik samen met provincies en stakeholders aan de slag met een gebiedsgerichte aanpak waarbij de jacht wordt gesloten in die gebieden waar het echt slecht gaat.
Is het waar dat u het voornemen heeft de jacht voor slechts één jachtseizoen te sluiten, zoals de KNJV op haar website suggereert? Zo ja, hoe komt de KNJV aan dergelijke (voor)informatie? Zo nee, bent u bereid de KNJV aan te spreken op het verspreiden van onjuiste informatie?
Door middel van bovengenoemde brief heb ik uw Kamer geïnformeerd dat ik voornemens ben om voor het komend seizoen (2022/2023) de jacht op de haas niet te openen in de provincies die voor de haas een dalende populatietrend tonen, namelijk Groningen, Limburg en Utrecht. Ik ben voornemens de jacht op het konijn in alle provincies niet te openen.
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn de rapporten over de staat van instandhouding van de soorten op de wildlijst zorgvuldig opgesteld. De rapporten geven echter nog geen volledig beeld voor een gebiedsgerichte aanpak, waar ik naar streef. Deze aanpak houdt in dat de jacht alleen wordt geopend in die gebieden waarvan is vastgesteld dat het goed genoeg gaat met de betreffende wildsoorten, in combinatie met maatregelen voor het herstel van de populaties van de wildsoorten waar het minder goed mee gaat. Zoals ik in deze brief heb aangegeven, ben ik van plan dit besluit volgend jaar te heroverwegen indien nieuwe gegevens over de provinciale trends en populatiestatus bekend zijn.
Erkent u dat volgens artikel 3.22 lid 5 van de Wet Natuurbescherming3 de jacht op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is niet geopend mag worden? Zo nee, waarom niet? Deelt u de opvatting dat wanneer uit de rapporten blijkt dat vrij bejaagbare diersoorten zich in een ongunstige of slechte staat van instandhouding bevinden, dit aanleiding zou moeten zijn om die vrije bejaagbaarheid voor langere tijd te verbieden? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat art 3.22, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming bepaalt dat de jacht niet wordt geopend op soorten waarvan de staat van instandhouding in het geding is. De jacht vormt echter maar een kleine drukfactor. De belangrijkste oorzaken van de achteruitgang van de soorten op de wildlijst is habitatverlies, afgenomen kwaliteit van het leefgebied en het effect van predatoren. Zoals ik in mijn brief heb toegelicht, streef ik naar een gebiedsgerichte aanpak. Dit houdt in dat de jacht alleen wordt geopend in die gebieden waarvan is vastgesteld dat het goed genoeg gaat met de betreffende wildsoorten, in combinatie met maatregelen voor het herstel van de populaties van de wildsoorten waar het minder goed mee gaat. De Wet natuurbescherming biedt de mogelijkheid om bij de opening van de jacht per soort en naar plaats en naar tijd te differentiëren, zodat maatwerk kan worden geboden.
Is het waar dat er een proces is uitgestippeld voor de behandeling van het onderzoek met betrekking tot de wildlijst, het komen tot een besluit daarover en de afkondiging daarvan in de eerste twee kwartalen van 2022? Zo ja, hoe komt de KNJV aan die informatie en bent u bereid die ook met de Kamer te delen? Is het proces ook met andere belangenorganisaties besproken? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt. In de verzamelbrief Natuur van 25 mei 2021 (Kamerstuk 33 576, nr. 247) is aangegeven dat de staat van instandhouding van de soorten van de wildlijst wordt onderzocht en dat ruim vóór aanvang van het jachtseizoen 2022/2023 meer duidelijkheid zal worden gegeven. Voor het niet openen van de jacht is een wijziging van de Regeling natuurbescherming, en beleidsneutrale voortzetting onder de Omgevingswet (die 1 januari 2023 in werking treedt), noodzakelijk. In de gesprekken met de KNJV, de provincies en de andere stakeholders is de planning besproken die het ministerie nodig acht om het proces, inclusief consultatie van de wijzigingsregeling, zorgvuldig te doorlopen zodat de wijzigingsregeling in werking kan treden vóór de start van het jachtseizoen op 15 augustus.
Inmiddels is de wijzigingsregeling gepubliceerd voor internetconsultatie (https://www.internetconsultatie.nl/wildlijst/b1).
Is het waar dat u niet de mogelijkheid heeft de wildlijst te schrappen of die terug te brengen tot nul vrij bejaagbare dieren, zoals gemeld op de website van de KNJV? Zo ja, waarom zou u de wildlijst niet kunnen inperken? Zo nee, deelt u de mening dat de schadelijke suggestie over de onmacht van de Minister de KNJV zou moeten diskwalificeren als bevoordeelde gesprekspartner met de mogelijkheid tot het ontvangen van voorinformatie vanuit het ministerie?
Het schrappen van de wildlijst of van soorten van de wildlijst betreft een wetswijziging. Ik acht dat nu niet wenselijk vanwege het definitieve karakter van de wijziging en de duur van het proces om dit tot stand te brengen.
Een wetswijziging vergt een besluit van de regering en de Staten-Generaal (Tweede en de Eerste Kamer) tezamen. De wet biedt mij wel de mogelijkheid om te bepalen in hoeverre de jacht wordt geopend door middel van een ministeriële regeling (artikel 3.22, tweede lid, Wnb).
