Het bericht en het rapport van het College voor de Rechten van de Mens ‘Gecoördineerde aanpak nodig om rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gecoördineerde aanpak nodig om rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen»? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Ja. Op 5 december mocht ik de jaarlijkse monitor over het VN-verdrag handicap persoonlijk in ontvangst nemen. Ik ben het College voor de Rechten van de Mens dankbaar dat deze rapportage over de rechtsbescherming van mensen met een beperking er ligt. Ik vind het erg belangrijk dat iedereen, met én zonder beperking, toegang heeft tot het recht. In de monitor staan heldere aanbevelingen en ik zal deze bespreken met mijn collega’s in het kabinet, waaronder de Minister van Rechtsbescherming.
Wat vindt u van het advies van het College voor de Rechten van de Mens dat de overheid een nationaal actieplan moet ontwikkelen om de rechtsbescherming van mensen met een beperking te garanderen?
Er wordt op verschillende manieren gewerkt om de toegankelijkheid van de rechtsbescherming te vergroten. De Rechtspraak werkt bijvoorbeeld aan de digitalisering van de toegang tot het recht. Het staat de burger ook nog steeds vrij om via de tot nu gebruikelijke mogelijkheden toegang tot de rechter te krijgen. Daartoe is het Rechtspraak servicecentrum ingericht voor contact via een centraal telefoonnummer, sociale media en WhatsApp. Digitale toegang tot de rechtszitting is mogelijk via online zittingen. Voor het strafrecht en vreemdelingenrecht is dit wettelijk geregeld via het besluit Videoconferencing. Voor civiel- en bestuursrecht is de mogelijkheid van de online zitting geregeld via de tijdelijke coronaregelgeving. De Raad voor de Rechtspraak is in overleg met het Ministerie van J&V om deze mogelijkheden structureel te maken. De Rechtspraak streeft in zijn algemeenheid naar zo helder en eenvoudig mogelijke communicatie. Uitgangspunt bij het voorlichtingsmateriaal is taalniveau B1 van de internationaal erkende standaard voor taalniveauaanduiding (Common European Framework of Reference). Alle publicaties en brochures, alsmede informatie over juridische procedures, staan op de website www.rechtspraak.nl. Daarin wordt o.a. de situaties beschreven waarin justitiabelen om wat voor reden dan ook voor de rechter moeten verschijnen. Tot slot zijn doventolken beschikbaar bij de rechtbank en bij de opleiding van rechters wordt aandacht besteed aan de toegankelijkheid voor mensen met een beperking.
De Rechtspraak zet zich actief en landelijk in voor het borgen van de toegang tot het recht voor mensen met een beperking en treft daar concrete maatregelen voor. De vraag is of er een directe meerwaarde voor een nationaal actieprogramma voor rechtsbescherming van mensen met een beperking, waaronder toegang tot de rechter, nodig is. Echter, er is altijd ruimte voor verbetering. Daar waar we met elkaar meer moeten doen aan rechtsbescherming zullen we dat uiteraard oppakken. Dat is primair de verantwoordelijkheid van de Minister voor Rechtsbescherming. Ik bespreek het advies met mijn collega’s in het kabinet en stuur voor het zomerreces van 2023 de Kamer een brief waarin ik u informeer over hoe wij opvolging geven aan de inzichten uit de monitor.
Wat vindt u ervan dat er concrete maatregelen in het nationaal actieplan moeten komen met speciale aandacht voor autonomie, participatie en toegankelijkheid?
Autonomie, participatie en toegankelijkheid zijn belangrijke elementen van toegang tot de rechter. Het College constateert meerdere knelpunten rond deze drie elementen en doet concrete aanbevelingen. Ik bespreek deze knelpunten en aanbevelingen met mijn collega’s in het kabinet en zal de Kamer voor het zomerreces hierover informeren.
Gaat u dit advies overnemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ga eerst in gesprek mijn collega’s in het kabinet en andere betrokkenen alvorens ik met een gezamenlijke reactie kom.
Deelt u het standpunt van het College dat ondertekening van het Facultatief Protocol kan bijdragen aan een betere rechtsbescherming voor mensen met een beperking? Waarom deelt u dit standpunt, of waarom niet?
Allereerst wil ik graag benadrukken dat de bestaande mogelijkheden in de nationale rechtsorde de rechtsbescherming van mensen met een beperking waarborgen. Mensen met een beperking kunnen een misstand melden of een oordeel aanvragen in het geval zij zich gediscrimineerd voelen of zich op een andere manier geschonden voelen in hun rechten.
Het Facultatief Protocol gaat over de vraag of een rechtszaak in eventuele laatste instantie, wanneer de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, ook aan een internationaal comité kan worden voorgelegd. Mensen met een beperking kunnen dan hun klacht voorleggen aan het VN-comité handicap. Ik begrijp dat het hebben van de potentiële mogelijkheid om de klacht ook aan een internationaal comité voor te leggen, van belangrijke betekenis is voor mensen met een beperking.
Hoe verhoudt dit zich tot de beantwoording van de List of Issues VN-verdrag Handicap, waarin het kabinet stelt dat inzicht in de financiële en juridische implicaties van belang is in de besluitvorming rond ratificatie van dit Facultatief Protocol?2
Ik vind het belangrijk om zorgvuldig te handelen als het gaat om de eventuele gevolgen van ratificatie van het Facultatief Protocol. De eerder met uw Kamer gedeelde voorlichting van de Raad van State brengt geen concrete grote juridische of financiële bezwaren aan het licht. Maar daarbij geldt de kanttekening dat niet alle mogelijke implicaties en risico’s in beeld kunnen worden gebracht, bijvoorbeeld op het punt van de doorwerking in de Nederlandse rechtsorde. Daarom hecht ik waarde aan zorgvuldig overleg over de ratificatie binnen het kabinet. Conform de motie die uw Kamer heeft aangenomen in het plenair debat van 22 december jl.3 zal ik u in het eerste kwartaal van 2023 het kabinetsbesluit omtrent de ratificatie van het facultatief protocol doen toekomen.
Hoe kunt u bevorderen dat er algemene toegankelijke informatie komt over ingewikkelde wet- en regelgeving?
Ik vind het belangrijk dat informatie over complexe wet- en regelgeving toegankelijk is zodat iedereen weet welke rechten ze hebben en wat ze moeten doen om hun rechten af te dwingen. Zo is het Informatiepunt Digitale Overheid specifiek gericht op het eenvoudig communiceren en uitleggen van lastige materie. Desalniettemin, het beschikbaar maken van toegankelijke informatie is een belangrijk aandachtspunt en ik zal de aanbevelingen van het College meenemen in mijn gesprekken met mijn collega’s in het kabinet en andere betrokkenen.
Gaat u gemeenten aanspreken die nog steeds geen onafhankelijke cliëntondersteuner voor mensen met een beperking hebben? Zo ja, op welke manier?
Onafhankelijke cliëntondersteuning draagt bij aan een betere positie van mensen met een beperking. Op grond van de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van onafhankelijke cliëntondersteuning aan hun inwoners. Inmiddels is in alle gemeenten de functie cliëntondersteuning beschikbaar en vindbaar op de website www.regelhulp.nl. Het College benoemt in zijn rapportage terecht dat de bekendheid van de functie beter kan. Ik heb daarom met de VNG en Movisie afgesproken dat ze in het eerste kwartaal van dit jaar een voorstel doen om de onafhankelijke cliëntondersteuning beter bekend te maken, met name onder professionals, die potentiële cliënten kunnen wijzen op het bestaan ervan.
Wilt u bewustwording rondom de rechten van en de omgang met mensen met een beperking vergroten bij ambtenaren en werknemers die werkzaam zijn in de rechtsbijstand?
Naar aanleiding van de rapporten over de uitvoering, zoals «Werken aan uitvoering» (WAU), «Ongekend Onrecht» van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag (POK) en het rapport «Klem tussen balie en beleid» van de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) zijn er ook binnen het veld van rechtsbijstand ontwikkelingen gericht op een mensgerichte uitvoering met oog voor kwetsbare groepen mensen, zoals mensen met een beperking. Uit die rapporten is gebleken dat er een onjuist beeld is ontstaan van het vermogen van mensen om een plan te maken, in actie te komen, acties vol te houden en met tegenslag om te gaan, het zogenoemde doenvermogen. Rondom dit doenvermogen heeft bijvoorbeeld de Raad voor Rechtsbijstand de Regeling Adviestoevoeging Zelfredzaamheid (RATZ) in het leven geroepen. Deze regeling voorziet in het kunnen verlenen van rechtsbijstand door een advocaat aan rechtzoekenden die volgens de vigerende wet- en regelgeving als zelfredzaam zouden moeten worden aangemerkt, maar die in de praktijk tussen de wal en het schip dreigen te vallen. Ook hier ligt het primaat bij de Minister voor Rechtsbescherming. Ik bespreek de aanbevelingen van het College daarom met de Minister van Rechtsbescherming.
De protesten in Iran |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Heeft de Nederlandse overheid contact met Iraanse democratische bewegingen en mensenrechtenactivisten en ondersteunt de Nederlandse overheid hen?
Sinds de start van de protesten in september jl. heb ik, evenals andere leden van het kabinet, meermaals gesproken met leden van de Iraanse gemeenschap in Nederland over de situatie in Iran. Laatstelijk op 10 januari jl. heb ik gezamenlijk met de Minister-President een delegatie Iraanse Nederlanders ontvangen. Tijdens die bijeenkomst is gesproken over de ervaringen van de deelnemers, de Nederlandse inzet en mogelijke handelingsperspectieven voor het kabinet – waaronder ondersteuning van mensenrechtenactivisten. Conform Tweede Kamer Motie van het lid Jasper van Dijk (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1985) zal het kabinet deze contacten voortzetten en de Iraanse gemeenschap blijven raadplegen over mogelijke maatregelen.
Wat heeft het kabinet gedaan om protesterende Iraniërs te helpen?
Het kabinet heeft Iran vanaf het begin van de protesten herhaaldelijk opgeroepen om het (dodelijke) geweld tegen demonstranten te staken, mensenrechten te respecteren en daders ter verantwoording te roepen. Dit doet Nederland via alle kanalen, zowel voor als achter de schermen en zowel bilateraal, via de EU als in multilateraal verband.
Op 9 december en 22 december jl. heb ik met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken gesproken en nogmaals de ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in Iran in heldere taal overgebracht. Op 15 december jl. heb ik tevens de Iraanse ambassadeur in Nederland ontboden vanwege de executies van twee jonge demonstranten op 8 en 12 december jl. Daarbij heb ik bovengenoemde boodschappen nogmaals onderstreept en specifiek opgeroepen om af te zien van nieuwe executies. In respons op de executie van twee demonstranten in Iran op 7 januari 2023 heb ik opnieuw de Iraanse ambassadeur ontboden en deze executies veroordeeld. Nederland heeft tevens andere EU lidstaten opgeroepen hetzelfde te doen. Naar aanleiding van de executie van een Brits-Iraanse burger is de Iraanse ambassadeur op 16 januari wederom ontboden en aangesproken op de zeer slechte mensenrechtensituatie. Daarnaast wordt momenteel – mede op initiatief van Nederland – een vierde pakket mensenrechtensancties voorbereid.
Vanwege de ernstige zorgen over een gebrek aan gerechtigheid en een eerlijk rechtsproces in Iran zelf, blijft Nederland daarnaast inzetten op het internationaal ter verantwoording roepen van daders van mensenrechtenschendingen in Iran. Binnen de VN-Mensenrechtenraad was Nederland cosponsor van de speciale zitting over Iran op 24 november 2022, waar met grote meerderheid een resolutie werd aangenomen voor een onafhankelijke Fact Finding Mission. Dit is een belangrijk instrument om bewijzen van mensenrechtenschendingen te verzamelen en deze schendingen internationaal aan de kaak te stellen.
Wat onderneemt het kabinet op Europees niveau voor actie tegen de repressie in Iran en hoe toont het support voor Iraniërs die protesteren?
Mede op initiatief van Nederland is inmiddels een significant aantal personen en entiteiten op grond van het EU Iran mensenrechtenregime gesanctioneerd en zijn ook sancties vanwege Iraanse droneleveranties ingesteld. Dit betekent concreet dat het verboden is om vanuit de EU handel te drijven met Iraanse personen of entiteiten die zijn gesanctioneerd onder het EU Iran mensenrechtensanctieregime of die zijn gesanctioneerd ten aanzien van de dronesleveranties van Iran aan Rusland. Ook mogen de personen op de lijst de EU niet inreizen. Het kabinet onderzoekt tevens de mogelijkheden om deze maatregelen uit te breiden. Mede op initiatief van Nederland heeft de Raad Buitenlandse Zaken op 12 december 2022 een derde pakket aan mensenrechtensancties op Iran aangenomen. Aanvullende sancties zijn in voorbereiding.
Ook heeft Nederland zich in EU-verband ingezet voor de verwijdering van Iran uit de VN CSW, met als oogmerk dat de EU lidstaten die zitting hebben in ECOSOC stemden voor de door VS ingediende resolutie die daarin voorziet. Zelf heb ik hier ook voor gepleit bij de Raad Buitenlandse Zaken van 12 december 2022. Op 14 december 2022 stemden alle EU lidstaten voor de verwijdering van Iran uit de VN CSW.
Zijn er Nederlanders of Iraans-Nederlanders opgepakt in Iran de afgelopen tijd? Als dat het geval is, om hoeveel mensen gaat het en wat heeft de regering gedaan voor deze Nederlanders?
Er is momenteel één casus bekend van een Nederlander die is opgepakt in relatie tot de onrusten in Iran. Zoals ook aangegeven in de beantwoording van Kamervragen van het lid Sjoerdsma d.d. 23 december 2022 met kenmerk 2022Z21781 verleent Nederland consulaire bijstand in deze casus. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat tevens in contact met de familie van deze Nederlander, maar doet geen (publiekelijke) uitspraken over individuele casuïstiek.
Daar waar de grote repressie en het geweld door het Iraanse regime tot een vluchtelingenstroom kunnen leiden, voelt Nederland zich verantwoordelijk om deze mensen op te vangen en een veilige haven te bieden?
Een ieder die stelt te vrezen voor vervolging kan in Nederland een asielaanvraag indienen. Indien aannemelijk is dat een persoon bij terugkeer vervolgd wordt of een reëel risico loopt op ernstige schade of onmenselijke behandeling, geeft dit recht op internationale bescherming. Dit is echter een individuele beoordeling. Er kan niet in generieke zin gesteld worden dat alle personen die uit Iran naar Nederland komen per definitie internationale bescherming zullen verkrijgen.
Bent u van plan om naar Mahsa Amini en haar dood onderzoek te laten doen?
Nederland heeft sinds september jl. de Iraanse autoriteiten meermaals opgeroepen om een gedegen, transparant en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de dood van Mahsa Amini. Deze boodschap heb ik in september jl. overgebracht in een gesprek met de Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de Algemene Vergadering van de VN in New York en sindsdien ook publiekelijk herhaald. Diezelfde boodschap is tevens in heldere bewoordingen kenbaar gemaakt in gesprekken op hoog-ambtelijk niveau met de Iraanse Ambassadeur in Den Haag als ook door de Nederlandse Ambassadeur in Teheran in zijn gesprekken met de Iraanse autoriteiten aldaar. Ook heeft Nederland hiervoor gepleit in multilateraal verband, waaronder in de VN-Mensenrechtenraad. Nederland blijft onverminderd oproepen tot een gedegen en onpartijdig onderzoek naar de dood van Mahsa Amini.
Is of wordt de Iraanse ambassadeur ter verantwoording geroepen voor de harde repressie van de protesten, het geweld tegen demonstranten en discriminatie van etnische minderheden?
Zie mijn antwoorden op vraag 2 en 6.
Giftige ammoniakdampen in varkensstallen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat er doorgaans minder wordt geventileerd in de winter, ook in varkensstallen?
Nee, ik kan niet bevestiging dat er doorgaans in de winter minder wordt geventileerd in varkensstallen. In 2019 is een omvangrijk pps- (publiek-private samenwerking) project gestart naar het stalklimaat in varkensstallen. Dit project heeft onder andere geresulteerd in het aanpassen van de klimaatrichtlijnen, in samenwerking met het onafhankelijk klimaatplatform voor de Varkenshouderij. Het advies aan varkenshouders is om meer te ventileren, omdat dit beter is voor het dier, de veehouder zelf en diens personeel, én beter is voor de productieresultaten en daarmee het economisch resultaat van het bedrijf. In 2022 zijn twee stalklimaatdagen georganiseerd. Tijdens deze klimaatdagen zijn onder andere de nieuwe richtlijnen gepresenteerd. Ook is in 2022 veel aandacht geweest in de vakpers over de nieuwe stalklimaatnormen.
Bereiken u ook signalen dat varkensstallen door de hoge gas- en energieprijzen op dit moment nóg minder worden geventileerd, om zo de warmte maximaal binnen te houden?
In het begin van de energiecrisis is op vele bedrijven en in de vakpers (ook bij andere sectoren) aandacht geweest voor energiebesparing. Er is in de vakpers en op de eerder genoemde klimaatdagen aangegeven wat de gevolgen zijn voor het stalklimaat als er minder geventileerd wordt. Deze zien zowel op het thermocomfort en impact voor de varkens, als op negatieve gevolgen voor het economisch rendement. De focus met betrekking tot energiebesparing is nu met name gericht op energie beperkende maatregelen die geen negatieve invloed hebben op dierenwelzijn en diergezondheid.
Kunt u bevestigen dat weinig ventilatie betekent dat de ammoniakconcentratie in de stallen waarschijnlijk nóg hoger oploopt?
Ja, het klopt dat ventileren bijdraagt aan het tegengaan van hoge ammoniakconcentraties. De ammoniakconcentratie is echter afhankelijk van meerdere factoren, zoals emitterend mestoppervlak in de stal, de temperatuur van de toplaag van de mest in de stal, klimaatsysteem, bevuiling van de ligvloer, voersamenstelling én dus de ventilatiehoeveelheid. Indien de minimale ventilatiehoeveelheid lager is dan norm, dan neemt in principe de ammoniakconcentratie in de stal toe.
Kunt u bevestigen dat een hoge ammoniakconcentratie in stallen betekent dat miljoenen varkens en biggetjes een groot risico lopen op, onder andere, longaandoeningen, borstvliesontstekingen, ontstoken ogen en meer gevallen van staartbijten?
De genoemde aandoeningen kunnen inderdaad effecten zijn van (onder meer) te hoge ammoniakconcentraties. Ammoniak kan bij hoge concentraties schadelijk zijn voor de gezondheid van varkens. De mate van schadelijkheid is naast de concentratie ook afhankelijk van de blootstellingsduur. De relatie tussen blootstelling aan ammoniak en ontstaan van gezondheidsproblemen is moeilijk vast te stellen, omdat vaak meerdere stalfactoren tegelijkertijd van invloed zijn op de gezondheid van de dieren.
Kunt u bevestigen dat het Klimaatplatform Varkens van de Wageningen Universiteit in 2013 op basis van metingen en berekeningen concludeerde dat de ammoniakconcentratie in veel Nederlandse varkensstallen op 50 tot 70 «parts per million» (ppm) kon liggen en daarbij waarschuwde dat dit hooguit 20 ppm zou mogen zijn?1
Nee. Navraag bij de Wageningen Universiteit wijst uit dat het Klimaatplatform geen metingen heeft uitgevoerd. Het is onduidelijk naar welke bron verwezen wordt, en ik kan om die reden geen uitspraak doen over de hoogtes. Wel klopt het dat er al jaren aandacht is vanuit het Klimaatplatform voor het klimaat in varkensstallen.
