Straffeloosheid voor oorlogsmisdaden in Jemen |
|
Jasper van Dijk , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tunahan Kuzu (DENK), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat de afgelopen maanden, nadat het onderzoek naar oorlogsmisdaden door de Mensenrechtenraad van de VN was beëindigd, luchtaanvallen in Jemen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië in omvang en intensiteit stevig zijn toegenomen?1
Het aantal grensoverschrijdende luchtaanvallen over en weer nam sterk toe in het begin van dit jaar. Sinds begin april heeft de coalitie geen bombardementen meer uitgevoerd en hebben de Houthi rebellen geen drones of raketten op KSA en VAE afgevuurd. Dit is te danken aan het bestand dat onder leiding van de VN-gezant voor Jemen, Hans Grundberg, tot stand is gekomen.
Hoe beoordeelt u het onlangs door partijen in Jemen overeengekomen staakt-het-vuren? In welke mate houdt dit stand? Wat is de inzet van Nederland om de partijen in Jemen te bewegen om het staakt-het-vuren te verlengen?
Het bestand dat begin april voor twee maanden door VN-gezant Grundberg werd aangekondigd houdt vooralsnog stand, ondanks lokale gewelddadigheden, en is begin juni met twee maanden verlengd. Het biedt verlichting aan de bevolking van Jemen en schept nieuwe mogelijkheden om de vredesbesprekingen te starten. De VN gezant probeert door onderhandelingen met de conflictpartijen het bestand om te zetten in een duurzamer staakt-het-vuren door middel van wederzijdse vertrouwenwekkende maatregelen. Voorzichtige stappen hiertoe zijn zichtbaar zoals het aanmeren van brandstofschepen in de havens, het hervatten van enkele commerciële vluchten en een gevangenenruil. Meer stappen zijn nodig om het wederzijdse vertrouwen te bestendigen.
Om dit proces te bevorderen steunt Nederland de VN-gezant in zijn mandaat om een duurzame en inclusieve vrede te bewerkstelligen. Daarnaast dringt Nederland op politiek en hoog-ambtelijk niveau in bilaterale gesprekken met de regering van Jemen, lokale partijen en regionale spelers aan op het belang van een politieke oplossing van het conflict en spoedige duurzame en inclusieve vrede.
Deelt u onze opvatting dat het belangrijk is dat straffeloosheid wordt bestreden en daarom onderzoek naar oorlogsmisdaden en andere schendingen van het internationaal recht door alle partijen in het conflict in Jemen wordt hervat?
Ja. De bevordering van mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid is een kernelement van het Nederlands buitenlandbeleid. Onderzoek naar oorlogsmisdaden, schendingen van internationaal recht en mensenrechten is hiervoor essentieel. Dit geldt ook voor het conflict in Jemen.
Bent u bereid voor de aankomende vergadering van de Mensenrechtenraad een initiatief te nemen tot hervatting van een door de VN gemandateerd onderzoek, vergelijkbaar met het onderzoek in Oekraïne waartoe vorige maand besloten is, zodat ook in Jemen misdaden worden gedocumenteerd en verantwoordelijken worden geïdentificeerd?2 Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren intensief ingezet op multilaterale initiatieven om straffeloosheid in Jemen tegen te gaan. Dit heeft geleid tot het onafhankelijk en internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in Jemen door de Group of Eminent Experts. Nadat tijdens de Mensenrechtenraad in oktober 2021 bleek dat er geen vereiste meerderheid was om het mandaat van de Group of Eminent Experts te verlengen, heeft Nederland, samen met gelijkgezinde landen, de noodzaak van het tegengaan van straffeloosheid in Jemen benadrukt in twee gezamenlijke verklaringen in New York (Derde Commissie, oktober jl.) en Genève (de 49e Mensenrechtenraad, maart jl.).
Gelet op de huidige samenstelling van de Mensenrechtenraad, acht Nederland de kans van slagen van een nieuw initiatief in de aankomende vergadering zeer klein. Gelijkgezinde landen delen deze inschatting. Op basis van de bovenstaande analyse heeft Nederland besloten geen initiatief te nemen tijdens de aankomende Mensenrechtenraad. Gelijkgezinde landen hebben om vergelijkbare redenen aangegeven dat zij ook geen initiatief zullen nemen.
Het tegengaan van straffeloosheid in Jemen blijft echter onverminderd belangrijk. Daarom maakt Nederland extra middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar voor lokale initiatieven die hierop gericht zijn. Ook zal Nederland het belang van het tegengaan van straffeloosheid in internationale fora en in bilaterale gesprekken blijven benadrukken. Verder blijft Nederland, in nauwe samenwerking met gelijkgezinde landen, zoeken naar mogelijkheden om te komen tot een onafhankelijk VN-gemandateerd onderzoek.
Maastricht Aachen Airport |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politiek worstelt nog met standpunt MAA»?1
Ja.
Vindt u het voortbestaan van Maastricht Aachen Airport (MAA) belangrijk voor de Nederlandse economie? Zo ja, hoe kan het zo zijn dat Limburgse Statenleden zeggen te kampen met informatieachterstand, hetgeen goede besluitvorming over MAA in de weg staat? Kunt u hierop een toelichting geven waarbij u zorgt voor zowel informatievoorziening als voor de toezegging voor voldoende financiële steun?
In de recente brief aan uw Kamer van 31 mei jl.2 is aangegeven hoe het Rijk binnen de systeembenadering van de Nederlandse luchthavens aankijkt tegen de rollen en functies van de regionale luchthavens van nationale betekenis, waaronder MAA. Ten aanzien van MAA is aangegeven dat deze luchthaven, te samen met Rotterdam The Hague Airport (RTHA), Groningen Airport Eelde (GAE) en Eindhoven Airport (EA), de zogenaamde «tweede schil» van luchthavens vormt, die vooral ten dienste staan van de regio waarin ze liggen. Daarom is in de Luchtvaartnota 2020–2050 aangegeven dat het Rijk van deze luchthavens verwacht dat zij samen met onder meer omwonenden, belangengroepen en regionale overheden de gewenste ontwikkelrichting van de luchthaven verkennen.
Met de motie Koerhuis c.s. en de motie Graus c.s.3 heeft uw Kamer voor MAA en GAE om inzet vanuit het Rijk gevraagd om de samenwerking tussen de luchthavens verder te bevorderen. In dit kader zijn de afgelopen periode gesprekken gevoerd tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de Schiphol Group, de betreffende regionale luchthavens en hun aandeelhouders. In algemene zin is in de gevoerde gesprekken de lijn gevolgd, zoals ik die bij het Commissiedebat luchtvaart van 24 februari jl. uiteen heb gezet. Anders dan bij autosnelwegen of spoorwegen die in eigendom van het Rijk zijn, zijn de regionale luchthavens zelfstandige ondernemingen die opereren binnen een sterk geliberaliseerde luchtvaartsector. Het is daarom aan de luchthavens (en hun aandeelhouders) om in samenwerking met de regio de toekomst te bepalen. Dat betreft ook de uiteindelijke afweging om verdergaand samen te werken. Dit is een bedrijfseconomische beslissing van de luchthavens. Daarbij past dat het Rijk geen bijdragen doet in exploitatie of instandhouding van regionale luchthavens.4 Vanwege Europese regelgeving zijn er daartoe ook welhaast geen mogelijkheden. Evenmin heeft het Rijk de juridische instrumenten om het luchtverkeer over Nederland te verdelen. Luchtvaartmaatschappijen en operators bepalen zelf (onder meer op basis van de marktvraag) van welke luchthavens gebruik wordt gemaakt. Wel is het Rijk bevoegd gezag voor de luchthavenbesluiten, en zal het de luchthavens ondersteunen om tot een goed luchthavenbesluit te komen. Tevens zal het Rijk gerichte ondersteuning bieden waar het gaat om kennis en expertise, innovatie, inzet op duurzaamheid en het ondersteunen van de inzet op de verbetering van de leefomgeving. Hierover is het Rijk in gesprek met de luchthavens.
De provincie Limburg, eigenaar van MAA, heeft een zorgvuldig regionaal proces ingericht om tot besluitvorming over de toekomst van MAA te komen, waarin het ministerie goed is meegenomen. Zo heeft de heer Van Geel in 2020 in opdracht van de provincie een verkenning uitgevoerd en zijn in opdracht van de provincie een Maatschappelijke Kosten Batenanalyse (MKBA) en andere relevante (financiële) onderzoeken uitgevoerd. Middels onder andere technische briefings zijn de Limburgse Statenleden hierover geïnformeerd. Daarnaast heeft gedeputeerde staten van Limburg een definitieve sonderende notitie opgesteld ten behoeve van besluitvorming door de Statenleden.
Ik wacht nu eerst de regionale besluitvorming af. Indien de provincie kiest voor een scenario met de luchthaven, dan wil ik bezien op welke manier het Rijk hierin kan ondersteunen op het gebied van duurzaamheid, innovatie en leefomgeving.
Welke acties zijn door u genomen inzake het beperken van de overlast van MAA voor Zuid-Limburg? Kunt u hiervan een totaaloverzicht geven?
Door de deelnemers van het door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat ingestelde overlegplatform bij de luchthaven Maastricht (naast de luchthaven gaat het onder andere om een vertegenwoordiging van gemeentebesturen en bewonersvertegenwoordigers van de omliggende gemeenten) zijn omgevingsafspraken gemaakt. Doel van deze afspraken is om vermijdbare hinder van de luchthaven beter aan te pakken. Het betreft onder andere maatregelen als elektrificatie van grondmaterieel, het gebruik van volledig elektrische stroomaggregaten voor de stroomvoorziening wanneer een vliegtuig op de grond geparkeerd staat en het preventief vastzetten van dakpannen om het risico op dakpanschade door turbulentie van vliegverkeer van MAA te verminderen. In de CRO MAA wordt de voortgang van de omgevingsafspraken besproken en bewaakt.
Welke acties zijn genomen om Zuid-Limburg economisch beter te laten profiteren van MAA, onder andere door het realiseren van werkgelegenheid voor Limburgers?
Dit is in essentie aan de provincie Limburg, eigenaar van de luchthaven, in samenwerking met de luchthaven zelf en mede de aanleiding waarom de provincie een regionale verkenning is gestart naar de gewenste ontwikkeling van de luchthaven. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het Verenigd Koninkrijk asielzoekers een enkele reis Rwanda geeft |
|
Tom van der Lee (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van de BBC dat het Verenigd Koninkrijk (VK) van plan is om sommige asielzoekers een enkele reis Rwanda te geven?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het Verenigd Koninkrijk is sinds het terugtrekken uit de EU niet meer gebonden aan het asielacquis van de EU. Dit betekent bijvoorbeeld dat het Verenigd Koninkrijk niet langer gebonden is aan de EU-asielprocedurelijn, waarin onder meer staat dat de verzoeker het recht heeft om tijdens zijn asielprocedure op het grondgebied van de lidstaat te blijven. Het VK is echter wel aangesloten bij het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Binnen de normatieve kaders van deze verdragen hebben staten de ruimte om een eigen beleidsafweging te maken. Het is aan de Verenigde Naties en Raad van Europa om over de naleving van deze verdragen te oordelen.
Net als het VK wil het kabinet graag dat migratiebewegingen op de middellange en lange termijn beter kunnen worden beheerst. Samenwerking met derde landen is daar een belangrijk onderdeel van. Het kabinet zet in op brede migratiepartnerschappen met derde landen, zowel in Europees als bilateraal verband. In tegenstelling tot het VK ziet het kabinet het overplaatsen van personen die een asielaanvraag doen in Nederland – of in de EU – naar een derde land om de uitkomst van een dergelijke procedure af te wachten, conform het concept van external processing niet als wenselijk. Wat het kabinet betreft ligt het versterken van veilige, zorgvuldige procedures in lijn met het VN-Vluchtelingenverdrag in derde landen, bijvoorbeeld met steun van UNHCR, meer voor de hand.
Deelt u de mening van vluchtelingen organisaties die stellen dat dit een wrede maatregel is en dat de mensenrechtensituatie in Rwanda zorgelijk is?
Het kabinet is bezorgd over bepaalde aspecten van de mensenrechtensituatie in Rwanda. Het gaat dan vooral over inperkingen van de persvrijheid en de politieke ruimte. Of de mensenrechten van asielzoekers, die als gevolg van de overeenkomst in Rwanda belanden, adequaat zullen worden beschermd is onder meer afhankelijk van de afspraken die het VK en Rwanda maken over de opvang van deze personen en de uitvoering van die afspraken.
In hoeverre schendt het VK hiermee het VN Vluchtelingenverdrag uit 1951 waar het VK ook onderdeel van is?
Het Vluchtelingenverdrag bepaalt dat vluchtelingen niet mogen worden uitgezet naar een land waar hun leven of vrijheid bedreigd wordt (het verbod oprefoulement). Dit verdrag bevat echter geen bepalingen over waar een asielverzoek moet worden afgehandeld of waar een vluchteling moet worden opgevangen. Het concept van het behandelen van asielverzoeken buiten het grondgebied van het land waar het verzoek is ingediend, is niet per definitie in strijd met het Vluchtelingenverdrag. Of het concept zoals het Verenigd Koninkrijk en Rwanda overeen gekomen zijn in strijd met het Vluchtelingenverdrag komt zal met name afhangen van hoe Rwanda de mensenrechten van de asielzoekers die ten gevolge hiervan in Rwanda worden behandeld beschermt.
Bent u bereid om uw ambtsgenoten in het VK direct aan te spreken op dit beleid, eventueel samen met andere gelijkgestemde landen?
Nederland is terughoudend in het appreciëren van nationale beleidskeuzes van regeringen van andere landen. Echter, wanneer zou blijken dat het VK hiermee internationaal recht schendt, zal het kabinet dit aankaarten op zowel bilateraal als internationaal niveau.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Een incident in justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de steekpartij met dodelijke afloop in jeugdinrichting Den Hey-Acker en het bericht dat medewerkers aangeven dat het roer nu echt om moet?1
Ja.
Hoe heeft deze fatale steekpartij kunnen plaatsvinden en op welke termijn gaat dit incident nader onderzocht worden door de inspectie?
De Inspectie Justitie en Veiligheid, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, Nederlandse Arbeidsinspectie en Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspecties) doen momenteel onderzoek naar dit vreselijke incident. De inspecties onderzoeken hoe Rijks JJI Den Hey-Acker heeft gehandeld in de aanloop naar, tijdens en na het incident en welke leer- en verbeterpunten er zijn. Het al lopende onderzoek naar het schietincident op 12 januari jl. in België waarbij een jongere uit Den Hey-Acker werd doodgeschoten, wordt hierbij betrokken. Ik hecht eraan de uitkomsten van dit onderzoek af te wachten, alvorens conclusies te trekken over de toedracht. Het onderzoek zal naar verwachting uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 gereed zijn en zal ik aan uw Kamer doen toekomen.
Om de kans op nieuwe, ernstige incidenten in de toekomst zo klein mogelijk te maken heeft de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (inrichtingen De Hunnerberg, De Hartelborgt, Den Hey-Acker, Horsterveen) een aantal tijdelijke maatregelen genomen:
Heeft het personeel gevaar gelopen tijdens het incident? Zo ja, hoe kan een dergelijke situatie in de toekomst worden voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zijn medewerkers na het incident opgevangen? Is ook nu nog nazorg beschikbaar voor medewerkers?
Betrokken medewerkers en jongeren zijn direct na het incident opgevangen door het opvang- en nazorgteam van de inrichting en ontvangen ook de komende tijd begeleiding. Op 16 april, een dag na het incident, heeft de hoofddirectie van DJI de inrichting bezocht om met medewerkers in gesprek te gaan.
Wat is uw reactie op het signaal dat medewerkers nu afgeven, namelijk dat zij niet meer zijn toegerust op jongeren die steeds zwaarder crimineel gedrag vertonen en steeds zwaardere stoornissen hebben?
Ik neem de signalen van medewerkers over de zware doelgroep zeer serieus. Constant wordt bekeken welke maatregelen nodig zijn om een veilig klimaat te hebben en te houden voor zowel de jongeren als de medewerkers van de JJI’s. Die zien voor een belangrijk deel op het verlichten van de druk op het personeel en de capaciteit. Immers, het hebben van voldoende medewerkers op de groep is een belangrijke voorwaarde om de veiligheid te kunnen waarborgen. Om dit te bereiken heeft mijn ambtsvoorganger eind 2021 een aantal maatregelen genomen, waaronder het uitbreiden van personeel op de groep (van twee naar drie groepsleiders) en het tijdelijk openen van een nieuwe locatie2 (Rijks JJI Horsterveen). Ook is er een arbeidsmarktcampagne gestart om extra personeel te werven. Deze loopt nog steeds.
De verharding van de jeugdcriminaliteit is al langer terug te zien in de JJI’s. Daarom is in 2019 ingezet op een stelselwijziging door middel van het programma Vrijheidsbeneming op Maat3 (VOM). Hiermee wordt ingezet op een aanpak die meer is toegespitst op wat de jongere echt nodig heeft (maatwerk) op het gebied van behandeling, beveiliging en nazorg. Voor de zwaardere doelgroep betekent dat intensieve zorg en een hogere mate van (fysieke) beveiliging. Ik blijf met DJI in gesprek om te bezien of de verharding van de doelgroep om méér vraagt dan hetgeen op ingezet is met VOM.
Tot slot hecht ik er aan de uitkomsten van de lopende onderzoeken van de inspecties af te wachten, voor ik eventuele extra maatregelen neem bovenop de reeds genomen maatregelen van de RJJI.
Bent u eens met de stelling dat er structureel iets anders moet in Den Hey-Acker, zoals medewerkers en FNV ook aangeven? Zo ja, hoe zal dat plaats gaan vinden en wat kunt u daar aan bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het uitkopen van boeren in Gelderland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opkopen boeren voor A15 ging tegen wens van provincie in: «Ik heb ze overvallen»»1?
Ja.
Wat vindt u van het feit dat bij zo veel boerenverdriet smileys en knipogen worden gebruikt door een Minister en een gedeputeerde?
Voor het project ViA15 is met zes agrarische bedrijven op vrijwillige basis een overeenkomst gesloten. Het contact tussen Minister en gedeputeerde betrof de gemaakte bestuurlijke afspraken en niet de overeenkomsten met de agrarische bedrijven.
Bent u bekend met het feit dat de provincie Gelderland tegen het opkopen van boeren was? Zo ja, hoe duidt u dan de rol van de gedeputeerde die het belang van haar provincie niet gediend lijkt te hebben?
De provincie Gelderland kondigde in het najaar van 2021 aan extern salderen met veehouderijen mogelijk te willen maken en heeft de beperkingen hierop sinds 9 februari 2022 opgeheven.
Het Rijk heeft als bevoegd gezag in het kader van toestemmingverlening de beperkingen op extern salderen met veehouderijen sinds september 2020 opgeheven. Voor de ViA15 zijn afspraken gemaakt met de provincie, die tevens partner is bij het project. Afgesproken is dat de provincie Gelderland de natuurvergunning intrekt van de betreffende agrarische bedrijven voordat de doortrekking van de A15 en verbreding van de A12 worden opengesteld. Er is volledig gehandeld binnen de kaders van de beleidsafspraken tussen het Rijk en de provincies. Bovendien hebben het Ministerie van IenW en de provincie Gelderland aanvullend afgesproken dat het Ministerie van IenW zich inspant om ongewenste leegstand van de agrarische opstallen te voorkomen.
