Het bericht ‘Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer»?1
Ja, we zijn bekend met het bericht. Het is een tragisch incident dat een kind het leven heeft gekost. We leven mee met de nabestaanden.
Klopt het dat een «klaphamer», een metalen installatie om bijvoorbeeld magnesiumpoeder te laten exploderen, niet als vuurwerk wordt geclassificeerd en derhalve ook niet onder het Vuurwerkbesluit valt? Klopt het voorts dat het mengsel van zwavel en natriumchloraat nog harder knalt dan nitraten of carbid?
Het klopt dat een klaphamer een metalen installatie is, waarmee iemand in combinatie met het gebruik van bepaalde stoffen harde knallen kan produceren. Het kan worden vergeleken met het gebruik van een melkbus, waarmee in combinatie met het gebruik van carbid harde knallen worden geproduceerd. Het is geen vuurwerkartikel en valt niet onder het Vuurwerkbesluit. De verschillende stoffen of mengsels kunnen onder omstandigheden harde knallen produceren. Hoe hard een knal is hang samen met de hoeveelheid en de manier waarop een stof wordt gebruikt.
Bestaat er reeds regelgeving rond dit soort installaties? Zo ja, welke en hoe is het toezicht op de naleving van deze regels vormgegeven? Is de toezichthouder Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op de hoogte van de gevaren van klaphamers? In hoeveel gemeenten is in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het gebruik van klaphamers verboden en in hoeveel gemeenten is de burgemeester bevoegd vergunningen af te geven voor het gebruik van klaphamers?
Klaphamers worden in sommige regio’s gebruikt om tijdens de jaarwisseling knallen te produceren. Het zijn door particulieren zelfgemaakte constructies. Ze worden niet fabrieksmatig geproduceerd. Er is geen CE-keuring en geen landelijke regelgeving voor klaphamers. Het gebruik van de klaphamer zelf is niet in een wet vastgelegd en er is geen toezichthouder aangewezen. Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van dit soort installaties in de Algemene Plaatselijke Verordening opnemen. Een aantal gemeenten heeft een verbod op het gebruik van klaphamers in de APV opgenomen, zoals gemeenten Steenbergen en Twenterand. Ook gemeente Elburg en Haaksbergen zijn bezig met het inregelen van een verbod van het gebruik van klaphamers in de APV. Er is geen totaaloverzicht beschikbaar. Het verlenen van een vergunning in de zin van een meldingsplicht voor het gebruik van klaphamers is een lokale bevoegdheid op grond van de APV. Volgens de VNG is er nog geen gemeente die een dergelijke vergunningsplicht heeft ingevoerd. In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt rond september 2023 aan gemeenten informatie verstrekt over de gevaren en risico’s van het gebruik van klaphamers, zodat gemeenten een afweging kunnen maken om het gebruik van klaphamers lokaal te verbieden.
Het is in het algemeen niet toegestaan om anderen in gevaar te brengen door activiteiten. In dit geval heeft het gebruik van een klaphamer een dodelijk ongeval veroorzaakt. Het toebrengen van letsel of schade aan anderen kan onder de Strafwet en/of het Burgerlijk wetboek vallen. Daarnaast kunnen impactgevoelige explosieve stoffen of mengsel die in combinatie met de klaphamer gebruik worden – zoals kaliumchloraat – onder de Wet precursoren voor explosieven vallen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving op naleving van de Wet precursoren voor explosieven door marktdeelnemers (producenten, distributeurs, groothandels en detailhandel). De politie is belast met de opsporing op grond van de Wet precursoren voor explosieven en kan strafrechtelijk handhaven.
Heeft u inzicht in het aantal ongevallen met klaphamers of soortgelijke installaties over de laatste tien jaren?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal ongevallen met klaphamers. VeiligheidNL registreert sinds 2019 jaarlijks ongevallen met carbid. Van alle letsels is tijdens de afgelopen jaarwisseling (2022–2023) 10 procent veroorzaakt door carbid.
Bent u het eens met de stelling dat uniforme regelgeving om het gebruik van klaphamers te verbieden wenselijk is en hoe staat u tegenover het onderbrengen van klaphamers onder het Vuurwerkbesluit? Zo ja, wanneer kunt u een voorstel hiertoe in procedure brengen? Zo nee, waarom niet?
Het Vuurwerkbesluit stelt regels voor de handel, de opslag en het gebruik van vuurwerk en is niet bedoeld voor het reguleren van andersoortige constructies die gevaar kunnen opleveren, zoals klaphamers.
Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van klaphamers opnemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Dit biedt de mogelijkheid om overlast te voorkomen en indien nodig tijdig in te grijpen als dit apparaat wordt gebruikt en voor onveilige situaties leidt. Dat maakt dat het niet nodig wordt geacht om dit ook landelijk te verbieden door het Vuurwerkbesluit aan te passen.
Het bericht dat een steenwolfabriek in Roermond twee keer zoveel stikstof mag uitstoten als andere fabrieken |
|
Kiki Hagen (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Steenwolfabriek in Roermond mag van de provincie twee keer zoveel stikstof uitstoten als andere fabrieken»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Kunt u bevestigen dat Rockwool de op twee na grootste ammoniakvervuiler van Nederland is? Zo ja, hoe beoordeelt u in dit licht het artikel en hoe verhoudt dit zich tot de nieuw aangekondigde aanpak (brief 2022D50106) van het kabinet richting de industrie in het kader van stikstofreductie?
Het klopt inderdaad dat Rockwool de op twee na grootste ammoniakuitstoter is (data voor het jaar 2020). Dit is na te gaan op de website van de Emissieregistratie (www.emissieregistratie.nl).
Het kabinet is van mening dat we in Nederland op korte termijn veel minder stikstof moeten uitstoten. Daarvoor is urgente actie nodig, en iedereen zal zijn bijdrage moeten leveren. Daarom heeft het kabinet in de brief van 10 februari jl. aan de Tweede Kamer over de Uitwerking piekbelastersaanpak en voortgang PAS-melders de aanpak piekbelasters industrie nader toegelicht2. De aanpak zal zich richten op ongeveer 35 industriële bedrijven. Met Rockwool zijn in dat kader, in samenwerking met de betrokken ministeries en het bevoegd gezag, reeds eerste verkennende gesprekken gevoerd. De bijdrage van de industrie in Nederland aan de totale stikstofdepositie op stikstofgevoelige natuur (zowel NOx als ammoniak) bedraagt rond de 2%. Zoals in de door u genoemde brief is aangegeven, vindt het kabinet dat we in Nederland op korte termijn veel minder stikstof moeten uitstoten. Daarvoor is urgente actie nodig, en iedereen, dus ook Rockwool, zal zijn bijdrage moeten leveren.
Klopt het dat in februari 2020 een nieuwe omgevingsvergunning is verleend door de provincie Limburg aan Rockwool? Klopt het dat hier is gekozen om de maximale Europese norm te hanteren van maximaal 60mg/m3 ammoniak?
Voor de beantwoording van de vragen 3 tot en met 7 heb ik informatie ingewonnen bij de provincie Limburg, die als bevoegd gezag verantwoordelijk is voor de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving.
In februari 2020 is door de provincie Limburg inderdaad een nieuwe omgevingsvergunning verleend aan Rockwool. Het klopt ook dat in die vergunning de maximale Europese norm voor ammoniakuitstoot is gehanteerd voor de meeste emissiepunten.
Klopt het dat in 2020 ook al gekozen had kunnen worden voor het vergunnen met een veel strengere uitstootnorm van maximaal 30mg/m3 ammoniak? Zo ja, waarom is hier niet voor gekozen?
Een installatie met een omvang als de installatie bij Rockwool is een zogenaamde IPPC-installatie, waarvoor regelgeving geldt op basis van de Europese Richtlijn Industriële Emissies (RIE). De te vergunnen uitstoot wordt bepaald door Europees afgestemde Beste Beschikbare Technieken (BBT). Deze zijn voor verschillende activiteiten vastgelegd in Europese referentiedocumenten (BREF’s). In de desbetreffende BREF («het maken van glas» uit 2013) staat dat de totale ammoniakemissie van de gecombineerde vormings-, uithardings- en afkoelingsfase van minerale wol tussen 30 en 60 mg/Nm3 mag liggen. Voor de ammoniakemissie van de uithardoven geldt een bandbreedte van 20–60 mg/Nm3.
Het is aan het bevoegd gezag, in dit geval de provincie Limburg, om te bepalen welke eis opgenomen wordt in de omgevingsvergunning. De provincie Limburg laat weten dat niet in 2020 al gekozen had kunnen worden voor het vergunnen met een veel strengere uitstootnorm van maximaal 30 mg/m3 ammoniak. Een dergelijke norm is zowel technisch, juridisch als financieel niet haalbaar en daarom niet te stellen, aldus de provincie.
Bij het verlenen van de omgevingsvergunning door de provincie aan Rockwool is met diverse zaken rekening gehouden. De provincie laat weten dat er in de vestiging in Roermond vooral constructieve steenwolproducten worden gemaakt, waarbij relatief veel bindmiddel wordt toegepast. Er zijn volgens het bedrijf geen milieuvriendelijkere bindmiddelen beschikbaar voor deze toepassing. Daarnaast zijn er zijn naast emissies van ammoniak ook emissies van formaldehyde en fenol. Die emissies zijn aan elkaar gerelateerd en beïnvloeden elkaar op verschillende wijzen («afwenteleffecten»). Er is door het bevoegd gezag gekozen voor het beperken van de milieubelasting in zijn geheel. Tenslotte gaat het om al bestaande productie-installaties, die zeer grote volumes lucht met verontreinigende stoffen in de atmosfeer brengen. Het bevoegd gezag geeft aan dat de mogelijkheden voor reducties vanuit dat perspectief zowel juridisch als financieel beperkt zijn.
Klopt het dat middels de afgegeven vergunning uit 2020 toestemming is gegeven voor een fenoluitstoot van twee keer de Europese norm? Zo ja, waarom is ervoor gekozen dit te vergunnen in strijd met geldende Europese normering?
Het is juist dat de afgegeven vergunning uit 2020 voor vier van de twaalf emissiepunten van fenol een twee maal zo hoge concentratie toelaat dan is aangegeven in de Europese BBT-conclusies. Dit is conform de Europese regelgeving, omdat deze de mogelijkheid kent om toch een hogere emissie te vergunnen dan een waarde die als BBT wordt gezien, op grond van een cross media effectbeoordeling. Van die mogelijkheid is in dit geval gebruik gemaakt. De keuze door het bevoegd gezag voor de soepelere norm voor fenol heeft te maken met een integrale afweging voor de bescherming van het milieu in zijn geheel. Uit de beoordeling blijkt dat bij de vergunde fenolconcentratie de gerelateerde luchtemissies van formaldehyde en ammoniak per saldo zoveel mogelijk worden beperkt. Het bevoegd gezag heeft prioriteit gegeven aan het beperken van de uitstoot van deze twee stoffen, ook als daarbij de emissie van fenol hoger is.
Overigens heeft de provincie Limburg aan de vergunde norm voor fenol een onderzoeks- en rapportageverplichting gekoppeld. Het doel hiervan is Rockwool te bewegen om op de kortst mogelijke termijn wel aan de Europese BBT-conclusies voor fenol te gaan voldoen.
Klopt het dat in het Schone Lucht Akkoord (waar ook Limburg onderdeel van uitmaakt) is bepaald dat in geval van een bandbreedte voortaan voor de meest strenge optie wordt gekozen? Hoe verhoudt dit zich tot de afgegeven vergunning voor Rockwool?
In het Schone Lucht Akkoord (SLA) hebben de aangesloten partijen in januari 2020 afgesproken dat ze in nieuwe of te wijzigen vergunningen zo laag mogelijk aan de onderkant van de BREF-bandbreedtes vergunnen. De provincie Limburg heeft zich in 2021 aangesloten bij het SLA.
De afspraak in het SLA betekent niet dat automatisch een uitstoot van maximaal 30 mg/Nm3 in de vergunning komt. De onderkant van de bandbreedte is het startpunt van het gesprek tussen het bevoegd gezag en het desbetreffende bedrijf, in dit geval de provincie en Rockwool. Het uitgangspunt van het SLA is dat het bevoegd gezag niet (meer) automatisch akkoord gaat als een bedrijf in de vergunningaanvraag een uitstoot aan de bovenkant van de bandbreedte aanvraagt. Het bedrijf moet onderbouwen waarom een techniek met een emissies die meer aan de onderkant van de bandbreedte ligt niet haalbaar zou zijn. De uiteindelijke emissie-eis die in de vergunning komt te liggen, kan dus ook bij streng vergunnen volgens het SLA hoger liggen dan de onderkant van de bandbreedte.
De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) heeft onlangs een zienswijze ingediend op een ambtshalve wijziging om bij Rockwool wel vergunning aan de onderkant van de bandbreedte gedaan te krijgen.
Klopt het dat er vergelijkbare bedrijven zijn die technieken gebruiken die resulteren in significant minder stikstofuitstoot? Bent u het met de vragenstellers eens dat deze technieken ook zouden moeten worden opgenomen in de Europese Best Beschikbare Technieken(BBT)-lijsten?
De provincie Limburg laat weten dat de productie van steenwol bij Rockwool anders is dan de productie van isolatiemateriaal bij andere producenten. Bovendien maakt Rockwool relatief veel zwaardere platen voor op daken en gevels, die aan hogere mechanische eisen moeten voldoen.
Ik ben het er mee eens dat het goed is om alle verschillende technieken op te nemen in de lijsten met Beste beschikbare Technieken.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het herzien van de best beschikbare technieken voor de steenwolindustrie? Zo ja, welke concrete stappen gaat u hiervoor zetten?
Het uitgangspunt van de Europese regelgeving is dat BREF’s iedere acht jaar worden herzien. In de praktijk is deze termijn langer, doordat herzieningen van BREF’s meer tijd kosten dan aanvankelijk gedacht, en door prioritering. Daarbij komt de beperkte capaciteit bij het European Integrated Pollution Prevention and Control Bureau (EIPPCB), gehuisvest bij het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie. Het EIPPCB organiseert en coördineert de herzieningen van BREF’s.
Er vindt op Europees niveau prioritering plaats van herzieningen van BREF’s, onder andere op basis van het potentiële effect van de herziening en beschikbare capaciteit. Iedere lidstaat maakt hierin een eigen weging. Wanneer de planning van herzieningen van BREF’s in Europa besproken gaan worden, zal Nederland beoordelen welke herzieningen van BREF’s prioriteit hebben en dit inbrengen. Nederland zet zich nu al in voor onder andere de prioritering van de herziening van de BREF IJzer en Staal.
Overigens wordt een BBT-conclusie gebaseerd op de emissieniveaus van Europese referentie-installaties. Dat betekent dat als er veel referentie-installaties zijn die aan de bovenkant van een BBT-conclusie presteren, de BBT-conclusie bij een herziening niet aangepast zal worden. In het kader van de herziening van de Richtlijn Industriële emissies (RIE) wordt gekeken naar een herzieningstermijn van BREF’s die afhankelijk is van de ontwikkelingen binnen de betreffende sectoren, waardoor normen sneller scherper kunnen worden.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Rockwool over het significant terugdringen van hun stikstofuitstoot door het aanpassen van hun productieproces?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat voor kleine staalwolfabrieken al sinds 2002 een norm geldt van 30mg/m3 en dat dat deze normering bij invoering van de omgevingswet zal worden aangescherpt naar 5mg/m3?
Ik ga er van uit dat in de vraag steenwolfabrieken worden bedoeld. Voor installaties die geen IPPC-installaties zijn, en dus niet onder de RIE vallen, zijn er eisen opgenomen voor de uitstoot van ammoniak in het Activiteitenbesluit onder de Wet milieubeheer. De norm voor dit soort installaties is sinds 2003 inderdaad 30 mg/Nm3 en zal met de invoering van de Omgevingswet worden verlaagd naar 5 mg/Nm3. Wel kan het bevoegd gezag via maatwerk gemotiveerd afwijken van deze emissie-eis.
Bent u bereid om de normering voor grote staalwolfabrieken in lijn te brengen met de huidige normering voor kleine staalwolfabrieken (30mg/m3)?
Ik ga er van uit dat in de vraag steenwolfabrieken worden bedoeld. De norm van 30 mg/Nm3 geldt niet specifiek voor steenwolfabrieken maar voor alle bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit.
Voor installaties waarmee steenwol wordt gemaakt en die in grootte vergelijkbaar zijn met Rockwool geldt de Europese regelgeving, met een bandbreedte van 30 tot 60 mg/Nm3. Deze bandbreedte is zorgvuldig vastgesteld, op grond van data van andere vergelijkbare installaties. In verband met het behoud van een gelijk speelveld in Europa en de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om hier goed beargumenteerd op lokaal niveau afwegingen in te maken, wil ik in dit geval blijven bij de Europese normering. Een herziening van de BREF leidt uitsluitend tot scherpere BBT-conclusies als er voldoende soortgelijke Europese bedrijven zijn die op een lager emissieniveau presteren. Als er meerdere referentie-installaties zijn die op het niveau van Rockwool presteren, zal er niet veel veranderen. Bij de herziening van de RIE, die op dit moment loopt, pleit Nederland voor vergunnen aan de onderkant van de bandbreedte als uitgangspunt.
Op welke manier wordt er ingezet op duurzame/circulaire alternatieven voor steenwol?
Wat betreft de bouw wordt primair ingezet op generiek beleid om de milieu-impact van de gebouwde omgeving omlaag te brengen door steeds strengere eisen te stellen in de bouwregelgeving aan de milieuprestatie van een bouwwerk3. Op die manier wordt de markt gestimuleerd om te kiezen voor het produceren en toepassen van het meer milieuvriendelijke (isolatie-)materiaal en/of bouwmethoden om die eis te kunnen halen. Op Milieucentraal.nl wordt de consument de weg gewezen bij het kiezen van isolatiemateriaal4.
Daarnaast is het streven van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om op 1 januari 2024 een verhoging van de subsidie voor isolatiematerialen met een (zeer) goede milieuprestatie – bijvoorbeeld bij biobased isolatiematerialen – in werking te laten treden voor de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE), de Subsidieregeling verduurzaming verenigingen van eigenaars (SVVE) en de Subsidie verduurzaming en onderhoud huurwoningen (SVOH).
Bent u bereid om in gesprek te gaan met producenten van circulaire isolatiematerialen (vlas, hennep, katoen en schapenwol) over de problemen waar zij tegenaanlopen en hoe de overheid daarbij kan helpen, bijvoorbeeld door nieuwe/aangepaste wet- en regelgeving?
Ja, over aanpassing in de bouwregelgeving vindt altijd overleg plaats met de belanghebbende partijen in de sector.
Kunt u toezeggen dat de Nederlands Instituut voor Bouwecologie en Ecologie(NIBE)-classificatie voor isolatiematerialen van geëxpandeerde kurk, mycelium (schimmeldraden), grasvezel, hennepvezel, kalkhennepblokken, aerogel en VIP (Vacuüm Isolatie Panelen) zo snel mogelijk opgesteld wordt, zodat deze alternatieven daadwerkelijk doorgang kunnen vinden?
Het Ministerie van BZK heeft een financiële bijdrage verleend voor de uitvoering van een subsidieregeling voor (onder meer) leveranciers van biobased bouwproducten voor opname van hun producten in de Nationale Milieudatabase5. Deze subsidieregeling loopt tot eind 2023. Hiermee kan de milieu-impact van deze producten worden gewaardeerd in de berekening van de milieuprestatie van bouwwerken (zie het antwoord op vraag 12).
Voor de nagestreefde verhoging van subsidie voor isolatiematerialen met een (zeer) goede milieuprestatie wordt een classificatie ontwikkeld. Hierbij worden ook de ervaringen betrokken met de classificatie van het NIBE.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie De Groot c.s. over verdienmodel voor biobased bouwmaterialen (Kamerstuk 33 576, nr. 291) en de uitvoering van de motie Grinwis Boulakjar over aanpassing van het bouwbesluit (Kamerstuk 32 847, nr. 966)? Deelt u de mening dat als deze twee moties worden uitgevoerd er helemaal geen Rockwool-fabriek meer nodig is?
Over de uitvoering van deze moties bent u op de hoogte gesteld via brieven van de Minister van Economische Zaken en Klimaat6 en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening7.
Het kabinet deelt de genoemde mening niet, omdat een duurzame economie niet bereikt kan worden met alleen de inzet van biobased materialen. Zie ook het antwoord op vraag 12.
Decentrale productie van bio-LNG. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hoe kijkt u naar de groeiende CO2-uitstoot van het langeafstandstransport en de rol van bio-LNG in de verduurzaming van deze sector?
De verduurzaming van het langeafstandstransport staat hoog op mijn agenda. Zowel de Klimaat- en Energieverkenning (KEV) als de laatste gegevens volgens de IPCC-berekeningen laten geen groeiende CO2-uitstoot zien van het langeafstandstransport, hier draagt (bio)LNG ook in positieve zin aan bij. BioLNG is een van de transitiebrandstoffen voor het langeafstandstransport richting zero-emissie. Het is een van de opties om diesel te vervangen en is tevens in de bestaande LNG-infrastructuur tot 100% hernieuwbaar in te zetten.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie, waarin er door een uitzonderlijk hoge LNG-prijs in de transportsector wordt teruggeschakeld naar diesel, waardoor verduurzaming van deze sector sterk wordt afgeremd? Welke mogelijkheden ziet u om deze trend te keren?
Ik ben mij ervan bewust dat alle brandstofprijzen sterk zijn gestegen en ook aanzienlijk schommelen ten gevolge van de onzekerheden op de energiemarkt door de oorlog in Oekraïne. Daarom heeft het Kabinet ook besloten om alle brandstofaccijnzen, ook die waar LNG onder valt (LPG), te verlagen. Deze maatregel is verlengd tot en met 30 juni 2023.
In het algemeen zie ik geen afremming van de verduurzaming van transport. Via het beleid energie vervoer, met de RED II-implementatie, worden de brandstofleveranciers van benzine en diesel aan wegvervoer namelijk verplicht om een toenemend aandeel hernieuwbare energie te leveren. BioLNG is een van de routes om de stijgende verplichting te realiseren. Vooruitkijkend naar 2030 zie ik dat de ambities vanuit het Coalitieakkoord en Fit for 55 verder zullen toenemen, bijvoorbeeld met de implementatie van de RED III. Kortom, er is voldoende perspectief en instrumentarium om transport te verduurzamen.