Kunt u bevestigen dat op de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)-checklists, die in 2018 tijdens inspecties zijn ingevuld en via een Wet openbaarheid van bestuur (WOB)-procedure zijn opgevraagd, eveneens te zien was dat in veel varkensstallen ammoniakconcentraties werden gemeten die (ver) boven 20 ppm lagen, tot zelfs 89 en 99 ppm?2
Ik kan bevestigen dat de NVWA in 2018 bij inspecties van het stalklimaat in varkensstallen ammoniakconcentraties heeft gemeten die boven 20 ppm lagen. Hoewel er in een aantal gevallen hoge gasconcentraties werden gemeten, ging dit niet altijd gepaard met vaststelling van een bepaalde mate van dierkenmerken. Bij een hoge gasconcentratie, maar zonder deze vaststelling van dierkenmerken, leidt dit in het huidige protocol niet tot het vaststellen van een overtreding. Kenmerken waarvoor grenswaarden zijn vastgesteld in onderzoek van de WUR in 2015: rode/vuile ogen, staart-/oorbijten en dierbevuiling. Deze kunnen wijzen op een ontoereikend klimaat.
Heeft u enig idee hoe hoog de ammoniakconcentraties in Nederlandse varkensstallen op dit moment liggen? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen?
Nee, dat is mij niet bekend. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dit in kaart te laten brengen.
Kunt u bevestigen dat de luchtkwaliteit in stallen volgens de wet al 25 jaar niet schadelijk mag zijn voor varkens, maar dat de open norm effectief toezicht in de weg staat?3
Het klopt dat de huidige wetgeving al jaren voorschrijft dat het stalklimaat niet schadelijk mag zijn. Zoals uw Kamer eerder is geïnformeerd klopt het ook dat deze regelgeving een open norm bevat. Daarom zijn de NVWA en LNV een werkgroep gestart om deze norm nader in te vullen (al dan niet middels regelgeving), om zo effectief toezicht beter mogelijk te maken.
Kunt u bevestigen dat de afgelopen jaren is geprobeerd de handhaving van deze open norm te verbeteren aan de hand van een protocol voor het beoordelen van het klimaat in varkensstallen, maar dat dit onvoldoende bleek bij te dragen aan effectief toezicht?
Dat klopt. In 2015 heeft de WUR onderzoek gedaan naar indicatoren die gebruikt kunnen worden door de varkenshouders en handhavers om inzicht te krijgen in situaties waarbij het stalklimaat onvoldoende gewaarborgd is en er mogelijk sprake is van verminderd dierenwelzijn en verminderde diergezondheid. Deze indicatoren zijn door de NVWA opgenomen in het handhavingsprotocol dat gebruikt wordt om te bepalen of stalklimaat schadelijk is. De praktijk heeft uitgewezen dat dit handhavingsprotocol onvoldoende houvast biedt voor effectief toezicht. Daarom onderzoekt de WUR, in opdracht van LNV op verzoek van de genoemde werkgroep (zie vraag 8), de mogelijkheden om het huidige protocol aan te scherpen en te verduidelijken. Zodat NVWA-inspecteurs duidelijk kunnen vaststellen of het stalklimaat al dan niet schadelijk is. Dit onderzoek wordt begin 2023 afgerond. Het is de inzet voor de zomer de open norm nader ingevuld te hebben.
Kunt u bevestigen dat de Inspecteur-Generaal (IG) van de NVWA daarop aan uw voorganger heeft geadviseerd om voor ten minste ammoniak- en kooldioxideconcentraties een limiet in de wet- en regelgeving op te nemen?4
Het klopt dat de Inspecteur-Generaal van de NVWA dit aan mijn voorganger heeft geadviseerd. Naar aanleiding van dit verzoek hebben LNV en de NVWA samen besloten een werkgroep te starten om invulling te geven aan de open norm zodat deze handhaafbaar is voor het toezicht. Het uitgangspunt is om tot een kwantitatieve invulling van de norm te komen.
Heeft u gezien dat de European Food Safety Authority (EFSA) afgelopen zomer in een nieuw rapport over het welzijn van varkens adviseerde om er op toe te zien dat ammoniakconcentraties onder 10 tot 15 ppm worden gehouden, omdat daarboven risico’s ontstaan voor diergezondheid en dierenwelzijn?5
Ik ben bekend met het EFSA-advies. Ook EFSA geeft aan dat meerdere klimaatfactoren in samenspel een rol spelen en dierenwelzijn en -gezondheid beïnvloeden. Deze bevindingen worden ook meegenomen in het WUR-onderzoek waarvan ik de uitkomsten begin 2023 verwacht.
Gaat u deze waarden overnemen en daarmee een concrete en meetbare limiet vastleggen in wet- en regelgeving zoals de IG heeft geadviseerd? Zo ja, per wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 9 onderzoekt de WUR of de mogelijkheden om te bepalen of stalklimaat schadelijk is aan te scherpen en te verduidelijken zijn. Mede op basis van het onderzoek bekijk ik of aanpassing van het protocol leidt tot een goed handhaafbare norm, of dat het wenselijk is om op een andere wijze invulling te geven aan de open norm. Daartoe sluit ik het wettelijk vastleggen van normen voor stalklimaat niet uit.
Gaat u de NVWA opdracht geven om deze winter extra controles uit te voeren op schadelijke ammoniakconcentraties in varkensstallen? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat miljoenen varkens deze winter extra lijden door giftige staldampen?
Nee, ik zal de IG NVWA niet vragen of hij bereid is deze controles uit te voeren. Het uitvoeren van extra controles heeft niet zoveel zin, omdat zoals ik ook bij vraag 1 en 2 heb toelicht er niet minder wordt geventileerd, en bij inspecties op varkensbedrijven de NVWA het stalklimaat al controleert.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
Ik heb mijn best gedaan de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Zoals vastgelegd in het Regelement van Orde (artikel 12.2) is de gebruikelijke beantwoordingstermijn binnen drie weken. Het beantwoorden van Kamervragen binnen één week vraagt zeer veel van de capaciteit van mijn ambtenaren en mijzelf. Om deze reden hanteren wij de streeftermijn van drie weken. Vanwege het kerstreces en de benodigde afstemming is dit niet gehaald; hierover heeft uw Kamer een uitstelbrief ontvangen op 9 januari jl.
Het zwijgcontract dat omwonenden van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo moesten tekenen om te voorkomen dat zij bezwaar maken tegen de overlast van de slachterij |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het feit dat eigenaren van 21 woningen in de omgeving van eendenslachterij Tomassen Duck-To in Ermelo hebben moeten tekenen voor een boeteclausule, waardoor zij direct 10.000 euro moeten betalen wanneer zij bezwaar maken tegen overlast vanuit de slachterij?1
Iedereen moet toegang hebben tot het recht. Daarbij hoort ook onafhankelijke geschilbeslechting door een rechter of een vergelijkbare instantie. Conform het Burgerlijk Wetboek mogen particuliere partijen zelf bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. Dit kan ook een afspraak zijn over het dulden van (enige) overlast doordat een woning gelegen is naast een bedrijf dat per definitie enige overlast voor de omgeving veroorzaakt, zoals een eendenslachterij. Deze contractsvrijheid kent echter ook grenzen. Uiteraard mogen afspraken niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden. Bovendien wordt een bepaling als deze beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Afspraken die de toegang tot het recht te zeer beperken zullen binnen deze grenzen al snel ontoelaatbaar zijn. Het is aan de burgerlijke rechter om in een concreet geval de toelaatbaarheid van een afspraak tussen particuliere partijen te beoordelen.
Heeft u gezien dat deze boeteclausule ook geldt voor de volgende bewoners van de huizen, aangezien hier sprake is van een kettingbeding, wat verkoop van deze woningen kan bemoeilijken?
Het Burgerlijk Wetboek staat in beginsel toe dat een afspraak via een kettingbeding wordt doorgegeven aan volgende bewoners. Voor zover het gaat om een toelaatbare afspraak verzekert de eerste verkoper hiermee dat ook latere kopers aan deze afspraak zijn gebonden. Zoals hierboven is opgemerkt, mag de afspraak die via het kettingbeding wordt doorgegeven, niet strijdig zijn met bestaande wet- en regelgeving, dan wel de openbare orde of de goede zeden en zijn de redelijkheid en billijkheid hierop van toepassing. Het is aan de burgerlijke rechter om de toelaatbaarheid van een dergelijke afspraak te beoordelen.
Bent u bekend met de vele meldingen die door omwonenden van de eendenslachterij in het verleden zijn gedaan bij de gemeente en omgevingsdiensten over onder andere stankoverlast en geluidsoverlast?
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Snapt u de grote frustratie van deze mensen die soms niet eens in hun tuin kunnen zitten vanwege de stank en die per dag – en soms in de nacht – vele vrachtwagens en busjes door hun straat zien en horen rijden?
Ervaren overlast door bedrijfsactiviteiten is bijzonder vervelend voor betrokkenen. Geur- en geluidhinder kunnen invloed hebben op de leefbaarheid, het welbevinden en de gezondheid van mensen. Daarom worden in de milieuwetgeving kaders gesteld voor activiteiten die overlast kunnen veroorzaken. Deze wet- en regelgeving, maar ook de wetgeving in het kader van een goede ruimtelijke ordening, heeft tot doel een balans te vinden tussen het gebruik van de fysieke leefomgeving en het behoud van diezelfde leefomgeving en de bescherming tegen hinder. Het is daarom belangrijk dat gemeenten bij het ontwikkelen van woningbouwplannen met deze regelgeving rekening houden. Het lokaal of provinciaal bevoegd gezag is verantwoordelijk voor een zorgvuldige toepassing van wet- en regelgeving ten aanzien van milieubescherming en ruimtelijke ordening.
Kunt u zich voorstellen dat nieuwe en toekomstige omwonenden van de eendenslachterij in Ermelo niet kunnen overzien wat zij kunnen verwachten aan overlast, mede gelet op de geschiedenis van dit bedrijf, waarbij onder ander sprake is geweest van illegale uitbreiding van het aantal geslachte dieren, van de werktijden en van illegale aanbouw bij de slachterij?
De bedrijfsactiviteiten moeten voldoen aan de huidige milieuregelgeving, ook ten aanzien van hinder. De milieuregelgeving moet worden nageleefd. Dit is de inzet van alle betrokken overheden. Het betreffende bedrijf is al enige decennia gevestigd op de huidige locatie. Er heeft in het verleden op verschillende momenten toetsing plaatsgevonden aan de wet- en regelgeving. Op dit moment ligt er een nieuwe vergunningaanvraag voor de eendenslachterij waarbij wederom getoetst zal worden aan deze regelgeving.
Erkent u dat het feit dat mensen een contract moeten tekenen om te voorkomen dat zij in de toekomst gaan klagen over overlast en privaatrechtelijk of publiekrechtelijk bezwaar gaan maken tegen de activiteiten van de slachterij, neerkomt op het uithollen van hun rechtspositie? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zoals ook opgemerkt in het antwoord op vraag 1, staat het particuliere partijen vrij om zelf te bepalen welke afspraken zij met elkaar maken. De grenzen aan deze vrijheid worden bepaald door wet- en regelgeving, de openbare orde en de goede zeden. In zijn algemeenheid geldt dat burgers voldoende toegang moeten hebben tot de rechter of een vergelijkbare instantie om hun rechten te verwezenlijken en dat afspraken die deze toegang te zeer beperken al snel ontoelaatbaar zullen zijn. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan dan ook nooit absoluut zijn. Het staat burgers vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is om mensen die een huis kopen op deze manier te laten afzien van hun rechten en daarmee monddood te maken? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zie het antwoord op de vorige vraag. Een afspraak om niet te klagen over overlast kan nooit absoluut zijn. Het staat de eigenaren vrij zich te wenden tot de burgerlijke rechter om de geldigheid van hun contract te laten toetsen.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. De termijn voor de beantwoording is verlengd vanwege de noodzaak tot het inwinnen van informatie en een goede afstemming tussen de verschillende betrokken partijen.
Het bericht ‘Veluws vakantiepark wil woonwijk worden, maar dat mag niet: ‘Onbegrijpelijk’’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Veluws vakantiepark wil woonwijk worden, maar dat mag niet: «Onbegrijpelijk»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van het vakantiepark, zoals genoemd in het artikel, die al jarenlang wil transformeren naar een woonwijk, mede omdat er geen recreatieve functies zijn, maar de gemeente dit niet toestaat?
Bij de afweging om een park al dan niet te transformeren naar een woonbestemming, is de (potentiële) economische vitaliteit van een park een belangrijke factor. Wanneer er geen recreatief toekomstperspectief meer is, pleit dit voor het veranderen van functie. Tegelijkertijd zijn er nog tal van andere factoren die een rol spelen in de afweging van gemeenten, zoals ook beschreven is in het kwaliteits- en afwegingskader «wonen in recreatiewoningen», dat vanuit het Ministerie van BZK is ontwikkeld om gemeenten te ondersteunen in een afweging rondom transformatievraagstukken.2
Vanuit de landelijke overheid is er onvoldoende zicht op alle relevante factoren, die ter plekke een rol kunnen spelen. Het is daarom aan de gemeente om een afweging te maken hoe om te gaan met de wens van de eigenaar-bewoners van park Maheki. De gemeente Putten is van mening dat het park Maheki, binnen het cluster van recreatieparken waarin het zich bevindt, een toeristisch toekomstperspectief heeft en gaat daarom niet over tot transformatie naar Wonen.
Deelt u de mening dat er een duidelijk onderscheid is tussen recreatieparken die nooit toeristisch zijn geweest of niet meer zijn, en dus ook niet de daarbij behorende voorzieningen hebben, en recreatieparken die wel een toeristische doel hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit park precies het voorbeeld is zoals beschreven in de motie-De Groot (Kamerstuk 32 847, nr. 942) met betrekking tot kansrijke transformatie naar een woonwijk? Kunt u het uiteenzetten waarom u het er wel of niet mee eens bent?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat het in zijn algemeenheid met de uitvoering van de genoemde motie?
Ik geef opvolging aan uw motie door middel van een inventarisatie naar het transformatiepotentieel van vakantieparken. Om het goede gesprek met gemeenten en provincies te kunnen voeren, is eerst meer zicht nodig op de aard en omvang van het transformatiepotentieel. Ik heb aan provincies gevraagd deze inventarisatie uit te voeren. Zoals toegezegd in het WGO van 14 november 2022, kom ik eind Q1 daar bij u op terug. Dit doe ik in samenhang met de toezegging aan uw Kamer om een vervolg op de actie-agenda vakantieparken vorm te geven.
Daarnaast vinden er regelmatig gesprekken plaats met gemeenten en provincies over transformatie van recreatieparken. Ook ondersteun ik gemeenten in het transformeren van vakantieparken door de inzet van het expert- en aanjaagteam «transformatie van vakantieparken».
Er wordt nu niet in kaart gebracht hoeveel parken zich hebben verenigd in een VvE. Daarbij betekent het bestaan van de wens tot transformatie naar Wonen van een VvE niet noodzakelijkerwijs dat een park daadwerkelijk geschikt is om te transformeren naar Wonen. Het is aan gemeenten, binnen provinciale kaders, om deze afweging te maken. Daarom heb ik provincies gevraagd de inventarisatie uit te voeren. Een VvE kan zich uiteraard wel tot gemeente en provincie wenden om de wens tot transformatie kenbaar te maken.
Het aanjaagteam is niet betrokken bij deze inventarisatie en het maken van de afweging om al dan niet te transformeren; zij gaat aan de slag, daar waar al het besluit is genomen om een park te transformeren. Het aanjaagteam versnelt de transformatie door gemeenten te ondersteunen met expertise bij het oplossen van knelpunten rondom bijvoorbeeld eigendomssituaties, participatie en omgevingsfactoren.
Hoe bent u op dit moment de regie aan het vormgeven om gemeenten die zelf niets zien in transformaties alsnog te bewegen om akkoord te gaan met de transformatie, wanneer de bewoners van de recreatieparken zelf het initiatief hebben genomen om aan alle eisen te voldoen en collectief de wens hebben om te transformeren naar een woonwijk?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is uw aanpak om juist willekeur bij gemeenten rondom kansrijke transformatie naar wonen tegen te gaan?
In het kader van de Actie-agenda Vakantieparken 2021–22 heb ik een kwaliteits- en afwegingskader gepubliceerd, dat gemeenten helpt om zoveel mogelijk relevante factoren mee te nemen in de afweging over het transformeren naar Wonen. Het kwaliteits- en afwegingskader helpt gemeenten om een complete afweging te maken. De weging van de verschillende factoren blijft aan gemeenten. Het is aan hen om een afweging te maken welke factoren en belangen prevaleren in de lokale context.
Hoe beoordeelt u gelet op de voorgaande vraag de conclusie van het rapport van Berenschot «Effecten wijziging Bor permanente bewoning recreatiewoningen» waarin staat dat gemeenten veelal niet bereid zijn om over te gaan tot het mogelijk maken van permanente bewoning?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie-De Groot (Kamerstuk 32 847, nr. 942) over landelijke regie nemen in een zorgvuldige transformatie van specifieke recreatieparken naar woonwijken?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het inventariseren welke recreatieparken in aanmerking zouden komen voor transformatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt er bij de inventarisatie ook gekeken naar hoeveel recreatieparken zich hebben verenigd in een Vereniging van Eigenaren (VvE)?
Zie antwoord vraag 5.
Zou het voor de inventarisatie niet beter zijn wanneer een VvE, die met een meerderheid van stemmen heeft besloten dat hun recreatiepark graag een woonpark wil worden, zich direct kunnen aanmelden bij het aanjaagteam van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kan als gevolg van vraag 12 sneller worden beoordeeld door het aanjaagteam of deze aanmelding van de VvE voldoet aan het afwegingskader voor transformatie naar wonen? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer kan de Kamer een de aanpak verwachten om het transformeren van de recreatieparken naar woonwijken in goede banen te leiden?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer gaat u starten met de uitvoering van het begeleiden van transformaties? Kunt u een tijdlijn schetsen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
De ruime overlap tussen een aantal vragen geeft mij reden om de beantwoording op een aantal punten te bundelen.
Het bericht dat van de bijna 22.000 hoogbejaarde wachtenden, 4.734 urgent wachten, wat een stijging van 70% is |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht dat 4.734 hoogbejaarde ouderen die wachten op een verpleeghuisplek urgent wachtenden zijn?1
De meest recente wachtlijst (stand 1 nov 2022) laat zien dat er op dit moment 307 cliënten zijn met status «urgent plaatsen» en 4.430 cliënten met status «actief plaatsen».
De urgent te plaatsen personen bevinden zich doorgaans in een (crisis)situatie waarin met spoed een plaats in een verpleeghuis gevonden moet worden. De zorgkantoren hanteren voor deze urgente gevallen een streefnorm die korter is dan de officiële treeknorm van 6 tot 13 weken. Uiteraard wordt er rekening gehouden met de individuele wensen en behoeften van betrokkenen (bijvoorbeeld de keuze van de locatie of de afstand tot het thuisadres), maar er is in deze urgente situaties niet altijd de garantie dat hieraan kan worden voldaan.
Voor de actief te plaatsen personen houden de zorgkantoren zo veel als mogelijk rekening met de specifieke behoeftes en wensen van de cliënten. Dat heeft tot gevolg dat de zorgkantoren soms een ruimere termijn hanteren dan de treeknorm, wanneer blijkt dat betrokkenen de gelegenheid willen nemen te kijken naar alternatieven (andere zorgaanbieder van voorkeur) en een wat langere wachttijd aanvaardbaar vinden. Ondertussen wordt doorgaans passende overbruggingszorg geregeld voor de thuissituatie.
Mocht het zo zijn dat er een urgente situatie ontstaat bij iemand die status «actief plaatsen» heeft, dan wordt de status omgezet in «urgent plaatsen». Dan bemiddelt het zorgkantoor om zo snel als mogelijk een geschikte plaats te vinden.
In het maandelijkse overzicht op www.zorgcijfersdatabank.nl is specifiek aangegeven (groen gearceerd) wat de wachtduur is van de mensen met status urgent plaatsen en actief plaatsen. Van de urgent te plaatsen personen wordt 92% binnen de treeknorm geplaatst. Van de actief te plaatsen personen is dat 55%.
De Nza, die toezicht houdt op de uitoefening van de zorgplicht door de zorgkantoren, constateert in haar recente magazine over de toegang tot de langdurige zorg dat afgelopen jaar de wachtlijst is toegenomen.
