De situatie van Nederlandse kinderen in Syrische kampen |
|
Mirjam Bikker (CU), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Save the Children waarschuwt: «Repatriëring buitenlandse kinderen uit Syrische kampen kan nog wel 30 jaar duren»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen met een Nederlandse link zich in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen bevinden (van de 60 kinderen die zich volgens de «Tweede rapportage uitreizigers» van 13 april 20222 in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen of in detentie bevinden)? Kunt u daarbij ook aangeven in welke kampen die kinderen zich bevinden, hoe oud zij zijn en hoeveel van hen wees zijn?
Volgens de openbare cijfers van de AIVD bevinden zich (1 mei 2022) 60 kinderen met een Nederlandse link in Syrisch-Koerdische vluchtelingenkampen of in detentie3. De meerderheid bevindt zich in kamp al-Roj en een kleiner deel in kamp Al-Hawl. Volgens de AIVD zijn de kinderen van Nederlandse uitreizigers overwegend jong, omdat zij meestal zijn geboren na de uitreis van hun ouders. Voor zover nu bekend zijn er geen weeskinderen met een Nederlandse link in de kampen in Noordoost-Syrië. Over individuele gevallen, de aantallen per kamp en leeftijden kan ik geen uitspraken doen.
Deelt u de mening dat al deze Nederlandse kinderen onschuldige slachtoffers zijn van de gruweldaden van hun ouders?
Ja, het kabinet is van mening dat deze kinderen slachtoffer zijn van de door hun ouders gemaakte keuze om naar strijdgebied af te reizen.
Op welke manier draagt Nederland direct of indirect bij aan de voorzieningen voor de kinderen in de kampen?
Om de noden wereldwijd te verlichten, steunt Nederland professionele humanitaire organisaties met grotendeels ongeoormerkte bijdragen, zoals aan VN-organisaties, Rode Kruis-takken en non-gouvernementele organisaties van de Dutch Relief Alliance. Dit betekent dat zij de flexibiliteit hebben om zelfstandig te bepalen welke noden er zijn en waar deze het hoogst zijn. Van deze humanitaire organisaties zijn ook enkele actief in de kampen in Noordoost Syrië, alhoewel de toegang tot de regio en de kampen complex is door de veiligheidssituatie.
Nederland draagt ook bij aan de humanitaire hulp door de Europese Unie, zoals aan het budget van de Europese noodhulporganisatie ECHO die wereldwijd projecten financiert4. ECHO draagt in 2022 met 135 mln. EUR bij aan de humanitaire financiering voor heel Syrië. Vanuit DGNEAR wordt vanuit het NDICI via Special Measures steun verleend in Syrië, via NGOs, bijvoorbeeld voor de verbetering van toegang tot gezondheidszorg en huisvesting (ca. EUR 30–40 mln. per jaar), waaronder in de regio Noordoost Syrië.
De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in het werk van humanitaire organisaties bij het bieden van hulp aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen de nationaliteit van de mensen in nood. Dat betekent dat alle kinderen, ongeacht hun nationaliteit en bijvoorbeeld ook slachtoffers van terroristische daden zoals yezidi-jongeren, toegang kunnen hebben tot deze diensten.
Welke verantwoordelijkheid draagt de Nederlandse overheid om het recht op onderwijs van deze kinderen te verwezenlijken?
De kinderen in de kampen in Noordoost-Syrië bevinden zich in een gebied waar de Nederlandse staat geen effectief gezag of autoriteit heeft. Uit mensenrechtenverdragen, waaronder het Verdrag inzake de rechten van het Kind (IVRK), volgt dat Nederland verplicht is die mensenrechten te verzekeren van iedereen die zich op het grondgebied bevindt van Nederland. Onder omstandigheden zijn er verplichtingen om de mensenrechten ook buiten het grondgebied van Nederland te verzekeren. Daarvan is in dit geval naar het oordeel van het kabinet geen sprake. Er kan dus geen (rechtstreeks) beroep worden gedaan op of rechten worden ontleend aan onder meer het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
Kunt u toelichten op welke manier onderwijs voor de kinderen op dit moment georganiseerd is in de kampen?
Basisvoorzieningen en diensten in heel Syrië zijn door 11 jaar conflict gefragmenteerd en verzwakt, met name in de kampen voor ontheemden. Voorzieningen en diensten worden voornamelijk gefaciliteerd door een aantal daar aanwezige humanitaire organisaties. Deze organisaties bieden als onderdeel van humanitaire hulp waar mogelijk ook (informele) onderwijsactiviteiten aan, en zetten kindvriendelijke faciliteiten op. In de kampen al-Roj en al-Hol wordt bijvoorbeeld basisonderwijs zoals reken- en leesles gefaciliteerd door NGO’s voor analfabete kinderen en kinderen tussen 3 en 5 jaar. Dit onderwijs wordt aangeboden in het Arabisch, Koerdisch en Engels. Ook biedt een aanwezige NGO onderwijs aan door middel van Self Learning Programmesvoor kinderen ouder dan 5 jaar, op basis van het UNICEF curriculum. Enkele NGO’s bieden met een zelf ontwikkeld curriculum onderwijs aan voor kinderen in de leeftijd van 6 tot en met 14 jaar.
In hoeverre maakt preventie van radicalisering onderdeel uit van het onderwijs of van andere vormen van dienstverlening binnen de kampen?
Het beperkte curriculum van deze organisaties richt zich op het bieden van een veilige omgeving om te leren. Geen van de curricula zijn specifiek ontwikkeld met het doel radicalisering tegen te gaan. Diensten aangeboden door aanwezige humanitaire organisaties in de kampen als psychosociale steun (MHPSS) en (informele) onderwijsactiviteiten dragen indirect bij aan preventie van radicalisering door bij te dragen aan het versterken van de weerbaarheid van deze kwetsbare groep.
Bent u bekend met het Finse initiatief waarbij Finse kinderen in de kampen op afstand les krijgen?3 Hoe duidt u dit initiatief?
Ja, dit initiatief is opgezet middels een fonds van de Finse regering nadat besloten was de kinderen te repatriëren, maar vanwege COVID-19 niet onmiddellijk tot overbrenging kon worden overgegaan. Inzet was om tot het moment van repatriëren de situatie voor de kinderen te bevorderen waardoor de banden met Finland aan werden gehaald en mogelijk indirect bij te dragen om radicalisering tegen te gaan. De lessen bestonden uit Fins en een aantal kernvakken om zo de kinderen voor te bereiden op hun komst naar Finland. De lesmethode was niet zonder risico omdat deze via de verboden telefoons werd gegeven aan de kinderen. Door repatriëring en verplaatsingen van families naar andere kampen zijn de lessen weer gestopt. Dit voorbeeld is niet te vergelijken met de Nederlandse situatie omdat er al een besluit tot repatriëren lag, maar deze door COVID-19 lang op zich liet wachten.
Bent u bekend met het bericht «Germany repatriates women, children from Syrian camp»?4 Kunt u bevestigen dat Duitsland vrouwen en kinderen heeft opgehaald uit kamp al-Roj, waar zich ook Nederlandse vrouwen en kinderen bevinden?
Ja. Duitsland bracht eind maart 27 kinderen en hun 8 moeders over van kamp al-Roj naar Duitsland.
Heeft u voorafgaand aan de terughaalactie contact gehad met Duitsland? Zo, ja heeft u overwogen om samen te werken met Duitsland om bijvoorbeeld Nederlandse weeskinderen gelijktijdig terug te halen, en waarom is dat uiteindelijk niet gebeurd?
Nederland onderhoudt voortdurend contact met andere EU-lidstaten, waaronder Duitsland, over uitreizigers. Duitsland informeerde Nederland (echter) niet voorafgaand over de terughaalactie. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 verblijven op dit moment, voor zover bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekend, geen Nederlandse kinderen zonder ouderlijk gezag in kampen in Noordoost Syrië.
Kunt u een update geven van hoe het de Nederlandse kinderen vergaat die inmiddels zijn teruggehaald? Hoe verloopt hun opvang in Nederland tot nu toe?
De moeders zijn na aankomst in Nederland aangehouden. De kinderen zijn, als gevolg hiervan, gescheiden van hun moeders. Zij zijn geplaatst in een gespecialiseerde jeugdzorginstelling, waar zij worden geobserveerd en de tijd en rust krijgen om te stabiliseren. Na de observatieperiode van drie maanden stromen ze uit naar een woongroep of in het eigen netwerk. Dit geldt ook voor de eerder teruggekeerde kinderen.
Valt in zijn algemeenheid al iets te zeggen over de impact die het leven in oorlogsgebied en vluchtelingenkampen op hen gehad heeft?
Voor de recent teruggekeerde groep kinderen is het daar op dit moment nog te vroeg voor. Zij zijn op dit moment aan het wennen aan hun nieuwe leefomstandigheden in Nederland. Na terugkeer hebben zij het meeste last van het feit dat zij gescheiden zijn van hun ouders, van achterstand in scholing en van de ingrijpende ervaringen uit het strijdgebied en in de kampen. De daadwerkelijke impact op langer termijn kan ook pas op latere leeftijd tijdens de puberteit of adolescentie tot uiting komen. De Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdbescherming hebben zicht op de kinderen gedurende de ondertoezichtstelling.
Beschoten Palestijnen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat Israëlische kolonisten (of militairen), nadat zij in de buurt van Surif in de Westbank met grote stenen een weg hadden geblokkeerd, met scherp hebben geschoten op Palestijnen die de weg weer vrij probeerden te maken?1
Ja.
Hoe is het mogelijk dat Palestijnen beschoten worden en gewond raken als zij een blokkade proberen te verwijderen die kolonisten daar illegaal in bezet gebied hebben opgeworpen? Hebben onze diplomaten in Israël hierop enige actie ondernomen?
Het kabinet blijft Israël consistent aanspreken over de uitbreiding van nederzettingen, zowel bilateraal als in EU- en overig gelijkgestemd internationaal verband. Nederzettingen zijn strijdig met het internationaal recht, ondermijnen de kansen op een twee-statenoplossing en doen spanningen op de grond toenemen. Nederland blijft zich uitspreken tegen illegale nederzettingen, of unilaterale acties die een duurzame oplossing verder op afstand plaatsen. De ontwikkelingen op de grond worden nauwgezet gevolgd, en het kabinet aarzelt niet om zich duidelijk daarover uit te spreken als daar aanleiding toe is. Dat heb ik ook recent gedaan tijdens mijn bezoek aan Israël waarvan een terugkoppeling per brief uw Kamer tegemoet komt.
Het kabinet is zeer bezorgd over het geweld door kolonisten. Dit is een onderwerp dat Nederland meerdere malen direct heeft opgebracht bij de Israëlische overheid, waarbij Nederland er bij gesprekspartners op aandringt hier daadkrachtig tegen op te treden. Israëlische ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken erkennen de problematiek en hebben uitgesproken hiertegen op te treden. Nederland zal dit blijven volgen en aankaarten bij uitblijven van verbetering (zie ook eerdere beantwoording op Kamervragen met kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 2600.
Bent u bereid om Israël steviger aan te spreken op het grote aantal incidenten waarbij kolonisten op illegale wijze zich grond toe-eigenen op de Westbank, daar huizen bouwen en geweld gebruiken als Palestijnen dit niet over hun kant laten gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u de lijst van 618 gewelddadige incidenten door Israëlische kolonisten, die de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem sinds 2020 heeft gedocumenteerd, van zowel fysieke aanvallen als schade aan eigendommen van Palestijnen op de Westbank?2
Ja.
Is het juist dat het aantal van dit type geweldsincidenten in maart 2022 hoger was dan in welke maand dan ook in 2021? Hoe verklaart u die toename? Komt dat mede omdat justitie dit amper vervolgt en bestraft?
Volgens VN-cijfers van OCHA is er een toename zichtbaar in geweldsincidenten tussen de periode van januari tot mei 2022, ten opzichte van diezelfde periode in 2021. Over de verklaring hiervoor valt slechts te speculeren, echter vervolging van dit type geweldincidenten is wel van belang in het tegengaan van een toename. Het kabinet is zeer bezorgd over het toenemende geweld door kolonisten.
Is het juist dat in meer dan 95 procent van deze zaken, waarin kolonisten geweld plegen tegen Palestijnen, deze zonder enige actie worden afgesloten; meestal op grond van het feit dat het om een «onbekende dader» zou gaan? Heeft Nederland de regering van Israël hier wel eens op aangesproken? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie ook antwoord op vraag 2 en 3. Het kabinet is zeer bezorgd over het toenemende geweld door kolonisten en gebrek aan vervolging. Kolonistengeweld is een onderwerp dat Nederland meerdere malen direct heeft opgebracht bij de Israëlische overheid, waarbij Nederland er bij gesprekspartners op aandringt hier daadkrachtig tegen op te treden. Misdrijven door wie dan ook gepleegd, moeten gelijk worden bestraft. De Israëlische ministers van Defensie en Buitenlandse Zaken erkennen de problematiek en hebben uitgesproken hiertegen harder op te gaan treden. Nederland zal dit blijven volgen en aankaarten bij uitblijven van verbetering. Nederland blijft wijzen op zowel de internationaalrechtelijke verplichtingen van Israël in de bezette gebieden als het belang van onderzoek naar en het vervolgen van overtredingen voor de eigen Israëlische rechtsstaat.
Welke veranderingen vallen er sinds het aantreden van de nieuwe regering in Israël waar te nemen als het gaat om de bezettingspolitiek, de illegale activiteiten van kolonisten en het al dan niet optreden van autoriteiten daartegen?
Hoewel de toonzetting van de regering-Bennett t.a.v. deze problematiek positiever is dan onder de voorafgaande regeringen, heeft dit zich nog niet duidelijk vertaald in een andersoortig beleid. De heterogeniteit van de nieuwe regering en de in toenemende mate fragiele basis voor de coalitie in de Knesset spelen daarbij een rol.
Helaas zijn er recent ook een flink aantal aanslagen gepleegd op Israëlische burgers, hoe verklaart u deze toename en is er wel of geen verband te leggen met het feit dat er nu al enige tijd een andere regering in Israël aan het besturen is?
De recente terroristische aanslagen in Israël zijn zeer betreurenswaardig en zorgwekkend. Ik heb mijn afschuw persoonlijk overgebracht aan mijn Israëlische ambtgenoot, Yair Lapid. Het zou onterecht en onjuist zijn om een verband te leggen met het aantreden van de regering-Bennett.
Is het Nederland en/of haar bondgenoten gelukt om de nieuwe regering te bewegen het bezettingsbeleid te verzachten, de dialoog te verbeteren en/of het vredesproces weer wat in beweging te krijgen? Zo ja, waaruit blijkt dat, zo nee, waarom is dat (nog) niet gelukt?
Nederland en de EU blijven beide partijen oproepen om de politieke dialoog te hervatten. Het momentum hiervoor ontbreekt echter. De huidige Israëlische regering heeft verklaard niet bereid te zijn tot onderhandelingen over een vredesakkoord. Het kabinet ziet op dit moment geen concrete mogelijkheden om bilateraal of in multilateraal verband via maatregelen beide partijen weer aan de onderhandelingstafel te krijgen. Van een daadwerkelijke verandering van het bezettingsbeleid kan niet gesproken worden. Het kabinet en de EU blijven Israël hier consistent op aanspreken.
Intussen vinden er wel contacten over en weer plaats tussen bewindspersonen van Israël en de Palestijnse Autoriteit om samenwerking op het terrein van sociaaleconomische ontwikkeling te verbeteren. Dit heeft tot nu toe geleid tot een beperkt aantal verbeteringen terwijl er verder wordt gewerkt aan een aantal andere maatregelen die de economische en sociale situatie verbeteren, maar voortgang is langzaam. Waar mogelijk wordt dit ondersteund door de EU en Nederland omdat dit bijdraagt aan een klimaat dat uiteindelijk kan leiden tot het hervatten van gesprekken. Nederland speelt hierbij specifiek een rol in het nader tot elkaar brengen van beide partijen middels de trilaterale werkgroepen op het gebied van handel, water en energie (zie ook eerdere beantwoording op Kamervragen 2022D08154).
Bent u bereid om concreet aan te geven welke diplomatieke stappen Nederland (al dan niet samen met bondgenoten) heeft ondernomen sinds het aantreden van de nieuwe regering en welke nieuwe stappen in de nabije toekomst mogelijk gaan volgen?
Er is een continue diplomatieke samenwerking tussen Nederland en Israël. Ik heb op 18 mei jl. in het kader van deze goede bilaterale betrekkingen een kennismakingsbezoek gebracht aan zowel Israël als de Palestijnse gebieden. Een tkamerbrief gaat u separaat en op de korte termijn toe.
De vergunningverlening aan Chogogo Resort |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat op 31 maart jongstleden Chogogo Dive & Beach Resort aan de voorwaarden uit de natuurvergunningen van 19 januari 2022 moest voldoen, zoals het aanpassen van de bestaande keermuur? Zo ja, klopt het dat er nog niet is voldaan aan deze voorwaarden en waarom niet?
Het bestuurscollege heeft op 19 januari 2022 een natuurvergunning verleend met daarin een aantal voorwaarden waaronder eisen aan de hoogte van een keermuur. Ik heb het bestuur van Bonaire op 7 juni 2022 schriftelijk gevraagd om mij te voorzien van rapporten en adviezen alsmede overige informatie teneinde de kamer adequaat te informeren. De antwoorden op mijn vragen heb ik op 18 augustus 2022 ontvangen. De bijbehorende rapporten en adviezen heb ik op 22 augustus 2022 ontvangen.
Een deel van de processen rondom Vergunningverlening Toezicht en Handhaving (VTH) zijn belegd bij de lokale mariene parkbeheerder (Stinapa). Daarom heb ik de antwoorden op mijn technische vragen ook aan Stinapa voorgelegd met het verzoek om commentaar. Dit commentaar heb ik op 22 augustus 2022 ontvangen. Zowel mijn schriftelijk verzoek alsmede de verkregen informatie treft u bij de beantwoording van deze vragen aan.1
De voorwaarde omtrent de hoogte van de keermuur is gesteld vanuit het belang van bescherming van het mariene park. Met deze voorziening wordt beoogd te voorkomen dat zand in het mariene park terechtkomt. Een vergunningplicht zorgt voor toetsing van de kwaliteit voorafgaand aan de aanleg van het strand. Het betekent dat in principe zonder vergunning niet mag worden gestart met werkzaamheden.
Uit de stukken en de namens mij gevoerde gesprekken met het bestuur volgt dat het bestuurscollege van mening is dat er voldaan is aan de voorwaarden voor wat betreft de keermuur, dat er sprake is van een legalisatie van de reeds gebouwde keermuur door Chogogo, dat dit in goed overleg met handhavingspartners plaatsvindt en dat dit overleg momenteel nog gaande is.
Ik hecht grote waarde aan de beantwoording van de vraag of aan de voorschriften uit de vergunning wordt voldaan zeker nu de gevolgde werkwijze geen precedent moet scheppen voor overige bestaande en nieuwe bouwprojecten aan de kust. Daarbij is ook van belang dat standpunten van alle handhavingspartners in het proces zorgvuldig worden meegewogen alvorens een besluit wordt genomen.
De redenering van het bestuurscollege dat de keermuur aan de vereiste bouwhoogte wordt voldaan en dat er tevens sprake is van een legalisatie van hetgeen reeds gebouwd is, is nog niet duidelijk en vergt nadere uitleg mede omdat mij gebleken is dat dit nog niet met handhavingspartners is besproken. Tevens is nog van belang dat het bestuurscollege de resultaten van een onderzoek naar de kwaliteit van het gebruikte zand bij de besluitvorming betrekt. Deze resultaten worden in oktober verwacht.
Klopt het dat de Dienst Toezicht en Handhaving van het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB) een interne memo heeft opgesteld op 28 maart 2022, waarin staat dat de bestaande keermuur voldoet aan de voorwaarden in de vergunning? Zo ja, kunt u aangeven waarom er voorwaarden zijn opgesteld in de natuurvergunning van 19 januari jl. als de bestaande muur al voldeed?
Dat klopt. Ik verwijs u naar de informatie die ik heb ontvangen en het antwoord op vraag 1.
Kunt u deze memo met de Kamer delen en laten beoordelen door onafhankelijke experts? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bereid om alle informatie met de Kamer te delen en ben ook bereid deze zonodig te laten beoordelen door experts.
Klopt het dat de vergunning alsnog kan worden ingetrokken, indien op 31 maart 2022 niet voldaan was aan de voorwaarden? Zo ja, bent u bereid om het proces tot intrekking van de vergunning op te starten, indien blijkt dat de keermuur niet op tijd aan de voorwaarden voldeed en er niet handhavend is opgetreden door het bestuurlijk lichaam? Zo nee, waarom niet?
Het bestuurscollege van Bonaire heeft de vergunning onder voorwaarden verleend en heeft de aanvrager in de vergunning gewezen op haar bevoegdheid de vergunning in te trekken indien deze niet wordt nageleefd. Deze bevoegdheid ligt primair bij het lokaal bestuur.
Heeft Chogogo de dwangsom vanwege het storten van zand voor de aanleg van een kunstmatig strand zonder vergunning aan het OLB voldaan? Zo nee, waarom niet?
Het bestuurscollege heeft een last onder dwangsom opgelegd wegens het zonder vergunning storten van zand ten behoeve van de aanleg van een kunstmatig strand. Tegen dit besluit is bezwaar ingediend. Deze is door het bestuurscollege niet ontvankelijk verklaard. Het bestuurscollege heeft mij geïnformeerd dat het proces van inning van de dwangsom loopt en zal worden voortgezet.
Klopt het dat bij de aanleg van een kunstmatig strand bij Ocean Oasis nog steeds geen sprake is van een passende natuurvergunning? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven hoe hier is opgetreden door de Dienst Toezicht en Handhaving?
Ik heb het bestuurscollege gevraagd of in dit dossier alle benodigde vergunningen voor reeds gerealiseerde bouwwerken zijn verstrekt als het gaat over milieu, natuur, bouwen en ruimtelijke ordening. Uit de beantwoording kan ik niet opmaken of alle vergunningen zijn verstrekt. Het bestuurscollege heeft aangegeven dat een aantal overtredingen nog bestaan maar dat deze worden geadresseerd samen met Stinapa. Ook heb ik Stinapa om een standpunt gevraagd. Uit de beantwoording blijkt dat bedoelde overtredingen zaken betreffen zoals het ontbreken van vergunningen voor: een keermuur, een strand, gebouwen en pieren.
Ook hier hecht ik grote waarde aan duidelijkheid over het al dan niet bestaan van (on)vergunde situaties zeker nu de gevolgde werkwijze een precedent kan scheppen voor overige bestaande en nieuwe bouwprojecten aan de kust. Daarbij is ook van belang dat de rollen en verantwoordelijkheden van alle handhavingspartners in het proces glashelder zijn en dat er bij gebleken overtredingen een bestuurlijk vastgesteld stappenplan wordt doorlopen om deze te beëindigen.
Klopt het dat er inmiddels plannen zijn gepresenteerd aan het OLB voor verdere ontwikkeling van het Ocean Oasis strand?1 Deelt u het inzicht dat geen verdere ontwikkeling mag plaatvinden en dat eerst handhavend opgetreden dient te worden? Zo nee, waarom niet?
Het bestuurscollege heeft aangegeven dat er geen plannen zijn voorgelegd voor verdere ontwikkeling van het Ocean Oasis strand en is tegen plannen die niet binnen het ruimtelijk beleid van het openbaar lichaam Bonaire passen. Met het bestuurscollege ben ik van mening dat handhavend optreden middels een bestuurlijk vastgesteld beleid moet plaatsvinden. Dat geldt ook voor mogelijke nieuwe ontwikkelingen in het nabijgelegen terrein (toekomstige Kings Beach resort).
Het bestuurscollege heeft onlangs een Uitvoeringsprogramma Toezicht en Handhaving vastgesteld inclusief een sanctie- en gedoogbeleid, dat van toepassing is op dit soort situaties.
Klopt het dat ook Europarcs een nieuw resort gaat bouwen, nota bene naast het Chogogo Resort?2 Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat het koraal en natuur hierdoor worden aangetast?
Het bestuurscollege heeft aangegeven dat Europarcs een nieuw resort wil gaan bouwen en dat ook voor deze ontwikkeling geldt dat voldaan moet worden aan de geldende milieuen natuurwetgeving en ruimtelijk beleid. Tevens heeft het bestuurscollege aangegeven dat Europarcs op dit moment niet beschikt over een bouw- of natuurvergunning en dat de eerste aanvraag voor een bouwvergunning door het bestuurscollege is afgewezen. Mij is door het bestuurscollege medegedeeld dat er op dit moment geen onvergunde situaties bestaan.
Hoe gaat u voorkomen dat afvoer van regen- en afvalwater niet in zee komt door de bovengenoemde extra bebouwing?
Het bestuurscollege heeft aangegeven dat de bebouwing gelegen is in een rioleringsgebied waarbij aansluiting op het rioleringsstelsel verplicht is. Afvalwater wordt dus via het riool afgevoerd naar de RWZI-installatie. Hemelwater dient op het perceel opgevangen of gefilterd te worden. Ik onderschrijf het standpunt van het bestuurscollege. Het is wel van belang dat er feitelijk geregistreerd wordt in welke gevallen er wel en wanneer niet aan de verplichtingen voldaan wordt. Op die wijze kan ook geprioriteerd worden in de handhavings- en toezichtinspanningen. In de beantwoording van vraag 10 wordt nader ingegaan op een voorstel om dit te verbeteren.
Hoe gaat u bewerkstelligen dat toezicht en handhaving per direct wordt verbeterd zodat het koraal wel wordt beschermd?
Ik ben van mening dat vergunningverlening, toezicht en handhaving een belangrijk instrument is voor het realiseren van de strategische doelen in het natuur- en milieubeleidsplan 2020–2030 op de eilanden. Tevens ben ik samen met de lokale besturen van mening dat er op dit punt ruimte is voor verbetering. Het bestuur van Bonaire neemt ook eigen initiatieven voor verbetering. Zo is bij het dossier «Chogogo» opdracht gegeven om een analyse van het eigen beleid en de uitvoering hiervan te ondernemen en zijn de eerste resultaten hiervan bekend. Het gaat hier om het Evaluatierapport ««Samen naar Beter» Evaluatieonderzoek besluitvormingstraject vergunningverlening Chogogo Dive & Beach Resort». Dit rapport treft u bij de stukken aan.
In zijn algemeenheid kent een adequaat functionerend VTH stelsel een aantal belangrijke pijlers:
Ten eerste dient er een bestuurlijk vastgesteld toezichts-, en handhavingsprogramma te zijn waarin de bestuurlijke prioriteiten en uitgangspunten te worden vastgesteld.
Ten tweede dient ter uitvoering van deze prioriteiten de nodige bestuursstructuren te worden geïmplementeerd zoals werkprocessen, gedragen samenwerkingsafspraken met partners en adequate ICT voorzieningen.
Ten derde dient het stelsel checks en balances te kennen waarmee een behoorlijke en rechtmatige invulling van VTH taken wordt gegarandeerd.
Ten aanzien van de eerste twee punten merk ik op dat ik samen met mijn collega’s van BZK en N&S de lokale besturen ondersteuning heb toegezegd. Ingeval van Bonaire heeft dit in april geleid tot het vaststellen van een toezicht en handhavingsprogramma. Voor de implementatie hiervan en van de bijbehorende bestuursstructuren gelden er afspraken in het bestuursakkoord 2018–2022 en heeft het bestuurscollege samen met de Ministeries BZK en IenW een concreet verbetertraject afgesproken; het «Deelverbeterplan Directie Ruimtelijke Ontwikkeling». Gezien het belang van implementatie van de benodigde bestuursstructuren heb ik hierover een aantal vragen gesteld waaronder vragen over monitoring, aansturing en het behalen van concrete resultaten met het project. Met name het antwoord op de vraag naar aansturing van het project en de verwachte concrete resultaten zijn een punt van aandacht omdat onvoldoende duidelijk is welke doelen het bestuurscollege stelt bij het verbeteren van VTH, wanneer deze zijn bereikt en wie dit proces aanstuurt. Dit is ook van belang omdat de aanbevelingen uit genoemd evaluatierapport «Samen naar Beter» op korte termijn geïmplementeerd moeten worden. Dit wordt door het openbaar lichaam samen met mijn ministerie en de andere betrokken ministeries opgepakt.
Over het derde punt wil ik opmerken dat de zorgen die gelden over het VTH stelsel in Caribisch Nederland op een aantal punten vergelijkbaar zijn met de ontwikkelingen in Europees Nederland waarbij ik verwijs naar de conclusies van de Adviescommissie VTH onder leiding van Jozias van Aartsen. Deze conclusies zijn vastgelegd in het rapport «Om de Leefomgeving» en zijn het antwoord op de vraag naar mogelijkheden om milieuhandhaving, -toezicht en vergunningverlening in Europees Nederland te versterken. Een van de aanbevelingen is het inrichten van «checks en balances» om «een behoorlijke en rechtmatige invulling van taken te garanderen» Ik zal op korte termijn met een voorstel komen voor het in beeld brengen van de huidige situatie inclusief de knelpunten en het inrichten van adequate «checks en balances». Dit wordt uitgewerkt en besproken met de verantwoordelijke eilandbesturen.