Is de overvaltactiek door ministers een veelgebruikte tactiek of zijn we een land van (burger)inspraak en onderbouwing van de plannen? Kunt u hier een toelichting op geven?
Aan het wijzigings-Tracébesluit voor de ViA15 ligt een zorgvuldige onderbouwing ten grondslag. Tijdens het gesprek met de gedeputeerden heeft de toenmalig Minister van Infrastructuur en Waterstaat toegezegd dat zij zich zou inspannen om ongewenste leegstand van de agrarische opstallen te voorkomen. De Minister had van tevoren niet gemeld aan haar ambtenaren dat ze deze toezegging wilde doen en de ambtenaren hoorden dit nadat deze bestuurlijke afspraak was gemaakt. In het app-contact is dat met de term «overvallen» wat scherp verwoord.
Waarom is de de suggestie van de provincie Gelderland om te komen tot een stikstofbank zo rücksichtslos overruled?
In de gesprekken met de provincie Gelderland zijn alle voorstellen die ter tafel kwamen evenwichtig gewogen, zo ook de suggestie van de provinciale stikstofbank.
Op het moment dat het wijzigings-Tracébesluit werd genomen, bestond de bedoelde stikstofbank nog niet. Daar kon op dat moment dus geen gebruik van worden gemaakt. Bovendien is de Minister van Infrastructuur en Waterstaat bevoegd gezag voor het Tracébesluit ViA15. Ook daarom kon geen gebruik worden gemaakt van de (toekomstige) provinciale stikstofbank, omdat alleen de provincie hieruit ruimte kan toedelen aan toestemmingsbesluiten voor projecten waarvoor zij zelf bevoegd gezag is. Dit is ook met de provincie gedeeld en besproken.
Hoe serieus worden boeren nog genomen, nu blijkt dat de nieuwe stikstofminister lacht om het uitkopen?
De Minister voor Natuur en Stikstof is zich zeer bewust van de betekenis van aankoop van «stikstofruimte» van bedrijven en was dat als gedeputeerde ook al. De Minister neemt boeren zonder meer serieus zoals blijkt uit bijvoorbeeld de werkbezoeken die zij aflegt, de inhoud van de brief (1 april) en het commissiedebat (6 en 12 april) over de hoofdlijnen van de gecombineerde aanpak en uit de volwaardige rol die zij voor boeren bepleit in gebiedsprocessen.
Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 2: Voor het project ViA15 is met zes agrarische bedrijven op vrijwillige basis een overeenkomst gesloten. Het contact tussen Minister en gedeputeerde betrof de gemaakte bestuurlijke afspraken en niet de overeenkomsten met de agrarische bedrijven.
Het openbaar maken van boetes |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de artikelen: «Vee & Logistiek tekent bezwaar aan openbaren boetes NVWA: «Werkt stigmatiserend»» en «Vee & Logistiek maakt bezwaar tegen openbaar maken boetes»?1 2
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij het openbaar maken van documenten in het kader van een WOB-verzoek (in dit voorbeeld rapporten van bevindingen en boeterapporten inzake diertransporten) geen onderscheid maakt tussen overtredingen die terecht zijn geconstateerd en overtredingen waar de NVWA door de rechter in het ongelijk is gesteld, overtredingen die nog onder de rechter zijn en overtredingen die geseponeerd zijn? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit onderscheid niet wordt gemaakt?
Via een Woo-verzoek (Wet open overheid, voorheen Wob-verzoek) worden enkel die documenten openbaar gemaakt waarom wordt verzocht en die op grond van de Wet open overheid openbaar gemaakt kunnen en moeten worden. Voor het openbaar maken van rapporten van bevindingen is het niet van belang of hier nog een juridische procedure tegen open staat. Deze rapporten worden geanonimiseerd openbaar gemaakt. Rapporten van bevindingen, voornemens tot boeteoplegging en besluiten met opgelegde boetes maar ook bezwaarschriften, beslissingen op bezwaar en uitspraken van de rechter maken onderdeel uit van een dossier van een bedrijf en worden via een verzoek op de Wet open overheid openbaar gemaakt als hier een verzoek voor wordt ingediend.
Kunt u aangeven of in andere rapportages of persberichten van het ministerie en of de NVWA dit onderscheid wel wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Dit is afhankelijk van de achtergrond en het doel van de rapportages en persberichten en welke informatie de NVWA of mijn ministerie hierin opneemt. Het is mogelijk dat bij bepaalde berichtgeving geen onderscheid wordt gemaakt tussen opgelegde handhavingsbesluiten die onherroepelijk zijn en gevallen die nog onder de bestuursrechter zijn, of waarvan de rechter het bezwaar heeft gehonoreerd. Dit onderscheid wordt wel gemaakt in de rapportage van grote slachthuizen met permanent toezicht waarin de naleving van het slachtproces in beeld wordt gebracht voor de belangrijkste risicogebieden. In die publicatie wordt onderscheid gemaakt tussen vaststaande boetewaardige overtredingen en niet vaststaande boetewaardige overtredingen.
Kunt u aangeven welke informatie in het dossier van een transporteur wordt bijgehouden? Kunt u specifiek aangeven of in het dossier ook vermeld wordt als er in een zaak bezwaar of beroep is aangetekend?
Een bedrijfsdossier omvat alle gegevens van de inspecties, audits, andere controles en werkzaamheden en correspondentie met het bedrijf waaronder opgelegde handhavingsbesluiten, ingediende bezwaar en beroepschriften, beslissingen op bezwaar en gerechtelijke uitspraken.
Wat is de procedure/werkwijze als een transporteur bij de rechter in het gelijk wordt gesteld? Wordt de betreffende overtreding dan uit het bedrijfsdossier geschrapt? Zo nee, waarom niet en wat gebeurt er dan wel met deze «onterecht geconstateerde overtreding»?
Als een rechter het beroep tegen een eerder opgelegde boete gegrond verklaart, wordt deze boete niet uit het dossier geschrapt. Die blijft onderdeel van het dossier, net zoals de uitspraak van de rechter waaruit blijkt dat en waarom de boete is komen te vervallen. Als uit de uitspraak volgt dat een boete onterecht is opgelegd, wordt de boete terugbetaald. De NVWA vindt het van belang om altijd de geschiedenis van een bedrijf, en daarom het complete dossier te behouden.
Deelt u de mening dat bij het openbaar maken van cijfers zonder de bijbehorende duiding dat een zaak nog onder de rechter ligt, door een rechter in het ongelijk is gesteld of geseponeerd is, een onzorgvuldige informatieverstrekking is, en dit een verkeerd beeld van de sector geeft en dat daarmee op basis van onjuiste cijfers beleid wordt gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Via een beslissing op een verzoek van de Wet open overheid worden die documenten openbaar gemaakt waar om wordt verzocht en die openbaar gemaakt kunnen en moeten worden. Het geven van een duiding van de openbaar te maken documenten is geen onderdeel van een openbaarmaking op grond van een verzoek op grond van de Wet open overheid. De documenten worden openbaar gemaakt zoals ze voorhanden zijn. Maakt de NVWA op eigen beweging (actief) bepaalde gegevens en cijfers openbaar, zoals in inspectiegegevens van grote slachthuizen dan gebeurt dit op grond van de Gezondheidswet of de Wet open overheid. Voor de NVWA is het dan mogelijk om zelf de inhoud, duiding en moment van openbaarmaking te kiezen. Voordat deze informatie openbaar wordt gemaakt wordt bovendien aan degene over wie de informatie openbaar wordt gemaakt om een zienswijze verzocht. Tegen het daarna te nemen openbaarmakingsbesluit staat nog bezwaar en beroep open.
Deelt u de mening dat een overtreding die open staat voor bezwaar en beroep pas een overtreding is als deze in rechte onaantastbaar is geworden? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven waarom rechtsbescherming niet van toepassing is op deze categorie ondernemers?
Ik deel deze mening niet. Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht schort het indienen van bezwaar en beroep de werking van een besluit niet op. De bevoegde autoriteit mag tot op het bezwaar en beroep is beslist, uitgaan van de door haar geconstateerde overtreding en het opgelegde handhavingsbesluit. De rechtsbescherming wordt geboden doordat tegen ieder handhavingsbesluit de mogelijkheid van bezwaar en beroep open staat. Als later uit een juridische procedure blijkt dat een overtreding onterecht is geconstateerd en de boete onterecht is opgelegd, zal dit tot terugbetaling van de boete leiden.
Kunt u aangeven of er vergelijkbare situaties zijn bij andere toezichthoudende (overheids)autoriteiten? Bent u bereid dit bij uw collega’s na te vragen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de werking van een handhavingsbesluit alsmede de rechtsbescherming daartegen uit de Algemene wet bestuursrecht volgt, is deze voor alle toezichthoudende autoriteiten gelijk. Uit een rondvraag blijkt dan ook dat bij andere inspecties de toets op de Wet open overheid leidt tot het openbaar worden van boetebesluiten. Zo is het beleid van de Inspectie van het Onderwijs dat een bekostigingssanctie of een bestuurlijke boete bij openbaarmakingsbesluit openbaar wordt gemaakt op basis van (thans) artikel 3.3 Woo. Het voornemen tot dat openbaarmakingsbesluit is vervat in het definitieve sanctiebesluit. De Nederlandse Arbeidsinspectie is daarnaast op grond van enkele wetten verplicht om specifiek omschreven resultaten van uitgevoerde inspecties openbaar te maken. Dit betreft ook bestuurlijke boetes die op grond van de Wet minimumloon, de Wet arbeid vreemdelingen en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs worden opgelegd. Er zijn inspecties die de informatie naar aanleiding van een verzoek toesturen en deze dus niet automatisch op hun website zetten (Agentschap Telecom) of de gegevens enkel samengevat en geanonimiseerd publiceren (Nederlandse Emissieautoriteit). Bovendien zal in het kader van de implementatie van de Wet open overheid en de Gezondheidswet steeds meer overheidsinformatie actief openbaar gemaakt worden.
Kunt u garanderen dat de door de NVWA geconstateerde overtredingen die geseponeerd zijn of door de rechter in het ongelijk zijn gesteld, niet meetellen in het verscherpt toezicht van de NVWA (een ondernemer komt onder verscherpt toezicht als betreffende ondernemer in twee jaar tijd drie of meer overtredingen begaan heeft)? Zo nee, vindt u dit acceptabel? Zo ja, wilt u een scan laten uitvoeren om zeker te stellen dat dit niet aan de orde is?
Het verscherpt toezicht in het kader van transport van dieren gaat ervan uit dat als er in de afgelopen twee jaar bij het transport van dieren vier of meer overtredingen zijn begaan van Verordening (EG) nr. 1/2005, het bedrijf bij een volgende constatering van een overtreding van deze verordening onder verscherpt toezicht wordt geplaatst. Dit betekent dat er naar aanleiding van die nieuwe overtreding, naast een bestuurlijke boete, een voornemen tot het opleggen van een (herstel)maatregel kenbaar gemaakt zal worden. Verscherpt toezicht kan ook inhouden dat het bedrijf vaker zal worden gecontroleerd. Het is altijd maatwerk.
Komt een van die eerdere overtredingen te vervallen door een gerechtelijke uitspraak, dan telt deze niet mee om onder het verscherpt toezicht te vallen. Voor bedrijven die onder verscherpt toezicht staan, wordt per geval bezien of het vervallen van een overtreding moet leiden tot het niet langer toepassen van verscherpt toezicht. Aangezien deze aanpak voor verscherpt toezicht pas in september vorig jaar in werking is getreden, heeft dit nog niet tot aanvullende herstelmaatregelen geleid.
Kunt u garanderen dat de door de NVWA geconstateerde overtredingen die nog onder de rechter liggen en daarmee in rechte nog geen onaantastbare overtreding is niet meetellen in het verscherpt toezicht van de NVWA? Zo nee, vindt u dit acceptabel? Zo ja, wilt u een scan laten uitvoeren om zeker te stellen dat dit niet aan de orde is?
Vanaf het moment dat een boete is opgelegd telt de geconstateerde overtreding mee in de afweging of het handelen van het bedrijf voldoende aanleiding geeft voor verscherpt toezicht. De NVWA gaat bij de toepassing van verscherpt toezicht uit van de door haar geconstateerde overtreding en het opgelegde handhavingsbesluit, tot op een ingediend bezwaar en beroep is beslist. Zoals verwoord in antwoord op vraag 7, schort het indienen van bezwaar en beroep de werking van een handhavingsbesluit niet op. In het geval dat de overtreding door een gerechtelijke uitspraak komt te vervallen, zal deze niet meer meetellen in het toepassen van verscherpt toezicht. Zie hiervoor het antwoord onder 9.
Kunt u garanderen dat de door de NVWA geconstateerde overtredingen die geseponeerd zijn of door de rechter in het ongelijk zijn gesteld, niet meetellen in het boetebeleid dat voortkomt uit de Wet dieren, specifiek de stapeling van boetes? Zo nee, vindt u dit acceptabel? Zo ja, wilt u een scan uitvoeren om zeker te stellen dat dit niet aan de orde is?
De recidivebepaling in het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren bepaalt dat bij de straftoemeting een boete pas kan worden opgeteld als een eerdere boete onherroepelijk is. Zolang een zaak nog onder de rechter is, is deze nog niet onherroepelijk en wordt deze niet meegenomen in de optelling voor de op te leggen boete. Hetzelfde geldt bij een boete die is komen te vervallen door een gerechtelijke uitspraak, ook dan kan deze boete niet worden meegenomen in de optelling voor de recidive.
Kunt u garanderen dat de door de NVWA geconstateerde overtredingen die nog onder de rechter liggen en daarmee in rechte nog geen onaantastbare overtreding zijn, niet meetellen in het boetebeleid dat voortkomt uit de Wet dieren, specifiek de stapeling van boetes? Zo nee, vindt u dat acceptabel? Zo ja, wilt u een scan uitvoeren om zeker te stellen dat dit niet aan de orde is?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 11.
Kunt u de juridische onderbouwing geven waarom geconstateerde overtredingen die in rechte nog niet onaantastbaar zijn (of niet onherroepelijk zijn) meegenomen kunnen worden in het verhogen van de strafmaat en/of onder verscherpt toezicht stellen? Kunt u tevens de juridische onderbouwing en legitimiteit aangeven op basis waarvan geseponeerde zaken of zaken die bij de rechter onderuit zijn gehaald onderdeel kunnen zijn van het verhogen van de strafmaat (stapeling van boetes op grond van de Wet dieren) of het onder verscherpt toezicht plaatsen door de NVWA?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op vragen 9, 10 en 11.
Het bericht 'Bedrijven en instellingen werken samen om in 2030 elektrisch vliegen mogelijk te maken' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Op welke manier is het ministerie betrokken bij en verleent het (financiële) ondersteuning aan het Elektrisch Vliegen Collectief (EVC)?1
IenW heeft op uitnodiging van EVC een sessie bijgewoond op 16 februari jl. op luchthaven Teuge. Ook het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is door het EVC benaderd. Het EVC is een branchevereniging in oprichting. Zij hebben de ambitie om de Nederlandse industrie daadwerkelijk koploper te laten zijn op het gebied van elektrisch vliegen. De verbreding naar automotive partijen met kennis en ervaring van batterijtechnologie is een interessante ontwikkeling. Op dit moment verleent het Ministerie van IenW geen rechtstreekse financiële ondersteuning aan dit initiatief en er ligt hier ook geen verzoek voor.
Indien dit nog niet het geval is, bent u bereid dit te doen?
EVC wordt betrokken bij o.a. studies zoals de verkenning Advanced Air Mobility (AAM, de verkenning is bijgevoegd) die is gedeeld met de leden van de Duurzame Luchtvaarttafel. Op dit moment wordt bezien welke rol de overheid de komende jaren kan hebben m.b.t. elektrisch vliegen, wij blijven daartoe met partijen als EVC in gesprek.
Welke instrumenten heeft u tot uw beschikking om dit collectief te ondersteunen?
Er is een aantal regelingen waar reeds gebruik gemaakt van is door de luchtvaartsector, zoals de regeling R&D mobiliteitssectoren (RDM) en de topsector high tech regeling (TSH). In de tweede tranche van het Nationaal Groeifonds is een substantieel deel van het voorstel «Luchtvaart in Transitie» toegekend aan de sector (EUR 383 mln). Naast regelingen bestaat de mogelijk voor ondersteunen in breder perspectief, zoals bijvoorbeeld ruimte scheppen in regelgeving en het uitwerken van een passend test- en experimenteerkader.
Bent u bereid zich in Europees verband in te spannen om het «Clean Aviation»-programma ook open te stellen voor elektrisch vliegen of anderszins de Europese Commissie te bewegen tot (financiële) ondersteuning van deze belangrijke innovatie?
Het Clean Aviation programma kent drie pijlers (ofwel deelprogramma’s) waarvan één deelprogramma reeds het stimuleren van onderzoek en innovaties in het (hybride) elektrisch vliegen betreft. Waar van toepassing zal ik dit deelprogramma onder de aandacht brengen bij nationale initiatieven.
Welke ambities, mijlpalen en doelstellingen heeft u vastgesteld voor de in de Luchtvaartnota opgenomen notie dat Nederland in 2030 wil horen bij de internationale koplopers op het gebied van (hybride) elektrisch vliegen?
De ambities uit de Luchtvaartnota zijn verder gespecificeerd in het Actieprogramma Hybride Elektrisch Vliegen (AHEV). Voor elke roadmap is een doelstelling opgenomen in 2030, in 2050 en in 2070. Voor grondoperaties is vastgelegd dat de CO2 emissie 100% dienen te zijn teruggedrongen in 2030 en dat duurzaam taxiën een standaardprocedure is. Voor kleine luchtvaart is een reductie van 15% afgesproken in vergelijking met 1990 en een «living lab» rol voor innovatie in 2030. Voor 2050 is een 100% reductie van CO2 emissie vastgelegd. Tenslotte is voor commerciële luchtvaart een doel gesteld om de eerste 20–50-zitters (hybride-elektrisch) in 2030 in exploitatie te hebben en om in 2050 alle vluchten onder de 500km volledig elektrisch uit te voeren.
Bent u bereid een «moonshot»-doelstelling voor elektrisch vliegen te stellen voor uw kabinetsperiode ter aanmoediging, stimulering en promotie van deze vorm van duurzaam vervoer?
Met de in de Luchtvaartnota opgenomen doelstelling om alle vluchten onder de 500km elektrisch uit te voeren in 2050 is reeds een zeer ambitieuze doelstelling neergezet. Het ministerie zet zich nu in om dit samen met sector te bereiken. Er is geen aanleiding om deze doelstelling verder aan te scherpen.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van motie-Paternotte/Remco Dijkstra (Kamerstuk 35 300 XII, nr. 34) in relatie tot het deel waar de regering is verzocht «in overleg met de provincies nieuwe luchthavenbesluiten te faciliteren voor regionale luchthavens die erop gericht zijn om elektrisch vliegen maximaal te stimuleren en gericht te ondersteunen»?
