De naturalisatie van pardonners en andere personen met een verblijfsvergunning |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Jasper van Dijk en Van Toorenburg?1 Hoeveel naturalisatieaanvragen zijn inmiddels ingediend, hoeveel daarvan zijn reeds ingewilligd en afgewezen en wat waren de redenen naturalisatieverzoeken alsnog af te wijzen?
Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan de genoemde motie. Zoals ook is aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Podt (D66), Van Dijk (SP) en Kuik (CDA) over de naturalisatie van Ranov-vergunninghouders van 7 maart 20222 en de brief aan uw Kamer van 4 maart 2022, beantwoording schriftelijk overleg inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 9 februari 2022.3 Ranov-vergunninghouders kunnen naturaliseren zonder dat zij daarvoor identiteits- of nationaliteitsdocumenten moeten overleggen. Bovendien zijn zij vrijgesteld van de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit.
Op 6 mei jongstleden heeft de IND een nieuwsbericht op de website geplaatst over Ranov-vergunninghouders en naturalisatie, met informatie over het aantal ontvangen verzoeken tot naturalisatie, het aantal inwilligingen en het aantal afwijzingen.4 De cijfers zijn afgerond op tientallen. Tussen 1 juni 2021 en 1 mei 2022 heeft de IND 3250 naturalisatieverzoeken ontvangen van Ranov-vergunninghouders. Ruim 2200 van deze verzoeken zijn al door de IND behandeld en ingewilligd. Bij afgerond 50 naturalisatieverzoeken is dit verzoek om uiteenlopende redenen afgewezen.
Een naturalisatieverzoek kan om verschillende redenen worden afgewezen. Ook verzoeken van Ranov-vergunninghouders kunnen worden afgewezen vanwege openbare orde-aspecten, vanwege het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste of omdat er gerede twijfel is over de identiteit en/of nationaliteit van de verzoeker. Er kunnen in een zaak meerdere afwijzingsgronden tegelijk aan de orde zijn. Gelet hierop en de wijze waarop dit wordt geregistreerd, kan op basis van de geautomatiseerde gegevenssystemen van de IND niet worden gerapporteerd hoe vaak iedere afwijzingsgrond voorkomt.
Klopt het dat diverse naturalisatieverzoeken zijn afgewezen omdat er twijfels zouden zijn over de identiteit van de Ranov-vergunninghouders op basis van twintig jaar oude taalanalyses terwijl deze als kind in Nederland zijn opgegroeid of omdat de vergunninghouders niet als kind de rivieren in het land van herkomst konden benoemen? Kunt u toelichten waarom dit gerechtvaardigd is?
Gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens en/of de gestelde nationaliteit is een grond om een naturalisatieverzoek af te wijzen. Deze is ook van toepassing als de twijfel bestaat als gevolg van eerder handelen van de ouder(s). Onjuistheden in de persoonsgegevens van de ouder(s) die niet relevant zijn voor de persoonsgegevens van het voormalig minderjarige kind worden bij de beslissing op diens naturalisatieverzoek niet meegenomen.
De gerede twijfel aan de identiteit of nationaliteit van de ouder kan gebaseerd zijn op een taalanalyse die ten tijde van de asielaanvraag is uitgevoerd. Deze gerede twijfel kan dan vele jaren na de asielaanvraag van de ouders maken dat het naturalisatieverzoek van het kind wordt afgewezen. Tijdsverloop verandert de conclusies van een taalanalyse niet.
Als een naturalisatieverzoek wordt afgewezen op grond van twijfel aan de identiteit en/of nationaliteit van betrokkene dan ligt aan deze twijfel altijd een objectieve bron, zoals een taalanalyse, ten grondslag. Twijfel op basis van enkel onjuist beantwoorde vragen over het land van herkomst is niet voldoende om een naturalisatieverzoek af te wijzen.
Waarom werd in de brief aan de Ranov-vergunninghouders gesproken over het feit dat «grote twijfels» over de identiteit tegengeworpen zouden kunnen worden, terwijl in de handleiding op de Rijkswet op het Nederlanderschap het begrip «gerede twijfel» wordt gehanteerd? Kunt u dit verschil toelichten?
Dit verschil in woordkeuze doet zich voor doordat communicatie naar klanten in sommige gevallen ander taalgebruik vraagt dan teksten die beleidsregels bevatten. Inhoudelijk wordt de mate van twijfel bedoeld die aanwezig moet zijn wanneer een verzoek op deze grond wordt afgewezen. In het beleid is dit vastgelegd als «gerede twijfel». Deze twijfel moet sterk zijn, en gebaseerd op een objectieve bron, om een afwijzingsgrond te kunnen vormen.
Heeft u ook signalen ontvangen van de groep van 2.097 asielzoekers, die in 2003 onder de Eenmalige Regeling 2013 een verblijfsvergunning ontvingen, dat deze mensen niet kunnen naturaliseren om dezelfde reden als de groep Ranov-vergunninghouders?2
Mij is bekend dat er vreemdelingen zijn met een reguliere verblijfsvergunning, anders dan een Ranov-vergunning, die aangeven tegen vergelijkbare problematiek aan te lopen wanneer zij willen naturaliseren. Ik vind dat het beleid voldoende ruimte biedt om deze situatie te ondervangen en ben daarom niet voornemens het door u gevraagde in kaart te laten brengen.
Bij naturalisandi met een andere dan een Ranov-vergunning is het mogelijk dat aannemelijk wordt gemaakt dat het overleggen van het gevraagde buitenlandse document niet mogelijk is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden in die individuele procedure. Wanneer dat aannemelijk wordt gemaakt geldt dat sprake is van bewijsnood en hoeft het betreffende document of documenten niet te worden overgelegd.
Bent u bereid, zoals uw voorganger ook voor de Ranov-vergunninghouders in 2021 heeft laten doen, in kaart te (laten) brengen hoeveel van deze 2.097 asielzoekers inmiddels genaturaliseerd zijn, hoeveel nog een naturalisatieverzoek hebben lopen, hoeveel naturalisatieverzoeken zijn afgewezen en de redenen van afwijzing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Meent u dat gemeenten inmiddels beter in staat zijn naturalisatieverzoeken te behandelen dan in 2017, aangezien de Nationale ombudsman in 2017 nog concludeerde dat gemeenten worstelden met hun adviestaak en personen vaak ten onrechte adviseerden af te zien van een naturalisatieverzoek?3
Bij een naturalisatieverzoek vult de verzoeker samen met een medewerker van de gemeente het aanvraagformulier in. De medewerker van de gemeente bespreekt de voorwaarden voor naturalisatie en controleert of de verzoeker over alle benodigde documenten beschikt. De IND behandelt vervolgens het verzoek.
De conclusie van de Ombudsman uit 2017 volgt uit een onderzoek naar de wijze waarop de Immigratie- en Naturalisatiedienst invulling gaf aan het begrip bewijsnood specifiek bij naturalisatieverzoeken van Ranov-vergunninghouders. De aanbevelingen uit het onderzoek die zien op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen gemeenten en de IND zijn overgenomen.
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer gemeenten in het kader van hun adviesrol twijfelen of er sprake kan zijn van bewijsnood, zij hierover contact kunnen opnemen met de IND. De IND kan ook worden benaderd voor eventuele vragen over twijfel over identiteit. Deze samenwerking wordt van beide kanten als goed ervaren.
Hoe zorgt de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) ervoor dat ook personen die niet of minder zelfredzaam zijn de procedures van naturalisatie en het verkrijgen van het Nederlanderschap via optie kunnen doorlopen?
Een verzoek tot optie of naturalisatie wordt ingediend bij de gemeente, de IND heeft daar geen rol in. Wanneer een verzoeker minder zelfredzaam is kan betrokkene eventueel samen met een bekende, die de verzoeker kan ondersteunen, naar de afspraken bij de gemeente komen. Wanneer het nodig is worden de betrokkenen extra begeleid door de medewerkers burgerzaken.
Kunt u uitleggen waarom de leges voor naturalisatie zo hoog zijn en of er mogelijkheden zijn voor min- en onvermogenden een tegemoetkoming te krijgen, aangezien vaststaat dat naturalisatie voordelen biedt voor de samenleving als geheel?
In algemene zin vind ik dat de leges voor een naturalisatieverzoek betaalbaar zijn. De kosten hebben een eenmalig karakter. Vanuit de overheid is er geen regeling voor een tegemoetkoming. Een betalingsregeling voor een verzoek om naturalisatie bij de gemeente of de IND is niet mogelijk, omdat het verlenen van het Nederlanderschap een definitieve zaak is, ook als er niet aan de volledige betalingsplicht zou worden voldaan.
Het uitgangspunt bij het verlenen van overheidsdiensten is dat de betrokken aanvragers zelf het meeste profijt hebben van de diensten van de overheid en voor deze diensten de kosten dragen. De leges voor een verzoek om naturalisatie dekken dan ook zoveel mogelijk de kosten die de overheid maakt.
Er gelden lagere tarieven per naturalisatieverzoek wanneer iemand samen met een partner naturaliseert, een minderjarig kind mee-naturaliseert, wanneer het gaat om een naturalisatieverzoek van een staatloze of vergunninghouder asiel, en wanneer het gaat om een verzoek door een staatloze of vergunninghouder asiel met diens partner. In artikel 4 van het besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 zijn situaties vastgesteld waarbij vrijstelling of ontheffing van de verplichting tot het betalen van leges kan worden verkregen. Dit betreft personen die ingevolge de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander worden behandeld, minderjarigen die zelfstandig een verzoek indienen, personen die ingevolge een administratieve vergissing reeds meer dan een jaar als Nederlander zijn aangemerkt en personen die op grond van het staatsbelang of van zijn verdiensten voor de staat genaturaliseerd worden.
De ondergrondse opslag van CO2 |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ondergrondse opslag bodemloze put? – Miljarden om CO2 onder Noordzeebodem te pompen?»1
Het artikel onder de door u genoemde titel en datum bleek niet vindbaar. Vermoedelijk doelt u op het Telegraaf-artikel met de titel «Broeikasgas onder bodem Noordzee pompen: nieuwe duurzaamheidsrel?» van 24 april 2022; hiervan heb ik kennis genomen.
Wat vindt u ervan dat vorig jaar de CO2-uitstoot in Nederland is toegenomen ondanks de vele miljarden die u aan klimaatbeleid verspilt?
Er zijn meerdere verklaringen waarom de uitstoot in 2021 is toegenomen ten opzichte van 2020, zoals het herstel van de economie na de aanvang van de Covid-19 pandemie, het koude weer in de eerste helft van het jaar, en de hoge gasprijzen welke hebben aangezet tot meer elektriciteitsopwekking uit kolen. De voorlopige uitstootcijfers van vorig jaar geven daarom geen goed beeld van de effectiviteit van het klimaatbeleid, omdat dit deels afhankelijk was van externe factoren en het beeld over de jaren heen juist een duidelijke versnelling van de reductie laat zien. Desondanks is het van belang om het beleid verder aan te scherpen en te zorgen dat we de lange termijn doelen gaan halen. Voor de zomer komt de Minister voor Klimaat en Energie met een beleidsprogramma Klimaat en Energie waarin hij schetst hoe we onze klimaatdoelen van 2030 en 2050 kunnen halen.
Erkent u dat de ondergrondse opslag van CO2 (Carbon Capture and Storage) niets anders is dan een peperduur lapmiddel, omdat het obsessieve terugdringen van de CO2-uitstoot klaarblijkelijk niet zo wil lukken?Deelt u de conclusie dat CCS – vergelijkbaar met het drama dat biomassa heet – nepklimaatbeleid is?
Nee, verschillende gerenommeerde onderzoeksinstellingen en -verbanden, waaronder het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), International Energy Agency (IEA) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), concluderen dat CCS een noodzakelijke technologie is voor het tijdig behalen van de klimaatdoelen, niet in de laatste plaats omdat CCS onmisbaar is voor het onttrekken van CO2 uit de atmosfeer (zogenaamde negatieve emissies). Anders dan een lapmiddel, is CCS juist een belangrijke maatregel die ons in staat stelt om emissies te reduceren bij sectoren die zich momenteel moeilijk op andere manieren laten verduurzamen. Ik deel ook niet de stelling dat CCS (net als biomassa) nepklimaatbeleid is, CCS is een bewezen technologie.
Deelt u de mening dat de ruim € 2 miljard subsidie, die u voor het CCS-project «Porthos» hebt gereserveerd, weggegooid geld is? Deelt u de conclusie dat we deze middelen veel beter kunnen inzetten voor lastenverlichting?
Nee, ik deel uw conclusie niet. In de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) 2020 is een bedrag van maximaal € 2,1 miljard beschikt ten behoeve van CCS-projecten middels het Porthos-project in de Rotterdamse haven. Dit gebudgetteerde bedrag betreft een verplichtingenbudget, oftewel het maximale bedrag dat aan subsidie kan worden uitgekeerd. In de praktijk kunnen de daadwerkelijke kasuitgaven lager zijn, in het geval van een hogere EU-ETS-prijs in de jaren waarin het project wordt uitgevoerd ten opzichte van de geprojecteerde EU-ETS-kosten op het moment van subsidiebeschikking. Op basis van de huidige EU-ETS-prijs zullen de daadwerkelijke kasuitgaven aanzienlijk lager zijn dan € 2,1 miljard. Mogelijkerwijs behoeft uiteindelijk helemaal geen subsidie te worden uitgekeerd. Hier staat tegenover dat de aan Porthos verbonden uitstotende bedrijven, die de SDE++ 2020 beschikt hebben gekregen, via Porthos een forse CO2-reductie van 2,3 megaton CO2 per jaar kunnen realiseren. Daarmee wordt een grote stap gezet richting het behalen van de klimaatdoelstellingen voor 2030.
Waarom kiest u ervoor om de CO2 afkomstig van raffinaderijen en waterstoffabrieken op te slaan? Waarom mogen deze sectoren van u feitelijk doorgaan met uitstoten (mét CCS-subsidie!), maar worden kleine uitstoters zoals huishoudens door u gedwongen tot peperdure klimaatmaatregelen – zoals van het gas af – in een onhaalbare poging hun uitstoot drastisch te verminderen?
Afvang en opslag van CO2 is een kostenefficiënte techniek om CO2 te reduceren, met name wanneer deze kan worden ingezet waar grote volumes CO2 vrijkomen en er op dit moment geen kosteneffectieve alternatieven voorhanden zijn, bijvoorbeeld bij raffinaderijen en waterstoffabrieken. Deze installaties komen in aanmerking voor SDE++-subsidie om hun uitstoot te verminderen. De subsidie dekt echter alleen de onrendabele top af van de toepassing van de techniek. De daadwerkelijk uitgekeerde subsidie is afhankelijk van de EU-ETS-prijs. Hoe hoger de EU-ETS-prijs, hoe minder subsidie er wordt uitbetaald. Via het EU-ETS en de nationale CO2-heffing betalen ook bedrijven een prijs voor de uitstoot van CO2. Huishoudens worden gestimuleerd om maatregelen te treffen voor de verduurzaming van de woning. Om de kosten daarvan te drukken, stelt de overheid ook hiertoe subsidies beschikbaar.
Hoeveel subsidie bent u voornemens tot 2030 en tot 2050 in totaal aan CCS te verkwanselen? Kunt u een overzicht van de plannen en ambities verstrekken inclusief de bedragen, de hoeveelheden op te slaan CO2 en de feitelijke klimaateffecten?
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt aangaande het subsidie-plafond dat is vastgesteld op 7,2 megaton CO2-afvang bij de industrie en 3,0 megaton bij de elektriciteitssector. Eerder dit jaar is het subsidie-plafond voor CCS in de industrie verhoogd tot 8,7 megaton. Indien dat nodig blijkt voor het behalen van de klimaatdoelstelling, dan kan dit plafond in de toekomst eventueel verder opgehoogd worden. Of dit plafond zal worden bereikt, hoeveel dit zal gaan kosten, bij welke installaties reductie zal plaatsvinden, en wanneer, hangt af van de ontwikkelingen in de markt. Daarbij gaat het om interesse voor CCS vanuit bedrijven, ontwikkeling van EU-ETS-prijzen en verwachte kostenreducties van CCS. Het is daarom niet mogelijk nu aan te geven hoeveel subsidie besteed gaat worden aan CCS in de komende jaren.
Is onderzocht wat CCS eigenlijk doet met de bodem? Wat zijn de risico’s?
Nederland is voornemens CO2 op te slaan in lege gasvelden, die reeds voor miljoenen jaren aardgas hebben omsloten. Deze gasvelden liggen gemiddeld op een diepte van 3 kilometer onder de zeebodem. De CO2 wordt geïnjecteerd in een laag poreus gesteente dat bedekt is met een laag niet-poreus gesteente, waardoor de CO2 permanent ingesloten blijft. Het in het gesteente aanwezige water is zeer zout en bevat veel schadelijke stoffen waardoor het niet geschikt is voor menselijke consumptie. Het geïnjecteerde CO2 lost op in het in het gesteente aanwezige water en zal in de loop van honderden jaren mineraliseren. Het risico op CO2-lekkage is zeer klein. De selectie van ondergrondse CO2-opslaglocaties gebeurt zodanig dat het risico op CO2-lekkage aanvaardbaar is. Voorafgaand aan het verlenen van de benodigde vergunningen, worden door zowel TNO als Staatstoezicht op de Mijnen de CO2-injectie en de mobiliteit van het CO2 in het opslagvoorkomen uitvoerig gemodelleerd, bestudeerd en beoordeeld op eventuele risico’s. De Mijnbouwwet bepaalt dat vergunningen voor CO2-opslag alleen worden verleend indien de risico's van CO2-opslag – zoals het weglekken van CO2 – voldoende zijn geborgd. Voorts zullen de opslaglocaties tijdens de exploitatiefase, en voor tenminste 30 jaar na de beëindiging van de injectie, op mogelijke lekkage worden gecontroleerd. Indien lekkage onverhoopt toch zou plaatsvinden, kan snel en adequaat worden opgetreden om de oorzaak weg te nemen en/of de gevolgen ervan te verminderen.
Hoeveel energie wordt er gebruikt en hoeveel uitstoot komt er additioneel vrij bij het hele proces van scheiden, afvangen en opslaan van CO2? Hoe weegt dit op tegen de hoeveelheden CO2 die u wilt opslaan? Wat is het feitelijke CO2- en klimaateffect? Kunt u hiervan een onderbouwde berekening verstrekken?
De hoeveelheid energie die bij CCS gebruikt wordt en de corresponderende CO2-uitstoot die daarbij vrijkomt, hangen af van het industriële proces waarop CCS wordt toegepast, de toegepaste CO2-afvangtechnologie, de transportmodus en de koolstofintensiteit van de energie die wordt gebruikt voor het CCS-proces. Als onderdeel van de berekeningen van de basisbedragen voor de SDE heeft PBL ramingen gemaakt van de zogenaamde «vermeden CO2-emissies» voor verschillende soorten CCS-configuraties. Door het volume afgevangen CO2 voor opslag te corrigeren voor de extra CO2-uitstoot als gevolg van het CCS-proces (scope 1 en 2 emissies) zelf, wordt het volume vermeden CO2 verkregen. Dit is de netto CO2-reductie. Om het effect en de kosteneffectiviteit van de SDE++ te beoordelen, worden de vermeden CO2-emissies gebruikt in het bepalen van het basisbedrag. De ramingen van PBL geven aan dat het percentage vermeden emissies ten opzichte van de totale afgevangen CO2 varieert van 82% tot 97%, afhankelijk van het type CO2-afvanginstallatie. De bij deze berekeningen gebruikte aannames zijn te vinden in het document Eindadvies basisbedragen SDE++ 2022.