Het bericht ‘En weer schat het ministerie het aantal asielzoekers te laag in: locaties 'te laat, te krap en te kort' beschikbaar’ |
|
Anne-Marijke Podt (D66) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat de prognoses voor het aantal asielzoekers in 2022 weer te laag zijn?1
De afgelopen tijd zijn door u en de pers verschillende vragen over de prognoses gesteld. Deze zijn in eerdere brieven2 aan de Kamer al veelal beantwoord. Om de Kamer zo volledig, actueel en transparant beeld te schetsen zal ik in de beantwoording van deze en de verdere onderstaande vragen ingaan op de meest actuele prognose van september jl. Daarnaast ga ik ook uitgebreid in op het totstandkomingsproces van de Meerjaren Productie Prognose (MPP).
De MPP is een periodiek overzicht van prognoses voor een groot aantal organisaties in de migratieketen3, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Rechtspraak. Inherent aan een prognose is dat deze aan vele externe factoren onderhevig is en daardoor complex is, zeker bij een volatiel onderwerp als migratie. Daardoor wordt er gewerkt met een bandbreedte. Door deze aanpak kan de prognose ook rekening houden met de mogelijkheid dat er gebeurtenissen optreden, die invloed hebben op de migratiestromen.
De afgelopen periode laat deze complexiteit ook duidelijk zien, met o.a. COVID-19 en de situatie in Afghanistan en Oekraïne. Dit zijn externe ontwikkelingen met grote invloed op migratiestromen die enkele maanden eerder, maar zeker een jaar daarvoor, niet te voorzien zijn. Aangezien het hier om unieke gebeurtenissen gaat, zijn er geen ervaringscijfers die als basis kunnen dienen voor een prognose.
Door verschillende scenario’s op te stellen en een waarschijnlijkheidskans toe te kennen aan ieder scenario wordt deze onzekerheid ook weergegeven in het model. Middels een rekenmodel worden vervolgens verschillende scenario’s geschetst met betrekking tot mogelijke in-, door- en uitstroom in de migratieketen. Op basis hiervan wordt uiteindelijk een minimum, medio en maximum scenario opgesteld.
In zijn algemeenheid geldt ook dat hoe verder vooruit een prognose kijkt, hoe groter de onzekerheid wordt. De prognoses die een jaar of langer vooruit kijken kennen daarmee een grotere onzekerheidsfactor. Om deze onzekerheid te verkleinen worden de prognoses van de MPP gedurende het jaar aangescherpt op basis van de meest recente inzichten, onzekerheden en aannames. Hieronder zal ik ingaan op een aantal onderdelen van de asiel instroomprognose4.
De verwachte eerste asielinstroom voor 2022 lag met een kans van 75% tussen de 21.500 (minimum scenario) en 38.500 (maximum scenario) aanvragen (exclusief ontheemden uit Oekraïne). In het medio scenario werden in 2022 31.000 eerste asielaanvragen verwacht. Deze prognose is gebruikt ten behoeve van de MPP 2022-I (februari 2022) en ten behoeve van de MPP 2022-II (september 2022).
Op dit moment ligt de eerste asielinstroom hoger dan zou worden verwacht in het medio scenario, maar nog wel onder het hoge scenario. Naar verwachting zal het totaal aantal eerste asielaanvragen tot het eind van het jaar tussen deze scenario’s uitkomen en dus nog binnen de bandbreedte vallen.
De totale asielinstroom is opgebouwd uit: eerste asielaanvragen, tweede en opvolgende asielaanvragen, nareis en relocatie/hervestiging5. Daarvoor zijn aanvullende aannames nodig (over nareis en herhaalde aanvragen, etc.).
Op basis van de in september jl. vastgestelde MPP (MPP 2022-II) wordt een totale asielinstroom voor het gehele jaar 2022 verwacht met een bandbreedte tussen 38.700 en 55.700 (exclusief ontheemden uit Oekraïne) asielaanvragen. Gezien de recente instroomcijfers over de afgelopen weken is de verwachting dat de totale asielinstroom eind 2022 tussen de 48.200 (medio scenario) en 55.700 (hoog scenario) uitkomt. Deze totale asielinstroom voor 2022 ligt bijna 12.000 aanvragen hoger dan in de prognose van september 2021 werd verwacht. Een belangrijke oorzaak hiervan is dat vorig jaar de onzekerheid omtrent (mogelijke) effecten van de COVID-19-pandemie en daarbij komende reisbeperkingen nog een dempend effect hadden op de verwachte asielinstroom. Daarnaast is deze toename van de instroom vrijwel volledig toe te schrijven aan de instroom van nareizigers. Ten opzichte van de vorige prognose van februari jl. ligt de recente prognose van de totale asielinstroom ca. 6.700 aanvragen hoger.
Een toename van het aantal asielaanvragen is ook in Europa als geheel zichtbaar. In 2022 ligt de asielinstroom in Europa het gehele jaar hoger (circa 812.600 tot en met week6 dan vorig jaar (circa 545.140).
De gevolgen voor medewerkers en organisaties in de migratieketen zijn fors. Zo is de Immigratie- en naturalisatiedienst (IND) niet ingericht om deze hogere dan eerder verwachte asielinstroom te verwerken. De IND heeft onvoldoende capaciteit hiervoor en opschaling kost tijd. De hogere prognoses voor zowel 2022 als 2023 betekenen dat de voorraden in het beoordelen van asielverzoeken vermoedelijk verder oplopen, waardoor asielzoekers en nareizende gezinsleden langer op hun beslissing moeten wachten en wettelijke termijnen minder vaak gehaald worden. Daarnaast is een opvallende trend dat in 2022 het inwilligingspercentage van asielaanvragen hoger is en ook het aantal nareizigers in het kader van gezinshereniging toeneemt. Onzekerheden rondom instroom, doorlooptijden en uitstroom hebben allemaal direct effect op het COA.
Voor de opvangcapaciteit geldt dan ook dat zowel het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) als Nidos dat deze de komende jaren verder moet toenemen. Het COA zal dus langer dan gewenst andere dan reguliere opvanglocaties moeten blijven inzetten.
Op 4 november jl. heb ik uw Kamer7 geïnformeerd over de actuele situatie in de asielketen en de ontwikkelingen die in 2023 worden verwacht op basis van de meest recente prognoses.
Ligt de te lage prognose, zoals gesteld in het artikel, onder meer aan een onderschatting van het aantal nareizigers? Hoe is dit mogelijk, aangezien het aantal nareizigers redelijk te voorzien is?
Ten aanzien van de te verwachte aantallen nareizigers klopt het dat het werkelijke aantal nareizigers dat tot nu toe in 2022 naar Nederland is gekomen, hoger is dan geprognosticeerd.
De prognose ten aanzien van het aantal ingereisde nareizigers wordt bepaald op basis van het verwachte aantal MVV nareisaanvragen en het verwachte inwilligingspercentage. In 2022 is het inwilligingspercentage van asielaanvragen hoger dan eerder het geval was en hoger dan waarmee in de prognoses rekening mee werd gehouden. Hierdoor is ook het aantal nareizigers in het kader van gezinshereniging hoger dan eerder verwacht. Deze ontwikkeling is in de nieuwste prognoses verwerkt, wat heeft geleid tot een aangescherpte en hogere prognose.
Daarnaast is het daadwerkelijke moment van inreis in Nederland van een nareiziger lastig te voorspellen. Dit komt, omdat het beslissen op een nareisaanvraag enige tijd kost, onder andere vanwege het verzamelen van alle documenten door de aanvrager. Nadat de MVV-nareisaanvraag is ingewilligd heeft iemand 90 dagen de tijd om de MVV op de diplomatieke post op te halen en daarna 90 dagen de tijd om Nederland in te reizen. Het exacte moment van inreis is daardoor niet op voorhand bekend.
Ook is er na het grotendeels opheffen van de (reis)beperkingen als gevolg van de COVID-19 een inhaalslag van nareizigers te zien. Dit komt onder andere, omdat het voor nareizigers – door de toen geldende beperkingen – in sommige landen enige tijd niet mogelijk was om naar een diplomatieke post te reizen om de MVV op te halen of om de reis naar Nederland te reizen. De termijnen voor MVV nareis zijn ook in sommige gevallen verlengd.
Kunt u een overzicht geven van de Meerjaren Productie Prognose (MPP) van de afgelopen tien jaar (twee per jaar) en het daadwerkelijk aantal asielzoekers wat in elk van deze jaren uiteindelijk naar Nederland kwam? Hoe beziet u de verschillen tussen beide getallen?
Vanaf begin 2018 wordt een verbeterde prognosemethodiek voor de eerste asielinstroom toegepast. Om die reden is het zinnig om vooral de prognoses vanaf 2018 te evalueren. Bij die methodiek spelen een aantal concepten een rol die hieronder nader worden uitgelegd. De prognose bestaat niet uit een enkel getal, maar uit een zogenoemde Probability Density Function (PDF), of kansdichtheidsverdeling. Dat wil zeggen: voor elke mogelijke realisatie van de eerste asielinstroom wordt een bepaalde waarschijnlijkheid gegeven. Deze functie vormt als zodanig de prognose. Deze prognose is dus niet één op één met de realisatie te vergelijken. Wat wel kan, en dat gebeurt ook stelselmatig, is het bekijken in welke mate de realisaties van de spontane asielinstroom de afgelopen jaren binnen de door de prognoses geschetste kans verwachtingen vielen. Op die manier kan bepaald worden of de betreffende prognoses goed gekalibreerd waren. Met deze term wordt het volgende bedoeld: afwijkingen tussen de werkelijke ontwikkelingen en de verwachtingswaarde die volgens de prognoses gemiddeld bijvoorbeeld maar eens in de drie jaar zouden mogen optreden, blijken ook in de praktijk maar eens in de drie jaar op te treden. Afwijkingen die volgens de prognose gemiddeld eens in de tien jaar zullen optreden, treden ook in de praktijk maar eens in de tien jaar op, etc. Een dergelijke kansverdeling houdt ook rekening met niet specifiek te voorziene ontwikkelingen die de asielmigratie sterk kunnen beïnvloeden, zoals niet voorziene conflicten of pandemieën.
Hieronder wordt een korte vergelijking weergegeven tussen de prognoses eerste asielinstroom en realisaties van de afgelopen jaren:
De eerste asielprognoses van 2018 en 2019 hadden een relatief smalle kansverdeling, en de realisatie zat in het lopende jaar dicht bij de verwachtingswaarde.
In 2020 was door de COVID-pandemie de instroom een tijdlang bijzonder laag en werd er pas later in het jaar een officiële prognose opgesteld. Deze bleek iets te hoog, maar is ook opgesteld onder hoogst onzekere factoren. Opgemerkt kan worden dat de uiteindelijke asielinstroom ondanks de niet te voorziene COVID-pandemie, nog steeds wel binnen het waarschijnlijkheids-interval viel van de cumulatieve kansverdeling voor 2020 (die in 2019 was opgesteld).
Voor 2021 was de kansverdeling relatief breed vanwege de grote mate van onzekerheid veroorzaakt door de evacuatie vanuit Afghanistan en de COVID-ontwikkelingen. De reisbeperkingen werden sneller opgeheven dan voorzien, mede daardoor kwam het aantal eerste asielaanvragen boven de verwachtingswaarde uit, zij het wel binnen de geprognosticeerde bandbreedte.
Voor 2022 ligt de eerste asielinstroom boven het verwachte aantal aanvragen in het medio scenario. Naar verwachting komt het aantal eerste asielaanvragen dit jaar wel onder het maximum scenario uit.
Geconcludeerd kan worden dat, mede gelet op alle onzekerheden, de realisaties dichtbij de prognoses liggen van het lopende jaar. Wel worden de prognoses gedurende de tijd verstrijkt nauwkeuriger aangezien dan de meest recente ontwikkelingen worden meegenomen. Op dit moment worden de instroomprognoses opgesteld circa 2–3 maanden voordat ze worden vastgesteld8 (juli en december – februari en september). In die termijn worden de keteneffecten en aannames met alle betrokken partijen getoetst en besproken. Op dit moment wordt er gekeken om deze termijn te verkorten zonder dat dit te kosten gaat van de kwaliteit. Op deze manier kunnen de meest recente actualiteiten nog worden meegenomen in de ramingen.
Hoe is het mogelijk dat de prognoses er steeds zo naast zitten?
Inherent aan een prognose is dat deze aan vele externe en interne factoren onderhevig is en daardoor complex is, zeker bij een volatiel onderwerp als migratie. Hierbij valt te denken aan het uitbreken van conflicten, de productie van de betrokken partijen in de keten, inwilligingspercentages en de mate waarin vreemdelingen uit de keten stromen. De MPP ondervangt dit door verschillende scenario’s (laag, medio en hoog) op te stellen en een waarschijnlijkheidskans toe te kennen aan ieder scenario.
Dat laat onverlet dat er onderdelen zijn waarop ontwikkelingen in de werkelijkheid anders uitpakken dan verwacht, het blijft immers een prognose. Hiermee wordt via een continue proces rekening gehouden volgens de PDCA-cyclus. Dit is ook de reden om de MPP twee keer per jaar bij te stellen op basis van de inzichten, onzekerheden en aannames die op dat moment van kracht zijn. Dit geldt zowel voor de operationele opgave als de financiële effecten die hierdoor optreden. Waar de MPP minder accuraat is gebleken, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van nareizigers, wordt de prognose dan ook aangescherpt.
Zijn nog stappen ondernomen de MPP meer accuraat te maken sinds onze vragen en van verschillende andere partijen tijdens de begrotingsbehandeling van november 2021?
De MPP wordt gezien als een belangrijk en zorgvuldig sturings- en planningsinstrument dat voortdurend in ontwikkeling is. Eind vorig jaar is er een brief naar uw Kamer gestuurd met daarbij de uit te werken aanpak, welke onder andere toeziet op het implementeren van externe betrokkenheid, (gedeeltelijke) openbaarstelling en een vernieuwd MPP-protocol.9 Dit protocol is als bijlage bij deze beantwoording toegevoegd. De prognosecijfers worden dus continu gecontroleerd op interne consistentie, op een plausibele ontwikkeling ten opzichte van de waarnemingen en op overeenstemming met de veronderstellingen. Ieder half jaar worden de uitkomsten van de laatste prognose getoetst aan nieuwe ontwikkelingen. Voor elke nieuwe prognose worden de veronderstellingen geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. Deze veronderstellingen worden besproken in een werkgroep waarin alle relevante partners van de migratieketen vertegenwoordigd zijn.
Kunt u in detail aangeven hoe de MPP tot stand komt?
Het opstellen van de MPP is een periodiek terugkerend proces dat enkele maanden in beslag neemt, verschillende deelproducten kent en veel afstemming vraagt met nationale en internationale actoren. De precieze totstandkoming van de MPP is beschreven in het Protocol Meerjaren Productie Prognose migratieketen. Dit protocol is als bijlage bij deze beantwoording toegevoegd.
Klopt de beschrijving uit het onderzoek van Regioplan (2020) nog steeds waarin wordt aangegeven dat «hiervoor geen vaste, gestructureerde of geformaliseerde werkwijze» bestaat?
Nee, dit klopt niet. Het citaat dat wordt aangehaald refereert naar de bevinding van Regioplan rondom de totstandkoming van de eerste asielprognose, specifiek betreffende een onderdeel van stap 1 «Kale instroomprognoses». Inmiddels is het gehele totstandkomingsproces van de MPP, waaronder het opstellen van de instroomprognoses, vastgelegd in bijgevoegd protocol. Hiermee is gestand gedaan aan een toezegging die aan uw Kamer is gedaan op basis van de bevindingen van Regioplan. De beschrijving uit het artikel op basis van het onderzoek van Regioplan wordt daarmee niet herkend.
Bent u eens dat deze manier van werken nogal ongericht klinkt, met name als er steeds ook op meer voorspelbare aspecten zoals nareis, een verhoogd aantal mensen na corona of een gebrekkige uitstroom als gevolg van de woningcrisis zo naast wordt gezeten?
Nee, zie ook de beantwoording op vraag 7. Bij de MPP wordt binnen een continu proces gekeken op welke aspecten de prognoses bijgesteld en/of verrijkt kunnen worden op basis van nieuwe inzichten, aannames en onzekerheden. Dit geldt ook voor de benoemde aspecten uit de vraagstelling. In de Kamerbrief «Actuele situatie asielketen» van 4 november jl., ben ik nader ingegaan op de actualiteit van de migratieketen en de daarbij gepaarde uitdagingen.
Welke maatregelen worden in de asielketen genomen nu er aanzienlijk meer asielzoekers komen dan de prognose liet zien?
De huidige problematiek in de asielketen wordt niet alleen veroorzaakt door de hoogte van de eerste asielinstroom, maar ook door de beperkte door- en uitstroom van asielzoekers. Met name het tekort aan uitstroommogelijkheden voor vergunninghouders naar gemeenten, zorgt ervoor dat er op dit moment een groot te kort is aan opvangplekken.
Voor maatregelen die het Kabinet neemt om deze problematiek tegen te gaan, verwijs ik u graag naar eerdere brieven die aan uw Kamer zijn gestuurd over de asielcrisis.10
Welke mogelijkheden ziet u voor verbetering van het opstellen van de MPP?
Het is inherent aan de toepassing van prognoses dat deze continu in ontwikkeling zijn. Het gebruik van prognoses vereist dan ook een constant proces van aanpassingen en bijstellingen. Dit proces wordt vormgegeven binnen een speciale werkgroep, waarin alle relevante partners van de migratieketen vertegenwoordigd zijn. Momenteel wordt er specifiek gekeken naar een (nog) verder verbeterde informatiepositie op de onderwerpen nareis en de uitplaatsing van vergunninghouders. Daarnaast worden er ook stappen gemaakt om de termijn tussen de instroomprognoses en het vaststellen van deze cijfers te verkorten, zonder dat dit ten koste gaat van de kwaliteit. Dit proces kan nu namelijk enkele maanden duren.
Bent u bereid de MPP vanaf volgend jaar te laten opstellen door een instelling buiten de asielketen, zoals eerder in het Regioplan onderzoek werd overwogen, ook met het oog op het vermijden van de schijn van interne beïnvloeding?
Naar aanleiding van het onderzoek van Regioplan (in opdracht van het WODC) naar de governance van de MPP is vorig jaar een beleidsreactie naar uw Kamer gestuurd. De beleidsreactie gaat in op een zestal adviezen die op dit moment binnen het MPP-proces worden uitgewerkt. Deze zien onder andere op het vergroten van de transparantie, openbaarheid en navolgbaarheid van de MPP.
Zoals uit het onderzoek naar voren komt, kent elk prognose- of doorrekenmodel zijn unieke eigenschappen en is er niet een ideale vorm van intern of extern beleggen om alle mogelijkheden voor een schijn van oneigenlijke beïnvloeding te voorkomen. Van belang is dat er voldoende waarborgen geïmplementeerd zijn. Met de implementatie van de hierboven genoemde adviezen acht ik dat er op dit moment voldoende waarborgen zijn binnen de huidige werkwijze.
De situatie rondom de Regeling huisvesting aandachtsgroepen |
|
Anne-Marijke Podt (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u een uitgebreide update geven over de huidige situatie wat betreft de voortgang van de Regeling huisvesting aandachtsgroepen en hoe gemeenten hierin een rol spelen om passende woon- en verblijfsruimten te bouwen? In hoeverre bereikt de Regeling zijn doel, namelijk het (zo snel mogelijk) realiseren van (zo veel mogelijk) huisvesting voor verschillende aandachtsgroepen?
Eind juni zal ik per brief de uitkomsten van een tussenevaluatie op deze regeling met u delen. In deze evaluatie wordt uitgebreid verslag gedaan over de aanvragen voor de twee tranche van de regeling. Deze tranche is benut door 83 verschillende gemeenten en vrijwel alle aanvragen zijn gehonoreerd. Met deze tranche worden 6.335 woonruimten voor aandachtsgroepen en 1.751 verblijfsruimten voor arbeidsmigranten gerealiseerd.
Deze tussenevaluatie biedt het meest recente inzicht in de voortgang. Gemeenten geven inzicht in de voortgang via hun jaarlijkse verantwoording voor de regeling. In het zomerreces van 2022 verwacht ik de (financiële) verantwoording over 2021.
De regeling is zo vormgegeven dat het gehele subsidiebedrag aan gemeenten wordt uitgekeerd na controle van de aanvraag. Gemeenten kunnen hiermee een bijdrage leveren aan de ontwikkelende partij voor dit project, met inachtneming van de regels omtrent staatssteun.
De mate waarin de regeling zijn doel bereikt wordt pas zichtbaar rondom de geijkte mijlpalen. Binnen twee jaar moeten onomkeerbare stappen in het project zijn gezet en binnen vijf jaar moet het project volledig zijn gerealiseerd. Ik stuur op het behalen van deze mijlpalen.
Kunt u specifiek aangeven hoeveel van het aan gemeenten toegekende geld voor de Regeling huisvesting aandachtsgroepen in 2021 nog niet is uitgegeven door de verschillende gemeenten?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, zijn vrijwel alle aanvragen door gemeenten gehonoreerd. De subsidieregeling is daarbij geheel uitgeput in overeenstemming met het subsidieplafond. Het is momenteel nog niet zichtbaar of gemeenten op dit moment aan alle voorwaarden hebben voldaan en de uitgekeerde subsidiebedragen conform de tweede tranche van de regeling hebben benut. Jaarlijks leggen gemeenten hierop verantwoording af. Daaruit zal blijken of gemeenten aan de termijnen en andere voorwaarden van de regeling hebben voldaan. Als dat niet het geval is, dan kunnen de verstrekte bedragen in het uiterste geval teruggevorderd worden. De (financiële) verantwoording van gemeenten over 2021 verwacht ik in het zomerreces van 2022.
Kunt u afzonderlijk aangeven om welke bedragen bij welke gemeenten dit gaat?
Deze informatie is openbaar beschikbaar via de website Regeling huisvesting aandachtsgroepen (RHA) (rvo.nl)1. Op de hoofdpagina staat het overzicht weergegeven in een pdf-format.
Kunt u aangeven hoeveel plaatsen voor welke aandachtsgroepen zijn gerealiseerd onder deze Regeling? In het geval van (grote) verschillen; waardoor zijn deze te verklaren?
Zoals eerder aangegeven zal ik u per Kamerbrief informeren hoeveel woon- en verblijfsruimtes er per aandachtsgroep zijn aanvraagt. Er is nog geen informatie beschikbaar over de realisatie van deze plaatsen. De (financiële) verantwoording van gemeenten over 2021 verwacht ik in het zomerreces van 2022. Op dit moment beschik ik dus nog niet over gerealiseerde woningaantallen van de gehonoreerde aanvragen.
Wat zijn de achterliggende redenen waarom dit geld nog niet is uitgegeven? Speelt hierin bijvoorbeeld het feit dat er geen sprake is van een wettelijke verplichting op de startdatum van de projecten een rol?
De bedragen uit de regeling zijn eind 2021 uitgekeerd aan gemeenten. Gemeenten hebben tot eind 2023 de tijd om met ontwikkelende partijen in het project tot onomkeerbare stappen richting realisatie te komen. Hoogstwaarschijnlijk wordt het uitgekeerde geld aan gemeenten pas uitgegeven tussen het zetten van onomkeerbare stappen en realisatie.
In hoeverre spelen wettelijke verplichtingen als het feit dat de gemeenten binnen twee jaar na de toekenning van de uitkering onomkeerbare stappen moet zetten en deze binnen vijf jaar na toekenning gerealiseerd moeten zijn, een negatieve rol in dit proces?
De verplichtingen om binnen twee jaar onomkeerbare stappen te zetten en binnen vijf jaar de projecten te realiseren zijn bedoeld om ervoor te zorgen dat projecten tijdig worden opgeleverd. Mocht dit niet lukken dan kan ik besluiten om geld terug te vorderen.
Deelt u de constatering dat deze termijnen bijgesteld zouden moeten worden om de huisvesting van aandachtsgroepen sneller te realiseren?
In de tussenevaluatie, die u eind juni ontvangt, is onderzocht of de huidige termijnen passend zijn.
Deelt u de constatering dat er juist wel een wettelijke verplichting zou moeten zijn voor een startdatum bij de uitkering van deze Regeling?
Met deze regeling wordt door gemeenten een bijdrage geleverd aan bouwprojecten die (ten dele) huisvesting realiseren voor aandachtsgroepen. Met de gestelde voorwaarden wordt de startdatum beoogd tussen de twee en vijf jaar, om tot realisatie van het project te komen binnen de termijn van vijf jaar. Ik houd een vinger aan de pols op de voortgang van de gehonoreerde aanvragen en stuur op tijdige realisatie binnen de termijn van vijf jaar.
Welke redenen worden er door de verschillende gemeenten zelf aangegeven voor mogelijke problemen bij het uitgeven van dit geld?
Tot op heden zijn hierover geen formele signalen bij mij binnengekomen.
In hoeverre speelt regelgeving (zowel lokaal als vanuit het Rijk) een belemmerende rol als het gaat om het achterblijven van deze uitgaven? Zijn er voorbeelden van regelgeving (lokaal of vanuit het Rijk) die (tijdelijk) kunnen worden losgelaten om realisatie eenvoudiger te maken?
Ik heb geen nog formele signalen ontvangen over het achterblijven van uitgaven. Het valt daarom nu niet te zeggen of regelgeving hierin een belemmerende rol speelt. Het versnellen van het proces van initiatief naar realisatie is onderdeel van de uitwerking van het programma Woningbouw. Ik informeer u periodiek over de voortgang op dit programma.
In hoeverre spelen andere elementen als kennis- en capaciteitsproblemen binnen gemeenten een rol in dit proces?
In het interbestuurlijke Programma «Een thuis voor Iedereen» staat beschreven dat gemeenten, provincies, woningcorporaties en maatschappelijke organisaties behoefte hebben aan meer kennis, expertise en capaciteit om de gestelde doelen ten aanzien van huisvesting voor aandachtsgroepen te realiseren. In welke mate deze problematiek zich per gemeente voordoet, is afhankelijk van de lokale context. Samen met de betrokken partijen werk ik een brede ondersteuningsstructuur uit rondom aandachtsgroepen. Daaronder valt ook de inzet van middelen vanuit een nieuwe regeling flexpools en het inschakelen van experts bij specifieke expertisevraagstukken.
Kunt u aangeven welke maatregelen er worden ondernomen op rijksniveau om dit geld alsnog versneld uit te kunnen geven en de gemeenten hierin te stimuleren?
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt zijn vrijwel alle aanvragen door gemeenten gehonoreerd en is de subsidieregeling daarbij (in overeenstemming met het subsidieplafond) geheel uitgeput. Het is aan gemeenten en ontwikkelende partijen om tijdig tot realisatie van projecten te komen, conform de gestelde voorwaarden.
Kunt u aangeven in hoeverre de oorlog in Oekraïne en de daarbij horende veranderde situatie in Nederland impact heeft gehad op het huisvesten van aandachtsgroepen?
Op dit moment worden ontheemden uit Oekraïne voor het grootste deel ondergebracht in nieuw daarvoor ingerichte opvanglocaties. Vooralsnog lijkt een eventuele impact op de huisvesting van aandachtsgroepen beperkt, ondanks de druk die het vraagstuk legt op de personele capaciteit bij gemeenten. Het kabinet bereidt zich echter voor op de mogelijkheid dat grote aantallen ontheemden langdurig in Nederland moeten verblijven. Het is ontegenzeggelijk dat de opgave om ontheemden opvang van betere kwaliteit en uiteindelijke semipermanente huisvesting te bieden, bovenop alle bestaande uitdagingen in de volkshuisvesting komt. Er zijn immers ook nog veel passende woningen nodig voor diverse aandachtsgroepen, spoedzoekers en andere woningzoekenden. Daarom zet ik in op het versneld realiseren van extra woonruimte door transformatie en flexibele bouw, onder leiding van de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting2. Denk daarbij aan het matchen van vraag en aanbod van locaties en bouwcapaciteit, het uitwerken van haalbaarheidsstudies en business cases, hulp bij vergunningverleningstrajecten en ondersteuning van gemeenten bij besluitvorming en uitvoering. Dit kan ook benut worden voor de huisvesting van diverse aandachtsgroepen en spoedzoekers.
In hoeverre heeft deze veranderde situatie geleid tot financiële belemmeringen onder de verschillende gemeenten wat betreft het huisvesten van aandachtsgroepen in 2022?
Het kabinet heeft in de brief van 17 maart (Kamerstukken 2021–2022, 19 637, nr. 2834) als uitgangspunt benoemd dat de opvang van ontheemden uit Oekraïne niet tot gevolg mag hebben dat gemeenten er financieel slechter voor komen te staan dan daarvoor. Dit uitgangspunt is in samenwerking met onder meer gemeenten en veiligheidsregio’s uitgewerkt in diverse regelingen en blijft aandachtspunt en onderwerp van gesprek.
Kunt u aangeven, indien er sprake is van dergelijke financiële belemmeringen, hoe u er alsnog voor zorgt dat gemeenten het doel van de Regeling huisvesting aandachtsgroepen goed kunnen uitvoeren?
Tot op heden heb ik geen signalen ontvangen dat dit problemen gaat opleveren.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Bij (financiële) belemmeringen ga ik in gesprek met gemeenten. Ik monitor of de beloofde prestaties binnen de daarvoor gestelde termijn wordt behaald.