Urgent plaatsen
0
210
324
307
46%
Actief plaatsen
0
2.109
4.119
4.430
110%
Actief wachtend
1.530
0
0
0
-
Niet actief wachtend
19.499
0
0
0
-
Wacht op voorkeur
0
13.987
16.940
17.086
22%
Eind 2020 stonden er ongeveer 21.000 mensen op de wachtlijst. In 2021 is de wachtlijst gedaald. Deels is dit te verklaren door oversterfte door Corona in de verpleeghuizen; deels hebben sommige cliënten besloten langer thuis te blijven wonen en de verhuizing naar een verpleeghuis uitgesteld. In 2022 is de wachtlijst toegenomen naar bijna 22.000 personen; dat kan kenmerken hebben van een «inhaaleffect». Bij het antwoord op vraag 2 ga ik in op mijn beleid terzake.
Per wanneer heeft u het groeien van de lijst met wachtenden op een verpleeghuisplek gestuit?
Het is voor mij niet mogelijk concreet aan te geven wanneer de wachtlijst een piek heeft bereikt en de weg naar beneden wordt ingezet. Gezien de vergrijzing en de arbeidsmarktkrapte zijn er geen makkelijke oplossingen. Mijn beleid2 is erop gericht de zorg en ondersteuning voor ouderen samen met het veld anders vorm te geven, maar dit kost tijd en daar kunnen we niet op wachten. Daarom heb ik al aangekondigd dat ik de komende periode in gesprek ga met de regio’s. Ik begin met deze gesprekken op die plaatsen waar dit probleem het grootst is.
In deze gesprekken ga ik samen met de partijen in beeld brengen hoe we de zorg en ondersteuning thuis beter kunnen organiseren, opdat mensen niet of later naar het verpleeghuis hoeven. Ik wil ook weten wat de regionale partijen daarbij nodig hebben. Het is belangrijk daarbij ook aandacht te hebben voor de organisatie en beschikbaarheid van plekken voor tijdelijke opname en revalidatiezorg, omdat we moeten zorgen dat ouderen na een tijdelijke terugval weer zoveel mogelijk naar huis kunnen met passende zorg. Dit sluit aan bij wat veel ouderen zelf willen.
Per wanneer hebben de 4.734 actief wachtende hoogbejaarden, met wie het zelfstandig urgent niet meer gaat, een verpleeghuisplek?
Ongeveer 55% van de 4.430 personen met de status «actief plaatsen» krijgt binnen de treeknorm van 6 weken een plaats aanboden in een verpleeghuis. Voor een deel van de cliënten wordt, in goed overleg met de cliënt, soms een wat ruimere wachttijd gehanteerd. Ruim 80% van de cliënten krijgt binnen deze ruimere wachttijd (6-13 weken) een plaats in een verpleeghuis.
Per wanneer hebben alle bijna 22.000 wachtende hoogbejaarden, met wie het zelfstandig niet meer gaat, een verpleeghuisplek?
Zoals hierboven aangegeven, krijgt 92% van de mensen met status «urgent plaatsen» een plaats aangeboden binnen de treeknorm. Ongeveer 7% van de mensen wachten 6-13 weken en 1% wacht langer dan 13 weken. Van de mensen met status «actief plaatsen» geldt dat 55% binnen de treeknorm en 80% binnen de (wat ruimere) streefnorm wordt geplaatst.
De ongeveer 17.000 mensen met de status» wacht op voorkeur» kiezen ervoor voorlopig thuis te blijven wonen en af te wachten tot er een plek is bij de aanbieder van hun voorkeur. Van deze 17.000 mensen hebben 15.000 mensen een voorkeur voor een specifieke locatie of woonwens, bijvoorbeeld voor nieuwbouw. Het initiatief ligt in deze situaties bij de cliënt of de zorgaanbieder om contact op te nemen met het zorgkantoor, wanneer de situatie of de opnamewens verandert. Dit kan betekenen dat de status van de cliënt wordt aangepast in «actief of urgent plaatsen». Het zorgkantoor gaat dan in overleg met de betrokkenen op zoek naar een passende plek en houdt daarbij de doorlooptijd nauwlettend in de gaten.
Hoeveel van deze bijna 22.000 wachtenden op een verpleeghuisplek zijn geïndiceerd met zorgzwaartepakket 4, respectievelijk 5, 6 en hoger?
VV4
Beschut wonen met intensieve begeleiding en uitgebreide verzorging
5.629
26%
VV5
Beschermd wonen met intensieve dementiezorg
12.152
56%
VV6
Beschermd wonen met intensieve verzorging en verpleging
3.630
17%
anders
412
2%
21.823
Vrijwel alle wachtende cliënten hebben een zorgzwaarteprofiel VV4, VV5 of VV6.
Het bericht ‘Mbo wil financiële steun van kabinet en gemeenten voor student in armoede’ |
|
Habtamu de Hoop (PvdA), Bouchallikh |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mbo wil financiële steun van kabinet en gemeenten voor student in armoede»?1
Ja.
Herkent u het beeld van mbo-studenten die steeds vaker te maken hebben met armoede door de hoge inflatie en de energiecrisis?
Ja, dit beeld herken ik en het kabinet maakt zich hier ook zorgen over. Om die reden heeft het kabinet sinds 1 januari jl. het minimumloon, de zorg- en huurtoeslag en het kindgebonden budget verhoogd en een prijsplafond voor energie geïntroduceerd. Uitwonende studenten krijgen daarnaast vanwege de inflatie voor studiejaar 2023–2024 €165 per maand extra bovenop de reguliere basisbeurs. Ook zet ik me ervoor in dat studenten meer gebruik maken van de aanvullende beurs, omdat helaas nog veel studenten deze beurs niet aanvragen. Ik verwacht dat deze maatregelen een significante verbetering voor de financiële situatie van mbo-studenten opleveren.
Bent u hierover in gesprek met de mbo-instellingen en studenten?
Ja, hierover praat ik onder andere met de MBO Raad en JOBmbo. Zeker gegeven de recente signalen dat studenten vaker in financiële problemen komen, vind ik het belangrijk om het gesprek te blijven voeren.
Heeft u in kaart in hoeverre het mbo-studentenfonds toereikend is gezien de verslechterde financiële positie van mbo-studenten? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen en het mbo-studentenfonds uit te breiden als dat nodig is?
De financiële toereikendheid van het mbo-studentenfonds is meegenomen in de evaluatie waarover ik uw Kamer op 20 december 2022 heb geïnformeerd. 2 Op basis van de informatie die mbo-scholen hebben aangeleverd, concludeer ik dat de financiering voor het fonds vooralsnog toereikend is. Ik blijf de toereikendheid van de financiering voor het mbo-studentenfonds nauwlettend in de gaten houden. Dit doe ik op basis van de gegevens die scholen hierover aanleveren in hun jaarverslag.
Hoeveel instellingen hebben, naast het mbo-studentenfonds, een eigen fonds voor studenten boven de 18 jaar?
Alle scholen hebben op grond van het mbo-studentenfonds de mogelijkheid om ook studenten ouder dan 18 te ondersteunen. Sommige scholen kiezen ervoor om steun aan meerderjarige studenten in een apart fonds te positioneren, terwijl anderen de keuze maken om ook deze steun bij hun mbo-studentenfonds te laten horen. Uit de enquête aan mbo-scholen voor de evaluatie van het fonds blijkt dat de ruime meerderheid van mbo-scholen ook vanuit het fonds hulp biedt aan meerderjarige studenten.
Hoe kunt u mbo-instellingen, die geen eigen fonds hebben, ondersteunen?
Alle mbo-scholen zijn verplicht om een mbo-studentenfonds te hebben en op alle scholen is ondertussen ook een studentenfonds aanwezig. Mbo-scholen wil ik in brede zin ondersteunen bij de uitvoering van het mbo-studentenfonds. Hiervoor ga ik samen met de MBO Raad kennisdeling organiseren. In deze kennisdelingsbijeenkomsten zal ook aandacht zijn voor de vraag hoe scholen om kunnen gaan met aanvragen van mbo-studenten boven 18 jaar voor het mbo-studentenfonds.
Welke mbo-instellingen werken met budgetcoaches en wat is het effect daarvan?
Het kabinet neemt in brede zin maatregelen om mbo-studenten te helpen met eventuele financiële problemen. Binnen de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden van de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen is een belangrijke doelstelling om geldzorgen te voorkomen en tegen te gaan. In dit kader zet het kabinet in op financiële educatie door ervoor te zorgen dat alle kinderen en jongeren, met name in het mbo, financiële kennis, vaardigheden en competenties ontwikkelen. Over de aanpak Geldzorgen, Armoede en Schulden heeft mijn collega-minister uw Kamer vorige zomer geïnformeerd.3 Financiële educatie of ondersteuning kan door middel van budgetcoaches op het mbo, maar ook op andere manieren. Hier bestaat geen uitputtend overzicht van. Ik vind het van belang om beter zicht te krijgen op de behoefte aan en het effect van de verschillende vormen van educatie. Ik ga daarom in gesprek met scholen en studenten om beter zicht te krijgen op hoe financiële educatie nu vorm krijgt, aan welke hulp studenten precies behoefte hebben, wat er werkt. De inzet op budgetcoaches zal onderdeel zijn van dit gesprek.
Ziet u mogelijkheden om de inzet van budgetcoaches op mbo-instellingen uit te breiden?
Zie antwoord vraag 7.
Ondersteunt u mbo-instellingen bij het faciliteren van gratis ontbijt/lunch en kunt u deze ondersteuning uitbreiden naar alle mbo-instellingen?
De keuze van enkele mbo-scholen om gratis ontbijt of lunch voor studenten te verzorgen, maken zij zelfstandig en faciliteer ik niet specifiek. Hoewel ik het zeer bewonderingswaardig vind dat scholen dit soort steun verzorgen, ben ik het met de MBO Raad en JOBmbo in hun persbericht eens dat de echte oplossing voor studenten in financiële problemen zit in het versterken van hun koopkracht en dat van de andere leden van hun huishouden. Daarop zet het kabinet dan ook in.
Op welke manier kunt u of kunnen mbo-instellingen ervoor zorgen dat de schoolkosten lager worden voor mbo-studenten?
Een belangrijke manier om schoolkosten voor mbo-studenten lager te maken is om ervoor te zorgen dat studenten niet langer leermiddelen moeten aanschaffen die zij uiteindelijk niet gebruiken. Hierover heb ik op 15 november 2022 uw Kamer per brief geïnformeerd.4 Uit onderzoek van JOBmbo blijkt dat meer dan 90% van de studenten aangeeft leermiddelen te moeten aanschaffen die niet of nauwelijks gebruikt worden.5 Ik vind dit zeer verontrustend. Met mbo-scholen is daarom de afspraak gemaakt dat zij een terugkoopregeling moeten hebben die inhoudt dat de school ongebruikte leermiddelen moet terugkopen. Helaas is het bestaan van deze regelingen niet voor iedere student duidelijk. Om die reden heb ik mbo-scholen opgeroepen om vóór 1 maart aanstaande concrete afspraken met hun studentenraad te maken over de communicatie van de regeling ongebruikte leermiddelen.
Daarnaast is het met amendement van het lid Hagen c.s. geld vrijgemaakt om de schoolboeken voor de vakken taal, rekenen en burgerschap kosteloos ter beschikking te stellen aan minderjarige studenten.6 Met deze maatregel worden de schoolkosten voor mbo-studenten lager.
Tot slot is het zo dat juist voor die studenten die onvoldoende geld voor leermiddelen hebben, het mbo-studentenfonds bestaat. Minderjarige mbo-studenten met onvoldoende geld, hebben recht op steun uit dit fonds en zoals in het antwoord op vraag 5 beschreven kunnen mbo-scholen ook meerderjarige studenten hulp vanuit het fonds bieden.
Heeft u in kaart hoeveel studenten niet in aanmerking komen voor de energietoeslag?
Begin 2023 zal de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen een onderzoek uit laten voeren onder een representatieve groep gemeenten naar het gebruik en de uitvoering van energietoeslag. Daaruit zal ook een breder beeld van de ondersteuning aan studenten naar voren komen. De Minister zal uw Kamer vóór de zomer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Welke aanbevelingen van het «Nibud mbo-onderzoek 2021»2 heeft u inmiddels uitgevoerd en wat zijn de effecten daarvan?
In de Kamerbrief over de kabinetsreactie op de Nibud Studentenonderzoeken8 heb ik aangegeven hoe ik uitvoering heb gegeven aan de aanbevelingen van het Nibud gericht op mbo-studenten. Wat betreft de aanbeveling om het stelsel van studiefinanciering te versimpelen zal ik de bijverdiengrens voor mbo-studenten schrappen en maatregelen nemen om het stopzetten van het studentenreisproduct te versimpelen. Het schrappen van de bijverdiengrens maakt onderdeel uit van het wetsvoorstel over de herinvoering van de basisbeurs en tegemoetkoming voor studenten onder het studievoorschot. Dit wetsvoorstel heb ik eind 2022 naar uw Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met nieuwe betaalmethoden in het openbaar vervoer is inmiddels door uw Kamer en de Eerste Kamer aangenomen. Na de (geleidelijke) overstap naar de nieuwe betaalmethoden in het ov wordt het stopzetten van het studentenreisproduct simpeler en kan het na uitschrijving van de opleiding automatisch worden stopgezet.
Het Nibud deed ook de aanbeveling om de voorlichting aan ouders en studenten te verbeteren. DUO heeft ten eerste de voorlichting over de aanvullende beurs verbeterd. Daarnaast is de informatie over financiële regelzaken nu meer in samenhang gebracht en verduidelijkt. Ook heb ik onderzocht hoe we decanen en mentoren kunnen ondersteunen om mbo-studenten te wijzen op financiële regelingen waar ze recht op hebben. Naar aanleiding van dit onderzoek ga ik dit jaar met mentoren en decanen in gesprek.
Heeft u in kaart hoeveel mbo-studenten uitvallen tijdens de studie, omdat de kosten te hoog worden en ze liever gaan werken? Zo ja, hoe wilt u dit probleem aanpakken?
Het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) voert jaarlijks een schoolverlatersonderzoek uit waarin ook de redenen voor voortijdig schoolverlaten worden uitgevraagd. Negen procent van de ondervraagde voortijdig schoolverlaters gaf aan dat de belangrijkste reden voor uitval het gaan werken was. Dit kan bijvoorbeeld zijn omdat de student het inkomen nodig had.9
Ik vind het onacceptabel dat studenten vanwege financiële redenen niet beginnen met of stoppen met hun studie. In mijn brief over voortijdig schoolverlaten van 2 november 2022 heb ik aangegeven dat werken, als alternatief voor een opleiding, ook bij een groeiende economie aantrekkelijker wordt. Het is nog niet duidelijk in welke mate dit echt een verklaring is voor vsv. Omdat hierover wel signalen uit het veld kwamen, is in 2020 met diverse landelijke partijen een intentieverklaring getekend waarin benadrukt wordt dat het halen van een startkwalificatie de voorkeur heeft boven het ongediplomeerd aan de slag gaan bij een werkgever.10
Daarnaast is er het mbo-studentenfonds, hebben mbo-studenten recht op een basisbeurs en eventueel ook op een aanvullende beurs. Helaas zijn er nog veel studenten die geen aanvullende beurs aanvragen, ondanks dat zij hier recht op hebben. Om die reden DUO heeft de communicatie over de aanvullende beurs bijvoorbeeld geïntensiveerd. Studenten en aankomende studenten worden niet alleen op de website van DUO, maar ook in brieven, sociale mediacampagnes en door informatie op scholen gewezen op het bestaan van de aanvullende beurs. Ook verstuurt DUO berichten aan studenten die de aanvullende beurs nog niet hebben aangevraagd om hen te wijzen op het bestaan ervan. Met het wetsvoorstel herinvoering basisbeurs wordt een aanvullende maatregel getroffen zodat de aanvullende beurs altijd standaard aangevinkt staat bij het aanvragen van studiefinanciering. Hiermee verwacht ik een substantiële toename van het gebruik van de aanvullende beurs.
Heeft u in kaart voor hoeveel mbo-studenten het niet mogelijk is om in een studentenwoning te vinden en ze hierdoor een te hoge huur aan particulieren betalen? Zo ja, wat doet u hieraan?
Nee, die precieze cijfers zijn nog niet bekend. In de Landelijke monitor studentenhuisvesting worden sinds enkele jaren ook cijfers over mbo-studenten opgenomen die een indruk geven van het beroep op studentenhuisvesting. Vanaf dit jaar wordt onderzocht welk deel van de uitwonende studenten gebruik maken van studentenhuisvesting.11
Om ook het belang van de mbo-student te behartigen is voorts overleg gestart tussen de brancheorganisatie van sociale studentenhuisvesters, Kences, met de MBO Raad. Dit overleg gaat onder andere over de toegankelijkheid van studentenwoningen voor mbo-studenten.
Het bericht 'Akkoord over beperken export chiptech naar China' |
|
Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat kabinet heeft ingestemd met exportbeperkingen van chipmachines en chiptechnologie aan China? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd?1
Op de inhoud van gesprekken die Nederland voert met partnerlanden kan ik vanwege de vertrouwelijkheid niet ingaan. Zoals eerder gemeld, zal ik u uiteraard informeren in geval van beleidswijzigingen: deze zijn op dit moment niet aan de orde. Ik verwijs u graag naar de Kamerbrief van 1 december jl., en de vertrouwelijke technische briefing die 8 december plaatsvond.
Wilt u zo snel mogelijk met de Kamer delen welke afspraken er zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de effecten van de afspraken op Nederlandse bedrijven? Zijn deze bedrijven geconsulteerd in het proces?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de effecten op onze (economische) veiligheid?
In de Kamerbrief van 1 december bent u geïnformeerd over de overwegingen van exportcontrolebeleid in het algemeen, en halfgeleidertechnologie in het bijzonder. De bescherming van nationale veiligheid is het uitgangspunt. Op basis daarvan, heeft het kabinet drie strategische doelen gedefinieerd voor halfgeleidertechnologie: 1) Voorkomen dat Nederlandse goederen bijdragen aan ongewenst eindgebruik, zoals militaire inzet of in massavernietigingswapens. 2) Voorkomen van ongewenste strategische afhankelijkheden. 3) Behoud van Nederlands technologisch leiderschap en westerse standaarden. U bent op 8 december jl. tijdens een vertrouwelijke briefing hierover nader geïnformeerd. Indien van beleidswijzigingen sprake is, zal ik uw Kamer informeren. Dat is nu niet het geval.
Wat zijn de effecten op de veiligheid van Europa?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u de veiligheidsaspecten met uw Brusselse collega’s besproken? Zo ja, wat kwam hieruit en zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in Kamerbrief van 1 december, is internationale samenwerking een essentieel onderdeel van exportcontrolebeleid. Europese wetgeving is de basis van het Nederlandse exportcontrolebeleid, en Nederland streeft naar eensgezinde uitvoering hiervan. Nederland voert doorlopend gesprekken hierover. Primaire partners zijn de EU lidstaten en de Europese Commissie. Op de inhoud van die gesprekken kan ik niet in het openbaar ingaan.
Welke veiligheidsrisico’s waren er voor Nederland geweest als deze afspraken niet waren gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat staat er tegenover het moeten beperken van onze export? Bent u van mening dat dit proportioneel is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw verwachting van de klacht die China tegen de VS heeft ingediend bij de WTO? Verwacht u een gelijke klacht aan het adres van Nederland?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de klacht die China heeft ingediend tegen de VS in het kader van WTO geschillenbeslechting. Het gaat om een klacht over exportcontrole maatregelen voor halfgeleidertechnologie die de VS heeft aangekondigd op 7 oktober jl. ter bescherming van de nationale veiligheid. China claimt dat deze motivatie niet consistent is met WTO-regels. In het kader van deze klacht zullen China en de VS eerst bilaterale consultaties houden. Op de uitkomst hiervan kan ik niet vooruitlopen. Wel merk ik op dat de WTO regels uitzonderingsgronden kennen, waaronder ten behoeve van nationale veiligheid, op basis waarvan exportcontrole maatregelen worden genomen. Zoals ik eerder heb aangegeven, maakt Nederland een eigen afweging als het gaat om exportcontrole. Ik ga niet speculeren over mogelijke klachten die Nederland zou kunnen ontvangen.
