Gemeenten zonder rekenkamer(functie) |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Burgemeester moet slaaprekenkamer wakker schudden»1, en herinnert u zich eerdere vragen over dit onderwerp?2
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de Nederlandse Vereniging van Rekenkamers & Rekenkamercommissies (NVRR) en dat onderzoek van uw reactie voorzien?
Als bijlage bij deze beantwoording zend ik u het onderzoek van de NVRR alsmede de bestuurlijke reactie van de NVRR. Ik beschouw het onderzoek als een waardevolle bijdrage aan de discussie over de – slapende of inactieve – lokale rekenkamers en rekenkamercommissies. Van de aanbevelingen heb ik met belangstelling kennis genomen. Reeds eerder heb ik aangegeven om over het onderzoek in overleg te willen treden met VNG en IPO. Over de uitkomsten van dat overleg zal ik uw Kamer berichten. Voorop staat dat er op lokaal niveau sprake moet zijn van deugdelijke financiële verantwoording. Het overleg zou gericht moeten zijn op de invulling van deze randvoorwaarde en op de rol die de lokale rekenkamer(commissie) hierbij kan en moet vervullen. Daarbij moeten we naar mijn mening ook aandacht hebben voor de oorzaken van de slapende rekenkamers
Deelt u de mening van de NVVR dat gemeenten zonder een (actieve) rekenkamer(functie) «op dit punt in strijd handelen met letter en geest van de Gemeentewet»? Zo ja, welke gevolgen kan het handelen in strijd met de Gemeentewet op dit punt krijgen? Zo nee, waarom niet?
De Gemeentewet bepaalt dat de gemeenteraad een rekenkamer kan instellen. Als geen rekenkamer wordt ingesteld, dient voor de rekenkamerfunctie een rekenkamercommissie in het leven te worden geroepen. Als een rekenkamercommissie niet is toegerust om te kunnen functioneren, is dit niet in overeenstemming met de wet. Gemeenten moeten een rekenkamer hebben. Niet alleen omdat dit in de wet staat, maar omdat het belangrijk is. De rekenkamer vormt een wezenlijk onderdeel van het gemeentelijke bestel. Dat belang wordt versterkt door het proces van de decentralisatie. Dat proces vereist vertrouwen in de gemeentelijke financiële verantwoording. Lokale rekenkamers kunnen en moeten hierbij een belangrijke rol spelen.
Uit de evaluaties van de provinciale en gemeentelijke rekenkamers blijkt overigens dat men in het algemeen positief is over hun functioneren. Daar waar gemeenten niet de omvang hebben om een goede rekenkamer te hebben, zal men moeten besluiten tot een gemeenschappelijke rekenkamer.
Ik geloof niet in dwang- of sanctiemaatregelen om de rekenkamerverplichting af te dwingen. Gemeenten moeten overtuigd zijn van het belang. Overigens geeft ook de NVRR aan er geen voorstander van te zijn om bij wet een bepaald budget voor de rekenkamer voor te schrijven. Maar de NVVR heeft laten weten daar een taak te zien. Men heeft de gemeenten met een al dan niet tijdelijke inactieve rekenkamer op de hoogte gesteld van de onderzoeksresultaten en hen de nodige ondersteuning aangeboden. Maar ook de VNG zou hier een rol kunnen spelen. De VNG betuigt zich voorstander van het rekenkamerinstrument. Gemeenten zouden volgens de VNG echter zelf moeten kunnen kiezen of zij het inzetten. Naar mijn oordeel zijn de gemeentefinanciën te belangrijk voor een vrijblijvende publieke verantwoording.
Deelt u de mening dat het ontbreken van «politiek draagvlak» voor een lokale rekenkamer(functie) geen reden mag zijn om die rekenkamer(functie) dan maar niet te activeren? Zo ja, wat kunt u doen om gemeenten waar dit draagvlak ontbreekt aan te zetten tot het activeren van een rekenkamer(functie)? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat, zeker nu gemeenten ten gevolge van de decentralisaties meer financiële verantwoordelijkheden krijgen, de controle daarop aan belang zou moeten toenemen? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot het feit dat gemeenten de afgelopen jaren minder zijn gaan uitgeven aan rekenkamers? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening. Zie de beantwoording van de vragen 3 en 4.
Bent u van plan om het advies van de NVVR op te volgen om de Wet Algemene regels herindeling gemeenten (Arhi) aan te passen «zodat het mogelijk wordt bij gemeentelijke herindeling een daarop toegesneden vorm van rekenkamercontrole mogelijk te maken»? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Uit het onderzoek blijkt dat ook gemeentelijke herindeling een oorzaak van tijdelijke of permanent inactieve rekenkamers kan zijn. De NVRR is van mening dat juist bij gemeentelijke herindeling een goed functionerende, al dan niet gezamenlijk vormgegeven, rekenkamer een bijdrage kan leveren aan het oordeel over het succes van de herindeling. Deze benadering kan ik volgen. Ook kan ik me voorstellen dat het daarbij een meerwaarde heeft om te komen tot een gezamenlijke rekenkamerfunctie van de bij de herindeling betrokken gemeenten. Maar vooralsnog ben ik er geen voorstander van om hierover verplichtingen op te nemen in de Wet Arhi. Er zijn bij gemeentelijke herindeling velerlei zaken waarvoor tot harmonisatie moet worden gekomen. Ik acht het niet wenselijk dit te zeer in regelgeving te willen vervatten.
De oorzaken en voedingsbodem van de radicalisering van bijvoorbeeld de Nederlandse islamitische jongens die zich inzetten voor de jihad in Syrië |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van De Vijfde Dag over de Nederlandse islamitische jongens die naar Syrië vertrekken om voor de jihad te vechten?
Ja.
Heeft u signalen dat er in Nederland organisaties met een religieuze, islamitische vormingsagenda zijn die bijdragen aan deze vormen van radicalisering en deze jongens wellicht op het idee brengen om voor de jihad te gaan vechten? Zo ja, welke organisaties? Kunt u een beeld schetsen van de voedingsbodem van deze radicalisering?
Het is bekend dat enkele leden van activistische radicaalislamitische bewegingen, zoals Sharia4Holland en Behind Bars, zijn vertrokken naar Syrië voor deelname aan de jihad. Deze bewegingen hebben een omgeving gecreëerd waar gelijkgestemden elkaar ontmoeten en waar radicale ideeën zich hebben kunnen ontwikkelen tot jihadistische denkbeelden. Het is moeilijk om op dit moment nauwkeurig de voedingsbodem voor deze radicalisering aan te geven. Uit onderzoek blijkt dat gevoelens van groepsdreiging, onrechtvaardigheid en onzekerheid een rol spelen. Feit is dat recentelijk tientallen jonge moslims zich bevattelijk hebben getoond voor het betoog dat het een individuele plicht is om gewapende steun te verlenen aan moslims in Syrië en dat zij aansluiting hebben gevonden bij jihadistische strijdgroepen.
Welke informatie en onderzoeksgegevens heeft u over de toenemende radicalisering van moslims het laatste jaar?
Over specifieke onderzoeksgegevens over personen of organisaties kan ik in het openbaar geen mededelingen doen.
Heeft u een overzicht van de jongeren die zijn vertrokken naar Syrië om te vechten voor de jihad? Worden deze jongeren in beeld gehouden en begeleid als zij terugkeren naar Nederland, mede met het oog op hulp bij traumaverwerking en op onderzoek naar mogelijke verdere radicalisering? Zo ja, op welke wijze?
Zie het antwoord op vraag 3. Het doel is om van de mensen die terugkeren vanuit Syrië een dreiginginschatting te maken. Hierbij wordt nauw samengewerkt tussen de AIVD, NCTV, het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie en het lokale bestuur die op basis van de informatie van onder andere de AIVD, eventueel actie kunnen ondernemen. Hierbij valt te denken aan maatwerktrajecten gericht op het losweken van de geradicaliseerde personen uit de jihadistische omgeving met behulp van hun naaste omgeving, bijvoorbeeld door het aanbieden van reclassering, traumaverwerking, hulpverlening of mentoring.