De permanente goedkeuring van het Pfizer/BioNTech coronavaccin voor de medicijnmarkt |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Hebt u het jaarlijks rapport van Pfizer BioNtech aangaande hun vaccin tegen het coronavirus gezien1 en bent u op de hoogte van de passage «Risk Factors» van het hoofdstuk «Key Information»?
Ja.
Hebt u in deze passage gelezen dat Pfizer BioNTech aangeeft niet in staat te zijn dusdanige effectiviteit en veiligheid van het coronavaccin te kunnen aantonen dat het vaccin permanente goedkeuring kan krijgen voor de medicijnmarkt in zowel de VS, Europa als andere landen?
Dit heb ik niet in deze passage gelezen, gegeven dat dit niet is wat er in deze passage staat. De passage bevat een overzicht van risicofactoren, waaronder het risico dat [vrije vertaling]: «We [BioNTech, red.] mogelijk niet voldoende werkzaamheid of veiligheid van ons COVID-19 vaccin en/of variant-specifieke formuleringen kunnen aantonen om een permanente handelsvergunning te krijgen in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, de Europese Unie, of andere landen waar het een noodtoelating of een voorwaardelijke handelsvergunning heeft gekregen». Het woord «mogelijk» (het Engelse woord «may» in de originele tekst) wijst erop dat dit geen «bevinding» is. In de daaropvolgende passage – waarin de risicofactoren worden toegelicht – geeft BioNTech aan dat zij doorgaan met het testen en monitoren van de veiligheid en werkzaamheid van hun COVID-19 vaccin.
Het rapport is een «SEC filing», vergelijkbaar met een financiële jaarrapportage, bedoeld voor het informeren van bijvoorbeeld aandeelhouders. In de aangehaalde passage lichten zij toe dat het mogelijk is dat uit toekomstige tests veiligheidsproblemen kunnen blijken die ten tijde van goedkeuring nog niet bekend waren en dat, mocht dit gebeuren, dit negatieve commerciële impact op BioNTech kan hebben. Dit lijkt mij een logische constatering, en overigens niet één die exclusief is voorbehouden aan houders van een voorwaardelijke vergunning. Ook houders van een reguliere handelsvergunning dienen regelmatig nieuwe veiligheidsdata aan te leveren en onafhankelijke inspecties te ondergaan in het kader van geneesmiddelenbewaking (ook wel: farmacovigilantie). Een voorwaardelijke handelsvergunning voldoet aan alle wettelijke eisen waaraan een reguliere handelsvergunning dient te voldoen: de balans tussen werkzaamheid en risico’s (benefit en risk; B/R) is positief. Dat was het geval ten tijde van de afgifte van de voorwaardelijke handelsvergunning en dat is het nog steeds. Een «voorwaardelijke vergunning» betekent dat er nog aan voorwaarden moet worden voldaan voordat de vergunning tot een reguliere handelsvergunning wordt omgezet.
Ook geeft BioNTech aan dat het commerciële impact op hun bedrijf kan hebben als zij niet in staat zijn om hun product aan te passen naar nieuwe COVID-varianten. Wederom lijkt mij dit een logische constatering.
Realiseert u zich dat het Pfizer BioNTech coronavaccin daarmee slechts gebruikt mag worden als middel in een noodsituatie, waarvan op dit moment wereldwijd maar in ieder geval in Nederland, geen sprake meer is?
Het Europees Medicijnagentschap (EMA) heeft in december 2020 op basis van een positieve balans tussen werkzaamheid en risico’s (benefit en risk, B/R) een voorwaardelijke handelsvergunning afgegeven voor het Pfizer/BioNTech-vaccin. Dit staat los van gebruik in een noodsituatie. Noodgebruik zou enkel aan de orde zijn indien het wordt toegediend voordat een (voorwaardelijke) handelsvergunning is afgegeven. In Nederland is geen sprake geweest van noodtoepassing of gebruik in een noodsituatie, omdat dit vaccin is toegediend nadat het EMA (en dus de Europese Commissie) een voorwaardelijke handelsvergunning had afgegeven. Hierin verschilt de situatie in Nederland van de situatie zoals die in de Verenigde Staten was, rondom het vaccin van Pfizer/BioNTech. In het VK en de Verenigde Staten is dit vaccin wel toegediend op basis van een noodtoelating, en dus voordat een (voorwaardelijke) handelsvergunning was afgegeven.
Voor het Pfizer/BioNTech-vaccin geldt dat in de EU (en dus in Nederland) een voorwaardelijke handelsvergunning is verleend. Nadat de firma aan de voorwaarden heeft voldaan, wordt deze voorwaardelijke handelsvergunning omgezet in een standaard handelsvergunning.
Kunt u bevestigen dat het gebruik van het Pfizer BioNTech coronavaccin op dit moment dus ongeoorloofd is? Zo ja, waarom wordt het op dit moment dan nog steeds gebruikt? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Nee, dit kan ik niet bevestigen, gegeven dat dit niet klopt. Ik heb in mijn antwoord op vraag twee toegelicht dat de aanname dat het vaccin niet effectief of veilig is, foutief is. In mijn antwoord op vraag drie heb ik toegelicht waarom de aanname dat een voorwaardelijke handelsvergunning enkel in pandemische situaties kan worden afgegeven, foutief is.
Onderschrijft u de conclusie dat het Pfizer BioNTech vaccin dus altijd een experimenteel vaccin was? Kunt u een beargumenteerde verklaring geven waarom dit niet het geval is?
Deze conclusie kan ik niet onderschrijven, omdat deze niet klopt. Voor dit vaccin is een voorwaardelijke handelsvergunning afgegeven. Voor de Europese Unie geldt dat een voorwaardelijke handelsvergunning enkel wordt afgegeven indien is aangetoond dat het geneesmiddel veilig en werkzaam is, en dat gedurende de periode dat de handelsvergunning voorwaardelijk is, er extra informatie moet worden aangeleverd door de firma om bijvoorbeeld meer informatie te krijgen over hoe lang een vaccin bescherming biedt, of hoe de werkzaamheid is bij groepen die in eerste instantie niet zijn meegenomen in het onderzoek (bijvoorbeeld zwangere vrouwen). Als een firma aan deze voorwaarden voldoet, kan de vergunning worden omgezet naar een reguliere handelsvergunning. Indien een firma niet voldoet aan de voorwaarden, zullen de beoordelingscomités van het EMA (CHMP, PRAC) de situatie bediscussiëren en kan de Europese Commissie aanvullende maatregelen treffen. Dit werkt dan van rechtswege door in Nederland.
Als het Pfizer BioNTech coronavaccin noch veilig, noch effectief genoeg is voor permanente goedkeuring op de medicijnmarkt, kan dan geconcludeerd worden dat iedereen die is gevaccineerd met dit vaccin een potentieel gezondheidsrisico heeft gelopen en/of nog steeds loopt? Zo ja, kunt u aangeven welke risico’s gevaccineerden hierdoor precies lopen en in welke percentages?
Dit kan niet geconcludeerd worden. De aanname in het eerste deel van de vraag (dat het vaccin veilig noch effectief is), komt niet overeen met de feiten (zoals ik reeds heb toegelicht in het antwoord op de tweede en derde vraag).
In de samenvatting van de productkenmerken van het Pfizer/BioNTech-vaccin staan de mogelijke bijwerkingen met de frequentie van voorkomen beschreven, zie hiervoor: https://www.geneesmiddeleninformatiebank.nl/nl/cp127747.
Het Risk Management Plan van het Pfizer/BioNTech-vaccin beschrijft de activiteiten van de vergunninghouder om tijdens de post-marketingperiode het veiligheidsprofiel te monitoren en verder te karakteriseren en licht de maatregelen toe die worden genomen om de risico’s van het vaccin te voorkomen of tot een minimum te beperken: https://www.ema.europa.eu/en/documents/rmp-summary/comirnaty-epar-risk-management-plan_en.pdf.
Als het Pfizer BioNTech coronavaccin noch veilig, noch effectief genoeg is voor permanente goedkeuring op de medicijnmarkt, kan dan geconcludeerd worden dat de bevolking onvolledig is voorgelicht over de experimentele status van het vaccin, de veiligheid en de effectiviteit en daarmee dus slachtoffer is geworden van medische misleiding? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven waarom dit niet het geval is?
Dit kan niet geconcludeerd worden. De aanname in het eerste deel van de vraag (dat het vaccin niet veilig of effectief is), komt niet overeen met de feiten (zoals ik reeds heb toegelicht in het antwoord op de tweede en derde vraag).
Gaat u de Nederlandse bevolking informeren over de bevindingen van Pfizer BioNTech? Zo nee, waarom niet?
De passage waar u over spreekt bevat geen «bevindingen», maar «risicofactoren». Een «risico» verschilt van een «bevinding» of een «conclusie», in dat een bevinding of een conclusie over iets gaat dat reeds waarneembaar heeft plaatsgevonden een risico gaat over iets dat mogelijk zou kunnen plaatsvinden. Zoals eerder uitgebreid is toegelicht in de beantwoording van de set Kamervragen van het lid van Houwelingen (FvD) over het EMA-rapport inzake onder andere de beoordeling en voorlopige goedkeuring van het Pfizer/BioNTech-vaccin, zijn er verschillende manieren waarop de veiligheid van geneesmiddelen doorlopend, zowel door de firma als onafhankelijk, wordt gemonitord.2 Uit deze monitoring blijkt vooralsnog dat de balans tussen werkzaamheid en risico’s van het Pfizer/ BioNTech-vaccin positief is. Overigens is de SEC filing die aangehaald wordt openbaar inzichtelijk.
Wordt het gebruik van het Pfizer Biotech coronavaccin na de bevindingen uit dit rapport gestaakt? Zo nee, waarom niet? Kunt u een uitgebreide toelichting geven?
Nee. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag heb aangegeven, is er geen sprake van «bevindingen».
Mocht in de toekomst blijken dat het Pfizer BioNTech coronavaccin heeft geleid tot gezondheidsschade bij mensen, omdat het niet veilig en/of effectief genoeg was, worden deze mensen voor deze schade dan gecompenseerd? Zo ja, hoe en door wie? Zo nee, waarom niet? Kunt een uitgebreide toelichting geven?
In algemene zin wil ik graag opmerken dat voorop staat dat de Europese wetgeving inzake productaansprakelijkheid in de contracten volledig wordt gerespecteerd. Wel worden in de overeenkomsten afspraken gemaakt over een vrijwaring door de lidstaten van de farmaceutische bedrijven ten aanzien van claims van derden. Voor deze vrijwaringssituatie gelden specifieke en strikte voorwaarden. Dat betekent dat lidstaten vrijwaring bieden bij claims die zien op bijvoorbeeld een verborgen gebrek van een vaccin dat niet bekend was op het moment van toelating. De contracten die getekend worden door de Europese Commissie voorzien in een geheimhoudingsverklaring voor alle betrokken partijen inclusief de vertegenwoordigers van de 27 lidstaten. Hierdoor kan niet worden ingegaan op specifiek gemaakte afspraken in die contracten. Mensen die gezondheidsschade hebben opgelopen als gevolg van vaccinatie, kunnen op basis van het Nederlandse aansprakelijkheidsrecht primair een claim indienen bij de producent. Vervolgens treedt de producent op basis van de afspraken in de overeenkomsten met het Ministerie van VWS in overleg over de afwikkeling van deze claim.
Het bericht ‘Niet alleen maar specialisten in het ziekenhuis’ |
|
Judith Tielen (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel «Niet alleen maar specialisten in het ziekenhuis»?1
Ja
Klopt het dat medisch-specialisten in de praktijk vaak patiënten behandelen die andere of meer aandoeningen hebben dan die strikt genomen bij hun opleiding tot specialist passen? Klopt het ook dat patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis, vaak met meerdere verschillende medisch-specialismen te maken hebben? Zo ja, is het mogelijk een overzicht te geven van hoeveel dit voorkomt?
Het klopt dat bij patiënten die worden opgenomen in het ziekenhuis vaak sprake is van multimorbiditeit. Dit kan ertoe leiden dat zij met verschillende medisch-specialismen te maken krijgen. Ik beschik niet over gegevens over hoe vaak dit zich voordoet. Iedere arts – geneeskundig specialist of niet – wordt overigens geacht basale generalistische competenties te hebben die ingezet worden om patiënten te behandelen. Dit overstijgt de hokjes van individuele specialismen. Wanneer gedurende het behandeltraject duidelijk wordt dat die competenties niet toereikend zijn, is betrokkenheid van andere specialismen aangewezen.
Deelt u de mening dat een generalistischer opgeleide ziekenhuisarts een bijdrage kan leveren aan het verminderen van de druk op de zorg en verbeteren van kwalitatief goede basiszorg? Zo nee, waarom niet?
Meer opgeleide artsen leveren in de basis een bijdrage aan het verminderen van de druk op de zorg. Om een impuls te geven heeft de Stichting Opleiding Ziekenhuisgeneeskunde (SOZG) sinds 2012 een projectsubsidie ontvangen ten behoeve van de ontwikkeling van de opleiding tot ziekenhuisarts en voor het opleiden van basisartsen tot ziekenhuisarts.
Kunt u aangeven hoeveel medisch-specialisten niet werken, noodgedwongen ander werk doen of naar het buitenland zijn vertrokken omdat er geen werk voor ze is in hun specialisme?
Hier zijn geen aantallen voor beschikbaar. Omdat er bij een vertrek naar het buitenland niet geregistreerd wordt wat de reden hier voor is, men kan bijvoorbeeld ook een andere carrière nastreven in het buitenland. Het CBS koppelt echter wel het BIG register aan sociaal statistische bestanden en biedt daarmee zicht op de arbeidsmarktpositie van medisch specialisten met een geldige BIG registratie2.
Een kanttekening moet hierbij geplaatst worden: het BIG kent een vijfjaarlijkse herregistratieplicht en veel mensen die stoppen met werken blijven in het register staan tot het moment van herregistratie. Ook hierbij is van toeppassing dat mensen die buiten de zorg werkzaam zijn daar zelf voor gekozen kunnen hebben, de reden hoeft niet noodgedwongen te zijn.
Wat is de reden dat er (nog) geen bekostigingsstructuur is toegewezen aan de ziekenhuisartsen in opleiding, maar er wel geïnvesteerd blijft worden in het opleiden van medisch-specialisten? Bent u bereid te zoeken naar mogelijkheden om de inzet van ziekenhuisartsen te stimuleren?
Een voorwaarde van de projectsubsidie die de Stichting Opleiding Ziekenhuisgeneeskunde (SOZG) heeft ontvangen was het uitvoeren van een evaluatieonderzoek over de mogelijk toegevoegde waarde van de ziekenhuisarts in het reeds bestaande medisch specialistisch zorglandschap. De laatste subsidie kon niet meer worden verlengd.
Uit het evaluatieonderzoek is daarnaast niet gebleken dat kan worden vastgesteld of – en welke – toegevoegde waarde de ziekenhuisarts heeft in het huidige medisch specialistische landschap. Hiermee wil ik geenszins de indruk wekken dat de ziekenhuisarts geen meerwaarde heeft. De resultaten boden echter niet de onderbouwing omtrent de noodzakelijkheid van de activiteiten van de ziekenhuisarts die nodig is op grond van artikel 56a Wet marktordening gezondheidszorg om de opleiding tot ziekenhuisarts structureel in te bedden in de bekostiging.
Daarnaast hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en Federatie Medisch Specialisten (FMS) op verzoek van VWS een gezamenlijk standpunt ingenomen over de wijze waarop deze partijen tegen de rol van de ziekenhuisarts binnen het medisch specialistische zorglandschap aankijken, binnen de bestaande budgettaire kaders van de beschikbaarheidbijdrage voor medische vervolgopleidingen. De uitkomsten van het onderzoek en het standpunt van FMS/NVZ/NFU over de toegevoegde waarde van de ziekenhuisarts binnen het medisch-specialistische landschap rechtvaardigen op dit moment geen bekostiging vanuit de beschikbaarheidbijdrage.
Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre een generalistisch-specialistisch opleiding tot ziekenhuisarts een goede aanvulling is op de (ziekenhuis)zorg van de toekomst en wat de daarbij gewenste omvang is? Bent u bereid te onderzoeken hoe een dergelijke opleiding invulling en bekostiging kan krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Plan voor aparte covid-ic’s komt niet van de grond’ |
|
Kees van der Staaij (SGP), Judith Tielen (VVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht: «Plan voor aparte covid-ic’s komt niet van de grond»?1
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie Van der Staaij en Veldman over de coronazorg bij verdere groei van het aantal ziekenhuisopnames?2
Op 21 december 2021 heeft toenmalig Minister van VWS het expertteam COVID-zorg in ziekenhuizen ingesteld.3 Het expertteam COVID-zorg in ziekenhuizen onderzoekt en realiseert wat nodig is om vanaf september 2022 de COVID-ziekenhuiszorg zodanig in te richten dat de reguliere zorg in het najaar/winter van 2022–2023 zoveel mogelijk doorgang kan vinden bij een nieuwe opleving van COVID. Daarbij wordt gekeken naar de hele zorgketen. Het adviseren over de concentratie van COVID-zorg is onderdeel van deze opdracht. Het expertteam streeft ernaar om eind mei 2022 advies uit te brengen. Het advies zal ik u na publicatie doen toekomen. Het is mijn streven u voor de zomer te informeren over mijn reactie op dit advies.
Kunt u toelichten waarom de voorbereidingen voor aparte covid-intensive cares (ic’s) met het oog op een mogelijke toename van covid-patiënten stilliggen? Welke gesprekken hebben plaatsgevonden met zorgverzekeraars, ziekenhuizen en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over deze plannen en wat is de conclusie van deze gesprekken geweest?
De vraag of concentratie van covidzorg, al dan niet op aparte COVID-intensive cares, een bijdrage kan leveren aan de optimalisatie van de zorgketen, is onderdeel van de opdracht aan het expertteam. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Een eerdere poging om een pilot inzake concentratie van COVID-zorg uit te voeren kon destijds geen doorgang vinden vanwege de extreem hoge zorgvraag van dat moment als gevolg van het hoge aantal patiënten op IC’s. Zo werd op 11 oktober 2021 het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ) verzocht om concentratie van COVID IC-zorg verder uit te werken.4
Het LNAZ gaf op 1 november inzicht in de uitkomst van een verkenning: «resultante van deze verkenning is dat concentratie van COVID-IC-zorg door de veldpartijen niet als een haalbare oplossingsrichting wordt gezien. Dit komt onder meer door twijfels over de beschikbaarheid personeel, het effect op de reguliere acute ambulancezorg en IC-capaciteit door toename van (IC-) vervoer, het effect elders in de zorgketen en het risico van uitval en uitstroom personeel».5
Mij is bevestigd door de initiatiefnemers van de pilot die in het artikel wordt genoemd, dat zij hebben besloten deze pilot op dit moment niet uit te voeren. De voornaamste reden daarvoor is dat op dit moment te weinig COVID-patiënten op de IC liggen om een pilot rond concentratie te kunnen uitvoeren. Gelet op deze en de eerdere ervaringen rond een pilot inzake concentratie, hecht ik groot belang aan de advisering door het expertteam over dit onderwerp.
Kunt u het eindverslag van de pilot in Amsterdam, gefinancierd door zorgverzekeraar Zilveren Kruis, delen met de Kamer?
Het verslag is eigendom van de initiatiefnemers, aan wie een oordeel toekomt over het al dan niet openbaar maken.
Wordt concentratie van (covid-)zorg onderdeel van de langetermijnaanpak covid-19 en het plan voor pandemische paraatheid? Zo nee, waarom niet?
De uitzonderingen op Europese mededingingsregels van containerrederijen en prijsafspraken |
|
Jan Klink (VVD) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Wacht ons nieuw vrachtinfarct met vertraging in Chinese havens?»1
Ja.
Klopt het dat containerrederijen groeiende winsten maken die wellicht verband houden met hun uitzondering op de Europese mededingingsregels? Zo nee, waarom niet?
Containerrederijen rapporteren momenteel meer winsten vanwege de hoge prijzen voor containervervoer. Vorig jaar heeft de Europese Commissie naar aanleiding van persvragen aangegeven dat zij geen bewijs heeft ontvangen of concurrentieverstorend gedrag heeft vastgesteld van scheepvaartallianties met betrekking tot prijsstijgingen. Wel heeft de Commissie gezegd dat zij de sector zeer nauwlettend zal blijven volgen. Een verband met de groepsvrijstelling voor consortia is niet vastgesteld.
De hoge prijzen voor containertransport zijn een gevolg van verstoringen in de wereldwijde transportketen en daarmee een tekort aan vervoerscapaciteit, mede als gevolg van COVID-19. Vanwege de COVID-crisis zijn soms havens gesloten, is de mondiale containerlogistiek verstoord geraakt en is de online vraag naar producten zeer sterk gestegen. Daarnaast leidt de controle op sancties tegen Rusland sinds de afgelopen maanden tot oponthoud in Europese havens. Dit draagt bij aan de gesignaleerde kostenstijging.
Klopt het dat grote rederijen door deze uitzondering zelf mogen bepalen hoeveel schepen zij inzetten en hierdoor sterke invloed hebben op de prijs van containers? Zo nee, waarom niet?
De scheepvaartmarkt is een vrije markt waarin afzonderlijke rederijen zelf kunnen bepalen hoeveel capaciteit zij inzetten. Op het moment dat rederijen in consortiaverband opereren zijn zij gehouden aan de mededingingsregels. Daarbij is voor consortia een Europese groepsvrijstelling van toepassing die bepaalt dat scheepvaartondernemingen onder voorwaarden mogen samenwerken in consortia. De Europese Commissie houdt toezicht op de Europese mededingingsregels en de groepsvrijstellingsverordening. Zij heeft op basis van onderzoek en evaluatie geconstateerd dat de vrijstelling voor de consortia in het algemeen bijdraagt aan een verbetering van productiviteit en kwaliteit en efficiëntie. De consortia mogen niet samenwerken voor de vaststelling van prijzen of de beperking van scheepscapaciteit, omdat dit de mededinging sterk beperkt. Samenwerking die is toegestaan is gericht op efficiëntieverbetering en doelmatige benutting van de beschikbare capaciteit. Een billijk aandeel in de voordelen daarvan moet voorts worden doorgegeven aan de vervoergebruikers. De consortia mogen niet gebruikt worden ten einde de prijzen van containervervoer te beïnvloeden.
Herkent u de signalen dat de containerprijzen voor onder andere Nederlandse ondernemers torenhoog (tussen de $ 9.000 en $ 14.000 per container) zijn? Wat kunt u in nationaal, Europees en mondiaal verband doen om de transparantie van containervervoer via rederijen te verbeteren?
Ik herken de signalen van hoge dagprijzen op de spotmarkt van containertransport. Onderzoeksbureau Drewry rapporteert bijvoorbeeld dat het vervoer van een grote container van 40 voet eind september 2021 een hoogtepunt bereikte met een gemiddelde prijs van $ 10.377. Inmiddels is deze prijs wel wat gezakt tot $ 7.874 in april 2022.
Het is een taak van de Europese Commissie om toezicht te houden op de mededingingsregels die gelden voor containerrederijen. De Commissie kan in dat verband bijvoorbeeld eisen stellen aan de transparantie van consortia. Zo heeft de Commissie in 2016 veertien containerrederijen gebonden aan een aantal afspraken op het gebied van prijstransparantie. Indien hiervoor concrete aanleiding zou bestaan kan de Nederlandse overheid signalen of zorgen onder de aandacht brengen van de Europese Commissie. Navraag bij de ACM heeft uitgewezen dat er bij ACM recentelijk geen signalen zijn binnengekomen over de ontwikkelingen in het containervervoer over zee of vermeend misbruik van machtspositie.
Wat zijn de uitkomsten van het onderzoek dat de Europese Commissie in 2015 is gestart naar illegale prijsafspraken tussen de rederijen? Indien er geen uitkomsten zijn, waarom is het onderzoek gestaakt? Indien er wel uitkomsten zijn, wat is hiermee gedaan?
De Commissie is in november 2013 een onderzoek gestart naar vermeende illegale prijsafspraken tussen containerrederijen. De Commissie heeft geen overtredingen vastgesteld in dit onderzoek. Wel hebben de scheepvaartondernemingen een aantal toezeggingen gedaan. Deze toezeggingen verminderen de kans dat consortia prijzen kunnen coördineren en verbeteren de prijstransparantie. In 2016 heeft de Commissie deze toezeggingen juridisch bindend gemaakt voor de betreffende scheepvaartondernemingen. Daarmee waren de zorgen van de Commissie weggenomen en is het onderzoek afgedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft de Europese Commissie in 2021 opnieuw aangegeven dat zij geen bewijs heeft gevonden van een schending van de mededingingsregels door containerrederijen die op grond van de groepsvrijstellingsverordening onder voorwaarden allianties mogen vormen om gezamenlijke diensten aan te bieden. Wel heeft de Commissie in september vorig jaar bevestigd dat zij de sector zeer nauwlettend zal blijven volgen.
Waarom heeft de Europese Commissie in maart 2020 een kartelvrijstelling voor containerallianties tot april 2024 goedgekeurd?
De groepsvrijstellingsverordening voor consortia is in 2009 vastgesteld. Doel van de gemeenschappelijke exploitatie van lijnvaartdiensten is een betere en efficiëntere dienstverlening aan handels- en productiebedrijven waarbij meer havens bediend worden en vaardiensten vaker plaatsvinden. In 2018 is de Europese Commissie een consultatie en evaluatie van de vrijstellingsverordening gestart. Daarbij heeft de Commissie onder andere onderzocht of de verordening nog steeds bijdraagt aan deze doelen en of deze passend is onder de huidige marktomstandigheden. De Commissie kwam in november 2019 tot de conclusie dat de verordening bijdraagt aan de doelen en voordelen oplevert voor vervoergebruikers, onder andere in de vorm van lagere prijzen en een stabiele kwaliteit van de dienstverlening. Daarom heeft de Commissie in maart 2020 besloten om de groepsvrijstellingsverordening met vier jaar te verlengen.
Bent u op de hoogte van het onderzoek van International Transport Forum (ITF) van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) waaruit blijkt dat het beoogde doel van de Europese Commissie niet wordt behaald met de uitzondering? Klopt het dat de containerrederijen samenwerken in een wereldwijd consortia en dat de afspraken die binnen dit consortia gemaakt worden geheim zijn? Klopt het dat Nederlandse ondernemers al langer vragen om openbaring? Wat doet u met deze uitkomsten?
Het door u genoemde onderzoek is mij bekend. Containerrederijen mogen nu op grond van de vrijstellingsverordening samenwerken in wereldwijde consortia, zolang het gezamenlijk marktaandeel van alle leden van het consortium niet meer dan 30% bedraagt. Afspraken binnen consortia zijn niet openbaar. Het klopt dat ondernemers (met name verladersorganisaties) bij de Europese Commissie al enige tijd geleden hebben gepleit voor minder geslotenheid en ondoorzichtigheid van containerrederijen. Recenter, in februari 2022, heeft de Europese Assocation for Forwarding, Logistics and Customs Services (CLECAT) bij EU Commissaris Vestager aangedrongen op onderzoek naar de huidige tarieven in deze sector. Omdat het toezicht hierop primair bij de Europese Commissie ligt, zou ik haar bevindingen willen afwachten.
Wat kunt u – in Europees verband – doen om de kartelvrijstelling voor containerallianties zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval per april 2024, te beëindigen?
De groepsvrijstellingsverordening is verlengd tot 25 april 2024. Het is aan de Commissie om voor het einde van deze termijn te onderzoeken of de verordening nog bijdraagt aan een betere kwaliteit en efficiëntie van containertransport. Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek kan de Commissie besluiten om de verordening te verlengen, stop te zetten of (de voorwaarden voor vrijstelling) aan te passen. Nederland zal bij de eerstvolgende evaluatie door de Commissie bezien of het tegen die tijd een aanleiding ziet om in het kader van de consultatie te reageren.
Het bericht ‘Turkse zakenman Kavala veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf’ |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turkse zakenman Kavala veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf»?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging en onvrede over de veroordeling van deze filantroop en acht andere activisten die jarenlang opkwamen voor mensenrechten en/of burgerlijke vrijheden in Turkije?
Nederland blijft zich grote zorgen maken over de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie in Turkije in het algemeen. Mensenrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijke rechtsgang, vormen de hoeksteen van het Nederlands buitenland beleid en het kabinet tracht dan ook om mensenrechten wereldwijd te bevorderen.
Het Nederlandse standpunt in deze zaak is helder: er ligt een duidelijke uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) die verplicht tot de onmiddellijke vrijlating van dhr. Kavala. Nederland hecht er sterk aan dat lidstaten van de Raad van Europa (RvE), ook Turkije, hun verplichtingen nakomen door uitvoering te geven aan uitspraken van het EHRM.
Deze boodschap draagt Nederland zowel in multilaterale fora, als bilateraal uit. Het kabinet steunt dan ook de verklaring van de EU Hoge Vertegenwoordiger Joseph Borrell, waarin hij de veroordeling van dhr. Kavala betreurt en oproept tot zijn vrijlating, zoals de uitspraak van het EHRM luidt.