Kunt u aangeven hoe er in het beleid omtrent bio-LNG rekening wordt gehouden met het feit dat er bij decentrale productie van bio-LNG ook CO2 wordt afgevangen, dat deze biogene CO2 fossiele CO2 in de industrie vervangt, en een basisgrondstof is voor toekomstige synthetische brandstoffen?
De afgevangen biogene CO2 wordt momenteel meegenomen in de ketenemissies van de hernieuwbare brandstof en kan daarbij ingezet worden ter vervanging van fossiele CO2 in de industrie. De huidige nationale systematiek stuurt op hernieuwbare energie. Alle hernieuwbare brandstoffen moeten aan de duurzaamheidscriteria voldoen waaronder een minimum CO2-reductie in de keten. Er kan momenteel niet geprofiteerd worden van een hogere CO2-reductie dan het minimum in de keten. Met de implementatie van de REDIII ben ik voornemens om op een CO2-sturend systeem over te stappen. Hierdoor zullen beter presterende hernieuwbare brandstoffen vanaf 2025 financieel aantrekkelijker kunnen worden.
Kunt u een beeld schetsen van hoe u in het beleid rondom bio-LNG de voor- en nadelen van zowel decentrale als centrale productie van bio-LNG tegen elkaar afweegt en daarbij in ieder geval in te gaan op de volgende punten: de voordelen van decentrale productie van bio-LNG met betrekking tot de CO2-voetafdruk, alsmede de onzekerheid waar decentrale initiatieven voor de productie van bio-LNG mee te maken hebben en het gevaar van stilstand, ook bij het uit bedrijf nemen van warmtekrachtkoppelingen (WKK’s) (en de daarmee gepaard gaande reductie van stikstofemissies)?
Het beleid ondersteunt de productie van bioLNG via de volgende twee routes:
Voor de stimulans van de decentrale productie van bioLNG heb ik deze route opgenomen in de SDE++. Dit blijkt nog een jonge markt te zijn; zo zijn er in 2022 geen aanvragen ingediend voor deze route. Voor bioLNG is er groei mogelijk bij ombouw van de bestaande WKK naar bioLNG-installatie. Dit wordt niet gestimuleerd via de SDE++. Momenteel wordt er nog weinig bioLNG in Nederland geproduceerd.
Naar aanleiding van deze vragen lijkt er interesse te zijn in de ontwikkeling van decentrale productie bioLNG, daarom wil ik samen met de markt gaan kijken hoe we dit beter op elkaar kunnen afstemmen.
Verder zie ik ook de voordelen in de centrale productie van bioLNG. Dit is wat betreft ruimtelijke inpassing eenvoudiger en partijen zijn niet gebonden aan de locaties van de vergisteren.
Wat betreft de CO2-voetafdruk zal dit onderdeel zijn van de implementatie van de REDIII. Zoals aangegeven ben ik voornemens om over te stappen op een CO2-sturend systeem waarbij een hogere CO2-reductie in de keten financieel aantrekkelijk kan worden binnen de systematiek.
De onzekerheden voor investeringen in de bioLNG (decentraal alsook centraal) komen naast de hoge gasprijzen voort uit trage vergunningsverlenging voor installaties alsook de bijmengverplichting voor de gebouwde omgeving. Met een onderzoek wordt de eventuele spanning tussen de inzet van biogas in de mobiliteit en biogas in de gebouwde omgeving onderzocht. Als gevolg hiervan is het mogelijk dat de inzet van biogas in de mobiliteit beperkt wordt. Hierover zal ik uw Kamer samen met Minister Jetten zo snel mogelijk informeren.
Welke mogelijkheden ziet u om de voordelen die het decentraal produceren van bio-LNG heeft, beter te benutten en welke concrete maatregelen neemt u hiervoor?
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven heb ik al maatregelen genomen om de decentrale productie van bioLNG te stimuleren middels de opname van aparte categorieën in de SDE++. Daarnaast ben ik voornemens om bij de RED III-implementatie ketenreducties expliciet te belonen, ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd met de brief «start implementatie RED III voor vervoer» (IENW/BSK-2022/310681). Dit kan een stimulans geven voor decentrale bioLNG. Echter, de verdere stimulering van bioLNG in transport hangt ook nauw samen met de ontwikkeling van alternatieve hernieuwbare brandstoffen en de bijmengverplichting van biogas in de gebouwde omgeving.
Het bericht dat BKR actief hypotheekgegevens wil registreren |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Je wil toch niet dat vertrouwelijke informatie over je hypotheek zomaar bij Wehkamp terechtkomt»?1
Ja.
Klopt het dat BKR plannen heeft die verder gaan dan de huidige registratie van hypotheken waarop daadwerkelijk betalingsachterstanden zijn?
Het klopt dat BKR kijkt naar aanpassing van de huidige situatie waarbij hypotheken pas worden geregistreerd in het geval van betalingsachterstanden (negatieve registratie). BKR heeft geconsulteerd over verplichte registratie bij het aangaan van woninghypotheken (positieve registratie) voor specifieke doelgroepen, te weten startersleningen en maatwerkleningen die worden gefinancierd door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting en energiebespaarhypotheken die worden gefinancierd door het Warmtefonds. Verder heeft BKR geconsulteerd over de mogelijkheid voor kredietverstrekkers om te kunnen kiezen of ze hun eigen woninghypotheken direct bij aanvang van de overeenkomst registreren.
Bent u, of is de Minister voor Rechtsbescherming, geïnformeerd over het plan van BKR om financiële gegevens van mensen actief te gaan delen en om alle hypotheekgegevens te registreren bij BKR?
BKR pleit al langere tijd voor positieve registratie van hypotheken en heeft dit eerder ook kenbaar gemaakt aan het Ministerie van Financiën. Het voornemen om te consulteren over verplichte registratie van bepaalde hypotheken, is niet gedeeld. BKR heeft in april jl. aan het Ministerie van Financiën een consultatiedocument gestuurd. Het ministerie heeft zich onthouden van reactie, omdat het ministerie een wetsvoorstel in voorbereiding heeft over kredietregistratie. BKR is een privaatrechtelijke stichting, die volledig los staat van de overheid, maar wel het stelsel van kredietregistratie beheert. Ik vind dat onwenselijk. Het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb regelt meer publieke waarborgen voor gegevensverwerking bij kredietregistratie en regelt welke overeenkomsten worden geregistreerd. Kredietregistratie wordt een wettelijke taak met overeenkomstige bevoegdheden voor de Minister van Financiën. Dit wetsvoorstel zal begin 2023 worden geconsulteerd.
Staat de wet de uitbreidingsplannen van BKR toe? Zo nee, is het kabinet voornemens om de wet hierop aan te passen?
De Wet op het financieel toezicht regelt dat kredietaanbieders aangesloten moeten zijn bij een stelsel van kredietregistratie en het stelsel moeten raadplegen wanneer zij krediet van meer dan 250 euro verstrekken. Er zijn geen voorschriften over een stelsel van kredietregistratie. In de praktijk is er één stelsel van kredietregistratie, namelijk BKR. BKR is een privaatrechtelijke stichting, die op dit moment nog volledig los staat van de overheid. Er is geen specifieke wetgeving over hetgeen in het kredietenregister van BKR moet worden opgenomen. Dit is opgenomen in het Algemeen reglement van BKR. Wel is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) op de gegevensverwerking van toepassing.
In het antwoord op de vorige vraag schreef ik al dat ik al dat ik een wetsvoorstel in voorbereiding heb dat tot doel heeft om wettelijke waarborgen te geven voor de kredietregistratie en dat van kredietregistratie een wettelijke taak maakt, ten aanzien waarvan de Minister van Financiën bijbehorende bevoegdheden krijgt. Ook regelt het voorstel welke overeenkomsten moeten worden geregistreerd. Dit wetsvoorstel zal begin 2023 worden geconsulteerd.
Deelt u de mening dat de voorgestelde uitbreidingen disproportioneel en onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Momenteel worden alleen hypotheken waar sprake is van een betalingsachterstand van drie maanden of langer geregistreerd bij BKR. Er kan mogelijk aanleiding zijn om bepaalde hypotheekvormen bij het aangaan te registreren indien daarmee kwetsbare consumenten kunnen worden beschermen. De noodzaak hiertoe moet echter eerst worden aangetoond. Dit zal worden meegenomen in het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb. Ik zie op dit moment geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registreren.
Bent u bereid op korte termijn met BKR in gesprek te gaan en BKR tot de orde te roepen?
Ja. Ik ben met BKR in gesprek over hun consultatie, mede in het licht van mijn voornemen om met een wetsvoorstel te komen.
De uitspraak van de Raad van State over statiegeld op metalen drankverpakkingen |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw eerste reactie op de uitspraak van de Raad van State (202205978/1/R4 en 202206371/1/R4) en concreet op de extra tijd die producenten en importeurs krijgen om te voldoen aan de wettelijke verplichting en de preventieve lasten onder dwangsom die komen te vervallen? Welke vervolgstappen gaat u zetten?
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 2 december 2022 de maatregelen die de ILT van plan was te nemen, opgeschort tot en met 31 maart 2023. De rechter geeft in de uitspraak geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel, maar maakt een belangenafweging. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alle partijen onderkennen dat het algemeen belang gediend is met een soepele uitvoering van het statiegeldsysteem voor blikjes en gaat mee in de bewering van de producenten dat dit systeem op 31 december 2022 nog niet goed kan werken. Zoals ik in debat met uw Kamer heb aangegeven, vind ik de uitspraak teleurstellend. Ik ben van mening dat het Afvalfonds Verpakkingen en de producenten/importeurs meer dan voldoende tijd hebben gehad om het statiegeldsysteem per 31 december 2022 operationeel te kunnen hebben.
De ILT beraadt zich op eventuele verdere stappen.
Klopt het dat producenten en importeurs bijna twee jaar de tijd hebben gehad om blikjes toe te voegen aan het bestaande statiegeldsysteem? Klopt het dat een dergelijke opzet in het buitenland vaak maar een jaar kost?
Ja, in februari 2021 is bekendgemaakt dat statiegeld op blik wordt ingevoerd. Daarmee was er dus bijna twee jaar tijd voor de voorbereiding op de invoering ervan. Zoals in antwoord 1 aangegeven, acht ik dit ruim voldoende tijd.
Mij is onbekend of er in het buitenland meer of minder tijd nodig is gebleken, en of het daarbij om met Nederland vergelijkbare situaties betreft.
Bent u het ermee eens dat het bedrijfsleven aan het langste eind lijkt te trekken, nu de preventieve last onder dwangsom komt te vervallen en de ingangsdatum wordt uitgesteld?
De wettelijke ingangsdatum blijft ongewijzigd. De voorzieningenrechter heeft alleen de preventieve last onder dwangsom opgeschort tot 1 april 2023. De ILT beraadt zich op dit moment op eventuele verdere stappen.
Bent u het ermee eens dat deze uitspraak van de Raad van State bewijst dat uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) als middel wettelijk niet goed is verankerd? Bent u het ermee eens dat de statiegeldwet moet worden aangescherpt? En bent u het ermee eens dat we hier lering uit moeten trekken voor hoe we UPV als instrument verankeren in wetgeving? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u zetten?
De uitspraak van de voorzieningenrechter trekt de wettelijke basis voor statiegeld niet in twijfel. Het betreft alleen de handhaving van de nieuwe verplichting tot statiegeld die ingaat per 31 december 2022. De wettelijke basis voor UPV in het algemeen wordt helemaal niet besproken in de uitspraak.
Aangezien het hier juist gaat om het niet naleven van de wet, zie ik geen reden om de wet aan te scherpen.
Hoewel de start tot nu toe moeizaam is verlopen, vertrouw ik erop dat we vanaf 1 april een werkend statiegeldsysteem voor blik hebben, en zo niet, dat de ILT hierop kan handhaven. Wel wil ik lering trekken uit de ervaringen en dit meenemen in de evaluatie van de wetgeving in 2024.
Bent u bereid om een evaluatieproces op te zetten met betrekking tot het proces en de wetgeving rondom statiegeld en de wettelijke verankering van de UPV waarbij u ook de Tweede Kamer betrekt?
Zoals bepaald in art. 16 van het Besluit beheer verpakkingen 2014 zal in 2024 een evaluatie plaatsvinden. Ik zal de Tweede Kamer daarover informeren.
De vertraging van de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vlissingen |
|
Chris Simons (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kunt u zich voorstellen dat deze vertraging in Zeeland met gefronste wenkbrauwen wordt ontvangen, gelet op al het eerdere uitstel ten aanzien van grote projecten in Zeeland?
De vertraging is zeer te betreuren. Ik kan mij de teleurstelling in Zeeland dan ook goed voorstellen. De actualisatie van de planning is een forse tegenvaller voor Zeeland en voor ons. Helaas worden veel bouwprojecten in Nederland op dit moment geconfronteerd met vertraging, bijvoorbeeld als gevolg van de stikstofproblematiek of andere (internationale) factoren, zoals de oorlog in Oekraïne. Het Justitieel Complex Vlissingen (JCV) vormt hier geen uitzondering op.
Hoe reageert u op de vrees van Zeeland dat sprake kan zijn van afstel in plaats van uitstel?
In mijn brief van 7 december jl. heb ik aangegeven dat van uitstel geen afstel komt. De komst van het JCV staat absoluut niet ter discussie. Zoals eerder aangegeven, is de afgelopen periode zichtbaarder geworden welke ondermijnende impact de georganiseerd criminaliteit heeft op ons land en onze rechtsstaat. Deze ontwikkelingen maken de noodzaak van het JCV alleen maar groter.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er op korte termijn voldoende EBI-waardige cellen zijn in Nederland, juist gelet op de vele aanhoudingen van criminele kopstukken?
De Extra Beveiligde Inrichting (EBI) is het regime met de hoogste mate van beveiliging zoals omschreven in artikel 13 van de Penitentiaire Beginselenwet. Er is op dit moment één EBI, de tweede komt in het JCV. Varianten op een EBI of EBI-waardige cellen bestaan niet. Wel wordt de capaciteit van het aantal afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) in de komende periode fors uitgebreid.
Het doel van dit intensieve toezicht is om vluchtgevaar tegen te gaan en te voorkomen dat gedetineerden door gaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie. Gedetineerden die ervan worden verdacht dat ze onderdeel uitmaken van hetzelfde criminele netwerk en waarvan het vermoeden is (of het risico bestaat) dat ze voortgezet crimineel handelen, krijgen op deze wijze extra en intensief toezicht en kunnen verspreid over het land worden geplaatst om voortgezet crimineel handelen in detentie (VCHD) en ondermijnende criminaliteit nog beter te kunnen bestrijden en waar mogelijk voorkomen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de EBI in Vught geen gevaarlijke cocktail van criminele kopstukken wordt, nu duidelijk is dat de EBI in Vlissingen pas over acht jaar klaar zal zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u met urgentie uitvoering geven aan de aangenomen motie van het lid Ellian (Kamerstuk 36 200, nr. 64) om hoogbeveiligde cellen te zoeken en een (tijdelijke) locatie voor de EBI-plus categorie?
Met de wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) medio december gelden voor gedetineerden die op twee specifieke gronden in de EBI zijn geplaatst inmiddels extra strenge regels.1 Er is op dit moment geen sprake van een tekort aan cellen voor deze categorie gedetineerden of voor gedetineerden met een hoog of extreem vlucht- en maatschappelijk risico. In reactie op de genoemde motie wordt wel onderzocht wat ervoor nodig is om op relatief korte termijn capaciteit te realiseren, mocht er behoefte ontstaan om meer gedetineerden met een hoog vlucht- en maatschappelijk risico te plaatsen. Hierbij wordt gekeken naar cellen die qua beveiligingsniveau liggen tussen een EBI en een reguliere cel.2 Het uitgangspunt is een kleinschalige en flexibele afdeling die kan worden ingezet voor doelgroepen met een zwaarder beveiligingsregime en intensievere of specifieke begeleiding. Hierbij valt te denken aan een beheersafdeling voor problematische gedetineerden of een afdeling met intensief toezicht. Ik verwacht uw Kamer hier bij de volgende voortgangsbrief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit tijdens detentie en berechting te kunnen informeren. Deze wordt nog dit kwartaal aan uw Kamer verzonden.
Kunt u ondubbelzinnig bevestigen dat maximale inspanningen worden geleverd om zowel een tijdelijke als definitieve ontsluitingsweg bij de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Vught te realiseren en dat u van alle overheden maximale medewerking hieraan vraagt? Zo ja/nee, waarom?
Dit kan ik bevestigen. In de afgelopen maanden heeft onderzoek plaatsgevonden naar alternatieven voor een tijdelijke tweede ontsluitingsweg vanaf de PI Vught voor de hoogrisico-transporten van het Bijzonder Ondersteuningsteam
(BOT) van de Dienst Vervoer en Ondersteuning van DJI. Realisatie hiervan is mogelijk in 2023/2024. Een permanente ontsluitingsweg naar de PI is opgenomen in een inmiddels vastgestelde gebiedsvisie. Op dit moment worden de voorbereidingen getroffen voor wijziging van het bestemmingsplan. Naar verwachting wordt dit eind 2024 ter inzage gelegd.
In hoeverre bent u bereid om zo spoedig mogelijk een van de toekomstige Afdelingen Intensief Toezicht, om te vormen tot een mini EBI, bijvoorbeeld in Lelystad?
Er zijn op dit moment geen plannen voor het realiseren van een derde (mini-)EBI. Zoals hierboven omschreven wordt in reactie op de genoemde motie van het lid Ellian onderzocht wat nodig is om op relatief korte termijn capaciteit te realiseren mocht er behoefte ontstaan om meer gedetineerden met een hoog vlucht- en maatschappelijk risico te plaatsen.
Waarom bestaat er geen enkele mogelijkheid om sneller te kunnen aanbesteden gelet op de grote veiligheidsbelangen die in het geding zijn?
Het Rijk en ook het Rijksvastgoedbedrijf zijn gehouden aan Europese aanbestedingsregels. Deze voorzien niet in clausules of uitzonderingen waarin veiligheidsbelangen kunnen leiden tot een kortere doorlooptijd. Daarnaast is op basis van juridisch advies de aanbestedingsvorm gewijzigd naar een combinatie van gedeeltelijk openbaar en gedeeltelijk heimelijk aanbesteden. Dit heeft tot gevolg dat bepaalde onderdelen van de aanbestedings- en ontwerpfase niet langer parallel maar volgtijdelijk met meerdere partijen zullen worden uitgevoerd, wat extra tijd vraagt dan bij de start van het project medio 2020 voorzien. Vanzelfsprekend zetten we alles op alles om binnen de geldende wet- en regelgeving de realisatie van JC Vlissingen zo snel als mogelijk te doorlopen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat over gevangeniswezen en tbs van 8 februari 2023?
Ja.
De mensenrechtensituatie in Oeganda |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Uganda: Promoting peace and human rights through dialogue»?1
Ja.
Wat vindt u van de mensenrechtensituatie in Oeganda?
Het kabinet blijft bezorgd over de mensenrechtensituatie in Oeganda. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Op welke manieren draagt Nederland bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in Oegande?
Het kabinet hecht groot belang aan het naleven van mensenrechten, ook in Oeganda. Het kabinet heeft herhaaldelijk, ook bij inkomende en uitgaande bezoeken, zorgen geuit over de verslechterende situatie. Tijdens mijn bezoek aan Oeganda in februari 2022 heb ik nadrukkelijke aandacht gevraagd voor mensenrechten in gesprek met de Oegandese Minister van Buitenlandse Zaken, en ook tijdens zijn bezoek aan Den Haag in oktober 2022 is hierover uitgebreid gesproken.
Nederland blijft zich inspannen voor het verbeteren van de mensenrechtensituatie door zich in te zetten voor het behoud van ruimte voor het maatschappelijk middenveld. Nederland spreekt publiekelijk en achter gesloten deuren – zowel in EU-verband en samen met andere gelijkgezinde partners als in bilaterale gesprekken – regelmatig met de Oegandese autoriteiten over mensenrechten. Via bijvoorbeeld steun aan DefendDefenders en Power of Voicesondersteunt Nederland ook mensenrechtenverdedigers in Oeganda om hun werk zo goed en veilig mogelijk te kunnen uitvoeren.
Hoe wordt gecontroleerd of de OS-gelden in Oeganda, als land waarmee Nederland een brede OS-relatie heeft, het juiste doel benutten? Hoe effectief acht u deze controle?
De ambassade houdt op verschillende manieren toezicht op de uitvoering van OS-projecten: door het bezoeken van projecten, het beoordelen van inhoudelijke en financiële rapportages en door het uit laten voeren van onafhankelijke audits. Om de effectiviteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van de programma’s te beoordelen worden daarnaast ook externe evaluaties uitgevoerd.
Deze instrumenten worden ook in andere landen waarmee Nederland een OS-relatie onderhoudt ingezet en zijn vergelijkbaar met de wijze waarop andere donoren toezicht houden. Het kabinet meent dat deze wijze van controle effectief is.
Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in Oeganda bij het controleren van correcte uitgaven van OS-gelden?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn er aanwijzingen dat de OS-gelden voor andere activiteiten wordt ingezet dan waarvoor de steun bedoeld is?
Momenteel zijn er geen aanwijzingen dat er OS-gelden in Oeganda worden ingezet voor andere activiteiten dan bedoeld. Indien er aanwijzingen zijn dat OS-gelden zijn ingezet voor andere activiteiten dan vooraf overeengekomen in projectvoorstellen en jaarlijkse werkplannen, treedt de ambassade in contact met de uitvoerende organisatie om opheldering te vragen. Per geval wordt dan bekeken wat een passende reactie is. Ik verwijs in dit kader ook naar de kamerbrief over de Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 20222 waarin o.a. wordt vermeld hoe er is gereageerd op de inzet van door Nederland gedoneerde politieauto’s.
Welke risico’s ziet u als aanvaardbare risico’s en managebare risico’s die onvermijdelijk zijn om resultaten te bereiken «in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur»?2
Het kabinet doet er alles aan om risico’s bij de uitvoering van ontwikkelingssamenwerking te minimaliseren. Zoals uiteengezet in de nota Doen waar Nederland goed in is, is het aanvaarden en managen van risico’s onvermijdelijk om resultaten te bereiken, zeker in fragiele ontwikkelingslanden of landen met zwak bestuur. Voor elke activiteit vindt een risico-inschatting plaats, specifiek voor iedere landencontext. Per activiteit zal worden vastgesteld wat aanvaardbare risico’s zijn. Hierbij wordt volgens het do-no-harm principe ook gekeken naar mogelijk (on)bedoelde effecten, bijvoorbeeld de potentiële schending van mensenrechten.