Ik overweeg een wetswijziging indien zou blijken dat wet onvoldoende ruimte biedt voor gebiedsgericht maatwerk.
Hoe kan het dat de KNJV op haar website stelt dat u voornemens bent een oplossingsrichting te presenteren aan de Kamer, maar niet voornemens bent een wetswijziging voor te bereiden met betrekking tot de wildlijst? Hoe komt de KNJV aan deze informatie? Is deze informatie juist? Zo nee, wat bent u voornemens te doen?
Dit is onderwerp geweest van de gesprekken met de KNJV. Zoals ik uw Kamer door middel van de brief van 14 april jl. heb geïnformeerd, ben ik voornemens om via een ministeriële regeling de jacht op de haas niet te openen in de provincies Groningen, Limburg en Utrecht en de jacht op het konijn niet te openen in alle provincies.
Kunt u aangeven of er enig verband bestaat tussen de recente overstap van KNJV-medewerkers naar het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en de kennelijke informatievoorsprong van de KNJV op andere belangenorganisaties?
Hier bestaat geen enkel verband tussen.
Hoeveel van dergelijke nieuwe aanstellingen bij het Ministerie van LNV van ex-medewerkers van de KNJV hebben in de afgelopen twee jaar plaatsgevonden?
Medewerkers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) hebben een grote diversiteit aan achtergronden. In de personeelsregistratiesystemen van het ministerie wordt de achtergrond van een medewerker niet vermeld.
Wat vindt u ervan dat dat de KNJV de aan haar verstrekte voorinformatie gebruikt om het onderzoek van Wageningen Environmental Research te laten analyseren op juistheid en zich voorbereidt op mogelijke juridische stappen, zoals de KNJV op haar website meldt? Waarom heeft u besloten slechts één speler in het maatschappelijk krachtenveld en kennelijk een opponent in een juridische procedure voorinformatie te verschaffen, zelfs vóór de Kamer geïnformeerd is?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 al heb aangegeven, sta ik volledig achter de rapporten van WenR en Sovon. Het staat de KNJV vrij om de rapporten te analyseren en eventueel juridische stappen te nemen wanneer zij dat nodig acht. Ik heb in mijn antwoord op vraag 2 toegelicht waarom ik het noodzakelijk vond om dit dossier met de KNJV te bespreken voordat ik de Kamer informeerde over mijn besluit.
Het bericht dat jongeren vaker betrokken zijn bij ongelukken met e-bikes. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jongeren vaker betrokken bij ongelukken met e-bikes: «Auto’s verwachten vaak niet dat ik zo snel zal gaan»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat jongeren vaker betrokken zijn bij ongelukken met e-bikes?
Het geeft aan dat ook de fietsveiligheid van jongeren aandacht verdient.
Deelt u de zorgen van VeiligheidNL over het verhoogde risico op letsel voor jongeren op e-bikes in vergelijking met jongeren op «normale» fietsen?
Zie antwoord op vraag 2.
Zijn er naar aanleiding van de antwoorden op mijn eerdere Kamervragen van 28 juli 20212, waarin u pleit voor een homogener snelheidsbeeld stappen ondernomen om het zeer uiteenlopende snelheidsbeeld op fietspaden te verkleinen? Zo ja, welke stappen zijn ondernomen?
Ja, in het kader Lichte Elektrische Voertuigen (LEVs) zijn keuzes gemaakt over het maximale nominale vermogen en de maximale versnelling van deze voertuigen. Het uitgangspunt hierbij is het bevorderen van fietsachtig gedrag van LEVs. Hierover wordt uw Kamer geïnformeerd in de verzamelbrief verkeersveiligheid die voor het commissiedebat verkeersveiligheid van 20 april wordt verstuurd. Daarnaast wordt in samenwerking met wegbeheerders en andere stakeholders door Rijkswaterstaat WVL onderzoek gedaan naar mogelijkheden en noodzaak van maatwerk voor de plaats op de weg van LEVs, vooral voor de zware e-bakfiets. De resultaten van het onderzoek worden voor de zomer dit jaar verwacht.
Hoe kijkt u aan tegen de invoering van een verplichte maximumsnelheid van 25 kilometer per uur voor elektrisch aangedreven fietsen? Indien positief, hoe wilt u dit gaan handhaven?
Op dit moment geldt al dat fietsen met trapondersteuning geen ondersteuning meer mogen leveren wanneer de snelheid van 25 km/h is bereikt. De bestuurder kan wel harder gaan, maar moet dan net als bij een gewone fiets, zelfstandig deze snelheid weten te bereiken en vast te houden.
Ziet u iets in een verbod op e-bikes voor kinderen, om zo het risico op letsel te voorkomen?
Dit is een dilemma. Aan de ene kant wil je graag dat kinderen om verschillende redenen zo veel mogelijk fietsen. De e-bike kan een uitkomst bieden in het geval de school bijvoorbeeld op ruime afstand van huis is. Aan de andere kant wil je dat kinderen zo min mogelijk risico lopen in het verkeer. Het rapport van VeiligheidNL wordt nader bestudeerd om te bezien welke eventuele maatregelen effectief zijn ter verbetering van de fietsveiligheid onder kinderen3.
Kunt u concreet aangeven welke mogelijkheden u ziet om de verkeersveiligheid op de fietspaden te verbeteren de komende jaren?