Wanneer was de laatste keer dat u bezwaar heeft gemaakt bij de Turkse autoriteiten over de zaak van Kavala, die al vierenhalf jaar in de gevangenis zat zonder proces?
Het kabinet brengt de zorgen die bestaan over de mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig en bij iedere passende gelegenheid op. Dit gebeurt in internationale fora, maar ook in gesprekken met de Turkse autoriteiten, op zowel ambtelijk als politiek niveau. De laatste keer dat dit op het hoogste politieke niveau werd besproken was tijdens het gesprek dat Minister-President Rutte voerde met President Erdoğan op 22 maart.
Bent u bereid na deze veroordelingen opnieuw in contact te treden met uw Turkse ambtsgenoot om uw onvrede kenbaar te maken en aan te dringen op de snelle vrijlating van Kavala en de andere politieke gevangenen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal deze boodschap blijven uitdragen, in verschillende fora en op verschillende niveaus zoals beschreven in bovenstaande antwoorden, en zal dit ook doen bij het volgende passende bilaterale contactmoment.
Welke consequenties moeten er wat u betreft op deze veroordeling volgen gezien de uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens om Kavala en Selahattin Demirta vrij te laten?
Het kabinet heeft zich, in gezamenlijkheid met gelijkgezinden, in de RvE hard gemaakt voor de naleving van de uitspraak van het EHRM in de zaak tegen dhr. Kavala en zal dit blijven doen. Op 2 februari 2022 besloot het Comité van Ministers van de Raad van Europa tot het starten van een inbreukprocedure tegen Turkije vanwege de voortdurende detentie van dhr. Kavala. Met dit besluit werd de zaak terugverwezen naar het EHRM voor een opinie over de naleving van deze uitspraak. Na deze opinie zal de zaak worden terugverwezen naar het Comité van Ministers waar eventuele maatregelen zullen worden besproken. Het kabinet kan niet op de verschillende stappen in dit proces vooruitlopen, maar zal zich gedurende dit proces samen met andere RvE-landen continue hard blijven maken voor de uitvoering van het EHRM vonnis. Ditzelfde geldt voor de uitvoering van het vonnis in de zaak van Mr. Demirtas.
Bent u bereid om uzelf hard te maken voor het versneld uitzetten van Turkije uit de Raad van Europa? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat gesprekken in Europees verband over de modernisering van de douane-unie met Turkije na deze veroordelingen niet kunnen worden gestart? Zo nee, waarom niet?
De Europese Raad heeft, onder andere, op aandringen van Nederland geconcludeerd dat een dialoog over mensenrechten en de rechtstaat een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije is en blijft. Het is evident dat dit ook van toepassing is op de eventuele modernisering van de douane-unie.
Het kabinet zal zich inspannen om in een toekomstige discussie over het mandaat en onderhandelingsrichtsnoeren voor de modernisering van de douane-unie duidelijke afspraken te maken over de voortgang die nodig is op het terrein van de rechtsstaat in relatie tot de handelsbetrekkingen met Turkije. Indien de gesprekken over modernisering van de douane-unie echt van start gaan is dit voor de EU een kans om, naast de op belangen gebaseerde samenwerking met Turkije, opnieuw rechtsstaatselementen aan de dialoog met Turkije toe te voegen met als doel om vorderingen te zien op de rechtsstaat en democratie in Turkije.
Bent u bereid om in Europees verband ervoor te pleiten dat de toetredingsonderhandelingen met Turkije officieel worden stopgezet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Het kabinet en de Europese Commissie delen zorgen over de verdere achteruitgang ten aanzien van de rechtsstaat, democratie en de mensenrechten in Turkije. Op basis hiervan is het in de ogen van het kabinet terecht dat de toetredingsonderhandelingen effectief tot stilstand zijn gekomen. Nederland pleit conform de motie van de leden Roemer en Segers2 in Europees kader reeds geruime tijd voor de opschorting van pretoetredingssteun (IPA) aan Turkije. Voor volledige opschorting van de IPA-steun voor Turkije blijkt echter onvoldoende draagvlak binnen de Raad.
Bent u bereid zich in Europees verband hard te maken om degenen die verantwoordelijk zijn voor deze politieke rechtszaak op de Europese sanctielijst te zetten? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 3, kaart het kabinet de zorgen die bestaan over de mensenrechtensituatie in Turkije regelmatig op verschillende niveaus aan. De laatste keer dat dit op het hoogste politieke niveau werd besproken was tijdens het gesprek dat Minister-President Rutte voerde met President Erdoğan op 22 maart. Ten aanzien van de overige sancties wacht het kabinet de volgende stappen af in de inbreukprocedure binnen de RvE.
Gaat u de Turkse ambassadeur ontbieden? Welke andere bilaterale stappen, zoals op het vlak van economische sancties en justitiële- en politiesamenwerking, bent u bereid te zetten?
Zie antwoord vraag 9.
De sancties van het Verenigd Koninkrijk aan Bosnisch Servische politici Milorad Dodik en Zeljka Cvijanovic |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over het Verenigd Koninkrijk waarin het sancties oplegt aan Milorad Dodik en Zeljka Cvijanovic wegens «ondermijning van de legitimiteit en functionaliteit van Bosnië en Herzegovina»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Dodik alsmede Cvijanovic, aangemoedigd door Poetin, doelbewust de zwaarbevochten vrede in Bosnië en Herzegovina ondermijnen? Zo nee, waarom niet?
Ik vind dat de uitspraken en acties van Dodik en Cvijanovic bijdragen aan toenemende spanningen, de politieke eenheid van Bosnië-Herzegovina ondermijnen en dat ze de risico’s op incidenten verhogen.
Bent u bekend met de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 47), waarin het kabinet verzocht wordt om in de Europese Unie te pleiten voor een sanctiepakket, dat direct gericht is op Milorad Dodik en zijn machtskring om druk te houden op het Bosnisch-Servische deel, zonder dat de bevolking van Bosnië wordt geraakt? Zo ja, deelt u de mening dat de allernieuwste sancties vanuit het Verenigd Koninkrijk aansluiten bij de bovengenoemde motie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben bekend met de motie van het lid Kuzu (kamerstuk 35 925-V, nr. 47). Voor de uitvoering daarvan verwijs ik naar het antwoord op vraag 4. Het Verenigd Koninkrijk heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bilaterale sancties op te leggen.
Op welke manier heeft de regering inspanningen gedaan om de motie van het lid Kuzu (Kamerstuk 35 925 V, nr. 47) uit te voeren? Vindt u ook dat deze inspanningen onvoldoende zijn om adequaat tot het doel te komen? Zo ja, waarom bent u die mening toegedaan? Zo nee, welke aanvullende inspanningen gaat u nemen?
De toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken heeft ter uitvoering van deze motie op de Raad Algemene Zaken van 14 december 20212 gepleit voor een sanctiepakket, dat direct gericht is op Milorad Dodik en zijn machtskring om druk te houden op het Bosnisch-Servische deel, zonder dat de bevolking van Bosnië wordt geraakt. Dat pleidooi vond toen echter geen weerklank in de Raad en kan ook op dit moment niet op voldoende steun rekenen. Het kabinet blijft zich inzetten om de optie van persoonsgerichte sancties op tafel te houden. Dit gebeurt in EU-verband en in bilaterale contacten met EU-partners.
Kunt u een analyse geven waarom het Verenigd Koninkrijk wel over is gegaan op sancties en de Europese Unie niet?
Het Verenigd Koninkrijk heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bilaterale sancties op te leggen. Het besluit tot het instellen van sancties in EU-kader ligt echter bij de Raad en niet bij individuele lidstaten. Dat brengt een complexer proces mee waarvoor unanimiteit vereist is. Dat kost meer tijd. Indien een akkoord wordt bereikt, levert het uiteindelijk wel maatregelen op die effectiever zijn dan maatregelen van individuele landen.
Welke lidstaten liggen dwars als het gaat om het overgaan op sancties aan de Bosnisch Servische politici? Met welke argumentatie?
Hongarije heeft zich publiekelijk uitgesproken tegen enige vorm van sancties tegen Dodik. Het zegt liever een focus te zien op dialoog met het Bosnisch-Servisch leiderschap.
Bent u bereid om stappen te ondernemen om overeenkomstige sancties te treffen, evenals in het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, hoe bent u van plan om dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 zal het kabinet zich in EU-verband en in bilaterale contacten met EU-partners blijven inzetten om de optie van persoonsgerichte sancties op tafel te houden. In Nederland bestaat er op dit moment geen juridische basis voor het instellen van bilaterale sancties als handelsmaatregelen of een inreisverbod.
Zijn er nog andere sancties denkbaar die getroffen kunnen worden tegen de machtskring van Milorad Dodik?
Naast persoonsgerichte sancties binnen het bestaande EU-sanctieregime zijn andere maatregelen denkbaar, zoals het conditioneren van financiële steun aan Bosnië-Herzegovina. Op de Raad Buitenlandse Zaken van 21 februari 20223 werd dit besproken. Lidstaten onderstreepten het belang van Europese maatregelen, complementair aan dialoog, die ingezet kunnen worden om druk op het Bosnisch-Servisch leiderschap te verhogen om de voorgenomen acties te voorkomen. In de praktijk heeft dit, met steun van Nederland, geleid tot het aanhouden van de financiering van twee grote Europese infrastructurele projecten in Republika Srpska, ter waarde van EUR 84 miljoen en EUR 463 miljoen, tot er een einde komt aan de huidige politieke crisis en de Bosnische staatsinstellingen weer volledig functioneel zijn.
Bent u ook bekend met andere landen die overeenkomstige sancties treffen vergelijkbaar met het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, kunt u een overzicht geven van deze landen?
Ja. Naast het Verenigd Koninkrijk heeft ook de Verenigde Staten sancties aan Bosnische politici opgelegd.
Het nieuwsbericht ‘Nederland wil nog dit jaar van gas en kolen uit Rusland af’ |
|
Silvio Erkens (VVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat «Nederland wil nog dit jaar van gas en kolen uit Rusland af»?1
Ja.
Hoe apprecieert u het feit dat Duitsland al heeft bepaald om te stoppen met het importeren van Russische olie? Hoe verwacht Duitsland aan hun olievraag te voldoen? Hoe verwacht u dat deze beslissing effect heeft binnen de Europese oliemarkt? Zal de afhankelijkheid van Russische olie van andere EU-lidstaten toenemen?
Duitsland heeft aangegeven dezelfde ambities als Nederland te hebben waar het gaat om het stoppen met de import van Russische fossiele brandstoffen. Dat wordt ook gereflecteerd door het unaniem genomen besluit van de Raad van Ministers voor een zesde sanctiepakket om per 5 december 2022 de import van ruwe olie te stoppen, en twee maanden later de import van geraffineerde producten. Hoewel Duitsland formeel nog gebruik zou mogen maken van de olie die via de pijplijn binnenkomt, hebben ze onomwonden aangegeven dit niet te zullen doen. Daardoor zal te zijner tijd ca. 85% tot 90% van alle Russische olie buiten de EU gehouden worden.
Op dit moment is niet te overzien hoeveel vaten er per dag minder zullen worden afgenomen door het stoppen van de olie-import uit Rusland: dit ligt aan onder meer de productieverhogingen door de VS en OPEC-landen. Het blijft daarom belangrijk om in te zetten op het verminderen van het gebruik van olie vanuit welke bron dan ook.
Kunt u, vooruitlopend op de door u aangevraagde studie aan de Europese Commissie over de effecten van een olie-embargo van Russische olie, gedetailleerder aangeven wat u verwacht dat de effecten zijn voor Nederland? Welke acties moet Nederland voorbereiden om de impact hiervan zoveel mogelijk te beperken?
In 2021 en ook het eerste kwartaal van 2022 kwam ruim 34% van de ruwe aardolie, die in Nederlandse raffinaderijen werd verwerkt, uit Rusland. Russische ruwe aardolie is van een middelzware kwaliteit en hiermee bij uitstek geschikt voor productie van diesel in de Nederlandse raffinaderijen, die zijn afgestemd op dit type Russische ruwe aardolie. Daarmee is Nederland netto exporteur van diesel. Dit is opmerkelijk, omdat de EU meer diesel importeert dan exporteert met een grote netto import van diesel (1,1Mb/d (Million barrels per day)). Ongeveer 0,6Mb/d olie die vanuit Rusland Nederland binnenkomt is bestemd voor doorvoer, waarvan 0,3Mb/d ruwe olie en 0,3Mb/d olieproducten.
Daarnaast kunnen er ook olieproducten die in Nederland geraffineerd zijn met Russische ruwe aardolie doorgevoerd worden naar ons achterland. Het is niet te zeggen hoeveel van deze doorvoer Russische ruwe olie of olieproducten bevat. Nederland heeft een belangrijke positie ten opzichte van internationale partners in het leveren van vloeibare brand- en grondstoffen. Rotterdam is de tweede bunkerbrandstofhaven ter wereld en Amsterdam is de grootste exporthaven van benzine ter wereld. Vele nationale en internationale afnemers vertrouwen op de diensten van deze en andere Nederlandse raffinaderijen, chemische bedrijven, opslagfaciliteiten en infrastructuur. Ook EU-landen zoals Duitsland zijn afhankelijk van de inzet van onze havens en infrastructuur.
Bovendien is olie overal in de onze economieën verweven en is een belangrijke grondstof voor veel sectoren: Het wegvallen van olie-import uit Rusland zal dus gevolgen hebben voor de Nederlandse economie. Ik analyseer momenteel hoe daartoe proactief mitigerende maatregelen kunnen worden genomen.
Hoe gaat u voorkomen dat Russische olie door middel van blending (49% Russische olie, 51% andersoortige olie waardoor de olie niet meer het etiket «Rusland» heeft) alsnog op de Nederlandse markt terecht komt? Welke actoren zijn hier volgens u van belang om het gesprek mee aan te gaan?
Wat er met Russische aardolie wereldwijd gebeurd, is niet te traceren. Landen die geen sancties kennen tegen Russische olie, kunnen dit blijven importeren, verwerken en verhandelen. De oliemarkt is een mondiale markt en derhalve zeer lastig tot onmogelijk te controleren.
Nederland blijft zich evenwel inzetten voor het opnemen, in volgende sanctiepakketten, van bepalingen die dit probleem adresseren.
In hoeverre doen olie-importeurs in Nederland momenteel aan self sanctioning met betrekking tot Russische olie? Welk percentage van de Nederlandse oliemarkt gaat het dan om?
Het kabinet heeft in de Kamerbrief van 22 april jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302) aangegeven zo snel mogelijk onafhankelijk te willen zijn van Russische energie, waaronder olie en gas en heeft het bedrijfsleven opgeroepen ook zo snel mogelijk over te schakelen op andere leveranciers dan Rusland. Er is helaas geen inzicht te geven in de contracten. Deze hebben een looptijd die dient te worden nageleefd. Bij afloop kan afname worden gestopt. Het is bekend dat een aantal bedrijven aan self sanctioning doen, andere nog niet.
Olie uit pijpleidingen, maar ook gas uit pijpleidingen, is goedkoper dan olie- en gastransport via schip. Welke mogelijkheden ziet u op Nederlands, maar ook op Europees, niveau om de markt ook na de Oekraïne-oorlog en een eventuele afname van self sanctioning, van goedkope Russische olie en gas af te houden?
Verdere diversificatie van leveranciers en het versnellen van de energietransitie helpen om van goedkope Russische olie en gas af te stappen. Daarnaast is verdere verduurzaming en daarmee besparing belangrijk zodat we überhaupt minder olie en gas nodig hebben.
Hoe ziet u hierbij specifiek de optie voor een verhoogd importtarief van olie en gas uit Rusland? Wat zijn de voordelen als dit Europees wordt opgepakt? En andersom, welke nadelen zijn er als dit alleen door Nederland wordt opgepakt?
De optie van een importtarief is meermaals op Europees niveau de revue gepasseerd. Er is echter, conform de Nederlandse inzet, voor gekozen om vooral in te zetten op een algeheel verbod op Europees niveau. Ondanks enkele uitzonderingen zal ca. 85 tot 90 procent van de Russische olie gesanctioneerd zijn, en dus niet meer de EU-markt op komen. In de komende periode zet Nederland erop in om te zorgen dat het verbod zo strak mogelijk gehandhaafd wordt, onder meer door actief in de gaten te houden dat er geen doorverkoop plaatsvindt van olie die onder buisleidingen nog binnenkomt.
Zou u de verwachte effecten van een verhoogd importtarief voor olie en gas uit Rusland kunnen toelichten? Hoe hoog zou een dergelijk importtarief moeten zijn om effect te hebben? Hoeveel extra inkomsten zou dat opleveren? Bent u bereid om hier op Europees niveau ook voor te pleiten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe apprecieert u het feit dat u Nederland als doel oplegt om ongeveer 6 miljard kuub gas te vervangen (gelijk aan het aandeel Russisch gas in de Nederlandse gasmix), terwijl we in een Europese gasmarkt zitten en alle door Nederland genomen maatregelen, zoals de LNG-tanker in de Eemshaven, voor de Europese gasmarkt ingezet kunnen worden? Geeft u daarmee ook impliciet aan dat u vindt dat alle andere landen maatregelen moeten nemen om voor gasvervanging gelijk aan hun aandeel Russisch gas in hun gasmix moeten komen? Heeft u ook overwogen, gezien de rol van Nederland als doorvoerland en de genomen maatregelen, het doel hoger dan 6 miljard kuub te laten zijn? Waarom wel, of waarom niet?
Ik zet me op dit moment in om een zo groot mogelijk deel van het statistisch aandeel2 Russisch aardgas dat we in Nederland verbruiken te besparen en vervangen. Dit is toegelicht in de Kamerbrieven van 22 april jl. en 20 juni jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 302 en Kamerstuk 29 023, nr. 312) en meest recent ook in de Kamerbrief van 21 juli jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 337). De op 20 juni jl. door mij aangekondigde maatregelen, zoals het opheffen van de productiebeperkingen van kolencentrales en een mogelijke tijdelijke besparingstender zullen voor een verdere reductie van de gasvraag in Nederland zorgen. In Nederland zorgt dat er voor dat we ons statistisch deel van het Russische gasverbruik relatief snel kunnen vervangen of besparen.
Andere EU-lidstaten, zoals Italië en Duitsland, zijn voor een veel groter deel afhankelijk van Russisch gas en kunnen daardoor niet alles vervangen of besparen op korte termijn. Ik ga er van uit dat andere EU-landen er ook het maximale aan zullen doen om zo veel mogelijk aardgas te besparen of vervangen. Hiervoor is relevant dat de Europese Commissie (EC) op 20 juli jl. haar communicatie «Save gas for a safe winter» uitgebracht. Met deze communicatie wil de EC bereiken dat de lidstaten de maatregelen die zij in aanloop naar de komende winter nemen om de gasvoorziening zo onverstoord mogelijk te laten doorgaan versneld uitvoeren en ook beter onderling afstemmen. Daarbij wijst de EC ook op de noodzaak van extra energiebesparing, het verminderen van het gasverbruik voor verwarming en verkoeling, de mogelijkheden van brandstofomschakeling en marktgebaseerde maatregelen om het gasverbruik door de industrie te verminderen. Voor dit laatste presenteert de EC haar European Gas Demand Reduction Plan. Voor de verdere implementatie hiervan heeft de EC, als onderdeel van haar communicatie, een verordening voorgesteld met daarin een vrijwillig gasbesparingsdoel van 15% voor alle lidstaten. Deze voorstellen zijn besproken tijdens de extra Energieraad op 26 juli jl. waar hierover een akkoord is bereikt. Uw Kamer wordt over de uitkomst van deze Energieraad geïnformeerd.
Hoe apprecieert u daarbij het feit dat door uw omzetting van de gasopslag van Grijpskerk van hoogcalorisch gas naar laagcalorisch gas, de gasopslag Grijpskerk eigenlijk maar met ongeveer 1 miljard kuub gevuld kan worden (zoals aangegeven in het GTS-advies van 14 maart, voetnoot 5)? Hoe verhoudt dat zich tot uw uitspraak in de kamerbrief van 22 april dat Grijpskerk «volledig» wordt gevuld?
De gasopslag Grijpskerk is nodig om sluiting van het Groningenveld mogelijk te maken, zoals ook aangegeven door de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (Kamerstuk 33 529, nr. 996). Om sluiting van het Groningenveld in 2023 binnen bereik te houden wordt de opslag de komende periode voor 100% gevuld met laagcalorisch gas. In totaal gaat het dan om 2,4 miljard Nm3. Vanwege de omzetting van Grijpskerk van hoog- naar laagcalorisch gas is ca. 1 miljard Nm3 direct inzetbaar als laagcalorisch gas. Het dan nog resterende gas is een mengsel van hoog- en laagcalorisch gas dat na bijmenging van stikstof inzetbaar is mits voldoende capaciteit beschikbaar is bij stikstofinstallaties en het gas ook daarnaartoe getransporteerd kan worden. De beschikbare capaciteit om stikstof bij te mengen wordt vergroot met de bouw van een nieuwe stikstofinstallatie in Zuidbroek. Daarnaast bekijk ik momenteel de opties om te garanderen dat er voldoende transportcapaciteit beschikbaar is om het resterende gas uit de gasopslag Grijpskerk naar de stikstofinstallaties te kunnen transporteren. Ik zal uw Kamer hierover informeren bij de besluitvorming over de gaswinning uit het Groningenveld voor het gasjaar 2022–2023.
Hoe apprecieert u het vullen van Grijpskerk met laagcalorisch gas in relatie tot de vulling van de hoogcalorische gasopslag Bergermeer? Zou Bergermeer niet met meer gas (80% i.p.v. 70%) gevuld moeten worden om de leveringszekerheid voor hoogcalorisch gas op orde te houden? Zou dat niet meer recht doen aan het feit dat Bergermeer ook aan het einde de afgelopen winter al vrijwel leeg was?
In de brieven van 20 juni en 5 juli jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 312 en Kamerstuk 33 529, nr. 1056) heb ik aangegeven dat ik mij er op richt om de gasopslagen te vullen boven de Europese streefdoelen. De moties Kops en Erkens/Kröger (Kamerstuk 29 023, nrs. 313 en 317) roepen mij daartoe ook op.
In de brief van 5 juli jl. ben ik specifiek ingegaan op de maatregelen die zijn en worden genomen om de gasopslag Bergermeer te vullen. In de brief van 21 juli jl. heb ik aangegeven dat in gesprek met EBN om meer dan het eerder aangegeven maximum van 11 TWh te laten vullen en dat ik onderzoek welke mogelijkheden er zijn om de gasopslag Norg verder te vullen met geconverteerd hoogcalorisch gas.
Overigens geldt dat in Nederland historisch gezien altijd de nadruk heeft gelegen op het vullen van de opslagen voor laagcalorisch gas omdat dat het gas is dat wordt gebruikt door vrijwel alle huishoudens en elders in de gebouwde omgeving zoals op de meeste bedrijventerreinen. Juist dat gasgebruik wordt gekenmerkt door een lage vraag in de zomer en een hoge vraag in de winter. Met gasopslagen wordt daarin voorzien. Het huidige gebruik van hoogcalorisch gas kent een dergelijk fluctuatie veel minder.
Hoe verhouden de kosten van het afschakelen van de eerste gasverbruikers onder het Bescherm- en Herstelplan Gas zich tot het vullen van de gasopslag Bergermeer met 80% in plaats van 70%? Met andere woorden, als we de gashoeveelheid die het verschil is tussen de vulling van 70% en 80% van de gasopslag vergelijken met de hoeveelheid gasverbruikers die afgeschakeld moeten worden om een soortgelijke hoeveelheid gas te besparen, hoeveel compensatie zou dan aan deze bedrijven gegeven moeten worden? En wat zouden daar de maatschappelijke gevolgen verder van zijn, voor bijvoorbeeld het vestigingsklimaat, hoeveelheid werknemers dat thuis komt te zitten en andere gevolgen?
Dit is niet op voorhand uit te rekenen. Dit hangt af van de subsidiebehoefte die er is voor het vullen van de gasopslag Bergermeer. En in hoeverre bedrijven eventueel zouden moeten afschakelen in het geval van een fysiek gastekort. De vulgraden zijn niet de enige factor die bepaalt hoe groot de kans is dat in het kader van het Bescherm- en Herstelplan Gas bedrijven moeten afschakelen. Zoals in de brief van 21 juli jl. is toegelicht, heeft GTS berekend dat er komende winter in Nederland geen gastekort hoeft op te treden, mits voldaan wordt aan een aantal randvoorwaarden. Hierbij speelt bijvoorbeeld de aanvoer van LNG en de toevoer via pijpleidingen uit andere landen een belangrijke rol. Ik neem naast het stimuleren van het vullen van de gasopslagen meer maatregelen die er voor moeten zorgen dat de kans dat we Nederlandse bedrijven moeten afschakelen zo klein mogelijk is, zoals maatregelen op gebied van energiebesparing en het uitbreiden van de LNG importcapaciteit in de Eemshaven en Rotterdam. Daarnaast heeft het kabinet, tegelijk met het afkondigen van de vroegtijdige waarschuwing als bedoeld in het Bescherm- en Herstelplan Gas, op 20 juni jl. enkele maatregelen aangekondigd waarmee wordt beoogd te voorkomen dat we op een later moment in een noodsituatie terecht komen en verregaande maatregelen moeten nemen.
Deel u de mening dat de toepassing van het Bescherm- en Herstelplan Gas tot forse negatieve gevolgen zou leiden en dat het daarom koste wat het kost voorkomen moet worden? Bent u bereid om in gesprek te gaan met relevante partijen over de bereidheid van de sector om zelf ook bij te dragen aan een hogere vulgraad, van bijvoorbeeld 80%?
Het Bescherm- en Herstelplan Gas voorziet voor de drie door de verordening gasleveringszekerheid geïdentificeerde niveaus van gascrisis in maatregelen ter bestrijding daarvan. Gedurende de eerste twee niveaus is het aan de markt om deze maatregelen met behulp van marktgebaseerde maatregelen te bestrijden. Pas als het derde en hoogste niveau van gascrisis wordt afgekondigd is het aan de overheid om een noodsituatie met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen te bestrijden. Deze maatregelen die in het Bescherm- en Herstelplan gas zijn opgenomen lopen voorts op in mate waarin zij ingrijpen, waarbij eerst wordt voorzien in vrijwillige maatregelen en daarna pas in dwingende. De opvatting dat maatregelen uit het Bescherm- en Herstelplan Gas leiden tot forse negatieve gevolgen deel ik waar het gaat om enkele specifieke niet-marktgebaseerde maatregelen uit het Bescherm- en Herstelplan met een dwingend karakter, zoals het afsluiten van afnemers.
Om te voorkomen dat we in een noodsituatie terechtkomen en genoodzaakt zijn dergelijke ingrijpende maatregelen te treffen heb ik bij het afkondigen van de vroegtijdige waarschuwing op 20 juni jl. enkele maatregelen aangekondigd waarmee wordt beoogd het gasverbruik terug te dringen. In de brief van 21 juli jl. ben ik hier nader op ingegaan.
U geeft ook aan in uw recente Kamerbrief dat er een kans aanwezig is dat Rusland zelf besluit om op korte termijn te stoppen met gasleveringen. Hoe groot schat u de kans in dat dat gebeurt? Is Nederland voorbereid op een dergelijke abrupte stop? Heeft u dat scenario en bijbehorende acties klaarliggen?
Het is heel moeilijk te voorspellen of en wanneer dit zou kunnen gebeuren. De mate waarin een fysiek gastekort ontstaat is afhankelijk van aan welke EU-landen Rusland zou stoppen met leveren, of het gaat om een volledige afsluiting of een gedeeltelijke en in hoeverre de getroffen landen hun gasverbruik kunnen beperken (door onder andere het (gedeeltelijk) afschakelen van hun industrie). In de brief van 21 juli jl. heb ik u geïnformeerd over de ontwikkelingen in de gastoevoer via de Nord Stream I gasleiding naar Europa. Ik ben daarbij ook ingegaan op de bevindingen van GTS voor het scenario dat er een jaar lang geen Russisch gas zou kunnen worden geïmporteerd. GTS verwacht aankomende winter geen fysiek tekort, mits wordt voldaan aan een aantal randvoorwaarden. In het geval er desondanks in Nederland een fysiek tekort is zijn we hierop voorbereid met het Bescherm- en Herstelplan Gas. Gezien de ontwikkelingen in andere Europese landen heeft het kabinet op 20 juni jl. besloten de eerste fase van het Bescherm- en Herstelplan gas af te kondigen (vroegtijdige waarschuwing)3.
Bent u ook al scenario’s aan het uitwerken voor de winter van ’23/’24? Welke lessen trekt u hierbij uit de afgelopen winter? Welke acties zou u dit jaar al moeten nemen om de leveringszekerheid van gas voor de winter van ’23/’24 al beter te borgen?
Ik richt me op dit moment met name op de winter ’22 -’23 voor het nemen van maatregelen, zoals het stimuleren van het vullen van de gasopslag Bergermeer en het fors verhogen van de LNG-importcapaciteit. Daarnaast zal ik u zoals eerder toegezegd nader informeren over de scenario’s voor komende winter, inclusief de maatschappelijke gevolgen. Er wordt uiteraard ook nagedacht over de volgende winters, hoewel het moeilijk te voorspellen is wat de situatie dan zal zijn op de gasmarkt. Dat neemt niet weg dat ik versneld maatregelen neem die ons gasverbruik structureel moeten terugdringen. Ik verwijs hiervoor onder meer naar mijn recente Kamerbrief van 20 juni jl.4
Bent u bereid om voor zowel de komende winter als de daaropvolgende winter nogmaals adviezen uit te vragen bij partijen als Gasunie Transport Services (GTS) en Energie Beheer Nederland (EBN) voor additionele suggesties voor het versterken van de leveringszekerheid de komende periode?