Het ministerie is in overleg met de provincies over nieuwe luchthavenbesluiten welke voor het einde van 2024 dienen te worden vastgesteld. Daarin is het van belang dat de duurzaamheidsambities uit het Akkoord Duurzame Luchtvaart en de Luchtvaartnota worden geborgd, inclusief de ambities m.b.t. elektrisch vliegen. Het ministerie blijft daarover in gesprek met de provincies en de regionale luchthavens.
Kunt ingaan op de initiatieven en resultaten van de 1 miljoen euro die is vrijgemaakt voor het Actieprogramma Hybride Elektrisch Vliegen (AHEV)?
Er zijn verschillende projectvoorstellen ingediend, positief beoordeeld en uitgevoerd. Deze waren gericht op alle drie de roadmaps van het actieprogramma Hybride Elektrisch Vliegen (AHEV): grondoperaties, kleine luchtvaart (GA) en commerciële luchtvaart.
Concreet zijn de volgende projecten met de genoemde bedragen ondersteund:
De resultaten van de projecten zijn breed gedeeld, bijvoorbeeld in een webinar dat is opgenomen en beschikbaar is gesteld via de Duurzame Luchtvaarttafel.
Welke stappen hebt u genomen of neemt u om te verzekeren dat de noodzakelijke laadinfrastructuur voor elektrische vliegen op Aruba, Bonaire en Curaçao, in lijn met het Masterplan en de Roadmap Elektrisch Vliegen, wordt gerealiseerd?
De noodzakelijke laadinfrastructuur valt onder de verantwoordelijkheid van de luchthavens. Het ministerie bekijkt in hoeverre het mogelijk is om de Caribische luchtvaartautoriteiten te ondersteunen als het gaat om kennisdeling, proeftuinen en/of standaardisatie specifiek voor nieuwe toestellen en zal hierover in gesprek blijven met de Caribische luchtvaartautoriteiten.
Bent u bereid de toepassing van elektrisch vliegen voor de andere bijzondere gemeenten en Sint Maarten te onderzoeken?
Het Masterplan Elektrisch Vliegen geeft inzage in de stappen die nodig zijn om elektrisch vliegen in het Koninkrijk realiteit te laten worden. Dit heeft dus ook betrekking op Sint Maarten en andere bijzondere gemeenten.
Bent u bereid hier een concreet actieplan voor op te stellen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u ingaan op de initiatieven die Winair, waar de rijksoverheid (nog) een belang in heeft, onderneemt ter verduurzaming van zijn vloot en operatie?
Vanuit mijn rol als aandeelhouder let ik op het duurzaamheidsaspect in het beoordelen van investeringsvoorstellen. Winair geeft hier o.a. invulling aan bij de aanschaf van nieuwe toestellen en het aangaan van nieuwe lease-contracten. Daar spelen duurzaamheid en milieu een belangrijke rol in de afweging. Winair geeft aan verder in te zetten in op waste-management, digitalisering en samenwerking met andere maatschappijen teneinde de operatie te verduurzamen. Na de elektrisch vliegen-week die op Aruba wordt georganiseerd in november, zal ik met Winair in gesprek gaan om te bezien op welke wijze het bedrijf kan bijdragen aan de verduurzamingsopgave waar de sector voor staat.
Bent u bereid te onderzoeken of voorwaarden met betrekking tot verduurzaming, bijvoorbeeld elektrisch vliegen, kunnen worden opgenomen in het instrument van een openbaredienstverplichting die u onderzoekt? Kunt u dit betrekken bij de lopende verkenning?
De voorwaarden voor het toepassen van het instrument van de openbaredienstverplichting worden primair bepaald door het Multilateraal protocol inzake de liberalisering van luchtvervoer dat op 24 maart 2011 is gesloten tussen de regeringen van Nederland, Aruba, Curaçao en Sint Maarten (Stcrnt, 16.2.2022, Nr. 5252). Dat protocol biedt in artikel 7, ter bevordering van de bereikbaarheid van slecht ontsluitbare gebieden de mogelijkheid om het instrument van de openbaredienstverplichting te gebruiken.
De betreffende bepalingen uit het Protocol noemen duurzaamheid niet als voorwaarde voor het instellen van dit instrument. Echter, hoewel in de bepalingen over de openbaredienstverplichting niet wordt verwezen naar aspecten van duurzaamheid wordt in de overwegingen van het Protocol wel in het algemeen verwezen naar de behoefte aan het op duurzame en efficiënte wijze voorzien in de vraag naar luchtvervoer naar, van en tussen de onderscheiden grondgebieden van het Koninkrijk der Nederlanden. In de verkenning naar dit instrument wordt bekeken in hoeverre duurzaamheidsvereisten meegenomen kunnen worden – indien tot inzet van het instrument wordt besloten – bij het vaststellen daarvan en te bezien of dit afstemming met de andere landen van het Koninkrijk vereist.
Het bericht ‘Noodconcessie voor Arnhem-Nijmegen/Veluwe Zuid’ |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Noodconcessie voor Arnhem-Nijmegen/Veluwe Zuid»?1
Ja.
Kent u de betreffende concessies in Gelderland? Hoe beoordeelt u dit bericht?
Ik ben bekend met de concessie voor Arnhem-Nijmegen/Veluwe Zuid. De provincie Gelderland is de verantwoordelijke concessieverlener. Gezien de omstandigheden heb ik begrip voor de keuze om de aanbestedingsprocedure tijdelijk uit te stellen door middel van een noodconcessie. Ik waardeer dat de provincie zich hard maakt voor behoud van het huidige dienstregelingsniveau.
De provincies en vervoerregio’s VRA en MRDH krijgen jaarlijks een financiële bijdrage van het Rijk waarmee zij hun uitgaven voor het openbaar vervoer bekostigen. De provincies ontvangen dit vanuit het Provinciefonds, de vervoerregio’s VRA en MRDH via een Brede Doeluitkering (BDU) van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het is waarschijnlijk dat de wereldwijde inflatie en prijsstijgingen van energie en brandstof ook van invloed zijn op het OV. Vanwege dergelijke fluctuaties in het prijspeil worden de bijdragen van het provinciefonds en de BDU dan ook jaarlijks geïndexeerd. Op deze manier worden kostenstijgingen gecompenseerd.
Naast de bijdrage van het Rijk wordt het stedelijk en regionaal openbaar vervoer ook gefinancierd uit reizigersinkomsten. Deze zijn afhankelijk van het aantal reizigers en van de tarieven die zij betalen. De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd waardoor inflatie zich kan vertalen in hogere tarieven. In 2020, 2021 en 2022 daalde door corona het aantal reizigers aanzienlijk. Om die weggevallen reizigersinkomsten te compenseren heeft het Rijk de tijdelijke Beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) regeling opgezet. Met deze regeling is het voorzieningenniveau de afgelopen twee jaar op peil gehouden. De Kamer en de OV-sector zijn op 14 april geïnformeerd over het kabinetsbesluit om de BVOV te verlengen tot het einde van 20222. Met het doortrekken van de BVOV wordt zekerheid geboden voor de sector en voor de reiziger beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd.
Herkent u het beeld dat de kosten voor het uitbaten van openbaar vervoer stevig zijn gestegen en dat die kosten voorlopig nog niet gaan dalen? Zo ja, wat kunt u zeggen over de oorzaken van de gestegen kosten?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er volgens u op dit moment of op korte termijn meer provincies die de kostenstijgingen niet kunnen dragen, zonder te bezuinigen op het netwerk?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een overzicht te verstrekken van aflopende concessies (en dus nieuw te verstrekken) betreffende regionaal trein- en busvervoer?
Begin 2022 hebben de verantwoordelijke vervoersautoriteiten de regionale aanbestedingskalender geherstructureerd als gevolg van de pandemie. De vervoersautoriteiten hebben een evenwichtige verdeling van aanbestedingen opgesteld. De aanbestedingskalender inclusief de aflopende concessies is op de website van DOVA raadpleegbaar3.
Bent u ook van mening dat een goed openbaarvervoernetwerk van essentieel belang is om de landelijke duurzaamheidsdoelstellingen te behalen?
Ja, het is van groot belang dat het OV – naast de primaire functie om door mobiliteit te voorzien in bereikbaarheid – de noodzakelijke bijdrage kan leveren aan onze duurzaamheidsdoelstellingen. Vanwege het maatschappelijke belang van OV kunnen vervoerders voor heel 2022 gebruik maken van de BVOV en dankzij de regeling het aanbod op peil houden. Zo worden de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk gemaakt als op dit moment.
Bent u het met mij eens dat openbaar vervoer (ov) een nutsvoorziening is en verschraling van ov niet gewenst is?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens met de stelling dat investeren in ov belangrijk is om Nederland bereikbaar en toegankelijk te houden, zodat vervoersarmoede wordt voorkomen?
Ik ben het met u eens dat investeringen in de beschikbaarheid en toegankelijkheid van het OV belangrijk zijn. In de afgelopen twee jaar heeft de rijksoverheid dan ook aanzienlijk geïnvesteerd in het openbaar vervoer. Om grootschalige afschaling te voorkomen en het voorzieningenniveau op peil te houden ontvingen vervoerders een beschikbaarheidsvergoeding (BVOV) van het Rijk. Met de recente verlenging van de BVOV garandeert het kabinet de bereikbaarheid en toegankelijkheid van Nederland.
Verder verwacht ik medio dit jaar de resultaten van het PBL onderzoek naar vervoersarmoede met uw Kamer te kunnen delen, zoals reeds is toegezegd n.a.v. de motie van Baarle4 die verzoekt tot een breed onderzoek naar vervoersarmoede op basis van een CBS indicator. Het betreft een onderzoek van het PBL, gebruikmakend van CBS-data.
Hoe denkt u dat het Rijk de provincies kan ondersteunen om het ov betaalbaar en toegankelijk te houden?
Het kabinet helpt vervoerders met de BVOV door de onzekere periode in 2022 heen. Voor 2023 gaat het KiM nu uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Het KiM zal deze prognose in juni actualiseren. Uw Kamer wordt te zijner tijd over de actualisatie geïnformeerd, conform het verzoek van de commissie Infrastructuur en Waterstaat5. Ik blijf uiteraard de ontwikkelingen monitoren en blijf in gesprek met de OV-sector. Dit is in lijn met de brieven van 25 februari en 1 april 2022 over de beëindiging van het coronasteunpakket, en het verkennen en uitwerken van gerichte, sectorale instrumenten zodat in het geval van een ernstige doorbraakvariant, een effectief instrumentarium voorhanden is6.
Naast het verlengen van de BVOV tot eind 2022 zet ik mij samen met de sector in Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB)-verband in voor de (versnelde) terugkeer van reizigers. Door middel van verschillende afspraken en maatregelen spannen de NOVB-partners zich in voor een aantrekkelijk alternatief voor modaliteiten zoals de auto.
Wat gaat u concreet doen om te voorkomen dat het regionale ov-aanbod dusdanig verschraalt of duur wordt dat dit geen alternatief meer is voor andere modaliteiten zoals de auto?
Zie antwoord vraag 9.
Herkent u de behoefte van provincies dat er meer grip nodig is op de geprivatiseerde markt waarin échte concurrentie ontbreekt?
Gedurende de pandemie benadrukte de OV-sector het belang van het terugkeren naar de pré-corona situatie. In deze oorspronkelijke situatie wordt de markt door middel van concurrentie geprikkeld tot klantgerichtheid en een op vraag afgestemd aanbod. Door de pandemie en de coronasteun zijn deze markeffecten tijdelijk gedempt. Nu de samenleving weer is heropend, is er een sterke wens om terug te keren naar de oorspronkelijke situatie. Ik zal de gewenste terugkeer naar de oorspronkelijke situatie met de sector (blijven) bespreken.
Wat kunt u en gaat u doen om meer grip te krijgen op de geprivatiseerde markt, zodat voorkomen wordt dat kosten onverwacht stijgen en er een stabieler aanbod komt voor het geboden budget?
Zie antwoord vraag 11.
Herkent u de verwachting van regionale overheden dat het aflopen van de financiële ondersteuning in 2023 tot 20 á 30% minder ov kan leiden?
Ik ken de verwachtingen van de regionale overheden en ben daarover met de sector in gesprek. Voor 2023 gaat het KiM uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Volgens diezelfde prognose zullen reizigersaantallen inderdaad vanaf 2025 weer op het niveau van 2019 zijn. Dit vraagt om maatwerk waarbij concessieverleners er op moeten toezien dat basisprincipes zoals beschikbaarheid en veiligheid van het OV niet in het geding komen. Net als in de situatie voor de pandemie.
In juni volgt een nieuwe prognose van het KiM. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer te zijner tijd informeren over deze de actualisatie. Daarnaast blijf ik de (reizigers)ontwikkelingen goed monitoren en blijf daarover in gesprek met de OV-sector in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Klopt het dat de opbrengsten uit kaartverkoop pas in 2025 weer op het oude niveau zitten?
Zie antwoord vraag 13.
Wat verwacht u van regionale overheden die tussen 2023 en 2025 minder opbrengsten uit kaartverkoop in het ov tegemoetzien?
Zie antwoord vraag 13.
Wat betekent een verschraald ov-netwerk volgens u voor de toegankelijkheid van het ov voor mensen met een beperking?
Samen met de sector zet ik mij in voor goed en toegankelijk OV voor iedereen. Met de verlenging van de BVOV wordt het openbaar vervoer in heel 2022 op peil gehouden en komt de toegankelijkheid van het OV voor mensen met een beperking niet onder druk te staan. Bij een beperktere reisvraag kan er op regionaal niveau in sommige gevallen gekozen worden voor alternatieven zoals flexvervoer met kleinschaliger materieel. Regionaal openbaar vervoer vraagt net als pré-corona om maatwerk en goed overleg tussen de verantwoordelijke decentrale overheid en haar vervoerder(s). Aanpassingen in het aanbod worden door de decentrale overheid afgestemd met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. De invulling van goed en toegankelijk OV verschilt per regio, waarbij de provinciale staten toezien op de nadere invulling.
Verder streef ik samen met de OV-sector naar een volledig toegankelijk openbaar vervoer in 20407. Een belangrijke stap daartoe is een bestuursakkoord toegankelijkheid OV waar ik samen met vertegenwoordigers van mensen met een beperking, decentrale overheden en vervoerders op dit moment aan werk. Ik streef naar afronding van dit akkoord vóór de zomer, zoals de motie van de leden Van der Graaf en De Hoop vraagt8.
Hoe gaat u provincies ondersteunen bij het mobiel houden van mensen met een beperking?
Zie antwoord vraag 16.
De rechtszaak omtrent het toepassen van de partiële vrijstelling voor stikstof (bouwvrijstelling) bij het CO2-opslagproject Porthos |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de zaak die milieuorganisatie MOB bij de Raad van State heeft aangespannen omtrent het toepassen van de partiële vrijstelling voor stikstof (bouwvrijstelling) bij het CO2-opslagproject Porthos en de mogelijk verstrekkende gevolgen van deze zaak, zoals die o.a. door Porthos zelf worden benoemd in de podcast Studio Energie1?
Ja.
Klopt het dat de stikstof die vrijkomt bij het project Porthos voornamelijk de relatief lage hoeveelheid stikstof die vrijkomt tijdens de bouwwerkzaamheden op zee betreft?
Ja dat klopt.
Klopt het dat het bij dit project gaat over 160 ton stikstofuitstoot die alleen plaatsvindt tijdens de bouwfase ten opzichte van een hoeveelheid van 37 miljoen ton CO2 die door het project kan worden gereduceerd?
Ja.
Klopt het dat er binnen de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Economische Zaken en Klimaat rekening gehouden wordt met een negatieve uitspraak door de Raad van State in deze zaak met betrekking tot de partiële vrijstelling (bouwvrijstelling) en dat indien dat het geval is ook duurzaamheidsprojecten (voorlopig) geen doorgang zullen kunnen vinden? Zo ja, waaruit bestaat dan dit «rekening houden met»? Worden er concrete scenario’s uitgewerkt inclusief mogelijke oplossingsrichtingen?
Het kabinet heeft vertrouwen in de onderbouwing van de bouwvrijstelling. Het is nu aan de rechter om over de zaak Porthos /de bouwvrijstelling te oordelen. We moeten dit oordeel afwachten. Uiteraard houden we rekening met verschillende scenario’s en bereiden ons daarop voor. Ik ben in nauw contact met coördinerend Minister voor Natuur en Stikstof hierover.
Kunt u aangeven hoeveel duurzaamheidsprojecten bij een negatieve uitspraak (voorlopig) geen doorgang kunnen vinden en welke hoeveelheid aan potentiële CO2-reductie deze projecten gezamenlijk vertegenwoordigen?
Alle energietransitieprojecten waarbij inzet van bouwmaterieel nodig is, hebben te maken met deposities in de aanlegfase. Naast de transportnetten van verschillende modaliteiten (CCS, waterstof, elektriciteit) betreft het ook bijvoorbeeld netaansluitingen van windmolens op zee of nieuwe hoogspanningsstations, waaronder de projecten van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat. Mocht de partiële vrijstelling door de rechter onverbindend worden verklaard dan ontstaan acuut problemen voor een aantal energieprojecten van nationaal belang en als er niet snel een generieke oplossing komt, ontstaat er een vertraging voor alle andere projecten die randvoorwaardelijk zijn voor verduurzaming van de industrie en het halen van de CO2-reductiedoelen voor 2030.
Er zal dan per project bekeken moeten worden of er specifieke oplossingen zijn voor de stikstofdepositie. Denk aan instrumenten als een ecologische beoordeling, salderen of de ADC-toets. Als deze oplossingen er niet zijn zullen ook projecten met tijdelijke deposities ontwikkelruimte nodig hebben.
Met betrekking tot uw vraag over de potentiële CO2-reductie van al deze projecten verwijs ik naar de beantwoording op vraag 8. Alleen het Porthos project zelf draagt al bij aan een CO2-reductie van 12,5 miljoen ton voor 2030. Duidelijk is wel dat al deze projecten nodig zijn voor het uitfaseren van fossiele energie, hetgeen zowel nodig is om de 2030 Klimaatdoelen te halen als ook om te komen tot structureel natuurherstel.
Klopt het dat ook bij de kavelbesluiten voor wind op zee gebruik wordt gemaakt van de partiële vrijstelling voor stikstof (bouwvrijstelling)?
Ja.
Wat zou een negatieve uitspraak van de Raad van State in deze zaak betekenen voor de uitrol van wind op zee in termen van energieproductie en CO2-reductie die daardoor niet (tijdig) kan worden gerealiseerd?
Voor de aansluiting van het windpark Hollandse Kust west beta (700 megawatt Beverwijk) is beroep aangetekend tegen de besluiten vanwege stikstof. De definitieve besluiten van de aansluiting van de windparken IJmuiden Ver alfa (2 GW Borssele) en beta (2 gigawatt Maasvlakte) worden nog voor de zomer ter inzage gelegd en staan dan open voor beroep. De besluiten voor al deze projecten baseren zich op de partiële vrijstelling. Als deze onverbindend zou worden verklaard, dan zal moeten worden bekeken of er projectspecifieke oplossingen zijn. Op dit moment is in elk geval duidelijk dat dit tot vertraging van procedures zal leiden.