Verwacht u nog verdere reacties vanuit China, zowel economisch als diplomatiek? Welke impact denkt u dat de exportbeperkingen hebben op de technologische ontwikkeling in China en daarmee op militaire macht van China en de mensenrechtenschendingen binnen China zelf?
Ik ga niet speculeren over mogelijke reacties vanuit het China. In de brief die u heeft ontvangen op 1 december jl. en in het antwoord op vragen 4, 5, 7 en 8 staan de uitgangspunten voor exportcontrolebeleid van halfgeleidertechnologie.
Op welke manier heeft u de mogelijkheden voor exportbeperkingen besproken met uw collega’s in Brussel?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Wapenexportbeleid op 21 december?
Ja.
Het bericht ‘Jongeren vaker betrokken bij fraude en cybercrime, politie maakt zich zorgen’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ruud Verkuijlen (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jongeren vaker betrokken bij fraude en cybercrime, politie maakt zich zorgen»1?
Ja.
Hoe verklaart u dat jongeren steeds vaker betrokken zijn bij fraude en cybercrime?
Voor zover bekend blijkt niet uit het huidige inzicht dat jongeren steeds vaker betrokken zijn bij online fraude en cybercrime in 2022. Tegen het einde van het eerste kwartaal van 2023 komt het OM met een overzicht dat specifiek ziet op het aantal cybercrimezaken dat in 2022 is afgedaan, volgend uit de afspraken uit de Veiligheidsagenda. Ik vind het belangrijk om meer inzicht te vergaren in de rol van jongeren in criminaliteit. Daarom voert de politie in opdracht van mijn ministerie een onderzoek uit naar de daders achter online fraude, waaronder geldezeldelicten.
Op welke manier probeert u het besef te creëren bij jonge daders en hun ouders dat ze echte slachtoffers treffen, hetgeen nu vaak lijkt te ontbreken?
De overheid organiseert of stimuleert verschillende initiatieven om het besef van online gedrag bij jongeren en hun ouders in het digitale domein te vergroten. Hiervan wordt een aantal hieronder toegelicht.
Begin oktober 2022 is «Mijn Cyberrijbewijs» gelanceerd, een gratis lesprogramma voor groep 7 en 8 van het basisonderwijs. Mijn Cyberrijbewijs gebruikt vijf lessen om jonge mensen bewust te maken van de eigenschappen en risico’s van het internet. Het materiaal is breed beschikbaar via de website of via educatieve platforms zoals LessonUp en Gynzy. Bij Mijn Cyberrijbewijs is het, naast het uitzetten van de interventie binnen het onderwijs, een optie om de lessen door vrijwilligers te laten geven.
De politie maakt met de mobiele game Framed leerlingen bewuster van strafbare gedragingen in de online wereld. Leerlingen kunnen vanuit hun eigen leefwereld ervaren welke ernstige gevolgen door online gedrag kunnen worden veroorzaakt. Bij de afronding van het spel verkrijgt de leerling een fictief strafblad. De campagne Framed is het derde (school)jaar ingegaan. Inmiddels heeft meer dan de helft van alle middelbare scholen zich aangemeld voor het gratis lespakket Framed en hebben ruim 135.000 leerlingen Framed gespeeld.
Halt geeft voorlichting in het voortgezet onderwijs over de risico’s en gevolgen van online fraude en cybercrime. In de lessen maakt de Halt-medewerker leerlingen bewust van de risico’s van online fraude en cybercriminaliteit. Daarnaast krijgen leerlingen handelingsperspectieven aangereikt die moeten helpen bij het herkennen en voorkomen van online fraude en cybercrime. De module bevat de volgende onderwerpen: geldezels, identiteitsfraude, aan- en verkoopfraude, hulpvraagfraude, phishing en hacken.
Via de politie is de interventie re_B00Tcmp ontwikkeld. Re_B00Tcmp maakt jongeren die affiniteit met IT hebben weerbaar tegen het ontwikkelen van een criminele cybercarrière. Jongeren en hun ouders worden geïnformeerd over wat wel en niet mag op het internet. Ook leren jongeren hoe zij hun IT-skills op een positieve manier kunnen inzetten en krijgen carrièreadvies aangeboden.
Daarnaast is er HackShield, dat een module «online grenzen» heeft, waarin jongeren leren hoe zij cybercrime kunnen herkennen en hoe zij kunnen voorkomen dat ze zelf dader of slachtoffer hiervan worden.
In 2020 is de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime van start gegaan met als doel om gemeenten en lokale samenwerkingsverbanden of partijen aan te sporen in de (preventieve) aanpak van cybercriminaliteit. Ook de initiatieven re_B00Tcmp en HackShield zijn vanuit de City Deal gestimuleerd. Succesvolle pilots vanuit de City Deal worden verspreid via de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid en in het kader van de preventieve aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit (Preventie met gezag).
Worden ouders meegenomen bij de aanpak om cybercrime bij jongeren terug te dringen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja. In verschillende interventies wordt aandacht besteed aan de rol die ouders kunnen spelen in het voorkomen van criminaliteit van hun kinderen. Zo is er binnen Mijn Cyberrijbewijs een begeleidende ouderbrief en praatplaat ontwikkeld. Deze ouderbrief en praatplaat helpen ouders een gesprek met hun kinderen over hun online gedrag te voeren.
Binnen de Halt-interventie is het een standaardwerkwijze om ouders te betrekken. Halt heeft een module over online fraude en cybercrime, bedoeld voor de ouders. De Halt-medewerker attendeert de ouders op welke gedraging online strafbaar is en geeft hen handvatten voor het aangaan van een gesprek met hun kinderen. Ook is er standaard aandacht voor een vorm van excuus/herstel en, indien van toepassing, schadebemiddeling met het slachtoffer. In de interventie re_B00Tcmp worden ouders voorgelicht over cybercrime en de grenzen die online gelden.
Worden ouders risicoaansprakelijk gesteld voor de financiële schade die de slachtoffers door toedoen van de strafbare handelingen van hun kinderen lopen. Zo ja, hoe vaak gebeurt dit per jaar?
Ouders van kinderen tot en met 15 jaar zijn aansprakelijk, als er schade is als gevolg van een strafbaar feit dat hun kind heeft gepleegd (artikel 6: 169 Burgerlijk Wetboek). Ouders van kinderen vanaf 16 jaar zijn niet aansprakelijk voor de schade die is veroorzaakt door hun kind. Ouders die aansprakelijk zijn voor de schade die is veroorzaakt door hun kind, kunnen in de regel een beroep doen op een aansprakelijkheidsverzekering indien aanwezig. Ik beschik niet over cijfers hoe vaak en in welke mate ouders in dergelijke gevallen daadwerkelijk aansprakelijk worden gesteld voor schade veroorzaakt door hun kind, of hoe vaak verzekeraars in deze gevallen schade uitkeren. Navraag bij het Verbond van Verzekeraars wijst uit dat ook het Verbond geen gegevens bijhoudt over ingediende claims door ouders die aansprakelijk zijn gesteld voor schade veroorzaakt door hun kind.
Wat zijn de knelpunten bij het vaststellen van risicoaansprakelijkheid van ouders voor financiële schade die hun kinderen aan slachtoffers hebben toegebracht en welke maatregelen zijn er mogelijk om deze knelpunten op te lossen?
Er zijn mij geen specifieke knelpunten bekend bij het vaststellen van risicoaansprakelijkheid van ouders.
Op welke manier zijn gemeenten nu druk bezig om te kijken hoe ze kunnen bijdragen om cybercrime bij jongeren terug te dringen?
Gemeenten worden actief aangemoedigd om cybercrime bij jongeren terug te dringen. Dit gebeurt voornamelijk via de City Deal Lokale Weerbaarheid en Cybercrime.
Verschillende succesvolle initiatieven worden in 2023 vanuit de City Deal actief aangeboden aan gemeenten: re_B00Tcmp, HackShield en een interventie tegen geldezels. Dit gebeurt voornamelijk via de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid. Deze samenwerkingsverbanden ontvangen vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime de middelen om gemeenten aan te moedigen en te faciliteren in de lokale aanpak van cybercrime door jongeren. Ten eerste worden gemeenten aangemoedigd om op lokaal niveau projecten in dit kader te initiëren. Daarnaast wordt ingezet op het borgen van de aanpak cybercrime in de lokale veiligheidsplannen van de gemeenten.
Tot slot is voor de periode 2022–2025 vanuit het programma Preventie met gezag jaarlijks 1 miljoen euro beschikbaar voor de doelgroep jongeren en digitale criminaliteit. In deze periode worden Mijn Cyberrijbewijs, de projecten en opgedane kennis uit de City Deal verder naar gemeenten verspreid.
Wat gaat u eraan doen om de cybersecuritygame «Hackshield» zo snel mogelijk uit te rollen in alle 344 gemeenten?
Zoals te lezen bij de beantwoording van vraag 3, zet het ministerie breed in op het versterken van digitale weerbaarheid van jongeren. De rijksoverheid draagt bij aan de naamsbekendheid en verdere uitrol van HackShield via de City Deal en via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).
Het komende jaar worden gemeenten door HackShield, in samenwerking met het CCV en de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid, actief benaderd om een abonnement af te sluiten. Hierbij wordt de koppeling gezocht met themaweken, zoals de week van het geld, de week van de mediawijsheid en de week van de veiligheid. Met een abonnement kunnen gemeenten onder andere een campagne tot stand brengen en middels deze campagne het aantal spelers verhogen. Ook wordt HackShield genoemd in de «Cybersnackbox» van het CCV. Deze is aan alle gemeenten gestuurd en bevat een handreiking waarmee gemeenten op laagdrempelige wijze aan de slag kunnen met het thema cyberveiligheid en een aantal concrete en succesvolle cyberprojecten.
Momenteel hebben 138 gemeenten een abonnement bij HackShield. Een abonnement is niet noodzakelijk om HackShield te kunnen spelen. Het spel is gratis beschikbaar voor alle kinderen in Nederland. Inmiddels is het spel door 150.000 kinderen gespeeld.
In hoeverre wordt op scholen aandacht besteed aan cybercrime? Lopen er pilots op scholen om cybercrime onder jongeren terug te dringen? Zo ja, op welke wijze is dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 4.
In hoeverre wordt Hack_Right nu ingezet? Wat zijn hiervan tot dusver de resultaten? Zijn er verbetermogelijkheden hoe Hack_Right beter ingezet kan worden? Zo ja, wat zijn deze verbetermogelijkheden?
Hack_Right is een interventie voor first offenders (tussen 12–30 jaar) van cybercrimedelicten en kan nu worden ingezet als Halt(+) afdoening, als werkstraf bij de Raad voor de Kinderbescherming of als bijzondere voorwaarde met (jeugd)reclasseringtoezicht. Hack_Right kan ook worden ingezet naast een andere (taak)straf of interventie. Hack_Right kan dus zowel strafrechtelijk als buitenstrafrechtelijk (Halt) worden opgelegd.
Jongeren en jongvolwassenen kunnen deelnemen aan Hack_Right als ze voldoen aan de volgende (inclusie)criteria:
Hack_Right wordt nu nog zeer beperkt ingezet. Hier zijn meerdere redenen voor, zoals prioritering in opsporing en vervolging van dit type zaken, kennis over Hack_Right bij betrokken organisaties of dat de jongeren die een cyberdelict hebben gepleegd niet aan alle (inclusie)criteria voldoen. Voor de jaren 2022–2024 is een subsidie toegekend aan de uitvoeringspartners (Reclassering Nederland, Raad voor de Kinderbescherming en Halt) om Hack_Right te borgen binnen de justitiële processen. Hierbij zijn naast de uitvoeringspartners ook het OM en de politie betrokken. Aanvullend op de aandacht voor bovenstaande twee punten zijn er verbetermogelijkheden die verkend worden, waaronder het eerder inzetten van Hack_Right en het, daar waar aannemelijk effectief, verbreden van de inclusiecriteria.
Hoeveel jonge daders van cybercrime zijn er sinds 2018 opgepakt?
In de politieregistraties zijn in de periode 2018 tot en met 22 november 2022 464 minderjarige verdachten van cybercrime geregistreerd. Het gaat hier om minderjarige verdachten die zijn aangehouden en/of zijn gehoord en/of in verzekering zijn gesteld.
In hoeveel gevallen was er sprake van «dat tientallen tot honderden aangiften naar twee (enkele) daders leiden»?
Deze gegevens worden niet als zodanig geregistreerd. Wel is de ervaring van politie en OM dat in het gros van de zaken op het gebied van cybercriminaliteit en gedigitaliseerde criminaliteit waarbij de focus financieel gewin is, er sprake kan zijn van tientallen tot honderden slachtoffers.
In hoeveel gevallen zijn kwetsbare geldezels door de «grote vissen» gedwongen om strafbare feiten te plegen?
Deze gegevens worden niet als zodanig geregistreerd. Meer in het algemeen geldt dat een belangrijke drijfveer voor jongeren dikwijls financieel gewin is. Daarbij is het soms lastig om helder te krijgen of sprake is van dwang door derden. Bij de afdoening van deze zogenoemde geldezelzaken is er vanuit politie en OM in het bijzonder aandacht voor de kwetsbare positie waarin sommige van deze jongeren zich bevinden en wordt hiermee ook rekening gehouden.
Indien er sprake is van dwang is, worden de «grote vissen» in die gevallen dan vervolgd voor criminele uitbuiting?
Voor zover dwang door derden kan worden bewezen, volgt uit artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht dat het mogelijk is deze personen te vervolgen voor mensenhandel als er bewijsbaar sprake is van criminele uitbuiting. Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht wordt aangepast om de mogelijkheden tot vervolging van uitbuiting uit te breiden.
Welke maatregelen worden er vanuit het programma Preventie met Gezag getroffen, die specifiek zien op het voorkomen van cybercriminaliteit onder jongeren?
Vanuit de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit wordt onder de noemer «Preventie met gezag» de komende jaren fors en structureel geïnvesteerd in criminaliteitspreventie. Cybercriminaliteit maakt hier deel van uit. In samenwerking met de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime worden de kansrijke projecten HackShield, re_B00Tcmp en een interventie tegen geldezels verspreid in de deelnemende gemeenten. Vanuit de City Deal worden gemeenten die toetreden tot «Preventie met gezag» actief ondersteund met zowel het in kaart brengen van de lokale problematiek rondom cybercriminaliteit door jongeren als de implementatie van deze projecten. Ook projecten die buiten de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime vallen, zoals Mijn Cyberrijbewijs, worden actief aangeboden aan de gemeenten binnen Preventie met gezag. Daarnaast wordt binnen het programma Preventie met gezag vanuit Halt ingezet op voorlichtingen, klassendialogen en Halt-spreekuren en preventieve gesprekken op scholen.
Bent u het ermee eens dat naast goede projecten zoals Hackshield, Framed en (B)adwords, het ook belangrijk is dat wanneer jongeren preventief zijn geïnformeerd over de gevaren en gevolgen van cybercrime, ze ook gekoppeld kunnen worden aan initiatieven, zoals een MKB-cybercampus, waar jongeren worden opgeleid tot een specialist op cybersafety en cybersecurity? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om positieve alternatieven aan te dragen, omdat dit de kans op gewenst gedrag vergroot en dus bijdraagt aan zowel preventie van cybercrime als het behoud van ICT-talent voor de samenleving. Vanuit deze gedachte werkt een landelijk netwerk van cybersecuritybedrijven en afdelingen mee aan Hack_Right. Ook dragen dergelijke bedrijven bij aan de door de politie ontwikkelde en uitgevoerde re_B00TCMPs, waarin jongeren leren welke kansen en risico’s de online wereld met zich mee brengt. De doelgroep van deze interventies is jongeren die zowel potentie hebben op het ontwikkelen van een ICT-carrière als een criminele carrière, en hun ouders.
Bent u het ermee eens dat een complete en gezamenlijke aanpak met scholen, ouders, gemeenten, politie en OM nodig is om cybercrime onder jongeren aan te pakken? Zo ja, op welke manier gaan deze actoren dit gezamenlijk vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom ben ik ook erg blij dat er vanuit Preventie met gezag uitgebreid aandacht is voor de integrale aanpak van cybercrime onder jongeren.
Het bericht ‘Raad van State zet streep door nieuwe woonwijk bij Schiphol’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Raad van State zet streep door nieuwe woonwijk bij Schiphol»?1
Ja.
Deelt u de mening dat woningbouw in de huidige woningcrisis voorrang moet krijgen boven vliegen?
Het kabinet acht zowel woningbouw als luchtvaart belangrijk. Vanuit het programma Woningbouw wordt vol ingezet op het opschroeven van de bouwproductie. Door de aanwezigheid van de luchthaven Schiphol is Nederland via de lucht uitstekend verbonden met de rest van de wereld. Het kabinet zet in op het verminderen van de negatieve effecten van luchtvaart op mens en milieu. Dit vraagt om een integrale oplossing die zekerheid biedt voor zowel de hubfunctie van Schiphol als voor de omgeving van de luchthaven. Voor het gebied rondom Schiphol wordt binnen de NOVEX Schiphol op integrale wijze gekeken naar de mogelijke ruimtelijke invulling van het gebied.
Bent u bekend met het feit dat de KLM tegen het bestemmingsplan in beroep is gegaan vanwege de vrees «dat de woningbouw de uitbreidingsmogelijkheden van Schiphol zal beperken»?2
In de uitspraak van de Raad van State waar u naar refereert wordt gesteld dat KLM «vreest dat haar bedrijfsvoering zal worden belemmerd, omdat bij de woningen geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als gevolg van het proefdraaien en het grondgeluid van haar vliegtuigen.» Ik ben bekend met deze uitspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt zich dat tot het besluit van uw collega Minister om het aantal vliegtuigbewegingen te laten krimpen omwille van rechtszekerheid, gezondheids- en milieuschade? Heeft de Raad van State dat besluit meegewogen in haar uitspraak over de nieuwe woonwijk in Badhoevedorp?
Het beroep van de KLM inzake het bestemmingsplan betreft het proefdraaien en het grondgeluid van vliegtuigen. Dit zogenaamde industrielawaai valt niet onder de Wet luchtvaart, maar onder de Wet geluidhinder. Het toekomstige aantal vliegtuigbewegingen staat hier in principe los van.
Zijn er andere gevallen bekend waar de KLM, Schiphol of andere bedrijven die actief zijn op luchthaven Schiphol, actief procederen of bezwaar maken tegen woningbouwplannen? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven?
Ik heb geen totaaloverzicht van gevallen waarin op de luchthaven Schiphol gevestigde bedrijven procederen tegen woningbouwplannen. Het is wel bekend dat het vaker voorkomt dat bedrijven procederen tegen woningbouwplannen als die woningen veel geluidbelasting ondervinden van hun activiteiten. Elke rechtspersoon en natuurlijke persoon heeft het recht om in beroep te gaan als zijn belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, zoals in dit geval bij het bestemmingsplan Schuilhoeve.
Wat vindt u van het feit dat een bedrijf waar de Nederlandse staat aandelen in heeft procedeert of bezwaar maakt tegen woningbouwplannen? Komt de ambitie van het kabinet om 900.000 woningen te bouwen hiermee niet in gevaar? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Als aandeelhouder van KLM staat de Nederlandse staat op afstand van de onderneming. De raad van bestuur is verantwoordelijk voor de dagelijkse bedrijfsvoering van de onderneming en de raad van commissarissen is verantwoordelijk voor het toezicht daarop. Dit is conform geldende wet- en regelgeving. KLM is geen onderdeel van de overheid en zij mogen zich, net als alle andere ondernemingen in Nederland, (juridisch) uitspreken over initiatieven of maatregelen waar zij zich wel of niet in kunnen vinden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak op 14 december 2022 verklaard de beroepen van de KLM gegrond te verklaren, omdat de gemeenteraad niet deugdelijk heeft onderbouwd dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Het plan voor deze nieuwe wijk in Badhoevedorp maakt onderdeel uit van de plancapaciteit (woningen opgenomen in woningbouwplannen) van de provincie Noord-Holland. Om, ondanks planuitval en vertraging, voldoende woningen te realiseren is de plancapaciteit binnen een provincie vaak hoger dan de bruto nieuwbouwopgave (het aantal te realiseren woningen).