Met GTS is er vanuit mijn ministerie dagelijks contact over de stand van zaken op gebied van leveringszekerheid. Daarnaast heeft GTS een rol als wettelijk adviseur voor de leveringszekerheid op grond van de Gaswet. In die hoedanigheid heeft GTS alleen al dit jaar al meermaals adviezen uitgebracht op gebied van leveringszekerheid, die ook met uw Kamer zijn gedeeld. Waar nodig vraag ik aan GTS aanvullende adviezen uit. Ook met Energie Beheer Nederland, een staatdeelneming waarvan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de aandeelhouder is, is er nauw contact. Op structurele basis maar ook gericht in het kader van specifieke maatregelen voor het borgen van de leveringszekerheid, zoals het vullen van gasopslag Bergermeer (zie de brief van 5 juli jl., Kamerstuk 33 529, nr. 1056). Ook spreek ik regelmatig met een breed scala aan partijen over het borgen van de leveringszekerheid gas. Zo vindt er bijvoorbeeld in augustus een expertsessie plaats met de bewindspersonen over dit onderwerp.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden uiterlijk dinsdag 10 mei?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De datahonger van de overheid |
|
Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u een schatting geven van hoeveel instanties en personen gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) van een willekeurige inwoner kunnen opvragen? Zo nee, waarom niet?1
Ik kan tot op zekere hoogte een schatting geven van het gemiddelde aantal instanties dat toegang heeft tot de BRP-gegevens van een persoon die staat ingeschreven in de BRP. Ik hecht eraan daarbij enige context te schetsen, zodat duidelijk is waar ik inzage in kan geven.
De BRP bestaat uit twee componenten: de gemeentelijke voorzieningen en de centrale voorzieningen. De gemeentelijke voorzieningen bevatten de persoonslijsten van inwoners van de gemeente. Als de gemeente de BRP-gegevens van eigen inwoners nodig heeft, raadpleegt zij daarvoor haar eigen voorzieningen. Gemeenten mogen uitsluitend gegevens verstrekken aan organisaties als deze zijn opgenomen in de Verordening gegevensverstrekking BRP van de desbetreffende gemeente.2 Ik heb geen toegang tot de voorzieningen van de gemeenten en kan daarom ook geen informatie geven over het aantal organisaties dat toegang heeft tot de gemeentelijke voorzieningen.
De centrale voorzieningen van de BRP bevatten de kopieën van alle persoonslijsten die gemeenten bijhouden. Ik ben verantwoordelijk voor de verstrekking van gegevens uit de centrale voorzieningen aan overheidsorganen en aan derden die werkzaamheden van gewichtig maatschappelijk belang verrichten, ook wel «gebruikers» genoemd.
Onlangs heb ik de Tweede Kamer op uw verzoek een overzicht toegezonden van gebruikers van de centrale voorzieningen van de BRP.3 De gegevens uit de centrale voorzieningen kunnen op drie manieren worden verstrekt aan deze gebruikers:
Op basis van een zoekvraag. De gebruiker heeft gegevens over een bepaalde burger nodig, en vraagt deze op.
Spontaan (automatisch). De gebruiker krijgt een gegeven over een burger automatisch verstrekt als dat gegeven wijzigt. Bijvoorbeeld het adres bij verhuizing, of het overlijden.
Op selectie/conditioneel. De gebruiker krijgt een set gegevens eenmalig of periodiek verstrekt indien de gegevens over een groep personen voldoen aan bepaalde voorwaarden. Bijvoorbeeld de gegevens over alle personen die moeten worden opgeroepen voor een bevolkingsonderzoek.
Er mogen nooit willekeurig gegevens worden opgevraagd. Voor iedere gebruiker wordt nauwkeurig getoetst welke gegevens over welke personen zij nodig heeft om haar taken uit te voeren. Daarbij wordt ook bepaald op welke wijze de gegevens worden verstrekt. Dit wordt vastgelegd in een autorisatiebesluit, dat is te raadplegen via de website van de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna: RvIG).4 Ook moet de gebruiker technisch aansluiten op de centrale voorziening; hiervoor gelden strenge eisen. Waar mogelijk worden ook technische beperkingen opgelegd. Dat is uitsluitend mogelijk als de gegevens waarmee de doelgroep wordt beperkt, deel uitmaken van de gegevensset in de BRP. Bijvoorbeeld het adres, als er alleen gegevens mogen worden opgevraagd van personen binnen een bepaalde regio. Veel gebruikers van de BRP voeren echter taken uit waarvoor de doelgroep niet technisch in te perken is. Denk bijvoorbeeld aan een pensioenfonds.
Op dit moment zijn er 1004 directe technische aansluitingen op de centrale voorzieningen van de BRP (daarin zijn de bijhoudingsaansluitingen5 van de gemeente niet meegeteld). Achter die aansluitingen zitten ongeveer 3000 gebruikers. Over welke personen gegevens mogen worden opgevraagd middels die technische aansluiting, hangt af van de autorisatie. Gemiddeld genomen wordt over burgers aan 15 gebruikers spontaan/selectief/conditioneel gegevens verstrekt (ad 2 en 3).6 Het is niet mogelijk een schatting te geven van het aantal gebruikers dat gegevens kan opvragen over een willekeurige burger omdat daarvoor protocolleringsgegevens over verstrekkingen op basis van zoekvragen (ad 1) van (alle) burgers moeten worden geanalyseerd (verwerkt in de zin van de AVG). Daarvoor bestaat geen grondslag.
Vindt u het wenselijk dat, wanneer er nog meer instanties toegang krijgen tot de BRP (voortvloeiend uit de onlangs aangenomen Wet basisregistratie personen2), het aantal onnodige opvragingen van persoonsgegevens eerder toe dan af zal nemen? Kunt u uw antwoord uitgebreid motiveren?
Uit de onlangs door uw Kamer aangenomen wetswijziging vloeit niet voort dat nog meer organisaties toegang krijgen tot de BRP. Deze wijziging van de Wet basisregistratie personen (hierna: Wet BRP) ziet op het onderzoek naar onjuiste adresgegevens in de BRP (de Landelijke Aanpak Adreskwaliteit, ofwel LAA). De wetswijziging brengt geen verandering aan in de toegang van organisaties tot de BRP. Om toegang te krijgen tot de BRP, moeten overheidsorganisaties een autorisatieverzoek indienen bij de RvIG. Er wordt alleen toegang verleend indien dat noodzakelijk is voor de werkzaamheden die het overheidsorgaan uitvoert. In het autorisatiebesluit wordt bepaald op welke gegevens van welke groep personen de organisatie recht heeft. Aan derden (niet-overheidsorganisaties) wordt alleen toegang tot de BRP verleend voor zover de werkzaamheden die zij uitvoeren zijn aangewezen als werkzaamheden met gewichtig maatschappelijk belang in bijlage 4 bij het Besluit BRP. De genoemde wetswijziging brengt hier geen verandering in aan.
In het algemeen laat het toetsingskader van de Wet BRP wel toe dat de toegang tot de BRP kan worden uitgebreid in verband met nieuwe overheidstaken die moeten worden uitgevoerd, en taken van gewichtig maatschappelijk belang die bij derden worden belegd. Denk hierbij aan toezichthouders, pensioenfondsen en zorgverzekeraars. Ik acht dat wenselijk, omdat actuele, juiste persoonsgegevens van groot belang zijn voor de goede uitvoering van (publieke) taken.
Vindt u het te verklaren dat ongerelateerde gemeenten van een inwoner of diens familie – zonder enige verklaarbare reden – in iemands BRP-gegevens kijkt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten voeren soms taken uit ten aanzien van personen die niet in de gemeente wonen en hebben daarvoor in sommige gevallen persoonsgegevens nodig uit de BRP. Zij zijn daarvoor geautoriseerd in de zogenoemde «GABA-autorisatie». De gegevens mogen bijvoorbeeld worden opgevraagd als iemand een pand bezit in een andere gemeente dan de woongemeente. De gegevens zijn dan nodig voor belastingheffing door de gemeente. Of bijvoorbeeld als een inwoner van een andere gemeente een parkeerboete krijgt, zodat deze naar het juiste adres kan worden verzonden.
Gemeenten mogen alleen gegevens opvragen als dat noodzakelijk is. De gemeente moet achteraf ook kunnen uitleggen waarom gegevens zijn geraadpleegd. Indien gemeenten de gegevens niet langer nodig hebben voor de uitvoering van hun taken, dienen zij de persoonsgegevens (met inachtneming van eventuele bewaartermijnen) te verwijderen. Ik vind het belangrijk dat gegevens enkel worden gebruikt voor zover dat noodzakelijk is en dat gemeenten en andere organisaties te allen tijde kunnen verklaren waarvoor BRP-gegevens zijn of worden geraadpleegd. Ik ben daarover in gesprek met de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken en de Vereniging Nederlandse Gemeenten.
Waarom wordt de inzage niet getoetst op de vraag of de inzage gegrond is? Kunt u uw antwoord toelichten?
De RvIG toetst voorafgaand aan het verlenen van toegang tot de BRP nauwkeurig welke gegevens van welke categorieën personen noodzakelijk zijn voor de taken die een overheidsorgaan of een derde uitvoert (artikel 3.2 en 3.3 Wet BRP). Waar mogelijk worden technische beperkingen aan de bevraging gesteld (zie ook het antwoord op vraag 1). Het is vervolgens aan de overheidsorganen en derden zelf om de gegevens binnen de kaders van het autorisatiebesluit te gebruiken. Gelet op het aantal organisaties dat gebruikmaakt van de BRP, en de grote verscheidenheid aan taken die zij uitvoeren, is het niet mogelijk om de rechtmatigheid van de raadpleging per gebruiker, per keer te beoordelen.
Vindt u het gewenst dat gegevens van inwoners worden opgevraagd via BRP terwijl die gegevens ook via een persoonlijk verzoek aan de inwoner verkregen zouden kunnen worden? Zo ja, waarom? Zo nee, gaat u ervoor zorgen dat inzage in BRP-gegevens als een soort «laatste stap» gaat gelden?
De BRP is van essentieel belang voor het functioneren van de overheid. Een overheid die zijn burgers niet kent of niet weet te vinden, is immers niet in staat de taken uit te voeren die door dezelfde burgers aan haar zijn toevertrouwd. Het doel van de BRP is dan ook het in stand houden van een doelmatige informatievoorziening van de overheid. Het uitgangspunt daarbij is: eenmalig verzamelen en opslaan van relevante persoonsgegevens over de burger in combinatie met meervoudig gebruik van die gegevens door de overheid («eenmalige uitvraag, meervoudig gebruik», het adagium van de basisregistraties). Die opzet leidt er niet alleen toe dat binnen de gehele overheid in beginsel dezelfde gegevens over een burger worden gebruikt, maar betekent ook dat de inbreuk die de overheid maakt op de persoonlijke levenssfeer van de burger beperkt kan blijven. Gelet hierop heeft de burger het recht om een verzoek om gegevens te weigeren als het gegeven in de vorm van een authentiek gegeven beschikbaar is in de BRP (artikel 1.7 Wet BRP).
Om de kwaliteit en daarmee de betrouwbaarheid van gegevens in de BRP zo hoog mogelijk te houden, worden de gegevens in de BRP zo veel mogelijk geregistreerd op basis van sterke brondocumenten, bijvoorbeeld de akten van de burgerlijke stand. Dat zorgt ervoor dat overheidsorganen en derden die gebruikmaken van de BRP er in beginsel op kunnen vertrouwen dat de gegevens die zij verstrekt krijgen uit de BRP juist zijn. Zonder de BRP zouden burgers bij alle verschillende overheidsorganen en derden waarmee ze contact hebben hun persoonsgegevens op verzoek van de overheidsorganen en derden opnieuw moeten doorgeven én zouden zij bewijs moeten aanleveren van de juistheid van die gegevens. Ik vind dat ongewenst gelet op de administratieve lastenverzwaring voor burgers, en de niet te overziene consequenties die dat zou hebben voor de uitvoering van taken door (overheids)organisaties en daarmee voor burgers.
Wel werk ik aan een voorstel op grond waarvan voor het gebruik van BRP-gegevens door organisaties toestemming van de burger vereist is, in die gevallen waarin de BRP-gegevens niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van publieke taken. De eerste organisatie waaraan op basis van toestemming zal worden verstrekt, is de Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie (SILA, zie ook het antwoord op vraag 16). De daarvoor benodigde algemene maatregel van bestuur is op dit moment in consultatie. Het is mijn voornemen om deze mogelijkheid in de toekomst uit te breiden naar andere (maatschappelijke) organisaties.
Waarom hebben ministeries behoefte aan inzage in BRP van inwoners? Op welke grond mogen zij dat precies?
Ministeries (ministers als bestuursorgaan) hebben toegang tot de BRP als dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken en voor zover zij daarvoor zijn geautoriseerd door RvIG. Op de website van RvIG is per ministerie in te zien voor welke taken zij BRP-gegevens mogen gebruiken.
Kunt u regelen dat de reden voor inzage in de BRP altijd bewaard blijft, zodat inwoners die de inzage opvragen de verklaring krijgen voor de inzage? Zo nee, waarom niet?
In ieder autorisatiebesluit wordt vastgelegd voor welke doeleinden (taken) een gebruiker BRP-gegevens mag opvragen. In de BRP-voorzieningen wordt vervolgens bijgehouden welke gebruiker op grond van welk autorisatiebesluit de BRP heeft geraadpleegd. Als de burger inzage vraagt in de verstrekking van zijn BRP-gegevens, krijgt hij of zij een overzicht waarin bij iedere gebruiker een korte toelichting is opgenomen over de doeleinden van de verstrekking. Voor uitgebreidere informatie kan het autorisatiebesluit worden geraadpleegd.
Als de burger precies wil weten waarvoor de BRP-gegevens zijn gebruikt, kan hij of zij een inzageverzoek indienen bij de organisatie die de BRP-gegevens heeft opgevraagd. Op grond van de AVG zijn organisaties die BRP-gegevens opvragen zelf verantwoordelijk voor het bijhouden van de doeleinden van de gegevensverwerking. De desbetreffende organisatie zal dus een reden (doeleinde) moeten kunnen gegeven voor het gebruik van de BRP-gegevens.
Het centraal in de BRP bijhouden van de exacte reden van raadpleging zorgt ervoor dat er meer (gevoelige) gegevens centraal worden bewaard, wat de risico’s voor burgers in het geval van datalekken en met betrekking tot profilering vergroot. Ik ben daarom niet voornemens om de reden voor inzage op gedetailleerder niveau vast te leggen.
Kunt u zich voorstellen dat het angstaanjagend is voor inwoners om te zien wie er allemaal naar persoonsgegevens heeft gekeken zonder dat daar een verklaring voor te geven is? Vindt u dit gewenst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Iedere gebruiker is verplicht om voorafgaand aan de gegevensverwerking (artikel 14 AVG) en desgevraagd (artikel 15 AVG) te verklaren voor welke doeleinden de gegevens zijn of worden gebruikt. De meeste gebruikers houden zich aan de geldende privacywetgeving en vragen alleen die gegevens op in de BRP die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van taken en registreren voor welke doeleinden de gegevens zijn opgevraagd. Indien gebruikers niet kunnen verklaren waarvoor persoonsgegevens zijn gebruikt, is dat inderdaad ongewenst. In het Gebruikersoverleg BRP zal ik de gebruikers wijzen op de verplichting om kunnen verantwoorden waarvoor gegevens zijn gebruikt, en zal ik in overleg bekijken hoe mijn ministerie daarin ondersteuning kan bieden.
Kunt u aangeven wat er nodig is om te zorgen dat inwoners een afschrift krijgen van inzage door een instantie in de BRP? Kunt u uw antwoord toelichten?
Burgers kunnen op dit moment zowel schriftelijk als online inzage krijgen in het gebruik van hun BRP-gegevens. Bij de gemeente kan een overzicht worden opgevraagd. Daarnaast kunnen burgers sinds 15 maart van dit jaar via MijnOverheid inzien welke organisaties automatisch BRP-gegevens krijgen uit de centrale voorziening als er een gegeven wijzigt op de persoonslijst van de burger, bijvoorbeeld bij verhuizing. Het gaat om een gepersonaliseerd overzicht. Bij iedere organisatie wordt globaal uitgelegd waarvoor de BRP-gegevens worden verstrekt. Het overzicht is tot 1 mei jl. 123.323 keer bekeken via MijnOverheid. Dit is de eerste stap naar meer regie op (BRP-)gegevens voor de burger; het is mijn streven om ook de andere soorten verstrekkingen (bevragingen en selectie/conditionele verstrekkingen) online inzichtelijk te maken (punt 8 op de ontwikkelagenda BRP «alle bevragingen van BRP-gegevens inzichtelijk maken»).
Is het toegestaan dat de politie gegevens over familie van een inwoner opvraagt als er een boete is gegeven voor bijvoorbeeld bellen op de fiets, waarbij de familie niet betrokken is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de Wet BRP volgt dat de basisregistratie tot doel heeft om overheidsorganen te voorzien van de in de registratie opgenomen gegevens, voor zover deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van hun taak. Systematische verstrekkingen uit de basisregistratie aan overheidsorganen zijn slechts mogelijk, indien daartoe een autorisatiebesluit is genomen. Voor de politie is op 1 januari 2015 het besluit tot autorisatie voor de systematische verstrekking van gegevens uit de basisregistratie personen in verband met de uitvoering van de politietaak in werking getreden. Dit besluit is in de Staatscourant gepubliceerd en te raadplegen via https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016-8812.
Afhankelijk van de specifieke context kan het voor de politie noodzakelijk zijn niet alleen gegevens over de betreffende persoon te raadplegen, maar ook omtrent diens ouders, kinderen en/of andere familieleden. Dit zal primair eerstegraads verwanten betreffen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de persoon een minderjarige betreft, een anderszins kwetsbaar persoon of een veelpleger. Ook als de persoon deel uitmaakt van een crimineel samenwerkingsverband of als van de persoon geen actuele woon- of verblijfplaats bekend is, kan dit aanleiding zijn ouders, kinderen en/of andere familieleden te bevragen.
Welke extra handeling is nodig om de gegevens van familieleden op te vragen, zoals de woordvoerder van de politie stelt? Wie geeft toestemming, wie toetst de noodzaak? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op straat kan een politiemedewerker via de MEOS telefoon alleen persoonsgegevens over de betreffende persoon ophalen. Daarnaast kan de politiemedewerker indien noodzakelijk en proportioneel, een bevraging op adres uitvoeren.
Het opvragen wie ouders, kinderen en/of ander familieleden zijn kan uitsluitend via de verificatiemodule. De verificatiemodule is alleen vanaf een politielocatie benaderbaar. Niet elke politieambtenaar is geautoriseerd voor het gebruik van deze module. Het is aan de (geautoriseerde) politieambtenaar om af te wegen of de bevraging noodzakelijk en proportioneel is, daar is geen separate toestemming voor nodig.
In hoeveel procent van de gevallen waarbij er een boete is uitgeschreven voor verkeersovertredingen door meerderjarigen zijn er gegevens van familieleden opgevraagd?
Dit wordt niet op deze manier geregistreerd, specifieke cijfers of percentages zijn dan ook niet bekend.
Hoe wordt het registratiesysteem van de politie aangepast?
Op dit moment krijgen alle personen (zoals aangevers, getuigen, verdachten, benadeelden, slachtoffers, etc.) die worden ingevoerd in het politieregistratiesysteem BVH een afnemersindicatie in de personenserver. Dat is een abonnement op de BRP. Dit is nodig om contactgegevens actueel te houden, zodat bv. een aangever of een getuige kan worden benaderd lopende een onderzoek. Met de vanuit het BRP verstrekte gegevens die worden verzameld op de personenserver wordt niets gedaan tenzij een collega een gerichte bevraging doet. De politie streeft er naar dit aantal afnemersindicaties te verminderen omdat het niet nodig is om al deze personen te blijven volgen. Dit doet de politie in stappen. Hierbij zal de politie zich eerst richten op alle personen die geen verdachte zijn. Voor deze personen zal de politie geen of een kortlopend abonnement nemen. Dit jaar past de politie het registratiesysteem hier op aan. In het nieuwe registratiesysteem dat wordt ontwikkeld zal sprake zijn van maatwerk.
Bepaalde aanpassingen zijn al gedaan. Zo worden in de bevragingsmodule niet meer automatisch alle persoonsgegevens van meerdere mensen met eenzelfde naam opgehaald maar moet eerst de juiste persoon worden geselecteerd zodat alleen van deze persoon de gegevens worden opgehaald.
Hoe vaak vraagt de politie gegevens op over de plaats van «geboorte ouder», in verhouding tot andere opvragingen? Is deze opvraging geoorloofd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit wordt niet op deze manier geregistreerd, specifieke cijfers of percentages zijn dan ook niet bekend. Anders dan wordt verondersteld gaat het niet om een specifieke bevraging gericht op de «geboorteplaats ouder», maar maakt dit gegeven onderdeel uit van een gegevensset. Als de ouders van een persoon worden bevraagd, is «geboorteplaats ouder» onderdeel van de gegevensset van de persoon die wordt bevraagd. Ook hiervoor geldt dat een bevraging alleen gedaan mag worden als dat noodzakelijk en proportioneel is.
Hoe is die verhouding bij andere diensten die toegang hebben tot de BRP? Ergo, hoevaak wordt er op geboorteland of geboorteplaats gezocht? Hoeveel op andere persoonsgegevens?
Er zijn 1004 directe aansluitingen op de centrale voorziening van de BRP (autorisaties). 747 van de aansluitingen (ongeveer 3/4e van het totaal) zijn geautoriseerd voor de geboorteplaats van de persoon zelf. 125 aansluitingen (ongeveer 1/8e) zijn geautoriseerd voor het geboorteland van de ouder, en 98 aansluitingen (ongeveer 1/10e) voor de geboorteplaats van de ouder. Dit is de verhouding waarin organisaties gegevens mogen opvragen over het geboorteland en de geboorteplaats uit de BRP.
Hoe kan het dat ondanks een aangenomen motie en een toezegging van de regering destijds, de SILA nog altijd toegang heeft tot de basisregistratie personen?3 4
Bij motie van 8 december 201510 heeft de Tweede Kamer de Minister van BZK inderdaad verzocht om een algehele stopzetting van de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP aan de SILA, omdat volgens de Tweede Kamer voor het verstrekken van persoonsgegevens door de overheid aan (kerk)genootschappen niet langer voldoende rechtvaardiging bestond.
Om de beëindiging te realiseren is eind 2016 een ontwerpbesluit opgesteld, waarmee werd beoogd de SILA te schrappen uit bijlage 4 bij het Besluit BRP.11 De toenmalige vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van de Tweede Kamer heeft vervolgens bij brieven van 20 april 201712 en 9 mei 201713 nadrukkelijk verzocht om geen onomkeerbare stappen te zetten inzake de voorgenomen wijziging tot beëindiging van de verstrekking aan de SILA. Gelet op de ingekomen brieven van de Tweede Kamer en de demissionaire status van het toenmalige kabinet, is besloten inzake het SILA-dossier het wetgevingsproces tot beëindiging van de verstrekking van persoonsgegevens uit de BRP aan de SILA aan te houden. In de brief van 9 juni 201714 is de Tweede Kamer hieromtrent geïnformeerd. In de brief is beschreven dat onderzoek zal worden gedaan naar een uitbreiding van inzagemogelijkheden in verstrekkingen uit de BRP, en de mogelijkheid voor burgers om zelf instanties en organisaties aan te wijzen waaraan een beperkt aantal persoonlijke gegevens automatisch kan worden verstrekt. Vervolgens is in het regeerakkoord 2017–2021 vastgelegd dat een overgangsregime wordt gehanteerd:15 personen over wie op grond van het autorisatiebesluit aan de SILA gegevens worden verstrekt, krijgen de mogelijkheid om – naast de bestaande mogelijkheden om bezwaar te maken tegen de verstrekking – de gegevensverstrekking elektronisch te beëindigen. Over andere burgers (onder wie nieuwe leden en leden die de gegevensverstrekking elektronisch hebben uitgezet) worden geen gegevens verstrekt, tenzij de burger daarvoor (elektronisch) toestemming geeft. In het coalitieakkoord 2021–2025 is ten slotte vastgelegd dat de regering mensen regie wil geven over hun eigen gegevens.16
Conform deze toezeggingen heb ik een algemene maatregel van bestuur in voorbereiding, die regelt dat over nieuwe leden van de bij de SILA aangesloten (kerk)genootschap alleen BRP-gegevens worden verstrekt aan de SILA als daarvoor toestemming wordt gegeven via MijnOverheid. Dat besluit is op dit moment in (internet)consultatie. Huidige leden, waarover op dit moment gegevens worden verstrekt uit de BRP, krijgen de mogelijkheid om de gegevensdeling online via MijnOverheid of schriftelijk te beëindigen. Mijn streven is dat burgers hier vanaf 1 januari 2023 gebruik van kunnen maken. Op de datum van inwerkingtreding van de algemene maatregel van bestuur, zal ook het huidige autorisatiebesluit voor de SILA worden ingetrokken.
Vindt u het in dit tijdsgewricht nog gewenst dat gegevens van inwoners via de BRP zo gemakkelijk te raadplegen zijn? Gezien de waarschuwingen voor de hoeveelheid data dat de overheid heeft over inwoners, de vervuiling in die data, het risico data-lekken en het risico op identiteitsfraude? Kunt uw antwoord toelichten?
Organisaties krijgen alleen onder strenge voorwaarden toegang tot de BRP; zie de antwoorden op de vragen 2 en 4.
Het bericht ‘Datalek gemeente Buren’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Datalek gemeente Buren»?1
Ja
Klopt het bericht dat er 130 Gigabyte (GB) aan gegevens van de gemeente Buren en gemeente Neder-Betuwe is aangeboden op het darkweb? Zo ja, om wat voor gegevens gaat het? Gaat het hier ook om persoonsgegevens?
Ja, het gaat (ook) om persoonsgegevens en vertrouwelijke informatie. Zie ook: https://www.buren.nl/datalek. Ik vind het belangrijk om hierbij aan te geven dat er sprake is van datadiefstal bij de gemeente Buren en niet bij de gemeente Neder-Betuwe. Aangezien de gemeente Buren voor de gemeente Neder-Betuwe taken uitvoert in het kader van de Participatiewet zijn er mogelijk ook persoonsgegevens van een beperkt deel van de inwoners van de gemeente Neder-Betuwe gestolen.
Kunt u delen welke criminelen deze ransomware-aanval hebben uitgevoerd? Zo ja, gaat het hier om een crimineel netwerk? Zo nee, is de politie op de hoogte gesteld van de cyberaanval?
Er is aangifte gedaan bij de Politie. Het is bekend om welke Ransomware-soort dit gaat. Het is duidelijk dat het hier gaat om een groepering die internationaal veel slachtoffers maakt. In overleg met Politie/OM en de Informatiebeveiligingsdienst van de Vereniging van Nederlandse gemeenten (VNG/IBD) deel ik de naam van de groepering niet.
Is bekend op welke manier ransomware criminelen zijn binnengedrongen in de systemen van de gemeente Buren? Zo ja, op welke manier is de aanval verlopen? Worden andere gemeentes over deze modus operandi geïnformeerd, al dan niet via de Informatiebeveiligingsdienst (IBD)?
De gemeente Buren heeft direct na ontdekking van de Ransomware-aanval forensisch onderzoek laten opstarten door gespecialiseerde cybersecuritybedrijven. Deze bedrijven staan in nauw contact met de IBD en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Het onderzoek is in volle gang en de resultaten zullen, zo meldt de gemeente Buren mij, in een publiek rapport beschikbaar worden gesteld.
De IBD heeft de beveiligingsfunctionarissen van Nederlandse gemeenten geïnformeerd over de Ransomware-aanval en de maatregelen die mogelijk zijn om dergelijke situaties te voorkomen. Via de IBD is ook het NCSC betrokken die, waar nodig, andere sectoren zal informeren.
Welke stappen zijn genomen voor de personen waarvan de persoonsgegevens op het darkweb staan? Bent u het ermee eens dat personen ingelicht moeten worden voor potentiele identiteitsfraude? Zo ja, is dat ook gebeurd? Zo nee, waarom niet en beoogt de gemeente dit nog te doen?
Inwoners en ondernemers en ook de medewerkers en raadsleden worden doorlopend door de gemeente Buren geïnformeerd. Waar het gaat om het beperkte deel van de inwoners in Neder-Betuwe die gebruik maken of hebben gemaakt van de Participatiewet, stemt de gemeente Buren met de gemeente Neder-Betuwe af over de wijze van inlichten.
Daar waar individuele inwoners, medewerkers of raadsleden het risico lopen op fraude als gevolg van deze datadiefstal worden zij geïnformeerd door de gemeente. Een gespecialiseerd bedrijf brengt in kaart om welke personen dit gaat.