Kunt u aangeven wat u in de brief over het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) bedoelde met de zin: «Ook zorgt de huidige stikstofproblematiek voor juridische onzekerheid rondom de natuurtoestemming voor ruimtelijke projecten» (Kamerstuk 29 826, nr. 132)? Op welke onzekerheid doelde u hier? Bij welke projecten uit het MIEK speelt deze onzekerheid en hoeveel Mton potentiële CO2-reductie vertegenwoordigen deze projecten?
Bij alle MIEK-projecten is sprake van tijdelijke stikstofdepositie in de aanlegfase en zij maken gebruik van de bouwvrijstelling. Vanwege het beroep van milieuorganisatie MOB ontstond er juridische onzekerheid. Voor precieze potentiële CO2 reductie verwijs ik naar de reflectie van de kennisinstellingen PBL, RVO en TNO op de clusterenergiestrategieën (CES 1.0), waarin staat dat indien alle plannen van bedrijven worden uitgevoerd, dit in Nederland in 2030 naar schatting zou kunnen leiden tot circa 21 miljoen ton emissiereductie bij de industrie (scope 1; zie Reflectie op Cluster Energiestrategieën (CES1.0) (pbl.nl)).
Kunt u tevens aangeven op welke knelpunten u in de brief over de uitwerking coalitieakkoord op het onderwerp Klimaat en Energie doelde met de zin: «Ook bij de realisatie van de ambities van andere sectoren, zoals de verduurzaming industrie en mobiliteit, moeten we aandacht hebben voor synergie in de aanpak en potentiële knelpunten door het gebrek aan stikstofruimte» (Kamerstuk 32 813-974)?
Dat refereert aan de juridische onzekerheid voor MIEK projecten zoals omschreven bij antwoord op vraag 8. Bij gebrek aan voorwaardelijke energie-infrastructuur kunnen bedrijven hun CO2-reductieplannen niet tijdig realiseren.
Verduurzaming van de industrie vraagt, naast energie-infrastructuur, ook om verbouwingen, pilots en demo’s en nieuwe investeringen en duurzame bedrijvigheid. Vanwege gebrek aan stikstofruimte komt dat nu moeizaam/niet van de grond.
Om welke potentiële knelpunten voor o.a. de verduurzaming van de industrie en de mobiliteit gaat het hier? Waar spelen deze knelpunten? Welke hoeveelheid aan potentiële CO2-reductie kan door deze knelpunten mogelijk niet (tijdig) worden gerealiseerd?
Zie voor de potentiële CO2-reductie voor de verduurzaming industrie het antwoord op vraag
Naast deze tijdelijke depositie in de aanlegfase van infrastructuurprojecten vindt er mogelijk ook additionele stikstofdepositie plaats bij de ombouw van en decarbonisatie van de industriële processen zelf (bijvoorbeeld door waterstofverbranding) – hoewel dit noodzakelijk is om onze nationale en Europese doelen te halen.
Deelt u de mening dat er in Nederland inmiddels sprake is van een redelijk bizarre en ongewenste tegenstelling tussen stikstofreductie (natuur) aan de ene kant en CO2-reductie (klimaat) aan de andere kant? Zo nee, waarom niet?
Er zijn veel maatregelen die nu genomen worden om stikstofuitstoot te reduceren, die óók zullen leiden tot een afname van de uitstoot van broeikasgassen, vooral in de landbouwsector. Zo zullen ook energietransitieprojecten stikstofreductie opleveren. In het Klimaatakkoord wordt uitgegaan van circa 25 mol (N per hectare per jaar. Echter om de doelstellingen van het Klimaatakkoord en deze bijbehorende totale stikstofreductie te behalen, zijn bouwactiviteiten essentieel. Het eventueel wegvallen van de partiële vrijstelling zal vertragend werken en kan ook betekenen dat sommige projecten met alleen tijdelijke deposities een beroep moeten doen op ontwikkelruimte die er nog niet is.
Welke mogelijkheden ziet u om deze tegenstelling te doorbreken en ervoor te zorgen dat het halen van onze klimaatdoelstellingen niet in gevaar wordt gebracht door knelpunten die worden opgeworpen door de opgave die er tegelijkertijd bestaat op het gebied van stikstofreductie en natuur?
Zoals eerder gesteld beschouw ik de energietransitie als randvoorwaardelijk om te komen tot structureel natuurherstel. Tegelijkertijd bieden de Vogel- en Habitatrichtlijnen nu niet de mogelijkheid energietransitieprojecten te beschouwen als natuurherstelmaatregelen. Door te sturen op een integrale onontkoombare aanpak ontstaat op termijn weer meer ruimte voor toestemmingverlening. Ik heb oog voor deze problematiek en sta in nauw contact met de Minister voor Natuur en Stikstof hierover.
Het bericht ‘Wat te doen met ons kernafval?’ |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het absoluut onverantwoord is om extra kerncentrales te bouwen en Borssele langer open te houden als er geen oplossing bestaat voor de permanente opslag van het radioactieve afval?1
Sinds 1984 is er een evenwichtig nationaal beleid voor radioactief afval2, 3. He t afval wordt langjarig bovengronds opgeslagen in speciaal daarvoor geconstrueerde gebouwen bij COVRA in Zeeland. De faciliteiten zijn met dat doel geconstrueerd en de wijze van opslag is veilig.
Rond 2130 is geologische eindberging voorzien. Hiernaar wordt onderzoek uitgevoerd. Uw Kamer is in mei 2018 geïnformeerd4 over het laatst afgeronde onderzoek, het OPERA-project, uitgevoerd in de periode 2011–2017. Eind 2020 is COVRA gestart met een vervolgonderzoekprogramma, waarvan de resultaten worden verwacht in 20255.
Het beleid voor radioactief afval is recent geëvalueerd6. Daaruit volgt dat de uitgangspunten van het beleidskader voor radioactief afval nog steeds actueel zijn, dat het beleid effectief en duidelijk is, en dat de uitgangspunten breed gedragen worden door de stakeholders. Op sommige punten dient het beleid wel geactualiseerd te worden, volgens het evaluatierapport.
Qua veiligheid en transparantie wordt COVRA in Europa gezien als één van de betere voorbeelden op het gebied van tijdelijke opslag van radioactief afval.
Hoe kunt u op een verantwoordelijke manier de afspraken uit het coalitieakkoord op het gebied van kernenergie uitvoeren als Nederland niet eens voldoet aan eisen uit de Europese taxonomie, namelijk dat er per 2050 een plan voor kernafval moet zijn, wat er volgens de huidige planning pas in 2130 is?2
De Europese taxonomie is een classificatiesysteem voor duurzame investeringen. Indien kernenergie niet wordt opgenomen in de taxonomie, of indien Nederland niet kan voldoen aan de criteria, verhindert dit Nederland niet om kerncentrales te bouwen die voldoen aan daarvoor geldende wetgeving, inclusief veiligheidseisen. Uit de Europese richtlijn voor radioactief afval en verbruikte splijtstof volgt geen termijn voor realisatie van een eindberging.
Wat is uw reactie op experts die stellen dat de zeespiegelstijging een risico vormt voor de buitendijkse opslag van het radioactieve afval van Borssele in de COVRA (Centrale Organisatie Voor radioactief Afval), de opslag in Vlissingen?
Radioactief afval en verbruikte splijtstoffen worden centraal opgeslagen in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen bij de Centrale Opslag Voor radioactief Afval (COVRA) in Nieuwdorp. In het ontwerp van het opslaggebouw voor hoogradioactief afval (Hoogradioactief Afvalbehandelings- en opslaggebouw, HABOG) is onder andere rekening gehouden met mogelijke effecten van de zee zoals golfwerking en zeespiegelstijging.
Uit de meest recente tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie8 van COVRA (de «10EVA» over de periode 2009–2018) blijkt dat er geen redenen zijn om aanvullende maatregelen te treffen tegen overstroming van het COVRA-terrein.
Verder geldt voor de vergunninghouders van nucleaire installaties (zoals COVRA), naast de verplichting tot een periodieke veiligheidsevaluatie, de plicht om bij nieuw ontstane wetenschappelijke inzichten ook tussentijds verder te onderzoeken wat dit betekent voor de veiligheid van de installatie. Dit is vastgelegd in de Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties.
Erkent u dat zelfs met de weinige hoeveelheden die in de tijdelijke opslag worden opgeslagen een calamiteit een verwoestende impact kan hebben, getuige eerdere kernrampen die hebben plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De potentiële impact van calamiteiten met straling in Nederland valt af te leiden uit het Landelijk Crisisplan Straling9, dat onder andere de organisatie van crisisbeheersing bij stralingsongevallen, ongevalsscenario’s en de responsprocessen (beschermingsmaatregelen, zonering, interventieniveaus, etc.) beschrijft. Daarin staat dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een ongeval bij het verwerken en opslaan van radioactief materiaal tot significante effecten buiten het terrein van de locatie van COVRA in Zeeland leidt. COVRA is geclassificeerd als een categorie B-object, zoals toegelicht in het Landelijk Crisisplan Straling9 en in de Rapportage voor de zevende conferentie van het Gezamenlijk Verdrag inzake Bestraalde Splijtstoffen en radioactief Afval10. Een ongeval met een categorie B-object is een stralingsongeval met lokale en gemeentelijke of regionale coördinatie.
In 2013 is er een stresstest uitgevoerd voor het HABOG (het gebouw waarin het hoogradioactief afval is opgeslagen). Deze stresstest moest duidelijk maken in hoeverre het HABOG opgewassen is tegen extreme gebeurtenissen, en combinaties ervan. Onderzocht zijn de gevolgen van natuurrampen (bijvoorbeeld aardbevingen, overstromingen, extreme kou, extreme hitte, sneeuw, ijs, stormen, tornado's, zware regen en andere extreme natuurlijke omstandigheden) en menselijke acties (bijvoorbeeld vliegtuigongevallen en explosies). Op basis van het stresstestrapport kan worden geconcludeerd dat het HABOG van COVRA hiervoor aan de eisen van de vergunning voldoet.
In het stresstestrapport zijn ook mogelijke verbeteringsmaatregelen beschreven om de veiligheidsmarges van de installatie bij extreme gebeurtenissen te vergroten. Er zijn enkele maatregelen geïdentificeerd en uitgevoerd ter vergroting van de veiligheidsmarges. Uw Kamer is over de resultaten van de stresstest geïnformeerd11.
Erkent u dat het onverantwoordelijk is om op de buitendijkse opslag van de COVRA te blijven rekenen en pas op een eindberging over meer dan 100 jaar te sturen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat wij op de opslag bij Covra kunnen blijven rekenen gaf ik hierboven al aan met de volgende argumenten.
In het ontwerp van het opslaggebouw voor hoogradioactief afval (Hoogradioactief Afvalbehandelings- en opslaggebouw, HABOG) is onder andere rekening gehouden met mogelijke effecten van de zee zoals golfwerking en zeespiegelstijging.
Uit de meest recente tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie12 van COVRA (de «10EVA» over de periode 2009–2018) blijkt dat er geen redenen zijn om aanvullende maatregelen te treffen tegen overstroming van het COVRA-terrein.
Verder geldt voor de vergunninghouders van nucleaire installaties (zoals COVRA), naast de verplichting tot een periodieke veiligheidsevaluatie, de plicht om bij nieuw ontstane wetenschappelijke inzichten ook tussentijds verder te onderzoeken wat dit betekent voor de veiligheid van de installatie. Dit is vastgelegd in de Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties.
In 2013 is er een stresstest uitgevoerd voor het HABOG (het gebouw waarin het hoogradioactief afval is opgeslagen). Deze stresstest moest duidelijk maken in hoeverre het HABOG opgewassen is tegen extreme gebeurtenissen, en combinaties ervan. Onderzocht zijn de gevolgen van natuurrampen (bijvoorbeeld aardbevingen, overstromingen, extreme kou, extreme hitte, sneeuw, ijs, stormen, tornado's, zware regen en andere extreme natuurlijke omstandigheden) en menselijke acties (bijvoorbeeld vliegtuigongevallen en explosies). Op basis van het stresstestrapport kan worden geconcludeerd dat het HABOG van COVRA hiervoor aan de eisen van de vergunning voldoet.
In het stresstestrapport zijn ook mogelijke verbeteringsmaatregelen beschreven om de veiligheidsmarges van de installatie bij extreme gebeurtenissen te vergroten. Er zijn enkele maatregelen geïdentificeerd en uitgevoerd ter vergroting van de veiligheidsmarges. Uw Kamer is over de resultaten van de stresstest geïnformeerd13.
Ziet u de opslag van kernafval in zoutmijnen in Asse II nog steeds als voorbeeld voor Nederland, terwijl in deze schacht overstromingen ertoe hebben geleidt dat de water zich met zout heeft vermengd tot pekel, wat de vaten heeft aangetast waardoor radioactief afval naar buiten lekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De mijn Asse II is een oude winningsmijn. In Nederland wordt gekeken naar een ander concept, namelijk een eindbergingsfaciliteit in een onverstoorde laag. Dit is niet met de Asse-mijn te vergelijken.
De mijn van Asse II is een van de drie mijnen bij het Duitse Asse die rond 1900 werden gebouwd om kali en steenzout te winnen. De Duitse overheid kocht de mijn Asse II in 1965 om de berging van radioactief afval daar te onderzoeken. Van 1967 tot 1978 werden ongeveer 126.000 vaten met laag- en middelradioactief afval opgeslagen in voormalige mijnkamers.
De Duitse overheid stelt14: «Noch de geologie van de Asse II, noch de mijn zelf zijn geschikt voor de opslag van radioactief afval. De mijn is instabiel. Er ontstaan scheuren waardoor zout water binnendringt. Dit wordt opgevangen en afgevoerd zodat het niet in contact komt met het radioactieve afval. Op de lange termijn kan echter niet worden uitgesloten dat door het binnendringen van water radioactieve stoffen vrijkomen.» Om gevaar voor mens en milieu af te wenden, heeft de Duitse Bondsdag bij wet besloten om het afval uit de Asse II zo snel mogelijk te laten bergen.
Wat kunt u leren van deze situatie in Duitsland waar, ondanks een beslissing van ruim 10 jaar geleden, de lekkende vaten niet kunnen worden verwijderd omdat ze zijn gaan zweven in het stroperige zout, met alle gevolgen van dien?
Zorgvuldig en gedegen beheer van radioactief afval is een grote en belangrijke verantwoordelijkheid voor zowel producenten van radioactief afval zoals bijvoorbeeld kerncentrales en ziekenhuizen, als voor de overheid. In Nederland heeft deze verantwoordelijkheid in 1985 geleid tot de oprichting van de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA), een staatsbedrijf dat door de overheid is aangewezen als organisatie met de verantwoordelijkheid voor het beheer van alle radioactief afval in Nederland. Het Nederlandse beleid voor radioactief afval ligt vast in het Nationale programma radioactief afval15.
Zoutformaties zijn zoutsteenlagen van meer dan 200 miljoen jaar oud. Veel zoutformaties zijn stabiele lagen en kunnen radioactief afval potentieel veilig en permanent insluiten.
Of een mogelijk geschikte zoutformatie daadwerkelijk een geschikte locatie is voor eindberging van radioactief afval kan worden vastgesteld met geologisch onderzoek. Dergelijk onderzoek heeft in Gorleben uitgewezen dat deze locatie niet geschikt is voor een eindberging.
Hoe is het mogelijk dat de COVRA, als instantie die gaat over de opslag van kernafval in Nederland, stelt dat zoutformaties stabiel zijn terwijl Gorleben, het voorbeeld in Duitsland, van de lijst is geschrapt omdat het onveilig en instabiel is gebleken?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de tikkende tijdbom in Asse een waarschuwing voor Nederland is en de opslag van kernafval in zoutmijnen in het noorden en oosten van Nederland absoluut onverantwoord is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Net als in Duitsland wordt ook in Nederland zout beschouwd als een mogelijke formatie voor eindberging. Zie ook het antwoord op vraag 8. De veiligheid van de eindbergingsfaciliteit is een absolute voorwaarde en moet voorafgaand aan de berging van radioactief afval aangetoond worden. In Nederland wordt onderzoek gedaan naar zowel klei- als zoutformaties als mogelijke locatie voor een eindberging.
Welke opslagplaatsen in het buitenland heeft u op het oog voor de eventuele eindberging van kernafval en waaruit blijkt dat deze locaties welveilig zijn en niet ook complicaties zou opleveren?
Nederland heeft geen opslagplaatsen in het buitenland op het oog voor de eventuele eindberging van radioactief afval.
In Nederland is gekozen voor centrale opslag voor een periode van ten minste 100 jaar in gebouwen, waarna eindberging is voorzien16. Rond 2130 dient deze eindberging operationeel te zijn.
Voor realisatie van een eindberging wordt zowel een nationale als een internationale lijn gevolgd: de zogenaamde duale strategie17. Hierbij wordt een nationale route naar eindberging uitgewerkt, maar wordt de mogelijkheid om samen te werken met andere Europese lidstaten voor de realisatie van een eindberging niet uitgesloten. Indien deze mogelijkheid zich voordoet dient het ook mogelijk te zijn hierop in te spelen, waarbij veiligheid ook dan gegarandeerd dient te zijn.
Hoe kunt u blijven beweren dat kernenergie een kosteneffectieve oplossing is voor het klimaatprobleem, terwijl complicaties met afval in Duitsland miljarden hebben gekost en er nog steeds geen oplossing is?
In het Nederlandse beleid voor radioactief afval wordt voor alle kosten van het beheer van het radioactieve afval het uitgangspunt gehanteerd dat de vervuiler betaalt18. Hieraan wordt tegemoet gekomen doordat COVRA in de tarieven alle geraamde kosten voor verwerking, opslag en eindberging opneemt, op basis van de op dat moment geldende inzichten.
Hoe kunt u blijven beweren dat kernenergie een veilige en duurzame oplossing is voor het klimaatprobleem, terwijl er zo ontzettend veel is af te dingen op beweringen die worden gedaan over de veronderstelde veiligheid rondom de opslag van kernafval?
Kernenergie kan in de energiemix een aanvulling zijn op zon, wind en geothermie en kan worden ingezet voor de productie van waterstof, aldus het Coalitieakkoord 2021–202519. Ook maakt het ons minder afhankelijk van de import van gas.
Internationaal wordt geologische eindberging van radioactief afval in een speciaal ontworpen faciliteit als de meest veilige optie voor het beheer op de lange termijn gezien20.
Erkent u dat de recente geopolitieke ontwikkelingen aantonen dat we niet met een gerust hart deze ontwikkelingen kunnen voortzetten en het bijzonder naïef zou zijn om maar aan te nemen dat de komende 100 jaar de veiligheid van het kernafval gegarandeerd is?
Beleid voor het beheer van radioactief afval dient zo te zijn ingericht, dat de risico’s zo klein mogelijk zijn. In Nederland is daarom in 1985 gekozen voor centrale bovengrondse opslag bij COVRA voor een intermediaire periode, met als horizon in 2130 eindberging in een diepe geologische berging. Zowel voor de intermediaire periode als voor de eindberging zijn en blijven de veiligheidseisen essentieel. Aan die eisen wordt dan ook niets afgedaan.
