Het World Economic Forum |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel rijksambtenaren hebben de beschikking over een eigen mailaccount (met de extensie «@weforum.org») van het World Economic Forum?
Er is een rijksambtenaar met de beschikking over een eigen mailaccount met de extensie «@weforum.org», in het kader van een detachering voor de invulling van het Global Coordinating Secretariat voor de Food Innovation Hubs. Graag verwijs ik tevens naar de beantwoording door de Minister van Economische Zaken en Klimaat op schriftelijke Kamervragen met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 932
Nederlandse investeringen in een oliepijplijn in Oeganda met grote risico’s voor mens, dier en natuur |
|
Eva Akerboom (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het feit dat TotalEnergies nieuwe olievelden aan het boren is, in een natuurreservaat in Oeganda, met grote risico’s voor de natuur, wilde dieren en water- en voedselvoorziening van de lokale bevolking?1
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat TotalEnergies een 1.443 km lange oliepijplijn aanlegt naar de haven in Tanzania (de East African Crude Oil Pipeline (EACOP)), om de olie uit het natuurreservaat naar de rest van de wereld te kunnen krijgen?2
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel.
Klopt het dat het aanleggen van de oliepijplijn tot nu toe gepaard is gegaan met onder andere landroof, intimidatie van de lokale bevolking en natuurschade?
Het kabinet maakt geen eigen appreciatie van de gevolgen van dit project, maar stimuleert partners wereldwijd om sociale- en milieugevolgen van infrastructuurinvesteringen systematisch in kaart te brengen en te adresseren aan de hand van een milieu en sociale effectrapportage (m.e.r.). Nederland financiert de Commissie Milieueffectrapportage (m.e.r.) om in ontwikkelingslanden de kwaliteit van m.e.r. rapporten te beoordelen, m.e.r. systemen te verbeteren en m.e.r. capaciteit op te bouwen. De Commissie m.e.r. heeft op verzoek van de Oegandese National Environmental Management Authority de milieu en sociale effectrapportage van EACOP beoordeeld en concludeerde dat diverse zorgpunten in de rapportage onvoldoende belicht en geadresseerd zijn.3
Kunt u bevestigen dat de bouw van de pijplijn het leefgebied van wilde dieren zoals chimpansees en leeuwen verwoest?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw standpunt over het feit dat 120.000 mensen moeten verhuizen om plaats te maken voor de pijplijn en de kostbare landbouwgrond die de lokale bevolking hard nodig heeft voor haar zelfvoorziening, wordt opgeslokt door de fossiele pijplijn?3
In algemene zin verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) ondernemen. Dit betekent onder meer dat zij voorafgaand aan een investering, zoals een pijpleiding, de risico’s in kaart brengen voor mens en milieu, zoals het verhuizen van mensen, en deze risico’s voorkomen of mitigeren. Als er mensen negatief getroffen zijn door de investering dan moet het bedrijf in kwestie een klachtenmechanisme hebben waar de getroffenen terecht kunnen om herstel te verkrijgen. Het kabinet kan geen uitspraken doen over of TotalEnergies op de juiste wijze gepaste zorgvuldigheid heeft toegepast, aangezien het kabinet hierop geen toezicht houdt.
Hoeveel waarde wordt er op de hierboven beschreven manieren aan Oeganda onttrokken?
Het kabinet heeft hier geen zicht op.
Kunt u bevestigen dat protesten tegen de pijplijn meteen de kop in worden gedrukt en activisten worden gearresteerd en gevangengezet? Hoeveel protesteerders zijn er tot nu toe al opgepakt in Oeganda?
Op 4 oktober 2022 zijn er 9 mensen gearresteerd die protesteerden tegen de EACOP pijpleiding en die voorstander zijn van de resolutie van het Europees Parlement5. Volgens de woordvoerder van de politie in Kampala hadden de demonstranten geen autorisatie verkregen. Zij zijn aangeklaagd voor het aanzetten tot geweld en illegale samenscholing en zijn op borgtocht vrijgelaten6. Op 14 december 2022 zijn de 9 demonstranten voor een rechtbank in Kampala verschenen, waar zij geïnformeerd werden dat hun rechtszaak waarschijnlijk op 20 februari 2023 zal beginnen7.
Deelt u de analyse dat de 34.3 miljoen ton kg CO2 die de pijplijn per jaar zal uitstoten strijdig is met de klimaatdoelen van Parijs, vooral gezien het feit dat 65% van de concessie in handen is van een Frans bedrijf en dus niet toegerekend zou moeten worden aan Oeganda?
Op basis van de bevindingen van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) en het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) deelt het kabinet de analyse dat voor investeringen in nieuwe olie- en gasvelden en fossiele infrastructuur geen ruimte bestaat onder het 1,5°C scenario. Het kabinet ziet het dilemma van Oeganda, dat als lage-inkomensland zelf relatief weinig bijdraagt aan klimaatverandering en in exploitatie van fossiele voorraden kansen ziet om te kunnen investeren in economische ontwikkeling. Het kabinet speelt daarop in door Oeganda te helpen bij het aantrekken van investeringen in toegang tot hernieuwbare energie.
Klopt het dat de Deutsche Bank haar financiering van de oliepijplijn heeft stopgezet nadat klimaat- en mensenrechtenorganisaties hun zorgen hadden geuit?
Volgens een bericht van Reuters van 16 mei 2022 verleent de Deutsche Bank geen financiering aan de pijpleiding.8 In het artikel wordt niet aangegeven welke redenen de Deutsche Bank hiervoor heeft.
Deelt u de mening dat andere investeerders hun investeringen ook terug zouden moeten trekken? Zo nee, hoeveel schade aan klimaat, milieu, biodiversiteit, dierenlevens en mensenrechten vindt u aanvaardbaar?
Het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen en investeerders dat zij gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen en UNGP-s toepassen, als zij investeren in bedrijven zoals bijvoorbeeld TotalEnergies. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Daarnaast heeft de Nederlandse financiële sector in 2019 een commitment uitgesproken om een bijdrage te leveren aan de uitvoering van het Akkoord van Parijs en het Klimaatakkoord. Het kabinet verwacht van de ondertekenaars van het commitment dat zij ambitieus invulling geven aan de op te stellen actieplannen met doelstellingen voor CO2-reductie van hun beleggingen en leningen, en dat financiële instellingen bij het opstellen hiervan uitgaan van een 1,5°C scenario. De precieze invulling van het beleggingsbeleid is echter de verantwoordelijkheid en keuze van de financiële instellingen zelf. Dit geldt ook voor de beslissing in welke bedrijven financiële instellingen investeren
Wat is uw standpunt over feit dat dat 23 Nederlandse financiële instellingen, waaronder pensioenfondsen ABP, BPL, PMT en PFZW, verzekeraars AEGON en Allianz en de ABN AMRO bank, investeren in TotalEnergies en ze daarmee dus beleggen in mensenrechtenschendingen, milieuvervuiling, klimaatverandering en mogelijk ecocide?
Zie antwoord vraag 10.
Vindt u dat de Nederlandse financiële instellingen voldoende zicht hebben op de risico’s (en hun omvang) die deze beleggingen met zich meebrengen voor hun eigen weerbaarheid en hun omvang?
Financiële instellingen zijn in het algemeen wettelijk verplicht beleid te voeren dat gericht is op het beheersen van relevante risico’s.9 Ook duurzaamheidsrisico’s kunnen voor financiële ondernemingen materieel zijn. Zoals de Minister van Financiën ook in haar beleidsagenda voor duurzame financiering schrijft, is het van belang dat financiële ondernemingen duurzaamheidsrisico’s op goede wijze identificeren en beheersen. Dit is van belang voor de financiële stabiliteit, zorgt ervoor dat financiële instellingen hun maatschappelijke rol kunnen blijven vervullen en de transitie naar een duurzame economie kunnen blijven financieren.
Uit het rapport «Op weg naar een duurzame balans» van DNB blijkt dat financiële instellingen zich bewust zijn van duurzaamheidsrisico’s, maar dat zij deze risico’s nog maar beperkt meenemen in hun kernprocessen. Het kabinet vindt het van belang dat alle financiële instellingen een adequate inbedding van duurzaamheidsrisico’s in de risicobeheercyclus kennen. Het kabinet heeft echter geen inzicht in individuele risicoanalyses van Nederlandse financiële instellingen.
Wat zijn volgens de Nederlandse financiele instellingen de risico’s in verschillende scenario’s en zijn deze risico’s integraal ingeschat?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is de omvang van deze risico’s en waar baseert u uw reactie op?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw standpunt over het feit dat slechts één verzekeraar een onderzoek startte naar de mensenrechtenschendingen in Oeganda?
Verzekeraars behoren gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen en UNGP’s toe te passen en zijn hierbij zelf verantwoordelijk voor de afwegingen die zij daarbij maken. De verzekeraars behoren over deze afwegingen te rapporteren.
Bent u bereid om bij Nederlandse investeerders erop aan te dringen uit TotalEnergies te stappen?
Nee, het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen en investeerders dat zij gepaste zorgvuldigheid conform de OESO-richtlijnen en UNGP’s toepassen. Dit betekent dat zij de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen of aan te pakken, en hierover verantwoording afleggen. Financiële instellingen en investeerders maken echter hun eigen afweging over welke investeringen zij doen. Nederlandse investeerders maken dus ook een eigen afweging of zij in TotalEnergies investeren. Berichtgeving over negatieve gevolgen van een investering kan aanleiding geven tot aanvullend onderzoek en eventuele mitigerende acties bij investeerders.
Hoe kan het dat Nederlandse financiële instellingen nog steeds in controversiële projecten van olie- en gasbedrijven investeren, terwijl de Minister van Financiën al jaren zegt dat niet-bindend beleid met niet-afrekenbare doelstellingen voldoende zou moeten zijn om financiële instellingen op het juiste pad te brengen?
Het is mij niet duidelijk aan welke uitspraak u refereert. Het kabinet verwacht van Nederlandse financiële instellingen gepaste zorgvuldigheid wanneer zij investeren in projecten.
Ondanks goede stappen die door veel bedrijven worden gezet, is uit evaluatie gebleken dat beleid vooral gericht op vrijwillige maatregelen onvoldoende effectief was. Om die reden is het IMVO-beleid aangepast en wordt ingezet op een doordachte mix van vrijwillige en verplichtende maatregelen, met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting10. In het coalitieakkoord is vervolgens de afspraak opgenomen dat het kabinet EU IMVO-wetgeving bevordert en nationale IMVO-wetgeving invoert die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van EU-regelgeving. Over de uitvoering van deze afspraak bericht het kabinet uw Kamer geregeld.
Gezien het feit dat het kabinet van financiële instellingen verwacht dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen, maar financiële instellingen blijven investeren in bedrijven die mensenrechten en dierenwelzijn niet respecteren en fossiel activiteiten blijven uitvoeren, deelt u de mening dat het tijd wordt om dwingende maatregelen op te leggen aan financiële instellingen?
Op 1 december 2022 is er op het Commissievoorstel voor een due diligence richtlijn (CSDDD) een Raadspositie vastgesteld in de Raad voor Concurrentievermogen. Nederland heeft tot het einde van de onderhandelingen in de Raad gepleit voor volledige en verplichte opname van de financiële sector in de richtlijn, om recht te doen aan de hefboomfunctie van deze sector bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen. In de onderhandelingen over deze Raadspositie is op het laatste moment echter de toepassing van de verplichtingen op klantrelaties van financiële instellingen optioneel gemaakt voor de lidstaten en dit kon op voldoende steun rekenen binnen de Raad. Op verzoek van de Vaste Kamer Commissie Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is uw Kamer onlangs met een Kamerbrief geïnformeerd over deze uitkomst en de te zetten stappen na de vaststelling van de raadspositie11.
Naast de Europese richtlijn loopt een nationaal traject voor IMVO-wetgeving. Op 1 november 2022 is het initiatiefvoorstel Wet verantwoord en duurzaam internationaal ondernemen12 opnieuw ingediend in de Tweede Kamer, na advisering door de Raad van State. Dit initiatiefvoorstel zou ook van toepassing zijn op financiële instellingen. Naar aanleiding van de indiening van het initiatiefvoorstel wordt door het kabinet te bezien of samen met de initiatiefnemers tot een gedragen wetsvoorstel gekomen kan worden.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse pensioenfondsen niet onder de Europese IMVO-richtlijn zullen vallen omdat zij minder dan 500 werknemers tellen?
Gezien het feit dat Nederlandse pensioenfondsen nog steeds in bedrijven zoals TotalEnergies investeren, deelt uw de mening dat het cruciaal is dat zij wel onder IMVO-wetgeving gaan vallen?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven, met een internationale waardeketen dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de internationale kaders, de OESO-richtlijnen en de UNGP’s, ongeacht of zij onder aanstaande IMVO-wetgeving vallen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 18, heeft Nederland tot het einde van de onderhandelingen in de Raad over de CSDDD gepleit voor volledige en verplichte opname van de financiële sector in de richtlijn, om recht te doen aan de hefboomfunctie van deze sector bij het tegengaan van misstanden in de waardeketen. Hoe de financiële sector onder Europese en nationale IMVO-wetgeving komt te vallen wordt momenteel bezien.
Bent u bereid om de dwingende maatregelen die opgenomen zullen worden in de nationale IMVO-wet ook te laten gelden voor financiële instellingen die minder dan 500 werknemers hebben?
Zie vraag 18.
Aan welke landen zal de olie uit de oliepijplijn verkocht worden? Zal Nederland ook olie afnemen uit dit gebied?
De oliepijplijn moet nog aangelegd worden. Volgens de planning van EACOP zal de eerste olie pas in 2025 gewonnen worden. Het kabinet heeft geen informatie aan wie de olie verkocht zal worden.
Kunt u uitsluiten dat van alle olie die hier zal worden gewonnen, de meest laagwaardige olie (terug) naar Afrika zal gaan? Zo nee, kunt u dan bevestigen dat deze oliepijplijn vooral bedoeld is voor andere landen?
Zie antwoord vraag 22.
Bent u bereid om in Europees verband aan te dringen op het uitbreiden van de IMVO-verordening naar financiële instellingen die minder dan 500 werknemers hebben?
Als u refereert aan de Europese richtlijn op het gebied van IMVO, verwijs ik u graag naar de Kamerbrief van 22 november 2022 (Kamerstuk 2022Z22814 13) waarin is aangegeven dat Nederland in overeenstemming met het BNC-fiche om onderbouwing heeft gevraagd voor de positie van de financiële sector in het Commissievoorstel. Voor de laatste stand van zaken verwijs ik u graag naar de Kamerbrief over de vaststelling van de Raadspositie met betrekking tot de Europese richtlijn die het kabinet op verzoek van de vaste Kamercommissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 16 december heeft toegestuurd.14
Bent u bereid zich uit te spreken tegen de bouw van de pijplijn?
Het kabinet respecteert en waardeert de soevereiniteit van Oegandese overheid om projecten te ontwikkelen, inclusief in de extractieve sectoren. Het kabinet verwacht daarbij dat door alle partijen, zowel de overheid als bedrijven geldende wet- en regelgeving en zorgvuldigheid met betrekking tot mens en milieu worden nagestreefd.
Bent u bereid de Oegandese autoriteiten aan te spreken op de arrestaties van Oegandese activisten die zich tegen de pijplijn verzetten?
Het kabinet hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten in Oeganda. Nederland spreekt publiekelijk en achter gesloten deuren in zowel EU-verband als bilateraal regelmatig met de Oegandese autoriteiten over mensenrechten.
Het kabinet verwacht dat de Oegandese autoriteiten de rechten van de verdachten naleven en iedereen een eerlijk proces krijgt en zal daar ook op aandringen. Nederland ondersteunt via verscheidene strategische partnerschappen verschillende organisaties die zich inzetten voor milieubehoud en het naleven van de rechten van milieu en mensenrechtenactivisten in Oeganda, en specifiek ook in relatie tot EACOP.
Daarnaast blijft Nederland zich in het algemeen inspannen voor het behoud van ruimte voor maatschappelijk middenveld in Oeganda, inclusief voor milieuorganisaties, zoals gedaan tijdens het bezoek van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking in februari 2022, en trekt daarin ook samen op met de EU. Ook onderhoudt Nederland – zowel in Kampala als in Den Haag – reguliere contacten met Oegandese activisten, oppositie en mensenrechtenverdedigers.
Hoe gaat u zich verder inzetten voor de Oegandese omwonenden die hun levensvoorziening in gevaar zien komen door de pijplijn?
Het kabinet vindt dit primair de taak van de Oegandese overheid en TotalEnergies omdat Nederland geen partij is in het desbetreffende project. Nederland heeft wel een brede ontwikkelingssamenwerking relatie met Oeganda die gericht is op het creëren van een inclusieve, welvarende en weerbare samenleving. Nederland bespreekt in de context van die relatie, samen met de EU en EU-lidstaten, wel de voortgang van het project met alle betrokkenen, waaronder TotalEnergies, de autoriteiten en lokale organisaties. Daarbij wordt ook aandacht gevraagd voor het belang van het respecteren van mensenrechten en adequate compensatie voor omwonenden.
Het bericht ‘Hoe CDA-politicus René van der Linden een pion van de Russen werd’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgevingen in de media dat CDA-politicus René van der Linden jarenlang nauwe contacten had met het Kremlin?1
Ja.
Hoe reflecteert u op het feit dat een partijprominent van het CDA lange tijd warme banden had met het regime van Rusland?
Het is niet aan het kabinet om in te gaan op de banden tussen (voormalige) volksvertegenwoordigers en een buitenlandse mogendheid.
Was u al eerder dan de media op de hoogte dat CDA-politicus René van der Linden jarenlang nauwe contacten had met een spion van het Kremlin?
Het kabinet constateert dat de berichtgeving in de media betrekking heeft op een individuele casus. Zoals bekend kan het kabinet niet reageren op individuele casussen.
Was u ervan op de hoogte dat CDA-politicus René van der Linden ook nauwe contacten had met het Aliyev-regime in Azerbeidzjan en hoe reflecteert u op deze zaak?2
Zie het antwoord op vraag 2.
De berichten ‘Studenten met STAP budget niet tevreden over commerciële opleiders’ en ‘Stapbudget maakt meerjarige studie vaak juist duurder dan voorheen’ |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studenten met STAP-budget niet tevreden over commerciële opleiders»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het schrikbarend is dat maar liefst 30% van de studenten met een STAP-budget ontevreden is over commerciële aanbieders en, zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het kabinet heeft kennis genomen van de uitkomsten van de enquête van Radar en daar ten tijde van de uitzending op gereageerd2. Op dit moment worden een gebruikersonderzoek en een evaluatie van de STAP-regeling uitgevoerd om meer ervaringen te verzamelen. De eerste resultaten worden met de Invoeringstoets in het voorjaar van 2023 gepresenteerd.
Het kabinet acht het noodzakelijk dat burgers moeten kunnen vertrouwen op de geschiktheid en de kwaliteit van de opleidingen die worden aangeboden middels het STAP-budget. Zoals ook genoemd in de Kamerbrief over STAP van 28 november jl., is STAP een lerende regeling, waarbij we de regeling continu verbeteren. De brief kondigt aan dat het kabinet steviger inzet op het borgen van de kwaliteit van het opleidingsaanbod in het scholingsregister en op versterking van het toezicht achteraf. Op een aantal punten moet STAP echt strenger en strakker, zodat misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk wordt voorkómen.
Er zijn maatregelen aangekondigd om de kwaliteitsbewaking door keurmerken te verbeteren met betrekking tot het toelaten van kwalitatief goed en arbeidsmarktgerichte scholing. In de recente Kamerbrief over STAP is hier nader op ingegaan.3 Dit betekent dat ook de keurmerken NRTO en CEDEO hun systematiek moeten gaan aanpassen door op opleidingsniveau te beoordelen of opleidingen voldoen aan gestelde kwaliteitseisen en voorwaarden van STAP. Dit vraagt om een omslag bij deze keurmerken en op dit moment wordt gewerkt aan een plan waarin zij opleidingen in plaats van opleiders gaan toetsen.
Daarnaast wordt de STAP-regeling aangescherpt en de informatievoorziening aan opleiders verbeterd zodat de voorwaarden beter bekend zijn en nageleefd worden. Opleiders zullen in de toekomst moeten verklaren dat hun opleidingen voldoen aan de voorwaarden die aan de toegang tot het scholingsregister zijn verbonden, betreffende kwaliteit van het aanbod en arbeidsmarktgerichtheid.