In de provincie Noord-Holland is de bruto nieuwbouwopgave 183.600 (dit is tevens het aandeel van de provincie Noord-Holland in de 900.000), de plancapaciteit betreft 246.000 woningen. Dat betekent dat de maatschappelijke opgave van het bouwen van 900.000 woningen niet direct in gevaar komt als een project uitvalt of vertraging oploopt.
Deze nieuwe wijk met 700 woningen in Badhoevedorp is niet de eerste woningbouwlocatie die geen doorgang kan vinden vanwege Schiphol. Eerder stond Schiphol ook al de bouw van meer dan 2.500 studentenwoningen in Amstelveen (Kronenburg) in de weg. Kunt u aangeven hoe het staat met het ambtelijk overleg dat plaats vindt tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) waarin de mogelijkheden worden verkend voor locaties in de regio rond Schiphol, zoals u aangaf in uw antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Boulakjar, Boucke en Podt van 14 juli 2022?
Er vindt ambtelijk overleg plaats tussen het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Zodra hier meer over bekend is zal ik uw Kamer daarover informeren. In het kader van de NOVEX-aanpak is het streven om in het derde kwartaal van dit jaar een ontwikkelperspectief te hebben opgesteld voor de NOVEX-Schiphol.
Kunt u de vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het online gebiedsverbod |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Almelo komt met online gebiedsverbod» van 1 december 2022?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Almelo is aangevuld met een verbod om via digitale middelen uitingen te doen die kunnen leiden tot een fysieke verstoring van de openbare orde binnen het grondgebied van de gemeente Almelo, dan wel voor het ontstaan van een ernstige vrees daarvoor?
Ik heb begrip voor de zoektocht van gemeenten naar manieren om de openbare orde te handhaven als de oorzaak is gelegen in online gedragingen. Ik constateer ook dat er nog juridische onduidelijkheden bestaan over het in te zetten instrumentarium. Een digitaal gebiedsverbod lijkt te impliceren dat iemand zich niet online mag begeven. De burgemeester van Almelo heeft mij laten weten dat de reikwijdte van artikel 2:1b van de APV van Almelo zich beperkt tot online uitingen die kunnen leiden tot fysieke verstoringen van de openbare orde binnen de gemeentegrenzen van Almelo.
De gemeenteraad van Almelo is primair verantwoordelijk voor het vaststellen van de APV. Dat betreft een lokale aangelegenheid. Mij past dus een mate van terughoudendheid om te oordelen over deze specifieke APV van de gemeente Almelo.
Bent u bekend met experimenten met online gebiedsverboden in Gemeentes Amsterdam en Den Haag?
Ja.
Verwacht u dat meer gemeentes een online gebiedsverbod zullen toevoegen aan de APV, naar voorbeeld van gemeente Almelo?
Met het handhaven van de openbare orde door de inzet van instrumenten in de online omgeving is nog beperkt ervaring opgedaan. Het is begrijpelijk dat gemeenteraden verkennen of de algemene plaatselijke verordening (APV) mogelijkheden biedt om de problematiek, voor zover zij die aanwezig achten, van fysieke verstoringen van de openbare orde in een gemeente die online beginnen
of online versterkt worden aan te pakken. Uiteraard dienen daarbij de (grond)wettelijke kaders in acht te worden genomen.
Hoe wordt precies toezicht gehouden op het online gebiedsverbod en hoe wordt deze gehandhaafd? Op basis van welke wettelijke bevoegdheden vindt dit toezicht en deze handhaving plaats? Acht u deze bevoegdheden geschikt? Hoe verhouden deze bevoegdheden zich tot de privacy van persoon die het verbod opgelegd heeft gekregen?
De gemeenteraad van Almelo heeft gekozen voor een verbodsbepaling waarvan overtreding in de APV strafbaar is gesteld en daarnaast met toepassing van artikel 125, derde lid, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht met een last onder bestuursdwang kan worden gehandhaafd. Voorts is de handhaving van de openbare orde aan de burgemeester, die zich daarbij bedient van de onder zijn gezag staande politie (artikel 172, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 11 van de Politiewet 2012). Op het moment dat de politie in het kader van de uitoefening van haar taak constateert dat een online uiting kan leiden tot een fysieke verstoring van de openbare orde – binnen de grenzen van de desbetreffende gemeente – dan volgt een bestuurlijke rapportage met feiten en bevindingen. Op grond van de Wet politiegegevens (artikel2 mag de politie informatie delen met de burgemeester ten behoeve van de handhaving van de openbare orde. De burgemeester beoordeelt vervolgens of de feiten de conclusie kunnen dragen, dat een bepaalde oproep kan leiden tot fysieke verstoring van de openbare orde. Daarbij is het niet aan de burgemeester om een oordeel te vellen over de inhoud van de boodschap, maar richt het optreden op het voorkomen van wanordelijkheden.
Hoe verhoudt de nieuwe bevoegdheid voor de burgemeester van Almelo om een last onder dwangsom op te leggen naar aanleiding van een verbod om bepaalde online uitingen te doen, zich tot de territoriale ondergrens die kleeft aan de openbare orde bevoegdheden van de burgemeester (Arrest Wilnisser Visser)?
Op grond van artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet is de burgemeester belast met de handhaving van de openbare orde. De regels die de burgemeester handhaaft, kunnen zijn vervat in een APV. Het is mede de taak en de bevoegdheid van de gemeenteraad, in dit geval van die van Almelo, om met inachtneming van hogere regels, het gewenste niveau van orde en rust – de openbare orde – te bepalen en te beïnvloeden door middel van normstelling. De gemeenteraad maakt de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt, zo bepaalt artikel 149 van de Gemeentewet, en ik stel me terughoudend op om daarover te oordelen. Over de vraag of een burgemeester bevoegd is een last onder dwangsom op te leggen ter handhaving van de APV, bestaat rechtspraak. Bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 september 2019 en 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2019:3274 en 2022:400. In deze uitspraken was de burgemeester bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom bij overtreding van de APV.
De gewijzigde APV van Almelo betreft een verbod om via digitale middelen – onder andere via internet, virtuele ruimtes en sociale media – uitingen te doen, te delen of in stand te laten die kunnen leiden tot een fysieke verstoring van de openbare orde binnen het grondgebied van de gemeente Almelo, dan wel tot het ontstaan van een ernstige vrees daarvoor. Er is daarmee pas aanleiding om op te treden wanneer er sprake is van een verstoring (of een ernstige vrees daarvoor) van de openbare orde binnen de gemeente Almelo. Overigens is het opleggen van bestuurlijke maatregelen wegens het verstoren van de openbare orde aan personen die niet woonachtig zijn in de betreffende gemeente niet ongebruikelijk. Dit gebeurt bijvoorbeeld ook in het geval van voetbalhooligans die een gebiedsverbod krijgen als gevolg waarvan zij in andere gemeente, bijvoorbeeld een speelstad, geen wedstrijden meer mogen bijwonen.
Hoe verhoudt het online gebiedsverbod, zoals toegevoegd aan de APV van Almelo, zich tot het censuurverbod van artikel 7 van de Grondwet? Zorgt deze maatregel ervoor dat al vooraf wordt beperkt in de vrijheid van meningsuiting, hetgeen in strijd is met dit artikel?
Op grond van artikel 7 van de Grondwet heeft eenieder het recht op vrijheid van meningsuiting. Het derde lid bepaalt dat voor het openbaren van gedachten of gevoelens niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Artikel 7 van de Grondwet staat geen delegatie toe. Een gemeente kan daarom geen voorschriften stellen waarmee de uitingsvrijheid wordt beperkt of strafbaar wordt gesteld.
In de toelichting op het raadsvoorstel dat burgemeester en wethouders aan de raad van de gemeente Almelo hebben gestuurd, staat dat de APV-bepaling strekt tot bescherming van de openbare orde, die door inzet van digitale middelen (internet en sociale media) wordt of ernstig dreigt te worden verstoord. Men benadrukt dat het hier niet gaat om de beperking van de vrijheid van meningsuiting en dat dit ook niet kan, gelet op artikel 7 van de Grondwet. Zo kan, aldus burgemeester en wethouders, eenieder zijn gedachten, gevoelens en zelfs zijn ongenoegen uiten over allerlei zaken, maar dit betekent niet dat er opgeroepen mag worden om bijvoorbeeld te gaan rellen of plunderen met schade voor derden tot gevolg. Handhavend optreden vereist volgens burgemeester en wethouders van Almelo een uiterste zorgvuldige beoordeling, waarbij oog is voor de vrijheid van meningsuiting in relatie tot oproepen tot online openbare ordeverstoringen en steeds maatwerk zal worden toegepast.
Onderschrijft u dat het via strafrechtelijke weg opleggen van een gebiedsverbod of een contactverbod omkleed is met rechtsbeschermingswaarborgen en dat die route derhalve meer opportuun is om online opruiende uitingen tegen te gaan dan middels de bestuursrechtelijke bevoegdheden van de burgemeester?
Vooropstaat dat een strafrechtelijk gebieds- of contactverbod er niet toe strekt iemand van internet weg te houden. Het bestuursrecht kent daarnaast rechtsbeschermingswaarborgen. Wanneer een bestuurlijke maatregel, zoals een last onder dwangsom, wordt opgelegd kan een belanghebbende daartegen in bezwaar. De burgemeester is dan wettelijk verplicht om het eerder genomen besluit te heroverwegen. Ook heeft een belanghebbende de mogelijkheid het besluit voor te leggen aan een voorzieningenrechter en kan na de bezwaarfase beroep en hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Waarom is reeds nog geen handreiking voor gemeenten verschenen met een juridisch kader rond online-monitoring, zoals door u toegezegd in uw antwoorden op de schriftelijke vragen over het online gebiedsverbod opgelegd door de burgemeester in Utrecht, van 28 januari 2022?2
Er wordt gewerkt aan de handreiking sociale media monitoring door gemeenten die aan uw Kamer is toegezegd bij brief van 29 april 2022 (Kamerstuk 32 761, nr. 224). Het streven was om voor het eind van vorig jaar het juridisch kader voor sociale media monitoring door gemeenten te verhelderen en een handreiking hieromtrent op te stellen voor gemeenten in het kader van de Openbare Orde en Veiligheid (OOV). Dat is helaas niet gelukt, u bent daarover geïnformeerd bij brief van 23 december 2022 (Kamerstuk 26 643, nr. 957). De onderzoekers hebben namelijk laten weten dat verbreding van de oorspronkelijke reikwijdte van de handreiking nodig is, zodat deze betere aansluiting zal vinden bij de behoefte in de gemeentelijke praktijk. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mijn ministerie werken intensief samen met de onderzoekers en de VNG om het juridische kader en de praktische handreiking zo spoedig mogelijk gereed te hebben. Het kabinet zal u in het eerste kwartaal van 2023 nader informeren.
Acht u het wenselijk dat gemeenten bevoegdheden in Algemene Plaatselijke Verordeningen opnemen om online de openbare orde te handhaven, specifiek met het oog op mogelijke spanning met artikel 7 van de Grondwet?
Het is aan gemeenteraden om te verkennen of de toepassing van de gemeentelijke verordenende bevoegdheid mogelijkheden biedt om de problematiek van online georganiseerde, verspreide, aanzuigende of aanjagende verstoringen van de openbare orde het hoofd te bieden. De wetgever bepaalt de bovengrens van de autonome verordenende bevoegdheid, maar het zijn de 342 gemeenteraden van Nederland die deze ruimte naar eigen inzicht mogen invullen. De handhaving van de openbare orde is aan de burgemeester, die daarover verantwoording aflegt aan de gemeenteraad. Vervolgens is het aan de rechter om te oordelen over de inzet van een bevoegdheid door de burgemeester, indien er geprocedeerd wordt.
Het ‘Rapport Wmo-toezicht 2021’ |
|
Harry Bevers (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Wmo-toezicht 2021» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en het eerder dit jaar verschenen rapport van de Algemene Rekenkamer «Een zorgelijk gebrek aan daadkracht»?1, 2
Ja, met beide rapporten ben ik bekend.
Hoe beoordeelt u dit rapport in samenhang met de alarmsignalen die de Algemene Rekenkamer in april van dit jaar af heeft gegeven in het rapport over het niet daadkrachtig bestrijden van zorgfraude?
Het rapport van de IGJ ziet op de stand van het kwaliteitstoezicht op de uitvoering van de Wmo 2015 van gemeenten over het jaar 2021. De jaarrapportage van de IGJ bevestigt het beeld dat het Wmo-toezicht zich de afgelopen onvoldoende heeft ontwikkeld en dat de kwaliteit van het toezicht op onderdelen onvoldoende is. Daarmee zie ik ook de noodzaak bevestigd tot de concrete verbetermaatregelen die ik met het veld formuleer.
Het rapport van de Algemene Rekenkamer richt zich met name op het rechtmatigheidstoezicht. Het rapport van de Algemene Rekenkamer onderstreept de noodzaak om toezichthouders en zorginkopers beter in staat te stellen hun werk te doen. De herinrichting van het Wmo-toezicht is in die zin een belangrijke maatregel die aansluit bij de aanpak van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport die erop gericht is de uitvoeringspraktijk te versterken. Voor meer informatie over de aanpak van niet-integere zorgaanbieders verwijs ik uw Kamer naar de hoofdlijnenbrief van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport van 29 juni jl.5
Bent u op de hoogte van het gegeven dat gemeenten het toezicht op de hulp en ondersteuning die zij geven via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) nog steeds niet hebben verbeterd, terwijl de IGJ al jaren schrijft dat de kwaliteit van het toezicht te laag is? Hoe beoordeelt u het uitblijven van verbetering ondanks de herhaaldelijke constatering van de IGJ dat het toezicht onvoldoende is? Welke niet-vrijblijvende stappen zijn er afgelopen jaren gezet om het gemeentelijk toezicht te verbeteren?
Daar ben ik van op de hoogte. In de afgelopen jaren is al een aantal belangrijke stappen gezet om het Wmo-toezicht te professionaliseren. Zo hebben de VNG en GGD GHOR Nederland in de afgelopen jaren een leernetwerk van Wmo-toezichthouders opgezet. Deze toezichthouders hebben de mogelijkheid om deel te nemen aan trainingen en intervisiebijeenkomsten, hebben de beschikking tot lesmateriaal en e-learnings en kunnen deelnemen aan leerkringen. Op deze manier wordt het kennisniveau van de toezichthouders op peil gehouden en kunnen toezichthouders die nieuw zijn in het vak, laagdrempelig en snel een netwerk en kennis opbouwen. Ook heeft de VNG de afgelopen jaren diverse handreikingen6 ontwikkeld om de uitvoeringspraktijk te ondersteunen. Eerder is ook het afsprakenkader en draaiboek voor het toezicht sociaal domein vernieuwd met het oog op de samenwerking tussen de Rijksinspecties, gemeenten en Wmo-toezichthouders en is een factsheet «Wettelijke kaders toezicht Wmo 2015 en Jeugdwet» ontwikkeld.7
De IGJ heeft echter de afgelopen jaren meermaals geconstateerd dat het Wmo-toezicht zich onvoldoende ontwikkeld en dat de kwaliteit niet voldoende is. Dat een verbetering de afgelopen jaren is uitgebleven, ondanks deze herhaaldelijke constatering en inzet, toont de noodzaak om nu niet-vrijblijvende stappen te ondernemen.
Daarom werk ik samen met het veld (VNG, gemeenten, Wmo-toezichthouders, IGJ, GGD-GHOR en TSD), op basis van de aanbevelingen uit een onderzoek van Significant8 een gezamenlijk beleidskader uit. In dit beleidskader worden concrete verbetermaatregelen voorgesteld om het kwaliteitstoezicht te verstevigen. In eerdere brieven heb ik aangekondigd dat ik daarbij inzet op de volgende elementen:
Uiterlijk eind van het eerste kwartaal 2023 informeer ik de Kamer nader over de concrete verbetermaatregelen die ik in samenwerking met het veld heb geformuleerd.
Welke oorzaken liggen ten grondslag aan de constatering dat gemeenten het verbeteren van hun toezichthoudende taak niet lijken te prioriteren?
Uit het onderzoek van Significant volgt dat gemeenten een grote beleidsruimte hebben gekregen om uitvoering te geven aan de Wmo 2015. Dit geldt ook voor de inrichting van het (kwaliteits)toezicht op de uitvoering. Gemeenten hebben daar in de afgelopen jaren naar eigen inzicht op basis van de praktijk invulling aan gegeven. Hoewel alle gemeenten een toezichthouder hebben aangesteld en daarmee in die zin voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de wet, blijkt uit de rapportages van de IGJ en het onderzoek van Significant dat de inrichting, organisatie en beschikbare capaciteit van het Wmo-toezicht te divers is. Zowel de IGJ als Significant geven aan dat nadere kaders helpend zouden (kunnen) zijn om het (kwaliteits)toezicht op de uitvoering van de Wmo op een hoger niveau te krijgen.
Daarom heb ik met het veld verbetermaatregelen geformuleerd om te bepalen welke nadere kaders er nodig zijn om overal tot kwalitatief en professioneel kwaliteitstoezicht op de Wmo 2015 te komen.
Kunt u kwantificeren hoeveel zorggeld er weglekt doordat het toezicht niet op orde is? Hoeveel toezichtcapaciteit had van deze gelden gecreëerd kunnen worden?
Hier zijn op landelijk niveau geen gegevens over beschikbaar.
Welke consequenties zijn verbonden aan het verzaken van de plicht om geweldsincidenten en calamiteiten te melden, gezien het feit dat een derde van de gemeenten hier geen meldingen van krijgt?
Artikel 3.4 Wmo 2015 verplicht de aanbieder om de toezichthouder onverwijld melding te doen van iedere calamiteit en ieder geweldsincident die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden.
Gemeenten kunnen consequenties verbinden aan het feit dat een aanbieder verzaakt aan deze verplichting te voldoen. Dat kan zowel privaatrechtelijk (door hier in de contractering sancties aan te verbinden) als publiekrechtelijk, bijvoorbeeld door toepassing van bestuursdwang (artikel 125 Gemeentewet).
Zijn er handvatten om te zorgen dat meer toezichthouders een jaarrapport opstellen, gezien het feit dat slechts de helft van de toezichthouders dit doet? Hoe wilt u ervoor zorgen dat de rapporten vaker openbaar worden gemaakt?
Op dit moment is er voor gemeenten en Wmo-toezichthouders geen verplichting om een jaarrapport op te stellen of toezichtrapportages openbaar te maken.
Met het veld heb ik de afgelopen periode concrete verbetermaatregelen geformuleerd met als doel het Wmo-toezicht stevig te verbeteren. Onderdeel van de verbetermaatregelen is het voornemen nadere wettelijke kaders te formuleren, waaronder een verplichting voor gemeenten om in beginsel zoveel mogelijk toezichtrapportages openbaar te maken. Daarnaast ben ik voornemens voor te stellen in de Wmo 2015 op te nemen dat het tot de taak van de Wmo-toezichthouder behoort jaarlijks een verslag op te stellen dat wordt aangeboden aan het college van B&W en de gemeenteraad. In het verslag kan de toezichthouder voorstellen doen die zij in het belang van de kwaliteit en continuïteit van de maatschappelijke ondersteuning nodig acht.
In het implementatieprogramma, waarin een deel van de verbetermaatregelen die in het beleidskader worden voorgesteld moeten landen, zal daarnaast aandacht zijn voor het toerusten van gemeenten bij het proces van openbaarmaking van rapportages. Daarbij kan de handreiking «Transparant Wmo-toezicht: handreiking over openbaarmaking van toezichtrapporten» van de VNG als basis kan dienen.
Wat is uw huidige verwachting van de ontwikkeling van het toezicht in 2022 en 2023? Zijn er concrete aanwijzingen voor de juistheid van die verwachting?