Bent u op de hoogte van een vergelijkbaar CCS-project in de Verenigde Staten – «Petra Nova» – dat heeft moeten stoppen omdat deze techniek allesbehalve een succes is gebleken?2 Wat vindt u van het CCS-project «Gorgon» in Australië dat vijf jaar na de start nog steeds technische problemen heeft? Oftewel: wat leert u hiervan en andere faal-CCS-projecten waarbij er miljarden over de bak zijn gesmeten?
Ja. Bij het CCS-project Petra Nova wordt de afgevangen CO2 niet geïnjecteerd voor permanente ondergrondse opslag, maar geïnjecteerd in een olieveld om de olieopbrengst te verhogen, een zogenaamd Enhanced Oil Recovery (EOR)-project. De opbrengsten van de extra geproduceerde olie werden gebruikt om de kosten van de CO2-afvang en transport te dekken. Het project is stilgelegd door de lage olieprijzen tijdens de Covid-19 pandemie, waardoor het project niet langer rendabel was. CCS-projecten in Nederland zullen niet worden gelinkt aan EOR-activiteiten en dus ook niet afhangen van olieopbrengsten. De SDE++ biedt bedrijven financiële zekerheid, die dergelijke projectsluitingen kan voorkomen. Ik ben mij er echter van bewust dat een klein aantal CCS-projecten dat wereldwijd in bedrijf is, te kampen heeft gehad met aanvankelijke operationele moeilijkheden ten gevolge van bijvoorbeeld technische complicaties, zoals het geval was bij het door u genoemde Gorgon-project. Daar staat tegenover dat er tal van CCS-projecten zijn die jarenlang succesvolle resultaten hebben geboekt. Ik ben ervan overtuigd dat bedrijven, onderzoeks- en academische instituten, die betrokken zijn bij de realisatie van CCS in Nederland, de juiste vaardigheden in huis hebben om CCS tot een succes te maken.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig af te zien van CCS en niet opnieuw – vergelijkbaar met biomassa – een grote, peperdure fout te maken?
Nee, in voorgaande antwoorden heb ik aangegeven dat CCS een belangrijke maatregel is voor het behalen van onze klimaatdoelstellingen en wat de redenen zijn voor de overheid om CCS te ondersteunen.
De aanstaande uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Assange mag worden uitgeleverd aan VS, maar hij kan nog in beroep» van de NOS van 20 april 2022?1
Ja.
Bent u bekend met het antwoord van voormalig Minister van Buitenlandse Zaken Stef Blok op 14 mei 2019 op de vraag van voormalig lid Karabulut of de Minister bereid was zich uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan zijn Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven waarin de Minister naar de zaak verwees als: «Het betreft een EU en Raad van Europa lidstaat en er zijn legio waarborgen die een goede rechtsgang garanderen waarbij de Britse rechter ook de eventuele waarborgen ten aanzien van mensenrechtenschendingen bij de Amerikaans rechtsgang zal meenemen.»?
Ja.
Hoe oordeelt u, na Brexit en de beslissing die nu weer bij de Minister van Binnenlandse Zaken wordt gelegd, over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange? Zijn die er voldoende volgens u en welke waarborgen zijn dit precies?
De Nederlandse overheid heeft -ook na Brexit- het volste vertrouwen in het onafhankelijke en onpartijdige karakter van de Britse rechtspraak waarin de bescherming van fundamentele rechten geborgd is.
Hoe oordeelt u over de waarborgen die een goede rechtsgang zouden moeten garanderen in de zaak Assange vanuit de rol van het Nederlandse voorzitterschap van de Media Freedom Coalition?
Mediavrijheid is essentieel voor het bevorderen van democratie en een belangrijke pijler binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland is dan ook vereerd het co-voorzitterschap van de Media Freedom Coalition te hebben overgenomen van het Verenigd Koninkrijk per 1 januari 2022. Als co-voorzitter vraagt Nederland aandacht voor mediavrijheid en bescherming van journalisten. Dit doen we in samenwerking met gelijkgezinde landen.
Volgens het regeerakkoord staat de coalitie pal voor persvrijheid, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de persvrijheid in het geding is?
Nee. De vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving. Hetzelfde geldt voor persvrijheid. In veel landen -ook in Nederland- is het echter strafbaar om welbewust staatsgeheime informatie te openbaren.
In het regeerakkoord worden journalisten ook «hoeders van de rechtsstaat» genoemd, bent u het ermee eens dat met de uitlevering van Assange aan de Verenigde Staten de rechtsstaat in het geding is?
Nee. Nederland staat pal voor de rechtsstaat. Het betreft hier een uitleveringsverzoek tussen twee democratische rechtsstaten zonder Nederlandse betrokkenheid. Nederland heeft het volste vertrouwen in de Britse rechtsstaat. De Britse rechtsgang kent legio waarborgen, waarbij de Britse rechter onafhankelijk heeft kunnen oordelen over dit uitleveringsverzoek en daarbij alle relevante informatie mee heeft kunnen wegen.
Bent u bekend met het artikel «RSF calls on Home Office to block Assange extradition following Supreme Court refusal to consider appeal» van Reporters Without Borders?2
Ja.
Kunt u reflecteren op dit artikel?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid u uit te spreken tegen uitlevering van Assange naar de VS, dit over te brengen aan uw Britse ambtsgenoot en in EU-verband steun voor dit standpunt te verwerven?
Zoals bekend, heeft de verdediging tot 18 mei om beroep aan te tekenen tegen het besluit. Ook indien de Britse rechter in hoger beroep uitlevering rechtmatig acht, is het aan de Britse regering hierover te beslissen. De Britse regering zal deze beslissing nemen op basis van alle relevante omstandigheden. Hierin willen en kunnen wij niet treden.
Bent u bekend met de afspraken die naar aanleiding van het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)» zijn gemaakt tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars?
Ik ben bekend met het multidisciplinair document «Afbouwen antidepressiva (SSRI’s & SNRI’s)». Dit document is opgesteld in 2018 door de beroepsverenigingen van huisartsen (NHG), psychiaters (NVvP) en apothekers (KNMP), en de patiëntenkoepel MIND. In dit document hebben beroepsgroepen en patiënten zo goed als op dit moment mogelijk is beschreven wat goede zorg is bij het afbouwen van antidepressiva. Daarover bestaat consensus. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document. Het document stelt ook dat er geen concrete aanbevelingen gedaan kunnen worden voor de manier van afbouwen, vanwege een gebrek aan wetenschappelijk bewijs. Er is dus onvoldoende bewijs om een specifieke wijze van afbouwen te adviseren, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn.
Ik begrijp dat het de meeste mensen lukt om hun antidepressiva af te bouwen, met goede begeleiding en met de beschikbare sterktes. Lukt dit niet, dan kunnen mensen baat hebben bij afbouwmedicatie die door een apotheek op maat gemaakt is. Bij apotheekbereidingen is het in eerste instantie aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er sprake is van rationele farmacotherapie. Zorgverzekeraars hebben aangegeven op maat gemaakte afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval conform de voorbeeldtabellen in het document.
Het Zorginstituut heeft in de zomer van 2020 contact gezocht met de opstellers van het document. Zij gaven aan nog steeds achter de inhoud van het document te staan.
Kunt u toelichten waarom veldpartijen deze afspraken verschillend interpreteren en welke gevolgen dit heeft voor patiënten en de kwaliteit van zorg?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat, ondanks gemaakte afspraken tussen de patiëntenvereniging (MIND), psychiaters (NVvP), apothekers (KNMP), huisartsen (NHG) én zorgverzekeraars, de afspraken door de zorgverzekeraars niet worden nagekomen? Kunt u aangeven welke stappen u van plan bent te ondernemen of reeds heeft ondernomen om deze veldpartijen op één lijn te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zorgverzekeraars geven aan het afbouwen van antidepressiva te vergoeden conform het multidisciplinair document. Ik heb geen reden om aan te nemen dat zorgverzekeraars hun afspraken niet nakomen.
Deelt u de mening dat patiënten niet onnodig antidepressiva moeten gebruiken en mogelijkheden moeten hebben om te kunnen stoppen, in samenspraak met de arts? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke knelpunten ziet u waardoor dit nog niet kan?
Ja, die mening deel ik. Ik vind het belangrijk dat mensen die dat willen veilig en onder goede begeleiding kunnen afbouwen van antidepressiva, mits dit medisch verantwoord is. De mogelijkheden daarvoor zijn er ook. Helaas is de wetenschappelijke kennis over afbouwen onvoldoende. Dit kwam ook naar voren in een expertbijeenkomst, die het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) op verzoek van mijn voorganger georganiseerd heeft.1 Inmiddels is de TAPER-AD-studie gestart. Deze studie onderzoekt hoe je met twee veelgebruikte antidepressiva moet stoppen, door verschillende afbouwschema’s te vergelijken. TAPER-AD maakt gebruik van de infrastructuur van de OPERA-studie, die onderzoekt wie er wanneer kan stoppen met antidepressiva na herstel van een depressie.
Bent u bekend met de term «taperingstrips» en het doel hiervan? Kunt u toelichten wat u ervan vindt dat antidepressiva door zorgverzekeraars worden vergoed, maar taperingstrips met als doel om patiënten te kunnen laten stoppen met antidepressiva, niet door alle verzekeraars worden vergoed?
Ja. Een taperingstrip is een leveringsvorm waarmee geleidelijk afgebouwd kan worden van geneesmiddelen. De strip bestaat uit een rol met zakjes waarmee de dagelijkse dosis van een medicijn middels apotheekbereidingen – afbouwmedicatie – geleidelijk wordt verlaagd. Experts geven in het multidisciplinair document aan dat er aanvullend onderzoek nodig is naar de manier van afbouwen, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn. Dat betekent ook dat nut en noodzaak van taperingstrips niet bewezen zijn.
Kunt u de cijfers en feiten delen met betrekking tot de zorgverzekeraars die weigeren deze taperingstrips te vergoeden?
Zorgverzekeraars DSW en ENO vergoeden taperingstrips onder voorwaarden. Bij DSW moet een patiënt eerst onder begeleiding proberen af te bouwen met de standaarddoseringen, ENO vereist vooraf een akkoordverklaring. Andere zorgverzekeraars vergoeden taperingstrips niet of zeer beperkt (bijv. alleen bij het middel venlafaxine vanaf een bepaalde dosering).
Het is voor patiënten belangrijker dat zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval volgens de voorbeeldschema’s in het multidisciplinair document. Dat hoeft niet per se in de vorm van een taperingstrip te zijn. Wanneer het afbouwen volgens het document niet zonder problemen gaat, kunnen patiënten contact opnemen met hun arts en apotheker. Zij kunnen dan eventueel een onderbouwde aanvraag voor vergoeding van een aangepast schema indienen bij de zorgverzekeraar.
Het multidisciplinair document vormt dus op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing (bijv. een tussendosering, of een week langer op dezelfde dosering), maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie. Op dit moment is er onvoldoende bewijs om zonder enig voorbehoud op maat gemaakte afbouwschema’s te vergoeden, ook geen taperingstrips.
Bent u bekend met de Zembla-uitzending «Stoppen met de pillen» van 15 april 2021? Kunt u een jaar na dato van de uitzending de voortgang van de gesprekken met de zorgverzekeraars delen aangaande dit onderwerp?1
Ja. Ik begrijp van Zorgverzekeraars Nederland en van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) dat er verder geen contact meer is geweest tussen zorgverzekeraars en de NVvP over dit onderwerp. Het is aan de partijen om met elkaar in gesprek te staan, toentertijd stonden zij hier ook voor open.
Hoe kijkt u naar eerdere communicatie van zowel Zorgverzekeraars Nederland (ZN) als in de antwoorden van eerder gestelde schriftelijke vragen, waarin wordt verwezen naar het belang van gedegen wetenschappelijk onderzoek, terwijl de NVvP stelt dat patiënten niet nog vier, vijf, zes jaar kunnen wachten op resultaten? Kunt u toelichten welk belang u ziet in het nakomen van de afspraken in het multidisciplinair document? Hoe kijkt u aan tegen deze zorgelijke situatie?2 3
In het multidisciplinair document stellen beroepsgroepen en patiënten dat er te weinig wetenschappelijke onderbouwing is voor de wijze van afbouwen. Ook in de expertbijeenkomst op 21 november 2019 werd de behoefte aan aanvullend onderzoek benadrukt. Vooralsnog beschrijft het multidisciplinair document zo goed als mogelijk wat goede afbouwzorg is, op basis van de huidige kennis. Zorgverzekeraars onderschrijven dit document en vergoeden in individuele gevallen magistraal bereide afbouwmedicatie, in ieder geval volgens de voorbeeldtabellen in het document (zie mijn antwoord op vraag5. Dus waar het mensen niet lukt met de reguliere sterktes af te bouwen, is er ruimte voor het afbouwen met apotheekbereidingen.
Deelt u dat, naast het tijdig stoppen met het gebruik van antidepressiva, ook bij de aanvang goed gekeken moet worden naar passende zorg? Bent u zich ervan bewust dat antidepressiva binnen de ggz snel wordt voorgeschreven alvorens te onderzoeken welke alternatieve therapie passend is? Zo ja, kunt u toelichten welke stappen u wil nemen of reeds heeft genomen om passende zorg ook in de ggz te waarborgen?4
Passende zorg is van groot belang om patiënten de zorg te bieden die zij nodig hebben. Zorgverleners zetten zich hier actief voor in. In multidisciplinair verband houden zij in de gaten dat patiënten hun medicijnen goed en veilig gebruiken, en tijdig stoppen als deze niet langer nodig zijn.
Voor patiënten die aangeven begeleiding bij hun medicatiegebruik nodig te hebben, vind ik het belangrijk dat zij deze zorg ook krijgen. Daar ligt een verantwoordelijkheid van de zorgverleners. Daarnaast is het ook van belang dat patiënten zich duidelijk uitspreken wanneer zij behoefte hebben aan meer contact, zodat de zorgbehoefte zichtbaar wordt voor zorgverleners.
Ook bij de aanvang van het gebruik van antidepressiva is het van belang goed te kijken naar passende ondersteuning en zorg. Passende ondersteuning en zorg betekent maatwerk om te bezien wat er echt nodig is en wat mogelijke factoren zijn die meespelen. Het overgrote deel (65%) van de antidepressiva (eerste uitgifte) is afkomstig van de huisarts, ook voor de vervolguitgiften speelt de huisarts een grote rol (78%).7
In het licht van het voorgaande maak ik afspraken met partijen in het Integraal Zorgakkoord over passende zorg en het verbeteren van de samenwerking tussen huisarts/poh ggz, sociaal domein en ggz. Met een stevigere samenwerking kunnen we zorgen dat mensen eerder worden geholpen zodat onnodig medicatiegebruik wordt teruggedrongen, krijgen we meer oog voor de mogelijkheden van ondersteuning vanuit het sociale domein (bijvoorbeeld met «Welzijn op recept») en wordt er meer kennis uitgewisseld.
Het bericht dat zorgverzekeraars investeren in fastfoodketens |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU), Anne Kuik (CDA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van Dagblad van het Noorden en de Leeuwarder Courant, waaruit blijkt dat zorgverzekeraars voor miljoenen investeren in fastfoodketens?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat het verbijsterend en een verkeerd signaal is dat uitgerekend zorgverzekeraars premiegeld investeren in bedrijven die de gezondheid aantasten en de volksziekte obesitas aanjagen?
Als private partijen gaan zorgverzekeraars zelf over hun beleggingsbeleid.
Dat neemt niet weg dat verantwoord beleggen ook voor zorgverzekeraars van belang is. Daarnaast zitten we gezamenlijk aan tafel bij het preventieakkoord en streven we dezelfde doelen na. Naar aanleiding van het onderzoek heb ik daarom de vier in het artikel genoemde zorgverzekeraars om toelichting gevraagd.
Zij geven alle vier aan dat zij een beleid hebben gericht op maatschappelijk verantwoord beleggen. Het gaat dan om zaken als mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en anticorruptie, waarmee zij invulling geven aan internationale programma’s en standaarden. Als fastfoodketens aan deze standaarden voldoen, worden ze dus niet uitgesloten van beleggingen. Hierbij geven de verzekeraars overigens aan dat slechts een heel klein deel van hun beleggingen in fastfoodketens is. Voor de vier genoemde verzekeraars gaat het totaal om zo’n 8 miljoen euro, waarbij VGZ en Achmea melden dat het om 0,04 procent van hun beleggingen gaat.
Het onderzoek van de Leeuwarder Courant en Dagblad van het Noorden is voor sommige verzekeraars aanleiding om hun beleggingsbeleid tegen het licht te houden. Dit heeft er bij Menzis al toe geleid dat ze hebben laten weten te stoppen met beleggingen in fastfoodketens. Andere verzekeraars kiezen ervoor om met fastfoodketens de dialoog aan te gaan over gezondheid. Bijvoorbeeld door te spreken over het ontwikkelen van gezonde producten, de toegankelijkheid en betaalbaarheid van gezond voedsel en het beleid met betrekking tot het bevorderen van gezondheid. Naast gezondheid kan gesproken worden over andere thema’s zoals dierenwelzijn, beloningsbeleid en klimaat.
Zijn er bij u voorbeelden of signalen bekend waarbij zorgverzekeraars via investeringen daadwerkelijk invloed hebben uitgeoefend op het beleid van fastfoodketens?
Ja. Menzis heeft aangegeven dat fastfoodketen McDonalds naar aanleiding van de dialoog met hen toezeggingen heeft gedaan over gezondere keuzes in kindermenu’s, voedingsinformatie op verpakkingen en verantwoorde marketing.
Deelt u de mening dat deze argumentatie van onder andere VGZ en Zilveren Kruis, dat zij door deze investeringen invloed uit kunnen oefenen op fastfoodbedrijven, onzinnig is en sowieso niet opweegt tegen het verkeerde signaal dat deze investeringen uitstralen?3
Deze mening deel ik niet. Zorgverzekeraars geven aan dat zij met behulp van de beleggingen de dialoog over gezondheid en andere maatschappelijke thema’s aangaan met fastfoodketens. Zij zijn vrij om hier zelf een keuze over te maken.
Ik vind het belangrijk dat zorgverzekeraars zich inzetten om de doelen te bereiken uit het preventieakkoord dat ze mede ondertekend hebben. Dat kan op verschillende manieren.
Deelt u de mening dat op de uitsluitingslijsten van zorgverzekeraars naast tabak en alcohol ook fastfood een categorie zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook bij vraag twee aangegeven, ga ik niet over het beleggingsbeleid van zorgverzekeraars; zij zijn private partijen en gaan hier zelf over.
Bent u bereid in gesprek te gaan met zorgverzekeraars over de vraag hoe in alle facetten van hun «bedrijfsvoering» preventie leidend gemaakt kan worden?
Ik ben voortdurend met zorgverzekeraars – als ook met veel andere partijen, zowel in als buiten de zorg – in gesprek over allerlei facetten van preventie.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het bevorderen van een gezonde leefstijl en het stimuleren dat leefstijlbehandelingen een nadrukkelijker plek binnen de curatieve zorg krijgen. Zorgverzekeraars denken hierin goed mee en zijn zelf ook op zoek naar mogelijkheden om binnen de kaders van de regelgeving meer te kunnen investeren in preventieve zorg. Hierover informeer ik uw Kamer binnenkort nader.
Ziet u meer sectoren die bewust gemaakt kunnen worden en positief gestimuleerd kunnen worden om te beleggen in preventie gerelateerde doelen?
Mijn beleid is erop gericht om de doelen uit het preventieakkoord te bereiken. Ik informeer uw Kamer rond de zomer over hoe ik die doelen wil bereiken in een brief over de preventieaanpak voor de thema’s overgewicht en voeding.