Ook hebben wij u in de Kamerbrief over STAP van 12 december jl. geïnformeerd over de noodzaak om het januaritijdvak over te slaan. Hoewel wij het betreuren dat burgers hierdoor in februari en maart zonder publieke financiering van het STAP-budget kunnen starten met scholing, draagt de maatregel er aan bij dat de scholing voldoet aan de voorwaarden van de regeling. Door het januaritijdvak over te slaan wordt er tijd gecreëerd om een aantal maatregelen gericht op het terugdringen van misbruik en oneigenlijk gebruik te implementeren. Daarnaast krijgen opleiders hierdoor de tijd om zich op de wijzigingen voor te bereiden. Het voor 2023 beschikbare STAP-budget blijft overigens gelijk. De eerstvolgende mogelijkheid om STAP-budget aan te vragen zal op 28 februari a.s. zijn.
Hoe wilt u de kwaliteit van de opleidingen die gefinancierd worden met het STAP-budget waarborgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat meerjarige opleidingen nauwelijks of helemaal niet te vinden zijn in de lijst van opleidingen die via STAP te volgen zijn?
Momenteel kunnen degenen die een meerjarige opleiding willen beginnen, STAP-budget enkel voor het eerste jaar of voor aparte scholingsactiviteiten aanvragen. Vanaf naar verwachting 1 juli 2023 gaat een gewijzigde systematiek van STAP in, waarmee ook de tweede en latere jaren van de opleidingen in aanmerking komen voor STAP-budget. Vanwege uitvoeringstechnische redenen was dit niet vanaf de start van STAP mogelijk. Bij de agenda voor de doorontwikkeling van STAP heeft het mogelijk maken van aanvragen voor vervolgjaren van meerjarige scholing prioriteit om het brede opleidingsaanbod van STAP te garanderen. Meerjarige scholing is een waardevolle en belangrijke toevoeging aan het scholingsaanbod van het STAP-budget, omdat dit gebruikt kan worden voor omvangrijke omscholing naar andere beroepen.
Het aanbod meerjarige opleidingen zal met de gewijzigde systematiek toenemen. Ook zijn er inspanningen om publieke opleiders beter op STAP te laten aansluiten. Zo komt er eind 2022 een geautomatiseerde koppeling voor universiteiten en hogescholen beschikbaar. Publieke opleiders bieden veelal meerjarige opleidingen aan, dus hopelijk leiden deze inspanningen ook tot meer aanbod.
Tot slot moet worden aangemerkt dat het aanbod van meerjarige, diplomagerichte opleidingen vaak minder goed past bij de levenssituatie van werkenden. Voor werkenden die cursussen of opleidingen volgen, is het over het algemeen minder aantrekkelijk om naast of in plaats van het werk een volledige beroepsopleiding te volgen. Om het aanbod van de bestaande meerjarige opleidingen toch aantrekkelijker te maken om STAP-budget voor in te zetten, worden doorlopend gesprekken gevoerd met de publieke onderwijsinstellingen. Ook werkt het kabinet aan een toekomstverkenning die leidt tot een toekomstvisie en actieplan LLO voor het onderwijs. Hierover wordt uw Kamer in het voorjaar van 2023 geïnformeerd.
Bent u daarnaast bekend met het bericht «Stapbudget maakt meerjarige studie vaak juist duurder dan voorheen»?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat studenten, die al bezig waren met hun studie, hun collegegeld niet meer kunnen aftrekken en ook niet in aanmerking komen voor het STAP-budget, omdat ze dit voor het begin van hun studie hadden moeten doen? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze studenten, die redelijkerwijs mochten rekenen op aftrek en die het STAP-budget mislopen, eerlijk worden behandeld?
Helaas is er inderdaad een groep mensen die niet in aanmerking komt voor publieke financiering in de overgang van de fiscale aftrek scholingskosten naar het STAP-budget. Onder beide regimes is de publieke financiering overigens niet dekkend voor het collegegeld dat de student moet betalen. Eerder heb ik uw Kamer bericht dat een overgangsregeling complex is en dat wij hierover met belanghebbenden in gesprek zouden gaan.5 Afgelopen voorjaar zijn er door het Ministerie van SZW gesprekken gevoerd met mensen in deze situatie. Zoals in de recente Kamerbrief over STAP vermeld, kijkt het kabinet of er een tegemoetkoming geboden kan worden voor mensen die al voor STAP in werking trad, gestart waren met een meerjarige opleiding, waarvoor zij beroep deden op de fiscale aftrekregeling. Dit wordt binnen de budgettaire en uitvoeringskaders van de STAP-regeling bezien. De vraag of dit uitvoerbaar is, hangt samen met de planning en uitvoering van andere prioriteiten bij de verdere ontwikkeling van STAP. Voorbeelden van deze prioriteiten zijn de mogelijkheid om STAP-budget voor meerjarige scholing en voor EVC-trajecten aan te vragen, het richten op arbeidsmarkrelevante scholing en de aanpak van misbruik en oneigenlijk gebruik. De Minister van SZW zal uw Kamer hierover op de hoogte houden.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat startende studenten aan meerjarige opleidingen in onzekerheid verkeren of ze het STAP-budget kunnen krijgen, omdat ze maar een paar keer per jaar kunnen intekenen en de pot geld eindig is? Hoe zou u deze studenten meer zekerheid kunnen bieden?
In algemene zin is het goed om op te merken dat we met publieke onderwijsinstellingen in gesprek zijn over hoe de bestaande meerjarige opleidingen ook in aanmerking komen voor het STAP-budget en wat daarvoor nodig is, zodat ook dit aanbod aantrekkelijker wordt om STAP-budget voor in te zetten.
Vanaf naar verwachting 1 juli 2023 gaat een gewijzigde systematiek van STAP in, waarmee ook meerjarige opleidingen gefaciliteerd worden met STAP-budget. Het gaat daarbij om het kunnen aanvragen van STAP-subsidie voor vervolgjaren van meerjarige scholing. Het verkrijgen van een voorrangsrecht op STAP-subsidie voor opvolgende jaren, zoals in de STAP-regeling opgenomen (artikel 10 lid 3), wordt in de doorontwikkeling uitgewerkt en gaat om uitvoeringstechnische redenen op een later tijdstip in werking. Het zou inderdaad duidelijkheid verschaffen als startende studenten bij aanvang van hun scholing weten hoeveel subsidie zij krijgen en hoe zij de scholing voor alle jaren kunnen financieren.
Verder geldt dat de systematiek van STAP anders is dan de fiscale aftrek scholingskosten die voorheen gold. Dat de middelen van het STAP-budget eindig zijn, is inherent aan een gebudgetteerde uitgavenregeling. Om ervoor te zorgen dat gedurende het hele jaar scholing gevolgd kan worden en zoveel mogelijk mensen er gebruik van kunnen maken, komt het budget gespreid over het jaar beschikbaar, geldt een maximum van 1.000 euro en kan het eenmalig per jaar worden aangevraagd.
Bent u het ermee eens dat de verdeling van het STAP-budget een loterij is? Zo ja, hoe gaat u dit veranderen?
De wijze waarop het aanvraagproces ingericht is, leidt bij een aantal geïnteresseerden tot frustraties: geïnteresseerden moeten door de grote toestroom van aanvragers bij de opening van een tijdvak lang wachten voor ze digitaal aan de beurt zijn. Of mensen raken teleurgesteld en ontmoedigd wanneer ze na lang wachten geen STAP-budget meer kunnen aanvragen als het budget op is. We gaan daarom met UWV en DUO aan het uitwerken of de systematiek op zo’n manier aangepast kan worden dat lange wachtrijen worden voorkomen. Afhankelijk van de uitwerking streven we ernaar deze nieuw systematiek medio 2023 te realiseren is.
De fiscale miljonairsvrijstelling |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel 3.95b Wet op de inkomstenbelasting 2001 («de miljonairsvrijstelling») getroffen regeling die de belastingplichtige de mogelijkheid biedt de box 1 heffing in te ruilen voor een aanmerkelijk belangheffing (box 2), mits de relevante Besloten Vennootschap (BV) ten minste 95 procent van het lucratieve voordeel uitkeert?
Ja, ik ben bekend met de in artikel 3.95b, vijfde lid, Wet IB 2001 opgenomen keuzemogelijkheid.
Kunt u aangeven wat de reden was om deze regeling destijds in te voeren? Heeft dit te maken met de stap destijds van box 3 (met de facto vrijstelling) naar box 1?
De keuzemogelijkheid van artikel 3.95b, vijfde lid, Wet IB 2001 hangt samen met het tweede lid van dat artikel. Het tweede lid regelt dat als een lucratief belang middellijk wordt gehouden, dus met tussenkomst van een andere vennootschap, het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden uit dit lucratieve belang niet later wordt genoten dan wanneer dit lucratieve belang middellijk zou zijn gehouden. Zonder dit tweede lid zou belastinguitstel kunnen worden verkregen door de voordelen uit het lucratieve belang op te potten in de tussenliggende vennootschap. In de artikelsgewijze toelichting op dat vijfde lid staat: «Er is geen aanleiding voor de voorziening van het tweede lid wanneer geen uitstel van belastingheffing wordt nagestreefd. Dat is het geval wanneer de vennootschap door middel waarvan het lucratieve belang wordt gehouden, niet aan het zogenoemde oppotten doet, maar gerealiseerde vermogenswinsten en genoten inkomsten na aftrek van de daarover bij de vennootschap verschuldigde vennootschapsbelasting aanstonds dooruitdeelt. Om die reden is in het voorgestelde vijfde lid van artikel 3.95b Wet IB 2001 bepaald, dat alsdan de voorziening van het tweede lid van dat artikel geen toepassing vindt, maar wordt teruggevallen op het aanmerkelijk belangregime van box 2.».1
In de algemene beraadslaging van het wetsvoorstel Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financiën de keuzemogelijkheid nader toegelicht: «Wij hebben zeer bewust voor de keuzemogelijkheid gekozen. Dat heeft te maken met het feit dat er sprake is van een soort hybride beloning. Enerzijds menen wij dat box 1 geldt en dat er heel bewust de mogelijkheid is om naar box 2 te gaan. Je kunt niemand bij wet dwingen om naar box 2 te gaan. Wij willen namelijk wel dat er dan sprake is van een aanmerkelijk belang. Anders zouden wij het box 2-proces verstoren. Dan zouden wij een box 2a creëren. Er moet dus eerst een box 2-situatie worden geconstrueerd. Wij hebben heel duidelijk deze mogelijkheid geschapen, omdat er niet zozeer sprake is van loon, maar van een voor een belangrijk deel met een werkzaamheid samenhangende beloning. Die beloning bestaat ook uit rendement en risico. Daarom is de mogelijkheid van de box 2-situatie gecreëerd. Het kabinet heeft het echter niet wenselijk geacht om de huidige situatie te laten voortbestaan. Daarin was heel duidelijk, zeker volgens het standpunt van velen, in bepaalde gevallen en afhankelijk van de feiten en omstandigheden de box 3-heffing mogelijk. Ik denk dan aan de situatie waarin er heel weinig risico werd gedragen en een enorm rendement mogelijk was. Dan zeg je toch: die box 3-heffing is echt te laag.».2
Waarom wordt met deze regeling het uitgangspunt gebroken dat box 1 voorrang heeft op box 2?
Door de regeling vorm te geven in box 1, met een keuzemogelijkheid via box 2, wordt belastingplichtigen de mogelijkheid geboden box 2 op te zoeken, zonder belastingplichtigen te dwingen het lucratief belang via box 2 vorm te geven. Tevens zorgt deze vormgeving ervoor dat de inkomsten uit het lucratieve belang niet worden opgepot in een tussenliggende vennootschap. Overigens geldt dat wanneer niet aan deze dooruitdelingsverplichting wordt voldaan het box 1 en box 2 regime naast elkaar van toepassing zijn.
Kunt u aangeven wat, sinds de inwerkingtreding en op jaarbasis, de omvang is van de heffing over inkomsten uit lucratief belang tegen uitsluitend het tarief in box 1?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de heffing over inkomsten uit lucratief belang, aangezien deze niet apart geregistreerd worden in de aangiften inkomstenbelasting.
Kunt u aangeven wat, sinds de inwerkingtreding en op jaarbasis, de omvang is van de geclaimde miljonairsvrijstelling?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat als de relevante BV geen vennootschapsbelasting over de relevante winst betaalt het tarief de facto zakt van het hoogste box 1 tarief van 49,5 procent naar het aanmerkelijk belang tarief van 26,9 procent? Is het juist dat in de praktijk de BV geen vennootschapsbelasting betaalt omdat zij in de regel de deelnemingsvrijstelling geniet voor het belang dat zij houdt in de structuur en dat die deelnemingsvrijstelling in bijna alle gevallen voorhanden is dankzij de meetrekregeling of de compositie van het kapitaal van het investeringsvehikel?
Bij het bepalen van de winst van een vennootschap blijven de voordelen uit hoofde van een deelneming buiten aanmerking, evenals de kosten van de verwerving dan wel de vervreemding van die deelneming (deelnemingsvrijstelling). Als de vennootschap een deelneming heeft, dan is deze vennootschap geen vennootschapsbelasting verschuldigd over de voordelen uit de deelneming (zowel dividenden als vermogenswinsten). De deelnemingsvrijstelling voorkomt dat dezelfde winst tweemaal in de heffing wordt betrokken. Dat betekent ook dat er normaliter wel vennootschapsbelasting is betaald op het niveau van de deelneming. Of en hoeveel vennootschapsbelasting in een specifiek geval is betaald, is afhankelijk van de feiten en omstandigden van dat specifieke geval. Om te bepalen hoeveel belasting direct of indirect is betaald over beloningen van de private-equityfondsmanagers, waaronder de carried interest, is daarom niet in zijn algemeenheid te zeggen. Wel is het redelijk de betaalde vennootschapsbelasting op te tellen bij de verschuldigde inkomstenbelasting in de vorm van aanmerkelijkbelangheffing.
Kunt u aangeven wat de reden was om de facto de lucratief belang heffing om zeep te helpen?
Ik deel de stelling dat sprake is van het «om zeep helpen» van deze wetgeving niet. De lucratiefbelangregeling is ingegeven vanuit de onzekerheid die er leefde in de praktijk omtrent de fiscale kwalificatie van dergelijke beloningen. Door middellijke belangen in box 2 te belasten (mits 95% van de voordelen worden uitgedeeld via de vennootschap naar de aanmerkelijkbelanghouder) worden de voordelen gerealiseerd uit of met de lucratieve vermogensbestanddelen effectief belast tegen de gecombineerde vennootschapsbelasting- en box 2-druk. Zodoende is sprake van een evenwichtige belastingdruk ten opzichte van box 1 en biedt de regeling duidelijkheid en zekerheid voor zowel belastingplichtige als de Belastingdienst. Dit is met de invoering van de regeling beoogd en acht ik nog steeds wenselijk.
Klopt het dat de discussie over of het voordeel dat managers van private equity deals verkrijgen, waar vaak met een klein bedrag een relatief groot deel van het gewone aandelenkapitaal verkregen wordt, belast zou moeten worden met loonbelasting/inkomstenbelasting, de Belastingdienst veel tijd kost? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
De invoering van de lucratiefbelangregeling heeft ertoe geleid dat het toezicht op voordelen uit wat nu een lucratief belang vormt, minder arbeidsintensief is geworden doordat langdurige procedures zijn voorkómen over de vraag naar de fiscale kwalificatie van dergelijke voordelen. Ook is de complexe waarderingsproblematiek sterk ingeperkt. Vóór de invoering van de lucratiefbelangwetgeving kon carried interest op verschillende manieren in de heffing worden betrokken, waarbij bovendien waarderingsproblematiek kon spelen. De codificatie van dit regime heeft eraan bijgedragen dat in vergelijking met de situatie die daarvoor gold dergelijke regelingen eenduidig(er) als inkomen uit werk en woning (box 1) belast worden, op het moment van realisatie van de voordelen. Daarmee biedt de lucratiefbelangregeling de gewenste rechtszekerheid en voorkomt het langdurige procedures over de kwalificatie ervan.
Wat is de toegevoegde waarde van een lucratief belang heffing wanneer er tegelijkertijd een regeling is die zorgt dat het tarief verlaagd wordt naar het box 2 tarief? Waarom wordt deze situatie in stand gehouden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u ervan dat door deze regeling een zeer vermogende groep geen belasting in box 1 maar in box 2 (dus tegen een lager tarief) betaalt? Hoe beoordeelt u dit in het licht van onderzoek1 waaruit blijkt dat de aanwas van miljonairs en miljardairs vooral uit de private equity hoek komt? Klopt het dat bij afschaffing van de vrijstelling de inkomsten uit lucratieve belangen weer belast worden in box 1?
Het loon van personen met een lucratief belang wordt in box 1 belast als loon uit dienstbetrekking. De inkomsten uit het lucratieve belang, kunnen afhankelijk van de situatie in box 1 of box 2 belast worden. Rekening houdend met de vennootschapsbelasting, zijn de tarieven in box 2 redelijk in evenwicht met de box 1-heffing over loon. Naar de mening van het kabinet is het aanmerkelijkbelangtarief passend bij de carried-interestvoordelen vanwege het hybride karakter van die voordelen. Hierbij acht het kabinet het relevant dat de belastingheffing niet kan worden uitgesteld. Als de keuzeregeling wordt afgeschaft, worden de inkomsten inderdaad in box 1 en box 2 belast.
Vindt u dat de miljonairsvrijstelling zowel een opmerkelijke belastingconstructie als een ondoelmatige of ondoeltreffende fiscale regeling is? Zo ja, bent u bereid de vrijstelling af te schaffen in het licht van het voornemen van het kabinet om zich de komende jaren in te zetten om opmerkelijke belastingconstructies of ondoelmatige of ondoeltreffende fiscale regelingen aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid om het box 2-regime via artikel 3.92b, vijfde lid, Wet IB 2001 op te zoeken is voorzien en beoogd. Daarmee is het opzoeken van box 2 via dat vijfde lid op zichzelf niet aan te merken als een opmerkelijke belastingconstructie en geheel in lijn met het doel van de in dat lid opgenomen keuzemogelijkheid. Over de aanpak van opmerkelijke belastingconstructies en ondoelmatige of ondoeltreffende fiscale regelingen, wordt uw Kamer op een later moment geïnformeerd.
De inzet van voorspellende algoritmes met betrekking tot kinderen |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten , Peter Kwint |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat de politie gebruik wil blijven maken van voorspellende algoritmes die betrekking hebben op kinderen, het zogenaamde ProKid Plus, waarbij met behulp van algoritmes wordt ingeschat hoe groot de kans is dat een kind een geweldsdelict pleegt?1
Nee, de politie maakt geen gebruik meer van het algoritme ProKid Plus. Voor en na het eenmalige gebruik in juli 2016 is het algoritme ProKid Plus niet gebruikt door de politie. Het algoritme is ook niet doorontwikkeld.
Bij de politie is gestart met de ontwikkeling van een nieuw alerteringssysteem met een heel ander algoritme, ProKid 23-, dat gericht zal zijn op het versterken van de informatiepositie over jongeren tot 23 jaar die mogelijk (verder) afglijden naar criminaliteit. Doel is dat dit zal kunnen bijdragen aan de signalerende taak van de politie. Het alerteringssysteem is nog niet gebouwd. De politie heeft aangegeven dat de politie vanuit strikte juridische en ethische kaders zal bekijken óf en hoe dit alerteringssysteem ingezet kan worden. Besluitvorming hierover heeft nog niet plaatsgevonden en is niet aan de orde op korte termijn.
Een dergelijk algoritme zal wanneer deze eventueel in gebruik wordt genomen – gezien het feit dat er naar aanleiding van de uitkomsten daarvan mogelijk interventies plaatsvinden – worden opgenomen in het algoritmeregister van de politie.
Ten slotte is het goed om te vermelden dat er ook een risicotaxatie instrument ProKid 12- is geweest. Dit risicotaxatie instrument was onderwerp van het WODC-onderzoek waarnaar verwezen wordt in vraag 10. Dit risicotaxatie instrument is nooit voor de Top400 aanpak gebruikt. De politie geeft aan dat ook dit instrument niet meer in gebruik is.
Door welke instanties wordt dit algoritme gebruikt?
De gemeente Amsterdam en de politie hebben bij mij aangegeven dat het algoritme van het risicotaxatie instrument ProKid Plus niet in gebruik is.
