Het vangen van kippen |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de rechter die stelde dat de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) «moet handhaven op de manier waarop kippen worden gevangen»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de rechter aangeeft dat bij het huidige (gedoog)beleid van de NVWA rond kippenvangen geen sprake is van «een consistent en doordacht bestuursbeleid»?
Ik vind, zoals ik ook tijdens het commissiedebat Dieren in de veehouderij van 10 november 2022 heb aangegeven (Kamerstuk 28 286, nr. 1283), het net als mijn ambtsvoorgangers niet diervriendelijk als kippen aan de poten gevangen worden en met meerdere dieren in één hand op de kop hangen, vaak vastgehouden aan slechts één poot.
Er is lange tijd onduidelijkheid geweest over de reikwijdte van het artikel en het feit dat pluimvee in Nederland op dezelfde wijze gevangen wordt als in de mede-lidstaten van de Europese Unie. De opvatting van de rechter brengt hier duidelijkheid in. In de uitspraak is het standpunt geformuleerd dat het verbod duidelijk is en dat er in deze zaken een beboetbaar feit is begaan.
Wat vindt u ervan dat de rechter aangeeft dat wetsovertredingen slechts in uitzonderlijke gevallen mogen worden gedoogd indien er concreet zicht is op legalisatie en indien handhaving onevenredig zou zijn, maar dat daar bij het vangen van kippen aan de poten geen sprake van is?
De rechter heeft aangegeven dat slechts in uitzonderlijke gevallen mag worden gedoogd. Mogelijk wordt het artikel over het verbod op het vangen van dieren aan de poten binnen enkele jaren gewijzigd in het kader van de voorgenomen wijziging van de Transportverordening. Deze ontwikkeling doet er ingevolge de uitspraak niet aan af dat het vangen aan de poten nu verboden is en dat daarover geen misverstand kan bestaan. De rechter is stellig in de beginselplicht tot handhaving en het bij de opgelegde heroverweging voorzien in een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige handhaving.
Wat vindt u ervan dat, in tegenstelling tot uw antwoorden op Kamervragen, er volgens de rechter «geen duidelijke aanwijzing is dat de Uniewetgever bij de totstandkoming van de Transportverordening de uitzondering op dat verbod voor pluimvee heeft willen handhaven»?2
De opvatting die voorheen gangbaar was omdat de wijze van het vangen aan de poten in de Europese Unie op dezelfde wijze geschiedt, heeft de rechter gewogen en anders geduid. Zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Hoe reflecteert u op de uitspraak van de rechter over de eenduidigheid van het European Food Safety Authority (EFSA)-advies dat «uit het advies volgt dat uitgangspunt is dat pluimvee in rechtopstaande positie met de vleugels tegen het lichaam wordt gedragen en bij het vangen niet ondersteboven wordt gehouden.»?
Uit het oogpunt van dierenwelzijn is het rechtop vangen van pluimvee het meest diervriendelijk. Dat wordt duidelijk en uitgebreid onderbouwd in het EFSA-advies. Evenwel laat het advies ook ruimte om de dieren (kortstondig) ondersteboven te tillen, mits aan aanvullende randvoorwaarden wordt voldaan om de kans op letsel te verkleinen.
Om daadwerkelijk de kans op welzijnsaantasting zo klein mogelijk te houden is het eveneens van belang om de praktische uitvoerbaarheid en de kunde van de vangploegen in ogenschouw te nemen. Er zijn diverse stalsystemen en diverse soorten kippen/kuikens en vangmethoden. De sector geeft aan dat er geen eenduidige methode aan te wijzen is die in ieder systeem en voor iedere categorie pluimvee van toepassing kan zijn.
Hoe gaat u invulling geven aan de opdracht die de rechter u meegaf om te komen tot een «doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige handhaving» van het verbod om kippen aan de poten te vangen?
Naar aanleiding van de uitspraak zal de NVWA eerst herinspecties doen bij die bedrijven die in het kader van het oorspronkelijke handhavingsverzoek zijn bezocht.
Indien er bij een inspectie wordt geconstateerd dat er aan de poten wordt gevangen, zal er handhavend worden opgetreden.
De rechtbank merkte daarbij op dat de Minister af kan wijken van het interventiebeleid en niet een boete maar een last onder dwangsom op kan leggen om zo herhaling van de eerdere overtredingen te voorkomen. Daaraan kan ook een termijn worden verbonden waarbinnen de overtredingen moeten worden beëindigd zodat vangbedrijven hun werkwijze daarop nog kunnen aanpassen.
Het resultaat van de heroverweging moet leiden tot een doeltreffende, afschrikwekkende en evenredige handhaving van de desbetreffende norm.
De NVWA is in overleg met diverse ngo’s en sectoren over deze kwestie om een realistisch beeld te krijgen van de termijn die gemoeid is met de praktische uitvoerbaarheid in de verschillende houderij- en stalsystemen, waaronder de beschikbaarheid en training van personeel.
Eerder heb ik de sectoren al gevraagd te komen met een plan van aanpak om te komen tot vangmethodes waarbij de kans op welzijnsaantasting en letsel zoveel mogelijk wordt beperkt. Dit plan wordt door de sector in samenwerking met dierenwelzijnsorganisaties waaronder Eyes on Animals en Dierenbescherming verder geconcretiseerd.
Past het vangen van kippen aan de poten bij uw definitie van een «dierwaardige veehouderij» mede met het oog op het feit dat de NVWA heeft aangegeven dat hier vaak ernstig vangletsel bij optreedt leidend tot onder meer ernstig letsel, open botbreuken, dieren die tegen containers slaan, hevig lijden en langzaam stikken?3
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 vind ik het niet diervriendelijk als kippen aan de poten gevangen worden en met meerdere dieren in één hand op de kop hangen, vaak vastgehouden aan slechts één poot. Het EFSA-rapport beschrijft ook duidelijk hoe deze vangmethode het welzijn van de dieren aantast. Echter, de EFSA-aanbevelingen in het rapport zijn niet zo eenduidig als ik hoopte: rechtop vangen wordt weliswaar aanbevolen, maar direct daarna staat een aanbeveling voor het vangen aan de poten, onder bepaalde voorwaarden. Kortom, al heeft rechtop vangen de voorkeur, de EFSA wijst vanuit dierenwelzijnsredenen het vangen aan de poten niet volledig af.
Daarbij wil ik benadrukken dat ernstige letsels, zoals open botbreuken, vooral te wijten zijn aan het hardhandig omgaan met dieren tijdens het vangen en het in de kratten of containers plaatsen. Ook het klemraken van lichaamsdelen zoals vleugels bij het sluiten van de kratten en containers leidt tot ernstig letsel. Dit kan allemaal ook bij rechtop vangen gebeuren, als de vangers niet zorgvuldig werken.
Wat is uw inzet op Europees niveau met betrekking tot dit verbod op het vangen van kippen aan de poten bij de herziening van de Transportrichtlijn, die over enkele jaren is voorzien?
Mijn inzet voor de aankomende herziening van de transportverordening is op 5 juli 2022 aan de Tweede Kamer gestuurd (Bijlage bij de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 18 juli 2022, Kamerstuk 21 501–32, nr. 1452). Samen met de landen van de zogeheten «Vught groep» (Duitsland, België, Denemarken, Zweden en Nederland) pleit ik voor het vangen van pluimvee zoals is aanbevolen in de factsheets voor goede praktijken, die in 2017 zijn opgesteld in het «Animal transport guides project» van de Europese Commissie4. Hierin wordt het rechtop vangen aanbevolen, of anders het vangen aan de poten maar dan met minder dieren in hand en altijd met ondersteuning van het lichaam. Ik ben dus geen voorstander van een zogenoemde «reparatie» van de verbodsbepaling, als dit betekent dat er een uitzondering komt voor pluimvee zonder enige aanvullende voorwaarden om het dierenwelzijn te borgen.
Het bericht ‘Hoe inhalige cardiologen een zorginfarct veroorzaakten in het Isala-ziekenhuis’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de reconstructie van de Volkskrant «Hoe inhalige cardiologen een zorginfarct veroorzaakten in het Isala-ziekenhuis» van afgelopen weekend?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van de bevindingen van de onderzoeksjournalisten als het gaat om hoe geld en macht een grote rol hadden in de cardiologie-organisatie en hoe deze de patiëntenzorg en onderlinge samenwerking beïnvloedden? Is de cardiologie-organisatie van de Isalaklinieken uniek daarin?
Ik vind het beeld dat wordt geschetst zorgelijk en ik blijf het dossier dan ook nauwlettend volgen. Anderzijds vind ik het ook goed om te lezen dat het ziekenhuisbestuur heeft ingegrepen en maatregelen heeft getroffen. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ziet in voorliggend geval op dit moment ook geen risico’s voor de kwaliteit van zorg.
Ik vind dat patiënten en cliënten toegang moeten hebben tot goede zorg en dat zorgmedewerkers een veilige werkomgeving moeten hebben. De raad van bestuur van een zorginstelling is verantwoordelijk voor het organiseren van deze zorg en werkomgeving. Dit betekent dat de raad van bestuur soms moet optreden, bijvoorbeeld als zorgverleners mogelijk ontoelaatbaar hebben gehandeld. Vervolgens moeten maatregelen worden genomen om de mogelijke risico’s ten aanzien van kwaliteit, veiligheid en continuïteit van zorg te beheersen en in de toekomst te voorkomen.
Hoe kan het dat toezicht in de zorg op zoveel verschillende manieren is belegd – zoals uiteengezet in de antwoorden op schriftelijke vragen – en dat desondanks de situatie bij cardiologie in Isala zoveel jaren heeft kunnen voortduren? Wat zegt dat over de effectiviteit van toezicht?2
Uit het artikel maak ik op dat het ziekenhuisbestuur heeft ingegrepen en maatregelen heeft getroffen om de situatie te verbeteren. Op basis van deze casus en het artikel zijn algemene uitspraken over de effectiviteit van het toezicht naar mijn mening niet goed mogelijk.
Zoals in het antwoord op vraag 2 aan de orde kwam, is de raad van bestuur van een zorginstelling verantwoordelijk voor het organiseren van de zorg. De raad van commissarissen of de raad van toezicht heeft ingevolge het Burgerlijk Wetboek (BW) tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de onderneming. Indien zorgaanbieders zich committeren aan de Governancecode zorg 2022 en deze implementeren in hun organisatie, dan is dit ook een instrument om niet-integere activiteiten te voorkomen. Zo moet er aandacht zijn voor eventuele (schijn van) belangenverstrengeling en dat te allen tijde de belangen van de zorgorganisatie en haar patiënten voorop staan.
Bent u bereid in kaart te brengen in hoeveel ziekenhuizen en medisch-specialistische organisaties dergelijke corrumperende werkwijzen plaatshebben? Zo ja, op welke termijn kan de Kamer daarover informatie verwachten? Zo nee, waarom niet? Verwacht u dat dergelijke praktijken zijn voorbehouden aan medisch-specialistische organisaties? Zo nee, welke andere type zorgorganisaties hebben een verhoogd risico op dergelijke incidenten?
Ik verwacht dat betrokkenen, bijvoorbeeld in ziekenhuizen en medisch-specialistische organisaties, mede naar aanleiding van deze berichtgeving extra alert zijn op dit soort situaties en daar waar nodig optreden en maatregelen treffen. Ik zie geen aanleiding om in kaart te brengen in hoeveel ziekenhuizen zich mogelijk vergelijkbare situaties voordoen. Ik verwacht niet dat de situatie zoals geschetst in het artikel voorbehouden is aan medisch-specialistische organisaties. Op basis van eerdere casuïstiek is wetgeving in voorbereiding met wettelijke normen over de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties, de Wet integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz).
In de antwoorden op vraag 5 en vraag 6 ga ik in op de stappen die worden gezet in de verbetering van toezicht, de borging van integriteit en de werking van het Transparantieregister Zorg.
Op welke manieren moet het toezicht verbeteren om te voorkomen dat geld en macht zo’n dominante invloed krijgen in ziekenhuisorganisaties? Bent u bereid een voorstel te doen om het toezicht te verbeteren? Zo ja, op welke termijn is dat mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Bij brief van 29 juni 20223 heeft de Minister voor Langdurige Zorg en Sport u geïnformeerd over onze brede ambitie op te treden tegen fraude in de zorgsector en daarmee de aanpak van niet-integere zorgaanbieders.
In de brief is onder andere ingegaan op het wetsvoorstel Wibz. In dit wetsvoorstel worden onder meer wettelijke normen opgenomen over de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties. Het toezicht van de NZa zal met het wetsvoorstel worden verruimd, zodat eerder kan worden opgetreden als er sprake is van niet integer gedrag bij bijvoorbeeld de omgang met tegenstrijdige belangen binnen zorgorganisaties. De internetconsultatie en van de Wibz en de gebruikelijke uitvoeringstoetsen zijn afgerond. Het streven is om de Wibz op 1 januari 2025 inwerking te laten treden.
Daarnaast zijn vanaf verslagjaar 2022 medisch specialistisch bedrijven (msb’s) ook jaarverantwoordingsplichtig. Daardoor krijgen toezichthouders en inkopers beter zicht op de financiële stromen binnen msb’s.
In de beantwoording van de Kamervragen van lid van den Berg (CDA; Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 703) over verborgen betalingen aan cardiologen4, heb ik ook mijn wens geuit de transparantie van betalingen aan zorgprofessionals en zorginstellingen beter te waarborgen. De komende tijd beraad ik mij daarom op de vraag wat hiertoe de meest effectieve maatregelen zijn. De vraag of, en zo ja in welke vorm, hiervoor nadere wet- en regelgeving nodig is, neem ik nadrukkelijk mee in deze afweging. Zoals toegezegd informeer ik u hierover in het eerste kwartaal van 2023.
Ook heb ik u in die beantwoording gewezen op het onderzoek dat de IGJ is gestart met betrekking tot de verplichte transparantie bij gunstbetoon en de borging daarvan in de ziekenhuizen. Ook is de IGJ in gesprek gegaan met de veldpartijen die tezamen de verantwoordelijkheid dragen voor de zelfregulering, vastgelegd in de Gedragscode Medische Hulpmiddelen (GMH). Aan de hand van alle verkregen informatie bepaalt de IGJ welke vervolgstappen nodig zijn. Zoals gezegd verwacht ik dat de eerste inzichten op korte termijn beschikbaar komen.
Hoe ziet u de rol van het zogenoemde transparantieregister ter voorkoming en aanpak van de belangenverstrengeling tussen industrie en medisch-specialisten, zoals deze zich in het Isala-ziekenhuis voordoet? Wat is de reden dat het transparantieregister geen enkele preventieve rol heeft kunnen spelen in dit dossier?
In aanvulling op mijn antwoord op vraag 5, verwijs graag naar mijn eerdere antwoorden op de Kamervragen van lid van den Berg (CDA) over verborgen betalingen aan cardiologen. In de beantwoording van deze vragen heb ik erop gewezen dat voor medisch specialisten een meldplicht geldt voor nevenactiviteiten en neveninkomsten bij het Transparantieregister Zorg. Echter, wanneer sprake is van kwade wil kan het helaas voorkomen dat nevenfuncties en neveninkomsten niet gemeld worden. Ik beraad mij zoals gezegd over maatregelen om transparantie beter te borgen.
Deelt u de mening dat deze zaak schadelijk is voor het aanzien van de samenwerking met en in ziekenhuizen in het algemeen en die van cardiologen in het bijzonder?
Zoals eerder aangegeven vind ik het beeld dat wordt geschetst zorgelijk. Ik verwacht dat bestuurders, toezichthouders en andere betrokkenen mede naar aanleiding van deze berichtgeving extra alert zijn op dit soort situaties en daar waar nodig optreden en maatregelen treffen.
Ongedocumenteerden mensen in Nederland |
|
Eva Akerboom (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66), Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Kunt u reflecteren op het artikel «Ook zonder papieren verdien je in dit land een menswaardig bestaan»?1
Het artikel beschrijft de knelpunten die onrechtmatig verblijvende vreemdelingen ervaren in Nederland. De auteurs stellen dat de onrechtmatig verblijvende vreemdelingen niet aan de juiste documenten kunnen komen om terug te keren naar het land van herkomst en geen toegang hebben tot voorzieningen in Nederland.
Een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid is de vertrekplicht om Nederland te verlaten die op iedere onrechtmatig verblijvende vreemdeling rust. Het is de ervaring dat, indien een vreemdeling zich wendt tot de consulaire vertegenwoordiging van het land van herkomst, de noodzakelijke reisdocumenten in bijna alle gevallen verstrekt kunnen worden. De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), maar bijvoorbeeld ook de International Organization for Migration (IOM), kunnen vreemdelingen bijstaan bij de terugkeerprocedure.
Vreemdelingen zonder recht op verblijf in Nederland of rijksopvang kunnen momenteel via de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (hierna: LVV) werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie.
Hoeveel ongedocumenteerden verblijven er op dit moment in Nederland? Hoeveel van deze mensen vallen buiten alle huidige procedures en kunnen niet terugkeren naar het land van herkomst? Om wat voor soort groepen mensen gaat dit (bijvoorbeeld minderjarigen die normaliter schoolplicht zouden hebben of ouderen)?
Uit de schatting van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2020 blijkt dat het aantal onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen voor de periode 2017–2018 tussen de 23.000 en 58.000 personen lag.2 Het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen is sinds 2002 afgenomen. Er zijn verschillende oorzaken voor deze afname, zoals de intensivering van het vreemdelingentoezicht, maar ook de invoering van de Koppelingswet, waardoor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen van 18 jaar of ouder zijn uitgesloten van diverse voorzieningen waarmee het hen wordt bemoeilijkt om zich te handhaven in Nederland.
Het WODC heeft ook de samenstelling van de groep onrechtmatig verblijvende vreemdelingen onderzocht en concludeert daarbij dat het lijkt dat de groep relatief veroudert. Deze verschuiving wijst er mogelijk op dat de populatie zich nog maar beperkt aanvult en vernieuwt.
Bent u bekend met de volgende initiatieven en wilt u ook een reflectie geven op deze initiatieven:
In aansluiting op de beantwoording van deze vragen wijs ik op de motie die uw Kamer op voordracht van het lid Ceder heeft aangenomen om specifiek te kijken naar het Duitse beleid voor ongedocumenteerden.7 Met de beantwoording van deze vragen kom ik ook tegemoet aan deze motie.
In Duitsland wordt een «Duldung status» toegekend als een persoon Duitsland moet verlaten, maar (tijdelijk) niet kan vertrekken. Indien deze status is toegekend wordt het verblijf gedoogd en heeft een vreemdeling recht op enkele voorzieningen. Recent is bepaald dat vreemdelingen in Duitsland die op 31 oktober 2022, vijf jaar in Duitsland verbleven met een Duldung status een tijdelijk verblijfsrecht van 18 maanden krijgen. Binnen deze periode van 18 maanden krijgen vreemdelingen de kans om te voldoen aan de voorwaarden voor een verblijfsrecht in Duitsland, door bijvoorbeeld middels (vast) werk voldoende eigen middelen van bestaan te krijgen. Het Ierse «Regularisation Programme» heeft een vergelijkbare opzet. Hierbij wordt eenmalig, voor aanvragen gedaan in het eerste half jaar van 2023, een tijdelijke verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die een langere tijd onrechtmatig in Ierland verblijven.8
Zoals hierboven aangegeven bij de beantwoording op vragen 1 en 2 is een belangrijk uitgangspunt van het Nederlandse migratiebeleid dat een onrechtmatig verblijvende vreemdeling Nederland dient te verlaten. Door onder andere de invoering van de Koppelingswet en daarmee de inperking van de toegang op sociale voorzieningen is het aantal onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in Nederland afgenomen. Derhalve ben ik, in tegenstelling tot de in vraag 3 genoemde initiatieven, terughoudend in het faciliteren van aanvullende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een stadspas en aanvullende voorzieningen, voor onrechtmatig verblijvende vreemdelingen in het algemeen.
Tegelijkertijd kan reeds binnen het huidige beleid opvang geboden worden aan specifieke groepen onrechtmatig verblijvende vreemdelingen. Onrechtmatig verblijvende (alleenstaande) minderjarige vreemdelingen hebben bijvoorbeeld recht op opvang en onderwijs. Indien onrechtmatig verblijvende minderjarige vreemdelingen hier te lande zijn met hun gezin behouden de gezinsleden ook het recht op opvang.
Daarnaast kunnen vreemdelingen zoals bij vraag 1 beschreven via de LVV werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie. Hierbij krijgen ze maatschappelijke en juridische begeleiding en wordt er tijdelijk opvang geboden. In het coalitieakkoord is afgesproken om de LVV uit te breiden naar een landelijk dekkend netwerk.
Voorts zijn er in Nederland enkele verblijfsrechtelijke regelingen voor specifieke groepen (kwetsbare) vreemdelingen. In dit verband kan bijvoorbeeld een verblijfsvergunning worden verleend voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet terug kunnen keren. Daarnaast kan bijvoorbeeld een verblijfsvergunning voor medische behandeling worden verleend. Dit kan als de vreemdeling na één jaar verblijf op grond van uitstel van vertrek op basis van artikel 64 Vw, nog steeds medische behandeling nodig heeft. Het Bureau Medische advisering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft dan geconstateerd dat er een medische noodsituatie zou ontstaan bij vertrek naar het land van herkomst, omdat daar de medisch noodzakelijke zorg niet beschikbaar is.
Welke lessen bent u bereid over te nemen? En indien u niet bereid bent deze lessen over te nemen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of en hoe deze initiatieven in Nederland geïmplementeerd zouden kunnen worden teneinde meer mogelijkheden te creëren voor ongedocumenteerden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met betrokken organisaties samen te werken om ervoor te zorgen dat ongedocumenteerden toegang tot stadsvoorzieningen op het gebied van veiligheid, welzijn, onderwijs en openbaar vervoer krijgen? Zo nee, waarom niet?
Binnen de LVV wordt door lokale partners nauw samengewerkt om waar nodig bepaalde voorzieningen te realiseren voor deze doelgroep. Hiermee wordt bijgedragen aan de aanpak van veiligheids- en welzijnsvraagstukken van de vreemdelingen en binnen de lokale gemeenschap. Het generiek realiseren van verdere voorzieningen op het gebied van onderwijs (voor meerderjarigen) en openbaar vervoer staat haaks op het beleid van de Koppelingswet zoals hierboven beschreven en vind ik niet wenselijk.
Bent u bereid te onderzoeken wat de opties zijn voor oudere ongedocumenteerden, 55+ en langer dan 15 jaar in Nederland, zodat zij een prettige oude dag kunnen hebben? Zo nee, waarom niet?
Voor oudere onrechtmatig verblijvende vreemdelingen geldt geen specifiek beleid en ik ben niet voornemens om aanvullende voorzieningen te creëren voor deze groep. Deze groep kan, indien zij voldoen aan de gestelde toelatingscriteria, wel binnen de LVV werken aan een bestendige oplossing voor hun situatie. Daarnaast heeft deze groep, zoals alle onrechtmatig verblijvende vreemdelingen, recht op medisch noodzakelijke zorg.
Bent u bereid, samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om in samenwerking met onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties en de Kinderombudsman een nationaal onderwijsconvenant te creëren met als doel de groep Dreamers in Nederland perspectief te bieden op een opleiding en een baan in ons land. Zo nee, waarom niet?
Op dit moment zien zowel de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als ikzelf helaas geen ruimte om de mogelijkheden voor een dergelijk convenant te onderzoeken. Een meerderjarige onrechtmatig verblijvende vreemdeling kan zijn of haar opleiding voortzetten aan de instelling waar hij of zij tijdens zijn rechtmatig verblijf volgens de geldende regels was ingeschreven. Een instelling mag een dergelijke meerderjarige volgens huidige wet- en regelgeving echter niet als nieuwe student inschrijven. Deze studenten hebben geen recht op onderwijs, omdat zij onrechtmatig in Nederland verblijven en de focus op terugkeer ligt.
Zelfvoorzienend zijn van generieke geneesmiddelen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Kuipers |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Massive Lieferingpasse bei Arzneimittel-Generika drohen» op BR24 van 17 oktober jongstleden, alsmede het bericht in Trouw «Productie van essentiële medicijnen kun je niet alleen aan Aziatische landen overlaten» door twee microbiologen?1, 2
Ja.
In hoeverre speelt in Nederland het scenario waarover een coalitie van geneesmiddelenbedrijven in Duitsland de noodklok luidt, namelijk dat de lokale productie van generieke geneesmiddelen in West-Europa afstevent op een crisis waardoor de levering van vitale medicijnen aan patiënten op het spel staat, als gevolg van de hoge inflatie en exploderende kosten voor energie, verpakkingen en grondstoffen? Als dit scenario zich in Nederland voordoet, welke acties onderneemt u? Kunt de u situatie in Zuid-Europese landen schetsen? Wordt dit onderwerp besproken met de Ministers van andere EU-landen? Zo ja, is er sprake van een gezamenlijke conclusie c.q. actieplan?
.
Ik heb de afgelopen periode van onder andere koepelorganisaties en geneesmiddelenbedrijven signalen ontvangen dat zij kampen met een toename van kosten voor energie, verpakkingen en grondstoffen en inflatie.
Verder hebben koepelorganisaties en geneesmiddelenbedrijven hun zorgen geuit over mogelijke gevolgen van deze stijgende kosten voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor patiënten. Dergelijke signalen zijn ook op Europees niveau gewisseld, bijvoorbeeld in de Executive Steering Group on Shortages and Safety of Medicinal Products (MSSG5). Zeer recent heb ik van mijn Griekse collega vernomen dat de situatie daar nijpend is.
Mochten concrete geneesmiddelentekorten dreigen of ontstaan, dan zetten het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) (ook vanuit hun rol bij het Meldpunt geneesmiddelentekorten en -defecten) zich in om met veldpartijen de gevolgen voor de patiënten zoveel als mogelijk te ondervangen of te verkleinen. Hierbij kunnen diverse acties worden ingezet. Bijvoorbeeld toestemming verlenen om vergelijkbare geneesmiddelen te importeren uit het buitenland. Ook kan er in overleg worden getreden met andere bedrijven om te kijken of deze kunnen opschalen.
Ik merk hierbij wel op dat het niet mogelijk is op voorhand exact vast te stellen of, wanneer, en voor welke geneesmiddelen, de toename van genoemde kosten ook daadwerkelijk gaat leiden tot (toekomstige) beschikbaarheidsproblemen.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) vraagt meer algemeen aandacht voor de gevolgen van de hoge energieprijzen en hoge inflatie voor producerende bedrijven in Nederland en de Europese Unie (EU). Het Ministerie van EZK spant zich binnen Europa in om met andere lidstaten te zoeken naar oplossingen, zoals het versneld verduurzamen van de energie-intensieve industrie, en het creëren van een gelijk speelveld voor producerende bedrijven binnen en buiten de EU6.