Het achterhouden van informatie in de granulietzaak en het toevoegen van bodemvreemd materiaal aan granuliet. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «gemeente West Maas en Waal: «Ministerie houdt informatie achter in granulietzaak»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Klopt het dat uitdrukkelijk is afgesproken dat het ministerie de gemeente West Maas en Waal op de hoogte zou houden in het granuliet-dossier en dit niet is gebeurd, aangezien het aanvullend onderzoek van het advies- en ingenieursbureau Arcadis niet met de gemeente West Maas en Waal is gedeeld? Zo nee hoe zit dit dan?
Het klopt dat de gemeente West Maas en Waal op de hoogte zou worden gehouden over het granuliet dossier. In tegenstelling tot het proces daaraan voorafgaand, is de gemeente niet actief geïnformeerd over de aan u op
16 november 2021 verzonden Kamerbrief, inclusief addendum. Verder is de gemeente niet geïnformeerd over het commissiedebat Leefomgeving van 7 april 2022. De stukken zijn weliswaar openbaar, maar het was beter geweest als de gemeente in lijn met de gemaakte afspraken zou zijn geïnformeerd.
In een telefonisch overleg op 7 april 2022 – tussen de wethouder Ans Mol en de dgWB van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat – zijn hiervoor excuses aangeboden en is de afspraak herbevestigd dat de gemeente blijvend zal worden geïnformeerd over de ontwikkelingen in het granuliet-dossier. Over het granulietdossier is vervolgens op 14 en 26 april 2022 ambtelijk overleg gevoerd met de gemeente. Dit overleg zal één keer in de zes weken worden gevoerd.
Tussen de gemeente West Maas en Waal en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is de afgelopen jaren regelmatig contact geweest. Het contact heeft zich niet alleen beperkt tot het granulietdossier. Naast deelname aan de klankbordgroep voor het reviewonderzoek granuliet, heeft de gemeente ook actief deelgenomen aan de bestuurlijke dialoog voor het beleidsonderzoek diepe plassen. Daarnaast zijn rondom de voorgenomen verondieping van de Vonkerplas diverse gesprekken gevoerd. Verder is op diverse momenten zowel bestuurlijk als ambtelijk bilateraal overleg gevoerd.
Is er de afgelopen tijd contact geweest tussen het ministerie en de gemeente West Maas en Waal over het feit dat de gemeente niet goed op de hoogte is gehouden in het granuliet-dossier? Wat is er tijdens dit contact afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zal in de toekomst worden voorkomen dat informatie abusievelijk niet wordt gedeeld met de gemeente West Maas en Waal?
Om elkaar blijvend goed te informeren is nu afgesproken om eens in de zes weken op ambtelijk niveau overleg te voeren. Daarnaast kan zo nodig op bestuurlijk niveau het overleg worden gevoerd.
Is, naar aanleiding van de toezegging van de voormalig Staatssecretaris Van Weyenberg die aangaf het RIVM en Deltares te willen vragen om onderzoek te doen of er sprake is van ontbrekende wetenschappelijke kennis over het gedrag van polyacrylamide in anaerobe omstandigheden, deze opdracht al gegeven?2 Wanneer wordt dit onderzoek afgerond?
De opdracht voor het onderzoek wordt komende maand aan het RIVM verstrekt. Ik informeer u in een eerstvolgende voortgangsbief over de planning van het onderzoek.
Heeft u kennisgenomen van de brief van het Burgercollectief Dreumelse Waard3, waarin bezwaren worden geuit tegen de conclusies uit het «Addendum review-onderzoek granuliet Over de Maas» van Arcadis? Kunt u een inhoudelijk reactie geven op deze bezwaren?
Ik heb kennisgenomen van de brief van het Burgercollectief Dreumelse Waard. In reactie op de brief van het burgercollectief heb ik het bijgevoegde memo (bijlage 1) van Arcadis ontvangen. Op basis van het memo zie ik geen aanleiding om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren. Voor mij staat de deskundigheid en onafhankelijkheid van Arcadis niet ter discussie. De conclusies uit het addendum blijven ongewijzigd. Bijgaand treft u de brief aan (bijlage 2) die ik hierover aan het Burgercollectief Dreumelse Waard heb verzonden.
Gaat u gehoor geven aan de oproep van het Burgercollectief Dreumelse Waard om het addendum van Arcadis terug te trekken en een vervangend onderzoek uit te laten voeren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u kennisgenomen van de brief van de gemeente West Maas en Waal4, waarin vragen worden gesteld over de consequenties voor de inwoners, de ecologie en de gebruikers van de plassen naar aanleiding van van de aanwezigheid van granuliet aan de oppervlakte in de Moleneindse Waard? Wat is uw reactie hierop? Gaat u uw reactie ook nog sturen naar de gemeente West Maas en Waal?
Ja, bijgaand treft u mijn reactie aan de gemeente West, Maas en Waal aan (bijlage 3).
Gaat u gehoor geven aan de oproep van de gemeente West Maas en Waal om de uitkomsten van het onderzoek door het RIVM en Deltares af te wachten alvorens er vervolgstappen worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om de uitkomsten van het aanvullend literatuuronderzoek door het RIVM en Deltares af te wachten. Ik vind het belangrijk – zoals aangegeven in mijn brief van 16 november 20215 – om kennis te kunnen nemen van nieuwe wetenschappelijke inzichten en ontwikkelingen.
Het aanvullende literatuuronderzoek doet niets af aan de bevinden en conclusies van het review-onderzoek. In geen enkel monster van de beunschepen, de waterbodem, of in grond- en oppervlaktewater is acrylamide aangetoond.
Belangrijke conclusie is dat granuliet voldoet aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde (schoonste klasse grond) en er is geen sprake van negatieve gevolgen voor mens en milieu of op de ontwikkeling van het ecosysteem.
Deelt u de mening dat het uiterst belangrijk is dat de zorgen van bewoners omtrent het granuliet-dossier worden geadresseerd en zo mogelijk worden weggenomen, en dat het aanvullend onderzoek van Arcadis hierin niet is geslaagd? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat de zorgen van de burgers – mede gezien de brieven van de gemeente West Maas en Waal en het Burgercollectief Dreumelse Waard – zoveel als mogelijk moeten worden geadresseerd en weggenomen. Arcadis heeft daarom in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat uitgebreid onderzoek uitgevoerd naar de milieu hygiënische effecten van granuliet in «Over de Maas». Belangrijke conclusie is dat granuliet voldoet aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde (schoonste klasse grond) en er geen sprake is van negatieve gevolgen voor mens en milieu of op de ontwikkeling van het ecosysteem.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Besluit bodemkwaliteit een regel is opgenomen die stelt dat onder grond of baggerspecie ook grond of baggerspecie wordt verstaan dat is vermengd met ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal5?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Klopt het dat in de nota van toelichting is opgenomen dat het bij deze regel nadrukkelijkniet gaat om het bijmengen van bodemvreemd materiaal6? Zo nee, hoe zit dit dan?
Ja, het klopt dat dit in de nota van toelichting staat.
Klopt het dat aan granuliet een bodemvreemde stof – een flocculant – wordt toegevoegd? Zo nee, hoe zit dit dan?
In de procedure over handhavingsverzoek van de gemeente West Maas en Waal die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State8 van 13 oktober 2021 is het toevoegen van flocculant uitgebreid aan de orde geweest. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het toevoegen van flocculant niet betekent dat het granuliet niet kan worden beschouwd als grond in de zin van het Besluit bodemkwaliteit.
Deelt u de analyse dat het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granuliet niet voldoet aan de regel in het Besluit bodemkwaliteit zoals uitgelegd in de nota van toelichting7, aangezien iets als grond mag worden beschouwd als het maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal bevat datniet is bijgemengd?
Nee, ik verwijs naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij het antwoord op vraag 13.
Bent u ervan op de hoogte dat in de Regeling bodemkwaliteit8 en op de site van Bodemplus9 twee vereisten worden gesteld voor wanneer iets als grond mag worden toegepast, namelijk: bij het toepassen van grond mag ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal voorkomen voor zover het steenachtig materiaal of hout betreft dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond aanwezig was, waarvan niet is te voorkomen dat de grond of baggerspecie daarmee is vermengd, én overige bodemvreemde materialen – anders dan steenachtig materiaal en hout – mogen alleen sporadisch voorkomen als dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken al in de grond aanwezig was?
Ja. Ik wijs ook op het doel van deze bepaling uit de Regeling bodemkwaliteit die in 2018 is ingevoerd en waaruit blijkt dat hiermee is bedoeld de aanwezigheid tegen te gaan van bodemvreemde materialen zoals plastics en piepschuim in partijen grond die worden toegepast voor de verondieping van diepe plassen (Staatscourant 2018, 68042). Deze materialen mogen alleen sporadisch voorkomen voor zover redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat ze voor toepassing uit een partij grond worden verwijderd.
Deelt u de analyse dat het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granulietniet voldoet aan de vereisten van de Regeling bodemkwaliteit en de uitleg van Bodemplus voor bodemvreemd materiaal, aangezien de flocculant niet al in de afgegraven grond zat, het vermengen wel te voorkomen was en de flocculant niet sporadisch maar altijd wordt toegevoegd aan granuliet? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13 en de Raad van State uitspraak van 13 oktober 2021.
Klopt het dan ook dat granuliet dusniet als grond mag worden gekwalificeerd volgens het Besluit bodemkwaliteit zoals uitgelegd in de nota van toelichting10, de Regeling bodemkwaliteit11 en de uitleg van Bodemplus12? Zo nee, hoe zit dit dan?
Nee, hiervoor verwijs ik u naar het antwoord op vraag 13 en de Raad van State uitspraak van 13 oktober 2021.
Deelt u de mening dat het onacceptabele gevolgen zou hebben voor het milieu als het toevoegen van het bodemvreemd flocculant aan granuliet wél wordt beschouwd als dat het zou voldoen aan de eisen omtrent bodemvreemd materiaal, omdat dit zou betekenen dat grond altijd voor 20 gewichtsprocent zou mogen worden aangevuld met bodemvreemd materiaal van welke aard dan ook, zonder dat het de toepassing als grond zou verliezen? Zo nee, waarom niet?
Wat de milieugevolgen van het toevoegen van het betreffende flocculant betreft verwijs ik naar de in het antwoord op vraag 13 genoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In deze uitspraak is geoordeeld dat er op basis van verschillende rapporten en onderzoeken over het flocculant, waaronder het deskundigenbericht van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (STAB) die door de Afdeling bestuursrechtspraak is ingeschakeld als onafhankelijke deskundige, geen reden is om aan te nemen dat het toepassen van granuliet schadelijke gevolgen heeft voor de milieukwaliteit en de leefomgeving. Uit deze uitspraak noch uit de toepasselijke regelgeving volgt dat aan grond altijd 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal van welke aard dan ook mag worden toegevoegd.
De berichten ‘Waarom een moslimpoliticus de eed niet mag wijzigen’ en ‘Eed aan Allah door raadslid niet geldig’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Waarom een moslimpoliticus de eed niet mag wijzigen» en «Eed aan Allah door raadslid niet geldig»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het niet past bij de waardigheid van het afleggen van de eed of belofte dat eenieder een eigen gekozen formulering zou kunnen kiezen en dat het van belang is de herkenbare, symbolische functie van de eed te beschermen?
De eed of belofte voor politieke ambtsdragers dient in alle gevallen conform het geldende wettelijke voorschrift te worden uitgesproken. Dat onderstreept zowel het bijzondere karakter als de herkenbaarheid, welke ik beide van belang vind.
Klopt het dat u van mening bent dat het afleggen van de eed of belofte door politieke ambtsdragers enkel volgens de voorgeschreven formule dient te geschieden en dat de lijn van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State uit 2001 onverkort van toepassing is?2
De eed of belofte voor politieke ambtsdragers dient in alle gevallen conform het geldende wettelijke voorschrift te worden uitgesproken. Dat de wetgever geen ruimte voor afwijking heeft geboden, is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in genoemde uitspraak bevestigd.
Hoe gaat u ervoor zorgen en stimuleren dat voorzitters en griffiers op de hoogte zijn van de wettelijke regels en dat zij deze ook toepassen? Bent u bereid hierover in contact te treden met onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg?
Ik zal hier voortaan de voorzitters en griffiers in de voorlichting bij de verkiezingen op wijzen. Ook zal ik de antwoorden op de onderhavige vragen ter kennis laten brengen aan de koepels en beroepsverenigingen in het decentraal bestuur.
Onderkent u dat het afleggen van een ongeldige eed vervelende consequenties kan hebben voor de geldigheid van de besluitvorming? Gaat u de betreffende overheden aanspreken op de noodzaak om de gebreken te herstellen? Welke bestuurlijke bevoegdheden kunt u indien nodig inzetten?
Aangezien de eed of belofte ingevolge artikel 14 Gemeentewet een constitutief vereiste is voor raadsleden om hun functie te kunnen uitoefenen, leidt een gebrek bij het afleggen hiervan ertoe dat de persoon in kwestie niet geldig kan deelnemen aan de beraadslaging en besluitvorming. De beslissing om de eed of belofte opnieuw af te leggen, is uiteindelijk aan de persoon in kwestie, waarbij de burgemeester als voorzitter van de raad de verantwoordelijkheid heeft betrokkene te wijzen op het belang hiervan voor zijn positie als raadslid en de consequenties voor de rechtsgeldigheid van de besluitvorming. Besluitvorming waar de persoon in kwestie aan deelneemt, kan worden voorgedragen voor schorsing en vernietiging of kan ter beoordeling aan de rechter worden voorgelegd.
De desbetreffende gemeenten zijn via de provincie geïnformeerd; de raadsleden in kwestie hebben de eed of belofte inmiddels opnieuw afgelegd, zodat geen verdere interventie vereist is.
De uitspraken dat hij het stikstofprobleem niet wil oplossen vanwege electoraal eigenbelang. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat u in uw hoedanigheid als Minister-President van het kabinet Rutte III in een besloten overleg met milieuorganisaties (waaronder Mobilisation for the Environment) heeft gezegd dat u het stikstofprobleem niet gaat oplossen in de kabinetsperiode Rutte III én dat u het ook niet wil oplossen, omdat het u te veel stemmen zou gaan kosten aan de rechtervleugel?1 Zo nee, wat zei u dan wel?
Herinnert u zich nog dat u in het openbaar juist over de stikstofcrisis zei dat het de grootste crisis uit uw politieke carrière was en dat u de wens uitsprak dat de aanpak van de stikstofcrisis veel sneller moest verlopen (maar dat het volgens u echt niet sneller kon)?2
Hoe moeten we het beoordelen dat u als Minister-President in het openbaar doet alsof u de stikstofcrisis serieus neemt en wilt oplossen, terwijl u achter de schermen zegt dat u dat helemaal niet wilt omdat dat niet uitkomt voor de electorale belangen van de VVD?
Denkt u dat dit soort gedrag bijdraagt aan het herstel van het vertrouwen van burgers in de politiek?
Wilt u het stikstofprobleem en de natuurcrisis tijdens de kabinetsperiode Rutte IV wel oplossen?
Kunt u zich herinneren dat u met zoveel woorden heeft gezegd dat u geen actieve herinnering meer heeft aan uw uitspraken tijdens de klimaattop in Glasgow, waar u gezegd zou hebben dat u vanwege electorale overwegingen geen ambitieuzer klimaatbeleid wilt?3
Vindt u een politicus die zijn persoonlijke, electorale belangen belangrijker vindt dan het algemene belang en daardoor onder andere de klimaat- en natuurcrisis verder laat escaleren, geschikt voor de functie van Minister-President? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De zeer recent in Pakistan uitgesproken fatwa en dreigementen tegen een Nederlandse parlementariër. |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wilt u deze vragen per vraag apart en zelf als premier beantwoorden en dus niet door een collega laten beantwoorden?
Ja.
Wilt u deze vragen, gelet op de gevolgen voor mijn persoonlijke veiligheid, zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen een week beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van de voormalige premier van Pakistan Imran Khan over «... the Dutch blasphemer MP Geert Wilders ...»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over deze uitspraak die Khan publiekelijke ten overstaan van duizenden mensen deed en die breed is uitgemeten in de media in de islamitische wereld, zodat miljoenen mensen er kennis van hebben kunnen nemen? Realiseert u zich dat in veel islamitische landen op blasphemie de doodstraf staat en dit dus consequenties heeft voor mijn veiligheid?
Voormalig Premier Khan heeft tijdens een rally op 13 april jl. in Peshawar gezegd dat de heer Wilders blij was dat hij (Khan) afgezet was als premier en dat de heer Wilders een persoon is die blasfemische cartoons van de profeet Mohammed gemaakt heeft. Ik keur deze uitspraken af en betreur het effect dat zij hebben gehad in Pakistan en het feit dat het heeft bijgedragen aan de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders. Het kabinet zet zich in internationaal verband in voor afschaffing van de doodstraf op blasfemie (en afvalligheid). Die strafmaat leidt er tevens toe dat personen en groepen regelmatig het recht in eigen hand nemen. Ik realiseer mij de consequenties dus al te zeer. Dat is een van de belangrijke redenen waarom dit onderdeel is van de Nederlandse inspanningen en gelijkgezinde landen tegen de doodstraf op blasfemie en afvalligheid.
Heeft u voorts kennisgenomen van de door Allama Saad Hussain Rizvi over mij uitgesproken fatwa namelijk dat «... Muslims living in the Netherlands should eliminate the arrogant ...», waarmee hij mij bedoelde?2 Realiseert u zich dat er al eerder een fatwa tegen mij in Pakistan was uitgesproken? Wat is uw oordeel over de recente en over de eerdere fatwa?
Ja, ik heb kennis genomen van de recente en de eerdere fatwa in 2018. Het kabinet keurt deze nadrukkelijk af. Bedreigingen, en die in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Nederland heeft in bilaterale contacten met Pakistan herhaaldelijk zijn afkeuring ten aanzien van de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders uitgesproken. Zoals bekend heeft Nederland Pakistan middels rechtshulpverzoeken verzocht om medewerking aan het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van de eerdere fatwa (zie ook het antwoord op vraag 15). Ook ten aanzien van de huidige ontwikkelingen wordt door het Openbaar Ministerie onderzocht en actief beoordeeld of er sprake is van strafbare feiten.
Deelt u mijn mening dat het totaal onacceptabel is dat in de laatste recente fatwa een concrete oproep staat aan moslims in Nederland om mij te vermoorden? Deelt u mijn mening dat dit walgelijk is en krachtig veroordeeld dient te worden? Zo ja, bent u daartoe bereid en hoe gaat u dat dan doen? Zo nee, waarom niet?
Bedreigingen zoals deze aan het adres van de heer Wilders evenals aan het adres van andere volksvertegenwoordigers en personen zijn onacceptabel, uiteraard ook als zij worden gedaan door religieuze autoriteiten. Het kabinet keurt deze dan ook nadrukkelijk af. Het kabinet heeft ook recent enkele malen zijn grote zorgen over de doodsbedreigingen aan het adres van de heer Wilders aan de Pakistaanse autoriteiten overgebracht. Dit is zowel gedaan door de Nederlandse ambassadeur in Islamabad als aan de Pakistaanse ambassadeur in Den Haag.
Heeft u ook kennisgenomen van de uitlatingen van TLP-leider Muhammad Ashraf Asif Jalali dat «The government of Pakistan must take a strong narrative on the adverse blasphemy committed by Geert Wilders»3 en «He must be handed over to Muslims for public execution to ensure world peace»?
Ja.
Wat vindt u van deze uitspraak en oproep om mij over dragen aan moslims en vervolgens publiekelijk te executeren?
Zoals aangegeven, zijn bedreigingen onacceptabel, zeker aan het adres van volksvertegenwoordigers. Het kabinet keurt deze dan ook nadrukkelijk af.
Heeft u voorts kennisgenomen van de verklaring van het Pakistaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken dat «Pakistan also strongly condemns the offensive remarks made by a Dutch politician, attacking Islam and the Muslim holy month of Ramadan»4 gevolgd door uitspraken van de nieuwe premier van Pakistan, Shehbaz Sharif, dat «People of Pakistan and Muslims around the world are deeply hurt by the recent incidents of Islamophobia in Sweden & the Netherlands»?5
Ja.