Welke betekenis komt in het verband van uw antwoord op vraag 12, «Op basis van de Arbowet is de werkgever verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van werknemers. De werkgever moet de risico’s op de werkvloer inventariseren, evalueren en op basis daarvan passende maatregelen nemen. Professionele richtlijnen door beroepsgroepen en de uitgangspunten van het RIVM geven aan wat de uitgangspunten zijn voor het professioneel gebruik van PBM in verschillende situaties. De aard van richtlijnen is niet om een verplichting op te leggen.», toe aan artikel 7:658 BW als het gaat om het verschaffen van mondneusmaskers en overige persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) door werkgevers aan medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg, temeer als zij vermoedden dat zij met coronapatiënten te maken hadden?1
De werkgever is primair verantwoordelijkheid voor veilige werkomstandigheden en heeft een zorgplicht. Dat is geregeld in artikel 3 van de Arbowet en artikel 7:658 lid 1 BW. Die zorgplicht ziet op de veiligheid van de werkomgeving van de werknemer. De werkgever dient maatregelen te treffen die ervoor zorgen dat voorkomen wordt dat de werknemer schade lijdt. Daarbij hoort ook naleving van de Arbowet en bijvoorbeeld het voorzien in persoonlijke beschermingsmiddelen voor werknemers in de zorg. Op basis van alle feiten en omstandigheden wordt bepaald hoever de zorgplicht van de werkgever gaat. Schiet de werkgever tekort in die zorgplicht, dan is er jegens de werknemer aansprakelijkheid voor de schade die deze in de uitoefening van de werkzaamheden lijdt. Dat is geregeld in artikel 7:658 lid 2 BW.
Hoe verhouden de opvolgende versies van de richtlijnen voor het gebruik van PBM van het RIVM (met name die van 20 maart 2020, 15 april 2020, 23 april 2022, 1 mei 2022 en 29 mei 2022) zich tot de verplichting van werkgevers zoals neergelegd in artikel 7:658 BW? Wat betekent dat voor het toezicht voor de Inspectie SZW in de maanden maart, april en mei 2020?
Zie mijn antwoord op vraag 1. Daarbij hoort ook naleving van de Arbowet en bijvoorbeeld het voorzien in persoonlijke beschermingsmiddelen voor werknemers in de zorg. Schiet de werkgever tekort in die zorgplicht, dan is jegens de werknemer aansprakelijkheid voor de schade die deze in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt.
Ten aanzien van het toezicht gold daarnaast in die periode dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van PBM als uitgangspunt hanteerde bij de uitvoering van haar taken. Bij de brief van 15 april 2020 (Kamerstukken, 2019–2020, 25 259, nr. 249) is de Kamer hierover geïnformeerd.
Is, in het licht van uw antwoord op vraag 12, «De verdeling van die middelen heeft plaatsgevonden op basis van besmettingsrisico’s in specifieke behandelsituaties, op basis van professionele richtlijnen en op basis van de destijds beschikbare inzichten in virusoverdracht.», hierbij (achteraf gezien) voldoende rekening gehouden met medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg? Heeft de Nederlandse overheid (achteraf gezien) zijn uiterste best gedaan om te zorgen dat er, ook in tijden van wereldwijde extreme schaarste, PBM beschikbaar waren in Nederland voor medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg? Hoe beoordeelt u in dat verband dat in Duitsland via een speciaal gezant al sinds begin maart 2020 centraal mondneusmaskers zijn ingekocht?
Voor de uitbraak van COVID-19 werden PBM als mondneusmaskers via reguliere leveranciers besteld, voor zover die nodig waren in de zorgverlening in de verschillende sectoren. Door de wereldwijde uitbraak van COVID-19 nam de productie af en explodeerde de vraag. Het werd bijzonder moeilijk om aan voldoende PBM te komen. Zoals in het antwoord op vraag 20 van uw vragen van 16 februari 2022 is aangegeven, heeft de Nederlandse overheid haar uiterste best gedaan om te zorgen dat er ook in tijden van wereldwijde, extreme schaarste PBM beschikbaar waren in Nederland. Daarbij konden ook in de beginfase van de pandemie zorginstellingen in de langdurige zorg zich melden bij het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) om PBM aan te vragen en later konden ze bij het Landelijke Consortium Hulpmiddelen (het LCH werd op 23 maart 2020 opgericht).
Aanvankelijk werd er vanuit gegaan dat de eerste COVID-19 patiënten vooral in de acute zorg terecht kwamen. Een deel van de middelen was toen echter ook al beschikbaar voor de langdurige zorg en voor noodsituaties. Toen spoedig duidelijk werd dat een insteek naar sectoren niet meer paste en ook medewerkers in andere sectoren zorg verleenden aan (mogelijke) COVID-19 patiënten en op basis van de uitgangspunten voor het gebruik van PBM ook PBM nodig hadden, is het genoemde verdeelmodel opgesteld en gehanteerd (vanaf 13 april 2020). Het verdeelmodel waarbij de verdeling van de middelen heeft plaatsgevonden op basis van besmettingsrisico’s in specifieke behandelsituaties, had juist tot doel dat er geen onderscheid meer werd gemaakt naar sectoren. Het had als uitgangspunt dat daar waar dezelfde risico’s zijn, ook dezelfde bescherming nodig is en beschikbaar moet zijn.
Duitsland heeft gekozen voor een speciaal gezant. Deze kocht sinds begin maart 2020 centraal mondneusmakers in. Kort daarna is begonnen met het verspreiden van deze maskers. Ik heb geen inzicht of specifiek aan verpleeghuizen is geleverd.
Had het nieuwe verdeelmodel, dat op 13 april 2020 in Nederland van kracht werd, niet eerder gemoeten, temeer nu in antwoord op vraag 15 wordt aangegeven dat schaarste geen criterium was bij het opstellen van de uitgangspunten voor het gebruik van neusmondmaskers en overige PBM?
Het is niet zo dat de langdurige zorg pas na het vaststellen van het nieuwe verdeelmodel (meer) mondneusmaskers ontving via regionale en vervolgens nationale kanalen. Het aanvankelijke model was gebaseerd op sectoren. Eind maart/begin april ging al ongeveer de helft van de beschikbare mondneusmaskers naar de care. Het nieuwe verdeelmodel werd opgesteld op basis van het besmettingsrisico in verschillende sectoren, zonder onderscheid naar sectoren.
Als werkgevers aan medewerkers in verpleeghuizen en de thuiszorg, op basis van artikel 7:658 BW, ook in de maanden maart, april en mei 2020, neusmondmaskers en overige PBM hadden moeten verstrekken, hoe wordt in dat verband dan de aansprakelijkheid van de overheid beoordeeld in het kader van het beleid rond het beschikbaar stellen van medische neusmondmaskers en overige PBM?
De Nederlandse overheid heeft haar uiterste best gedaan om te zorgen dat er ook in tijden van wereldwijde extreme schaarste PBM beschikbaar waren in Nederland.
Zoals toegelicht bij vraag 1 is de werkgever primair verantwoordelijkheid voor veilige werkomstandigheden en heeft een zorgplicht. Dit volgt uit artikel 3 van de Arbowet en artikel 7:658 lid 1 BW. Op basis van alle feiten en omstandigheden, die in dit geval zeer uitzonderlijk waren, wordt bepaald hoever de zorgplicht van de werkgever gaat. Ik kan dan ook geen uitspraken doen over eventuele aansprakelijkheid.
Herinnert u zich vraag 19 in de vorige vragenset: «Heeft de regering (juridisch) advies gekregen over mogelijke aansprakelijkheid door het centraliseren van de persoonlijke beschermingsmiddelen en de daaraan verwante vraagstukken? Zo ja, wanneer en van wie en kunt u dat aan de Kamer doen toekomen?»?
Ja, die herinner ik mij.
Wilt u de vorige vraag heel precies beantwoorden, namelijk of er (juridisch) advies is over mogelijke aansprakelijkheid door het centraliseren van de persoonlijke beschermingsmiddelen en de daar aan verwante vraagstukken?
Zoals ik heb aangegeven in antwoord op vraag 19 uit de vorige vragenset is er intern juridisch advies gegeven over de kaders waarbinnen centraal inkopen mogelijk zou zijn. Dit ging echter niet over mogelijke aansprakelijkheid.
Kunt u dat advies of die adviezen aan de Kamer doen toekomen? . Kunt u het intern juridisch advies dat is gegeven, over de kaders waarbinnen centraal inkopen mogelijk zou zijn, aan de Kamer doen toekomen?
Gelet op de zeer beperkte tijd die beschikbaar was bestonden deze adviezen niet uit uitgewerkte notities, maar uit enkele globale aandachtspunten die betrekking hadden op het mededingings-, aanbestedings- en staatssteunrecht.
Herinnert u zich dat u aan de Kamer schreef: «Ondanks het feit dat deze procedure (waaronder testen door RIVM en aanvullende RIVM-richtlijnen voor een aangepast gebruik van deze middelen) niet geheel conform de wettelijke vereisten is, heeft de Staatssecretaris van SZW, gelet op de uitzonderlijke situatie, ermee ingestemd dat deze handelwijze wordt gevolgd en dat de Inspectie SZW tijdelijk de door het RIVM gehanteerde normen en instructies voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen als uitgangspunt hanteert bij de invulling van haar toezichtstaken.»?2
Zie mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u het formele besluit waarmee de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) hiermee ingestemd heeft, aan de Kamer doen toekomen?
Ja, dat herinner ik mij.
Van wanneer tot wanneer was dat besluit van kracht?
Ja, de brief van de toenmalige Staatssecretaris van SZW aan de Inspecteur-Generaal van de Inspectie SZW (thans Nederlandse Arbeidsinspectie, NLA) is als bijlage bij de beantwoording van deze vragen gevoegd.
Wat was de wettelijke grondslag voor dat besluit?
De tijdelijke situatie is ingegaan op 15 april 2020 en geëindigd op 1 september 2020.
Op welke wijze en op welke datum is dat besluit gepubliceerd en publiek kenbaar gemaakt?
Het besluit is een gedoogbesluit. In Kamerstuk 1996–1997, 25 085, nr. 2 (gedogen in Nederland) is bepaald in welke gevallen mag worden gedoogd. Zo wordt gedogen slechts aanvaardbaar geacht in (a) uitzonderingsgevallen, (b) als het wordt beperkt in omvang en/of in tijd en (c) als er controle mogelijk is op het gedoogbesluit (pagina 8 en 9 van voornoemd Kamerstuk). Aan die criteria is in dit geval voldaan. Allereerst was sprake van een uitzonderlijke situatie. Zo werd dit gedoogbesluit genomen aan het begin van de coronacrisis, toen er een wereldwijde extreme schaarste aan persoonlijke beschermingsmiddelen was. Op basis van een afweging van alle belangen is toen de beslissing genomen tot gedogen. Ten tweede werd het gedoogbesluit beperkt in tijd. In het besluit is aangegeven dat het om een tijdelijke situatie gaat. Tot slot was er ook controle op het gedoogbesluit mogelijk, aangezien de toenmalig bewindspersoon u bij voornoemde brief van 15 april 2020 heeft geïnformeerd over het gedoogbesluit.
Heeft de regering ooit druk uitgeoefend op de V&V sector (of vertegenwoordigers van de V&V sector) om akkoord te gaan met richtlijnen, die feitelijk het zorgpersoneel en de patiënten veel te weinig bescherming boden?
Deze handelwijze is kenbaar gemaakt via publicatie in de Kamerbrief van de toenmalige Minister van VWS van 15 april 20203.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen twee weken beantwoorden (mede omdat ze eerdere onbeantwoorde vragen bevatten, die meer dan zes weken onbeantwoord bleven)?
Nee, dat is niet gebeurd. Het RIVM heeft de uitgangspunten voor het gebruik van PBM buiten het ziekenhuis juist opgesteld op uitdrukkelijk verzoek van de sector, zoals bleek uit de corona-overleggen met de sector en het Bestuurlijk Afstemmingoverleg (BAO). Ziekenhuizen hadden zelf richtlijnen voor het gebruik van PBM. Over de uitlegbaarheid en praktische toepasbaarheid van de uitgangspunten is ook overleg is geweest met de sector. Het Ministerie van VWS
heeft geen inhoudelijke rol gespeeld bij het vaststellen van de uitgangspunten. In de hectische tijd van de coronacrisis en gegeven de dringende behoefte aan duidelijkheid vanuit de zorg heeft het ministerie het op zich genomen overleg te organiseren tussen het RIVM en de sectorpartijen in de langdurige zorg. Op basis van voortschrijdend inzicht in de aard en de verspreiding van het virus en gevoed door de contacten met de sector heeft het RIVM een aantal keer aanpassingen in de uitgangspunten doorgevoerd. Ook waren er partijen die de uitgangspunten vertaalden naar de zorgverlening in eigen sector, wat ook de bedoeling was; praktische situaties laten zich immers niet altijd goed vangen in algemene uitgangspunten.
De vergunningsprocedure voor nieuwe toetreders tot de online kansspelmarkt |
|
Michiel van Nispen , Mirjam Bikker (CU) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Kunt u een overzicht geven van de online kansspelaanbieders die sinds 1 april 2022 zijn toegetreden tot de markt?
In de periode na 1 april 2022 is geen vergunning afgegeven aan een aanbieder van online kansspelen en is dus geen online kansspelaanbieder tot de markt toegetreden.
Kunt u tevens een overzicht geven van de online kansspelaanbieders die op dit moment een aanvraag voor een vergunning hebben lopen bij de Kansspelautoriteit (Ksa) om toe te mogen treden tot de Nederlandse online kansspelmarkt? Zo nee, waarom niet?
De Ksa kan het gevraagde overzicht van namen niet geven. De reden daarvoor is dat een kansspelaanbieder aan wie een vergunning is geweigerd, onevenredig nadeel kan ondervinden als de afwijzing daarvan bekend wordt, bijvoorbeeld door reputatieschade. Voor consumenten en andere betrokkenen – zoals betaaldienstverleners – zijn slechts verleende vergunningen van belang, omdat zij dan weten dat zij bij deze aanbieders van kansspelen mogen spelen of diensten aan hen mogen verlenen. De vergunninghouders staan vermeld op de website van de Ksa.1
Wel kan ik u melden dat de Ksa momenteel 30 aanvragen voor een vergunning voor het aanbieden van online kansspelen in behandeling heeft, waarvan 14 zijn ingediend in de laatste week van maart 2022.
Kunt u inzicht geven in hoe de vergunningsprocedure bij de Ksa verloopt? Kunt u daarbij ook aangeven welke beoordelingscriteria de Ksa gebruikt om tot een oordeel te komen over het al dan niet verstrekken van een vergunning? Zo nee, waarom niet?
Een onderneming kan een vergunningaanvraag online kansspelen indienen in het digitale portaal van de Ksa. Conform hoofdstuk 3 van het Besluit Koa en de Beleidsregels vergunningverlening kansspelen op afstand, dient de aanvraag vergezeld te gaan van een aantal documenten over onder meer de betrouwbaarheid van de aanvrager, zijn onderneming/concern en zijn personeel, de deskundigheid van de aanvrager en zijn werknemers, de continuïteit van de onderneming, verslavingspreventiebeleid, reclame- en marketingbeleid, consumentenbescherming, beleid inzake de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, beleid om matchfixingsrisico’s tegen te gaan, het tegengaan van integriteitsrisico’s, betaaltransacties, identiteit en verificatie, Centraal register uitsluiting kansspelen (Cruks) en de Controledatabank (CDB). Op de website van de Ksa en in het digitale portaal wordt uitvoerig behandeld wat nodig is voor een succesvolle aanvraag. De aanvraag wordt afgewezen als onvoldoende is gewaarborgd dat de aanvrager en diens onderneming voldoen aan alle vereisten in wet- en regelgeving (art. 31c Wok). De beschikking op de vergunningaanvraag wordt in beginsel gegeven binnen zes maanden nadat deze is ontvangen (art. 2.4 Bkoa).
Bent u het eens dat het goed zou zijn voor de samenleving als al in een vroeg stadium bekend gemaakt zou worden welke aanbieders een aanvraag voor een vergunning hebben lopen om online kansspelen aan te bieden, zodat burgers en instanties, die mogelijk ervaring hebben met de bewuste aanbieder uit de tijd dat die nog illegaal zijn diensten aanbood, hun zienswijze kunnen geven aan de Ksa? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Ksa naar aanleiding van een vergunningaanvraag is omvangrijk en geschiedt zorgvuldig. Voor vergunningverlening moet de Ksa, al dan niet na een bibob-toets2, ervan overtuigd zijn dat de toekomstige vergunninghouder bereid en in staat is om zich te houden aan de Nederlandse wet- en regelgeving en de doelstellingen van het Nederlandse kansspelbeleid adequaat en overeenkomstig het uitvoeringsbeleid en de aanwijzingen van de Ksa in de praktijk uit te voeren.
Een openbare consultatie, waarbij burgers en instanties hun zienswijze op de aanvraag kunnen geven, acht ik niet opportuun. Zoals in antwoord 2 is aangegeven zijn er goede redenen voor de Ksa om de namen van bedrijven die een vergunningaanvraag hebben lopen, niet bekend te maken.
Bent u het eens dat de Ksa zoveel mogelijk openheid van zaken moet verschaffen als het aankomt op mogelijke nieuwe toetreders tot de online kansspelmarkt en zij deze openheid van zaken op zijn minst moet verschaffen bij WOB-verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Wanneer de Ksa een WOB-verzoek ontvangt, verschaft zij de openheid van zaken binnen de kaders van de wet. Het openbaar maken van de namen van bedrijven die in een vergunningverleningstraject zitten, brengt onevenredige benadeling toe aan het belang van de aanvrager van een vergunning (artikel 10, tweede lid, onder g Wob resp. het na 1 mei 2022 geldende artikel 5.1, vijfde lid, Woo). Zie antwoord 2.
Bent u op de hoogte dat sommige casino’s op dit moment (forse) welkomstbonussen uitdelen aan nieuwe spelers?1 Zo ja, wat vindt u hiervan? Is dit in lijn met de regelgeving die bijvoorbeeld voorschrijft dat spelers tot 24 jaar überhaupt geen bonussen mogen ontvangen? Hoe wordt dit gecontroleerd?2
Ik ben ervan op de hoogte dat er online kansspelaanbieders zijn die welkomstbonussen uitdelen aan nieuwe spelers. In de wet- en regelgeving is bewust ruimte gelaten om bonussen te kunnen aanbieden, omdat dit ook juist door illegale aanbieders wordt gebruikt om spelers te lokken. Het toestaan van bonussen binnen de gereguleerde markt is nodig om daar enig tegengewicht en attractief aanbod tegenover te stellen. In de wet- en regelgeving zijn wel aanvullende eisen gesteld voor bonussen en spaarprogramma’s. Zo mogen vergunninghouders geen bonussen aanbieden aan een speler tijdens diens deelname aan een kansspel. De bonus mag ook geen onmatig speelgedrag uitlokken. Uit artikel 2, vierde lid, van het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen vloeit verder voort dat bonussen onder meer niet gericht mogen zijn personen in de leeftijdscategorie tussen 18 en 24 jaar. De Ksa houdt hier toezicht op, op basis van eigen onderzoek en naar aanleiding van meldingen die zij hierover ontvangt. Overigens is de Ksa recentelijk een onderzoek gestart naar reclame (waaronder bonusaanbiedingen) die vergunninghouders mogelijk sturen aan personen tussen 18 en 24 jaar. Daarin roept de Ksa expliciet op meldingen te doen over reclame die zich richt op jongeren tot 24 jaar via haar meldingenformulier.