Via verschillende sporen wordt hier op ingezet. Het gaat dan om betere registratie van ongevallen en het verkrijgen van meer inzicht in de ongevallencijfers. Om meer informatie over bijvoorbeeld ongevalslocaties en vervoermiddelen van verkeersslachtoffers te krijgen, wordt gewerkt aan het beschikbaar maken van ambulancegegevens voor verkeersongevallenanalyses. Daarnaast werken wegbeheerders, in het kader van het SPV, aan risico-analyses en uitvoeringsprogramma’s. Deze helpen wegbeheerders een risicogestuurde afweging van investeringskeuzes te maken. Het «vergevingsgezind» maken van fietsinfrastructuur is hiervan een goed voorbeeld en dit is ook gedaan met het geld van de eerste tranche investeringsimpuls en volgt binnenkort een tweede tranche. Verder wordt ingezet op gedragsprogramma’s om fietsers te stimuleren tot veiliger fietsgedrag. Zo is het terugdringen van het gebruik van de mobiele telefoon op de fiets onderdeel van de MONO-campagne. Onder het motto «niet afstappen, maar doortrappen» zetten Rijk, provincies en gemeenten in op het programma «Doortrappen». Op logische momenten worden oudere fietsers aangesproken door logische gesprekspartners in hun eigen omgeving, zoals de fysiotherapeut, de fietsenmaker of de sportvereniging om meer bewust te worden van hun fietsveiligheid en hoe zij die kunnen vergroten.
Mede op basis van het recente rapport van VeiligheidNL wordt bezien of aanvullende maatregelen nodig zijn. Uw Kamer wordt hier uiterlijk eind van dit jaar over geïnformeerd.
Deelt u de zorgen van de Fietsersbond dat de huidige inrichting van de fietspaden achterhaald is en aan vernieuwing toe is? Zo ja, welke verbeteringen stelt u voor de komende jaren voor?
Het bericht ‘Oekraïense centrales slaan cyberaanval af’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oekraïense centrales slaan cyberaanval af»?1?
Ja.
Klopt het bericht dat Russische hackers een mislukte aanval op Oekraïense energiecentrales hebben uitgevoerd?
In publieke berichtgeving van het Oekraïense «Computer Emergency Response Team» (CERT-UA) en het beveiligingsbedrijf ESET wordt dit beeld geschetst.2 3 Hoewel dit zeer voorstelbaar is, is technische attributie complex en kan het bericht daarom niet met zekerheid door het kabinet worden bevestigd.
Wat is bij u bekend over de nieuwste malware vorm «Industroyer» en de aan Russische veiligheidsdiensten gelieerde groep «Sandworm»? Is bekend welke veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen tegen deze nieuwe malware? Zo ja, worden hier al stappen voor gezet? Zo nee, waarom niet?
Industroyer is kwaadaardige software die in 2016 is ingezet in Oekraïne om een gedeelte van de elektriciteitsvoorziening uit te schakelen. Het recent gebruikte Industroyer2 is een nieuwe variant van deze malware.
De digitale aanval wordt door beveiligingsbedrijf ESET en CERT-UA met een hoge mate van zekerheid toegeschreven aan de Sandworm-groep. Deze groep wordt door Amerikaanse en Britse overheidsinstanties geacht gelieerd te zijn aan de Russische militaire inlichtingendienst de GRU en is door de EU in 2020 op de cybersanctielijst gezet.4 In Nederland doen inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderzoek naar statelijke actoren. Over dergelijke inlichtingenonderzoeken wordt doorgaans niet publiekelijk gecommuniceerd.
De Industroyer2-malware is specifiek geconfigureerd om een Oekraïense energieleverancier aan te vallen. Aanvullend handelingsperspectief tegen deze malware is niet bekend, omdat de genomen maatregelen niet van toepassing zullen zijn op andere organisaties vanwege deze specifieke configuratie. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) adviseert in algemene zin waakzaam te blijven en de basismaatregelen te treffen die op de website van het NCSC zijn gepubliceerd.5
Is de gebruikte malware «Industroyer» ook al gebruikt als cyberaanval op Nederlandse organisaties? Zo ja, waar is deze malware gebruikt? Zo nee, verwacht u cyberaanvallen met de malware «Industroyer» op Nederlandse organisaties in de nabije toekomst?
Op dit moment zijn er bij het NCSC geen aanwijzingen van de inzet van een van de varianten van Industroyer in een cyberaanval op Nederlandse organisaties.
Toekomstige aanvallen en eventuele gevolgen daarvan voor Nederland kunnen echter niet worden uitgesloten. Daarom is het belangrijk dat ook Nederlandse organisaties waakzaam en alert blijven en zich voorbereiden op een mogelijk incident.
Is er verhoogde paraatheid bij onze vitale aanbieders om een eventuele (indirecte) aanval met Industroyer af te wenden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het NCSC staat mede met oog op deze casus, samen met veiligheidspartners (onder andere met cybersecuritybedrijven en via de Cyber Intel/Info Cel), in nauw contact met vitale aanbieders in de energiesector.6 Op 13 april jongstleden heeft het NCSC relevante vitale aanbieders geïnformeerd over Industroyer2. Vanwege de eerdere variant van Industroyer uit 2016 heeft dit type malware al langer de aandacht van het NCSC.