Wat is uw oordeel hierover? Hebben de Pakistaanse autoriteiten bij het Nederlandse kabinet dan wel de Nederlandse ambassade in Pakistan geprotesteerd? Zo ja, wanneer en wat was de Nederlandse reactie precies?
De Nederlandse ambassadeur in Islamabad is op 18 april jl. uitgenodigd bij het Pakistaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken om de verklaring van het ministerie over te brengen. Op 21 april jl. met de Pakistaanse ambassadeur in Den Haag gesproken over de genoemde verklaring. Tot slot is met de Pakistaanse ambassadeur op 29 april jl. opnieuw het gesprek aangegaan op het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken om nogmaals te spreken over de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders. In alle drie de ontmoetingen heeft Nederland zijn grote afkeuring overgebracht over de doodsbedreigingen die de heer Wilders vanuit Pakistan ontvangt, en aangegeven dat het bepalen van de reikwijdte van de vrijheid van meningsuiting in Nederland is voorbehouden aan de rechter.
Wat vindt u ervan dat ik als Nederlands gekozen volksvertegenwoordiger herhaaldelijk en massaal ook uit het buitenland, waaronder Pakistan en andere islamitische landen in Azië en het Midden-Oosten, met de dood wordt bedreigd? Dat ik door onder andere oud- en zittende Pakistaanse politieke leiders en geestelijken van blasphemie wordt beticht, er opgeroepen wordt mij publiekelijk te executeren en ik islamofoob wordt genoemd?
Zoals eerder genoemd, zijn bedreigingen onacceptabel, in het bijzonder aan het adres van volksvertegenwoordigers, en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Ten aanzien van de heer Wilders geldt het niet te accepteren feit dat hij reeds jarenlang te maken heeft met gevolgen voor zijn persoonlijk leven van bedreigingen uit binnen- en buitenland. Dat is voor hem persoonlijk verschrikkelijk. Het kabinet keurt dergelijke bedreigingen in de meest stellige bewoordingen af en doet er dan ook alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren.
De dreigingen hebben de aandacht van de betrokken bewindspersonen. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken met zowel de heer Wilders als met u als voorzitter van de Tweede Kamer over de situatie gesproken.
Waarom heeft u het tot nu toe niet publiekelijk opgenomen voor een Nederlands staatsburger en parlementariër over wie een fatwa wordt uitgesproken om hem te vermoorden? Waarom heeft u tot nu toe niet publiekelijk een veroordeling uitgesproken over het feit dat uw (voormalig) ambtgenoot in Pakistan mij publiekelijk een blasfemist heeft genoemd?
Zoals in bovenstaande vragen aangegeven zijn de bedreigingen aan het adres van de heer Wilders onacceptabel. Het kabinet keurt deze dergelijke bedreigingen in de meest stellige bewoordingen dan ook nadrukkelijk af en doet er dan ook alles aan wat in zijn macht ligt om een einde te maken aan deze bedreigingen en de risico’s ervan voor de heer Wilders te mitigeren.Het kabinet staat hierover in contact met de Pakistaanse autoriteiten, zowel in Islamabad als in Den Haag.
Is de Pakistaanse ambassadeur te Den Haag ontboden om hier namens Nederland een krachtig protest tegen in te dienen? Zo ja, wat was zijn reactie. Zo nee, waarom niet en wilt u de Pakistaanse ambassadeur alsnog ontbieden? Zo nee, waarom niet?
Zoals tevens in het antwoord op vraag 10 weergegeven is de Pakistaanse ambassadeur te Den Haag op 29 april jl. opnieuw op het ministerie ontvangen om te spreken over de doodsbedreigingen die de heer Wilders vanuit Pakistan ontvangt. Daarbij zijn de grote zorgen van het kabinet over deze bedreigingen overgebracht.
Kunt u garanderen dat dit door Pakistan geïnitieerde islamitisch (staats)terrorisme op geen enkele manier gevolgen zal hebben voor mijn veiligheid, respectievelijk veiligheidsmaatregelen?
Op basis van informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden dreigingsproducten opgesteld, zo ook voor de heer Wilders. Bij dit continue proces worden tevens eventuele berichten uit het buitenland betrokken en geduid. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen. Voorts wordt op basis van actuele dreigingsinformatie telkens bezien in hoeverre aanpassing van het dreigingsbeeld, en de daarmee gepaard gaande beveiligingsmaatregelen, nodig is. In algemene zin geldt dat het kabinet zeer alert is als het gaat om de veiligheidssituatie van onder andere Kamerleden. Zoals bekend doet het kabinet vanuit veiligheidsoverwegingen geen uitspraken over specifieke veiligheidsaangelegenheden.
Realiseert u zich dat ik alleen al de afgelopen dagen vele honderden malen met de dood ben bedreigd, voornamelijk uit Pakistan en dat het Openbaar Ministerie tot nu toe niets doet met het merendeel van de eerdere doodsbedreigingen uit Pakistan?
Bedreigingen, en die in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel en horen niet thuis in de Nederlandse democratische rechtsorde. Het Openbaar Ministerie beoordeelt iedere aangifte van mogelijke bedreiging van een politicus op strafbaarheid. In 2018 heeft het Openbaar Ministerie in dit verband in een drietal zaken rechtshulpverzoeken naar Pakistan uitgestuurd met het verzoek om een drietal personen als verdachten te horen. Ondanks dat Nederland een aantal keren heeft gerappelleerd bij de Pakistaanse autoriteiten en meermalen tijdens bilaterale consultaties met Pakistan door de Minister van Buitenlandse Zaken is aangedrongen op een antwoord op de rechtshulpverzoeken, is tot op heden niet op de rechtshulpverzoeken gereageerd door Pakistan.
Voor het identificeren van verdachten die bedreigingen uiten via met name sociale media, waarbij veelal geen gebruik wordt gemaakt van de eigen personalia en niet de volledige personalia zijn genoemd, is vervolgens nader onderzoek nodig. Wanneer een verdachte zich in een ander land dan Nederland bevindt, is voor dat onderzoek rechtshulp nodig. Wanneer met een land geen rechtshulpverdrag bestaat, leert de ervaring dat die rechtshulp in dit soort zaken moeizaam gaat. Dit geldt in het bijzonder voor Pakistan, waar de afgelopen jaren meerdere rechtshulpverzoeken in een drietal zaken – ondanks herhaaldelijk rappel – tot op heden onbeantwoord zijn gebleven.
Het Openbaar Ministerie kan – als er door het buitenland geen rechtshulp wordt verleend – alleen personen in Nederland vervolgen die rechtstreeks zijn te identificeren op basis van hun online gedane uitlatingen.
Deelt u mijn mening dat dat onacceptabel is en niet alleen slecht voor mijn eigen veiligheid, maar ook voor het rechtsgevoel en het al broze vertrouwen in de Nederlandse rechtstaat? Zo nee, waarom niet, zo ja wat gaat u daaraan doen?
Bedreigingen, en die in het bijzonder gericht aan democratisch gekozen politici, zijn onacceptabel. Daarom beoordeelt het OM, zoals hiervoor bij de beantwoording van vraag 15 al is beschreven, iedere aangifte van mogelijke bedreiging van een politicus op strafbaarheid. Hierbij bekijken het OM en politie per zaak wat de juridische mogelijkheden zijn.
Is uw zwijgen en de inactiviteit van het Openbaar Ministerie te verklaren uit het feit dat ik geen politicus van de coalitie ben, maar van de oppositie of mogelijk omdat u walgt van mijn strijd tegen de ideologie van de onvrijheid genaamd islam?
Zoals hiervoor in de beantwoording op vragen 5 en 15 vermeld, verricht het OM het nodige in reactie op de aangiften van mogelijke bedreiging. Hierbij wordt geen enkel onderscheid gemaakt op basis van de partij van een politicus of de ideologie die deze politicus aanhangt.
Kunt u zich de geur van vrijheid nog wel herinneren?
Zoals ook in de beantwoording op bovenstaande vragen weergegeven, betreur ik het effect dat diverse genoemde uitspraken hebben op het leven en de vrijheid van de heer Wilders.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Het bericht dat bovenbouwleerlingen lesgeven aan onderbouwleerlingen |
|
Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Minder les en onvoldoendes: lerarentekort raakt leerlingen in hele land»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bewonderenswaardig is hoe hard scholen werken om nieuwe leraren te werven?
Ja. Het is mooi om te zien hoe scholen samen in de regio plannen maken en met creatieve oplossingen komen om het lerarentekort tegen te gaan.
Bent u geschrokken van het nieuws dat scholen nu zo ver gaan om het lerarentekort op te vullen dat er zelfs bovenbouwleerlingen voor klassen onderbouwleerlingen worden gezet? Deelt u de mening dat dit absoluut niet acceptabel is?
Ik heb kennis genomen van het nieuwsbericht, dat uiteindelijk niet bleek te kloppen, en er is hierover contact opgenomen met de school in kwestie. Het bestuur van de school heeft toegelicht dat het nieuwsbericht geen recht doet aan de werkelijkheid; bovenbouwleerlingen staan op de school niet zelfstandig voor de klas, maar begeleiden onderbouwleerlingen die behoefte hebben aan extra bijlessen in specifieke vakken. Deze vorm van begeleiding maakt dus geen deel uit van het vaste onderwijsprogramma. Uiteraard deel ik de mening dat het onacceptabel zou zijn wanneer zelfstandige lessen van leerlingen onderdeel van het curriculum zouden uitmaken.
Heeft u contact gehad met de school in kwestie over het feit dat zij leerlingen uit de bovenbouw voor de klas zetten? Zo ja, kunt u een verslag geven van dat gesprek? Zo nee, wanneer spreekt u met deze school?
Er is inderdaad contact geweest met de school in kwestie. In dit gesprek heeft het bestuur van de school de situatie nader geduid, zoals bovenstaand toegelicht.
Wordt naar uw mening de veiligheid van leerlingen goed gewaarborgd wanneer leerlingen moeten lesgeven aan elkaar? Deelt u de mening dat het onverantwoord is om dergelijke verantwoordelijkheid bij leerlingen te leggen?
Ik wil nogmaals benadrukken dat het niet klopt dat leerlingen in deze situatie zelfstandig voor de klas stonden. Het gaat hier alleen om onderbouwleerlingen die zelf behoefte hebben aan bijles van een bovenbouwleerling. Afgezien daarvan is het bevoegd gezag (het bestuur van de school), ook in het geval van bijles georganiseerd door de school, verantwoordelijk voor de veiligheid op school. Die verantwoordelijkheid kan niet bij leerlingen worden neergelegd. Juist in situaties waarbij leerlingen les aan elkaar geven, is het van belang dat een bestuur oog heeft voor de veiligheid van alle leerlingen.
Hoe gaat u waarborgen dat zulke praktijken nimmer meer voorkomen?
Uiteraard is het niet de bedoeling dat leerlingen zelfstandig voor de klas staan, maar is, zoals bovenstaand toegelicht, hier ook niet het geval. Indien er signalen zijn dat dit wel gebeurt kan de Inspectie van het Onderwijs onderzoek uitvoeren.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook de andere groepen die worden ingezet om klassen te bemensen (intern begeleiders, studenten, onderwijsassistenten en conciërges) ook niet langer andere taken dan hun eigen hoeven te vervullen om te voorkomen dat de schoolontwikkeling en leerlingenzorg onder druk staat, zoals de Onderwijsraad concludeert?2
Besturen en scholen zijn verantwoordelijk voor het aanstellen en de inzet van voldoende en goed personeel en voor de inrichting van het onderwijs. Wanneer er vanwege de tekorten (tijdelijk) voor wordt gekozen om bijvoorbeeld de intern begeleider breder voor de klas in te zetten dan moeten zij ook afspraken maken over wat dat betekent voor de andere taken van de intern begeleider.
Deelt u de zorg dat er momenteel veel effecten van het lerarentekort zijn die verborgen blijven, zoals het tijdelijk uitvallen van vakken of vermindering van lesuren? Hoe gaat u deze effecten betrekken bij de monitoring opdat de volle impact van het lerarentekort duidelijk wordt?
De vermindering van lesuren wordt gemonitord via het IPTO (Integrale PersoneelsTelling Onderwijs), waarover ik uw Kamer jaarlijks informeer.3 De effecten uit dit onderzoek worden in de trendrapportage arbeidsmarkt leraren meegenomen. Ook in de afgelopen rapportage zijn hierover cijfers met uw Kamer gedeeld.
Gaat u uw aanpak van het lerarentekort intensiveren naar aanleiding van de wijdverbreidheid van het lerarentekort? Zo ja, hoe? Zo nee, is het feit dat het lerarentekort nu niet langer een overwegend randstedelijk probleem is, geen nieuws?
Voor het lerarentekort in het voortgezet onderwijs is er al eerder geconstateerd dat het niet iets is wat zich slechts overwegend in de Randstad afspeelt, maar juist een breder probleem is. Mede hierom is er al eerder gekozen voor een regionale aanpak van het tekort. Op korte termijn zal ik uw Kamer informeren over een intensivering van de aanpak tekorten voor de komende jaren. Het kabinet wil hier in ieder geval zeker wel op inzetten.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het structureel maken van de arbeidsmarkttoelage?
Zoals uw Kamer reeds gemeld is in mijn brief van 22 april over het Onderwijsakkoord4, ontvangt onderwijspersoneel op scholen met veel kwetsbare leerlingen een arbeidsmarkttoelage bovenop het salaris. Hiermee is met het Nationaal Programma Onderwijs al ervaring opgedaan en krijgt dit vanaf 2023 een structureel karakter.
Maakt u zich zorgen over het feit dat dit jaar minder hbo-studenten zich inschrijven vanwege het feit dat de studiefinanciering pas in 2023/2024 ingaat, en de gevolgen die dit kan hebben met betrekking tot de uitstroom van pabo-studenten vier jaar later?3 Zo ja, welke maatregelen gaat u met uw collega treffen? Zo nee, waarom niet?
Uit recente vooraanmeldingscijfers blijkt dat studenten er over het algemeen niet voor kiezen om later te gaan studeren door het terugkomen van de basisbeurs. Er lijkt zich geen boeggolf voor te doen. Wel moet gezegd worden dat we nu nog spreken over vooraanmeldingscijfers, welke fluctueren. Definitieve instroom en inschrijfcijfers worden begin februari 2023 bekend gemaakt.
Overigens blijft het Ministerie van OCW in gesprekken met aankomend studenten benadrukken dat als je dit jaar begint met studeren, je (conform het wetsvoorstel dat nu in voorbereiding is) vanaf studiejaar 2023–2024 wél een basisbeurs zult ontvangen en tevens een tegemoetkoming voor het feit dat je in het eerste jaar nog geen basisbeurs kreeg.
Daarnaast zetten de Minister van OCW, ikzelf en onze voorgangers ons al langer in voor het aantrekkelijk maken van het lerarenberoep en het verhogen van de instroom in de lerarenopleidingen. Naar aanleiding van de aanmeldcijfers voor de pabo in 2021–2022 hebben we extra maatregelen genomen, die u kunt vinden in de Kamerbrief Versterken Toegankelijkheid Pabo van 12 november 2021.6 Op 22 april is het onderwijsakkoord gesloten en ook hier verwacht ik positieve gevolgen van voor het instromen en behouden van leraren.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'EU: aardgas is duurzaam' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de conclusie dat het goed nieuws is dat de door u zo bejubelde Europese Unie aardgas als duurzaam en groen bestempelt? Deelt u de mening dat dit haaks staat op uw eigen klimaatbeleid, waaronder het obsessieve, onbetaalbare aardgasvrij maken woningen?1
Op 10 maart jl. heeft de Europese Commissie een definitief voorstel gedaan om aardgas en kernenergie tijdelijk en onder voorwaarden op te nemen in de groene taxonomie. Voor een volledige appreciatie van het voorstel daartoe verwijs ik u naar mijn brief van 20 april jl. (Kamerstuk 21501-33, nr. 914). Voor wat betreft aardgas heeft het kabinet zich meermaals uitgesproken tegen de opname daarvan in de groene taxonomie. De opvatting dat dit goed nieuws is wordt dan ook niet gedeeld. De taxonomie is verbod noch gebod, doet niets af aan de klimaatdoelen die gelden voor Nederland en staat daarmee niet haaks op het Nederlandse klimaatbeleid.
Hoe kan het dat het groene label voor aardgas, zoals u zegt, «geen gevolgen heeft voor de Nederlandse ambities om de CO2-uitstoot fors terug te dringen» en «de komende jaren volop door zal worden gegaan met het aardgasvrij maken van woningen»?
In het Coalitieakkoord is afgesproken om de Nederlandse ambitie ten aanzien van emissiereductie te verhogen omdat Nederland koploper wil zijn in Europa bij het tegengaan van de opwarming van de aarde. Het doel voor 2030 in de Klimaatwet wordt aangescherpt tot 55% reductie. Om dit doel te halen, richt het kabinet zich op een hogere opgave van 60% reductie in 2030. De eventuele opname van aardgas in de taxonomie heeft geen invloed op die ambitie.
Voor Nederland geldt dat aardgas op dit moment nog een belangrijke rol in onze energiemix speelt. Met het Klimaatakkoord zijn de eerste stappen gezet om de rol van aardgas kleiner te maken en over te schakelen naar duurzame bronnen. Het kabinet houdt zich aan de afspraken in het Klimaatakkoord. Het uitfaseren van fossiele brandstoffen, waaronder aardgas, en de overstap naar duurzame bronnen is en blijft hierbij uitgangspunt.
Bent u ervan op de hoogte dat wat Nederland met het aardgasvrij maken van woningen aan CO2 bespaart, door China in slechts drie uur (!) compleet teniet wordt gegaan?2 Hoe moeten we het «fors terugdringen van de CO2-uitstoot» eigenlijk zien? Welke effect hebben uw CO2-ambities feitelijk op de mondiale uitstoot en de temperatuurontwikkeling van de aarde?
In het Klimaatakkoord van Parijs is in 2015 afgesproken dat de opwarming van de aarde wordt beperkt tot minder dan twee graden Celsius ten opzichte van het pre-industriële tijdperk. Het streven is om de opwarming beperkt te houden tot anderhalve graad. Alle landen, dus Nederland ook, moeten hier een bijdrage aan leveren. Om invulling te geven aan de eigenstandige verantwoordelijkheid die Nederland in dit verband heeft, is in 2019 de Klimaatwet aangenomen. Ook in Europa worden klimaatdoelen wettelijk verankerd. Op die manier borgen we dat Nederland niet eenzijdig actie onderneemt, maar dat we gezamenlijk naar dit doel bewegen.
Er bestaan grote verschillen in de mate van broeikasgasuitstoot tussen verschillende landen die onder andere samenhangen met bevolkingsgrootte, economische ontwikkeling en de mate van verduurzaming. Dit betekent echter niet dat de Nederlandse maatregelen om broeikasgasemissies te reduceren teniet worden gedaan. Immers zouden er zonder deze maatregelen meer broeikasgassen worden uitgestoten met negatieve gevolgen voor de mondiale uitstoot en temperatuurontwikkeling. Bovendien is het aardgasvrij maken van woningen ook wenselijk in het licht van het streven om onafhankelijk te worden van de import van Russisch aardgas.
