De onveilige omstandigheden voor kinderen in noodopvanglocaties zoals in Leeuwarden |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten dat volgens UNICEF en het onderwijsteam van de Internationale Schakelklas van de noodopvang WTC Leeuwarden noodopvangvoorzieningen grote gevolgen hebben voor de kinderen die daar maandenlang verblijven en dat de grens is bereikt voor vluchtelingenkinderen in noodopvanglocaties?1 2 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, ik ken de berichten. Het klopt dat de opvangsituatie voor deze kinderen onder de maat en onwenselijk is. Het is ook niet de wijze van opvang waar het COA en ikzelf in kwalitatieve zin voor staan.
Ik blijf mij, samen met gemeenten, de veiligheidsregio’s en het COA, inzetten voor de realisatie van nieuwe opvanglocaties die zoveel mogelijk duurzaam inzetbaar zijn en het gewenste voorzieningenniveau bieden en zo bijdragen aan een meer toekomstbestendige en stabiele opvang met draagvlak. Daarbij blijft de eerste prioriteit van alle betrokkenen erop gericht om te voorzien in veilige opvang, dat blijft in de huidige omstandigheden een zeer uitdagende inspanning.
Wat vindt u ervan dat volgens UNICEF de noodopvanglocaties niet aan de minimumeisen voor de opvang van kinderen voldoen en dat de situatie «onhoudbaar en niet meer uit te leggen» is? En wat vindt u van de alarmerende berichten over de vele verhuizingen, het totale privacygebrek en het gebrek aan begeleiding, waardoor kinderen constant in stress, angst en onzekerheid leven? Onderschrijft u de vaststelling dat hoe langer de kinderen in de noodopvang verblijven, hoe meer ze achteruitgaan? Wat wordt precies gedaan om suïcidale gedachten, depressies en moedeloosheid bij de bewoners, in het bijzonder de kinderen, te voorkomen?
Ik betreur de situaties die zich voordoen. Het is onwenselijk dat asielzoekers, en zeker kinderen, in noodopvanglocaties verblijven. Noodopvanglocaties zijn niet geschikt voor langdurige opvang en voldoen niet aan de vereisten die gesteld worden aan reguliere opvanglocaties. Ondanks dat zetten COA-medewerkers en vele anderen zich elke dag in om de opvang en kwaliteit van elke locatie, inclusief noodopvanglocaties, zo goed mogelijk te maken. Niettemin kan het verblijf op een noodopvanglocatie effect hebben op de bewoners, zeker op kinderen. Ten aanzien van de aanpak van en het voorkomen van psychische en psychosociale problemen bij kinderen wordt er onder andere ingezet op specifieke activiteiten voor kinderen, zoals sport en spel, maar ook creatieve activiteiten, om kinderen ondanks de situatie weer even kind te laten zijn. Hierbij valt te denken aan de kindvriendelijke ruimtes van UNICEF op diverse locaties, TeamUp activiteiten, beschikbaarheid van Squla WoordExtra, kindervakantiefestivals in dertien noodopvanglocaties (door VluchtelingenWerk Nederland) en zwemlessen. Tevens wordt ingezet op het zo spoedig mogelijk voorzien in basis- of voortgezet onderwijs.
Het COA zorgt ervoor dat op alle locaties, inclusief de noodopvanglocaties, de toegang tot de gezondheidszorg voor volwassenen en kinderen geregeld is. Zo is er toegang tot huisartsenzorg inclusief POH GGZ op of nabij alle locaties. Het COA heeft op zowel reguliere- als noodlocaties de jeugdgezondheidszorg (JGZ) gecontracteerd. Doel van de JGZ is het bevorderen, beschermen en beveiligen van de gezondheid en de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van jeugdigen van 0–18 jaar. Voor wat betreft het signaleren van mogelijke zorgvragen hebben COA-medewerkers een gidsfunctie gezondheidszorg. Het COA heeft de mogelijkheid om bij voldoende vraag/behoefte van een bepaalde taalgroep preventieve GGZ-groepsbijeenkomsten aan te bieden voor kinderen of jongeren. Als het gaat om jeugdhulp aan kinderen die bij het COA verblijven, geldt net als voor alle andere kinderen in Nederland dat die verantwoordelijkheid is belegd bij gemeenten.
Klopt het dat dit soort schrijnende situaties in noodopvanglocaties wordt geaccepteerd door een gebrek aan opvanglocaties? Zo ja, kunt u aangeven waardoor dit gebrek aan adequate opvanglocaties precies wordt veroorzaakt? Kunt u aangeven in hoeverre het kabinet en gemeenten op dit moment werken aan het realiseren van permanente en kleinschalige opvang (in plaats van tijdelijke en grootschalige opvanglocaties), waar kinderen tijdens hun asielprocedure kunnen verblijven?
De noodzaak om noodopvanglocaties in te zetten wordt inderdaad veroorzaakt door het gebrek aan voldoende opvangcapaciteit. Dat is ondanks de gewaardeerde grote inzet van vele partijen, mede-overheden, Veiligheidsregio’s, maatschappelijke organisaties.
Specifiek voor de noodopvanglocaties geldt dat de kwaliteit van de noodopvanglocaties veelal niet hetzelfde is als de kwaliteit van reguliere opvanglocaties en dit kan leiden tot schrijnende situaties. Dat is onwenselijk en de inzet is dit te voorkomen, maar de druk op de opvangcapaciteit laat dit helaas niet in alle gevallen toe en maakt deze aanpak noodzakelijk. Voor het openen van een locatie is het COA in de eerste plaats afhankelijk van de medewerking van gemeenten. Hoewel veel gemeenten, provincies en regio’s zich inzetten voor de opvang van asielzoekers, waarvoor ik hen erkentelijk ben, is de totale bijdrage onvoldoende om iedereen met een recht op opvang van een reguliere opvangplek te voorzien. De inzet van tijdelijke oplossingen, zoals (crisis)noodopvang voorziet weliswaar in basisvoorzieningen, maar leidt eveneens tot onwenselijke en schrijnende situaties. Daarbij komt dat het aantal vergunninghouders, in afwachting op permanente huisvesting in gemeenten, drukt op één derde van de totale opvangcapaciteit van het COA. Het kabinet zet zich daarom al geruime tijd samen met medeoverheden in op het openen van nieuwe en duurzame opvanglocaties. Het gaat dan om zowel kleinschalige als grotere opvanglocaties. Bij brief van 25 mei 20223 heb ik samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening uw Kamer uitvoerig geïnformeerd over de handelwijze die het kabinet voorstaat om te bewegen naar een meer stabiel, wendbaar en duurzaam opvangstelsel. Het betreft hier samengevat: ondersteuning aan medeoverheden om de huisvesting van vergunninghouders te versnellen teneinde opvangplekken beschikbaar te krijgen voor asielzoekers, het versnellen van de implementatie van de Uitvoeringsagenda Flexibilisering Asielketen en een verkenning van de mogelijkheid om een wettelijke taak te creëren voor gemeenten ten aanzien van asielopvang alsook het benutten van het huidige juridische instrumentarium. In de tussenliggende periode werken we onverkort door aan andere manieren om te voorzien in een versnelling van opvang voor asielzoekers en huisvesting van statushouders.
Lukt het momenteel binnen de huidige budgettaire kaders toegang tot goede zorg en begeleiding voor kinderen in de noodopvang te realiseren? Zo nee, welk budget is nodig om daarin te kunnen voorzien?
Het budget voor de begeleiding van kinderen is in principe toereikend om kinderen van de juiste informatie en activiteiten te voorzien. Het gebrek aan ervaren personeel op de noodopvanglocaties is een van de belangrijkste obstakels als het gaat om het organiseren en/of coördineren van kinderactiviteiten. Het tijdelijke karakter van noodopvanglocaties maakt het daarnaast lastig om optimaal gebruik te maken van lokaal aanbod (activiteiten en vrijwilligers).
In de Regeling Medische zorg Asielzoekers (RMA) is omschreven welke zorg toegankelijk is voor asielzoekers. Het grootste deel van de aanspraken onder de RMA komt overeen met de aanspraken in het basispakket van de zorgverzekeringswet. Onder de RMA vallen daarnaast de delen van de zorg die onderdeel zijn van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wo) en de Wet langdurige zorg (Wlz). Voor de zorg zoals omschreven in de RMA gelden geen budgettaire beperkingen.
Kunt u aangeven welke maatregelen worden genomen om de sociale veiligheid in (crisis)noodopvangvoorzieningen te garanderen? Ziet u mogelijkheden om de sociale veiligheid verder te versterken, bijvoorbeeld door het voorzien in afsluitbare verblijfsruimten waardoor privacy en veiligheid beter vallen te garanderen?
In de antwoorden hierboven heb ik reeds aangegeven dat de kwaliteit van noodopvangvoorzieningen niet het gewenste niveau heeft. Dat komt ook tot uiting in de wijze waarop de verblijfsruimten zijn vormgegeven. Dit kan gevolgen hebben voor de beleving van de sociale veiligheid. Er zijn bijvoorbeeld, om meerdere redenen, met name brandveiligheid, beperkingen op het creëren van een plafond op een verblijfsruimte waardoor verblijf in deze hallen gehorig kan zijn. Daarnaast is de constructie van de binnen compartimentering niet altijd sterk genoeg om alle verblijfsruimten af te sluiten met deuren. Het COA zet zich in om de sociale veiligheid -voor zover de omstandigheden dat toelaten- te bevorderen, bijvoorbeeld door de inzet van beveiliging.
Kunt u aangeven in hoeverre het gebrek aan voldoende adequate opvangvoorzieningen samenhangt met het daarvoor beschikbare budget? Lukt het momenteel binnen de huidige budgettaire kaders om de door gemeenten geprefereerde adequate kleinschalige opvangvoorzieningen te realiseren? Zo nee, welk budget is nodig om daarin te kunnen voorzien?
Gezien de urgente situatie wordt alles op alles gezet om voldoende opvangplekken te creëren. Het budget is daarbij momenteel niet de beperkende factor. Geconstateerd is dat het op korte termijn opstarten en beëindigen van (crisis)noodopvanglocaties vanzelfsprekend forse financiële consequenties heeft. Het COA is, net als de bewoners van het COA, dan ook gebaat bij duurzame, adequate opvangvoorzieningen.
Wanneer het aankomt op het creëren van kleinschalige opvangvoorzieningen spelen ook andere overwegingen dan financiën een rol. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan het voorzieningenniveau (taallessen, activiteiten, recreatiefaciliteiten etc.) dat het COA kan bieden als de schaal groter is. Jarenlange praktijkervaring heeft bovendien uitgewezen dat grotere opvanglocaties goede opvang kunnen bieden met goed draagvlak in de gemeenten.
Bij de beoordeling op geschiktheid van een mogelijke (kleinschalige) locatie wordt ook gekeken naar benodigde personele capaciteit (zeker van belang in de huidige krappe arbeidsmarkt), de mogelijkheden tot samenwerking met ketenpartners op locatie en de afstand tot andere voorzieningen. Hierbij valt te denken aan voorzieningen als activiteiten, opvang en onderwijs voor kinderen, begeleiding, een zinvolle dagbesteding en voorbereiding op inburgering. Deze factoren tezamen bepalen of een (kleinschalige) locatie ingezet kan worden als COA-opvanglocatie. Er zijn voor deze factoren geen harde criteria afgesproken, een afweging van alle factoren tezamen bepaalt of een locatie kan worden ingezet of niet.
Het antwoord van de minister op eerdere vragen over het bericht 'Nog hoop voor pont Breukelen' |
|
Harry van der Molen (CDA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) naar aanleiding van de aanvaring met de pont bij Nieuwer ter Aa in 2010 feitelijk en technisch onderzoek heeft gedaan en geconcludeerd heeft dat er geen structurele veiligheidstekorten hebben plaatsgevonden (Jaarverslag 2010 OvV), aangezien u in het antwoord op vraag 3 stelt dat uit meerdere onderzoeken die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd blijkt dat de veerpont een nautisch veiligheidsrisico vormt, met name voor de passagiers en de schipper?1
Dat klopt. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) heeft naar aanleiding van het feitelijk en technisch onderzoek besloten geen nader onderzoek te doen naar dit ongeval. Het onderzoek is daarmee zonder rapport gesloten. In het jaarverslag 2010 van de OvV staat tevens dat de OvV geen structurele veiligheidstekorten heeft gevonden die tot aanbevelingen kunnen leiden.
Rijkswaterstaat onderzoekt echter als beheerder regelmatig de veiligheidsrisico’s op de Rijksvaarwegen. Sinds 1995 zijn onderstaande zes rapporten verschenen waarin de onveiligheid van de veerpont de Aa steeds meer naar voren komt:
Veerpont Nieuwer ter Aa – Risicoanalyse (9 maart 1995);
Onderzoek veerponten op de Rijkswateren (13 april 2012);
Monitor Nautische Veiligheid – corridor IJmuiden Tiel (21 december 2017);
Monitor Nautische Veiligheid Binnenwateren 2009 – 2018 (11 februari 2020);
Quick scan Nautische Veiligheid Pontverbinding Nieuwer ter Aa (1 juli 2021);
AIS-analyse ten behoeve van nautische veiligheid pontverbinding Nieuwer ter Aa (29 september 2021).
Sinds 2017 krijgt de veerpont in de verschillende onderzoeken de risicokwalificatie «middel tot hoog». Bij die kwalificatie is er een reëel risico op meerdere slachtoffers (letsel, overlijden of vermissing) met een waarschijnlijke frequentie van eens per 20 jaar. Het recente rapport van MARIN onderschrijft dit nogmaals:
Er is een groot aanvaarrisico doordat steeds meer grote schepen op het Amsterdam Rijnkanaal varen.
Deze schepen veroorzaken meer waterbeweging, waardoor de pont dusdanig beweegt dat letsel kan ontstaan bij vallende passagiers tijdens de overtocht en bij het overstappen van de wal naar de veerpont en v.v.
Deze risico’s nemen alleen maar toe vanwege de schaalvergroting in de binnenvaart en het feit dat er sinds februari 2020 meer grote(re) schepen door het Amsterdam-Rijnkanaal varen naar aanleiding van de opening van de 3e sluiskolk Prinses Beatrixsluizen.
Dat de gevaarlijke situatie niet alleen op papier bestaat, blijkt ook uit de
(bijna-)ongevallen die in het verleden helaas al hebben plaatsgevonden:
Sinds 1996 is de veerpont 3 keer aangevaren, 2 keer door beroepsvaart en 1 keer door recreatievaart.
Bij de aanvaring op 22 oktober 2010 is de veerpont overvaren en daarbij is de schipper om het leven gekomen.
Op 29 juni 2017 is de veerpont bijna aangevaren door een binnenvaartschip.
Klopt het dat de pont pas recent is uitgerust met het elektronisch kaartsysteem (ECDIS) met Automatic Identification System (AIS-)data en dat voor de onderzoeken van Rijkswaterstaat dus geen gebruik kon worden gemaakt van nauwkeurige (AIS-)data over een langere periode?
Het klopt dat begin 2022 het elektronische kaartsysteem (ECDIS) geplaatst is op de veerpont. Het klopt niet dat Rijkswaterstaat voor het onderzoek daarom geen gebruik heeft kunnen maken van nauwkeurige AIS-data over een langere periode. Het ECDIS-systeem op de veerpont genereert geen AIS-data maar maakt alleen gebruik van AIS-data van de transponders die op alle passerende beroepsvaartschepen, maar ook op de veerpont zelf, aanwezig zijn. ECDIS is aangebracht om andere (passerende) schepen beter zichtbaarder te maken voor de schipper van de veerpont. De RWS-onderzoeken maken gebruik van de AIS-data die gegenereerd wordt door de zgn. transponders. Deze data is over een langere periode beschikbaar.
Klopt het, zoals aangegeven in de quickscan van MARIN, dat er geen uitgebreide risicobeoordelingstechniek is toegepast, geen metingen zijn uitgevoerd of langdurige waarnemingen hebben plaatsgevonden?2
Dat klopt voor de Quickscan van MARIN uit juli 2021. In het aanvullende onderzoek van MARIN van september 2021 is er gebruik gemaakt van verkeerstellingen van 2004 tot en met 2020 en AIS-data over 2019 en 2020. De risicobeoordeling is middels een expertsessie uitgevoerd en terug te vinden in het rapport 21 december 2017 Monitor Nautische Veiligheid corridor IJmuiden – Tiel. De conclusies uit het aanvullende MARIN-rapport (zie daarvoor antwoord 2) zijn gebaseerd op uitgebreid en zorgvuldig onderzoek.
Klopt het dat een belangrijk deel van de conclusies uit de quickscan van MARIN tot stand gekomen is op basis van een gesprek met een schipper die een officiële waarschuwing heeft gehad van Rijkswaterstaat vanwege roekeloos varen en die inmiddels ontslagen is?
Nee, dat klopt niet. MARIN heeft haar conclusies gebaseerd op een bredere analyse dan het interview met de schipper. De conclusies van MARIN zijn gebaseerd op een beschouwing van:
de eigenschappen van de veerpont (schip);
het gebruik van de veerpont (schipper);
de omstandigheden van het varen van de veerpont (omstandigheden);
de eigenschappen van de infrastructuur (infrastructuur);
de trend in de verkeersituatie (verkeerssituatie).
Het interview met de schipper onderschrijft de conclusies. MARIN is van mening dat de conclusies van het onderzoek niet wijzigt n.a.v. meerdere interviews met andere schippers.
Waarom stelt Rijkswaterstaat geen oploopverbod in tussen de Nieuwe Wetering en Breukelen, vanwege het veiligheidsrisico dat zicht wordt ontnomen door oplopende binnenvaartschepen?
Om de doorstroom op het Amsterdam-Rijnkanaal te bevorderen is in 2019 het project verbreding van het Lekkanaal en aanleg 3e kolk Prinses Beatrixsluis gerealiseerd. Het invoeren van een oploopverbod zorgt voor minder doorstroom op het Amsterdam-Rijnkanaal. Dat conflicteert met de doelstelling van een vlotte, internationale doorvaart op deze economisch belangrijke hoofdtransportas.
Welke redenen heeft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht aangevoerd voor het niet delen van uw wens tot beëindiging van het convenant (overeenkomst), gelet op uw antwoord op vraag 4?
In mijn beantwoording van 29 maart 2022 heb ik aangegeven dat het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht Rijkswaterstaat bestuurlijk heeft geïnformeerd dat het onze wens tot beëindiging van het convenant (overeenkomst) niet deelt. Het waterschap geeft in hun brief aan dicht bij de belangen van hun inwoners te willen staan. Zoals ook aangegeven in mijn eerdere beantwoording vraagt het waterschap niet om de pontverbinding te handhaven maar om samen met de belanghebbenden op zoek te gaan naar een aanvaardbaar alternatief.
Kunt u uitleggen waarom u zich in het antwoord op vraag 4 erop beroept dat de juridische waarde van de overeenkomsten uit 1888 en 1942 laag is, terwijl u zich sinds 1888 respectievelijk 1942 aan de verplichtingen hebt gehouden?
Met de overeenkomst is overeengekomen om een oeververbinding te creëren bij het doorsnijden van een lokale weg bij de bouw van het kanaal. Al die tijd heeft Rijkswaterstaat dit middels een pontverbinding geëffectueerd. Helaas is er in de loop van de jaren een situatie ontstaan, waarbij niet meer kan worden ingestaan voor de veiligheid van deze verbinding. Rijkswaterstaat heeft en voelt een grote verantwoordelijkheid voor veilige scheepvaart op het Amsterdam-Rijnkanaal en daarmee vanzelfsprekend ook voor de veiligheid van de passagiers (vaak kinderen) op de veerpont. Een aanvaring met de pont kan serieuze gevolgen hebben (zie ook antwoord 2). Met de opwaardering van de Breukelerbrug met een volwaardig fietspad in 2015 is er ook een alternatief ontstaan waar mensen gebruik van kunnen maken.
Wilt u de Kamer alsnog de oorspronkelijke overeenkomst uit 1888 doen toekomen, aangezien de tekst die u als bijlage bij antwoord 5 meestuurt een ongedateerde latere kopie lijkt te zijn van de overeenkomst?
De oorspronkelijke overeenkomst is helaas niet in bezit van Rijkswaterstaat. Enkel de gedigitaliseerde meegestuurde kopie.
Deelt u de mening dat de uitkomst van het overleg met belanghebbenden kan zijn dat de pontverbinding wordt gehandhaafd, aangezien u in het antwoord op vraag 5 stelt dat het waterschap niet vraagt om de pontverbinding te handhaven, maar om samen met de belanghebbenden op zoek te gaan naar een aanvaardbaar alternatief?
Ik ben mij er terdege van bewust dat de veerpont van grote waarde is voor omwonenden en dat het omfietsen geen aantrekkelijk vooruitzicht is, ook vanwege de bestaande zorgen over de veiligheid op die route. Daarnaast blijkt uit gesprekken met bestuurders en burgers uit de omgeving dat het nautische veiligheidsrisico niet als urgent wordt beleefd. Zoals in de beantwoording van vraag 1, 4, 7 en 10 wordt aangegeven, is dat risico er wel degelijk en zal dat enkel toenemen. Vandaar mijn voornemen om de veerpont uit de vaart te nemen. Het is altijd de inzet geweest om het bestaande alternatief dan wel te verbeteren.