Het bericht “Toezicht overheid op MKZ-lab faalde jarenlang” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toezicht overheid op MKZ-lab faalde jarenlang»?1
Ja.
Bent u bereid het definitief verslag van het inspectiebezoek Foot-and-mouth disease laboratories met referentie nummer DG(SANCO) 2009–8286 openbaar te maken en aan de Kamer ter beschikking te stellen? Zo nee, waarom niet?2
De Food and Veterinary Office (FVO) van de Europese Commissie maakt deze rapporten zelf openbaar en het is niet gebruikelijk dat de geïnspecteerde lidstaat dit doet. Aangezien deze inspectie één van de eerste inspecties was in een serie in de lidstaten die nog niet is afgerond, is dit rapport nog niet door de FVO openbaar gemaakt. In overleg met de Europese Commissie heb ik het rapport afgelopen maand verstrekt in het kader van een Wob-procedure. Het rapport van de FVO treft u hierbij aan (bijlage 1).3
Is dit het enige inspectierapport met betrekking tot de veiligheid van het Centraal Veterinair Instituut van Wageningen Universiteit en Researchcentrum te Lelystad (CVI-WUR), het Centraal Instituut voor Dierziektecontrole Lelystad (CIDC-Lelystad) en Lelystad Biologicals BV? Zo nee, kunt u aangeven om hoeveel rapporten het gaat en bent u bereid deze rapporten openbaar te maken?
Er zijn geen andere inspecties uitgevoerd door de Europese Commissie. Wel is in 2007 een inspectie uitgevoerd in opdracht van het ministerie van LNV. Aanleiding daarvoor was de wens om de MKZ-vaccinproductie, tot dan een overheidstaak, te privatiseren.
Onderzocht werd of, binnen de veiligheidseisen, Wageningen UR de faciliteiten voor MKZ-vaccinproductie aan een farmaceutisch bedrijf zou kunnen verkopen. Vervolgens heeft in oktober 2009 een expertcommissie een inspectie uitgevoerd in verband met de uiteindelijke overdracht (verhuur) van de faciliteiten aan de betreffende farmaceut. Beide rapporten treft u hierbij aan (bijlagen 2 en 3).4
Bent u bereid uw mening over de bevindingen van het Directoraat-Generaal Gezondheid en Consumenten in het rapport DG(SANCO) 2009–8286 te geven? Zo nee, waarom niet?
Het ministerie van voormalig LNV en het CVI hebben, naar aanleiding van de bevindingen van de FVO, de aanbevelingen in het rapport overgenomen in een actieplan. Inmiddels zijn deze aanbevelingen omgezet in acties en afgehandeld of vragen continue aandacht. De reactie op het inspectierapport is met het actieplan aan DG SANCO gezonden op 9 oktober 2009. Deze reactie treft u ook aan als bijlage bij deze brief (bijlage 4).5
Een van de opmerkingen van de inspectie betreft het gegeven dat het toezicht door het ministerie op het CVI niet in een wet is vastgelegd. Het toezicht zoals vastgelegd in het convenant dat is afgesloten tussen DLO en het ministerie van LNV heeft echter een bindend karakter.
Het CVI staat onder toezicht van de zogenaamde Competente Autoriteit, i.c. de NVWA. In het convenant is vastgelegd dat het CVI moet werken volgens de geldende veiligheidseisen die zijn opgesteld voor laboratoria die werken met MKZ virus. Hierover rapporteert het CVI twee maal per jaar aan de NVWA en aan mijn ministerie. Aanvullend hierop vindt iedere 2 jaar een audit plaats, uitgevoerd door bioveiligheidsexperts van het CVI, die hiervoor specifiek zijn aangesteld. De rapportage over 2011, waaruit blijkt dat de veiligheidsmaatregelen goed zijn en voldoen aan de eisen volgens richtlijn 2003/85/EC is in 2012 aan mij aangeboden. Dit rapport treft u aan als bijlage 5.6
Het bericht: ‘Tbs-er in kliniek gepakt met kinderporno’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Tbs'er in kliniek gepakt met kinderporno»?1
Ja.
Klopt het dat een 51-jarige tbs'er op heterdaad is betrapt toen hij op een smartphone beelden van seksueel kindermisbruik bekeek op internet?
Ja. Op 2 april jl. is een 51-jarige tbs-gestelde op heterdaad betrapt toen hij met een smartphone een website met kinderporno bezocht.
Klopt het dat deze tbs'er en een medeverdachte (ook uit de kliniek) die de telefoon en simkaart leverde, gearresteerd zijn?
Ja. Naast de verdachte is ook een medeverdachte uit de kliniek aangehouden. Hij heeft vermoedelijk de telefoon en simkaart geleverd. Omdat beide verdachten zich reeds bevinden in een gesloten tbs-setting, heeft het OM besloten hen niet voor te geleiden aan de rechter-commissaris.
Hoe is het mogelijk dat tbs'ers, op een gesloten afdeling nota bene, aan een simkaart, twee telefoons en een USB-stick komen en vrij op het internet kunnen?
Bepaalde zaken, zoals smartphones, horen niet thuis in een instelling. De aanwezigheid van ongewenste of verboden zaken verstoort zowel de behandeling als de orde en veiligheid in de instelling. Hierop dient dan ook te worden gecontroleerd. Ik heb aan de Van der Hoeven Kliniek verzocht een toedrachtsrapportage op te stellen. De bevindingen van de rapportage en eventuele nadere maatregelen worden met de kliniek besproken.
Deelt u de mening dat het een grove schande is dat dit kon gebeuren en het vertrouwen van de slachtoffers, nabestaanden en de samenleving in het rechtssysteem en het tbs-systeem op deze manier ernstig wordt geschaad? Zo nee, waarom niet?
De terbeschikkingstelling (tbs) is een goed – en gedragen – stelsel. Zo een incident als dit is zeer ernstig, maar valt helaas nooit voor 100 procent uit te sluiten. Bestrijding van contrabande heeft mijn prioriteit, dat geldt ook voor de verantwoordelijke bestuurders van de Forensisch Psychiatrische Centra (FPC’s). De Van der Hoeven Kliniek heeft nauw samengewerkt met de Nationale Politie en volledige medewerking aan het onderzoek verleend. Dit heeft twee aanhoudingen tot gevolg gehad.
Hebben deze personen voor een zelfde type (zeden)delict tbs opgelegd gekregen? Zo ja, deelt u de mening dat therapie blijkbaar niet helpt en deze personen gewoon lang de gevangenis in kunnen? Zo nee, waarom niet?
Uit privacyoverwegingen worden (delict-)gegevens van individuele tbs-gestelden niet openbaar gemaakt. De voornaamste functie van de tbs-maatregel ligt in de bijdrage aan een veiligere maatschappij. Concreet betekent dit het tot een minimum beperken van de kans op herhaling van het plegen van een misdrijf en een veilige terugkeer van de tbs-gestelde naar de samenleving. Hier slaagt de tbs-maatregel bijzonder goed in. Zo is de algemene recidive van ex-tbs-gestelden twee jaar na beëindiging van de maatregel 20,9 procent, terwijl dit percentage bij ex-gedetineerden aanzienlijk hoger ligt: 49,3 procent. Bovendien is het percentage 2-jarige recidive onder uitgestroomde tbs-gestelden over de gehele linie, van algemene recidive tot tbs-waardige recidive, de afgelopen tien jaar gedaald. Dit wijst op een toenemend aantal ex-tbs-gestelden dat na behandeling succesvol en veilig terugkeert in de samenleving.