Het kabinet accepteert dat het niet mogelijk is om volledig risicoloos te werken, maar streeft er wel naar om geen onnodige risico’s te nemen. Nederland werkt daarom in fragiele landen of landen met zwak bestuur adaptief, met inzet gericht op de lange termijn, met uitgebreide due diligence vooraf en actieve monitoring, evaluatie, en zo nodig aanpassing van programma’s tijdens de uitvoering. Zo heeft het kabinet onlangs besloten om voorlopig in Mali en Burkina Faso, gezien de militaire machtsgrepen in die landen, geen ontwikkelingssamenwerkingsprojecten te continueren waarbij sprake is van een directe financiering aan de centrale overheden.
Kunt u een indicatie geven over waar de grenzen van aanvaardbare risico’s liggen?
Zie antwoord vraag 7.
Vallen potentiële schendingen van mensenrechten binnen deze risico’s?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe reflecteert u op uw uitspraak dat «er naar aanleiding van het geweld van november 2020 tot dan 66 agenten veroordeeld zijn en 153 agenten ontslag hebben gekregen» in het licht van de aanblijvende mensenrechtenschendingen in Oeganda?3
Het kabinet is van mening dat de druk van Nederland en gelijkgezinde landen heeft bijgedragen aan een zekere mate van accountability en openheid van de kant van de Oegandese overheid over het geweld van november 2020.
Het kabinet blijft echter ook benadrukken dat de Oegandese autoriteiten meer hadden kunnen en moeten doen. Op hoger niveau is er bij de politie weinig verantwoordelijkheid voor het geweld genomen. Ook zijn er weinig zichtbare stappen gezet om te voorkomen dat dergelijke misstanden in de toekomst minder snel voor zullen komen. Op dit vlak zijn geen nieuwe ontwikkelingen waargenomen.
Nederland en de EU hebben recent – twee jaar na de gebeurtenissen van november 2020 – opnieuw het belang onderstreept van gerechtigheid, compensatie voor nabestaanden en accountability.
Deelt u de mening dat dergelijke bestraffing van individuele uitvoerders geen afdoende impact heeft om structurele verandering te weeg te brengen wanneer deze uitvoerders handelden aan de hand van instructies van hoger af en dat deze veroordelingen dus geen sluitend bewijs bieden dat de mensenrechtensituatie verbetert?
Zie antwoord vraag 10.
Blijft u van mening dat ««de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen»? Heeft u op dit gebied nieuwe ontwikkelingen waargenomen?
Zie antwoord vraag 10.
Wordt de niet-uitgevoerde slotbetaling aan Justice Law And Order-sector (JLOS) van € 850.000 alsnog uitgevoerd?
Nee. Zoals vermeld in de Kamerbrief Nederlandse inzet op veiligheid en rechtsorde in Oeganda van 19 oktober 225, heb ik in september 2022 besloten om de slotbetaling van € 850.000 niet uit te voeren omdat op basis van de mij beschikbare informatie de Oegandese overheid onvoldoende stappen heeft gezet op het vlak van accountability ten aanzien van het politiegeweld rond de verkiezingen. Dit was in de zomer van 2021 als voorwaarde gecommuniceerd aan de JLOS autoriteiten voor het doen van de slotbetaling. Het besluit om de slotbetaling van € 850.000 niet over te maken is daarom bedoeld als signaal richting de overheid dat verdere stappen nodig zijn t.a.v. accountability en dat Nederland bereid is om maatregelen te nemen als de situatie daarom vraagt.
Hoe effectief acht u het JLOS-programma, waaraan Nederland al 20 jaar aan bijdraagt, in het licht van de grove mensenrechtenschendingen in Oeganda?
De eindevaluatie van Nederlandse steun aan JLOS6 laat zien dat er de nodige resultaten zijn bereikt. Toegang tot rechtspraak is significant toegenomen, waarbij ook de rechtspositie van kwetsbare groepen, zoals vrouwen en vluchtelingen, nadrukkelijk verbeterd is. Ook het deel van de bevolking dat toegang had tot JLOS-servicepunten nam toe. Het aantal veroordelingen in zaken omtrent seksueel en gender gerelateerd geweld is onder andere door effectievere bewijsvergaring tussen 2016 en 2021 verdubbeld. Ook is door het organiseren van speciale sessies voor seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) zaken, trainingen en beschikbaarheid van forensische onderzoekkits de duur van het afwikkelen van deze zaken significant afgenomen. De achterstand in het afhandelen van rechtszaken («case backlog») is significant verminderd door o.a. automatisering. Daardoor is ook de gemiddelde duur van de tijd die mensen in voorlopige hechtenis doorbrengen teruggebracht. Ook zijn er concrete resultaten geboekt op het vlak van rechtsbescherming voor vluchtelingen en ten aanzien van commercieel recht.
Het feit dat er binnen het JLOS-programma belangrijke resultaten zijn geboekt neemt echter niet weg dat op het vlak van de mensenrechtensituatie belangrijke uitdagingen blijven bestaan. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 blijft het kabinet zich inspannen om de mensenrechtensituatie in Oeganda te verbeteren.
Hoe effectief acht u de Nederlandse bijdrage aan de Private Sector Development in Oeganda?
De Nederlandse bijdrage aan Private Sector Development – die overigens financieel beperkt is – richt zich op drie aspecten die een gezonde private sector in de weg staan: het gebrek aan betaalbare bedrijfsfinanciering (ook voor kleine boeren en ondernemers), gebrek aan voldoende vaardigheden en een onvoldoende ontwikkeld ondernemingsklimaat.
Onlangs zijn er meerdere projecten gestart die betaalbare leningen moeten bieden aan kleinschalige (vrouwelijke) boeren en ondernemers in de agrarische sector. Deze leningen worden in combinatie met advisering en capaciteitsopbouw aangeboden. Hoewel de meeste activiteiten kort geleden van start zijn gegaan, zijn er al bescheiden resultaten geboekt en is de verwachting dat er gedurende de projecttermijn nog duizenden boeren en ondernemers tegen betaalbare rentes geld zullen kunnen lenen om hun bedrijf uit te bouwen.
Tevens werkt de Nederlandse overheid samen met multilaterale instellingen, bilaterale partners en de EU om het ondernemingsklimaat in Oeganda te helpen versterken. Zo vindt er samenwerking plaats om sanitaire en fytosanitaire controles op exporten te verbeteren, wordt via Trade Mark East Africa regionale handel bevorderd en financiert Nederland mee aan een groot programma van de Wereldbank om Oegandese bedrijven te ondersteunen bij hun exportactiviteiten.
Bent u bereid om bij misstanden van het gebruik van OS-gelden, de stroom van deze gelden stop te zetten dan wel deze gelden terug te vorderen?
Ja. Indien het kabinet misbruik vaststelt, dan is stopzetten van betalingen en terugvordering een optie.
Bent u bereid om te onderzoeken of de steun aan Oeganda in een andere sector moet worden voortgezet voor de verbetering van het welzijn van de Oegandese bevolking?
Het kabinet heeft in de nota «Doen waar Nederland goed in is» al vastgelegd dat Nederland met Oeganda een brede OS-relatie zal onderhouden. Deze samenwerking is, naast versterking van de rechtstaat en opkomen voor mensenrechten, gericht op het vergroten van voedselzekerheid, het bevorderen van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, private sector ontwikkeling, en de opvang van vluchtelingen in de regio, met daarnaast integrale aandacht voor gendergelijkheid en klimaat. Deze thema’s zullen ook de komende jaren centraal staan binnen de Nederlandse inzet in Oeganda.
Hoe wordt over het algemeen de relatie met landen, waar Nederland een brede BuHaOS-relatie mee heeft, frequent geëvalueerd? Wordt er rekening gehouden met veranderingen in het specifieke land of elders in de wereld?
Nederland beziet, als onderdeel van het reguliere werk van zowel het ministerie als de ambassades, de bilaterale relatie met partnerlanden constant. Relevante ontwikkelingen in het land, de regio, of elders in de wereld worden geanalyseerd en er wordt – uiteraard in nauw overleg met EU- of gelijkgezinde partners – doorlopend bekeken of de aard van de relatie met het land in kwestie al dan niet zou moeten worden herzien. Daarbij is Nederland zich ervan bewust dat ontwikkeling een kwestie van lange adem, en vaak vallen en opstaan, is.
Daarnaast voert de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie beleidsdoorlichtingen en evaluatie-onderzoeken uit over het Nederlandse ontwikkelingsbeleid in algemene zin, waarvan gebruik wordt gemaakt bij het vormgeven en aanpassen van beleid in en ten aanzien van thema’s en landen.
De dreigende sluiting van de huisartsenpost in Oss |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers |
|
Vindt u het een begrijpelijke gang van zaken dat een definitieve sluiting dreigt voor de huisartsenpost in Oss, een gemeente met 23 kernen en groeiend naar 100.000 inwoners?1
Huisartsen ervaren in het hele land een hoge werkdruk en het is voor praktijkhoudende huisartsen een grote uitdaging om naast de drukke dagzorg ook alle avond-, nacht- en weekenddiensten (ANW-diensten) in te vullen. Ook de capaciteit aan de telefoon om de urgentie van de zorgvraag te bepalen (triagisten) is heel beperkt vanwege de krappe arbeidsmarkt. Het goed organiseren van acute (huisartsen)zorg is dan ook essentieel om de kwaliteit en toegankelijkheid van huisartsenzorg overdag en acute huisartsenzorg in ANW-uren voor iedereen te kunnen borgen, ook in de toekomst.
Het is gezien deze omstandigheden begrijpelijk dat ook de Huisartsenposten Oost-Brabant kritisch kijkt naar haar de (on)mogelijkheden van haar inzet nu en in de toekomst. Een sluiting van in dit geval de huisartsenpost (HAP) in Oss is daarbij een van de overwegingen. Wanneer zij over zou gaan tot een besluitvormingsproces over het al dan niet sluiten van de HAP in Oss, dan zullen de stappen in de AMvB en regeling Acute Zorg2 gevolgd dienen te worden. In het continuïteitsplan dient dan bijvoorbeeld aandacht te zijn voor de gevolgen van de patiënten in de regio en hoe de continuïteit wordt geborgd.
Het RIVM heeft hiertoe onlangs een bereikbaarheidsanalyse3 uitgevoerd. Het RIVM concludeert dat met een eventuele sluiting van de HAP in Oss de bereikbaarheidsnorm niet wordt overschreden. Namelijk 100% van de inwoners in het betreffende gebied zal, net als in de huidige situatie, binnen 25 minuten rijtijd van de dichtstbijzijnde huisartsenpost verwijderd zijn (daar waar de norm zegt: tenminste 90% van de inwoners binnen 30 minuten rijtijd met de auto).
Hoewel de toegankelijkheid van acute (huisartsen) zorg dus niet in gevaar komt, begrijp ik uiteraard dat het voor de mensen in de nabije omgeving van Oss vervelend kan zijn wanneer de vertrouwde HAP «om de hoek» zou kunnen sluiten.
Onderschrijft u de mening van een gemeenteraadslid dat «met het oog op mantelzorgers en ouders met jonge kinderen we dit [sluiting] niet moeten willen, ’s nachts is een ritje naar Uden voor die groepen veel te ver?»2
Ik vind het belangrijk dat acute zorg van goede kwaliteit is en voor iedereen goed toegankelijk. Er is daartoe een landelijke bereikbaarheidsnorm vastgesteld die zegt dat 90% van de inwoners een HAP moet kunnen bereiken binnen 30 minuten reistijd met de auto.
Ik heb in mijn vorige antwoord aangegeven dat het RIVM onlangs een bereikbaarheidsanalyse heeft uitgevoerd en geconcludeerd dat met een eventuele sluiting van de HAP in Oss deze norm niet wordt overschreden.
Huisartsenposten Oost-Brabant heeft mij overigens verzekerd dat de aanrijtijden voor de ambulance ongewijzigd blijft bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss. Ook de inzet van het aantal huisartsen die in de ANW-uren visites aan huis afleggen zal bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss niet wijzigen.
Is het niet wenselijk om huisartsenposten zoals in Oss volwaardig overeind te houden om medicalisering en een onnodige gang naar de tweedelijnszorg in het ziekenhuis tegen te gaan?
Ik heb van Huisartsenposten Oost-Brabant begrepen dat ook de HAP bij het ziekenhuis in Uden een zelfstandig werkende eerstelijnsvoorziening is. Doorverwijzing naar de tweede lijn vindt ook op de HAP in Uden alleen plaats als dit door de huisarts in het belang van de zorg voor de patiënt noodzakelijk wordt geacht. Daarnaast hebben de huisartsen op de HAP bij het ziekenhuis in Uden makkelijker toegang tot eerstelijns diagnostiek zoals bloedonderzoek en röntgendiagnostiek. Dit voorkomt juist onnodige doorverwijzing naar de tweede lijn.
Is dit ook niet wenselijk gezien de toenemende vergrijzing en de problemen die met name ook ouderen hebben om een huisartsenpost te kunnen bereiken, in de wetenschap dat niet iedereen een auto ter beschikking heeft?
Graag verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op vraag 2, waarin ik aangeef het belangrijk te vinden dat acute zorg van goede kwaliteit is en voor iedereen goed toegankelijk, ook in de toekomst.
Daarnaast vraagt een sterke toename van de vergrijzing om goede beschikbaarheid van een vaste huisarts overdag. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dag situatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt. Ouderen met complexe zorgvragen waar vaak meerdere zorgverleners bij betrokken zijn, vragen om een goede coördinatie en daar is de beschikbaarheid van een vaste huisarts die de patiënt en zijn/haar (zorg)systeem goed kent essentieel. Ik heb van Huisartsenposten Oost-Brabant begrepen dat de huisartsen in deze regio juist hierop inzetten, waardoor zij veel spoedvragen in de avond/nacht kunnen voorkomen.
Is het niet een vreemde zaak dat personeel aangeeft dat er geen personele problemen zijn en de dienstenroosters goed kunnen worden ingevuld en toch een sluiting wordt aangekondigd? Kunt u aangeven hoe dit zit?3
Huisartsenposten Oost-Brabant heeft kenbaar gemaakt dat na een onderbezetting in de Covid-periode en met name afgelopen zomer, de functiegroep met diverse zorgprofessionals momenteel weer op formatie is. Met de toenemende arbeidskrapte en toenemende druk op de (spoed)zorg vind ik het echter ook verstandig dat verantwoordelijke partijen in de regio’s, waaronder Huisartsenposten Oost-Brabant, kritisch naar de bezetting en de inzet van personeel op langere termijn kijken. Daarnaast speelt ook de beschikbaarheid van huisartsen voor de dagzorg en de diensten in de ANW-uren een rol. Er is landelijk en volgens Huisartsenposten Oost-Brabant ook in de regio Oss een tekort aan praktijkhoudende huisartsen. Een huisarts die werkzaam is in de nachtdienst kan de daaropvolgende dag niet zijn/haar praktijk openen in de dagsituatie waardoor de druk op de eigen praktijk en de omliggende waarnemende praktijken toeneemt. Het eventueel sluiten van een HAP geeft voor de huisartsen minder dienstbelasting waardoor inwoners bij hun vaste huisarts overdag terecht kunnen.
Wat gaat u doen om sluiting van de huisartsenpost in Oss te voorkomen? Bent u bereid om met de huisartsenpost in gesprek te gaan om sluiting te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren wordt ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen en de huisartsenposten in de regio in samenwerking met de zorgverzekeraar.
Voor mij staat de toegankelijkheid van acute zorg voor elke Nederlander voorop. Dit is onder meer geborgd via de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg en de zorgplicht van de verzekeraar. Wanneer Huisartsenposten Oost-Brabant voornemens zijn de post in Oss te sluiten dan dient het besluitvormingsproces van de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg zorgvuldig gevolgd te worden in afstemming met alle betrokkenen waaronder zorgverzekeraars, toezichthouders, andere zorgaanbieders, inwoners en lokale besturen. Het doel hiervan is om te bevorderen dat de beschikbaarheid en de bereikbaarheid van de acute zorg zo goed mogelijk geborgd zijn, ook bij een eventuele opschorting of beëindiging van de zorg op een bepaalde locatie. De bereikbaarheid van acute zorg heeft betrekking op de rijtijd en de locatie waarop de acute zorg wordt aangeboden, beschikbaarheid heeft betrekking op het aanwezig zijn van (voldoende) gekwalificeerde medewerkers om de betreffende zorg te kunnen aanbieden.6
Vindt u het democratisch dat de bereikbaarheid van de huisartsenzorg wordt bepaald door particuliere instellingen waarbij factoren zoals bezuinigingsoverwegingen doorslaggevend zijn, boven de wensen van de bevolking?
De norm voor bereikbaarheid is landelijk vastgesteld in de AMvB en ministeriële regeling Acute Zorg. Bij de overweging tot het sluiten van een HAP dienen de verantwoordelijke partijen in de betreffende regio deze norm in acht te nemen om zodoende te voldoen aan een goede toegankelijkheid van (acute) zorg. Zoals aangegeven in de eerdere antwoorden op vraag 1 en 2, wordt volgens het RIVM bij een eventuele sluiting van de HAP in Oss de norm niet overschreden.
Huisartsenposten Oost-Brabant geeft aan dat bezuinigingsmaatregelen niet onderliggend zijn aan de voorgenomen sluiting. Ten behoeve van het toekomstbestendig inrichten van de huisartsenzorg dient de acute huisartsenzorg in ANW-uren zo ingericht te zijn dat deze kwalitatief goed en toegankelijk is, waarbij de beschikbare (toekomstige) menskracht optimaal wordt ingezet.
Wat gaat u doen om de alsmaar toenemende schaalvergroting en de ontpersoonlijking van de huisartsenzorg en de afnemende bereikbaarheid van de spoedhuisartsenzorg tijdens de avond, nacht en weekenden tegen te gaan? Dient er niet een landelijke stop te komen op het opheffen van huisartsenposten?
Het uitgangspunt van mijn beleid is dat de patiënt de juiste, passende zorg krijgt, op het juiste moment en van de zorgprofessional die daarvoor het meest geëigend is. Juist omdat dit onder druk komt te staan, heb ik afspraken gemaakt en tref ik maatregelen.
Zo heb ik met partijen in het Integraal Zorgakkoord (IZA) stevige afspraken gemaakt om de druk op de huisartsenspoedzorg in de ANW-uren te verlagen. Dit zijn onder andere afspraken over een sluitende dekking voor alle benodigde diensten, een eerlijke verdeling van de diensten over de binnen de regio werkzame huisartsen (zowel praktijkhouders als waarnemers) en gelijke toepassing van de tarieven voor alle dienstdoende huisartsen. Deze afspraken zijn gebaseerd op een actieplan dat is opgesteld door de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV), Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH), InEen en het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), met als doel het verminderen van de werkdruk op alle huisartsen. Tegelijkertijd heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit gevraagd om de ANW-tarieven te verhogen en deze beschikbaar te stellen vanaf 1 januari 2023.
Daarnaast heb ik onlangs de Beleidsagenda toekomstbestendige acute zorg7 naar de Tweede Kamer gestuurd. Die bevat acties op drie kernpunten (kwaliteit en toegankelijkheid van de acute zorg, zorgcoördinatie en samenwerking in de regio) die ervoor moeten gaan zorgen dat iedereen die dat nodig heeft tijdig goede acute zorg kan ontvangen op de juiste plek: van de huisarts, huisartsenpost, ggz, wijkverpleging, ambulance, spoedeisende hulp, verloskundige, apotheek of één van de andere partijen in de brede keten van acute zorg.
Uitgangspunt in zowel de beleidsagenda als in het IZA is dat zorgpartijen de opdracht hebben om, ondanks de toenemende krapte op de arbeidsmarkt, de spoedzorg voor alle inwoners ook in de toekomst overeind te houden.
Is het niet wenselijk om deze trend te keren door zo snel mogelijk meer huisartsen op te leiden zodat ook de persoonlijke belasting van huisartsen kan worden teruggedrongen?
In het coalitieakkoord is afgesproken om het aantal opleidingsplaatsen voor huisartsen te verhogen. Primair doel hiervan is het verminderen van de werkdruk van huisartsen. Na de raming van het Capaciteitsorgaan (CO) in 2019 is het aantal opleidingsplaatsen uitgebreid van 750 naar 813 in 2021. Voor 2023 is het aantal plekken verder verhoogd tot 870 opleidingsplaatsen. Naar verwachting komt het CO in januari met een nieuw advies. Ik ben al in gesprek met betrokken partijen om het aantal opleidingsplaatsen te verhogen. Ook zet ik in op het opleiden van extra physician assistants en verpleegkundig specialisten (PA/VS) in de huisartsenpraktijk en op de huisartsenpost. In het coalitieakkoord zijn financiële middelen beschikbaar gesteld voor zowel het opleiden van extra huisartsen en de stimulering van de inzet van PA/VS.
Het verhogen van het aantal opleidingsplekken voor huisartsen alleen is niet genoeg om de druk op de huisartsenzorg te verlichten; de zorgvraag zal de komende jaren verder stijgen en we hebben niet genoeg mensen op de arbeidsmarkt om deze vraag te beantwoorden met uitsluitend extra personeel. Daarom zet ik eveneens in op andere sporen om de huisartsenzorg – waaronder de ANW-zorg – toegankelijk te houden. In het IZA heb ik met partijen afspraken gemaakt over het versterken van de eerstelijnszorg en over het verbeteren van de acute zorgketen, waaronder afspraken over een betere organisatie van de ANW-zorg door huisartsen.
Wilt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat bijna alle slachtoffers van het Essex-drama in Nederland zijn geweest |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bijna alle slachtoffers van Essex-drama zijn in Nederland geweest»?1
Ja.
Wat is daarop uw reactie?
De gebeurtenis in Essex is een uiterst ernstige zaak met een hartverscheurende afloop. De nieuwsberichten zijn ernstig en raken het kabinet opnieuw.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van het feit dat niet twee, maar 38 van de 39 slachtoffers op enig moment in Nederland zijn geweest, zoals zou blijken uit een vergelijking van vingerafdrukken?2
In de oorspronkelijke versie van het betreffende rapport van Myria staat de volgende passage:
Deze passage heeft de indruk gewekt dat niet twee, maar 38 van de 39 overleden slachtoffers voorafgaand aan het drama in Nederland zijn geweest. Na de media-aandacht hiervoor in Nederland, en de mogelijkheid dat deze passage onjuist geïnterpreteerd zou worden, heeft Myria deze passage gewijzigd. In de laatste versie van het rapport staat hierover inmiddels het volgende:
Het klopt dat de vingerafdrukken van de overleden slachtoffers in Nederland zijn geregistreerd. Deze vingerafdrukken zijn in de Nederlandse systemen terechtgekomen in het kader van een afspraak die in Europol-verband met het Verenigd Koninkrijk is gemaakt om de vingerafdrukken van de overleden personen met de betrokken lidstaten te delen. Dit om vast te stellen of en zo ja, waar de slachtoffers in Europa hebben verbleven en of mogelijke relaties zijn te leggen met verdachten van mensensmokkel. Dit is dus gedaan nadat het drama zich had voltrokken.