Hoe legt u het groene label voor aardgas uit aan de huishoudens die voor vele tienduizenden euro’s reeds van het aardgas af zijn gegaan, omdat u hen hebt wijsgemaakt dat aardgas slecht voor het klimaat zou zijn en de huishoudens die nog niet van het aardgas af zijn, maar door u «uiteindelijk van het gas af gedwongen zullen worden»?3
De opname van aardgas in de taxonomie is tijdelijk en voorwaardelijk. Meer specifiek geldt dat economische activiteiten met betrekking tot aardgas als duurzaam worden gekwalificeerd indien zij aan bepaalde voorwaarden voldoen. De belangrijkste voorwaarde is dat de lifecycle broeikasgasemissies lager zijn dan 100 gram CO2e/kWh. In plaats daarvan kan ook aan de volgende cumulatieve voorwaarden worden voldaan: (i) de faciliteit krijgt uiterlijk in 2030 een bouwvergunning; (ii) de directe emissies zijn lager dan 270 gram CO2e/kWh of niet hoger dan 550 kg CO2e/kWh per jaar gemiddeld over een periode van 20 jaar; (iii) de faciliteit vervangt een bestaande fossiele centrale met relatief hoge uitstoot; (iv) deze vervanging leidt tot emissiereductie van minimaal 55% en capaciteitstoename van maximaal 15%; (v) de faciliteit schakelt uiterlijk per 2035 over op hernieuwbare of emissiearme gassen (zoals waterstof).
De voorwaarden zijn niet gericht op de verbranding van aardgas in huishoudens maar op aardgascentrales die een tijdelijke rol spelen in de transitie van vervuilende brandstoffen zoals kolen naar emissiearme of -loze gassen zoals waterstof of groen gas.
Deelt u de mening dat het ronduit tegenstrijdig is dat aardgas de schoonste fossiele brandstof is, dat huishoudens in onder andere Duitsland daarom juist overstappen óp aardgas, maar dat u huishoudens voor veel geld van het gas áf wilt hebben en hen daartoe zelfs wilt dwingen?
De doelstelling van de EU is om in 2050 klimaatneutraal te zijn. Dit betekent dat het gebruik van fossiele brandstoffen (wegens hun CO2-uitstoot) wordt afgebouwd en vervangen wordt door duurzame energiebronnen. Ook aardgas is een fossiele brandstof en het gebruik ervan zal dus worden afgebouwd richting 2050.
In Duitsland en in de andere EU-lidstaten zullen huishoudens dus ook vóór 2050 moeten overstappen op fossielvrije bronnen. Dit is in lijn met de afspraken in de Europese Green Deal. Een deel van de huishoudens zal mogelijk als tussenstap overstappen op aardgas. Duitsland heeft recentelijk een nieuwe verwarmingsstrategie aangekondigd om minder afhankelijk te worden van de import van Russisch aardgas.4 In deze strategie wordt normering aangekondigd om fossiele brandstofinstallaties uit te faseren in gebouwen. Het voorstel is om géén mono gas- of oliegestookte ketels meer te plaatsen bij vervanging van de ketel ouder dan 20 jaar per 2024. Er zou namelijk vanaf dat moment een minimumwaarde van 65% hernieuwbare energie gelden voor gebouweigenaren. Dit kan worden bereikt via bijvoorbeeld het installeren van een warmtepomp of een duurzaam warmtenet. Kortom, ook Duitsland zet in op het geleidelijk uitfaseren van aardgas in de gebouwde omgeving.
Wanneer zet u uw klimaatoogkleppen af en stopt u met uw onzinnige, onhaalbare en onbetaalbare klimaatbeleid?
De wetenschap is helder over het klimaatprobleem, het kabinet neemt daarom passende maatregelen.
De financiële voordelen van kernenergie |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gronings onderzoek: kernenergie efficiënter voor bereiken klimaatdoelen»?1
Ja.
Hoe reageert u op genoemd onderzoek, waaruit blijkt dat het «financieel voordeliger is als Nederland investeert in kerncentrales dan alleen in zonne- en windenergie»?
Ik bekijk het onderzoek met interesse. Tegelijkertijd laat ik op dit moment zelf ook onderzoek doen naar de optimale inrichting van het toekomstige energiesysteem voor de jaren 2035, 2040 en 2050 via de studie naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland. De resultaten van deze studie zijn rond de zomer bekend en stuur ik in het najaar aan uw Kamer.
Deelt u de conclusie van onderzoeker Machiel Mulder (hoogleraar energie-economie, Rijksuniversiteit Groningen) dat «kernenergie goedkoper is dan zonne- en windenergie», dat «windparken op zee de meeste subsidies nodig hebben» en dat «heel veel van die kosten door de overheid [en dus door de burgers] worden betaald»? Hoe valt dit te rijmen met uw claim dat windparken op zee zonder subsidie worden gebouwd?2
Het onderzoek van prof. dr. Mulder beargumenteert dat de stroomprijs door meer zon en wind afneemt en dat dit ten koste gaat van het verdienmodel van investeerders. Daarnaast zal volgens het onderzoek de stroomprijs juist stijgen als de weersomstandigheden ervoor zorgen dat zon en wind minder kunnen opwekken. Ook laten de onderzoekers zien dat kerncentrales per eenheid stroom relatief minder kost dan wind op zee en zonenergie.
Verder laat het onderzoek van de heer Mulder op hoofdlijnen zien dat de productie vanuit verschillende energiebronnen meer integraal moet worden afgewogen. Er zijn namelijk ook systeemeffecten. Dit sluit aan bij mijn eerdere conclusies (Kamerbrief 35 167, nr. 28) dat kernenergie niet duurder hoeft te zijn dan wind en zon indien de systeemkosten op dezelfde manier worden meegenomen. Zo worden extra netwerkkosten, kosten voor balanceren van het net en aansluitingskosten, die toenemen bij een hoger percentage zon en wind, niet meegenomen in de kWh-prijs maar doorberekend aan de netbeheerder en/of consument.
Tegelijkertijd vind ik het vooral belangrijk om te kijken naar de uitkomsten van de studie over de inpassing van kernenergie in de Nederlandse energiemix richting 2030–2050 en daarna. De uitkomsten geven een beter beeld van de inzet van kernenergie in het energiesysteem. De resultaten worden rond de zomer verwacht. Deze studie geeft ook de benodigde duidelijkheid over de wijze waarop kernenergie in het energiesysteem past en zal ook betrokken worden bij het opstellen van het Nationaal Plan Energiesysteem dat is aangekondigd in de Kamerbrief Contouren Nationaal Plan Energiesysteem.
Verder klopt het dat we momenteel geen subsidies meer geven voor het bouwen van windparken op zee. Wel betaalt de gebruiker via nettarieven mee aan de elektriciteitsnetten die hiervoor moeten worden aangelegd.
Kunt u uw antwoord op eerdere Kamervragen herinneren: «Kernenergie kan aanzienlijk bijdragen aan het dekken van de elektriciteitsbehoefte in Nederland en neemt in vergelijking met wind of zon inderdaad heel weinig ruimte in beslag»? Staat u hier nog steeds achter?
De huidige lijn van deze regering is dat kernenergie niet wordt uitgesloten als onderdeel van de energiemix. Dit past in het uitgangspunt «sturen op CO2» dat dit kabinet hanteert. Zoals eerder gesteld kan kernenergie aanzienlijk bijdragen aan het dekken van de elektriciteitsbehoefte in Nederland en neemt in vergelijking met wind of zon inderdaad heel weinig ruimte in beslag.
Deelt u de mening dat kernenergie een prominente plek in onze nationale energievoorziening moet krijgen voordat u het hele land en ons deel van de Noordzee hebt volgebouwd met geldverslindende, horizonvervuilende, vogelhakselende windturbines? Deelt u bovendien de mening dat kernenergie kan bijdragen aan onze energieonafhankelijkheid?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vorige vragen, ben ik op dit moment aan het onderzoeken wat de meest optimale energiemix voor Nederland in de toekomst kan zijn. Dit gebeurt onder andere via de eerder genoemde studie (naar de rol van kernenergie in de toekomstige energiemix van Nederland) en het Nationaal Plan Energiesysteem.
In dit bredere onderzoek dat ik doe naar het toekomstige energiesysteem worden verschillende publieke belangen gewogen, waaronder de aspecten van betaalbaarheid en leefomgevingskwaliteit waarvan u voorbeelden geeft. In genoemde studie zal ook worden ingegaan op de leverings- en voorzieningszekerheid van de energievoorziening. Hier is energieonafhankelijkheid uiteraard ook een onderdeel van.
Hoe kan het dat u wél druk in de weer bent om het aantal windturbines fors uit te breiden, maar uw plannen voor de bouw van nieuwe kerncentrales – zoals aangekondigd in het coalitieakkoord – nog allesbehalve concreet zijn? Wanneer kunnen we uw uitgewerkte plannen voor de bouw van nieuwe centrales tegemoet zien?
De uitdagingen die spelen in het kader van kernenergie zijn veelomvattend. Rond het zomerreces zullen diverse onderzoeken die ik heb uitgezet zijn afgerond. Deze onderzoeken helpen om een duidelijker beeld te vormen van kernenergie in het systeem en de vervolgstappen te bepalen. Ik informeer u daarover voor het zomerreces.
De gevolgen van de keuze voor Amerikaans schaliegas als alternatief voor Russisch gas voor het behalen van onze klimaatdoelen |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Texas en Louisiana moeten EU helpen af te kicken van Russisch gas, maar tegen welke prijs?»?1
Ja.
Welke afspraken heeft Nederland en/of de Europese Commissie precies over leveringszekerheid met de grote Amerikaanse gasbedrijven gemaakt die momenteel plannen maken om voor tientallen miljarden aan nieuwe pijpleidingen, fabrieken en terminals te bouwen?
Het is aan de markt om te bepalen waar en voor welke prijs er gas wordt ingekocht en verkocht. Dit volgt uit de spelregels die gelden op de interne markt en voor het vrije verkeer van goederen. De Nederlandse Staat heeft geen enkele afspraak met Amerikaanse gasbedrijven gemaakt. Ook de Europese Commissie heeft geen afspraken met marktpartijen gemaakt over concrete leveranties van LNG-volumes aan de EU.
De Europese Commissie heeft het EU Energy Platform opgericht2 om op basis van vrijwilligheid te komen tot vraagbundeling van gas, LNG en waterstof. Daarnaast heeft de Europese Commissie contacten gelegd met meerdere landen, waaronder de Verenigde Staten, over gasleveringen aan de EU ter vervangen van Russisch gas. Het is aan de markt om vervolg te geven aan die contacten en om tot concrete leveringsafspraken te komen.
Zijn bij deze afspraken ook contractvoorstellen, commitments of andere beloftes gedaan, waarbij sprake is van een verplichte afname over een bepaalde periode?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dergelijke afspraken zijn gemaakt, wat houden deze afspraken precies in? Welke rol heeft Nederland en/of de Europese Commissie daarin gespeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft Nederland en/of de Europese Commissie ook eisen gesteld ten aanzien van maatregelen die genomen moeten worden om de uitstoot van methaan bij de productie en het transport van Amerikaans schaliegas tegen te gaan? Indien nee, waarom niet?
Er zijn afspraken gemaakt op mondiaal niveau over het terugdringen van de uitstoot van methaan. Op 2 november 2021 hebben de Europese Commissie en de Verenigde Staten met vele partnerlanden de Methaan Belofte (Global Methane Pledge)3 geïnitieerd. Dit initiatief streeft ernaar de uitstoot van methaan terug te dringen met 30% in 2030 ten opzichte van 2020. Daarnaast heeft de Europese Commissie samen met de Verenigde Staten op 25 maart 2022 een gezamenlijke taskforce4 ingesteld over leveringszekerheid van aardgas. Deze taskforce richt zich onder andere op het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen (waaronder methaan) bij het realiseren van de LNG-infrastructuur en specifiek het verminderen van methaanlekkages.
Indien er nog geen afspraken zijn gemaakt, welke voorstellen liggen er precies voor de levering van extra Amerikaans liquid natural gas (lng) aan Europa en wanneer verwacht u dat er een definitief besluit genomen zal worden?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het statement van de Europese Commissie over de meeting tussen president Von der Leyen en de Amerikaanse president Biden op 25 maart jongstleden over de levering van meer Amerikaans lng aan de Europese Unie, getiteld «The European Commission and the United States open new chapter in their energy cooperation»?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het artikel «How long will Biden’s new alliance with LNG last?' van de Houston Chronicle?
Ja.
Deelt u de mening dat uit de twee bovenstaande artikelen blijkt dat Von der Leyen en Biden hebben gesproken over een Europese markt voor Amerikaans lng tot in ieder geval 2030, maar dat lng-exporteurs gewoonlijk nog langere contracten (namelijk van 20 jaar) hanteren, simpelweg omdat nieuwe faciliteiten niet voor een korte duur worden gebouwd? Hoe verhoudt dit voorstel/deze afspraak tussen Von der Leyen en Biden zich tot het behalen van de Nederlandse en Europese klimaatdoelen?
De ontmoeting tussen de voorzitter van de Europese Commissie, mevrouw Von der Leyen, en de Amerikaanse president Biden heeft zich inderdaad gericht op de Europese markt voor Amerikaanse LNG als gevolg van de geopolitieke crisissituatie in Europa en de noodzaak om zo snel mogelijk de afhankelijkheid van de gasimport uit de Russische Federatie te reduceren. De Nederlandse en Europese Klimaatdoelen gelden onverkort en staan overeind, ongeacht de neveneffecten van meer import van LNG. We moeten zowel de afhankelijkheid van Rusland zo spoedig mogelijk afbouwen én de klimaatdoelen halen, waarbij het besparen van gas in beide gevallen een belangrijk onderdeel is. De behoefte van LNG-producenten aan langetermijncommittering om nieuwe investeringen in LNG-installaties te plegen is een commerciële afweging.
Houdt u met het beantwoorden van de negende vraag rekening met de Scope 3 emissions en op welke manier?
Zoals in antwoord op vraag 9 uiteen wordt gezet, betreft dit enkel vervanging van een deel van het Russische gas. De klimaatdoelen blijven daarbij onverminderd gelden, ongeacht of bij het vervangen van Russisch gas direct of indirect meer of minder uitstoot van broeikasgassen plaatsvindt.
Welke duurzaamheidsrisico’s ziet u bij het aangaan van langetermijncontracten met Amerikaanse lng-exporteurs en hoe bent u van plan deze risico’s tegen te gaan?
Het is aan de marktpartijen om te bepalen voor welke duur ze een contract aangaan. De overheid is hier geen partij in. Het Europese Fit for 55-maatregelen pakket5 heeft als doelstelling om in 2030 een netto-uitstoot van broeikasgassen van ten minste 5 procent verminderd te hebben en klimaatneutraliteit tegen 2050. Daarbij stelt het pakket als doelstelling dat in 2030 40% van de energie uit hernieuwbare bronnen moet komen, en in het Commissievoorstel van het RePowerEU-plan wordt dit doel opgehoogd naar 45%. Het kabinet steunt de insteek dat diversificatie van fossiele energiebronnen niet moet leiden tot een lock-invan fossiele brandstoffen.
Erkent u dat bij het winnen en transporteren van schaliegas veel methaan vrijkomt en dat bij het omzetten van gas naar lng veel energie wordt verbruikt? Hoe vindt u het importeren van meer Amerikaans schaliegas in de vorm van lng passen bij de Nederlandse en Europese klimaat- en duurzaamheidsdoelstellingen?
Het klopt dat aan de technieken die gebruikt worden bij het winnen van gas uit schalies nadelen zijn verbonden; dit met de kanttekening dat gas uit schalies maar een deel van de bron vormt van de geïmporteerde LNG uit de Verenigde Staten. Ook is het zo dat het extra energie kost om gas om te zetten in LNG. Het kabinet hecht aan zowel de klimaatdoelen als het versneld onafhankelijk worden van Russisch gas zoals ik ook heb toegelicht in mijn brief van 22 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302). Eventuele nadelige effecten van LNG geïmporteerd uit onder andere de VS, doen niets af aan de gestelde klimaatdoelen, maar helpen wel om als Nederland het aandeel Russisch gas op korte termijn sterk te verminderen. Daarom vind ik deze nadelen aanvaardbaar. Er wordt gekeken naar een heel palet aan maatregelen en mogelijkheden, waaronder besparingen en het vergroten van de LNG-importcapaciteit, zie daarvoor mijn Kamerbrief d.d. 21 juli 2022 (Kamerstuk 29 023, nr. 337). LNG afkomstig uit de VS is daarin een alternatief dat een belangrijk deel van het Russisch aardgas vervangt.
Bent u van mening dat Amerikaans schaliegas aanvaardbaar is als vervanging voor Russisch gas, de consequenties voor het milieu en klimaat in acht nemend?
Zie antwoord vraag 12.
Erkent u dat er voor het afnemen van extra Amerikaans schaliegas door de Europese Unie meer infrastructuur zal worden gebouwd voor het produceren en vervoeren van dit gas en dat dit ingaat tegen het dringende advies van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) om voor 2025 de uitstoot van emissies sterk te verminderen?
Het EU Fit for 55-maatregelenpakket6 heeft als doelstelling om in de EU ten minste 55% minder broeikasgassen uit te stoten in 2030 ten opzichte van de uitstoot van 1990. Dit doel staat ongeacht de plannen op het gebied van LNG.
Deze doelstelling wordt kracht bijgezet door het RePowerEU-plan van de Europese Commissie, waarin wordt voorgesteld dat de EU-lidstaten inzetten op het verhogen van de doelen ten aanzien van hernieuwbare energie, en verscherping van het doel voor energie-efficiëntie, zie daarvoor mijn Kamerbrief d.d. 17 juni jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 3438).
Daarnaast zijn de EU-lidstaten in aanvulling op dit plan overeengekomen in het EU Winterpakket voor de komende winter ten minste 15% op de gasconsumptie te besparen, zie daarvoor de Kamerbrief 21 juli 2022 inzake North Stream 1 (NS 1) pijpleiding (Kamerstuk 29 023, nr. 337).
Dat neemt niet weg dat de EU-lidstaten, waaronder Nederland, het verminderde aanbod aardgas als gevolg van onder meer de uitfasering van de gasproductie in Groningen en afnemende levering van aardgas door Rusland, de komende tijd moeten compenseren door middel van toenemende LNG-import, bijvoorbeeld vanuit de Verenigde Staten.
Indien ja, hoe maakt u de afweging dat het aanvaardbaar is dat de Europese Unie en Nederland het verhogen van de productie van schaliegas in de Verenigde Staten voor de lange termijn stimuleren? Welke overwegingen spelen hierbij een rol en welke waarde hecht u aan de verschillende factoren in deze overwegingen?
Zie het antwoord vraag 12 en 13.
Deelt u de menign dat het onverkoopbaar is dat wij binnen Europa niet kiezen voor schaliegas vanwege de schadelijke gevolgen voor het milieu en klimaat, maar nu wel indirect Amerikaanse schaliegasbedrijven vragen om hun productie op te schalen?
Zie antwoord vraag 5.
De toeslagenaffaire |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ombudsmannen: Schiet op met herstelregelingen toeslagenaffaire»1?
Ja.
Vindt u het ook een «bloody shame» dat de aangekondigde herstelregelingen voor kinderen en ex-partners die betrokken zijn bij het toeslagenschandaal zo vreselijk lang op zich laten wachten? Zo ja, loost u de benodigde herstelwet nog voor het zomerreces door de Kamer? Graag een toelichting op deze beide punten.
Het kabinet en ook de betrokken adviesorganen zijn doordrongen van de urgentie van de wet en van het bieden van tijdig herstel aan kinderen en ex-partners gedupeerden. Er is veel begrip voor de toenemende frustratie bij hen en het kabinet streeft ernaar om het wetsvoorstel Wet hersteloperatie Toeslagen voor het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden. Op 13 mei is de conceptwet door de ministerraad voor spoedadvies naar de Raad van State gestuurd.