Bent u in dat kader bereid te bewerkstelligen dat niet weer tbs opgelegd kan worden aan een persoon die voor een tweede keer wordt veroordeeld voor een delict waarvoor hij eerder al tbs opgelegd heeft gekregen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik naar het Algemeen Overleg tbs op 21 maart jl. Daarin heb ik toegezegd de Kamer nader te informeren over de vraag van het lid Helder (PVV) om aan tbs-gestelden geen tweede maal tbs op te leggen wanneer er sprake is van een soortgelijk strafbaar feit na beëindiging van de eerste tbs-maatregel. Deze informatie zal ik uw kamer voor de zomer doen toekomen.
Welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat geen apparaten de kliniek in kunnen worden gesmokkeld en geen (kinder)porno in tbs-klinieken kan worden bekeken?
Ik vind toegangscontrole bij tbs-gestelden, het personeel en bezoekers van de instellingen en van de door hen meegebrachte goederen noodzakelijk. Daarom heb ik een expliciete wettelijke grondslag gecreëerd voor de toegangscontrole bij FPC’s in het wetsvoorstel Forensische Zorg. Met de Inspectie Veiligheid en Justitie ben ik van mening dat toegangscontrole bijdraagt aan meer orde en veiligheid in de instellingen. Naar aanleiding van dit incident heb ik aan de Van der Hoeven Kliniek verzocht een toedrachtsrapportage op te stellen. Op basis van de bevindingen ga ik met de Van der Hoeven Kliniek in gesprek over eventuele nadere maatregelen.
De toetreding van de heer Dekker tot de raad van bestuur van het Slotervaartziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Theo Dekker tijdelijk voorzitter Slotervaart»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ongewenst is dat een lid van de Raad van Toezicht toetreedt tot de Raad van Bestuur van hetzelfde ziekenhuis, omdat daarmee de effectiviteit van de toezichthoudende functie ernstig wordt ondermijnd en belangenverstrengeling kan ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik vind het van belang dat bestuurders en toezichthouders van zorgaanbieders onafhankelijk functioneren van elkaar. Het combineren van een functie in de raad van bestuur met een functie in de raad van toezicht van dezelfde aanbieder is in dat licht onverenigbaar. In artikel 6.1, eerste lid, onderdelen a en b van het Uitvoeringsbesluit van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) is daarom bepaald dat personen niet tegelijk deel uit kunnen maken van de algemene of dagelijkse leiding en van het toezichthoudend orgaan van een zorgaanbieder en dat de samenstelling van het toezichthoudend orgaan zodanig moet zijn dat zij ten opzichte van elkaar, de dagelijkse en algemene leiding van de instelling en welk deelbelang dan ook onafhankelijk en kritisch kunnen opereren.
Bent u op de hoogte van het feit dat niet alle ziekenhuizen de governance code onderschrijven, zoals blijkt uit het toetreden van toezichthouder Dekker als tijdelijk voorzitter van de Raad van Bestuur van het Slotervaartziekenhuis? Deelt u de analyse dat de dubbelrol van de heer Dekker strijdig is met de governance code, in het bijzonder met artikel 3.3.2? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe kunt u ziekenhuizen bewegen deze governance code te onderschrijven, om te voorkomen dat deze de geschiedenis in zal gaan als «papieren tijger»?
Zoals ik in het antwoord op de vragen 1 en 2 aangaf, is een combinatie van de functies van bestuurder en toezichthouder is ingevolge de WTZi niet toegestaan. De IGZ doet nu onderzoek naar mogelijke overtreding van de WTZi bij het Slotervaartziekenhuis.
De (vernieuwde) Zorgbrede Governancecode is in 2010 door de Brancheorganisaties Zorg (BOZ) uitgebracht. 2 3 Het zijn de raad van bestuur en de raad van toezicht die verantwoordelijk zijn voor de governancestructuur en de naleving van de code (art. 2.1.3). Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de vraag of wel of niet aan Zorgbrede Governancecode is voldaan. De zorgaanbieder dient in haar jaarverslag aan te geven welke van toepassing zijnde openbaar gemaakte normen zij hanteert voor goed bestuur en het afleggen van openbare verantwoording over haar beleid en activiteiten. Hierbij dient de Zorgbrede Governancecode als uitgangspunt te worden gehanteerd. Op basis van het principe van «pas toe of leg uit» wordt in ieder geval aangegeven van welke normen uit de Zorgbrede Governancecode is afgeweken en waarom. Dit dient expliciet in de verslaggeving te worden opgenomen4.
Het Slotervaartziekenhuis geeft in het jaarverslag over 2011 aan de uitgangspunten van de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven en alleen af te wijken op het punt ten aanzien van het informatieprotocol.
Hoeveel Nederlandse ziekenhuizen onderschrijven de governance code niet?
Uit de jaarverslagen over 2011 blijkt dat vijf ziekenhuizen aangeven de Zorgbrede Governancecode niet te hanteren. Dit zijn Universitair Medisch Centra. Zij hanteren de UMC Governancecode die een afgeleide is van de Zorgbrede Governancecode en ook aandacht heeft voor een aantal specifieke verantwoordelijkheden van UMC’s zoals onderwijs en medisch-wetenschappelijk onderzoek. De overige drie UMC’s geven aan de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven.
Bent u bereid met ActiZ, GGZ Nederland, NVZ en VGN in gesprek te gaan om te bereiken dat alle Nederlandse ziekenhuizen, zo ook het Slotervaartziekenhuis, de governance code onderschrijven? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Alle ziekenhuizen geven aan de ofwel de Zorgbrede Governancecode te onderschrijven ofwel de afgeleide code voor de UMC’s. Voor de zomer kom ik met een brief over de governance in de zorg. In de brief die ga ik verder in de op de rol die de governance code mijns inziens kan spelen bij de verbetering van bestuursstructuren in de zorg.
Deelt u de analyse dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van zorg? Zo nee, wat is volgens u de rol van het ziekenhuisbestuur? Deelt u de mening dat zorgverzekeraars zorg moeten inkopen, onder andere op basis van kwaliteit, en dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur hier daarom in moet worden meegenomen? Zo nee, waarom niet? Ziet u mogelijkheid zorgverzekeraars te dwingen in de contracten met ziekenhuizen vast te leggen dat zij de governance code onderschrijven? Zo nee, hoe zorgt u dan dat de kwaliteit van zorg ook gewaarborgd blijft als belangenverstrengeling (zoals bij het Slotervaartziekenhuis) aan de orde van de dag is?
Ik deel de analyse dat de kwaliteit van het ziekenhuisbestuur gevolgen kan hebben voor de kwaliteit van zorg. Zorgverzekeraars moeten rekening houden met de kwaliteit van zorg wanneer zij inkopen. Hoe zij dit doen is aan hen zelf. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4, onderschrijven alle ziekenhuizen de Zorgbrede Governancecode of de daarvan afgeleide code voor de UMC’s.
De IGZ ziet toe op de kwaliteit van de geleverde zorg en heeft bij het Slotervaartziekenhuis niet geconstateerd dat daar op dit moment gevaar voor de kwaliteit bestaat.
Aan het werk gaan vanuit de bijstand |
|
John Kerstens (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht waarin de uitzendkoepel ABU voor een «flexvriendelijke» bijstand pleit?1
Ja
In hoeverre klopt de berichtgeving dat korte baantjes of parttimewerk tot bureaucratische processen leiden als een bijstandsgerechtigde via deze route aan het werk gaat en hierna weer op de bijstand is aangewezen?
Dit knelpunt bleek eveneens uit het in juli vorig jaar door de vorige staatssecretaris van SZW aan de Tweede Kamer aangeboden rapport van bureau AStri, Aansluiting vraag en aanbod laaggeschoold werk (Kamerstukken II 2011/12, 30 545, nr. 115). Dit onderzoek is in opdracht van het Ministerie van SZW uitgevoerd.
Klopt het dat deze bureaucratische hobbels er toe leiden dat werklozen terugdeinzen voor uitzendwerk? Zo ja, in hoeverre ziet u een mogelijkheid om deze hobbels weg te nemen via het nog in het najaar te dienen Wetsvoorstel maatregelen op WWB-terrein en overige SZ-wetten?