Het daaropvolgende vingerafdrukkenonderzoek (dactyloscopisch onderzoek) in Nederland heeft bestaan uit een vergelijking van de 39 door het Verenigd Koninkrijk gedeelde vingerafdrukken met de vingerafdrukken die aanwezig zijn in de Nederlandse databases Havank en de Basisregistratie vreemdelingen (BVV). De database Havank bevat vingerafdrukken van personen met strafrechtelijke antecedenten. De database BVV bevat vingerafdrukken van vreemdelingen die zich in Nederland hebben gemeld. Uit dit onderzoek is gebleken dat twee van de 39 slachtoffers voorafgaand aan het drama in Nederland zijn geweest, te weten de twee minderjarige jongens die in Nederland in de beschermde opvang verbleven en die in oktober 2019 hebben verlaten. Uw Kamer is hierover op eerdere momenten geïnformeerd.4 De vergelijking tussen de overige vingerafdrukken en vingerafdrukken aanwezig in de genoemde databases heeft geen «matches» opgeleverd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft het Openbaar Ministerie in Nederland, het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel en het Federaal Parket in België, dat meerdere strafrechtelijke onderzoeken heeft uitgevoerd naar aanleiding van deze zaak, opnieuw geraadpleegd. Uit die raadpleging volgt geen aanvullende informatie
die erop wijst dat andere dan de twee reeds geïdentificeerde personen, voorafgaand aan het drama in Nederland zijn geweest.
De eerdere passage in het rapport van Myria, betreffende het «gekend» zijn van de slachtoffers in Nederland is gebaseerd op informatie uit een proces-verbaal van de Federale Gerechtelijke Politie in België. Inmiddels is vastgesteld dat het hier gaat om informatie die verwijst naar de vingerafdrukken die in het kader van de genoemde Europol-afspraak in de Nederlandse systemen zijn terechtgekomen nadat het drama zich in Essex had voltrokken.
Kunt u aangeven in welk kader de vingerafdrukken van deze 38 Vietnamezen in Nederland zijn afgenomen die later in Essex dood aan zijn getroffen? In hoeverre is bekend hoe de 38 Vietnamezen anders dan Hieu en Quyen in de koeltruck in Essex zijn beland?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het feit dat niet twee, maar 38 van de slachtoffers op enig moment in Nederland zijn geweest ondanks de aandacht vanuit de Kamer voor de aanleiding tot het Essex-drama?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is dit feit niet naar voren gekomen in het onderzoek naar het Essex-drama dat door het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel is uitgevoerd? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op de constatering in het rapport van Myria inzake Hieu en Quyen dat Nederland het volgende verzoek via Europol bij de Belgische autoriteiten indiende: «urgentie spoed, betreft een mensensmokkelzaak waarbij minderjarige Vietnamezen betrokken zijn»?3
In de beantwoording van eerdere Kamervragen over dit onderwerp is reeds aangegeven dat het bevel voor observatie is gegeven op basis van een verdenking mensensmokkel. Deze verdenking was echter niet zodanig concreet dat sprake was van concrete wetenschap van mensensmokkel in de zin van het doorlaatverbod. Omdat er op dat moment geen concrete wetenschap van mensensmokkel was, is er volgens het OM geen sprake geweest van doorlaten op grond van artikel 126ff Wetboek van Strafvordering. Het Myria-rapport heeft niet geleid tot nieuwe informatie en aldus ook niet tot andere inzichten omtrent de toepassing van het doorlaatverbod.
Hoe verhoudt dit verzoek zich tot het Nederlandse narratief dat bij het volgen van Hieu en Quyen het doorlatingsverbod niet van toepassing was omdat er geen verdenking van mensensmokkel bestond?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u nog altijd van mening dat Vietnamese alleenstaande minderjarige vreemdelingen Nederland als transitland beschouwen en daardoor kort in Nederland zijn, waardoor Nederland beperkt is in de mogelijkheden om mensenhandel en -smokkel van Vietnamezen te bestrijden zoals eerder is medegedeeld? (Kamerstuk 27 062, nr. 110)
Uit het onderzoek waar de door u aangehaalde Kamerbrief over gaat, is inderdaad gebleken dat veel Vietnamese alleenstaande minderjarige vreemdelingen Nederland als zogeheten «transitland» beschouwen. In de Kamerbrief is voorts benoemd dat Nederland dit fenomeen daarom niet eigenstandig kan tegengaan.
De problematiek van de fenomenen mensensmokkel en mensenhandel is groter dan alleen Nederland. Vandaar ook dat samenwerking en informatie-uitwisseling bij de bestrijding van de mogelijke internationaal opererende criminele netwerken op Europees niveau plaatsvindt in het kader van EMPACT, het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats. Binnen EMPACT Trafficking in human beings is er ook een nieuw programma dat zich richt op het onderwerp de mensenhandel van Vietnamese migranten. Nederland is samen met Duitsland en Spanje projectleider van dit programma. Op operationeel niveau vindt ook samenwerking plaats, indien hier aanleiding voor is (zoals bijvoorbeeld in de zaak-Essex), vanuit onder andere de politie en de Koninklijke Marechaussee.
Inmiddels is het echter zo dat de instroom van Vietnamese alleenstaande minderjarige vreemdelingen aanzienlijk is verminderd. Zo stroomden in heel 2022 minder dan 5 Vietnamese alleenstaande minderjarige vluchtelingen in. Voorts is geen van deze alleenstaande minderjarige vreemdelingen met onbekende bestemming vertrokken uit Nederland. Gelet op de afgenomen instroom lijkt de situatie ten tijde van voornoemde Kamerbrief daarom niet langer meer van toepassing te zijn. Dit laat onverlet dat alertheid op signalen van mensensmokkel en mensenhandel van groot belang blijft. Het is om die reden dat deze groep nog steeds standaard in de beschermde opvang wordt opgevangen.
Hoe beschouwt u in het licht van het bovenstaande de conclusie van het rapport van Myria dat Vietnamezen betrokken zijn bij verschillende vormen van criminaliteit die aan mensenhandel en -smokkel te relateren zijn?
In 2021 heeft het Expertisecentrum Mensenhandel & Mensensmokkel (hierna: EMM) (vervolg)onderzoek gedaan naar Vietnamezen in Nederland in relatie tot mensenhandel en mensensmokkel, met het doel om vanuit verschillende criminaliteitsvormen meer zicht te krijgen op de geregistreerde aard en omvang van mensenhandel en mensensmokkel. Dit onderzoek – over de periode januari 2018 tot november 2020 – heeft een aantal hoofdcategorieën van incidenten in beeld gebracht waar Vietnamezen bij betrokken kunnen zijn in relatie tot mensenhandel en mensensmokkel. In het EMM-rapport, gepubliceerd op www.emm-online.nl en als externe bijdrage toegevoegd aan het jaarverslag van Myria uit 2022, staat onder andere vermeld dat (minderjarige) Vietnamezen die in de beschermde opvang worden ondergebracht nagenoeg allemaal uit de opvang verdwijnen. Daarbij bestaat in algemene zin het vermoeden dat mensensmokkelorganisaties hierbij een rol spelen.
Zoals eerder aan u medegedeeld in de beantwoording van voorgaande Kamervragen zijn medewerkers van de beschermde opvang alert op signalen die kunnen duiden op het voornemen van een alleenstaande minderjarige vluchteling om de beschermde opvang te verlaten.6 De beschermde opvang heeft korte lijnen met de politie en signalen die mogelijk duiden op een verdwijning worden met de politie gedeeld. Bij brief van 23 maart 2020 bent u geïnformeerd over de werkafspraken tussen de politie, het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, de Stichting Nidos en de Dienst Terugkeer & Vertrek die tot doel hebben om vast te leggen, wie, wat, wanneer moet doen als geconstateerd wordt dat een minderjarige is vertrokken uit de opvang, waaronder de beschermde opvang.
Wat zeggen deze nieuwe onthullingen volgens u over de rol van Nederland in de mensenhandel van Vietnamezen?
Zie het antwoord op de vragen 3 tot en met 6. Van nieuwe onthullingen is geen sprake.
Erkent u dat het de mensenhandel en -smokkel in Vietnamezen de afgelopen jaren ten onrechte te hebben gebagatelliseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar aanleiding van de Essex-zaak is gereflecteerd op de ketensamenwerking door alle betrokken ketenpartners. Gesproken is over mogelijkheden om de communicatie te verbeteren tussen alle betrokken partijen en de mogelijkheden om samenwerking op internationaal gebied te versterken. Daarnaast heeft naar aanleiding van deze casus de Belgische politie samen met de Nederlandse politie gereflecteerd op de operationele samenwerking en de lessen die hieruit getrokken kunnen worden. Tenslotte nemen Nederlandse ambassade in Hanoi en het consulaat-generaal in Ho Chi Minh Stad regelmatig deel aan overleggen met zogenaamde like-minded landen en lokale ngo’s op het gebied van mensenhandel.
Hoe heeft Nederland de aanpak van mensenhandel in Vietnamezen geïntensiveerd sinds 2019?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in het licht van deze nieuwe feiten een nieuw onderzoek te laten doen naar de rol van Nederland in de mensenhandel en -smokkel van Vietnamezen en vormen van criminaliteit die aan mensenhandel en -smokkel te relateren zijn?
Zoals in de beantwoording van bovenstaande vragen benoemd is, is er geen sprake van nieuwe feiten. Om die reden is er op dit moment geen aanleiding om nieuw onderzoek te doen.
Het interview bij het WNL programma ‘Sven op 1’ |
|
Fahid Minhas (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat u 5 december jl. met Eurocommissaris Vâlean heeft gesproken over de onderhandse gunning van het hoofdrailnet (HRN) aan de NS en de Europese Commissie van mening is dat deze gunning in strijd is met de Europese regels voor marktwerking op het spoor? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Het klopt dat ik op 5 december jl. heb gesproken met Transportcommissaris Vâlean over de voorgenomen gunning van het hoofdrailnet. Uit het gesprek bleek dat de mening van de Europese Commissie, zoals verwoord in de brief van Transportcommissaris Vâlean van 18 juli jl., ongewijzigd is.
Kunt u toelichten waarom u de media eerder heeft geïnformeerd over de uitkomst van het gesprek met Eurocommissaris Vâlean dan de Kamer?
Op dinsdag 6 december was ik te gast in het radioprogramma «Sven op 1» om een toelichting te geven op de besluiten van de Transportraad van 5 december jl., met name waar het de opname van de Lelylijn in het TEN-T netwerk betreft. De vragen over de HRN-concessie heb ik desgevraagd tijdens dit programma beantwoord. Daarbij was mijn voornemen zo snel mogelijk melding te maken van het gesprek met Transportcommissaris Vâlean in een brief aan uw Kamer. Dit is inmiddels gebeurd via de recente Kamerbrief.1
Klopt het dat er is gesproken over onder meer uw voornemen om nu geen marktanalyse uit te voeren voor de Nederlandse spoormarkt? Heeft Eurocommissaris Vâlean in het gesprek aangegeven nog steeds te eisen dat Nederland een marktanalyse uitvoert? Zo ja, kunt u dit toelichten?
In het gesprek met Transportcommissaris Vâlean heb ik mijn voornemen toegelicht om nu geen marktanalyse uit te voeren. Commissaris Vâlean bleef in dit gesprek bij haar standpunt zoals genoemd in haar brief van 18 juli jl., waaronder de eis tot het uitvoeren van een marktanalyse.
Klopt het dat u een marktanalyse weigert uit te voeren met een beroep op de door de Kamer aangenomen motie-Alkaya c.s. (Kamerstuk 29 984, nr. 1012), waarin u gevraagd wordt om geen marktanalyse uit te voeren?
In het debat met de Kamer is uitvoerig gesproken over de voor- en nadelen van het uitvoeren van een beknopte marktanalyse. Zoals ik heb aangegeven, ben ik van mening juridisch niet verplicht te zijn om deze uit te voeren, maar ik heb ook duidelijk de risico’s geschetst van het niet uitvoeren van deze analyse. Mede gelet op de motie om geen marktanalyse uit te voeren, die breed is gesteund en aangenomen, heb ik ervoor gekozen om deze marktanalyse nu niet uit te voeren.
Daarover heb ik u geïnformeerd in de recente Kamerbrief.2
In hoeverre dreigt er een conflictsituatie te ontstaan tussen de Europese Commissie en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W), aangezien Eurocommissaris Vâlean heeft aangegeven dat ons land serieuze risico’s loopt de Europese wetgeving te overtreden met forse boetes als gevolg? Kunt u in kaart brengen hoeveel de procedure naar verwachting zal kosten, met daarbij een specificatie van ten minste de kosten voor de juridische inzet van advocaten, de inzet van eigen personeel van het ministerie en de potentiële schadeclaims van derde partijen, waaronder andere vervoerders?
In de technische briefing die plaatsvond voorafgaand aan het Commissiedebat van 1 november jl. zijn de financiële en juridische risico’s toegelicht. De Europese Commissie kan een formele inbreukprocedure bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof) starten als zij van oordeel is dat Nederland het Europees recht niet goed naleeft. Het Hof oordeelt of Nederland het EU-recht heeft geschonden.
Een inschatting van de kosten die zijn verbonden aan een eventuele procedure voor het Hof kan ik op dit moment nog niet maken. Bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn juristen werkzaam die gemachtigd zijn om in Luxemburg op te treden namens de Nederlandse regering bij zaken die spelen bij het Hof. Bij een eventuele procedure voor het Hof zal de procesvertegenwoordiging van het Ministerie van Buitenlandse Zaken samenwerken met ambtenaren van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat die ook nu al bij de voorgenomen concessieverlening betrokken zijn. Het is op dit moment nog niet bekend of de inzet van externe adviseurs of advocaten nodig zal zijn.
Hoe verhoudt uw besluit om geen marktanalyse uit te voeren zich tot de motie-Minhas (Kamerstuk 29 984, nr. 1042) en uw eigen uitspraken dat «een beknopte marktanalyse nodig zal zijn», onder meer omdat als die analyse niet uitgevoerd zou worden en/of een infractieprocedure verloren wordt, derde partijen potentiële schadeclaims zouden kunnen indienen, gedaan tijdens het commissiedebat over de HRN-concessie?
Zoals ik heb aangegeven, ben ik van mening juridisch niet verplicht te zijn om nu een marktanalyse uit te voeren. Ik vind mijn standpunt om géén marktanalyse te houden juridisch goed verdedigbaar. Ik verwijs hiervoor naar de totstandkomingsgeschiedenis van de PSO-verordening en ook naar de jurisprudentie van het Hof. Ik heb u geschetst welke mogelijke risico’s hieraan verbonden zijn. Desalniettemin is uw Kamer helder geweest in haar voorkeur. Uiteraard betekent dit wel dat ik vorm ga geven aan risicobeheersing, onder andere door de uitwerking van een «plan B».
Bent u het ermee eens dat u als Staatssecretaris juridisch of vanuit maatschappelijk gewenst belang gehouden bent aan schadebeperkend handelen en dus het risico op dergelijke schadeclaims zoveel mogelijk dient af te wenden?
Het is mijn primaire verantwoordelijkheid om, binnen de kaders van de nationale en Europese regels, de continuïteit en kwaliteit van het personenvervoer op het spoor te waarborgen. Op basis van een zorgvuldig doorlopen proces is duidelijk geworden dat gunning van de voorgenomen concessie aan NS de beste mogelijkheden biedt om dit te doen. Het is begrijpelijk dat concurrenten van de beoogde concessiehouder teleurgesteld zijn over dit besluit. Een rechtmatige aanpak is mijns inziens de beste manier om eventuele schadeclaims af te wenden. Mijn overtuiging is dat de voorgenomen gunning dit ook is. Uiteraard ben ik daarnaast ook verantwoordelijk voor een degelijke risicobeheersing. Dat zal ik onder andere doen door de uitwerking van een «plan B».
Hoe verhoudt uw stap zich tot de uitspraak van de kortgedingrechter van 1 december 2020, waarin zij vaststelde dat u gehouden bent om geen onrechtmatige route te bewandelen?
De kortgedingrechter heeft in haar uitspraak van 1 december 2020 overwogen dat het, mede met het oog op de belangen van derden, op de weg van de Staatssecretaris ligt om het voornemen tot onderhandse gunning van de HRN-concessie alsnog te wijzigen indien haar mocht blijken dat onderhandse gunning in deze vorm op grond van het Unierecht niet is toegestaan. De door de Staat in acht te nemen zorgvuldigheid brengt immers mee dat de Staat geen voornemen dient uit te werken dat in strijd is met een EU-verordening.
Daaraan voegde de kortgedingrechter echter toe dat het aan het Hof van Justitie van de EU is om uiteindelijk te beslissen over de interpretatie van een EU-verordening.
Ik ben ervan overtuigd dat mijn voornemen (zoals voorgelegd in het programma van eisen) niet in strijd is met het EU-recht. Het is uiteindelijk het Hof dat beslist over de juiste interpretatie van het EU-recht.
Hoeveel infractieprocedures worden jaarlijks gewonnen of verloren door lidstaten?
De Europese Commissie is in 2020 903 infractieprocedures tegen lidstaten gestart en in 2021 847. Het overgrote deel betreft infracties wegens niet tijdige implementatie van EU-regelgeving: in 2021 571 van de 8473. De Europese Commissie is in 2021 26 infractieprocedures tegen Nederland gestart, waarvan 20 wegens niet-tijdige implementatie. Op de vraag hoeveel infractieprocedures worden gewonnen of verloren is geen exact antwoord te geven, omdat niet alle procedures naar het Hof gaan. Het is niet na te gaan of de lidstaat in die gevallen de procedure «wint» of «verliest». Overigens geldt in het algemeen dat een relatief gering aantal van het totaal aantal gestarte procedures het Hof bereikt. Van de zaken die uiteindelijk het Hof bereiken wordt het overgrote deel in het voordeel van de Europese Commissie beslist.
Op welke termijn verwacht u dat de infractieprocedure zal starten? Heeft u in beeld hoelang de infractieprocedure in beslag zal nemen en welke onzekerheden dat met zich meebrengt voor spoorvervoerders?
Het is aan de Europese Commissie om te besluiten of, en zo ja, wanneer zij een inbreukprocedure zal starten.
De inbreukprocedure kent twee fases: de administratieve en de contentieuze fase. De duur van de administratieve fase is op voorhand niet te bepalen omdat voor de Europese Commissie in deze fase geen termijnen gelden. De lidstaten krijgen van de Europese Commissie gebruikelijk steeds een termijn van twee maanden om te reageren. Daarna kan de Europese Commissie besluiten de zaak bij het Hof aanhangig te maken. Ook hiervoor gelden geen termijnen voor de Europese Commissie: het is aan de Commissie om te beslissen wanneer zij de zaak naar het Hof stuurt. De zogeheten contentieuze fase, dat is wanneer de zaak voor het Hof is gebracht, duurt gemiddeld ongeveer 21 maanden.
De onzekerheden voor spoorvervoerders zijn hetzelfde als bij andere rechtszaken.
Het bericht ‘Vraagtekens over brandveiligheid Riekerhaven: ‘Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vraagtekens over brandveiligheid Riekerhaven: «Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien»?1
Ja
Wat vindt u van dit bericht?
Over de inhoud van dit bericht heeft u hieronder diverse vragen gesteld. Met de beantwoording van deze vragen reageer ik op dit bericht.
Bent u enorm geschrokken van de volgende uitspraak; «Wat dat betreft is het een geluk bij een ongeluk dat de brand in de ochtend plaatsvond, meent Vos. «Als dit ’s nachts was gebeurd, was de ellende niet te overzien geweest.»?
Ik vind de brandveiligheid van woningen belangrijk. De betreffende brand heeft ook op mij indruk gemaakt qua omvang en gevolgen. Gelukkig zijn bij deze brand geen slachtoffers gevallen. Het klopt dat in een nachtelijke situatie de brand mogelijk grotere gevolgen kunnen hebben.
Deelt u de mening van deze brandexperts dat de brandveiligheid van deze containerwoningen in het geding is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat met unitbouw (waaronder met containers) brandveilige woningen kunnen worden gebouwd. Aan de betreffende woningen worden in het Bouwbesluit 2012 ook brandveiligheidseisen gesteld. Ik begrijp wel dat de betreffende brand vragen oproept over de brandveiligheid van unitbouw. Van belang daarbij zijn de bevindingen van de Veiligheidsregio Amsterdam-Amstelland over deze brand (4) en het verdere onderzoek in Amsterdam bij 24 unitbouwcomplexen (2). Ik wil de uitkomsten van de Amsterdamse onderzoeken bestuderen en aansluitend in samenspraak met brandveiligheidsdeskundigen, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland bezien of nadere (landelijke) acties nodig zijn.
Vindt u dat er per direct een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de rol van de gemeente Amsterdam en de woningcorporatie Lieven de Key? Zo ja, wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zorg voor de brandveiligheid van een gebouw is aan de gebouweigenaar. Toezicht en handhaving is belegd bij de gemeente (bevoegd gezag). De gemeenteraad kan burgemeester en Wethouders aanspreken op de uitvoering hiervan. Uit de raadsbrief van 18 november2 bij het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4) blijkt dat de gemeente hieraan invulling geeft richting de woningcorporatie. Ik heb hierbij geen rol.
Deelt u de mening dat er per direct een onafhankelijk onderzoek moet komen naar de (brand)veiligheid van (deze) containerwoningen in Nederland, zoals door de brandweer is geadviseerd, mede gezien het feit dat de gemeente Amsterdam nu besloten heeft om onderzoek te doen naar 24 complexen, die bekendstaan als «tijdelijke unitbouw met woonfunctie»?2
De Veiligheidsregio heeft het onderzoek naar andere unitgebouwen alleen geadviseerd voor de gemeente Amsterdam en niet voor heel Nederland. Ik wil de uitkomsten van de Amsterdamse onderzoeken bestuderen en aansluitend in samenspraak met brandveiligheidsdeskundigen, de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en Brandweer Nederland bezien of nadere (landelijke) acties nodig zijn, waaronder eventuele verduidelijking of aanpassing van de wetgeving. Het betrekken van de brandweer bij de beoordeling van nieuwe unitbouw, is in algemene zin aan de gemeente als bevoegd gezag.