Zijn er soortgelijke aanvallen bekend die recent bij andere gemeentes hebben plaatsgevonden? Zo ja, om welke gemeentes gaat het hier?
Eerder werden de gemeenten Lochem (2019)2 en Hof van Twente (2020)3 getroffen door een Ransomware-aanval. Daarbij was geen sprake van datadiefstal. Deze gemeenten hebben hier transparant over gecommuniceerd en lessen gedeeld.
Hoe groot acht u de kans dat soortgelijke aanvallen bij andere gemeentes plaatsvinden? Welke stappen worden vanuit de rijksoverheid genomen om gemeentes cyberweerbaar te maken tegen ransomwareaanvallen en andere digitale aanvallen?
Het is niet te voorspellen of en wanneer soortgelijke aanvallen plaatsvinden. Ik kan in elk geval niet uitsluiten dat een dergelijke aanval opnieuw zal plaatsvinden, noch bij een gemeente, noch bij een andere organisatie in een geheel andere sector.
Er is nauw contact met de VNG/IBD om te zien of en welke extra ondersteuning vanuit de rijksoverheid nodig is. Ik verwijs in dat verband naar de beantwoording op schriftelijke vragen van de leden Rajkowski en Strolenberg4, waar mijn ambtsvoorganger Knops een aantal acties heeft uitgelicht, zoals de overheidsbrede cyberoefening en het beschikbaar stellen van lessons learned van incidenten. Ik merk verder op dat de VNG en de IBD ook zelfstandig stappen neemt. Zoals in de beantwoording destijds is aangegeven is informatiebeveiliging een gezamenlijke verantwoordelijkheid die om een gezamenlijke aanpak vraagt.
Zijn er lessen te trekken uit de aanpak van de gemeente Buren nadat bekend werd dat een ransomware-aanval is uitgevoerd? Zo ja, welke lessen kunnen hieruit getrokken worden?
De gemeente Buren meldt mij dat voor dit doel een publieke onderzoeksrapportage en een evaluatie beschikbaar zullen komen. Beide zijn er nog niet. Het is daarom nu nog te vroeg om aan te geven welke concrete lessen uit de aanpak van de gemeente Buren kunnen worden getrokken.
In de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van de leden Rajkowski en Strolenberg (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2021–2022, nr. 887) is te lezen dat gemeentes geholpen worden met een ondersteuningspakket van de IBD voor de processen en maatregelen uit de Baseline informatiebeveiliging Overheid (BIO) met de hoogste prioriteit, in welke mate zijn de kaders en richtlijnen van dit ondersteuningspakket geïmplementeerd bij de gemeente Buren? Wordt bovengenoemd ondersteuningspakket nu als voldoende geacht voor het verhogen van de digitale weerbarheid van gemeentes? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat het hebben van een cyberverdedigingsprotocol handelingsperspectief biedt voor gemeentes en daarmee een goede aanvulling kan zijn voor het instrumentarium van gemeentes om zo goed mogelijk om te gaan met cyberaanvallen en de schade zo beperkt mogelijk te houden? Zo ja, hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 26 643, nr. 753)? Maken gemeentes hier al gebruik van? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
In de reactiebrief5 van mijn ambtsvoorganger op de motie Yesilgöz-Zegerius6 en de eerdergenoemde beantwoording op Kamervragen van de leden Rajkowski en Strolenberg is aangegeven hoe mijn ambtsvoorganger uitvoering heeft gegeven aan de motie.
Ik herhaal hier kort wat mijn ambtsvoorganger in zijn reactiebrief heeft gesteld en waar ik mij bij aansluit. In het beleid wordt niet ingezet op één cyberverdedigingsprotocol voor alle gemeenten, omdat de ene situatie niet de andere is. Hoe er daadwerkelijk moet worden gehandeld is weliswaar context-afhankelijk, maar wel onderworpen aan eisen. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van genoemde Kamervragen, stelt de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) eisen aan het afhandelen van informatiebeveiligingsincidenten met inbegrip met vastgestelde procedures.
De gemeente Buren houdt zich aan de BIO en laat onderzoek doen hoe dit incident heeft kunnen gebeuren; ik gaf dit al aan in mijn antwoord op de vorige vraag. Ik hecht eraan te vermelden dat de gemeente nu midden in een grote crisis verwikkeld is en dat het belangrijk is de uitkomsten van het lopend onderzoek en evaluatie af te wachten. Ook merk ik op dat het college van burgemeester en Wethouders hierover primair verantwoording zal afleggen aan de gemeenteraad.
Uit het onderzoek en de evaluatie moet blijken hoe een dergelijk incident in de toekomst kan worden voorkomen. Dan zal ik ook bezien of het nodig is dat ik aanvullende maatregelen tref.
De door Nederland uitgesproken steun aan diepzeemijnbouw |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Kent u de berichten «We hebben geen idee wat er in de diepzee leeft. En toch is het daar straks een industriegebied» en «Day 3 – The precautionary principle»?1 2
Ja.
Kunt u verduidelijken wat de inzet is van Nederland bij de onderhandelingen van de International Seabed Authority (ISA) over diepzeemijnbouw?
Het Koninkrijk is vertegenwoordigd in de Assemblee en de Raad van de Internationale Zeebodemautoriteit (verder: Autoriteit) en draagt bij aan de ontwikkeling van beleid en regelgeving ten aanzien van diepzeemijnbouw. De inzet van Nederland is om diepzeemijnbouwactiviteiten op een verantwoorde manier te laten plaatsvinden. Hierbij is het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten pas worden toegestaan nadat door de Autoriteit een adequaat regelgevend kader is vastgesteld, waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, in lijn met het Zeerechtverdrag. Daarbij zijn het voorzorgsbeginsel, strikte voorwaarden en voortdurende monitoring noodzakelijk om te voorkomen dat grondstofwinning de veerkracht en gezondheid van ecosystemen en de mariene biodiversiteit in de oceanen aantast. Daarnaast is de Nederlandse inzet dat recht wordt gedaan aan het in het Zeerechtverdrag opgenomen beginsel van het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid: de gebieden en minerale rijkdommen zijn het gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid en de opbrengsten van de ontginning van de minerale rijkdommen moeten ten goede komen aan alle staten en volkeren.
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn reeds op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. Momenteel wordt in de Autoriteit gewerkt aan een volledige regeling voor exploitatie, inclusief normen en richtsnoeren (standards & guidelines). De huidige discussies gaan dan ook niet over de vraag wie voor of tegen diepzeemijnbouw is, maar onder welke voorwaarden eventuele toekomstige exploitatieactiviteiten kunnen plaatsvinden. Nederland zet zich daarbij samen met gelijkgestemde landen in om strikte milieuvoorwaarden in de regeling op te nemen. Concreet heeft Nederland de afgelopen jaren onder meer de volgende elementen ingebracht: (a) milieubeheersplannen, milieueffectrapportages en strategische milieueffectrapportage (dat wil zeggen met inbegrip van gevolgen van andere economische activiteiten); (b) aansprakelijkheid voor schade aan het milieu; (c) het gebruik van best available technology; (d) operationele nationale wetgeving als voorwaarde voor vergunningverlening voor exploratie en exploitatie; en (e) het toezicht op de naleving van de voorschriften. Zie ook de Oceanennotitie van 2017 (Kamerstuk 30 196, nr. 543).
Klopt het dat Nederland zich heeft uitgesproken als een voorstander van diepzeemijnbouw? Zo ja, onder welke voorwaarden vindt Nederland dat diepzeemijnbouw kan plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er weinig bekend is over wat er leeft, hoe ecosystemen op deze dieptes functioneren en wat de gevolgen en de risico’s van diepzeemijnbouw zijn? Zo nee, op basis van welk wetenschappelijk onderzoek sluit u negatieve gevolgen van diepzeemijnbouw uit?
Het klopt dat er nog veel onduidelijk is over het functioneren van ecosystemen op de diepzeebodem en de gevolgen en risico’s van diepzeemijnbouw. Er is volop onderzoek gaande dat Nederland met grote belangstelling volgt en waar Nederlandse kennisinstellingen en bedrijfsleven aan bijdragen. De onderzoeken leiden tot opbouw van kennis en inzichten over het leven in de diepzee. Hiermee kan ook beter in kaart worden gebracht wat de temporele en ruimtelijke effecten zijn van diepzeemijnbouw op de ecosystemen in de diepzee. Het onderzoek wordt ook gevoed door informatie uit de verplichte jaarlijkse rapportage van uitvoerders van exploratieactiviteiten over de ecosystemen van de gebieden waar de exploratie plaatsvindt. De Nederlandse inzet is erop gericht dat de laatste stand van de wetenschap wordt meegenomen in de ontwikkeling van het internationale beleid en regelgeving en het beoordelingskader voor toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten.
Het kabinet is bekend met oproepen om voor een bepaalde periode af te zien van exploitatieactiviteiten in de diepzee. Het kabinet heeft begrip voor de zorgen rondom de effecten van toekomstige exploitatieactiviteiten op het mariene milieu. Wat Nederland betreft is het doel dat in de Autoriteit zorgvuldige besluitvorming over toekomstige aanvragen voor exploitatieactiviteiten kan plaatsvinden. Deze activiteiten zouden binnen de draagkracht van het diepzee mariene ecosysteem moeten plaatsvinden en om die reden zet Nederland zich in om strikte milieuvoorwaarden in de regelgeving op te nemen. Het kabinet blijft de ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet volgen en zal zich actief blijven inzetten in de discussies in de Autoriteit conform de in de beantwoording van de vragen 2 en 3 aangegeven uitgangspunten. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt.
Wat is uw reactie op de oproep van meer dan 600 mariene wetenschappers om exploratie van diepzeemijnbouw te pauzeren totdat rigoureus onderzoek is ondernomen waarop beslissingen genomen kunnen worden?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoe is het Nederlandse standpunt over diepzeemijnbouw tot stand gekomen en wat is het standpunt? Welke ministers waren hierbij betrokken?
Het Nederlands standpunt ten aanzien van diepzeemijnbouw is verwoord in de beantwoording van de vragen 2 en 3 en in de Oceanennotitie van 2017. Het kabinet moet nog een definitief inhoudelijk standpunt over diepzeemijnbouw innemen en zal Uw Kamer hier in het derde kwartaal van 2022 nader over informeren. Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 4 en 5 is daarbij het uitgangspunt dat exploitatieactiviteiten alleen strikt binnen de draagkracht van het mariene ecosysteem zouden moeten plaatsvinden. Het Nederlands standpunt inzake diepzeemijnbouw komt tot stand met betrokkenheid van de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat, Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dat geldt ook voor de inzet van Nederland tijdens de vergaderingen van de Autoriteit. De Nederlandse delegatie bij de bijeenkomsten van de Autoriteit bestaat uit ambtelijke vertegenwoordigers van de betrokken departementen. Om tot een zorgvuldige standpuntbepaling te komen wordt vanwege de daar beschikbare kennis en expertise actief inbreng gezocht van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van wetenschappelijke instituten, onder andere van het Koninklijk Instituut voor Onderzoek der Zee (NIOZ) en Royal IHC. Bij de recente vergaderingen van de Autoriteit waren medewerkers van het NIOZ en Royal IHC als adviseurs van de Nederlandse delegatie aanwezig.
Hoe is de inzet van Nederland tijden de ISA-onderhandelingen tot stand gekomen en welke ministers waren hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 6.
Welke andere externe partijen, bedrijven of organisaties waren betrokken bij het opstellen van de inzet van Nederland en welke rol heeft Royal IHC?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven wie de afgevaardigden van de Nederlandse delegatie zijn bij de ISA-onderhandelingen?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer wordt er besloten over diepzeemijnbouw tijdens de ISA-onderhandelingen? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van de onderhandelingen?
In het Zeerechtverdrag van 1982 zijn op mondiaal niveau afspraken gemaakt over de exploratie en exploitatie van de internationale zeebodem. De Autoriteit heeft nadere regelingen vastgesteld voor de verkenning en exploratie van polymetallic nodules (in 2000; deze zijn bijgewerkt in 2013), polymetallic sulphides (in 2010) en cobalt-rich ferromanganese crusts (in 2012). Op basis van die regelingen heeft besluitvorming over concrete aanvragen voor exploratieactiviteiten plaatsgevonden. Op 31 december 2021 waren 31 exploratiecontracten in werking getreden, waarvan negentien voor polymetallische knollen, zeven voor polymetallische sulfiden en vijf voor kobaltrijke ferromangaankorsten.
Momenteel werkt de Autoriteit aan een volledige regeling voor exploitatie. Deze regeling zal het kader vormen voor besluitvorming over aanvragen voor exploitatieactiviteiten. Als gevolg van de activering van de «tweejaarsbepaling»4 door Nauru is de Autoriteit opgeroepen om uiterlijk in juli 2023 de exploitatieregeling vast te stellen.5 Zoals in de beantwoording van de vragen 2 en 3 uiteengezet, is de Nederlandse inzet om te komen tot een adequaat regelgevend kader waarin de bescherming van het mariene milieu en biodiversiteit is geborgd, voordat exploitatieactiviteiten van start kunnen gaan. De ontwikkeling van een volledige exploitatieregeling zal nog enige tijd zal vergen en daartoe wordt de komende periode intensief vergaderd door de Autoriteit. Het kabinet moet dus nog een definitief inhoudelijk standpunt innemen over diepzeemijnbouw. Hierbij zal een strikte invulling van het voorzorgsprincipe en de cumulatie van effecten uitgangspunt zijn. Het kabinet zal Uw Kamer in het derde kwartaal van 2022 nader informeren over het Nederlands standpunt. Zie ook de beantwoording van de vragen 4 en 5.
Hoe ziet het verdere proces van besluitvorming er uit? Wat is de tijdlijn? Waar en op welk moment zal de Kamer bij het proces van besluitvorming betrokken worden?
Zie antwoord vraag 10.
Het artikel in het AD met als titel ‘Hugo de Jonge is dolblij met deze huizen, maar het is net een sauna: ‘Het is hier 27 graden’’ van 27 maart jongstleden |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hugo de Jonge is dolblij met deze huizen, maar het is net een sauna: «Het is hier 27 graden»» van 27 maart jongstleden?1
Ja.
Is het waar dat u deze zestig nieuwe flexwoningen bejubeld heeft?
Ik ben daar op werkbezoek geweest en heb aangegeven dat het een mooi project is en dat het goed is dat deze woningen zijn gerealiseerd.
Hoe kijkt u aan tegen flexibilisering van de volkshuisvesting in het licht van het respecteren, beschermen en verwezenlijken van het recht op huisvesting waarbij woonzekerheid (security of tenure) een belangrijk element is?
Het bevorderen van voldoende woongelegenheid is een grondwettelijke kerntaak van de overheid. Bij het tegengaan van het woningtekort zijn flexwoningen – ofwel modulaire woningen die geplaatst kunnen worden op locaties die tijdelijk beschikbaar zijn en daarna op een andere locatie een dak boven het hoofd kunnen bieden – van belang om snel woonruimte toe te kunnen voegen en in te kunnen spelen op schommelingen in vraag en aanbod. Woonzekerheid is een belangrijk element en het plaatsen van flexwoningen doet daar mijns inziens geen afbreuk aan. Gemiddeld wordt in Nederland om de 7 jaar van huis gewisseld.
Hoe zorgt flexibilisering van de volkshuisvesting volgens u ervoor dat het (internationale) recht op behoorlijke huisvesting, waar u terecht meermaals naar verwijst, progressief gerealiseerd wordt?
Zie vraag 3.
Kunt u garanties afgeven dat een eventueel tijdelijk aanbod van flexwoningen niet de norm wordt, zoals dit is gebeurd bij tijdelijke huurcontracten, waardoor huurders uiteindelijk minder woonzekerheid krijgen terwijl verhuurders de vruchten van deze woononzekerheid plukken?
De woningmarkt heeft meer ruimte nodig om lokale of nationale schommelingen in vraag en aanbod op te kunnen vangen. Daar spelen flexwoningen, juist vanwege hun verplaatsbaarheid en aanpasbaarheid, een belangrijke rol bij. Ik zou dan ook toe willen werken naar een flexibele schil van voldoende omvang die voor verschillende doeleinden ingezet kan worden, als aanvulling op en niet in de plaats van het reguliere woningaanbod.
Hoe kijkt u aan tegen de verdere flexibilisering van de volkshuisvesting in het licht van het coalitieakkoord waarin staat dat «vaste huurcontracten de norm blijven»?
Zoals in het coalitieakkoord is opgenomen, moeten vaste huurcontracten de norm blijven. Zoals ik in mijn brief van 19 mei 2022 over het programma Betaalbaar Wonen heb aangegeven, ga ik mij er voor inzetten om een groter deel van de huurwoningenvoorraad onder het woningwaarderingsstelsel (WWS) te brengen en het WWS dwingend te maken. Hiermee mitigeer ik voor het grootste deel van de huurwoningen de negatieve prikkel om tijdelijke huurcontracten te gebruiken om de aanvangshuur telkens de verhogen. Dit zal het gebruik van tijdelijke huurcontracten moeten gaan dempen, waardoor vaste huurcontracten de norm blijven. De Wet doorstroming huurmarkt 2015 beoogde het aanbod van huurwoningen te vergroten door tijdelijke verhuur toe te staan. Deze mogelijkheid blijft bestaan om zo meer woningen aan de voorraad toe te voegen in tijden van schaarste. Daar waar hoge doorstroming ongewenst is, zoals in kwetsbare wijken waar de leefbaarheid onder druk staat, moeten gemeenten in staat worden gesteld misbruik van deze contractvorm alsnog aan te pakken. We kijken naar de mogelijkheid om gemeenten daartoe wettelijk instrumentarium te geven.
Gaan de tijd, middelen en energie die u in de flexibilisering van de volkshuisvesting stopt niet in de weg staan van een duurzame oplossing gericht op het realiseren van het recht op huisvesting voor iedereen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Via de Nationale Woon en Bouwagenda en de onderliggende programma’s heb ik de prioriteiten die ik stel voor de volkshuisvesting en de uitvoeringsplannen die daaraan ten grondslag liggen duidelijk beschreven. Flexibilisering van de volkshuisvesting behoort daar niet toe. Het zorgdragen voor voldoende woningen wel.
Aan welke criteria van «behoorlijkheid» zoals uitgelegd in general comment 4 bij de verdere uitleg van het recht op huisvesting moeten flexwoningen voldoen? En kunt u voor elk van deze eisen uitleggen hoe de voorgenomen flexwoningen aan deze eisen voldoen?2
Zoals bij vraag 87 is aangegeven speelt de ILT/AW geen rol bij de totstandkoming van het energielabel. De ILT is altijd te bereiken.13
Hoe garandeert u dat er voldoende passende flexwoningen zijn die toegankelijk zijn voor mensen met een fysieke of verstandelijke beperking?
Voldoende passende zorg- en begeleiding zijn randvoorwaarden voor adequate huisvesting. Voor gemeenten geldt straks de verplichting om lokaal en in regionaal verband een woonzorgvisie op te stellen en die te laten aansluiten bij de regionale woningbouwprogrammering. Hier vallen ook flexwoningen onder.
In hoeverre creëren de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de flexibilisering van de volkshuisvesting tweederangsburgers, waarbij tweederangsburgers gedefinieerd worden als mensen met minder zekerheid? Kunt u garanderen dat u met flexwoningen geen tweederangsburgers creëert?
Er zijn geen tweederangsburgers. Maar in de definitie die u hanteert is er inderdaad werk aan de winkel voor een deel van Nederland. Daarover zijn in het coalitieakkoord ook afspraken gemaakt. Flexwoningen dragen voor veel mensen juist bij aan het vergroten van de toegankelijkheid van de woningmarkt.
Waarom krijgen mensen die wooncarrière willen maken wel een normale woning en mensen die in een kwetsbare positie kunnen verkeren en daardoor juist makkelijk uitgebuit kunnen worden zoals studenten, gescheiden ouders en arbeidsmigranten, een tijdelijke flexwoning?
Flexwoningen zijn normale woningen, alleen zijn het woningen die ook verplaatst kunnen worden en daardoor ook op tijdelijk beschikbare locaties worden gebruikt in de strijd tegen de woningtekorten. Flexwoningen zijn niet uitsluitend bedoeld voor de groepen woningzoekenden die u benoemt, maar kunnen soelaas bieden voor mensen die met spoed een woning nodig hebben.
Bent u het met mij eens dat er mensen zijn die in een onzekere woonsituatie verkeren als gevolg van een tijdelijke woning met een tijdelijk contract? Zo ja, kunt u in uw antwoord betrekken wat onzekerheid met iemand kan doen?
Die situaties kan ik me inderdaad voorstellen, maar het hangt ook af van de specifieke persoonlijke situatie. Zo is het is logisch dat studentenwoningen niet voor het leven zijn bedoeld. Bewoning van een flexwoning hoeft niet gepaard te gaan met een tijdelijk huurcontract. Er zijn ook corporaties en gemeenten die vaste contracten aanbieden of tijdelijke contracten met behoud van wachttijd. Ook is er met de laatste wijzigingen van de Woningwet een nieuwe opzeggingsgrond voor huurcontracten gecreëerd, namelijk aflopen omgevingsvergunning. Huurders kunnen dan net zo lang in de woning blijven wonen als de woning op de betreffende locatie staat, bijvoorbeeld 15 of 20 jaar.
Klopt het dat uw doelstelling van 15.000 flexwoningen volledig door woningcorporaties beheerd zullen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat zal waarschijnlijk voor een belangrijk deel het geval zijn, maar er zijn ook andere beheerorganisaties en aanbieders. Bijvoorbeeld voor het middenhuursegment.
In hoeverre bieden tijdelijke woningen een oplossing voor de enorme wachtlijsten voor een sociale huurwoning?
Flexwoningen kunnen helpen de woningnood te verlichten maar zullen de wachtlijsten niet oplossen.
Klopt het dat uw doelstelling van circa 120.000 flexwoningen in 2030 (na 8 jaar 15.000 flexwoningen per jaar) onderdeel van de 250.000 nog te bouwen nieuwe sociale huurwoningen zijn en dus dat er 130.000 echte sociale huurwoningen gebouwd zullen worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De flexwoningen zullen niet enkel door corporaties gebouwd worden. Het is ook waarschijnlijk dat deze woningen niet allemaal in het sociale segment terecht komen. Hierbij komt dat flexwoningen normale, en dus ook echte, woningen zijn. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Klopt het dat van die circa 130.000 echte sociale huurwoningen een groot deel vervangingsnieuwbouw is? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u aangeven hoeveel echte sociale huurwoningen (niet-zijnde flexwoningen) netto toegevoegd zullen worden aan de sociale woningvoorraad?
Zoals toegelicht in het programma Betaalbaar wonen wordt er rekening mee gehouden dat ongeveer een derde van de bouwopgave voor sociale huurwoningen is bedoeld voor vervangende nieuwbouw van in slechte staat verkeerde sociale huurwoningen die gesloopt moeten worden en dat corporaties ook ongeveer een derde van hun voorraad verkopen. Zie verder de beantwoording van vraag 15.
Klopt het dat we na 2030 uitgaande van uw doelstelling van 15.000 flexwoningen per jaar met circa 150.000 flexwoningen zitten? Zo ja, wat gebeurt er te zijner tijd met die 150.000 flexwoningen?
De flexwoningen die tegen 2030 beschikbaar zijn, zullen onderdeel uitmaken van een structurele flexibele schil van woningen die bijvoorbeeld voor mensen met spoed of onvoorziene situaties ingezet kunnen worden. Door de manier van bouwen (demontabel, modulair) zijn de woningen ook gemakkelijk aan te passen en voor andere doeleinden inzetbaar. Door in te zetten op hoogwaardige kwaliteit en circulariteit kunnen ook de materialen zelf nog hergebruikt worden.
Welke type contracten krijgen de nieuw te bouwen flexwoningen en welk percentage van elk contract krijgen deze flexwoningen?
Dat zal aan de lokale partijen zijn die de flexwoningen aanbieden en van situatie tot situatie verschillen. Zie ook vraag 12.
Krijgen huurders van flexwoningen met een tijdelijk contract en/of contract voor onbepaalde tijd recht op herhuisvesting als de verhuurder het contract niet wenst te verlengen c.q. de levensduur van de flexwoning aan zijn einde komt? Kunt u uw antwoord toelichten en kunt u hierin opnemen hoe u gaat waarborgen dat deze mensen niet dakloos worden (gemaakt)?
Vaak gaat een tijdelijk huurcontract in een flexwoning gepaard met behoud van wachttijd. Zie verder vraag 18 en vraag 12.
Krijgen huurders van flexwoningen met een tijdelijk contract en/of contract voor onbepaalde tijd recht op verhuis- en inrichtingskosten als de verhuurder het contract niet wenst te verlengen c.q. de levensduur van de flexwoning aan zijn einde komt? Zo nee, waarom niet en kunt u hierbij ingaan op het feit dat huurders van flexwoningen geheel buiten hun eigen schuld om onder dezelfde omstandigheden anders behandeld worden dan mensen die wel een normale woning konden vinden en daardoor nog eens extra benadeeld worden?
Bij de inzet van een tijdelijk huurcontract of het opzeggen van een huurcontract op grond van het aflopen van een omgevingsvergunning is er geen sprake van verhuiskostenvergoeding, omdat zowel huurder als verhuurder van te voren weten waar ze aan toe zijn en daar gezamenlijk afspraken over hebben gemaakt.
Klopt het dat er extra voorwaarden aan een flexwoning gesteld (kunnen) worden zoals een sollicitatieplicht naar de flexwoning of geen kinderen? Zo ja, kunnen deze extra voorwaarden voor onwenselijke situaties zorgen?
Dat is niet per se het uitgangspunt of op voorhand de bedoeling of uitgesloten. Sommige gemeenten en corporaties zullen flexwoningen neerzetten voor bepaalde doelgroepen of juist aansturen op mix van doelgroepen. Ook komt het voor dat er in het kader van sociaal beheer aangestuurd wordt op actieve participatie.
Wat voor soort flexwoningen gaat u laten bouwen en voor welke groep woningzoekenden?
Flexwoningen kunnen voor een veelheid aan doelgroepen worden ingezet. Er zijn verschillende type flexwoningen – van grondgebonden modules tot aan gestapelde woningen c.q. appartementencomplexen – en de kwaliteit wordt steeds hoger. Ik stuur ook aan op goede kwaliteit en maximale herbruikbaarheid, ook in het kader van de ambities op het gebied van de circulaire bouweconomie. Steeds meer flexwoningen voldoen dan ook (ruimschoots) aan de eisen van het Bouwbesluit voor nieuwbouwwoningen.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen na 2030 niet verdwenen zijn en dus een permanent karakter krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord betrekken welke (langetermijn) beleidsdoelstelling hieraan ten grondslag ligt?
Zie antwoord vraag 17.
Welke levensduur hanteert u voor de verschillende soorten flexwoningen?
Dat verschilt per type, maar de meeste flexwoningen hebben een levensduur van enkele tientallen jaren tot ruim 50 jaar. Het is belangrijk voor bouwers van flexwoningen dat hun woningen/modules verschillende keren kunnen worden toegepast zonder dat grote aanpassingen nodig zijn, om de initiële investeringen terug te kunnen verdienen. Daarnaast is dit van belang vanuit het oogpunt van streven naar zoveel mogelijk circulariteit en duurzaam bouwen.
Hoe verhoudt deze levensduur zich tot de klimaatdoelstellingen die wij in Nederland vastgesteld hebben wetende dat de bouw van woningen een CO2 bom is?
De wijze waarop flexwoningen, of anders gezegd modulaire woningen die gemakkelijk aanpasbaar, verplaatsbaar of demontabel zijn, worden gebouwd maakt onderdeel uit van een veel grotere innovatie of ontwikkeling die gaande is in de bouwsector. Namelijk het steeds meer fabrieksmatig/industrieel en conceptueel realiseren van woningen. Met het oog op arbeidsmarktkrapte, de betaalbaarheid, het streven naar een circulaire economie en het behalen van de klimaatdoelstellingen een ontwikkeling die ik van harte toejuich en graag help verder te brengen (zie ook actielijn 2 van het programma Woningbouw en programmalijn 5 van het programma Versnellen verduurzaming gebouwde omgeving). Daarbij worden flexwoningen ook steeds meer met biobased materialen gebouwd. Zoals aangekondigd in mijn brief van 12 april jl. wil ik in samenspraak met bouwers van tijdelijke en flexwoningen en gemeenten bezien of aanpassing of verduidelijking van de landelijk geldende voorschriften nodig is.
Klopt het dat de stichtingskosten voor een flex-eengezinswoning en flex-appartementen in 2019 respectievelijk 98.000 euro en 71.000 euro waren? Zo ja, wat zijn die stichtingskosten anno nu, aangezien materiaalkosten enorm gestegen zijn?
Bouwkosten zijn sterk afhankelijk van het te bouwen object. Het CBS geeft op basis van voorlopige cijfers aan dat de bouwkosten voor nieuwbouwwoningen in 2020 2,2% en in 2021 4,4% gestegen zijn, en dat de materiaalkosten hier in 2021 de grootste bijdrage aan hebben geleverd. Voor flexwoningen zal dit vergelijkbaar zijn.