Zijn er sinds de oorlog in Oekraïne al voorbeelden waarbij Russische hackers grootschalige cyberaanvallen uitvoeren op Nederlandse vitale bedrijven? Zo ja, hoe zijn deze cyberaanvallen verlopen? Zo nee, hoe groot acht u de kans dat deze bedrijven binnen korte tijd getroffen zullen worden door een grootschalige Russische cyberaanval?
Op basis van de huidige beschikbare informatie, kan geconcludeerd worden dat er vooralsnog geen grootschalige Russische cyberaanvallen op Nederlandse vitale bedrijven zijn uitgevoerd. Het NCSC houdt de situatie sinds de oorlog en de aanloop daarnaartoe nauwlettend in de gaten en heeft intensief contact met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Wel is het voorstelbaar dat Nederlandse belangen direct of indirect geschaad kunnen worden door digitale activiteiten omtrent de oorlog in Oekraïne. Het NCSC is dan ook waakzaam op eventuele veranderingen in de digitale dreiging richting Nederlandse belangen.
In hoeverre worden Nederlandse bedrijven voorbereid op grootschalige Russische cyberaanvallen door de rijksoverheid?
De verantwoordelijkheid om beschermende maatregelen te nemen is primair de verantwoordelijkheid van de bedrijven die het betreft zelf. De overheid heeft echter ook tot taak bedrijven te informeren over digitale dreigingen, incidenten en weerbaarheid.
Om de risico’s in de samenleving te beperken is er de afgelopen weken door het NCSC en het Digital Trust Center (DTC) extra aandacht gevraagd voor het belang van cyberweerbaarheid en waakzaamheid. Het NCSC voorziet daartoe in verschillende algemene producten en houdt een informatiepagina bij op de eigen website. Het DTC heeft op verschillende momenten partners en doelgroeporganisaties opgeroepen waakzaam te zijn, waarbij de nadruk wordt gelegd op het treffen van preventieve maatregelen.
Zo hebben het DTC en het NCSC op 9 maart gezamenlijk een online informatiesessie verzorgd met als titel «Huidig beeld en digitale impact van de oorlog in Oekraïne». Dit webinar was toegankelijk voor alle organisaties in Nederland en kan worden teruggekeken op het YouTube-kanaal van het DTC.7 Deze informatiesessie is door ongeveer 4.000 bezoekers bekeken.
Ook het «Cyber Security Incident Response Team» voor digitale dienstverleners (CSIRT-DSP) verstrekt een wekelijks overzicht van (internationaal) cybersecurity nieuws gerelateerd aan de oorlog in Oekraïne aan digitale dienstverleners en monitort de situatie nauwlettend voor een actueel dreigingsbeeld voor digitale dienstverleners in Nederland.
Uit een recente sterke toename van het aantal bezoeken aan de Basisscan Cyberweerbaarheid lijkt de oproep tot verhoogde cyberweerbaarheid en waakzaamheid weerklank te vinden.8
In hoeverre zijn kleinere bedrijven voldoende beschermd tegen cyberaanvallen vanuit Rusland? Wat is de status van de aangenomen motie Hermans c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 120) om ondernemers beter te beschermen tegen digitale aanvallen en dreigingen?
Ook hiervoor geldt dat de verantwoordelijkheid om beschermende maatregelen te nemen primair de verantwoordelijkheid is van de bedrijven zelf, en dat de overheid desalniettemin de taak heeft om bedrijven te informeren over digitale dreigingen, incidenten en weerbaarheid.
Naast de activiteiten uiteengezet in antwoord op vraag 7 publiceert het DTC sinds 2018 informatie over digitale dreigingen gericht op het Nederlandse bedrijfsleven. De vijf basisprincipes van veilig digitaal ondernemen zijn opgesteld om aanvallers, ongeacht de oorsprong, buiten de deur te houden. Daarnaast informeert het DTC sinds de zomer van 2021 individuele bedrijven over specifieke dreigingen en kwetsbaarheden in hun netwerk- en informatiesystemen.
De Tweede Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Hermans c.s.9
De Belastingdienst die discriminerende criteria verzweeg |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Belastingdienst die discriminerende criteria verzweeg?1
Ja.
Klopt het dat de Belastingdienst voor fraudeonderzoek selecteerde op afkomst, leeftijd en geloof en dat dit niet alleen is gebleken uit recente PwC-onderzoeken, maar dat dit al veel eerder bekend was?
In het artikel2 in Trouw wordt gesteld dat het Ministerie van Financiën al meer dan een jaar op de hoogte was van de vermeldingen van nationaliteit en andere kenmerken in de handleiding voor analisten aan de Poort. Hiervoor verwijst Trouw naar een Wob-besluit van januari 20213. De handleiding voor analisten aan de poort van het jaar 2020 maakte onderdeel uit van dit verzoek, net als een gespreksverslag uit juli 2020 waarin de handleiding genoemd wordt.