Ik ben voornemens aan het einde van het eerste kwartaal in 2023 de Kamer uitgebreid te informeren over de concrete maatregelen om het Wmo-toezicht te verbeteren. Voor het zomerreces zou ik graag willen starten met een wetgevingstraject en een implementatieprogramma. De inzet nadere wettelijke kaders te formuleren voor het Wmo-toezicht zal tijd kosten, maar met het implementatieprogramma wil ik gemeenten toerusten om al zoveel mogelijk in de voorgestelde richting de benodigde stappen te zetten om het toezicht te verbeteren.
Bent u het eens dat het toezicht in de loop van 2023 op significante wijze verbeterd, en op een acceptabel niveau, moet zijn?
Ik ben het met u eens dat de rapportages van de IGJ aanleiding kunnen zijn voor gemeenten om het toezicht significant te verstevigen. Tegelijk constateer ik dat er behoefte is aan duidelijkere kaders in de wet. De huidige wettelijke kaders bieden veel beleidsruimte aan gemeenten ten aanzien van de inrichting van het Wmo-toezicht, dat heeft er ook voor gezorgd dat de uitvoering heel divers is vormgegeven. Tegelijkertijd geeft dit ook ruimte voor gemeenten om dit jaar al verbeteringen door te voeren in de richting die wordt voorgesteld in het gezamenlijk beleidskader. Zoals opgemerkt zal de voorgenomen inzet om nadere wettelijke kaders te formuleren echter tijd kosten.
Kunt u aangeven op welke meetbare punten u deze verbeteringen in het toezicht gaat toetsen?
De IGJ blijft conform de wettelijke taak jaarlijks de uitvoering van het Wmo-toezicht monitoren. Daarbij zal ook aandacht zijn voor de voorgenomen verbetermaatregelen die gezamenlijk met het veld zijn geformuleerd. Bij een eventuele wetswijziging zal ook aandacht zijn voor monitoring en evaluatie.
Kunt u toezeggen dat medio 2023 het in de brief aangekondigde beleidskader Wmo-toezicht gereed en geïmplementeerd is?
Mijn voornemen is om aan het einde van het eerste kwartaal 2023 de Kamer uitgebreid te informeren over de concrete maatregelen die ik ga nemen om het Wmo-toezicht te verbeteren, op basis van het aangekondigde beleidskader. Omdat een deel van die concrete maatregelen bestaat uit wetswijzigingen, kunnen niet alle verbetermaatregelen direct worden geïmplementeerd. Met het implementatieprogramma wil ik gemeente ertoe bewegen vast zoveel mogelijk in de voorgestelde richting te werken.
Op welke manier zal de aangekondigde verplichting voor gemeenten om toezichtbeleid te formuleren, op basis waarvan de Wmo-toezichthouder een werkplan opstelt, worden gehandhaafd?
Mijn voornemen is om in de Wmo 2015 op te nemen dat gemeenten (expliciet) toezichtbeleid formuleren in het beleidsplan en daarover regels stellen in de verordening. Onder meer op basis daarvan kan de Wmo-toezichthouder een werkplan opstellen. Als dit in de wet wordt opgenomen is dat een verplichting waar het college van B&W zich toe dient te verhouden. Het is in beginsel aan de gemeenteraad daar controle op uit te oefenen.
De werkwijze van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «DUO negeert wet en verdragen en schendt het evenredigheidsbeginsel»?1
Ja.
Klopt het dat artikel 22 Paspoortwet bedoeld is om mensen binnen Nederland te houden en ze niet naar het buitenland te laten ontkomen?2
Nee, dat klopt niet. Artikel 22 van de Paspoortwet is bedoeld om te voorkomen dat personen met publiekrechtelijke schulden of wettelijke of door een rechter opgelegde onderhoudsverplichtingen zich door vertrek naar het buitenland3 aan deze schulden kunnen onttrekken.4 Wanneer een persoon nalatig is in het voldoen van zijn schulden én het gegronde vermoeden bestaat dat deze persoon zich door vertrek naar het buitenland aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de schulden zal onttrekken, kan een signalerende instantie een verzoek tot opname van de betreffende persoon in het Register Paspoortsignaleringen (RPS) indienen.5 Van een gegrond vermoeden is bijvoorbeeld sprake wanneer iemand geen woon- of verblijfplaats in het buitenland heeft opgegeven.6
De signalering in het RPS op grond van artikel 22 van de Paspoortwet heeft tot doel om, indien er geen andere mogelijkheden zijn om betrokkene tot nakoming van zijn betalingsverplichtingen te bewegen, nog een laatste mogelijkheid te hebben om in contact te treden met de debiteur en om zo te bezien op welke wijze deze aan zijn schulden kan voldoen. Op die manier wordt zo veel mogelijk voorkomen dat openstaande schulden aan de overheid of niet voldane onderhoudsverplichtingen open blijven staan, omdat dit geld is dat ook weer voor andere publieke doelen wordt gebruikt. Omdat er in het buitenland minder mogelijkheden zijn om schulden in te vorderen, kan paspoortsignalering worden ingezet wanneer er een gegrond vermoeden bestaat dat deze persoon zich door vertrek naar het buitenland aan zijn betalingsverplichtingen zal onttrekken.
Uit de memorie van toelichting bij de Paspoortwet blijkt dat signalering van de betrokkene zowel kan plaatsvinden wanneer de betrokkene nog in het Koninkrijk is gevestigd als wanneer de betreffende persoon zich in het buitenland heeft gevestigd. Wanneer de betrokkene zich in Nederland bevindt zal de gewone weg tot invordering van de verschuldigde gelden moeten zijn bewandeld voordat tot signalering zal worden overgegaan.7 Wanneer de betreffende persoon zich in het buitenland heeft gevestigd, waardoor de invorderingsmogelijkheden aanzienlijk beperkter zijn, zal signalering sneller kunnen plaatsvinden.8
Aangezien de actuele contactgegevens van een debiteur vaak ontbreken op het moment van signalering – en dit vaak de aanleiding is voor signalering – zorgt signalering in het RPS er dan voor dat er een nieuw contactmoment kan ontstaan tussen de debiteur en de crediteur op het moment dat de gesignaleerde debiteur zich bij een tot uitgifte bevoegde instantie meldt voor de aanvraag van een nieuw reisdocument. Dat is het moment waarop de bevoegde autoriteit moet beslissen over het al dan niet weigeren van het nieuw aangevraagde reisdocument of het vervallen verklaren van het bij de aanvraag overgelegde reisdocument. In die procedure kan het contact tussen de debiteur en de crediteur die het verzoek tot signalering in het RPS heeft gedaan, worden hersteld.
Bent u het ermee eens dat DUO op basis van artikel 22 Paspoortwet en gezien de memorie van toelichting3 niet het recht heeft om oud-studenten in het buitenland op de paspoortsignaleringslijst te zetten en ze het recht om terug te keren naar eigen land te ontnemen? Zo nee, waarom niet?
Daar ben ik het niet mee eens. DUO is een van de signalerende instanties die op grond van artikel 22 van de Paspoortwet bevoegd is om een verzoek tot opname in het RPS in te dienen. Daar zijn wel specifieke voorwaarden aan verbonden. Zo moet het gegronde vermoeden bestaan dat deze persoon zich door het verblijf in het buitenland zal onttrekken aan de wettelijke mogelijkheden tot invordering van de schulden. Bovendien moet er sprake zijn van een betalingsachterstand van ten minste vijfduizend euro.
Een opname in het RPS houdt echter niet in dat deze personen het recht om terug te keren naar Nederland wordt ontnomen. Wanneer DUO een verzoek tot signalering heeft ingediend en de gesignaleerde een nieuw reisdocument (in veel gevallen zal dit een paspoort zijn) aanvraagt, zal de gesignaleerde persoon hiervan (opnieuw) op de hoogte worden gesteld. Bovendien zal de tot uitgifte bevoegde instantie contact opnemen met DUO om na te gaan of de gronden voor de signalering nog steeds bestaan en wat de hoogte van de totale vordering is. Nadat de tot weigering bevoegde autoriteit heeft vastgesteld dat de gronden tot signalering nog bestaan, krijgt de betrokkene de mogelijkheid om op grond van artikel 44, vierde lid, alsnog overeenstemming te bereiken met DUO.
In vrijwel alle gevallen kan DUO betalingsafspraken maken met de aanvrager van het reisdocument en kan het reisdocument alsnog worden verstrekt. Hierbij kan sprake zijn van een reisdocument met een beperkte geldigheid. De tot uitgifte bevoegde instantie behoudt de bevoegdheid om te beslissen dat een dergelijke situatie onevenredig bezwarend zou zijn voor betrokkene en om te beslissen dat een reisdocument al dan niet met reguliere geldigheid verstrekt zou moeten worden.
Hierbij dient te worden benadrukt dat ook wanneer het aangevraagde reisdocument toch wordt geweigerd, dit niet betekent dat de betrokkene het recht om naar Nederland terug te keren, wordt ontnomen. Opname in het RPS heeft ten eerste geen gevolgen voor de aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart, omdat een Nederlandse identiteitskaart op grond van artikel 46a van de Paspoortwet niet kan worden geweigerd (op één uitzondering na10) of vervallen kan worden verklaard. Betrokkene kan dus altijd vrij reizen tussen de landen binnen het Schengengebied, de EU-lidstaten en de landen Andorra, Albanië, Bosnië en Herzegovina, Faeröer, Georgië, Kosovo, Noord-Macedonië, Monaco, Montenegro, San Marino, Servië, Turkije. Ten tweede kan aan de betrokkene die verblijft buiten de landen waar met een Nederlandse identiteitskaart kan worden gereisd, op grond van artikel 46, tweede lid, door de Minister van Buitenlandse Zaken een nooddocument worden verstrekt voor terugkeer naar Nederland. Die mogelijkheid is in de wet opgenomen om het recht op terugkeer, internationaalrechtelijk erkende uitzondering daargelaten, te handhaven.11
Deelt u de constatering dat DUO misbruik maakt van de paspoortwetgeving om Nederlandse oud-studenten, die zich hebben gevestigd in het buitenland, een reisdocument te onthouden? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze constatering – zie de beantwoording op vraag 2 en 3 – niet.
Bent u bekend met het bericht «Forse schuld voor student die zijn diploma te laat opstuurde»?4
Ja.
Vindt u het proportioneel dat een oud-student de studiefinanciering volledig moet terugbetalen, ondanks het behalen van een diploma binnen de gestelde termijn?
In de Wet studiefinanciering 2000 zijn de rechten en plichten van (oud-)studenten uiteengezet. Op het moment dat een student een prestatiebeurs of lening aanvraagt bij DUO, mag verwacht worden dat de student zich ook informeert over de plichten die daarbij horen. Dat dient uiteraard gekoppeld te worden aan zorgvuldige informatievoorziening vanuit de overheid – iets wat bij DUO continu op de agenda staat.
Daarnaast moet er voldoende aandacht zijn voor het doenvermogen van de (oud-)student – oftewel, kunnen we ervan uit gaan dat de (oud-)student voldoende in staat is om zelf actie te ondernemen. In dit specifieke geval is dan de vraag of de oud-student al eerder zelf de informatie had kunnen vinden over het opsturen van het diploma. De rechtbank heeft een uitspraak gedaan en een antwoord gegeven op die vraag.
De rechtbank heeft in deze uitspraak aangegeven dat het de oud-student valt toe te rekenen dat hij niet zelf actief op zoek is gegaan naar informatie en heeft aangegeven dat op de website van DUO voldoende informatie beschikbaar is over de voorwaarden van de prestatiebeurs. In aanvulling hierop merk ik op dat DUO oud-studenten een bericht stuurt voordat de terugbetaalverplichtingen starten, dat is ongeveer twee jaar nadat de oud-student is afgestudeerd. Uit dat bericht valt ook op te maken of de prestatiebeurs is omgezet. Op het moment dat de student dat bericht ontvangt – en nog niet eerder in MijnDUO heeft gekeken – is er nog voldoende tijd om alsnog een diploma aan te leveren, zodat de prestatiebeurs kan worden omgezet. Daarbij geldt wel dat een student zelf het juiste adres in MijnDUO moet doorgeven als hij in het buitenland woont of in MijnDUO moet kijken. Het voorgaande doet er niet aan af dat er een vervelende situatie is ontstaan voor de oud-student, omdat de prestatiebeurs niet is omgezet in een gift.
Deze uitspraak van de rechtbank ontslaat ons voorts niet van de plicht om continu te bekijken hoe onze wet- en regelgeving uitpakt in de praktijk. Casuïstiek uit de praktijk helpt ons daarbij om knelpunten te identificeren. Dat geldt ook voor deze casus, die ons laat nadenken over de termijnen in onze wetgeving. Ik ben voornemens om een onderzoek te doen naar de verschillende termijnen in de wet en of die nog passen bij hoe we nu naar onze burgers kijken en hun doenvermogen. Mocht daar uit volgen dat aanpassingen van de regelgeving wenselijk zijn, dan zal ook goed in beeld gebracht worden wat de mogelijkheden en gevolgen daarvan zijn.
Kan DUO gebruikmaken van de hardheidsclausule, indien een oud-student de prestatiebeurs volledig moet terugbetalen, ondanks het behalen van een diploma binnen de gestelde termijn?
Het is theoretisch gezien mogelijk om de hardheidsclausule in te zetten. Daarbij moet nog wel vast komen te staan dat de specifieke situatie leidt tot onevenredige effecten voor de burger.
Bent u het ermee eens dat hier sprake is van een hardheid of knellende wetgeving? Zo ja, bent u voornemens om hierover in gesprek te gaan met DUO?
De rechtbank heeft geoordeeld geen reden te zien voor inzet van de hardheidsclausule.
In het oordeel van de rechtbank is tevens opgenomen dat de termijn van vijf jaar «zeer ruim» is en bovendien begunstigend afwijkt van de wettelijke termijn van drie maanden. Daarmee lijkt de gestelde regel in reguliere situaties geen knellende wetgeving. Tegen de uitspraak is hoger beroep ingesteld door de oud-student.
Overigens ben ik voortdurend met DUO in overleg over de uitwerking van de regelgeving rondom studiefinanciering. Gezamenlijk worden casussen besproken en gekeken of regelgeving moet worden aangepast of dat er wellicht sprake is van een uitzonderlijke situatie, waarin maatwerk geboden moet worden. Zoals hiervoor al benoemd zal ik ook een verkenning naar de verschillende termijnen gaan doen.
Kunt u aangeven hoe vaak het voorkomt dat een oud-student de studieschuld terug moet betalen, omdat het diploma, ondanks dat het binnen de gestelde termijn is behaald, niet op tijd is opgestuurd naar DUO? Zo nee, wilt u dit in kaart brengen?
DUO registreert niet hoe vaak deze specifieke situatie zich voordoet. De inschatting is dat het jaarlijks ongeveer 25 oud-studenten betreft, waarvan 10 een bezwaar indienen.
Opruiend gedrag van een GroenLinks Statenlid te Groningen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat Jeroen Hut, Statenlid van GroenLinks in Groningen, op 14 december 2022 een maidenspeech in de Statenhal van de provincie Groningen heeft gehouden, waarbij diverse politici ondersteund met beeldmateriaal werden weggezet als rechtse populisten?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat politici, ondersteund met beeld en geluid vanuit de Staten, zo worden geframed?
Het is inherent aan een democratie dat een scherp debat moet kunnen worden gevoerd, waarbij politieke tegenstellingen en botsende visies op de samenleving zichtbaar worden gemaakt. Dit betekent dan ook dat in het politieke debat veel moet kunnen worden gezegd. Dit uitgangspunt geldt ook voor alle volksvertegenwoordigingen, zo ook voor provinciale staten. Om het debat goed te laten verlopen, stellen zij voor deze vergaderingen een reglement van orde op.2 Indien tijdens een debat grenzen worden overschreden van wat men acceptabel vindt, waarbij het niet enkel hoeft te gaan om de grenzen die in het reglement van orde zijn vastgelegd, dan kunnen Statenleden elkaar hierop aanspreken. Dat geldt ook voor de wijze waarop in een debat personen worden geadresseerd (via het gesproken woord of anderszins) die op dat moment niet aanwezig zijn. Als voorzitter van provinciale staten ziet ook de commissaris van de Koning erop toe dat het debat binnen de grenzen van het reglement van orde blijft.
In relatie tot uw opvatting dat er sprake zou zijn van opruiing kan ik melden dat het delict opruiing is omschreven in artikel 131 van het wetboek van Strafrecht (Sr). Dit artikel stelt dat het strafbaar is indien een persoon «in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, tot enig strafbaar feit of tot gewelddadig optreden tegen het openbaar gezag opruit». Het Openbaar Ministerie is bevoegd een onderzoek in te stellen naar mogelijke overtredingen van dit artikel, waarbij het, indien het tot een vervolging komt, uiteindelijk aan de strafrechter is om te oordelen of sprake is van opruiing in de zin van artikel 131 Sr. Bij mij is niet bekend dat in dit geval aangifte is gedaan van opruiing of dat hiernaar een onderzoek loopt bij het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u van het feit dat de door het Statenlid genoemde politici zich niet hebben kunnen verdedigen, daar geen van hen in de Groningse Staten zit?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat het dagelijks bestuur van de Staten het Statenlid van GroenLinks heeft ondersteund met het leveren van beeld en geluid?
Niet het dagelijks bestuur, maar de Statengriffie ondersteunt Statenleden bij de uitoefening van hun taak. Provinciale staten stellen een instructie in met nadere regels over de taak en bevoegdheden van de griffier.3 In de uitvoering van het werk handelt de griffier onafhankelijk. Het ter beschikking stellen van ICT-hulpmiddelen aan Statenleden ten behoeve van hun presentaties, maakt de griffie niet verantwoordelijk voor de inhoud van die presentaties.
Deelt u de mening dat opruien en het beschimpen van andere partijen Groningen geen millimeter beter maakt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat de commissaris van de Koning niet heeft opgetreden tegen deze vorm van opruien?
Zoals hierboven beschreven moeten in een democratie tegengestelde visies op de samenleving en verschillen in ideologie zichtbaar kunnen worden gemaakt. Als voorzitter van provinciale staten heeft de commissaris van de Koning een belangrijke rol in het toezien dat dit debat binnen de grenzen van het reglement van orde blijft.
Hij vervult deze rol als provinciaal orgaan. Provinciale staten spreekt de commissaris van de Koning aan op zijn handelen als voorzitter tijdens of rondom het debat en tijdens periodieke klankbordgesprekken. Overigens kunnen Statenleden ook elkaar aanspreken op hun gedrag tijdens een vergadering.
Heeft u de bereidheid om de commissaris van de Koning van Groningen te kapittelen en te wijzen op het feit dat hij ook de commissaris van de Koning is van de stemmers op partijen waarvan een aantal partijleiders door het Statenlid van GroenLinks zijn beschimpt? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Zie antwoord vraag 6.
Het aansturen van een criminele organisatie vanuit detentie door Benaouf A. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Amsterdamse rechtbank van 6 december 2022 in het zogeheten 13Maracane proces?1
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Wat vindt u van het feit dat een Mocro-mafia kopstuk, namelijk Benaouf A., blijkens het vonnis vanuit detentie «huiveringwekkende» moordplannen beraamde, onder andere door het ronselen van zogenaamde «hitters» en het maken van prijsafspraken voor het plegen van moorden?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechter. Ik vind het onacceptabel dat er vanuit detentie door kon worden gegaan met crimineel handelen. Het bestrijden van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (VCHD) heeft de hoogste prioriteit, waaronder het tegengaan van binnensmokkelen en opsporen van contrabande en in het bijzonder telefoons. Mijn departement en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werken hier continu en met grote intensiteit aan, in goede samenwerking met de betrokken ketenpartners. Deze samenwerking is geïntensiveerd met de Taskforce aanpak georganiseerde criminaliteit in detentie en bij berechting. Deze Taskforce heeft onder andere de wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing Gedetineerden (RSPOG) gerealiseerd. Deze wijziging is medio december in werking getreden. Hieronder kom ik uitgebreider op deze wijziging terug.
Wat vindt u van het feit dat Benaouf A. «een coördinerende en sturende rol» vervulde vanuit detentie onder andere door het gebruik van PGP-telefoons?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zit een crimineel kopstuk als Benaouf A., gelet op strafrestant, vervolgstraffen, criminele carrière, macht en middelen, niet in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te Vught?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik beantwoord de vragen daarom in algemene zin.