Is gezien de stichtingskosten van een flexwoning het niet klimaatvriendelijker en/of rendabeler om woningen die nu jaarlijks gesloopt worden te renoveren in plaats van te slopen? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo ja, bent u bereid slopen aan strenge voorwaarden te laten voldoen?
Hoe rendabel het is om woningen te renoveren in plaats van te slopen is sterk afhankelijk van de staat van het te slopen of renoveren object. Bij renoveren komt ook veel maatwerk kijken, wat veel kosten en onzekerheden met zich mee kan brengen. Hier tegenover staat de standaardisatie en fabricatieprocessen van modulaire woningbouw, die een groot financieel voordeel met zich mee kan brengen. De afweging welke methode gebruikt wordt is sterk afhankelijk van de locatie, de betrokken partijen en de staat van de opstallen in kwestie. Het is belangrijk om initiatiefnemers waar mogelijk vrij te laten om te kiezen voor de juisten de optimalisaties binnen een project.
Hoe verhoudt uw uitspraak over flexwoningen zich tot de volgende uitspraak van ex-directeur bestuurder Marieta Peek van Woningstichting Putten (WSP) over flexwoningen; «Door de korte exploitatieduur hebben we te maken met een negatieve business case. Een niet zo duurzame oplossing.» Daarom is WSP nog in gesprek met marktpartijen, en de gemeente om te kijken of de periode na vijftien jaar verlengd kan worden.»?3
Flexwoningen zijn door de manier van bouwen (demontabel, modulair) verplaatsbaar en kunnen worden benut op locaties die tijdelijk beschikbaar zijn. De bouwwijze van deze woningen maakt onderdeel uit van een veel grotere innovatieve ontwikkeling die gaande is in de bouwsector. Namelijk het steeds meer fabrieksmatig/industrieel en conceptueel realiseren van woningen. Met het oog op arbeidsmarktkrapte, de betaalbaarheid, het streven naar een circulaire economie en het behalen van de klimaatdoelstellingen een ontwikkeling die we van harte toejuichen en graag help verder te brengen (zie ook actielijn 2 van het programma woningbouw en programmalijn 5 van het programma Versnellen verduurzaming gebouwde omgeving). Flexwoningen hebben echter als onderdeel van deze ontwikkeling ook nog eigenstandige vraagstukken rondom de businesscase die om een oplossing vragen.
De problematiek van de business case is herkenbaar. In mijn kamerbrief van 10 juni 2022 waarin ik uw Kamer heb geïnformeerd over mijn aanpak voor versnellen woningbouw ben ik hier ook op ingegaan. Hierin is aangegeven dat oorzaken voor de negatieve business case veroorzaakt worden door onzekerheden over eindwaardes, verplaatsingskosten en (vervolg)locaties. Op regionaal niveau zien we steeds meer samenwerkingsverbanden ontstaan die bereid zijn om de risico’s te delen door bijvoorbeeld per project of gebied afspraken te maken. Vanuit het Rijk willen wij het gezamenlijk dragen van de risico’s ondersteunen en onderzoeken we momenteel hoe we dat het beste kunnen doen.
Is bovengenoemde uitspraak een voorteken dat flexwoningen een permanente karakter krijgen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie het antwoord op vraag 17.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen in relatie tot corporatiewoningen veel minder rendabel en/of veel minder klimaatvriendelijk zijn gezien onder andere hun beperkte levensduur? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat is een onterechte veronderstelling. Flexwoningen kunnen afhankelijk van de exploitatieduur op één of meerdere locaties ook rendabel zijn, nog los van de maatschappelijke baten. En de mate van klimaatvriendelijkheid is geheel afhankelijk van de manier van bouwen en bijvoorbeeld de gebruikte materialen. Veel flexwoningen lopen juist voor op de innovatieve ontwikkelingen die gaande zijn in de bouw.
Gaat u aansturen op de status van onroerend goed voor de nieuw te bouwen flexwoningen, aangezien roerende zaken geen recht geven op huurtoeslag? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het kader van de verhuurderheffing zijn flexwoningen altijd beschouwd als onroerend goed.
Kan het zo zijn dat investeerders van deze onroerend goed-status kunnen profiteren in de vorm van een hogere huurprijs als de (lokale) overheid subsidies verstrekt in vorm van bijvoorbeeld het bouwrijp maken van deze flexwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten en zo ja, hoe gaat u dit voorkomen?
Het is onwaarschijnlijk dat dit het geval zal zijn. Kosten verbonden aan het bouwrijp maken van gronden hebben geen direct effect op de huur die voor objecten mag worden gevraagd. Als de overheid subsidies verstrekt voor deze kosten, biedt dit financiële ruimte in de businesscase van de exploitant, die daarmee lagere huren zou kunnen vragen.
Zijn en/of worden er provinciale dan wel gemeentelijke dan wel vanuit het Rijk subsidies, in de ruimste zin des woords, verstrekt voor de bouw van flexwoningen? Zo ja, welke en hoeveel?
Ja. Vanuit het Rijk kunnen zowel de regeling Huisvesting Aandachtsgroepen als de Woningbouwimpuls ingezet worden voor de bouw van flexwoningen.
Klopt het dat flexwoningen duurder in planmatig onderhoud zijn dan normale woningen vanwege hun vaak houten schil? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat kan in zijn algemeenheid niet gesteld worden. Bovendien worden ook steeds meer «normale» woningen gebouwd met hout en dat is het oog op de klimaatambities een logische ontwikkeling.
Klopt het dat de huur van een flexwoning hoger is naarmate de grond duurder is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Grondprijzen worden niet centraal bijgehouden. De exact tot stand gekomen grondprijzen voor flexwoningen zijn bovendien over het algemeen afhankelijk van de daarbij overeen gekomen afspraken, zoals bijvoorbeeld over het betaalmoment. Het is dus niet te zeggen hoe duur de grond onder flexwoningbouwprojecten zijn, en hoe die zich verhouden tot de huur die voor die woningen gevraagd wordt.
Klopt het dat flexwoningen ook grond bezet (kunnen) houden waar anders normale woningen (kunnen) worden gebouwd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Gebruikelijk is dat flexwoningen vooruitlopen op definitieve gebiedsontwikkeling waardoor grond niet onnodig lang braak hoeft te liggen. Soms wordt vanwege lokale omstandigheden bewust gekozen voor flexwoningen in plaats van reguliere woningen. Bijvoorbeeld omdat de woningvoorraad in een kleine gemeente nu nog onvoldoende ruimte biedt voor jongeren, maar demografische verwachtingen voldoende woningen voorspellen over 20 jaar. Dan wil je nu niet bouwen voor leegstand door er reguliere woningen te bouwen.
Is de levensduur van flexwoningen verlengd van (minimaal) 10 naar (minimaal) 15 jaar in verband met de negatieve businesscase?
De meeste flexwoningen hebben een levensduur van enkele tientallen jaren tot ruim 50 jaar. Vanwege het verplaatsbare karakter is het mogelijk een flexwoning gedurende die tijd op meerdere locaties te exploiteren. Een langere exploitatieduur heeft een positief effect op de businesscase. Via de Crisis- en herstelwet kan vooruitlopend op de Omgevingswet een omgevingsvergunning voor bepaalde tijd worden afgegeven, in allerlei varianten van tijdsduur. De grens van 15 jaar hangt vooral samen met de vereisten van het Bouwbesluit voor tijdelijke woningbouw.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen een negatieve businesscase en niet zo duurzame oplossing zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De businesscase hangt samen met de exploitatieduur op één of meerdere locaties en daar zijn nog vraagstukken op te lossen. Maar dat betekent niet dat woningen minder duurzaam zijn of dat er geen sprake is van een duurzame oplossing, nog los van maatschappelijke baten. Zie ook vraag 24 en 28.
Aan welke kwaliteitseisen dienen flexwoningen te voldoen en hoe wordt hierop gecontroleerd en hoe vaak?
De minimale vereisten voor een flexwoning die voor maximaal 15 jaar ergens wordt geplaatst zijn de voorschriften uit het Bouwbesluit voor tijdelijke bouwwerken. Worden de woningen voor een langere periode neergezet dan dient net als bij alle andere nieuwbouwwoningen te worden voldaan aan de vereisten voor het Bouwbesluit voor nieuwbouw.
Kunnen we vaststellen dat flexwoningen de leefbaarheid van een buurt niet ten goede komen vanwege de hogere mutatiegraad? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord de gevolgen van het plaatsen van flexwoningen in «kwetsbare» wijken voor de leefbaarheid betrekken? En bent u het met mij eens dat flexwoningen voornamelijk in «niet-kwetsbare» wijken geplaatst dienen te worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat kunnen we niet vaststellen, daarvoor zijn er te veel verschillende factoren van belang voor de leefbaarheid van buurten en wijken. Flexwoningen kunnen in kwetsbare wijken ook een waardevolle toevoeging zijn, bijvoorbeeld doordat er extra ruimte beschikbaar komt voor huishoudens die nu met veel bewoners een te kleine woning bewonen. Of doordat met de plaatsing van flexwoningen er minder onveilige hoeken ontstaan.
Kan het zo zijn dat er anders naar veiligheid van flexwoningen gekeken wordt omdat de ruimtelijke ordeningsprocedure (RO-procedure) korter is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. Zie het antwoord op vraag 39.
Krijgen flexwoningen ongeveer hetzelfde voorzieningenniveau (zoals scholen, groen, winkels, openbaar vervoer en dergelijke) als normale woningen?
Ja.
Kunt u aangegeven hoeveel flexwoningen via welke RO-procedure gebouwd zullen worden?
Nee, dat betreft lokale keuzes. Op nationaal niveau is geen inventarisatie beschikbaar.
Klopt het dat er voor tijdelijke gebouwen lagere bouweisen gesteld worden? Zo ja, kunnen we concluderen dat flexwoningen minder veilig en/of minder comfortabel en/of minder energiezuinig dan normale woningen zijn?
Zie het antwoord op vraag 39. Steeds meer flexwoningen voldoen aan de vereisten van het Bouwbesluit voor nieuwbouwwoningen. De conclusie deel ik dus niet.
Kunt u aangeven waar en hoeveel flexwoningen op die locatie gerealiseerd zullen worden? Zo nee, kunt u op termijn die locaties en de aantallen aangeven?
Nu nog niet, maar daarover maak ik afspraken met provincies en gemeenten. Zie ook actielijn 1 en actielijn 3 van het programma Woningbouw.
Is het de bedoeling dat mensen die geen normale woning kunnen vinden zich wenden tot een flexwoning? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat kan het geval zijn, flexwoningen kunnen bijdragen aan het verlichten van de woningnood en tegelijkertijd de druk op de wachtlijsten verminderen.
Bent u bekend met het bericht bewoners zijn klaar met de gevaarlijke containerwoningen bij Stadsstrand van Groningen?4
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Maakt u zich ook zorgen om brandgevaarlijke containerwoningen? Zo ja, waar blijkt dat uit en hoeveel brandgevaarlijke containerwoningen zijn er?
Het is een onfortuinlijke fout in het ontwerp naar ik begrijp. Dat moet worden opgelost. Uit de informatie die ik van de gemeente heb gekregen begrijp ik dat er goed op wordt geacteerd door de corporatie en de gemeente.
Hoe komt het dat deze brandgevaarlijke containerwoningen een energielabel meekrijgen met een index van 0,86 terwijl die containerwoningen in de winter bijna niet opgewarmd kunnen worden en in de zomer 45 graden kunnen worden?
De energielabelklasse wordt vastgesteld op basis van een energieprestatieberekening. In deze berekening wordt het primair fossiel energiegebruik (in kWh/m2.jr) uitgerekend aan de hand van onder andere de aanwezige isolatie en installaties. Een energielabelklasse A kan bereikt worden met goede isolatie van de gevels, ramen, vloer en dak. Door bijvoorbeeld slechte ventilatie en/of koudebruggen kan dan alsnog schimmelvorming optreden in een geïsoleerde woning. Koudebruggen kunnen ook een rol spelen bij kou in de winter, een andere oorzaak kan liggen in het niet goed functioneren van een verwarmingssysteem. Een woning met een lichte bouwwijze warmt in de zomer sneller op in vergelijking met een zwaardere bouwwijze. Daarnaast warmt door zontoetreding de woning op en kan deze door een goede isolatie moeilijker die warmte aan de omgeving afstaan. Buitenzonwering, zonwerende beglazing en zomernacht ventilatie zijn effectieve maatregelen tegen oververhitting in de zomer. Op het energielabel staat hiervoor sinds 1 januari 2021 het risico op hoge binnentemperaturen in de zomermaanden.
Bent u bekend met het bericht «Hanze, Rijksuniversiteit Groningen (RUG) en gemeente zadelen studenten op met bizarre energierekening»?5
Ja, ik heb het artikel gelezen.
Wat vindt u ervan dat studenten met terugwerkende kracht vanaf 1 januari jl. een huurverhoging van 200 euro krijgen (van 560 euro inclusief energie naar 760 euro inclusief energie) vanwege een stijging van de energielasten zonder aankondiging?
Het gaat niet om een huurverhoging, maar om verhoging van (het voorschotbedrag voor) de energiekosten. Bij (qua huurprijs) gereguleerde huurcontracten voor woonruimte mag de verhuurder de voorschotbedragen voor nutsvoorzieningen bij zittende huurders alleen (voor de toekomst) verhogen als hij met een afrekening heeft aangetoond dat de betaalde voorschotbedragen onvoldoende waren voor de gemaakte kosten. Bij nieuwe huurders mag de verhuurder wel direct een hoger voorschotbedrag vragen als hij voorziet dat de uiteindelijke kosten hoger komen te liggen.
Wat vindt u van de rol van de verschillende actoren in dit geheel? Kunt u hierbij specifiek ingaan op Hanze, RUG en de gemeente Groningen?
Van de gemeente Groningen heb ik vernomen dat de woningen op het Suikerunieterrein (de Sugarhomes) sinds begin dit jaar een hoge energierekening kennen. Hoge energieprijzen zijn een landelijk probleem. Voor het Suikerterrein wordt voor het gehele terrein energie ingekocht en dit wordt vervolgens door geleverd aan de verschillende ondernemers voor inkoopprijs. De keuze ligt bij de verhuurder in hoeverre deze stijging van energieprijzen doorberekend wordt aan de huurder. De stroom wordt voor inkoopprijs doorbelast aan de huurders van de Sugarhomes. Alle genoemde partijen vinden betaalbare jongerenhuisvesting belangrijk en de gemeente is om die reden met de RUG, Hanze Hogeschool en de exploitant/verhuurder in overleg gegaan over de melding over hoge energieprijzen. De exploitant heeft aangegeven te onderzoeken of er op een andere, voordeligere manier stroom geleverd kan worden. Hiervoor hebben zij samen met de beheerder onder andere overleg met de netbeheerder. De RUG en HG hebben een Noodfonds. Het Noodfonds biedt de mogelijkheid om in uitzonderlijke situaties een student een lening te verstrekken. Per student wordt bekeken welk maatwerk nodig is. Studenten kunnen hierover op de websites van de RUG en HG meer informatie vinden.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Groningen investeerders 600.000 euro meegeeft om containerwoningen te realiseren en dat de gemeente garant staat voor niet-verhuurde woningen terwijl de kwaliteit van deze containerwoningen ronduit slecht is?
Het staat gemeenten vrij om afspraken te maken met ontwikkelaars rondom de realisatie van huisvesting. Ik heb van de gemeente Groningen vernomen dat het hier ging om een lening, en geen gift. De specifieke afspraken in deze casus zijn mij echter niet bekend.
Wat vindt u ervan dat (de) commerciële verhuurder(s) van containerwoningen aan koppelverkoop doen/doet door de huur van de containerwoning te koppelen aan een verplichte huur van een bed tot wel 110 euro per maand? En bent u het met mij eens dat (internationale) studenten hierdoor uitgebuit worden, omdat ze geen kant op kunnen? Zo ja, worden deze mensen dan niet als tweederangsburgers behandeld aangezien andere woningzoekenden deze behandeling niet krijgen?
Het staat verhuurders vrij om woningen gemeubileerd en/of gestoffeerd te verhuren. De kosten voor de meubilering/stoffering zitten dan in de servicekosten. Bedingen in het huurcontract die een onredelijk voordeel voor de verhuurder, de huurder of een derde (bijv. een bemiddelaar) opleveren, zijn niet toegestaan. Kosten van tot € 110 per maand voor een bed zijn onredelijk hoog. Zogenoemde onredelijke bedingen zijn via de rechter te vernietigen (teveel betaalde terugvorderen), als de huurder er met de verhuurder of bemiddelaar niet uitkomt. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies vragen bij Het Juridisch Loket.
In de drukke woningmarkt en woning schaarste komt het helaas voor dat verhuurders of bemiddelaars misbruik maken van de woningnood onder woningzoekenden; dat gebeurt niet alleen bij (internationale) studenten, maar zij zijn wel een extra kwetsbare groep.
Wat vindt u ervan dat (de) commerciële verhuurder(s) van containerwoningen dubieuze contract- en schoonmaakkosten opstrijk(en) en de borg slecht terugbetalen?
Dat vind ik laakbaar. Zoals gezegd in het antwoord op vraag 54 bepaalt de wet al dat bedingen in huurcontracten die een onredelijk voordeel opleveren voor de verhuurder, de huurder of een derde vernietigbaar zijn. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket.
Wat vindt u ervan dat (de) commerciële verhuurder(s) van containerwoningen slecht bereikbaar zijn/is?
Ook dat vind ik laakbaar. Dienstverleners moeten goed bereikbaar zijn voor hun klanten, ook commerciële dienstverleners. Huurders kunnen bij het Juridisch Loket gratis juridisch advies inwinnen over wat te doen bij een onbereikbare verhuurder.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat zaken zoals koppelverkoop, slechte bereikbaarheid en dubieuze contract- en schoonmaakkosten bij de verhuur van containerwoningen tot een minimum beperkt worden?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 54 bepaalt de wet al dat bedingen in huurcontracten die een onredelijk voordeel opleveren voor de verhuurder, de huurder of een derde vernietigbaar zijn. Koppelverkoop en dubieuze contract- en schoonmaakkosten kunnen een onredelijk voordeel voor de verhuurder of bemiddelaar opleveren. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket.
Wie houdt er toezicht op deze commerciële verhuurders? In het geval dat er geen toezicht gehouden wordt, waarom wordt er geen toezicht gehouden in de commerciële sector terwijl in de corporatiesector wel toezicht gehouden wordt? En zijn de misstanden in de commerciële sector nog steeds niet voldoende groot om de commerciële sector onder toezicht te stellen te meer de commerciële sector sterk groeit?
Het toezicht op het gebruik van onredelijke bedingen in huurcontracten voor woonruimte ligt nu bij de rechter. Huurders kunnen de rechter vragen onredelijke bedingen nietig te verklaren (het teveel betaalde terugvorderen), als zij er niet in der minne uitkomen met hun verhuurder of de bemiddelaar. Huurders kunnen hierover gratis juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket.
Hoe kijkt u er tegenaan dat bij de verhuur van deze containerwoningen in Groningen ook weer sprake is van een ondragelijke woonsituatie in de zomer en in de winter, namelijk ondragelijk heet in de zomer en ondragelijk koud in de winter?
Als een verhuurder een schriftelijk gemeld onderhoudsgebrek niet binnen zes weken verhelpt, kan de huurder bij de huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen. De gemeente kan op grond van de Woningwet handhavend optreden als een verhuurder gevaargevende onderhoudsgebreken niet verhelpt, dus het is raadzaam zulke onderhoudsgebreken (ook) bij de gemeente te melden.
Wat vindt u dat er nu moet gebeuren als er naast eerdergenoemde klachten ook nog eens klachten zijn met schimmel en legionella in de leidingen?
Verhuurders hebben de plicht om onderhoudsgebreken te verhelpen. Als een verhuurder een schriftelijk gemeld onderhoudsgebrek niet binnen zes weken verhelpt, kan de huurder bij de huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen. De gemeente kan op grond van de Woningwet handhavend optreden als een verhuurder gevaargevende/gezondheidschadende onderhoudsgebreken (bijvoorbeeld legionella in de waterleidingen en ernstige vochtoverlast die schimmel veroorzaakt) niet verhelpt, dus het is raadzaam zulke onderhoudsgebreken (ook) bij de gemeente te melden.
Klopt het dat andere investeerders bedankt hebben om deze containerwoningen in beheer te nemen vanwege de erbarmelijke staat van deze containerwoningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik heb van de gemeente Groningen vernomen dat er meerdere partijen geïnteresseerd waren in het plaatsen van deze woningen. Dit klopt dus niet.
Klopt het dat huurders van deze containerwoningen geen bescherming van de wet krijgen? Zo ja, hoe vaak komt dit in Nederland voor en wat gaat u eraan doen om deze huurbescherming alsnog op te tuigen?
Zie mijn antwoord op vraag 58.
Bent u het mij eens dat studenten nu uitgebuit worden omdat ze geen huurbescherming krijgen en dus bijvoorbeeld die huurverhoging van 200 euro wel moeten betalen, omdat ze anders op straat eindigen?
Zie mijn antwoord op vraag 51.
Kunnen we constateren dat verhuur van containerwoningen door commerciële verhuurders geen goede zaak is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u de verhuur van containerwoningen door commerciële verhuurders aan banden leggen? Zo nee, waarom niet?
De verhuur van ook dit soort woningen kan een passende oplossing zijn, afhankelijk van de situatie. Voor de woningen worden hoge kwaliteitseisen voorgeschreven waar ze aan moeten voldoen. De verhuur van specifieke typen woningen ga ik niet aan banden leggen, om de maatwerk die soms nodig is in gebiedsontwikkelingen en huisvestingsvraagstukken mogelijk te houden.
Op welke manier(en) zijn de onderwijsinstellingen RUG en Hanze stakeholder in deze containerwoningen en hoe vaak gebeurt het dat onderwijsinstellingen en/of gemeenten investeren in containerwoningen ten behoeve van studenten?
Op grond van de informatie die ik heb ontvangen begrijp ik dat de onderwijsinstellingen een omzetgarantie hebben afgegeven. Wanneer de bezettingsgraad onder de 150 studio’s komt dan staan de onderwijsinstellingen garant voor de leegstand. Dit is tot op heden niet gebeurd. Het investeren in huisvesting voor studenten wordt vaak door onderwijsinstellingen en gemeenten gedaan.
Wat vindt u ervan dat de gemeente Groningen hun zorgplicht tot behoorlijke huisvesting kunnen afdoen door studenten in containerwoningen, die in erbarmelijke staat zijn, te huisvesten?
Zie mijn antwoorden op vraag 51 tot en met 64.
Kunt u aangeven hoeveel flexwoningen er zijn die problemen hebben met ontwerpfouten, verkeerde energielabels, achterstallig mutatie- en reparatieonderhoud of anderszins en hoeveel flexwoningen beheerd worden door commerciële partijen en hoeveel flexwoningen door woningcorporaties beheerd worden en hoeveel containerwoningen op dit moment op basis van shortstay verhuurd worden? Zo nee, bent u bereid om hiernaar onderzoek te doen? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Dat inzicht heb ik niet. En ik heb vooralsnog ook geen aanleiding hier onderzoek naar te doen.
Mag het tekort aan studentenwoningen een verdienmodel zijn voor commerciële verhuurders met grote gevolgen van dien voor studenten? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u specifiek ingaan op de negatieve gevolgen hiervan?
Het verhuren van woonruimten is een activiteit waar ook commerciële verhuurders zich op kunnen richten. Veel wet en regelgeving is er op gericht dat schaarste niet leidt tot grote prijsverhogingen.
Wiens verantwoordelijkheid is het als internationale studenten naar Nederland komen waarbij studentenhuisvesting niet (goed) geregeld is?
Het is de verantwoordelijkheid van gemeenten om op lokaal niveau te zorgen voor voldoende huisvesting. Het is aan hen om met studentenhuisvesters en universiteiten hierover in overleg te treden.
Klopt het dat je voor een gemiddelde flexwoning net zoveel moet betalen als een gemiddelde normale sociale huurwoning? Zo ja, waarom is deze hoge huurprijs gerechtvaardigd gezien de vele tekortkomingen en in sommige gevallen zelfs geen huurbescherming?
De huurprijs van flexwoningen is gereguleerd via het WWS, tenzij er sprake is van geliberaliseerde huurovereenkomsten6. Zie ook mijn antwoord op vraag 51.
Zie mijn antwoord op vraag 60 voor wat een huurder kan doen bij onderhoudsgebreken.
Bent u het met mij eens dat een flexwoning die verplaatst wordt wel aan de nieuwe eisen in het Bouwbesluit voor tijdelijke gebouwen moet voldoen, aangezien nu gebleken is dat die flexwoningen regelmatig niet voldoen aan wat vereist wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De conclusie die u trekt deel ik niet zonder meer, maar ik streef wel naar een zo’n hoog mogelijke kwaliteit van de flexwoningen en maximale circulariteit en herbruikbaarheid. Zoals aangegeven in mijn brief van 12 april jl. over de verwachte wijzigingen in het Bouwbesluit ten behoeve van woningbouw, ga ik hier nog over in gesprek met bouwers en gemeenten.
Bent u na het lezen van de verschillende berichten het met mij eens dat mutatie- en reparatieonderhoud van flexwoningen een probleem is? Zo ja, wat kunt u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee niet zonder meer, dat is afhankelijk van de kwaliteit en het gebruik van de woning. Daarom stuur ik ook aan op maximale herbruikbaarheid.
Kan het zo zijn dat huurders van een flexwoning met een tijdelijk contract bepaalde klachten niet durven te melden, zoals onlangs ook uit het tv-programma Kassa van 9 april jl. bleek, vanwege de angst om geen verlenging van hun tijdelijke contract te krijgen? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?6
Een tijdelijk huurcontract wordt afgesloten voor een bepaalde periode waarna de verhuurder weer beschikking kan krijgen over de woning. Het doet daarbij niet ter zake wat de reden daarvan is. Het is wel belangrijk dat iedereen zonder belemmeringen of weerstand een klacht kan indienen of een geschil kan voorleggen aan de Huurcommissie of de rechter. Om het risico op belemmeringen van of weerstand door de verhuurder te beperken, kan de huurder nog tot zes maanden na het einde van het huurcontract voor bepaalde tijd voor de duur van maximaal twee jaar de Huurcommissie verzoeken om een uitspraak te doen over de overeengekomen aanvangshuurprijs. En ook over de servicekosten kan de huurder nog na het einde van het tijdelijk huurcontract een uitspraak van de Huurcommissie vragen, door de tweejaartermijn na de afrekentermijn van de verhuurder (1 juli na het kalenderjaar).
Kunnen we in de genoemde situaties spreken over schending van het recht op behoorlijke huisvesting? Zo nee, waarom niet?
Recht op huisvesting is een essentieel onderdeel van iemands leven. Ik zet me dan ook in om hierin te voorzien. Ik zie in de genoemde casuïstiek geen schending van het recht op behoorlijke huisvesting.
Kunnen we vaststellen dat marktwerking als het om wonen gaat altijd zal zorgen voor structurele problemen, omdat winstmaximalisatie/rentabiliteit van commerciële verhuurders niet hand in hand gaan met het recht op behoorlijke huisvesting? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zonder wetgeving en regulering kan de markt leiden tot ongewenste uitkomsten zoals te hoge prijzen of excessen. Veel wet en regelgeving is er op gericht de positie van huurders te beschermen. Als gevolg van de huidige schaarste is de positie van huurders de afgelopen jaren verzwakt. Daarom neem ik maatregelen zoals de prijsregulering van de aanvangshuren voor middenhuurwoningen en het wetsvoorstel goed verhuurderschap om excessen tegen te gaan. Tegelijkertijd zijn marktpartijen nodig voor investeringen in de bouw van woningen. Bij de vormgeving van de huurprijsbescherming zoek ik daarom naar de juiste balans.
Kunnen we constateren dat flexwoningen kwalitatief minder goed zijn dan echte woningen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat kunnen we in zijn algemeenheid niet constateren, ook «echte» woningen kunnen gebreken hebben en flexwoningen kunnen ruimschoots voldoen aan alle voorschriften van het Bouwbesluit voor nieuwbouwwoningen. Zie o.a. vraag 28.
Bent u op de hoogte van de slechte kwaliteit van de daken van sommige flexwoningen die tijdens een harde wind kunnen wegwaaien?7
Ik heb het artikel gelezen. Bij Eunice was er geen sprake van harde wind maar van een heftige storm die in heel het land schade heeft veroorzaakt. Desalniettemin vind ik het spijtig voor de huurders dat hen dit is overkomen en ik hoop dat de situatie snel wordt opgelost.
Hoe kijkt u tegen deze containerwoningen aan die niet alleen te kampen hebben met slecht onderhoud, maar door huurders bestempeld worden als onveilig en onleefbaar?
Zie mijn antwoord op vraag 59 en 60.
Wat vindt u ervan dat deze huurders in huurstaking gegaan zijn nadat het dak van hun woning afgewaaid is?
Een afgewaaid dak maakt een woning (deels) onbewoonbaar. De huurder kan dan geen gebruik maken van het gehuurde en een huurvermindering is dan redelijk en ook wettelijk toegestaan. Huurders kunnen (gratis) juridisch advies inwinnen bij Het Juridisch Loket over de te nemen stappen en te volgen procedures.