De gesprekken met gemeente Stichtse Vecht, de provincie Utrecht en ook de binnenkort te starten bewonersparticipatie richten zich op de vraag hoe we die verandering het best kunnen vorm geven. Ik houd u hierover op de hoogte.
Is er sprake van een significante toename aan schepen op het Amsterdam-Rijnkanaal bij Breukelen en is er sprake van een toenemend aantal grote schepen op het Amsterdam-Rijnkanaal bij Breukelen? Zo ja, kunt u die stellingen met metingen onderbouwen?
Uit onze verkeersdata tussen 2004 en 2021 blijkt een toename van zowel het aantal schepen in algemene zin als een toename in het aandeel schepen in de grootste twee binnenvaartscheepvaartklassen (zgn. scheepvaartklasse CEMT V en CEMT VI). Zie in de tabel hieronder.
Uit het binnenvaartverkeersmodel (BIVAS), blijkt bovendien dat de trend van de toename van schepen over de afgelopen jaren zich doorzet naar de komende jaren. Dit model voorspelt in 2040 minimaal 85.000 beroepsvaartuigen. Het toenemende aandeel grotere schepen hangt samen met de trend van schaalvergroting die al lang gaande is en de komende jaren naar alle waarschijnlijkheid ook door zet.
2004
2021
Aantal beroepsvaartuigen
63.198
75.593
Aandeel CEMT V
25,5%
38,5%
Aandeel CEMT VI
3,2%
9,1%
Klopt het dat recreanten het Amsterdam-Rijnkanaal mogen blijven oversteken? Acht u attentieverhogende borden en informatievoorziening aan recreanten afdoende om de veiligheid bij de drie kruispunten op het Amsterdam-Rijnkanaal in Breukelen te garanderen, gelet op het grote aantal ongelukken tussen de beroepsvaart en de recreatievaart?
Ja, recreanten mogen blijven oversteken. Vanuit nautische veiligheidsoptiek heeft dit niet de voorkeur. Kruisingen tussen beroeps- en recreatievaart, hebben het risicoprofiel «hoog» gekregen in de Monitor Nautische Veiligheid uit 2017. In de Basisvisie Recreatietoervaartnet 2015–2020 (BRTN, nov. 2016) is dit risico onderkend. In het kader van het BRTN zijn daarom in 2020 attentieverhogende borden geplaatst voor de recreatievaart. Een verbod op dit kruisende verkeer is echter nu niet aan de orde omdat er geen alternatief voor handen is voor dergelijke kruisingen.
Het bericht ‘Ook samenleving zelf moet zich voorbereiden op nieuwe coronagolf’ |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht: «Ook samenleving zelf moet zich voorbereiden op nieuwe coronagolf»?1
Ja.
Wat is uw reactie op uitspraken gedaan door onder andere de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) tijdens het rondetafelgesprek Lange termijn coronabeleid op 16 mei jl. in de Kamer over dat alleen het basisscenario met betrekking tot het langetermijnbeleid is uitgewerkt?
Het kabinet bereidt zich voor op verschillende scenario’s, zoals uiteengezet in de Kamerbrief over de lang termijnaanpak COVID-19 van 1 april jl.2 Deze scenario’s zijn gebaseerd op de scenario’s van de WRR en KNAW en schetsen de mogelijke epidemiologische ontwikkelingen van het virus, variërend van licht (verkoudheidsscenario) tot zwaar (worst case). Ook sectoren bereiden zich op verschillende scenario’s voor. In de vervolgbrief over de lange termijn aanpak COVID-19 van 13 juni jl., is nader ingegaan op de voorbereidingen van de overheid, de zorgsector, sectoren en doelgroepen op verschillende scenario’s, waaronder een scenario waarin we te maken krijgen met een opleving van het virus.3 Zo is in de brief ingegaan op de voorbereidingen voor nieuwe vaccinatierondes, opschaalbare capaciteit voor testen, beschikbaarheid van medicatie, de stappen die gezet worden in het optimaliseren van de zorgketen en de vervolgstappen voor de sectorale aanpak.
Op welke manier kan de samenleving zich voorbereiden op een nieuwe coronagolf als laagdrempelige instrumenten zoals de Coronamelder niet meer actief zijn en een online registratie voor zelftesten (nog steeds) op de plank ligt? Welke handvatten wilt u individuen en organisaties dan geven om zich voor te bereiden?
Sinds 11 april jl. is het advies om een confirmatietest te doen bij de GGD vervallen. De zelftest is de primaire testmethode, ook bij oplevingen van het virus. Op basis van een testuitslag kunnen mensen zelf passende maatregelen nemen om zichzelf en hun naasten te informeren en beschermen. Het zelfzorgadvies informeert en ondersteunt hierbij door mensen handelingsperspectief te geven. Dit advies gaat bijvoorbeeld over de isolatieduur na een positieve zelftest en hoe een geïnfecteerd persoon zijn omgeving kan informeren, maar ook breder over hoe te handelen bij een negatieve test of aanhoudende klachten. Een eerste versie van het zelfzorgadvies is digitaal te vinden (Quarantaine Check COVID-19 | Rijksoverheid.nl) en wordt komende tijd verder aangevuld. Voor de mensen die de weg naar het digitaal zelfzorgadvies (nog) niet goed kennen is er ondersteuning en hulp vanuit de GGD’en.
Grootschalige opschaling van PCR-testen voor de gehele bevolking is alleen nodig als er een variant komt waarbij de antigeen(zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn. Mocht het nodig zijn kan ook BCO weer opgeschaald worden. Daarvoor wordt regionaal een beperkte basiscapaciteit behouden. De basiscapaciteit kan ingezet worden voor het adviseren bij specifieke uitbraken, zoals in intramurale instellingen waar mensen verblijven met een hoog risico op ernstig verloop. Wanneer opschaling van capaciteit nodig is, schalen de regio’s eerst binnen de eigen GGD op. De LCCB behoudt de noodzakelijke niet-personele infrastructuur, indien er bij een sterke opleving behoefte is aan landelijke BCO-capaciteit.
Daarnaast kan, mocht het nodig zijn, de inzet van bijvoorbeeld CoronaMelder – waarbij sneller, meer (onbekende) nauwe contacten kunnen worden bereikt – worden heroverwogen. Zoals toegezegd aan uw Kamer4 zal ik de toekomstige inzet van CoronaMelder, in combinatie met zelftesten, nader verkennen. Ik heb de Taskforce Digitale Ondersteuning Bestrijding COVID-19 (DOBC) gevraagd om mij hierover te adviseren. Ik verwacht uw Kamer voor het reces over dit advies te kunnen informeren.
Wat is uw planning rondom mogelijke opschaling van capaciteit voor testen, vaccineren en boosten, waaronder personeel, bij de GGD’en? Wanneer kunnen GGD’en uit de startblokken met deze opschaling en wie bepaalt op basis waarvan deze opschaling wordt opgestart?
Zoals ik in mijn brief van 17 mei jl. heb aangegeven monitort het RIVM continu of en wanneer een nieuwe herhaalprik noodzakelijk is.5 Het Responsteam van Centrum Infectieziektebestrijding (CiB) van het RIVM duidt elke twee weken de noodzaak voor revaccinatie in relatie tot de epidemiologische situatie en maakt op basis hiervan een inschatting van de noodzaak om een herhaalprik te overwegen. Indien nodig kan diezelfde week een «expertteam COVID-19 vaccinaties» (OMT-Vaccinatie) worden ingesteld om over een herhaalprik te adviseren. Het «expertteam COVID-19 vaccinaties» adviseert op basis van het «Toepassingskader revaccinatie tegen COVID-19» en eerdere adviezen van de Gezondheidsraad, die leidend zijn voor de inzet en prioritering van COVID-19-vaccins bij verschillende doelgroepen. Voor het uitvoeren van de vaccinatiecampagnes heeft het RIVM samen met de GGD’en uitvoeringsplannen uitgewerkt om op verschillende scenario’s, die ook in mijn brief van 1 april jl. zijn toegelicht, voorbereid te zijn.
Op dit moment kunnen de GGD’en vanuit een basiscapaciteit van 300.000 vaccinaties per week in drie weken opschalen naar een capaciteit van 500.000 vaccinaties per week, en na zes weken naar een capaciteit van 1,5 miljoen vaccinaties per week. Daarnaast werkt het RIVM een noodscenario uit om met meerdere uitvoeringspartners in geval van nood binnen zeer korte tijd de hele bevolking te kunnen vaccineren. Om snel te kunnen opschalen werken de GGD’en aan flexibele inzet van personeel voor zowel testen als vaccineren. Zo wordt er gebruik gemaakt van een regionale pool van oud-medewerkers en worden er afspraken gemaakt met uitzendorganisaties, reguliere zorginstellingen, Defensie en hulporganisaties van het Rode Kruis. GGD’en bespreken met werkgevers – vanwege de krappe arbeidsmarkt – de mogelijkheden voor het beschikbaar stellen van medewerkers met ervaring met prikken of testen.
De aanpassing van het testbeleid heeft geleid tot structureel minder testvraag bij de GGD’en. Niet voor iedereen is zelftesten de aangewezen optie; voor deze mensen is het mogelijk om toch een professioneel afgenomen test (bij de GGD) te doen, zoals inwoners van een verpleeghuis of andere instelling met kwetsbare personen en zorgmedewerkers. Hiertoe houdt de GGD een basistestcapaciteit beschikbaar. Deze basiscapaciteit geeft ook de mogelijkheid tot beperkte opschaling indien nodig. Grootschalige opschaling van PCR-testen voor de gehele bevolking is alleen nodig als er een variant komt waarbij de antigeen(zelf)testen onvoldoende betrouwbaar zijn, terwijl de besmettingen en druk op de zorg onverhoopt toch weer oplopen. In dat geval zal mogelijk het testbeleid gewijzigd worden door het Ministerie van VWS. In ieder geval tot februari 2023 houden de GGD’en rekening met dit scenario en zijn er afspraken gemaakt over de opschalingssnelheid. De GGD’en bereiden zich voor om vanuit een risicogerichte testcapaciteit per regio binnen twee weken de testcapaciteit op te schalen naar 15.0006 per dag en in de vijf weken daarna naar een testcapaciteit van 100.000 per dag. De beschikbaarheid personeel is daarbij een belangrijk aandachtspunt.
Het is van belang om bij een nieuwe variant die dominant dreigt te worden snel te kunnen bepalen in hoeverre antigeen(zelf)testen nog voldoende werken. Daarom werkt het Ministerie van VWS met wetenschappers en uitvoerende partijen gezamenlijk een protocol uit om snel te kunnen onderzoeken hoe goed antigeen(zelf)testen nog werken7. Het is onder andere afhankelijk van de uitkomsten van deze validatiestudies of het nodig is om het (zelf)testbeleid te wijzigen. Dat zou bijvoorbeeld een opschaling van de PCR-testcapaciteit kunnen zijn. Het protocol voor antigeentestvalidatie wordt in de zomer afgerond.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met uw uitspraak «dat er nog steeds ziekenhuizen zijn die geen goed plan hebben voor het opschalen van de zorg als het virus terugkomt en ook in de horeca wordt nog onvoldoende nagedacht over mogelijkheden om veilig open te blijven»?
Op de gehele arbeidsmarkt zien we tekorten, dat geldt ook voor de zorg. De zorgcapaciteit is begrensd door het aantal zorgverleners dat beschikbaar is. De knelpunten voor opschalen zijn het hoge ziekteverzuim en het gebrek aan voldoende en gekwalificeerd personeel. Met deze knelpunten wordt nadrukkelijk rekening gehouden bij de voorbereidingen op een eventuele opleving van het coronavirus. Zo heeft het kabinet afspraken gemaakt met diverse zorgsectoren, bijvoorbeeld over flexibele opschaling van IC-capaciteit met ziekenhuizen. Verder is er winst te behalen als het gaat om in-, door- en uitstroom van patiënten in het zorgnetwerk.
Zo wil het kabinet bijvoorbeeld blijven faciliteren dat meer patiënten thuis met zuurstof kunnen worden behandeld. De optimalisatie van het zorgnetwerk draagt bij aan verlichting van de druk op bepaalde sectoren.
Het kabinet heeft het rapport van het expertteam COVID-zorg ontvangen. Het expertteam heeft geadviseerd over het optimaliseren van het zorgnetwerk opdat – bij een eventuele nieuwe opleving van het coronavirus – de kritiek planbare zorg binnen zes weken geleverd kan blijven worden en de reguliere ziekenhuiszorg zoveel mogelijk doorgang kan vinden. Daarnaast heeft het expertteam in beeld gebracht hoe de coördinatie van COVID-capaciteit in tijden van crisis het beste kan worden ingericht, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaring, kennis en infrastructuur die is opgebouwd door alle partijen in de voorbije crisisjaren. Ik verwijs naar mijn brief van 13 juni jl. voor mijn reactie op het rapport van het expertteam.
In de lange termijn brief aan uw Kamer van 1 april jl. heeft het kabinet de sectorale aanpak aangekondigd. Sectoren hebben de afgelopen twee jaar ervaring opgedaan met corona. Het kabinet vindt het belangrijk om inzichten van sectoren mee te nemen in de lange termijn strategie. Sectoren zijn daarom uitgenodigd om sectorplannen op te stellen met daarin aandacht voor preventieve maatregelen, werkbare interventies en preferenties ten aanzien van contactbeperkende maatregelen indien dit nodig is. Het kabinet is blij dat veel sectoren de handschoen hebben opgepakt en dat veel sectoren een eerste versie van hun plannen hebben aangeleverd. Zij stellen ook terechte vragen over dit traject en het vervolg. In de vervolgbrief over de lange termijn aanpak COVID-19 van 13 juni jl. heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd. In deze brief benoemt het kabinet ook de gedeelde verantwoordelijkheid tussen burgers, ondernemers en overheid, om samen te zorgen voor een open samenleving. Daarom vertrouwt het kabinet erop dat ook de horeca nadenkt over de mogelijkheden om veilig open te blijven. Daarbij blijft het kabinet graag in gesprek met de horeca om de sector hierin te ondersteunen.
Deelt u de mening dat de samenleving, organisaties en individuen alleen hun verantwoordelijkheid kunnen nemen in de bestrijding van het virus, als de overheid duidelijk is over wat dan nodig is? Zo ja, kunt u dan concreter duidelijk maken wat van iedereen verwacht wordt?
In de vervolgbrief over de lange termijn aanpak COVID-19 van 13 juni jl. geeft het kabinet inzicht in de concrete voorbereidingen die getroffen worden vanuit de overheid, de zorgsector, maatschappelijke sectoren en doelgroepen, en wat van ons als individuele burger wordt verwacht. Zo wordt onder meer beschreven wat van de overheid, de zorg, sectoren en de samenleving wordt gevraagd om de zorg toegankelijk te houden en sociaal, maatschappelijke en economische schade in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Het openhouden van de samenleving vraagt immers om een integrale en preventieve aanpak en is een verantwoordelijkheid van ons allemaal. Zoals ook beschreven in de brief van 1 april jl. aan uw Kamer, zal actie op alle drie de eerder gedefinieerde sporen (zorg, vaccineren en maatregelen) nodig zijn, om bij hevige oplevingen de samenleving zoveel mogelijk open te houden. Verschillende maatschappelijke sectoren hebben de afgelopen twee jaar bijvoorbeeld ervaring opgedaan met het op een verantwoorde wijze doorgang laten vinden van hun activiteiten. Sectoren zijn daarom gevraagd om plannen op te stellen waarmee men zich voorbereidt op verschillende mogelijke scenario’s. Deze sectorplannen vormen bij besluitvorming over eventuele maatregelen het uitgangspunt. Het kabinet zet daarnaast in op oprichting van een Maatschappelijk Impact Team (MIT). Het MIT zal ten tijde van besluitvorming over maatregelen gevraagd worden te adviseren over de maatschappelijke impact hiervan, gelijktijdig met de OMT-advisering.
De samenleving wordt gevraagd om zich ook op de langere termijn te houden aan de basisadviezen, zoals het advies je handen te wassen of thuis te blijven bij klachten en dan een zelftest te doen. Ook wordt mensen gevraagd een herhaalprik of booster te halen, indien de situatie daar aanleiding toe geeft. Op die manier proberen we besmettingen zo veel mogelijk te voorkomen en rekening te houden met mensen die zich zorgen maken om hun gezondheid. De overheid blijft actief communiceren over het belang van het naleven van de basisadviezen. In het bijzonder heeft het kabinet in de voorbereidingen voor de langetermijnstrategie aandacht voor kwetsbare groepen en mensen die nog steeds de impact van de epidemie aan den lijve ondervinden, zoals zorgmedewerkers met langdurige klachten na corona, ondernemers met schulden en thuiswerkers met burn-out klachten.
Deelt u de mening dat het voor de bestrijding van COVID van belang is dat de inzet van organisaties en individuen elkaar moeten versterken en de daarvoor benodigde afstemming bij het kabinet hoort samen te komen? Zo ja, bent u bereid de Kamer daar op korte termijn meer inzicht en overzicht over te geven?
Zie antwoord vraag 6.
Het tekort aan forensisch artsen |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «GGD: tekort forensisch artsen leidt tot «onaanvaardbare gevolgen»»?1
Ja.
Kunt u uitsluiten dat door het tekort aan forensisch artsen sporen van misdrijven niet ontdekt worden waardoor die misdrijven zelf onbekend blijven of waardoor misdrijven niet opgelost worden? Zo ja, waarom kunt u dit uitsluiten? Zo nee, deelt u dan de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Het is zeer ernstig dat het sporenonderzoek voor de opsporing en vervolging van misdrijven onder druk staat door het tekort aan forensische artsen. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld geldt dit in het bijzonder voor de kwetsbare groep van slachtoffers van zedenmisdrijven en kindermishandeling2 en bij de lijkschouw.3 Het vinden van oplossingen voor het capaciteitstekort heeft daarom de hoogste prioriteit van mij en mijn collega’s van VWS en BZK. Tot nu toe is het steeds gelukt om een tijdelijke oplossing te vinden en zo de gevolgen van dit capaciteitstekort in de praktijk beperkt te houden. Maatregelen om het capaciteitstekort structureel het hoofd te bieden zien op instroom en behoud van forensisch artsen en op de organisatie van de dienstverlening. Daarnaast worden mogelijkheden van taakherschikking in de forensische geneeskunde onderzocht in pilots bij de GGD-en.4
Deelt u de mening dat er door een ernstig tekort aan forensische artsen bij de GGD een zeer zorgelijke situatie voor slachtoffers van zedenmisdrijven en kindermishandeling is ontstaan? Zo ja, waaruit bestaan uw zorgen en wat neemt u zich voor om blijvend verbetering voor verbetering te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u naar de situatie die geschetst wordt door de 25 GGD-directeuren over de ontstane situatie omtrent de beperkte inzet van forensische artsen die nu keuzes moeten maken tussen bijvoorbeeld een lijkschouwing of een letselonderzoek? Hoe bent u van plan om dit probleem structureel aan te pakken?
De GGD-en, het Forensisch Medisch Genootschap, het NFI en samenwerkende organisaties als de Forensische Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) en het landelijk onderzoeks- en expertisebureau FMO (LOEF) spannen zich in om het hoofd te kunnen bieden aan dilemma’s die ontstaan door het capaciteitstekort. Naast de noodmaatregel voor lijkschouw, waarbij basisartsen onder voorwaarden in een aantal specifieke gevallen lijkschouw kunnen uitvoeren, wordt er waar mogelijk tussen de regio’s samengewerkt en bijstand verleend. Zie voorts het antwoord op de vragen 2 en 3.
Deelt u de mening dat de nood te hoog is om nog lang na te denken over de oplossingen daarvan? Zo ja, bent u bereid het Nederlands Forensisch Instituut en de GGD-instellingen al op korte termijn 20 miljoen euro per jaar extra te geven zodat zij in staat worden gesteld om met structurele oplossingen van de geschetste problemen te komen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, wat gaat u dan wel doen om deze zeer schrijnende situatie op te lossen?
De nood in de forensische geneeskunde is hoog. Er zijn maatregelen aangekondigd om de forensische geneeskunde te versterken en een sterkere positie op de arbeidsmarkt te geven. Het capaciteitstekort zal echter ook met structurele investeringen niet van de ene op de andere dag zijn opgelost. Niet in de laatste plaats omdat er sprake is van een algehele arbeidsmarktkrapte. Op de kortere termijn zullen initiatieven als taakherschikking en bovenregionale samenwerking een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van het capaciteitsprobleem. Ik heb hierover nauw overleg met mijn collega’s van VWS en BZK. Ik verwijs uw Kamer voor nadere informatie naar de antwoorden op vragen van de leden Van de Hil en Michon-Derkzen.5
De subsidiëring van een conferentie waar een NGO die gelieerd is aan terreurorganisatie PFLP aan deelneemt |
|
Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV), Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat uw ministerie als mede-subsidieverstrekker van de bijeenkomst Palestine & the ICC Paralysis is genoemd?1
Ja. De Internationale Federatie voor de Mensenrechten (FIDH) heeft ten onrechte gemeld dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken het evenement financieel zou steunen. De foutieve verwijzing is gerectificeerd.