Indien u niet bereid bent om onderzoek te doen naar alle containerwoningen, bent u dan wel bereid, zoals door de brandweer is geadviseerd, om containerwoningen die vóór 2007 met schildakconstructies gebouwd zijn met spoed te onderzoeken op brand- en veiligheidsrisico’s?3
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het met de brandweercommandant eens dat er een aanpassing van de wetgeving moet komen en dat de brandweer, totdat er een aanpassing van wet- en regelgeving komt, bij nieuwe situaties van (tijdelijke) unitbouw betrokken zou moeten worden, zodat zij een risicogerichte advies met aanbevelingen kunnen uitbrengen? Zo ja, per wanneer komt u met deze aanpassing van wet- en regelgeving naar de Kamer? Zo nee, waarom niet?4
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over de veiligheid van deze containerwoningen in de Riekerhaven? Staat u nog achter uw antwoorden?5
Bij deze Kamervragen heeft u in relatie tot de Riekerhaven alleen vragen gesteld over de schade aan het dak door de storm Eunice. Ik sta nog achter deze antwoorden.
Waarom heeft u toen niet ingegrepen?
Het is aan gebouweigenaren te zorgen dat hun gebouwen veilig zijn en ten minste voldoen aan het Bouwbesluit. Het is aan de gemeente om als bevoegd gezag hierop toezicht te houden.
Welke lessen trekt u uit de brand in de containerwoningen in de Riekerhaven?
Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over de (brand)veiligheidseisen van flexwoningen? Staat u nog achter uw antwoorden?6
Ja, ik sta nog achter deze antwoorden.
Moeten flexwoningen aan dezelfde (brand)veiligheidseisen voldoen als permanente woningen?
Voor flexwoningen gelden ten minste de Bouwbesluiteisen voor tijdelijke bouw. Als basis betreft dit de eisen voor bestaande bouw maar voor (brand-)veiligheid, gezondheid en energiezuinigheid geldt een hoger niveau.
De Woonstandaard (van het netwerk conceptueel bouwen en Aedes) kent ook flexwoningen met het niveau permanente bouw. Deze moeten voldoen aan de (brand)veiligheidseisen van het Bouwbesluit voor (permanente) nieuwbouw. We zien dat – afhankelijk van locatie en andere overwegingen – steeds meer wordt gekozen voor flexwoningen met deze kwaliteit.
Hoeveel flexwoningen voldoen nu nog steeds niet aan het Bouwbesluit voor nieuwbouw?
Ik heb hierover geen informatie.
Bent u nu wel bereid om een APK-keuring in te stellen voor flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Bij de bouw van flexwoningen zal steeds een omgevingsvergunning moeten worden aangevraagd. De gemeente als bevoegd moet daarbij het bouwplan toetsen en kan vervolgens toezicht houden op de bouw. Ik vind het niet proportioneel om aanvullend een wettelijke periodieke beoordeling voor flexwoningen in te stellen. De bouw van grondgebonden flexwoningen gaat straks ook vallen onder de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (Wkb) waarmee een verbetering van de bouwkwaliteit wordt beoogd.
Bent u bereid om na alle ellende met containerwoningen af te zien van de bouw van nog meer containerwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Ik ben van mening dat met unitbouw ook (brand)veilige woningen kunnen worden gebouwd. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met het bericht; «Extra veiligheidsmaatregelen wooncomplex Riekerhaven na advies brandweer»?7
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak; «Het complex voldoet aan de wet- en regelgeving, zo blijkt uit de behorende vergunning. Toch stelt de brandweer dat er sprake is van een brandonveilige situatie»?8
De Veiligheidsregio spreekt in haar onderzoeksmemo (4) uit dat «uit documenten behorende bij de vergunning blijkt dat er sprake is van een brandveiligheidsniveau dat voldoet aan wet- en regelgeving». Daarmee is nog niet gezegd dat het gebouw ook daadwerkelijk is gebouwd volgens de vergunning. De Veiligheidsregio heeft na de brand ter plaatse een visuele inspectie uitgevoerd en daarbij enkele gebreken geconstateerd. Ook is de Veiligheidsregio van oordeel dat de schilconstructie in het dak tot een brandonveilige situatie leidt. Ik snap de uitspraak van de Veiligheidsregio, maar ook hierbij verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8.
Bent u het met de brandweer eens? Zo ja, wat gaat u vervolgens hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar mijn vorige antwoord.
Hoeveel containerwoningen zijn er landelijk vóór 2007 met schildakconstructies gebouwd?
Ik heb hierover geen landelijke informatie. In de Amsterdamse raadsbrief van 18 november 2022 staat dat onderzoek tot nu erop lijkt te duiden dat Riekershaven het enige complex in Amsterdam van vóór 2007 met een schildakconstructie.
Waarom zijn er geen aanvullende maatregelen getroffen zoals verwoord in de «Wegwijzer brandveiligheid Unitbouw» (2007, VROM) waarin de aanbevelingen uit deze publicatie van belang zijn om een veiliger situatie te verkrijgen?
Deze wegwijzer, een publicatie van de toenmalige VROM-inspectie, geeft voor unitbouw aanwijzingen in relatie tot het voldoen aan het Bouwbesluit en voor het nemen van verdere brandveiligheidsmaatregelen.
Unitbouw moet ten minste voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en de wegwijzer kan hierbij worden gebruik. Toepassing van de wegwijzer is echter niet verplicht. Uit het onderzoeksmemo van de veiligheidsregio (4) maak ik op dat volgens de veiligheidsregio bij Riekershaven deze wegwijzer niet is gevolgd.
Kunt u bij de brandveiligheidseisen bij containerwoningen en andere tijdelijke bouwwerken ingaan op de volgende aspecten:
Unitbouw (waaronder containerwoningen) en andere tijdelijke bouwwerken moeten ten minste voldoen aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Een belangrijke eis in het Bouwbesluit daarbij is de brandcompartimentering van een bouwwerk.
De in vraag 21 genoemde «Wegwijzer brandveiligheid Unitbouw» geeft aanwijzingen voor een goede brandcompartimentering bij unitbouw. De genoemde drie aspecten komen uit deze wegwijzer en spelen een belangrijke rol bij het volden aan de Bouwbesluiteisen.
Bij woningbouw is in het algemeen iedere unit een afzonderlijke woning en geldt er tussen de units (woningen) een brandwerendheidseis in het Bouwbesluit. Om te voldoen aan deze eis zullen kabel- en leidingdoorvoeringen moeten zijn afgedicht. Ook moeten bij ventilatiekanalen brandkleppen zijn aangebracht. Verder moet de uitbreiding van brand naar andere units via holle (loze) ruimten worden beperkt. Compartimentering van deze holle ruimten of opvulling met onbrandbaar materiaal is daarbij een oplossing.
Bij het bezien van verdere acties in relatie tot de brandveiligheid van unitbouw zoals genoemd in mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8 betrek ik ook deze wegwijzer.
Moeten de containerwoningen aan de Riekerhaven die in z’n totaliteit langer dan 15 jaar bestaan aan het Bouwbesluit nieuwbouw voldoen? Zo ja, kunnen we dan concluderen dat de containerwoningen aan de Riekerhaven niet of onvoldoende (brand)veilig waren? Zo nee, is het verplaatsen van containerwoningen binnen 15 jaar dan niet gewoon een middel om aan de strengere eisen van (brand)veiligheid te ontkomen en zo ja, vindt u dat hierdoor mensenlevens op het spel staan zoals nu gebleken is?
Deze woningen hoeven niet te voldoen aan het Bouwbesluit 2012 nieuwbouwniveau. Uit het onderzoeksmemo (4) van de Veiligheidsregio blijkt dat het betreffende woonblok eerder in 2004 op een andere locatie was geplaatst en in 2015 is verplaatst naar de Riekerhaven. Bij verplaatsing kan volgens het Bouwbesluit 2012 worden volstaan met het (brand)veiligheidsniveau van het oorspronkelijke woonblok (het zogenaamde rechtensverkregen niveau). Bij de bouw van het oorspronkelijk woonblok in 2004 moest worden voldaan aan het niveau voor tijdelijke bouw in het Bouwbesluit 2003.
Het veiligheidsniveau voor tijdelijke bouw in het Bouwbesluit ligt tussen het veiligheidsniveau voor bestaande bouw en nieuwbouw in. Vanwege de financiële haalbaarheid van tijdelijke bouw is gekozen voor dit veiligheidsniveau. Bij tijdelijke bouw (tot 15 jaar) is sprake van een kortere afschrijvingstermijn en bij het verplaatsen ervan zijn er kosten. Ik heb geen aanwijzingen dat er voor tijdelijke bouw wordt gekozen om onder de hogere eisen voor nieuwbouw uit te komen.
Welke conclusies trekt u uit het feit dat de containerwoningen aan de Riekerhaven die in 2015 geplaatst zijn slechts hoeven te voldoen aan het Bouwbesluit uit 2003 en niet aan het nieuwste bouwbesluit?
In mijn antwoord op vraag 23 heb ik de achtergrond bij de Bouwbesluit-eisen gegeven. Ik kan nog geen conclusies trekken en verwijs daarvoor naar mijn antwoord op de vragen 6,7 en 8.
Klopt het dat de rookmelders niet op elkaar waren aangesloten en/of niet goed functioneerden?
De informatie die ik hierover heb staat in het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4). Daarin wordt gemeld dat «alle woningen zijn voorzien van een rookmelder aangesloten op het lichtnet, maar sommigen zijn onklaar gemaakt».
Hoeveel containerwoningen hebben landelijk nog geen rookmelder?
Ik heb hierover geen informatie.
Kan de gemeente Amsterdam handhavend optreden als deze containerwoningen niet voldoen aan het Bouwbesluit? Zo ja, waarom heeft de gemeente Amsterdam niet handhavend opgetreden? Zo nee, waarom niet?
Ja, de gemeente Amsterdam kan handhavend optreden als niet wordt voldaan aan het Bouwbesluit. Uit de raadsbrief van 18 november volgt dat de gemeente Amsterdam richting de corporatie optreedt.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; ««Die containers zijn gemaakt van staal,» zegt voormalig brandweerman Fred Vos. «Eigenlijk zijn het dus gestapelde metalen blokkendoosjes. Als bouwmateriaal is dat zeer warmteleidend.»»?9
Allereerst merk ik op dat uit het onderzoeksmemo van de Veiligheidsregio (4) volgt dat het woningblok dat getroffen is door brand niet bestond uit stalen containers maar uit houtskeletbouwunits.
Er bestaat ook unitbouw met stalen containers en deze moet eveneens voldoen aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit.
Wat vindt u van de volgende uitspraken; ««Omdat het staal zo veel hitte doorgeeft, is het van cruciaal belang dat de containers goed worden geïsoleerd en gecompartimenteerd. Vos: «Dat houdt in dat de brandwerendheid van alle wanden ervoor zorgt dat een brand beperkt blijft tot een bepaalde afmeting van het vloeroppervlak. Die containers zijn met elkaar verbonden via verbindingsruimten en gangen. Omdat de stalen wanden zo geleidend zijn, is het bijna onmogelijk om in de gangen een toereikende isolatie te hebben. Ook de dakruimte vormt een gevaar, aldus Suurenbroek. «Het gevaar zit »m in de verloren ruimtes boven en rondom de containers»»?10
Zoals ik in mijn eerdere antwoord heb gemeld moet ook unitbouw met stalen containers voldoen de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Bij de nadere beschouwing van de brandveiligheid van unitbouw (zie mijn antwoord op de vragen 6, 7 en 8) zal ook unitbouw met stalen containers worden betrokken.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Bovendien ziet Suurenbroek dat woningen in dit soort complexen vaak aangesloten zijn op hetzelfde ventilatiesysteem dat de af- en aanvoer van lucht regelt. «Zo verspreidt de rook zich snel naar andere containers. En rook wordt vaak gevolgd door brand.»»?11
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de brandcompartimentering tussen woningen. Dit geldt ook voor unitbouw. Bij deze compartimentering moet ook de branduitbreiding via het ventilatiesysteem worden voorkomen.
Vindt u dat om het zekere voor het onzekere te nemen alle bewoners in de Riekerhaven zo spoedig mogelijk allemaal een vervangende woonruimte moeten krijgen, aangezien in de memo door de brandweercommandant geconcludeerd wordt dat er sprake is van een brandonveilige situatie die in de nacht met beperkt zicht en waakzaamheid een negatief effect kan hebben op het verloop van de brand? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat dit op een goede manier gebeurt waarin de bewoners maximaal tegemoet wordt gekomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de raadsbrief van 18 november volgt dat de Veiligheidsregio aanvullend heeft geconcludeerd dat met het nemen van (tijdelijke) maatregelen, de woningen in Riekerhaven veilig kunnen worden bewoond. Het is aan de gemeente en gebouweigenaar om hier verder invulling aan te geven, zoals beschreven in de raadsbrief.
Wat kunt u richting de gemeente Amsterdam en woningcorporatie Lieven de Key voor mensen betekenen die niet naar die containerwoningen willen terugkeren?
Ik begrijp dat er bewoners zijn die na de brand liever niet willen terugkeren naar de woningen, ondanks dat er volgens de gemeente met tijdelijke maatregelen sprake is van een veilige situatie. Ik zie voor mij geen rol hierbij.
Waarom is er een lange huurstaking nodig voordat Lieven de Key overstag gaat bij een simpele eis als het wegwerken van achterstallig onderhoud?
Ik vind dat woningcorporaties moeten zorgen voor goede en veilige woningen. Onderhoud en de kwaliteit van woningen komen nadrukkelijk aan bod in de Nationale prestatieafspraken die in juni 2022 zijn ondertekend door IPO, Aedes, Woonbond en de VNG13. Ik ga er vanuit dat iedere corporatie hier goede invulling aangeeft, zo ook Lieven de Key.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Ja, het startcomplex heeft inmiddels een geschiedenis van ellende en klachten over de slechte staat van de containerwoningen. In februari blies storm Eunice tot twee keer toe grote delen van het dak van het complex. Eén woning werd doorboord met een dakplaat.»?12
In mijn antwoorden op uw eerdere vragen (9) ben ik ingegaan op de stormschade. Bij de storm Eunice was sprake van een heftige storm die in heel het land schade heeft veroorzaakt.
Hoe kan het gezien bovenstaande uitspraak en volgens bewoners iedereen allang wist dat het complex niet brandveilig was en ook brandexperts hun vraagtekens zetten, dat woonstichting Lieven de Key de signalen over onveiligheid niet kent?
Dat weet ik niet, het bevoegd gezag ligt bij gemeente. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zowel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Bent u bereid om met studentenvakbond ASVA in gesprek te gaan over de veiligheid van containerwoningen en studentenhuisvesting in zijn algemeenheid? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat studentenhuisvesting veilig moet zijn. In het Landelijk actieplan studentenhuisvesting 2022–2030 dat ik 7 september 2022 aan uw Kamer zond (TK 33 194, nr. 30), wordt hieraan ook aandacht besteed. Een gesprek met ASVA ligt wat mij betreft nu niet in de rede.
Begrijpt u nu aan de hand van de volgende uitspraak; ««Dit is een plek voor skere (arme) mensen,» zegt voornoemde overbuurvrouw»13, wat ik bedoel met tweederangsburgers als gevolg van de flexibilisering van de volkshuisvesting zoals ik dat ook eerder aangekaart heb in mijn eerder gestelde Kamervragen14?
In mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen (9) ben ik hierop eerder ingegaan. Flexwoningen dragen bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt voor veel mensen.
Begrijpt u dat mensen met een lager inkomen aangeven dat zij niet hetzelfde recht op een veilige woning hebben als mensen met een hoger inkomen, aangezien containerwoningen (vooral) bedoeld zijn voor mensen met een lager inkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit voor u een reden om af te zien van de bouw van flexwoningen? Zo nee, waarom niet?
Ik benadruk graag dat tijdelijke unitbouw en flexwoningen moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Flexwoningen dragen bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt voor veel mensen.
Neemt Lieven de Key signalen wel serieus genoeg gezien ook de verschillende uitspraken in het artikel van AT5 d.d. 17 november jongstleden?15
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zowel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Kan woningcorporatie Lieven de Key nalatigheid worden verweten, nu zij zelfs trots was op de (brand)veiligheid van deze containerwoningen?
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen. Uit de raadsbrief van 18 november constateer ik dat zoveel de gemeente als de woonstichting nu actie onderneemt om te komen tot een brandveilige woonsituatie voor de bewoners.
Wat vindt u van de uitspraak; «Dit is een wijzende vinger naar de organisatie waarmee ik drie jaar lang heb samengewerkt op het gebied van brandveiligheid. Drie jaar lang heb ik als een alarmklok gefunctioneerd bij een organisatie die in coma ligt. Want hoe je het ook wendt of keert, Lieven de Key doet er gewoon niets mee»?16
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Kan woningcorporatie Lieven de Key gezien hetgeen nu en eerder gebeurd is, bestempeld worden als een malafide verhuurder of is deze titel alleen voorbehouden aan particuliere verhuurders? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u daarin betrekken wanneer een woningcorporatie als malafide verhuurder aangemerkt kan worden? Als het negeren van signalen over (brand)onveiligheid niet tot malafide verhuurpraktijken gerekend kan worden, wat dan wel?
Ik beschik over onvoldoende informatie om een uitspraak te doen over het handelen van deze woningcorporatie in relatie tot deze gebouwen.
Wat vindt u van de uitspraak; «Hoewel het nieuwe brandmeldsysteem is geïnstalleerd, leidt het wekelijks tot valse brandalarmen met lakse reactietijd onder bewoners tot gevolg. Het verzuim van Lieven de Key na tal van mailwisselingen, belletjes, talloze valse brandalarmen en bezoekjes van de brandweer maakt dat de mantra over Lieven de Key zo collectief geaccepteerd is»?17
Ik beschik over onvoldoende informatie om hierover een uitspraak te doen.
Wat vindt u ervan dat de brandweercommandant (Tijs van Lieshout) in zijn definitieve memo constateert dat er ook geen verzoeken bekend zijn van het bevoegd gezag om op locatie te komen controleren, terwijl er wel degelijk voldoende signalen door de bewoners geuit waren (zeker na het wegwaaien van het dak) en, wat uit bovengenoemde uitspraak blijkt, waren deze signalen er ook niet veel eerder?18
Het is aan de gemeente Amsterdam (bevoegd gezag) om de brandweer al dan niet te betrekken bij de beoordeling van de brandveiligheid van een gebouw. In relatie tot de Riekerhaven zijn er door de gemeente blijkbaar geen verzoeken gedaan aan de brandweer om op locatie controles uit te voeren.
Herkent u dat ik eerder Kamervragen stelde over brandgevaarlijke containerwoningen in het studentencomplex aan de Vrydemalaan in Groningen waar in de winter het water door de meterkast stroomt en in de zomer Saharatemperaturen voor ondraaglijke omstandigheden zorgen, wetende dat twee maanden later op 25 augustus ook daar brand is uitgebroken? Staat u nog achter uw antwoorden?19 20
Uw eerdere vragen over dit studentencomplex en mijn antwoorden daarop hadden betrekking op de brandveiligheid in relatie tot de waterschade in de meterkast. Ik sta nog steeds achter deze antwoorden. Wel ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4.
Hoe kijkt u mijn eerder gestelde Kamervragen over bijvoorbeeld de veiligheid van containerwoningen aan nu ook uit de definitieve memo van de brandweercommandant blijkt dat enkele bouwkundige gebreken zijn geconstateerd en deze brandweercommandant aangeeft dat de brandwerende scheiding niet overal voldoende is zoals bijvoorbeeld bij sommige schachten die tevens uitkomen op het dak?21
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4 ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien.
Indien u niet bereid bent om af te zien van de bouw van nog meer containerwoningen, bent u dan wel bereid om de (brand)veiligheidsvoorschriften van containerwoningen gelijk te stellen aan de (brand)veiligheidsvoorschriften voor permanente woningen?
Zoals gemeld in mijn antwoord op vraag 4 ga ik de brandveiligheid van unitbouw nader bezien.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
Dit is zoveel mogelijk gedaan.
Utrechtse standplaatshouders die hun vertrouwde plaats moeten opgeven vanwege Europese regelgeving |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Bloemetje of broodje op vertrouwde plek op straat kopen dat is straks mogelijk verleden tijd»?1
Ja.
Kent u de Europese Dienstenrichtlijn ten gevolgen waarvan circa 90 ondernemers hun vaste standplaatsen in Utrecht verliezen, standplaatsen die soms al drie generaties in één familie zitten?
Ja, de Europese Dienstenrichtlijn is mij bekend. De feitelijke situatie is dat in Utrecht en in andere gemeenten de huidige standplaatsvergunning een beperkte looptijd heeft ofwel dat deze wordt omgezet in een vergunning met een beperkte looptijd. Bij afloop van de vergunning kan een ieder, ook de huidige vergunninghouder, meedingen naar een nieuwe vergunning. Dit zorgt dat niet alleen huidige vergunningshouders maar ook nieuwe ondernemers, een eerlijke kans krijgen op het verkrijgen van een schaarse vergunning. Indien zich geen andere gegadigden melden kan de gemeente ook overgaan tot verlenging van de vergunning van de zittende vergunninghouder. Het is aan de gemeente hoe zij de toewijzing willen vormgeven.
Vindt u het gerechtvaardigd dat zij nu moeten concurreren met nieuwe ondernemers uit heel Europa om de plek te bemachtigen waar zij al jarenlang staan en zijn ingebed in de sociale structuur van de omgeving?
Ja, ik begrijp dat het voor de betreffende ambulante handelaren als een klap kan aanvoelen als ze hun vertrouwde plek moeten opgeven. Toch draagt dit bij aan een rechtvaardige verdeling van kansen voor alle ondernemers, waarbij de lokale overheid tegelijk de leefomgeving kan beschermen. Als een gemeente het aantal vergunningen dat kan worden uitgegeven heeft beperkt, is sprake van een schaars goed en dienen deze een beperkte looptijd te hebben. Vergunningverlening voor onbepaalde tijd zou betekenen dat deze schaarse ruimte nooit beschikbaar komt voor andere ondernemers (waaronder bijvoorbeeld standplaatshouders die ook in de regio Utrecht actief zijn). Dat beperkt de concurrentie, innovatie en diversiteit van het aanbod. Een beperkte geldigheidsduur is ook in het belang van Nederlandse ondernemers die actief zijn in het buitenland (met name de grensregio’s) en die hinder kunnen ondervinden van belemmeringen die andere lidstaten opwerpen. Om een eerlijk speelveld, concurrentie en innovatie te kunnen borgen, is het van belang dat vergunningen die worden afgegeven voor het gebruik van schaarse middelen (zoals openbare ruimte) niet een onbepaalde duur hebben.