Bent u gezien alle eerdergenoemde vragen (iets) minder positief over het concept flexwoningen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunnen we flexwoningen eindelijk niet beschouwen als oplossing voor de wooncrisis?
Nee ik ben niet minder enthousiast over flexwoningen als onderdeel van de oplossing van de wooncrisis. Het is sowieso geen panacee, nooit geweest. Wel vind ik het zaak aan te sturen op een steeds betere kwaliteit van flexwoningen.
Hoeveel signalen bereiken u dat woningen in zijn algemeenheid een onjuiste energielabel meekrijgen, want ons bereiken signalen dat woningen onjuist gelabeld worden met als gevolg dat huurders een veel te hoge huur betalen?
Recent hebben mij enkele nieuwe signalen bereikt. Ik betreur deze signalen omdat ik het belangrijk vind dat huurders kunnen vertrouwen op de correctheid van het energielabel, en daarmee op de punten voor de maximum toegelaten huurprijs in het Woningwaarderingstelsel.
Is het mogelijk dat woningen ten onrechte een beter energielabel meekrijgen om niet alleen een hogere huurprijs af te dwingen, maar bijvoorbeeld ook een waardevermeerdering te realiseren en/of de woning geliberaliseerd te krijgen en/of zodat verhuurders minder energiebesparende maatregelen hoeven te nemen? Zo ja, wat kunt u hiertegen doen?
Om zoveel mogelijk fouten te voorkomen en zo nodig te herstellen heb ik in de regelgeving een kwaliteitsborgingsysteem aangewezen dat toeziet op de kwaliteit van het energielabel. De energieadviseur die de opname en registratie van een energielabel doet moet examens afleggen om vakbekwaam te worden, vervolgens voert de certificaathouder (waaronder de energieadviseur werkzaam is) interne controles en de certificerende instelling externe controles uit op de geregistreerde energielabels. Dit gebeurt middels een steekproef, en onder toezicht van de Raad van Accreditatie. Indien het energielabel kritiek afwijkt van de gestelde criteria in de BRL 9500-W wordt de energieadviseur hierop aangesproken door de certificerende instelling, de energieadviseur dient de fout te herstellen en het label te vervangen in EP-online. Vervolgens wordt de steekproef bij deze energieadviseur vergroot om na te gaan of de gemaakte fouten vaker zijn voorgekomen.
Een huurder kan ook zelf bij vermoedens van een onjuist energielabel een melding doen of een klacht neerleggen bij de verhuurder. De verhuurder kan zich vervolgens wenden tot de certificaathouder om de klacht te behandelen. De certificaathouder heeft een klachtenprocedure ingericht conform de BRL 9500 en de mogelijkheid corrigerende maatregelen te treffen richting een adviseur en een foutief opgesteld label te herstellen. Wanneer een klacht niet of niet naar tevredenheid van de verhuurder is behandeld door de certificaathouder kan de verhuurder vervolgens een klacht indienen bij de certificerende instelling. De certificerende instelling voert dan dossieronderzoek uit en brengt indien nodig een bezoek aan het betreffende gebouw om de situatie te beoordelen.
Mocht deze route via de verhuurder niet naar tevredenheid van de huurder verlopen dan kan de huurder zich wenden tot de Huurcommissie als een ander label op basis van het woningwaarderingsstelsel zou leiden tot een verlaging van de huurprijs of de onmogelijkheid de huurprijs te verhogen.
Klopt het dat er vervalste energielabels in omloop zijn? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit?
De energielabels in EP-online.nl, de database voor energielabels van de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland, bevat enkel geldige energielabels die zijn opgesteld onder het genoemde kwaliteitsborgingssysteem. Bij sprake van een vervalsing van een energielabel wordt deze teruggetrokken uit de energielabel database EP-online en kan dit gecontroleerd worden door te zoeken op postcode en huisnummer. Indien er sprake is van twijfels over de correctheid van energielabels kan de procedure van antwoord 82 gevolgd worden.
Vindt u dat bewoners EPA-adviseurs makkelijker moeten kunnen controleren in hoeverre zij gecertificeerd zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het is belangrijk dat bewoners eenvoudig kunnen controleren of de energieadviseur die de opname uitvoert vakbekwaam is. Dit kan eenvoudig door de energieadviseur naar het vakpaspoort te vragen of door het na te gaan in het register van Centraal Register Techniek9. Hier kan onder «zoeken op vakmensen»10 gezocht worden op naam en examennummer, in dit register zijn alleen vakbekwame energieadviseurs terug te vinden.
Hoe kunnen bewoners controleren welke energiebesparende maatregelen genomen zijn die het energielabel rechtvaardigen?
Op het afschrift van het energielabel staan de isolatie en installaties op basis waarvan het energielabel berekend is. Een groot deel van deze kenmerken zijn door een bewoner zelf waar te nemen, maar de huurder kan bij de verhuurder ook vragen naar het projectdossier. De opdrachtgever van het energielabel kan het gehele projectdossier opvragen bij de energieadviseur en de ingevulde kenmerken nalopen, op basis van 4.3.1 van de BRL 9500-W heeft de opdrachtgever hier recht op.
Is het aanbevelenswaardig dat een bewoner de mogelijkheid krijgt om een andere onafhankelijke gecertificeerde EPA-adviseur in te schakelen om het nieuwe energielabel te kunnen laten controleren op kosten van de verkoper/verhuurder? Kunt u uw antwoord nader toelichten en kunt u in uw antwoord opnemen welke rol de Huurcommissie eventueel hierin kan spelen?
Dat is niet aanbevelenswaardig. Een dergelijke maatregel kan verkopers / verhuurders in gevallen onterecht verplichten tweemaal een energielabel te laten opstellen. De Huurcommissie is een onafhankelijk instantie die huurders ondersteund indien er twijfel is over de correctheid van het energielabel en dit label invloed heeft op de huurprijs. Op dit moment loopt er een pilot bij de Huurcommissie waarbij de drempel verlaagd wordt om binnen de bestaande huurcommissieprocedures de correctheid van het energielabel aan te kaarten. Door het werkproces van de Huurcommissie aan te passen wordt beoogd de huurder beter te faciliteren wanneer sprake is van gerede twijfel over het energielabel. Meer informatie hierover is te vinden op de website van de huurcommissie11.
Welke rol spelen opsporingsambtenaren van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)/Autoriteit Woningcorporaties (AW) bij het vaststellen van energielabels van (referentie)woningen en klopt het dat deze ambtenaren na een opname ter plaatse hun bevindingen niet aan de verzoekende koper/huurder beschikbaar (hoeven te) stellen?
De ILT (Autoriteit Woningcorporaties (AW) is onderdeel van de ILT) speelt geen rol bij het opnemen of registreren van energielabels, of de kwaliteitscontrole daarvan. De ILT heeft geen wettelijke taak bij het tot stand komen of het inhoudelijk controleren van een energielabel voor een gebouw. De ILT is wel aangewezen om namens de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijk Ordening het toezicht te houden op de aanwezigheid van het energielabel bij verkoop en verhuur van gebouwen. In het private kwaliteitsborgingsysteem van het energielabel zijn de certificaathouder en de certificerende instelling aangewezen als controleur voor de correctheid van het energielabel, en houden zij toezicht op de toepassing van representativiteit bij de opname van vergelijkbare woningen.
De ambtenaren van de AW zien erop toe dat woningcorporaties ervoor zorgen dat mensen met een laag inkomen goed en betaalbaar kunnen wonen. De AW houdt toezicht op het gedrag van woningcorporaties en op hun financiële beheer. Bij twijfel over de integriteit van een woningcorporatie kan een melding gemaakt worden bij de AW. Dit meldpunt is online te vinden.12
Kan de verzoekende huurder/koper navraag doen bij de betrokken opsporingsambtenaren? Zo ja, in hoeverre zijn deze ambtenaren makkelijk bereikbaar?
Heeft de directeur van de Inspectie Leefomgeving en Transport en/of Autoriteit Woningcorporaties een eigen discretionaire bevoegdheid om af te wijken van het energielabel van een referentiewoning zoals deze door de ambtenaar vastgesteld is? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en waarom is dit wenselijk?
Nee, zie het antwoord op vraag 87.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de juistheid van energielabels? Zo ja, wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten? Zo nee, waarom niet?
Conform het kwaliteitsborgingsysteem wordt de correctheid van energielabels continu onderzocht en gecontroleerd. Ik vind het belangrijk dat het aantal energielabels met kritieke afwijkingen laag is, iedereen moet kunnen vertrouwen op de correctheid van het energielabel. Omdat ik een betrouwbaar energielabel belangrijk vind zoek ik momenteel uit welke maatregelen ik kan treffen om het kwaliteitsborgingsysteem te verbeteren en het aantal energielabels met kritieke afwijkingen te verlagen. Ook ben ik voornemens een onderzoek uit te zetten naar zaken die buiten het zicht van het kwaliteitsborgingsysteem blijven om daarmee het systeem te verbeteren.
Kunt u de vragen apart beantwoorden en alstublieft niet clusteren?
Bij deze.
De veiligheid van trapliften |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met signalen dat in meerdere gemeenten trapliften die via de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) worden aangeschaft niet voldoen aan de minimumeisen voor een veilige trap volgens het Bouwbesluit?1
Ja.
Deelt u onze zorgen over deze signalen? Zo ja, waarom en kunt u een beeld schetsen van de gevaren die deze onveilige situaties kunnen veroorzaken? Zo nee, waarom niet en kunt u dan garanderen dat trapliften die niet aan de minimumeisen voldoen niet geïnstalleerd worden?
Ja, die zorgen deel ik. Er zijn wettelijke eisen opgesteld in het bouwbesluit en die moeten in acht worden genomen bij het installeren van een traplift. Indien dat niet het geval is, ontstaat er een onveilige situatie en dat is ongewenst.
Weet u in hoeveel gemeenten er onveilige situaties worden gecreëerd door het plaatsen van een traplift? Zo ja, hoeveel gemeenten betreft het? Zo nee, wilt u daar in verband met de onveilige situatie dan op korte termijn onderzoek naar doen en de Kamer van de uitkomst op de hoogte stellen?
Ik heb n.a.v. uw Kamervragen contact opgenomen met de VNG en gevraagd om informatie over hoe gemeenten de installatie van trapliften organiseren. Gemeenten stellen in hun inkoop een programma van eisen op waarin ook eisen t.a.v. de veiligheid zijn opgenomen. Het werken volgens het bouwbesluit valt hier ook onder. Op het moment dat een gemeente na een melding van een inwoner beoordeelt dat de inwoner een traplift nodig heeft, geeft de gemeente de opdracht aan een gecontracteerde installateur om een traplift te plaatsen. De installateur beoordeelt de situatie ter plekke en installeert conform opdracht en wettelijke eisen de traplift. Ik heb vernomen dat zowel in het onderzoek door de gemeente als bij plaatsing rekening wordt gehouden met medebewoners die geen gebruik maken van de trapliftinstallatie.
Ik heb niet de indruk dat gemeenten vanuit kostenoverwegingen daadwerkelijk kíezen voor het laten plaatsen van een traplift die niet voldoet aan de wettelijke eisen en daarmee bewust een risico nemen op het laten ontstaan van een onveilige situatie. Als er toch een onveilige situatie ontstaat na plaatsing van de traplift, is het aan gemeente en leverancier om ervoor te zorgen dat de traplift voldoet aan alle wettelijke vereisten. Hoe vaak er onbedoeld onveilige situaties ontstaan, is mij niet bekend. Het is voor gemeenten niet vanzelfsprekend om achteraf de geïnstalleerde traplift te controleren, maar ik heb vernomen dat er gemeenten zijn die dat steekproefsgewijs doen. Dat vind ik een positieve ontwikkeling. Het Wmo-toezicht speelt overigens ook een rol in het beoordelen van de kwaliteit van o.a. trapliften.
Mensen die van mening zijn dat sprake is van een onveilige situatie en/of vermoeden dat een traplift niet conform bouwbesluit / wettelijke vereisten is geïnstalleerd, kunnen zich wenden tot de gemeente. Gemeenten kunnen vervolgens als goed opdrachtgever hun trapliftinstallateur hierop aanspreken. Ik ben van mening dat zodoende onveilige situaties door de verantwoordelijke partijen voorkomen kunnen worden en dat aanvullend onderzoek geen toegevoegde waarde heeft.
Deelt u onze mening dat gemeenten niet zouden mogen kiezen voor een onveilige situatie door het plaatsen van goedkopere trapliften? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit niet langer mogelijk wordt? Gaat u gemeenten hierop aanspreken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er een spanning kan zitten tussen de gemeente die enerzijds kiest voor een onveilige plaatsing van een traplift, terwijl het anderzijds ook de gemeente is die toezicht houdt op het Bouwbesluit? Zo ja, waarom en wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Een gemeente heeft vele verantwoordelijkheden en ik verwacht van gemeenten dat zij goed in staat zijn de verschillende rollen zuiver uit te voeren. Mij zijn geen signalen bekend die wijzen op het tegendeel en daarom ben ik niet van plan hierop te interveniëren.
Deelt u de mening dat ook de leverancier van de traplift een belangrijke rol speelt in het leveren van een veilige traplift oplossing? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kan de gemeente de leverancier aansporen om veilige oplossingen te leveren?
De leverancier van de traplift heeft als expert een belangrijke rol bij het creëren van een veilige omgeving rondom de traplift. Het is de partij voor wie de ontstane situatie zichtbaar en meetbaar is en die (conform afspraak) de traplift dient te installeren waarbij de veiligheidsmaatregelen in acht worden genomen. Gemeenten kunnen steekproefsgewijs geïnstalleerde trapliften controleren.
Welke kansen ziet u om de veiligheid van trapliften via de Wmo beter te garanderen?
Zie antwoord op vragen 3 en 4.
Hoe verhoudt deze keuze voor goedkope trapliften zich tot de sterk stijgende kosten van gemeenten voor de Wmo?2
Bij alle maatwerkvoorzieningen die gemeenten op basis van de Wmo 2015 verstrekken, wordt de doelmatigheid meegewogen. Of voor de gemeente een traplift goedkoper is aan de muur- of de spilzijde, is afhankelijk van de contractuele afspraken die gemeenten met hun leverancier(s) maken. Het komt ook voor dat de prijs voor de gemeente hetzelfde is, maar dat voor de leverancier de kosten van plaatsing aan de spilzijde wél hoger zijn. Gemeenten hebben de beleidsvrijheid hier naar eigen inzicht afspraken over te maken. Mij is niet bekend dat de oplopende kosten in de Wmo 2015 leiden tot een onveilige verstrekking van voorzieningen zoals een traplift.
Hebben gemeenten voldoende middelen om de Wmo goed uit te voeren? Zo ja, waarom kiezen zij dan soms toch voor onveilige trapliften? Zo nee, hoeveel middelen gaat u hiervoor extra vrijmaken?
Zoals ook toegelicht in de beantwoording op de vragen 3, 4 en 8 heb ik niet de indruk dat gemeenten bewust kiezen voor de installatie van onveilige trapliften, maar gebeurt dit soms onbedoeld vanwege andere oorzaken.
Welke voordelen en nadelen ziet u aan het opleggen van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor de installatie van trapliften, zoals het kabinet die ook wil invoeren voor huishoudelijke hulp?
Een voordeel is dat een inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor trapliften voor gemeenten een kostenbesparing met zich meebrengt, omdat mensen met een relatief hoog inkomen eerder geneigd zullen zijn de traplift zelf aan te schaffen i.p.v. zich te richten tot de gemeente. Als nadelen zie ik dat de kosten voor een bepaalde groep cliënten ook hoger zullen worden én dat de uitvoering van de verschillende eigen bijdragen voor gemeenten en CAK complexer wordt. Er zou dan naast het abonnementstarief en de eigen bijdrage regeling voor de huishoudelijke hulp ook een aparte eigen bijdrage regeling voor trapliften moeten worden toegepast. Ervan uitgaande dat voor die regeling ook anticumulatie moet gelden (om stapeling van eigen bijdragen tegen te gaan), zou dit voor gemeenten en CAK een zeer complexe uitvoeringspraktijk opleveren. Nog los van de kosteneffecten voor cliënten, wegen de nadelen voor de uitvoering van een specifieke regeling voor trapliften naar mijn mening niet op tegen de opbrengsten voor gemeenten. Door een veelvoud van eigen bijdrage regelingen voor specifieke voorzieningen zoals trapliften in te richten, raken we het gedachtegoed van één eigen bijdrage regeling voor de meeste voorzieningen bovendien kwijt.
Juridische adviezen over box 3 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich de volgende eerder gestelde schriftelijke vraag (van 3 januari 2022): «Wilt u een lijst met alle uitgebrachte adviezen (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) over box-3 vanaf 2010 samenstellen en doen toekomen aan de Tweede Kamer?»1
Ja.
Herinnert u zich het antwoord: «Ja. Deze lijst moet, zoals het lid Omtzigt zelf aangeeft in de vraag, nog worden samengesteld. Daarvoor is uitgebreid uitzoekwerk nodig, juist omdat ik de vraag van het genoemde lid zo volledig mogelijk wil beantwoorden. Ik ga er daarom vanuit dat de heer Omtzigt ook interne notities bedoelt die als advies aan de bewindspersonen zijn gegaan. Dit betreft dan ook stukken die tot nu toe niet aan uw Kamer zijn overhandigd. Daarom vergt dit meer tijd dan uw Kamer mij voor de beantwoording van deze Kamervragen gunt. De gevraagde lijst met eventueel de daarbij nog niet gepubliceerde stukken zal ik binnen twee maanden aan uw Kamer sturen.»2
Ja.
Herinnert u zich dat u op 5 april 2022 het volgende antwoord gaf: «in reactie op het schriftelijk overleg (2022Z00005) heb ik aangegeven binnen twee maanden een lijst te delen met alle uitgebrachte adviezen (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) over box-3 vanaf 2010, in het bijzonder over de vraag of de box 3-tarieven mogelijk een schending van het eerste protocol van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens opleveren. De inventarisatie is een eind gevorderd, maar nog niet gereed. Ik heb wat meer tijd nodig om de stukken te kunnen delen. Uw Kamer ontvangt deze stukken tegelijkertijd met de richtingennotitie.»3
Ja.
Herinnert u zich dat u op 15 april 2022 een lijst en een inventarislijst naar de Kamer gestuurd heeft, maar dat dat die lijst niet in 2010 begint, zoals gevraagd, maar in 2015 en dat die gaat over juridische adviezen over strijdigheid met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en niet over alle adviezen?4
Ja.
Is het u opgevallen dat in de periode 2015–2017 eigenlijk geen adviezen of memo’s zijn uitgebracht, terwijl in die periode toch het Belastingplan 2016 behandeld is, waarin de nieuwe box 3 is ingevoerd met de vele ficties, die uiteindelijk geleid heeft het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, waarin de Hoge Raad oordeelde dat box 3 in strijd was met het recht op ongestoord genot van eigendom en het discriminatieverbod uit het EVRM en rechtsherstel bood?
Ja, dat is me ook opgevallen. De zoekscope waarmee de stukken zijn verzameld die op 15 april jl. naar uw Kamer zijn gestuurd luidde «box 3 in samenhang met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)». Naar aanleiding van deze zoekopdracht kwamen geen stukken uit 2015, het jaar waarin het Belastingplan 2016 is behandeld, naar boven.
Bent u ervan op de hoogte dat vooral bij het Belastingplan 2016 vele fracties in de Tweede Kamer gevraagd hebben naar de juridische houdbaarheid en dat er al arresten van de Hoge Raad uit april 2015 lagen?
Ja.
Is het gebruikelijk dat er juridische adviezen en analyses ten grondslag liggen aan keuzes om een belasting te veranderen en zeker wanneer het een hervorming betreft van een belastingonderdeel (box 3), dat al meerdere keren tot negatieve uitspraken van rechters en de Hoge Raad heeft geleid?
Ja, dit is uiteraard gebruikelijk. En daarbij is het gebruikelijk om dergelijke adviezen intern uit te werken en aan de bewindspersonen, aan mijn ambtsvoorgangers dus, ter beschikking te stellen. De notities die zijn gemaakt ter voorbereiding op de wijziging in box 3 in het Belastingplan 2016 zal ik u voor het zomerreces toesturen.
Als er geen juridische adviezen en analyses waren, op basis waarvan kon het kabinet dan uitspraken doen over het vertrouwen dat deze vernieuwde box 3 juridisch houdbaar zou zijn, zoals de regering herhaaldelijk deed tijdens de behandeling van dat Belastingplan, waarin de discussie over box 3 een zeer prominente plek innam?
Het standpunt van het kabinet was gebaseerd op de interne analyses en adviezen die door de ambtenaren op het Ministerie van Financiën zijn opgesteld.
Kunt u dus de originele vraag van 3 januari beantwoorden en alle juridische anlayses en adviezen over box 3 vanaf 2010 openbaar maken, inclusief interne adviezen en analyses, inclusief mondelinge en schriftelijke adviezen van de landsadvocaat of andere internen?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u alle adviezen en analyses uit 2015 (behandeling Belastingplan 2016) en 2016 nog voor de voortzetting van het commissiedebat over box 3 aan de Kamer doen toekomen?
Zoals blijkt uit de beantwoording op de hiervoor gestelde vragen en uit de stukken die uw Kamer vóór het debat hebben bereikt, was dit niet mogelijk.
Het verhogen van de eigen bijdrage voor medicijnen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het bericht «Eigen bijdrage voor medicijnen wordt mogelijk verhoogd door herberekening»?1
Ja, dat bericht is gebaseerd op mijn Kamerbrief van 19 april 20222.
Deelt u de mening dat medicijnen veel mensen die (chronisch) ziek zijn op de been houden? Zo ja, vindt u uw voornemen om de eigen bijdrage voor medicijnen te verhogen dan ook geen straf op ziek zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik onderschrijf dat mensen die (chronisch) ziek zijn veel baat kunnen hebben bij medicijnen. Ik ben niet voornemens om de eigen bijdrage voor medicijnen te verhogen. Ik ben voornemens om de vergoedingslimieten van het geneesmiddelenvergoedingssysteem (GVS) aan te passen aan het actuele prijspeil. Dit betekent veelal dat deze vergoedingslimieten lager worden. Daarmee stimuleer ik prijsdalingen door fabrikanten van relatief dure geneesmiddelen en doelmatig gebruik door artsen en patiënten. Zo zorg ik dat de publieke uitgaven aan geneesmiddelen doelmatiger worden besteed. Alleen als fabrikanten vervolgens ervoor kiezen om hun prijzen niet aan te passen aan de nieuwe vergoedingslimiet, kunnen patiënten met (hogere) bijbetalingen worden geconfronteerd. Ik reken erop dat fabrikanten hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en het zover niet zal komen. Voor het geval dat bepaalde fabrikanten hun prijzen toch niet kunnen of willen aanpassen, wil ik de herberekening gepaard laten gaan met één of meer verzachtende maatregelen, waaronder tenminste een maximering van de eigen bijdrage.
Heeft u de bereidheid om uw voornemen om de eigen bijdrage voor medicijnen te verhogen, te prullemanderen, zeker omdat dit mogelijk zes miljoen zieke mensen direct financieel raakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 aangaf ontstaan bijbetalingen alleen voor patiënten als fabrikanten hun prijzen niet verlagen naar de nieuwe vergoedingslimieten. Ik heb in mijn brief van 19 april 2022 reeds aangegeven dat ik mij bewust ben van de mogelijke impact van mijn voornemen om de vergoedingslimieten van het GVS te herberekenen en dat ik daarom de herberekening gepaard wil laten gaan met één of meer verzachtende maatregelen, waaronder tenminste een maximering van de eigen bijdrage. Ik bericht uw Kamer binnenkort hierover verder.
Deelt u de mening dat het niet de (chronisch) zieke mensen, maar de diverse kabinetsplannen zijn die het begrotingstekort ernstig laten oplopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uiteraard zijn (chronisch) zieke mensen niet verantwoordelijk voor welk begrotingstekort (of -overschot) dan ook. De Rijksbegroting is de verantwoordelijkheid van het Kabinet en het parlement.
Kunt u garanderen dat chronisch zieken compleet worden ontzien bij uw plannenmakerij over hogere eigen bijdragen voor medicijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nogmaals: ik ben niet voornemens om de eigen bijdrage voor medicijnen te verhogen. Zoals ik heb toegelicht in mijn Kamerbrief van 19 april jl., zijn de gevolgen voor patiënten afhankelijk van het gedrag van fabrikanten en dat is lastig te voorspellen. In mijn brief heb ik daarom aangekondigd dat ik de herberekening gepaard wil laten gaan met één of meer verzachtende maatregelen, waaronder tenminste een maximering van de eigen bijdrage. Daarover bericht ik uw Kamer binnenkort verder.
Mogelijke ontkenning van de Armeense Genocide door de regering |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de social media communicatie van Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar aanleiding van zijn bezoek aan Armenië ter gelegenheid van de herdenking van de Armeense Genocide?1
Ja, ik ben bekend met de communicatie over het bezoek dat de Staatssecretaris Volksgezondheid, Welzijn en Sport namens het kabinet aan Jerevan bracht.
Waarom is er gekozen voor de woordkeuze «verschrikkelijke gebeurtenissen» ter beschrijving van de Armeense Genocide?
Het is duidelijk dat in 1915 een grootschalige moordpartij heeft plaatsgevonden op Armeniërs en dat de gebeurtenissen vreselijk waren en groot leed hebben veroorzaakt.
Erkent de regering de Armeense Genocide als een genocide?
Het kabinet heeft de motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2277) over dit onderwerp in beraad. Zoals de Kamer bekend (Kamerstuk 35 925-V, nr. 84) zal Nederland in de komende maanden met een aantal gelijkgestemde EU lidstaten spreken over de erkenning van genocides. Daarbij zal worden verkend hoe deze landen aankijken tegen het gezamenlijk erkennen van genocides en onder welke voorwaarden daartoe zou kunnen worden overgegaan. Voor Nederland geldt dat uitspraken van internationale gerechts- of strafhoven, wetenschappelijk onderzoek en/of vaststellingen door de VN Veiligheidsraad hierbij zwaarwegend zijn.
Zo ja, waarom wordt dat niet publiekelijk gecommuniceerd?
Zie het antwoord op vraag 3 waaruit volgt dat dit niet van toepassing is.
Zo nee, waarom niet?
Voor het Nederlandse kabinet ligt de nadruk op de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door Armenië en Turkije. Nederland hoopt dan ook dat Turkije en Armenië met elkaar hierover het gesprek voeren, met het oog op een duurzame verzoening.
Begin maart 2017 ontving het kabinet het gezamenlijk advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) en de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) over het gebruik door politici van de term «genocide». Het Kabinet had om dit advies gevraagd ter uitvoering van de motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 34 550 V, nr. 32), aangenomen op 29 november 2016. In deze motie werd het kabinet opgeroepen om de CAVV en de EVA te vragen een gemeenschappelijk rapport voor te bereiden met als doel duidelijkheid te scheppen rondom de wenselijkheid, mogelijkheden en betekenis van het gebruik van de term «genocide» door politici, zowel in algemene zin als ten aanzien van wreedheden begaan door IS. De CAVV en EVA lieten, in hun advies, historische kwesties nadrukkelijk buiten hun advisering: zij beperkten zich tot lopende situaties. Volgens de CAVV en EVA zijn bij historische situaties vooral vragen over genoegdoening en excuses aan de orde, hetgeen voor het kabinet primair een zaak is tussen de betrokken partijen.
Zo nee, kunt u toelichten welke belangen de regering ervan weerhouden de Armeense Genocide te erkennen?
Zie het antwoord op vraag 5.
Bent u bekend met motie Voordewind (kamerstuk 34 775 V, nr. 56) waarin de Tweede Kamer de genocide op Armeniërs, Assyriërs, Pontische Grieken en Arameeërs erkent?
Ja.
Bent u van mening dat de regering tijdens haar bezoek aan Yerevan, en de communicatie daarover, in lijn met deze motie heeft gehandeld?
De motie Voordewind betreft een vaststelling van de positie van uw Kamer. De positie van het kabinet is ongewijzigd en is u bekend.
Conform motie Voordewind (Kamerstuk 34 775 V, nr. 57) neemt ieder lustrumjaar een kabinetslid deel aan de herdenking in Jerevan. In 2020, het 105e lustrumjaar, is dat niet gelukt. Het kabinet heeft dat ingehaald tijdens de herdenking in 2022. Deelname van een kabinetslid is belangrijk om respect en medeleven te betuigen.
Bent u ervan op de hoogte dat ontkenning van de Armeense Genocide veel pijn en leed aanbrengt in de Armeense gemeenschap in Nederland?
Het kabinet doet geen uitspraak over of de gebeurtenissen van 1915/1916 een genocide betreft. Dit betekent noch erkenning noch ontkenning. Ik ben bekend met het feit dat ontkenning erg gevoelig ligt bij de Armeense gemeenschap.
Als de Nederlandse regering wel de Armeense Genocide erkent, zou u daar in de toekomst dan helder over willen communiceren?
Het kabinet is in beraad over de uitvoering van de motie Voordewind (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2277). Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 3.
Als de Nederlandse regering de Armeense Genocide niet erkent als genocide, bent u dan bereid dit alsnog te heroverwegen in de ministerraad?
Zie antwoord vraag 10.
Zou u elke vraag apart willen beantwoorden?
Ja.