De grove uitzetting van journalist Dulmers uit de Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitzetting van ND-correspondent Robert Dulmers uit Oekraïne»1?
Ja.
Wat vindt u van de bijzonder grove uitzetting van Dulmers, waarbij hij een doorgeladen pistool tegen het hoofd gedrukt heeft gekregen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven met een feitenrelaas van het incident?
Het ministerie is bij de Oekraïense autoriteiten nagegaan waarom correspondent Dulmers is uitgezet en hoe de uitzetting is verlopen. De Oekraïense autoriteiten hebben aangegeven dat de heer Dulmers in strijd heeft gehandeld met regelgeving die geldig is geworden na het uitroepen van de noodtoestand. Door de wijze van delen van beeldmateriaal zou hij volgens de autoriteiten informatie prijsgegeven hebben over de tijd, locatie en impact van een aanslag. Daarmee zou hij heel direct burgers en hulpdiensten in gevaar hebben gebracht. De Oekraïense autoriteiten laten weten dat dit de reden van uitzetting is. Wegens de huidige oorlogssituatie konden de Oekraïense autoriteiten niet achterhalen hoe de heer Dulmers is behandeld tijdens de uitzetting. Indien hij daadwerkelijk op de manier is behandeld zoals beschreven in het artikel, is dat een vreselijke ervaring geweest en doorstaat dat de toets van proportionaliteit niet. Dat heeft het ministerie kenbaar gemaakt aan de Oekraïense autoriteiten.
Wilt u de uitzetting van Dulmers, die voor zijn werk officiële militaire toestemming had, scherp veroordelen? Zo ja, kunt u daarbij de ambassadeur van de Oekraïne ontbieden voor het geven van tekst en uitleg?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten gesproken over de toedracht van de situatie. In dat gesprek is aangegeven dat persvrijheid in Nederland hoog in het vaandel staat en dat onafhankelijke verslaggeving en toegang tot informatie, zeker in oorlogstijd, van groot belang is. De Oekraïense autoriteiten hebben bevestigd dat de waarden van persvrijheid en vrijheid van meningsuiting ook voor hen een groot goed zijn. Echter, in de huidige oorlogssituatie is regelgeving opgesteld om de nationale veiligheid te beschermen. De heer Dulmers heeft deze regelgeving volgens de Oekraïense autoriteiten niet gerespecteerd en daarmee burgers en hulpdiensten in gevaar gebracht. De Oekraïense autoriteiten hebben laten weten dat er veel journalisten, ook buitenlandse, in Oekraïne actief zijn en dat zich daarbij over het algemeen geen problemen voordoen. De autoriteiten hebben aangegeven dat Nederlandse journalisten welkom zijn in Oekraïne om verslag te doen.
Wilt u Oekraïne, via de ambassadeur, verzoeken om een volledig rapport rond de uitzetting van Dulmers? Zo neen, waarom niet?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten gevraagd naar de exacte toedracht van de situatie. Wegens de huidige oorlogssituatie is het niet mogelijk om een volledig rapport op te stellen en te overhandigen.
Wilt u de ambassadeur kenbaar maken dat Nederland het absoluut onvaardbaar vindt dat Oekraïne zo met onze journalisten omgaat? Zo neen, waarom niet?
In het gesprek met de Oekraïense autoriteiten is naar voren gebracht dat persvrijheid zeer hoog in het vaandel staat in Nederland. Mediavrijheid en toegang tot – en het vergaren van – onafhankelijke informatie zijn cruciaal, ook in oorlogssituaties. De Oekraïense ambassadeur heeft dat ook onderstreept. In het gesprek heeft het ministerie kenbaar gemaakt dat Oekraïne deze regelgeving helder moet communiceren aan journalisten.
Het bericht 'ProRail moet schadevergoeding betalen voor trillend huis door passerende treinen' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw appreciatie van de uitspraak van de rechtbank van Middelburg?1
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank is in haar uitspraak tot de conclusie gekomen dat ProRail B.V. in dit specifieke geval onrechtmatig handelt tegenover een omwonende van de spoorlijn Vlissingen – Roosendaal voor wat betreft trillinghinder. En heeft bepaald dat ProRail B.V. een schadevergoeding moet betalen aan deze omwonende. ProRail heeft te kennen gegeven in hoger beroep te gaan tegen de uitspraak. Zij heeft hierbij aangegeven niet te betwisten dat er sprake is van hinder, maar voor haar is onduidelijk wanneer deze als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Na afloop van de juridische procedure beoordeel ik de mogelijke gevolgen hiervan.
Welke stappen neemt ProRail of draagt u ProRail op te nemen om de spoorsituatie in Goes te verbeteren?
ProRail heeft, na eerdere klachten en onderzoek, de afgelopen jaren in Goes maatregelen getroffen om de overlast van trillingen te verminderen. Zo zijn elektrische scheidingslassen vervangen en waar mogelijk verwijderd, en is een kruiswissel vervangen door een enkelvoudig wissel. Momenteel voert de gemeente Goes een monitoringsonderzoek uit naar de effecten van deze ingrepen. De resultaten daarvan kunnen aanknopingspunten geven voor nieuw beleid. Als dat het geval is, zal ik uw Kamer daarover zo snel mogelijk informeren in samenhang met de andere stappen die ik zet in de ontwikkeling van nieuw beleid voor hinder door spoortrillingen (zie verder ook de beantwoording van vragen 5, 6 en 7).
Bent u bereid de Kamer hierover op de kortst mogelijke termijn te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rijmt u uw uitspraak «Uit de onderzoeken die ProRail heeft laten uitvoeren naar aanleiding van schademeldingen, blijkt in die gevallen geen oorzakelijk verband tussen spoortrillingen en schade aan de woning.»2 met de uitspraak van de rechter?
Mijn geciteerde uitspraak in vraag 4 heeft betrekking op schade aan woningen, en niet op hinder. Mijn stellingname sluit aan bij de uitspraak van de rechtbank uit het bericht van de Volkskrant. De rechtbank concludeert immers in rechtsoverweging 2.6 dat «niet aannemelijk is dat de huidige schade aan de woning van [eiser] door trillingen is veroorzaakt».3 Dit is dan ook de reden dat de rechtbank de gevraagde vergoeding vanwege schade aan de woning afwijst.
Hoeveel gevallen of situaties van vergelijkbare aard zijn er rond de spoortracés met veel en of groeiend spoorgoederenvervoer? Bent u bereid dit te onderzoeken?
Uit contacten met bewoners is duidelijk dat ook langs andere tracés met veel en/of groeiend spoorgoederenvervoer sprake is van trillinghinder. Ik trek me deze hinder aan en zet me in om de leefbaarheid langs het spoor te verbeteren. De verbetering van de leefbaarheid is één van de redenen waarom mijn voorganger in 2018 een beleidsintensivering is gestart op het gebied van spoortrillingen. Het doel van deze intensivering is te komen tot robuust beleid om trillinghinder te verminderen. Ik heb uw Kamer onlangs geïnformeerd over de voortgang van deze beleidsintensivering (zie voetnoot 2).
Met de resultaten van het onderzoekstraject «Vervolgmeting «Wonen langs het Spoor»» hoop ik een afweging voor te kunnen bereiden over een normstelling voor trillingen. Ik verwacht de resultaten van het onderzoekstraject dit jaar. Onderdeel van de te maken afweging is ook de vraag of voldoende effectieve oplossingen beschikbaar zijn om trillingen te verminderen. Daarvoor vindt onderzoek plaats binnen de innovatieagenda bronaanpak spoortrillingen.
Voor ik een inventarisatie van vergelijkbare gevallen start wacht ik de uitkomst van de juridische procedure af (zie ook mijn antwoord op vraag 1).
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel gevallen of situaties van vergelijkbare aard mogelijk ontstaan als gevolg van de verwachte groei van het goederenvervoer per spoor en woningbouw langs het spoor?
Zie antwoord vraag 5.
Is het mogelijk om na het onderzoekstraject «Vervolgmeting «Wonen langs het Spoor»» concrete stappen te zetten richting een normstelling voor trillingen? Zo ja, bent u bereid dat te doen? Zo nee, wat is het verdere proces en tijdpad dat hierbij hoort?
Zie antwoord vraag 5.
De peperdure renovatie van het Binnenhof |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Brief Hugo de Jonge: renovatie Binnenhof kan nóg duurder worden door risico's» en «Historische hofgracht rondom Binnenhof keert terug»?1 2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de kosten voor de renovatie bijna zijn verdubbeld, van 475 miljoen euro naar 734 miljoen euro, en wat zegt dit over de verantwoordelijkheid van het kabinet om verantwoord om te gaan met belastinggeld?
In de zesde voortgangsrapportage Binnenhof renovatie (Kamerstuk 34 293, nr. 122) is, zoals destijds toegezegd, uitgebreider dan voorheen ingegaan op de ontwikkelingen van het budget. Zoals in die rapportage toegelicht zijn de aanpassingen van het budget voor het grootste deel het gevolg van hogere eisen ten aanzien van veiligheid en aanvullende wensen van de Tweede Kamer ten aanzien van duurzaamheid. Daarnaast worden de budgetten periodiek aangepast aan de prijsontwikkeling. In de zevende voortgangsrapportage (Kamerstuk 34 293, nr. 126) is de enige mutatie op de financiën de doorwerking van de prijspeilcorrectie van het budget voor 2022. Over het eventuele beroep op de met uw Kamer gedeelde disclaimers, dat wil zeggen de oorzaken die door externe factoren worden beïnvloed, zal ik u zoals steeds het geval is geweest in de volgende voortgangsrapportage informeren. Dit omdat er dan meer inzicht is in de uitkomsten van de lopende onderzoeken, het contracteren van de uitvoerende werkzaamheden en het afronden van de ontwerpen.
Deelt u de mening dat in iedere bedrijfsvoering verantwoordelijken met pek en veren zouden zijn verjaagd als zij met zulke gigantische kostenoverschrijdingen op de proppen zouden zijn gekomen? Zo ja, welke koppen gaan er rollen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt met de gemeente Den Haag inzake compensatie voor een dicht Binnenhof? Graag een helder (kosten)overzicht.
Vanwege het belang van het Binnenhof voor de Haagse binnenstad hebben de gemeente Den Haag en het Rijksvastgoedbedrijf de ambitie uitgesproken om de bezoekersaantallen tijdens de renovatieperiode op peil te houden, om zo de mogelijk negatieve effecten van de renovatie te beperken. In de zesde voortgangsrapportage over het programma Binnenhof renovatie heb ik uw Kamer toegelicht dat het Rijksvastgoedbedrijf zich hier samen met de gemeente Den Haag en in goede afstemming met de omgevingspartijen, voor inzet. Dit is vastgelegd in de publicatie «Renovatie Binnenhof, met oog voor de omgeving». De gemaakte afspraken zijn tot stand gekomen op basis van een participatietraject.
Mocht er sprake zijn van buitenproportionele inkomensschade veroorzaakt door de renovatie van het Binnenhof dan is er voor (cultureel) ondernemers een schadeprotocol in werking. Dit schadeprotocol is gepubliceerd op de website www.binnenhofrenovatie.nl . De uitgangspunten en werking van het protocol zijn toegelicht in de zevende voortgangsrapportage en in de brief van 16 december 2021 (Kamerstuk 34 293, nr. 125).
Kosten van deze afspraken zijn commercieel vertrouwelijk en kunnen niet in de openbaarheid worden gedeeld.
Zit het deels in ere herstellen van de Hofgracht daarbij in het financiële plaatje? Graag een helder (kosten)overzicht.
De Hofgracht is onderdeel van de extra beveiligingsmaatregelen rond het Binnenhof. De kosten hiervoor vallen onder de disclaimer extra eisen beveiliging zoals deze in de zesde voortgangsrapportage zijn gemeld.
Zijn nu alle financiële lijken uit de kast of heeft u er nog meer in petto? Graag een totaal en afgerond financieel overzicht, met de garantie dat er geen verdere kostenoverschrijdingen komen.
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het online gepresenteerde onderzoek naar aanleiding van de WOB documenten over de aansturing van het LIMC door de NCTV1 en het artikel «Ontluisterend: de landmacht beschouwt haar eigen volk als vijand»2?
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het Vragenuurtje van 15 maart jl. de Kamer stellig en bij herhaling meldde dat het NCTV geen inhoudelijke noch aansturende rol had, maar slechts de «briefkop» leverde?
Ik kan mij dit herinneren. Echter, het antwoord dat ik op 15 maart jl. gaf had betrekking op vragen over omgevingsanalyses die het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) heeft gemaakt en het gegeven dat hierin uitingen op sociale media van Kamerleden voorkomen. De vragen zoals gesteld door uw Kamer van 15 maart jl. hadden geen enkele betrekking op gevoerd overleg over het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC).
Hoe is dit te rijmen met de tekstfragmenten uit de gewobte documenten?1 Kunt u bevestigen of ontkennen of de aansturende rol van de NCTV op zijn minst onderwerp van discussie was en als noodzakelijk werd beschouwd voor de werkzaamheden van het LIMC? Kunt u bevestigen of ontkennen of de NCTV bij nader inzien toch een inhoudelijke en aansturende rol had?
In de periode maart 2020 tot en met oktober 2020 is de NCTV in gesprek geweest met Defensie over de mogelijkheid de capaciteit van het LIMC te benutten voor het signaleren en duiden van desinformatie met betrekking tot COVID-19. Gedurende deze periode is onder meer overleg gevoerd over het opstellen van een zogeheten verzoek om Militaire Steunverlening in het Openbaar Belang (MSOB) met bijbehorende gegevensverwerkingsovereenkomst. Er is door de NCTV echter niet overgegaan tot het indienen van een MSOB-verzoek, onder meer vanwege onduidelijkheid over de kaders van de eventuele samenwerking.
Bent u bekend met het feit dat een OSINT-analist van de Nationale Politie, met de bevoegdheid om beroepsmatig op de sociale media actief te zijn, wekelijks vergaderde met het LIMC om de inhoudelijke samenwerking «in beweging» te krijgen?
In het kader van overzichtelijke beantwoording geef ik eerst graag wat algemene informatie over de verkenning van de (on)mogelijkheden van samenwerking tussen de politie en het LIMC. Gezien de vraag om individuele beantwoording van de vragen komt deze informatie in gedeeltes bij latere vragen terug. De verkennende gesprekken hadden overwegend plaats tussen 24 september en 28 oktober 2020.
Het onderwerp van de verkenning was een overzicht krijgen van de omvang, aard en verschijningsvormen van desinformatie, mede ingegeven door het effect van desinformatie bij strafbare feiten en verstoringen van de openbare orde. De verkenning had tot doel om te bezien wat de kennis, expertise en methoden van Defensie en de politie op dit gebied waren, en om te zien of het mogelijk was om elkaar op dit onderwerp te versterken.
Tussen 24 september 2020 en 28 oktober 2020 heeft een OSINT-medewerker van de politie deelgenomen aan de wekelijkse overleggen met het LIMC. Het doel van deelname van deze medewerker was meerledig:
De rol van de OSINT-medewerker in het overleg bestond uit het geven van uitleg en toelichting op de werkwijze van de politie, en omgekeerd het kennisnemen van de werkwijze van Defensie. Op 28 oktober 2020 is de verkenning naar samenwerking gestopt, mede in verband met het ontbreken van een juridische grondslag voor het potentieel delen van (tijdens de reguliere taakuitvoering door de politie verzamelde) (persoons-)gegevens.
Bent u bekend met het voornemen om de aanwezigheid van Open Source Intelligence (OSINT)-analist uit te breiden tot twee dagen per week en een extra OSINT-analist toe te voegen? Is dat voornemen gerealiseerd? Kan worden afgeleid dat er sprake was van een intensieve samenwerking?
Er is inderdaad sprake geweest van een voornemen om de aanwezigheid van de OSINT-medewerker uit te breiden tot twee dagen per week en een extra OSINT-medewerker toe te voegen. Dit voornemen is niet gerealiseerd. Slechts enkele malen zijn er twee OSINT-medewerkers op locatie bij Defensie geweest om te overleggen en af te stemmen over de onder beantwoording van vraag 4 genoemde doelen. Hierbij zijn geen persoonsgegevens uitgewisseld.
De verkenning had een oriënterend karakter. Van intensieve samenwerking was dus geen sprake, dat was overigens ook niet het vooraf bepaalde doel.
Wie heeft opdracht gegeven voor deze samenwerking en met welk doel?
Er was geen opdracht tot samenwerking, omdat het ging om een verkenning. Dit is in onderling overleg tussen Defensie en de politie tot stand gekomen.
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van vraag 4 was doel van de verkenning om te bezien wat de kennis, expertise en methoden van Defensie en politie op het gebied van OSINT ten tijde van een nationale crisis en om te zien of het mogelijk was om elkaar hierbij te versterken.
Welke periode besloeg de samenwerking tussen het LIMC en de Nationale Politie? Is de samenwerking en de uitwisseling van gegevens nog steeds gaande?
De verkennende gesprekken hadden overwegend plaats tussen 24 september en 28 oktober 2020. Deze verkenning is gestopt per 28 oktober 2020.
Er is geen sprake geweest van een continue gegevensuitwisseling. Er zijn drie documenten door de politie gedeeld met Defensie. Eén daarvan gaat over een demonstratie, de andere over des- of misinformatie. Geen van de gedeelde documenten bevatte persoonsgegevens. Deze documenten zijn opgesteld aan de hand van informatie verkregen op grond van artikel 3 Politiewet. Er is geen gebruik gemaakt van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Deze documenten zijn niet geschikt voor openbaarmaking, omdat zij inzicht geven in de werkwijze van de politie, maar zullen vertrouwelijk ter inzage worden aangeboden aan de Kamer.
De activiteiten van het LIMC zijn op 27 november 2020 stilgelegd. De Kamer is hier destijds over geïnformeerd.4 Er vindt dus geen samenwerking meer plaats. Op 1 februari 2022 is de Kamer door de Minister van Defensie geïnformeerd dat er een onafhankelijk onderzoek naar het LIMC wordt uitgevoerd.
Kunt u de verslaglegging (notulen, besluitenlijsten, en dergelijke) van de wekelijkse vergaderingen van LIMC en de Nationale Politie aan de Kamer sturen? Kunt u daarbij ook de verslaglegging over 24 september 2020 meesturen, toen de OSINT-analist bevindingen presenteerde aan het LIMC? Kunt u aangeven welke vervolgacties zijn afgesproken naar aanleiding van deze presentatie?
Van de vergaderingen zijn geen verslagen gemaakt. Wel zal ik – zoals gemeld in de beantwoording op vraag 7 – de door de politie met het LIMC gedeelde documenten vertrouwelijk ter inzage aanbieden.
Klopt het dat in de driehoek LIMC, NCTV en de Nationale Politie op grote schaal is overgegaan tot het actief volgen van burgers die op de één of andere manier het coronabeleid van de overheid in twijfel trokken? Kunt u een uitputtende lijst vertrouwelijk naar de Kamer sturen met de personen die zijn gevolgd vanwege hun coronastandpunt? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt niet. In de verkenning tot samenwerking tussen het LIMC en de politie is de NCTV geen partij geweest. Het doel van deelname aan de overleggen met het LIMC was om in het kader van desinformatie te verkennen wat de respectievelijke kennis, expertise en methoden van politie en Defensie in dit opzicht waren, en hoe deze elkaar konden versterken.