Op nationaal niveau blijf ik de potentiële gevolgen voor de beschikbaarheid van geneesmiddelen nauwlettend volgen. Aangezien de toenemende tekorten van geneesmiddelen, maar zeker ook van medische hulpmiddelen een groot risico zijn voor de continuïteit van zorg zie ik dit als een prioriteit voor de komende periode.
De realiteit is dat de overheid dit probleem niet alleen kan oplossen. Daarvoor zijn de oorzaken te divers. Het gaat om de kosten, maar ook om beschikbaarheid van grondstoffen en productiecapaciteit, geopolitieke ontwikkelingen, de toegenomen wereldwijde vraag naar medische producten mede door de stijging van de welvaart en de vergrijzing.
Ik ga daarom op korte termijn in gesprek met betrokken partijen en ga bekijken welke mogelijkheden er zijn binnen het huidige systeem zowel nationaal als Europees.
Kunt u een inschatting geven van de impact van de energiecrisis op lokale producenten van generieke medicijnen in Nederland? Welke acties onderneemt u daarop?
De energiecrisis heeft impact op de gehele maatschappij. Naast huishoudens zijn ook bedrijven van klein tot groot hard geraakt door de sterk gestegen energiekosten. Dit geldt ook voor de lokale producenten van geneesmiddelen, maar ook van medische hulpmiddelen. Voor mijn inzet rondom mogelijke beschikbaarheidsproblemen verwijs ik u naar het antwoord op vraag twee.
Hoe kijkt u naar het risico dat de afhankelijkheid van landen als China en India fors toeneemt wanneer West-Europese producenten van generieke medicijnen omvallen? Hoe wordt de afhankelijkheid van Azië op het vlak van (generieke) medicijnen afgebouwd?
Mijn beleid op het versterken van de leveringszekerheid van geneesmiddelen is gericht op het verminderen van de ongewenste afhankelijkheid van een beperkt aantal landen van met name de productie van grond, hulp- en werkzame stoffen voor (generieke) geneesmiddelen. Meerdere studies, en ook het recente onderzoek van Ecorys7 naar kwetsbaarheden in de productie- en toeleveringsketens, dat ik u kort geleden heb gestuurd, laten zien dat de geografische concentratie van grondstoffen en bepaalde productieprocessen een risico is voor de leveringszekerheid.
Het kabinet heeft recent de Nederlandse inzet ten aanzien van Open Strategische Autonomie (OSA) gepubliceerd8 zoals verder toegelicht in mijn recente Kamerbrief9. Ook ga ik verkennen of we kunnen identificeren welke geneesmiddelen specifiek voor Nederland belangrijk en kwetsbaar zijn.
Acht de Minister het wenselijk verzekeraars te verplichten strategische en geopolitieke factoren, zoals zelfvoorzienendheid mee te wegen bij de inkoop van generieke medicijnen? Zo ja, bent u bereid zorgverzekeraars te verplichten om een bepaald percentrage van de generieke medicijnen in te kopen bij bijvoorbeeld producenten binnen een straal van tweehonderd kilometer rond Arnhem wanneer die productie voorhanden is? Zo nee, waarom niet?
Ik vind de rol van inkoop als onderdeel van het beleid op leveringszekerheid belangrijk en zal hier aandacht voor blijven houden. Ik ben hierbij van mening dat partijen zoals zorgverzekeraars, maar ook groothandels, ziekenhuizen en apotheken daarin een maatschappelijke verantwoordelijkheid hebben richting de patiënt en de burger. Ik wil dan ook nationaal met relevante partijen, waaronder de zorgverzekeraars, verder in gesprek gaan. Dit om te bekijken hoe inkoop het beste kan bijdragen aan de versterking van de leveringszekerheid voor Nederland en Europa, binnen de complexe mondiale markt waarbinnen partijen opereren. Daarnaast zal ik Europees de rol van inkoop meenemen in de gesprekken die ik ga hebben met andere EU lidstaten over beleidsinstrumenten om de productie in de EU te versterken10. Ik kijk aanvullend met belangstelling uit naar het door de Europese Commissie aangekondigde rapport over de manieren waarop public procurement een rol kan spelen in het vergroten van leveringszekerheid.11
Ik streef niet naar zelfvoorzienendheid en licht dit verder toe in mijn antwoord op vraag 6. Maar ik ben me wel bewust van de verantwoordelijkheid en wettelijke zorgplicht die zorgverzekeraars hebben, ook in de complexe geopolitieke dynamiek waarmee we worden geconfronteerd. Tegelijkertijd zie ik het als de rol van de overheid om te zorgen voor de juiste condities en een goed vestigingsklimaat en zijn internationaal opererende markpartijen aan zet als het gaat om de ontwikkeling en productie van medische producten.
Deelt u de mening dat zelfvoorzienendheid iets anders is dan leveringszekerheid en dat het belangrijk is dat we als Nederland en/of EU zelfvoorzienend zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat zelfvoorzienendheid iets anders is dan leveringszekerheid en nee, ik ben niet van oordeel dat we als Nederland en/of EU voor alles zelfvoorzienend moeten zijn. Volledig zelfvoorzienend op de ontwikkeling, productie en levering van medische producten, waar geneesmiddelen onderdeel van uitmaken, kunnen we binnen Nederland en zelfs binnen de EU niet zijn. Om de leveringszekerheid en daarmee beschikbaarheid voor patiënten te borgen, zijn we afhankelijk van mondiaal opererende marktspelers. Deze partijen zijn verantwoordelijk voor de ontwikkeling, productie en levering van de op dit moment duizenden in Nederland geregistreerde geneesmiddelen. Voor al deze producten zelfvoorzienend worden als Nederland (en zelfs als EU) is nagenoeg onmogelijk en ook onwenselijk vanuit oogpunt van beschikbaarheid van al deze middelen voor patiënten in Nederland.
Kunt u conform uw toezegging tijdens het commissiedebat EU-Gezondheidsraad van 30 november 2022 aangeven hoe de zelfvoorzienendheid van de EU is toegenomen (grondstoffen, productielocaties) sinds begin 2021?
Tijdens het genoemde commissiedebat heb ik uw Kamer toegezegd een overzicht te geven van de stappen die binnen de EU zijn gezet om nieuwe, extra, productielocaties van geneesmiddelen te realiseren. Voor zover mij bekend, heeft de Europese Commissie niet in kaart gebracht welke nieuwe, extra, productielocaties binnen de EU zijn gevestigd sinds 2021. Ik breng wel zelf op dit moment de productielocaties en -capaciteit van geneesmiddelen in Nederland (beter) in kaart. Waar mogelijk trek ik hiervoor op met (koepels van) veldpartijen. Ik streef ernaar rond de zomer 2023 een eerste overzicht te hebben.
Het artikel ‘Qatarese gasbellen bezorgen Qatar geopolitieke poleposition’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Qatarese gasbellen bezorgen Qatar geopolitieke poleposition»?1 Hoe apprecieert u dit?
Ja, voor mijn appreciatie verwijs ik u naar onderstaande antwoorden.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om nu te beginnen met het veiligstellen van onze gasimport voor volgende winter en de jaren daarna? Deelt u ook de mening dat snelheid hierbij noodzakelijk is omdat Nederland anders wellicht achter het net vist?
Om de leveringszekerheid van aardgas de komende jaren te vergroten, zet het kabinet in op een pakket van maatregelen. In het kort betreffen deze het vergroten van de LNG-importcapaciteit, het verder versterken van de energiediplomatie met een strategie voor LNG en waterstof, het gezamenlijk inkopen van gas in EU-verband, maatregelen om te stimuleren dat gasopslagen bij de aanvang van de volgende winter (2023–2024) gemiddeld voor minimaal 90% gevuld zijn en de inzet op vraagreductie. In de Kamerbrief van 9 december jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 384) heb ik dit toegelicht.
De Nederlandse importcapaciteit van LNG is uitgebreid met de opening van de Eems Energy Terminal (EET) in de Eemshaven en door uitbreiding van de GATE-terminal in Rotterdam. Hiermee is het afgelopen jaar de LNG-importcapaciteit in Nederland verdubbeld van 12 naar 24 bcm per jaar. EET heeft daarbij de ruimte om nog verder uit te breiden (van 8 bcm naar maximaal 9 tot 10 bcm per jaar) door stroomlijning van de processen. Ook GATE werkt aan een verdere uitbreiding van 16 naar 20 bcm per jaar vanaf 2026. Verder wordt momenteel gekeken naar mogelijkheden om op korte termijn de LNG-importcapaciteit verder uit te breiden.
Het kabinet zet ook in op een bilaterale energiediplomatie. Voor het versterken van de energieleveringszekerheid van Nederland en de EU wordt ingezet op versterking van de relaties met publieke en private partijen in gas- en vooral ook toekomstige waterstof producerende landen. Daarmee wordt tevens de Nederlandse positie als belangrijk aanlandingspunt voor gas en waterstof verstevigd.
Tegelijkertijd wordt er gewerkt aan een versterkte energiediplomatie-strategie, waar LNG en groene waterstof een onderdeel van zijn. In het voorjaar van 2023 verwacht het kabinet de energiediplomatie-strategie met u te kunnen delen. Hierbij wordt ook bezien hoe bepaalde staatsdeelnemingen beter kunnen worden ingezet om de relaties met gas producerende landen en toekomstige waterstof producerende landen te versterken.
Daarnaast werkt Nederland samen met andere lidstaten en de Europese Commissie aan de uitvoering van de bepalingen in de Noodverordening gas van 19 december 2022 (Verordening (EU) 2022/2576) op het gebied van het gezamenlijk inkopen van gas. Dit platform zet overheden van lidstaten ertoe aan om een verplichte hoeveelheid gas ter grootte van 15% van de nationale EU-vulverplichting bij het platform in te brengen voor de bundeling van de gasvraag. De Europese Commissie heeft met deze nieuwe verordening onder andere als doel om voor Europese bedrijven meer inkoopkracht te ontwikkelen om zodoende onder betere voorwaarden gas te kunnen inkopen. Hiervoor zal de Europese Commissie een service provider contracteren die als taak heeft om de vraag te aggregeren en tenders uit te schrijven om gezamenlijk te kunnen inkopen. Het streven van de Europese Commissie is om de eerste tenders al in april van dit jaar uit te schrijven om volumes in te kopen ter voorbereiding van de winter 2023–2024. Daarbij zal mogelijk ook worden gekeken naar meer langetermijncontracten om gasvolumes voor een langere periode zeker te stellen voor Europa.
Naast het vergroten van de leveringszekerheid van aardgas zet het kabinet ook nadrukkelijk in op vraagreductie in de gebouwde omgeving, onder andere door middel van de energiebesparingscampagne «Zet Ook De Knop Om». De hogere energieprijzen hebben daarnaast gezorgd voor een autonome prikkel bij voornamelijk bedrijven om versneld te verduurzamen en/of gas te besparen.
Wat doet u op dit moment om ervoor te zorgen dat er de komende jaren voldoende aardgas beschikbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke landen voert u op dit moment gesprekken over het afsluiten van contracten voor lng? Kunt u per land aangegeven wat de stand van zaken is?
Het afsluiten van contracten is in eerste instantie aan marktpartijen. Private partijen bepalen zelf met welke partijen zij contracten afsluiten en voor hoe lang. Vorig jaar is hier een uitzondering voor gemaakt door staatsdeelneming Energie Beheer Nederland (EBN) instemming te verlenen gas in gasopslag Bergemeer op te slaan met subsidie. EBN gaat komend vulseizoen dit opnieuw uitvoeren om zodoende te waarborgen dat de gasoplagen ook voor komende winter voldoende gevuld zijn.
Zoals hierboven genoemd werkt Nederland ook aan het versterken van haar energiediplomatie. Het onderwerp komt regelmatig aan bod tijdens bilaterale gesprekken met de Minister-President, Minister van Buitenlandse Zaken, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Minister van Economische Zaken en Klimaat en Minister voor Klimaat en Energie. Dit vindt plaats in gesprekken van Australië tot de Verenigde Arabische Emiraten en van Oman tot Chili. De relaties met publieke en private partijen in gas- en ook toekomstige waterstof producerende landen worden hierdoor verder versterkt. Nederland verbetert hiermee de omstandigheden om contracten af te sluiten tussen private partijen.
Gesprekken met Noorwegen worden vanuit de Europese Commissie gevoerd. Dit gebeurt in het kader van het EU-Platform voor gezamenlijke inkoop. Door gezamenlijke inkoop hoopt de Commissie een situatie te voorkomen waarbij lidstaten en Europese bedrijven elkaar beconcurreren met alle gevolgen van dien voor de prijsvorming. Het ontwikkelen van gezamenlijke inkoopkracht als Europese Unie is een strategie om LNG-volumes die wereldwijd beschikbaar zijn niet alleen door bijvoorbeeld Aziatische landen te laten opkopen. Het kabinet steunt deze benadering.
Wat voor impact hebben de gasdeals van Duitsland en China op deze gesprekken en op het aanbod van gascontracten in het algemeen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er zoveel mogelijk moet worden ingezet op het afsluiten van contracten met bevriende landen als Noorwegen of de Verenigde Staten? Welke mogelijkheden ziet u hier?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om langetermijncontracten af te sluiten? Hoe apprecieert u het aanbod van een land als Noorwegen om de prijs te verlagen indien er wordt gekozen voor een langetermijncontract?
Zie antwoord vraag 4.
Welke kabinetsleden gaan de komende maanden daarom naar grote gasexporteurs om de onderhandelingen over deze contracten te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Het feit dat slechts één derde van de subsidies voor wolfwerende rasters is gebruikt |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Kent u de berichten «Ondanks vele wolvenaanvallen, slechts een derde van subsidies voor wolfwerende maatregelen gebruikt»1 en «Het debat over de wolf heeft «bijna een ideologisch karakter»?2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Is het waar dat veehouders wettelijk verplicht zijn hun niet in een gebouw gehouden dieren bescherming te bieden tegen roofdieren? Zo nee, hoe oordeelt u dan over artikel 1.6 lid 3 in het Besluit houders van dieren? Zo ja, kunt u aangeven of de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) daarop handhaaft?
Artikel 1.6, derde lid van het Besluit houders van dieren bepaalt dat een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, zo nodig bescherming wordt geboden tegen roofdieren. Dit houdt in dat veehouders in gebieden waar wolven voorkomen, verantwoordelijk zijn voor het beschermen van hun vee dat in de wei loopt tegen aanvallen van wolven. Ik ben me ervan bewust dat het beschermen van dieren in de praktijk niet altijd eenvoudig is. Zowel de kosten als de praktische uitvoering kunnen voor veehouders een uitdaging vormen.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voert risicogebaseerde inspecties uit op het welzijn van dieren die buiten lopen. Op dit moment wordt door de NVWA nader geanalyseerd hoe de verplichting rond de bescherming tegen wolven concreet moet worden ingevuld. Hiervoor is ook relevant dat deze norm niet alleen betrekking heeft op de wolf, maar tevens op andere roofdieren, en ziet op een breed scala van dieren, wanneer deze niet in een gebouw worden gehouden (zoogdieren, reptielen, amfibieën, vogels en vissen). Bij de beoordeling of sprake is van een overtreding zijn o.a. het risico op een wolvenaanval en de door de houders genomen beschermingsmaatregelen relevant.
Gelet op de omstandigheid dat de wolf zich pas relatief recent opnieuw heeft gevestigd in Nederland en de transitieperiode die de vestiging van de wolf met zich brengt, acht de NVWA veehouders die thans nog geen wolfwerende beschermingsmaatregelen genomen hebben op dit moment niet in overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Besluit houders van dieren.
Deelt u de mening van wolvenconsulent Mekel dat nog maar weinig veehouders de dieren afgeschermd lijken te hebben met een wolfwerend raster? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u de mening dat hier verandering in zou moeten worden gebracht, mede vanuit een wettelijk oogpunt?3
Navraag bij BIJ12 bevestigt dit beeld. Echter, dit verschilt per provincie. Hoewel er, zoals in de beantwoording van vraag 2 aangegeven, verschillende uitdagingen zijn in de praktische uitvoering, ben ik van mening dat veehouders maximaal gebruik zouden moeten maken van beschermende maatregelen zodat de wolf zo goed mogelijk weggehouden kan worden van vee. Alleen zo kunnen we op een goede manier samenleven met de wolf. Ik moedig de veehouders dan ook aan om de mogelijkheden die er zijn zoveel als mogelijk te benutten.
Krijgen veehouders, die niet voldoen aan de wettelijke plicht om dieren die als vee gebruikt worden te beschermen tegen roofdieren, een schadevergoeding wanneer deze dieren slachtoffer worden van een roofdier? Zo ja, waarom?
Veehouders kunnen op verschillende manieren hun dieren beschermen om aan de wet te voldoen. Het beleid rond vergoeding van schade door wolven is een provinciale bevoegdheid. BIJ12 verleent namens de provincies tegemoetkoming in schade. Op verzoek van BIJ12 hebben de Gezondheidsdienst voor Dieren en de Wageningen University & Research (WUR) advies uitgebracht over waardebepaling en taxatie. Op basis hiervan heeft BIJ12 de «richtlijn taxatie en prijzen bij wolvenschade»4 vastgesteld. De richtlijn bestaat uit elf uitgangspunten voor de uitvoering van de taxatie, waardebepaling van schapen en het verlenen van tegemoetkomingen. Het voldoen aan een wettelijke plicht is niet als voorwaarde verbonden aan schadevergoeding.
Bent u bereid met de provincies in overleg te treden om subsidies voor wolfwerende maatregelen voor veehouders te verhogen en schadevergoedingen bij wolvenschade in geval van afwezigheid van wolfwerende maatregelen uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik begrijp goed dat een kostendekkende vergoeding voor veehouders de drempel voor het beschermen van hun dieren kan verlagen. Het natuurbeleid is gedecentraliseerd naar de provincies en daarmee zijn de financiering van beschermende maatregelen en het vergoeden van schade een provinciale bevoegdheid. De financiering van provincies door het Rijk vindt plaats via het Provinciefonds. De besteding van deze middelen wordt door de provincies bepaald. De subsidies voor wolfwerende maatregelen en de tegemoetkoming in de schade verschillen per provincie. Ik zal het onderwerp op korte termijn met de provincies bespreken, waarbij ik begrip heb voor het feit dat nog niet overal de juiste wolfwerende maatregelen getroffen zijn en dat er ook nog vragen zijn over de meest effectieve maatregelen om wolven te weren.
Deelt u de mening dat schade door roofdieren primair tot de verantwoordelijkheid van de veehouder gerekend zou moeten worden, gelet op het voorschrift in het Besluit houders van dieren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequentie zou dit wat u betreft moeten hebben?
Helaas zijn er de gevallen waarbij vee wordt gedood door een wolf. Wolven kunnen inbreuk maken op de eigendom van dierhouders wanneer zij dieren doden. Tegelijkertijd is er de in antwoord op vraag 2 genoemde verplichting voor dierhouders om hun vee te beschermen. Met goede beschermende maatregelen kan de wolf weggehouden worden van vee. Omdat de wolf zich pas relatief recent opnieuw heeft gevestigd in Nederland, heb ik er dus begrip voor dat nog niet overal de juiste maatregelen getroffen zijn en dat er ook nog vragen zijn over de meest effectieve maatregelen. Door ervaring hiermee op te doen kunnen we bepalen welke maatregelen de meeste bescherming geven.
Het bericht 'Shula Rijxman zit aan de paddenstoelen’ |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met feit dat over het Mediapark en aangrenzende natuurgebieden De Snip en Spanderswoud een wandelroute loopt met bewegwijzering die de naam van «Shula Rijxman» draagt?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom deze paddenstoelen op een publieke wandelroute de naam van een niet onomstreden bestuursvoorzitter van de publieke omroep dragen? Wie heeft dit idee aangedragen en met wat voor doel?
Naar ik heb begrepen betrof de wandelroute een tijdelijke en in omvang beperkte actie van de NPO, in samenspraak met de gemeente Hilversum, als ludiek afscheidscadeau aan de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO. De gemeente Hilversum heeft de paddenstoelen in het nabijgelegen bos voorzien van stickers met de benaming van de route. Volgens de gemeente Hilversum is de naam van de voormalig bestuursvoorzitter van de NPO op de betreffende paddenstoelen reeds verwijderd.
Wat is de normale procedure om een wandelroute te vernoemen naar een publiek figuur en is deze gevolgd? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend wat de normale procedure is om een wandelroute te vernoemen naar een publiek figuur.
Wat waren de kosten die hiermee gemoeid waren en zijn deze bekostigd uit algemene middelen?
In antwoord op schriftelijke vragen van de fractie van de Partij voor de Arbeid Hilversum zegt de gemeente Hilversum dat de kosten voor de uitvoering
ongeveer € 120,– bedroegen en dat deze zijn voldaan uit het reguliere onderhoudsbudget van gemeente Hilversum.2
Bent u ook niet van mening dat het eren van bestuurders als mevrouw Rijxman, zeer omstreden is, zelfs al zou dit voldaan zijn uit private gelden?
Het is aan de gemeente Hilversum om een afweging te maken in de manier waarop het bestuurders als mevrouw Rijxman wil eren.
Wat zijn de kosten om deze te verwijderen?
In dezelfde antwoorden3 zoals die in antwoord op vraag 4 zijn genoemd, zegt de gemeente Hilversum dat de verwijdering van de stickers is uitgevoerd in een reguliere onderhoudsronde van gemeente Hilversum.
Ecoducten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat Nationaal Park De Hoge Veluwe het ecoduct bij Oud Reemst met een hek dat diep in de grond is ingegraven heeft afgesloten, afgezet met prikkeldraad en voorzien van fijnmazig gaas en camera’s, waardoor dieren onmogelijk de oversteek kunnen maken? Zo ja, wat dacht u toen u hier van hoorde?
Dat klopt. Ecoducten zijn belangrijke verbindingspunten voor de Nederlandse natuur, en zouden wat mij betreft alleen afgesloten mogen worden wanneer er dwingende redenen zijn om dit te doen.
Deelt u de mening dat ecoducten als voornaamste functie hebben bestaande natuur beter te verbinden en het natuurlijk trekgedrag van dieren te bevorderen en faciliteren op een voor die dieren veilige wijze? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Daarnaast dragen ecoducten en andere faunavoorzieningen bij aan het vergroten van het leefgebied van soorten en het robuuster maken van onze natuur. Ze zorgen ervoor dat soortgenoten in gescheiden gebieden veilig met elkaar in verbinding kunnen staan, wat zorgt voor gezonde en duurzame populaties met meer genetische variëteit.
Kunt u aangeven of er nog meer ecoducten en/of faunapassages met een hek zijn afgesloten? Zo ja, hoeveel en waar?
Vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid in 2011 kan ik niet een overzicht geven voor het hele land van hoeveel en welke ecoducten en/of faunapassages zijn afgesloten. De provincie Gelderland laat weten dat de ecoducten en faunapassages aan de randen van de leefgebieden voor het wild zwijn op de Veluwe zijn afgesloten met een wildzwijnkerend hek (circa 1 meter hoog). De hekken rondom park de Hoge Veluwe zijn destijds geplaatst om eventuele verspreiding van Afrikaanse varkenspest te voorkomen. De hekken op de overige delen van de Veluwe zijn eerder al geplaatst om het leefgebied van de zwijnen te begrenzen. Verder heeft park de Hoge Veluwe in 2019 de provincie Gelderland laten weten het noodzakelijk te achten om de rasters bij ecoducten op te hogen om zowel de overmatige inloop van edelherten als de vestiging van de wolf te voorkomen. Het gaat dus in ieder geval om twee ecoducten en meerdere overige faunapassages.
Kunt u aangeven hoe de uitwisseling van dieren wordt gewaarborgd? Zo nee, wat gaat u ondernemen om het trekgedrag van (beschermde) dieren te waarborgen?
De verantwoordelijkheid voor de bescherming en uitwisseling van wilde dieren ligt bij de provincies. Zij hebben hiervoor de beleidsmatige en financiële instrumenten. In 2004 is de rijksoverheid samen met de provincies het Meerjarenprogramma Ontsnippering (MJPO) gestart, waarbij 208 ecologische knelpunten zijn geïdentificeerd.1 Door de decentralisatie van het natuurbeleid en het als gevolg daarvan wegvallen van de financiering door het Rijk is een deel van de oorspronkelijk geplande maatregelen vervallen. Het oorspronkelijke aantal van 208 op te lossen knelpunten is daarom in 2015 bijgesteld naar 176 op te lossen knelpunten.
Toen het MJPO in 2018 afgerond werd waren 126 knelpunten geheel opgelost en 40 knelpunten gedeeltelijk. Een deel van de maatregelen was gekoppeld aan grotere infrastructuurprojecten, waardoor deze pas later doorgevoerd konden worden. Momenteel resteren er nog 12 knelpunten uit het MJPO, waarvoor soms meerdere maatregelen nodig zijn.
Voor Rijkswaterstaat staat alleen nog ecoduct Notterveld in de planning (knelpunt OV16, N35). De realisatie hiervan ligt momenteel stil vanwege de onzekerheden rondom stikstof. Door ProRail zijn alle ecoducten gerealiseerd. Verder resteren er voor Rijkswaterstaat nog 29 andere maatregelen (waaronder kleinere faunapassages) welke veelal in samenhang met andere werkzaamheden worden uitgevoerd. De laatste werkzaamheden zijn gepland in 2024/2025, maar enige vertraging wordt verwacht vanwege de onzekerheden rondom stikstof. Voor meer informatie verwijs ik u naar de eindrapportage van het MJPO «Natuur verbonden».2
Het MJPO betrof een inhaalslag, waarmee de belangrijkste knelpunten tussen bestaande infrastructuur en natuur zijn opgelost. Ten aanzien van nieuw aan te leggen infrastructuur is het uitgangspunt dat ontsnipperende maatregelen al bij het ontwerp van de infrastructuur worden meegenomen, zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming.
Deelt u de mening dat met gemiddeld 8 miljoen euro gemeenschapsgeld aangelegde ecoducten niet zouden mogen worden gesloten, waardoor hun functie onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Vanwege het grote ecologische belang van het verbinden van natuurgebieden ben ik van mening dat deze alleen onder zwaarwegende omstandigheden afgesloten zouden mogen worden. Mocht het toch noodzakelijk zijn om een ecoduct af te sluiten zou de situatie nauwlettend in de gaten gehouden moeten worden en de eerde gemaakte keuze regelmatig opnieuw beoordeeld moeten worden.