In de 10e VGR is toegelicht dat in dit wetsvoorstel onder andere de kindregeling, de regeling voor gedupeerden in de huurtoeslag, zorgtoeslag, het kindgebonden budget en een regeling voor ouders in het buitenland worden opgenomen. Dit aanvullende herstelbeleid moet een solide en samenhangende wettelijke basis hebben, conform de adviezen van de Algemene Rekenkamer en de Raad van State. Ook de uitvoering moet zorgvuldig voorbereid worden. Er wordt op dit moment nog gewerkt aan de beleidsmatige uitwerking van de ex-partnerregeling. De ex-partnerregeling wordt vervolgens zo spoedig mogelijk in de wet opgenomen. Parallel aan het wetgevingsproces is gewerkt aan de voorbereiding van de uitvoering door middel van uitvoeringstoetsen.
Wat doet u voor de zo’n 95.000 kinderen die zijn geschaad op terreinen die belangrijk zijn voor hun ontwikkeling? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de oudergesprekken die ik heb gevoerd hebben ouders aan mij meermaals meegegeven dat emotioneel herstel en perspectief voor hun kinderen en jongeren naast het financiële herstel van groot belang is. De langere periode tot aan de start van de uitvoering van de kindregeling maakt dit niet makkelijker en wordt door kinderen als zeer lang ervaren. Het is belangrijk dat expliciet wordt erkend dat deze kinderen en jongeren ten onrechte en buiten hun schuld zijn benadeeld en daarom vindt de eerste erkenning onder andere plaats in de vorm van een financiële vergoeding. De financiële vergoeding volgt een staffel op basis van het advies van de kinderen die vanaf € 2.000,– oploopt tot € 10.000,–. De hoogte van het bedrag wordt bepaald met leeftijdscategorieën, omdat behoeften per levensfase verschillen. Naast de financiële vergoeding is er ook aandacht voor emotioneel herstel voor het aangedane leed. Enkel een financiële tegemoetkoming volstaat niet voor hun herstel.2 Vooruitlopend op de aanvullende regelingen kunnen thuiswonende kinderen nu al ondersteuning krijgen, via de brede ondersteuning van gemeenten aan gedupeerde gezinnen. Gemeenten bieden namelijk nu al ondersteuning aan gezinnen, ook aan kinderen en jongeren. Ook kunnen kinderen en jongeren hun individuele verhaal delen bij de Kindertelefoon (8–18 jaar) en de Alles Oké? Supportlijn (18–24 jaar). In aanvulling hierop wordt er de komende tijd samen met kinderen en andere betrokkenen gekeken hoe deze ondersteuning nog beter kan aansluiten bij de behoefte van kinderen op het gebied van aanvullende brede hulp, talentenontwikkeling en financiële voorlichting, naar aanleiding van aanbevelingen uit de adviesrapporten Leven op de Rit en Waardige Toekomst. Op basis van deze bijeenkomsten wordt deze zomer een plan gemaakt voor invulling van flankerend beleid.
Daarnaast wordt er met betrekking tot talentenontwikkeling gekeken naar een actieprogramma Maatschappelijke Diensttijd (MDT) van het Ministerie van OCW. Binnen MDT kunnen kinderen van gedupeerde ouders en jongeren (14–17 jaar) onder begeleiding van MDT-professionals werken aan talentontwikkeling in hun eigen gemeente of regio. Dit idee wordt tijdens de bijeenkomsten getoetst met kinderen en jongeren.
Wat doet u voor de bijna 10.000 ex-partners die zich in de steek gelaten voelen en waarbij sommigen van hen kampen met hoge schulden? Graag een gedetailleerd antwoord.
Hoewel de ex-partnerregeling hoge prioriteit heeft, vergen de beleidskeuzes om tot een afgewogen regeling voor ex-partners en de uitvoering daarvan te komen, helaas meer tijd. Daarbij wordt zoveel mogelijk recht gedaan aan de zeer verschillende situaties en diversiteit in deze groep. Er kan pas worden gestart met de uitvoering van de ex-partnerregeling op het moment dat daarvoor een wettelijke basis bestaat en er zorgvuldige uitvoeringstoetsen hebben plaatsgevonden. Op dit moment kan daarop niet vooruit gelopen worden. Ex-partners met (problematische) schulden kunnen tot die tijd terecht bij hun gemeente voor ondersteuning op het gebied van ondersteuning bij zorg, welzijn en werk. Daaronder valt ook de schuldhulpverlening.
Wat gaat u doen aan de grote achterstand bij het afhandelen van bezwaren van ouders tegen besluiten van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT)? Graag een gedetailleerd antwoord.
In de 10e VGR wordt een uitgebreide toelichting hierop gegeven in hoofdstuk 2 (paragraaf 2.4.2., pagina vanaf pag. 22); daar wil ik u graag naar verwijzen.
Wat zou u vinden van pestgedrag bij de Belastingdienst?2
DG Toeslagen streeft ernaar iedereen in de maatschappij in staat te stellen de meest essentiële levensvoorzieningen in het leven te kunnen betalen: wonen, medische zorg en de zorg voor kinderen. Vanuit dit besef volgt de noodzaak tot de grootst mogelijke zorgzaamheid in de uitvoeringstaak van DG Toeslagen: alle toeslaggerechtigden helpen om hier optimaal, eerlijk en zo zorgenvrij mogelijk gebruik van te maken. Bij het uitvoeren van deze taak is het ook de verantwoordelijkheid van Toeslagen dat iedere burger rechtvaardig, evenredig en zonder vooringenomenheid wordt behandeld.
De foto die via de link in de vraag zichtbaar is geeft een interne emailcorrespondentie weer uit 2014 waarin een teleurstelling bij de Belastingdienst wordt beschreven als de toeslaggerechtigde aan de voorwaarden voor het recht op kinderopvangtoeslag heeft voldaan. Deze handelwijze is niet acceptabel. Het is bekend dat in het verleden zaken fout zijn gegaan, met de hersteloperatie wordt voor zover mogelijk ouders hiervoor herstel geboden. Indien er signalen zijn dat dit zich onverhoopt nog steeds voordoet, dan ontvang ik die graag zo snel mogelijk.
Ook een handelwijze zoals benoemd in het tweede signaal is niet acceptabel. In artikel 19, derde lid, Awir is geregeld dat Toeslagen een termijnverlening voor de definitieve toekenning van Toeslagen kan toepassen als er (nadere) stukken opgevraagd worden. Uiteraard geldt hierbij wel dat het onderzoek en het uitstel niet langer moeten duren dan nodig en dat toeslaggerechtigden toegang moeten hebben tot een herzieningsmogelijkheid. Dat de Belastingdienst in het geval van vele gedupeerde ouders niet tijdig een definitieve beschikking stuurde, is helaas bekend. In de analyse van de eerste toets en in de integrale beoordeling wordt dit meegewogen in de uitkomst van de compensatie.
Daarnaast noemt u een derde signaal dat refereert naar het niet toekennen van toeslagen aan burgers die daar wel recht op hebben (5e streepje in de post). Het uitsluiten van burgers voor toeslagen is niet acceptabel. Als dit het geval was in een specifieke situatie van een ouder, dan weegt dit eveneens mee in de uitkomst van de compensatie voor de gedupeerde ouder.
Wat vindt u van de volgende signalen:
Zie antwoord vraag 6.
De bescherming van LHBTI+’ers |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «COC vraagt Minister Yeşilgöz om maatregelen tegen discriminerend geweld»?1 en herinnert u zich het door vele lijsttrekkers ondertekende Regenboogakkoord?2
Ja.
Deelt u de mening dat het onaanvaardbaar is dat zeven op de tien LHBTI-personen in hun leven te maken krijgen met fysiek of verbaal geweld om wie ze zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit tegen te gaan?
Ja, die mening deel ik. Het is van groot belang dat iedereen veilig zichzelf kan zijn in onze maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit, genderexpressie, gerichtheid of welke grond dan ook. Geweld richting iemand om wie diegene is, zowel fysiek als verbaal, is absoluut ontoelaatbaar. Ik zet mij, samen met het kabinet, sterk in om dit te voorkomen en te bestraffen.
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTI-gemeenschap. Het Regenboogakkoord noemt belangrijke maatregelen om de emancipatie en veiligheid van LHBTI-personen te bevorderen. Zoals in het Coalitieakkoord beschreven, voert het kabinet dit akkoord zorgvuldig uit met (initiatief)wetgeving en beleid.
Daarnaast bevat het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 verschillende initiatieven die zich specifiek richten op de vergroting van de veiligheid van LHBTI-personen. Dit actieplan is een gezamenlijke inspanning van mijn ministerie, het Ministerie van OCW en de G4-gemeenten. Ook wordt op korte termijn een onderzoek gestart met als hoofddoel het in kaart brengen van de aard en omvang van geweld tegen LHBTI-personen en inzicht verwerven in het type daders dat bij dit geweld betrokken is. Hierbij betrek ik de Minister van OCW. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik begin 2023. Ik ga ervan uit dat deze kennis ook kan bijdragen aan verder beleid en initiatieven gericht op het tegengaan van geweld tegen LHBTI-personen.
Daarnaast is er voor de komende vier jaar een bedrag van 2 miljoen voor de politie vrijgemaakt om geweld tegen LHBTI-personen tegen te gaan. Op dit moment wordt verkend op welke manier deze middelen kunnen worden ingezet om expertise te vergroten en goede werkwijzen uit te dragen, onder andere door middel van praktijkgericht of wetenschappelijk onderzoek. Hierover vindt ook afstemming plaats met het COC.
Kunt u per jaar aangeven hoeveel aangiftes of meldingen van discriminatie van LHBTI-personen er gedurende de afgelopen tien jaar zijn gedaan? Hoe komt het dat er relatief weinig veroordelingen per jaar zijn?
In onderstaande tabellen is het aantal meldingen van antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s) en discriminatie-incidenten3 van de politie weergegeven. Het betreft meldingen en discriminatie-incidenten op de gronden seksuele gerichtheid en geslacht, waarbij bij de tweede grond specifiek is aangegeven hoeveel meldingen er waren van en discriminatie-incidenten gericht waren tegen transgenderpersonen. Discriminatie van transgenderpersonen wordt zowel bij de ADV’s als bij de politie onder de grond geslacht geregistreerd.
244
1.403
202
1.574
380
1.295
195
954
193
1.505
377
1.603
256
1.981
279
2.106
Niet beschikbaar
68 (onduidelijk hoeveel gericht op transgender personen)
400 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
55 (25 gericht op transgender personen)
403 (waarvan ruim 10% gericht tegen transgender personen)
44 (25 daarvan waren gericht op transgender personen)
477 (waarvan 10% gericht tegen transgender personen)
27 (20 daarvan waren gericht op transgender personen)
466 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
28 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
515 (waarvan 92 meldingen van discriminatie van transgender personen)
38 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
453 (waarvan 99 meldingen van discriminatie van transgender personen)
41 (veruit het grootste deel was gericht op transgender personen)
395 (waarvan 78 meldingen van discriminatie van transgender personen)
53 (waarvan de meeste betrekking hebben op discriminatie van transgender personen)
Bovenstaande cijfers zijn beschikbaar vanaf 2014, en komen voort uit de jaarlijkse cijferrapportages «Discriminatiecijfers». In deze rapporten worden onder andere de cijfers van de politie, de ADV’s, het Meldpunt internetdiscriminatie en het College voor de Rechten van de Mens meegenomen. Op 24 mei j.l. zijn de discriminatiecijfers over 2021 door de Minister van BZK aan uw Kamer aangeboden.
De bovengenoemde cijfers zien op zowel meldingen als aangiften van discriminatie. Bij een ADV kan alleen melding worden gedaan van discriminatie. Bij de politie kan (al dan niet begeleid vanuit een ADV) zowel melding als aangifte worden gedaan van discriminatie. Als de betrokkene c.q. het slachtoffer vervolging wenst, ligt aangifte voor de hand. De politie neemt deze aangifte dan in beginsel op en in behandeling.
Het aantal veroordelingen houdt dus enig verband met het aantal aangiften. Het aantal veroordelingen kan echter niet zonder meer uit de registratiesystemen van de rechtspraak worden gehaald: daar waar specifieke discriminatiefeiten4 op artikel zijn te achterhalen, geldt dat niet voor de zogenoemde commune feiten met een discriminatieaspect5.
Bij die feiten is in de afdoening weliswaar rekening gehouden met dit aspect in de afdoening (en strafeis), maar uit de systemen van de rechtspraak valt niet af te leiden of er daarmee ook rekening is gehouden in de strafoplegging.
Het aantal veroordelingen van discriminatiezaken is een stuk minder hoog dan het aantal meldingen of aangiften van discriminatie. Dit kent een aantal verklaringen. Allereerst heeft het ermee te maken dat niet alle strafbare discriminatie in beeld komt bij justitie. Dit kan onder meer verklaard worden doordat niet in alle gevallen aangifte of melding wordt gedaan door het slachtoffer. Er zijn ook gevallen waarbij er wel aangifte wordt gedaan bij de politie, maar dat er bijvoorbeeld geen verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Verder is het belangrijk te benoemen dat het OM, in samenspraak met de ketenpartijen, kijkt naar een effectieve en betekenisvolle afdoening van de zaak. Op basis van dat criterium kan ook gekozen worden voor een andere afdoening, bijvoorbeeld het starten van een mediation traject of het voeren van stopgesprekken met daders. Daarnaast geldt dat het aantal veroordelingen alleen achterhaald kan worden bij de specifieke discriminatiefeiten, aangezien het discriminatieaspect niet in de tenlastelegging hoeft te worden opgenomen.
Deelt u de mening dat door in elke politie-eenheid in Nederland discriminatierechercheurs aan te stellen er een grotere aangiftebereidheid ontstaat en meer verdachten van discriminatiezaken kunnen worden opgespoord? Zo ja, hoe gaat u voor deze rechercheurs zorgen? Zo nee, waarom niet?
De politie ziet de aanpak van discriminatie als een generieke taak die in elke eenheid door alle basisteams uitgevoerd wordt. Een belangrijke ontwikkeling is de pilot voor de aanpak van discriminatie waarbinnen ook discriminatierechercheurs worden ingezet. Zij zullen onderdeel gaan uitmaken van het Expertise Centrum Aanpak-Discriminatie – Politie (ECAD-P) dat is opgericht. Het centrum zal expertise ontwikkelen en delen over de opvolging van meldingen en aangiftes op discriminatiegebied in den brede. De aanname is dat een betere herkenning en behandeling van discriminatie-incidenten ook zal leiden tot een grotere aangiftebereidheid omdat het slachtoffer toenemend vertrouwen zal hebben in een goede afhandeling van de aangifte door de politie en het OM. De werving van vier discriminatierechercheurs vindt op dit moment plaats. De verwachting is dat de discriminatierechercheurs rond de zomer zullen starten.
Deelt u de mening dat de LHBTI-politieteams van Roze in Blauw geprofessionaliseerd moeten worden in de zin dat voor deze agenten meer tijd en geld beschikbaar komt? Hoe gaat u gevolg geven aan het voornemen uit het Coalitieakkoord het politie netwerk «roze in blauw» te versterken?
Roze in Blauw is een netwerk van politiemedewerkers die zelf deel uitmaken van de LHBTI+ gemeenschap en hun kennis vrijwillig tijdens werktijd delen met politie collega’s die daar behoefte aan hebben. Per eenheid verschilt de tijd die zij hieraan binnen hun bestaande politiewerkzaamheden kunnen besteden. Het netwerk Roze is blauw valt onder het brede Netwerk Divers Vakmanschap (NDV), dat een belangrijke pijler is binnen Politie voor Iedereen. Het is de inzet dat het NDV verder wordt geprofessionaliseerd. Conform hetgeen benoemd in het Coalitieakkoord (en het Regenboogakkoord) wordt het netwerk Roze in Blauw, als onderdeel van het NDV, de komende jaren versterkt door onder andere het netwerk uit te bouwen en beter te faciliteren.
Dit wordt onder andere gedaan door het verbeteren van de overdracht van LHBTQI+ kennis in de politieorganisatie. Vanuit de motie Hermans d.d. 13 oktober 2021 is voor de aanpak van discriminatie en geweld tegen LHBTIQ+ burgers de komende 4 jaar 2 miljoen per jaar ter beschikking gesteld.
Wat is uw mening over het voorstel van wet van de leden Buitenweg en Segers tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond?
Het genoemde initiatiefvoorstel, dat voor advies is voorgelegd aan de Raad van State, strekt ertoe een verhoogd strafmaximum te introduceren voor elk strafbaar feit dat met een discriminatoir oogmerk is begaan. Dit voorstel geeft nader richting aan het Regenboogakkoord, waarin wordt opgeroepen tot invoering van hogere strafmaxima bij haatmisdrijven. De uitvoering van dit akkoord is onderdeel van het Coalitieakkoord 2021–2025. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger in zijn beleidsreactie op rechtsvergelijkend WODC-onderzoek al aangegeven dat de introductie van een verhoogd strafmaximum bij haatmisdrijven belangrijke voordelen oplevert, waaronder het duidelijke signaal van de wetgever dat bij haatmisdrijven een hogere straf passend is.6 Ook ik zie de voordelen van zo’n wettelijke verankering. Voor de precieze uitwerking van een verhoogd strafmaximum bij haatmisdrijven kijkt het kabinet met grote belangstelling uit naar het initiatiefvoorstel van uw Kamer. Het kabinet zal, zoals gebruikelijk, bij de mondelinge behandeling van het initiatiefwetsvoorstel in de Tweede Kamer zijn standpunt kenbaar maken.
Deelt u de mening dat op korte termijn een verbod op niet-noodzakelijke medische behandelingen van intersekse personen zonder hun toestemming moet komen? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer een voorstel daartoe verwachten? Zo nee, waarom niet?
De Minister van VWS hanteert het uitgangspunt dat een medisch oordeel over ingrepen bij Differences of Sex Developments (DSD)-kinderen altijd aan de medische professionals is. Beslissingen over operatief ingrijpen worden binnen een multidisciplinair team individueel zorgvuldig afgewogen en zijn soms medisch noodzakelijk. Er bestaat een multidisciplinaire professionele richtlijn Diagnostiek bij Disorders/Differences of Sex Development (DSD).
Deze is ontwikkeld op initiatief van de Vereniging Klinische Genetica Nederland (VKGN) in samenwerking met o.a. kinderendocrinologen, kinderurologen, laboratoriumspecialisten, klinische genetica en klinisch genetici.
Doel van de richtlijn is het optimaliseren van verantwoorde diagnostiek bij DSD. Op dit moment is de Minister van VWS in gesprek over de totstandkoming van een multidisciplinaire kwaliteitsstandaard met zowel generieke als ook conditie-specifieke modules voor de behandeling van personen met een DSD/intersekse conditie. Zie ook het antwoord op een eerdere commissiebrief7 en Kamervragen8.
Het artikel 'Mee op pad met de arbeidsinspectie: ‘Het deugt niet, maar jij wilt wel je pakketje morgen bezorgd hebben’' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Chris Simons (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bovenstaand artikel?1
Ja.
Deelt u de mening dat we in het kader van de arbeidsomstandigheden en het principe «eerlijk werken» de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever in deze situaties uitdrukkelijk missen?
Iedereen in Nederland heeft recht op eerlijk, gezond en veilig werk. Het is in eerste instantie een zaak van werkgevers en werknemers om afspraken te maken over, en elkaar aan te spreken op, de voorwaarden en omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht. Ook van opdrachtgevers mag worden verwacht dat zij hierin hun verantwoordelijkheid nemen. Het is van belang dat werknemers, werkgevers en opdrachtgevers hierover met elkaar het gesprek voeren.
Op het gebied van arbeidsvoorwaarden (eerlijk werk) zijn in beginsel alle schakels die betrokken zijn binnen een keten in het kader van de civielrechtelijke ketenaansprakelijkheid en opgenomen in de Wet aanpak Schijnconstructies (WAS) aansprakelijk te stellen voor de voldoening van het loon.