Het volgen van burgers die op de één of andere manier het coronabeleid van de overheid in twijfel trokken maakte geen onderdeel uit van de in de beantwoording van vraag 4 genoemde doelen en is noch door politie, noch door LIMC gedaan, zoals bleek uit het Avg-onderzoek dat de onafhankelijke Functionaris Gegevensbescherming Defensie heeft uitgevoerd (7 mei 2021). Hier is overigens ook geen juridische grondslag voor.
Bent u ermee bekend dat uit de onderzochte WOB stukken blijkt dat de Nationale Politie de social media afspeurt op personen met een «pseudowetenschappelijke mening»? Op grond van welke kennis en vaardigheden beoordeelt een OSINT-medewerker of een mening «pseudowetenschappelijk» is? Vindt u dat een taak van de politie? Bent u bereid onmiddellijk dit soort «onderzoek» naar pseudowetenschappelijke meningen te stoppen?
De politie zoekt niet op sociale media naar personen met een zgn. «pseudowetenschappelijke mening». Hiervoor ontbreekt ook een bevoegdheid.
Bij onderzoek naar maatschappelijke ontwikkelingen kunnen wel diverse personen die zich uitlaten over maatschappelijke ontwikkelingen aangetroffen worden. Het doel is daarbij echter niet om deze personen te vinden. Het doel is wel het onderzoeken en duiden van maatschappelijke ontwikkelingen gerelateerd aan de taken van de politie. We verwachten dit ook van de politie. Een steeds groter deel van het leven speelt zich af op het internet en van de politie wordt verwacht dat zij op de hoogte is van ontwikkelingen in de samenleving. Daarbij is het niet nodig een mening (voor zover niet strafbaar) te beoordelen, ook niet het zgn. pseudowetenschappelijke karakter daarvan.
Wel kan zijn dat de politie bij onderzoek naar maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk strafbaar handelen onderkent. Een OSINT-medewerker met opsporingsbevoegdheid kan dan overgaan tot strafvorderlijk gericht onderzoek. Voor het onderzoek naar personen is, afhankelijk van de context, een aanwijzing of verdenking noodzakelijk en onderzoek van dien aard vindt plaats onder gezag van de officier van justitie.
Sinds wanneer speurt de Nationale Politie beroepsmatig de social media af op meningen van personen en met welke doel?
De politie zoekt niet op sociale media naar personen met bepaalde meningen. In het kader van ander onderzoek binnen haar taakstelling kan de politie wel online geuite meningen aantreffen. De politie beweegt zich op het internet, omdat een steeds groter deel van het maatschappelijke leven zich afspeelt op het internet. Het hoort bij een betrokken en waakzame politie om de maatschappelijke ontwikkelingen te volgen, onder andere ten behoeve van een informatiebeeld over mogelijke verstoringen van de openbare orde. Voor diepergaand onderzoek naar personen is een aanwijzing of verdenking van een strafbaar feit noodzakelijk en onderzoek van dien aard vindt plaats onder gezag van de officier van justitie.
Wat is het juridisch kader van de social media surveillance door de Nationale Politie? Kunt u deze vraag feitelijke en uitgebreid beantwoorden met verwijzing naar de relevante wet- en regelgeving?
De gestelde vragen lijken te suggereren dat de politie onder de noemer surveillance systematisch social media en het internet afspeurt met de bedoeling uitlatingen van burgers op het internet te vinden en vast te leggen. Dat is niet het geval. De politie handelt op basis van het bestaand wettelijk kader.
Volgens artikel 3 van de Politiewet 2012 bestaat de politietaak uit handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Deze wettelijke taakstelling ziet op strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, handhaving van de openbare orde en het verlenen van hulp bij nood. Deze basis geldt voor optreden in de fysieke wereld, maar ook voor optreden in de digitale wereld.
Als in het kader van de uitoefening van de politietaak slechts een beperkte inbreuk op grondrechten wordt gemaakt is volgens jurisprudentie van de Hoge Raad geen expliciete wettelijke basis nodig en volstaat artikel 3 Politiewet als grondslag.5 Niet alle activiteiten die de politie op het internet ontplooit leveren een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer op.
Als de politie in het kader van de uitvoering van haar taak een meer dan geringe inbreuk moet maken, bijvoorbeeld om onderzoek te doen naar een misdrijf, dient daarvoor een expliciete wettelijke grondslag te zijn. Dit betreft veelal specifieke opsporingsbevoegdheden, zoals beschreven in het Wetboek van Strafvordering, zoals de bevoegdheid tot stelselmatige inwinning van informatie (126j SV). Bij de inzet van deze bevoegdheid mag de politie op bevel van een officier van justitie onderzoek doen waarbij een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van een persoon kan worden verkregen. De inzet van dergelijke bevoegdheden dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
De politie valt voor wat betreft de strafrechtelijke handhaving onder het gezag van de officier van justitie en voor wat betreft handhaving van de openbare orde en hulpverlening onder het gezag van de burgemeester. De bevoegdheid van de Nederlandse politie is beperkt tot het grondgebied van Nederland.
In hoeverre passen de werkzaamheden van de OSINT-analist die wekelijks vergaderde met het LIMC in dit juridische kader? Hebben de betreffende analist en diens meerderen zich aan het voor hen geldende juridisch kader gehouden? Zo nee, is hier actie op ondernomen?
Zoals reeds gemeld in de beantwoording van vraag vier waren de doelen van deelname aan het overleg door de OSINT-medewerker kennisdeling over methoden en werkwijzen op het gebied van OSINT, komen tot begrip van elkaars werkwijzen en begrippen en het verkennen van de samenwerking.
Het is goed om hierbij op te merken dat deelname aan vergaderingen niet gelijk staat aan het delen van (operationele en/of persoons-) gegevens. Het delen van methoden, werkwijzen en inzichten daarover valt niet binnen een specifiek juridisch kader, onder andere omdat het niet ging om persoonsgegevens of operationele gegevens. De drie door politie gedeelde documenten bevatten geen persoonsgegevens en het delen daarvan past binnen het juridisch kader zoals geschetst in de beantwoording van vraag 12.
Hoeveel fte van de Nationale Politie is betrokken bij social media surveillance? Wat waren de kosten hiervoor voor de afgelopen 10 jaar?
Binnen de politie is online informatievergaring een relatief nieuw vakgebied, aangezien de criminaliteit van de fysieke wereld naar de digitale wereld verschuift en ook de samenleving digitaliseert. Online informatievergaring wordt uitgevoerd binnen de domeinen opsporing (digitale recherche), intelligence (OSINT) en GGP (digitale wijkagent). De werkzaamheden binnen deze domeinen worden niet uitgesplitst naar type in aantallen fte, daarom is geen specifiek antwoord te geven op de vraag hoeveel fte (en hoeveel kosten) er naar online informatievergaring gaan.
Welke technieken worden gebruikt voor social media surveillance? Welke bedrijven krijgen in dit verband opdrachten? Hoe worden deze bedrijven geselecteerd? Wat wordt er met de verzamelde gegevens van gevolgde personen gedaan? Worden ze opgeslagen? Zo ja, door wie en hoelang? Zijn de gegevens over coronastandpunten van personen inmiddels vernietigd?
De politie verzamelt geen gegevens over de coronastandpunten als zodanig, er is daarom geen sprake van een noodzaak tot vernietiging van gegevens.
Niet valt uit te sluiten dat in onderzoek van de politie op andere gronden (zoals individuele strafrechtelijke onderzoeken) ook standpunten over corona en coronabeleid zijn of worden vastgelegd. Deze gegevens zullen op de reguliere wijze worden afgedaan (conform de bewaartermijnen in de Wpg), met de uitkomst van het onderzoek waarvan zij onderdeel zijn.
Door wie wordt toezicht gehouden op de social media surveillance door de Nationale Politie? Wordt dat in de praktijk daadwerkelijk gedaan? Op welke manier en hoe vaak? Zijn er voorbeelden te geven waarbij de Nationale Politie tot de orde is geroepen door de toezichthouder vanwege het ongeoorloofd volgen van personen op de social media? Heeft de toezichthouder u gerapporteerd over het volgen van personen met een mening die afwijkt van het coronabeleid? Zo ja, wat heeft de toezichthouder gemeld? Zo nee, vindt u dat dat wel had moeten gebeuren of bent u tevreden over de manier waarop toezicht wordt gehouden?
In de dagelijkse politietaak is de invulling van de gezagsrol door de burgemeester en Officier van Justitie een vorm van toezicht. Daarnaast houdt de Inspectie van Justitie en Veiligheid toezicht op de taakuitvoering van de politie. De Autoriteit Persoonsgegevens is de toezichthouder op de verwerking van persoonsgegevens. Daarnaast kunnen individuele gevallen voor de rechter komen, waarbij de rechter toetst of politiebevoegdheden rechtmatig zijn ingezet.
De Inspectie van Justitie en Veiligheid en de Autoriteit Persoonsgegevens hebben geen lopend of afgerond onderzoek waarbij specifiek is gekeken naar het al dan niet volgen van personen met een mening die afwijkt van het coronabeleid. Ik zie geen aanleiding om hier expliciet om te vragen.
Kunt u aangeven op welke inhoudelijke terreinen de politie momenteel social media surveillance uitvoert? Kunt u specifiek bevestigen of ontkennen dat social media surveillance wordt ingezet op de beleidsterreinen klimaat, EU en migratie?
Zoals reeds opgemerkt in de beantwoording van vraag 12 leveren niet alle activiteiten die de politie op het internet ontplooit een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Ook is in de beantwoording van vraag 12 reeds aangegeven dat er geen sprake is van het onder de noemer surveillance systematisch sociale media en het internet afspeuren met de bedoeling uitlatingen van burgers op het internet te vinden en vast te leggen. Een aanzienlijk deel van de activiteiten op het internet is juist niet gericht op het verkrijgen van een compleet beeld van individuen, maar gericht op het bepalen van een algemeen beeld van (potentiele) verstoringen van de openbare orde die politie-inzet nodig hebben of kunnen gaan hebben. De politie verricht onderzoek op sociale media in het kader van de primaire taken handhaving van de openbare orde en opsporing. Het doel hiervan is het (vroegtijdig) kunnen waarnemen van verstoringen van de openbare orde of tot strafbare feiten.
De (prioritering van de) inzet van de politie vindt plaats op vooraf vastgestelde thema’s. De Nationale Veiligheidsagenda is daarbij leidend. In afstemming met het gezag worden daarin de landelijke prioriteiten bepaald.
Bent u het met mij eens dat het volgen van burgers op social media met een mening die afwijkt van het overheidsbeleid, verwerpelijk is? Bent u het met mij eens dat als de Nationale Politie meeleest met meningen en daar een oordeel over heeft, we richting een politiestaat gaan?
Het kabinet hecht het grootste belang aan een open debat. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij altijd voorop. Verscheidenheid aan opvattingen en kritische debatten geven zuurstof aan onze democratie. Dit dient ook altijd beschermd te worden. Wel is het de taak van de politie om strafbare uitingen – ook wanneer deze online plaatsvinden – te onderzoeken. Het gaat dan bijvoorbeeld om haat zaaien of opruien tot geweld. Daarbij is het belangrijk om de grens hiertussen goed in de gaten te blijven houden en daar niet overheen te gaan. Tevens mogen wij verwachten dat de politie meebeweegt met maatschappelijke ontwikkelingen. Als een steeds groter deel van het maatschappelijke leven zich op internet afspeelt, zal de politie ook daar aanwezig moeten zijn en moeten monitoren of zij daar in het kader van strafrechtelijke rechtshandhaving, hulpverlening of handhaving van de openbare orde een taak te vervullen heeft. Het is echter niet zo dat de politie mensen volgt of onderzoekt om de enkele reden dat zij een mening hebben of verkondigen die afwijkt van het overheidsbeleid.
Hoe kijkt u aan tegen het aanbellen bij burgers door de politie als gevolg van een tweet met een mening? Kunt u een geanonimiseerd overzicht geven van alle keren in de afgelopen vijf jaar dat de politie een huisbezoek heeft afgelegd naar aanleiding van een tweet met daarin een mening? Kunt u daarbij aangeven of en hoe vaak er sprake was van een strafbaar feit, bijvoorbeeld het oproepen tot haat? Indien er geen sprake was van een strafbaar feit, wat was dan de grond om een huisbezoek af te leggen?
De politie geeft aan mij aan dat zij de kracht van sociale media ziet en onderkent. Met name omdat berichten snel veel mensen kunnen bereiken. Eventuele actie van de zijde van de politie is niet op de mening gericht, maar kan wel zien op de gevolgen van dit soort berichten wanneer deze in de richting van strafbare feiten of verstoringen van de openbare orde gaan. De politie richt zich dan op de-escalatie en het voorkomen van problemen. De afzender van de boodschap heeft ook niet altijd de intentie om problemen te veroorzaken, maar op sociale media worden dingen eenvoudig uit hun verband gerukt of worden op hoog tempo verspreid door anderen, waardoor onbedoeld door de afzender toch problemen ontstaan. Een goed voorbeeld hiervan is Project X (incident uit 2012, in Haren), waarbij een onschuldige uitnodiging voor een feestje thuis tot rellen leidde.
Registratie over huisbezoeken specifiek op grond van tweets (of andere uitingen op sociale media) wordt niet uitgevoerd. Daarom zijn hierover geen gegevens beschikbaar.
Bent u met mij van mening dat social media surveillance op gespannen voet staat met de vrijheid van meningsuiting en derhalve alleen in zeer uitzonderlijke geoorloofd zou mogen zijn?
Zoals bij de beantwoording van vraag 12 aangegeven leveren niet alle activiteiten die de politie op het internet ontplooit een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer op. Een groot deel van de activiteiten op het internet is juist niet gericht op het verkrijgen van een compleet beeld van individuen
De aanwezigheid van de politie op het internet kan op gespannen voet staan met de (gevoelde) vrijheid van meningsuiting door burgers. Daarom moet zeer zorgvuldig worden omgegaan met de aanwezigheid van de politie op het internet. Deze grondrechten zijn fundamenteel voor een vrije en veilige samenleving en verdienen bescherming. Tegelijk is het zo dat voor de uitvoering van haar taak de politie in bepaalde gevallen een inbreuk mag en soms zelfs moet maken op deze grondrechten. Deze inbreuk moet dan wel proportioneel zijn tot de taak van de politie en moet zijn gebaseerd op een wettelijke grondslag. De politie zelf, maar ook de gezagen en uiteindelijk de rechter, beoordelen in elk afzonderlijk geval of een eventuele inbreuk die wordt gemaakt proportioneel en rechtmatig is. Ik ben het met u eens dat niet lichtzinnig worden omgegaan met inbreuken op grondrechten van burgers.
De dreigende kaalslag in het openbaar vervoer |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep van lagere overheden om de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer (ov) niet stop te zetten?1
Ja.
Bent u bereid zo snel mogelijk duidelijkheid te geven over het al dan niet verlengen van de beschikbaarheidsvergoeding? Waarom is dit niet in het eerste kwartaal gebeurd zoals aangekondigd in de brief van uw voorganger van 16 december 2021?
De Kamer en de OV-sector zijn op 14 april jl. geïnformeerd over het kabinetsbesluit om de BVOV te verlengen tot het einde van 20222. Om een zorgvuldig besluit te kunnen nemen is het moment iets opgeschoven in de tijd.
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat het ov zonder goede afspraken onvermijdelijk in een neerwaartse spiraal terechtkomt met 20 tot 30 procent minder trein, trams, metro’s en bussen in 2023?
Het is van groot belang dat het openbaar vervoer haar maatschappelijke functie goed kan uitvoeren. Zowel voor de reiziger die er van afhankelijk is, als ook de noodzakelijke bijdrage aan duurzaamheid, het ontsluiten van nieuwe woningen en het opvangen van de groeiende behoefte aan mobiliteit. Vanwege dat maatschappelijk belang kunnen vervoerders voor heel 2022 gebruik maken van de beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV). Met het doortrekken van de BVOV wordt zekerheid geboden voor de sector en voor de reizigers beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd. Zo worden de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk gemaakt als op dit moment.
Voor 2023 gaat het KiM nu uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. In juni volgt een nieuwe prognose van het KiM. Ik blijf de (reizigers)ontwikkelingen goed monitoren en blijf daarover in gesprek met de OV-sector in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Erkent u dat het openbaar vervoer ook bij een lagere bezetting een essentiële maatschappelijke functie heeft, gezien er altijd mensen afhankelijk van zullen zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u ook dat forse bezuinigingen op het openbaar vervoer onmogelijk zijn om te rijmen met de maatschappelijk rol van het openbaar vervoer?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het ook kwalijk als personeel ontslagen moet worden terwijl er weer nieuw personeel aangetrokken moet worden zodra de vraag weer toeneemt?
Met het doortrekken van de beschikbaarheidsvergoeding OV voor heel 2022 is er zekerheid voor de vervoerders. Voor 2023 werken de decentrale overheden aan nieuwe vervoerplannen en dienstregelingen, waarin zij voor hun concessies keuzes zullen maken over eventuele aanpassingen in het OV-aanbod en de daaruit voortvloeiende inzet van personeel en materieel. Net als in de afgelopen jaren blijf ik deze ontwikkelingen goed volgen en blijf daarover met de sector in gesprek in het Nationaal OV-Beraad (NOVB).
Hoe beoordeelt u het risico dat door een verschraling van het openbaar vervoer meer mensen een auto zullen aanschaffen?
Zoals ik uw Kamer op 14 april jl. heb geïnformeerd heeft het kabinet gezien het belang van een bereikbaar en veilig OV voor de reiziger, besloten de Beschikbaarheidsvergoeding OV (BVOV) door te trekken tot en met 31 december 2022. Zo maken we de dienstregeling voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk. Voor de periode daarna zetten de partijen in het NOVB zich er voor in om het OV voor de reizigers aantrekkelijk te houden. Aan de hand van de reizigersdata van Translink en de prognoses van het KiM monitoren we de ontwikkelingen nauwlettend.
Bent u het eens dat bezuinigingen op het openbaar vervoer in het bijzonder in landelijke gebieden vervelende of zelfs schrijnende gevolgen hebben?
Ik volg de ontwikkelingen in het openbaar vervoer nauwgezet en blijf daarover met de sector in gesprek. Per brief van 16 december 20213 heb ik u geïnformeerd over de ontwikkelingen in het OV. De informatie uit deze rapportage wordt periodiek geüpdatet en geeft onder andere inzichten in de ontwikkelingen per regio. De rapportage wordt in het najaar met uw Kamer gedeeld, zodra de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld.
Bent u bereid om specifiek beleid te voeren op het openbaar vervoer in landelijke gebieden om de bereikbaarheid van voorzieningen in stand te houden?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft u een beeld van het niveau van het openbaar vervoer (hoeveel lijnen zijn geschrapt, rijden minder frequent, etc) sinds het uitbreken van de coronacrisis?