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aangegeven dat ProKid Plus eenmalig als proef is gebruikt in juli 2016 bij de instroom in de Top400-aanpak. In een recente brief d.d. 17 november 2022 over «Recente media-aandacht voor de Top400-aanpak» van burgemeester Halsema van Amsterdam aan de gemeenteraad van Amsterdam gaat zij in op deze proef.2
In de brief is onder andere vermeld dat destijds eenmalig een proef is gedaan om instroom in de Top400-aanpak te laten plaatsvinden op basis van het wetenschappelijk gevalideerde risicotaxatie instrument ProKid Plus, dat ontwikkeld is door de politie.3, 4 Wel is toen bepaald dat een persoon behalve door ProKid Plus ook minimaal een keer als verdachte moest zijn aangehouden. Personen die alleen getuige of slachtoffer van een delict waren, kwamen dus ook toen niet in de Top400-aanpak.5 Bovendien vond voor instroom bij alle personen een handmatige controle plaats of het logisch of proportioneel was dat iemand zou instromen in de Top400-aanpak.
Na deze proef is besloten om niet met ProKid Plus verder te gaan, omdat – hoewel ProKid Plus wetenschappelijk gevalideerd is – bleek dat de complexe weging van verschillende risicofactoren vrij technisch is en daarmee moeilijk navolgbaar voor betrokkenen. Dit was het signaal vanuit de jongeren en hun ouders en dit is door de gemeente Amsterdam serieus genomen. Dat maakt dat de gemeente gestopt is met het gebruik van ProKid Plus, zo heeft de gemeente bij mij aangegeven.
Wie houdt er toezicht op het gebruik van dit algoritme en hoe gebeurt dit?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het ProKid Plus risicotaxatie instrument eenmalig gebruikt en niet meer in gebruik.
De politie zal vanuit strikte juridische en ethische kaders bekijken of en hoe het nog te bouwen nieuwe alerteringssysteem ProKid 23- ingezet kan worden. In de beantwoording van vraag 5 wordt verder ingegaan op die kaders.
In algemene zin is er zeker sprake van toezicht op algoritmen. Dat gebeurt in eerste instantie intern en vervolgens extern door sectorale toezichthouders. Voor de politie geldt dat toezicht op algoritmen wordt vormgegeven door het toezicht op de taakuitvoering door de Inspectie van Justitie en Veiligheid, toezicht op verwerking van persoonsgegevens door de Autoriteit Persoonsgegevens en toezicht op de doelmatigheid van de taakuitvoering door de Algemene Rekenkamer.
Het kabinet versterkt daarnaast het gehele toezichtslandschap vanaf 2023 door het aanstellen van een algoritmetoezichthouder bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Uitgangspunt is dat het bestaande toezichtslandschap intact blijft. De algoritmetoezichthouder richt zich in eerste instantie op delen van sector-overstijgende kennis en expertise, het komen tot gezamenlijke normuitleg en het versterken van samenwerking tussen toezichthouders op het gebied van algoritmen en artificiële intelligentie (AI). U bent inmiddels recent geïnformeerd over de inrichting, doelen en activiteiten van de algoritmetoezichthouder.
Kunt u openbaar maken op basis van welke data en welke parameters dit algoritme wordt ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is ProKid Plus eenmalig gebruikt en niet meer in gebruik.
ProKid Plus was, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, een door de politie ontwikkeld en wetenschappelijk gevalideerd risicotaxatie instrument dat op basis van informatie uit de bronsystemen van de politie (zoals delict, rol en leeftijd) inschatte welke jongeren doorgroeien in de (zware) criminaliteit.6, 7
In het in noot 2 vermelde wetenschappelijke rapport zijn (in bijlage 2) de gebruikte variabelen vermeld.
Vindt u het wenselijk als er op basis van een voorspellend algoritme preventieve bestuursrechtelijke maatregelen genomen worden, die rechtstreekse gevolgen hebben voor deze kinderen en hun families? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Ik lees deze vraag vanuit het belang van de preventieve aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) criminaliteit en de actuele zorg over bepaalde jongeren in een kwetsbare situatie. Het kabinet zet stevig in om samen met diverse betrokken partners, zoals de gemeenten en de politie, in een brede domeinoverstijgende preventieve aanpak te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien. Het gaat hierbij ook om het bieden van begeleiding, hulp en perspectief met kansrijke en effectieve interventies in soms heftige en schrijnende situaties.
Onderzoek van onder andere het WODC laat immers zien dat crimineel gedrag op jonge leeftijd een belangrijke voorspeller is voor een langdurige en ernstige criminele carrière. Daders die een overval, straatroof of woninginbraak plegen als hun debuutdelict en daarbij minderjarig zijn hebben de grootste kans om uit te groeien tot een veelpleger.8, 9 Het lijkt dan ook belangrijk om vroegtijdig in te grijpen, zo geven de onderzoekers aan.10 Ook andere risicofactoren die zich in de kindertijd opstapelen (zoals gezinsproblematiek, middelengebruik en agressief gedrag), zo vermeldt de burgemeester van Amsterdam in haar brief, vergroten de kans op crimineel gedrag.
Dit benadrukt het belang van vroeg signaleren en ingrijpen, waarbij onder andere het bieden van een combinatie van zorg en veiligheid, inclusief waar nodig een stok achter de deur, voor jongeren en hun gezinnen de insteek is. Daarbij worden verschillende kansrijke en effectieve interventies (door)ontwikkeld en ingezet. Het gebruik van ProKid Plus paste destijds in de gemeente Amsterdam binnen de aanpak van vroeg signaleren en ingrijpen en stond niet op zichzelf, zo is ook vermeld in de brief van de burgemeester van Amsterdam.
De burgemeester van Amsterdam heeft in de vergadering van de Raadscommissie Algemene Zaken van 15 december jl. hard afstand genomen van ProKid Plus en aangegeven dat ze geen enkel plan heeft in de richting van enig gebruik van ProKid Plus of een ander algoritme als selectiecriterium voor de instroom.
De ervaringen met ProKid Plus onderstrepen het belang van goede waarborgen voor het gebruik van algoritmen, waar de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in samenwerking met de Minister voor Rechtsbescherming extra aandacht voor heeft. Ik verwijs u in dat kader naar (onder andere) de werkagenda Digitalisering voor specifieke ambities op dat vlak.11 Kort gezegd is het uitgangspunt dat de inzet van algoritmische systemen met mogelijke rechtsgevolgen die niet uitlegbaar zijn niet ingezet worden en dus niet wenselijk zijn. Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 3 vindt de inzet van algoritmen met mogelijke rechtsgevolgen niet plaats in een juridisch vacuüm. Onder andere in de kabinetsreacties op drie algoritmeonderzoeken12. De nieuwe systeemtechnologie» is hier eerder (ook) op in gegaan.13
In deze brieven wordt toegelicht dat er een kader is dat algoritmische besluitvorming reguleert: de Grondwet en de fundamentele mensenrechten vereisen dat een inbreuk op een recht alleen is toegelaten indien deze wettelijk is geregeld en noodzakelijk en proportioneel is. Domein-specifieke wetgeving reguleert de bevoegdheid waaruit besluitvorming volgt; het bestuursprocesrecht stelt regels aan besluitvorming, zoals de motivering ervan en hoor en wederhoor. De privacy- en gegevensbeschermingswetgeving (waaronder de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)/Wet politiegegevens (Wpg)) stelt regels aan het gebruik van persoonsgegevens en geautomatiseerde besluitvorming met behulp van persoonsgegevens. Het non-discriminatierecht verbiedt het maken van een (ongerechtvaardigd) onderscheid tussen mensen. Het moet vanzelfsprekend zijn dat de overheid volgens deze juridische kaders werkt, ook bij het gebruik van algoritmen. In elke fase van de levenscyclus van algoritmische besluitvormingssystemen (ontwerpen, bouwen, testen, gebruiken en monitoren) moet aandacht zijn voor de risico’s voor mensenrechten.
Om deze wettelijke verplichtingen handvatten te geven en overheidsorganisaties te ondersteunen bij de naleving hiervan is een mensenrechtentoets (IAMA: Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmen) en een handreiking non-discriminatie by design ontwikkeld. Daarnaast wordt er gewerkt aan een implementatiekader voor de inzet van algoritmen door de overheid en wordt in het kader van transparantie door overheidsorganisaties gewerkt aan algoritmeregisters waar ten minste hoog risico algoritmen in worden opgenomen.14, 15
Naast de bestaande wettelijke verplichtingen is specifiek voor AI-systemen met een hoog risico voor mensenrechten, de gezondheid en veiligheid Europese wetgeving (een AI-verordening) in voorbereiding die met name de ontwikkelingsfase van deze systemen verder reguleert. Deze conceptwetgeving is in belangrijke mate van toepassing op algoritmische besluitvormingssystemen bij de overheid. Deze concept verordening verbiedt een aantal AI-toepassingen die onaanvaardbare risico’s voor onder meer mensenrechten met zich meebrengt. Voor AI-systemen met een hoog risico is voorzien in een set eisen aan de ontwikkeling en ingebruikname van deze systemen waaraan aantoonbaar moet worden voldaan (waarin mensenrechten worden meegenomen).
In het kader van rechtsbescherming bij de inzet van algoritmen is naar aanleiding van de inzet van Nederland in dat verband een klachtrecht opgenomen in de Raadstekst van de AI-verordening. Met deze extra rechtsingang kunnen burgers en consumenten een klacht indienen bij de toezichthouder wanneer zij vermoeden dat een gebruikt AI-systeem niet aan de eisen van de verordening voldoet.
Naast de EU werkt ook de Raad van Europa (RvE) aan een juridisch raamwerk voor AI in de vorm van een verdrag, specifiek om mensenrechten en de democratische rechtsstaat te beschermen. Het voorstel van de RvE bevat fundamentele principes en regels die ervoor moeten zorgen dat het ontwerp, de ontwikkeling en de toepassing van AI-systemen in overeenstemming zijn met de eerbiediging van de mensenrechten, het functioneren van de democratie en de bescherming van de rechtsstaat. Hoewel er in nationaal en Europees verband het nodige loopt op het wetgevende terrein, blijft het kabinet alert op de toekomstbestendigheid én naleving van de juridische kaders in relatie tot algoritmen.
In het antwoord op vraag 8 wordt nader ingegaan op de benodigde rechtsbescherming en de waarborgen die daarmee samenhangen.
Zijn jeugdigen die uit dit algoritme komen vaker onderwerp van onderzoek van de politie en bijvoorbeeld staande houdingen? Worden de profielen gebruikt in het toezicht op straat?2
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, is het risicotaxatie instrument ProKid Plus niet meer in gebruik. De gemeente Amsterdam en de politie hebben mij laten weten dat het antwoord op deze vraag «Nee» is. Er is geen ander gebruik gemaakt door de politie van dit algoritme.
Zie ten aanzien van de waarborgen en de werkwijze ook de beantwoording van de vragen 5, 7 en 8.
Welke inzet van jeugdzorg volgt op basis van het voorkomen in de top400? Kunt u aangeven of deze zorg vrijwillig of onder dwang wordt ingezet?
In de voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam staat dat de Top400 integrale en persoonsgerichte regie biedt aan jongeren van 12 tot en met 23 jaar die meermaals door de politie zijn aangehouden als verdachte van een misdrijf (minstens een van die aanhoudingen moet zijn geweest voor een high impact crime-delict17 en bij wie bovendien meerdere zorgelijke signalen zichtbaar zijn
).18, 19, 20 Over deze jongeren bestaat vanuit zorg, sociaal domein en veiligheid de vrees dat zij zonder ingrijpen verder afglijden in de criminaliteit. Een persoon stroomt in op basis van vaste en objectieve criteria. Tevens worden in voornoemde brief de partners uit de werelden van veiligheid, zorg en sociaal domein genoemd. De Top400 heeft drie doelstellingen: 1) het terugdringen van recidive (vooral van high impact crime delicten, zoals straatroven, inbraken en overvallen) en daarmee het beschermen van de samenleving, 2) het verbeteren van het toekomstperspectief van de betreffende jongere en 3) het voorkomen van afglijden van minderjarige broertjes en zusjes in de criminaliteit. Binnen de aanpak is veel aandacht voor begeleiding (terug) naar school/opleiding, hulp bij schulden, het vinden van werk of passende dagbesteding en behandeling voor psychiatrische problematiek (trauma, verslaving en dergelijke) of andere (laagdrempelige) hulpverlening.
Samenvattend is de aanpak Top400 een gecoördineerde inzet van gemeente, politie, justitie en andere (zorg)instanties om crimineel gedrag terug te dringen en meer perspectief te bieden. Deze gecoördineerde inzet vindt plaats op grond van de eigen regels en bevoegdheden van de betrokken partijen. Iedere partner heeft zijn of haar eigen opdracht en beroepsethiek en werkt vanuit de eigen (wettelijke) kaders. Dit geldt ook voor jeugdzorg. Dit laatste kan zowel in het vrijwillig als het gedwongen kader, afhankelijk van de betreffende situatie.
Vindt u dat er voldoende rechtsbescherming is voor de kinderen en hun families die op basis van het ProKid Plus algoritme in een bestuurlijk programma worden geplaatst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gezegd bij het antwoord op vraag 5 heeft rechtsbescherming bij de inzet van algoritmen de bijzondere aandacht van het kabinet. In algemene zin is het de verantwoordelijkheid van de diverse betrokken overheden en uitvoeringsorganisaties om de rechtsbescherming voor kinderen en hun families te waarborgen binnen de geldende wettelijke kaders.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus eenmalig ingezet en niet meer operationeel. Plaatsing op de lijst Top400 is geen juridische sanctie of maatregel. Zie ook het antwoord op vraag 7.
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aanvullend het volgende aangegeven. De instroom in de Top400-aanpak op basis van de Top400-criteria is geen besluit in de zin van de Awb.21 Er staat dan ook er geen bezwaar of beroep open tegen de plaatsing op de lijst Top400 of Top600. Binnen de aanpak worden persoonsgegevens uitgewisseld tussen partijen voor het bereiken van de doelen van de aanpakken. Alle personen over wie persoonsgegevens worden verwerkt, hebben rechten op grond van de AVG, waaronder het recht om te verzoeken tot het wissen van persoonsgegevens. Personen die in de aanpak zijn opgenomen worden gewezen op deze rechten door middel van een AVG-bijlage bij de notificatiebrief die ze bij het moment van instroom in de aanpak persoonlijk uitgereikt krijgen.22
Wanneer een dergelijk verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens binnenkomt wordt het verzoek beoordeeld en neemt, in het geval van de Top600 en de Top400 en de andere integraal persoonsgerichte aanpakken van het regionale Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ), de burgemeester een besluit op dit verzoek. Indien het verzoek tot het wissen van persoonsgegevens wordt afgewezen, kan de betrokkene een bezwaarprocedure starten. Dit is sinds de start van de Top600 en Top400 een aantal keer voorgekomen. Tot nu toe is geen enkel bezwaar op een afgewezen verzoek tot verwijdering gegrond verklaard.
Wordt het gezinnen en kinderen vermeld dat zij door het algoritme zijn opgenomen in de top400? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dan ook bekend op basis van welke gegevens de jeugdigen zijn opgenomen zodat zij de kans hebben of krijgen om zich te verdedigen tegen de verdenking dat ze potentieel crimineel zijn of worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus eenmalig gebruikt in juli 2016 en niet meer operationeel.
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aangegeven, dat – indien personen instromen in de Aanpak Top400 – zij en hun ouders/verzorgers (van minderjarigen) hierover worden geïnformeerd. Zij kunnen via direct contact met de regisseur en individuele periodieke uitvoeringsoverleggen hun visie delen over het plan van aanpak en de uitvoering hiervan. Ook worden ouderbijeenkomsten georganiseerd met als doel ouders van jongeren in de aanpak zo goed mogelijk te informeren, te betrekken en hun ervaringen te horen.
Broertjes en zusjes (of minderjarige kinderen van personen in de aanpak) komen alleen op de lijst Top400/Top600 als zij zelf aan de criteria voldoen.
In voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam wordt aangegeven dat de aanpak verder zal worden verbeterd op het vlak van het structureel beter betrekken van ouders en het goed uitleggen hoe de aanpak werkt.
Verder verwijs ik naar voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam.
Kunt u aangeven wat er is gedaan met de aanbevelingen van het WODC, dat in 2011 stelde dat bij de pilot geen van de politiekorpsen een goed functionerend ProKid Plus programma had?3
Het onderzoek waar in de vraagstelling naar wordt verwezen betreft een ander instrument, namelijk het instrument ProKid 12-. ProKid 12- is in 2019 uitgefaseerd en is niet meer in gebruik.
Kunt u aangeven welke andere onderzoeken zijn gedaan en wat daar de conclusie van was met betrekking tot het ProKid Plus algoritme? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1, waarin is aangegeven dat het risicotaxatie instrument ProKid Plus door wetenschappelijk onderzoek is gevalideerd. Dat onderzoek gaat over de predictieve validiteit (de betrouwbaarheid van de voorspellende waarde) van het vroegsignaleringsinstrument ProKid Plus.24 De samenvattende conclusie van dat onderzoek was dat de resultaten een overtuigend bewijs leveren voor de predictieve validiteit van ProKid Plus.
Er is in de digitale archieven van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ook in openbare bronnen gezocht naar onderzoeken ten aanzien van ProKid Plus op de zoektermen ProKid, Pro Kid, Top400 en Top 400.25 Op basis daarvan zijn geen andere onderzoeken aangetroffen die betrekking hebben op Pro Kid Plus.
Heeft u adviezen en annotaties gekregen als het gaat om de ontwikkeling van het ProKid Plus algoritme? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer?
Er is in de digitale archieven op het Ministerie van Justitie en Veiligheid gezocht naar adviezen of annotaties ten aanzien van de ontwikkeling van ProKid Plus op de zoektermen ProKid, Pro Kid, Top400 en Top 400.26 Er zijn geen adviezen of annotaties of andere documenten gericht aan bewindspersonen aangetroffen.
Zijn er privacy-impactanalyses of analyses over bescherming persoonsgegevens gemaakt over/van ProKid? Kunt u deze delen met de Kamer?
Ten tijde van het eenmalig gebruik van ProKid Plus schreef de Wpg nog niet voor dat er een privacy-impactanalyse moest worden gemaakt.
Van de in de beantwoording in vraag 1 genoemde ProKid 23- is nog geen privacy-impactanalyse gemaakt, omdat deze nog in ontwikkeling is. Een dergelijke impact-analyse (gegevensbeschermingeffectbeoordeling) zal wel onderdeel uitmaken van de genoemde beoordeling binnen strikte juridische en ethische kaders óf en hoe dit alerteringssysteem ingezet kan worden.
In hoeverre wordt het ProKid Plus algoritme gebruikt om tot kostenbesparingen te komen op bijvoorbeeld jeugdzorg? Bent u het met ons eens dat het belang van het kind hierin voorop zou moeten staan en niet de economische effecten? Kunt u antwoord toelichten?4
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus niet meer in gebruik. De reden voor het (eenmalige) gebruik van het instrument was niet om tot kostenbesparingen te komen, ook niet in de jeugdzorg. Het algoritme is ontwikkeld om de signalering vanuit de politie te verbeteren.
Ik ben het met u eens dat bij de toepassing van instrumenten het belang van het kind voorop moet staan.
Vindt u het wenselijk dat jeugdigen op basis van algoritmen in de top400 zijn geplaatst zonder dat zij strafbare feiten hebben gepleegd, maar simpelweg vanwege de politieke wens een top400 te hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemeente Amsterdam heeft aangegeven dat de wijze waarop de vraag is verwoord niet wordt herkend, daar waar het gaat over dat plaatsing in de Top400 simpelweg zou gebeuren vanwege een politieke wens om een Top400 te hebben. Ik zou een dergelijke insteek ook niet wenselijk vinden.
In voornoemde brief van de burgemeester van Amsterdam wordt ten aanzien van de Top400 onder meer aangegeven dat het halen van een bepaald aantal niet het doel is en dat de Top400 nooit volledig gevuld is geweest. In de brief wordt verder ingegaan op de oorsprong, het doel en de gebruikte criteria van de Top400.