Wist u dat zij investeringen hebben gedaan omdat zij erop vertrouwden dat dit kon voortduren, ondanks dat hun in het verleden verleende onbeperkte vergunning was omgezet in een beperkte? Snapt u dat dit enorme onzekerheid en stress met zich meebrengt?
Het is begrijpelijk dat ingrijpende wijzigingen die het bedrijf raken voor elke ondernemer onzekerheid en stress met zich mee brengen. Wel wil ik benadrukken dat iedere ambulante ondernemer tijdig van deze veranderingen kennis heeft kunnen nemen. Vanaf 2016 is onder meer de VNG actief gaan communiceren over de gevolgen van de Dienstenrichtlijn voor het gemeentelijke standplaatsenbeleid. In 2018 heeft de VNG een uitgebreide Handreiking schaarse vergunningen gepubliceerd. Via het Ondernemersplein en het kenniscentrum Europa decentraal is voorlichting aan ondernemers gegeven. Tenslotte hebben betrokken brancheorganisaties hun achterban ingelicht over het feit dat vergunningen niet voor onbepaalde tijd mogen worden afgegeven. Dit betekent dus dat ondernemers bij het doen van nieuwe investeringen rekening hadden kunnen houden met komende beleidswijzigingen. Daarnaast wil ik verduidelijken dat gemeenten bij het vaststellen van de looptijd van de vergunningen, op grond van de Dienstenrichtlijn rekening dienen te houden met de terugverdientijd van de investeringen. Op die manier moeten vergunningshouders hun investeringen terug kunnen verdienen, en krijgen nieuwkomers regelmatig een kans de markt te betreden. Uitgangspunt van de Dienstenwet is eerlijke mededinging en het waarborgen dat alle ondernemers gelijke kansen krijgen.
Kent u de uitspraken van 15 mei 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BW6630) en van 24 augustus 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BX6540) waarin is besloten dat het bestuursorgaan rekening moet houden met de vraag of kosten die gemaakt moeten worden in de verleningsperiode terugverdiend kunnen worden? Is het niet klinkklaar dat de huidige standplaatshouders juist zo veel meer kans hebben aan dit criterium te voldoen, al jarenlang succesvol een onderneming hebben gerund op deze plek en een vaste klantenkring hebben? Waarom moeten zijn dan opnieuw concurreren met nieuwkomers uit heel Europa die vaak geen binding met de plek hebben?
Deze uitspraken zijn mij bekend. Het belang van de terugverdientijd was het kernpunt van de brief van Staatssecretaris Keijzer van 15 juni 20212. Zowel in deze brief als in de kabinetsreactie van 23 april 20203 op de gewijzigde motie Stoffer en Wörsdörfer over ambulante handel4 is op deze onderwerpen ingegaan. In deze brieven is ook toegelicht waarom Nederland achter de doelstellingen van de Dienstenrichtlijn staat. Gemeenten dienen bij het vaststellen van de termijn van de vergunning rekening te houden met de terugverdientijd. Op deze manier wordt geborgd dat ondernemers hun investeringen kunnen terugverdienen. Overigens is het op basis van de lokale binding van betrokken ondernemers en de nadruk op het aanbieden van verse producten aannemelijk dat de concurrentie veelal zal komen van ondernemers die in Nederland of vlakbij de Nederlandse grens zijn gevestigd.
Erkent u dat het strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel dat deze ondernemers die vele investeringen en meerjarige leningen hebben gedaan en nu in hun bestaan bedreigd worden verkeren in deze toch al moeilijke tijd?
Nee. Er is geen sprake van strijdigheid met de rechtszekerheid zolang de gemeente bij het aanpassen van haar vergunningenbeleid zich houdt aan de beginselen van behoorlijk bestuur en andere bepalingen die borgen dat een zorgvuldig beleid wordt gevoerd. Er is geen sprake van schending van rechtszekerheidsbeginsel als de gemeente een passende overgangstermijn in acht neemt en ondernemers in staat stelt tijdig kennis te nemen van dit gewijzigde beleid.
Bent u het met de stelling van de gemeente Utrecht eens, die zegt niet anders te kunnen dan Europese regels volgen? Gebeurt dit dus ook in andere plaatsen in Europa en zo ja, heeft u hier een overzicht van?
Ja, de stelling van de gemeente Utrecht onderschrijf ik. Alle lidstaten zijn gebonden aan de Dienstenrichtlijn en aan de eisen die hieruit voortvloeien bij het uitgeven van schaarse rechten. Het is aan de Europese Commissie om lidstaten aan te spreken op het naleven van de regels. Een overzicht in dit kader is mij niet bekend, maar er zijn inmiddels wel meerdere uitspraken van het Europese Hof van Justitie over het niet naleven van de Dienstenrichtlijn in verband met schaarse vergunningen, zie bijvoorbeeld het Promoimpresa-arrest.5
Deelt u de mening dat het Europese economische beleid een perverse uitwerking kan hebben omdat zij geen rekening houdt met lokale en menselijke factoren?
Nee. Aan de basis van dit beleid staan beginselen als evenredigheid, gelijkheid en non-discriminatie. Het meewegen van menselijke factoren werkt twee kanten op: de marktkoopman wiens familie al tientallen jaren heeft geprofiteerd van een exclusief recht op een zeer gewilde plek in de stad en een ander familiebedrijf die het moet doen met een minder aantrekkelijke locatie en daardoor wellicht twee keer zo hard moet werken om dezelfde omzet te bereiken. Verder heeft de gemeente de ruimte om op basis van lokale factoren en lokale beleidsdoelstellingen te kiezen voor het meest aangewezen allocatiemechanisme (zoals first come, first serve; loting; of veiling).
Denkt u ook niet dat ook de inwoners van Utrecht dit beleid afkeuren? Bent u bereid moeite te doen voor onze ondernemers?
Ik zet mij in voor álle ondernemers. Dit betekent dat ik niet enkel de belangen van huidige vergunninghouders voor ogen heb, maar ook die van toekomstige vergunninghouders. Het doel van de Dienstenrichtlijn is dat een ieder een eerlijke kans heeft om toe te treden tot de markt. Het beschermt zowel zittende vergunninghouders als nieuwe ondernemers die willen toetreden tot de markt en ik sta achter dit beleid. Dat komt namelijk uiteindelijk ten goede aan de consument.
Het bericht 'Schiphol Group heeft boeren uitgekocht voor extra stikstofruimte Schiphol en Lelystad Airport' |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Schiphol Group heeft boeren uitgekocht voor extra stikstofruimte Schiphol en Lelystad Airport»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoeveel uitgekochte agrarische bedrijven dit voor respectievelijk Schiphol en Lelystad Airport betreft?
Schiphol treft mitigerende maatregelen in de vorm van de (gedeeltelijke) aankoop van agrarische bedrijven.
Voor Schiphol betreft het de (gedeeltelijke) aankoop van 9 agrarische bedrijven.
Voor Lelystad Airport betreft het de (gedeeltelijke) aankoop van 3 agrarische bedrijven.
Op basis van indicatieve berekeningen gaat Schiphol ervan uit dat er als gevolg van deze transacties bij de door haar aangevraagde activiteiten voor de luchthaven Schiphol geen toename is van stikstofdepositie. Op het moment dat de door Schiphol uitgevraagde validatie op deze berekeningen is afgerond, kan definitief worden vastgesteld of de volledige opgave is gemitigeerd of dat er nog aanvullende externe maatregelen nodig zijn. Uiteraard zal ik dat als bevoegd gezag, nadat de passende beoordeling op dit punt is aangevuld, ook toetsen.
Hoeveel stikstofruimte is hierbij vrijgekomen?
De definitieve passende beoordeling zal mede met het oog op het treffen van deze mitigerende maatregelen nog worden aangevuld.
Wat is de stand van zaken omtrent de natuurvergunning van Schiphol?
In februari 2021 heeft een ontwerpbesluit ter inzage gelegen voor inspraak. Mede naar aanleiding van de zienswijzen zijn de uitgangspunten met betrekking tot de referentiesituatie en bestaande rechten aangepast en is Schiphol in februari 2022 gevraagd de aanvraag en de passende beoordeling aan te passen. Deze stukken zijn in augustus 2022 ontvangen. Hierin is ook rekening gehouden met de impact van het voorgenomen besluit over de reductie van de capaciteit van Schiphol tot 440.000 vliegtuigbewegingen (Kamerbrief van 24 juni 2022).
Het is van belang dat Schiphol zo spoedig mogelijk over de vereiste natuurvergunning beschikt. Echter, ik hecht als bevoegd gezag ook aan een zorgvuldig proces om tot vergunningverlening te komen.
Hoeveel stikstofruimte is er nodig voor 440.000 vliegbewegingen, waarvan 29.000 ’s nachts?
Uit de passende beoordeling zoals deze op dit moment op onderdelen nog wordt aangevuld, zal moeten blijken wat de verwachte omvang is van de stikstofdepositie als gevolg van de aangevraagde activiteit.
Hoe verhoudt het uitkopen van agrarische bedrijven zich tot de opgave die er ligt om de vijfde baan te mitigeren? Wat is hiervan de exacte omvang?
Uit informatie tot dusver blijkt een opgave om stikstofdepositie te mitigeren teneinde te voorkomen dat in de aangevraagde situatie een toename van stikstofdepositie plaatsvindt ten opzichte van de referentiesituatie. Die mitigatie- opgave wordt overigens niet alleen door het gebruik van de vijfde baan veroorzaakt. Ook op andere punten verschilt het baangebruik bij de voorgenomen activiteit ten opzichte van de referentiesituatie.
Is Schiphol op dit moment op zoek naar stikstofruimte voor de bouw van terminal Zuid en verbouwing van de C-pier?
Dat is mij niet bekend.
Tracht Lelystad Airport stikstofruimte te verkrijgen voor het uitvoeren van 45.000 vliegbewegingen? Zo ja, hoe correspondeert dit met de ontwerpvergunning van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Visserij voor 10.000 vliegbewegingen, in verband met de Wet op natuurbescherming?
Na het negatief verifiëren van de PAS-melding van Lelystad Airport is, zoals ook gemeld in mijn brief aan uw Kamer van 7 maart 2022 over de verificatie van de PAS-meldingen, geconstateerd dat de luchthaven de lopende aanvraag om een Wnb-vergunning voor 10.000 vliegtuigbewegingen handelsverkeer zal moeten aanpassen en zelf mitigerende maatregelen zal moeten nemen om een vergunning te kunnen verkrijgen. Lelystad Airport heeft aangegeven het niet eens te zijn met de negatieve verificatie van de PAS-melding voor 45.000 vliegbewegingen.
De luchthaven werkt momenteel aan het opstellen van een gewijzigde aanvraag. Het is aan de aanvrager om vorm te geven aan de vereiste mitigerende maatregelen. Ik heb van de luchthaven begrepen dat daarbij ook extern zal worden gesaldeerd.
In de Kamerbrief van 25 november jl. heeft het kabinet stappen aangekondigd ten behoeve van regie op extern salderen. Zo zet het kabinet in op het aanscherpen van de interbestuurlijke afspraken over extern salderen en het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte. Daarnaast wil het kabinet het mogelijk maken om in gebiedsprocessen met voorrang te sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte en de wettelijke mogelijkheden uitwerken om een voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie. Tot het moment dat de regels en afspraken zijn aangepast, is de huidige praktijk van extern salderen van toepassing.
Vanaf wanneer kan de rijksoverheid het voorkeursrecht uitoefenen?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 8 heeft het kabinet in de Kamerbrief van 25 november jl. stappen aangekondigd om de wettelijke mogelijkheden te verkennen om een voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie. Ik verwacht de uitwerking hiervan dit voorjaar met de Kamer te delen.
Wat is hierbij concreet de tijdlijn?
De inzet is om het beoogde wetsvoorstel per 1 januari 2024 in werking te laten treden.
Bent u het ermee eens dat de inzet van voorkeursrecht snel inzetbaar moet zijn?
Ja.
Het bericht 'Ook Lelystad Airport omstreden stikstofmarkt op: vliegveld is op zoek naar boeren voor opkoop' |
|
Derk Boswijk (CDA), Harry van der Molen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), van der Ch. Wal-Zeggelink , Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ook Lelystad Airport omstreden stikstofmarkt op: vliegveld is op zoek naar boeren voor opkoop»1 en de uitkomsten van de aangehaalde verzoeken in het kader van de Wet open overheid (Woo), en zou u willen reflecteren op de conclusies en bevindingen van zowel het nieuwsartikel, als de genoemde Woo-verzoeken?
Ja, ik ben bekend met het nieuwsartikel. In de antwoorden op de vragen 4, 5 en 6 wordt inhoudelijk gereageerd op enkele onderdelen uit het nieuwsbericht.
Deelt u de opvatting dat het opkopen van boerderijen en agrarische gronden of een zogenaamde «boerderijenjacht» door ministeries, uitvoeringsorganisaties en organisaties die in eigendom zijn van de Staat of andere aan de overheid gelieerde organisaties buitengewoon onwenselijk is, zeker aangezien en zolang er nog geen recht is gedaan aan het lot van agrarische PAS-melders?
Het handelen van de luchthaven is in lijn met het uitgangspunt van het stikstofbeleid dat initiatiefnemers zelf verantwoordelijk zijn om stikstofuitstoot te mitigeren. Dit uitgangspunt heeft het kabinet sinds de PAS-uitspraak ook uitgedragen. Ik deel derhalve niet de opvatting dat er sprake is van een «boerderijenjacht». Lelystad Airport heeft overigens aangegeven uitsluitend rechten te hebben opgekocht bij bedrijven die zich uit eigen beweging hebben gemeld.
Dit laat onverlet dat het van groot belang is om ruimte te creëren voor het legaliseren van de PAS-melders. Eén van de instrumenten van het kabinet daartoe betreft het op korte termijn komen tot een eenmalige vrijwillige regeling voor ondernemers die piekbelaster zijn. Hiermee wordt op korte termijn een forse reductie van de stikstofneerslag gerealiseerd waardoor de natuur kan herstellen, PAS-melders gelegaliseerd worden én ruimte ontstaat voor nieuwe economische ontwikkelingen.
Ook zet het kabinet met bevoegd gezagen in op het met voorrang sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte en zet het kabinet in op het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte om zo steviger regie te voeren op het uitgeven van deze ruimte aan prioritaire projecten.
In hoeverre is er op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voldoende gevoel voor de maatschappelijke ontwikkelingen rondom de discussie over stikstof, de pijn en angst bij veel boerengezinnen, de noodzaak van een luisterend oor en een aanpak die perspectief biedt, gezien het genoemde nieuwsbericht en de publicaties als gevolg van de Woo?
Maatschappelijke ontwikkelingen en discussies vormen een essentieel uitganspunt voor het maken van beleid bij ieder ministerie. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hecht aan zorgvuldige besluitvorming waarbij de omgeving en belanghebbenden worden betrokken. Het ministerie doet dit door onder andere inspraakprocedures, internetconsultaties en het organiseren van informatiebijeenkomsten, waarbij medewerkers van het ministerie in gesprek gaan met belanghebbenden om zo direct de zorgen van hen rond het voorgenomen beleid te vernemen.
Indien het genoemde gevoel er volgens u wel is, waarom was het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dan genoodzaakt het volgende te schrijven aan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat: «Agrarische partijen zullen waarschijnlijk aangeven dat nu werkelijkheid wordt waar ze bang voor waren: fouten door luchthavens worden door de overheid genegeerd. Fouten bij boeren worden genadeloos afgestraft.»2?
De betreffende passage is opgenomen in het onderdeel «perceptie en beeldvorming» in een nota over de PAS-melding van Lelystad Airport aan de Ministers voor Natuur en Stikstof en van Infrastructuur en Waterstaat. In de passage wordt verwezen naar mogelijke beeldvorming bij agrarische ondernemers als de melding van Lelystad Airport zou worden gelegaliseerd via het legalisatieprogramma van PAS-melders. Dit is niet (meer) het geval.
Indien het genoemde gevoel er volgens u wel zou zijn, waarom moest het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, nadat dit laatste ministerie beweerde dat de stikstofberekeningen volgens de «destijds best beschikbare inzichten» waren gedaan, er dan op wijzen dat er verschillende wetenschappelijke rapporten beschikbaar waren die duidelijk maakten dat de berekeningen anders hadden moeten worden uitgevoerd?
Voor de beantwoording van deze vraag is het uitgangspunt dat in de vraag gedoeld wordt op de gehanteerde warmte-inhoud in de stikstofdepositieberekeningen.
Hierover geeft de Commissie m.e.r op pagina 9 in haar rapport «evaluatie stikstofberekeningen Lelystad Airport»3 aan dat er geen dwingend voorschrift is voor de te hanteren warmte-inhoud van emissies door vliegverkeer. Het was aan de initiatiefnemer om een onderbouwde keuze te maken.
Op 9 maart 2020 is in het antwoord4 op vraag 13 van het lid Kröger (GroenLinks) de onderbouwing opgenomen hoe gekomen is tot een warmte-inhoud van 43 MW. In antwoord op de vragen 23 t/m 27 van het lid Van Raan (PvdD)5 is op 2 november 2021 de betekenis van het RIVM-rapport uit 2004 toegelicht.
Zou u willen reflecteren op de vraag in hoeverre de suggestie zoals blijkens het genoemde nieuwsbericht op het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is gedaan om de landsadvocaat in te schakelen om een conflict tussen twee ministeries op te lossen, in lijn is met genoemd gevoel en het rapport van Remkes, in het bijzonder de hartstochtelijke oproep polarisatie te vermijden en te zoeken naar verbinding?
In het kader van de ambtelijke voorbereiding van besluiten wordt in een enkel geval een beroep gedaan op de landsadvocaat. Bijvoorbeeld daar waar de bijzondere expertise van de landsadvocaat gewenst is. De adviezen van de landsadvocaat zijn bedoeld voor intern beraad.
Deelt u de opvatting dat ook Lelystad Airport en uw ministerie zich per direct zouden moeten conformeren aan, en dat de stikstofruimte voor Lelystad Airport ook valt onder, de aangenomen motie-Grinwis c.s.3 over het regelen en ordentelijk en transparant registreren en beschikbaar stellen van stikstofruimte via een stikstofbank?
In de Kamerbrief van 25 november jl. heeft het kabinet stappen aangekondigd ten behoeve van regie op extern salderen. Zo zet het kabinet in op het registreren van alle vrijkomende en vrijvallende ruimte en het aanscherpen van de interbestuurlijke afspraken over extern salderen. Het kabinet wil het daarnaast mogelijk maken om met voorrang te sturen op de gebruiksmogelijkheden van emissieruimte en de wettelijke mogelijkheden verkennen om een voorkeursrecht te kunnen leggen op grond met een agrarische functie.
De aankondiging van dit nieuwe beleid laat onverlet dat het op dit moment voor toestemmingverlening in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk is om mitigerende maatregelen te treffen wanneer significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten. Er is nu geen stikstofbank waaruit een initiatiefnemer kan putten. Private ondernemingen zijn vrij om met elkaar transacties aan te gaan.
Het handelen van Lelystad Airport is in lijn met het uitgangspunt van het stikstofbeleid dat initiatiefnemers zelf verantwoordelijk zijn om stikstofuitstoot te mitigeren. Dit uitgangspunt heeft de Minister voor Natuur en Stikstof als bevoegd gezag ook richting Lelystad Airport uitgedragen.
Deelt u de opvatting dat het positief beantwoorden van de voorgaande vraag betekent dat uw ministeries alles wat in hun macht ligt zouden moeten doen om te voorkomen dat Lelystad Airport of andere vliegvelden in Nederland stikstofruimte opkopen, zolang er nog geen recht is gedaan aan het lot van agrarische PAS-melders? Zo ja, welke acties gaan de ministeries op welk moment uitvoeren?
Zie het antwoord op vraag 7 en vraag 2.
Zou u als Minister van Financiën willen reflecteren op de verantwoordelijkheid die u heeft met betrekking tot voorgaande vragen in het licht van het feit dat Lelystad Airport onderdeel is van de Schiphol Group, en Schiphol een staatsdeelneming is, in beheer van het Ministerie van Financiën?
Zoals ook toegelicht bij antwoord 2 en antwoord 7 zet het kabinet zich in om ruimte te creëren voor het legaliseren van de PAS-melders en op meer regie bij extern salderen. De aankondiging van dit nieuwe beleid laat onverlet dat het op dit moment in het kader van de Wet natuurbescherming is toegestaan om mitigerende maatregelen te nemen door extern te salderen.
Als aandeelhouder staat de Staat op afstand. Het is aan het bestuur van Schiphol om zorg te dragen voor operationele aangelegenheden. Het voldoen aan wet- en regelgeving en het aanvragen van een natuurvergunning zijn dergelijke operationele aangelegenheden.
De rapportage van stikstofuitstoot boven 3000 voet |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Rapporteert Nederland aan de Europese Commissie (of enig ander Europees instituut) de stikstofuitstoot boven de 3000 voet? Zo nee, waarom niet?
Tot dusver rapporteert Nederland alleen de emissies die op grond van de NEC-richtlijn moeten worden gerapporteerd. Er is vanuit de NEC-richtlijn geen verplichting om emissies van vliegtuigen buiten de landings- en startcyclus (LTO-cyclus)1 te rapporteren. Lidstaten kunnen dit wel vrijwillig doen in de vorm van een zogenoemd «memo-item»2.
Klopt het dat Nederland door de Europese Commissie is aangesproken op het feit dat Nederland – in strijd met de voorgeschreven methodiek – niet rapporteerde over de stikstofuitstoot boven 3000 voet?
Nee, dit klopt niet.
Bent u, indien u dit nog niet deed, bereid deze uitstoot vanaf nu wel te rapporteren? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM zal, op verzoek van het Ministerie van IenW, vanaf 2023 de emissies NOX van vliegverkeer boven 3.000 in beeld brengen en registreren in de Emissieregistratie. Deze emissies zullen daarna ook worden gerapporteerd aan de Europese Commissie.
Zodra het RIVM de benodigde voorbereidingen heeft getroffen om de emissies boven de 3.000 voet te kunnen bepalen, zal de eerste rapportage worden gegenereerd. Het streven is om die eerste rapportage in 2024 te laten uitkomen, deze rapportage zal dan betrekking hebben op 2022. De internationale rapportagecyclus duurt immers 1 jaar en er wordt gerapporteerd over jaar x-2.