Bent u ermee bekend met het gegeven dat een van de sprekers, Shawan Jabarin, algemeen directeur van Al-Haq is?
Ja.
Bent u ermee bekend met het gegeven dat Al-Haq door de Israëlische regering op een lijst van ngo’s is geplaatst die onderdeel zijn van terreurorganisatie Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP)? Klopt het volgens uw eigen informatie dat Al-Haq banden heeft met de PFLP?
Het kabinet is bekend met het besluit van Israël om zes organisaties, waaronder Al-Haq, te plaatsen op de Israëlische nationale terrorismelijst. De regering heeft in reactie op dit besluit aan Israël gevraagd de informatie te delen die hieraan ten grondslag ligt. Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat deze informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden. Het kabinet heeft tot op heden geen bewijs voor de Israëlische kwalificaties van de zes ngo’s ontvangen en heeft geen reden om het beleid ten aanzien van deze ngo’s, op basis van het Israëlische besluit, te herzien. Dit geldt voor meerdere EU-landen. De EU en VS zijn tevens op dit moment niet naar buiten getreden met een andere positie. Nederland zet zich er voor in om met andere donoren waaronder de EU tot een gezamenlijke appreciatie te komen, zodat alle beschikbare informatie meegewogen kan worden.
Geeft Nederland nog steeds subsidie aan Al-Haq?2 Zo ja, waarom? Zo nee, wanneer en om welke redenen is deze subsidie gestopt? Garandeert het toekenningsproces van het ministerie dat er geen Nederlands geld in handen van organisaties komt die – mogelijk – banden met terreurbewegingen hebben?
Zoals reeds aan de Kamer gemeld heeft Nederland een beperkte en indirecte financiële relatie met Al Haq als uitvoerende partner in een breder programma (zie nummer 20212022–739). Voor het kabinet blijft het uitgangspunt dat de Israëlische informatie voldoende overtuigend dient te zijn om de listings te rechtvaardigen en daar gevolgen aan te verbinden.
Klopt het dat deze bijeenkomst expliciet als doel heeft om het International Criminal Court (ICC) ertoe te bewegen Israël te vervolgen wegens oorlogsmisdaden?
Het kabinet was niet betrokken en ook niet aanwezig bij dit evenement. Ik kan daarom geen uitspraken doen over de aard en doelstelling hiervan.
Bent u ermee bekend dat de Europese Unie haar financiering aan Al-Haq heeft opgeschort? Is dit volgens de regering een terechte stap?
De EU heeft destijds uit voorzorg het anti-fraudebureau OLAF gevraagd te bezien of het van Israël ontvangen materiaal in mei (niet n.a.v van listings in oktober jl.) aanleiding geeft om nader onderzoek te doen naar eventuele financiële relaties. Het kabinet wacht het resultaat van het EU-verzoek aan OLAF af (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 739).
Indien het het ministerie geen bijdrage heeft geleverd aan deze bijeenkomst of aan een van de organisatoren ervan, bent u dan voornemens om de organisatie aan te spreken op onrechtmatig gebruik van de naam van het ministerie? Welke stappen onderneemt het ministerie verder om dit te voorkomen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze vragen voor de dag dat het evenement plaatsvindt, beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt. De bijeenkomst vond plaats op 23 mei 2022.
De grove uitzetting van journalist Dulmers uit Oekraïne |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kunt u duiden waarom u in uw beantwoording op vragen over de grove uitzetting van journalist Dulmers uit Oekraïne1 eenzijdig de lezing van de Oekraïense autoriteiten volgt, waarin zij aangeven dat de heer Dulmers in strijd zou hebben gehandeld met regelgeving die geldig is geworden na het uitroepen van de noodtoestand? Kunt u in uw beantwoording aangeven waarom het feitenrelaas ontbreekt en waarom de Oekraïense autoriteiten niet kunnen achterhalen hoe de heer Dulmers is behandeld?
In gesprekken met de Oekraïense autoriteiten heeft het ministerie informatie over de zaak opgevraagd. Onlangs heeft het ministerie gerappelleerd bij de Oekraïense autoriteiten. Tot op heden bleek het, in verband met de huidige oorlogsomstandigheden, niet mogelijk om nadere informatie te verkrijgen.
Bent u op de hoogte van het feit dat een officiële aanklacht van Oekraïne tegen de heer Dulmers ontbreekt?
Het ministerie heeft hierover navraag gedaan. Tot op heden is geen nadere informatie ontvangen.
Waarom komt u met flutantwoorden op vragen waarbij een Nederlandse journalist die, nadat hij een pistool op het hoofd gedrukt heeft gekregen, op een zeer grove wijze het land is uitgezet? Zou het verdedigen van de persvrijheid niet om een veel stevigere reactie van het kabinet moeten vragen?
Het ministerie heeft de zaak opgebracht bij de Oekraïense autoriteiten. Daarnaast heb ik deze zaak besproken met Minister van Buitenlandse Zaken, Kuleba. In deze gesprekken heeft Nederland het belang van persvrijheid – ook in oorlogssituaties – sterk benadrukt. Ook de proportionaliteit van de uitzetting is aan de orde geweest in het gesprek met Minister Kuleba.
Heeft u de pijnlijke kwestie over de omgang met een Nederlandse journalist aanhangig gemaakt bij uw bezoek bij president Zelenski? Zo neen, waarom niet?
Tijdens mijn bezoek aan Kyiv op dinsdag 10 mei heb ik deze casus opgebracht bij mijn evenknie Minister Kuleba. Minister Kuleba heeft toegezegd naar de zaak te kijken.
Deelt u de mening dat een inreisverbod van tien jaar voor journalist Dulmers bij het uitblijven van een officiële aanklacht van Oekraïne geen pas geeft? Zo ja, wat gaat u doen om het inreisverbod per direct op te laten heffen?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten gevraagd om nadere informatie. Op dat moment zal er meer duidelijkheid zijn over de specifieke context en omstandigheden van deze kwestie.
Welke acties gaat u verder ondernemen inzake excuses van de Oekraïense overheid inzake de handelwijze ten opzichte van een Nederlandse journalist? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het ministerie heeft de Oekraïense autoriteiten een aantal keer gevraagd om nadere informatie. Gezien de huidige oorlogsomstandigheden hebben de Oekraïense autoriteiten tot dusver geen nadere informatie kunnen geven. Daarnaast heb ik de casus onder de aandacht gebracht van mijn Oekraïense collega, Minister Kuleba.
De heer Dulmers kan in Oekraïne een nationale rechtsgang starten. Het ministerie heeft – op zijn verzoek – een lijst van advocaten met de heer Dulmers gedeeld. Toegang tot een internationaal mensenrechtenhof of -comité vereist het doorlopen van de nationale rechtsgang.
Berichten over wangedrag in azc’s |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker verminkte azc-personeel met opzet»?1
Ja.
Kunt u inmiddels bevestigen dat verdachte Tarek S. inderdaad kort voor deze zware mishandeling cq. poging doodslag op 27 januari jl. te horen had gekregen dat hij Nederland uitgezet zou worden? Zo ja, wat zou de reden zijn geweest voor uitzetting van Tarek S.?
Zoals uw Kamer bekend is, kan ik over individuele zaken geen mededelingen doen.
Bent u naar aanleiding van dit incident van mening dat, indien een asielzoeker in de toekomst een soortgelijk bericht krijgt, er aanvullende maatregelen genomen dienen te worden met het oog op de veiligheid van de medewerkers en andere bewoners van een asielzoekerscentrum (azc)? Zo ja, welke maatregelen zouden hier naar uw mening passend en geboden zijn?
De veiligheid van medewerkers en bewoners heeft continu mijn aandacht en dat van het COA. Ik leef mee met de medewerkers die het slachtoffer zijn geworden van deze daad en wens hen sterkte in hun herstel.
Indien gesprekken op een opvanglocatie plaatsvinden, wordt vooraf een inschatting gemaakt op welke wijze het gesprek het meest passend kan plaatsvinden. Indien de inschatting wordt gemaakt dat er een dreigende situatie kan ontstaan, zijn diverse faciliteiten, trainingen en procedures op locaties (zoals een spreekkamer met een nooddeur en meerdere alarmeringsmogelijkheden, gespreksvoering, portofoons, gezamenlijk met een collega een gesprek voeren, afspraken met beveiliging) beschikbaar. Wanneer de situatie fysiek of verbaal dreigend wordt, kan, indien nodig gezamenlijk, de-escalerend opgetreden worden.
Ik acht het van groot belang dat – ook naar aanleiding van incidenten als deze – vinger aan de pols wordt gehouden of er aanscherpingen of aanvullende maatregelen nodig zijn om de veiligheid van medewerkers en bewoners te borgen. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer voor het zomerreces nader informeren over aanvullende maatregelen in het voorkomen en aanpakken van overlastgevend en crimineel gedrag. Daarbij vind ik het wel belangrijk om te benadrukken dat, ondanks maatregelen die worden getroffen, incidenten nooit helemaal kunnen worden voorkomen.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer wrang is dat een misdrijf zoals het vermoedelijk door Tarek S. gepleegde, kan betekenen dat hij het daarmee door hem beoogde doel, te weten het rekken van zijn verblijf in Nederland, ook bereikt? Zo ja, overweegt u regelgeving op deze onwenselijkheid af te stemmen?
Uitgangspunt van het beleid is, dat personen die maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag vertonen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Als er incidenten zijn waarbij COA-medewerkers belaagd worden, doet het COA aangifte bij de politie.
In de gevallen waarin sprake is van ernstige strafbare feiten, waar het opportuun is om te vervolgen, kan het OM aangeven dat er bezwaar is tegen de gedwongen terugkeer van de vreemdeling. In deze zaken is er immers een strafvorderlijk belang.
Indien de vreemdeling wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf zal, als het vertrek aan de orde is, dat in beginsel aansluitend aan de strafrechtelijke detentie plaatsvinden. Daarbij is van belang dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling, maar wel vervroegd de inrichting kan verlaten als hij direct aansluitend vertrekt. In de regel zal een vreemdeling ook een inreisverbod zijn opgelegd. Mocht dit door omstandigheden niet te realiseren zijn, dan zal er aansluitend op de strafrechtelijke detentie over worden gegaan tot vreemdelingenbewaring als aan de juridische voorwaarden wordt voldaan.
Het feitelijk verblijf in Nederland wordt derhalve alleen verlengd met het oog op de strafrechtelijke vervolging en het ondergaan van de strafrechtelijke sanctie. De IND zal doorgaan met de behandeling van de asielaanvraag en deze afwijzen wanneer daar gronden voor zijn. Waar relevant voor de afhandeling van de aanvraag zal de IND wachten op het vonnis in de strafzaak en deze waar nodig tegenwerpen. In die zin ben ik het er niet mee eens dat er een verkeerd signaal vanuit gaat naar andere asielzoekers.
Bent u van mening dat in algemene zin voldoende rekening wordt gehouden met de veiligheid van medewerkers van azc’s? Zo ja, waar baseert u die mening op? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn in algemene zin passend en geboden naar uw oordeel?
De veiligheid van medewerkers in de opvang heeft mijn constante aandacht, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 3. Ik realiseer me daarbij dat de arbeidsbelasting en werkdruk voor de medewerkers in de opvanglocaties zeer groot is door diverse ontwikkelingen, zoals de langere verblijfstijden in de opvang door lange wachttijden voor de procedures, een achterblijvende uitstroom en de oplopende bezettingsgraden in de opvanglocaties als gevolg van een tekort aan opvangcapaciteit. Deze ontwikkelingen hebben invloed op de situatie in de opvanglocaties en kunnen gevolgen hebben voor de veiligheid en de beleving daarvan. Tegelijkertijd speelt ook dat een kleine groep asielzoekers crimineel of overlastgevend gedrag vertoont dat een grote impact kan hebben op de medewerkers.
De maatregelen die beschikbaar zijn voor het voorkomen en de aanpak van crimineel en overlastgevend gedrag van bepaalde asielzoekers helpen om de zowel de woon- als de werkomgeving veilig te houden. Voor het zomerreces verwacht ik meer toelichting te kunnen geven op de maatregelen in het voorkomen en aanpakken van crimineel en overlastgevend gedrag.
Is het juist dat de uitzetting van Tarek S., ofwel vanwege de reeds aanwezige aanleiding voor uitzetting of met als aanleiding het plegen van dit strafbare feit, pas kan worden geëffectueerd na onherroepelijke veroordeling, met als gevolg dat dit met inbegrip van hoger beroep en cassatie nog vele jaren kan duren en hij al die tijd rechtmatig in Nederland kan verblijven? Zo ja, kan hier naar uw oordeel het verkeerde signaal van uitgaan naar andere asielzoekers die zich wel goed gedragen en die wel uitgezet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toezeggen dat, indien inderdaad reeds tot uitzetting is besloten, zodra Tarek S. de gevangenis om welke reden dan ook verlaat, hij direct voordat hij de Nederlandse maatschappij opnieuw in gevaar kan brengen, zal worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht «Ruzie over drugs aanleiding steekpartij azc Echt»?2
Ja.
Kunt u bevestigen of een drugsgerelateerd incident inderdaad aanleiding is geweest voor het steekincident?
Zoals hiervoor ook aangegeven, kan ik over individuele zaken geen mededelingen doen.
Bent u het eens met de stelling dat de reeds overbelaste asielketen en politie in Nederland haar spaarzame capaciteit niet zou moeten kunnen benutten voor asielzoekers die een veilig heenkomen zoeken in Nederland, in plaats van asielzoekers die Nederland onveiliger maken?
Ervan uitgaande dat het woordje «niet» een verschrijving is, ben ik het eens met deze stelling. Ik merk hierbij overigens op dat op dit moment meer dan 40.000 asielzoekers worden opgevangen in de COA-opvang. Het zal dus nooit zijn te voorkomen dat zich in de opvang, net als in de Nederlandse maatschappij, incidenten voordoen.
Bent u het eens met de stelling dat de financiële middelen die een asielzoeker ter beschikking gesteld krijgt vanuit de Nederlandse overheid niet bedoeld zijn voor de aanschaf van verdovende middelen?
Een asielzoeker is vrij om binnen de grenzen van de wet zijn geld te besteden.
In hoeverre bent u, zowel ten aanzien van het azc in Echt, als in algemene zin op de hoogte van de beschikbaarheid, de handel en het gebruik van drugs en het aantal en aandeel aan drugs gerelateerde incidenten in de Nederlandse azc’s?
Het gebruik van drugs in het azc is niet toegestaan. Zodra iemand met drugs wordt gevonden, wordt dit afgepakt. In hoeverre drugsgebruik een rol speelt bij incidenten is moeilijk te achterhalen, omdat deze gegevens niet worden geregistreerd. Dat er door een aantal bewoners ongemerkt drugs kan worden gebruikt, is niet uit te sluiten.
Wat wordt op dit moment gedaan ter voorkoming van de beschikbaarheid, handel en gebruik van drugs in azc’s? Welke maatregelen bent u van plan aanvullend te nemen naar aanleiding van voornoemd nieuwsbericht waaruit blijkt dat drugs voorhanden is en bovendien geweldsconflicten oplevert?
In het nieuwsbericht wordt door getuigen de suggestie gewekt dat er sprake zou zijn van een drugs gerelateerd incident. De politie heeft geen uitsluitsel kunnen geven over de precieze oorzaak van het incident.
In zijn algemeenheid kan aangegeven worden dat het COA huisregels hanteert waarin onder andere staat aangegeven dat illegale drugs verboden zijn op COA-opvanglocaties. De COA-medewerkers gaan met regelmaat op kamerbezoek en kamercontrole. Indien er een verdenking is van bv illegaal drugsbezit kan er vaker een controle worden uitgevoerd of kan de politie worden ingeschakeld voor een controle.
Welke delicten hebben de betrokkenen, waarvan duidelijk is geworden dat zij al eerder in aanraking zijn geweest met politie, in het verleden gepleegd? Zijn dit ernstige delicten geweest die aanleiding destijds hadden kunnen zijn voor uitzetting uit Nederland van betrokkenen? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Zoals hiervoor ook aangegeven, kan ik over individuele zaken geen mededelingen doen.
Heeft u zicht op de vraag of de gepleegde strafbare feiten die aanleiding zijn voor dit nieuwsbericht aanleiding kunnen zijn voor alsnog uitzetting van de betrokken asielzoekers? Zo ja, zijn hiertoe reeds stappen gezet?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht 'Grensarbeider kan thuiswerken vergeten: ‘Dit is pure discriminatie’' |
|
Folkert Idsinga (VVD) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grensarbeider kan thuiswerken vergeten: «Dit is pure discriminatie»»?1
Ja.
Herinnert u zich de eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Idsinga en Erkens (beiden VVD) over het bericht «Verbod thuiswerken grenswerkers dreigt» (ingezonden 19 juli 2021, 2021Z13868)?2
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Nederland met Duitsland en België afspraken heeft gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen tijdens de coronapandemie en dat deze afspraken, na te zijn verlengd, gelden tot en met 30 juni 2022?
Ja, Nederland heeft met Duitsland en België afspraken gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen onder de belastingverdragen tijdens corona. Deze afspraken zijn diverse malen verlengd, meest recentelijk tot en met 30 juni 2022. Bij de laatste verlenging van de overeenkomsten is in overleg met Duitsland en België afgesproken dat de overeenkomsten per 1 juli 2022 aflopen.
Voorziet u dat deze afspraken zullen worden verlengd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot wanneer worden deze regelingen verlengd?
Nee, zoals hiervoor aangegeven is in overleg met Duitsland en België afgesproken dat de overeenkomsten per 1 juli 2022 aflopen.
De thuiswerkovereenkomsten betreffen een crisismaatregel om onverwachte gevolgen van thuiswerken door de coronacrisis te voorkomen. Zonder coronamaatregelen met betrekking tot thuiswerken, is er geen rechtvaardiging meer om af te wijken van de afspraken in het belastingverdrag. Daarvoor is een verdragsaanpassing nodig. De thuiswerkovereenkomsten zijn ook niet geschikt voor een verdere verlenging. Ze zijn namelijk direct gekoppeld aan de coronamaatregelen met betrekking tot thuiswerken en lenen zich daardoor niet voor een permanente maatregel.
Voorziet u, gelet op het feit dat thuis- en/of hybride werken ook na de coronapandemie het nieuwe normaal lijken te worden, mogelijkheden om hierover tot werkbare fiscale afspraken te komen met beide buurlanden?
Op initiatief van Nederland wordt in overleg met onze buurlanden bezien of mede vanwege het toegenomen thuiswerken nieuwe afspraken kunnen worden gemaakt voor grensarbeiders in de belastingverdragen. Nadat de thuiswerkovereenkomsten aflopen (per 1 juli van dit jaar) gelden de regels van de belastingverdragen met België en Duitsland zoals die vóór corona ook golden. Deze regels voorkomen op adequate wijze dubbele belastingheffing, ook voor thuiswerkende grensarbeiders.
Zijn beide buurlanden (inmiddels) bereid om oplossingensrichtingen te verkennen? Zo ja, wanneer verwacht u een akkoord? Zo nee, waar loopt het op vast?
Nederland is met zowel België als Duitsland in gesprek over een mogelijke thuiswerkregeling in de belastingverdragen. In het belang van de onderlinge relatie en een vertrouwelijk onderhandelingsproces kan ik niet in detail kan ingaan op de concrete inzet en het precieze verloop van de gesprekken. In algemene zin kan worden opgemerkt dat de precieze vormgeving van een thuiswerkregeling niet eenvoudig is en een goede analyse vereist van de voor- en nadelen van een dergelijke regeling voor thuiswerkende grensarbeiders en hun werkgevers. Revelante aandachtspunten zijn onder andere de administratieve gevolgen en inkomensgevolgen voor grensarbeiders, de administratieve gevolgen voor werkgevers en (het voorkomen van) discoördinatie tussen sociale zekerheid en fiscaliteit.3 Verder zal moeten worden bezien of een thuiswerkmaatregel leidt tot een (binnen de verdragssystematiek) passende verdeling van heffingsrechten en wat de budgettaire gevolgen voor de verdragspartners zijn. Het is daarom niet zeker of een thuiswerkregelingen de belastingverdragen er komt en, zo ja, hoe deze er precies uit zou zien. Als het lukt om overeenstemming te bereiken over een verdragsaanpassing, dan zal het nog geruime tijd duren voordat deze van toepassing wordt.
Bent u het eens met de stelling dat deze kwestie snel moet worden opgelost voor de betrokken grenspendelaars?
Bij de besprekingen met onze buurlanden wil Nederland verkennen of het wenselijk en mogelijk is om de belastingverdragen met de buurlanden zo aan te passen dat een bepaald aantal of percentage thuiswerkdagen geen invloed heeft op de verdeling van heffingsrechten over het inkomen van een grensarbeider. Ook zonder specifieke thuiswerkregeling voorkomen de belastingverdragen overigens op adequate wijze dubbele belasting voor thuiswerkende grensarbeiders. Bovendien is het goed mogelijk dat het huidige systeem van een gesplitst heffingsrecht door thuiswerken (deels belastingheffing in de woonstaat, deels in de werkstaat) gunstig uitwerkt voor het netto-inkomen van een grensarbeider.