Plaatsingen in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) worden gedaan via de Selectie Adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting. In deze adviescommissie zitten vertegenwoordigers van DJI, het OM, het GRIP en een psychiater. Zij geven een advies ten aanzien van de plaatsing.2
De afgelopen jaren hebben we de gevangenispopulatie in Nederland zien veranderen. De groep gedetineerden waarop extra toezicht moet worden uitgeoefend, neemt in omvang toe. In juni 2022 en september 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de maatregelen tegen deze buitencategorie criminelen.3 Met de bouw van het Justitieel Complex Vlissingen (JVC), met daarin een tweede EBI, komt er extra beveiligde gevangeniscapaciteit. Een tweede EBI biedt meer mogelijkheden om gedetineerden van elkaar te scheiden en netwerkvorming tegen te gaan. Om de toename van deze extreem gevaarlijke gedetineerden op te vangen wordt de capaciteit van afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) in de komende periode fors uitgebreid. Het doel van dit intensieve toezicht is om vluchtgevaar tegen te gaan en te voorkomen dat gedetineerden door gaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie. In de volgende voortgangsbrief van de Taskforce, naar verwachting in maart, ga ik concreter op de nieuwe Afdelingen met Intensief Toezicht in.
Verder is er onlangs een motie van het lid Ellian (VVD) aangenomen.4 Daarin wordt de regering verzocht om te onderzoeken of een (tijdelijke) locatie met hoogbeveiligde cellen gerealiseerd zou kunnen worden. Dit onderzoek is op dit moment in volle gang. Ik informeer uw kamer over de uitkomsten in de volgende voortgangsbrief van de Taskforce.
Door de recente aanpassing van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog) is het nu mogelijk om iemand in een extra beveiligd regime te plaatsen op basis van een dreiging die uitgaat van iemands rol en positie binnen een crimineel netwerk.5 Daarnaast is met deze aanpassing het besluit omtrent verlenging van plaatsing van een gedetineerde in de EBI aangepast van elke zes maanden naar elke twaalf maanden.
In hoeverre ziet u inmiddels in dat een zaak zoals die van Benaouaf A. exemplarisch is, namelijk iemand die nu veroordeeld is voor het aansturen van een criminele organisatie vanuit detentie, voor de te lichte beoordeling van de plaatsing in gevangenissen van criminele kopstukken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten welke maatregelen worden getroffen bij het plaatsingsbeleid om te voorkomen dat criminelen (uiteindelijk) niet in het juiste regime worden geplaatst, waardoor zij door kunnen gaan met het aansturen van criminele organisaties?
Afgelopen juni en september heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang op de maatregelen die worden onderzocht en getroffen in de strijd tegen voortgezet crimineel handelen tijdens detentie.6 Een van de maatregelen is het verbeteren van de informatiedeling. Er hebben verkennende gesprekken plaatsgevonden tussen DJI en ketenpartners over het optimaliseren van de informatie-uitwisseling zodat de juiste inschatting kan worden gemaakt van mogelijke risico’s zoals VCHD. In de eerstvolgende voortgangsbrief van de Taskforce ga ik hier verder op in. Met goede informatie over het risicoprofiel van een gedetineerde kunnen vanaf de eerste dag in detentie adequate toezichtsmaatregelen worden opgelegd en kan de gedetineerde in een inrichting met het juiste beveiligingsniveau worden geplaatst.
Kunt u toezeggen dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), nu nieuwe plaatsingsgronden zijn gecreëerd, op basis van de meest actuele informatie en inzichten, criminele kopstukken zoveel mogelijk in de EBI zal plaatsen?
Gedetineerden worden in de EBI geplaatst op grond van criteria die zijn genoemd in een juridisch kader en op advies van de Selectie Adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting. Dit doen zij op basis van de meest actuele informatie en inzichten. Er waren drie hoofdgronden voor plaatsing in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught: A: een extreem vluchtrisico, B: extreem maatschappelijk risico en C: risico van voorgezet crimineel handelen tijdens detentie. Zoals hierboven aangegeven is door de wijziging van de Rspog medio december 2022 een vierde grond toegevoegd (de D-grond) waarmee plaatsing in de EBI ook mogelijk wordt bij de dreiging die uitgaat van iemands rol en positie in een crimineel netwerk.
Het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) 57 |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Wie zijn de «partners» waar u in uw antwoord op vraag 2 naar verwijst?1
Zoals gesteld in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Van Houwelingen (FvD) over het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 57 d.d. 14 december 2022, is het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland gebaseerd op informatie van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en van de politie, open bronneninformatie (waaronder media en wetenschappelijke bronnen), informatie van buitenlandse partners en analyses van ambassadepersoneel.2 Zoals eerder gesteld is bij de totstandkoming van dit Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland geen gebruik gemaakt van internetmonitoring.3
Het bericht dat er sprake zou zijn van ‘onzuivere besluitvorming’ in de strijd om de kinderhartcentra |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Wat is uw reactie op het bericht van Follow the Money: «Hard tegen hard: lobby en «onzuivere besluitvorming» in de strijd om de kinderhartcentra»?1
VWS heeft met alle betrokken partijen en dus ook de verschillende universitaire medische centra gesproken. De betreffende ziekenhuizen hebben daarbij allemaal VWS nadrukkelijk proberen te overtuigen voor hen te kiezen. Dat is ook begrijpelijk. Ondanks de gedeelde overtuiging van de noodzakelijkheid van concentratie van deze zorg, is over het besluit tot concentratie van mijn ambtsvoorganger ophef ontstaan. Daarom heb ik de NZa begin 2022 gevraagd een impactanalyse uit te voeren. Deze heb ik op 6 december aan uw Kamer toegestuurd. In mijn brief van 16 januari 2023 aan uw Kamer heb ik u geïnformeerd dat ik de NFU vraag om een advies op welke locaties concentratie zou moeten plaatsvinden. Ik wacht dat advies af en heb aangegeven dit zeer zwaar te zullen wegen bij het uiteindelijke besluit.
Wat was de rol van CDA-er de Vries in de besluitvorming rondom de concentratie van interventielocaties voor kinderhartchirurgie van vier naar twee, zoals dat besluit door oud CDA-Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de Jonge op 20 december 2021 werd gecommuniceerd aan de betrokken UMC’s?
VWS is destijds door dhr. De Vries is benaderd voor een gesprek, maar er is geen gevolg gegeven aan dit contact. Het heeft dus geen rol gespeeld in de besluitvorming. Verder verwijs ik naar de brief met bijlagen die hier over aan uw Kamer is verstuurd op 17 maart 2022, kenmerk 31765 635.
Kunt u nog eens uitleggen waarom u als bestuurder van het Erasmus MC nog pleitte voor drie interventiecentra en toen u Minister werd twee interventiecentra essentieel vond?
Het is voor mij altijd duidelijk geweest dat concentratie op twee locaties het beste zou zijn voor de kwaliteit van zorg. Destijds lag het echter niet binnen de mogelijkheden om met de andere umc’s tot een gedragen voorstel voor twee locaties te komen. Drie locaties bleek op dat moment wél een haalbaar plan dat ook door enkele andere umc’s gedragen kon worden. Daarmee zetten we in elk geval een stap in de goede richting zo was de gedachte, binnen de mogelijkheden die we op dat moment zelf hadden als umc’s. Dat plan werd echter, zoals, mijn ambtsvoorganger constateerde, niet door alle umc’s gesteund.
Het bericht dat Nelis uit De Lutte het verkeerslawaai van de A1 meer dan beu is |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nelis uit De Lutte is verkeerslawaai meer dan beu: «Het wordt steeds erger»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Mijn inhoudelijke reactie volgt hieronder in antwoord op de vragen.
Klopt het dat het aantal decibel dat het verkeer veroorzaakt boven de wettelijke norm is gestegen?
Nee. Als het gaat om geluidsnormen heeft Rijkswaterstaat zich te houden aan de normen die in de Wet milieubeheer worden gesteld. Het gaat dan om de voor dit wegvak vastgestelde geluidproductieplafonds (GPP’s). De GPP’s worden bij de A1 bij de Lutte niet overschreden. Rijkswaterstaat stelt over het naleven van de GPP’s jaarlijks een nalevingsverslag op, waarvan de meest recente over het jaar 2021 op 21 december 2022 is aangeboden aan de Kamer.2
Klopt het dat Rijkswaterstaat in het verleden metingen heeft gedaan maar dat in de loop der tijd het (vracht)verkeer is toegenomen?
Nee. Rijkswaterstaat heeft langs dit wegvak geen specifieke geluidsmetingen gedaan. Bij de onderzoeken die in het kader van de eerder genoemde nalevingsverslagen worden uitgevoerd, wordt gebruik gemaakt van geluidsberekeningen. Voor deze geluidsberekeningen maakt Rijkswaterstaat gebruik van verkeerstellingen. Uit de verkeerstellingen (pre corona) is een trend te halen dat het (vracht)verkeer toeneemt. Tijdens de pandemie was echter sprake van lagere verkeersintensiteit. Uit de meest recente verkeerstellingen blijkt dat de verkeersintensiteiten in de betreffende regio dit jaar weer bijna op het niveau van 2019 zijn.
Heeft Rijkswaterstaat actuele en representatieve metingen gedaan? Zo ja, zou Rijkswaterstaat die metingen kunnen delen met de gemeente Losser? Zo nee, bent u bereid om Rijkswaterstaat actuele en representatieve metingen te laten doen?
Rijkwaterstaat heeft, zoals aangegeven in antwoord 4, geen specifieke geluidsmetingen gedaan. Rijkswaterstaat hanteert de wettelijk voorgeschreven rekenmethodiek. Daarbij valideert het RIVM met langdurige metingen of deze rekenmethodiek adequaat is. Er is daarmee dus ook geen noodzaak om specifieke geluidsmetingen uit te voeren.
Welke oplossingen heeft Rijkswaterstaat beschikbaar tegen verkeerslawaai van A-wegen en welke oplossingen zou Rijkswaterstaat kunnen toepassen om het probleem van de A1 in De Lutte op te lossen?
Rijkswaterstaat past bij overschrijding van de GPP’s in principe eerst bronmaatregelen toe in de vorm van stiller asfalt. Vervolgens kan in specifieke situaties een geluidscherm worden gerealiseerd. Daarbij wordt conform de wet- en regelgeving eerst vastgesteld of deze maatregelen doelmatig zijn. Zou in deze situatie langs de A1 bij De Lutte uit de nalevingsrapportage blijken dat er sprake is van een (dreigende) overschrijding van het GPP, dan zou de aanleg van een stiller wegdek een oplossing kunnen zijn, mits doelmatig. Zoals eerder gesteld, is op dit moment echter geen sprake van een overschrijding van de GPP’s.
Klopt het dat de gemeente Losser dit probleem heeft aangekaart bij Rijkswaterstaat om gezamenlijk te kijken naar een oplossing?
De gemeente Losser heeft begin november 2022, via de 0800-lijn contact gezocht. Er is vervolgens ambtelijk contact geweest waarbij Rijkswaterstaat het systeem van monitoring op geluidproductieplafonds heeft toegelicht. Dit heeft op dat moment niet geleid tot nadere vragen.
Bent u bereid om Rijkswaterstaat gezamenlijk te laten kijken naar een oplossing?
Dat is op dit moment niet aan de orde aangezien de wettelijke geluidsnormen niet worden overschreden of dreigen te worden overgeschreden.
Het artikel ‘Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen?’ |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Illegale sigarettenfabriek ontdekt in Heerlen, 23 aanhoudingen»?1
Ja.
Hoeveel illegale tabaksfabrieken zijn er in de afgelopen vijf jaar door de Nederlandse opsporingsdiensten opgerold? Hoeveel illegaal geproduceerde tabakswaren zijn daarbij in beslag genomen?
De Douane en FIOD staan samen opgesteld om tabaksfraude aan te pakken. Het combiteam SMOKE (bestaande uit FIOD, Douane en Openbaar Ministerie) beschikt over de gegevens van beide diensten. Het geeft dan ook een reëler beeld om bij de antwoorden op de vragen 2 en 3 de gezamenlijke cijfers te noemen.
In het onderstaand overzicht staan de aantallen opgerolde fabrieken per jaar gespecificeerd.2 Uit de achterliggende data blijkt dat er bij deze fabrieken niet altijd sprake is van reeds geproduceerde tabakswaren. In het overzicht is daarom ook de inbeslaggenomen kilogrammen tabak opgenomen welke ingezet zouden gaan worden voor illegale productie (de rekensom die hierbij gemaakt kan worden is: 1 kilogram tabak is 1000 sigaretten).
Jaar
Aantal illegale fabrieken
Aantal inbeslaggenomen sigaretten (in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak (in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak (in kilogrammen)
Opmerking
2018
12
37.662.140
18.998
-
2019
12
2.581.220
63.846
10.630
2 van de 12 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
2020
1
3.600.000
32.000
–
2021
8
4.612.640
85.000
–
2022
61
9.574.380
128.220
3.039
2 van de 6 illegale fabrieken waren specifiek voor
productie waterpijptabak
Van de 6 aangetroffen illegale fabrieken waren er 2 in opbouw en 2 illegale fabrieken waren specifiek voor de productie van waterpijptabak.
Hoeveel tabakswaren zijn er de afgelopen vijf jaar door de douane onderschept? Kunt u een globaal overzicht geven vanuit welke landen deze tabakswaren voornamelijk afkomstig zijn?
In tabel 2 staan de hoeveelheden inbeslaggenomen tabaksproducten van de afgelopen vijf jaar. De aantallen genoemd in tabel 1 zijn verdisconteerd in tabel 2. De inbeslaggenomen tabaksproducten kwamen voornamelijk uit Verenigde Arabische Emiraten, Turkije, China, Vietnam en Wit-Rusland.
Jaar
Aantal inbeslaggenomen sigaretten
(in stuks)
Hoeveelheid inbeslaggenomen tabak
(in kilogrammen)
Hoeveelheid inbeslaggenomen waterpijptabak
(in kilogrammen)
2018
159.286.000
63.998
42.253
2019
112.123.298
128.205
15.933
2020
122.721.693
101.187
4.877
2021
227.314.895
164.199
44.505
20221
177.901.898
244.605
29.701
Voorlopige cijfers over 2022 (definitieve cijfers over 2022 zijn in februari 2023 beschikbaar).
Hoeveel inkomsten is de Nederlandse staat de afgelopen vijf jaar misgelopen als gevolg van illegale tabaksproductie en tabakssmokkel?
Van de inbeslagnames genoemd bij vraag en antwoord 3 is niet altijd duidelijk voor welk land de sigaretten/rooktabak bestemd zijn en dus hoe hoog de accijnsderving in Nederland is.
Uit de Empty Pack Surveymeting 2019 van de Douane3 volgt dat 1,7% van de geraapte pakjes namaaksigaretten en zogenoemde illicit whites betreft. Bij de meting van 2021 was dit aandeel 1,5%.4 De opbrengst van de tabaksaccijns lag de afgelopen jaren tussen de € 2,7 miljard en € 2,9 miljard. Op basis van deze getallen is de ruwe inschatting dat in de afgelopen jaren € 50 miljoen per jaar is misgelopen door illegale tabaksproductie en tabakssmokkel.
Daarnaast is gemeten dat ongeveer 15,5% in 2019 (en 15,3% in 2020) van de pakjes niet in de Nederlandse heffing is betrokken. Van dit deel is niet vast te stellen of dit wel of geen illegale handel betreft.
Buitenlands veraccijnsde en duty-free sigaretten mogen binnen toegestane hoeveelheden door reizigers meegenomen worden naar Nederland. Daarom kan niet worden gezegd dat de overheid deze opbrengsten misloopt.
Kunt u toelichten hoe hoog de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving zijn geweest de afgelopen vijf jaar?
Ik beschik niet over de gegevens om een betrouwbare schatting te kunnen maken van de kosten van smokkel en illegale productie van tabakswaren voor de samenleving. Kosten van illegale handel en productie betreffen in ieder geval de hierboven benoemde misgelopen belastinginkomsten. Daarnaast zijn er de kosten voor de strafrechtelijke handhaving, zoals van de Douane, FIOD, politie en de kosten voor het gehele justitieel apparaat. Maar onder kosten voor de samenleving als geheel vallen bijvoorbeeld ook de schade voor de volksgezondheid.
De Wereldbank noemt in een rapport uit 2019 onder meer de volgende maatschappelijke kosten van illegale handel.5 Belastingontduiking in verband met de illegale tabaksmarkt vermindert belastinginkomsten van de overheid en kan de houding ten opzichte van het betalen van belastingen in het algemeen veranderen. Illegale handel en productie ondermijnt verder het tabaksontmoedigingsbeleid omdat het de gemiddelde prijs van tabak kan laten dalen waardoor de betaalbaarheid stijgt, de beschikbaarheid voor jongeren kan vergroten en de regulering van waarschuwingen op verpakkingen en andere producteigenschappen niet worden nageleefd. Dit kan weer gevolgen hebben voor de volksgezondheid.
Ziet u een causaal verband tussen de verhoging van accijns op tabak en de toename van smokkel en illegale productie van tabakswaren?
Verhoging van de tabaksaccijns kan leiden tot een grotere prikkel voor smokkel en illegale productie van tabakswaren. Maar de prijs van tabak is niet het enige dat telt. Factoren zoals een efficiënte handhaving en sociale acceptatie van illegale handel spelen minstens zo’n grote rol. Ervaringen uit landen zoals Groot-Brittannië en Georgië tonen aan dat illegale handel in tabaksproducten met succes kan worden aangepakt, ook in tijden van stijgende accijnzen.6
Teneinde illegale handel in tabaksproducten tegen te gaan heeft Nederland in 2016 Europese regels op dit vlak ingevoerd. Tabaksproducten moeten getraceerd kunnen worden door de hele keten. De verplichting is met ingang van mei 2024 van toepassing op alle in de EU geproduceerde tabaksproducten en op producten van buiten de EU die voor de Europese markt bestemd zijn.
Momenteel geldt deze verplichting uitsluitend voor sigaretten en rooktabak. Tevens is in alle EU-lidstaten een veiligheidskenmerk verplicht gesteld om de authenticiteit van de tabaksproducten beter te kunnen controleren en de strijd tegen de illegale handel in tabaksproducten in de EU te intensiveren. Daarnaast heeft Nederland in oktober 2020 het Protocol tot uitbanning van illegale handel in tabaksproducten, bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging (FCTC) geratificeerd. Het Protocol schrijft uiteenlopende maatregelen voor waarmee illegale handel wordt tegengegaan zoals een verplichting om verdachte transacties te melden, controlemaatregelen op de doorvoer van tabaksproducten en internationale samenwerking. Dit is aanvullend op het reeds bestaande toezicht op illegale handel in tabaksproducten door de Douane en FIOD.
Kunt u een toelichting geven op de maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren? Welke waarde kent u daarin toe aan de maatschappelijke externe kosten als gevolg van de productie en consumptie van illegale tabakswaren? Bent u van mening dat het huidige beleid optimaal is vanuit het oogpunt van efficiëntie?
Er is geen maatschappelijke kosten-baten-analyse (MKBA) met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar. Wel zijn er twee MKBA’s beschikbaar waarin de kosten van roken en de kosteneffectiviteit van rookpreventiemaatregelen in kaart zijn gebracht. SEO Economisch Onderzoek heeft in 2016 de totale maatschappelijke kosten en baten van roken in een kalenderjaar in beeld gebracht.7 De MKBA van de Universiteit Maastricht, het RIVM en het Trimbos-instituut, eveneens uit 2016, brengt de kosten en baten van meerdere beleidsscenario’s in kaart tot en met 2050, in vergelijking met de situatie waarin geen aanvullende maatregelen worden getroffen.8 In deze MKBA zijn de baten en kosten van onder meer een accijnsverhoging van 5% en een verhoging van 10% per jaar onderzocht. Er wordt daarbij geconstateerd dat grenseffecten en smokkel tot minder inkomsten voor de overheid zullen leiden. Bij het doorrekenen van de accijnsverhogingen is gekeken naar interventiekosten zoals extra administratieve lasten en handhavingskosten om smokkel te beperken. Hiervoor zijn echter beperkt gegevens beschikbaar en konden dan ook maar beperkt worden meegenomen in de uitkomsten. In de scenario’s met een accijnsverhoging van 5% en 10% per jaar en ook de andere onderzochte scenario’s leidt aanvullend beleid tot een aanzienlijke versnelling van de al dalende rookprevalentietrend en zorgt het voor een verhoogde welvaart voor de samenleving als geheel. Daarbij geldt dat wanneer deze jaarlijkse accijnsverhogingen worden ingebed in een breder pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO9) er een snellere en stevigere daling van het percentage rokers zal plaatsvinden.