Investeringen in illegale nederzettingen |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onlangs gepubliceerde onderzoeksrapport «Exposing the financial flows into illegal Israeli settlements» van de Don’t Buy Into Occupation coalitie?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat negen Nederlandse banken, pensioenfondsen, verzekeraars en vermogensbeheerders van 2019 tot augustus 2022 maar liefst 12,5 miljard euro investeerden in bedrijven die betrokken zijn bij de illegale bezetting van Palestijnse gebieden?
Ik heb kennisgenomen van het rapport «Exposing the financial flows into illegal Israeli settlements», waarin deze cijfers genoemd zijn. Het kabinet houdt dergelijke specifieke investeringen zelf niet bij en laat deze cijfers voor rekening van de opstellers van het rapport.
Erkent u dat zij daarmee een hoog risico lopen om bij te dragen aan systematische mensenrechtenschendingen?
Op grond van het internationaal recht erkennen Nederland en de EU de Israëlische soevereiniteit over de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden niet, en beschouwen zij deze gebieden niet als een onderdeel van het Israëlische grondgebied. Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Economische activiteiten die hieraan bijdragen beschouwt het kabinet als onwenselijk.
Herinnert u zich mijn motie, waarin de regering wordt verzocht in gesprek te gaan met Nederlandse pensioenfondsen die beleggen in bedrijven die actief zijn in illegale nederzettingen, om erop aan te dringen deze investeringen terug te trekken?2
Ja.
Welke afspraken heeft u naar aanleiding van de motie met de pensioenfondsen gemaakt?
In september 2021 heeft er als opvolging van uw motie een ambtelijk gesprek plaatsgevonden met een vertegenwoordiging van de Nederlandse pensioensector. Over de uitkomsten van dit gesprek bent u in oktober 2021 geïnformeerd per Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379). In het gesprek is een toelichting gegeven op het ontmoedigingsbeleid dat het kabinet al jaren toepast, waarbij het als onwenselijk wordt beschouwd dat activiteiten van Nederlandse bedrijven direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen of dat die de aanleg of instandhouding ervan direct faciliteren. Daarnaast is in het gesprek onderstreept dat het kabinet in het kader van IMVO verwacht dat pensioenfondsen gepaste zorgvuldigheid toepassen bij hun investeringen. Hierbij moeten risico’s op mensenrechtenschendingen in de beleggingsportefeuille in kaart gebracht worden en wordt verwacht dat fondsen hun invloed aanwenden om deze risico’s bij bedrijven aan te pakken of te voorkomen. De pensioenfondsen die deelnamen aan het gesprek hebben toegelicht hoe zij hier invulling aan geven middels screening op (en uitsluiting van) hoog risico bedrijven en de dialoog die gezocht wordt met andere bedrijven in hun beleggingsportefeuille. Daarbij is nogmaals het belang onderstreept dat het kabinet hecht aan zo transparant mogelijk rapporteren over deze stappen van gepaste zorgvuldigheid door de pensioensector.
Deelt u de mening dat nog weinig resultaat is geboekt, aangezien uit het recente onderzoeksrapport blijkt dat zowel het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) als het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) nog steeds in bedrijven investeren die actief zijn in illegale nederzettingen (en er dus in de afgelopen drie jaar nog niets veranderd is)?
Zoals reeds aan uw Kamer gemeld middels Kamerbrief (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2379) is uitgedragen dat de Nederlandse overheid economische relaties met bedrijven in Israëlische nederzettingen in bezet gebied als onwenselijk beschouwt. Het kabinet verwacht daarnaast van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken.
Hoe rijmt u het feit dat de twee grootste Nederlandse pensioenfondsen, waaronder het pensioenfonds voor de overheid, al sinds minstens 2018 investeren in bedrijven die actief bijdragen aan illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied, met uw eigen ontmoedigingsbeleid?3
Zie antwoord op vraag 3 en 6.
Bent u bereid te realiseren dat deze twee pensioenfondsen met de bedrijven in gesprek gaan over de conclusies uit het rapport? Mocht dat geen effect hebben, wilt u hen dan op korte termijn verzoeken hun beleggingen in de nederzettingen terug te trekken?
Wij zijn reeds het gesprek aangegaan met de pensioenfondsen waarbij het Nederlandse ontmoedigingsbeleid helder uiteen is gezet. Het is aan de pensioenfondsen zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en daar verantwoording over af te leggen.
Het bericht 'Opmerkelijk: Nieuwkoop roept bewoners op bezwaar te maken tegen extra nachtvluchten Schiphol' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opmerkelijk: Nieuwkoop roept bewoners op bezwaar te maken tegen extra nachtvluchten Schiphol»?1
Ja.
Onderschrijft u de gevolgen die nachtvluchten met zich meebrengen voor de omgeving, zoals gezondheidsklachten door slaapverstoring?
Ja. Vliegtuiglawaai in de nacht kan de slaap verstoren en leiden tot gezondheidsklachten. Daarom is in de Luchtvaartnota 2020–2050 en in de Hoofdlijnenbrief Schiphol2 aangegeven dat het aantal nachtvluchten (23:00 – 07:00 uur) als volgende stap verminderd wordt van maximaal 32.000 naar 29.000 vliegtuigbewegingen per gebruiksjaar. In de Hoofdlijnenbrief Schiphol wordt tevens gesteld dat het kabinet zich realiseert dat aanvullende stappen nodig blijven om geluidsbelasting in de omgeving van de luchthaven verder terug te dringen. In de komende periode wordt nader onderzocht hoe en in welke mate, op welke termijn en op welke voorwaarden aanvullende maatregelen – ook in de nacht – kunnen bijdragen aan het reduceren van de geluidbelasting. De verdere uitwerking van een reductie in de nacht moet ook in het licht van de ontwikkeling van een nieuw normenstelsel worden bezien.
Op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat de bevoegdheid om bij ministeriële regeling vrijstelling te verlenen van een regel in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol indien ten gevolge van groot onderhoud van een baan het normale gebruik van een luchthaven naar zijn oordeel ernstig wordt belemmerd. Aan de in de regeling opgenomen vrijstelling voor het gebruik van de Aalsmeerbaan in de nacht is de voorwaarde verbonden dat de Polderbaan of de Kaagbaan vanwege weersomstandigheden niet beschikbaar of bruikbaar zijn. Wat onder weersomstandigheden wordt verstaan, is vastgelegd in de regeling. Hiermee kan de Aalsmeerbaan in de periode van onderhoud van de Zwanenburgbaan alleen worden gebruikt onder dezelfde condities als normaliter worden aangehouden voor nachtelijke inzet van de Zwanenburgbaan. De inschatting op basis van ervaring uit het verleden is dat dit in 5 tot 10 nachten zal voorkomen in de onderhoudsperiode. Dit is echter afhankelijk van de weersomstandigheden en dus geen hard gegeven.
Welk effect heeft het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht op het grondgeluid?
Het gaat dan alleen om starts van de Aalsmeerbaan naar het zuiden in de nachtelijke periodes indien de preferente Polderbaan of Kaagbaan hiervoor niet beschikbaar is. Dit komt gedurende het groot onderhoud van de Zwanenburgbaan naar schatting ca 5 á 10 nachten voor. Grondgeluid van startend verkeer op de Aalsmeerbaan naar het zuiden, heeft bij zuidelijke wind een effect ten noorden van de Aalsmeerbaan, in Badhoevedorp-Oost. De verwachting is dat de extra hinder voor omwonenden in Badhoevedorp vanwege het baanonderhoud zeer beperkt zal zijn.
Bent u in gesprek geweest met Nieuwkoop en de omliggende gemeentebesturen alvorens het openen van de consultatie?
Nee, ik ben niet in gesprek geweest met de gemeente Nieuwkoop voorafgaand aan de start van de internetconsultatie. Schiphol is verantwoordelijk voor de planning en uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden op de luchthaven Schiphol en de communicatie daarover naar betrokkenen. De rol van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat is beperkt tot het verlenen van vrijstellingen van regels in het Luchthavenverkeerbesluit voor het baan- en routegebruik en het vaststellen van vervangende regels en grenswaarden geluid vanwege het afwijkende baangebruik tijdens de onderhouds-perioden. Informatie over de onderhoudswerkzaamheden, planning en de verwachte impact van de werkzaamheden op het baangebruik is door Schiphol en LVNL gepresenteerd en toegelicht aan omwonenden tijdens een informatiesessie voor leden van de Omgevingsraad Schiphol (ORS) op 13 september 2022. Informatie over de werkzaamheden kan worden gevonden op de websites van Schiphol en het Bewoners Aanspreekpunt Schiphol (BAS). Bestuurders van gemeenten rondom Schiphol die naar verwachting de meeste impact van de onderhoudswerkzaamheden zullen ervaren (gemeenten Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel en Uithoorn), zijn geïnformeerd door Schiphol (middels een afschrift van de brief van Schiphol, d.d. 30 september 2022). Het betreft de brief waarin Schiphol de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, om het onderhoud mogelijk te maken, verzoekt af te mogen wijken van regels met betrekking tot het baan- en routegebruik in het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB), en tevens verzoekt voor het gebruiksjaar 2023 vervangende grenswaarden voor de geluidbelasting in de handhavingspunten vast te stellen.
Zo nee, gaat u deze gesprekken nog voeren?
Nee, er zijn geen gesprekken met de gemeente Nieuwkoop voorzien over het onderhoud zoals beschreven in de tijdelijke regeling voor het onderhoud aan het banenstelsel in gebruiksjaar 2023.
Mede naar aanleiding van de internetconsultatie zal naar de systematiek rond baanonderhoud worden gekeken. Dit zal langs twee sporen gebeuren: het herijken van de baanonderhoudstrategie van Schiphol en herziening van de systematiek waarbij het streven is dat jaarlijks groot baanonderhoud kan worden uitgevoerd zo veel mogelijk binnen vooraf vastgestelde kaders. Herijking van de baanonderhoudstrategie is aan Schiphol en het is van belang dat dit in overleg met de omgeving plaatsvindt. Schiphol heeft aangegeven hiertoe bereid te zijn, waarbij Schiphol er op wijst dat het de verantwoordelijkheid van Schiphol is en blijft om invulling te geven aan een actuele baanonderhoudstrategie gelet op de internationale verplichtingen ten aanzien van veiligheid en certificering waar Schiphol aan moet voldoen. Herziening van de systematiek voor de beoordeling van jaarlijks passend groot baanonderhoud zal door het ministerie worden opgepakt in overleg met omwonenden en de sector. Dit zal in ieder geval mede bezien worden in het licht van de uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni 2022. We zullen de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS), waar Nieuwkoop onderdeel van uitmaakt, zeker bij deze trajecten betrekken.
Hoe worden de 1801 openbare consultatiereacties de komende 4 weken meegenomen in de besluitvorming, aangezien het plan om nachtvluchten toe te staan al start op 2 januari?
Over de ontwerpregeling heeft van 4 november tot 1 december 2022 een internetconsultatie plaatsgevonden. De internetconsultatie heeft in totaal 2.233 reacties opgeleverd, waarvan 1.801 openbare reacties. De reacties zijn geanalyseerd en worden meegewogen bij het vaststellen van de definitieve regeling. Het grote aantal reacties geeft de grote bezorgdheid aan van omwonenden. Uit analyse van de vele reacties komen 5 belangrijke hoofdlijnen/thema’s naar voren:
De inhoud van de reacties komt in belangrijke mate overeen met de inbreng vanuit de ORS-leden tijdens de bespreking op 28 november 2022. In de nog te publiceren tijdelijke regeling voor het groot onderhoud aan het banenstelsel op de luchthaven worden de hoofdlijnen van de consultatie en de reactie daarop weergegeven. Daarnaast wordt een uitgebreider consultatieverslag opgesteld. Gezien de hoeveelheid reacties zal dit consultatieverslag na publicatie en inwerkingtreding van de regeling worden gepubliceerd.
Is er, gelet op het feit dat in de consultatie geen oog lijkt te zijn voor mogelijke alternatieven buiten het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht, gekeken naar alternatieve oplossingen om het baanonderhoud mogelijk te maken maar de overlast in de omgeving niet te laten toenemen?
In de op de internetconsultatie ingebrachte reacties wordt bezwaar gemaakt tegen nachtvluchten vanaf de Aalsmeerbaan. Omwonenden wijzen op de invloed van een verstoorde nachtrust op werk, gezin en gezondheid. Er is gevraagd om het baanonderhoud vergezeld te laten gaan van specifieke voorwaarden gericht op zoveel mogelijk beperken van de overlast. Door omwonenden is voorgesteld om als instrument het piketprotocol van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in te zetten. Dit instrument houdt in dat voorafgaand aan de inzet van de Aalsmeerbaan door LVNL aan de ILT op grond van weergegevens per nacht toestemming wordt gevraagd om de Aalsmeerbaan in te zetten voor starts. De verwachting vanuit de omgeving is dat de inzet van dit instrument een gunstiger effect op de geluidsoverlast oplevert dan een algehele vrijstelling voor de inzet voor de Aalsmeerbaan voor starts indien de Polderbaan of Kaagbaan niet kan worden gebruikt gedurende periode dat de Zwanenburgbaan in onderhoud is.
Het openen van de Aalsmeerbaan in de nacht past echter bij het vigerende beleidskader als vastgelegd in de Wet luchtvaart en het Luchthavenverkeerbesluit. Binnen die kaders geldt dat nachtvluchten tot een gegeven maximum en onder beperkende regels voor baan en routegebruik zijn toegestaan. Achtergrond is dat op grond van het LVB de Zwanenburgbaan in bepaalde omstandigheden ingezet kan worden als de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar zijn. Gedurende het onderhoud van de Zwanenburgbaan is een andere, vergelijkbare, back-up nodig om een veilige operatie te kunnen garanderen. Het piketprotocol is niet bedoeld voor groot baanonderhoud maar voor bijzondere voorvallen waardoor het normale gebruik van de luchthaven ernstig wordt belemmerd. Een vrijstelling met vooraf vastgestelde duidelijke criteria geeft meer houvast voor omwonenden en de toezichthouder dan een ad hoc beoordeling via een piketmelding. De vrijstelling geldt voor het geval dat de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar of bruikbaar is vanwege weersomstandigheden. Dit zal op basis van ervaring in het verleden in die periode naar verwachting in ongeveer 5 tot 10 nachten het geval zijn. Wél is naar aanleiding van de internetconsultatie en de HUF-toets van ILT een nadere precisering opgenomen van de weersomstandigheden waarbij van de vrijstelling gebruik gemaakt kan worden.
Zo ja, welke alternatieven zijn dit? Waarom is hiervoor niet gekozen?
Helaas is er geen alternatief. De Zwanenburgbaan is normaliter het alternatief indien de Polderbaan of de Kaagbaan niet beschikbaar of bruikbaar is vanwege weersomstandigheden. In de periode dat de Zwanenburgbaan niet beschikbaar is vanwege groot baanonderhoud is de Aalsmeerbaan het enige alternatief. Anders zou bij niet-beschikbaarheid van de Polderbaan of de Kaagbaan de luchthaven gesloten moeten worden voor startend verkeer. Dat is binnen de huidige wettelijke kaders niet mogelijk.
Bent u voornemens om terug te komen op de op te zetten tijdelijke regeling om af te wijken van een vigerend LVB?
Nee. In de internetconsultatie is voorgesteld om het aantal vliegbewegingen tijdens de onderhoudswerkzaamheden te verminderen. In verschillende reacties werd de wens uitgesproken in het geheel geen regeling vast te stellen. In de internet-consultatie gaan ook verschillende reacties over dat onderhoudswerkzaamheden als onderdeel van de normale operaties op Schiphol moeten worden beschouwd. Zij vinden dat in het huidige geluidssysteem de gevolgen volledig worden afgewenteld op de omgeving. Het is echter onderdeel van de huidige systematiek om ruimte te bieden voor onderhoud door grenswaarden bij te stellen en af te wijken van regels in het Luchthavenverkeerbesluit voor het baan- en routegebruik om een veilige uitvoering van het onderhoud mogelijk te maken. Het ministerie gaat – mede naar aanleiding van de consultatiereacties – onderzoeken of een andere systematiek mogelijk is waarin vooraf baanonderhoud onderdeel is van de milieuruimte van Schiphol en er geen aparte (jaarlijkse) regeling voor vrijstellingen en tijdelijke voorzieningen nodig is. Dit kan in ieder geval bezien worden in het licht van uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol. Voor de tussenliggende periode wordt bezien welke stappen gezet kunnen worden. Het is echter niet logisch en passend om in de huidige systematiek waarin onderhoud geen onderdeel is van de milieuruimte voor dit jaar geen regeling voor onderhoud vast te stellen.
Kunt u er in een volgende wijziging van het LVB zorg voor dragen dat extra overlast door baanonderhoud wordt meegenomen in de jaarcijfers en de afspraken omtrent baangebruik?
Het is de bedoeling in de volgende wijziging van het LVB het reguliere baan-onderhoud mee te nemen met het daarbij behorende baangebruik. In verband hiermee worden in het LVB aparte preferentietabellen opgenomen. In de jaarlijkse gebruiksprognose wordt ook dit baanonderhoud meegenomen. Voor groot baanonderhoud wordt op grond van artikel 8.23 van de Wet luchtvaart nu altijd een aparte ministeriële regeling vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Het ministerie wil inzetten op herziening van de systematiek voor een passende beoordeling van jaarlijks groot onderhoud, binnen milieunormen en vooraf vastgestelde kaders voor tijdelijke extra hinder. Dit dient in ieder geval aan te sluiten bij de uitwerking van het normenstelsel voor de milieugebruiksruimte conform de Hoofdlijnenbrief Schiphol van 24 juni 2022. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Kan in de «balanced approach»-procedure om de krimp naar 440.000 vliegtuigbewegingen te faciliteren ook de krimp naar rato (28.000) van het aantal nachtvluchten meegenomen worden?
Deze vraag is eerder aan de orde gekomen in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg Hoofdlijnenbrief Schiphol3 en tijdens het Commissiedebat Luchtvaart van 6 oktober jl. In de Luchtvaartnota en in de Hoofdlijnenbrief Schiphol is aangegeven dat het aantal nachtvluchten verminderd wordt van 32.000 naar 29.000. Om dit aantal juridisch te verankeren moet het LVB worden aangepast en moet op grond van Europese regelgeving een zogenoemde balanced approach-procedure worden doorlopen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden ruim voor de Kamer met kerstreces gaat?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om de beantwoording van de vragen zo snel mogelijk aan de Kamer te doen toekomen.
De invloed van coronalockdowns op het jongerenbrein |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tienerhersenen werden volgens onderzoek sneller oud tijdens coronalockdown»?1, 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat de coronalockdowns kennelijk een dusdanig negatieve invloed hadden op het jongerenbrein, dat dit zich ontwikkelde alsof het onder chronische stress stond? Had u verwacht dat de lockdowns een verregaande invloed op ontwikkeling van jongeren zouden hebben, of hebben de bevindingen uit dit onderzoek u verrast?
Ik realiseer me terdege dat de maatregelen een impact hebben gehad op de samenleving, en zeker ook op jongeren. Zonder daaraan af te willen doen, wijs ik erop dat het genoemde onderzoek niet zondermeer toepasbaar is op de situatie in Nederland. Het betreft een Amerikaans onderzoek en de duur en omstandigheden van de lockdown in het onderzochte gebied zijn anders geweest dan in Nederland. De gevonden resultaten gaan daarmee mogelijk niet, of op een andere wijze, op voor de Nederlandse bevolking. Verder meldt het onderzoek dat het niet bekend is of de gevonden verschillen in het brein van blijvende aard zijn en dat er rekening mee gehouden dient te worden dat gevonden verschillen ook voort kunnen komen uit andere factoren dan een lockdown. Zo wordt in het onderzoek het voorbeeld gegeven dat de angst voor de pandemie zelf van invloed geweest kan zijn op de resultaten.
Heeft u informatie specifiek over Nederlandse jongeren en de invloed van de coronalockdowns op de ontwikkeling van hun brein? Zo ja, kunt u deze delen? Zo nee, bent u voornemens hiernaar een onderzoek te starten?
Ik heb geen specifieke informatie over de ontwikkeling van het brein van Nederlandse jongeren gedurende de lockdowns. Gedurende de coronapandemie zijn er wel meerdere onderzoeken gestart – en inmiddels afgerond – waarin de impact van COVID-19 (en specifieke maatregelen) op de bredere ontwikkeling van (basis)schoolleerlingen is onderzocht. Voorbeelden hiervan zijn een ZonMw onderzoeksprogramma3, onderzoeken van de inspectie van het onderwijs4, CBS onderzoek5 en NRO onderzoek6. Uit deze onderzoeken blijkt dat COVID-19 op verschillende manieren van invloed is op de schoolprestaties van kinderen. Sinds 2021 loopt een vijfjarig onderzoek met subsidie van ZonMw (namens het Ministerie van VWS) door het netwerk Gezondheidsonderzoek bij Rampen (GOR). Dit netwerk bestaat uit GGD’en, GGD GHOR Nederland, RIVM, Nivel en ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. In dit onderzoek7 worden de gevolgen van COVID-19 op de gezondheid en het geluk van de bevolking in kaart gebracht. Hierbij vindt een kwartaalonderzoek plaats specifiek gericht op jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 25 jaar en worden onder andere de ervaring tijdens corona, algemene gezondheid, mentale gezondheid en lichamelijke gezondheid betrokken. Ik zie daarom geen meerwaarde in het uitzetten van nog een extra onderzoek.
Heeft u tijdens de coronacrisis signalen gekregen, bijvoorbeeld van medici en/of psychologen, dat de lockdowns eventueel een nadelige invloed zouden kunnen hebben op de ontwikkeling van het jonge brein? Zo ja, hoe heeft u hierop gereageerd? Heeft u dit op enige manier laten monitoren?
Het Ministerie van VWS is rondom de bestuurlijke afwegingen die zijn gemaakt bij het inzetten van maatregelen ter bestrijding van de epidemie geadviseerd door experts vanuit verschillende vakgebieden. Medici en psychologen zijn hier onderdeel van geweest. Vanuit de Nederlandse GGZ is via hun «publieksrapportage uitvraag acute jeugd-ggz»8 het signaal binnengekomen dat alle gevraagde GGZ-instellingen zich zorgen maakten over de gevolgen van de coronacrisis op de langere termijn voor de mentale gezondheid van de jeugd. Bij het maken van de beleidskeuzes betreffende de maatregelen om de pandemie tegen te gaan is de impact op jongeren meegewogen. Bij deze afweging is ernaar gestreefd om de impact voor jongeren zo beperkt mogelijk te houden en in de toekomst zullen we dit ook blijven doen. Zo is bijvoorbeeld in de kamerbrief «Lange termijn aanpak Covid-19"9 gecommuniceerd dat het onderwijs niet is uitgezonderd van maatregelen, maar bij het treffen van maatregelen wel onderop de stapel ligt.