Wanneer verwacht u de Kamer nader te informeren omtrent de besprekingen met beide buurlanden?
Voor het zomerreces zal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mede namens mij een brief aan uw Kamer sturen om uw Kamer te informeren over de voortgang van onze gesprekken met buurlanden en binnen de EU.
Wanneer heeft u voor het laatst met uw Duitse en/of Belgische collega’s over deze problematiek gesproken en wat is uit deze gesprekken gekomen?
Er is regelmatig contact tussen delegaties van het Nederlandse Ministerie van Financiën en het Duitse respectievelijk het Belgische Ministerie van Financiën. Eind maart is met Duitsland over het thema thuiswerkende grensarbeiders gesproken. Met België komt dit aan de orde in het kader van de lopende onderhandelingen over het belastingverdrag.
Het bericht dat Nederland dictatoriaal Rwanda ondanks mensenrechtenschendingen financieel bleef steunen |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van dit bericht?1
Ja.
Kunt u verklaren met welke redenen Nederland met bijna 140 miljoen euro dictatoriaal Rwanda heeft gefinancierd?
Toen Nederland na de genocide van 1994 begon met ontwikkelingssamenwerking in Rwanda was de justitiesector in het land volledig disfunctioneel. Veel rechters, advocaten en andere juristen waren gevlucht of vermoord. Nederland richtte zich na de genocide op de justitiesector omdat het beëindigen van de cultuur van straffeloosheid, en aandacht voor het recht in den brede, werd gezien als vereiste voor duurzame vrede in het land. Nederland groeide uit tot de grootste internationale donor binnen de Rwandese justitiesector. Mede dankzij de Nederlandse steun bestaat er nu een justitiële infrastructuur met functionerende instellingen in het land.
De steun aan de justitiesector sinds 1994 kende drie fases. In de noodhulpfase (tussen 1994 en 1999) is onder andere gewerkt aan hervestiging van vluchtelingen, capaciteitsopbouw en reconstructie van de justitiesector, en het trainen van provinciale politie en aanklagers. Tijdens de moderniseringsfase (2000–2011) is de justitiële infrastructuur verder versterkt door de bouw van rechtbanken en het installeren van ICT-systemen. Ook is de zogenaamde Gacaca-rechtspraak (het systeem van traditionele rechtbanken voor lokale genocidezaken) in die tijd ondersteund. Sinds 2012 lag de nadruk op consolidatie en het mogelijk maken van vervolging voor internationale misdrijven, o.a. via ondersteuning van de oprichting van de speciale afdeling voor de behandeling van internationale misdrijven binnen de rechtelijke macht, training van advocaten, en verbeterde rechtstoegang, via voorlichting en rechtshulp aan burgers.
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur onafhankelijk van buitenlandse donoren te worden. De Nederlandse financiële steun aan Rwanda, inclusief aan de justitiesector, komt na dit jaar dan ook ten einde.
Een uitzondering wordt gemaakt voor enkele projecten die vertraging hebben opgelopen in de uitvoering en pas eind 2023 zullen worden afgerond. Het gaat hierbij om projecten die hinder ondervonden van door de Rwandese overheid ingestelde COVID-19 maatregelen, waaronder een aantal lockdowns, waardoor de tijdige uitvoering van sommige activiteiten onmogelijk werd.
Kunt u verklaren waarom Nederland al jaren de regering van Rwanda steunt?2
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat Rwanda een dictatoriaal land is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Rwanda kent, zoals dat overigens geldt voor een groot aantal landen waar Nederland met ontwikkelingsinzet actief is of in het verleden actief is geweest, wel zorgwekkende beperkingen op het vlak van maatschappelijke en politieke ruimte. Nederland besteedt hier bijzondere aandacht aan, ook in de bilaterale contacten met Rwanda. Zo onderstreepte de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en marge van de OESO-ministeriële op 9 juni jl. nog het belang van het respecteren van mensenrechten in een bilateraal gesprek met de Rwandese Minister van Buitenlandse Zaken en Internationale Samenwerking.
Bent u ervan op de hoogte dat de begroting van Rwanda voor 50 procent afhankelijk is van buitenlandse steun?3
Op basis van de meeste recente cijfers van het IMF4 bedroegen in 2021 de schenkingen 22% van de totale inkomsten van de Rwandese begroting.
Hoe valt het te rijmen dat Nederland 140 miljoen euro geeft aan Rwanda, terwijl de schatrijke president Paul Kagama met zijn staatspartij «tot de rijkste politieke partijen ter wereld behoort»?4
De Nederlandse ontwikkelingsinzet sinds 1994 is ten goede gekomen aan de Rwandese bevolking en is nadrukkelijk ingezet voor hele specifieke doeleinden, daar heeft het Nederlandse kabinet altijd scherp op toegezien door gefinancierde projecten scherp te monitoren. Voor de justitiesector is rechtstoegang voor de Rwandese bevolking een leidend uitgangspunt geweest. Nederland heeft bijvoorbeeld jarenlang Rwandese ngo’s gesteund om rechtsbijstand te verlenen en om Rwandese burgers te helpen aanspraak te maken op hun rechten. Daarnaast richtte de Nederlandse inzet zich onder andere op rechtstoegang voor gedetineerden, het bevorderen van de kwaliteit en snelheid van rechtszaken en mechanismen voor transitional justice en traumaverwerking na de genocide. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven wordt de Nederlandse steun op dit moment afgebouwd.
Wereldwijd geldt voor alle organisaties die steun ontvangen van Nederland dat zij vóór het tekenen van het contract moeten laten zien dat ze aan strenge eisen voldoen. Als er sprake is van fraude of corruptie wordt er onderzoek gedaan, eventuele financiële schade wordt teruggevorderd en er worden lessen getrokken om de kans op herhaling te verkleinen.
Kunt u een lijst sturen van landen waarvan de Nederlandse regering erkent dat zij dictatoriaal geleid worden?
Het kabinet maakt geen gebruik van dergelijke lijsten.
Steunt Nederland ook andere dictatoriale landen financieel, zo ja, welke?
Voor een overzicht van de landen waar Nederland op dit moment een ontwikkelingssamenwerkingsrelatie mee heeft en de bedragen die daarmee gemoeid zijn, wordt verwezen naar de website https://www.nlontwikkelingssamenwerking.nl.
Kunt u per land ook aangeven om hoeveel euro dit gaat?
Zie het antwoord op vraag 8.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
Ja.
De roekeloze investeringsplannen van de fossiele industrie, waarmee ze de temperatuurdoelstellingen uit het Parijsakkoord torpederen. |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Revealed: the «carbon bombs» set to trigger catastrophic climate breakdown»?1
Ja.
Kunt u de cijfers uit dit onderzoek van The Guardian bevestigen? Zo nee, welke cijfers kloppen niet?
Ik kan de juistheid van de cijfers van het onderzoek van de Guardian niet controleren, maar op basis van informatie van het IPCC in haar mitigatierapport de algemene boodschap wel onderschrijven. Het IPCC geeft aan dat als we de temperatuurstijging onder de 2 graden willen houden ongeveer 80% van de kolen, 50% van gas, en 20% van de oliereserves waarschijnlijk niet kunnen worden gebruikt. In scenario’s voor het beperken van de temperatuurstijging tot 1,5 graden (met beperkte overshoot) is in 2030 al sprake van een significante afname van het gebruik van olie en gas ten opzichte van het huidige niveau.
Erkent u dat de «koolstofbommen» uit de investeringsplannen van de fossiele industrie de kans op het halen van de temperatuurdoelstellingen uit het Parijsakkoord minimaliseren? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat, als de cijfers van The Guardian kloppen, de totale CO2-uitstoot als gevolg van het verbranden van de beoogde winningsplannen voor olie- en gas het resterende budget voor het beperken van de mondiale temperatuurstijging tot 1,5 graden geheel of gedeeltelijk zou opmaken en daarmee de 1,5 gradendoelstelling buiten bereik zou brengen. Het IPCC trekt eenzelfde conclusie als het gaat over de totale toekomstige CO2-uitstoot van bestaande en geplande fossiele infrastructuur (naast olie en gas ook gebruik van kolen). Dit overstijgt het resterende koolstofbudget voor 1,5 graden. IPCC geeft ook aan dat Carbon Capture en Storage (CCS) maar soelaas biedt om een beperkt deel van die extra emissies te vermijden.
Beseft u hoe problematisch dat is?
Zeker. Het overstijgen van 1,5 graden leidt tot onomkeerbare schade aan onze leefomgeving en maakt het aanpassen aan dit niveau van klimaatverandering lastiger en in sommige delen van de wereld zelfs helemaal niet meer mogelijk.
Erkent u dat de fossiele industrie met deze roekeloze investeringsplannen aanstuurt op wereldwijde klimaatontwrichting en ecocide? Zo nee, waaruit blijkt dat het niet zo is?
Indien de cijfers van The Guardian kloppen, dan zijn de veronderstelde plannen van de internationale fossiele sector niet verenigbaar met de doelen uit de Overeenkomst van Parijs en moet klimaatbeleid er voor zorgen dat die voorraden niet allemaal worden gewonnen. Investeringen in verdere ontginning van fossiele reserves hebben het risico dat die investeringen stranded assets worden, zoals ook aangegeven door het IPCC. Het kabinet heeft deze visie bevestigd met ondertekening van de COP26 verklaring over internationale publieke steun voor de energievoorziening, waarover de Kamer separaat geïnformeerd wordt. De sector in Nederland is zich hier ook van bewust, ondersteunt de doelen (o.a. Parijs) en werkt aan verdere verduurzaming.
Herinnert u zich het oordeel van secretaris-generaal van de Verenigde Naties António Guterres die, in reactie op recente IPCC-rapporten, sprak van code rood voor de mensheid, een crimineel gebrek aan leiderschap en dat het huidige energiebeleid zal leiden tot een onleefbare wereld?2
Ja.
Onderschrijft u de door Guterres op basis van het IPCC geschetste ernst van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Ik erken de ernst van de klimaatcrisis en de noodzaak voor het direct omlaag brengen van de mondiale uitstoot. Het kabinet onderschrijft daarnaast de conclusies van het IPCC volledig, zoals ook aangegeven in de kabinetsappreciatie van beide recente IPCC-rapporten3. Nederland zet zich daarom nationaal in voor meer emissiereductie, en pleit daarnaast internationaal voor ambitieuzere klimaatdoelen van landen, met name bij landen met een hoge CO2-uitstoot.
Deelt u de mening dat de investeringsplannen van de fossiele industrie illustratief zijn voor het door Guterres benoemde criminele gebrek aan leiderschap? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 5 is het van belang dat de door The Guardian veronderstelde investeringsplannen in de internationale fossiele industrie niet allemaal tot uitvoer worden gebracht. Dit zou het halen van de Parijs doelen onhaalbaar maken. Het is echter niet duidelijk in hoeverre deze plannen ook daadwerkelijk uitgevoerd zullen worden. Voor het halen van de klimaatdoelen moet financiering zoveel mogelijk stromen richting hernieuwbare energieopwek en emissiereductie in plaats van naar het ontwikkelen van nieuwe bronnen van CO2-uitstoot. Het kabinet deelt de mening dat er in de hele samenleving doortastend leiderschap nodig is voor de energietransitie, niet alleen binnen de energiesector zelf, maar ook bij overheden en multilaterale banken, en roept daar ook internationaal toe op.
Beseft u dat deze fossiele bedrijven klaarblijkelijk niet van plan zijn om zelfstandig de juiste keuzes te maken voor het klimaat en dat ze liever hun ontwrichtende verdienmodel zo lang mogelijk in stand willen houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dit voor u en uw beleid?
Het kabinet is van mening dat de energietransitie van fossiel naar hernieuwbare energie een actieve rol van de overheid vraagt. U kunt de doorvertaling hiervan breed zien in het klimaat- en energiebeleid van het kabinet, zowel nationaal als internationaal. De sector in Nederland werkt hard aan verduurzaming en is bereid hierin te investeren. Het kabinet stimuleert en borgt deze beweging, bijvoorbeeld door het maken van (wederkerige) maatwerkafspraken, de aanleg van infrastructuur en het beprijzen van fossiele energie en CO2-uitstoot.
Deelt u de mening dat regeringsleiders wereldwijd moeten optreden tegen de ontwrichtende investeringsplannen van de fossiele industrie? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij vraag 9 is het kabinet van mening dat de overheid actief beleid moet voeren voor de energietransitie. Het kabinet doet dit ook, evenals de Europese Commissie en diverse andere landen buiten de EU. Dit beleid moet het aantrekkelijk maken om te investeren in hernieuwbare energiebronnen, emissiereductie en circulair gebruik van grondstoffen.
Wat gaat u, op het internationale toneel, concreet doen om deze gevaarlijke investeringsplannen te stoppen?
Nederland is aangesloten bij allerlei internationale coalities en verklaringen waarin bijvoorbeeld wordt gewerkt aan het vergroenen van financieringsstromen en het bewegen van landen om internationale kolenfinanciering te stoppen. Nederland heeft zich tijdens de afgelopen klimaattop van de Verenigde Naties (COP26) in Glasgow aangesloten bij en actief ingespannen voor de verklaring4 om het geven van nieuwe directe publieke steun voor de fossiele energiesector te beëindigen per 1 januari 2023. Uw Kamer wordt hierover apart geïnformeerd.
Welke barrières komt u hierbij tegen en hoe kunnen die barrières worden weggenomen?
De internationale vergroeningsambitie vraagt om doorvertaling naar beleid op verschillende overheidsniveaus. Bij bilaterale instrumenten kan het kabinet de beleidsregels zelf opstellen en vraagt dit proces vooral om zorgvuldige omgang met de betrokken belanghebbenden. Daarbij kan Nederland een koplopersrol spelen maar wil het kabinet nadrukkelijk ook oog houden op wat anderen doen om zo het gelijk speelveld voor het Nederlands bedrijfsleven in stand te houden. In multilaterale fora zoals bij de Verenigde Naties, de EU of de multilaterale banken heeft Nederland het niet alleen voor het zeggen en probeert Nederland in overleg en samenwerking met andere bestuurders tot aanscherping van het beleid te komen. Dat hier nog stappen te nemen zijn, blijkt bijvoorbeeld uit de recent verschenen analyse door de OESO en IEA van de publieke steun voor productie en consumptie van fossiele energiebronnen. In 2021 bedroeg die steun bijna 700 mld. US dollar. In verband met sterk gestegen energiekosten voor bedrijven en huishoudens is de verwachting dat deze steun in 2022 verder oploopt5.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle aan Nederland en/of Nederlands beleid gerelateerde investeringsplannen van bedrijven die geld verdienen aan fossiele producten?
Nee, die data zijn niet openbaar en houdt het kabinet dus ook niet bij.
Hoe gaat u deze investeringsplannen stoppen?
In Europa zet het kabinet er stevig op in om de emissies van broeikasgassen in hoog tempo te verminderen. Onder meer dankzij een aanscherping van het Europese Emissiehandelsysteem weten bedrijven ook dat het huidige verdienmodel met verbranding van fossiele energiedragers een zeer kostbare aangelegenheid wordt. Energieopwek uit hernieuwbare bronnen kost daarentegen steeds minder en zal naar verwachting fossiele energiedragers uit de markt prijzen. De opkomst van elektrisch rijden zal ook de behoefte aan fossiele brandstoffen voor mobiliteit sterk verminderen. Financiële partijen weten dat ook. Het vooruitzicht van grote productieoverschotten maakt deze projecten onaantrekkelijk en zodoende is er tegelijkertijd een opmars van investeringen in hernieuwbare energie gaande. Fossiele bronnen kunnen echter ook op lange termijn nodig zijn voor het leveren van grondstoffen voor bijvoorbeeld plastics, medicijnen, bouwmateriaal, medicijnen. Van deze producten wordt verwacht dat de mondiale vraag zal blijven stijgen. Zolang die na winning gerecycled worden is dit in overeenstemming met een scenario van volledige circulariteit, hoewel het ook dan de voorkeur heeft om geen nieuwe olie en gas te winnen.
In het artikel van The Guardian wordt aangegeven dat met name zeer grote staatsbedrijven de gevreesde fossiele investeringen doen. Deze partijen opereren in landen die niet of nauwelijks klimaatbeleid voeren en die grote belangen hebben in de fossiele sector. Het is onzeker of het Europese klimaatbeleid ook invloed zal hebben op investeringen in deze landen. Nederland zal zich in ieder geval blijven inzetten, onder meer op bijeenkomsten van de G20 en bij klimaattoppen van de Verenigde Naties, om ook deze landen mee te krijgen.
Bent u bereid om op de aankomende VN-klimaatconferentie in Sharm-el-Sheikh (COP27) een koploperspositie in te nemen door actief verzet te organiseren tegen nieuwe fossiele investeringsplannen? Zo nee, waarom niet?
Nederland blijft zich als koploper, met de andere ondertekenaars, inzetten voor versterking en uitbreiding van de coalitie van ondertekenaars van de COP26 verklaring en de effectieve doorvertaling daarvan in beleid, en zal dat ook doen in aanloop naar en tijdens COP27.
Bent u bereid om alsnog namens Nederland een handtekening te zetten onder de «Beyond Oil and Gas Alliance»? Zo nee, waarom niet? (zie: https://beyondoilandgasalliance.com/)
Het kabinet onderschrijft het overkoepelend doel van de verklaring van de Beyond Oil and Gas Alliance om minder fossiele brandstoffen te gebruiken en steunt het doel om internationale overheidssteun voor fossiele brandstoffen te beëindigen. De Beyond Oil and Gas Alliance legt daarnaast echter de nadruk op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen voor olie- en gaswinning. Hoewel Nederland de gaswinning in het Groningenveld al versneld aan het afbouwen is, geeft het kabinet er de voorkeur aan gas te winnen uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag. Hierbij zal niet meer worden gewonnen dan nodig is voor de binnenlandse consumptie. Dit is beter voor het klimaat dan import en daarnaast remt productie in eigen land de toenemende importafhankelijkheid van andere landen. Bovendien heeft Nederland het gas uit de Nederlandse kleine velden en Noordzee momenteel nodig ten behoeve van gasleveringszekerheid en de afbouw van energie-import vanuit Rusland. Het direct afbouwen van gasproductie uit kleine velden in Nederland is daarom niet verstandig.
Omdat de Beyond Oil and Gas Alliance onvoldoende aansluit op het nationale beleid, is het kabinet nu niet voornemens om bij dit initiatief aan te sluiten. Vanuit de verschillende initiatieven die het kabinet wel steunt, blijven we internationaal samen optrekken met andere landen om de energietransitie te versnellen.
De samenwerking met het Verenigd Koninkrijk op het gebied van klimaat. |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Hoe ziet de samenwerking tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk op het gebied van klimaat er op dit moment uit? Kunt u specifiek ingaan op wat er wordt gedaan op het gebied van waterstof en de transmissie tussen elektriciteitsmarkten?
Nederland werkt nauw samen met het Verenigd Koninkrijk (VK) op allerlei onderdelen van de klimaattransitie en beide landen versterken elkaar daarin. Zo heeft Nederland de afgelopen jaren nauw samengewerkt met het VK richting de klimaattop COP26 in Glasgow van afgelopen november, waar de Britten het COP-voorzitterschap overnamen. Ook in de aanloop naar COP27 in Sharm El-Sheikh wordt er samengewerkt met de Britten om voort te bouwen op de successen uit Glasgow. Daarnaast is Nederland samen met het VK actief in allerlei internationale coalities op het gebied van klimaatbeleid, zoals de Powering Past Coal Alliance, de International Aviation Climate Ambition Coalition, de Energy Transition Committee etc. Hierin wordt samen met andere landen en stakeholders gewerkt aan specifieke doelen in de klimaattransitie.
Sinds het VK uit de EU is getreden, vindt samenwerking plaats op basis van het Terugtrekkingsakkoord en de Handels- en samenwerkingsovereenkomst (HSO). Op meerdere gebieden, waaronder energie, moeten de afspraken tussen de EU en het VK binnen de HSO nog verder worden uitgewerkt. Nederland is in contact met de Commissie over de uitwerking van deze afspraken.
Op het gebied van waterstof zijn er recentelijk meerdere verkennende activiteiten geweest (marktstudie over waterstof in het VK ten behoeve van het Nederlandse bedrijfsleven, en bilaterale bijeenkomsten o.a. als onderdeel van een handelsmissie naar het VK). Op ambtelijk gebied wordt regelmatig kennis uitgewisseld op een aantal beleidsterreinen. Nederland en het VK kunnen met name van elkaar leren over de mogelijkheden voor waterstof in de gebouwde omgeving, hergebruik van gasinfrastructuur, koppeling aan wind op zee, en toepassingen in de industrie.
Met betrekking tot de transmissie tussen de elektriciteitsmarkten is het in de eerste plaats van belang om op te merken dat elektriciteitshandel op dit moment mogelijk is via zogeheten expliciete veilingen. Op basis van de handels- en samenwerkingsovereenkomst wordt verder onderzocht op welke wijze een nauwere koppeling van beide elektriciteitsmarkten mogelijk is. Dit is een technisch proces dat momenteel gaande is.