Ik wil nogmaals benadrukken dat – gezien de actuele zorg over de risico’s dat jongeren in de criminaliteit belanden of daarin verder afglijden – het kabinet stevig inzet om samen met diverse betrokken partners in een brede domeinoverstijgende preventieve aanpak te voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien.28, 29
De gemeente Amsterdam heeft bij mij aangegeven dat de Top400-aanpak een voorbeeld is van vroeg signaleren en ingrijpen. In het antwoord op vraag 7 is de aanpak vrij uitgebreid beschreven. De gemeente Amsterdam gebruikt hierbij geen algoritmische selectieprogramma’s (zoals ProKid Plus). De Top400 maakt gebruik van cumulatieve criteria waarin aanhoudingen en zorgsignalen bij elkaar worden opgeteld.
Zie ook het antwoord op de vragen 5 en 8, waar het onder andere gaat over waarborgen die daar genoemd worden voordat een algoritme in een dergelijk geval gebruikt wordt.
Met wie worden de profielen en gegevens die door ProKid Plus zijn gemaakt/gegenereerd gedeeld en op welke wijze wordt gegarandeerd dat jeugdigen en hun families niet nodeloos worden achtervolgd door de inzet van dit algoritme?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is het risicotaxatie instrument ProKid Plus eenmalig gebruikt en niet meer in gebruik. De gemeente Amsterdam heeft mij laten weten dat er geen profielen of gegevens zijn op basis van dat algoritme waarmee wordt gewerkt.
Daarnaast geeft de gemeente Amsterdam aan dat voor de gemeente en de Top400 geldt dat zij zorg draagt voor het beperken van risico’s wanneer het gaat om de inbreuk op de privacy van personen en voor een goede informatiebeveiliging. De gemeente heeft een privacy team en binnen het samenwerkingsband Actiecentrum Veiligheid en Zorg (AcVZ) is er een Privacy Expert Groep, met daarin privacy experts van de kernpartijen. Zij adviseren het AcVZ over vraagstukken rond gegevensdeling. Daarnaast adviseren de Functionaris Gegevensbescherming van de gemeente Amsterdam en de Commissie Persoonsgegevens Amsterdam over de gegevensdeling binnen de aanpak, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van een Data Protection Impact Assessments (DPIA) en het vaststellen van een regeling gegevensverwerking. De regeling gegevensverwerking van de Top400 wordt zorgvuldig actueel gehouden.30
Regisseurs en andere professionals die werken voor het samenwerkingsverband AcVZ worden regelmatig getraind in het in de praktijk toepassen van de juridische kaders rondom gegevensdeling. Ook hebben ze toegang tot privacy-juridisch advies van het privacy team van de gemeente Amsterdam en, wanneer relevant, de privacy-specialisten binnen hun moederorganisaties. Het uitwisselen van gegevens stopt na uitstroom uit de Top400. In het algemene convenant van het AcVZ en de gegevensregeling Top400 wordt ook ingegaan op de verwijdering van de gegevens.31
Tot slot verwijs ik hierbij naar het antwoord bij vraag 5, waar het gaat over de (wettelijke) waarborgen die gelden.
Het artikel ‘Schilderij met ‘sigaarrokende oude mannen’ na kritiek weg uit Universiteit Leiden: ‘Heel dom’’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schilderij met «sigaarrokende oude mannen» na kritiek weg uit Universiteit Leiden: «Heel dom» en berichten elders van vergelijkbare incidenten?1
Ja.
Is de Minister het ermee eens dat een schilderij verwijderen zonder debat op aangeven van een medewerker of een handvol medewerkers, puur vanwege het geslacht en huidskleur van de afgebeelde mensen, een vorm van zowel seksisme als racisme is, en dat de activisten zich dus schuldig maken aan alles wat zij zeggen te bestrijden?
Allereerst gaat een onderwijsinstelling zelf over de inrichting van haar gebouw en over de kunst die zij toont. OCW heeft inmiddels contact gehad met de Universiteit Leiden en de Universiteit Leiden heeft aangegeven dat het geen officieel besluit was om het schilderij weg te halen, maar dat er sprake was van een spontane actie van een aantal medewerkers. Inmiddels hangt het schilderij weer op zijn oude plek. De Universiteit wil graag een inhoudelijke discussie over representatie, diversiteit en inclusie en heeft aangekondigd dat een divers samengestelde commissie gaat kijken wat de beste aanpak is om het schilderij beter tot zijn recht te laten komen. De universiteit heeft mijns inziens inmiddels een zorgvuldig proces ingericht om te kijken waar het schilderij het beste tot zijn recht komt.
Wat vindt u, als voorstander van «wrijving in het debat», van deze acties?2
Ik lees in het artikel in De Telegraaf dat studenten niet blij waren met het schilderij, omdat het voor hen afdoet aan de diversiteit op de onderwijsinstelling en in de samenleving. Ik ben inderdaad voorstander van debat en dat mag ook schuren. Kunst kan daarbij een goede aanjager zijn van het debat, omdat het ons doet nadenken en reflecteren. Het is goed dat er discussie wordt gevoerd over representatie bij de instellingen.
Het vergroten van de inclusiviteit is een belangrijke opdracht aan de instellingen en ik hoop en verwacht dat er in de toekomst een inhoudelijk debat wordt gevoerd voordat een dergelijke actie wordt ondernomen.
Ziet u, hoewel u geenszins in directe zin verantwoordelijkheid draagt voor deze individuele casussen, wel een verband met de suggesties die eerder zijn aangedragen vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om «kwetsende kunst» van gangen te verwijderen en het curriculum te «dekoloniseren»?3
Er is discussie in de samenleving over het verleden en de doorwerking daarvan. Dit benoem ik ook in de Kamerbrief waar u in uw vraag naar verwijst. Ik heb niet opgeroepen kunst te verwijderen. Ruimte voor verschillende inzichten en de ontwikkeling daarvan vind ik belangrijk. Universiteiten bieden ruimte en faciliteiten voor discussie over een veelheid van gevoelige onderwerpen en politieke meningen. Iedereen in onze gemeenschap mag zich uitspreken en een mening hebben over deze onderwerpen op een respectvolle manier. Ook als het schuurt. Debat over zaken waarover de meningen verschillen, scherpt ons vermogen om te groeien, om te leren, om te ontwikkelen, en wordt gevoed door wederzijdse kritiek en open discussies. Ik heb vertrouwen in de onderwijsinstellingen om dat debat inhoudelijk te voeren en te faciliteren.
Ziet u in datzelfde verband ook uw eigen bijdrage aan dit activistische klimaat door in uw recent verschenen agenda tegen racisme en discriminatie volledig mee te gaan met de activistische terminologie uit het Nationaal Programma van de Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie, nog voordat dat stuk überhaupt met de Kamer besproken is?4
De ambities uit de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme zijn gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel zoals verwoord in het eerste artikel van de Grondwet en de gelijkebehandelingswetten. Dat geeft de overheid de opdracht om ervoor te zorgen dat iedereen in Nederland eerlijke kansen krijgt. Het doel van de agenda tegen discriminatie en racisme is dan ook om als overheid alle vormen van uitsluiting tegen te gaan.
Snapt u dat het ministerie, door via beleidstukken mee te gaan in dit activisme, een klimaat schept, waarin mensen de maat nemen op basis van hun afkomst, huidskleur en geslacht de norm wordt en deze activisten zich gelegitimeerd voelen om hiermee door te gaan en steeds meer ruimte te nemen?
Ons doel als ministerie en als rijksoverheid is om ruimte geven aan de diversiteit in de samenleving en om discriminatie en racisme te voorkomen en tegen te gaan. Dit zijn thema’s die leven in de maatschappij en dus ook op universiteiten. Dat komt niet door hoe het ministerie zich mengt in deze discussie, maar door de onvrede van mensen die zich niet thuis voelen of niet gerepresenteerd voelen op een onderwijsinstelling. Onderwijsinstellingen moeten voor iedereen veilig, toegankelijk en inclusief zijn.
Bent u het ermee eens dat er geen grondrecht bestaat om je niet gekwetst te voelen?
We streven naar een inclusieve samenleving waarin iedereen de eerlijke kansen krijgt om mee te doen aan de samenleving. Daarvoor is het belangrijk om ruimte te creëren voor verschillende standpunten en perspectieven, zonder dat het systematisch kwetsen van iemand dit in de weg kan staan.
Wat wilt u doen om het klimaat voor het academische vrije debat in universiteiten te herstellen?
In de vraag is de veronderstelling besloten dat het klimaat voor het academische vrije debat in universiteiten niet goed is en hersteld dient te worden. Dit bestrijd ik. Er is een discussie ontstaan over een kunstwerk dat in het Academiegebouw van de Universiteit Leiden hangt. Die discussie raakt aan de wijze waarop leden van de academische gemeenschap zich verhouden tot de universiteit, haar geschiedenis, het gebouw en de mensen die zich daarin bevinden. Die discussie wordt in alle openheid gevoerd. Zo heeft de Leidse hoogleraar Remco Breuker een interessante kritiek op het handelen van het bestuur gepubliceerd in het universitair weekblad Mare.5 Ook de universiteitshistoricus Pieter Slaman heeft een kritische noot geplaatst in datzelfde medium.6 De heren Floris en Job Cohen hebben in een open brief aan het college van bestuur aangeboden om toelichting te geven op de context en betekenis van het schilderij, waarop hun vader is afgebeeld.7 Ook hebben medewerkers van de universiteit zich in de landelijke media uitgesproken over de kwestie. De voorzitter van het CvB heeft uitleg gegeven over wat is gebeurd en heeft aangekondigd dat er onderzocht zal worden over hoe het schilderij beter tot zijn recht komt. Dit zijn enkele voorbeelden waaruit ik opmaak dat het vrije debat wordt gevoerd.
De zestien koeien die vermoedelijk zijn geëlektrocuteerd door een mestschuifsysteem |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Wat ging er door u heen toen u hoorde dat zestien koeien in een stal in Hooghalen zijn geëlektrocuteerd, vermoedelijk door een kortsluiting in het mestschuifsysteem?1
Verschrikkelijk. Het is niet te bevatten dat er 16 koeien geëlektrocuteerd zijn in de stal. Voor de andere koeien in de stal en voor de veehouder moet het een angstaanjagend moment zijn geweest.
Is er inmiddels meer duidelijk over de doodsoorzaak van deze dieren en de manier waarop dit heeft kunnen gebeuren?
Voor zover bekend zijn de 16 koeien geëlektrocuteerd en daardoor dood gegaan. Het onderzoek naar de oorzaak loopt nog. Een onderdeel van het onderzoek is het doormeten van de elektrische installatie. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Zijn er meer gevallen bekend van kortsluiting in het mestschuifsysteem? Hoe vaak is dit eerder voorgekomen?
Voor zover mij bekend zijn er geen vergelijkbare gevallen.
Hoe groot is de kans dat zich dit vaker voor zal doen bij zogenaamde emissiearme stalvloeren met een mestschuifsysteem? Waar baseert u dat op en hoe beoordeelt u dat?
De kans dat een dergelijk triest incident vaker voor gaat komen acht ik niet groot.
Bij juiste fabricage, installatie en onderhoud van het mestschuifsysteem zal elektrocutie van koeien door kortsluiting niet op kunnen treden.
Erkent u dat dit systeem kennelijk levensgevaarlijk kan zijn, zowel voor dieren als voor veehouders?
In deze casus was mogelijk sprake van elektrocutie. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 loopt het onderzoek naar de exacte oorzaak nog. Zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn, wordt de Kamer hierover geïnformeerd.
Gaat u een waarschuwing uitvaardigen voor veehouders met dezelfde emissiearme vloer en mestschuif over dit risico? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u deze veehouders adviseren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 loopt er nog onderzoek naar de oorzaak van het incident op het betreffende melkveebedrijf. Op dit moment zie ik geen reden om een waarschuwing uit te vaardigen. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek bezie ik de situatie opnieuw.
In zijn algemeenheid geldt dat de website van Rijkswaterstaat/Infomil informatie geeft over emissiearme vloeren, zodat melkveehouders kunnen kijken of zij te maken hebben met een emissiearme vloer2. Bij alle type vloeren, zowel traditionele vloeren als bij emissiearme vloeren, kunnen risico’s voorkomen. Het is niet zo dat emissiearme technieken als zodanig onveilig zijn. Het is een complex geheel waarbij meerdere factoren een rol lijken te spelen.
Zoals in de brief van 14 december 2021 van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aan uw Kamer (Kamerstuk 29 383, nr. 365) is aangegeven, is met stakeholders het vergroten van de veiligheid op het boerenerf besproken. Risico’s op het boerenerf worden onder andere in het voorlichtingsprogramma «Veilig en met plezier werken in de melkveehouderij» onder de aandacht gebracht3.
Kunnen veehouders subsidie of belastingvoordelen ontvangen voor deze emissiearme vloer en dit mestschuifsysteem? Zo ja, onder welke regelingen vallen die en hoeveel belastinggeld is reeds aan subsidies voor deze systemen uitgegeven?
Het is niet bekend welk type emissiearme vloer en mestschuif in de getroffen stal wordt toegepast.
Veehouders kunnen geen subsidie ontvangen voor emissiearme vloeren en mestschuifsystemen. Wel kunnen zij deelnemen aan de fiscale regelingen milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil) als de stal het certificaat Maatlat Duurzame Veehouderij (MDV) heeft behaald. Op korte termijn is niet te achterhalen hoeveel MDV-stallen een emissiearme vloer en mestschuifsysteem toepassen en hoeveel fiscaal voordeel aan die stallen is gegeven.
Kunt u bevestigen dat er gevallen zijn geweest waarin koeien uitglijden over gladde emissiearme stalvloeren, waarbij deze koeien soms ook vervroegd naar de slacht zijn afgevoerd?2
Het is bekend dat koeien kunnen uitglijden op gladde vloeren. Mij zijn geen precieze gegevens bekend over koeien die vervroegd naar de slacht zijn afgevoerd naar aanleiding van incidenten met gladde vloeren.
Herinnert u zich dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) concludeerde dat technische installaties in stallen extra brandveiligheidsrisico’s opleveren en dat zij het risico op het ontstaan en snelle uitbreiding van stalbranden vergroten met als gevolg dat meer dieren overlijden?3
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) benoemt in het rapport Stalbranden inderdaad dat technische installaties extra brandveiligheidsrisico’s opleveren en dat dit in toenemende mate een goed risicobewustzijn en veiligheidsmanagement vergt van de veehouder. Dit onderschrijf ik. Het incident laat ook zien dat het van belang is om maatregelen te nemen ten aanzien van het onderhoud van elektra en het verminderen van brandveiligheidsrisico’s. Voor de set aan maatregelen die ik hiervoor neem, zoals het drie- of vijfjaarlijks verplicht laten keuren van elektra- en zonnestroominstallatie en een jaarlijkse visuele keuring, verwijs ik naar mijn Kamerbrief van 8 oktober 2021 (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 7) en naar de informatie over de voortgang van de uitwerking van die aanpak op 6 juli 2022 (Kamerstuk 28 286, nr. 1261).
Kunt u bevestigen dat de Raad van State (RvS) heeft geoordeeld dat de stikstofreducerende werking van verschillende emissiearme stalvloeren onvoldoende zeker is?4
Ja. De Raad van State heeft recent over drie emissiearme stalsystemen geoordeeld dat met de toepassing van de Rav-emissiefactoren de emissie van ammoniak uit de betreffende stallen niet met de vereiste zekerheid kan worden vastgesteld in het kader van de toetsing aan de Wet natuurbescherming7. De Minister voor Natuur en Stikstof heeft uw Kamer op 25 november jl. geïnformeerd over hoe hier mee om te gaan (Voortgang integrale aanpak landelijk gebied en opvolging uitspraak Raad van State over Porthos, Kamerstuk 2022Z23249.
Bent u nog steeds van mening dat staltechnieken een oplossing zijn in de verschillende crises waarmee de veehouderij te kampen heeft (stikstof, klimaat, waterkwaliteit, dierenwelzijn en volksgezondheid)? Zo ja, waarom?
Ja. De toepassing van innovatieve emissiearme stalsystemen blijft onderdeel van mijn inzet op de verdere verduurzaming van de veehouderij en de opgaven die daarbinnen spelen. Daarbij is het van belang dat innovaties zowel technisch, juridisch, economisch als maatschappelijk werken. Indien een innovatie op een van deze vier aspecten niet goed werkt, zal de toepassing in de praktijk niet tot de gewenste effecten gaan leiden. Verder verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 25 november jl. (kenmerk 2022Z23250) waarin ik mijn inzet op innovatie en stalsystemen uit een heb gezet.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ja.
Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 57 |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Is de Minister bekend met de volgende zin uit «Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 57»: «Het is inmiddels soms lastig om rechts-extremisten te onderscheiden van anti-overheidsextremisten: er is sprake van een amorfe groep, waarbij onduidelijke, veranderende en gemengde denkbeelden vaak samengaan met persoonlijke grieven en psychische problemen.»?
Ja.
Zijn er onderliggende analyses die aan deze bewering ten grondslag liggen? Zo nee, waar is deze bewering dan op gebaseerd en indien dit wel het geval is, kan de Kamer deze analyses toegestuurd krijgen?
Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) is gebaseerd op informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en van de politie, openbronneninformatie, informatie van buitenlandse partners en analyses van ambassadepersoneel. In afwachting van de behandeling van het wetsvoorstel verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid is sinds 31 maart 2021 geen gebruik meer gemaakt van internetmonitoring bij de totstandkoming van deze dreigingsbeelden.1 De zin die wordt aangehaald in vraag 1 is gebaseerd op een gedeeld en gedragen beeld tussen de NCTV en zijn partners, op basis van actuele casuïstiek. Verdere inzage geeft teveel kijk in de onderzoeksmethodiek van deze partners. Deze informatie zou door kwaadwillenden misbruikt kunnen worden en kan de nationale veiligheid in gevaar brengen.
Wat is uw reactie op het bericht dat patiënten alleen in aanmerking komen voor bepaalde vormen van revalidatiezorg uit de basisverzekering als ze eerst uit eigen zak (of via een aanvullende verzekering) voor fysiotherapie hebben betaald?1
Revalidatiezorg kent verschillende vormen en zwaarten. Het genoemde bericht lijkt te verwijzen naar medisch specialistische revalidatiezorg (MSR). Ik zal daarom in de beantwoording van uw vragen hiervan uitgaan. MSR is de zwaarste en meest intensieve vorm van revalidatiezorg bedoeld voor hoogcomplexe patiënten met samenhangende problematiek op meerdere ICF2 domeinen.
Omdat deze vorm van revalidatie voor de patiënten met een laag niveau van complexiteit niet van meerwaarde is, is het van belang om (eerst) andere vormen van behandeling toe te passen.
De toegang tot MSR is geen doel op zich – het voorkomen, beperken of genezen van klachten is dat wel. Ook met andere vormen van revalidatiezorg dan MSR kan dit doel geheel of gedeeltelijk worden bereikt. Vaak betreft dit handelingen in het privédomein, denk aan preventie, zelfzorg of (lichte) beweegactiviteiten, of eerstelijnszorg zoals fysiotherapie, ergotherapie, poh-ggz, of psychologie, om te bezien of de patiënt hiermee voortgang kan boeken. MSR is bij de meeste indicaties pas aan de orde als eerstelijnszorg geen oplossing kan bieden of heeft geboden.
Zelfzorg en bepaalde vormen van eerstelijnszorg komen voor eigen rekening. Het is dus belangrijk om te realiseren dat het niet voor iedereen financieel mogelijk is om deze kosten voor eigen rekening te nemen of een aanvullende verzekering af te sluiten. Daarom zijn er andere vangnetten om ervoor te zorgen dat deze patiënten tegemoetgekomen of gecompenseerd worden voor de kosten die zijn gemaakt, denk aan een collectieve (aanvullende) verzekeringen via de gemeente, een beroep op bijzondere bijstand of de regeling fiscale aftrek specifieke zorgkosten.
Voor welke vormen van revalidatiezorg is dit het geval?
Dit is afhankelijk van de indicatie van de patiënt en niet alleen van de vorm van revalidatie.
Hoeveel patiënten moeten jaarlijks uit eigen zak betalen voor fysiotherapie om toegang te kunnen krijgen tot de voor hen medisch noodzakelijke revalidatiezorg?
Deze vraag lijkt te suggereren dat MSR een «einddoel» is. Echter, voor het grote merendeel van de patiënten is MSR niet aan de orde, omdat het voor hen onnodig zware zorg is die bij hun niveau van complexiteit geen meerwaarde biedt ten opzichte van eerstelijnszorg. Om uw vraag concreet te beantwoorden, zijn registratiegegevens nodig voor eigen betalingen. Echter, als deze zorg niet verzekerd is, wordt deze ook niet gedeclareerd – tenzij dit vanuit de aanvullende verzekering wordt vergoed, maar dat geeft geen volledig beeld.