Kunt u aangeven hoeveel het Rijk heeft bijgedragen aan het ecoduct bij Oud Reemst?
Er is geen rijksgeld gemoeid met de aanleg van dit ecoduct. Het ecoduct is betaald met provinciale middelen.
Bent u bereid om met de provincie Gelderland en Nationaal Park De Hoge Veluwe in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat het ecoduct bij Oud Reemst niet voor niets is aangelegd en het hek wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Omdat het een ecoduct is dat met provinciaal geld is betaald en gelet op de beleidsmatige verantwoordelijkheid van provincies voor het natuurbeleid, is het in de eerste plaats aan de provincie Gelderland om een gesprek te voeren over het ecoduct bij Oud Reemst. Wel ben ik bereid om met de provincie Gelderland in gesprek te gaan over het belang van ecoducten als verbindingspunten voor de Nederlandse natuur.
Klopt het dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de ecoductplannen, bedoeld om de knelpunten als gevolg van Rijksinfrastructuur die bestaande natuurgebieden doorsnijdt op te lossen, niet heeft afgerond?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u een overzicht geven van alle in het oorspronkelijke Meerjarenplan Ontsnippering (MJPO) geplande ecoducten en/of faunapassages, waarbij wordt verduidelijkt wie deze ecoducten zou gaan realiseren? Kunt u hierbij ook aangeven welke ecoducten alsnog in de planning staan en welke knelpunten na deze bouw nog overblijven in het land?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot het plaatsen van een ecoduct over de A1, om de Utrechtse Heuvelrug en de Veluwe te verbinden?
Deze informatie kan ik u niet verschaffen omdat dit valt onder de bevoegdheid van de provincies Gelderland en Utrecht.
Kunt u aangeven hoe het staat met het oorspronkelijke plan om de Oostvaardersplassen te verbinden met de Veluwe, het Gelderse Rivierengebied en het Duitse achterland? Wat vindt u van het idee om samen met Duitsland te kijken naar het aansluiten van het Duitse Biotopverbund op het Nederlandse NatuurNetwerk? Bent u bereid om dit bij Duitsland aan te kaarten?
De verbinding waar in deze vraag op wordt gedoeld was een van de robuuste verbindingen in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Na de decentralisatie van het natuurbeleid en de herijking van de EHS, is het aan provincies om in het kader van het gedecentraliseerde natuurbeleid al dan niet in gezamenlijkheid te besluiten welke ecologische verbindingen zij willen realiseren. Zij kunnen hiervoor onder andere de middelen uit het Natuurpact (2013) aanwenden.
Bent u bereid om beleid op het gebied van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het oplossen van ecologische knelpunten opnieuw te in te stellen, aangezien dit dringend nodig is om de effecten van klimaat- en biodiversiteitscrises te temperen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De uitvoering van de resterende opgave van het Natuurnetwerk Nederland is een verantwoordelijkheid van provincies. Zij hebben hiervoor de beleidsmatige en financiële instrumenten in handen, zoals overeengekomen met de provincies in het Natuurpact in 2013 (Kamerstuk 33 576, nr. 6). Het Natuurnetwerk Nederland moet volgens de afspraken in Natuurpact in 2027 afgerond zijn. Het wegnemen van belemmeringen tussen natuurgebieden en bestaande infrastructuur is belangrijk voor een goed functionerend ecologisch netwerk. Ik zal met provincies in gesprek gaan en hen vragen om een inventarisatie te maken van wat er door hen gedaan is op het gebied van het verbinden van natuurgebieden en het opheffen van ecologische knelpunten. Vervolgens zou gekeken kunnen worden welke opgave er nog ligt en wat daar voor nodig is. Hierover ga ik graag met de provincies in gesprek.
Heeft u een overzicht van de top tien van wegen waarop de meeste aanrijdingen met wilde zoogdieren, zoals de otter, plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Ik beschik niet over gegevens waarmee een dergelijke top tien van aanrijdingen is op te stellen. Specifiek voor de otter is er wel een top tien te geven aan de hand van het jaarlijkse rapport over de otterpopulatie, waaronder het aantal verkeersslachtoffers en verkeersknelpunten. Dit rapport is te vinden op de website van Wageningen Environmental Research3.
Kunt u aangeven hoe u invulling geeft aan uw eindverantwoordelijkheid voor de staat van de natuur, wanneer u geen overzicht heeft van ecologische knel- en gevaarpunten? Bent u bereid om dit overzicht jaarlijks toe te voegen aan de voortgangsrapportage Natuur? Zo nee, waarom niet?
In hoofdstuk 4.3 van de Achtste Voortgangsrapportage Natuur4 rapporteren Rijk en provincies over de realisatie van de knelpunten uit het Meerjarenprogramma Ontsnippering. Dit overzicht zal ook in de volgende voortgangsrapportage opgenomen worden.
Studenten met Long COVID |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Zou u een inschatting kunnen maken van het aantal studenten (hoger beroepsonderwijs (hbo), wetenschappelijk onderwijs (wo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo), hierna: studenten) dat te maken heeft met Long COVID-klachten en bent u bereid dit uit te zoeken?
Instellingen mogen i.v.m. de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) niet informeren naar het ziektebeeld van een student. Ook als studenten uit eigen beweging hier melding van maken registeren instellingen -met oog op de privacy van studenten- niet met welke langdurige ziekte de student precies kampt. Ziekte is onder de AVG een bijzonder persoonsgegeven. Wel doet het RIVM onderzoek naar post covid, zowel onder jongeren en volwassenen, als onder kinderen. Dit onderzoek loopt nog.
Zou u een inschatting kunnen maken van het aantal studenten dat vroegtijdig gestopt is met hun opleiding wegens Long COVID-klachten en bent u bereid dit duidelijk in kaart te brengen?
Zie antwoord op vraag 1.
Heeft u zicht op hoeveel studenten met Long COVID-klachten door de aard of ernst van de klachten niet meer hun dagelijkse werkzaamheden kunnen uitvoeren? Zo ja, om hoeveel studenten gaat dit? Zo nee, bent u bereid dit duidelijk in kaart te brengen?
Zie antwoord op vraag 1.
Klopt het dat het per onderwijsinstelling sterk verschilt hoeveel ondersteuning een student met Long COVID ontvangt? Zo ja, kunt u uitleggen waardoor deze grote verschillen komen? Zo nee, kunt u toelichten waarom er naar uw mening geen grote verschillen zijn?
Elke student heeft te maken met andere bijzondere omstandigheden en andere kosten. Het is dan ook belangrijk dat instellingen de ruimte hebben om maatwerk te bieden en per student – in overleg – te bekijken wat er voor hem of haar nodig is om de studie succesvol te kunnen volgen en voltooien. Ook niet-financiële manieren om studievertraging te voorkomen (bijv. extra studiebegeleiding of audiovisuele hulpmiddelen om colleges te volgen) spelen hierbij een belangrijke rol. Instellingen met goede studiebegeleiding om uitval of studievertraging te voorkomen, zullen mogelijk minder aanvragen voor ondersteuning ontvangen en toekenningen voor kortere duur hoeven te verlenen. Al deze factoren kunnen leiden tot verschillen tussen instellingen in de hoeveelheid ondersteuning aan studenten.
Zoals eerder aan uw Kamer is meegegeven in het verslag van een schriftelijk overleg uit 2019 (Kamerstuk 31 288, nr. 683) is in een brief aan de instellingen voor hoger onderwijs een bedrag binnen de bandbreedte van € 200 tot € 300 per maand studievertraging als richtsnoer meegegeven, aangezien uit de gegevens in de jaarverslagen bleek dat deze bandbreedte door veel van de instellingen wordt gebruikt. Waar hiervan wordt afgeweken, gaat dit vaak om een hoger bedrag.
Kunnen studenten met Long COVID-klachten op iedere onderwijsinstelling een beroep doen op het profileringsfonds? Welke concrete maatregelen worden genomen om studenten goed te informeren over het bestaan van het profileringsfonds?
In het hoger onderwijs kunnen studenten met post covid-klachten, net als andere studenten die door bijzondere omstandigheden zoals ziekte of mantelzorg studievertraging oplopen of verwachten op te lopen, aanspraak maken op een tegemoetkoming uit het profileringsfonds van hun instelling. De bijzondere omstandigheid zelf geeft geen recht op een tegemoetkoming; er dient sprake te zijn van (verwachte) studievertraging.
De verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de juiste informatie over het profileringsfonds ligt primair bij de instellingen, aangezien zij dit fonds zelf beheren. Met instemming van de medezeggenschap stellen zij, elk in hun eigen regeling profileringsfonds, regels van procedurele aard vast, bijvoorbeeld m.b.t. de aanvraagprocedure. Alle informatie dient op de instellingswebsite goed vindbaar, eenduidig en compleet te zijn. Daarnaast hebben studentendecanen de taak studenten die zich bij hen melden actief op de hoogte te brengen van voorzieningen zoals het profileringsfonds.
In opdracht van OCW is een website gemaakt (www.hogeronderwijstoegankelijk.nl/dit-heb-ik-nodig) waar alle (financiële) informatie te vinden is voor studenten met een ondersteuningsbehoefte of functiebeperking. Ook komt er vanuit de landelijke werkgroep Studentenwelzijn een handreiking voor onderwijsinstellingen die op zoek zijn naar manieren om studenten met een ondersteuningsbehoefte of functiebeperking goed te bereiken en te informeren over voorzieningen, waaronder het profileringsfonds.
Verder werkt OCW mee aan het programma «Student Centraal», onderdeel van het overheidsbrede project «Mens centraal». Binnen dit programma wordt samen met relevante partijen voortdurend de informatievoorziening aan (aankomende) studenten verbeterd. Daarbij wordt ook gekeken hoe het profileringsfonds nadrukkelijker onder de aandacht kan worden gebracht.
Tot slot is een wetsvoorstel in voorbereiding waarmee de naam profileringsfonds zal worden gewijzigd in de herkenbaarder en toepasselijker naam studentenondersteuningsfonds.
Bent u op de hoogte van het feit dat voormalig Minister van Onderwijs openlijk zorgen had over de toegang die studenten hebben tot het profileringsfonds? Deelt u deze zorgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat studenten in de praktijk ook de financiële steun vanuit het profileringsfonds ontvangen waar zij recht op hebben? Zo nee, kunt u toelichten op welke manieren de situatie met betrekking tot de toegang tot financiële steun uit het profileringsfonds veranderd is ten opzichte van het moment waarop voormalig Minister van Onderwijs sprak over haar zorgen?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat de voormalig Minister van OCW in haar brief over het profileringsfonds die in november 2021 aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 288, nr. 932), zorgen heeft geuit over de toegang tot en bekendheid met het profileringsfonds. Zij heeft de lijn gekozen om vooral de bekendheid van het fonds onder studenten in overmachtssituaties te vergroten. Dit is sindsdien staand beleid. Voor het vergroten van de bekendheid en toegankelijkheid van het fonds onder hun studenten zijn de instellingen, als eigenaar van het fonds, primair zelf verantwoordelijk. Daarnaast lopen er enkele acties die in mijn antwoord op vraag 5 zijn beschreven. Benadrukt moet worden dat er ook een verantwoordelijkheid bij de studenten zelf ligt. Van studenten mag immers worden verwacht dat zij binnen een redelijke termijn melding maken van de bijzondere omstandigheid die tot een ondersteunings-behoefte heeft geleid. Zij kunnen die behoefte kenbaar maken bij studentendecanen, die de taak hebben studenten actief op de hoogte te brengen van voorzieningen als het profileringsfonds, of bij studieadviseurs, die kunnen doorverwijzen.
Kunt u nader toelichten op welke wijze de twee miljoen euro, die in 2018 structureel is toegevoegd aan de reguliere lumpsum aan onderwijsinstellingen voor de financiële ondersteuningen van studenten in een situatie van overmacht, is besteed per jaar? Kunt u nader toelichten of dit geld ook gebruikt is voor andere zaken naast de financiële ondersteuning van studenten in een situatie van overmacht?
In de brief over het profileringsfonds die in november 2021 aan de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 288, nr. 932), is uitgelegd hoe de extra middelen die in 2018 structureel aan de lumpsum van de hoger onderwijsinstellingen zijn toegevoegd, zijn besteed. Uit een analyse van de gegevens over het profileringsfonds die zijn opgenomen in de jaarverslagen van alle bekostigde hogescholen en universiteiten blijkt dat het totaalbedrag van de toewijzingen voor studenten in overmachtssituaties in 2019 met € 1,6 miljoen is gestegen t.o.v. het referentiejaar 2017. Op basis van deze gegevens lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de extra middelen door de instellingen voor het grootste deel daadwerkelijk voor de betreffende categorie zijn ingezet. Vanwege de lumpsumbekostiging (de extra middelen zijn niet geoormerkt) is het echter niet mogelijk aan te geven of (een deel van) het geld daarnaast is gebruikt voor andere zaken dan financiële ondersteuning van studenten in overmachtssituaties.
Klopt het dat sinds 2019 het gemiddelde toegekende bedrag vanuit het profileringsfonds aan studenten in situaties van overmacht met bijna vijfhonderd euro is afgenomen? Zo ja, zou u deze ontwikkeling kunnen verklaren? Zo nee, zou u kunnen toelichten in hoeverre het gemiddelde toegekende bedrag dan wel is afgenomen of toegenomen sinds 2019?2
De bewering dat het gemiddelde toegekende bedrag vanuit het profileringsfonds aan studenten in situaties van overmacht sinds 2019 met bijna vijfhonderd euro is afgenomen kan niet worden bevestigd. De verantwoordingsgegevens over het fonds die moeten worden opgenomen in de jaarverslagen van bekostigde hogescholen en universiteiten omvatten de gemiddelde hoogte en duur van een toekenning, maar deze gegevens zijn – in tegenstelling tot de totale uitgaven en het totaal aantal toekenningen – niet altijd bekend. Als het bedrag dat men krijgt door het simpelweg delen van de totale uitgaven door het totaal aantal toekenningen lager uitvalt dan in eerdere jaren, zegt dit niet veel als niet ook de duur van de toekenning in ogenschouw wordt genomen. Het is bijvoorbeeld heel goed mogelijk dat bij een instelling het gemiddelde bedrag af neemt als gevolg van betere maatregelen en studiebegeleiding om uitval en studievertraging te voorkomen.
Daarnaast zijn 2020 en 2021 bijzondere jaren vanwege covid. De Vereniging Hogescholen heeft erop gewezen dat mogelijk studenten meer thuis zijn blijven wonen, waardoor zij voor een lager bedrag uit het profileringsfonds in aanmerking komen, of dat de flexibiliteit en het online werken voor sommige studenten een uitkomst heeft geboden, waardoor het aantal aanvragen lager is. Bedragen in deze twee jaren zijn dan ook niet vergelijkbaar met die in 2019.
Kunt u nader toelichten in hoeverre de financiële ondersteuning vanuit het profileringsfonds dekkend is voor de extra gemaakte studiekosten bij studenten in situaties van overmacht? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Het gaat bij financiële ondersteuning vanuit het profileringsfonds altijd om een tegemoetkoming in de extra kosten gaat vanwege studievertraging die is opgelopen door een bijzondere omstandigheid zoals een overmachtssituatie, en niet om een compensatie van alle extra kosten die een student maakt. De hoogte van de financiële ondersteuning is gerelateerd aan de hoogte van de prestatiebeurs. Deze verschilt voor uit- en thuiswonende studenten. Daarnaast heeft elke student te maken met andere bijzondere omstandigheden en andere kosten. Instellingen hebben dan ook de ruimte en plicht om maatwerk te leveren.
Kunt u nader toelichten van welke financiële regelingen mbo-studenten gebruik kunnen maken in situaties van overmacht, zoals in het geval van Long COVID? Kunt u nader toelichten in hoeverre deze financiële ondersteuning dekkend is voor de extra gemaakte studiekosten? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Mbo-studenten met post covid kunnen net als studenten met andere medische problematiek, in sommige gevallen aanspraak maken op financiële ondersteuning vanuit het mbo-studentenfonds. Als een student vanwege post covid studievertraging heeft opgelopen en geen recht meer heeft op studiefinanciering, dan heeft de student recht op steun vanuit het studentenfonds. De hoogte van de steun bepaalt de individuele mbo-school, maar deze moet altijd in verhouding staan tot de extra studiekosten die de student vanwege de vertraging heeft gemaakt. Het mbo-studentenfonds is ingevoerd met ingang van studiejaar 2021 – 2022 en recent geëvalueerd. Hierover is uw Kamer op 20 december 2022 geïnformeerd (Kamerstukken 31 524, nr. 544, Vergaderjaar 2022–2023).
Welke maatregelen gaat u nemen om erop toe te zien dat mbo-studenten in de praktijk de financiële steun ontvangen waar zij recht op hebben?
Mbo-studenten worden op verschillende manieren financieel ondersteund. Zo betalen ze tot het moment dat ze recht hebben op studiefinanciering geen lesgeld of cursusgeld en hebben ze bij aanvang van hun studie recht op een ov-studentenkaart. Wanneer een student nog geen recht heeft op studiefinanciering kan de student aanspraak maken op een bijdrage uit het mbo-studentenfonds in het geval de student of ouders/verzorgers daarvan niet de financiële middelen hebben om studiekosten te dekken. Hiermee moeten eventuele financiële barrières worden weggenomen en de toegankelijkheid van het mbo voor iedere mbo-student worden geborgd. Uit de eerdergenoemde evaluatie blijkt dat het mbo-studentenfonds nog onvoldoende bekend is onder studenten. Om die reden gaat de Minister van OCW, conform de motie van de leden Van der Graaf en Van der Molen (Kamerstuk 31 524, nr. 522, Vergaderjaar 2022–2023), met JOBmbo en de MBO Raad in gesprek om te kijken hoe de bekendheid van het fonds kan worden vergroot.
Kunt u nader toelichten hoeveel studenten in situaties van overmacht vroegtijdig zijn gestopt met hun opleiding wegens een gebrek aan financiële middelen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te laten brengen?
Zie antwoord op vraag 1.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat studenten, die in staat zijn hun opleiding af te ronden, hier niet van moeten afzien wegens een gebrek aan financiële middelen?
Op dit moment ligt er een voorstel tot herinvoering van de basisbeurs in het hoger onderwijs vanaf 1 september in uw Kamer. Daarnaast kunnen studenten die te maken hebben met een bijzondere omstandigheden gebruik maken van verschillende regelingen. Studenten die als gevolg van een handicap of chronische ziekte niet in staat zijn om binnen de nominale duur van een opleiding af te studeren, kunnen bijvoorbeeld verlenging van de duur van de prestatiebeurs aanvragen (de voorziening prestatiebeurs). Hiervoor dienen zij bij DUO een verklaring van een arts en van hun onderwijsinstelling te overleggen. Ook kunnen deze studenten in sommige gevallen gebruikmaken van het profileringsfonds of mbo-studentenfonds. Zie voor een nadere toelichting over het profileringsfonds de antwoorden op uw eerdere vragen daaromtrent. Na de duur van de prestatiebeurs kunnen studenten die vertraging hebben opgelopen aanvullend nog drie jaar gebruikmaken van een lening en het collegegeldkrediet.
Studenten die vanwege hun medische beperking niet kunnen bijverdienen kunnen aanspraak maken op de studietoeslag die wordt verstrekt door gemeenten. Of studenten met post covid gebruik kunnen maken van de studietoeslag is afhankelijk van de aard, ernst en duur van de klachten in het individuele geval. Een onafhankelijke, medisch deskundige adviseert de gemeente of er sprake is van een structurele medische beperking. Zie hiervoor ook de beantwoording op vraag 20 over de studietoeslag.
Wat voor begeleiding ontvangen studenten op dit moment bij het re-integreren in hun opleiding na uitval wegens Long COVID?
Studenten die langdurig ziek zijn geweest door post covid (of een andere ziekte/aandoening), krijgen ondersteuning vanuit hun instelling om hun opleiding succesvol te kunnen hervatten en te voltooien. In overleg met de studentendecaan kan bijvoorbeeld worden gekeken wat er voor de betreffende student nodig is. Het kan daarbij gaan om zaken als extra studiebegeleiding, een aangepast studieprogramma, financiële ondersteuning of een combinatie ervan.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om studenten beter te ondersteunen bij re-integratie na uitval wegens Long COVID?
De Minister van OCW ziet geen aanleiding om concrete maatregelen te nemen om studenten beter te ondersteunen bij re-integratie na uitval wegens post covid. Studenten die langdurig ziek zijn geweest door post covid (of een andere ziekte/aandoening), krijgen ondersteuning vanuit hun instelling om hun opleiding succesvol te kunnen hervatten en te voltooien. In overleg met de studentendecaan wordt gekeken wat er voor de betreffende student nodig is. Het kan daarbij gaan om zaken als extra studiebegeleiding, een aangepast studieprogramma, financiële ondersteuning of een combinatie ervan.
Heeft u zicht op het aantal patiënten dat gebruikmaakt van de Long COVID herstelzorg, aangeboden vanuit de overheid? Zo ja, om hoeveel patiënten gaat dit? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Ja, dit is bekend. In totaal hebben, t/m augustus 2022, 141.200 patiënten gebruik gemaakt van paramedische herstelzorg.
Indien u zicht heeft op het aantal patiënten dat gebruikmaakt van de Long COVID herstelzorg, kunt u nader toelichten in hoeveel van deze gevallen de zorg zoals geboden vanuit de overheid niet voldoende de kosten dekt? Heeft u ook zicht op hoeveel deze patiënten gemiddeld bij moeten betalen om de revalidatie volledig te bekostigen? Zo ja, hoeveel geld moeten deze patiënten gemiddeld bij betalen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Paramedische herstelzorg wordt vanuit de Zorgverzekeringswet (op basis van voorwaardelijk toegelaten zorg) vergoed. De verzekering dekt tot maximaal 50 behandelsessies fysio- of oefentherapie, 10 uur ergotherapie en 3 uur diëtetiek. Wanneer een medisch specialist of huisarts daarvoor de indicatie stelt, kan een tweede behandeltermijn met dezelfde maxima worden toegepast. Er zijn tot nu toe geen signalen binnengekomen dat de vergoeding van paramedische herstelzorg in de praktijk tot problemen leidt omdat er te weinig zittingen vergoed zouden worden. Voor zover bekend wordt de zorg volledig vergoed. De declaratiecijfers ondersteunen dit vermoeden. Gemiddeld gebruikten patiënten, die in de eerste maand van de regeling gestart zijn (juli 2020), 35 behandelingen fysio- en oefentherapie. Dit is inclusief patiënten met een tweede behandeltermijn, de declaratiegegevens maken geen onderscheid tussen de eerste en tweede behandel termijn. Patiënten die in augustus 2021 zijn gestart namen gemiddeld circa 30 behandelingen af en in november 2021 lag dit gemiddelde op ongeveer 25 (N.B. daar komt wel nog wat bij vanwege het tijdseffect). Er zit dus een dalende lijn in.
Daarnaast loopt bij IQ-Healthcare onderzoek naar de effectiviteit van de paramedische herstelzorg na COVID-19. In dit onderzoek wordt (ook) naar het aantal behandelingen gekeken. Verder wordt in dit onderzoek de door de patiënt zelf bekostigde zorg geregistreerd bij een steekproef van circa 1.400 patiënten. De resultaten hiervan worden eind maart verwacht. Op dat moment zal het Zorginstituut aan de slag gaan met een pakketadvies.
Klopt het dat studenten met Long COVID, die als gevolg hiervan niet meer kunnen werken, geen recht hebben op de Wajong-uitkering? Zo ja, zou u nader kunnen toelichten waarom zij geen recht hierop hebben?
De Wajong is toegankelijk voor mensen die op hun 18e verjaardag vanwege beperkingen door ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De Wajong is ook toegankelijk voor mensen die na de 18e verjaardag vanwege ziekte of gebrek duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben indien zij in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende tenminste zes maanden studerend waren.
Studenten die vanwege post covid zijn uitgevallen kunnen tot één van beide groepen behoren. Indien zij aan de criteria voldoen kunnen zij aanspraak maken op Wajong. Hiertoe kunnen zij een aanvraag indienen bij UWV. UWV beoordeelt vervolgens of zij arbeidsvermogen hebben en indien zij geen arbeidsvermogen in hoeverre het arbeidsvermogen duurzaam ontbreekt.
Klopt het dat studenten met Long COVID, die tijdens hun stageperiode besmet zijn geraakt met het coronavirus, geen aanspraak kunnen maken op een Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)-uitkering? Zo ja, kunt u nader toelichten waarom zij hier geen recht op hebben?
De WIA is een inkomensverzekering. Dat betekent dat de premie wordt afgedragen. Stagiairs zijn volgens de sociale zekerheidswetgeving geen werknemers. De werkgever draagt geen premie af voor de WIA. Als stagairs een beloning krijgen die meer is dan een onkostenvergoeding, is de stagiair wel verzekerd voor de Ziektewet en de Wajong. Daarvoor betaalt de werkgever namelijk niet de premies. Studenten die tijdens hun stageperiode besmet zijn geraakt met het coronavirus en vervolgens langdurig uitvallen met post covid-klachten kunnen aanspraak maken op de Participatiewet. Onder de voorwaarden van de Participatiewet kunnen zij een bijstandsuitkering krijgen.
Kunt u toelichten of studenten met Long COVID ook gebruik kunnen maken van de studietoeslag vanuit de gemeente? Zo ja, welke concrete maatregelen zult u nemen om studenten goed te informeren over de mogelijkheid van het aanvragen van een studietoeslag?
Als iemand door post covid-klachten langdurig niet kan bijverdienen naast de studie, zou er sprake kunnen zijn van een structurele medische beperking. Of hier sprake van is of dat er ook zicht is op herstel, moet blijken uit het medisch advies. Of een structurele beperking kan worden aangenomen zal vervolgens mede afhangen wat hierover in de gemeentelijke beleidsregels is opgenomen. Gemeenten hebben namelijk de bevoegdheid om in beleidsregels regels op te nemen over hoe lang iemand in ieder geval niet in staat moet kunnen zijn naast de studie te werken. Om gemeenten te helpen met de uitvoering van de studietoeslag en het formuleren van beleid, heeft Divosa een handreiking opgesteld. Hierin wordt ingegaan op het bepalen of er sprake is van een structurele medische beperking en wordt ook stilgestaan bij post covid.
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de voorlichting over de studietoeslag. De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen werkt aan aanvullende voorlichting vanuit de rijksoverheid.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om studenten te ondersteunen die wegens Long COVID vroegtijdig zijn gestopt met hun opleiding en niet in staat zijn te werken?