Gaat naar aanleiding van de bevindingen uit dit onderzoek actief in gesprek met artsen en/of psychologen en psychiaters om kennis te nemen van hun expertise op dit gebied en de ervaringen en behandeltrajecten die zij met jongeren hebben gehad tijdens de coronacrisis en hun verwachtingen voor de toekomst van deze jongeren?
Het Ministerie van VWS spreekt op zeer regelmatige basis met experts en andere relevante professionals zoals artsen, psychologen en psychiaters. In de gesprekken die ik als Staatssecretaris voer met professionals en jongeren zelf neem ik hun ervaring, signalen en wat zij belangrijk vinden mee. Specifiek voor de jeugd-ggz is in april 2021 € 50 miljoen beschikbaar gesteld voor de acute jeugd-ggz nadat in december 2020 signalen vanuit de jeugd-ggz binnenkwamen bij het Ministerie van VWS over een toename van het aantal crisismeldingen en escalerende ggz-problematiek ten gevolge van corona. Deze middelen konden aangewend worden voor een bijdrage aan tijdelijke uitbreiding van jeugd ggz crisiscapaciteit (ambulant en klinisch) en het verminderen van druk op de acute jeugd-ggz. Deze middelen zijn onderdeel van het extra steunpakket voor de acute problemen in de jeugdzorg waarvoor in totaal € 613 miljoen beschikbaar is gesteld.
Kunt u een risico-inventarisatie maken met betrekking tot de impact die deze invloed van coronalockdowns op de jongerenpopulatie in Nederland zal hebben? Hoeveel jongeren zullen door de verandering in hun hersenen naar schatting last krijgen van depressie, angststoornissen, verslavingen, etc.?
Ik vind het belangrijk dat er inzicht is in de mentale gesteldheid van jongeren zeker ook in verband met corona. Daarom zijn, zoals in beantwoording van vraag 3 aangegeven, verschillende onderzoeken uitgezet waarvan sommigen al zijn afgerond. Ik zie aanvullend daarop geen meerwaarde in de gevraagde specifieke impactanalyse of inschatting.
Kunt u een impactanalyse maken met betrekking tot de invloed van de gevolgen hiervan voor de (druk op de) geestelijke gezondheidszorg (GGZ), de arbeidsmarkt en de (kennis)economie in Nederland?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een inschatting maken van de maatschappelijke kosten die de zorg voor – en behandeling van de personen wiens brein negatief beïnvloed is door de coronalockdowns met zich mee zullen brengen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u voornemens te gaan onderzoeken of, en op welke manier, de nadelige gevolgen van de coronalockdowns op het jongerenbrein verholpen kunnen worden?
Zoals aangegeven in beantwoording van vraag 2 kan de conclusie van het onderzoek mogelijk niet, of op een andere wijze, toepasbaar zijn op de Nederlandse populatie. Wij weten niet of er mogelijk bij Nederlandse jongeren veranderingen in het brein zijn opgetreden tijdens de pandemie. Zoals aangegeven bij beantwoording van vraag 3 zijn al verscheidene onderzoeken gestart om inzicht te krijgen in het welzijn van jongeren naar aanleiding van de coronapandemie. Wat al bekend is, is dat tijdens de corona pandemie een toename is gesignaleerd in de vraag naar jeugd-ggz. Ik vind het belangrijk dat jongeren passende hulp krijgen wanneer zij dit nodig hebben. Daarom is ook, zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, € 50 miljoen beschikbaar gesteld om de druk op de acute jeugd-ggz te verminderen.
Wat vindt u ervan dat deze studie aangeeft dat gevolgen van de coronalockdowns op het jongerenbrein vergelijkbaar zijn met de gevolgen van ernstige gebeurtenissen in het leven van jongeren, zoals bijvoorbeeld verwaarlozing, geweld en familieproblemen?
Ik verwijs hiervoor naar de antwoorden op vragen 2 en 3.
Met de kennis van nu, hoe reflecteert u op de manier waarop tijdens de coronacrisis met jongeren is omgegaan? Bent u achteraf gezien van mening dat de maatregelen voor jongeren meer kwaad dan goed hebben gedaan?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op uw schriftelijke vragen van 16 november 2022 op 22 december jl.10, zijn de maatregelen niet lichtzinnig genomen. Bij de afwegingen is ook de impact op jongeren evenals op andere (kwetsbare) burgers meegenomen. Wat betreft jongeren was het sluiten van scholen en kinderopvang één van de laatste maatregelen die genomen werden en één van de eerste die weer werden teruggedraaid toen dat mogelijk was. Dit laat onverlet – zoals ook aangegeven in mijn reactie op uw vragen van 16 november – dat ik me zorgen maak over de mentale gezondheid van jongeren en studenten en mij inzet om daar verbetering in aan te brengen.
Zeker in het begin van de crisis waren de maatregelen noodzakelijk om de zorg te behoeden voor overbelasting en kwetsbaren te beschermen. Later in de crisis zijn de doelen verschoven naar het borgen van de sociaal-maatschappelijke en economische continuïteit en vitaliteit, en het continueren van de toegankelijkheid van de hele zorgketen voor iedereen. Deze doelen dragen bij aan het welzijn van jongeren gezien een toegankelijke zorgketen en het borgen van maatschappelijke en economische continuïteit ook hen ten goede komt.
Het blijft van belang om op de langere termijn ook de sociaalmaatschappelijke en economische aspecten en impact van maatregelen, naast de epidemiologische situatie, mee te wegen in de besluitvorming. Daarom is deze zomer het Maatschappelijk Impact Team ingesteld. Het MIT besteedt onder andere aandacht aan de kwetsbare positie van en de impact van de coronacrisis op onder andere jongeren. Hiermee wordt de sociaalmaatschappelijke en economische impact op gelijkwaardige wijze aan de epidemiologische situatie meegenomen in de besluitvorming omtrent maatregelen.
Bent u van mening dat tijdens de coronacrisis en de lockdowns genoeg aandacht was voor het welzijn van jongeren en de impact die de maatregelen op hen hadden?
Zoals in mijn beantwoording van vraag 11 en op uw schriftelijke vragen van 16 november op 22 december jl. aangegeven, is de mogelijke impact van maatregelen op jongeren meegewogen en zijn de maatregelen niet lichtzinnig getroffen.
Bent u voornemens actief in gesprek te gaan met jongeren over hun ervaringen tijdens de coronacrisis teneinde het kabinetsbeleid te evalueren?
In de bijeenkomsten die ik bijwoon en gesprekken die ik voer met jongeren zelf en hun belangen organisaties vraag ik geregeld naar hun eigen ervaringen, zoals ook tijdens de corona pandemie en lockdowns. Dit is input die ik meeneem in het vormen van beleid wanneer nodig en relevant.
Gaat u jongeren op enige manier compenseren voor de negatieve gevolgen van het coronabeleid op hun ontwikkeling?
Tijdens de coronacrisis is ingezet op het steunpakket welzijn jeugd, waarmee verschillende initiatieven zijn gefinancierd. Van luisterlijnen en laagdrempelige inloopvoorzieningen tot aan informatie voor ouders. Echter, na zo’n steunpakket is het van belang om ook duurzaam en langdurig aan de slag te gaan voor een mentaal gezonde jeugd. Daarom heb ik juni 2022 met mijn collega’s van OCW en SZW de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal» gelanceerd. De jeugd is een belangrijke doelgroep in deze aanpak. Om de mentale gezondheid te verbeteren wordt ingezet op preventie zoals het vergroten van de mentale veerkracht, inzetten op sociale binding en het leren herkennen van signalen wanneer het niet zo goed gaat. Voor de jeugd gaan wij onder andere samen met Welbevinden op School en de Gezonde School aan de slag nog meer scholen, maar ook mensen in de vrije tijdssector handvatten te bieden om met jongeren in gesprek te kunnen over mentale gezondheid. Ook het creëren van een sterk pedagogisch klimaat door middel van hun «whole school approach» is hier een onderdeel van. En met MIND Us zijn we aan de slag om laagdrempelige ondersteuning beter op de kaart te zetten. Er moet een betere landelijke dekking komen en een goed platform om hulp beter vindbaar te maken, zowel online als offline.
Deelt u de mening dat de negatieve lange termijngevolgen van de negatieve impact die de coronalockdowns hebben gehad op het brein van jongeren voor de gehele maatschappij vele malen groter zijn dan de eventuele positieve korte termijngevolgen van het coronabeleid? Kunt u uitleggen waarom een dergelijke impactanalyse tijdens het begin van de coronacrisis niet is gemaakt?
Zoals uitgelegd in de beantwoording van de vragen 2, 11 en 12 zijn bij het maken van beleidskeuzes om de corona pandemie tegen te gaan vele belangen afgewogen en zijn hiervoor experts geraadpleegd. Op basis hiervan is steeds afgewogen welke keuze(s) op dat moment het meest passend en nodig waren. Het perspectief en de ontwikkeling van jongeren is een belangrijk goed, daarom vormen zij ook een van de belangrijkste doelgroepen binnen de aanpak «Mentale gezondheid: van ons allemaal».
Het gebrek aan openbaarheid in de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De rechtspraak is kennelijk alleen openbaar voorzover het de rechter behaagt»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorbeeld dat in het artikel wordt aangehaald waarbij iemand geen inzage krijgt in een rechterlijke uitspraak?
Het is niet aan een bewindspersoon om te bepalen of een rechterlijke uitspraak wordt verstrekt aan iemand anders dan een procespartij of advocaat. Dit is aan de onafhankelijke rechtspraak.
Het in het artikel aangehaalde voorbeeld was een verzoek tot verstrekking van een vonnis op basis van artikel 365 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering. In gemeld wetsartikel staat openbaarheid centraal. Wel maakt de rechter steeds een afweging of de belangen van degene ten aanzien van wie het vonnis is gewezen of van de derden die in het vonnis worden genoemd zich verzetten tegen het verstrekken van het vonnis aan iemand anders. In het gegeven voorbeeld heeft de voorzitter van de rechtbank geoordeeld dat daarvan sprake was, welk oordeel in een klachtenprocedure werd bekrachtigd.
Waarom is het volgens u belangrijk dat uitspraken openbaar worden gemaakt?
Openbaarheid van de rechtspraak is een belangrijk beginsel van onze rechtsstaat.2 Dit houdt in de eerste plaats in dat rechtspraak in het openbaar plaatsvindt. In de tweede plaats wordt aan betrokken procespartijen de uitspraak verstrekt. De uitspraak kan daarnaast ook aan anderen worden verstrekt. In de derde plaats kunnen uitspraken worden gepubliceerd. Dat is het voor het publiek toegankelijk maken van uitspraken door opname op rechtspraak.nl. De voorzitter van de Raad voor de rechtspraak heeft laten weten, dat de rechtspraak het streven heeft om het merendeel van de rechterlijke uitspraken online te gaan publiceren. Op die manier wordt de toegankelijkheid van uitspraken vergroot. Dat past in het streven van het kabinet om de toegang tot het recht te versterken.3
Wat vindt u in dat kader van het weigeren van het verstrekken van een uitspraak omdat iemand onvoldoende belang daarbij zou hebben?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Is dit volgens u de openbaarheid van rechtspraak zoals die door de wetgever is bedoeld?
De wetgever legt het oordeel over het verstrekken van een uitspraak aan anderen dan direct betrokkenen uitdrukkelijk bij de rechter, onder meer in het in antwoord 2 vermelde artikel 365 lid 4 Wetboek van Strafvordering. Openbaarheid in ruimere zin wordt bereikt door de publicatie van uitspraken op rechtspraak.nl.
Welke ambities zijn er voor wat betreft het publiceren en verstrekken, indien daarom wordt verzocht, van rechterlijke uitspraken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op vraag 2 en vraag 3.
Bent u bereid om met de Raad voor de Rechtspraak in gesprek te gaan om duidelijkheid te verschaffen over het publiceren en verstrekken van rechterlijke uitspraken om vergelijkbare situaties in de toekomst te voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met de Raad voor de rechtspraak ben ik op reguliere basis in gesprek over het programma «Meer en verantwoord publiceren». Over dit onderwerp zal ik uw Kamer schriftelijk nader informeren in het eerste kwartaal van 2023.
De herkomst van het SARS-COV-2 virus en het onderdrukken van de ‘lableak-theorie’ door een OMT-lid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de betrokkenheid van onder andere het lid van het Outbreak Management Team (OMT) Koopmans bij het actief onderdrukken van de zogenaamde «lableak-theorie», met betrekking tot de potentiele herkomst van het SARS-COV-2 virus?1, 2, 3, 4
Ik heb kennisgenomen van de door u aangegeven berichten.
Was het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op enig moment tijdens de coronacrisis op de hoogte van de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans en haar collega Ron Fouchier bij de teleconferentie op 1 februari 2020 tussen verschillende internationale kopstukken uit het epidemiologische veld aangaande de herkomst van het SARS-COV-2 virus en de hypothese dat dit virus mogelijk, al dan niet opzettelijk, was gelekt uit het Wuhan Institute of Virology? Zo ja, op welk moment is het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hiervan op de hoogte gebracht? Waarom is de Tweede Kamer hierover niet geïnformeerd? Heeft mevrouw Koopmans het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het OMT, en/of het kabinet vooraf op de hoogte gesteld van haar deelname aan deze bijeenkomst en haar inbreng hierin? Is deze afgestemd met bovengenoemde partijen?
Het ministerie was niet op de hoogte van dit gesprek. Er is ook geen enkele rol voor het ministerie bij een wetenschappelijke gedachtenwisseling.
Is er naar aanleiding van de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans bij deze teleconferentie door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met haar gesproken over deze kwestie en heeft het ministerie gevraagd om verslaglegging van hetgeen in deze bijeenkomst is besproken, bijvoorbeeld in de vorm van notulen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is deze informatie niet gedeeld met de Tweede Kamer?
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van het OMT-lid Koopmans bij deze bijeenkomst en de rol die zij en de heer Fouchier hierbij hebben gespeeld door de mogelijkheid van een niet-natuurlijke herkomst/oorzaak van het SARS-COV-2 virus actief te ontkrachten, hoewel er op dat moment nog weinig bekend was over de herkomst van het virus, en prominente buitenlandse collega’s deze theorie wel degelijk reëel achtten?
Ik vind het logisch dat wetenschappers deelnemen aan een wetenschappelijke gedachtewisseling. Ik heb geen mening over de inhoud van de bijeenkomst en de standpunten die door de deelnemers zijn ingenomen, temeer omdat deelname van het Ministerie van VWS hieraan niet aan de orde was.
Hebben het OMT-lid Koopmans en de heer Fouchier hierbij naar uw mening gehandeld volgens de algemeen geaccepteerde wetenschappelijke standaarden? Zo ja, kunt u dit uiteenzetten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoe reflecteert u op de verscheidene uiteenzettingen van verschillende professionals gedurende de coronacrisis, die aangeven dat tot op heden de mogelijkheid van een «lableak» niet uitgesloten kan/zou mogen worden, aangezien er nog te veel hiaten zitten in de kennis van het virus en de herkomst, om bepaalde hypotheses te verwerpen?
Dit is een interessante wetenschappelijke discussie.
Kunt u aangeven waarom u het OMT-lid Koopmans nooit heeft teruggefloten in haar herhaaldelijke stellige uitspraken met betrekking tot het actief publiekelijk verwerpen van de lableak-theorie, terwijl daar tot op heden nooit wetenschappelijk uitsluitsel over gegeven heeft kunnen worden?
Hoe reflecteert u op de recent openbaar gemaakte e-mails die de Amerikaanse journalist Jimmy Tobias in handen heeft gekregen, waarin duidelijk valt te achterhalen dat het OMT-lid Koopmans actief heeft gelobbyt voor het de kop indrukken van de lableak theorie? Vindt u het gerechtvaardigd dat mevrouw Koopmans op een dusdanige manier heeft gepoogd het wetenschappelijke en publieke debat te beïnvloeden, zonder sluitende wetenschappelijke onderbouwing en data? Op basis van welke bevoegdheid bent u van mening dat zij dat heeft mogen doen, gezien haar directe betrokkenheid bij en invloed op het politiek-bestuurlijke (corona)beleid in Nederland?5
Er is geen bevoegdheid nodig om deel te nemen aan een wetenschappelijke discussie.
Hoe reflecteert u op het feit dat het OMT-lid Koopmans zelf betrokken is bij een medisch instituut in Nederland waar zogenaamd «gain of function» onderzoek werd/wordt gedaan, waarbij virussen in laboratoria kunstmatig worden gemanipuleerd om ze gevaarlijker te maken, met alle risico’s van dien en dat bovendien al lange tijd geleden als omstreden is aangemerkt en waartegen uw departement onder leiding van voormalig Minister Schippers wetgeving zou ontwikkelen? Bent u niet van mening dat het OMT-lid Koopmans persoonlijke belangen heeft bij het ontkrachten van de mogelijkheid van een lableak, gezien haar eigen werkzaamheden op het gebied van gain of function onderzoek?
Voor het antwoord op de vragen 9 t/m 11 wil ik u graag verwijzen naar de antwoorden op de vragen over hoog-risico biolaboratoria en gain-of-function onderzoek (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 566) die ik u op 22 november jl. heb doen toekomen.
Kunt u aangeven of in het Viroscience lab in Rotterdam nog steeds gain-of-function-onderzoek plaatsvindt? Zo ja, met welke virussen wordt geëxperimenteerd?
Zie antwoord vraag 9.
Is dergelijk onderzoek verantwoord, gezien de risico’s die ermee zijn gemoeid? Wat zijn de baten van het gain-of-function onderzoek en hoe staan die in verhouding tot de risico’s en mogelijke kosten, nu blijkt dat er geen pandemie door werd voorkomen, maar er mogelijk wel door is veroorzaakt?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat het OMT-lid Koopmans vanuit dat licht bezien toegestaan is om überhaupt uitspraken te doen over de mogelijkheid van een lableak, aangezien de wetenschappelijke onafhankelijkheid en de onafhankelijkheid van het OMT daarmee in het geding is gekomen?
Ik zie niet in hoe de deelname aan een wetenschappelijke discussie de wetenschappelijke onafhankelijkheid in het geding kan brengen.
Kunt u uitleggen waarom de mogelijkheid van een lableak in vele andere landen inmiddels wel wordt geaccepteerd en daarover publiekelijk wordt gesproken, maar in Nederland niet? Waarom volgt u de mondiale wetenschappelijke lijn plotseling niet meer, terwijl dat de gehele coronacrisis lang wel het credo van het kabinet was?
Er is geen enkele reden waarom in Nederland niet over een lableak gesproken zou kunnen worden.
Gaat u, met de kennis die u inmiddels heeft, actief werk maken van het opnieuw onderzoeken van de mogelijkheid dat de SARS-COV-2 uitbraak zijn oorsprong heeft in een lableak? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek naar de herkomst van het SARS-COV-2 wordt onder leiding van de WHO uitgevoerd.
Gaat u het OMT-lid Koopmans vragen haar stellige uitspraken tegen de mogelijkheid van een lableak te rectificeren? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat ga ik zeker niet doen. Integendeel, ik steun mw. Koopmans en andere wetenschappers van harte om te blijven deelnemen aan het wetenschappelijke en publieke debat. Gelukkig worden wetenschappers in Nederland niet door de overheid opgeroepen uitspraken op hun vakgebied te rectificeren, als er al iets te rectificeren zou zijn.
Mocht de oorsprong van het SARS-COV-2 virus wel liggen bij een lableak, heeft dat dan consequenties voor het OMT-lid Koopmans en de evaluatie en voortzetting van het coronabeleid en het toekomstige beleid op het gebied van «pandemische paraatheid»? Zo ja, op welke manier?
Nee, of de oorsprong van het SARS-COV-2 virus nu wel of niet in een laboratorium ligt doet er voor het beleid t.a.v. corona niet toe en voor pandemische paraatheid geldt dat altijd met de mogelijkheid van een pathogeen dat uit een laboratorium ontsnapt rekening moet worden gehouden.
Waarom heeft u er nooit voor gekozen de mogelijkheid van een lableak in ieder geval als optie te behouden in de coronacommunicatie, teneinde zo transparant mogelijk te zijn richting de burger en de (wetenschappelijke) dialoog open te houden, om de coronacrisis zo goed mogelijk te bestrijden?
Het is niet aan de Nederlandse overheid om te speculeren over de herkomst van het SARS-COV-2 virus. Dit wordt door wetenschappers onderzocht onder leiding van de WHO.
Wat vindt u ervan dat het OMT-lid Koopmans de afgelopen jaren nooit heeft gerept over haar deelname aan de eerder genoemde teleconferentie en haar invloed op de publieke beeldvorming met betrekking tot de herkomst van het SARS-COV-2 virus, ook niet nadat er nieuwe inzichten, hypotheses en data beschikbaar kwamen die op zijn minst hadden moeten leiden tot het steeds opnieuw her-evalueren van de tot dan toe getrokken conclusies over deze vraag? Zal mevrouw Koopmans hierover verantwoording moeten afleggen aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het kabinet en het OMT?
Nee, het is volstrekt niet aan de orde dat een wetenschapper verantwoording aan de overheid zou moeten afleggen over deelname aan wetenschappelijke discussies.
Acht u het zelf mogelijk, gezien het vele bewijs dat in de afgelopen 2,5 jaar is aangevoerd, dat het SARS-COV-2 virus geen natuurlijke oorsprong heeft, maar door mensen is gemaakt en afkomstig is uit het Wuhan-lab? Zo ja, kunt u aangeven hoe waarschijnlijk dit volgens u is? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Ik verwijs hiervoor graag naar de WHO.
Bent u het ermee eens dat, gezien het enorme belang van deze kwestie, en de onduidelijkheid die nog altijd bestaat op dit gebied, in Nederland een onafhankelijke commissie zou moeten worden ingesteld om onderzoek te doen naar de herkomst van het SARS-CoV-2-virus, de rol hierin van het Viroscience lab van het Erasmus MC en de kosten/risico’s, versus de baten van het gain-of-function onderzoek dat in Nederland plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de WHO is het best geëquipeerd om onderzoek te doen naar de herkomst van het SARS-CoV-2-virus.