Knelpunten in wet- en regelgeving en op administratief terrein kunnen ertoe leiden dat werkzoekenden terugdeinzen voor het aanvaarden van flexibel werk. Dit laat het in het vorige antwoord genoemde onderzoek van AStri ook zien. Momenteel zijn wij, zoals aangekondigd in de aanbiedingsbrief bij dit onderzoek, samen met gemeenten bezig de door hen ervaren knelpunten op dit terrein te bezien, waarbij ook uitzendorganisaties zijn betrokken. Doel is de knelpunten waar mogelijk weg te nemen. Het in de vraag genoemde wetsvoorstel alsmede de vorige Verzamelwet met maatregelen op WWB-terrein zullen op een aantal punten leiden tot vereenvoudiging van regels. Overigens blijkt dat knelpunten niet alleen door rijksregelgeving worden veroorzaakt, maar dat ook voorschriften van gemeenten hieraan bijdragen. Daarnaast is voorlichting van belang, omdat soms alleen sprake blijkt te zijn van gepercipieerde knelpunten. In de SZW-verzamelbrief aan gemeenten van 9 april 2013 wordt ingegaan op (ervaren) knelpunten bij toeleiding richting flexibel werk en hoe gemeenten hiermee om kunnen gaan.
Deelt u de mening dat tijdelijk werk een goede opstap kan zijn naar een vaste baan?
Ja, zie bijvoorbeeld het eerder genoemde rapport van bureau AStri, Aansluiting vraag en aanbod laaggeschoold werk of onderzoek door bureau SEO (2010), Langdurig verblijf in de flexibele schil van de arbeidsmarkt.
Deelt u de mening dat uitzendwerk als toegangsdeur kan bijdragen aan deelname op de arbeidsmarkt, maar dat er gewaakt moet worden voor een draaideurconstructie? Zo ja, op welke manier gaat u bijdragen aan het voorkomen van een dergelijke draaideurconstructie?
Ja, de positieve bijdrage van uitzendwerk aan de arbeidsparticipatie blijkt o.a. uit de in antwoord 4 genoemde onderzoeken, waarbij uiteraard geldt dat geen sprake moet zijn van oneigenlijk gebruik. De voorgenomen maatregelen op het terrein van flexibele arbeid staan genoemd in de brief van 11 april jl. over de resultaten van het sociaal overleg (Kamerstukken II, 2012/13, 33 566, nr. 15).
Deelt u de mening dat er bij een contract bij een payroll-bedrijf in principe geen sprake is van een duurzame opstap naar een vaste baan, aangezien de werkgever geen direct contract aangaat met de werknemer? Zo nee, waarom niet?
Van belang is dat werk leidt tot economische zelfstandigheid. Alle vormen van werk kunnen hieraan in beginsel bijdragen, mits wordt voldaan aan de geldende regels. In de brief van 11 april jl. over de resultaten van het sociaal overleg is ten aanzien van payrolling afgesproken dat, naast het schrappen van de bijzondere ontslagregels voor deze contractvorm, de Stichting van de Arbeid samen met het kabinet zal bezien hoe oneigenlijk gebruik van «driehoeksrelaties» (uitzendarbeid, payrolling, contracting) kan worden tegengegaan. Het uitgangspunt daarbij is dat de rechten van de betreffende werknemers zoveel mogelijk gelijk zijn aan die van de werknemers die rechtstreeks in dienst zijn bij de inlenende werkgever.
Het bericht “Meer scholen met geldproblemen” |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meer scholen met geldproblemen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen over de onderwijskwaliteit en de positie van leerlingen op deze scholen die, volgens de AOb, in het geding komen door de penibele financiële situatie? Zo ja, op welke wijze denkt u de onderwijskwaliteit op deze scholen te kunnen garanderen?
Bij schoolbesturen die onder aangepast financieel toezicht staan, is sprake van een risico op de financiële continuïteit. Daarmee is niet gezegd dat de kwaliteit van het onderwijs in het geding is. De inspectie volgt de schoolbesturen die onder aangepast financieel toezicht staan nauwgezet en betrekt daarbij ook de onderwijskwaliteit. Op deze manier wordt de onderwijskwaliteit in de gaten gehouden, ook als een schoolbestuur maatregelen moet nemen om de financiële continuïteit op orde te brengen.
Kunt u inzichtelijk maken wat bij de betreffende scholen de specifieke oorzaken zijn van de financiële problemen?
De meest voorkomende oorzaak van financiële problemen is het te laat reageren op dalende leerlingenaantallen. Schoolbesturen krijgen financiering op basis van het aantal leerlingen waaraan zij onderwijs geven. Als dat aantal daalt, dalen de inkomsten ook. De meeste schoolbesturen met financiële problemen passen hun uitgaven daar te laat op aan en belanden zo in financiële problemen. De uitgebleven aanpassingen hebben overigens in vrijwel alle gevallen te maken met personele kosten, die ruim 80% van de uitgaven van een gemiddeld schoolbestuur uitmaken.
Hoe zal worden omgegaan met scholen die, door de financiële situatie waarin zij verkeren, niet meer kunnen voldoen aan hun betalings- en/of onderwijsverplichtingen?
Besturen in betalingsonmacht komen alleen bij uitzondering voor en staan dan onder aangepast financieel toezicht. Van het bestuur wordt verwacht dat het zich op kortst mogelijk termijn oriënteert op zijn mogelijkheden en noodzakelijk te nemen maatregelen. In deze gevallen volgt de inspectie de processen op de voet en maakt zij afspraken over te nemen maatregelen en te verwachten resultaten. In het uiterste geval gaan ze toch failliet. Ik voel me verantwoordelijk voor de continuïteit van het onderwijs aan leerlingen, niet voor de continuïteit van een bestuur waar sprake is geweest van onvoldoende financieel beheer.
Bent u bereid om de Kamer te voorzien van een concreet stappenplan om scholen, binnen de huidige financiële kaders en ruimte, weer financieel gezond te maken en bij dit plan ook het voorkómen van dergelijke situaties te betrekken?
Schoolbesturen zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun financiële gezondheid. Hoewel de oorzaak van financiële problemen zoals hiervoor benoemd vaak bestaat uit het onvoldoende tijdig inspelen op de daling van leerlingenaantallen, zijn oplossingen afhankelijk van de bestuursspecifieke situatie. Er is altijd sprake van maatwerk.
Om schoolbesturen met dreigende financiële problemen te helpen, ondersteun ik het project «In Balans» van de PO-raad. In dat project zijn vier financiële serviceteams actief die schoolbesturen ondersteunen bij het ordenen van hun financiën. Ook de VO-raad gaat starten met een dergelijk project. Ik investeer daarnaast in het vergroten van de deskundigheid van schoolbestuurders op het gebied van financieel management.
Verder intensiveer ik het toezicht op de financiële continuïteit van schoolbesturen in het funderend onderwijs. In de komende drie jaar beoordeelt de inspectie de financiële continuïteit van alle schoolbesturen in het funderend onderwijs. De inspectie zal alle besturen waar zij aandachtspunten in de financiële huishouding bespeurt actief benaderen en bevragen op de maatregelen die besturen daarvoor hebben getroffen dan wel moeten treffen.
Misstanden bij rijscholen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Kassa over de misstanden bij rijscholen?1
Ja.
Is het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) nog steeds bezig met het opleiden van nieuwe instructeurs en het begeleiden van startende rijschoolondernemers? Zo ja, vindt u dat in het licht van het huidige aanbod van rijscholen verstandig?
Het UWV geeft aan dat op basis van overzichten van ingekochte opleidingen, er geen sprake is van bovenmatige inkoop van opleidingen rijinstructeur. In algemene zin is het aantal ingekochte opleidingen en re-integratietrajecten vanaf 2011 (sterk) afgenomen omdat er geen Re-integratiebudget WW meer beschikbaar is. Vanaf begin 2012 zijn er dan ook geen opleidingen rij-instructeur meer ingekocht voor klanten met een WW-uitkering.