Welke impact heeft Brexit gehad op de samenwerking tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk op het gebied van klimaat? Hoe heeft Brexit de verhoudingen binnen de Europese Unie op het gebied van klimaat beïnvloed?
Het Verenigd Koninkrijk maakt geen deel meer uit van de EU-delegatie naar de klimaattoppen van VN-organisatie van klimaat (UNFCCC). Het VK heeft daarom geen stem meer in de positiebepaling van de EU in deze onderhandelingen. Na Brexit vindt samenwerking met het VK voor de klimaattoppen dus vooral op bilaterale basis plaats.
Welke afstemming vindt er tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk plaats wat betreft de inzet op het Fit-for-55 pakket en in het specifiek Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM)? Hoe draagt dit bij aan het behouden van het level playing field tussen de twee landen? Ziet u mogelijkheden om dit te verbeteren?
Wat betreft de afstemming tussen Nederland en het VK ten aanzien van het Fit for 55-pakket en de CBAM in het bijzonder, wil ik benadrukken dat het voornamelijk een taak van de Commissie is om een dialoog te voeren met derde landen over de CBAM, dat in eerste instantie dient als klimaatmaatregel. Het kabinet is positief over het gegeven dat de Commissie afstemming met derde landen zoekt ten aanzien van de CBAM. Het kabinet steunt daarnaast het voornemen dat er, in de aanloop naar de volledige werking van de CBAM in 2026, vanaf 2023 een overgangsfase zal gaan gelden voor de CBAM-sectoren. De keuze om voor de eerste drie jaar een overgangsperiode in te voeren geeft derde landen, waaronder het VK, tijd om de nodige voorbereidingen en aanpassingen door te voeren. De Commissie heeft aangegeven dat deze overgangsfase o.a. als doel heeft om dialoog en samenwerking met derde landen te vergemakkelijken. Daarnaast is het voorstel nog in onderhandeling (vormgeving is dus nog niet definitief) en is het niet zeker dat het VK zo aan de EU-markt kan worden gekoppeld.
Ten aanzien van de effecten van de CBAM op het gelijke speelveld met het VK is in artikel 392 van de Handels- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het Verenigd Koninkrijk afgesproken om samen te werken op het gebied van CO2-beprijzing en het koppelen van het VK ETS met het EU ETS in overweging te nemen. Dit biedt mogelijkheden om in de toekomst te werken naar een gezamenlijke CO2-markt en beoordeel ik daarom als een positieve afspraak. Onder het CBAM wetsvoorstel hoeven importeurs van relevante producten uit het VK alleen het verschil in CO2-prijs tussen het VK en de EU te betalen, om te zorgen voor een gelijk speelveld qua CO2-beprijzing tussen producten in het VK en de EU. Ook kunnen bedrijven lagere emissies aantonen, waar relevant. Deze mogelijkheden zijn er ook zonder koppeling van CO2-markten.
In de handels- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en het VK zijn afspraken opgenomen over het waarborgen van een gelijk speelveld. De Commissie monitort de naleving van deze afspraken.
Naar aanleiding van CBAM, ziet u mogelijkheden om een gezamenlijke CO2-markt met het Verenigd Koninkrijk op te zetten? Welke voordelen zou een gezamenlijke CO2-markt met zich meebrengen? Hoe beoordeelt u dit?
Zie antwoord vraag 3.
Welke mogelijkheden ziet u om met het Verenigd Koninkrijk samen te werken aan waterstof op de Noordzee? Hoe beoordeelt u in het specifiek een mogelijke samenwerking op het gebied van waterstof via een energie-eiland in de Noordzee?
Naarmate waterstof een grotere rol gaat spelen in het integreren van offshore windenergie, zeker bij eventuele toekomstige offshore productie van waterstof, ligt het voor de hand dat beide landen van elkaar leren en dat samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen wordt gestimuleerd. Voor beide landen geldt dat hierbij opties zijn voor hergebruik van bestaande olie- en gasinfrastructuur op de Noordzee. Het is nog te vroeg om dit te koppelen aan de bestaande prille plannen voor energie-eilanden in de Noordzee.
Wat kan Nederland van het Verenigd Koninkrijk leren wat betreft het klimaatbeleid? Welke kansen biedt een sterke(re) samenwerking met het Verenigd Koninkrijk voor Nederland? Hoe zorgt u ervoor dat hier optimaal gebruik van wordt gemaakt?
Het Verenigd Koninkrijk heeft sinds Brexit een ambitieuze nationaal bepaalde bijdrage (NDC) onder de Overeenkomst van Parijs ingediend bij de Verenigde Naties. Eerder was het VK onderdeel van de nationaal bepaalde bijdrage van de EU. Het land streeft naar 68% reductie in 2030 ten opzichte van 1990.
Er bestaat een nauwe samenwerking tussen Nederland en het VK op verscheidende onderdelen van de klimaattransitie. Soms halen we directe inspiratie uit elkaars beleid. Zo heeft het kabinet in het Coalitieakkoord, naar voorbeeld van het Britse Climate Change Committee, een onafhankelijke wetenschappelijke adviesraad aangekondigd. Deze raad zal het klimaatbeleid beoordelen en hier ook over adviseren. Zo versterken we de uitvoeringskracht van het Rijk en de medeoverheden om de transitie te kunnen uitvoeren.
Welke mogelijkheden ziet u om de samenwerking met de Britten te versterken? Zijn er bijvoorbeeld nu al projecten waarop de Britten kunnen worden aangehaakt of ziet u hier in de toekomst nog kansen voor?
Bestaande klimaatsamenwerking tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk (op bijvoorbeeld COP26) verloopt al goed. Deze banden zullen goed worden onderhouden en ook weer aangehaald in de aanloop naar COP27. Verdere samenwerking op het gebied van klimaat, wat bijvoorbeeld plaatsvindt in internationale coalities, zal worden doorgezet.
Samenwerking met het VK, en andere Noordzeelanden, is belangrijk voor het realiseren van het grote potentieel van hernieuwbare energie in de Noordzeebekken. Het Verenigd Koninkrijk kent een ander elektriciteitsprofiel ten opzichte van Nederland en landen zoals Duitsland, Denemarken en België. Een uitbreiding van verbindingen met, onder andere, het Verenigd Koninkrijk is daarom gunstig is voor de leveringszekerheid van het Nederlands energiesysteem.
Mede hierom heeft het grote meerwaarde voor Nederland om met het Verenigd Koninkrijk te kunnen samenwerken op het gebied van windenergie op zee binnen het kader van de handels- en samenwerkingsovereenkomst. Momenteel vinden besprekingen met het Verenigd Koninkrijk plaats om samenwerking, die voortbouwt op het multilaterale Noordzee-energiesamenwerkingsverband (North Sea Energy Cooperation, NSEC) verder vorm te geven. Deze samenwerking zal in een Memorandum of Understanding (MoU) tussen NSEC en het VK worden vastgelegd.
Tot slot zijn er ook concrete bilaterale projecten waarmee de samenwerking met het Verenigd Koninkrijk kan worden versterkt. We kijken bijvoorbeeld nadrukkelijk naar de ervaringen die het Verenigd Koninkrijk opdoet bij nieuwbouw van kerncentrales, zoals de ontwikkeling van financieringsmodellen.
Het bericht ‘DUO en mbo-studenten lopen elkaar mis: ‘Wáár kun je die aanvullende beurs aanvragen?’ |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «DUO en mbo-studenten lopen elkaar mis: «Wáár kun je die aanvullende beurs aanvragen?»»1 Zo ja, hoe beoordeelt u dit bericht?
Ja. Ik vind het zorgelijk dat ruim een kwart van de mbo-studenten dat voor het eerst recht had op een aanvullende beurs, daar geen gebruik van maakte. Onder studenten in het hoger onderwijs zien we vergelijkbare percentages van het niet-gebruik van de aanvullende beurs. Ik neem daarom maatregelen om het niet-gebruik af te laten nemen. In de hoofdlijnenbrief over de herinvoering van de basisbeurs2 heb ik aangegeven budget te willen reserveren voor aanpassingen in het aanvraagproces die dit niet-gebruik moeten doen dalen.
Wat vindt u ervan dat ruim een kwart van de mbo-studenten die recht heeft op een aanvullende beurs deze niet aanvroeg?2
Zie hiervoor het antwoord op vraag 1.
Welke maatregelen gaat u nemen om in aanloop naar de implementatie van de nieuwe studiebeurs alvast meer mbo-studenten kennis te laten nemen van het bestaan van de aanvullende beurs?
Studenten zijn nog te vaak niet op de hoogte van het bestaan van de aanvullende beurs of zijn onterecht in de veronderstelling dat ze daar geen recht op hebben. Ik vind het mijn verantwoordelijkheid om studenten te wijzen op alle voorzieningen waar ze recht op hebben.
DUO heeft al eerder de voorlichting over de aanvullende beurs verbeterd. Bij het aanvragen van studiefinanciering wordt nu nadrukkelijker op de aanvullende beurs gewezen. Ook deelt DUO informatie over de aanvullende beurs op de eigen website, sociale media, op informatieborden op scholen en zijn er lespakketten over studiefinanciering. Aanvullend daarop wil ik het niet-gebruik aanpakken door bij het aanvragen van studiefinanciering in het startscherm de aanvullende beurs standaard aan te vinken. De student wordt dan doorgeleid naar het aanvraagscherm van de aanvullende beurs en kan besluiten die aan te vragen. Hierdoor zal het niet-gebruik naar verwachting substantieel afnemen.
In de Kamerbrief over de Nibud Studentenonderzoeken, die ik op zeer korte termijn aan uw Kamer zal sturen, ga ik nader in op de maatregelen die ik neem om het niet-gebruik van de aanvullende beurs terug te dringen.
Wat kunnen instellingen zelf extra doen om studenten op de hoogte te stellen van het bestaan van de aanvullende beurs?
Onderwijsinstellingen kunnen beginnende studenten wijzen op de voorzieningen waar ze recht op hebben, waaronder de aanvullende beurs. Op een groot aantal middelbare scholen, mbo- en hoger onderwijsinstellingen deelt DUO al informatie over studiefinanciering, in het bijzonder over de aanvullende beurs. Ook biedt DUO lespakketten over studiefinanciering aan, die onderwijsinstellingen kunnen gebruiken.
Is het mogelijk om de procedure voor het aanvragen van de aanvullende beurs te vereenvoudigen? Zo ja, bent u van mening dat dit zou helpen om het percentage studenten dat een beurs aanvraagt te verhogen?
Zoals hierboven aangegeven ga ik aanpassingen in de aanvraagschermen van de aanvullende beurs aanbrengen, zodat meer studenten de aanvullende beurs aan gaan vragen. Ik ben van mening dat hier de meeste winst valt te behalen. Een student moet nu aangeven een aanvullende beurs te willen ontvangen. DUO stelt vervolgens op basis van het inkomen van de ouders vast of de student recht heeft op een aanvullende beurs en kent dat bedrag vervolgens toe.
Alleen voor studenten die geen goede verstandhouding met de ouders hebben, kan het proces van toekennen van de aanvullende beurs ingewikkeld zijn. Studenten moeten bewijsstukken aanleveren om aan te tonen dat de verstandhouding dusdanig slecht is dat hun ouders hen niet financieel willen ondersteunen. In dat geval kent DUO een aanvullende beurs toe, ondanks dat het inkomen van (één) van de ouders toereikend is om hun kind financieel te ondersteunen. Dit proces neemt enige tijd in beslag en kan voor studenten door de gevoeligheid als belastend worden ervaren. Het betreft hier altijd een maatwerkbesluit dat zorgvuldig moet worden genomen. Daarom zie ik weinig mogelijkheden om dit onderdeel van het proces te vereenvoudigen.
Grootschalige kabelinterceptie door AIVD/MIVD |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederland stemde tegen de «sleepwet» en toch staat nu alles klaar voor grootschalig aftappen»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van het artikel in De Volkskrant.
Is het waar dat het technisch mogelijk is geworden dat de AIVD/MIVD tot op regionaal of zelfs landelijk niveau communicatie via de kabel kunnen aftappen en opslaan? Zo ja, was de technische mogelijkheid er ook al ten tijde van het opnemen van de bevoegdheid tot kabelinterceptie in de wet? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Wij willen allereerst benadrukken dat vanuit technisch oogpunt en de manier waarop gegevens over communicatienetwerken worden getransporteerd, het inrichten van een interceptieketen die de diensten in staat stelt om tot op regionaal of zelfs landelijk niveau alle communicatie te intercepteren, in de praktijk niet mogelijk is. Daarnaast kunnen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten enkel op basis van de Wiv 2017 in het kader van de aan hun opgedragen taken bevoegdheden inzetten. Welke onderzoeken door de diensten worden verricht, wordt vastgesteld in de zogeheten Geïntegreerde Aanwijzing. De AIVD en MIVD zetten onderzoeksopdrachtgerichte interceptie (hierna: OOG-interceptie) op de kabel niet in op het aftappen van wijken of regio's in Nederland. Dit middel richt zich bij inzet dus nadrukkelijk niet op het intercepteren van Nederlands verkeer op wijk, regionaal of landelijk niveau.
De noodzaak van OOG-interceptie op de kabel ligt met name in het onderkennen van gekende en ongekende dreigingen in internationale verkeersstromen. Juist het feit dat het gaat om het blootleggen van (cyber)dreigingen waar nog geen zicht op is, en het feit dat bijvoorbeeld landen met een offensief cyberprogramma zich heimelijk over het internet begeven, maakt dat de diensten hun onderzoeken ook op die plek moeten kunnen uitvoeren waar zicht is op die dreigingen.
Is het waar dat de inlichtingendiensten de bevoegdheid tot kabelinterceptie willen gebruiken om gegevens op niveau van een hele wijk of nog groter te kunnen onderscheppen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de intentie van de toenmalige wetgever en de uitspraak van uw ambtsvoorganger dat dergelijke interceptie niet zou gebeuren, en dat dat niet aan de wettelijke eisen van proportionaliteit en subsidiariteit zou voldoen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Nee. Zoals in ons antwoord bij vraag 2 aangegeven, richt de inzet van OOG-interceptie op de kabel zich nadrukkelijk niet op het intercepteren van Nederlands verkeer op wijk, regionaal of landelijk niveau.
Een van de bevoegdheden die door de diensten kan worden ingezet is de OOG-interceptie op de kabel. De bevoegdheid tot OOG-interceptie bestond al voor de invoering van de Wiv 2017, maar is in de Wiv 2017 techniekonafhankelijk geformuleerd. Daardoor kan deze wijze van interceptie behalve in de ether ook op de kabel plaatsvinden. Met het techniekonafhankelijk maken van deze bevoegdheid zijn er bovendien in de Wiv 2017 strikte aanvullende waarborgen opgenomen.
Zo is er onder meer een voorafgaande onafhankelijke toets door de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) vereist en moet de inzet van deze bevoegdheid noodzakelijk, proportioneel, subsidiair en zo gericht mogelijk zijn. In aanvulling daarop handelen zij in overeenstemming met een aantal additionele waarborgen zoals omschreven in het antwoord op vraag 4 naar aanleiding van het raadgevend referendum over de Wiv 2017, zoals beschreven in de brief van de Minister van BZK en de Minister van Defensie d.d. 6 april 2018.
Dat betekent bij inzet van elke bevoegdheid, ook bij OOG-interceptie op de kabel, wordt beoordeeld of er alternatieve minder vergaande bijzondere bevoegdheden beschikbaar zijn die eerder ingezet kunnen worden, met het oog op de waarborgen van het huidige wettelijk stelsel. Dit zijn bevoegdheden zoals de inzet van bronnen en observatie of dat er simpelweg navraag gedaan kan worden bij Nederlandse instanties of in Nederland gevestigde bedrijven.
Deelt u de mening van het genoemde oud-Kamerlid van D66 en toenmalig woordvoerder op dit onderwerp dat «wat de diensten nu willen en kunnen, allesbehalve doelgericht [is]?» en dat het ook niet «in overeenstemming [is] met wat de Kamer heeft gevraagd en ook niet met wat de Kamer destijds is beloofd»? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, wij delen die mening niet. Elke inzet van een bevoegdheid door de diensten kent een wettelijke grondslag in de Wiv 2017. De onderzoeksopdrachten vloeien voort uit de GA. Daarmee werken de diensten dus altijd doelgericht vanwege de GA. In aanvulling daarop handelen zij in overeenstemming met een aantal additionele waarborgen naar aanleiding van het raadgevend referendum over de Wiv 2017, zoals beschreven in de brief van de Minister van BZK en de Minister van Defensie d.d. 6 april 20182.
Allereerst is in de Kamerbrief aangegeven dat bijzondere bevoegdheden, waaronder onderzoeksopdrachtgerichte (OOG)-interceptie op de kabel, zo gericht mogelijk worden ingezet. Dit vereiste voor bijzondere bevoegdheden is nagekomen en is inmiddels in artikel 26, vijfde lid van de Wiv 2017 geïncorporeerd. Daarbij is in de Kamerbrief aangegeven dat enkel in het geval dat geen lichtere middelen beschikbaar zijn voor het te bereiken doel, de inzet van OOG-interceptie op de kabel wordt overwogen. Hierbij werd benadrukt dat voor onderzoeken in Nederland diverse alternatieve bijzondere bevoegdheden beschikbaar zijn die gericht op personen kunnen worden ingezet, zoals de inzet van bronnen en observatie. Dit is thans nog steeds het geval.
Vervolgens is in de Kamerbrief aangegeven dat in 2018, 2019 en 2020 per jaar slechts een zogeheten acces-locatie gereed gemaakt wordt voor OOG-interceptie op de kabel. Op deze wijze kunnen de diensten stapsgewijs ervaring opdoen met deze nieuwe bevoegdheid. Bij de in de kamerbrief aangekondigde evaluatie zouden de resultaten van deze eerste inzet worden bezien. Deze toezegging is nagekomen dat er in deze periode een access-point is geoperationaliseerd.
Tot slot is in de Kamerbrief aangegeven dat de inzet van OOG-interceptie voor onderzoek naar communicatie met oorsprong en bestemming in Nederland de komende jaren vrijwel uitgesloten zou zijn, met uitzondering van onderzoek in het kader van cyber defense omdat bij digitale aanvallen misbruik wordt gemaakt van de Nederlandse digitale infrastructuur en OOG-interceptie op de kabel noodzakelijk kan zijn om dit te onderkennen. De diensten handelen naar de bedoeling van deze toezegging, met dien verstande dat de CTIVD in haar rapport nr. 75 over de inzet van kabelinterceptie, dat ik uw Kamer op 15 maart 2022 deed toekomen3, de volgende nuances heeft aangebracht. Het onderzoek van de CTIVD wijst uit dat de diensten gedurende de onderzoeksperiode kabelinterceptie niet hebben toegepast voor onderzoeksopdrachten (anders dan cyber defence) die gericht zijn op Nederland. Dit betekent echter niet dat er helemaal geen communicatie met oorsprong en bestemming Nederland is geïntercepteerd. Dit is immers niet te voorkomen, gelet op de routering van kabelcommunicatie. Kabelcommunicatie wordt getransporteerd via de goedkoopste en/of snelste route. Hierdoor is niet uitgesloten dat communicatie met oorsprong en bestemming in Nederland ook wordt getransporteerd via internationale kabeltrajecten, aldus de CTIVD4.
Deelt u de mening dat zeker zolang de huidge Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten 2017 niet gewijzigd is dat de diensten niet in staat mogen zijn om gebruik te maken van de technische mogelijkheid om aan ongerichte kabelinterceptie te doen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Wiv 2017 mogen de diensten kabelinterceptie toepassen. 00G-interceptie is niet ongericht, maar is een doelgericht middel omdat het op onderzoeksopdrachten die uit de GA voortvloeien, wordt ingezet. 00G-interceptie is wel naar zijn aard een middel met een andere mate van gerichtheid dan bijvoorbeeld een telefoontap. Zoals de CTIVD ook in haar rapport aangeeft is 00G-interceptie per definitie een bulkbevoegdheid met een grote mate van inherente ongerichtheid. Gezien de aard van het middel zijn er dan ook in de Wiv 2017 aanvullende waarborgen opgenomen voor de toepassing van deze bevoegdheid en de omgang met de data die met deze bevoegdheid wordt verworven. Zoals in het antwoord op vraag 2 weergegeven gaat het hierbij dan om de onafhankelijke toets door de TIB en de noodzakelijkheid, proportionaliteit, subsidiariteit en het zo gericht mogelijk zijn van de inzet van deze bevoegdheid.