Het is hier van belang om op te merken dat er sinds 2014 elk jaar door de analisten aan de Poort een nieuwe handleiding werd gemaakt, en dat deze handleidingen nooit formeel zijn vastgesteld (d.w.z.: voorgelegd aan en goedgekeurd door het management). Het klopt dat de handleiding 2020 in juli 2020 naar boven is gekomen en daarop is besproken tussen drie directies van de Belastingdienst. De door PwC genoemde verwijzingen naar nationaliteit of het woord «allochtoon» staan, in tegenstelling tot eerdere jaren, niet in de handleiding van 2020. De overleggen hebben ertoe geleid dat de handleiding per direct ongeldig is verklaard door de Belastingdienst. Dit voornamelijk wegens onprofessioneel taalgebruik in de handleiding en de onduidelijkheid ten aanzien van het verwerken van gegevens in relatie tot de doelbinding.
Het proces analyse aan de Poort is in oktober 2020 stilgelegd4. In januari 2021 is de handleiding 2020 als één van vele honderden documenten gepubliceerd in een Wob-besluit. Eind eerste kwartaal 20215 is het onderzoek van PwC naar de effecten van FSV begonnen. Zoals op 25 november 20216 beschreven, is PwC vervolgens gevraagd ook onderzoek te doen naar de gehanteerde «query’s aan de Poort» van 2014–2019 (dezelfde onderzoeksperiode als voor de FSV-onderzoeken). Tijdens zijn onderzoeken heeft PwC beschikking gekregen over de eerdere jaargangen van de handleiding voor analisten aan de Poort. In die jaargangen stonden de voorbeelden van verwijzingen naar nationaliteit en andere kenmerken. Hoewel ik het over het algemeen een goed uitgangspunt vind om bevindingen uit een onderzoek pas te publiceren wanneer het hele onderzoek voltooid is, zijn de door PwC aangetroffen passages nog voor de publicatie van het eindrapport openbaar gemaakt7. Zoals toegezegd op 14 april jl.8 ontvangt uw Kamer vertrouwelijk de handleidingen 2014–2020 waarin de namen van ambtenaren zijn verwijderd. In de openbare versies van de handleidingen zijn toezichtgevoelige informatie en informatie vallend onder de fiscale geheimhoudingsplicht verwijderd. Zoals mijn ambtsvoorganger op 31 maart 20219 schreef, zijn in 2021 nieuwe handleidingen opgesteld. Deze zijn afgestemd in de vaktechnische lijn en officieel vastgesteld. De Auditdienst Rijk (ADR) heeft over deze en andere waarborgen een rapport opgesteld dat eveneens op 31 maart 2021 met uw Kamer is gedeeld.
Klopt het dat de Belastingdienst dit al anderhalf jaar weet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het Ministerie van Financiën dit al een jaar weet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat u hier zelf tot twee weken terug niets van af leek te weten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt u niet op de hoogte gehouden door uw eigen ambtenaren, zoals dat eerder bij staatsecretaris Eric Wiebes ook het geval was?
Zie antwoord vraag 2.
Communiceren de Belastingdienst en het kerndepartement wel adequaat met elkaar? Of wordt er wederzijds informatie achtergehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat meerdere directeuren van de Belastingdienst hiervan op de hoogte waren
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de informatie niet gedeeld met het ministerie?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom maakt u een kunstmatig onderscheid tussen de begrippen discriminatie en racisme?
Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Kunt u de algemeen geldende definitie hanteren van racisme, in plaats van een zelf verzonnen definitie van racisme («stelselmatige vernedering van een bevolkingsgroep»)?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u de volledige discriminerende handleiding aan de Kamer doen toekomen? En dus niet de variant waarin 78 van de 89 pagina’s zijn weggelaten en van de 11 overige pagina’s het merendeel?
Zoals toegezegd op 14 april jl.10 stuur ik uw Kamer bijgaand de handleidingen van het proces «analyse aan de Poort». In de openbare versies is toezicht- en privacygevoelige informatie onzichtbaar gemaakt. Ik verstrek uw Kamer vertrouwelijk versies waarin alleen namen van personen zijn geanonimiseerd.
Kunt u de volledige handleiding aan de Kamer doen toekomen, evenals alle versies die in voorgaande jaren hebben bestaan, evenals alle andere handleidingen, die iets te maken met selectie voor een intensievere controle dan de standaardcontrole?
Zie antwoord vraag 12.
Wie heeft de desbetreffende handleiding (handleidingen) opgesteld? Van wie kreeg hij of zij input of instructies hiervoor?
De handleidingen betroffen een op medewerkersniveau vervaardigde informele werkinstructie. Sinds 2014, de beginjaren van de aanpak systeemfraude, werd elk jaar een nieuwe handleiding gemaakt. Hierin werden de opgedane ervaringen bij de signalering en aanpak van systeemfraude beschreven en gedeeld. Deze handleidingen zijn niet formeel binnen de Belastingdienst vastgesteld, bijvoorbeeld door het management of door de corporate dienst Vaktechniek. Ze zijn niet goedgekeurd op politiek niveau. De handleidingen werden gebruikt door een beperkt aantal analisten dat werkzaam was aan de Poort.
Onder wiens politieke verantwoordelijkheid gebeurde dit?
Zie antwoord vraag 14.
Is de handleiding goedgekeurd op politiek niveau? Zo nee, door wie is hij dan goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 14.
Wie hield toen, en wie houdt nu, intern en extern toezicht op het ontwerpen en in gebruik nemen van risicomodellen en algoritmes?