Voor uitkeringsgerechtigden met een arbeidsbeperking (WIA, Wajong) kan nog wel re-integratiebudget worden ingezet. Recente cijfers voor specifiek de rijschoolbranche zijn niet beschikbaar. In de periode 2008 tot begin 2011 ging het op basis van bij UWV bekende cijfers om ongeveer 30 uitkeringsgerechtigden met een arbeidsbeperking die als zelfstandig rijschoolhouder of in loondienst aan de slag zijn gegaan.
Een uitkeringsgerechtigde heeft ook de mogelijkheid om als zelfstandige te starten. Als deze mensen kiezen voor het beroep van zelfstandig rijinstructeur, beoordeelt het UWV de onderbouwing van de bedrijfsplannen, maar dient zij de beroepskeuze van de cliënt te respecteren.
Deelt u de mening van de rijschoolbranche dat er meer aandacht moet komen voor het ondernemen in de opleiding van rijschoolinstructeurs?
Ik deel niet de mening dat er meer aandacht moet komen voor het ondernemen in de opleiding van rijinstructeurs. De examens van rij-instructeurs zijn gericht op het kunnen geven van kwalitatief hoogwaardige rijlessen. Ondernemerschap vereist een ander soort vakmanschap.
Hiernaast willen lang niet alle rij-instructeurs zelfstandig ondernemer worden. Voor degenen die dat wel willen worden zijn er speciale ondernemersopleidingen tot rijschoolhouder. Daarin wordt uitgebreid ingegaan op de bedrijfsvoering en het ondernemerschap met betrekking tot de kleine of middelgrote rijschool. Zo biedt bijvoorbeeld de VerkeersAcademie de Ondernemersopleiding Rijschoolhouder aan, die exclusief is erkend door de rijschoolafdeling van de Bovag.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van rijscholen inzichtelijker moet worden en dat het toezicht op rijscholen aangescherpt moet worden? Welke rol kan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) spelen in het versterken van het toezicht op en het daarmee aanpakken van de misstanden in de rijschoolbranche?
De markt van de rijschoolbranche is een vrije markt. Zaken als bijvoorbeeld prijsbepaling en het aantal rijscholen zijn aan de markt.
Er zijn tal van activiteiten die de kwaliteit van rijscholen inzichtelijk maken: Ik stel eisen aan rij-instructeurs, deze zijn wettelijk vastgelegd in de WRM. Er zijn eisen aan de examens om (1) rij-instructeur te worden en aan de examens om (2) rij-instructeur te blijven. Het Innovam Branche Kwalificatie Instituut (IBKI) verzorgt de examens voor rij-instructeurs en publiceert het register van bevoegde rijinstructeurs.
Rijscholen die zijn ingeschreven bij het CBR werken volgens de regels in de inschrijvingsovereenkomst en het vademecum voor rijschoolhouders. In deze overeenkomst hebben de rijschoolbranche en het CBR nauwkeurig vastgelegd wat de rijschool en het CBR van elkaar mogen eisen en verwachten, in het belang van hun gezamenlijke klanten. Zo moet een rijschool onder andere een origineel uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en een kopie van de WRM-bevoegdheidspas inleveren. Ook zijn de rechten van de ingeschreven rijschool en de aansprakelijkheid hierin geregeld.
Om inzicht in de kwaliteit van rijscholen te krijgen publiceert het CBR de slagingspercentages van de ingeschreven rij-opleiders ieder kwartaal op rijschoolgegevens.nl. Op deze site staan de slagingspercentages van de bij het CBR ingeschreven rijscholen van de voorgaande vier kwartalen.
Ook geeft het CBR op haar site concrete handreikingen aan mensen die op zoek zijn naar een rijschool. Dit doen zij in de vorm van een concrete lijst met vragen die betrekking hebben op de lessen, lesvoertuigen, tarieven, instructeurbevoegdheid en regels voor rijscholen.
Naast deze activiteiten vanuit de overheid vind ik het belangrijk dat de branche zelf initiatieven ontplooit zodat de kwaliteit van rijscholen inzichtelijker wordt en de consument het vertrouwen in de rijschoolbranche weer terugwint.
Kunnen andere aspecten dan slagingspercentages, bijvoorbeeld de klanttevredenheid, meegenomen worden in de kwartaalpublicaties van het CBR, zodat de klant meer inzicht krijgt in de kwaliteit van de rijschool?
Het CBR is door mij belast met een verkeersveiligheidstaak: het beoordelen van de rijvaardigheid en medische geschiktheid van bestuurders en de vakbekwaamheid van professionals in transport en logistiek. Het bepalen van de kwaliteit van een rijschool door middel van de klanttevredenheid hoort niet tot de taak van het CBR. De publicatie van de slagingspercentages van de ingeschreven rijopleiders is bedoeld als informatie voor de kandidaat-bestuurders.
Welke organisaties (bijvoorbeeld de Autoriteit Consument en Markt) houden zich bezig met het aanpakken van misstanden in de rijscholenbranche?
Er zijn diverse organisaties die zich bezig houden met het aanpakken van misstanden in de rijschoolbranche.
Zoals ik in mijn brief aan uw Tweede Kamer op 13 december 2012 heb aangegeven zet de Belastingdienst extra capaciteit in om rijscholen fiscaal te controleren en bewust frauderende rijschoolhouders krachtig aan te pakken. Dit naar aanleiding van een analyse waaruit bleek dat ongeveer 20% van de rijscholen minder omzet aangeeft dan verwacht zou mogen worden.
De politie houdt toezicht op de veilige verkeersdeelname door lesauto's en kan besluiten om nader onderzoek te laten doen naar de vakbekwaamheid van rijinstructeurs.
Op grond van artikel 21 van de Wet Rijonderricht Motorrijtuigen kan IBKI de WRM lesbevoegdheid van een rij-instructeur intrekken: dit na een melding door de politie en een toets door IBKI op vakbekwaamheid. Hiernaast mag het IBKI de WRM bevoegdheid niet verlengen als de bijscholing niet op tijd met voldoende is afgelegd.
Hiernaast kunnen consumenten via ConsuWijzer, het overheidsloket van toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM), klachten en vragen indienen. ConsuWijzer registreert iedere vraag en klacht. Zo komen signalen rechtstreeks bij ACM als toezichthouder terecht en kan ACM vervolgens zelf bepalen met welke signalen zij aan de slag gaat. ACM heeft wettelijke middelen om in te grijpen als bedrijven zich niet aan de regels houden.
Als ACM één of meer meldingen krijgt waaruit blijkt dat een bedrijf structureel de regels overtreedt, dan kan zij bijvoorbeeld een bepaalde sector extra gaan controleren, een onderzoek doen naar een bedrijf of bij een overtreding een boete geven aan een bedrijf.
ACM bepaalt als toezichthouder zelf wanneer ze in actie komt. Dit is afhankelijk of een klacht betrekking heeft op het terrein van de toezichthouder, de overtreding ernstig en structureel is, het aantal klachten en de omvang van de schade voor consumenten.
Als toezichthouder kan ACM alleen toezicht houden op bestaande regels. In Nederland hebben we de afgelopen decennia bewust de regelgeving voor het starten van een onderneming versoepeld. Dat stimuleert het ondernemerschap en daar heeft de economie – zeker ook in deze tijden – baat bij.
Bent u bereid om een klachtenloket in te stellen waar gedupeerde cursisten terecht kunnen?
Ik ben van menig dat een klachtenmeldpunt voor gedupeerde cursisten een zaak is van de rijschoolbranche zelf. Zo heeft het CBR bijvoorbeeld een meldpunt voor klachten over het eigen handelen van het CBR.
Cursisten die opgelicht zijn en het gevoel hebben dat het gaat om strafbare feiten kunnen hun recht halen door een civielrechtelijke zaak te starten. Zoals in antwoord op vraag 6 aangegeven kunnen consumenten ook via ConsuWijzer klachten en vragen indienen.