Voor hoeveel patiënten wordt jaarlijks de vergoeding voor revalidatiezorg geweigerd omdat zij niet eerst gebruik hebben gemaakt van niet-vergoede fysiotherapie?
Dit is niet bekend. Overigens zijn er indicaties waarvoor geldt dat rechtstreeks aanspraak gemaakt kan worden op MSR.
Is het niet heel apart dat zorgverzekeraars eisen dat patiënten eerst onverzekerde zorg hebben gekregen voordat zij revalidatiezorg vergoeden voor patiënten die dit nodig hebben?
Het is van belang om passende zorg na te streven, dat wil zeggen om bij elke patiënt na te gaan welke zorg het meest effectief is tegenover de minste zorgzwaarte. Vóór de inzet van MSR is het stepped care principe uitgangspunt. De patiënt wordt volgens dit principe niet zwaarder behandeld en belast dan strikt noodzakelijk is. Er wordt dus gestart met de eenvoudigste en meest doelmatige interventie die mogelijk is gezien de aard en de ernst van de problematiek. Indien deze onvoldoende effect heeft, wordt verdergegaan met de volgende stap, met een grotere zorgzwaarte.
Het instapniveau wordt bepaald op basis van diagnostiek en in samenspraak met de patiënt. Overigens komen niet-complexe patiënten überhaupt niet in aanmerking voor MSR omdat dit voor hen geen meerwaarde biedt ten opzichte van de eerstelijnszorg.
Het feit dat in beginsel bepaalde stappen moeten worden doorlopen, maakt nog niet dat deze stappen dus verzekerde zorg dienen te zijn. (Zelf)zorg kan zeer zinvol zijn, maar toch niet verzekerd. Denk aan mondzorg voor volwassenen. Meerdere pakketcriteria spelen een rol in de afweging of zorg onderdeel moet uitmaken van het basispakket, waaronder de vraag of het noodzakelijk is om zorg collectief te verzekeren, of dat deze voor verantwoordelijkheid van het individu kan komen. Per 2004 is besloten om behandelingen die niet op de chronische lijst staan, buiten het basispakket te plaatsen omwille van de sterke stijging van de collectief verzekerde zorguitgaven. Doel was – en is – om het zorgstelsel voor de lange termijn veilig te stellen door toegankelijkheid, solidariteit en betaalbaarheid met elkaar in evenwicht te houden.3
Overigens wordt de vormgeving van de aanspraak op fysio- en oefentherapie op dit moment heroverwogen. Het Zorginstituut heeft daarom een opdracht gekregen voor het traject «Naar een passende aanspraak voor eerstelijns fysio- en oefentherapie». Aan het eind van het traject zal het Zorginstituut een advies uitbrengen over een geschikte vormgeving van de aanspraak van eerstelijns fysio- en oefentherapie in de basisverzekering, daarbij rekening houdend met de uitgangspunten van passende zorg.
Wat gebeurt er als patiënten die fysiotherapie niet kunnen betalen? Krijgen ze dan geen revalidatiezorg? Hoe verhoudt dit zich tot de zorgplicht van de zorgverzekeraar?
Er zijn vangnetten waarop de patiënt aanspraak kan maken. Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1. De zorgplicht van de zorgverzekeraar reikt slechts tot verzekerde zorg.
Zijn er andere voorbeelden van verzekerde zorg die enkel wordt vergoed als patiënten eerst gebruik hebben gemaakt van onverzekerde zorg?
Uw stelling is niet helemaal juist: er zijn wel degelijk indicaties waarvoor geldt dat rechtstreeks aanspraak gemaakt kan worden op MSR. Ter beantwoording van uw vraag: Hiervan zijn mij geen concrete voorbeelden bekend. Wel is eerstelijnszorg vrijwel altijd voorliggend op medisch-specialistische zorg.
Geeft dit voorbeeld niet ook aan dat fysiotherapie gewoon medisch noodzakelijke zorg is in bepaalde gevallen, aangezien zorgverzekeraars het zelfs als voorwaarde stellen voor verdere behandeling? Zo ja, waarom wordt het dan nog steeds niet vergoed vanuit de basisverzekering?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat alle patiënten toegang hebben tot de revalidatiezorg die zij nodig hebben, ook als zij het niet eerst uit eigen zak fysiotherapie kunnen betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Nederlands belastinggeld in Afrikaanse ontwikkelingslanden |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Met welke Afrikaanse landen heeft Nederland een ontwikkelingsrelatie gehad gedurende de periode van 2011 tot 2021?
Zie lijst in antwoord bij vraag 2.
Kunt u specificeren hoeveel miljoen euro Nederland aan ontwikkelingshulp uitgaf per Afrikaans land gedurende de periode van 2011 tot 2021?
Onderstaande tabel toont de directe ODA-uitgaven van BZ en BHOS in Afrika in de periode 2011 tot en met 2021. Alle bedragen zijn in miljoenen euro. Naast de directe uitgaven wordt in Afrika budget uitgegeven via centrale budgetten. Voorbeelden hiervan zijn centraal gefinancierde thematische programma’s, die doorgaans niet op één land of regio gericht zijn (in tegenstelling tot de gedelegeerde middelen) en meestal een meerjarig karakter hebben. Ook ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale organisaties komen uit centrale budgetten en zijn meestal niet per donor of jaar aan een specifiek land toe te rekenen. Derhalve zijn deze uitgaven niet opgenomen in de onderstaande tabel.
Algerije
0.05
0.12
0.06
0.07
0.01
0.06
0.53
0.05
0.87
0.72
0.46
Angola
0.48
0.28
0.09
0.04
0.03
0.20
0.29
0.31
0.10
0.13
Benin
20.00
16.06
28.46
32.09
16.00
26.89
28.15
22.31
28.23
33.98
35.08
Botswana
0.13
Burkina Faso
38.75
32.08
32.26
2.05
19.56
26.71
Burundi
14.13
13.38
24.60
20.93
24.47
30.66
27.47
31.40
27.53
27.53
31.90
Centraal-Afrikaanse Republiek
2.00
16.09
11.69
11.72
6.44
5.06
4.44
5.71
4.09
Congo
0.02
0.19
0.22
0.05
0.44
Democratische Republiek Congo
13.15
17.24
10.14
7.49
8.39
12.02
19.77
20.70
11.85
8.24
6.85
Egypte
7.46
5.41
3.70
1.11
1.03
1.15
4.11
4.66
4.89
8.94
5.20
Eritrea
0.09
Ethiopië
50.43
67.23
59.24
67.80
72.55
68.39
73.46
65.89
87.15
94.10
62.88
Gambia
0.05
0.01
0.04
Ghana
45.41
31.68
16.23
23.40
29.29
27.73
17.51
15.87
16.21
10.80
7.83
Guinee
0.07
Guinee-Bissau
0.04
0.01
Ivoorkust
2.10
0.01
0.03
0.02
Kaapverdië
1.72
0.04
0.04
Kenia
18.28
23.16
25.49
24.70
17.44
18.67
19.60
14.39
9.86
5.92
8.98
Liberia
1.00
5.12
0.02
0.05
Libië
2.94
0.25
0.50
0.30
0.46
1.97
6.13
3.65
6.91
2.80
2.10
Malawi
0.02
0.02
Mali
42.75
35.84
45.39
33.44
33.78
30.75
33.43
41.46
36.45
26.58
42.69
Marokko
1.76
1.83
1.68
1.10
1.56
0.78
1.17
2.27
1.22
0.24
0.39
Mauritanië
0.01
0.02
0.04
0.01
0.03
Mozambique
52.48
41.79
46.92
35.93
31.63
30.35
31.11
35.54
43.17
41.82
25.49
Namibië
1.30
0.51
0.83
0.09
Niger
0.09
7.00
2.50
6.00
14.25
21.04
21.87
Nigeria
15.45
2.17
2.03
1.95
6.71
7.13
18.02
17.25
12.93
8.34
11.94
Oeganda
10.69
20.08
27.25
16.52
13.24
15.59
17.94
25.78
29.18
32.25
31.84
Rwanda
34.13
28.81
37.34
38.18
36.81
50.54
42.54
39.92
41.93
26.38
14.95
Senegal
19.33
11.71
4.84
3.23
0.02
2.50
0.56
3.53
4.44
3.16
0.97
Sierra Leone
0.15
0.10
6.05
0.03
0.10
0.01
0.02
Soedan
34.47
11.01
8.70
4.50
3.24
9.79
3.77
11.54
8.49
12.84
8.50
Somalië
20.06
13.65
4.80
4.71
2.37
7.24
17.77
14.50
25.48
17.46
15.80
Tanzania
48.06
23.15
7.61
0.45
0.54
0.31
0.10
0.16
0.25
0.27
Tsjaad
3.50
2.00
3.80
1.03
Tunesië
0.97
1.18
2.17
1.62
0.29
0.84
1.20
4.55
18.03
3.65
12.90
Zambia
15.73
6.61
5.35
0.03
0.01
Zimbabwe
8.96
5.83
2.55
1.64
1.40
4.51
3.91
1.37
1.92
1.54
1.50
Zuid Afrika
23.40
17.05
7.74
2.34
2.58
2.34
0.79
0.37
0.67
0.60
0.35
Zuid-Soedan
17.55
41.04
41.58
41.30
37.93
44.02
48.98
59.65
42.23
32.80
27.97
Regionaal Afrika
96.35
159.54
142.46
121.03
127.97
123.10
122.69
138.83
119.94
167.18
217.10
Regionaal Grote Meren
11.62
16.72
20.76
11.24
23.67
10.08
16.93
14.96
19.60
19.77
32.45
Regionaal Hoorn van Afrika
0.27
1.97
2.92
3.52
17.66
10.65
3.68
2.01
5.64
5.73
4.69
Sub Sahara
1.00
1.08
0.77
0.44
4.55
4.46
27.15
Hoe hoog schat u de jaarlijkse illegale kapitaalvlucht in van Afrikaanse landen waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie heeft?
Illegale kapitaalvlucht onttrekt zich aan de waarneming van overheden en is daardoor niet of lastig in betrouwbare bedragen in statistieken vast te leggen. Onderzoekers ramen daarom de globale omvang van illegale kapitaalvlucht indirect aan de hand van internationale financiële en handelsstatistieken. Daarbij worden verschillende methoden gebruikt die elk hun eigen beperkingen hebben. De bedragen zijn daardoor niet één-op-één vergelijkbaar en de schattingen lopen zeer uiteen. De United Nations Conference on Trade and Development (UNCTAD) raamt bijvoorbeeld de jaarlijkse kapitaalvlucht uit Afrikaanse landen op USD 88,6 miljard1. Meer dan 80% hiervan komt uit Nigeria (USD 41 miljard), Egypte (USD 17,5 miljard) en Zuid-Afrika (USD 14,1 miljard). De overige 20% is niet uitgesplitst per land.
Hoe hoog schat u, per Afrikaans land waarmee Nederland een ontwikkelingsrelatie heeft, het bedrag aan Nederlandse ontwikkelingshulp in dat jaarlijks aan illegale kapitaalvlucht uit Afrika verloren gaat?
Gevallen van illegale kapitaalvlucht met Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen zijn op dit moment niet bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend. Het ministerie hanteert een zero-tolerance for inaction beleid ten aanzien van misbruik van financiële middelen, waarbij contractpartners de plicht hebben om dergelijke gevallen altijd aan het ministerie te melden. Het ministerie, op haar beurt rapporteert alle bewezen malversaties aan de Kamer via de bijlage van het departementaal jaarverslag, alsmede tussentijds wanneer meer dan EUR 100.000 Nederlands aandeel betrokken is.
Bent u bereid een correcte besteding van ontwikkelingshulp als eis te stellen bij het ontvangen van nieuwe Nederlandse gelden?
Een correcte besteding van de financiële middelen die Nederland beschikbaar stelt is reeds een eis die vastgelegd is in de contracten die het Ministerie van Buitenlandse Zaken met uitvoerende partijen afsluit.
Wat zijn de instrumenten waarmee u kunt afdwingen dat ontwikkelingslanden het ontwikkelingsgeld correct besteden?
Contractueel wordt met alle partnerorganisaties vastgelegd dat financiële middelen in lijn met het afgesproken voorstel en budget worden besteed. Daarbij dient bij alle contracten met een bijdrage hoger dan EUR 5 miljoen jaarlijks een financiële audit (door een onafhankelijke auditor) overlegd te worden.
Contractueel heeft het ministerie bovendien altijd het recht de financiering te verminderen of voortijdig te beëindigen, de overmaking van tranches op te schorten of de reeds overgemaakte middelen geheel of gedeeltelijk terug te vorderen indien de contractpartij haar verplichtingen niet of niet tijdig nakomt of de middelen gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het ministerie ze beschikbaar heeft gesteld.
Bij een vermoeden van misbruik van financiële middelen hanteert het ministerie een zero-tolerance for inaction beleid ten aanzien van fraude en corruptie. Dit houdt in dat indien fraude of corruptie zich toch voordoet, het ministerie verwacht dat ieder gefundeerd vermoeden van fraude en/of corruptie wordt onderzocht, dat het ministerie hierover op zo kort mogelijk termijn wordt geïnformeerd en dat, waar mogelijk, passende maatregelen worden genomen.
Wanneer het Expertisecentrum Malversaties van het ministerie, op basis van een (forensisch- of accountants-) onderzoek, moet constateren dat een fraudemelding gegrond is, worden stappen genomen om de financiële schade niet ten laste te laten komen van de begroting van het ministerie. Dit kan bijvoorbeeld door het in gang zetten van een terugvorderingsprocedure, het lager vaststellen van een subsidie, of door de contractpartij de financiële schade te laten dekken uit eigen middelen.
Het artikel 'Europese Commissie wil met ‘noodmaatregel’ procedures duurzame energie versnellen' |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Europese Commissie wil met «noodmaatregel» procedures duurzame energie versnellen»?1
Ja.
Welke concrete projecten zouden onder deze noodmaatregel vallen? Deelt u de mening dat de noodmaatregel ook toepasbaar zou moeten zijn op meer grootschalige projecten dan nu voorgesteld wordt? Zouden Wind op zee en groene waterstofprojecten hieronder moeten vallen? Bent u bereid hiervoor te pleiten in Europa?
In de kabinetsappreciatie van de noodverordening op 18 november 2022 (Kamerstuk 22 112, nr. 3545) staat mijn inzet beschreven om de toepassing uit te breiden tot andere (meer grootschalige) technieken, zoals netverzwaring en CO2-transport en -opslag. De inzet was ook gericht om snelheid bij realisatie van duurzame opwek en -infrastructuur mogelijk te maken, door aandacht voor termijnen en knelpunten. Snelle realisatie van projecten is slechts voor een deel mogelijk door korte termijnen, aandacht voor inpassing en verhouding met overige beleidsdoelen (waaronder natuur en milieu) is net zo belangrijk. Resultaat van de onderhandelingen zijn dat opzichzelfstaande netverzwaring en grootschalige opwek is opgenomen in de verordening, specifiek in artikel 6. CO2 -transport en -opslag is niet opgenomen in de verordening, omdat deze projecten niet onder de definitie van de Europese hernieuwbare energierichtlijn (RED) vallen. Wind op Zee valt in het bereik van artikel 3 en 6, groene waterstofprojecten onder artikel 3.
Wat zou deze noodmaatregel betekenen voor zowel het oplossen van de energiecrisis als ook de gestelde klimaatambities voor 2030?
Deze maatregel draagt bij aan het oplossen van de energiecrisis en de klimaatambities, maar zal niet voor significante versnelling zorgen. De voorgestelde verkorte termijnen voor vergunningverlening van zonne-energie, warmtepompen en vernieuwingsprojecten (repowering) zullen in Nederland niet of nauwelijks tot versnelling leiden. Ditzelfde geldt voor het aanmerken van duurzame energieprojecten als overstijgend publiek belang. Dit kan beperkt effect hebben in ADC-procedures, maar zal niet voor procedurele versnelling zorgen.
Hoe raakt dit voorstel aan de Porthos-uitspraak, gegeven het feit dat deze noodmaatregel projecten automatisch in aanmerking zou brengen voor bepaalde ontheffingen binnen Europese wetgeving?
Alleen projecten die in de Europese definitie van hernieuwbare energie vallen, komen in aanmerking voor artikelen van deze noodmaatregel. CCS, en daarmee Porthos, valt niet binnen die definitie en komt dus niet in aanmerking voor deze noodmaatregel.
Bent u bereid om ook te pleiten voor een uitbreiding van deze noodmaatregel voor de noodzakelijke uitbreidingen van het elektriciteitsnet? Deelt u de mening dat deze uitbreidingen randvoorwaardelijk zijn voor bijvoorbeeld de versnelde uitrol van duurzame opwek en industriële warmtepompen?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Het rapport 'Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa 2022' |
|
Jeanet van der Laan (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het rapport Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa 2022 van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en de eerdere onderzoeksrapporten van het SCP naar de houding tegenover en leefsituatie van LHBTI personen?1
Ja.
Deelt u de mening dat periodiek wetenschappelijk monitoringonderzoek naar de leefsituatie van LHBTI personen en de houding tegenover LHBTI personen onmisbaar is om maatschappelijke ontwikkelingen op dit gebied te volgen en een goed onderbouwd emancipatiebeleid te kunnen voeren?
Ik hecht er grote waarde aan dat het emancipatiebeleid goed onderbouwd en evidence-based is. Daarvoor is periodiek wetenschappelijk monitoringsonderzoek inderdaad onmisbaar. Zoals ik uw Kamer in de Emancipatienota 2022–20252 heb laten weten, zal ik daarom waarborgen dat zowel de LHBT-monitor als de Emancipatiemonitor ook in deze kabinetsperiode elke twee jaar blijven verschijnen.
Is het waar dat het SCP voornemens is om het monitoronderzoek te beëindigen dat zij sinds 2006 uitvoert naar de leefsituatie van en de houding tegenover LHBT personen? Is het waar dat het SCP ook het onderzoek naar de emancipatie van vrouwen wil beëindigen? Hoe lang bent u hiervan al op de hoogte?
In de afgelopen jaren heeft het SCP de LHBT-monitor uitgevoerd over de leefsituatie van en opvattingen over lhbt personen, in opdracht van het Ministerie van OCW. Zoals aangegeven door mijn ambtsvoorganger tijdens het Wetgevingsoverleg Emancipatie van 6 december 2021, klopt het dat het SCP stopt met deze monitor.
Het SCP heeft mijn ambtsvoorganger in 2020 definitief laten weten dat de LHBT-monitor van 2022 de laatste editie van de monitor zou zijn die zij uitvoert. De LHBT-monitor 2022 is eerder dit jaar in twee delen verschenen, waarvan het rapport Opvattingen over seksuele en genderdiversiteit in Nederland en Europa 2022 er één is. Beide delen van de LHBT-monitor 2022 zijn onlangs met uw Kamer gedeeld als bijlage bij de Emancipatienota 2022–20253.
Ook heeft het SCP mijn ambtsvoorganger in 2020 laten weten dat de Emancipatiemonitor van 2020 de laatste is die zij zou uitvoeren in samenwerking met het CBS. Aan de Emancipatiemonitor van 2022 werkt het SCP zodoende al niet meer mee. Deze is zelfstandig door het CBS uitgevoerd en is onlangs verschenen en aan uw Kamer aangeboden.
Op welke manier wilt u dit monitoringonderzoek laten voortzetten?
Zoals aangegeven in de Emancipatienota 2022–2025, blijven deze beide monitors ook in deze kabinetsperiode elke twee jaar verschijnen4. Wat betreft de LHBT-monitor ben ik bezig te verkennen welk nieuw onderzoeksbureau de taak van het SCP het beste kan overnemen. Over de uitkomst hiervan informeer ik uw Kamer nader in de eerstvolgende voortgangsrapportage. Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 3, is de Emancipatiemonitor van dit jaar voor het eerst zelfstandig door het CBS uitgevoerd. In het voorjaar van 2023 zal worden bekeken of het CBS deze monitor zelfstandig zal blijven voortzetten, of dat er een andere partij zal worden betrokken. Het CBS blijft in ieder geval wel een grote rol spelen bij de Emancipatiemonitor.