Studenten met post covid kunnen in aanmerking komen voor een Wajong-uitkering indien UWV heeft vastgesteld dat zij duurzaam geen mogelijkheden hebben voor arbeidsparticipatie. De kans dat zij nog ooit aan het werk komen is immers vrijwel nihil. Studenten die uitvallen met post covid-klachten en niet in aanmerking komen voor de Wajong zijn aangewezen op ondersteuning vanuit de Participatiewet. Onder de voorwaarden van de Participatiewet kunnen zij een bijstandsuitkering ontvangen en kunnen gemeenten ondersteuning naar werk inzetten.
Het bericht 'Russische hackers hebben het gemunt op Nederlandse gasinstallaties' |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russische hackers hebben het gemunt op Nederlandse gasinstallaties»?1
Ja.
Bent u ook bekend met het bericht uit april 2022 waarin al werd gewaarschuwd voor nieuw ontdekte malware, specifiek gericht op het aanvallen van de energie-industrie?2
Ja.
Onderschrijft u dat de Nederlandse en Europese gasinfrastructuur momenteel uitermate kwetsbaar zijn en tegelijk van groot belang zijn voor onze nationale veiligheid en onze energievoorziening?
Ik onderschrijf dat onze en de Europese gasinfrastructuur van groot belang zijn voor onze energievoorziening en daarmee van groot belang voor de nationale veiligheid. De overheid werkt samen met direct betrokken partijen om zo veel mogelijk dreigingen te voorkomen en risico’s te beheersen. Waar risico’s of dreigingen zich toch voordoen wordt samengewerkt om snel en adequaat te reageren.
Entiteiten die gasinfrastructuur beheren zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de continuïteit van hun dienstverlening en hun rol in het vitale proces en ook voor het op orde hebben van hun digitale weerbaarheid. De overheid is zich echter bewust dat vitale aanbieders zich niet in alle gevallen voldoende kunnen weren tegen door statelijke actoren gesteunde sabotage, spionage en manipulatie. De overheid ondersteunt hen daarom hierbij, onder andere door kennis en informatie te delen. Dit geldt zowel voor de infrastructuur op zee als op land.
Als Minister voor Klimaat en Energie ben ik verantwoordelijk voor de vitale processen binnen de energiesector. Vanuit haar regierol op de vitale infrastructuur stel ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid eisen op die worden vastgelegd in wet- en regelgeving en zie ik toe op de naleving ervan.
Daarnaast faciliteer ik, met het oog op de leveringszekerheid vitale aanbieders bij het vergroten van hun weerbaarheid. Dit geldt ook voor vitale aanbieders in de gassector. Bijvoorbeeld door het vergroten van de mogelijkheden voor netbeheerders om hun inkoop processen te beperken via de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied onder de energiewet. Zie voor meer maatregelen ook de brief over leveringszekerheid die op 9 december naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 023, nr. 384). Op lokaal niveau zijn Veiligheidsregio’s verantwoordelijk voor risicobeheersing en crisisbeheersing. In dit kader vindt er samenwerking plaats met private partijen, waaronder vitale aanbieders.
Netbeheerders van gasinfrastructuur zijn door de overheid aangewezen als aanbieder van essentiële dienst (AED) op grond van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Per 1 januari 2023 is het vitale proces uitgebreid naar «Gasproductie (incl. gasbehandelingsinstallaties), gasopslag, landelijk en zee transport (incl. conversie) en regionale distributie van gas»3 (Kamerstuk 2022Z24210). Entiteiten actief in dit proces zijn hierdoor ook aangewezen als AED. Op grond van de Wbni zijn AED’s verplicht tot het treffen van passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen te beheersen en verstorende incidenten te melden. Sectorale toezichthouders houden toezicht op de manier waarop vitale aanbieders invulling geven aan deze zorgplicht, in dit geval is dat de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI). Daarnaast hebben AED’s recht op dienstverlening vanuit het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Het NCSC heeft primair de taak om vitale aanbieders en organisaties binnen de rijksoverheid bij te staan bij digitale dreigingen en incidenten én deze organisaties hierover te waarschuwen, informeren en te adviseren. Publieke en private partijen werken op dit gebied nauw samen.
Kunt u toelichten welke maatregelen, fysiek en digitaal, worden genomen om de gasinfrastructuur te beschermen tegen sabotage en cyberaanvallen? Kunt u bevestigen dat niet alleen infrastructuur op zee, maar ook infrastructuur op land zoals de LNG-terminals in de Rotterdamse haven en de Eemshaven wordt meegenomen in de maatregelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat naast fysieke maatregelen ter beveiliging van de gasinfrastructuur, ook het versterken van de cyberveiligheid van essentieel belang is, mede in het licht van het onder vraag 2 genoemde bericht?
Ja.
Is in het overleg met betrokken overheidsinstanties, zoals aangekondigd in uw brief 4 november 2022 (Kamerstuk 30 821, nr. 168), zowel gesproken over de infrastructuur op zee als de infrastructuur op land?
Ja.
Wat is het resultaat van dit overleg en vindt dit overleg nog steeds plaats?
Dit overleg vindt doorlopend plaats. Op de korte termijn is gewerkt aan het beeld van de risico’s op sabotage en spionage bij vitale infrastructuur op zee en welke maatregelen er direct kunnen worden genomen. TNO doet onderzoek naar de kwetsbaarheden en mogelijke weerbaarheidsmaatregelen van data- en energie-infrastructuur op zee. Voor de lange termijn werkt het kabinet, in het kader van de motie van het lid Boswijk c.s., aan een verkenning voor een gezamenlijke strategie ter bescherming van de cruciale infrastructuur op de Noordzee. Uw Kamer is hierover in november 2022 geïnformeerd in de Kamerbrief «Toezegging inzake toezending Kamerbrief over sabotage van Nord Stream 1 en 2» (Kamerstuk 30 821, nr. 168). In deze verkenning worden dreigingen en mogelijke aanvullende maatregelen die noodzakelijk zijn om de weerbaarheid te vergroten meegenomen, onder meer tegen statelijke actoren.
Zijn bij dit overleg ook actief overheidsorganisaties betrokken die verantwoordelijk zijn voor de cyberweerbaarheid zoals het Nationaal Cyber Securyity Center (NCSC)?
Ja, het NCSC is bij dit overleg betrokken geweest.
Kunt u garanderen dat (acute) signalen over fysieke sabotage of een cyberaanval direct gedeeld kunnen worden met de juiste instanties om snel maatregelen te kunnen nemen?
Betrokken instanties hebben zowel regulier als incidenteel contact met vitale sectoren en delen hierbij relevante signalen en informatie uit over (acute) dreigingen, weerbaarheid en maatregelen. Er wordt continu gekeken of en welke beveiligingsmaatregelen nodig zijn en, afhankelijk van de ingeschatte dreiging, hoe deze maatregelen kunnen worden geïmplementeerd. Binnen de overheid vindt hierover nauwe samenwerking plaats tussen de verschillende departementen, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, NCSC en Nationale Politie.
Op het moment dat het NCSC concrete signalen van betrokken AED’s of andere partijen ontvangt over een (dreigende) cyberaanval, informeert en adviseert het NCSC relevante partijen zo snel mogelijk en, in het geval van een daadwerkelijk cyberincident, staat het NCSC de organisatie bij en ondersteunt zij waar nodig de organisatie bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van de dienst te waarborgen of te herstellen.
Hoe ziet u de rol van de overheid bij het beschermen van de gasinfrastructuur? Neemt de overheid ook zelf actief maatregelen om de veiligheid van infrastructuur te vergroten, naast het ondersteunen van vitale aanbieders?
Zie voor de beantwoording van vraag 10 de beantwoording onder vraag 3 en 4
Kunt u aangeven of er een noodplan klaarligt mocht bepaalde energie-infrastructuur worden gesaboteerd of worden aangetast en hierdoor de leveringszekerheid in het geding komt?
Voor gas is er het Bescherm -en Herstelplan Gas (BH-G). Dit plan kan worden ingeschakeld op het moment dat er een tekort aan gas ontstaat of dreigt te ontstaan. Op 9 december heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de situatie met betrekking tot gasleveringszekerheid en de ontwikkelingen rond het BH-G (Kamerstuk 29 023, nr. 384).
In geval van crisis bij energie-infrastructuur, bijvoorbeeld veroorzaakt door sabotage, is er een Nationaal Crisis Plan (NCP) Gas en NCP Elektriciteit. Deze NCP’s beschrijven de crisisaanpak- en structuren en worden tweejaarlijks aangepast op basis van een actuele risicoanalyse. Daarnaast hebben netbeheerders van gasinfrastructuur ook hun eigen calamiteiten plannen.
De hierboven genoemde crisisplannen zijn specifieke uitwerkingen van de generieke crisisaanpak zoals beschreven in het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing 2022 en het Nationaal Handboek Crisisbeheersing. Beide zijn op 6 december 2022 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 29 517, nr. 225).
Kunt u bevestigen dat alle mogelijke maatregelen worden genomen voor de bescherming van kwetsbare (gas)installaties tegen acties door vijandige (statelijke)actoren?
Het kabinet draagt zorg voor het beschermen en bevorderen van de nationale veiligheid, dus ook voor kwetsbare (gas)installaties, welke bij een vijandige actie kunnen leiden tot een ontwrichting van de maatschappij. Er wordt risicogebaseerd maatregelen genomen. Dit betekent dat voor het grootste risico de zwaarste maatregelen worden genomen.
Het feit dat de mondiale biodiversiteitsdoelen alleen te behalen zijn door het hervormen van voedsel- en energiesystemen en een sterke beleidsinzet op natuurherstel en klimaatmitigatie |
|
Christine Teunissen (PvdD), Eva Akerboom (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Innovatiekracht maatschappij nodig om internationale biodiversiteitsdoelen te halen»?1
Ja.
Erkent u de urgentie tot het nemen van concrete acties om de klimaat- en biodiversiteitscrises te stoppen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt dit tot uiting in uw beleid? Tot wanneer meent u de tijd te hebben om deze verweven crises structureel aan te pakken?
In het coalitieakkoord erkent het kabinet dat we voor grote mondiale uitdagingen staan, waaronder klimaatverandering en biodiversiteitsverlies. Het kabinet zal zich maximaal inspannen om ons land en onze planeet leefbaar en bewoonbaar te houden. Dit vraagt om uiteenlopende acties op tal van terreinen, die in het coalitieakkoord staan gemeld. Het kabinet erkent dat er geen tijd te verliezen is en dat een gezamenlijke aanpak vereist is om de klimaat- en biodiversiteitscrisis aan te pakken.
Erkent u de urgentie van het aanpassen van het Nederlandse beleid op basis van de conclusies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) -rapport dat stelt dat de mondiale biodiversiteitsdoelen alleen te behalen zijn door een «fundamentele verandering», zoals het hervormen van voedsel- en energiesystemen en een sterke beleidsinzet op natuurherstel en klimaatmitigatie? Zo ja, op welke manier en op welke termijn bent u van plan daar vorm aan te geven? Zo nee, waarom niet?
De staat van de biodiversiteit is zorgelijk, zowel mondiaal, in Europa als in Nederland. Het kabinet onderschrijft de urgentie die het rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en verschillende andere rapporten uitdragen. Het halen van de mondiale biodiversiteitsdoelen, welke momenteel worden herzien op de Convention on Biological Diversity (CBD), vergt een maatschappelijke transitie op tal van terreinen richting een natuurinclusieve samenleving. Zo ook in de landbouw- en energiesector. Maatschappelijke partijen hebben elk een belangrijke verantwoordelijkheid om deze transitie te realiseren. Het kabinet spant zich hier maximaal voor in en ondersteunt de Agenda Natuurinclusief om deze beweging te versterken en te versnellen. Als het nieuwe mondiale biodiversiteitsraamwerk is vastgesteld, zal het kabinet een nationaal biodiversiteit-actieplan opstellen om daar uitvoering aan te geven.
Erkent u de urgentie om op korte termijn specifieke plannen te maken voor het Nederlandse natuurbeleid, de eiwittransitie en het reduceren van de Nederlandse voetafdruk in het buitenland op basis van de conclusies van het PBL-rapport? Zo ja, wat gaat u veranderen op deze gebieden? Zo nee, waarom niet?
In het coalitieakkoord zijn verschillende acties geformuleerd met betrekking tot het versterken van de Nederlandse natuur. Met betrekking tot de eiwittransitie is uw Kamer op 2 juni 2022 eerder geïnformeerd over de uitwerking van de Nationale Eiwitstrategie (Kamerstuk 35 925-XIV, nr. 156). In het kader van het VN-Biodiversiteitsverdrag dient Nederland een nationaal biodiversiteitplan op te stellen waarin ook nader ingegaan zal worden op mogelijke handelingsopties voor het reduceren van de Nederlands voetafdruk.
Onderschrijft u de conclusie van het rapport van PBL over de noodzaak van een vermindering van de vlees- en zuivelconsumptie en een transitie naar meer plantaardige eiwitten? Zo ja, bent u van plan uw inzet voor de eiwittransitie te vergroten? Zo nee, waarom niet?
Ja, de conclusie van het rapport van PBL komt overeen met het streven van het kabinet naar de consumptie van meer plantaardige eiwitten. De inzet op deze transitie is opgenomen in de Nationale Eiwitstrategie (zie antwoord vraag2. Het kabinet zet stappen in de transitie door een concreet doel te stellen waarbij de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in het dieet van consumenten in 2030 verschuift van 60/40-% naar een balans van 50/50-%.
Hoe heeft u zich op de COP27 in Egypte ingezet voor biodiversiteit en het veranderen van het voedselsysteem met een focus op meer plantaardige eiwitten en welke concrete resultaten zijn daaruit gekomen?
Nederland zet zich nationaal en internationaal in voor duurzame en toekomstbestendige voedselsystemen en biodiversiteit. Een cruciaal onderdeel daarvan is een integrale benadering waarin, naast de transitie naar meer plantaardige productie, ook dierlijke productie een eigen plek heeft. Dit is onderdeel van een breder streven om inhoud te geven aan de eiwittransitie. Op COP27 heeft Nederland deze inzet actief uitgedragen in zowel de formele onderhandelingen als tijdens informele onderdelen en evenementen waaraan Nederland tijdens COP27 deelnam. Implementatie en concrete actie vinden daarbuiten plaats. Hierin vervult ook het landbouwattachénetwerk (LAN) een belangrijke rol. De recent verschenen Agrospecials over de eiwittransitie en klimaat geven inzicht in concrete resultaten. Ik verwijs u ook graag door naar de Kamerbrief over de uitkomsten van COP27.
Wat zijn de gevolgen voor de inzet van Nederland tijdens de Biodiversiteitstop van december 2022 in Montreal gezien de conclusies van het rapport van PBL?
Het PBL-rapport «Exploring nature-positive pathways» sluit goed aan bij de Europese en Nederlandse onderhandelingsinzet in relatie tot het Global Biodiversity Framework waarover tijdens de VN-Biodiversiteitstop wordt onderhandeld. Een voorbeeld is de Nederlandse inzet gericht op de integratie van biodiversiteit in alle maatschappelijke sectoren en beleid, inclusief de financiële sector. Hiermee worden heldere afspraken gemaakt over het natuurinclusief maken van beleid en regelgeving.
Deelt u de mening dat de socio-economische drukfactoren, zoals schadelijke en/of perverse fiscale maatregelen, die onderliggend zijn aan biodiversiteitsverlies, aangepakt dienen te worden? Zo ja, welke concrete maatregelen stelt u voor om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de overtuiging dat mogelijke schadelijke effecten van investeringen, subsidies en andere financiele prikkels met betrekking tot biodiversiteit voorkomen moeten worden. Door te werken aan een natuurinclusieve samenleving worden biodiversiteitsoverwegingen gemeengoed in maatschappelijke sectoren. Een eerste stap om schadelijke effecten te voorkomen is deze beter in kaart brengen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) publiceert binnenkort een conceptrapport over subsidies die mogelijk schadelijk zijn op het terrein van landbouw, natuur en voedselkwaliteit. De resultaten van dit onderzoek zullen met uw Kamer worden gedeeld. Binnen verschillende departementen wordt onderzocht of een soortgelijk onderzoek kan plaatsvinden.
Kunt u bevestigen dat biodiversiteitsverlies financiële gevolgen heeft voor de waarde van beleggingen en voor investeringen? Kunt u drie concrete voorbeelden geven uit de financiële sector waarin biodiversiteitsrisico’s zich hebben gematerialiseerd?
Deelt u de mening dat investeringen niet alleen niet schadelijk zouden moeten zijn voor de biodiversiteit, maar dat er ook geïnvesteerd moet worden in versterking van de biodiversiteit? Zo nee, betekent dat dan dat u van mening bent dat biodiversiteitsherstel alleen uit publieke middelen gefinancierd zou moeten worden? Zo ja, wat zou een minimumniveau van biodiversiteit zijn voor Nederland en indien u dat niet weet, bent u dan bereid om dit in kaart te brengen?
Investeren in biodiversiteit is van groot belang. Iedere geïnvesteerde euro in biodiversiteitsherstel levert doorgaans een veelvoud aan maatschappelijke waarde op. Dit zou zeker niet alleen met publieke middelen moeten worden gefinancierd. Private partijen hebben hierin ook een stevige verantwoordelijkheid. Tevens is het bedrag dat nodig is te hoog om alleen met publieke middelen te bekostigen. Het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) brengt met Natuurlijk Kapitaalrekeningen de toestand van ecosystemen in Nederland in beeld. In Nederland wordt niet gestuurd op een minimumniveau, maar er wordt gewerkt aan biodiversiteitsherstel. Ik heb Uw Kamer 25 november jl. geïnformeerd over voortgang van het Nationaal Programma Landelijk Gebied waarin de aanpak van de grote opgaven voor klimaat, water, stikstofreductie en natuur worden geschetst (Kamerstuk 34 682, nr. 105).
Heeft u inzicht in de omvang van de investeringen die nodig zijn voor biodiversiteitsherstel in Nederland? Zo ja, hoeveel bedragen die? Zo nee, bent u bereid om dit in kaart te brengen?
Op dit moment loopt een Interdepartementaal Beleidsonderzoek biodiversiteit, dat onder meer antwoord tracht te geven op die vraag. Het rapport wordt in de tweede helft 2023 verwacht. In het Programma Natuur is al 3 miljard euro gereserveerd voor het herstel van natuur.
Deelt u de mening dat er bindende internationale afspraken, regulatie en/of fiscale maatregelen (bijvoorbeeld (Pigouviaanse) belasting) nodig zijn omtrent de investeringsmogelijkheden van de financiële sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tijdens de Biodiversiteitstop van de Verenigde Naties (VN) bewerkstelligen?
Ik deel de mening dat mondiale afspraken een belangrijke rol kunnen spelen bij het faciliteren van investeringen voor biodiversiteit. De afspraken die tijdens de VN-Biodiversiteitstop gemaakt worden kunnen daar – hoewel deze niet juridisch bindend zijn – een bijdrage aan leveren.
Bent u bereid om de noodzaak van investeringen in de biodiversiteit te bepleiten tijdens de VN-Biodiversiteitstop?
Ja, ik ben op de COP aanwezig en spreek op de speciale dag over biodiversiteitsfinanciering daar over de noodzaak van investeringen uit zowel private als publieke bronnen. Ik spreek op deze dag ook over het belang van het in lijn brengen van alle publieke en private financiering met de doelen van het nieuwe Global Biodiversity Framework (GBF). Nederland draagt op de biodiversiteitstop ook bij met kennis en ervaring aan een 10-punten plan voor de financiering van biodiversiteit dat is opgesteld met als doel een brede coalitie van landen te verenigen rondom het belang van financiering voor biodiversiteit.
Deelt u de mening dat er bindende internationale afspraken, regulatie en/of fiscale maatregelen (bijvoorbeeld (Pigouviaanse) belasting) nodig zijn om bedrijven te stimuleren om anders te produceren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit tijdens de VN-Biodiversiteitstop bewerkstelligen?
De Europese en daarmee de Nederlandse onderhandelingsinzet is erop gericht om overheden aan te sporen zich in te zetten voor regelgeving voor de financiële sector zodat zij hun impact op, en afhankelijkheid van biodiversiteit in kaart brengen.
Bent u bereid de Nederlandse inzet voor de Biodiversiteitstop aan te scherpen gezien de urgentie van het behalen van de biodiversiteitsdoelen voor zowel Nederland vanwege de stikstofcrisis, maar voornamelijk vanwege het feit dat mensen en het daarbijbehorende economische systeem niet kunnen bestaan zonder natuur en biodiversiteit?
Natuur en biodiversiteit zijn de basis voor een sterke economie en een gezonde leefomgeving. De Europese en daarmee de Nederlandse onderhandelingsinzet voor de VN-Biodiversiteitstop is er op gericht om biodiversiteitsverlies zo spoedig mogelijk te stoppen.
Hoe gaat u er zorg voor dragen dat er meer synergie zit tussen het klimaat- en natuurbeleid in Nederland, gelet op het gegeven dat maatregelen zoals het hervormen van voedsel- en energiesystemen ook bijdragen aan het halen van de Parijs-doelen? Welke concrete maatregelen kunnen synergie stimuleren? Hoe gaat u deze synergie onder de aandacht brengen tijdens de VN-Biodiversiteitstop?
Het kabinet zet zich via verschillende wijzen in om klimaat en biodiversiteit in samenhang aan te pakken op zowel nationaal als internationaal niveau. Het kabinet werkt op nationaal niveau bijvoorbeeld aan het vernatten van veenweidegebied om klimaatwinst te boeken in combinatie met een toekomstbestendige landbouw en meer biodiversiteit. Ook werkt het kabinet aan natuurlijke klimaatbuffers waarin natuurlijke processen de ruimte krijgen en daarmee bijdragen aan een klimaatbestendig Nederland voor mens en natuur. Tijdens de VN-Biodiversiteitstop zal de Minister voor Natuur en Stikstof tijdens een door PBL georganiseerde ministeriële bijeenkomst het belang van het gezamenlijk aanpakken van de klimaat- en biodiversiteitscrisis uitdragen. Ook tijdens de onderhandelingen zal de Nederlandse delegatie het belang van natuurlijke oplossingen voor het tegengaan van klimaatverandering en het behoud van biodiversiteit steunen.
Is het overzicht van gesprekken die toenmalig demissionair Minister van Defensie, Dhr. Kamp, voerde in het najaar van 2021 met verschillende Kamerfracties volledig?1, 2
Door de toenmalige Ministers van BZK en van Defensie is in het najaar van 2021 besloten om te komen tot een voorstel voor een tijdelijke wet voor onderzoeken van de AIVD en de MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma gericht tegen Nederland of Nederlandse belangen. Dit wetsvoorstel is noodzakelijk gelet op de toegenomen dreiging van deze landen en de operationele knelpunten die de AIVD en MIVD ervaren in de onderzoeken naar deze landen.
De toenmalige Ministers van BZK en van Defensie hebben destijds gesproken met de portefeuillehouders van de coalitiepartijen, alsmede met de portefeuillehouders van de volgende oppositiepartijen: GroenLinks, PvdA, SGP en JA21. Ook is via de geëigende kanalen met Kamerleden gesproken over dit onderwerp en over de onderliggende dreiging.
Kunt u aangeven waarom met de fracties van GroenLinks, PvdA, D66, ChristenUnie, SGP en JA21 is gesproken en niet met andere fracties?
Het is niet ongebruikelijk dat een bewindspersoon de mogelijke steun in de Kamer voor een wetsvoorstel verkent. De gesprekken werden noodzakelijk geacht om een beeld te vormen over het draagvlak voor eerdergenoemd wetsvoorstel binnen de Tweede Kamer.
Waarom worden de bespreekpunten met de fracties zwartgemaakt in de nota’s die in het eerste deelbesluit zitten? Welke informatie mochten de geselecteerde Kamerleden wel krijgen en de samenleving niet? Hoe kan deze gedeelde informatie onder «persoonlijke beleidsopvatting» worden geschaard?
Waar in het politieke proces openheid het uitgangspunt is, vereist het goede functioneren van het parlementaire proces dat ook vertrouwelijke contacten tussen de deelnemers aan dit proces mogelijk zijn. Ten behoeve van die gesprekken hebben de bewindspersonen voorbereidende nota’s gekregen. De op basis van de Woo gelakte passages in deze nota’s, betreffen hoofdzakelijk passages over de inhoud van het conceptwetsvoorstel. Het concept bevatte persoonlijke beleidsopvattingen. Hoewel persoonlijke beleidsopvattingen met de komst van de Woo zo veel mogelijk openbaar gemaakt worden, geldt dat concepten van – in dit geval – het wetsvoorstel, in beginsel niet openbaar gemaakt worden.
In de fase waarin het besluit nog vorm moet krijgen, moet er ruimte zijn om concepten en communicatie hierover in vertrouwen met elkaar uit te wisselen. Wanneer communicatie over conceptteksten of de conceptteksten zelf openbaar worden gemaakt, kan dat schadelijk zijn voor het goed functioneren van de Staat als er een publiek debat ontstaat over documenten die (nog) niet rijp zijn voor besluitvorming. Het is van belang om, op het moment dat het definitieve besluit is gevallen, het besluitvormingsproces te kunnen reconstrueren.
Op dat moment is het van belang om te kunnen reconstrueren op grond van welke adviezen, welke informatie en welke beleidsalternatieven een besluit is genomen.
Hiertoe verwijs ik uw Kamer naar de beslisnotitie bij het wetsvoorstel (bijlage bij Kamerstuk 36 263).
Waarom is er in de documenten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties meer informatie gedeeld dan in de documenten van het Ministerie van Defensie? Is er zicht op hoe dit verzoek op basis van de Wet open overheid wordt afgerond?
Naar het oordeel van mij en de Minister van Defensie is er geen sprake van dat er door het Ministerie van BZK meer informatie gedeeld is dan door het Ministerie van Defensie. Beide departementen hanteren hetzelfde juridisch kader (de Wet Open Overheid) en voorafgaand aan de verstrekking van de informatie heeft (zoals te doen gebruikelijk) overleg plaatsgevonden tussen beide departementen.
Wel is het zo dat er verschillen kunnen bestaan in de hoeveelheid verstrekte documenten en de mate waarin die documenten gelakt zijn. Die verschillen zijn te verklaren door de onderlinge taakverdeling (BZK is bijvoorbeeld penvoerder voor wat betreft de wetgevingsproducten) en de aard en inhoud van de aanwezige documenten, waardoor (in dit geval) verhoudingsgewijs meer documenten van het Ministerie van BZK (gedeeltelijk) binnen de reikwijdte van het verzoek van Bits of Freedom vallen.