De Wereldbank concludeert in het reeds genoemde rapport uit 2019 dat tabaksaccijns slechts een ondergeschikte rol speelt in de illegale handel. Illegale handel heeft zowel betrekking op de smokkel als de illegale productie van tabaksproducten.10 Andere factoren zoals sociale acceptatie van illegale handel en een hoog corruptieniveau, gebrek aan inzet om de illegale handel aan te pakken en een inefficiënte douane en belastingadministratie spelen een minstens zo belangrijke rol in het bestrijden van illegale handel in tabaksproducten.11 Om de illegale handel in tabaksproducten aan te pakken is het volgens de Wereldbank cruciaal dat landen accijnsheffingen invoeren en de naleving streng controleren.12 De Wereldbank geeft aan dat verhoging van de tabaksaccijns de volksgezondheid verbetert, de inkomsten uit tabaksaccijnzen verhoogt en de economische kosten geassocieerd met tabaksgebruik vermindert.13 Het kabinet is van mening dat beleid met regelmatige substantiële accijnsverhogingen zoals de verhoging van april 2020 en de verhogingen die in april 2023 en april 2024 zullen worden doorgevoerd van groot belang zijn voor het bereiken van een rookvrije generatie. Om deze reden zal het kabinet scenario’s onderzoeken hoe deze prijsmaatregel voor de langere termijn het beste kan worden ingezet om de rookvrije generatie in 2040 te behalen.14 Om zicht te blijven houden op de mogelijke ongewenste neveneffecten van accijnsverhogingen zoals illegale handel zullen de komende jaren in ieder geval Empty Pack Surveys worden uitgevoerd. Op 10 mei 2022 heeft u een Empty Pack Survey ontvangen waarin in 2021 in Nederland geraapte pakjes zijn onderzocht op herkomst.15 Het geraapte percentage illegale sigaretten was in 2019 1,7% en in 2021 bedroeg dit percentage 1,5%.
Heeft u zicht op het accijnsniveau van tabakswaren waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden? Zo ja, waar ligt dat prijsniveau precies?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 7 is er geen MKBA met betrekking tot de vaststelling van het accijnsbeleid op tabakswaren beschikbaar waaruit het accijnsniveau kan worden afgeleid waarbij de marginale maatschappelijke kosten de marginale maatschappelijke baten overschrijden. Bureau Ecorys heeft in 2018 onderzocht hoe rokers op accijnsverhogingen reageren en heeft daarbij gekeken hoe de inkomsten voor de overheid zich ontwikkelen tussen 2015 en 2030. Het blijkt dat jaarlijkse accijnsverhogingen van 5% in combinatie van een breed pakket van tabaksontmoedigingsmaatregelen (het MPOWER-pakket van de WHO) ondanks toenemende aankopen van tabak over de grens resulteert in hogere accijnsinkomsten voor de overheid. Hogere accijnzen compenseren de daling in verkopen, zelfs bij relatief hoge accijnsniveaus.16 Hieruit volgt ook dat de vraag relatief inelastisch is en dat het rookgedrag dus beperkt verandert bij kleine accijnswijzigingen. De reeds besproken MKBA tabaksontmoediging17 waarin scenario’s voor een rookvrije samenleving zijn doorgerekend schetst een vergelijkbaar beeld.
Een combinatie van accijnsverhogingen (5% of 10% per jaar) met het MPOWER-pakket van de WHO heeft een gunstig effect op prevalentie en arbeidsproductiviteit. Uiteraard zullen er geen accijnsinkomsten van tabak meer zijn als Nederland rookvrij is. Dat is in de komende jaren echter nog niet aan de orde.
Bent u het er mee eens dat grote verschillen in accijns tussen Europese Lidstaten de smokkel in tabakswaren in de hand werken? Waarom kiest u er niet voor om de hoogte van accijns op Europees niveau af te stemmen?
De Richtlijn tabaksaccijns zorgt voor harmonisatie tussen lidstaten doordat deze richtlijn verplicht toe te passen minimumtarieven kent voor tabaksproducten. Nederland heeft, in vergelijking tot andere Europese landen, relatief hoge accijnstarieven op tabaksproducten. De verwachting is dat de Europese Commissie medio 2023 met een voorstel tot wijziging van de Richtlijn tabaksaccijns komt. De kans is groot dat de Europese Commissie daarbij voorstelt de minimumtarieven te verhogen. Het kabinet zal de Kamer hierover informeren met het BNC-fiche.
Uit een onderzoek van het RIVM naar de grenseffecten van de accijnsverhoging van april 2020, blijkt dat er geen grote toename van grenseffecten door de accijnsverhoging heeft plaatsgevonden.18 Echter speelde de gevolgen van covid-19 wel door de resultaten heen, waardoor het moeilijk is conclusies te verbinden aan de resultaten. Daarbij acht het RIVM het niet waarschijnlijk dat een groot deel van de Nederlandse rokers bij verdere prijsstijgingen vaker naar het buitenland zal reizen om daar rookwaren te kopen. Daarnaast suggereert ander onderzoek dat de geneigdheid om over de grens tabaksproducten te kopen afneemt naarmate men verder van de grens woont.19 Het percentage van mensen dat zegt te stoppen met roken blijft echter stijgen naarmate de accijns op tabaksproducten toeneemt.
Kunt u aangeven hoe er nu wordt samengewerkt met Europese opsporingsdiensten in het tegengaan van illegale handel in tabakswaren? Bent u bereid deze samenwerking te intensiveren?
De aanpak van illegale handel in tabakswaren moet ook in Europees verband gebeuren. Onder andere het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en Europol zien op Europees niveau op de handhaving van de illegale handel in tabakswaren. In het kader van de EU EMPACT-samenwerking (EMPACT staat voor het European multi-disciplinary platform against criminal threats) wordt voortdurend door nationale en Europese handhavings- en opsporingsdiensten en Openbaar Ministeries van de diverse lidstaten opgetreden tegen illegale tabaksproducten en het tegengaan van accijnsfraude. Dit blijkt ook uit de resultaten van de EU EMPACT samenwerking in 2021.20 Die samenwerking leidde onder meer tot de inbeslagname van 512,7 miljoen sigaretten, 1,61 miljoen kilo ruwe tabak en fijngesneden tabak en het oprollen van 365 plekken voor de productie en/of het versnijden en/of het opslaan van illegale tabak. Op nationaal niveau zijn de FIOD, de Douane en het Openbaar Ministerie hierbij betrokken. Daarnaast zet Nederland zich in voor de verplichtingen uit het FCTC-protocol. Deze internationale samenwerking zorgt voor wederzijdse bijstand tussen autoriteiten. Controle op illegale handel is mogelijk door deze gezamenlijke Europese opsporing en samenwerking. Nederland werkt al intensief samen met de verschillende Europese opsporingsdiensten. Er is op dit moment geen aanleiding om de samenwerking te intensiveren. Indien uit de praktijk blijkt dat deze samenwerking geïntensiveerd dient te worden, sta ik daarvoor open.
Het rapport dat het ministerie van Buitenlandse Zaken zich schuldig maakt aan institutioneel racisme |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Zou u willen ingaan op de conclusie uit het rapport1, 2 dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken zich schuldig maakt aan institutioneel racisme op basis van maar liefst zes structurele processen? Zou u, gegeven dat in de managementreactie op het rapport dit niet één keer wordt genoemd, alsnog expliciet willen bevestigen en erkennen dat het ministerie zich schuldig maakt aan institutioneel racisme zoals weergegeven in het rapport?
Het onderzoeksbureau dat de verkenning naar racisme heeft uitgevoerd, concludeert dat verschillende processen en mechanismen op het ministerie ruimte bieden aan racisme, dan wel onvoldoende waarborg vormen om racisme te voorkomen. Het gaat hierbij om oneerlijke processen in de instroom en doorstroom van medewerkers, alsmede om oneerlijke processen die bijdragen aan uitstroom. Daarnaast ontbreken volgens de onderzoekers een sterke sociale norm van non-discriminatie, een goed functionerende klachtenprocedure en een inclusieve organisatiecultuur. Op basis hiervan trekken de onderzoekers de conclusie dat er sprake is van institutioneel racisme. Daarbij geven zij aan dat dit voornamelijk betrekking heeft op ongeschreven informele regels en de organisatiecultuur. De secretaris-generaal heeft, namens de bestuursraad, excuses aangeboden en spijt betuigd voor het feit dat het kennelijk niet is gelukt een werkomgeving te bieden waarin voor dit soort gebeurtenissen geen plaats is en erkend dat hier dus sprake van is. In gesprekken met medewerkers hebben wij dit ook herhaald.
Zou u willen reflecteren op het citaat van de managementreactie op het rapport waar staat dat de secretaris-generaal: «ervan overtuigd is dat nagenoeg al onze collega’s wereldwijd racisme veroordelen en dat zij zich met ons krachtig willen inzetten voor het voorkomen en bestrijden ervan», en toelichten op welke informatie deze uitspraak is gebaseerd? Bent u het eens met de stelling dat het tegenovergestelde te concluderen is met de uitkomst van het rapport, gezien het wijdverbreide en institutionele karakter van racisme binnen het ministerie – zowel in Den Haag als op de posten wereldwijd? Is het rapport niet juist aanleiding om onderzoek te doen naar het naleven en uitdragen van racistisch en extreemrechts gedachtegoed onder ambtenaren bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken?
De geciteerde zin uit de managementreactie is gebaseerd op gesprekken, eigen waarnemingen in de dagelijkse praktijk en heeft tevens een normstellend karakter. De bescherming en bevordering van mensenrechten, waaronder het non-discriminatiebeginsel, vormen een belangrijke pijler van het Nederlandse buitenlandbeleid en zijn daarmee deel van het dagelijkse werk van veel medewerkers van Buitenlandse Zaken, zowel in Den Haag als op de posten in het buitenland. De bevindingen van het rapport dat veel van de respondenten structureel racisme ervaren hebben zijn niet strijdig met onze stelling dat nagenoeg al onze collega’s wereldwijd racisme veroordelen. In de woorden van de onderzoekers: «Institutioneel racisme betekent ook niet per definitie dat er altijd sprake is van kwade bedoelingen. Sommige processen kunnen ook duiden op blinde vlekken en onder meer voortkomen uit handelingsverlegenheid en onbewuste vooroordelen.»
Wij zullen aan de hand van de aanbevelingen uit de verkenning onze processen en organisatiecultuur kritisch tegen het licht houden. Daaruit zal blijken welk vervolgonderzoek wenselijk is.
Hoe kijkt u naar de bevindingen uit het rapport die wijzen op alledaags racisme jegens medewerkers op het ministerie, en het feit dat dit tot op heden onopgemerkt is gebleven? Welke conclusies trekt u uit het feit dat dit zo lang onopgemerkt heeft kunnen plaatsvinden, zonder enig ingrijpen? Hoe reflecteert u op de getuigenis van de voormalig coördinator diversiteit en inclusie waaruit blijkt dat ze dagelijks met schrijnende verhalen werd geconfronteerd en al lange tijd de indruk had dat er een onverbeterbare angstcultuur heerst binnen het Ministerie van Buitenlandse zaken?3
Elke ervaring met racisme is er één te veel. De Bestuursraad heeft dan ook onmiddellijk na de presentatie van het rapport bij monde van de secretaris-generaal zijn excuses aangeboden en spijt betuigd voor het feit dat het kennelijk niet is gelukt een werkomgeving te bieden waarin voor dit soort gebeurtenissen geen plaats is. Zorgen over het vóórkomen van racisme binnen het ministerie ontstonden mede naar aanleiding van de Black Lives Matter beweging en zijn voor de Bestuursraad aanleiding geweest om de verkenning te laten uitvoeren. Nu moeten, naast verdiepende gesprekken om de resultaten te erkennen en naar medewerkers te luisteren om meer gedetailleerd inzicht te krijgen in de problematiek, stappen worden gezet om de conclusies en aanbevelingen om te zetten in actie en te bouwen aan een inclusieve organisatie waarin geen plaats is voor racisme. Een projectgroep op hoog-ambtelijk niveau zal het werk coördineren, voortbouwend op de stappen die in de afgelopen periode al zijn gezet.
Zou u willen reflecteren op het feit dat er tot op heden geen officiële klachten zijn ingediend, en wat dat zegt over de meldingsbereidheid en dus het veiligheidsgevoel van mensen binnen de organisatie? Gaat er onderzoek verricht worden naar eventuele strafbare feiten die door ambtenaren zijn gepleegd op een manier die de veiligheid en anonimiteit van slachtoffers garandeert?
De verkenning is bewust op basis van anonimiteit gedaan om het veiligheidsgevoel van geïnterviewde personen te garanderen. Er is tijdelijk een extra externe vertrouwenspersoon aangesteld waar medewerkers terecht kunnen voor een luisterend oor en desgewenst advies over vervolgstappen, zoals het doen van een melding. Dit als nazorg en om de drempel voor meldingen te verlagen.
Tegelijk met de verkenning naar het voorkomen van racisme is binnen het ministerie onderzoek verricht naar het veilig melden van integriteitsschendingen om te bezien of en, zo ja, waar de obstakels liggen om deze te melden. Deze interne evaluatie wordt in januari 2023 gepresenteerd en zal het startpunt vormen voor verdere maatregelen om de melddrempel voor integriteitsschendingen te verlagen.
Op het ministerie zal de norm van zero tolerance for inaction ook ten aanzien van racistische incidenten worden gehanteerd. Elk incident wordt op passende wijze opgevolgd. Wanneer melding van een integriteitsschending wordt gedaan, kunnen na onderzoek disciplinaire maatregelen volgen. Zulke onderzoeken worden uiteraard zeer zorgvuldig uitgevoerd. Het ministerie heeft professionele onderzoekers in dienst.
Bent u van plan de cultuur binnen de organisatie drastisch te evalueren, en bent u bereid om radicaal in te grijpen om het veiligheidsgevoel van werknemers te verbeteren? Zo ja, welke stappen kunnen we daartoe verwachten? Hoe oordeelt u over het feit dat in het onderzoek duidelijk wordt dat leidinggevenden racisme niet alleen tolereren, maar er zelf structureel schuldig aan zijn? Welke stappen worden ondernomen om hen ter verantwoording te roepen voor racistisch gedrag, en het falen van het garanderen van veiligheid op de werkvloer?
De verkenning is een belangrijke eerste stap in de evaluatie van de organisatiecultuur. Wij gaan naar aanleiding hiervan onze organisatie structureel versterken om racisme te voorkomen en te bestrijden door betere preventie, betere actie in het geval dat zich desondanks een incident voordoet, en institutionele veranderingen gericht op het aanpakken van uitsluitende processen. Dit onderzoek is de start van een proces, dat inzet zal vergen van alle medewerkers, de Bestuursraad voorop. Daarbij verwacht ik ook van alle leidinggevenden en medewerkers dat zij een actieve bijdrage leveren – dat is niet optioneel. Daarom zijn alle leidinggevenden direct na de presentatie van dit rapport geïnstrueerd hierover met al hun medewerkers het gesprek aan te gaan. Van elke leidinggevende wordt expliciet verwacht dat zij of hij actief werkt aan een veilige en inclusieve werkcultuur, waarin collega’s elkaar aanspreken en ondersteunen; dit zal worden geïncorporeerd in de personeels- (=beoordelings) cyclus.
Kunt u definitief uitspreken dat er voor mensen die zich op wat voor manier dan ook schuldig hebben gemaakt aan racistische en andere stigmatiserende uitspraken, opmerkingen en denkbeelden op geen enkele manier nog plaats mag zijn binnen de organisatie, en dat overtreders dus ook zullen worden ontslagen en vervolgd? Zo ja, hoe gaat u dit naleven?
De politieke leiding, Bestuursraad en het senior management zullen actief uitdragen dat voor racisme en andere vormen van uitsluiting en discriminatie bij Buitenlandse Zaken geen enkele plaats is en hebben daar sinds het verschijnen van het rapport op diverse plekken expliciet aandacht aan besteed. Daar waar deze norm overtreden wordt, volgt per geval een adequate reactie, zoals beschreven in het antwoord op vraag 4.
Aangezien in de managementreactie wordt uiteengezet welke acties het ministerie zal ondernemen om gevolg te geven aan de aanbevelingen van het rapport, zou u kunnen toelichten wanneer hiervoor een gedetailleerd en uitgewerkt plan komt dat integraal is en zichtbaar aansluit bij het Nationaal Programma Racisme en Discriminatie van de Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie (NCRD)? Op welke wijze en wanneer wordt voortgang op deze acties gemonitord en wanneer kunnen we het eerste voortgangsrapport verwachten?
Hangende het onderzoek is hierover gesproken met de Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie, die ook aanwezig was bij de presentatie van het rapport binnen Buitenlandse Zaken op 12 december 2022. Met de NCRD is afgesproken om met elkaar te blijven samenwerken op dit dossier, met name voor de opvolging binnen het ministerie zelf. Voor de uitvoering van de onderzoeksaanbevelingen is een projectgroep op hoog-ambtelijk niveau ingesteld.
Waarom wordt er geen melding gemaakt in de managementreactie van de suggesties voor vervolgonderzoek die vermeld staan in de aanbevelingen van het rapport? Op welke wijze worden deze onderzoeksaanbevelingen alsnog ingebed? Kunnen deze met een tijdspad worden toegelicht?
De focus ligt nu in eerste instantie op het erkennen van de resultaten, het leren van de fouten en het luisteren naar, en adresseren van, de grieven en wensen van de medewerkers die het betreft. Vervolgens zullen we bekijken welk vervolgonderzoek nodig is dat hierbij kan helpen.
Zou u willen reflecteren op de berichten dat leidinggevenden specifieke culturen uitmaakte voor «luilakken» en «criminelen», dat Afrikaanse landen door ambtenaren uitgemaakt zijn voor «apenlanden», en dat deze racistische uitingen ook gehoord zijn op afdelingen die zich richten op ontwikkelingssamenwerking met Afrikaanse landen? Gaat er onderzoek verricht worden hoe racisme en discriminatie effect heeft gehad op formeel beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, aangezien een momenteel onbekend deel van dit beleid is aangestuurd door mensen die zich structureel schuldig maken van racistische overtuigingen? Gaat er onderzoek verricht worden hoe racisme en discriminatie effect hebben gehad op contacten met burgers en lokale bevolkingen? Zo nee, waarom?
De schokkende citaten waar u naar verwijst zijn onacceptabel. De vraag in hoeverre dit invloed heeft gehad op het beleid was geen onderdeel van de scope van het nu voorliggende rapport. Binnen het ministerie is momenteel een reflectie gaande over de manier waarop ons buitenlandbeleid beïnvloed wordt door historische verhoudingen.
Bent u van mening dat op basis van de zeer zorgelijke bevindingen die uit dit onderzoek zijn gekomen, en de enorme impact die dit heeft op onder andere het veiligheidsgevoel van mensen op de werkvloer, evenals uitvoerend beleid en de geloofwaardigheid van ministeries, een dergelijk onderzoek uitgevoerd zou moeten worden bij alle ministeries? Zo ja, bent u bereid dit binnen het kabinet integraal te bespreken en hier een plan voor op te stellen, en in de uitvoering hiervan de samenwerking aan te gaan met de Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie?
De NCDR heeft tijdens de presentatie van het onderzoek op het ministerie aangegeven dat het goed zou zijn als de rijksoverheid dit soort onderzoek breder zou laten uitvoeren. Ik heb mijn collega-ministers geïnformeerd over de verkenning en de reacties daarop.