Deelt u de mening dat voortzetting van dit monitoringonderzoek zowel het verzamelen van gegevens over emancipatie vereist, evenals een gezaghebbende analyse en duiding van deze gegevens, en dat bijvoorbeeld uitsluitend verzamelen van gegevens niet volstaat? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat, net zoals bij het monitoringonderzoek van het SCP, in toekomstig monitoringonderzoek aandacht is voor a) de leefsituatie van LHBTI personen, b) de houding tegenover LHBTI personen, en c) verdiepende thematische onderzoeken? Deelt u de mening dat het monitoringonderzoek door een nieuwe onderzoeksinstantie op vergelijkbare wijze zou moeten worden uitgevoerd als dat nu gebeurt, om te bevorderen dat onderzoeksresultaten vergelijkbaar zijn en ook lange termijn ontwikkelingen kunnen worden gevolgd?
Het doel van de LHBT-monitor is en blijft om de leefsituatie van lhbt personen (en waar mogelijk in de toekomst ook intersekse en non-binaire personen) en de maatschappelijke opvattingen over deze groepen in Nederland in kaart te brengen, alsmede de ontwikkeling daarvan over de tijd heen. Ik ben het ermee eens dat voldoende analyse en duiding van de cijfers, alsmede de vergelijkbaarheid van de cijfers over de tijd heen, daarvoor vereist zijn en dat het monitoringonderzoek ook in de toekomst op vergelijkbare wijze moet worden uitgevoerd als het SCP dat deed.
Net als in de afgelopen jaren zullen er ook in de toekomst waar nodig aanvullende verdiepende thematisch onderzoeken plaatsvinden. Zoals aangegeven in de Emancipatienota 2022–2025, zal er bijvoorbeeld in 2023 een onderzoek worden opgestart naar de positie van bi+ personen op de werkvloer5.
Bent u bereid om dit monitoringonderzoek onder te brengen bij een consortium van universiteiten en andere onderzoeksinstellingen, opdat de continuïteit van het onderzoek gewaarborgd is, evenals de wetenschappelijke autoriteit en kwaliteit van analyse en duiding?
Aan het waarborgen van de continuïteit, wetenschappelijke autoriteit en kwaliteit van analyse en duiding van de LHBT-monitor hecht ik veel waarde. Zoals genoemd in de beantwoording van vraag 4, ben ik momenteel bezig te verkennen welk nieuw onderzoeksbureau de taak van het SCP het beste kan overnemen. Daarbij volg ik de geldende regelgeving over inkoop en aanbesteding. Ik wil daarom op dit moment niet vooruitlopen op de vraag bij welke partij het monitoringsonderzoek zal worden ondergebracht.
Bent u bereid om de nieuwe onderzoeksinstantie(s) te vragen om meer onderzoek te doen naar o.a. intersectionele discriminatie en de emancipatie van bi+, non-binaire, transgender, intersekse en aseksuele personen?
Het is mijn streven dat de positie van intersekse en non-binaire personen, waar mogelijk, structureel wordt meegenomen in het monitoringsonderzoek. Ook zal ik de nieuwe onderzoeksinstantie(s) vragen of het mogelijk is om de positie van bi+ en transgender personen, op meer volledige wijze dan dat reeds gebeurt, mee te nemen in het toekomstige monitoringsonderzoek. Daarnaast zal ik verkennen in hoeverre er een meer intersectionele blik in het monitoringsonderzoek kan worden toegepast en welke mogelijkheden er zijn om de positie van aseksuele personen te betrekken in dit onderzoek. Of het daadwerkelijk mogelijk zal zijn om representatieve cijfers over al deze groepen in kaart te brengen, hangt mede af van de beperkte omvang van (sommige van) deze groepen en de mogelijkheden die de nieuwe onderzoekers zien, ondanks deze en eventuele andere beperkingen. Zoals aangegeven in mijn beantwoording van vraag 5, zullen daarnaast waar nodig aanvullende verdiepende thematische onderzoeken plaatsvinden.
Bent u bereid om organisaties van LHBTI personen te betrekken bij, of suggesties te laten doen voor, het samenstellen van de onderzoeksagenda van dergelijk onderzoek?
Ik zal de nieuwe onderzoekers bij wie het monitoringsonderzoek wordt ondergebracht vragen om organisaties van lhbtiq+ personen te betrekken met oog op de verbreding van het onderzoek zoals beschreven in mijn beantwoording van vraag 7. Bij de voortzetting van het monitoringsonderzoek en de opzet van de toekomstige edities staat echter voorop dat, naast verbreding, ook de continuïteit van het monitoringsonderzoek in de basis wordt gewaarborgd door het onderzoek op vergelijkbare wijze uit te voeren als het SCP dat voorheen deed, met voldoende analyse en duiding van de cijfers.
Bent u bereid om deze vragen te beantwoorden vóór het WGO Emancipatiebeleid van 5 december 2022?
Ja.
Lucratief Belang |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met artikel 3.95b, lid 5 van de wet inkomenstenbelasting 2001?
Ja. Deze bepaling geeft houders van een lucratief belang onder voorwaarden de mogelijkheid dat de inkomsten uit dit lucratieve belang worden belast in box 2 in plaats van in box 1.
Bent u bekend met de aanvullende fondsstructuren zoals beschreven in «Private Equity en Fiscaliteit» van de Belastingdienst1?
Ja.
Kunt u een appreciatie geven van elk van deze structuren?
In het rapport «Private Equity en Fiscaliteit» van de Belastingdienst uit 2017 worden enkele basisstructuren van bij een private-equityfonds betrokken belanghebbenden beschreven. De in de praktijk voorkomende variaties op de geschetste standaardstructuur zijn vrijwel oneindig. Hoewel het vanuit het oogpunt van eenvoud en kosten het meest voor de hand ligt om de juridische structuur zo eenvoudig mogelijk te maken, kunnen individuele omstandigheden of wensen van de betrokkene aanleiding zijn om de basisstructuur aan te vullen of hierop te variëren. Deze redenen zijn veelal gelegen in civielrechtelijke overwegingen, zoals aansprakelijkheid, of ze houden verband met toezichtsregels in een bepaald land of met een zo gunstig mogelijke fiscale behandeling. Vanwege de veelvoud van structuren is het voor mij niet mogelijk om voor alle structuren een appreciatie te geven. In het algemeen geldt dat belastingplichtigen vrij zijn te bepalen op welke wijze zij hun vermogen structureren. Zolang de structuren en de fiscale verwerking ervan binnen de letter en de geest van de wet blijven, heb ik daar in beginsel geen bezwaar tegen.
Kunt u aangeven hoe vaak de carried-interest structuur voorkomen, waarbij carried-inerestuitkeringen vrij van vpb-heffing (Vennootschapsbelasting) naar de (houdstermaatschappijen van de) fondsmanagers stromen?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal carried-intereststructuren, aangezien deze niet afzonderlijk worden geregistreerd in de aangiften inkomstenbelasting.
Klopt het dat door het gebruik van dit wetsartikel (doorstootverplichting) in de lucratiefbelangregeling en de deelnemingsvrijstelling private equity fondsmanagers slechts 26,9 procent betalen over hun carried-interest in plaats van de hogere tarieven in box 1 dan wel box 2 met vpb?
Bij het bepalen van de winst van een vennootschap blijven de voordelen uit hoofde van een deelneming buiten aanmerking, evenals de kosten van de verwerving dan wel de vervreemding van die deelneming (deelnemingsvrijstelling). Als de vennootschap een deelneming heeft, dan is deze vennootschap geen vennootschapsbelasting verschuldigd over de voordelen uit de deelneming (zowel dividenden als vermogenswinsten). De deelnemingsvrijstelling voorkomt dat dezelfde winst tweemaal in de heffing wordt betrokken. Dat betekent ook dat er normaliter wel vennootschapsbelasting is betaald op het niveau van de deelneming. Of en hoeveel vennootschapsbelasting in een specifiek geval is betaald, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van dat specifieke geval. Om te bepalen hoeveel belasting direct of indirect is betaald over beloningen van de private equity fondsmanagers, waaronder de carried-interest, is daarom niet in zijn algemeenheid te zeggen. Wel is het redelijk de betaalde vennootschapsbelasting op te tellen bij de verschuldigde inkomstenbelasting in de vorm van aanmerkelijkbelangheffing.
Deelt het kabinet dat dit niet in lijn is met de volgende toelichting uit de memorie van toelichting (MvT) bij de wet belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen: «de maatregelen in zoverre effectief ter voorkoming van excessen in het beloningsbeleid, dat zij ofwel leiden tot een gewenste aanpassing van het gedrag, ofwel leiden tot een evenwichtiger belastingheffing, waarbij excessieve loningsbestanddelen zwaarder worden belast. Ten slotte kan worden opgemerkt dat de ontwikkelingen in de praktijk nauwlettend zullen worden gevolgd. Voor zover zou blijken dat de in dit wetsvoorstel voorstelde maatregelen aanpassing behoeven, bijvoorbeeld om onbedoeld ontwijkgedrag te voorkomen, kunnen daartoe aanvullende voorstellen worden gedaan.»?2
De lucratiefbelangregeling is voortgekomen uit de onduidelijkheden over de fiscale kwalificatie beloningen die veelal in de private-equity- en managementparticipatiepraktijk voorkomen. Vóór invoering van de regeling in 2009 was er rechtsonzekerheid hoe carried interest(-achtige) beloningen voor in dienstbetrekking werkzame private-equitymanagers moesten worden gekwalificeerd in de inkomstenbelasting. De opbrengst van deze zogenoemde lucratieve vermogensbestanddelen heeft namelijk een hybride karakter: het bevat zowel kenmerken van arbeidsinkomen (box 1) als van een beleggingsopbrengst (box 3). Mede ingegeven door het grote verschil in belastingdruk tussen box 1 en box 3 leidde deze fiscale duiding in vooroverleg tussen belastingplichtige en Belastingdienst vaak tot discussie, waarbij de Belastingdienst doorgaans het standpunt innam dat sprake was van loon uit dienstbetrekking of resultaat uit overige werkzaamheden, belast in box 1, en belastingplichtigen dat sprake was van specifieke aandelen of winstrechten, belast in box 3. Daarnaast kon onduidelijkheid bestaan over het genietingsmoment bij en de waardering van lucratieve belangen, die meestal ingewikkelde beloningsinstrumenten zijn die in de markt niet verhandelbaar zijn. Dat blijkt uit de parlementaire behandeling bij de totstandkoming van de lucratiefbelangwetgeving:
De lucratiefbelangregeling heeft ervoor gezorgd dat de opbrengst van een lucratief belang in beginsel als inkomen in box 1 wordt belast, met de mogelijkheid om een lucratief belang indirect in box 2 te houden. De regeling heeft daardoor tot zowel duidelijkheid als rechtszekerheid geleid voor alle betrokkenen. Daarnaast is de belastingheffing evenwichtiger geworden doordat opbrengsten uit lucratieve belangen ofwel vallen onder de progressieve heffing van box 1, ofwel onder het aanmerkelijkbelangregime tegen een gecombineerde vennootschapsbelasting en box 2-heffing. De huidige praktijk is in zoverre dus in lijn met het doel van de maatregel als aangegeven in de memorie van toelichting.
Kunt u aangeven of en hoe zoals in de MvT beloofd «de ontwikkelingen in de praktijk nauwlettend [zijn] gevolgd» de afgelopen jaren? Zo nee, waarom niet?
De ontwikkelingen in de praktijk worden met name gevolgd door middel van het toezicht proces van de Belastingdienst. De Belastingdienst geeft signalen door van bijzondere ontwikkelingen, bijvoorbeeld door de wetgever onbedoeld ontwijkgedrag, als deze worden aangetroffen. Tot op heden zijn er geen signalen van onbedoeld ontwijkgedrag van de lucratiefbelangregeling. Wanneer ik in de toekomst concrete signalen ontvang, zal ik daar adequaat naar handelen. Wel geldt dat vraagpunten spelen of in specifieke gevallen wordt voldaan aan de criteria van het lucratief belang, dan wel dat daar geen sprake van is. Het beeld is dat juist vanwege het financiële belang van de doorstootregeling er belastingplichtigen veel aan is gelegen om zeker te stellen dat wordt voldaan aan de voorwaarden van deze regeling.
Heeft dit tot het inzicht geleid dat er sprake is van «onbedoeld ontwijkgedrag»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt het kabinet dat dit een vorm van onbedoeld ontwijkgedrag betreft? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van een wettelijke regeling, in lijn met het doel van de regeling, kan naar mijn mening geen onbedoeld ontwijkgedrag zijn. De opvatting dat hier sprake is van een vorm van onbedoeld ontwijkgedrag deel ik dan ook niet.
Bent u bekend met «Lucratief belang in de Wet IB 2001»?3
Ja.
Bent u bekend met de conclusie dat «De combinatie van de 30%-regeling en de lucratiefbelangregeling kan leiden tot onbedoelde effecten»?
Deze stelling ziet op de combinatie van de 30%-regeling en de lucratiefbelangregeling. De voordelen uit het lucratief belang worden bij de houder daarvan in beginsel belast in box 1. De houder kan echter onder voorwaarden kiezen om die voordelen niet in box 1 te laten belasten, maar enkel in box 2. Dit is het geval bij een middellijk gehouden lucratief belang waarbij de gerealiseerde vermogenswinsten en genoten inkomsten voor ten minste 95% worden uitgedeeld naar de houder van het lucratief belang. Daardoor wordt voorkomen dat belastinguitstel wordt verkregen door de voordelen uit het lucratief belang op te potten in een tussenliggende vennootschap.
Ingekomen werknemers die gebruikmaken van de 30%-regeling kunnen op grond van artikel 2.6 Wet IB 2001 ervoor kiezen om aangemerkt te worden als «partieel buitenlands belastingplichtige». Dit leidt ertoe dat de ingekomen werknemer binnenlands belastingplichtige is voor het box 1-inkomen en naar keuze fictief buitenlandse belastingplichtige voor het box 2- en box 3-inkomen. Het effect is dat als een ingekomen werknemer die een lucratief belang houdt middels een in het buitenland gevestigde vennootschap kiest voor de doorstootregeling en voor de partiële buitenlandse belastingplicht, het inkomen uit het aanmerkelijk belang in de in het buitenland gevestigde vennootschap niet tot de grondslag van de Nederlands inkomstenbelasting behoort. De vraag rijst of in een dergelijke situaties kan worden voldaan aan de voorwaarden van de doorstootregeling. Meer concreet is de vraag of inkomen uit aanmerkelijk belang kan worden genoten als deze aanmerkelijkbelanghouder voor deze inkomsten niet belastingplichtig is.
Ik ben van mening dat in een dergelijke situatie niet aan de voorwaarden van de keuzeregeling van artikel 3.95b, vijfde lid, Wet IB 2001 kan worden voldaan. De doorstootverplichting vereist immers dat ten minste 95% van de voordelen die worden doorgestoten naar de aanmerkelijkbelanghouder worden «genoten». Om op grond van de Wet IB 2001 daadwerkelijk inkomen uit aanmerkelijk belang te genieten, is het nodig om binnenlands of buitenlands belastingplichtige te zijn op grond van die wet. Door de keuze voor de partiële buitenlandse belastingplicht op grond van artikel 2.6 Wet IB 2001 wordt de desbetreffende belastingplichtige enkel voor box 2 en box 3 in de Nederlandse inkomstenbelasting betrokken, als hij Nederlands inkomen geniet. Ten aanzien van box 2 is het Nederlandse inkomen een aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap. In de desbetreffende casus is daar geen sprake van, doordat de vennootschap juist niet in Nederland is gevestigd. De voordelen die worden verkregen uit die vennootschap behoren daardoor niet tot het inkomen uit aanmerkelijk belang, waardoor ook niet kan worden voldaan aan de doorstootverplichting als bedoeld in artikel 3.95b, vijfde lid, Wet IB 2001.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over hoe vaak deze situatie voorkomt. Een (middellijk) lucratief belang wordt namelijk niet afzonderlijk opgegeven in de aangifte inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting.
Kunt u deze onbedoelde effecten zowel kwalitatief als kwantitatief inzichtelijk maken?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt het kabinet dat het onbedoeld ontwijkgedrag is dat door de samenloop van de partiele belastingplicht in de 30%-regeling en de doorstootverplichting in de lucratiefbelangregeling, een expat werkzaam bij een Nederlands private equityfonds nul procent belasting betaalt over carried interestuitkeringen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 11 heb toegelicht, ben ik van mening dat de geschetste samenloop van de lucratiefbelangregeling en de partiële belastingplicht in de 30%-regeling niet mogelijk is. Ten aanzien van de mogelijkheid die artikel 3.95b, vijfde lid, Wet IB 2001 biedt, ben ik, zoals ik in het antwoord op vraag 9 heb toegelicht, van mening dat geen sprake is van onbedoeld ontwijkgedrag. Ik zie vooralsnog geen noodzaak om actie te ondernemen. Mocht blijken dat op enig moment wel daarvan sprake is, dan zal ik met een voorstel komen om de wetgeving op dit punt aan te scherpen.
Zoals ik in de antwoorden op de vragen 4 en 12 heb toegelicht, zijn er geen gegevens beschikbaar. Daardoor zijn de budgettaire consequenties van het schrappen van het vijfde lid niet bekend.
Wat is het kabinet voornemens te doen om dit onbedoelde ontwijkgedrag aan te pakken? Bent u bereid lid 5 te schrappen? Wat is de budgettaire consequentie van het schrappen van lid 5?
Zie antwoord vraag 13.
Vindt u het wenselijk dat de private equity-manager minder belasting betaalt dan een schoonmaker voor datzelfde bedrijf?
Loon, of dat nu wordt verdiend door een schoonmaker of een private-equitymanager, wordt in Nederland op dezelfde wijze in de progressieve belastingheffing van box 1 betrokken. Hetzelfde geldt voor inkomen uit lucratief belang of aanmerkelijk belang. Als de schoonmaker een aanmerkelijk belang houdt wordt hij voor het inkomen uit het aanmerkelijk belang op dezelfde wijze in de heffing betrokken als een private-equitymanager die inkomen uit aanmerkelijk belang geniet.
Kinderontvoeringen naar het buitenland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Meer kinderontvoeringen naar het buitenland: «Moeder in meeste gevallen de dader»»?1
Ja.
Kunt u verklaren wat de reden is voor de toename van kinderontvoeringen naar het buitenland in ons land? Gaat u hier nader onderzoek naar doen?
De cijfers die in het persbericht worden genoemd zijn afkomstig van het Centrum Internationale Kinderontvoering (CIKO). Het CIKO is een landelijk juridisch expertisecentrum dat als onafhankelijke stichting wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV). Het CIKO biedt kosteloos juridisch advies, begeleiding, voorlichting en mediation aan iedereen die in zijn persoonlijke of professionele omgeving in aanraking komt met (dreigende) kinderontvoering. Het CIKO is hiervoor 24/7 bereikbaar.
Wanneer ouders te maken hebben met een internationale kinderontvoering, kunnen zij een verzoek tot terug geleiding indienen bij de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (Ca). De Ca is onderdeel van JenV. Niet alle ouders die bij het CIKO een melding doen van kinderontvoering, dienen ook een verzoek in bij de Ca en vice versa. Het aantal zaken dat jaarlijks door het CIKO en de Ca wordt geregistreerd, is daarom niet één op één vergelijkbaar.
Uitgaande van de cijfers van de Ca, is er in 2021 een stijging van het aantal uitgaande verzoeken tot terug geleiding, van 54 verzoeken in 2020 tot 62 in 2021. Het aantal kinderen dat betrokken is bij die verzoeken is gestegen van 69 naar 85. Over de afgelopen vijf jaren gemeten, constateert de Ca dat er geen sprake is van een structureel stijgende lijn. Het aantal kinderen dat wordt ontvoerd naar het buitenland fluctueert en is bovendien seizoensgebonden. Nader onderzoek acht ik op dit moment niet noodzakelijk.
Kunt u reflecteren op de explosieve bevolkingsgroei veroorzaakt door migratie en hoe dit zich verhoudt tot de toename in kinderontvoeringen in ons land?
Steeds meer mensen hebben een partner die uit een ander land komt dan zijzelf. Als een van deze partners als ouder de toekomst in een ander land ziet zonder instemming van de andere ouder, neemt het risico op een internationale kinderontvoering toe.
Heeft u data over de hoeveelheid kinderontvoeringen waarbij migrantenouders zijn betrokken? Zo nee, gaat u hier onderzoek naar doen?
In 2021 werden de meeste kinderen ontvoerd naar achtereenvolgend Polen, Duitsland, de Verenigde Staten, Engeland en België. In 2020 waren dit Polen, Engeland, Duitsland, Marokko en Frankrijk.