De functionaris voor gegevensbescherming (FG) is de interne toezichthouder voor het gehele Ministerie van Financiën. De Autoriteit Persoonsgegevens is de externe privacytoezichthouder. Een risicomodel of algoritme maakt altijd onderdeel uit van een verwerking en bij verwerkingen met een hoog risico voor betrokkenen, wordt er een gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) opgesteld. Deze GEB wordt, na beoordeling door of namens de Privacy Officer en de Chief Information Security Officer van de Belastingdienst, verplicht langs de FG geleid voor advies. Voorafgaand aan de verwerking kan de Autoriteit Persoonsgegevens geraadpleegd worden als uit de GEB blijkt dat de verwerking ondanks maatregelen een hoog risico oplevert.
Risicomodellen worden op één plek binnen de Belastingdienst ontwikkeld, namelijk bij de directie Datafundamenten & Analytics. Deze directie heeft gespecialiseerde medewerkers in dienst en heeft in de processen voor het ontwikkelen van risicomodellen waarborgen ingebouwd opdat deze modellen voldoen aan de regelgeving hiervoor.
Toezicht op het ontwerp en het gebruik vindt plaats door de reguliere toezichthouders: eerstelijns door de beleidsverantwoordelijke directie zelf, tweedelijns door de Chief Information Officer (CIO) en derdelijns door de externe auditor. Daarnaast onderzoekt de Belastingdienst samen met Toeslagen en de Douane welke waarborgen deze organisaties nodig hebben, om de rechtmatigheid en de transparantie van de risicoselectie (beter) te kunnen garanderen. Deze waarborgen zien onder andere op rechtsbeginselen als proportionaliteit en doelbinding, maar ook op een transparantie en uitlegbaarheid. Inmiddels is het kader gereed voor bestuurlijke besluitvorming. Tot slot is in 2021 de adviescommissie Analytics aangekondigd. Dit zal een onafhankelijke commissie zijn die het Ministerie van Financiën en daarmee de Belastingdienst gevraagd en ongevraagd advies geeft over actuele vraagstukken rondom het gebruik van algoritmen en data-analyse, ook wel analytics genoemd.
Welke rol speelt de Interne Toezichthouder van de Belastingdienst hierin en welke rol de functionaris gegevensbescherming en de Autoriteit Persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat er intern bij de Belastingdienst verbaasd wordt gereageerd op de conclusie van PwC dat een reconstructie van de selectiegronden niet mogelijk zou zijn?
Ik heb tot op heden geen signalen gekregen vanuit de Belastingdienst gekregen dat een reconstructie wel mogelijk is.
Klopt het dat een dergelijke reconstructie wel degelijk te maken is? En dat verschillende directies betrokken waren en dat dit dus «organisatorisch» was?
PwC heeft in het rapport aangegeven waarom een reconstructie niet meer mogelijk is. Ondanks dat ik graag gezien had dat dit wel mogelijk was, twijfel ik niet aan de conclusie van PwC.
Klopt het dat er geselecteerd is op «uiterlijk en voorkomen», «een niet-westers voorkomen», «geslacht (man)», «leeftijd (18–35)» en «materieel bezit», al dan niet in combinaties met elkaar? Zo ja, waarom werd hierop geselecteerd?
In mijn brief van 29 maart jl.11 heb ik aangegeven dat PwC voorbeelden heeft gevonden van vermeldingen van nationaliteit in handleidingen voor analisten aan de poort en een daderprofiel. Hierbij is onder meer van belang dat volgens PwC niet valt te reconstrueren in hoeverre de beschrijvingen in de handleidingen en het daderprofiel in de praktijk zijn toegepast. Ik heb op 24 februari jl.12 de door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat dit discriminerend en racistisch is?
Zie ook mijn antwoorden op vragen 10 en 11. Het thema van discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Een goed gebruik van begrippen als institutioneel racisme, naast discriminatie en racisme, is niet voor alle mensen gemeengoed. Om iedereen recht te doen en een goed begin van de noodzakelijke dialoog over dit thema te maken, heb ik meer tijd nodig. Sommige van de zeer begrijpelijke vragen van uw Kamer kan ik daarom nog niet beantwoorden. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Bent u bereid hier afstand van te nemen? En deze praktijken voortaan te bestrijden?
Op 29 maart jl. heb ik het feit dat PwC voorbeelden heeft gevonden van vermeldingen van nationaliteit in handleidingen en een daderprofiel onacceptabel en moreel verwerpelijk genoemd. Ik ben daarbij ook ingegaan op mijn maatregelen om deze praktijken te bestrijden.
Klopt het er bij onderzoek naar het aftrekken van giften in het bijzonder gekeken werd naar burgers met een Turkse of Marokkaanse (tweede) nationaliteit?2
Ik heb op 24 februari jl.14 de door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld. In mijn brief van 29 maart jl.15 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een analyse (verwarrenderwijs werd dit ook een query genoemd, maar hier wordt geen «query aan de Poort» bedoeld) naar de Turkse nationaliteit in het kader van een onderzoek naar giftenaftrek uit 2015. Mijn voorganger heeft op 15 november 201916 citaten over deze query met uw Kamer gedeeld. In de handleiding voor analisten aan de Poort worden nationaliteit en afkomst in algemene zin genoemd bij de beoordeling van giftenaftrek. De Turkse en Marokkaanse nationaliteiten waren in de query-opdrachten en volgens de handleidingen voor de detectie aan de Poort geen selectiecriterium bij het toezicht op aangiften met giftenaftrek.