Kunt u aangeven welke gesprekken er na het najaar 2021 nog zijn geweest met Kamerleden? Hebben bijvoorbeeld de gesprekken zoals gepland in maart 2022 plaatsgevonden?3
Op 13 april 2022 heeft over het voorstel voor een Tijdelijke wet een gesprek plaatsgevonden tussen de Ministers van BZK en Defensie en de portefeuillehouders uit de coalitiefracties.
Wat wordt bedoeld met agendapunt 21, onderdeel d, in de besluitenlijst van de ministerraad van 18 november 2022? Op welke wijze is het proces van de Tijdelijke wet aan de orde geweest in de Tweede of Eerste Kamer?4
Agendapunt 21 van de besluitenlijst van de ministerraad van 18 november 2022 betreft belangrijke zaken die in de Tweede en/of Eerste Kamer aan de orde zijn geweest of op korte termijn zullen komen. In het geval van agendapunt 21, d (Proces Tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma) ging het om een zaak die op korte termijn aan de orde zou komen. De Minister van BZK heeft in de ministerraad namelijk toegelicht dat zij voornemens was het wetsvoorstel en het nader rapport op korte termijn aan de Tweede Kamer te doen zenden.
Kunt u verklaren waarom er informeel gesproken is met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bij de voorbereiding van de vormgeving van het wetsvoorstel?5
In het voorstel voor de Tijdelijke wet wordt een nieuwe beroepsprocedure bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling bestuursrechtspraak) geïntroduceerd. Deze beroepsprocedure heeft direct gevolgen voor de Afdeling bestuursrechtspraak.
Het is gebruikelijk om belanghebbende partijen die rechtstreeks geraakt worden door een wetsvoorstel in een vroeg stadium te informeren over de voorgenomen regeling. Dit heeft niet alleen tot doel te verkennen of er voldoende draagvlak is voor het voorstel, maar ook om inzicht te krijgen in de (personele, administratieve en financiële) gevolgen en de uitvoerbaarheid van een wetsvoorstel. Dit was ook het doel van het informele gesprek met de Afdeling bestuursrechtspraak.
Wat is er precies besproken in het gesprek met de heer Van Ettekoven? Kunt u het ongelakte verslag naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Met de heer Van Ettekoven is gesproken over een ambtelijke conceptregeling voor de beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak. Het gesprek ging enerzijds over de vormgeving van de procedure, anderzijds over de (mogelijke) gevolgen van en randvoorwaarden voor een dergelijke procedure.
Het openbaar maken van nog in ambtelijke voorbereiding zijnde conceptteksten past niet bij een ordentelijk verloop van het formele wetgevingsproces. Dit geldt evenzeer voor discussiestukken of gespreksverslagen naar aanleiding van dergelijke concepten. Het wetgevingsproces dient te worden doorlopen op basis van finale en voldragen documenten. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien wetsvoorstellen in internetconsultatie worden gegeven, voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State worden voorgelegd of worden ingediend bij de Tweede Kamer. In de fase waarin het besluit nog vorm moet krijgen moet er ruimte zijn om concepten en communicatie over concepten in vertrouwen met elkaar uit te wisselen. Het definitieve besluit valt op het moment van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Dan is het van belang om te kunnen reconstrueren op grond van welke adviezen, welke informatie en welke beleidsalternatieven een besluit is genomen. Hiertoe verwijs ik uw Kamer naar de beslisnotitie bij het wetsvoorstel (bijlage bij Kamerstuk 36263). Zie ook antwoord op vraag 3.
Is het gebruikelijk om informeel vooroverleg met de Raad van State te voeren over een wet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op vraag 7.
Wie worden verstaan onder de «witte jassen» die zijn benoemd in de «strategie naar buiten brengen van Tijdelijke wet cyberorganisaties»?6
De term «witte jassen» wordt in de communicatiepsychologie gebruikt voor vaktechnische experts en vanuit hun expertise een inhoudelijke toelichting kunnen geven op het betreffende onderwerp. Zij zijn geen belanghebbende bij de kwestie, maar hebben wel relevante kennis.
Bij vaktechnische experts kunt u denken aan bijvoorbeeld cyberspecialisten of hoogleraren.
De term witte jassen of steunzenders vind ik overigens niet geheel passend en daarom zullen deze termen in het vervolg niet meer worden gebruikt, maar zal worden gesproken over vaktechnische- of inhoudelijk experts.
Zijn de «steunzenders» dezelfde groep mensen als «witte jassen»? Wat is het verschil?
Met de termen steunzenders en witte jassen wordt op dezelfde personen gedoeld.
Er is geen verschil.
Hoe worden «witte jassen» en «steunzenders» van informatie voorzien? Behoren zij volgens u de waarheid te spreken over nut en noodzaak van het wetsvoorstel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vaktechnische experts worden door middel van gesprekken met de dienstleidingen van de AIVD en MIVD op de hoogte gebracht van de achtergrond van het wetsvoorstel. In deze gesprekken wordt toegelicht waar de operationele knelpunten op zien en waar de toenemende (cyber)dreiging uit bestaat. Daarnaast zijn deze gesprekken bedoeld om vragen te beantwoorden van de gesprekspartners en kunnen feitelijke onjuistheden of misverstanden die in de buitenwereld leven, zoals dat de diensten na inwerkingtreding van het wetsvoorstel hele wijken zouden mogen tappen, rechtgezet worden.
Beoogd is aan genoemde experts feitelijke informatie te verschaffen over nut en noodzaak van het wetsvoorstel.
Ook media en andere geïnteresseerden die niet als inhoudelijk expert worden beschouwd kunnen een dergelijke toelichting krijgen. Zo is recent onder andere op hun verzoek BNR nieuwsradio nader geïnformeerd en is er eerder een sessie op 13 april 2022 georganiseerd voor belangenorganisaties waarbij de diensten toelichting hebben gegeven op de operationele knelpunten en toenemende cyberdreiging en hebben de departementen toelichting gegeven op het concept wetsvoorstel. Tot slot zal er nog een voorlichtingsbijeenkomst voor journalisten worden georganiseerd.
Weten «steunzenders» dat ze ingezet worden om een positief geluid te verspreiden als zij publiekelijk over de nieuwe wet worden gevraagd?7
Deze vraag wekt de suggestie dat «steunzenders» worden ingezet, gebruikt of gestuurd. Dat is niet het geval. Zoals in vraag 11 toegelicht, wordt met de termen steunzenders en witte jassen op dezelfde personen gedoeld. In de communicatie ten aanzien van het voorstel voor een Tijdelijke wet worden personen gesproken die bekend zijn binnen en met het nationale veiligheidsdomein, het werk van de TIB en CTIVD en de diensten, waardoor ze de (technisch) complexe materie die in de Tijdelijke wet wordt geregeld goed begrijpen en feitelijke informatie op dat punt goed over kunnen brengen aan anderen.
Is het mogelijk dat witte jassen en/of steunzenders een kritische houding ten aanzien van de Tijdelijke wet innemen of dat zij tegen de Tijdelijke wet zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, natuurlijk. Doordat vaktechnische- of inhoudelijk experts in staat zijn de (technisch) complexe materie die wordt geregeld in het voorstel voor een Tijdelijke wet goed te begrijpen, kunnen zij de daarin opgenomen voorzieningen kritisch(er) wegen. Ik merk hier nogmaals op dat beoogd is om aan genoemde experts feitelijke informatie te verschaffen over nut en noodzaak van het wetsvoorstel. Aan gesprekspartners wordt niet gevraagd om een positief verhaal over het wetsvoorstel te houden.
Ook media en andere geïnteresseerde organisaties die niet als inhoudelijk expert worden beschouwd kunnen een dergelijke toelichting krijgen.
Vindt u het wenselijk dat organisaties als de AIVD en de MIVD de waarheid spreken als zij spreken over de praktijk, en nut en noodzaak van de Tijdelijke wet, ook als de Kamer deze wet nog niet kent?8
De uitspraken van de AIVD en MIVD zijn te allen tijde op feiten gebaseerd.
Suggesties dat dit niet het geval zou zijn verwerp ik in de sterkste bewoordingen.
Is het interview van de directeur-generaal AIVD bij BNR te kenschetsen als een optreden bij een «steunzender»? Kunt u uw antwoord toelichten?
De directeur-generaal van de AIVD krijgt uitnodigingen van diverse media en kan dus bij verschillende radiozenders, dan wel nieuwszenders of kranten interviews geven. Voor het interview bij BNR is de directeur-generaal van de AIVD gevraagd om toelichting te geven op cyberdreiging in het algemeen en Russische cyberdreiging. Soms wordt er actief vanuit de AIVD een interview gepland, maar vaak wordt de directeur-generaal van de AIVD, net als het interview bij BNR, uitgenodigd om toelichting te geven op een bepaald onderwerp. In dit geval ging het over cyberdreiging. Daarnaast kunt u in mijn antwoord op vraag 11 lezen dat bij witte jassen en steunzenders gedacht moet worden aan vaktechnische- of inhoudelijke experts. BNR valt niet onder die categorie.
Klopt het dat de spoedprocedure bij aanvragen voor de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) in 3,6% van de gevallen is ingezet? Hoe beoordeelt u in dat licht de opmerkingen van de directeur-generaal van de AIVD dat spoedprocedures «eerder regel dan uitzondering» zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
De TIB heeft in 2021 in totaal 3.071 verzoeken op rechtmatigheid beoordeeld. Het klopt dat in 3,6% van het totaal de spoedprocedure werd ingeroepen.9 Dit percentage heeft betrekking op de spoedprocedure die is geregeld in de Wiv 2017.
In het interview met BNR is aan de directeur-generaal van de AIVD de vraag gesteld of het gebruik van deze spoedprocedure in cyberonderzoeken niet voldoende is om snelheid te bewaren. De directeur-generaal van de AIVD heeft op die vraag geantwoord dat die spoedprocedure steeds meer regel wordt, omdat in het cyberdomein bijna alles vraagt om snelle reacties. Daarmee heeft de directeur-generaal van de AIVD willen aangeven dat de spoedprocedure is bedoeld voor onvoorziene en uitzonderlijke situaties waarbij er niet gewacht kan worden met de inzet van middelen om te onderzoeken hoe groot de dreiging is, terwijl in onderzoeken naar landen met een offensief cyberprogramma operationele snelheid en wendbaarheid juist doorlopend van essentieel belang is. Zo moet er snel meebewogen kunnen worden met de aanvaller, door kenmerken bij te schrijven voor een hacklast, en is snelheid de norm en is dat iets anders dan spoed. In de praktijk ervaren de diensten knelpunten bij het snel kunnen meebewegen met de aanvaller. De spoedprocedure uit de Wiv 2017 is daarom niet de geschikte procedure om snelheid en wendbaarheid in deze onderzoeken te bewerkstelligen.
Dit wetsvoorstel beoogt oplossingen te bieden om die snelheid en wendbaarheid in de dagelijkse praktijk van de diensten mogelijk te maken, waarbij het wettelijk kader aansluit bij de cyberonderzoeken.
Klopt de uitspraak van de directeur-generaal van de AIVD dat de AIVD niet hele wijken of steden kan afluisteren? Is het technisch onmogelijk voor de AIVD om hele wijken of steden af te tappen, of het is juridisch (nu) onmogelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze uitspraak klopt. De suggestie dat kabelinterceptie10 tot doel heeft om wijken of steden in Nederland af te luisteren is al vele malen weersproken, meest recentelijk in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Arib, d.d. 9 juni 2022.11 De inlichtingendiensten willen dit niet, mogen dit niet en kunnen dit niet. Ik licht dit hierbij graag nogmaals toe.
Omdat steeds meer communicatie afgehandeld wordt via de kabel is kabelinterceptie een onmisbaar middel in de inlichtingenmix die de diensten nodig hebben om hun onderzoeken te kunnen uitvoeren en zo onze nationale veiligheid te kunnen waarborgen. Ook hebben de diensten een internationale verantwoordelijkheid van Nederland voor het waarborgen van de internationale veiligheid, aangezien actoren die direct of indirect gebruik maken van Nederlandse infrastructuur elders in de wereld (ernstige) schade kunnen veroorzaken.
Kabelinterceptie is bedoeld om bekende en onbekende (cyber)dreigingen van onder andere statelijke actoren zoals Rusland, China en Iran bloot te leggen.12 De interceptieketen van de diensten – ofwel het geheel van toegang tot kabeldata, het verwerven van deze data en verdere verwerking daarvan – is daarom op het buitenland gericht.
Met name voor onderzoek in Nederland zijn diverse alternatieve bijzondere bevoegdheden beschikbaar die gericht op personen kunnen worden ingezet. Uit het wettelijk stelsel volgt dat het lichtst mogelijke middel moet worden ingezet (subsidiariteit) en dat het middel in verhouding moet staan tot de dreiging (proportionaliteit). Indien de inlichtingendiensten in Nederland een onderzoek uitvoeren gericht op meerdere personen in een wijk of stad in Nederland, zijn daar lichtere middelen voor beschikbaar dan kabelinterceptie, en zou men bijvoorbeeld toestemming kunnen vragen voor een gerichte telefoontap of hack. De inzet van kabelinterceptie zal de toets op het gebied van proportionaliteit en subsidiariteit in dit geval niet doorstaan. Toestemmingsaanvragen voor kabelinterceptie worden overigens, net als toestemmingsverzoeken voor telefoontaps of hacks, door de TIB op rechtmatigheid getoetst.
Tot slot is het voor de inlichtingendiensten technisch niet mogelijk om hele wijken of steden in Nederland af te luisteren. De inrichting van communicatienetwerken (zowel internet als telefonie) maken het integraal op wijk- of stadniveau in de praktijk technisch onmogelijk. Daar speelt mee dat de inrichting van de interceptieketen, zoals hierboven reeds is aangegeven, niet is ingericht op dergelijke interceptie. Er wordt dus gericht op internationaal verkeer waarbij, zoals ik uw Kamer reeds informeerde met de beantwoording van de Kamervragen van het lid Arib d.d. 9 juni 2022, door de inrichting van communicatienetwerken niet geheel kan worden uitgesloten dat verkeer met oorsprong en bestemming in Nederland wordt verworven.13
Klopt het dat de nieuwe wet een onderscheid maakt tussen complexe en niet complexe geautomatiseerde data-analyse? Hoe beoordeelt u in dit licht deze uitspraken van de directeur-generaal van de AIVD: «Maar u moet zich voorstellen een algoritme is een heel ingewikkeld model maar kan ook een hele simpele zoekslag zijn. [...] Deze wet probeert een onderscheid te maken tussen deze twee. Voor de meer complexe vormen moet je onder toezicht staan»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gegevensverwerking is een kernactiviteit van de diensten. Door technische ontwikkelingen zijn de mogelijkheden om gegevens te analyseren enorm toegenomen. Daarbij horen ook complexe vormen van analyse, waarbij deze analyse moet zijn omgeven met passende waarborgen. Daarom is in de Wiv 2017 het artikel opgenomen voor geautomatiseerde data-analyse (GDA) waarin deze vormen van analyse zijn voorzien van aanvullende waarborgen.
Echter, als de diensten GDA willen toepassen om gegevens uit kabel- of etherinterceptie te verwerken zijn er, gezien de gevoeligheid van deze gegevens, extra waarborgen van toepassing. In artikel 50 van de Wiv 2017 wordt dat gedaan door de toestemming van de Minister vooraf (bindend) te laten toetsen door de TIB.
In de praktijk blijkt dat het gaat om een heel dynamisch, technisch proces waarbij het niet goed mogelijk is dit vooraf, op papier, te toetsen. Daarom wordt in het wetsvoorstel voorgesteld de toets van de TIB vooraf te vervangen door bindend toezicht tijdens de uitvoering van GDA. De afdeling toezicht van de CTIVD krijgt dan de bevoegdheid om bindend te kunnen oordelen over de wijze waarop de diensten GDA op gegevens uit kabel- of etherinterceptie toepassen.
De reden dat deze waarborgen voor GDA op gegevens uit kabel- of etherinterceptie gelden is dat op die manier voor meer complexe verwerking van gevoelige gegevens de hoogste waarborgen gelden.
Klopt het dat er zo’n 3.000 mensen werkzaam zijn bij de inlichtingendiensten en bij de huidige toezichthouders 27 mensen? Hoe beoordeelt u in dit licht de uitspraken van de directeur-generaal van de AIVD dat «er over de schouder meegekeken wordt» met de diensten?
Er zijn circa 2000 personen werkzaam bij de AIVD.14 Over het aantal mensen dat werkzaam is bij de MIVD wordt in het openbaar geen uitspraken gedaan. De CTIVD heeft op dit moment toegang tot alle systemen en informatie van de AIVD en de MIVD. De CTIVD kan in alle fasen met het werk van de AIVD en MIVD meekijken, zowel bij het verwerven als bij het verwerken van gegevens. In die zin wordt er «over de schouder» meegekeken. Daarnaast toetst de TIB voorafgaand de rechtmatigheid van de inzet van bepaalde bijzondere bevoegdheden.
Met dit wetsvoorstel wordt op een aantal bijzondere bevoegdheden bindend toezicht door de CTIVD geïntroduceerd. Het bindend toezicht zal enkel toegepast worden op de inzet van die bevoegdheden in onderzoeken die in dit wetsvoorstel passen, namelijk onderzoeken naar landen met een offensief cyberprogramma.
De formatie van de CTIVD was 16,89 FTE. In overleg met de voorzitter van de
CTIVD is besloten om vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Tijdelijke wet de formatie met 10 FTE uit te breiden. Voor de TIB geldt dat de formatie bestond uit 8,17 FTE en dat deze in het kader van de Tijdelijke wet in overleg met de voorzitter van TIB met 3 FTE wordt uitgebreid. Voor de TIB en CTIVD zijn de wervings- en selectieprocedures in volle gang. In totaal beschikken de TIB en CTIVD daarmee over 38 FTE.
Kunt u aangeven of er bij al het overleg over de Tijdelijke wet, en de analyses die gemaakt zijn, ook is gekeken of de interne processen van de AIVD en de MIVD bij de inzet van bijzondere bevoegdheden kunnen worden verbeterd ten einde de toets door de TIB niet te hoeven aantasten en toch procedures sneller te maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De AIVD en MIVD zijn continu bezig met het verbeteren van hun interne processen, waardoor het werk van de collega’s beter en efficiënter uitgevoerd kan worden. De operationele knelpunten die aangekaart zijn en waarvoor het voorstel voor een Tijdelijke wet is opgesteld, zien niet op de interne processen van de AIVD en MIVD, maar hebben te maken met het wettelijk kader dat naar het oordeel van de Minister van Defensie en mij, niet meer passend is in de tijd waar cyberdreigingen toenemen. Effectief en snel onderzoek doen naar statelijke actoren met een offensief cyberprogramma bleek namelijk niet mogelijk binnen de huidige kaders van de Wiv 2017. Het voorstel voor een Tijdelijke wet beoogt een oplossing te bieden voor deze geconstateerde problematiek.
Bij de implementatie van de Tijdelijke wet wordt daarnaast gekeken naar hoe efficiënt mogelijk de interne processen, bijvoorbeeld door onder andere automatisering van processtappen, geregeld kunnen worden. Dit staat echter los van de operationele knelpunten die tot deze Tijdelijke wet hebben geleid.
Zijn er andere alternatieven te bedenken om procedures sneller te maken zonder het toezicht aan te tasten, die nu niet in de beleidsoverwegingen zijn betrokken?
Voorafgaand aan het opstellen van het voorstel voor een Tijdelijke wet is samen met alle ketenpartners geprobeerd tot bestuurlijke afspraken te komen, omdat dat de snelste en minst ingrijpende manier is om de knelpunten in het cyberdomein weg te nemen. Uit de gesprekken met de ketenpartners, waaronder de TIB en de CTIVD, hebben de Minister van Defensie en ik echter de conclusie getrokken dat de totaliteit van de problematiek slechts kan worden opgelost via een wettelijke oplossing.
Met het voorstel voor een Tijdelijke wet is sprake van een verschuiving in het toetsings- en toezichtstelsel, waarbij toetsing vooraf naar toezicht tijdens gaat en daardoor beter wordt aangesloten op de dynamische praktijk. Het toezicht blijft dus op niveau. Het toezicht door de afdeling toezicht van de CTIVD wordt versterkt door de introductie van bindend toezicht om daarmee het toezicht tijdens te verstevigen. Gedurende de totstandkoming van het voorstel voor een
Tijdelijke wet is er regelmatig met de TIB en de CTIVD gesproken over de inhoud van het concept wetsvoorstel.
Uit de analyse van de Woo-stukken door Follow the Money ontstaat het beeld dat de Tijdelijke wet niet zozeer lijkt te zijn gericht op het winnen van snelheid maar op het aantasten van het toezicht vooraf. Wat is uw reactie op deze analyse?9
Ik herken deze analyse niet. Zie ook antwoord op vraag 22.
Kunt u aangeven waarom analyses over de Europeesrechtelijke kant in alle nota’s van de Woo-deelbesluiten zijn weggelakt? Op welke wijze is een juridische duiding van de Europeesrechtelijke kant een persoonlijke beleidsopvatting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Woo-verzoek ziet op alle documenten over het voorstel voor een Tijdelijke wet onderzoek AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma en haar consultatieprocedure. De analyses over de Europeesrechtelijke jurisprudentie zijn opgesteld in het kader van de herziening van de Wiv 2017 ter opvolging van de aanbevelingen van de Evaluatiecommissie Wiv 2017 (ECW). Daarmee vallen passages over deze analyses buiten de reikwijdte van het Woo-verzoek en zijn de betreffende passages dan ook op deze grond gelakt. Overigens deed ik uw Kamer de Europeesrechtelijke analyses toekomen met mijn brief van 24 februari 2022.16
Kunt u aangeven waarom gewisselde beleidsopties alsmede de woordvoeringslijn (waarin meerdere argumenten zullen staan) in de drie deelbesluiten als «persoonlijke beleidsopvattingen» worden gezien en daarmee worden weggelakt? Op basis van welke invulling van de Woo is deze uitleg juridisch houdbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?10
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 dient het wetgevingsproces doorlopen te worden op basis van voldragen documenten. In de fase waarin het besluit nog vorm moet krijgen moet er ruimte zijn om concepten en communicatie over concepten in vertrouwen met elkaar uit te wisselen. Het definitieve besluit valt op het moment van indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer. Dan is het van belang om te kunnen reconstrueren op grond van welke adviezen, welke informatie en welke beleidsalternatieven een besluit is genomen. Hiertoe verwijs ik uw Kamer naar de beslisnotitie bij het wetsvoorstel (bijlage bij Kamerstuk 36 263).
Bent u het eens met de voorzitter van de TIB, die in een radiointerview zegt dat de diensten de wet schrijven?11 Kunt u aangeven waarom dit niet klopt?
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van de wetteksten ligt bij de directie
Constitutionele Zaken en Wetgeving van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de directie Juridische Zaken van het Ministerie van Defensie. Door de diensten wordt input geleverd om zeker te stellen dat de wet uitvoerbaar is. Dit sluit aan bij de aanbeveling uit het Algemene Rekenkamerrapport slagkracht AIVD en MIVD, om de I&V diensten op een vroeg moment bij de voorbereiding van een wetswijziging te betrekken voor adequate technische en operationele inbreng.
Wie zat er in de stuurgroep die aan de Tijdelijke wet heeft gewerkt sinds het uitkomen van de evaluatie van de Wiv 2017? Waarom is er voor gekozen daarin niet de toezichthouders op te nemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De stuurgroep is de ambtelijk opdrachtgever van het wetgevingsprogramma en bestaat uit vertegenwoordigers van de verantwoordelijke ministeries: het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Algemene Zaken. De toezichthouders zijn geen opdrachtgever. Dit neemt niet weg dat de TIB en de CTIVD gedurende het wetgevingsproces herhaaldelijk zijn betrokken en geconsulteerd, conform de wens van uw Kamer.19
WOB-documenten met betrekking tot de invloed van het NCTV op het coronabeleid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot de verregaande invloed van de NCTV op het coronabeleid?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de rol van de NCTV bij het vormgeven van en de besluitvorming over het coronabeleid zo ontzettend groot was? Vanwaar de verregaande spilfunctie van dit orgaan, dat deel uitmaakte van alle overleg- en besluitvormingsstructuren?
Alvorens in te gaan op de rol van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Dit laat onverlet dat de NCTV een coördinerende rol speelde tijdens de coronacrisis. De rol van de NCTV in de besluitvorming ten aanzien van het coronabeleid valt in twee fases uiteen. De eerste fase behelsde de periode tussen begin maart 2020 tot en met juni 2020. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) van Covid-19 was in die periode de nationale crisisstructuur geactiveerd. Dit is aan uw Kamer gemeld in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 maart 2020.2 De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend Minister voor crisisbeheersing. De NCTV geeft daarbij invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister.
Overige ministeries vervullen rollen binnen die structuur, of vervullen vanuit hun beleidsveld een eigen rol, zoals tijdens de genoemde periode het geval was voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de infectieziektebestrijding, bijvoorbeeld ten aanzien van de vaccinatiecampagne. Eind juni 2020 leek de acute crisis als gevolg van COVID-19 voorbij. Om de gevolgen van COVID-19 ook na deze fase op te kunnen vangen is een separate structuur ingericht, waarbij door het kabinet werd besloten over de aanpak in de hiertoe opgerichte Ministeriële Commissie COVID-19 (MCC-19). Opschaling in de crisisstructuur was op dat moment niet langer nodig.