Deelt u de mening dat het CBR rijscholen die het te bont maken uit moet kunnen schrijven uit het register, waardoor deze rijscholen geen examens meer kunnen aanbieden en verdwijnen?
Nee, die mening deel ik niet. Het CBR heeft noch de verantwoordelijkheid noch de expertise om zich in te laten met het economisch reilen en zeilen van individuele rijscholen. Financiële malversaties of het niet leveren van contractueel overeengekomen producten door individuele rijscholen is een zaak van de rijschoolbranche en de cursisten zelf.
Welke stappen worden er nu ondernomen om te komen tot een nieuwe en sterke brancheorganisatie voor alle rijscholen?
Het kenmerk van een brancheorganisatie is dat de branche zich daarin zelf organiseert. Ik laat het aan de rijschoolbranche zelf over hoe zij zichzelf het beste kan organiseren. Ik zie voor een nieuwe brancheorganisatie en voor het opnieuw organiseren van de branche geen rol voor de overheid.
De doorkruising van Nederlands gezondheidsbeleid door internationaal recht |
|
Joost Taverne (VVD), Arno Rutte (VVD) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het gerechtshof Den Haag in de zaak van de nietrokersvereniging CAN tegen de Staat der Nederlanden?1
Ja.
Deelt u de mening dat volksgezondheid, met name waar het niet-grensoverschrijdende zaken betreft, primair een nationale verantwoordelijkheid is?
Ik ben van mening dat volksgezondheid, met name waar het niet-grensoverschrijdende zaken betreft, in eerste instantie een nationale verantwoordelijkheid is. Dit neemt echter niet weg dat de overheid zich bij de uitvoering van haar verantwoordelijkheid houdt aan de relevante internationale verplichtingen die zij is aangegaan.
Was de Nederlandse regering bij het sluiten van het de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondsheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (hierna: het verdrag) van mening dat artikel 8, tweede lid, van het verdrag een eenieder verbindende bepaling zou zijn in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet en daarmee dus bestaande nationale wetgeving terzijde kan schuiven?
De Nederlandse regering was bij de goedkeuring van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik (het verdrag) in 2004 van mening dat de uit het verdrag voortvloeiende verplichtingen niet noopten tot aanpassing van de op dat moment bestaande wetgeving in formele zin. De Nederlandse regering is van mening dat artikel 8, tweede lid, van het verdrag geen eenieder verbindende bepaling is in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet waarmee bestaande nationale wetgeving terzijde kan worden geschoven. De Nederlandse regering is van mening dat noch uit de tekst, noch uit de geschiedenis van het verdrag valt af te leiden dat de verdragsluitende staten beoogd hebben artikel 8, tweede lid, van het verdrag rechtstreekse werking te geven in de rechtssferen van de verdragsluitende partijen. Van rechtstreekse werking kan evenwel sprake zijn als een specifieke in het verdrag neergelegde norm zo is geformuleerd dat deze in de nationale rechtsorde zonder bezwaar als objectief recht kan functioneren. Hoewel verdragspartijen op grond van artikel 8, tweede lid, van het verdrag gehouden zijn doeltreffende wetgevende, uitvoerende, bestuurlijke en/of andere maatregelen te treffen, schrijft het verdrag niet voor op welke wijze dit moet geschieden. De verdragspartijen hebben op dit punt een grote mate van vrijheid. Er is hier naar het oordeel van de regering dan ook geen sprake van een norm die zo is geformuleerd dat zij in de nationale rechtsorde zonder bezwaar als objectief recht kan functioneren.
Kunt u een overzicht geven van verdragsbepalingen op het gebied van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waaraan Nederland gebonden is en waarvan de regering meent dat die bepalingen eenieder verbindende bepalingen zijn in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet en die dus bestaande nationale wetgeving terzijde kunnen schuiven?
Nederland is partij bij een aantal verdragen die invloed hebben op het beleidsterrein van VWS. Bij de ratificatie van die verdragen is telkens in beeld gebracht in hoeverre deze verdragen nopen tot aanpassing van VWS-wetgeving. Waar dat volgens Nederland nodig was, is de wetgeving aangepast. Omdat de Nederlandse wetgeving in overeenstemming is met onze verdragsverplichtingen is het ondoenlijk om voor iedere verdragsbepaling van elk verdrag op het beleidsterrein van VWS afzonderlijk aan te geven of de bepaling in kwestie, naar het oordeel van de regering, rechtstreekse werking zou toekomen.
Gaat de Staat der Nederlanden in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag?
Ja, de Staat der Nederlanden gaat in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof Den Haag.
Het bericht dat de farmaceut Johnson & Johnson heeft geprobeerd negatieve onderzoeksresultaten van het Erasmus MC over het antibraakmiddel domperidon te beïnvloeden |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat farmaceut Johnson & Johnson voor hem negatieve onderzoeksresultaten naar de antibraakpil domperidon probeerde te beïnvloeden?1
Ik heb kennis genomen van het desbetreffende krantenartikel. Als dit daadwerkelijk is gebeurd, dan keur ik dergelijk gedrag af. Onderzoekers dienen de ruimte te krijgen om de onderzoeksresultaten in alle vrijheid te publiceren zonder beïnvloeding van de opdrachtgever c.q. de financier.
Overigens betwist het desbetreffende bedrijf dat het druk heeft uitgeoefend om risico’s te maskeren. Zie hiervoor de ingezonden brief van de kant van Johnson & Johnson in het Algemeen Dagblad d.d. 4 april jl. De betrokken onderzoekster van het Erasmus Medisch Centrum stelt eveneens dat geen druk op haar is uitgeoefend om zaken te maskeren. Zie hiervoor de rectificatie in de Belgische krant Het Laatste Nieuws van 4 april jl. in reactie op een eerder artikel in die krant waarin die suggestie wel werd gewekt.
Deelt u de mening dat onderzoek van universiteiten, waaruit blijkt dat een middel mogelijk een gevaar voor de volksgezondheid vormt, zonder tegenwerking of inmenging van de producent moet worden gepubliceerd? Hoe oordeelt u in dat licht over de handelwijze van Johnson & Johnson? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe vaak komt het voor dat farmaceutische bedrijven onderzoek van universiteiten proberen te beïnvloeden? Hoe vaak resulteert dat erin dat onderzoek of onderzoeksresultaat daadwerkelijk wordt aangepast? Kunt u de Kamer een overzicht geven?
Ik beschik niet over deze specifieke informatie.
Wel is het mogelijk om via de website van de CCMO het openbare register met kerngegevens over al het mensgebonden onderzoek in Nederland in te zien. Daarbij kan ook gezocht worden op naam van de opdrachtgever van onderzoek. Zo is dus terug te vinden welke onderzoeken onder verantwoordelijkheid van bijvoorbeeld een universiteit of farmaceutisch bedrijf in Nederland worden uitgevoerd.
Deelt u voorts de mening dat onderzoek naar geneesmiddelen dat wordt uitgevoerd door universiteiten geheel onafhankelijk moet zijn? Is onderzoek dat (mede)betaald wordt door farmaceutische bedrijven volgens u geheel onafhankelijk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja.
Voor «onafhankelijkheid» is het wat mij betreft niet doorslaggevend of de industrie betaalt, maar of de onderzoekers hun werk onafhankelijk (kunnen) doen. Ik ben daarom van mening dat het van groot belang is dat bij het opstellen van het onderzoeksprotocol goede afspraken worden gemaakt over deze onafhankelijkheid en over de vrijheid bij de publicatie van de onderzoeksresultaten. Onderzoekers dienen dus de ruimte te krijgen om de onderzoeksresultaten in alle vrijheid te publiceren zonder beïnvloeding van de opdrachtgever c.q. de financier (zie ook mijn antwoord op vraag 1 en2.
Deelt u de mening dat onderzoek naar geneesmiddelen bij universiteiten moet gebeuren zonder financiering of andere vorm van inmenging van farmaceutische producenten, om zo de onafhankelijkheid te garanderen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee.