Zowel de CTIVD als de Evaluatiecommissie Wiv 2017 hebben onderzoek gedaan naar de toepassing van 00G-interceptie onder de Wiv 2017. Met onze brief van 15 maart 2022 boden wij uw Kamer het meest recente rapport aan van de CTIVD over de inzet van kabelinterceptie door de AIVD en de MIVD, de snapshotfase (nr. 75). In dit rapport geeft de CTIVD aan dat het inrichten van de interceptieketen complex is en dat het voor de diensten de afgelopen jaren technisch en juridisch pionieren is geweest. Het gaat immers om een nieuw middel. De aanbevelingen, onder meer dat er voor verkennen ten behoeve van interceptie een andersoortig regime zou moeten gelden dan voor interceptie, worden meegenomen bij zowel het reguliere wetswijzigingstraject van de Wiv 2017 als de tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma, die wij aankondigden in onze brief van 15 maart 2022.
Dat diensten kabelinterceptie doelgericht toepassen blijft daarmee ook zo in de tijdelijke wet onderzoeken AIVD en MIVD naar landen met een offensief cyberprogramma. Ook zal de toetsing door de TIB onverkort van kracht blijven voorafgaand aan de inzet van deze bevoegdheid en onderdeel uitmaken van de tijdelijke wet. Wij verwachten het wetsvoorstel nog voor het zomerreces aan uw Kamer aan te bieden voor behandeling.
Zoals wij uw Kamer informeerden in onze brief van 15 maart 2022 zijn de conclusies uit het onderzoek van de CTIVD voor de diensten richtinggevend en zeer behulpzaam bij het verder inrichten en verantwoord kunnen uitvoeren van de kabelinterceptie. De CTIVD houdt verscherpt toezicht op de inrichting van kabelinterceptie door de diensten, zodat bij geconstateerde onrechtmatigheden onmiddellijk actie kan worden genomen om deze to herstellen. Zowel de CTIVD als de diensten zijn positief over deze vorm van verscherpt toezicht op de toepassing van kabelinterceptie.
De veiligheid van maritieme en energie gerelateerde activiteiten op de Noordzee |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u ingaan op de bestaande en geplande veiligheidsmaatregelen die worden getroffen rond windparken op zee ten behoeve van de veiligheid van maritieme activiteiten, bijvoorbeeld als gevolg van een zware storm of instorting van een windturbine?
Nederland heeft in 2013 het zogenaamde afwegingskader veilige afstanden tussen scheepvaartroutes en windparken1 ontwikkeld. Hiervoor zijn bufferzones tussen windparken en scheepvaartroutes gecreëerd die schepen in staat moeten stellen om een noodprocedure te kunnen uitvoeren voordat ze in een windpark komen. Het kan desondanks voorkomen dat een schip zich toch niet kan redden en er een incident met het windpark ontstaat. In het Programma Noordzee 2022–2027 worden aanvullende maatregelen beschreven om de cumulatieve risico’s van windparken voor de scheepvaartveiligheid niet te laten toenemen en waar mogelijk te beperken. Het gaat onder andere om verkeersbegeleiding op zee, extra toezicht en handhaving, extra sensoren zoals radar voor een beter actueel beeld van de verkeersbewegingen op zee, extra noodsleephulp en meer capaciteit voor Search and Rescue (SAR) en oliebestrijding. Dit maatregelenpakket is afgesproken voor alle windparken die worden gebouwd in het kader van de routekaarten 2023 en 2030. Concreet gaat dit bijvoorbeeld om:
Tot slot zij vermeld dat ook beslissingen van de kapitein en/of rederij van een schip een rol kunnen spelen bij de veiligheid van scheepvaart nabij windparken op zee. Onder uiteenlopende (weers)omstandigheden geldt onverkort het principe van goed zeemanschap.
Kunt u ingaan op de bestaande en geplande veiligheidsmaatregelen die worden getroffen rond windparken op zee ten behoeve van de veiligheid van de energievoorziening, bijvoorbeeld door een aanvaring met een losgeslagen schip?
In aanvulling op de maatregelen zoals toegelicht in antwoord 1, stelt het Waterbesluit eisen aan de sterkte van windturbines in een windpark op zee en vereist dat de vergunninghouder van het windpark daarover een verklaring overlegt. Daarnaast schrijft het Waterbesluit voor dat een windpark ter waarborging van de veiligheid van het lucht- en scheepvaartverkeer is voorzien van herkenningstekens en bakens en tevens van controle-, waarschuwings- en besturingssytemen, inclusief de noodvoorziening voor het zowel ter plaatse als vanaf de wal kunnen bedienen en bewaken van het windpark. Tot slot is de vergunninghouder gehouden aan het hebben van een actueel veiligheids- en calamiteitenplan.
Is onderzocht of windturbines bij een aanvaring op het schip kunnen vallen en wat dan de risico’s zijn voor de bemanning, passagiers, (gevaarlijke) lading en het milieu?
Dit is een van de scenario’s waar rekening mee wordt gehouden. Onderzoek naar effecten van een windpark op de scheepvaartveiligheid is een standaardonderdeel van de milieueffectrapportage die voor elk kavelbesluit voor een windpark op zee wordt opgesteld. In 2020 is daarnaast een beperkte analyse uitgevoerd naar de gevolgschade van aanvaring/aandrijving van windturbines. Hiermee is een eerste indruk verkregen van de gevolgschade. De resultaten laten zien dat, afhankelijk van het type schip, snelheid en aanvaringsrichting, vervorming maar ook het falen van de turbinetoren en de fundering kan optreden. Daarnaast gaf deze eerste studie informatie voor het bepalen van relevante cases, die verder onderzoek behoeven aangaande scheepsimpact bij windparken. Een vervolgonderzoek loopt. De eerstvolgende tussenresultaten worden in de eerste helft van 2023 verwacht.
Hoe beoordeelt u het bericht in de pers waarin na het ongeluk met de Julietta D (NOS 18 maart, NRC 14 mei) werd gesproken over een hogere kans op botsing tussen een schip en een windturbine op de Noordzee tot wel 2,5 keer per jaar met het eerder tot 2030 geplande aantal windturbines? Hoe kijkt u aan tegen dit hoge risiconiveau en welk risiconiveau vindt u acceptabel (als doelstelling van beleid)?
Het Programma Noordzee 2022–2027 stelt dat het huidige veiligheidsniveau van de scheepvaart minimaal moet worden gehandhaafd en waar mogelijk wordt verbeterd. De Ministeries van IenW en Economische Zaken en Klimaat (EZK) hebben in het voorjaar van 2018 aan onderzoeksinstituut MARIN opdracht gegeven om de risico´s van de uitrol van de routekaart windenergie op zee 2030 te onderzoeken en om (mitigerende) maatregelen te bepalen2. Uit de MARIN-analyse blijkt dat zonder mitigerende maatregelen, als gevolg van de autonome ontwikkeling van de scheepvaart, het aantal aanvaringen op de Noordzee toeneemt van de huidige 7,5 aanvaringen per jaar naar 8,4 en dat door de aanleg van de windparken tot 2030 het aantal aanvaringen zal toenemen tot gemiddeld 10,4 per jaar.
MARIN heeft zowel maatregelen geïdentificeerd die de kans op aanvaringen verminderen (preventieve maatregelen) als maatregelen die de gevolgen van een aanvaring beperken (reactieve maatregelen). Beide soorten maatregelen zijn nodig om een verantwoorde uitrol van de windparken vanuit het perspectief van scheepvaartveiligheid te faciliteren en te voldoen aan de doelstelling van het Beleidskader Maritieme veiligheid dat in november 2020 naar de Kamer is gestuurd3.
Het MOSWOZ-programma (zie antwoord op vraag 1) heeft onder andere als doel om de effectiviteit van deze maatregelen te monitoren, nieuwe mogelijke maatregelen te identificeren, onderzoeken en hierover beleidsmakers en andere betrokkenen te adviseren.
Heeft u scenario’s (in ontwikkeling) voor de uitval van windparken als gevolg van ongelukken of uitval voor de Nederlandse energievoorziening?
Nee. De kans dat een windpark in z’n geheel uitvalt door een aanvaring of aandrijving is klein. Een windpark bestaat uit meerdere delen, die elk bestaan uit een groep van typisch 6 tot 8 windturbines die aan een kabel verbonden zijn met een platform van het net op zee. Bij een aanvaring of aandrijving door een schip zal dus een deel van het windpark kunnen uitvallen, maar is het zeer onwaarschijnlijk dat het gehele windpark uitvalt.
Slechts als het platform van het net op zee wordt geraakt door een schip bestaat de kans dat er in het geheel geen elektriciteit kan worden getransporteerd. Die kans is echter ook niet zo groot omdat de platforms van het net op zee doorgaans op een centrale plaats in het windpark gesitueerd zijn, relatief ver weg van scheepvaartroutes en ankerplaatsen. Als netbeheerder van het net op zee houdt TenneT wel rekening met de uitval van een onderdeel van het net op zee. Daarnaast houdt TenneT als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet tevens rekening met het opvangen van uitval in het Nederlandse elektriciteitssysteem en samen met de Europese collega’s netbeheerders rekening met het opvangen van uitval in het Europese synchrone elektriciteitssysteem4. Mocht er onverhoeds een platform van het net op zee uitvallen dan kan dit worden opgevangen, Europese afspraken schrijven namelijk voor dat een netbeheerder van een hoogspanningsnet de grootste uitval in haar land moeten kunnen opvangen en dat Europese netbeheerders gezamenlijk een uitval van 3 gigawatt moeten kunnen opvangen. De verschillende delen van het net op zee, welke zijn aangesloten op het hoogspanningsnet, zijn elk maximaal 2 gigawatt groot. Daarnaast schrijft het Ontwikkelkader windenergie op zee voor dat de 2 gigawatt-systemen moeten worden ontworpen met een zogenaamde «metallic return» om de kans op een maximale uitval te reduceren5.
Hoe ziet u dat in het licht van de voorgenomen groei van wind op zee, uiteindelijk zelfs naar 72 gigawatt en de daaruit voortvloeiende grote rol die deze vorm van duurzame energie speelt in de energiemix?
Voor het Programma Noordzee 2022–2027, waarin het kabinet nieuwe windenergiegebieden op zee heeft aangewezen voor de periode tot en met circa 2030, heeft het kabinet een maatregelpakket van 1,69 miljard euro afgesproken, dat grotendeels wordt bekostigd uit het Klimaatfonds. Een belangrijk deel van dit pakket bestaat uit maatregelen voor scheepvaartveiligheid. Bij verdere doorgroei van windenergie op zee zal uitbreiding van de maatregelen nodig zijn. Desondanks kan niet worden uitgesloten dat bij toekomstige incidenten delen van windparken tijdelijk uitvallen.
Bent u bereid deze plannen op te stellen, indien het kabinet deze plannen niet heeft?
De kans dat er bij een incident met schepen een grootschalige uitval van windparken plaatsvindt met grote gevolgen voor de energievoorziening is klein. Er zijn daarom op dit moment geen specifieke scenario’s of plannen in ontwikkeling. Het kabinet ziet ook geen dringende noodzaak die op te stellen, bovenop de hierboven beschreven maatregelen die al worden genomen.
Bent u bereid een onafhankelijke integrale studie te laten doe naar de huidige en verwachtte risico’s voor de energievoorziening en maritieme activiteiten?
Mogelijke locaties voor windenergie op zee worden onderzocht op risico’s voor de scheepvaartveiligheid. Locaties met een hoog scheepvaartveiligheidsrisico kunnen afvallen. Daarnaast worden maatregelen getroffen voor scheepvaartveiligheid in de nabijheid van windparken op zee. De gevraagde studies ten aanzien van scheepvaartveiligheid worden dus al verricht voor specifieke locaties. Er is, gezien hetgeen in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, vooralsnog geen behoefte aan een studie naar de risico’s van aanvaringen of aandrijvingen voor de energievoorziening.
Kunt ingaan op de inzetbaarheid van innovatieve oplossingen zoals drijvende windmolens en een «vangrails» voor schepen?
Het is bekend dat een consortium een drietal mogelijke oplossingen heeft uitgewerkt en deels getest in een schaalmodel om grote schepen op drift te kunnen onderscheppen voordat ze in een windpark drijven. Dit soort initiatieven bevestigen het sterke en innovatieve maritieme kenniscluster dat Nederland herbergt. De rijksoverheid is geen onderdeel van of opdrachtgever voor dit consortium, en het is niet aan het kabinet om iets te zeggen over de daadwerkelijke inzetbaarheid op zee, ook gezien de mogelijke impact op andere gebruiksfuncties.
Hoe kijkt u naar de noodzakelijkheid en toepasbaarheid van dergelijke innovatieve oplossingen in het licht van de voorgenomen groei van wind op zee?
Het is, in aanvulling op antwoord 9, niet ondenkbaar dat dergelijke oplossingen in de toekomst worden toegepast op plaatsen waar het aanvaringsrisico van windparken door schepen hoog is en andere risicobeperkende maatregelen onvoldoende effectief blijken.
Hoe ziet u dat voor veiligheidsmaatregelen voor maritieme activiteiten, zoals bijvoorbeeld blusboten, sleepboten en reddingsboten?
Deze middelen worden nu ook al ingezet. Als gevolg van de groei van het aantal windparken en de grotere afstanden tot de kust, wordt rekening gehouden met het uitbreiden van het aantal reddingsvaartuigen zoals toegelicht in het antwoord op vraag 1.
Het bericht ‘Door uitblijven coronastrategie komt lockdown weer in beeld’ |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Door uitblijven coronastrategie komt lockdown weer in beeld»?1
Ja, dit artikel waarin onder meer wordt verwezen naar de beleidsagenda pandemische paraatheid van 14 april2, is mij bekend.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de Nationale Zorgreserve? Kan (een deel van) deze reserve ingezet worden bij een eventuele besmettingsgolf dit najaar?
In de bij mijn antwoord op vraag 1 genoemde Beleidsagenda heb ik uw Kamer laten weten dat er toegewerkt wordt naar een strategische reserve van zorgprofessionals (de Nationale Zorgreserve), die tijdens crises een rol kan spelen in het snel opschalen van de capaciteit van zorgprofessionals. Op dit moment worden de juridische, de uitvoeringstechnische en de financiële vraagstukken van de Nationale Zorgreserve (als een publieke taak) nader uitgewerkt. In de zomer wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang. Tot het moment dat de Nationale Zorgreserve als publieke taak operationeel is, beheert Extra Zorg Samen (EZS) het zorgreservistenbestand, werft zij actief reservisten en investeert zij in hun behoud. VWS subsidieert deze activiteiten. Zorgorganisaties kunnen, totdat de Nationale Zorgreserve (als een publieke taak) operationeel is, tijdens crises een beroep doen op het reservistenbestand van EZS via nationalezorgreserve.nl.
Let wel de Nationale Zorgreserve is een «last resort» instrument en functioneert als aanvullend op de interne en externe flexibele schil van organisaties en aanvullend op de regionale samenwerking.
Hoe geven werkgevers op dit moment invulling aan het zoveel mogelijk voorkomen en herstel van ziekteverzuim in de zorg?
De precieze invulling van het arbo en verzuimbeleid door werkgevers vergt maatwerk dat afgestemd is op de situatie van (groepen van) werknemers in de organisatie. Er is daardoor geen eenduidig antwoord te geven op de vraag hoe werkgevers in de zorg op dit moment invulling geven aan het zoveel mogelijk voorkomen en herstel van ziekteverzuim. Wel hebben zij -net zoals werkgevers in andere sectoren- wettelijke verplichtingen met als doel om ziekteverzuim te voorkomen en herstel naar werk te bevorderen. Zij moeten zich houden aan de Arbowet, het Arbobesluit, de Arboregeling en de Wet Verbetering Poortwachter.
Om deze wetten na te leven dient elke organisatie arbobeleid te voeren, dat onder andere bestaat uit een aantal vaste onderdelen en instrumenten zoals de risico- inventarisatie en -evaluatie, inzet van een arbodienst of bedrijfsarts, voorlichting voor werknemers, en het aanbieden van een periodiek arbeidsgezondheidskundig onderzoek. Daarnaast hebben vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn afspraken over veilig en gezond werken vastgelegd in de arbocatalogi. Een arbocatalogus geeft overzichtelijk en begrijpelijk de mogelijke oplossingen voor veilig en gezond werken, specifiek toegesneden op de situaties in de branche waar de catalogus zich op richt. Verder verzamelt en verspreidt het Actie Leer Netwerk in opdracht van het Ministerie van VWS voorbeelden van innovatieve initiatieven die in de praktijk tot concrete resultaten hebben geleid, bijvoorbeeld als het gaat om gezond werken en het terugdringen van verzuim en bevorderen van herstel.
De huidige situatie en veranderingen in de zorg maken het noodzakelijk dat veerkracht en herstel van zorgmedewerkers boven aan de agenda van werkgevers in de zorg staat. Om hier goed invulling aan te geven is het belangrijk dat werknemers zelf meepraten, meebepalen en invloed uitoefenen op beleid dat hen raakt. Om hier concreet invulling aan te geven stelt het Ministerie van VWS financiering beschikbaar voor het Landelijk Actieplan Zeggenschap en Veerkracht dat zich richt op het versterken van de veerkracht van werknemers en zeggenschap bij herstelbeleid. Dit actieplan bestaat onder meer uit een lokale aanpak waarbij subsidie beschikbaar wordt gesteld voor werkgevers om aan de slag te gaan met een lokaal initiatief dat een impuls geeft aan zeggenschap en veerkracht.
Welke maatregelen uit deHoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg kunnen op korte termijn – binnen een halfjaar – genomen worden om druk op het personeel in de zorg te verlichten?
We werken aan de uitwerking van de Hoofdlijnenbrief Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg tot een concreet programmaplan met maatregelen. De aanpak van de uitdagingen op de arbeidsmarkt vraagt iets van alle partijen. Daarover ga ik in de komende maand het gesprek aan met werkgevers, werknemers en andere partijen die hieraan een bijdrage kunnen leveren, met als doel te komen tot een gedeelde ambitie en acties. Uw Kamer ontvangt het uitgewerkte programmaplan deze zomer. Overigens betekent dit niet dat er niet ook nu al het nodige gebeurt om de werkdruk te verlagen. Er zijn al veel werkgevers die die actief mee bezig zijn. Het Actie Leer Netwerk verzamelt en verspreidt goede voorbeelden op haar site.
Welke lessen zijn er getrokken uit de afgelopen crisisjaren om personeel efficiënter in te zetten? Welke voorbeelden dragen zorgprofessionals zelf aan voor het efficiënter inzetten van personeel?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 3 en 4 verzamelt en verspreidt het Actie Leer Netwerk goede voorbeelden. Het legt de verbinding tussen overheid, werkveld en onderwijs. Het netwerk faciliteert en ondersteunt partijen die met vernieuwende initiatieven de personeelstekorten aanpakken. Daarnaast inspireert en stimuleert het Actie Leer Netwerk alle andere betrokken partijen om ook initiatieven te starten. Of succesvolle initiatieven van anderen over te nemen.
Kunt u aangeven wanneer de Kamer de uitwerking van de motie-De Vries over een inventarisatie van arbeidsbesparende innovaties in de zorg kan verwachten?2
Op 25 oktober 2021 is de kamer geïnformeerd over invulling van de motie-De Vries via de Kamerbrief «Motie de Vries digitale en hybride zorg» (27 529, nr. 270). Daarin is in kaart gebracht welke initiatieven de transformatie naar digitale en hybride zorg kunnen versnellen.
Er zijn verschillende initiatieven die inzicht bieden in de effectiviteit en voorwaarden voor slimme inzet van bestaande en nieuwe technologieën, zoals via het zorgtransformatiemodel van kenniscentrum digitale zorg van ZN, de onlangs geopende kennisbank digitale zorg van Vilans, het recent door de FME geïnitieerde onderzoek van Gupta naar de potentie van slimme inzet van (medische) technologie in het aanpakken van het personeelstekort in de zorg en onderzoek van o.a. Significant, Vilans.
VWS werkt al sinds de uitbraak van de Coronacrisis samen met ZN aan het zorgtransformatiemodel en een ondersteuningsstructuur voor zorgtransformatie met inzet van digitale/hybride zorg(technologie). Ook zijn we in gesprek met de andere genoemde partijen over de manier waarop de overheid zorgaanbieders en andere betrokken partijen kan ondersteunen. Tevens gebruiken we het door de verschillende partijen verrichte onderzoek voor het maken van beleid, onder meer in het nieuwe arbeidsmarktprogramma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg, het programma Wonen, Ondersteunen en zorg voor ouderen en afspraken in het Integrale Zorgakkoord en het Gezond en Actief Leven akkoord. Actiz en NVZ hebben een actieprogramma gericht op digitale zorg. En de Patiëntenfederatie wijst cliënten en patiënten ook op de potentie ervan.
Bent u het eens dat er door werkgevers en zorgpersoneel samen nadrukkelijker werk gemaakt moet worden van de inzet van arbeidsbesparende innovaties op de werkvloer en dat het koplopersklimaat gestimuleerd moet worden? Wat hebben zorgprofessionals naar eigen zeggen nodig om goed gebruik te kunnen maken van arbeidsbesparende innovaties?3
Ja, om persoonlijke warme zorg te blijven bieden is de inzet van arbeidsbesparende innovaties, mits goed geïmplementeerd, vereist.
We zien al veel goede voorbeelden van hoe sociale en technologische innovatie zorgaanbieders helpt om de zorg beter te organiseren. Mooie voorbeelden zijn onder andere het gebruik van medicijndispensers in de wijkverpleging zodat de reistijd afneemt. Of de inzet van zorgbuddy’s in ziekenhuizen waardoor taken efficiënter verdeeld kunnen worden onder zorgmedewerkers.