Worden door uw ministerie risico-analyses gedaan met betrekking tot kinderontvoeringen en de migrantenpopulatie in Nederland? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat uit deze analyses komt en hoe u daarop acteert? Zo nee, waarom worden deze analyses niet gedaan?
De landen die in het antwoord op vraag 4 zijn weergegeven, zijn aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV). Hierin staan internationale afspraken over de aanpak van internationale kinderontvoering. Elk land dat is aangesloten bij het HKOV, is gebonden aan deze afspraken. Ik zie op dit moment geen aanleiding hierop nadere risico-analyses uit te voeren.
Hoe kan het dat een kwart tot de helft van de ontvoerde kinderen niet meer terugkomt naar Nederland? Waarom bent u niet in staat om deze kinderen op te sporen en terug te halen? Kunt u duiden waar dat volgens u aan ligt?
Als ouders niet samen tot een oplossing kunnen komen, is het aan de rechter in het land waar het kind mee naartoe is genomen, om te beslissen of het kind moet worden terug geleid. Wanneer het kind zich bevindt in een land dat is aangesloten bij het HKOV, dan is de rechter gehouden aan het verdrag. Het verdrag is er om kinderen te beschermen en heeft onmiddellijke terugkeer van het kind als uitgangspunt. In een specifiek geval kan de rechter echter anders beslissen, bijvoorbeeld omdat het kind geworteld is in het land waarnaartoe het is overgebracht of wanneer sprake is van andere in het verdrag neergelegde weigeringsgronden. Nederland kan zich niet mengen in een individuele rechterlijke uitspraak uit een ander land. Net zomin als een ander land zich kan mengen in een individuele uitspraak van een Nederlandse rechter. Wel kan Nederland zorgen uitspreken richting dit land als hiervoor aanleiding is én de achtergebleven ouder ondersteunen bij gebruikmaking van (nog) openstaande mogelijkheden.
Wanneer een kind is meegenomen naar een niet-verdragsland, is de rechter ter plekke niet gebonden aan de in het verdrag neergelegde afspraken. De rechter van een niet-verdragsland zal op basis van het eigen nationale recht beoordelen of een kind moet worden teruggeleid of niet.
Bent u zich ervan bewust dat het in de meeste gevallen moeders zijn die kinderen naar buitenland ontvoeren? Zo ja, is er een bepaalde groep «risicomoeders» die u actief in het vizier heeft en houdt?
Ja, ik ben me hiervan bewust. De ontvoerende ouders zijn meestal de verzorgende ouders en dat zijn over het algemeen de moeders. Er is geen sprake van een bepaalde groep «risicomoeders».
Op welke manier probeert u actief kinderontvoeringen te voorkomen en gaat u aan deze strategie na deze berichtgeving iets veranderen en/of de controle of preventie intensivere? Zo ja, op welke manier?
Uiteraard is elk kind dat wordt ontvoerd er één te veel. Daarom wordt ingezet op het waar mogelijk voorkomen van kinderontvoeringen. Het CIKO heeft hiertoe vanaf 2019 projectsubsidie ontvangen met als doel om trainingen te geven aan professionals (zoals rechters, jeugdhulp, schoolkrachten, KMar en politie) zodat een dreigende kinderontvoering eerder wordt herkend. Daarnaast wordt ingezet op bewustwording bij ouders dat toestemming nodig is van de andere ouder met gezag voordat je als ouder met kinderen mag reizen. Tevens lopen er initiatieven om het proces rond de toestemming voor reizen met minderjarigen (in situaties waar dat nodig is) en de handhaving hiervan bij een grenscontrole te verbeteren.
Gaat u samen met andere bij kind en opvoeding betrokken partners, zoals bijvoorbeeld scholen, opvanginstellingen, wijkagenten, werken aan strategie voor vroegsignalering ter voorkoming van kinderontvoeringen? Hoe gaat deze strategie eruit zien?
Zie antwoord vraag 8.
Gaat u de straffen die staan op het ontvoeren van kinderen uit Nederland strenger maken?
Momenteel is de maximale straf voor ontvoering van kinderen beneden de leeftijd van twaalf negen jaar gevangenisstraf en als het gaat om kinderen vanaf twaalf, is dat zes jaar. Uiteraard kan ontvoering gepaard gaan met andere delicten zoals bijvoorbeeld geweld en kan dat gezamenlijk ten laste worden gelegd. Ik zie op dit moment geen aanleiding om een wetsvoorstel in te dienen ter verhoging van de straffen.
Gaat u ouders die zich schuldig hebben gemaakt aan kinderontvoering voorgoed de toegang tot Nederland ontzeggen?
Los van het feit dat het ontzeggen van de toegang tot Nederland een zeer ingrijpende maatregel is, zou dit in ieder geval niet in het belang zijn van de betrokken kinderen. Nadat zij zijn terug geleid naar het land van hun gewone verblijfplaats, hebben de kinderen recht op en belang bij contact met hun beide ouders.
Heeft u zicht op de gevolgen van de schade die kinderen en hun omgeving ondervinden van ontvoeringen op sociaal, maatschappelijk en economisch vlak voor Nederland?
Een internationale kinderontvoering is een ingrijpende gebeurtenis, voor zowel het kind als de betrokken ouders. Er ligt vaak een conflict tussen ouders aan ten grondslag. Wanneer een van de ouders zonder toestemming van de andere ouder naar het buitenland vertrekt, kan dit snel leiden tot verharding van het conflict. Een en ander heeft zowel impact voor de betrokkenen als voor de directe omgeving en de samenleving in zijn geheel.
De motie Koerhuis om de continuïteit van Groningen Airport Eelde te waarborgen (Kamerstuk 31936, nr. 915). |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich de motie-Koerhuis om de continuïteit van Groningen Airport Eelde te waarborgen?
Ja.
Welke gesprekken met Groningen Airport Eelde heeft u gehad en welke mogelijkheden heeft u in kaart gebracht om de continuïteit van Groningen Airport Eelde te waarborgen?
In het licht van de motie-Koerhuis om de continuïteit van Groningen Airport Eelde te waarborgen1 heeft het Ministerie van IenW in meerdere gesprekken met de luchthaven en de provincies Groningen en Drenthe gesproken over de aanvraag van een nieuw luchthavenbesluit en de onderbouwing voor de toekomstplannen van Groningen Airport Eelde. Zo heeft er op 29 augustus jl. een overleg plaatsgevonden tussen het ministerie, de directie van Groningen Airport Eelde en de Gedeputeerden van Groningen en Drenthe. Op 16 september jl. heeft een bezoek plaatsgevonden van het ministerie aan Groningen Airport Eelde en ook bij de gesprekken met de Royal Schiphol Group is het ministerie betrokken. In deze gesprekken is ook gesproken over de toekomst van Groningen Airport Eelde, over de aanvraag voor een Luchthavenbesluit en over het intensiveren van de samenwerking. Daarbij geldt wel dat, zoals aangegeven in mijn brief van 31 mei jl.2, het primair aan de luchthaven (en haar aandeelhouders) is om in samenwerking met de regio de toekomst te bepalen. Daarbij past dat het Rijk geen bijdragen doet in exploitatie of instandhouding van regionale luchthavens3. Daarnaast zijn er ook geen financiële middelen beschikbaar vanuit de begroting om hier invulling aan te geven.
Klopt het dat op de begroting van Infrastructuur en Waterstaat middelen beschikbaar worden gesteld voor regionale luchthavens op de BES-eilanden?
Er staat jaarlijks ongeveer € 465.000,- op de begroting van Infrastructuur en Waterstaat voor luchtvaart in Caribisch Nederland.
Kunt u toelichten waarvoor de beschikbaar gestelde middelen voor regionale luchthavens op de BES-eilanden worden gebruikt?
In 2009 is naar aanleiding van het adviesrapport van de Commissie Havermans besloten om jaarlijks geld beschikbaar te stellen voor de ontwikkeling van kennis over luchtvaart op Caribisch Nederland. In tegenstelling tot de regionale luchthavens in Europees Nederland, zijn de luchthavens op Bonaire, Saba en Sint Eustatius essentieel om deze eilanden te bereiken. Gelet op het insulaire karakter van Caribisch Nederland zijn spoorwegen en snelwegen niet beschikbaar. Lucht- en scheepvaart zijn de enige modaliteiten die deze Nederlandse gebieden kunnen ontsluiten. In de begrotingsverantwoording kunt u jaarlijks lezen waaraan de middelen worden besteed. Voor 2023 wordt het geld besteed aan verschillende zaken, zoals het ondersteunen van Saba bij het opstellen van een beheer- en onderhoudsplan, het beschikbaar stellen van opleidingsbudget voor Saba en Sint Eustatius en het verkennen van duurzame kennisborging op de Cariben.
Klopt het dat een deel van de beschikbaar gestelde middelen wordt gebruikt voor de kosten van baanverlichting?
Ja.
Klopt het dat de kosten van baanverlichting worden gekwalificeerd als kosten voor niet-economische diensten van algemeen belang (NEDAB-kosten)?
Of bepaalde kosten kwalificeren als kosten voor niet-economische diensten van algemeen belang (NEDAB-kosten) is van belang bij beantwoording van de vraag of de Europese staatssteunregels van toepassing zijn. De BES-eilanden hebben een bijzonder status binnen de EU en dat betekent dat er maar een beperkt aantal verdragsbepalingen op de eilanden van toepassing zijn. De Europese staatssteunregels maken hier geen onderdeel van uit. De kosten van de baanverlichting kunnen in deze context dan ook niet worden gekwalificeerd als NEDAB-kosten.
Welke mogelijkheden ziet u om middelen beschikbaar te stellen voor de NEDAB-kosten van andere regionale luchthavens, zoals Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport?
Deze vraag impliceert een zekere gelijkheid tussen de luchthavens van Bonaire, Saba, Sint Eustatius, Maastricht en Groningen. Die implicatie is onterecht. De regionale luchthavens van nationale betekenis ontlenen hun status aan artikel 8.1, lid 3, van de Wet Luchtvaart. De luchthavens van Bonaire, Saba en Sint Eustatius zijn aangewezen op grond van artikel 30 van de Luchtvaartwet BES. De luchthavens van Bonaire, Saba en Sint Eustatius zijn een essentiële schakel in de bereikbaarheid van de eilanden waarop ze liggen. Er zijn geen alternatieve modaliteiten om deze eilanden te ontsluiten. Inwoners van Caribisch Nederland zijn van de luchthaven afhankelijk voor zaken als een bezoek aan een medisch specialist, een notaris, familie en vrienden, of een boodschap op het naastgelegen grote eiland zo’n 50 km verderop. Inwoners van Groningen of Maastricht kunnen voor zulke zaken ofwel terecht in eigen stad, ofwel zich per trein, bus, fiets of gemotoriseerd wegverkeer verplaatsen. Voor het overige deel is deze vraag hetzelfde als vraag 8, en ik verwijs u voor het antwoord op dit deel naar mijn antwoord op die vraag.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport en de mogelijkheden in kaart te brengen om middelen beschikbaar te stellen voor de NEDAB-kosten?
De lijn die het kabinet inzet met betrekking tot financiële middelen richting luchthavens is dat het Rijk niet bijdraagt aan de exploitatie en instandhouding van luchthavens. NEDAB-kosten maken onderdeel uit van het in stand houden van luchthavens. Als zodanig valt het beschikbaar stellen van middelen hiervoor vanuit het Rijk daarom niet binnen het luchtvaartbeleid. Dit wordt dan ook voor geen enkele luchthaven door het Rijk gefinancierd. Een uitzondering maken voor de financiering van NEDAB-kosten bij de luchthavens door het Rijk zou tevens voor aanzienlijke kosten zorgen, waarvoor geen middelen op de rijksbegroting staan. Op dit moment ontvangen Maastricht Aachen Airport en Groningen Airport Eelde wel NEDAB-steun (brandweer, securitykosten) via de publieke aandeelhouders (provincies, gemeenten). Bij Maastricht Aachen Airport gaat het voor de komende jaren om NEDAB-steun ter hoogte van circa 5,5 mln. euro per jaar. Groningen Airport Eelde ontvangt circa 3 mln. euro aan NEDAB-steun per jaar.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van Infrastructuur en Waterstaat?
Ja.
Het artikel ‘Amsterdamse studentenvakbond eist meer aandacht voor veiligheid na verwoestende brand’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdamse studentenvakbond eist meer aandacht voor veiligheid na verwoestende brand»?1
Ja.
Dit is al de derde brand in een Amsterdams studentencomplex in korte tijd, speelt deze problematiek ook in andere (studenten)steden? Zo ja, heeft u hier een overzicht van?
Ik heb geen informatie dat dit ook in andere (studenten)steden speelt. Ik heb navraag gedaan bij de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland over de drie branden in de regio Amsterdam. Volgens de veiligheidsregio zijn de drie branden onvergelijkbaar, zowel in aanleiding/oorzaak als het type gebouw. Voor de meest recent brand wordt door de gemeente en brandweer nog nader onderzoek gedaan naar de oorzaak en het verloop van de brand. De uitkomsten hiervan wacht ik af.
Bent u het ermee eens dat alle studenten recht hebben op een veilige, goed onderhouden woning? Zo ja, wat is er voor nodig om dit voor studenten te garanderen?
Ik ben het eens dat studentenhuisvesting veilig en goed onderhouden moet zijn. In het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2022–2030 dat ik 7 september 2022 aan uw Kamer zond (Kamerstuk 33 194, nr. 30), wordt hieraan ook aandacht besteed.
Welke maatregelen zijn nodig om dit soort branden in de toekomst te voorkomen?
Branden kunnen worden voorkomen door het naleven van de brandveiligheidsvoorschriften en het brandveilig gebruik van gebouwen door bewoners. In het Landelijk actieplan studentenhuisvesting is hiervoor aandacht. Verder heb ik diverse acties in gang gezet naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de flatbrand in Arnhem (2020). Ik verwijs daarbij naar mijn brief van 12 april 2022 (TK 28 325, nr. 237). Ik heb het Nederlands Instituut Fysieke Veiligheid (NIPV) recent opdracht gegeven voor het begeleiden van gebouweigenaren (waaronder studentenhuisvesters) bij de verbetering van de brandveiligheid van woongebouwen in de gebruiksfase. Een wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) met een aanscherping van de gebruikseisen voor vluchtroutes in woongebouwen breng ik eind dit jaar in publieke internetconsultatie. Ik verwacht deze Bbl-wijziging vervolgens in april 2023 aan uw Kamer te kunnen sturen ter voorhang.
De brandveiligheid van gevels is ontzettend belangrijk, bent u het ermee eens dat hierop grootschaliger getest zou moeten worden en is hier al een standaardmethode voor ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het er mee eens dat de brandveiligheid van gevels belangrijk is. Ik werk aan een aanscherping voor de brandveiligheidseisen voor gevels in het Bbl. Ik verwijs daarbij naar mijn brief van 12 april 2020 (TK 28 325, nr. 237). In het kader daarvan werkt het normalisatie-instituut NEN in opdracht van mij aan een Nederlandse Praktijkrichtlijn (NPR) voor grootschaliger geveltestmethoden. Een wijziging van het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) met een aanscherping van de eisen voor gevels breng ik eind dit jaar in publieke internetconsultatie. Ik verwacht deze Bbl-wijziging vervolgens ook april 2023 aan uw Kamer te kunnen sturen ter voorhang.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht dat een Nederlands vrachtschip betrokken is bij een illegaal wapentransport naar Libië. |
|
Agnes Mulder (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat een Nederlands vrachtschip betrokken was bij een illegaal wapentransport naar Libië?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het inderdaad een Nederlands vrachtschip was dat een enorme voorraad gepantserde legervoertuigen aan boord had, bestemd voor één van de strijdende partijen in Libië?
Op 11 oktober jl. heeft EUNAVFOR Irini een Nederlands gevlagd schip geïnspecteerd, vanwege gerede verdenking van de overtreding van het VN-wapenembargo tegen Libië. Het schip was onderweg naar Benghazi, Libië. De cargo is in beslag genomen voor nader onderzoek door het Panel van Experts van het VN Veiligheidsraad Sanctiecomité, dat momenteel nog loopt.
Wie was de opdrachtgever van deze vracht en waar is deze vracht aan boord gekomen?
Het schip was op weg vanuit de Verenigde Arabische Emiraten (VAE).
Het onderzoek door het Panel of Experts van het VN Veiligheidsraad Sanctiecomité naar de opdrachtgever, de lading van het schip, de benodigde documentatie – waaronder vergunningen – en de mogelijke schending van het wapenembargo is nog gaande. Derhalve heeft het VN Veiligheidsraad Sanctiecomité nog niet vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van schending van het wapenembargo.
Kunt u bevestigen dat het in dit geval gaat om een lading BATT UMG gepantserde terreinwagens? Zo ja, betreft dit type terreinwagen een gesanctioneerde lading, zoals gesteld door de EU-missie IRINI?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de bemanning noch de eigenaren na het aantreffen van de pantservoertuigen zijn beboet of vervolgd door de Europese autoriteiten en dat het schip over de benodigde documentatie en vergunningen beschikte?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat een schip over de benodigde documentatie en vergunningen beschikt terwijl dat schip een gesanctioneerde lading verscheept?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat Nederlandse vrachtschepen betrokken zijn bij de import en export van wapens van en naar Libië en zodoende het VN-wapenembargo voor Libië schenden? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat Nederlandse rederijen vaker betrokken raken bij illegale wapentransporten naar Libië?
Ja, het zou onacceptabel zijn als Nederlandse vrachtschepen betrokken zouden zijn bij de import en export van wapens van en naar Libië en zodoende het VN-wapenembargo voor Libië schenden. Zoals boven gesteld is het onderzoek door het Panel of Experts van het VN Veiligheidsraad Sanctiecomité naar de mogelijke betrokkenheid van een Nederlands gevlagd schip bij de schending van het VN-wapenembargo nog gaande. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft bedrijven regelmatig en proactief voorlichting over exportcontrole, waarbij ook aandacht is voor sanctiewetgeving.
Is er een onderzoek gestart naar dit incident? Zo nee, bent u bereid zo spoedig mogelijk een onderzoek in te stellen?
Een eventueel strafrechtelijk onderzoek in Nederland is aan het Openbaar Ministerie. Wanneer een vermoeden bestaat dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij sanctieschending wordt in beginsel onderzoek gedaan en indien nodig handhavend opgetreden. Over individuele gevallen wordt geen uitspraak gedaan.
De Tijdelijke regeling groot onderhoud banenstelsel Schiphol 2023 en de natuurvergunning voor dit groot onderhoud |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft Schiphol een natuurvergunning aangevraagd voor de stikstofuitstoot die veroorzaakt zal worden met de werkzaamheden die genoemd zijn in de Tijdelijke regeling groot onderhoud banenstelsel Schiphol 2023? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is deze ook afgegeven?
Schiphol is verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol.
Schiphol heeft geen afzonderlijke natuurvergunning aangevraagd en dat is ook niet nodig voor het voorgenomen baanonderhoud in 2023, als bedoeld in de Tijdelijke regeling groot onderhoud banenstelsel Schiphol 2023. Het is namelijk vaste jurisprudentie dat beheer en onderhoud van het project daar onlosmakelijk onderdeel van uitmaakt. Dat betekent dat als er toestemming is voor een project op de Europese referentiedatum, het beheer en onderhoud deel uitmaakt van de referentiesituatie en sprake is van bestaand gebruik dat niet beoordeeld hoeft te worden. Voor zover er geen sprake is van bestaand gebruik op de Europese referentiedatum, behoort het baanonderhoud onderdeel uit te maken van (de passende beoordeling die ten grondslag ligt aan) de reeds ingediende aanvraag voor een natuurvergunning voor de operaties op Schiphol
Het bevoegd gezag – de Minister voor Natuur en Stikstof – ziet daarop toe en behandelt momenteel die vergunningaanvraag.
Inmiddels is op 22 november jl. een handhavingsverzoek ingediend met betrekking tot groot baanonderhoud. Dat verzoek wordt door de Minister voor Natuur en Stikstof behandeld, zodat in de beantwoording van deze vragen niet op de uitkomst daarvan kan worden vooruitgelopen. Op dit verzoek wordt beslist binnen de daarvoor gestelde termijn van 8 weken. Zodra een beslissing op het handhavingsverzoek is genomen, zal de Minister voor Natuur en Stikstof de Kamer daarover informeren en de vragen 2 tot en met 9 beantwoorden. Op dit moment kan hierop, gelet op het ingediende handhavingsverzoek, niet vooruit worden gelopen.