Ik ben van mening dat geneesmiddelenonderzoek dat wordt gefinancierd door de farmaceutische industrie niet moet worden afgeremd. Wel is het belangrijk om bij het vaststellen en goedkeuren van het onderzoeksprotocol goede afspraken te maken over de uitvoering van het onderzoek en de publicatie van de onderzoeks-resultaten.
Bestaat er een alternatief voor domperidon met dezelfde of vergelijkbare werking en met minder of minder ernstige bijwerkingen? Zo ja, wanneer bent u van plan domperidon uit de handel te nemen?
Voor de indicatie «misselijkheid» zijn diverse andere geneesmiddelen geregistreerd dan domperidon, maar deze zijn alleen op recept verkrijgbaar. Voor «zure oprispingen» en een «opgeblazen gevoel» zijn wel geneesmiddelen zonder recept te verkrijgen.
Ik ben niet bevoegd domperidon uit de handel te nemen. De Europese geneesmiddelenautoriteiten vinden dat ook niet aangewezen op dit moment. Er vindt thans op Europees niveau een herbeoordeling plaats van het geneesmiddel domperidon. Ik vind dat de uitkomsten van dat onderzoek moeten worden afgewacht.
Het bericht dat de schoonzoon van de Cypriotische president 21 miljoen weggesluisd heeft |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de lijst van 132 rekeninghouders die bijna 700 miljoen euro hebben weggesluisd om onder het reddingsplan uit te komen, waaronder het bedrijf van de schoonzoon van de president van Cyprus?1
Ik ben bekend met berichten in de media over het bestaan van een dergelijke lijst. Ik wil niet speculeren over of er sprake is geweest van een oneigenlijke uitstroom van deposito’s. Zoals ook al gemeld in mijn brief van donderdag 4 april 2013 (kenmerk BFB 2013-2622M) ligt de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van een oneigenlijke uitstroom van deposito’s en een efficiënt verloop van de operatie om de financiële sector te herstructureren primair bij de Cypriotische autoriteiten, in samenwerking met de Trojka. Het is nu aan de Cypriotische autoriteiten om gepaste maatregelen te nemen. De Cypriotische autoriteiten hebben op dinsdag 2 april jl. een commissie aangesteld met de opdracht om de gang van zaken rond de aanpak van de crisis in Cyprus te onderzoeken. Ik wacht de resultaten van dit onderzoek af.
Deelt u de mening dat dit zeer verdacht is en dat hier mogelijk sprake is van voorkennis?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht geven van transacties die hebben plaatsgevonden in de weken voorafgaand aan 15 maart, inclusief de namen van de bedrijven en hieraan gelieerde personen?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u deze verdachte transacties onderzoeken? Zo ja, laat u dit door een onafhankelijke commissie doen en niet door een commissie bestaande uit Cyprioten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat geen Nederlands belastinggeld moet worden betaald aan een land dat door en door corrupt is en al vele jaren een vrijhaven is voor witwaspraktijken en zwartspaarders?
Het kabinet vindt het zeer belangrijk dat er bij een steunprogramma voor Cyprus voldoende waarborgen zijn dat witwassen adequaat wordt aangepakt.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg van donderdag 4 april aanstaande?
Ja.
De uitzending van Tegenlicht ‘De Tax Free Tour’ |
|
Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Tegenlicht «De Tax Free Tour»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het bedrag dat in 2010 in de offshore-industrie omging tussen de 21.000 miljard en 32.000 miljard dollar bedraagt? Indien neen, welke argumenten heeft u om deze berekening te ontkrachten? Heeft u redenen om aan te nemen dat dit bedrag momenteel hoger dan wel lager is? Zo ja, welke?
Nee. Ik ben wel bekend met het rapport «The price of offshore revisited» van James S. Henry dat door Tax Justice Network is gepubliceerd. De conclusies die in dat rapport zijn genoemd zijn niet te verifiëren zonder consensus over wat onder «offshore-industrie» wordt begrepen en zonder consensus over hoe de omvang ervan gemeten zou moeten worden.
Kunt concreet aangeven wat u bedoelt met de uitspraak dat belastingplichtigen onze verdragen en andere goede fiscale regelingen steeds meer zijn gaan gebruiken op een manier die nooit was bedoeld?2 Welk soort gebruik van de Nederlandse verdragen en fiscale regelingen is nooit bedoeld? Valt daaronder het vestigen van een vennootschap in Nederland, zonder enige reële economische activiteiten te ontplooien?
Belastingverdragen zijn er van oorsprong op gericht om situaties op te lossen waarin twee staten beide heffen over een zelfde inkomensbestanddeel. Onderdeel van die oplossing zijn afspraken over hoe de wereldwijde concernwinst toegerekend kan worden aan verschillende landen waarin het concern actief is. Ik denk daarbij aan de invulling van het begrip vaste inrichting en aan beginselen van transfer pricing. Beide onderwerpen laten ruimte voor interpretatieverschillen. De ruimte die dit biedt en het feit dat de nationale rechtssystemen van verschillende landen niet op elkaar zijn afgestemd heeft internationaal opererende ondernemingen de mogelijkheid geboden hun concernstructuren zo op te zetten dat zij over hun wereldwijde inkomen minder belasting betalen.
Het vestigen van een vennootschap in Nederland kan onderdeel van een dergelijke structuur zijn. Daarbij merk ik op dat het opnemen van een Nederlandse vennootschap in een internationale structuur niet het recht inperkt van andere landen om belasting te heffen over winst die aan ondernemingen in die landen toegerekend kan worden.
Ik heb bij verschillende gelegenheden gezegd dat dit een internationaal probleem is dat internationaal aangepakt moet worden en dat ik mij voor die internationale aanpak inzet.
Betekent uw uitspraak dat het misschien wel redelijk is om bij uitbetaling van rente en royalty’s een bronheffing in te houden, dat u voorstander bent van het inhouden van een bronbelasting? Zo nee, waarom niet?3
Nee. Ik ben geen voorstander van het heffen van bronbelasting op rente- en royaltybetalingen. Bronbelastingen leiden vaak tot dubbele belasting omdat zij over de bruto uitbetaling worden berekend en er in het ontvangende land, zo er al verrekening plaatsvindt, slechts verrekening wordt gegeven tegen de winstbelasting over het netto voordeel.
Erkent u dat wanneer bedrijven succesvol zijn in het beperken van hun belastingafdracht, regeringen geneigd zijn andere belastingen te verhogen, zoals bijvoorbeeld de inkomstenbelasting of de btw en dat het succesvol drukken van de belastingafdracht door bedrijven dus indruist tegen de belangen van burgers?
Ja, bij gelijkblijvende uitgaven zal een lagere belastingafdracht door de ene groep belastingplichtigen gecompenseerd moeten worden door een hogere belastingafdracht door een andere groep.
Bij de suggestie dat een lagere belastingafdracht door bedrijven indruist tegen het belang van burgers hoort een nuancering. In de eerste plaats is de hoogte van de belastingdruk voor bedrijven mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat. Een aantrekkelijk vestigingklimaat draagt bij aan economische activiteit en werkgelegenheid en dat is weer in het belang van de burgers van een land. In de tweede plaats zal een hogere belastingafdracht door bedrijven altijd worden afgewenteld op burgers, hetzij door een lager rendement van hun beleggingen (al dan niet in pensioenfondsen), hetzij doordat de lonen van de werknemers onder druk komen hetzij in de prijzen die zij als consument betalen. Omdat er, ondanks deze nuanceringen, zorgen bestaan over de vraag of internationaal opererende ondernemingen te veel mogelijkheid hebben om hun belastingdruk te verlagen, doet Nederland actief mee in projecten binnen de OESO en de EU om dit te analyseren en te zoeken naar internationale oplossingen.
Wat is uw opvatting over de zogeheten «economic zones» waarin bedrijven extra belastingvoordelen krijgen?
De beslissing of landen zogeheten «economic zones» willen instellen is geheel aan hen. De vraag of het instellen daarvan verstandig is, hangt volledig af van de plaatselijke feiten en omstandigheden.