Met het Actie Leer Netwerk stimuleert VWS dat koplopers hun goede voorbeelden uit de praktijk delen zodat organisaties van elkaar kunnen leren. Ook tijdens de Slimme Zorg Estafette stond het leren van elkaar centraal, zodat niet iedereen zelf het wiel hoeft uit te vinden. Daarbij is het wel belangrijk om scherp te hebben dat niet elke innovatie zondermeer toegepast kan worden. Het vraagt om een goede aanpassing en transformatie van het werkproces binnen een organisatie.
Zorgmedewerkers spelen hierin een belangrijke rol: zij weten als geen ander wat werkt en wat niet. Zeggenschap is dus cruciaal. Uit de E-healthmonitor 2021 – ervaringen uit het zorgveld – blijkt dat er al veel positieve ontwikkelingen zijn als het gaat om de inzet van digitale zorg. Tegelijkertijd is verbetering nodig op onder meer de inbedding van digitale zorg als onderdeel van het zorgproces, te werken vanuit de meerwaarde voor de zorg en het verbeteren van digitale vaardigheden.
Het bericht dat de Primark personeel wil ontslaan |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat Primark door het hele land personeel wil ontslaan om daarna veel personeel opnieuw in te willen inhuren tegen slechtere arbeidsvoorwaarden, zoals lager loon, bevroren loon en roosters die niet te combineren zijn met het privéleven?1
Het is voor de betrokken werknemers altijd vervelend wanneer ontslag als gevolg van een reorganisatie binnen een onderneming tot gevolg heeft dat werknemers noodgedwongen op zoek moeten naar een andere baan. Uit verschillende openbare berichtgeving heb ik inmiddels echter begrepen dat Primark bekend heeft gemaakt het voorgenomen besluit tot ontslag van werknemers terug te draaien.
Wat vindt u ervan dat Primark op deze manier af wil komen van vaste krachten om ze in te ruilen voor flexibele arbeidskrachten?
Deelt u de mening dat dit soort praktijken op de Nederlandse arbeidsmarkt niet voor zouden mogen komen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is de inzet van het kabinet dat structureel werk in principe wordt georganiseerd op basis van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd. Daarom bereid ik nu ook voorstellen voor ter hervorming van de arbeidsmarkt. Deze voorstellen heb ik toegelicht in de Hoofdlijnenbrief Arbeidsmarkt die u op 5 juli jl. heeft ontvangen. Het blijft de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van een bedrijf om binnen de grenzen van wet- en regelgeving zelf een afweging te maken over de te voeren strategie en beleid ten aanzien van hun personeelsmanagement. Daarbij is in het algemeen geen ruimte om vast personeel te ontslaan met enkel het doel hen te vervangen door flexibel personeel tegen lagere arbeidsvoorwaarden.
Wat vindt u ervan dat Primark de grootste vakbond in de winkelstraat, de FNV, weert bij de overleggen over het sociaal plan?
Zoals ook bij het antwoord op vraag 1 is aangegeven, heb ik uit openbare berichtgeving begrepen dat Primark inmiddels is teruggekomen op haar voorgenomen besluit om werknemers te ontslaan. Bij een reorganisatie kan een werkgever afspraken maken over de gevolgen daarvan voor de werknemers en deze afspraken vastleggen in een sociaal plan. Een sociaal plan kan tot stand komen na onderhandeling met een of meerdere vakbonden, met betrokkenheid van enkel de ondernemingsraad, of eenzijdig door de werkgever worden vastgesteld. Het staat de werkgever in beginsel vrij om te bepalen of en met wie er een sociaal plan wordt afgesloten.
Is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) van plan dit massaontslag te faciliteren?
Van faciliteren van ontslag is geen sprake. Een ingediende ontslagaanvraag wordt door UWV onafhankelijk getoetst. In geval van een reorganisatie die gepaard gaat met ontslag, dient UWV vooraf toestemming te verlenen aan de werkgever om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen wegens bedrijfseconomische redenen. UWV toetst in dat geval of de onderneming daar, op grond van de bestaande wet- en regelgeving, toe over mag gaan. Voor een rechtsgeldig bedrijfseconomisch ontslag moet sprake zijn van een structureel verval van arbeidsplaatsen. Bovendien moeten mogelijkheden tot herplaatsing van de werknemer op een andere passende functie binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, ontbreken. UWV toetst ook of de werkgever de juist ontslagvolgorde aanhoudt.
Wat vindt u ervan dat een bedrijf dat miljoenen aan NOW-subsidie kreeg nu honderden mensen op straat wil zetten waardoor de medewerkers en de maatschappij weer een hoge rekening krijgen?
De NOW-subsidie staat los van eventuele wijzigingen in het bedrijf na afloop van de subsidieperiode. Als een onderneming NOW heeft aangevraagd, wordt na afloop vastgesteld op hoeveel subsidie de werkgever daadwerkelijk recht heeft. Daarbij wordt gekeken naar de loonsom in de referentiemaand en gedurende de subsidieperiode. Wijzigingen in de loonsom na afloop van de subsidieperiode hebben geen effect op de hoogte van de NOW-subsidie. Dat is mijns inziens terecht, het staat ondernemers vrij om te ondernemen. Het zou niet wenselijk zijn als we met een beroep op de eens verkregen NOW-subsidie bedrijven verbieden om hun bedrijfsvoering aan te passen na afloop van de subsidieperiode(s).
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat Primark werknemers gaat inwisselen? Gaat u het gesprek aan met Primark om deze ontslagen te voorkomen? Zo ja, informeert u de Kamer over de uitkomst van dit gesprek? Zo nee, waarom laat u deze medewerkers vallen?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 en 4 heb ik uit openbare berichtgeving begrepen dat Primark inmiddels is teruggekomen op het voorgenomen besluit om werknemers te ontslaan. In dat kader is de vraagstelling niet langer aan de orde.
De uitkomsten van de Conferentie over de Toekomst van Europa |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitkomsten van de Conferentie over de Toekomst van Europa (CoFE)?1
Ja.
Wat is de positie van het Nederlandse kabinet ten aanzien van deze uitkomsten?
Het kabinet verwelkomt de uitkomsten van de Conferentie. De Conferentie is waardevol geweest om burgers meer te betrekken bij besluitvorming van de EU. Het kabinet bestudeert nu de voorstellen. Sommige voorstellen van de burgers sluiten aan bij bestaand EU-beleid of bestaande plannen, andere zullen nieuwe richtingen en acties vanuit de EU vergen. Het kabinet zal een kabinetsappreciatie met uw Kamer delen, voorafgaand aan de Europese Raad van 23 en 24 juni.
Is de Nederlandse regering tevreden over het verloop van de Conferentie over de Toekomst van Europa?
De Conferentie is een belangrijk instrument geweest om burgers uit alle EU-lidstaten meer te betrekken bij de EU. Niet eerder is dit op deze manier in EU-verband georganiseerd. Een exercitie als deze, waarbij burgers direct met elkaar en met Europese politici in gesprek gaan, is waardevol voor het gesprek over de toekomst van de Unie en voor de democratische legitimiteit.
Wat is de Nederlandse positie ten aanzien van een mogelijke, nieuwe Europese Conventie?
Het kabinet bestudeert momenteel de uitkomsten van de Conferentie. Een eerste inschatting is dat verreweg de meeste voorstellen kunnen worden gerealiseerd binnen het kader van de huidige EU-verdragen. Enkele voorstellen zullen verdragswijziging vergen. Zoals ook in het coalitieakkoord is opgenomen, staat het kabinet open voor verdragswijzigingen naar aanleiding van de Conferentie als dit in het Nederlands en Europees belang is. Voor het kabinet is van belang de voorstellen goed te bestuderen en op basis daarvan een afweging te maken hoe de uitkomsten van de Conferentie het beste opvolging kunnen krijgen.
Hoe staat u ten opzichte van verdere overdracht van soevereiniteit van de Staten-Generaal der Nederlanden naar de Europese Unie?
Van een verdragswijziging en bevoegdheidsoverdracht van lidstaten aan de EU is op dit moment geen sprake. Mocht dat te zijner tijd eventueel op tafel komen dan benadrukt het kabinet dat indien er sprake zou zijn van een mogelijke bevoegdheidsoverdracht aan de EU dat – overeenkomstig de Grondwet – de Staten-Generaal hier mee zal moeten instemmen.
Hoe denkt de Nederlandse regering over wettelijk initiatiefrecht voor het Europees Parlement?
Onder 38.4 in het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa is een aanbeveling opgenomen waarin staat dat het Europees parlement recht van wetgevingsinitiatief moet hebben.2 In de EU-Verdragen zijn de bevoegdheden van de EU-instellingen neergelegd. De Europese Commissie heeft in beginsel het exclusieve recht van initiatief ten aanzien van EU wetgevingshandelingen (artikel 17(2) VEU). Het Europees parlement en de Raad zijn bij de gewone wetgevingsprocedure de medewetgevers die EU wetgeving vaststellen.
Als de aanbeveling geïnterpreteerd moet worden als een direct initiatiefrecht voor het Europees parlement, dan zou opvolging daarvan betekenen dat de Commissie niet meer als uitgangspunt het exclusieve initiatiefrecht zou hebben. Dit zou gevolgen hebben voor de institutionele balans tussen de EU-instellingen en voor de «gewone wetgevingsprocedure» en zou verdragswijziging vergen. Het kabinet zou de gevolgen hiervan goed in kaart moeten brengen voor Nederland alvorens hier een positie op in te kunnen nemen, ook wat betreft de consequenties voor de nationale parlementen die democratisch toezicht op lidstaten in de Raad houden.
Onder artikel 225 VWEU heeft het Europees parlement overigens al de mogelijkheid om de Commissie te verzoeken met passende voorstellen te komen. Indien de Commissie daarop geen voorstel indient, deelt zij de redenen daarvoor aan het Europees parlement mee. Dit kan gezien worden als een «indirect» recht van initiatief. De huidige voorzitter van de Europese Commissie heeft in haar politieke beleidslijnen3 toegezegd om bij resoluties of voorstellen vanuit het Europees parlement, die met meerderheid van stemmen worden aangenomen, een initiatiefvoorstel uit te werken. Nederland vindt het van belang – als er gebruik gemaakt wordt van dit «indirecte» recht van initiatief – dat de Commissie en het EP daar transparant over zijn.
Moet volgens het Nederlands kabinet het vetorecht in de Raad worden hervormd? Zo ja, op welke beleidsdomeinen wel en op de welke niet?
Zoals bij uw Kamer bekend is het kabinet er voorstander van dat bij besluitvorming binnen het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid vaker gebruik wordt gemaakt van gekwalificeerde meerderheidsbesluitvorming (QMV) in plaats van unanimiteit, specifiek op de onderwerpen sancties, mensenrechtenverklaringen in multilateraal verband en civiele GVDB-missies. Het kabinet is ervan overtuigd dat dit zal kunnen bijdragen aan het vergroten van de besluitvaardigheid en de slagvaardigheid op het gebied van het EU-buitenlandbeleid. Het EU-verdrag biedt de ruimte om die stap te zetten. Gebruik van QMV vereist een unanimiteitsbesluit. Het kabinet verwijst in dit kader ook graag naar de brief d.d. 17 mei 2021 over de mogelijkheden om binnen het verdrag over te stappen van unanimiteitsbesluitvorming naar QMV.4
Kan u ook aangeven welke besluitvorming ze dan wél verkiest?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 7 zou het kabinet graag zien dat binnen het Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheidsbeleid, specifiek op de onderwerpen sancties, mensenrechtenverklaringen in multilateraal verband en civiele GVDB-missies, frequenter gebruik wordt gemaakt van QMV in plaats van unanimiteitsbesluitvorming.
Bent u voorstander van het invoeren van directe EU-belastingen?
Het heffen van directe belastingen is een bevoegdheid van de lidstaten. Dat neemt niet weg dat internationale samenwerking op het gebied van directe belastingen van groot belang is voor de EU als geheel en ook voor Nederland.
Wat zijn de totale kosten geweest van de Conferentie over de Toekomst van Europa en kan u aangeven hoeveel Nederland daar procentueel aan heeft bijgedragen?
Er bestaat geen gezamenlijk en aangewezen budget voor de Conferentie vanuit de EU-instellingen. De EU-instellingen en lidstaten namen een deel van de kosten op zich. De EU-instellingen financierden de activiteiten uit eigen bestaand budget. Zo dekte het Europees parlement de kosten voor de plenaire vergaderingen, de Raad droeg onder andere bij met vertalingen van documenten en tolken. De Europese burgerpanels zijn georganiseerd door de Europese Commissie; de contracten hiervoor zijn openbaar gemaakt op het meertalig digitale platform. Getracht is de kosten te drukken, bijvoorbeeld door het hosten van Europese burgerpanels door universiteiten, zoals door de Universiteit Maastricht afgelopen januari, en gebruik te maken van het gebouw van het Europees parlement. Lidstaten zijn verantwoordelijk geweest voor het financieren van activiteiten in eigen land. De gehele uitvoerige dialoog en de campagne Kijk op Europa met de Nederlandse burgers, uitgevoerd door een externe organisatie, heeft circa 550.000 euro gekost.
Bent u bereid een onderzoek te starten naar het draagvlak onder de Nederlandse bevolking over alle voorstellen uit de Conferentie?
Het kabinet heeft de representatieve en inclusieve burgerdialogen Kijk op Europageorganiseerd. Ruim 13.000 Nederlanders hebben deelgenomen. De resultaten zijn door het kabinet ingebracht gedurende de Conferentie, en zijn integraal opgenomen in het eindrapport van de Conferentie. Daarnaast zijn in het eindrapport de aanbevelingen van alle Europese burgers opgenomen, die op bepaalde punten afwijken van de wensen van Nederlandse burgers. De Nederlandse uitkomsten van de Kijk op Europa dialogen zijn integraal verwerkt in de inzet van het kabinet zoals weergegeven in de Staat van Europese Unie 2022 Kamerbrief.5 Deze inzet zal leidend zijn bij de beoordeling van de (wetgevende) voorstellen die voortvloeien uit de Conferentie over de Toekomst van Europa.
Bent u bereid binnen de Europese Unie te pleiten voor een onderzoek in alle lidstaten om het draagvlak in kaart te brengen voor alle voorstellen uit de Conferentie?
Op Europees niveau is het draagvlak verzekerd door de representativiteit van de burgerconsultaties georganiseerd door de Commissie. Het kabinet heeft zich gedurende de Conferentie ingezet voor een resultaat gebaseerd op deze representatieve inbreng, ten behoeve van het draagvlak hiervoor. Ook voor de overige lidstaten en hun burgers geldt dat het draagvlak voor de maatregelen volgende uit de voorstellen zal blijken zodra deze in de vorm van (wetgevende) voorstellen worden voorgesteld, waarbij de reguliere besluitvormingsprocedures zullen worden gevolgd.
Kunt u elke vraag afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden (of ten minste alvorens het debat over CoFE)?
Ja.
Het traineren van het onderzoek naar de mondkapjesdeal |
|
Maarten Goudzwaard (JA21) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport pas na de noodkreet van Deloitte van 12 april jl. eindelijk aan de slag gegaan met een aantal van de door het onderzoeksbureau gevraagde acties die noodzakelijk zijn om het onderzoek te kunnen verrichten?
Vanaf de start van het onderzoek in 2021 zijn zowel vanuit Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. (hierna: het onderzoeksbureau) als het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS) diverse acties in gang gezet om het onderzoek zo goed en zo snel als mogelijk uit te kunnen voeren. Zoals ik u reeds eerder via Kamerbrieven heb bericht en ook is toegelicht door het onderzoeksbureau tijdens de technische briefing op 5 april jongstleden aan de Kamer, is het onderzoek complex vanwege de grote hoeveelheid data en het aantal hierbij betrokken partijen. De verschillende fasen binnen het onderzoek vragen structureel om nieuwe acties vanuit zowel het Ministerie van VWS als het onderzoeksbureau zelf. De overdracht van data door het Ministerie van VWS in het kader van het onderzoek naar de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V. (RGA) is afgerond. Indien het onderzoeksbureau nog aanvullende specifieke vragen heeft, dan beantwoordt VWS deze vragen direct.
Kunt u een verklaring geven voor het beeld dat uit de brief van Deloitte oprijst, namelijk van een Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat allerlei vertragingstactieken lijkt toe te passen en de onderzoekers zowel passief als actief lijkt tegen te werken met zowel formaliteiten rond het aanleveren van gegevens als de gefragmenteerde wijze waarop data zijn aangeleverd, namelijk gefilterd, zwartgelakt en niet in de originele bestandstypen?1
In mijn Kamerbrief van 26 april jongstleden2 heb ik u de reactie van mijn ministerie op de brief van het onderzoeksbureau van 12 april jongstleden toegestuurd. Hierin vindt u mede de reflectie van het ministerie terug op de door het onderzoeksbureau gestelde punten bijvoorbeeld betreffende de overdracht van data. Daarnaast heb ik de Kamer in voorgenoemde brief geïnformeerd dat het Ministerie van VWS onverwijld aan de slag is gegaan met een aantal van de door het onderzoeksbureau gevraagde acties.
Net als mijn voorgangers (toenmalig Minister van Ark en Staatssecretaris Blokhuis) doe ik er alles aan om het eerste deelrapport – dat ziet op de overeenkomst met RGA – zo snel mogelijk met uw Kamer te kunnen delen.
Evenals uw Kamer kijk ik uit naar de resultaten van het onderzoek en vind het belangrijk om hier lessen uit te trekken voor de toekomst. De wens van uw Kamer tot snelheid en volledig inzicht in de feiten is ook de mijne.
Kunt u instemmen met de omschrijving van de verhouding tussen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Deloitte als een hoogopgelopen conflict?2
Nee, ik verwijs hierbij graag naar mijn brief aan uw Kamer van 26 april jongstleden waarin ik een verklaring geef voor het formele karakter van de briefwisseling. In mijn brief van 13 mei jongstleden4 heb ik ook toegelicht dat het onderzoeksbureau en ik overleg hebben gevoerd. Het ministerie en het onderzoeksbureau blijven gedurende het onderzoek – op meerdere niveaus binnen beide organisaties – continu met elkaar in gesprek.
Hoe kan Deloitte, zonder mogelijk te beschikken over alle relevante data, beoordelen dat alle relevante data over de mondkapjesdeal zijn ontvangen zolang het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport weigert een verklaring (Letter of Representation) te ondertekenen dat alle relevante data daadwerkelijk aan het onderzoeksbureau zijn overgedragen?3
Ik vind het van groot belang dat er een compleet feitenrelaas wordt opgeleverd. Alleen op basis van een volledige reconstructie kunnen we namelijk lessen trekken voor de toekomst. Juist de onafhankelijkheid van het onderzoeksbureau in het selecteren van relevante data is hiervoor van groot belang. Hiermee worden namelijk alle relevante en verschillende bronnen betrokken en dit moet zorgen voor een zo volledig mogelijk beeld.
Graag verwijs ik u hierbij naar de reactie van het Ministerie van VWS – op 26 april jongstleden – op de brief van het onderzoeksbureau van 12 april jongstleden. In deze reactie geeft mijn ministerie aan waarom zij geen toegevoegde waarde ziet om een dergelijke verklaring af te geven. Mocht de indruk bestaan dat er data ontbreken, dan wil het ministerie graag van het onderzoeksbureau weten om welke specifieke situatie of betrokken persoon of personen het gaat. Het ministerie kan zich dan namelijk maximaal inspannen om de betreffende data alsnog aan te leveren.
Waarom heeft uw ministerie de privémails van voormalig Minister De Jonge niet actief overgedragen aan Deloitte, in de wetenschap dat deze van cruciaal belang zijn voor het onderzoek, maar houdt uw ministerie het onderzoeksbureau op 26 april jl. zelfs voor dat het daartoe dan maar een concreet verzoek moet indienen?
De privémails van toenmalig Minister De Jonge zijn primair digitale middelen die onder de verantwoordelijkheid van de heer De Jonge zelf vallen. Het is aan het onderzoeksbureau om relevante bronnen aan te wijzen en te betrekken in het onderzoek. Daarom is het ook aan het onderzoeksbureau om te beoordelen of de privémailbox van de toenmalig Minister relevant is voor het onderzoek.
In de voorbereiding op het debat van 7 april jongstleden is er door het Ministerie van VWS onderzoek gedaan naar het berichtenverkeer van/naar het ministerie betreffende de voorgenoemde privémailbox. Het onderzoeksbureau heeft bij het Ministerie van VWS een formeel verzoek ingediend waarin het bureau dit rapport met onderzoeksresultaten van de CISO (Chief Information Security Officer) van VWS opvraagt. Het ministerie heeft dit rapport met het onderzoeksbureau gedeeld.