Behalve in de bouw is er geen ketenaansprakelijkheid voor opdrachtgevers op het gebied van gezond en veilig werken. Ik zie dat, mede door een veranderende arbeidsmarkt, deze verantwoordelijkheidsverdeling als het gaat om preventie en de zorg voor gezond en veilig werken, niet in alle gevallen (optimaal) werkt.
Een aanwezige overheid, die normen stelt, een visie heeft en deze visie vervolgens naar beleid vertaalt, is van belang. In mijn hoofdlijnennotie over de Arbovisie 20402 is opgenomen dat ik wil kijken naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtgever, werkgever en werknemer. Om te komen tot een gedragen en vooral werkende oplossing heb ik de SER op dit punt nadrukkelijk gevraagd mij te adviseren over de rol van de overheid en andere spelers in deze. Ik verwacht het SER-advies rond de zomer te mogen ontvangen, waarna ik uw Kamer hierover verder zal informeren.
Op welke wijze draagt u zorg dat opdrachtgevers en aannemers zich bij het gebruik van onderaannemers houden aan het «eerlijk werken» en «verantwoord opdrachtgeverschap» principe?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven, is het van belang dat werkgevers, werknemers en opdrachtgevers het gesprek hierover met elkaar gaan. Daarnaast zorgt een aantal wettelijke bepalingen voor verantwoordelijkheid bij de ketenpartners.
Een aantal voorbeelden in aanvulling op de al genoemde WAS; op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) kan de keten verantwoordelijk worden gehouden voor illegale tewerkstelling; op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) moet de Nederlandse dienstenontvanger controleren of de buitenlandse dienstenverrichter tijdig en juist gemeld heeft. Zoals besproken tijdens het Commissiedebat Gezond en Veilig Werken op 12 mei jl. komt er, mede naar aanleiding van het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onder voorzitterschap van Emile Roemer, een dubbele meldplicht (inlener en uitlener) voor het melden van arbeidsongevallen en een certificeringsstelsel voor uitzendbureaus, waarin de inleners alleen van gecertificeerde bedrijven mogen inlenen.
Deelt u de mening dat de eindverantwoordelijke, in dit geval PostNL, verantwoordelijk is voor juiste arbeidsomstandigheden ook al worden deze uitgevoerd door onderaannemers? Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven is er op dit moment, behalve in de bouw, wettelijk geen ketenaansprakelijkheid voor opdrachtgevers voor gezond en veilig werken. Daarom heb ik in mijn hoofdlijnennotie over de Arbovisie 2040 opgenomen te willen kijken naar een andere verantwoordelijkheidsverdeling tussen opdrachtgever, werkgever en werknemer.
Op welke wijze wordt er met het oog op het hard toenemende aantal bezorgdiensten en de nieuwe arbeidssituaties die hieruit voortkomen gecontroleerd op een veilige en goede werkomgeving?
De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt met een risicogerichte en programmatische aanpak toezicht op de naleving van de arbeidswetgeving ter bevordering van eerlijk, gezond en veilig werk. In het toezichtprogramma Transport en Logistiek hanteert de Arbeidsinspectie een meerjarige aanpak in de pakket- en koerierssector die in 2022 wordt voortgezet. Daarbij worden verschillende toezichtsinstrumenten ingezet. Naast het uitvoeren van inspecties en het opleggen van boetes bij overtredingen, worden opdrachtgevers geconfronteerd met bevindingen over wat zich feitelijk binnen hun keten afspeelt. De Arbeidsinspectie zet daarmee de grote marktpartijen in beweging om hun interne beheersprocessen te verbeteren. Met deze aanpak wordt beoogd dat opdrachtgevers uiteindelijk alleen met bedrijven in zee gaan die zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en arbeidsvoorwaarden.
Ik verwijs daarnaast graag naar de antwoorden3 over het bericht «Schandalen PostNL bij ons niet minder erg dan in België», die, mede namens mij, door de Minister van EZK 1 juni jl. naar de Kamer zijn verzonden.
Hoe beoordeelt u de arbeidsomstandigheden binnen de diverse benoemde casussen in het artikel en deelt u de mening dat dit echt ook een vorm van arbeidsuitbuiting is? Zo nee, waarom niet?
Arbeidsuitbuiting is een vorm van mensenhandel en is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Hierbij moeten mensen onder dwang en zeer slechte omstandigheden en voorwaarden werk verrichten.
Het is niet aan mij om de beoordeling te doen of dit een vorm van arbeidsuitbuiting is, daar dit aan het Openbaar Ministerie en toezichthouders is.
Hoe kunt u uitleggen dat gezien de herhaaldelijke controles op mistanden bij distributiecentra van PostNL en het gebrek aan verbetering hierbij, de strafmaat voor de opdrachtgever in gebreke blijft?
Met betrekking tot opdrachtgeverschap en verantwoordelijkheid verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
Meer in het algemeen geldt dat het stelsel van regels om eerlijk, gezond en veilig werk te bevorderen, wijd- en fijnvertakt is. De maximumhoogte van bestuurlijke boetes op grond van de SZW arbeidswetten is afgestemd op de maximumhoogte van de geldboetes in het strafrecht voor gelijke overtredingen. Ik kan niet oordelen of de strafmaat voor de opdrachtgever in deze casus in gebreke blijft.
Heeft u naar aanleiding van de situatie in België2 signalen dat er mogelijk ook sprake is van vermoedde kinderarbeid binnen de Nederlandse pakketbezorging? Op welke wijze worden hier controles op uitgeoefend?
Bij de Nederlandse Arbeidsinspectie zijn geen concrete signalen bekend van mogelijke kinderarbeid binnen de Nederlandse pakketbezorging.
Deelt u de mening dat het hoge aantal gewerkte uren per dag en per week in combinatie met het betaald krijgen per bezorgd pakket slecht zijn voor het rijgedrag en daarmee de verkeersveiligheid?
Het is belangrijk dat chauffeurs niet te veel uren achter elkaar werken, voldoende en goed kunnen rusten en veilig de weg op kunnen gaan. De werkgever en chauffeur zijn primair verantwoordelijk om de verkeersveiligheid te waarborgen. Daarbij geldt dat werkgevers en chauffeurs zijn gehouden aan de rij- en rusttijden regelgeving. Ook geldt dat de werkgever bij de inrichting van het werk niet alleen gehouden is aan de rij- en rusttijden regelgeving, maar eveneens aan de afgesproken arbeidsvoorwaarden in de sector en de wettelijke regels rondom arbeidsomstandigheden, waarin bepalingen zijn opgenomen voor de gezondheid en veiligheid van werkenden en derden.
Hoe beoordeelt u het verschil in geldigheid van de rust- en rijtijdenwet voor koeriersdiensten (bezorgbusjes) en vrachtwagens en hoe ziet u dit ten opzichte van de verkeersveiligheid?
Het Arbeidstijdenbesluit vervoer is zowel van toepassing op beroepsmatig vervoer met «lichte» bedrijfswagens als bij zwaardere vrachtwagens. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever en de chauffeur dat de wettelijke rij- en rusttijden in acht worden genomen. Op de naleving van deze regelgeving houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) toezicht. Het verschil in de regelgeving bestaat voor een belangrijk deel uit de wijze waarop rij- en rusttijden door de werkgever en chauffeur geregistreerd moeten worden en via handhaving gecontroleerd kunnen worden. Op grond van EU-regelgeving moet bij vrachtwagens met een toegestane maximummassa van meer dan 3.500 kg een tachograaf zijn geïnstalleerd en worden gebruikt. Dit is niet verplicht bij de (lichtere) bedrijfswagens. Vervoerders die van die lichtere voertuigen gebruik maken, moeten een deugdelijke registratie van de arbeidstijden bijhouden. Handhaving daarvan vindt via bedrijfscontroles plaats. Voor internationaal vervoer wordt in Europees verband overigens vanaf 1 juli 2026 de grens voor de tachograafverplichting verlaagd naar een maximummassa-grens van 2.500 kg.
Naast het verantwoord opdrachtgeverschap op gebied van veilig en eerlijk werken houdt verantwoord opdrachtgeverschap ook in dat de veiligheid op de weg gewaarborgd is door haar werknemers of onderaannemers, deelt u de mening dat dit zo is en op welke manier wordt hierop gehandhaafd?
De werkgever en chauffeur zijn primair verantwoordelijk om de gezondheid en veiligheid van de chauffeur en de verkeersveiligheid van derden te waarborgen. Zij dienen zich daarbij te houden aan de geldende wettelijke kaders, zoals geschetst bij antwoord 9. Van opdrachtgevers mag worden verwacht dat zij opdrachten uitzetten die door werkgevers en haar werknemers binnen alle gestelde wettelijke kaders, dus ook die van de arbeidswetten en verkeersveiligheid, kunnen worden uitgevoerd. In het kader van verantwoord opdrachtgeverschap is het van belang dat zij bij de aanbesteding, uitvoering en evaluatie van de opdracht hier rekening mee houden en hierover met de opdrachtnemer afspraken maken. Dit doet echter niets af aan de verantwoordelijkheid van de werkgever en chauffeur.
Het massaal vergassen van kippen, eenden en kalkoenen vanwege uitbraken van het vogelgriepvirus |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat er sinds de vogelgriepuitbraak in Zeewolde op 26 oktober 2021 tot en met 21 april 2022, dus in krap zes maanden tijd, zo’n 3 miljoen kippen, eenden en kalkoenen zijn vergast?
Ja, dit zijn de aantallen dieren die in het kader van de bestrijding van de vogelgriep zijn vergast.
Kunt u bevestigen dat van deze 3 miljoen dieren 665.270 dieren op 29 locaties preventief zijn vergast vanwege een besmetting bij een nabijgelegen pluimveebedrijf of vanwege een «risicovol contact» met een pluimveebedrijf waar het vogelgriepvirus werd aangetroffen?
Van deze dieren zijn tot 21 april 423.200 dieren preventief gedood vanwege het zijn van een risicovol contact, of omdat het bedrijf zich binnen een pluimveedicht gebied binnen de straal van 1 kilometer van het besmette bedrijf bevindt (en daarmee een hoog-risicobedrijf is). De andere 270.000 dieren zijn geruimd vanwege de risicovolle ligging nabij een besmet pluimveebedrijf. In totaal zijn er tot nu toe 693.100 dieren preventief geruimd.
Kunt u bevestigen dat dit nog exclusief het aantal dieren is dat preventief is vergast bij vijf bedrijven die binnen 1 kilometer liggen van de twee bedrijven in Lunteren waar op 20 april vogelgriep werd aangetroffen? Hoeveel dieren zijn bij deze vijf bedrijven gedood en om welke diersoorten ging het?
In totaal gaat het hierbij om 53.900 dieren. U kunt deze cijfers terugvinden op de website van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).1
Kunt u bevestigen dat het doden van de dieren gebeurt door kieren in stallen dicht te maken met purschuim, gasinstallaties neer te zetten en de stallen vervolgens vol te spuiten met gas, zodat de dieren stikken?
Er is veel onderzoek2 gedaan naar de wijze van doden van grote groepen pluimvee in het kader van een besmettelijke dierziekte. Stalvergassing met behulp van CO2 is momenteel op grond van dierenwelzijn hiervoor de aangewezen methode. De Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) heeft deze methoden ook opgenomen in de OIE-standaarden. De dieren worden bij stalvergassing niet levend verplaatst, wat stress voorkomt. Daarnaast is het de meest veilige methode voor de gezondheid van het personeel. Op deze manier hoeven maar weinig mensen de stal te betreden, daarbij bedenkend dat het om een potentiële zoönose gaat. De dieren raken door het gas bewusteloos voordat ze dood gaan. Om een stalvergassing met CO2 uit te kunnen voeren moeten de kieren in de stal worden gedicht. Dit gebeurt meestal door de kieren met plastic af te plakken.
Hoe wordt er toezicht gehouden op wat er tijdens dit proces in de stallen gebeurt?
Het contractbedrijf overlegt voorafgaand aan elke vergassing een gedetailleerd werkplan hoe de vergassing uitgevoerd gaat worden. Elke stal is namelijk anders gebouwd en ingericht en voor elke stal moet het juiste proces gekozen worden; maatwerk is daarbij nodig. Het vergassingsbedrijf houdt toezicht op de gasconcentraties en de temperatuur via meters die op verschillende plekken in de stal geplaatst zijn. De medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) volgen tijdens het proces de cruciale parameters CO2-concentratie en temperatuur op de meetapparatuur en zien zo toe op de correcte uitvoering van de vergassing door het contractbedrijf.
De Welzijnscommissie Dierziekten wordt van elke voorgenomen ruiming door de NVWA op de hoogte gebracht en is bij een groot deel van de ruimingen aanwezig. De commissie rapporteert zijn bevindingen aan de Minister van LNV. Bij de bezoeken die de commissie heeft gebracht aan de bedrijven in de periode 2021 – 2022 is bij de ruimingen geen vermijdbaar ongerief bij de dieren vastgesteld.
Kunt u garanderen dat er wordt ingegrepen wanneer er sprake is van vermijdbaar extra lijden bij de dieren in de stallen? Zo ja, hoe?
De hierboven vermelde werkwijze die het contractbedrijf in opdracht van de NVWA hanteert, borgt dat de ruiming zo dierwaardig mogelijk wordt uitgevoerd en ziet toe op het voorkomen van extra lijden; de NVWA zal ingrijpen als daar iets fout zou gaan. De Welzijnscommissie Dierziekten ziet toe op het hele proces en kan ter plekke interveniëren en adviseren als daar aanleiding voor is.
Hoe lang kan het maximaal duren voordat een individueel dier is gestikt tijdens dit proces?
De gasconcentratie is bepalend voor het intreden van de bewusteloosheid en dood van de dieren. Wanneer een individuele eend wordt blootgesteld aan een hoge concentratie CO2, duurt het tot 8 minuten voor een dier dood is. Bij een stalvergassing moet het gas zich eerst binnen in de stal verspreiden; binnen 10 minuten nadat het (verwarmde) CO2-gas in de stal is gebracht, zijn de dieren bewusteloos en binnen 30 min zijn alle dieren in de stal dood. In de aanbestedingsovereenkomst is vastgelegd welke gasconcentratie op welk tijdstip bereikt dient te zijnen dat de gasconcentratie een uur in stand wordt gehouden.
Hoe lang duurt het gemiddeld en maximaal voordat alle dieren in een stal dood zijn?
Zoals omschreven in mijn antwoord op vraag 7, zijn alle dieren in de stal binnen 10 minuten nadat het CO2-gas de stal in is gebracht bewusteloos en binnen 30 minuten dood.
Heeft het aantal dieren in een stal invloed op de duur van het vergassingsproces?
De rapporten van de Welzijnscommissie Dierziekten tonen geen verband aan tussen het aantal dieren en de duur van het vergassingsproces of de inrichting van een stal. Er zijn wettelijke normen voor de bezettingsgraad (minimale oppervlakte) en inrichting van een stal. Op Europees niveau is dit vastgesteld in Richtlijn 2007/43 voor de vleeskuikens en Richtlijn 1999/74 voor de legkippen. Binnen Nederlandse wetgeving is de bezettingsgraad vastgesteld in het Besluit houders van dieren. Hiermee wordt binnen de aanbestedingsovereenkomst en de werkprotocollen rekening gehouden.
Heeft de inrichting van de stal invloed op de duur van het vergassingsproces, bijvoorbeeld bij stallen met verhoogde stellingen voor leghennen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat in slachthuizen eenden nog altijd worden bedwelmd met de omstreden waterbadmethode – waarvan uw voorgangers al sinds 2009 beloofden dat deze zou worden uitgefaseerd – omdat aan de geschiktheid van de gasbedwelmingsmethode voor eenden sterk wordt getwijfeld, aangezien de dieren het vermogen hebben hun adem in te houden?
Eén slachterij in Nederland bedwelmt eenden met de waterbadmethode.
Voor wat betreft de opmerking op de slachtmethode geldt dat zowel het levend aanhangen als het bedwelmen met de waterbadmethode zijn toegestaan volgens de Europese verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het doden (Verordening (EG) nr. 1099/2009). Voor het gebruik van het waterbad als bedwelmingsmethode zijn in de Verordening specifieke voorschriften vastgelegd om de risico’s voor dierenwelzijn te verkleinen. De NVWA houdt toezicht op het naleven van deze voorschriften tijdens de slacht. Een verbod op een bepaalde fixatiemethode of toepassing van een dodingsmethode kan alleen in Europees verband worden bereikt. Nederland steunt de noodzaak voor verbetering en actualisering van de bestaande EU-dierenwelzijnsregelgeving en een uitbreiding naar meer diersoortspecifieke voorschriften. Hiervoor blijf ik mij op Europees niveau inzetten (zie ook Kamerstuk 28 286, nr. 1199).
Wat betekent het vermogen van eenden om hun adem in te houden voor de vergassing van eenden in stallen na een uitbraak van het vogelgriepvirus? Hoe lang kan het maximaal duren voordat een eend is gestikt tijdens dit proces?
Wetenschappelijk onderzoek3 toont aan dat eenden, net als ganzen, kalkoenen, vleeskuikens en leghennen gebaseerd op EEG-metingen en metingen van bloedwaardes bij vergelijkbare CO2/O2-concentraties, het bewustzijn verliezen en dood gaan. Vanwege het vermogen om hun adem in te houden duurt het, als een dier individueel blootgesteld wordt aan hoge CO2 concentraties, bij eenden tot 8 minuten voor de dieren dood gaan, daarom is deze methode niet geschikt voor verdoven in het slachthuis. Omdat de dieren bij het ruimen 60 minuten worden blootgesteld aan hoge concentraties CO2, kan CO2-verdoving in deze situatie wel voor eenden gebruikt worden.
Wat is de onderbouwing voor de afstandsnorm van 1 kilometer die nu wordt gehanteerd voor het preventief vergassen van alle dieren bij pluimveebedrijven in een straal van 1 kilometer rondom een bedrijf waar een besmetting is aangetroffen?
De recente besmettingen in Lunteren en Barneveld hebben plaatsgevonden in een pluimveedicht gebied. Daarbij is de onderlinge afstand van bedrijven tot elkaar een risico op het verspreiden van het virus. De maat van 1 kilometer wordt gehanteerd op grond van diverse onderzoeken en risicoanalyses/modellen vooral door Wageningen Bioveterinary Research en is mede gebaseerd op de gegevens van de uitbraken in 2003. Daarom hebben we in deze situatie de bedrijven in de 1 km preventief geruimd. Wanneer het risico op verspreiding naar andere bedrijven gering is, zoals in gebieden die minder pluimveedicht zijn, wordt maatwerk toegepast om zoveel mogelijk bedrijven te sparen.
Hoeveel uur heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) sinds 26 oktober 2021 besteed aan het vergassen van dieren bij pluimveebedrijven? Wat zijn de kosten hiervoor en door wie zijn deze betaald?
Een stalvergassing van een gemiddeld bedrijf kost qua tijd circa 7 uur aan het vergassingproces. Dit is inclusief voorbereiding, vergassing en opruimen van de spullen. Daarna moeten de kadavers uit de stal verwijderd worden. Afhankelijk van de omvang van het bedrijf, de inrichting van de stallen en hoe de dieren uit de stal gehaald moeten worden, neemt dit 1–8 uur in beslag. De gemiddelde kosten bedragen ca € 100.000 per locatie. Dit wordt bekostigd uit het Diergezondheidsfonds.
Wat is de totale capaciteit die hiervoor beschikbaar is bij de NVWA?
De totale capaciteit is moeilijk te definiëren, een en ander hangt af van het type bedrijf, staat van de stallen en in welk gebied geruimd wordt. De huidige capaciteit is voldoende om de benodigde ruimingen te doen.
Wat is de vergoeding per dier die vanuit het zogenoemde Diergezondheidsfonds aan pluimveehouders wordt uitgekeerd na het «ruimen» van een bedrijf wegens vogelgriep? Wat zijn de totale kosten van deze vergoedingen sinds oktober 2021, welk deel hiervan is betaald vanuit de sectorbijdrage en welk deel vanuit de overheidsbijdrage?