De rol van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is beperkt tot het verlenen van vrijstellingen van regels in het Luchthavenverkeerbesluit voor het baan- en routegebruik en het vaststellen van vervangende regels en grenswaarden geluid vanwege het afwijkende baangebruik tijdens de onderhoudsperioden. De Tijdelijke regeling groot onderhoud banenstelsel Schiphol 2023 voorziet hierin en staat los van eventuele vergunningen die Schiphol nodig heeft om het baanonderhoud uit te kunnen voeren, inclusief de vereiste toestemmingverlening ingevolge de Wet natuurbescherming door de Minister voor Natuur en Stikstof.
Kunt u de aanvraag (en mogelijke beoordeling) delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat, zeker nu de bouwvrijstelling is vervallen, voor deze activiteit een passende beoordeling gemaakt moet worden, waaruit kan blijken dat deze een natuurvergunning behoeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is deze passende beoordeling gemaakt en wat kwam hier uit? Kunt u deze delen met de Kamer?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat deze activiteiten significante negatieve effecten hebben op een Natura 2000-gebied? Zo ja, op welke manier? Zo nee, hoe groot zijn die significante negatieve effecten dan?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoeveel stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt er veroorzaakt (en op welke) door de 5.600 vrachtwagenbewegingen die nodig zijn om het bestaande asfalt af te voeren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoeveel stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt er veroorzaakt (en op welke) door de 5.400 vrachtwagenbewegingen die nodig zijn om het nieuwe asfalt aan te voeren?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoeveel stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt er veroorzaakt (en op welke) door de overige activiteiten die zullen plaatsvinden?
Hoeveel stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden wordt er veroorzaakt (en op welke), doordat het vliegverkeer op de andere banen tijdelijk toeneemt, omdat de baan waar onderhoud aan plaatsvindt tijdelijk buiten gebruik wordt gesteld en dit op de andere banen moet worden verwerkt?
Zie het antwoord op vraag 1.
Deelt u de stelling dat de mogelijk lagere stikstofdepositie op het ene Natura 2000-gebied (door buitenwerkingstelling van de baan) niet verrekend mag worden met de toegenomen depositie op een ander gebied (door het toegenomen verkeer daar)? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u aangeven hoe is gekomen tot de aantallen van 5.400 en 5.600 vrachtwagenbewegingen en hoe groot de post «onvoorzien» is?
De aantallen volgen volgens Schiphol uit de omvang van de te verplaatsen hoeveelheid materiaal, gedeeld door het laadvermogen van de vrachtwagen. Het laadvermogen van een vrachtauto is 20 m3. De hoeveelheid vrijkomend materiaal bij frezen is 536.000 m2 maal 15 cm dikte, en bedraagt 80.400 m3. Gestort levert dit een volumetoeslag op van 1,4. Het volume van het af te voeren materiaal is 112.000 m3 en met vrachtwagens van 20 m3 leidt dit tot 5.600 vrachtwagenbewegingen.
De aantallen voor de aanvoer van het asfalt zijn op een vergelijkbare wijze bepaald. Het laadvermogen van een asfaltwagen is 26 ton. 140.000 ton totaal gedeeld door 26 ton per vrachtwagen geeft 5.400 vrachtwagenbewegingen.
Hoe zien de berekeningen eruit waarmee is gekomen tot de antwoorden op de bovenstaande vragen? Als u die niet kan laten zien, hoe kan de juistheid van de antwoorden dan worden bepaald?
De berekeningen zijn aangegeven in het antwoord op vraag 10.
Hoe groot acht u de kans op vertraging of gebrekkige uitvoering, gegeven het feit dat de werkzaamheden aan de Zwanenburgbaan plaatsvinden van 2 januari tot en met 19 april, terwijl in de regeling ook wordt gemeld dat asfalt niet kan worden verwerkt bij temperaturen onder de 10 graden Celsius?
In de planning is rekening gehouden met de weersomstandigheden in deze periode van het jaar. De bovenste asfaltdeklaag kan niet bij temperaturen onder 10 graden Celsius worden aangebracht. De onderdeklagen van het asfalt kunnen verwerkt worden bij een temperatuur tot 5 graden. In de planning is ruimte gereserveerd om eventuele kleine verstoringen, die optreden als gevolg van het weer (te lage temperatuur, te nat of te veel wind) op te vangen.
Hoe denkt u dat de optie van extra nachtwerk op dat punt ruimte in de planning kan geven? Acht u het waarschijnlijk dat het in die periode 's nachts warmer is dan 10 graden?
De optie van extra nachtwerk geeft volgens Schiphol binnen de geldende kwaliteitskaders geen ruimte in de planning. Zo is het in de nacht vaak kouder dan overdag, waardoor extra nachtwerk voor onder meer het asfalteren, het aanbrengen en afdichten van kabelsleuven of het aanbrengen van markeringen op banen geen ruimte biedt. Verder wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 12 en 14.
Kunt u aangeven waarom geen rekening is gehouden met een mogelijke uitloop van de werkzaamheden, terwijl u zelf stelt: «Uit eerdere ervaringen met onderhoudswerkzaamheden blijkt dat uitloop van de werkzaamheden een risico blijft»?1
Bij het opstellen van de regeling is uitgegaan van de door de sector verzochte vrijstellingen. Een risico bij het inplannen van werkzaamheden vroeg in het jaar is verstoring door weersomstandigheden. Niet-weersafhankelijke werkzaamheden zijn door Schiphol 24/7 ingepland. Voor weersafhankelijke werkzaamheden geldt dat deze 5 dagen per week zijn ingepland. Dit biedt bij slecht weer de mogelijkheid om uit te wijken naar de nachten en het weekend. Schiphol heeft aangegeven dat het niet inplannen van nacht- en weekendwerk voor weersafhankelijke werkzaamheden op het kritieke pad van de planning is bedoeld om uitloop en vertraging door weersinvloeden weer zo spoedig mogelijk op te kunnen vangen.
Zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 12, is het aanbrengen van nieuw asfalt de belangrijkste kritische factor omdat asfalt niet bij een temperatuur onder 10, respectievelijk 5 graden Celsius kan worden verwerkt. Het aanbrengen van asfalt kan bovendien niet worden vertraagd of vervroegd vanwege logistieke afspraken met asfaltproducenten. Ook is de aanleg van 450 km kabels niet mogelijk onder 5 graden Celsius plaatsvinden, vanwege het risico op kabelbeschadiging. Bedradingssleuven in asfalt moeten ook worden afgegoten, wat niet mogelijk is onder 5 graden Celsius en bij nat weer. Markeringen kunnen dan evenmin worden aangebracht.
Het niet inplannen van enige speling leidt tot een onbeheersbare einddatum en uitloop van de geplande werkzaamheden, hetgeen ook voor de omgeving ongewenst is. De afgelopen jaren heeft Schiphol de onderhoudswerkzaamheden binnen de verleende vrijstellingen kunnen uitvoeren. 2021 was een uitzondering. Twee weken aansluitende vrieskou in februari zorgde ervoor dat de ingebouwde speling in de planning onvoldoende was om twee weken stilstand op te kunnen vangen. Het was toen twee weken niet mogelijk om te werken aan de fundering, het asfalt, de baanverlichting en het rijbaanstelsel. In de vorstperiode van 6 tot en met 16 februari 2021 waren de ondergrond en de materialen waarmee moest worden gewerkt namelijk bevroren. Het werk is op 22 februari 2021 voortgezet, toen de ondergrond en de materialen ontdooid waren. Op verzoek van Schiphol is destijds de tijdelijke regeling voor het onderhoud aan de Polderbaan verlengd. Het onderhoud aan de Aalsmeerbaan in 2022 was overigens twee weken eerder klaar dan gepland.
Indien sprake is van uitloop zal afgewogen moeten worden of en in welke vorm de tijdelijke regeling dan wordt verlengd.
Wat als de regeling vervalt op 18 oktober en de werkzaamheden nog niet afgerond zijn?
Schiphol dient in geval van uitloop van de onderhoudswerkzaamheden tijdig een verzoek te doen om de regeling te verlengen of te wijzigen. Er zal dan worden afgewogen of en in welke vorm de tijdelijke regeling dan wordt verlengd.
Heeft u een juridische risicoafweging gemaakt voor als het onderhoud niet door kan gaan? Zo ja, kunt u deze juridische risicoafweging delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen juridische risicoafweging gemaakt voor de onverhoopte situatie dat het onderhoud niet door kan gaan.
Voor het jaarlijks groot baanonderhoud wordt voorafgaand door de luchthaven Schiphol een aanvraag ingediend voor een vrijstelling van regels in het LVB met betrekking tot het baan- en luchtruimgebruik, en het aanpassen van grenswaarden in handhavingspunten als gevolg van gewijzigd baan- en luchtruimgebruik. De vrijstelling wordt vervolgens door de Minister – na afweging van de betrokken belangen – verleend in de vorm van een ministeriële regeling op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart. In de afweging daarvoor is met name van belang of het moment, omvang en duur van het groot baanonderhoud zo gekozen zijn dat het groot baanonderhoud kan worden uitgevoerd met zo min mogelijk overlast voor omwonenden. In die afweging staat de noodzaak van het uit te voeren groot baanonderhoud niet ter discussie. De luchthaven is namelijk gecertificeerd op grond van de Europese regelgeving (EASA) en is verplicht om aan alle in de EASA-regelgeving opgenomen veiligheid- en certificeringseisen te blijven voldoen, waaronder ook onderhoud valt.
Hoe verhoudt de aanpassing van de gebruiks- en geluidsregels zich tot de aanpassingen die nodig zijn om de krimp naar 440.000 vliegbewegingen per jaar te regelen?
De wettelijke verankering van het kabinetsbesluit om de capaciteit van de luchthaven Schiphol tot 440.000 vliegtuigbewegingen per jaar te beperken, staat los van tijdelijke veranderingen in baangebruik en de daardoor optredende geluidseffecten, die noodzakelijk zijn om periodiek beheer en baanonderhoud te kunnen realiseren. Baanonderhoud is een juridische veiligheidsverplichting die mede voortvloeit uit EASA-regelgeving. De Tijdelijke regeling groot onderhoud banenstelsel Schiphol 2023 is opgehangen aan het huidige Luchthavenverkeerbesluit. In de regeling wordt toegelicht hoe het gewijzigde baangebruik er tijdens de onderhoudsperiode uit ziet. Ook zijn in de regeling vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten opgenomen.
Op welke wijze garandeert u dat er geen PFAS-/PFOS-houdende (of andersoortig vervuilde) grond wordt afgevoerd, maar maximaal wordt ingezet op reiniging?
Schiphol heeft aangegeven dat alle PFOS houdende grond die bij werkzaamheden vrijkomt, wordt opgeslagen op de aangewezen opslag op Schiphol. Schiphol heeft het initiatief genomen met een eigen «PFAS grondreinigingsinstallatie» de met PFAS verontreinigde grond op Schiphol te reinigen. De voorbereidingen voor het oprichten van de installatie zijn inmiddels gestart.
Op welke wijze zal het asfalt verwerkt worden, aangezien verwacht kan worden dat dit vervuild is en bekend is dat asfaltcentrales hun verwerkingsproces niet op orde hebben waardoor ze veel te veel vervuilende stoffen uitstoten?2
Circa 60% van het uitkomende asfalt wordt volgens Schiphol direct in het project hergebruikt. Het resterende materiaal wordt afgevoerd naar gecertificeerde asfaltmolens en wordt elders in het land hergebruikt.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat, wanneer dit onderhoud plaatsvindt, dit niet gaat leiden tot schade aan natuur, milieu of omwonenden? Zo ja, hoe?
Ja.
Zoals in het antwoord op vraag 16 is toegelicht, wordt alles in het werk gesteld om de hinder voor omwonenden als gevolg van beheer en baanonderhoud tot het te beperken.
In de beoordeling van een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming wordt door het bevoegd gezag (de Minister voor Natuur en Stikstof) zeker gesteld dat geen significante effecten voor de natuur optreden.
Het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol bepaalt welke operaties op de luchthaven zijn toegestaan. Daaraan ligt een milieueffectbeoordeling ten grondslag op basis waarvan wordt afgewogen in welke mate die operaties al dan niet leiden tot onaanvaardbare negatieve effecten voor het milieu.
Waarom heeft u besloten om tijdens de werkzaamheden de regels aan te passen en niet besloten de capaciteit van Schiphol te beperken?
Het tijdelijk beperken van de capaciteit (vermindering van het aantal vliegtuigbewegingen) tijdens de onderhoudswerkzaamheden is op grond van internationaal recht juridisch niet mogelijk en bovendien vanwege procedurevoorschriften, zoals de Balanced Approach procedure ingevolge verordening (EU) 598/2014, geen praktisch haalbare optie. Luchtvaartmaatschappijen vliegen volgens slots die uitgegeven zijn door de slotcoördinator. De slotcoördinator is een onafhankelijk orgaan en verdeelt de slots onder de luchtvaartmaatschappijen en is daarbij aan regels gebonden die wereldwijd zijn afgesproken. Er is gewaarborgd dat hetzelfde proces en dezelfde regels wereldwijd worden gevolgd waardoor de capaciteit op een non-discriminatoire wijze kan worden verdeeld. De luchtvaartmaatschappijen behouden hun recht om te vliegen, ongeacht of er wel of geen onderhoud plaatsvindt.
Bij elke toegestane capaciteit van de luchthaven Schiphol is sprake van noodzakelijke werkzaamheden die in het kader van beheer en baanonderhoud dienen te worden uitgevoerd. Ten gevolge daarvan zal altijd sprake zijn van een noodzaak om tijdelijk het baangebruik aan te passen tijdens de uitvoering van deze werkzaamheden.
Welke voorbereidingen treft u om het aantal start- en landingsbanen op Schiphol te reduceren?
Er worden geen voorbereidingen getroffen om het aantal start- en landingsbanen op de luchthaven Schiphol te reduceren.
De berichtgeving dat Iraanse demonstranten worden gevangengezet, gemarteld en de doodstraf wordt opgelegd |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten ««Risk of torture and death»: Alarm over Iran protest prisoners»1 en «Opnieuw protesten in Iran, parlement wil hardere straffen»?2
Ja.
Hoe oordeelt u over deze berichten?
Nederland heeft grote zorgen over de mensenrechtensituatie in Iran.
Bent u bereid het geweld en bloedvergieten van de Iraanse overheid blijvend te veroordelen en daarbij expliciet het martelen en opleggen van de doodstraf op demonstranten aan te kaarten? Kunt u dit zowel unilateraal als in Europees verband uitdragen? Wat bent u van plan te doen indien de doodstraf daadwerkelijk wordt uitgevoerd op demonstranten?
Nederland heeft het geweld tegen vreedzame demonstranten van meet af aan veroordeeld en blijft alle mensenrechtenschendingen in Iran ten sterkste veroordelen. Voorts is Nederland onder alle omstandigheden tegen de doodstraf.
Nederland heeft de recente terdoodveroordelingen reeds veroordeeld in bilaterale contacten en heeft dit zowel nationaal als in EU-verband uitgedragen in de Derde Commissie van de Verenigde Naties New York. Ook heeft Nederland zich hier stevig over uitgesproken tijdens een speciale zitting van de VN Mensenrechtenraad op 24 november jl. die tot de instelling van een onderzoeksmechanisme naar mensenrechtenschendingen in Iran heeft geleid. Ook heeft Nederland de Iraanse Ambassadeur in Den Haag ontboden om de ernstige zorgen over de recente executies van demonstranten (nogmaals) te onderstrepen en Iran met klem op te roepen om af te zien van verdere executies. Daarnaast heb ik op 22 december en 9 december jl. telefonisch contact gehad met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken, in dit contact heb ik de huidige mensenrechtensituatie in Iran en de executies van demonstranten die reeds plaatsvonden scherp veroordeeld. Ook heb ik het belang dat Nederland hecht aan de vrijheid van meningsuiting en het recht op vreedzame demonstratie onderstreept.
Wilt u specifiek aandacht vragen voor gevallen als Toomaj Salehi, Hossein Ronaghi, Majid Tavakoli, Fatemeh Sepehri, Mohammad Qobadlo, Mahan Sedrat Madani, Manouchehr Mehman Navaz en Saman Yasin?
Nederland is bekend met de bovengenoemde casuïstiek. Inmiddels zijn er meer dan 18.000 mensen gedetineerd in verband met de protesten. Nederland pleit voor gerechtigheid voor al deze mensen. Nederland vraagt daarbij aandacht voor alle terdoodveroordeelden.
Bent u bereid in Europees verband de druk verder op te voeren en additionele sancties, van handel tot persoonsgericht, in te voeren richting het Iraanse regime? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het uitgangspunt bij het ontwikkelen van nieuwe sancties is dat deze proportioneel en effectief dienen te zijn. Handel tussen de EU en Iran is zeer beperkt en het invoeren van sectorale maatregelen ligt bovendien gecompliceerd. Mede op initiatief van Nederland is inmiddels een significant aantal personen en entiteiten op grond van het EU Iran mensenrechtenregime gesanctioneerd en zijn ook sancties vanwege Iraanse droneleveranties ingesteld. Dit betekent concreet dat het verboden is om vanuit de EU handel te drijven met Iraanse personen of entiteiten die zijn gesanctioneerd onder het EU Iran mensenrechtensanctieregime of die zijn gesanctioneerd ten aanzien van de dronesleveranties van Iran aan Rusland. Het kabinet onderzoekt tevens de mogelijkheden om deze maatregelen uit te breiden. Mede op initiatief van Nederland heeft de Europese Raad Buitenlandse Zaken op 12 december 2022 een derde pakket aan mensenrechtensancties op Iran aangenomen.
Hoe vaak heeft u uw Iraanse collega en de Iraanse ambassadeur in Nederland sinds het begin van de protesten gesproken? Heeft Iran enige indicatie gegeven haar gedrag te veranderen?
Ik heb de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken telefonisch gesproken op 9 december en 22 december jl. en daarnaast en marge van de AVVN in New York. Daarnaast zijn er acht gesprekken gevoerd met de Iraanse ambassadeur in Den Haag sinds het begin van de protesten, inclusief de recente ontbieding op 15 december 2022. Ook hebben er op hoogambtelijk niveau gesprekken plaatsgevonden. Binnen het Iraanse establishment zijn er verschillende opvattingen ten aanzien van de protesten en hoe daarop gereageerd zou moeten worden. Ook in Teheran is meermaals contact geweest tussen de Iraanse autoriteiten en de Nederlandse ambassadeur aldaar. In al deze contacten heeft Nederland steeds in klare taal het geweld tegen vreedzame demonstranten veroordeeld en Iran opgeroepen om vrouwenrechten en andere mensenrechten te respecteren.
Bent u bereid zich in te zetten om Iran uit de Verenigde Naties (VN)-Commission on the Status of Women te zetten?
Conform Tweede Kamer Motie van Lid Mulder (Motie 36 200-V, nr. 39 d.d. 24 november 2022) en Eerste Kamer Motie van Fractie-Nanninga (36 200, D Eerste Kamer der Staten-Generaal) heeft Nederland zich ingezet voor de verwijdering van Iran uit de VN Commissie voor de Status van de Vrouw (CSW). Op 14 december jl. werd Iran verwijderd uit de CSW. De Verenigde Staten nam hiertoe het initiatief. De uitzetting geschiedde door middel van een resolutie in de VN Economic and Social Council (ECOSOC), Nederland heeft hier momenteel geen zitting in. In EU-verband heeft Nederland ingezet op de verwijdering van Iran uit de VN CSW, met als oogmerk dat de EU lidstaten die zitting hebben in ECOSOC stemden voor de door VS ingediende resolutie die daarin voorziet. Zelf heb ik hier ook nogmaals voor gepleit bij de Raad Buitenlandse Zaken van 12 december 2022. Op 14 december 2022 stemden alle EU lidstaten voor de verwijdering van Iran uit de VN CSW.
Is er reeds contact met de Nederlander die gevangen is genomen tijdens de protesten? Zo ja, hoe gaat het met hem/haar? Zo nee, waarom niet?
Nederland is bekend met de casus en verleent consulaire bijstand. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat tevens in contact met de familie van deze Nederlander, maar doet geen (publiekelijke) uitspraken over individuele casuïstiek.
Wilt u deze vragen met spoed en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.