In het kader van de beschikbaarheidsvergoeding ontvang ik periodiek informatie over het voorzieningenniveau in het land. Tot op heden zijn wijzigingen in dienstregelingen ongeveer 90% ten opzichte van 2019, zoals toegelicht in de Kamerbrief en rapportage van 16 december 2021. Als randvoorwaarde voor aanpassingen van het aanbod is met de sector afgesproken dat de basisprincipes van beschikbaarheid en veiligheid van het OV als duurzame mobiliteitsvorm niet in het geding mogen komen. De afwegingen die daarbij worden gemaakt behoren tot de verantwoordelijkheid van de provincies en vervoerregio’s, die daarbij de gemeenten en (lokale) reizigersorganisaties jaarlijks consulteren.
Bent u bereid om het niveau van openbaar vervoer de komende maanden goed te monitoren en deze informatie te delen met de Kamer?
Ik zal uw Kamerdit najaar, als de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld, wederom informeren over de ontwikkeling van het voorzieningenniveau.
Kunt u een beeld geven van de financiële mogelijkheden van provincies en de vervoerregio’s om een acceptabel niveau van openbaar vervoer in stand te houden?
De provincies hebben ter bekostiging van het openbaar vervoer de algemene uitkering uit het Provinciefonds ter beschikking. De provincies bepalen zelf hoeveel middelen zij willen besteden aan het OV en het door hen gewenste acceptabele niveau er van. De besluitvorming daarover vindt plaats in de provinciale staten.
De vervoerregio’s MRDH en VRA ontvangen jaarlijks een Brede Doeluitkering voor het uitvoeren van decentrale verkeer- en vervoerstaken waaronder de exploitatie van het OV waarvan zij concessieverlener zijn. De BDU is jaarlijks ruim € 900 miljoen, waarvan het grootste deel wordt besteed aan exploitatie van OV en aanleg, beheer en onderhoud van de railinfrastructuur die daarmee samenhangt. In overleg met de inliggende gemeenten bepalen de vervoerregio’s wat een acceptabel niveau van OV is.
Hoe beoordeelt u het feit dat de Brede Doeluitkering gecorrigeerd voor inflatie tussen 2008 en 2021 bijna 15% lager is, terwijl het volume fors is toegenomen?
De BDU is in het begin van die periode onderworpen geweest aan bezuinigingen door de toenmalige kabinetten. Dat betekent dat regio’s keuzes moesten maken in de aanwending van beschikbare middelen.
Kunt u een beeld geven van de middelen die provincies vanuit het Rijk hebben ontvangen in de afgelopen tien jaar om het openbaar vervoer te regelen?
Dat beeld kan ik niet geven. Tot 2016 ontvingen de provincies ook nog BDU. Voor de provincies was dit in totaal ruim één miljard euro. Vanaf 2016 is dat bedrag overgeheveld naar het provinciefonds, waarbij er geen sprake meer is van een geoormerkt bedrag voor OV, maar bestedingsvrijheid voor de provincies. Zie verder mijn antwoord op vraag 12.
De Russische 'sigarettenkoning' die onder Europese sancties uitkomt omdat Nederland er niet in slaagt om zijn vermogen te bevriezen |
|
Kati Piri (PvdA), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Russische oligarch Kesajev, die naar verluidt een vermogen heeft van meer dan 1 miljard euro, waarbij het nog maar de vraag is of Nederland dit vermogen kan bevriezen?1
Ja.
Klopt het dat de bezittingen van Kesajev niet onder het sanctieregime van Europa vallen, omdat hij sinds 11 april is teruggetreden uit de raad van commissarissen van Megapolis Distribution? Zo ja, deelt u de mening dat het uitermate onwenselijk is dat een sanctieregime zo makkelijk ontweken kan worden?
Als een (rechts)persoon op een EU-sanctielijst is geplaatst, betekent dit dat de tegoeden en economische middelen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van de gesanctioneerde (rechts)persoon moeten worden bevroren. Hierbij geldt een eigendomsdrempel van 50%. Nederland pleit voor de verlaging van deze drempel naar 25%, maar hier is vooralsnog geen meerderheid voor.
Ook dienen de tegoeden en economische middelen te worden bevroren van (rechts)personen die met de gesanctioneerde (rechts)persoon zijn verbonden. Zolang een persoon op een sanctielijst staat, geldt dit gebod tot bevriezen van tegoeden en economische middelen. Daarnaast mogen er (direct en indirect) geen tegoeden en economische middelen of andere voordelen ter beschikking worden gesteld aan gesanctioneerde (rechts)personen zoals aandeelhouders.
Indien eigendom van meer dan 50% niet kan worden aangetoond, kan zeggenschap doorslaggevend zijn om over te gaan tot bevriezing. Enkel het terugtreden uit de raad van commissarissen is niet voldoende om de drempel van zeggenschap te ontwijken. Informatie over zeggenschap van gesanctioneerden in vennootschappen dient gecontroleerd te worden door betrokken financiële instellingen en dienstverleners, maar kan niet in het openbaar gedeeld worden. De coördinator kan hier dus geen uitspraken over doen.
Het is verboden om bewust en opzettelijk deel te nemen aan activiteiten die tot doel of gevolg hebben dat bevriezingsmaatregelen worden omzeild. Overtreding van het omzeilingsverbod is strafbaar gesteld in de nationale sanctieregelingen. Bij verdenking van overtreding kan strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld. Onder meer via deelname aan de freeze and seize task force werkt Nederland samen met Europese en andere internationale partners om de handhaving van sancties tegen Russische en Belarussische personen en entiteiten te versterken.
Welke stappen gaat u ondernemen om te voorkomen dat Russische oligarchen op deze manier onder het sanctiebeleid uit kunnen komen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat sanctiecoördinator Stef Blok nog geen uitspraken kan doen over de betrokkenheid van Kesajev bij Megapolis? Zo ja, waarom is het nog niet duidelijk hoe deze Russische oligarch gesanctioneerd zal worden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan het dat het onduidelijk is of Kesajev nog een controlerend belang heeft in twee andere Nederlandse vennootschappen?
Indien een gesanctioneerde persoon doorslaggevende zeggenschap kan uitoefenen over een bedrijf, is sprake van een zeggenschapsrelatie. In een dergelijk geval kan een gesanctioneerde persoon een effectieve en beslissende invloed uitoefenen op het gedrag van het bedrijf. Om welke zeggenschap het precies gaat, dient onderzocht te worden aan de hand van alle ter zake doende feiten en omstandigheden. Daarbij geldt in algemene zin dat door het gebruik van verschillende (bedrijfs- en eigendoms)constructies, het moeilijk kan zijn om te beoordelen of sprake is van doorslaggevende zeggenschap.
Klopt het dat toezichthouder De Nederlandsche Bank niet ingaat op individuele gevallen? Zo ja, waarom geldt er een geheimhoudingsplicht voor De Nederlandsche Bank met betrekking tot individuele gevallen?
De Nederlandsche Bank (DNB) is, net als de Autoriteit Financiële Markten (AFM), aangewezen als toezichthouder op de naleving van de sanctiewetgeving door specifieke categorieën financiële instellingen. DNB beoordeelt en handhaaft vanuit haar toezichthoudende taak de effectiviteit van de door de betreffende instellingen getroffen procedures en maatregelen die zijn gericht op de naleving van de sanctiewetgeving. Daarnaast beoordeelt DNB meldingen die deze instellingen aan haar doen wanneer zij constateren dat zij met in een bepaalde sanctieregeling opgenomen personen, bedrijven en/of entiteiten een relatie hebben. De wet bepaalt dat gegevens en inlichtingen die op grond van de sanctiewetgeving zijn verkregen over afzonderlijke ondernemingen, instellingen of personen, niet worden gepubliceerd en geheim zijn; op de toezichthouder rust een strikte geheimhoudingsplicht als het gaat om informatie die in de uitoefening van de toezichttaak is verkregen (artikel 10g, eerste en tweede lid, Sanctiewet 1977). Het is DNB op grond van de wet dus inderdaad niet toegestaan om op individuele gevallen in te gaan.
Het primaire belang van geheimhouding is dat zij het toezicht ondersteunt, doordat zij de drempel verlaagt om de toezichthouder te voorzien van informatie. Zowel instellingen die onder toezicht staan als andere toezichthouders en (buitenlandse) overheidsinstanties zullen immers gemakkelijker en sneller informatie delen als zij erop kunnen vertrouwen dat die informatie geheim blijft. Geheimhouding ondersteunt dus het toezicht doordat het de uitwisseling van informatie bevordert. Het zorgt er daarnaast voor dat de toezichthouder ongestoord onderzoek kan doen naar mogelijke overtredingen en dat onderzoeksmethoden geheim blijven. Daarnaast worden met geheimhouding de belangen beschermd van onder toezicht staande instellingen. Uitgangspunt is immers dat ondernemingen zelf kunnen bepalen welke informatie zij over hun activiteiten naar buiten brengen en delen met anderen. Bij het toezicht ligt dat anders. De betreffende financiële instellingen zijn in het kader van de sanctiewetgeving verplicht de toezichthouder te voorzien van informatie over allerlei aspecten van hun bedrijfsvoering en in bepaalde gevallen ook hun clientèle. Als tegenwicht voor deze verplichting mogen deze gegevens vervolgens niet in de openbaarheid komen. Dat zou ook niet bijdragen aan het doel van de sanctiewetgeving, te weten de nakoming van internationale afspraken en verplichtingen.
Kunt u nader toelichten wie binnen Nederlandse vennootschappen aandelen in een vennootschap moet melden, wanneer er geen trustkantoor bij betrokken is?
Er geldt volgens de sanctieverordening (EU) nr. 269/2014 (artikel 8, eerste lid) een algemene informatieplicht voor natuurlijke personen, rechtspersonen, entiteiten en lichamen die informatie hebben die de naleving van deze verordening vergemakkelijkt, zoals informatie over wat er bevroren is door de vennootschap zelf. In Nederland wordt een vennootschap bestuurd en vertegenwoordigd door het bestuur van de vennootschap. De verantwoordelijkheid voor het melden bij of informeren van de bevoegde autoriteiten berust dan ook bij het bestuur, dat daarvoor ook medewerkers of dienstverleners kan inschakelen. Voor beursgenoteerde ondernemingen waarvan de effecten op een gereglementeerde markt worden verhandeld, geldt deze verplichting strikt genomen ook voor het bestuur. Bij deze beursgenoteerde ondernemingen zijn de aandelen echter in de vorm van effecten giraal gemaakt en worden ze gehouden op effectenrekeningen bij financiële instellingen. Op deze instellingen rust een meldplicht aan de toezichthouders AFM en DNB krachtens de sanctieverordening en de Regeling toezicht Sanctiewet (zie artikel 3 van die regeling).
Klopt het dat de sanctiecoördinator Stef Blok geld niet kan bevriezen wanneer er geen trustkantoor bij betrokken is? Zo ja, bent u het ermee eens, dat dit niet per sé via trustkantoren zou moeten lopen?
De sanctieregelgeving verplicht het bevriezen van tegoeden van gesanctioneerde partijen of entiteiten door marktpartijen. Deze verplichting geldt voor iedereen en dus niet alleen als er een trustkantoor bij betrokken is. Financiële instellingen en trustkantoren dienen een melding te maken bij DNB of de AFM van de relatie en de eventueel bevroren tegoeden. De coördinator bevriest niet zelf tegoeden, maar dit gebeurt door marktpartijen en de daartoe bevoegde overheidsinstanties.
Op welke wijze achterhaalt de overheid wie er als uiteindelijke gerechtigde (UBO) een belang heeft in een B.V. ten behoeve van het sanctiebeleid?
Controle van dit soort structuren bij bedrijven gebeurt allereerst door de betrokken marktpartijen zelf. Bij verdenking van overtreding kan strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld door FIOD in opdracht van het OM. Daarnaast onderzoeken ambtenaren belast met investeringstoetsing (Bureau Toetsing Investeringen) individuele gevallen ten behoeve van het sanctiebeleid. Hier wordt onder andere gebruik gemaakt van gegevens uit het handelsregister, de basisregistratie kadaster en de openbare registers. Daarnaast ook bronnen met openbare informatie zoals jaarverslagen en nieuwsberichten van ondernemingen. Ten slotte kan ook informatie worden opgevraagd bij de Nederlandse onderneming over de zeggenschapsrelatie.
Hoe is het mogelijk dat, indien een Russische eigenaar een minderheidsbelang heeft in een bedrijf, er dan geen aanslag kan worden geheven of gelden kunnen worden bevroren?
Als er sprake is van 50% of meer aandelenbezit van een gesanctioneerde (rechts)persoon in een bedrijf wordt bezit bevroren en is zakendoen met dit bedrijf verboden. Dit geldt ook wanneer meerdere gesanctioneerde personen gezamenlijk 50% of meer van een bedrijf in eigendom hebben. Nederland heeft bij het onderhandelen over sancties gepleit voor verlaging van deze drempel naar 25%. Deze verlaging is niet overgenomen. Nederland zal hiervoor blijven pleiten. Daarnaast geldt dat de tegoeden en economische middelen van een bedrijf worden bevroren indien een gesanctioneerde (rechts)persoon doorslaggevende zeggenschap heeft over dit bedrijf. Er zou, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, ook sprake kunnen zijn van doorslaggevende zeggenschap van een Russische eigenaar die een minderheidsbelang heeft in een bedrijf.
Indien dit zo is, wat gaat u er dan aan doen dat ook minderheidsaandelen onder het sanctieregime gaan vallen? Kunt u dit op EU-niveau aanhangig maken? Zo nee, waarom niet?
Nederland pleit in EU-verband voor verlaging van de drempel voor eigendom van 50% naar 25%; helaas is daar vooralsnog onvoldoende steun voor.
Natuurlijke personen die zijn opgenomen in het curatele- en bewindsregister maar desondanks zonder toestemming van de bewindvoerder een bedrijf kunnen starten bij de Kamer van Koophandel (KvK) |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met dit fenomeen?1
Ja.
Bent u het eens dat het niet wenselijk is dat deze personen een handeling kunnen doen waar financiële- en fiscale gevolgen uit voortvloeien buiten de goedkeuring van de bewindvoerder om?
Ja. Het is niet wenselijk dat natuurlijke personen die onder curatele of bewind staan dergelijke handelingen kunnen verrichten zonder de (vereiste) goedkeuring van hun curator of bewindvoerder.
Hoe beoordeelt u het dat de KvK van mening is dat het de verantwoordelijkheid van deze personen zelf is om te melden dat ze onder curatele of bewind staan?
Bij een opgave voor een inschrijving controleert de Kamer van Koophandel de bevoegdheid van de aangever en de juistheid van de opgave. Bij deze poortwachtersfunctie past een inzet gericht op het zoveel mogelijk voorkomen van inschrijvingen van natuurlijke personen die onder curatele en bewind staan en geen onderneming mogen beginnen.
De komende periode zal de Kamer van Koophandel – in afstemming met de betrokken ministeries (Economische Zaken en Klimaat (EZK), Justitie en Veiligheid (JenV) en Sociale Zaken (SZW) – samen met betrokken partijen en registers de wenselijkheid en haalbaarheid verkennen om in de toekomst tot een systematische check te komen als onderdeel van het proces rondom inschrijvingen bij de Kamer van Koophandel.
Deze verkenning vergt nauwe samenwerking met diverse betrokken partijen2 om zoveel mogelijk te komen tot een sluitende oplossing. Op het moment is de registratie in het Centraal curatele- en bewindregister (CCBR) niet altijd volledig. Daarnaast moet ook verkend worden hoe werkprocessen van betrokken partijen goed op elkaar kunnen aansluiten.
Naar verwachting wordt deze verkenning dit najaar afgerond.
Momenteel dient de curator of bewindvoerder actie te ondernemen als wordt ontdekt dat iemand zich heeft ingeschreven bij de KvK, vindt u dat de KvK een verplichting heeft om voor inschrijving te checken of iemand onder bewind staat in het curatele- en bewindsregister als preventieve handeling?
Zie antwoord vraag 3.
Het raadplegen van het openbare curatele- en bewindsregister neemt circa één minuut in beslag, bent u bereid de KvK de aanwijzing te geven het protocol bij inschrijving aan te passen en bij de inschrijving van natuurlijke personen het curatele- en bewindsregister standaard te raadplegen?
Zie antwoord vraag 3.
Het gebrek aan ingrijpen door de politie bij een automobilist die een demonstrant opzettelijk aanrijdt |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de beelden gezien van een automobilist die een demonstrant opzettelijk aanrijdt tijdens een demonstratie voor de vliegbasis in Leeuwarden?1
Ja, ik heb kennis genomen van deze beelden.
Hoe beoordeelt u de beelden?
De politie heeft mij laten weten dat ter plaatse de inschatting is gemaakt dat ingrijpen niet noodzakelijk was, omdat de situatie zich snel heeft opgelost. Wel zijn verklaringen opgenomen van alle betrokkenen. Het politieoptreden vond plaats onder verantwoordelijkheid van het lokaal gezag. Het is niet aan mij als Minister om hierover op basis van videobeelden een oordeel te geven. Op individuele gevallen kan ik niet ingaan, noch op de kwalificatie of sprake is van een opzettelijke aanrijding.
Wat vindt u ervan dat de politie niet ingrijpt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de politie een intern onderzoek is gestart?
Bij de politie en de Koninklijke Marechaussee zijn klachten ingediend. Deze worden volgens de daarvoor geldende procedures behandeld. Daarnaast is door de betrokkene aangifte gedaan tegen de automobilist.
Wordt het Openbaar Ministerie (OM) bij dit onderzoek betrokken om te beoordelen of er strafbare feiten zijn gepleegd?
De door betrokkene ingediende aangifte is onder verantwoordelijkheid van de officier van justitie behandeld. Inmiddels is door de officier van justitie besloten dat er geen reden is tot vervolging en is het onderzoek gesloten.
Wat is het juridisch kader aan de hand waarvan zal worden beoordeeld of de politie had moeten ingrijpen?
Algemeen uitgangspunt bij het in goede banen leiden van demonstraties is dat het grondwettelijk demonstratierecht zoveel mogelijk moet worden geëerbiedigd. Wat dat in een concreet geval heeft te betekenen, is ter beoordeling aan de politie en het lokaal gezag.
Op welke manier zal van deze casus worden geleerd door de politie?
In het algemeen worden ervaringen rondom demonstraties besproken binnen de
politieorganisatie en in de driehoek om daar lessen uit te trekken ten behoeve van toekomstige demonstraties. Op individuele gevallen kan ik niet ingaan.
Erkent u dat demonstreren geen gunst is maar een recht en dat geweld om mensen te beletten te demonstreren te allen tijde ontoelaatbaar is?
Het demonstratierecht is een groot goed en wordt door de politie zoveel als mogelijk gefaciliteerd, onder gezag van de burgemeester. In sommige gevallen bestaan er grenzen aan dit recht, bijvoorbeeld ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Het is aan het lokaal gezag en (in voorkomende gevallen) uiteindelijk aan de rechter om te bepalen wat de precieze reikwijdte van het demonstratierecht is. Over het optreden van de politie onder gezag van de burgemeester wordt desgevraagd verantwoording afgelegd aan de gemeenteraad. Als Minister treed ik daar niet in.
Erkent u dat het aan het lokale gezag is, waaronder de politie, om zich tot het uiterste in te spannen een demonstratie te faciliteren? Zo ja, vindt u dat dit hier voldoende is gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de vastgestelde termijn beantwoorden?
Waar dit voor de beantwoording van de vragen van belang is, zijn deze afzonderlijk beantwoord.