In de MCC-19 werden zowel besluiten genomen over maatregelen voor de acute bestrijding van het virus als besluiten om adequaat in te spelen op de middellange en lange termijngevolgen van de crisis. Alle leden van het Kabinet waren lid van de MCC-19. Ook het Veiligheidsberaad was vertegenwoordigd in de MCC-19 evenals de drie planbureaus, zijnde het Centraal Plan Bureau (CPB), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).3
Bij het toenemen van het aantal besmettingen en het stijgende aantal ziekenhuisopnames, droeg vanaf 1 oktober 2020 (tot maart 2022) de NCTV weer zorg voor de coördinatie van en advisering over de besluitvorming over de korte termijn maatregelen (acute crisisbeheersing). U kunt bij de coördinatie daarmee concreet denken aan de organisatie en voorbereiding van voornoemde overleggen ten behoeve van een overzichtelijke besluitvorming. Zo bracht de NCTV ten behoeve van de besluitvorming in de coronacrisis alle relevante documenten bijeen, zoals adviezen en analyses, verzamelde de NCTV de benodigde informatie van betrokken departementen en organisaties en verwerkte deze tot opties voor de integrale besluitvorming voor maatregelen en adviezen. Voorts bracht de NCTV een beeld bijeen van de impact op de uitvoering en handhaving. De NCTV verzorgde de afstemming en voorbereiding van de besluitvorming met de departementen en zorgde voorts voor een tijdige verspreiding van de voorbereiding en stukken. Daarmee brak de tweede fase van betrokkenheid van de NCTV in de bestrijding van de pandemie aan. Daarnaast werd in deze periode ook het nationaal kernteam crisiscommunicatie (NKC) weer geactiveerd.4
Waarom werd al in 2019 het Land Information Manouvre Centre (LIMC) opgericht, als dit orgaan bedoeld was als onderdeel van het instrumentarium om de coronacrisis te bestrijden, terwijl deze crisis in Nederland op dat moment nog helemaal niet bestond en waarom werd dit orgaan aangestuurd door het NCTV, door welke personen en met welke bevoegdheid? Werden vanaf dat moment ook al burgers online gemonitord en zo ja, waarom, met welk doel en op basis van welke (wettelijke) gronden?
Het LIMC is in maart 2020 door de Koninklijke Landmacht opgericht en is nooit door de NCTV aangestuurd. Het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 761, nr. 258) concludeert dat voor de trendanalyses door het LIMC van gebeurtenissen rondom COVID-19 de benodigde rechtsbasis (de juridische grondslag) ontbrak en daarmee onrechtmatig was. De onafhankelijke commissie stelt daarbij ook vast dat het LIMC «niet de intentie» had om persoonsgegevens te verwerken. Uit hun onderzoek «is niet gebleken» dat er door het LIMC «specifiek naar individuen werd gezocht of dat er profielen werden bijgehouden van personen»
Klopt het dat er werd overwogen om drones in te zetten voor het monitoren van de naleving van bepaalde maatregelen door burgers, zoals bijvoorbeeld de avondklok?
Drones worden regelmatig ingezet voor uiteenlopende toepassingen, zoals handhaving en toezicht, het opsporen van vermiste personen en onderzoek na verkeersongevallen. Op verzoek van het bevoegd gezag en onder leiding van de politie heeft in 2020 (de periode waar in de berichtgeving naar wordt verwezen) inzet van (defensie)drones plaatsgevonden ter ondersteuning van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, waaronder de coronamaatregelen. Overigens was dit niet voor de handhaving van de avondklok, omdat deze in 2020 niet van kracht was.
Klopt het dat het NCTV, het LIMC, het Openbaar Ministerie (OM), het Ministerie van Defensie en de politie nauw met elkaar samenwerkten en data uitwisselden, met als doel gericht burgers en burgerorganisaties te monitoren en op te sporen? Zo ja, op welke wettelijke gronden is dit gebeurd? Kunt u aangeven of het wettelijk is toegestaan dat deze afzonderlijke organen op deze manier gegevens en data over burgers met elkaar delen? Klopt het dat de NCTV als opdrachtgever voor deze activiteiten buiten de wet handelde? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren en worden hieraan consequenties verbonden?
Nee, dit klopt niet. Hierover bent u eerder geïnformeerd in antwoord op Kamervragen «over de aansturing van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) door de NCTV, de samenwerking tussen het LIMC en de Nationale Politie bij social media surveillance, alsmede over de informatievoorziening aan de Tweede Kamer» van 23 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3251).
Klopt het dat voormalig Minister van Defensie de Kamer (bewust) verkeerd heeft geïnformeerd over de (onwettelijke) activiteiten van het LIMC, aangezien zij daar veel eerder vanaf wist dan zij de Kamer heeft verteld, zoals blijkt uit openbaargemaakte WOB-verzoeken? Zo ja, kunt u hierop reflecteren en worden hieraan consequenties verbonden? Wisten andere personen binnen het Ministerie van Defensie en/of andere personen binnen het kabinet en/of de betrokken departementen ook al eerder van de activiteiten van het LIMC?
Nee dit klopt niet. Ik verwijs u verder graag naar het rapport van de Commissie Brouwer en de beleidsreactie zoals genoemd in vraag 3.
Waarom werd er door het CTV grote druk uitgeoefend voor het implementeren van het zogenaamde Nationale Detectie Netwerk (NDN), dat interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties moest doorspelen richting de overheid? Klopt het dat voor het doordrukken hiervan zelfs werd overwogen dit als voorwaarde te stellen bij de vaccinonderhandelingen met farmaceuten?
Het Nationaal Detectie Netwerk (NDN) is niet ingesteld om interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties door te spelen richting de overheid. Evenmin is er vanuit de NCTV druk uitgeoefend om het NDN in te stellen. Het NDN is een samenwerkingsverband tussen het NCSC, de AIVD, de MIVD én hierop vrijwillig aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders, dat gericht is op het digitaal veiliger maken van Nederland. In het NDN wordt dreigingsinformatie gedeeld om cybersecurityrisico’s en gevaren sneller waar te nemen. Het NCSC, de AIVD en MIVD verzamelen uit verschillende bronnen informatie over cyberdreigingen. Dit wordt verrijkt met technische en tactische analyses en gedeeld binnen het NDN. Als een cyberdreiging wordt waargenomen kunnen de vrijwillig aangesloten organisaties snel op de hoogte worden gesteld zodat zij, indien nodig, passende maatregelen kunnen treffen en vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC kunnen terug delen. Daarnaast draagt het NDN bij aan een actueel landelijk beeld van (de ontwikkelingen rondom) digitale dreigingen. De rol van de NCTV in relatie tot het NDN is die van opdrachtgever van het NCSC. De NCTV verstrekt het NCSC de financiële middelen voor de uitvoering van de activiteiten in het kader van het NDN en is daarnaast op strategisch niveau betrokken bij de ontwikkeling van het NDN. Het NCSC, de AIVD en MIVD verrichten hun activiteiten in het kader van het NDN met inachtneming van de voor deze organisaties geldende wettelijke kaders.
Voor onder meer instellingen waar intensive care wordt of kan worden verleend en fabrikanten van geneesmiddelen heeft gedurende de periode van juni 2020 tot augustus 2021, vanwege de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, gegolden dat zij deel uitmaakten van doelgroep waaraan het NCSC krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen bij cyberdreigingen en -incidenten bijstand verleent. Gedurende deze periode werden zij dientengevolge door het NCSC onder meer voorzien van informatie en adviezen over hen aangaande cyberdreigingen en -incidenten. In dit verband bestond er voor deze organisaties ook de mogelijkheid van het vrijwillig aansluiten op het NDN. Daarmee kregen deze organisaties, net als de hierop al aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders van het NCSC ook op deze wijze informatie over cyberdreigingen en -incidenten en was het voor hen evenzeer mogelijk vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC terug te delen.
Het laten deelnemen van farmaceuten aan het NDN is nooit onderdeel geweest van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen met farmaceuten over de aankoop van COVID-19-vaccins.
Kunt u de grote betrokkenheid bij en invloed op de coronamaatregelen van het NCTV uitleggen? Waarom heeft de NCTV een dusdanig bepalende rol gespeeld bij het vormgeven en invoeren van maatregelen en op welke bevoegdheidsgronden is dit gebeurd? Klopt het dat in al veel eerdere stadia dan publiekelijk werd gecommuniceerd werd gesproken over maatregelen zoals een mondkapjesplicht en de avondklok? Kunt u verklaren waarom hier al zo vroeg op werd aangestuurd, wat waren hiervoor de overwegingen en waarom is door de NCTV actief aangestuurd op het vormgeven van (spoed)wetgeving om dergelijke maatregelen een juridische basis te geven?
De suggestie dat de NCTV heeft aangestuurd op bepaalde besluiten is onjuist. Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 is het de taak van de NCTV om besluitvorming te faciliteren en voor te bereiden. Daarbij wordt in voorkomende gevallen ook nagedacht over scenario’s die nog geen werkelijkheid zijn maar wel voorstelbaar.
De juridische reden om de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) tot stand te brengen is dat de noodverordeningen waarop maatregelen berustten om de epidemie van covid-19 te bestrijden, uit het oogpunt van democratische legitimatie voor de langere termijn minder geschikt zijn dan een wet die is vastgesteld door regering en Parlement.5 Voor het invoeren van de mondkapjesplicht en van de avondklok is vervolgens geen (spoed)wetgeving gemaakt als juridische basis. De mondkapjesplicht stond in de (bij uw Kamer nagehangen) Regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen covid-19, die berustte op de Twm. Duidelijkheid en handhaafbaarheid waren redenen het dragen van mondkapjes juridisch zoals plicht vorm te geven, waar eerder slechts een dringend advies gold. De redenen staan uitgewerkt in de toelichting op de regeling6 en zijn gewisseld in debatten met uw Kamer7. De avondklok is ingevoerd met de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19. Deze berustte eveneens op bestaande wetgeving (artikel 8 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, Wbbbg).8 De reden hiervoor, zo is ook bij de totstandbrenging van de Twm benoemd, was dat de Twm voor een avondklok geen basis bood.9 Later is die regeling omgehangen naar artikel 58j Wpg op grond van de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19. Dit was wel een nieuwe (spoed)wet, maar die is uitsluitend voorgesteld om een wettelijke basis te behouden voor de avondklok, mocht in hoger beroep de uitspraak van de voorzieningenrechter standhouden waarin was geoordeeld dat de Wbbbg ten onrechte was geactiveerd.10 Ook nadat die uitspraak was teruggedraaid door het gerechtshof (hetgeen later is bevestigd door de Hoge Raad), is het kabinet de Wpg blijven gebruiken als basis voor de avondklok, mede omdat uw Kamer had verzocht toepassing van de Wbbbg te beëindigen als de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19 in werking zou treden.11
Kunt u uitleggen waarom vanaf de zomer van 2020 blijkbaar alle coronamaatregelen door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV werden vormgegeven en de input/feedback van andere ministeries, in het bijzonder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, daarin nauwelijks werden meegenomen en deze departementen ook nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was en is gedurende de gehele duur van de coronacrisis verantwoordelijk voor de Volksgezondheid. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) is in de periode maart 2020 tot en met juni 2020 de nationale crisisstructuur opgeschaald. De stelling dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV alle coronamaatregelen nam en andere departementen, in het bijzonder het Ministerie van VWS, nauwelijks werden meegenomen en nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen is niet juist.
In de periode maart-juni 2020 en oktober 2020 – maart 2022 heeft de NCTV een coördinerende rol vervuld bij de aanpak van de coronacrisis, waaronder de te nemen maatregelen ter bestrijding van de pandemie. Een coördinerende rol betekent dat alle ministeries hun eigen verantwoordelijkheden behielden voor de beleidsterreinen waar zij voor verantwoordelijk zijn, maar dat de NCTV dit bij elkaar bracht voor een eenduidige en samenhangende aanpak. Dit gebeurde in continue afstemming met betrokken ministeries. De aanpak als zodanig was een gezamenlijke inspanning.
Kunt u verklaren waarom de NCTV in sommige gevallen doelbewust opereerde zonder juridische grondslag en bovendien actief een risico-analyse opstelde voor de overweging om zonder juridische grondslag te werk te gaan? Bent u van mening dat een dergelijke ondermijning van de democratische rechtsstaat, nota bene door het Ministerie van Justitie en Veiligheid zelf, geoorloofd was?
De risico-analyse waar in de vraag naar verwezen wordt, houdt geen verband met de voorbereiding van coronamaatregelen. Voor zover in dit kader wordt gedoeld op de discussie over de juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeven van de coördinatie- en analysetaak van de NCTV, verwijs ik volledigheidshalve naar eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen, waarin is ingegaan op de bedoelde risico-analyse.12
Klopt het dat de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 (Twm) een initiatief was van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en niet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, op welke basis was het Ministerie van Justitie en Veiligheid bevoegd om (eenzijdig) initiatief te nemen voor wetgeving voor een crisis met betrekking tot de volksgezondheid?
De Twm is aangekondigd in een Kamerbrief van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid (JenV).13 Dit was geen eenzijdig initiatief. Hij schreef namelijk over een wens van het kabinet, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en voor Medische Zorg en Sport. De bijzondere betrokkenheid van de Minister van JenV vloeide voort uit het feit dat maatregelen destijds stonden in noodverordeningen van voorzitters van veiligheidsregio’s en gezaghebbers. Het beleid inzake veiligheidsregio’s en inzake de bestrijding van rampen en crises behoort tot de portefeuille van de Minister van JenV.
Waarom lijkt handhaving van (verregaande) coronamaatregelen en het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving de voornaamste overweging te zijn geweest bij het gevoerde coronabeleid, in plaats van het waarborgen van de volksgezondheid?
Het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving is nooit, laat staan de voornaamste overweging geweest bij het gevoerde coronabeleid. Het doel van het coronabeleid was om de overbelasting van de zorg te voorkomen, kwetsbaren te beschermen en zicht te houden op het virus.
Welke connecties heeft het NCTV met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten en op welke manier is daarmee tijdens de coronacrisis samengewerkt? Hebben deze buitenlandse diensten invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van het NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zo ja, op welke manier? Welke afspraken zijn er gemaakt, welke informatie is gedeeld en door wie? Waarom is de Tweede Kamer hierover nooit geïnformeerd?
De NCTV heeft in het kader van de corona-aanpak geen contact gehad met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten. Zij hebben geen invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van de NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Waarom zijn er tijdens de coronacrisis en gelijktijdig aan het traject van de Twm nog verscheidene andere wetswijzigingen binnen het beleidskader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doorgevoerd, die allemaal te maken hadden met monitoring en surveillance van burgers?
Het is mij niet duidelijk op welke wetswijzigingen hier wordt gedoeld. In zijn algemeenheid blijkt de reden voor elke wetswijziging uit de considerans van de wet, de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel en de parlementaire behandeling.
Waarom is actief geprobeerd om de oppositiepartijen voor de parlementaire behandeling al te laten instemmen met de Twm, bijvoorbeeld door bepaalde «deals» met deze partijen aan te gaan, in ruil voor instemming met de wet?
Instemmen met wetgeving, zoals de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19, heeft plaats op het moment van stemming in Tweede Kamer en Eerste Kamer en niet eerder. Wel is het zo dat in een eerder stadium nagegaan kan worden of er gevoeligheden leven bij partijen waar op voorhand rekening mee gehouden kan worden. Dit teneinde het wetgevingsproces geen vermijdbare vertraging op te laten lopen. Deze sondering doet echter geenszins afbreuk aan het uitgangspunt dat Kamerleden stemmen zonder last zoals ook vastgelegd in artikel 67 lid 3 van onze Grondwet.
Kunt u uitleggen waarom de NCTV inmiddels bij meer politieke kwesties verregaande betrokkenheid en invloed heeft en wat hiervoor de overwegingen en de rechtvaardiging zijn?
De NCTV treedt op onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, tevens de coördinerend Minister op het gebied van crisisbeheersing. De NCTV geeft invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid. Bij het activeren van de crisisstructuur (ICCB/MCCB) draagt de NCTV zorg voor de coördinatie van besluitvorming met een spoedeisend karakter over het geheel van maatregelen, voorzieningen, voorschriften en handelingsperspectieven die in samenwerking met betrokken publieke en private partners met het oog op een samenhangende aanpak moeten worden getroffen. Voor het overige gelden de reguliere besluitvormingsstructuren. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn antwoorden op vragen 2 en 9.
Kunt u een overzicht geven van prominente/leidinggevende personen bij de NCTV en hun rol en bevoegdheden tijdens de coronacrisis? Wat is hun achtergrond, maken zij op dit moment nog steeds uit van het NCTV en zo ja, in welke hoedanigheid en zo nee, waar zijn deze mensen naartoe gegaan?
Nee. De staatsrechtelijke verantwoordelijkheid voor ambtelijke gedragingen berusten uitsluitend bij de betrokken bewindspersoon of diens ambtsopvolger. Dat geldt dus ook voor alle ambtelijke werkzaamheden binnen mijn departement ten tijde van de coronapandemie. Het middels een schriftelijke Kamervraag informeren naar persoonsgegevens van ambtenaren en hun achtergrond is als zodanig dan ook niet gepast.
Het bericht dat Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door ‘stroperig Indonesisch bestuur’. |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het kabinet op de hoogte van de berichtgeving «Nederlands plan om Jakarta te redden van de zee hapert door stroperig Indonesisch bestuur»?1
Ja.
Hoe kan het dat door traag Indonesisch bestuur een Nederlands-Koreaans plan om de kust van Jakarta voor de lange termijn beter te beschermen niet wordt opgepakt?
De plannen voor het National Capital Integrated Coastal Development project (NCICD) zijn ontwikkeld onder aansturing van de Indonesische overheid met technische assistentie van experts uit Zuid-Koreaanse en Nederlandse bedrijven. De plannen omvatten zowel korte als lange termijn maatregelen. Het is aan de Indonesische overheid te besluiten of ze de voorgestelde maatregelen willen uitvoeren, hoe ze dat willen doen en wanneer. Zoals het artikel zelf ook aangeeft, vergt dat niet alleen technische en ambtelijke inzet, maar ook eensgezinde en politieke besluitvorming op nationaal en provinciaal niveau.
Klopt de opvatting van het Bandung Institute of Technology dat het Nederlands-Koreaanse plan slechts een kortetermijnoplossing is en te veel geld kost?
Het Bandung Institute of Technology is een van de bij het publieke debat betrokken partijen. De NCICD plannen omvatten aanbevolen maatregelen voor de korte en lange termijn. De benodigde maatregelen op de lange termijn worden mede bepaald door de kwaliteit en effectiviteit van de maatregelen op korte termijn. Voor een goede kustbescherming van Jakarta zijn flinke financiële investeringen nodig. Daarom bevatten de plannen voor NCICD ook een financieringsstrategie.
Is dit project volgens u een langetermijnoplossing voor de wateroverlast voor de kust van Jakarta? Zo nee, waarom participeert Nederland in dit project? Zo ja, waarom stellen de lokale autoriteiten dat het geen langetermijnoplossing is?
Het valt niet binnen mijn mandaat om hierover een oordeel te vellen.
Welke Nederlandse ondernemingen zijn betrokken bij dit project? Heeft de Nederlandse overheid goed contact met Nederlandse ondernemers in Indonesië?
De Nederlandse technische en financiële bijdrage aan het project is in 2020 afgesloten. Witteveen+Bos, Royal Haskoning DHV, Rebel Group, Sweco Nederland, Ecorys en Deltares hebben van 2016–2020 technische assistentie geleverd bij de totstandkoming van de plannen voor NCICD. De Nederlandse overheid onderhoudt actief contact met bedrijven, ngo’s en kennisinstellingen die actief zijn in Indonesië.
Wat zijn de kosten van dit project? Wat is de bijdrage van de Nederlandse overheid en via welke programma’s wordt dit gefinancierd?
De totale kosten voor de uitvoering van de huidige plannen voor NCICD worden geschat op EUR 40–50 miljard. De Nederlandse bijdrage aan dit project bestond uit de financiering van een consortium van Nederlandse partijen die technische assistentie hebben geleverd ten behoeve van het NCICD project. Dit bedroeg tussen 2016 en 2020 ca. EUR 9 miljoen. Met de uitfasering in 2020 van de ontwikkelingssamenwerking met Indonesië is de Nederlandse financiële bijdrage aan NCICD gestopt.
Zijn er meer projecten ter bevordering van de kustbescherming van Indonesië waar Nederlandse bedrijven bij betrokken zijn? Zo ja, welke rol speelt de Nederlandse overheid hierin?
Ja, het Nederlandse bedrijfsleven is bijvoorbeeld ook betrokken bij projecten in en rond Semarang in Centraal Java. De Nederlandse overheid mobiliseert op verzoek van de Indonesische overheid Nederlandse kennis en kunde om bij te dragen aan verbeterde kustbescherming en integraal watermanagement. Deze inzet wordt mede gefinancierd door de Nederlandse overheid, via instrumenten als Partners voor Water, Fonds Duurzaam Water en Develop2Build.
Hoe kan vermeden worden dat er eerst een grote watersnood moet plaatsvinden voordat er grote stappen worden gezet op het gebied van kustbescherming van Jakarta?
Jakarta heeft de afgelopen jaren al regelmatig in mindere of meerdere mate met watersnood te maken gehad. Die problemen hebben wel tot actie geleid, bijvoorbeeld t.a.v. vernieuwing of versterking van de huidige kust- en rivierdijken en verhoging van pompcapaciteit. Nederland heeft via het NCICD project over deze maatregelen advies gegeven. Het is aan de nationale en regionale Indonesische overheid om stappen te zetten richting een meer lange termijn aanpak, zoals dat in de met hulp van Nederlandse bedrijven tot stand gekomen NCICD plannen is voorgesteld.
Bent u bereid om met uw Indonesische collega’s te spreken om de impasse te doorbreken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Indonesische overheid om haar prioriteiten te bepalen, tot politieke besluitvorming te komen en vervolgens ook concreet gevolg te geven aan de plannen. Indien de Indonesische overheid de samenwerking op het gebied vanñ watermanagement en kustbescherming wenst te intensiveren en daarin behoefte heeft aan Nederlandse kennis en kunde, dan ben ik graag bereid hierover in gesprek te gaan, bijvoorbeeld tijdens de VN 2023 Water Conferentie.
Het artikel ‘Directeur Thialf uit in brief aan Tweede Kamer ’zeer grote zorgen’ over voortbestaan’ |
|
Silvio Erkens (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van Thialf om te innoveren op het gebied van duurzaamheid, bijvoorbeeld door middel van een energieregelsysteem, om op de energierekening te besparen? Hoe apprecieert u dit?1
Ja, ik ben bekend met de plannen. Verduurzaming van de sport is van groot belang en ik houd mij daar nadrukkelijk mee bezig. Zeker bij een energie-intensieve locatie als Thialf is verduurzaming één van de belangrijkste opties om de exploitatie op lange termijn duurzaam te versterken. Ik ben mij daarnaast bewust van de stijgende energiekosten en het aflopende energiecontract. Ik ben al langere tijd in gesprek met Thialf en de aandeelhouders over mogelijke oplossingen op korte, maar ook zeker op de lange termijn. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd voorafgaand aan het WGO sport van 28 november jl.2
Bent u het eens dat verduurzaming van sportaccommodaties op dit moment extra belangrijk is, gezien sportclubs veel last hebben van de hoge energieprijzen?
Verduurzaming van de sport is erg belangrijk en dit is ook een onderdeel van onze bredere duurzaamheidsdoelstellingen. Nu de energiekosten zijn gestegen, is verduurzamen financieel extra interessant voor gemeenten, exploitanten of sportverenigingen met een eigen accommodatie. Vanuit de klimaatdoelstellingen en om sport financieel een betere positie te geven, ondersteunen wij het belang van de verduurzaming van de sport.
Deelt u de mening dat verduurzaming van sportaccommodaties daarom aangemoedigd moeten worden? Kunt u toelichten welk beleid er op dit moment is om dit aan te moedigen?
Ik vind het belangrijk dat de sport over de hele linie werkt aan verduurzaming en moedig dit zeker aan. In samenwerking met gemeenten, de sportsector en het bedrijfsleven stimuleren we dit op verschillende manieren. Zo is de Routekaart Verduurzaming Sport gepubliceerd. Als onderdeel van deze routekaart lopen verschillende trajecten om de sport te ondersteunen bij de verduurzamingsopgave. Zo kunnen sportverenigingen, exploitanten, sportbedrijven en gemeenten gratis begeleiding aanvragen bij het opstellen en implementeren van een verduurzamingsplan voor de eigen accommodatie(s), waarin ook aandacht is voor de financiering en business case. Hiervoor zijn meerdere professionele partijen in te schakelen zoals via SportNLGroen en het provinciale ontzorgingsprogramma. Amateursportorganisaties kunnen via de BOSA-regeling 30% subsidie krijgen voor investeringen in verduurzaming. Voor overige organisaties, zoals gemeenten en sportondernemers, zijn andere subsidieregelingen ingericht, zoals de Energie Investeringsaftrek (EIA), Milieu Investeringsaftrek (MIA), Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL) en de Subsidieregeling Duurzaam Maatschappelijk Vastgoed (DUMAVA).
Kunt u schetsen voor welke (subsidie)regelingen sportaccommodaties in aanmerking komen die willen verduurzamen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke plannen heeft u om verduurzaming van sportaccommodaties in de toekomst sterker aan te moedigen? Wat kunt u verder nog doen om het beleid voor verduurzaming van sportaccommodaties te versterken?
De huidige BOSA-regeling loopt nog tot en met eind december 2023. Op dit moment evalueer ik de regeling samen met de sportsector. De signalen op basis van de eerste evaluatiegesprekken zijn positief en ik heb de intentie de BOSA-regeling per 1 januari 2024 voort te zetten. Na de evaluatiegesprekken wordt gekeken naar de nieuwe regeling. Hierbij zal ook de afweging gemaakt worden of extra inzet nodig is op bepaalde aspecten, zoals verduurzaming. Daarnaast ben ik in overleg met NOC*NSF, POS en de Stichting Waarborgfonds Sport om gezamenlijk de financieringsstructuur van verduurzaming in de sport in kaart te brengen en te komen tot concrete voorstellen voor verbetering.
Op welke manier kunnen sportaccommodaties van elkaar leren als het gaat om verduurzamingsmaatregelen? Kan onderzocht worden hoe verduurzamingskansen die bijvoorbeeld Thialf heeft, toegepast kunnen worden op bijvoorbeeld zwembaden?
Via de Routekaart Verduurzaming Sport ondersteun ik de actiegroep verduurzaming ijsbanen, waarin de kunstijsbanen van Nederland gezamenlijk spreken over verduurzamingsmaatregelen en -kansen. Via deze weg kunnen ijsbanen leren van elkaars ervaringen en innovaties op het gebied van verduurzaming. Recent is door deze actiegroep in Thialf de werkconferentie Verduurzaming IJsbanen georganiseerd, waar verschillende stakeholders zoals exploitanten, gemeenten, bonden en de rijksoverheid samen kwamen om kennis uit te wisselen. Ik ben in gesprek met de sport en gemeenten om te kijken hoe deze structuur ook kan worden toegepast op de zwembaden.
Daarnaast is er het Kennis- en Innovatieplatform Maatschappelijk Vastgoed waar alle sectoren maatschappelijk vastgoed kennis en informatie kunnen delen en ophalen. Vanuit de sport is het Kenniscentrum Sport en Bewegen bij dit platform aangesloten.