Wanneer heeft u Deloitte erop gewezen dat het onderzoeksbureau geen sluitend procesvoorstel heeft overhandigd en wanneer heeft u het onderzoeksbureau verzocht alsnog een dergelijk voorstel in te dienen?4
In de Kamerbrief van 18 juni 20217 is toegelicht dat – na een versneld offertetraject – de keuze voor een onderzoeksbureau was gevallen op Deloitte Forensic and Dispute Services B.V. Na ondertekening van het contract – op 20 juli 2021 – heeft het onderzoeksbureau op 6 augustus 2021 een eerste dataverzoek ingediend. Bij de indiening van dit verzoek werd de breedte en impact van deze uitvraag duidelijk en hebben de interne toezichthouders8 binnen VWS de situatie getoetst aan de voorgestelde werkprocessen vanuit het onderzoeksbureau. Aangezien het onderzoeksbureau in alle gevallen overdracht van de relevante onderzoeksdata wenste – het gaat hier namelijk om een forensisch feitenonderzoek waarbij op forensische wijze data moet worden veiliggesteld – is in augustus 2021 aangegeven dat een aanvullende gegevensdelingsovereenkomst moest worden opgesteld om mede het subsidiariteitsbeginsel en proportionaliteitsbeginsel te kunnen waarborgen. Deze gegevensdelingsovereenkomst is op 30 september 2021 door beide partijen ondertekend. Hierna kon worden gestart met nadere data-inventarisatie en – overdracht.
Is er zoveel mis met de overdracht van gegevens dat de deadline voor de oplevering van de eerste resultaten van het onderzoek gevaar loopt?
Het ophalen van de data bij verschillende partijen heeft meer tijd in beslag genomen dan op voorhand was ingeschat. De laatste aanvullende informatieverzoeken die het onderzoeksbureau aan het Ministerie van VWS heeft gedaan zijn voor de – door het onderzoeksbureau gestelde – deadline van 6 mei jl. overgedragen. Er zijn geen signalen dat de reeds aangeleverde data voor het onderzoeksbureau tot een vertraging hebben geleid.
Zoals ik in mijn Kamerbrief van 13 mei jongstleden heb genoemd, is een mogelijke verlenging van de termijn van wederhoor bij een betrokken partij van invloed op de geplande oplevertermijn van het eerste deelrapport. In mijn brief aan uw Kamer op 5 juli jongstleden heb ik u bericht dat volgens het onderzoeksbureau inmiddels is gebleken dat meerdere betrokkenen gebruik zullen maken van een verlengde termijn voor wederhoor. Ik verwijs u daarbij ook naar de bijlage bij deze brief waarin het onderzoeksbureau de verschillende achterliggende factoren beschrijft. Het onderzoeksbureau licht toe dat het hierdoor het rapport pas medio september aanstaande aan mij kan opleveren.
Kunt u zich vinden in de constatering van hoogleraar accountancy aan Nyenrode Business Universiteit en Universiteit Leiden, Marcel Pheijffer, dat het zwartepieten is begonnen en dat beide partijen zich aan het indekken zijn voor de vertraging?5
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 waar ik inga op de achtergrond van het karakter van de briefwisseling tussen het onderzoeksbureau en mijn ministerie. Beide partijen zijn met elkaar in gesprek over de beoogde oplevering van het eerste deelrapport. Gedurende het onderzoek blijven deze gesprekken op meerdere niveaus binnen beide organisaties op frequente basis plaatsvinden. Ik ben daarom een andere mening toebedeeld dan de door u genoemde omschrijving van de heer Pheijffer.
Kunt u aangeven wat de meerkosten zijn van de verdere uitbreiding van het onderzoeksteam van Deloitte met meer capaciteit om de verslagen af te ronden?
Het onderzoeksbureau heeft aangegeven binnen de eigen organisatie verdere maatregelen te nemen om nog meer prioriteit te kunnen geven aan de oplevering van het eerste deelrapport. Dit betekent dat de beschikbare capaciteit deels op andere wijze zal worden ingezet en werkzaamheden zijn verplaatst tussen verschillende teams. In hoeverre en in welke mate dit meerkosten met zich meebrengt, is op dit moment niet vast te stellen.
Het nieuws dat de SMS-controle van DigiD wordt uitgefaseerd |
|
Renske Leijten |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat na de uitfasering van de SMS-controle van DigiD er alleen nog authenticatie via de app kan worden gedaan? En zo ja, is het dan juist dat deze app alleen verkrijgbaar is voor Apple en Google telefoons?1
Voorop staat dat SMS-authenticatie, zoals gesteld in het commissiedebat van 22 maart jl., voorlopig behouden blijft. Belangrijk is echter wel dat er oog blijft voor een continue verbetering van de beveiliging en de veiligheidseisen. Hierbij moet onder andere voldaan worden aan de veiligheidseisen die gesteld zijn binnen Europa. Binnen de eIDAS regelgeving wordt er onderscheid gemaakt tussen de niveaus laag, substantieel en hoog. Hierbij is het met name van belang dat er een nauwkeurige en betrouwbare identiteitsvaststelling plaats kan vinden. Tweefactor-authenticatie, zoals SMS-authenticatie, behoort tot het laagste niveau. De DigiD app is alleen verkrijgbaar voor Android en iOS telefoons.
Kunt u aangeven waarom gekozen wordt inwoners te dwingen gebruik te maken van Amerikaanse techbedrijven en daarmee hun marktmacht te versterken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De redenen hiervoor zijn praktisch en niet principieel van aard. De voornaamste redenen om de DigiD-app in beginsel alleen voor de besturingssystemen iOS en Android aan te bieden zijn:
Bereik; meer dan 99% van de smartphones gebruikt iOS of Android als besturingssysteem.
Betrouwbaarheid van de app store; er moet voldoende vertrouwen zijn in de app store; zo moet de software bijvoorbeeld deugdelijk zijn en voldoen aan de standaarden van de store. Ondeugdelijke apps in de stores van iOS en Android worden verwijderd.
Bezitsfactor; bij een digitale authenticatie moet er zekerheid bestaan over de identiteit van de gebruiker, dit vraagt bepaalde technologie die op dit moment alleen door Apple in iOS en door Google in Android wordt aangeboden.
Klopt het dat er geen alternatief wordt geboden voor partijen die geen gebruik maken van de diensten van Google of Apple en daardoor ook geen toegang meer hebben tot de overheidsdiensten? Wat gaat u ondernemen om te regelen dat er wel alternatieven worden geboden?
Naast het gebruik van de DigiD-app op de besturingssystemen iOS of Android is SMS het huidige alternatief. In de verdere ontwikkeling van DigiD speelt naast veiligheid ook inclusiviteit een belangrijke rol.
Kunt u toelichten hoe het besluit om geen andere mogelijkheden naast de apps van Google en Apple strookt met het «comply or explain»-principe van de overheid ten aanzien van open source?
Kunt u aangeven waarom de overheid de DigiD-app niet open source heeft laten ontwikkelen? Is zij als nog van plan dit te gaan doen zodat de app ook in de F-droidstore aangeboden kan worden?
DigiD gebruikt open source componenten, maar publiceert de broncode van de app (nog) niet. Een verkenning of het mogelijk is om de broncode van DigiD open source te publiceren is gaande, maar het publiceren van de broncode moet wel op een verantwoordelijke en veilige manier mogelijk zijn. Veiligheid en bescherming van gegevens van gebruikers blijven in de doorontwikkeling altijd een factor. Het risico bestaat dat de broncode gebruikt wordt om de app te klonen om via die weg gegevens afhandig te maken van de gebruiker.
Is het juist dat in de huidige app trackers zijn aangetroffen? Wat zijn de gevolgen van deze trackers in de app?2
Het is juist dat de app trackers van respectievelijk Microsoft en Google bevat. Dit is noodzakelijk voor de (technische) ondersteunings- en beheerfunctionaliteit van de applicatie. De twee Microsoft trackers zorgen ervoor dat informatie bij het ontwikkelteam van DigiD terecht komt als de applicatie niet stabiel werkt of crasht. Deze gegevens worden niet naar Microsoft gezonden, maar alleen naar het ontwikkelplatform van DigiD. Het betreft geen persoonlijke gegevens en de trackers hebben ook niet als doel om het gedrag van de gebruiker te volgen.
De tracker van Google is nodig voor technische ondersteuning van de push-notificatiefunctionaliteit in Android. Een push-notificatie kan vanuit een applicatie een bericht sturen naar de gebruiker dat er een bericht klaar staat in de applicatie. Bij DigiD gebeurt dit alleen in uitzonderlijke gevallen en nooit met persoonsgegevens. Voor het versturen van een push-notificatie wordt expliciet toestemming gevraagd aan de gebruiker om deze functionaliteit al dan niet toe te staan.
Hoe gaat u voorkomen dat door het gebruik van deze apps data van Nederlandse burgers worden doorgegeven aan de Amerikaanse overheid, omdat beide bedrijven onder de zogenaamde Patriot Act vallen?
Beide bedrijven hebben geen inzicht in de gegevens van de gebruikers van de applicatie. Zij hebben geen toegang tot de inloggegevens, noch tot de informatie die de burger via het inloggen wil inzien. De DigiD-app stuurt geen gegevens door naar Apple of Google.
Notificatiedata lopen wel via een centrale poort in het besturingssysteem. Om die reden wordt er zo min mogelijk gebruik gemaakt van notificaties en wordt hier nooit gevoelige of persoonlijke informatie gedeeld. Als gebruiker is het mogelijk om notificaties uit te schakelen.
Kunt u aangeven hoe het uitfaseren van SMS bij DigiD samenhangt met uw garantie dat de toegang tot en het gebruik van DigiD niet verslechterd zullen worden, in het commissiedebat inzake digitale overheid op 22 maart 2022?3
Zoals verder toegelicht in de beantwoording op vraag 1 staat voorop dat SMS-authenticatie voorlopig behouden blijft, maar is het belangrijk dat er oog blijft voor continue verbetering van de beveiliging en de veiligheidseisen. Bij de verdere ontwikkeling van de app is voortdurend aandacht voor inclusiviteit, toegankelijkheid en het gebruikersgemak. Mensen kunnen ondersteuning vragen via de Helpdesk van DigiD en via Informatiepunten Digitale Overheid, bijvoorbeeld in bibliotheken. In de voortgangsrapportage van het domein Toegang zal ik dit najaar verder ingaan op de veiligheidsniveaus en inclusie.
Het bericht ‘België wil verbod op gokreclames: Gokken is het nieuwe roken’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «België wil verbod op gokreclames: Gokken is het nieuwe roken»?1
Ja.
Herkent u zich de uitspraak van de sociaal-liberale Minister van Justitie Van Quickenborne (Open VLD) die zei: «Gokken is het nieuwe roken en iedereen is het er ook over eens dat tabaksreclame er beter niet meer is»?
Ik herken mij niet volledig in de uitspraak van Minister van Quickenborne. Van roken weten we dat iedere sigaret slecht is voor de gezondheid. Kansspelen zijn voor veel mensen een vorm van vrijetijdsbesteding en leiden voor een heel groot deel van de mensen niet tot problemen. Wel kennen kansspelen risico’s. Vanwege die risico’s is het van belang dat spelers goed beschermd worden. Dat gebeurt bij legale aanbieders, die zich moeten houden aan strenge regels. Zoals ook in mijn brieven van 17 maart en 21 april 2022 aangegeven, hou ik scherp in de gaten of de bescherming voldoende geborgd is en de regels hiervoor voldoende kaders bieden.2 Enige vorm van kansspelreclame is vervolgens nodig om mensen te leiden naar die vergunde aanbieders. Tegelijk zie ik dat door overvloedige reclames en het brede ongerichte bereik ervan de waarborgen met betrekking tot kwetsbare groepen in gevaar komen. Daarom tref ik aanvullende maatregelen. Zo is het gebruik van rolmodellen voor risicovolle kansspelen vanaf 30 juni 2022 niet meer toegestaan.3 Op dit moment wordt voorts gewerkt aan een verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen, zoals aangekondigd in de brieven aan uw Kamer van 17 maart en 21 april 2022.4 Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op Kamervragen van de leden Van Nispen en Bikker pas ik hiertoe het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen aan en heb ik het voornemen dit voor de zomer in consultatie te geven.5
Deelt u de mening dat het een zeer zorgwekkende ontwikkeling is dat er sinds de legalisering van online gokken in Nederland een toename van meer dan 50 procent gespeelde uren per maand geconstateerd is ten opzichte van het aantal uren dat voor 1 oktober 2021 aan gokken werd besteed? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Het addendum bij het jaarverslag van de Ksa laat zien dat het aantal uren dat mensen doorbrachten op websites van legale aanbieders sinds 1 oktober 2021 is toegenomen.6 Dat betekent niet automatisch dat het totaal aantal gespeelde uren is toegenomen. Hier zitten bijvoorbeeld bezoeken bij van mensen die alleen de website hebben bezocht, maar die geen spelersaccount hebben (aangemaakt).
De constatering dat het aantal uren dat mensen doorbrachten op websites van legale aanbieders is toegenomen plaats ik in de context van het kansspelbeleid. Het is geen doel geweest om de deelname aan kansspelen te vergroten. Het is ook geen doel geweest om dit op hetzelfde niveau te houden. Het doel van het kansspelbeleid is ervoor te zorgen dat als mensen spelen, dit zo veilig mogelijk gebeurt. Daarbij moeten we oog hebben voor de risico’s van verslaving en voorkomen dat kwetsbare mensen, zoals jongeren, naar kansspelen worden geleid. De bescherming van kwetsbaren is juist bij de legale aanbieders beter geborgd dan bij illegale aanbieders. Daar waar nog een betere bescherming nodig blijkt, zoals bij reclame voor kansspelen het geval is, tref ik maatregelen.
In het najaar komt de Kansspelautoriteit met een nieuwe meting. Ik zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen van de online kansspelmarkt, op basis van de dan beschikbare gegevens.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 17 maart jl. schrijft dat u sinds de invoering van de Wet kansspelen op afstand «in de beschikbare gegevens een trend ziet dat met name jongeren interesse in gokken tonen»? Hoe groot is precies de toename van het aantal jongeren dat is gaan gokken naar aanleiding van de legalisering van het online gokken?
In mijn brief van 21 april 2022 heb ik over het aantal jongeren dat deelneemt aan kansspelen opgemerkt dat de groep spelers in de leeftijdscategorie 18 tot 24 oververtegenwoordigd is in de populatie Nederlanders met een spelersaccount. Dit blijkt uit het addendum bij het jaarverslag 2021 van de Kansspelautoriteit: circa 17 procent van de accounts is aangemaakt door spelers in de leeftijdscategorie 18- tot 24-jarigen. Demografisch gezien maakt deze groep 11 procent van de bevolking uit. Jongvolwassenen zijn dus oververtegenwoordigd in de populatie Nederlanders met een spelersaccount. Het is niet te zeggen in hoeverre jongeren zijn gaan gokken naar aanleiding van de legalisering van online kansspelen. Dat komt voor een groot deel doordat er geen volledig beeld is van het aantal jongeren dat deelnam aan (online) kansspelen voor de opening van de online kansspelmarkt. Dat neemt niet weg dat jongeren een kwetsbare groep betreft, die ik beter wil beschermen.
Herkent u zich in het beeld dat Minister van Quickenborne schetst dat «reclame off- en online als een brandversneller heeft gewerkt om gokverslaafd te worden»?
Ik kan niet spreken voor de situatie in België. In Nederland is reclame toegestaan met het oog op het behalen van kanalisatie naar legaal aanbod. De Nederlandse speler die online wil gokken moet dit in een legale en veilige omgeving kunnen doen. Daarbij blijft het beschermen van kwetsbare groepen
mijn prioriteit. Er zijn geen cijfers voorhanden waaruit blijkt wat de ontwikkelingen zijn in aantallen gokverslaafden. Wel zijn er signalen dat de bescherming van kwetsbare groepen, zoals jongeren en mensen met een verslavingsproblematiek door overvloedige reclames en het brede ongerichte bereik ervan in gevaar kan komen. Dat is de reden waarom ik de in het antwoord op vraag 2 omschreven maatregelen tref.
Heeft u al een concreet beeld van hoe omvangrijk het verbod op ongerichte reclames voor online gokken gaat zijn? Wat zal hiermee precies verboden gaan worden en hoe wordt voorkomen dat niet juist jongeren – die veel online actief zijn – ontvanger gaan worden van online gerichte dan wel ongerichte reclame voor online gokken?
Het Besluit werving, reclame en verslavingspreventie kansspelen wordt op dit moment aangepast. In dit Besluit zijn regels opgenomen over reclame en de gerichtheid daarvan. Het beoogde verbod op ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen kan naar verwachting in grote mate met een aanpassing van het Besluit ingevuld worden. Daarbij is ook aandacht voor de bescherming van jongeren in de online omgeving. Het concept wordt momenteel uitgewerkt en ligt op koers om voor de zomer in consultatie te worden gegeven. Beoogd wordt om gelijktijdig de voorhangprocedure te starten. Daarna zal ik bezien in hoeverre de wet op de kansspelen nog aanvullend wijziging op dit punt behoeft.
Acht u het, met het oog op de stijging van het aantal gokkers en verslaafde gokkers zoals hiervoor aangehaald, wenselijk om tot een algeheel verbod te komen van reclame voor risicovolle kansspelen, dus op zowel gerichte als ongerichte reclame en zowel online als offline? Zo nee, waarom niet?
Ik acht een algeheel verbod op reclame voor risicovolle kansspelen niet wenselijk. Dat de hoeveelheid ongerichte reclame enorm is toegenomen na de opening van de online markt in oktober 2021 en dat ik dat risicovol vind staat buiten kijf. Daarom worden nu ook maatregelen genomen om ongerichte reclame voor risicovolle kansspelen te verbieden. Een algeheel reclameverbod gaat echter veel verder en zou de ingezette kanalisatie in gevaar brengen. Naast onverkorte handhaving op illegale aanbieders is het van belang om een concurrerend legaal aanbod onder de aandacht van de spelers te kunnen brengen. Daarmee wordt voorkomen dat deze spelers mogelijk worden geleid naar illegale partijen waar geen waarborgen zijn voor bescherming.
Klopt het dat Staatsbedrijven Holland Casino Online en TOTO sinds de legalisering van online gokken met afstand het grootste aandeel in het aantal reclames voor online gokken hebben en dat dit eerder onderbouwd is met het doel dat daarmee beter zicht op gokverslaving kon worden gehouden? Wordt dit doel tot op heden behaald? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, bent u van plan hier maatregelen op te treffen zodat dit niet leidt tot een groeiende gokmarkt?
Als twee van de eerste tien vergunde aanbieders hebben Holland Casino online en TOTO in het begin van de marktopening voor online gokken een groot aandeel in het aantal reclames voor online gokken gehad. Met de komst van nieuwe aanbieders op de markt zijn de aandelen in reclames meer gespreid. Wie in totaal welk aandeel heeft is niet eenduidig vast te stellen en wisselt. Alle vergunde aanbieders is het toegestaan om reclame te maken om spelers te kunnen leiden naar het legale aanbod. Binnen dit legale aanbod gelden maatregelen om onder andere verslaving te voorkomen.
Het Landelijk Alcohol en Drugs Informatie Systeem (LADIS) is een belangrijke bron om de aard en omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg in Nederland te monitoren. LADIS is momenteel niet operationeel, omdat deze niet voldoet aan de vereisten van de AVG. Over het aantal mensen met een gokverslaving zijn om die reden sinds 2015 geen gegevens beschikbaar. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft een wetsvoorstel ingediend waarmee de benodigde wettelijke grondslag voor de gegevensverwerking wordt gecreëerd. De inwerkingtreding van de wet zal naar verwachting op 1 juli 2022 plaatsvinden. De gegevensverzameling kan dan weer van start gaan. In het najaar is weer zicht op de omvang van de hulpvraag in de verslavingszorg op het gebied van gokken en komen de cijfers met terugwerkende kracht vanaf 2015 weer beschikbaar.
Wat gaat u concreet doen behalve de aangekondigde regelgeving, en voorafgaand aan de invoering daarvan, om het stijgend aantal gokverslaafden als gevolg van de legalisering van online gokken te bereiken, in te dammen en van goede verslavingszorg te voorzien?
Of de legalisering van de online kansspelmarkt ervoor heeft gezorgd dat er meer mensen zijn met een kansspelverslaving is niet te zeggen. Op dit moment zijn geen cijfers bekend over het aantal mensen in Nederland die voor een kansspelverslaving in behandeling zijn. Zoals in antwoord op vraag 8 gemeld, worden deze cijfers in het najaar verwacht. Daarbij teken ik aan dat het doorgaans langer dan een paar maanden duurt voordat een verslaving zichtbaar wordt en het daarna ook een tijd kan duren voordat dit leidt tot een hulpvraag.
Met de wet Kansspelen op afstand is beoogd om spelers beter te beschermen dan bij illegale aanbieders waar geen waarborgen zijn. Er zijn strenge maatregelen opgenomen om kansspelverslaving te voorkomen en spelers tijdig naar de juiste hulp te verwijzen. Indien duidelijke signalen daartoe nopen kan de wet- en regelgeving worden bijgestuurd. Dat gebeurt nu ook op het gebied van reclame. Daarnaast doe ik onderzoek naar mogelijkheden om speellimieten aan te scherpen, zoals ik heb aangegeven in mijn brief van april 2022.7