De vergoeding die per dier vanuit het Diergezondheidsfonds (DGF) aan de pluimveehouders wordt uitgekeerd na het ruimen van een bedrijf, is de waarde die de eigenaar onder normale omstandigheden voor dat dier of product had kunnen ontvangen op de markt.
Tegemoetkomingen aan commerciële bedrijven worden uit het sectordeel van het DGF betaald; betaalde tegemoetkoming voor hobby, sier en wild worden ten laste van LNV gebracht.
Inmiddels heb ik de Tweede Kamer via een brief (Kamerstuk 28 807, nr. 261) laten weten dat door het groot aantal ruimingen een gerede kans bestaat dat het deelplafond voor de bestrijdingskosten van de pluimveesector wordt overschreden. Dit zal de komende tijd goed gemonitord worden. Voor het reces zal ik de Tweede Kamer hier nader over informeren. Vanaf het moment van overschrijden komen alle kosten ten laste van LNV.
Hieronder de betaalde bedragen voor de tegemoetkoming in de schade die gerelateerd zijn aan de uitbraken vanaf oktober 2021. Het betreft de realisatie tot en met maart 2022.
Pluimvee
904.798
4.669.371
5.574.169
Hobby, Sier en Wild
41.172
7.099
48.271
Totaal
945.970
4.676.470
5.622.440
Heeft u gezien dat de Franse autoriteiten toestemming hebben verleend aan pluimveehouders om dieren bij een uitbraak van het vogelgriepvirus te laten stikken door de ventilatie in de stal uit te schakelen, omdat er te weinig capaciteit is om alle dieren te «ruimen»? Wat vindt u hiervan?1
Het is mij bekend dat deze werkwijze in Frankrijk is gebruikt. De inzet van «ventilation shut down» is uit het oogpunt van dierenwelzijn niet wenselijk.
De wereldorganisatie voor diergezondheid (WOAH) heeft in de Animal Health code en de Europese autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in een scientific opinie methoden beschreven om pluimvee te doden in het kader van dierziektebestrijding. Deze worden door Nederland gevolgd. Stalvergassing met behulp van CO2 is momenteel op grond van dierenwelzijn hiervoor de aangewezen methode, zoals eerder al aangegeven bij het antwoord op vraag 4. Omdat Nederland altijd wil gaan voor de inzet van de best beschikbare methode, heeft Nederland een stand-by contract met een professioneel bedrijf.
Bent u bereid hier uw afschuw over uit te spreken richting de Franse autoriteiten?
Ik ga ervan uit dat Frankrijk waar mogelijk met de best beschikbare methodes werkt.
Is het mogelijk dat ook in Nederland tot een dergelijk besluit zal worden overgegaan, bijvoorbeeld wanneer het vogelgriepvirus zich nog verder blijft verspreiden in de meest pluimveedichte gebieden, de Gelderse Vallei of Noord-Limburg?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 17, volgt Nederland de methode die geadviseerd wordt door de OIE en EFSA. Daarnaast zet LNV zich volledig in om de ruimingscapaciteit te borgen.
Deelt u de mening dat het vergassen van dieren vanwege uitbraken van het vogelgriepvirus een laatste redmiddel zou moeten zijn en niet een pijler van het beleid rondom het bestrijden van het vogelgriepvirus?
Ik ben me ervan bewust dat ruimingen een enorme impact hebben op grote aantallen dieren en op de ondernemers en hun gezinnen. Maar vergassen is noodzakelijk om verder leed te voorkomen. Ik zet mij maximaal in om insleep van vogelgriep te voorkomen; zo geldt er een ophokplicht en gelden er bioveiligheidseisen op bedrijven. Met mij zetten ook pluimveehouders zich in om met bioveiligheidsmaatregelen vogelgriep buiten de stal te houden. Daarnaast ben ik gestart met een proef naar vaccinatie van pluimvee in de hoop dat dit in de toekomst ook uitbraken kan voorkomen.
Indien er helaas toch sprake is van een besmetting, zal ik toch maatregelen moeten nemen. Maatregelen die nodig zijn bij de bestrijding van het vogelgriepvirus moeten mijns inziens altijd in verhouding staan tot het beoogde doel. Het doden van dieren in het kader van de bestrijding van vogelgriep is noodzakelijk om verdere verspreiding van virus, en daarmee ziekte bij andere vogels en bij mensen, zo veel mogelijk te voorkomen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen gestelde termijn beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden.
Het bericht dat de aanbesteding van laadpalen in Oost-Nederland naar Vattenfall InCharge gaat. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Aanbesteding laadpalen Oost-Nederland naar Vattenfall InCharge»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik vind het belangrijk dat de laadinfrastructuur in Oost-Nederland verder wordt opgeschaald. In de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) is afgesproken dat de uitrol van de laadinfrastructuur op regionale schaal wordt aangepakt. De, in het kader van de NAL ingerichte, zes regionale samenwerkingsorganisaties ontzorgen gemeenten door onder andere regionale concessies uit te schrijven. De regio Oost-Nederland heeft hierbij een concessie in de markt gezet met als principe «het pro actief plaatsen van laadpalen». Hierdoor hoeft niet meer gewacht te worden op individuele aanvragen van burgers voor het plaatsen van een laadpaal waardoor in de deelnemende gemeenten laadpalen sneller kunnen worden geplaatst en knelpunten kunnen worden voorkomen.
Bent u bekend met het feit dat Vattenfall de aanbesteding gegund heeft gekregen voor het plaatsen van laadpalen in de openbare ruimten in Oost-Nederland?
Ja. De Provincie Overijssel heeft deze aanbesteding voor het installeren en exploiteren van publieke laadinfrastructuur gepubliceerd en na het volgen van de procedure gegund aan Vattenfall. Vattenfall zal de komende drie jaar minimaal 8.000 publieke laadpunten in Oost-Nederland plaatsen.
Bent u bekend met het feit dat we 1,7 miljoen laadpunten moeten plaatsen in Nederland tot 2030 en dat we moeten versnellen van circa 40.000 laadpunten per jaar naar circa 200.000 laadpunten per jaar in Nederland?
In de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL) is de prognose opgenomen dat er in 2030 mogelijk 1,7 miljoen laadpunten nodig zijn, waarvan circa 400.000 publieke laadpunten. Eind 2021 stond de teller op een kleine 60.000 publieke laadpunten. Het publieke laadnetwerk wordt iedere dag verder uitgebreid zodat de elektrische rijder voldoende laadzekerheid heeft. Dat blijkt ook uit het feit dat het aantal auto’s per laadpunt al jaren stabiel is ondanks de groei van het aantal elektrische auto’s. Om de laadzekerheid te borgen heb ik samen met de NAL-regio’s het initiatief genomen voor het opstellen van een definitie voor een landelijk dekkend laadnetwerk. Aan de hand van deze definitie bepalen we de benodigde stappen om tot een landelijk dekkend netwerk te komen. Hierover informeer ik u in de Kamerbrief die ik u voor de zomer zal toezenden.
Hoeveel laadpalen per jaar moeten we hiervoor plaatsen in Oost-Nederland?
Het is aan de NAL-regio’s om te bepalen hoeveel laadpunten zij per jaar plaatsen om te komen tot een netwerk dat voorziet in de laadbehoefte van de elektrische rijders. De definitie van een landelijk dekkend laadnetwerk geeft de regio aanvullende handvatten om ook te voorzien in toekomstige laadbehoefte in de regio. De NAL-regio Oost verwacht de komende 3 jaar minimaal 8.000 laadpunten te plaatsen.
Hoeveel laadpunten per jaar gaat Vattenfall plaatsen in Oost-Nederland?
Het aantal laadpunten dat Vattenfall realiseert, is afhankelijk van verschillende factoren waaronder de vraag van e-rijders en het gebruik van het laadnetwerk, en de afspraken die daarover zijn vastgelegd in de betreffende concessie. De komende drie jaar worden door Vattenfall minimaal 8.000 publieke laadpunten in Oost-Nederland geplaatst.
In hoeverre verwacht u dat Vattenfall voldoende laadpalen per jaar gaat plaatsen in Oost-Nederland?
Of sprake is van voldoende laadpunten is sterk afhankelijk van de ingroei van het aantal elektrische voertuigen en de publieke laadbehoefte die daaruit volgt. Ik vertrouw er op dat de regio Oost-Nederland hier als opdrachtgever op toeziet, zodat er jaarlijkse voldoende laadpunten worden geplaatst. Het principe van pro actief plaatsen in combinatie met vraaggestuurd, datagestuurd en strategisch plaatsen van laadinfrastructuur zal ervoor moeten zorgen dat er de komende jaren geen knelpunten in de betreffende gemeenten ontstaan. Jaarlijks wordt in het kader van de NAL een plan en een voortgangsrapportage voor de uitrol van laadinfrastructuur per regio besproken. Zo houden we samen vinger aan de pols.
Wat gebeurt er indien Vattenfall onvoldoende laadpalen per jaar plaatst in Oost-Nederland?
De regio Oost-Nederland heeft een inschatting gemaakt van het aantal benodigde laadpunten in de komende drie jaar. Deze inschatting is door de regio opgesteld en in het kader van de NAL met mij gedeeld. Die inschatting is de basis voor de aanbesteding en de realisatie van nieuwe laadinfrastructuur. Samen met de regio Oost-Nederland ga ik ervan uit dat Vattenfall invulling geeft aan de concessie en daarmee geen sprake zal zijn van onvoldoende laadinfrastructuur.
Bent u bereid om dan Oost-Nederland te ondersteunen en andere bedrijven ook laadpalen te laten plaatsen?
Voor de ondersteuning van de Nederlandse gemeenten heb ik samen met de regionale overheden en de netbeheerders zes regionale samenwerkingsorganisaties ingericht, welke mede door het Rijk worden gefinancierd. Deze samenwerkingsorganisaties organiseren de aanbesteding van concessies voor de plaatsing van laadpalen waarmee wordt voorzien in de laadbehoefte van EV rijders. Daarnaast is het nu ook niet aan de orde dat de huidige concessie zou leiden tot onvoldoende plaatsing van laadpalen. Een ondersteuning vanuit de rijksoverheid acht ik daarom niet noodzakelijk. Ik wil erop wijzen dat ik voornemens ben om deze samenwerking met de regio’s te verlengen, hiervoor wil ik in 2023 bestuursovereenkomsten sluiten.
Wat voor effect verwacht u dat er gaat zijn op de prijs voor de laadpaalgebruikers indien er maar één partij is die de laadpalen plaatst in Oost-Nederland?
Bij de inschrijving op de aanbesteding heeft competitie tussen meerdere aanbieders plaatsgevonden op de laadprijs. Hieruit is vervolgens de laadprijs vastgelegd. Ik verwacht dat hiermee de e-rijder een eerlijke prijs betaalt.
Bent u bereid om Oost-Nederland te ondersteunen en andere bedrijven ook laadpalen te laten plaatsen indien de prijs voor de laadpaalgebruikers te hoog wordt?
Het is aan de regio om beleid te voeren op de laadprijs. Een ondersteuning vanuit de rijksoverheid past daar niet in en acht ik tevens niet noodzakelijk, omdat competitie op prijs al heeft plaatsgevonden in de aanbesteding en verdere prijswijzigingen binnen de concessie zijn vastgelegd middels indexaties. Daarmee zal de prijs, omwille van de continuïteit voor de uitrol van laadinfrastructuur, slechts gecontroleerd wijzigen op basis van de concessieovereenkomst. Eerdere concessies laten zien dat de vastgestelde laadprijs voor e-rijders vaak zeer gunstig.
Een landelijk toetsingskader voor prefabwoningen. |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aedes wil landelijke toets voor fabriekswoningen» uit het Financieele Dagblad van woensdag 20 april 2022?1
Ja.
Herkent u de geschetste problematiek waarbij de bouw van prefabwoningen wordt vertraagd omdat een landelijk toetsingskader ontbreekt, en elke gemeente afzonderlijk mag bepalen of een in de fabriek gemaakte woning veilig is en geplaatst mag worden?
Ja. Voor de bouw van woningen is een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig. De gemeente beoordeelt, als bevoegd gezag, nu nog of een vergunningaanvraag voldoet aan de lokale regels inzake welstand en ruimtelijke ordening en aan de landelijke regels van het Bouwbesluit 2012. Daar waar vertraging ontstaat, heeft dit veelal te maken met de vraag of een nieuwbouwplan past in de omgeving. De gemeente moet alle belangen hierbij afwegen en soms is dat niet mogelijk binnen de reguliere termijn van 8 weken. De veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en duurzaamheid van bouwplannen worden beoordeeld op basis van de landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012. De terechte vraag kan hier inderdaad gesteld worden of fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woningen telkens opnieuw door iedere gemeente aan deze landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012 getoetst moet worden.
Met de komst van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wordt het landelijk goedkeuren van fabriekswoningen zoals Aedes voorstelt al grotendeels mogelijk. Ik wil de Wkb op 1 januari 2023 tegelijk met de Omgevingswet invoeren. Onder de Wkb is het niet langer de gemeente die ieder bouwplan stuk voor stuk moet beoordelen en goedkeuren. Kwaliteitsborgers beoordelen bouwplannen en zien toe op de uitvoering volgens de bouwtechnische regels. Het wordt daarbij mogelijk om fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woning vooraf, eenmalig te beoordelen en goed te keuren. Per project kan de kwaliteitsborger dan volstaan met de noodzakelijke beoordeling van specifieke lokale omstandigheden, zoals de fundering, en een toets op de juiste uitvoering van het bouwproject.
Op dit moment worden gesprekken gevoerd en vinden proefprojecten plaats met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen. Doel hiervan is nagaan op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen standaard kan worden goedgekeurd. Dit gebeurt op een zodanige manier dat de tijd die nodig is voor beoordeling per project zo beperkt mogelijk is en dat de veiligheid en kwaliteit gegarandeerd blijft.
Deelt u de mening dat modulaire woningbouw een effectieve, duurzame en snelle oplossing kan zijn voor de woningbouwopgave? Zo ja, wat gaat komende tijd uw inzet zijn om modulaire woningbouw op te schalen in Nederland?
Ja. Gezien de nieuwbouwopgave waar we de komende jaren voor staan zie ik industrieel, modulair en conceptueel bouwen als kans voor het bereiken van de doelstelling. Daarbij is dit tevens een kans om de kwaliteit te verhogen, de belasting van het milieu te verlagen en afvalstromen te beperken ten opzichte van de meer traditionele bouwwijze. In het programma Woningbouw is de inzet op meer circulair en industrieel bouwen opgenomen. De inzet en activiteiten daarbij zijn gestoeld op het rapport «Conceptuele bouw en industriële productie» dat vorig jaar zomer naar de Tweede Kamer is verstuurd.2
Kunt u toelichten in hoeverre u zicht heeft op de knelpunten om modulaire woningbouw te implementeren in Nederland? Zo ja, wat zijn de barrières?
In het Programma Woningbouw heb ik aangegeven dat ik industrieel bouwen wil bevorderen, zowel om de woningbouw te versnellen als voor het verbeteren van de energie- en milieuprestatie van woningen. Om die reden ben ik voornemens om de in de Omgevingswet voorziene beleidsvrijheid om strengere eisen te stellen op dit vlak te schrappen uit de regelgeving. Zoals aangeven wil ik met de Wkb de bouwtechnische toets versnellen en tevens de kwaliteit van de bouw verbeteren. Eventuele overige belemmeringen hiervoor zal ik zo veel als mogelijk wegnemen.
Bent u van mening dat een landelijk toetsingskader eventuele barrières voor de bouw van prefabwoningen zou wegnemen? Zo ja, bent u bereid om een dergelijk instrument op de korte termijn in te voeren om het proces te versnellen?
Ik denk dat een landelijke werkwijze waarbij goedkeuring van een (fabrieksmatig) woningbouwconcept de goedkeuring van fabriekswoningen sterk kan vereenvoudigen. De Wkb voorziet in een werkwijze waarbij een goed kwaliteitszorgsysteem van de bouwers zelf daarnaast kan zorgen voor het nog verder beperken van de externe controle op bouw. Alle standaard onderdelen van woningen worden eenmalig goedgekeurd waarbij de controle slechts gericht hoeft te zijn op de juiste uitvoering van de plaatsing/ het samenstellen van de nieuwe woning op de uiteindelijke locatie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven lopen er al gesprekken en proefprojecten met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen om te kijken op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Volgend jaar mogelijk 30 procent minder metro’s, bussen en trams’ |
|
Mahir Alkaya |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Volgend jaar mogelijk 30 procent minder metro’s, bussen en trams» en «Volgend jaar minder bussen en treinen in de provincie: «Het zijn geen leuke keuzes»»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op dit nieuws?
De signalen vanuit de OV-sector zijn mij bekend. Het kabinet helpt vervoerders met de verlenging van de BVOV door de onzekere periode in 2022 heen, nadat ze eerder al geholpen zijn in 2020 en 2021. De actuele prognose van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) voor 2023 gaat uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Zoals ik in mijn brief van 14 april heb aangegeven, zal het KiM deze prognose in juni actualiseren3. Ik zal uw Kamer te zijner tijd informeren over deze de actualisatie. Daarnaast blijf ik de ontwikkelingen monitoren en blijf met de OV-sector in gesprek over een versneld herstel en de terugkeer naar de oorspronkelijke verhoudingen.
Deelt u de mening dat een afname van twintig tot dertig procent aan openbaar vervoer (ov) volstrekt onacceptabel is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u in overleg met de provincies en vervoerregio’s over de nieuw op te stellen dienstregelingen?
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van regionale dienstregelingen ligt bij de provincies en vervoerregio’s. Het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. De provinciale staten en besturen van de vervoerregio’s zien toe op dit proces en besluiten over de dienstregelingen. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer en de verantwoordelijkheidsverdeling in de Wet Personenvervoer 2000.
Uiteraard spreek ik in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) geregeld met de sector over actuele ontwikkelingen waaronder over de transitie vanuit de coronasituatie, het aantrekkelijk houden van het openbaar vervoer en de maatregelen die genomen worden om de sector gezond te houden. Per brief van 16 december 20214 is uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen in het OV. De informatie uit deze rapportage wordt periodiek geüpdatet en geeft onder andere inzichten in de ontwikkelingen per regio. De rapportage wordt in het najaar met uw Kamer gedeeld, zodra de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld.
Is u bekend op hoeveel plaatsen rekening wordt gehouden met forse krimp van het ov-aanbod?
Met het doortrekken van de BVOV tot eind 2022 wordt zekerheid geboden aan de partijen in de OV-sector en voor de reizigers beschikbaar en veilig (regionaal) OV gegarandeerd. Zo worden de dienstregelingen voor de tweede helft van 2022 onder dezelfde voorwaarden mogelijk gemaakt als op dit moment. Voor de periode daarna volg ik de ontwikkelingen in het openbaar vervoer nauwgezet en blijf daarover met de sector in gesprek. Dit is in lijn met de brieven van 25 februari en 1 april 2022 over de beëindiging van het coronasteunpakket5. Voor 2023 gaat de actuele prognose van het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) uit van 97% reizigersherstel t.o.v. 2019. Ik informeer uw Kamer over de in juni verwachtte actualisatie van deze prognose.
Verder is uw Kamer op 16 december 20216 per brief geïnformeerd over de ontwikkelingen in het OV. De informatie uit deze rapportage wordt periodiek geüpdatet. De rapportage wordt in het najaar met uw Kamer gedeeld, zodra de dienstregelingen voor 2023 door de decentrale overheden zijn vastgesteld.
Wat gaat u doen aan deze dreigende kaalslag?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de beschikbaarheidsvergoeding voort te zetten over 2023? Zo nee waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.