Het bericht 'Kritiek op niet naleven securityregels overheidswebsites: ‘geen rocketscience’' |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Klopt het bericht dat de helft van de domeinnamen van de rijksoverheid niet voldoet aan verplichte securitystandaarden?1
Ja.
Forum Standaardisatie meet twee keer per jaar in hoeverre een set internetdomeinen van de overheid voldoet aan de relevante informatieveiligheidsstandaarden van de «pas toe of leg uit»-lijst. Over de gemeten standaarden zijn implementatieafspraken met een deadline gemaakt: de zogenoemde «streefbeeldafspraken». Uit de meest recente meting blijkt dat de helft, 50%, van alle Rijksoverheid- domeinnamen voldoet aan de streefbeeldafspraken voor webdomeinen.
De internetdomeinen van de overheid moeten aan al deze standaarden voldoen, en deze moeten ook nog correct geconfigureerd zijn om mee te tellen in het percentage dat geheel voldoet. De toepassing van deze standaarden is primair de verantwoordelijkheid van iedere overheidsorganisatie zelf en het niet volledig voldoen kan ook als reden hebben dat de standaarden onjuist zijn geconfigureerd.
Klopt het bericht dat minder dan de helft voldoet aan de verplichte e-mailstandaarden?
Hoe verklaart u het niet voldoen aan deze minimale verplichtingen gezien dit al in 2019 en 2021 had moeten plaatsvinden? Mede omdat het hier vaak om niet hele ingewikkelde technische ingrepen gaat die belangrijk zijn voor onze digitale veiligheid?
Of de adoptie van de standaarden ingewikkeld is, verschilt per standaard, maar ook per wijze waarop ICT bij een organisatie is ingeregeld. Zo is bijvoorbeeld de adoptie (en «strenge» configuratie) van de anti-email-phishing standaard DMARC3 ingewikkelder, wanneer meerdere externe partijen namens die organisatie mail versturen (bijv. ten behoeve van mailinglijsten en enquêtes). Ook zijn veel organisaties afhankelijk van hun externe leverancier. Zo biedt de meest gebruikte cloudmail-provider van de overheid default geen IPv64 en geen DANE5. Voor het Rijk is Strategisch Leveranciersmanagement Microsoft, Google Cloud en Amazon Web Services (SLM), belegd binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV), verantwoordelijk voor de communicatie met de leveranciers. JenV vraagt samen met Forum Standaardisatie al sinds 2019 aandacht voor de implementatie van de standaarden. De implementatie van deze standaarden is door Microsoft steeds in tijd opgeschoven. SLM en Forum Standaardisatie hebben Microsoft opnieuw gewezen op de verplichting voor de Nederlandse Overheid deze standaard toe te passen en hebben Microsoft gevraagd de huidige ultieme invoerdatum van juli 2023 hoe dan ook te garanderen.
Het blijft belangrijk dat overheden hun leverancier aanspreken op tekortkomingen en zo nodig overstappen naar een leverancier die de standaard wel goed ondersteunt. Maar ook bij ingewikkelder implementatie is adoptie zeker mogelijk, getuige het groot aantal organisaties dat hun internetdomeinen wel binnen het afgesproken tijdspad op orde heeft gebracht. Ik verwacht dan ook van alle organisaties dat ze alsnog aan de regels gaan voldoen.
Welke rol speelt het tekort aan IT’ers bij de rijksoverheid om te voldoen aan de implementatie van verplichte securitystandaarden? Welke andere oorzaken ziet u?
Het tekort aan IT’ers bij de rijksoverheid speelt in zekere zin een rol om te voldoen aan de implementatie van verplichte securitystandaarden. Ook het Rijk heeft namelijk te maken met een tekort aan IT’ers en dat draagt bij aan het tijdig handelen. Echter kunnen we niet causaal vaststellen dat een tekort aan IT’ers bijdraagt aan het niet voldoen aan de gemaakte afspraken. Zoals onder vraag 3 toegelicht, kunnen andere oorzaken ook bijdragen aan een onvoldoende toepassing van de standaarden zoals afhankelijkheid van externe leveranciers en/of een gebrekkig domeinbeleid.
Hoe beoordeelt u het feit dat pas 55% van de provincies alle anti-phishingstandaarden volledig geadopteerd heeft en 81% van de gemeentes? Hoe gaat u ervoor zorgen dat ook lagere overheden voldoen aan hun verplichtingen voor een veilige digitale omgeving?
Ik blijf mij inzetten voor een veilige en betrouwbare overheid op het internet. In de beantwoording van Kamervragen over cookies op overheidswebsites6 van 1 november jl., heb ik aangekondigd medeoverheden en rijksoverheidsorganisaties per brief te wijzen op het belang te voldoen aan geldende wet- en regelgeving. In diezelfde brief zal ik eveneens aandacht vragen voor de implementatie van de informatieveiligheidsstandaarden.
Die brief bied ik aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen, de CIO Rijk, de Manifestgroep en Klein Lef aan. In die brief spreek ik de diverse overheden aan op hun verantwoordelijkheid om zich te houden aan de gemaakte afspraken. Indien een overheidsorganisatie het IT-beheer heeft uitbesteed, is het van belang de ICT-dienstverlener formeel te verzoeken om ondersteuning van de betreffende standaarden, en daarbij te wijzen op beschikbare how-to's en te vragen om een concrete planning.
Als de huidige leverancier te weinig medewerking verleent, moeten overheden overwegen om over te stappen naar een leverancier die wel voldoet aan de afgesproken standaarden. Om geschikte leveranciers te vinden kan informatie uitgewisseld worden met collega-overheden die leveranciers hebben die wel de afgesproken standaarden ondersteunen.
Met het oog op het principe van «goed voorbeeld doet goed volgen», acht u het pijnlijk als verantwoordelijk Minister dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid op dit moment het minst goed aan deze standaarden voldoet? Wanneer verwacht u dit opgelost te hebben?
Het is belangrijk dat het Ministerie van JenV zo spoedig mogelijk voldoet aan de verplichte open informatieveiligheiddstandaarden van Forum Standaardisatie. Na het kerstreces wordt uw Kamer door de Minister van JenV geïnformeerd over de termijn waarop de standaarden zijn geïmplementeerd. Deze implementatie en het beheer van e-mail-en webdomeinen moet in de ICT-agenda’s van de JenV-onderdelen worden gepland. Domeinbeheer is noodzakelijk opdat het Ministerie van JenV blijft voldoen aan deze standaarden.
Het bericht ‘GGD trekt stekker uit digitaal jeugddossier ondanks investering van miljoenen’ |
|
Renske Leijten , Maarten Hijink |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «GGD trekt stekker uit digitaal jeugddossier ondanks investering van miljoenen»?1
Het is niet aan mij om met een reactie te komen. Het besluit om te stoppen met het GGiD is een besluit dat genomen is door de drie GGD (algemeen) besturen zelf. De afhandeling hiervan is eveneens een aangelegenheid van de besturen van de GGD’s. VWS is stelselverantwoordelijk voor de Wet publieke gezondheid (Wpg) waar de jeugdgezondheidszorg (JGZ) onder valt. Gemeenten dienen op grond van de Wpg ervoor zorg te dragen dat de JGZ wordt uitgevoerd, waarbij zij zelf kunnen kiezen wie dat gaat doen – bijvoorbeeld een GGD. Het sluiten van een softwareovereenkomst is eveneens een aangelegenheid van de GGD besturen. Het stopzetten van de ontwikkeling van dit digitale jeugddossier heeft geen impact op de taakuitvoering van de JGZ in deze regio’s. Zie ook mijn antwoorden op de vragen van het lid Richardson (VVD) van 14 november 2022.
Heeft het besluit om te stoppen met het GGiD te maken met onveiligheid van gebruik van data? Of toegang tot de data?
De desbetreffende GGD’s hebben mij laten weten dat dit niet het geval is. Vanwege een blijvend verschil van inzicht over de kwaliteit en functionaliteit van het GGiD met de leverancier is een impasse ontstaan waarnaar er besloten is om te stoppen met de ontwikkeling van het digitaal dossier.
Is dit besluit genomen op basis van een intern advies of op basis van een extern advies? Kunnen de adviezen gedeeld worden?
De besturen van de drie GGD’s Hollands Noorden, regio Utrecht en Twente hebben dit moeilijke besluit gebaseerd op zowel intern als extern advies. Zij hebben aangegeven dat niet alle adviezen in deze fase gedeeld kunnen worden omdat deze deel uitmaken van het lopende gesprek over de beëindiging. Openbaarmaking op dit moment kan de economische, juridische en financiële positie van de GGD’s schaden en daarmee de uitkomst van het proces ongewenst beïnvloeden.
Wat is het alternatief voor het GGiD? Wordt er in plaats daarvan gebruik gemaakt van een reeds bestaand systeem of wordt er een heel nieuw systeem ontwikkeld? Hoe is dit alternatieve systeem getoetst op gebruik van data, algoritme en besluitvorming op basis van data?
Er werd nog niet met het nieuwe systeem, GGiD, gewerkt. Dit betekent dat het stopzetten van de ontwikkeling van dit digitale jeugddossier geen impact heeft op de taakuitvoering van de JGZ in deze regio’s.
Het digitale dossier voor de jeugdgezondheidzorg is een zeer specifieke applicatie. Als gevolg daarvan was de markt, bij de start van het programma in 2016, hiervoor beperkt en waren standaardoplossingen die voldeden aan de ambities van de drie GGD’s niet beschikbaar. Daarom is destijds besloten om een eigentijdse dossierapplicatie te ontwikkelen.
De markt heeft zich, sinds 2016, verder ontwikkeld en er zijn ondertussen partijen die digitale dossiers voor de jeugdgezondheid hebben ontwikkeld en geïmplementeerd bij GGD’s die beter passen bij de ambities die de drie GGD’s hadden in 2016. De drie GGD’s gaan zich oriënteren op de markt en hebben laten weten voornemens te zijn om een bestaand systeem te kopen. Deze systemen voldoen beter aan de ambities dan in 2016 en zijn door andere GGD’s al in gebruik genomen.
Wat was de reden dat er niet in eerste plaats voor een reeds bestaand systeem is gekozen, indien dit systeem zal worden gebruikt?
Zie antwoord vraag 4.
Welke garanties zijn er dat dit niet opnieuw mislukt, indien er een nieuw systeem wordt ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 4.
Van welke systemen maken andere GGD’s gebruik om binnen de jeugdgezondheid cliëntgegevens digitaal vast te leggen?
De door de gemeente gecontracteerde JGZ aanbieders maken gebruik van de volgende softwareleveranciers voor een digitaal jeugddossier: Topicus, Eljakim, Gino en Allegro Sultum.
Kunt u nagaan of de digitale (jeugd)dossiers van GGD’s goed toezicht en toetsing kennen via privacy impactanalyses en wat dies meer zij? Kunt u garanderen dat de veiligheid van data (zowel opslag, als uitwisseling) op orde is?
Zoals eerder geschetst zijn gemeenten verantwoordelijk voor het gebruik van een digitaal dossier in de JGZ. De GGD’s hebben laten weten dat in de aanbesteding en het daaruit voortvloeiende ontwikkeltraject privacy een erg belangrijk thema is geweest waar de nodige aandacht voor is gevraagd. Elke GGD heeft daarnaast een Functionaris Gegevensbescherming die intern toezicht houdt op de gegevensverwerking bij de GGD’s. De Autoriteit persoonsgegevens ziet toe op de gegevensverwerking.
Waarom is er in de eerste plaats voor gekozen om een apart systeem te laten bouwen voor slechts drie GGD’s, terwijl alle GGD’s de taak hebben om binnen de jeugdgezondheid cliëntgegevens digitaal vast te leggen? Was het niet logischer en efficiënter geweest als alle GGD’s hiervoor hetzelfde systeem zouden gebruiken, zodat de communicatie tussen deze systemen ook gelijk goed geregeld zou zijn?
Het sluiten van een overeenkomst met een softwareleverancier is een aangelegenheid van de GGD’s en hun bestuur. De GGD’s Hollands Noorden, regio’s Utrecht en Twente delen (en deelden destijds) dezelfde visie en ambitie en hebben daarom destijds het initiatief genomen om de krachten te bundelen. Elk van deze GGD’s gebruikte (en gebruikt tot op heden) MLCAS en wilde op hetzelfde moment en met dezelfde visie en ambitie gezamenlijk aanbesteden. Zo is de gezamenlijke ontwikkeling van een GGD-dossier tot stand gekomen waarbij juist het GGD-werkproces leidend is voor de systeemontwikkeling. De insteek was dat andere GGD’s hier mogelijk in een later stadium bij zouden kunnen aansluiten.
Is er voor de GGD niet meer landelijke regie nodig is om dit soort zaken slimmer en effectiever te regelen?
Zoals in de beantwoording van vraag 1 aangegeven dragen gemeenten, op grond van de Wpg, zorg voor de uitvoering van de JGZ. In 2022 zijn door betrokken partijen op landelijk niveau nieuwe afspraken gemaakt over de (door)ontwikkeling van de informatievoorziening in de JGZ.
Landelijk voeren de JGZ-uitvoerders (waaronder GGD’s) gezamenlijk de regie op hun informatievoorziening via de Informatiestandaard JGZ. Deze informatiestandaard maakt het mogelijk dat de JGZ-uitvoerders geautomatiseerd gegevens uitwisselen zonder dat de organisaties hetzelfde softwaresysteem hoeven te gebruiken. Door de informatiestandaard JGZ samen op te stellen en te gebruiken, behouden de JGZ-organisaties de keuze voor een eigen softwareleverancier en wordt vendor-lock-in beperkt. VWS is als stelselverantwoordelijke betrokken bij deze landelijke afspraken.
Het artikel ‘Bewoners Zeist boos over uitbreidingsplannen KNVB: "Heel bos moet er voor wijken"' |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bewoners Zeist boos over uitbreidingsplannen KNVB: «Heel bos moet er voor wijken»»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de ambities van de KNVB om de KNVB Campus uit te breiden en daarbij het voornemen heeft om het natuurgebied waar zij gebruik van willen maken te compenseren met meer kwaliteit en meer oppervlakte? Wat is de visie van Staatsbosbeheer op deze plannen?
Ja, ik ben bekend met deze ambities en bovengenoemd voornemen van de KNVB.
De visie van Staatsbosbeheer is als volgt. Als buurman van de KNVB en eigenaar van alle Natuurnetwerk Nederland (NNN) gronden rondom de campus, heeft Staatsbosbeheer zich vanaf het begin kritisch maar meedenkend opgesteld. Staatsbosbeheer heeft haar eigendommen in Austerlitz in bezit voor de instandhouding en verbetering van de daarop aanwezige natuurwaarden. Dit geldt ook voor de gronden waar de KNVB graag op zou willen uitbreiden. Zolang deze grond een natuurbestemming heeft, is er voor Staatsbosbeheer geen aanleiding om deze grond te verkopen aan de KNVB. Pas na het publiekrechtelijke traject voor een bestemmingswijziging, inclusief goedkeuring van de natuurcompensatie door provincie, is Staatsbosbeheer bereid om gronden te verkopen. Tot die tijd blijft Staatsbosbeheer het gebied als natuur beheren en kunnen er geen activiteiten met betrekking tot bovenstaande ontwikkeling plaatsvinden.
Erkent u het belang van de KNVB Campus voor talentontwikkeling en de internationale concurrentiepositie van Nederland in de voetbalwereld? Bent u het ermee eens dat het hierbij van belang is dat de Campus over alle faciliteiten beschikt die hieraan bijdragen, zoals ruimte voor training en medische ondersteuning?
Ja, ik erken dat het belangrijk kan zijn voor de ontwikkeling van het Nederlandse voetbal om een centrale plek te hebben waar verschillende faciliteiten bij elkaar komen en vertegenwoordigende elftalen kunnen trainen. Het is echter aan de KNVB zelf om een afweging te maken over wat er precies nodig is voor talentontwikkeling en de internationale concurrentiepositie van Nederland in de voetbalwereld. Volgens de KNVB draagt het uitbreiden van het aantal voetbalvelden van vier naar zeven bij aan deze ontwikkelingen. Deze uitbreiding betreft een particulier initiatief van de KNVB met eigen financiële verantwoordelijkheid. Inmiddels is de KNVB een werkgroep gestart die uitzoekt of het mogelijk is de velden buiten de gemeente Zeist uit te breiden.
Beschikken andere voetbalbonden ook over een soortgelijke voetbalcampus met een gelijksoortig aanbod van faciliteiten en voetbalvelden? Zo ja, welke zijn dit?
Uit navraag bij de KNVB blijkt dat de KNVB, net als veel andere voetbalbonden binnen Europa een trainingscentrum met moderne faciliteiten heeft. De KNVB geeft aan dat recent onder meer Portugal, België en Duitsland nieuwe trainingsfaciliteiten hebben geopend waarbij België momenteel over zeven voetbalvelden beschikt en Frankrijk over acht voetbalvelden. De KNVB wil drie extra velden realiseren waardoor het totaal aantal velden uitkomt op zeven.
Vindt u de ontwikkeling van de KNVB Campus een positieve bijdrage aan de Nederlandse topsportinfrastructuur en amateursport? Wilt u dit antwoord toelichten?
Voor de Nederlandse topsport is kwalitatief hoogwaardige en toekomstbestendige topsportinfrastructuur van belang. De KNVB geeft aan dat de ontwikkeling van de campus van wezenlijk belang is om deze toekomstbestendigheid en kwaliteit te kunnen waarborgen. De KNVB heeft tevens aangegeven in de toekomst de campus ook meer te gaan benutten voor de breedtesport en amateursport in Nederland. Zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 3 is het aan de KNVB om zelf een afweging te maken over wat precies nodig is voor de ontwikkeling van de Nederlandse topsportinfrastructuur en amateursport in Nederland. Volgens de KNVB draagt het uitbreiden van het aantal voetbalvelden van vier naar zeven bij aan deze ontwikkelingen. De KNVB geeft aan dat deze uitbreiding nodig is vanwege het toenemende aantal vertegenwoordigende elftallen.
Bent u het ermee eens dat natuurinclusief bouwen past bij de uitdaging waar Nederland nu voor staat, waarbij meer hoogwaardige natuurgebieden gecreëerd moeten worden met betrekking tot de stikstofproblematiek en dat dit soort plannen meer ondersteuning behoeven? Hoe verhouden de voorgenomen plannen van de KNVB zich hier tot?
De KNVB is voornemens een groter en meer hoogwaardig natuurgebied te creëren ter compensatie van het natuurgebied dat ten koste gaat van de uitbreiding. Deze voorgenomen plannen van de KNVB kunnen volgens het Ministerie van LenV onder de noemer «natuurinclusief bouwen» worden geschaard. Het is echter aan de provincie Utrecht om uiteindelijk te bepalen of de voorgenomen plannen van de KNVB geen negatief effect hebben op de stikstofproblematiek in de provincie en of het plan van de KNVB wel of geen steun behoeft voor de uitvoering.
Nieuwe werkinstructies over de compensatie O/GS en non-respons |
|
Mahir Alkaya , Renske Leijten |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen hoe de nieuwe werkinstructie over de compensatie van O/GS (opzet of grove schuld) tot stand is gekomen waarbij is gekozen om mensen niet meer te compenseren voor het teruggevorderde bedrag, maar het terugbetaalde bedrag?1
De instructie (het behandelkader berekening OGS tegemoetkoming) voor de berekening van de O/GS-tegemoetkoming is aangepast (bijlage 7 in de inventarislijst en bijgevoegde documenten). Aanpassing heeft niet plaatsgevonden op de wijze die in deze kamervraag wordt gesteld. Ouders die een O/GS tegemoetkoming toegekend krijgen, ontvangen een tegemoetkoming van 30% van het bedrag dat daadwerkelijk werd teruggevorderd en waarvoor zij geen persoonlijke betalingsregeling kregen. Dit geldt onafhankelijk van of zij dit bedrag ook daadwerkelijk hebben terugbetaald.
In het afgelopen jaar zijn vanuit de uitvoering, partners bij de hersteloperatie, en andere betrokkenen zorgen geuit over de toepassing van de herstelregelingen. Naar aanleiding van deze signalen is deze zomer in detail gekeken naar de uitvoeringspraktijk en de bijbehorende werkinstructies. Daarbij is naar voren gekomen dat de O/GS tegemoetkoming in sommige situaties zeer hoog uitviel en niet in verhouding stond tot de daadwerkelijk aan ouders opgelegde terugvordering. Naar aanleiding daarvan is het principebesluit genomen om de O/GS tegemoetkoming te berekenen over het bedrag van de daadwerkelijke terugvordering waarmee de ouder is geconfronteerd. Het voorstaande heeft geleid tot aanpassingen in het genoemde behandelkader.
Voorafgaande aan de aanpassing van het behandelkader werd de O/GS tegemoetkoming berekend over het bedrag waarmee de KOT over een bepaald jaar was verlaagd. Dat bedrag kan ook niet aan een ouder uitgekeerde KOT omvatten, bijvoorbeeld wat eerder was toegekend over latere maanden na de verlaging of nihilstelling. Echter, omdat een deel van dit bedrag nooit aan een ouder is uitgekeerd, en daarmee ook geen onderdeel uitmaakt van de terugvordering, ligt een O/GS tegemoetkoming over dat gedeelte niet in de rede. De kern van de O/GS tegemoetkoming is immers een probleem bij de wijze van invordering (dat een ouder geen persoonlijke betalingsregeling kreeg toegewezen over het daadwerkelijk uitgekeerde bedrag aan KOT) en niet bij de toekenning (de terugvordering was in beginsel wel terecht).
Indien een nihilstelling of een neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden na afloop van het toeslagjaar, dan is er geen verschil tussen de neerwaartse correctie en het terugvorderingsbedrag en ook geen verschil in de hoogte van de O/GS tegemoetkoming. Indien de nihilstelling of neerwaartse correctie gedurende het toeslagjaar plaatsvond ontstaat er wel een verschil. Om in dergelijke situaties overcompensatie te voorkomen heeft UHT besloten om de berekeningssystematiek van de O/GS tegemoetkoming aan te passen.
Met de gewijzigde berekeningssystematiek wordt er nauwer en zorgvuldiger aangesloten bij de (bedoeling van de) wetgever. Daarbij geldt overigens nog steeds dat bedragen die werden teruggevorderd maar die zijn verrekend onderdeel uitmaken van de grondslag waarover de O/GS tegemoetkoming wordt berekend.
Kunt u de nieuwe werkinstructie en alle (juridische) adviezen, annotaties en andere documenten hierover naar de Kamer sturen?
Bijgevoegd bij de beantwoording vindt u de documenten die we in de korte tijd vooraafgaande aan het debat op 8 december hebben kunnen identificeren. Hieronder vindt u de inventarisatielijst van deze documenten.
Bijlage 1
Notitie Grondslag OGS–tegemoetkoming
26 mei 2020
Bijlage 2
Format casus Dossiertafel (UHT
1 juni 2022
Bijlage 3
Memo Wijziging in terugvorderingsbedrag waarover
OG/s-tegemoetkoming wordt berekend
19 juli 2022
Bijlage 4
Aanbiedingsformulier UHT Wijziging grondslag
terugvorderingsbedrag OG/S tegemoetkoming
15 augustus 2022
Bijlage 5
Memo algemeen
16 september 2022
Bijlage 6
Memo Berekenen OG/S-tegemoetkoming op basis van de terugvordering
16 september 2022
Bijlage 7
UHT Mail-to-all
13 en 25 oktober 2022
Bijlage 8
Behandelkader berekening OGS tegemoetkoming
25 oktober 2022
Wie heeft besloten dat de compensatie O/GS veranderen moest?
Dit is een beslissing geweest van de UHT.
Hoeveel beslissingen zijn er genomen – door de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT), cq. het B&I-team, met deze nieuwe O/GS werkinstructie?
Voor zaken waarin de beoordeling en berekening nog niet was afgerond, kon de gewijzigde instructie leiden tot een berekening aan de hand van het nieuwe behandelkader. Dat is alleen relevant in die zaken waarin er een verschil bestaat tussen de aan de ouder opgelegde terugvordering en de totale verlaging. Zo zijn er sinds de wijziging van het behandelkader op 25 oktober 2022 147 inwilligende OG/S beschikkingen genomen, maar daaruit valt niet af te leiden of de nieuwe werkwijze ook daadwerkelijk is toegepast zijn en zo ja, of dit invloed had op de uitkomst. Dat is alleen het geval als het totale compensatiebedrag de € 30.000 ontstijgt door een OG/S-tegemoetkoming. In dat geval is de werkinstructie alleen relevant als er een verschil zit tussen het bedrag van de nihilstelling of neerwaartse correctie enerzijds en het bedrag dat daadwerkelijk bij de ouder is teruggevorderd anderzijds. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 1 ontstaat dit verschil alleen als er gedurende het toeslagjaar een nihilstelling of neerwaartse correctie plaatsvond. Indien een nihilstelling of een neerwaartse correctie heeft plaatsgevonden na afloop van het toeslagjaar, dan is er geen verschil tussen de neerwaartse correctie en het terugvorderingsbedrag en ook geen verschil in de hoogte van de O/GS tegemoetkoming.
Zijn er inmiddels procedures gestart onder de werking van de werkinstructie; zowel in het afdoen van mensen die zich hebben aangemeld, als bijvoorbeeld bezwaarprocedures?
Voor zover bekend zijn er nog geen bezwaar procedures gestart onder de werking van de aangepaste werkinstructies. Dit omdat de aangepaste werkwijze pas sinds korte tijd wordt toegepast. Wel is het mogelijk, gegeven de huidige doorlooptijden van bezwaar, dat er een dergelijk bezwaar is ingediend maar dit nog niet inhoudelijk is behandeld.
Waarom is besloten de nieuwe wijze van berekenen van de compensatie enkel toe te passen voor nieuwe besluiten?
Ouders moeten erop kunnen vertrouwen dat de tegemoetkoming of compensatie die zij op basis van een eerdere beschikking hebben ontvangen van hen is en blijft. Bij de hersteloperatie wordt daarom geld dat reeds is uitgekeerd nimmer teruggevorderd, tenzij dit komt door fraude of misbruik. Daar is in dit geval geen sprake van. Tegelijkertijd wordt, zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven, voor nieuw te nemen besluiten nauwer aangesloten bij (de bedoeling van) het wettelijk kader.
Waarop beoordeelt u de rechtmatigheid om de compensatie vast te stellen op het terugbetaalde bedrag in geval van de O/GS compensatie? Denkt u echt dat enkel het terugbetalen stress, verdriet en trauma heeft opgeleverd, erger dan de onterechte terugbetaling van het gehele bedrag? Kunt u uw antwoord toelichten?