Klopt het dat er extra controle was op aftrek van zorgkosten bij achternamen, die eindigen op -ic?
In mijn brief van 24 februari jl.17 heb ik aangegeven dat PwC in een handleiding uit 2018 de combinatie van hoge aftrek van medicijnkosten met achternamen eindigend op -ic tegenkwam als voorbeeld van een opvallend patroon van uitgaven dat voor fraudeonderzoek in aanmerking komt.
Achtergrond hiervan is dat bij de analyse aan de poort op een bepaald moment opgevallen is dat er ineens meerdere aangiften werden gedaan met hoge zorgkosten met overeenkomende opvallende bedragen van personen met namen eindigend op IC. Een aantal van deze aangiften is opgeleverd voor controle en de zorgkosten bleken onjuist te zijn, vermoedelijk gefingeerd. Dat was aanleiding om in de handleiding voor de analisten aan de poort inzake het volgende belastingjaar op te nemen dat ze moesten letten op dit patroon. Daarbij was de eerste stap om te filteren uit de query op hoge zorgkosten met opvallende bedragen, dan is de instructie om onder meer aangiften met namen eindigend op IC voor controle op te leveren.
Klopt het dat vooral «allochtonen, meestal met partner» als risico werden gezien?
In mijn brief van 24 februari jl.18 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een observatie over de klanten van een mogelijke facilitator. Ik heb toen deze en andere door PwC aangetroffen casussen met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat belastingadviseurs onder de loep werden genomen, als zij veel «allochtone» klanten hadden?
In mijn brief van 24 februari jl.19 heb ik aangegeven dat PwC voorbeelden heeft gevonden van een observatie over een individuele casus over de migratieachtergrond van het klantenbestand van een fiscaal dienstverlener.
Klopt het dat er extra controles waren bij startende ondernemers, maar dan alleen met «allochtone» achtergrond?
PwC merkt in zijn onderzoek naar de effecten van FSV binnen MKB op dat zij verschillende documenten waargenomen heeft over het beleid rondom de selectie van ondernemers voor startersbezoeken. Dit zijn geen controlebezoeken, maar bezoeken waarin de Belastingdienst kennismaakt met een beginnend bedrijf en ondernemers kan inlichten over hun rechten en plichten. Daarin kwam het voor dat de herkomst (nationaliteit) van ondernemers als een van de leidende selectiecriteria wordt genoemd. Deze voorbeelden zijn op 24 februari jl.20 met uw Kamer gedeeld. Deze voorbeelden hebben het karakter van teaminstructies en zijn regio specifiek. Het merendeel van de documenten heeft betrekking op de jaren rondom 2010. Uit deze stukken leid ik af dat het hebben van een «allochtone» achtergrond in die tijd regionaal een van de selectiecriteria was voor het uitvoeren van een startersbezoek.
Klopt het dat er werd gekeken naar «allochtone» familienamen?
In mijn brief van 24 februari jl.21 heb ik aangegeven dat PwC een voorbeeld heeft gevonden van een observatie over een opvallende samenwoonsituatie van mensen met een buitenlandse achternaam.
Deelt u de mening dat dit discriminerend en racistisch is?
Zie ook mijn antwoord op vragen 22 en 23. Discriminatie en racisme is voor iedereen een lastig en beladen onderwerp. Ik ga daarom samen met de Belastingdienst in gesprek met het College voor de Rechten van de Mens en de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme, als deskundigen op dit gebied. Op dit moment vind ik het moeilijk om een absoluut oordeel uit te spreken over de bevindingen van PwC. Ik kom hierop zo spoedig mogelijk terug.
Bent u bereid hier afstand van te nemen? En deze praktijken voortaan te bestrijden?
Zie antwoord vraag 30.
Het bericht ‘Erasmus Universiteit stopt met onderwijs voor ouderen: ‘Schandalig, nalatig, waardeloos!’’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Erasmus Universiteit stopt met onderwijs voor ouderen: «Schandalig, nalatig, waardeloos!»»?1
Ja.
Bent u het eens dat de deelname van ouderen aan het HOVO (Hoger onderwijs voor ouderen) van de Erasmus Academie past in de visie van dit kabinet over een Leven Lang Ontwikkelen (LLO)?
Alle vormen van leren zijn in alle fasen van leven en werken van belang voor het bewerkstelligen van de leercultuur die het kabinet in het LLO-beleid beoogt. Ook HOVO kan daar aan bijdragen. De Erasmus Academie heeft laten weten dat zij de HOVO-cursussen de afgelopen jaren met verlies hebben uitgevoerd en dat continuering ervan niet langer verantwoord zou zijn.
Kunt aangeven hoeveel mensen in Nederland gebruik maken van het HOVO?
In onderstaand overzicht staan de cijfers van HOVO Nederland over aantallen mensen die in de periode 2014 tot en met 2021 jaarlijks gebruik hebben gemaakt van HOVO.