De wijze van terugvordering wanneer er sprake was van een O/GS stelling heeft veel leed berokkend bij ouders. Dit betreft het gehele bedrag dat werd teruggevorderd, ongeacht of de ouder in staat was deze terugvordering te betalen. De O/GS tegemoetkoming poogt dan ook daarvoor te compenseren. Bij gewijzigde berekeningssystematiek krijgt een ouder nog steeds compensatie over de volledige terugvordering, niet alleen het terugbetaalde bedrag. De aanpassing zit er in dat de ouder niet ook compensatie krijgt voor een verlaging in de toekomst. Het ligt niet in de rede om te compenseren voor de gehele verlaging omdat de verlaging en terugvordering in beginsel terecht was. Waar voor wordt gecompenseerd is de onterecht harde wijze van het innen van de terugvordering, specifiek het nie t toekennen van een persoonlijke betalingsregeling of het verlenen van meewerking aan een msnp traject. Om te voorkomen dat ouders ook compensatie ontvangen voor een terechte verlaging die nooit is teruggevorderd is besloten om voor de berekeningssystematiek nauwer en preciezer aan te sluiten bij (de bedoeling van) het wettelijk kader.
Erkent u dat met de nieuwe wijze van berekenen de compensatie aanzienlijk lager gaat uitvallen? Vindt u dat te rechtvaardigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gewijzigde berekeningswijze zal naar verwachting slechts op een beperkte groep ouders impact hebben op hun totale tegemoetkoming. Allereerst wordt voor de ouder bekeken welke compensatiegrond de meest ruimhartige vorm van compensatie oplevert. Wanneer er in dat jaar ook sprake is van vooringenomen handelen of hardheid, zal de meest ruimhartige vorm van compensatie worden toegekend.
Daarnaast zal de gewijzigde wijze van berekenen alleen impact hebben op het totale bedrag aan compensatie als dat op basis van de oude wijze van berekenen de € 30.000 ontsteeg, de ouder recht had op een O/GS tegemoetkoming, en als de verlaging afwijkt van de terugvordering omdat de verlaging of nihilstelling gedurende een lopend jaar had plaatsgevonden. Er is een andere, kleine groep waarvoor niet valt uit te sluiten dat er significante gevolgen zijn, namelijk omdat de terugvordering de € 1.500 niet ontstijgt, maar de verlaging wel hoger was dan € 1.500. In dat geval komen ouders met de gewijzigde berekeningssystematiek niet langer in aanmerking voor de forfaitaire tegemoetkoming van € 30.000. Zij hebben nog steeds recht op de O/GS tegemoetkoming, te weten 30% van de terugvordering.
Uitgangspunt voor de gewijzigde werkinstructies is geweest dat de O/GS tegemoetkomingsregeling is bedoeld voor ouders die weliswaar terecht geld moesten terugbetalen, maar die ten onterechte het verwijt van opzet of grove schuld (O/GS) kregen. Toeslagen kende die ouders geen persoonlijke betalingsregeling toe omdat zij van mening was dat de terugvordering te wijten was aan de ouders. Het ligt dus in de rede om de O/GS tegemoetkoming te richten op het bedrag dat bij deze ouders werd teruggevorderd en niet ook op bedragen die nimmer zijn uitgekeerd aan ouders en waarbij terugvordering dus niet aan de orde was. Zo worden ouders waarbij de verlaging verschilde maar de daadwerkelijke terugvordering niet, gelijk behandeld.
Kunt u tevens de nieuwe werkinstructie «non-respons» naar de Kamer sturen en uitleggen waarom dit nieuwe beleid is vastgelegd?
Als er sprake is van non-response betekent dit dat er in de systemen van Toeslagen geen enkele reactie van de ouder bekend is. Dit betekent niet altijd dat een ouder niet heeft gereageerd, er zijn namelijk situaties bekend waarbij ouders dat wel hebben gedaan en de processen en systemen van Toeslagen in het verleden dit niet hebben geregistreerd. Mede daarom vormt het verhaal van de ouder de basis voor de beoordeling. Dat is in de nieuwe werkwijze niet veranderd.
Als uit de systemen blijkt dat Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld, bijvoorbeeld omdat niet blijkt dat er een uitvraag bij de ouder is gedaan, wordt compensatie toegekend. Er zijn echter ook situaties waarin Toeslagen terecht om schriftelijke informatie heeft ver zocht én heeft gerappelleerd, dat ook uit het systeem blijkt, er geen verdere informatie beschikbaar is. In die situaties is het verhaal van de ouder leidend.
De werkinstructie is aangepast om op basis van het verhaal preciezer te bepalen of een ouder wel recht heeft op compensatie en op grond waarvan. Bij ontbrekende reactie van een ouder in de systemen wordt niet meer automatisch uitgegaan van vooringenomen handelen door Toeslagen, maar wordt op basis van het verhaal van de ouder bekeken of Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld. Het beleid is zoals gebruikelijk vastgelegd in werkinstructies om ervoor te zorgen dat medewerkers van UHT in gelijke gevallen tot vergelijkbare uitkomsten komen. In de onderstaande inventarislijst en bijgevoegde stukken vindt u naast de werkinstructies ook de relevante stukken en juridische analyse waar de nieuwe werkinstructies op zijn gebaseerd. Deze stukken zijn deels gelakt. De informatie die is gelakt geeft concreet inzicht de verklaringen die aanspraak kunnen geven op compensatie en is daarom gelakt. Uitgangspunt is dat een ouder goed de gelegenheid krijgt zijn verhaal naar voren te brengen en dat UHT dat verhaal beoordeelt in samenhang met de overige informatie aanwezig in het hersteldossier van de ouder.
Bijlage 1
Memo nihilstelling na non-response
16 september 2022
Bijlage 2
memo nihilstelling na non–response -
aanpassing DT
16 september 2022
Bijlage 3
Aanbiedingsformulier UHT –
Dossiertafel; voorstellen VTA
Interpretatie beleid
25 september 2022
Bijlage 4
Memo nihilstelling na non-response –
Reactie en aanvulling vanuit vaktechniek
28 september 2022
Bijlage 5
Aanbiedingsformulier UHT –
Nihilstelling na non–response
3 oktober 2022
Bijlage 6
memo nihilstelling na non–response -
DGTH
5 oktober 2022
Bijlage 7
Module non-response en
vooringenomen handelen
13 oktober 2022
Bijlage 8
Uitgangspunten beoordeling
November 2022
Bijlage 9
Informatie- en beoordelingsformulier
Handleiding (zonder de bijlagen met voorbeelden van dossiers)
11 november 2022
Bijlage 10
Werkinstructie non–response en
vooringenomen handelen
22 november 2022
Erkent u dat één van de problemen in het toeslagenschandaal was dat er uit het «niet reageren» van toeslagenaanvragers reden was ze O/GS op te leggen? Zo ja, waarom wordt er opnieuw besloten grote gevolgen te hechten aan het niet reageren? Zo neen, waarom niet?
Uitgangspunt van de hersteloperatie is dat ouders alsnog ontvangen wat ten onrech te is teruggevorderd of is onthouden, aangevuld met een vergoeding van materiële en immateriële schade. Het feit dat een ouder niet zou hebben gereageerd op verzoeken om informatie van Toeslagen (non-response), is in de praktijk niet een reden om een ouder geen compensatie te kennen, het niet reageren wordt de ouder niet toegerekend. De werkinstructies zijn hierop dan ook niet aangepast. Deze zijn wel aangepast om in situaties waarin uit de systemen niet blijkt dat Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld, preciezer te bepalen of een ouder wel recht heeft op compensatie op basis van het verhaal van de ouder.Zie ook de verdere uitleg in antwoord 9.
Kunt u aangeven wat de juridische basis is om non-respons mee te gaan wegen in de vast te stellen compensatie? Wordt, en zo ja hoe, de aanvrager van deze gevolgtrekking op de hoogte gesteld?
Als evident is dat in het verleden niet aan de voorwaarden voor kinderopvangtoeslag is voldaan komt een ouder ook nu niet in aanmerking voor compensatie. D at kan het geval zijn wanneer geen kinderopvang is genoten op basis waarvan een recht op KOT bestond maar ook wanneer een ouder evident in gebreke is gebleven bij het verstrekken van informatie die voor Toeslagen noodzakelijk was om het recht op kinderopvangtoeslag vast te stellen. Dat wil zeggen, wanneer het aannemelijk is dat een ouder (stelselmatig) niet heeft gereageerd op een terecht verzoek van Toeslagen heeft deze ouder geen recht op compensatie. Er is dan geen sprake van een onterechte terugvordering of een vooringenomen behandeling. Daarvoor is wel vereist dat Toeslagen voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij die verzoeken om informatie, dus bijvoorbeeld ook ten minste heeft gerappelleerd bij het ontbreken van een reactie, en dat dit duidelijk in de systemen terug te vinden is.
In die situaties vormt het verhaal van de ouder de basis voor de beoordeling. De ouder wordt bij het doen van diens verhaal specifiek op dit punt door de PZB-er bevraagd, juist om de ouder in de gelegenheid te stellen alsnog aannemelijk te maken dat er wel sprake is geweest van vooringenomen handelen. Als dat aannemelijk is wordt er gecompenseerd. Zowel in de situaties van het toewijzen van compensatie als het afwijzen van compensatie wordt dit gemotiveerd in de beschikking.
Hoe handelt UHT indien de aanvrager aangeeft wél te hebben gereageerd en waarbij de Belastingdienst stukken niet goed heeft verwerkt of dat stukken redelijkerwijs niet in bezit konden zijn?
Als de ouder aangeeft wel gereageerd te hebben, wordt de ouder geen non-response aangerekend en is dit dus geen reden om een ouder uit te sluiten voor compensatie. In deze situaties wordt op basis van het verhaal van de ouder bepaald of Toeslagen vooringenomen heeft gehandeld. Als dit het geval is zal de ouder compensatie ontvangen, ongeacht de eerder geregistreerde non-response.
Bent u er bekend mee dat in de in 2019 ontvangen dossiers vele bewijsstukken in het dossier zat waarvan de Belastingdienst/Toeslagen meermaals verklaarde die nooit ontvangen te hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
De informatiehuishouding bij Toeslagen is gebrekkig. Dat heeft zich onder meer geuit in situaties waarbij documenten bij Toeslagen niet gearchiveerd waren of waarbij Toeslagen aangaf documenten niet te hebben ontvangen maar ouders konden aantonen de informatie wel correct te hebben aangeleverd. Dat is uiterst pijnlijk en hier houdt UHT rekening mee in de beoordeling van de individuele dossiers door deze te baseren op het verhaal van de ouder.
Hoeveel beslissingen zijn er inmiddels genomen op basis van deze nieuwe werkinstructie?
De gewijzigde werkinstructie op non-response en vooringenomen handelen worden sinds 22 november 2022 gehanteerd door UHT De gewijzigde werkwijze wordt pas sindsdien toegepast op nog te beoordelen dossiers, vervolgens moet er nog een beslissing worden voorbereid. Deze periode is dermate kort dat de gewijzigde werkwijze naar verwachting nog geen rol heeft gespeeld in de sinds 22 november 2022 afgegeven beschikkingen.
Zijn er op de nieuwe werkwijze rond de non-respons al bezwaren op beslissingen ontvangen?
Bij de beantwoording op vraag 14 is aangegeven dat er naar verwachting geen beschikkingen zijn gebaseerd op de gewijzigde werkwijze. Dat geldt te meer voor eventuele ingediende bezwaarschriften.
Erkent u dat door het wijzigen van de werkwijzen, de manier van beoordelen alsmede de wijze van het toekennen van compensatie, de afhandeling van het toeslagenschandaal gecompliceerd raakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De aanpassingen van de werkwijzen zijn gedaan naar aanleiding van verschillende signalen en zorgen rondom de toepassing van de herstelwetgeving in de uitvoering. Het aanpassen en/of verbeteren van behandelkaders en/of werkinstructies is een normaal proces binnen de uitvoeringsorganisatie. Daarbij wordt geprobeerd zo nauw mogelijk bij de (bedoeling van de) wet aan te sluiten. Dit maakt de afhandeling niet gecompliceerder.
Klopt het dat UHT advocaten(kantoren) in de arm aan het nemen is, waar ook ouders juridisch bijgestaan worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
UHT neemt geen advocaten(kantoren) in de arm om haar te vertegenwoordigen. UHT wordt in de procedures waar nodig bijgestaan door de landsadvocaat. Het is evenwel mogelijk dat personen met een juridische achtergrond die al in dienst zijn van UHT op persoonlijke titel kennissen of anderen binnen hun netwerk benaderen in verband met de vacatures binnen UHT. Dit is ook ter sprake gekomen in ambtelijke gesprekken met de NOvA.
Hoe verklaart u het aanzoeken van advocaten om de UHT bij te staan in individuele zaken terwijl de grondhouding zou zijn dat juridische conflicten voorkomen dienen te worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 17 wordt UHT in de procedures waar nodig, bijvoorbeeld in de pilot VSO, bijgestaan door de landsadvocaat. UHT verzoekt geen andere advocaten om UHT bij te staan in individuele zaken.
In algemene zin geldt dat Toeslagen, zowel in de hersteloperatie als in het reguliere proces, zorgvuldig afweegt of procederen wenselijk is en daarbij terughoudendheid betracht. Uiteraard kunnen burgers tegen een beslissing van Toeslagen in beroep gaan bij de rechter, vervolgens bepaalt Toeslagen zorgvuldig op welke wijze Toeslagen zich verweert en of bij een negatieve uitspraak hoger beroep aangewezen is. Daarbij speelt bijvoorbeeld de vraag hoe principieel het oordeel van de rechter in eerste aanleg in de individuele casus is. Met andere woorden heeft de uitspraak van de rechter waarmee Toeslagen het op juridische gronden niet eens is een bredere impact dan de individuele burger waardoor een oordeel van de hogere rechter wenselijk is. Daarbij wordt ook steeds het oog gehouden op de individuele zaak.
Kent u het berichten «Reisreus dreigt STINAPA met rechtszaak om «TUI Chogogo Resort Bonaire»», «Gekibbel over zand op strand Chogogo Resort duurt voort», en ««Gedoe» over keermuur was niet voor niets: Chogogozand spoelt zee in»?1, 2, 3
Ja ik ken deze berichten.
Beaamt u dat de keermuur niet de vereiste bouwhoogte heeft om te kunnen voorkomen dat het artificiële strand in het mariene park terechtkomt? Zo ja, hoe kan het dat meerdere organisaties aan de bel hebben getrokken over de hoogte van de keermuur en dat hierop tot op heden niet adequaat is gehandhaafd?
Het bestuurscollege van Bonaire heeft de vergunninghouder medegedeeld dat de bouwhoogte niet voldoet aan de eisen in de vergunning. Inmiddels is een schriftelijke waarschuwing gestuurd en op 27 december 2022 is een last onder dwangsom opgelegd. Chogogo Beach resort heeft 6 weken gekregen om de aanpassingen uit te voeren. Een dergelijke «begunstigingstermijn» is gangbaar wanneer een overtreder niet meteen kan voldoen aan de last onder dwangsom. Het opleggen van een dwangsom is een gangbare reactie vanuit bestuursorganen op het niet naleven van vergunningsregels.
Waarom is er tijdens de controle van Rijksdienst Caribisch Nederland bij Chogogo niet gekeken naar de (ontbrekende) vergunningen? Wat waren de uitkomsten, indien de vergunningen wel waren gecontroleerd?4
De Rijksdienst Caribisch Nederland is niet het bevoegd gezag voor het doen naleven van natuur, milieu en bouwregels op Bonaire. Dat is het bestuurscollege van het openbaar lichaam. Bij de bedoelde controle lag de nadruk op naleving van arbeids- en vreemdelingenwetgeving.
Hoe had het uitspoelen van het artificiële strand volgens u beter voorkomen kunnen worden?
In de natuurvergunning zijn voorschriften opgenomen over het kunstmatige strand. Deze voorschriften worden volgens het bestuurscollege niet nageleefd. Als de hoogte van de keermuur in overeenstemming zou zijn met de vergunning dan kan uitspoeling van het zand beter worden voorkomen. Voor meer informatie hierover verwijs ik naar de conclusies van het rapport «An assessment of sand quality and potential impacts on corals at the Chogogo Dive and Beach Resort artificial beach5» in opdracht van het bestuurscollege van Bonaire uitgevoerd door Wageningen marine research. Het bestuurscollege heeft het voornemen het beleid ten aanzien van vergunningverlening, toezicht en handhaving met betrekking tot kustbebouwing prioriteit te geven in 2023.
Klopt het dat TUI heeft gedreigd tot het nemen van mogelijke juridische stappen richting STINAPA (Stichting Nationale Parken Bonaire), omdat STINAPA aankaart dat Chogogo niet de juiste vergunningen bezit en niet voldoet aan de voorwaarden van de op 19 januari jl. afgegeven natuurvergunning, zoals de hoogte van de keermuur?
TUI heeft STINAPA verzocht om «in de toekomst niet nogmaals in haar berichtgeving of uitlatingen te spreken over het «TUI Chogogo Resort». Verder stelt TUI dat «Mocht STINAPA het Chogogo Resort onverhoopt blijven aanduiden als een TUI resort (of TUI anderszins ten onrechte zal linken aan het Chogogo Resort), dan is TUI genoodzaakt om nadere (juridische) stappen te overwegen».
Klopt het dat TUI een claim heeft gelegd tegen het eilandsbestuur van rond de 8 miljoen USD? Zo ja, op basis van wel argumenten heeft TUI deze claim ingediend?
Nee, er is geen claim ingediend door TUI tegen het eilandbestuur.
Klopt het dat de TUI Group in 2021 een omzet had van 4,7 miljard euro’s? Klopt het dat STINAPA in 2021 3,8 miljoen USD aan inkomsten had? Klopt het dat het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) in 2021 55 miljoen USD aan inkomsten had? Bent u het eens dat het dreigen van juridische stappen een disproportioneel machtsmiddel is, gezien de onevenredige machtsverhouding van de betrokken partijen? Zo nee, waarom niet?5, 6, 7
De vraag of hier sprake is van inzet van een disproportioneel machtsmiddel is aan de rechter.
Herkent u dat hier sprake is van een «Strategic Lawsuit Against Public Participation»-tactiek (SLAPP-tactiek) van reisorganisatie TUI? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan te doen tegen deze SLAPP-tactiek van een Europese reisorganisatie? Is het mogelijk om TUI een boete op te leggen of om vergunningen in te trekken?
Het is aan de rechter om te bepalen of er sprake is van misbruik van het procesrecht. Dat kan door het kabinet niet worden vastgesteld.
Hoe staat het met de Europese Richtlijn tegen SLAPP en welke mogelijke gevolgen heeft deze voor TUI?
Op 27 april jl. heeft de Commissie zowel een voorstel voor een richtlijn als een aanbeveling gepubliceerd met als doel journalisten en mensenrechtenverdedigers beter te beschermen tegen kennelijk ongegronde of onrechtmatige gerechtelijke procedures. Middels een BNC-fiche heeft het kabinet het parlement geïnformeerd over zijn standpunt betreffende deze voorstellen (Kamerstukken 2021/2022, 22 112, nr. 3457). Momenteel vinden er besprekingen over de voorstellen op technisch niveau plaats in de Raadswerkgroep SLAPP met andere EU-lidstaten. De voorstellen zijn nog niet aangenomen en zodoende nog niet van kracht.
Hoe gaat u een stichting, die nationale parken op Bonaire namens het Openbaar Lichaam Bonaire beheert, ondersteunen en beschermen tegen mogelijke juridische stappen en SLAPP-tactieken?
Ik acht een stichting als STINAPA in staat zich te verweren tegen eventuele claims op dit punt. STINAPA heeft zelf ook verklaard een eventuele zaak met vertrouwen tegemoet te zien.
Is het Openbaar Lichaam van plan om een boete op te leggen of om herstelmaatregelen te vragen? Zo ja, per wanneer? Zo nee, is het mogelijk dat het Openbaar Lichaam nog geen boete heeft opgelegd of om herstelmaatregelen heeft gevraagd uit angst voor de claim van TUI?
Het bestuurscollege heeft op 27 december 2022 een last onder dwangsom opgelegd (zie ook het antwoord op vraag 2).
Bent u bereid om in samenspraak met het Openbaar Lichaam te kijken hoe het Rijk het Openbaar Lichaam kan ondersteunen bij het adequaat handhaven en het vragen om herstelmaatregelen?
Ja, Ik heb samen met mijn collega’s voor Natuur en Stikstof (NenS) en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) in 2022 ondersteuning verleend bij het vaststellen van een beleid inzake Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving. In 2023 wordt samen met het Bestuurscollege van Bonaire gewerkt aan de implementatie hiervan.
Wanneer bent u van plan in te grijpen bij de vergunningverlening aan Chogogo?
Ik zie hier geen aanleiding voor. Wel heb ik de Inspectie Leefomgeving en Transport gevraagd een onderzoek uit te voeren naar de kwaliteit van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) taken. De uitkomsten van dit rapport verwacht ik in het voorjaar.
Wat bent u van plan te doen om het koraal te herstellen in het Bonaire Nationaal Marine Park?
Ik werk samen met mijn collega’s van N&S en van BZK aan het behalen van de strategische doelen in het natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 voor Caribisch Nederland (NMBP). Dit houdt in dat projectmatig wordt gewerkt aan oplossingen voor de belangrijkste lokale drukfactoren zoals erosie, afvalwater en afvalbeheer en in het actief herstel van het koraal. Een verbetering van het VTH stelsel is een onderdeel van deze strategie. Actief herstel van het koraal schept voorwaarden voor gezonde riffen die bestand zijn tegen de gevolgen van klimaatverandering.
In Bijlage 3 van het NMBP worden de noodzakelijke mijlpalen genoemd voor het bereiken van de doelen.
Is er een boete opgelegd tegen de projectontwikkelaar van Chogogo (TUI)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe hoog is de boete?
TUI is niet de vergunninghouder en daarom niet degene die verantwoordelijk is voor de naleving van de vergunning. Het Chogogo Dive & Beach Resort Bonaire is één van de partner-hotels van TUI waarmee het bedrijf samenwerkt.
Is TUI gevraagd om herstelmaatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen moeten genomen worden en per wanneer?
Nee, TUI is niet verantwoordelijk voor het naleven van de natuur en milieuwetgeving. Dat is de vergunninghouder.
Waarom is er geen boete opgelegd of om herstelmaatregelen gevraagd, indien bovengenoemde vragen ontkennend waren?
Er is een last onder dwangsom opgelegd aan Chogogo Beach resort.
Bent u bereid om, in samenspraak met het Openbaar Lichaam Bonaire, TUI volledig aansprakelijk te stellen voor alle schade aan het koraal veroorzaakt door uitspoelen van zand?
Nee. De vergunninghouder is verantwoordelijk voor het niet naleven van de vergunnningvoorwaarden. Wel heeft het Openbaar Lichaam bepaald dat in 2023 prioriteit gegeven wordt aan beleid voor duurzame kustontwikkeling. Hiertoe behoort ook het verhalen van schade voor het illegaal aanleggen van bouwwerken in de kustzone.
Bent u bereid om, in samenspraak met het Openbaar Lichaam Bonaire, te onderzoeken welke stappen ondernomen kunnen worden tegen de disproportionele dreiging van TUI, door bijvoorbeeld te onderzoeken welke vergunningen TUI nodig heeft (voor zijn plannen) en wanneer u hierop kan handhaven? Ziet u nog een andere (juridische) basis voor het tegenhouden van de plannen van TUI? Of is er sprake van een grijs gebied in de wetgeving waardoor u niet kunt handhaven?
Voor het realiseren van bouwplannen in de kustzone is doorgaans besluitvorming nodig op het terrein van ruimtelijke ordening, natuur, milieu en bouwen. In het kader van het Natuur en milieubeleidsplan is besloten dat de doelen van het NMBP in de toepasselijke regelgeving worden geïntegreerd. Mede hierom is op dit moment het ontwerpbesluit houdende inrichtingen- en activiteiten, milieueffectrapportage en de kwaliteit van toezicht en handhaving, ter bescherming van het fysieke leefomgeving op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Kamerstuk 29 383, nr. 367) - 29 383, nr. 388 bij uw Kamer aanhangig (Inrichtingen en activiteitenbesluit BES). Het IAB BES vult een leemte in de regelgeving op het gebied van milieu. Voor grote resorts kan bijvoorbeeld een milieuvergunning verplicht worden gesteld. Op dit moment is dat niet het geval.
Wat zijn de gevolgen van het uitspoelen van het zand voor het koraal? Is er al onderzoek naar gedaan? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om onderzoek te laten uitvoeren? Zo ja, wanneer zal het plaatsvinden?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u aangeven hoeveel schade het koraal verder heeft opgelopen door de heftige regen van deze week? Klopt het dat afvalstromen en dergelijke de zee zijn ingestroomd? Hoe had dit voorkomen kunnen worden?
Concrete informatie over schade naar aanleiding van de regenval in november 2022 ontbreekt. In het kader van het NMBP wordt op verschillende manieren ingezet op het verbeteren van de afwatering en het voorkomen van een negatieve impact van afwatering in zee. Ook wordt ingezet op de aanpak van loslopend vee om erosie tegen te gaan en wordt via herbebossing gewerkt aan vermindering van erosie. Tevens heeft Bonaire prioriteit gegeven aan de aanpak van illegale afvaldumping en het tegengaan van zwerfvuil. Daarnaast geldt een brongerichte aanpak van waterverontreiniging op basis van specifieke regelgeving. Zo zullen op grond van het IAB-BES voorschriften voor bedrijven gaan gelden voor afvloeiend hemelwater, met het oog op het beschermen van het koraalecosysteem.
Bent u bereid om te investeren in natuurinclusieve maatregelen, opdat bij hevige regen geen afvalstromen het koraal instromen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ja zie het antwoord op vraag 21.
Wat gaat u doen om het koraal te beschermen (tegen verdere uitspoeling van het artificiële strand), zeker gezien de heftige stormen van afgelopen periode?
Ik zal het Openbaar Lichaam Bonaire verzoeken de aanbevelingen uit het rapport van Wageningen marine research te betrekken bij het te ontwikkelen VTH beleid voor kustbebouwing (zie ook het antwoord op vraag 4).
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en binnen de gestelde termijn?
Het is helaas niet mogelijk gebleken de antwoorden binnen de gestelde termijn te geven gezien het feit dat hiervoor overleg nodig was met diverse instanties in Caribisch Nederland. Er is zoveel mogelijk geprobeerd de vragen een voor een te beantwoorden.