Instelling
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Achterhoek en Liemers
319
335
337
476
441
481
223
0
Alkmaar
450
494
468
510
415
376
256
76
Amsterdam
6048
6156
6700
6845
6469
6630
4025
3626
Brabant
2138
2523
2825
2509
2523
3155
1716
1321
Noord-Nederland
2973
3451
3595
3649
3549
3785
2020
1678
Leiden
1803
1833
1794
1741
1820
1815
1164
1073
Limburg
840
1214
1221
936
605
462
gestopt
–
Nijmegen
2711
2756
2320
2303
2125
2062
gestopt
–
Rotterdam
4200
3959
3140
2800
3307
3253
2102
2056
Utrecht
2249
2237
2639
2666
2602
2487
1730
1793
Totaal
23731
24958
25039
24435
23856
24506
13236
11623
Deelt u de mening dat er een bredere trend zichtbaar is onder onderwijsinstellingen om te stoppen met HOVO? Deelt u de mening dat deze ontwikkeling onwenselijk is?
In de afgelopen jaren is het HOVO-aanbod inderdaad op meer plaatsen in het land gestopt. Zoals te zien in bovenstaand overzicht is in 2020 het aanbod gestopt in Limburg en Nijmegen. Eerder stopten al HOVO Zeeland in 2010 en HOVO Den Haag in 2012. Dit is erg jammer voor de mensen die graag deelnemen aan HOVO-activiteiten. Het stoppen met het verzorgen van HOVO hangt samen met het feit dat het moeilijk blijkt om dit type onderwijs kostendekkend te organiseren.
HOVO valt niet onder de wettelijke taak van instellingen en wordt niet door de overheid bekostigd. Dat betekent dat instellingen voor deze activiteiten, net als voor andere vormen van contractonderwijs, de integrale kostprijs in rekening moeten brengen en de activiteiten structureel kostendekkend moeten uitvoeren. Structurele aanwending van bekostigingsmiddelen voor contractonderwijs (zoals HOVO) geldt als ondoelmatige besteding van rijksbekostiging en is niet toegestaan.
Kunt aangeven of het HOVO wel of niet onder de nieuwe STAP-regeling valt? Als dat niet het geval is, wat is de reden hiervan?
Indien de instelling die HOVO aanbiedt een instelling is die door het Ministerie van OCW erkend is als aanbieder van formele opleidingen leidend tot een diploma (mbo, hbo en wo), dan mogen zij ook HOVO en ander non-formeel scholingsaanbod opnemen in het STAP-register. Is de aanbieder geen door OCW erkende instelling, dan is opname van HOVO in het STAP-register mogelijk indien sprake is van erkenning door een van de andere keurmerken die bij STAP zijn aangesloten. Momenteel zijn dat NRTO, NLQF, CPION en Cedeo. In de loop van 2022 kunnen ook andere keurmerken die aan voorwaarden voldoen in aanmerking komen voor toelating tot STAP. Opleiders zijn zelf verantwoordelijk voor het registreren van scholingsactiviteiten in het STAP-register. Individuen kunnen tot de AOW-leeftijd gebruik maken van STAP, omdat STAP bedoeld is voor arbeidsmarktgerelateerde deelname aan scholing.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Erasmus Academie stelt dat het aanbieden van deze cursussen niet meer past bij wat de Erasmus universiteit wil zijn omdat «het HOVO het domein is van de hoogopgeleide, witte Nederlander?»
Volgens de Erasmus Academie heeft de journalist op dit punt absoluut niet het standpunt van de Erasmus Universiteit verwoord. Men vermoedt dat de journalist twee zaken door elkaar haalt, te weten het verbreden van de doelgroep voor de cursussen in 2019 en het stoppen met de opleiding per 2022.
Erasmus Academie is een private aanbieder onder de vlag van de Erasmus Universiteit Rotterdam. In 2019 heeft de Erasmus Academie besloten om de doelgroep van het HOVO-onderwijs te verbreden. Het HOVO-onderwijs was oorspronkelijke gericht op mensen die net voor en na de tweede wereldoorlog geen toegang hadden tot het hoger onderwijs. Wie echter naar de deelnemers kijkt van het HOVO-onderwijs in de afgelopen jaren, ziet dat veel van hen een opleiding hoger onderwijs hebben gehad en aan HOVO-cursussen deelnamen vanuit een interesse in een bepaald vakgebied of thema.
Verder was het HOVO-onderwijs van de Erasmus Academie gericht op de 50-plusser. De huidige 50-plusser voelt zich echter geen oudere en voelt zich niet aangesproken door de term «ouderenonderwijs». Bovendien wilde de Erasmus Academie juist geen groepen uitsluiten en de cursussen openstellen voor iedereen die nieuwsgierig is, zin heeft om te leren en zich aangesproken voelt door de veelzijdigheid van academisch onderwijs. Per september 2019 heeft de Erasmus Academie daarom de leeftijdsgrens van 50 jaar en de termen «ouderen» en «HOVO» losgelaten. Het betreffende opleidingsaanbod ging vanaf toen verder onder de naam Erasmus Academie Cursussen. Maar zoals gezegd in het antwoord op vraag 2 is continuering van de HOVO-cursussen nu niet meer verantwoord vanwege de verliezen die de Erasmus Academie daarop lijdt.
De universiteit geeft aan «... juist geen groepen te willen uitsluiten». Bent u het eens dat door het stoppen met de HOVO, de universiteit juist een hele grote groep uitsluit, namelijk de generatie die begin jaren vijftig van de vorige eeuw niet in de gelegenheid is geweest om hoger onderwijs te volgen?
Zie het antwoord op vraag 6.