Wat is de blijvende meerwaarde voor burgers van landen die «tax holidays» verstrekken aan bedrijven, wanneer deze bedrijven weer vertrekken nadat de «tax holiday» is beëindigd?
Het antwoord op de vraag hoe groot die meerwaarde is hangt ook volledig af van de plaatselijke feiten en omstandigheden.
Worden bedrijven die een «tax ruling» verkrijgen verzocht om niet prijs te geven hoeveel belasting zij afdragen aan de Nederlandse Staat? Zo ja, waarom?
Nee. Nog afgezien van het feit dat de Belastingdienst slechts zekerheid vooraf geeft over de uitleg van regelgeving op voorgenomen rechtshandelingen en niet over de te betalen belasting, eist de Belastingdienst niet dat deze informatie door belastingplichtige niet prijsgegeven wordt.
Hoe verklaart u dat bedrijven afspraken kunnen maken met de Belastingdienst over de wijze van heffen, terwijl burgers zijn gebonden aan bepaalde regels die hen zijn opgelegd? Acht u dit rechtvaardig?
De vraag suggereert enerzijds een tegenstelling die er niet is. Ook bij het geven van zekerheid vooraf aan bedrijven zijn belastingdienst en belastingplichtigen gebonden aan de geldende regels.
Anderzijds gaat de vraag voorbij aan het feit dat toepassing van de regels op complexe internationale structuren meer vragen kan oproepen dan toepassing van de regels die voor natuurlijke personen gelden. Daar komt bij dat er bij zeer grote investeringen meer behoefte bestaat aan zekerheid vooraf.
Overigens kunnen ook burgers aan de Belastingdienst zekerheid vooraf vragen over hun fiscale positie.
De situatie dat Nederlandse zwangeren naar België moeten voor een veilige test |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor Downkind drijft ouders naar België»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat prenatale tests als de vlokkentest en vruchtwaterpuncties een risico van 0,5 tot 2% op een miskraam met zich meebrengen?
De kans op een miskraam bij een vlokkentest of vruchtwaterpunctie ligt tussen de 0,3 en 0,5 procent. Ik begrijp echter heel goed dat vrouwen elk risico, hoe klein ook, onaanvaardbaar vinden.
Bent u bekend met het bestaan van non-invasieve prenatale tests?
Ja. Zie ook mijn antwoorden van 8 februari jongstleden op vragen van het kamerlid Dijkstra.
Bent u ermee bekend dat deze tests in België, Duitsland, Engeland en de Verenigde Staten gezien worden als veilige screeningsmethode?
Ik weet dat deze test, waarmee foetaal DNA uit maternaal bloed kan worden gehaald, in verschillende landen wordt aangeboden. In Nederland is screening op onbehandelbare aandoeningen vergunningplichtig op grond van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO).
Op 28 maart jongstleden hebben de onderzoekers mij een vergunningaanvraag voor het onderzoek toegestuurd. Hierover laat ik mij adviseren door de Gezondheidsraad (GR).
Bent u ermee bekend dat onderzoeksresultaten in hierboven genoemde landen hebben geleid tot een brede erkenning van de test? Zo ja, waarom erkent u deze buitenlandse wetenschappelijke resultaten niet?
Recent hebben onderzoeksresultaten in landen zoals Canada en de USA geleid tot een aanbeveling om de NIPT aan te bieden in plaats van de vlokkentest en vruchtwaterpunctie die nu worden gebruikt om down syndroom vast te stellen. Ik ga ervan uit dat deze resultaten worden meegewogen in de beoordeling van de vergunningaanvraag voor NIPT door de Gezondheidsraad.
Vind u het niet zorgelijk dat Nederlandse vrouwen daardoor onnodig risico lopen op een miskraam?
Ik ben het helemaal met u eens dat een test die meer zekerheid kan geven en het risico van een miskraam verkleint (de vlokkentest en vruchtwaterpunctie blijven als diagnostische test nodig voor uitsluitsel) een veelbelovende ontwikkeling is. Zie ook mijn antwoorden op de vragen van het lid Dijkstra.
Deelt u de mening dat deze test zo snel mogelijk in Nederland zou moeten worden aangeboden, om te voorkomen dat alleen de mensen die hiervan op de hoogte zijn en voldoende draagkrachtig zijn om dit op eigen kosten te doen gebruik maken van deze risicoloze prenatale screeningsmethode?
Ik deel uw mening in zoverre dat er zo snel mogelijk onderzoek moet worden gedaan naar de implementatie van deze niet-invasieve prenatale test. Daarover zijn al sinds 2011 gesprekken gaande. Intussen heeft de test zich bewezen bij zwangerschappen waarvan vooraf vaststaat dat er een hoger risico is (vanwege de leeftijd van de zwangere, dan wel door de uitslag van de combinatietest). In hoeverre de test ook bij andere zwangerschappen nuttig en betrouwbaar is moet nog nader worden onderzocht, zoals de onderzoekers in het artikel ook aangeven.
Dit onderzoek is vergunningplichtig op grond van de WBO.
Het staat vrouwen vrij deze test in het buitenland te laten verrichten. Hierbij kunnen we echter niet de (kwaliteits)waarborgen afgeven die we bij Nederlandse bevolkingsonderzoeken gewend zijn.
Zorgt u ervoor dat het voorstel dat de academische ziekenhuizen en medische beroepsgroepen d.d. 28 maart 2013 naar u toegestuurd hebben zo snel mogelijk beleid wordt, zodat geen enkele zwangere vrouw in Nederland meer onnodig risico hoeft te lopen op een vroegtijdige miskraam vanwege een achterhaalde techniek?
De vergunningaanvraag voor het onderzoek is op 28 maart jongstleden aan mij toegestuurd. Een dergelijke vergunningaanvraag moet zorgvuldig bekeken worden door specialisten. Daarom moeten het ministerie van VWS, conform de WBO, de Gezondheidsraad om advies vragen. De GR heeft daarvoor 4 maanden de tijd.
Daarna kan een beslissing worden genomen over invoering van de test in de screening. Hiervoor staat een termijn van 2 maanden. Het streven is om zo snel mogelijk te beslissen.
Kredietverstrekking aan en bankgaranties voor bouwbedrijven |
|
Paulus Jansen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Faillissement Mulder dreigt na kredietstop ING»?1
Ja.
Is er enige vorm van inzicht in de (ontwikkeling van de) zekerheden die banken en verzekeraars eisen als onderpand voor bancair krediet en bankgaranties bij bouwbedrijven? Zo nee, deelt u de mening dat dit inzicht gewenst is, vanwege de grote gevolgen die wijzigingen in de eisen inzake zekerheden kunnen hebben voor de betreffende bedrijven?
DNB heeft op geaggregeerd niveau inzicht in de mate waarin banken het kredietrisico op leningen aan bedrijven afdekken met onderpand. Er is geen specifiek inzicht in de mate waarin van bouwbedrijven meer of minder onderpand dan van andere bedrijven wordt gevraagd. Het verzamelen van dergelijke specifieke informatie lijkt ook minder nuttig omdat gevraagde zekerheden eveneens nog per bedrijf en per lening behoorlijk kunnen verschillen.
Zijn er regels over de maximale verhouding tussen de uitstaande schuld en de gevraagde zekerheden?
Op basis van de kapitaaleisenrichtlijn hebben de zekerheden die geboden worden tegenover een lening invloed op de hoeveelheid kapitaal die een bank voor de lening moet aanhouden. Immers, hoe lager de waarde van zekerheden die een lenende partij kan inbrengen, hoe hoger het risico dat, in geval dat het bedrijf niet aan haar verplichtingen kan voldoen, de bank een verlies moet nemen bij gebrek aan in te winnen onderpand. De grote Nederlandse banken gebruiken interne modellen om te berekenen of ze voldoende kapitaal aanhouden gegeven de zekerheden die tot hun beschikking staan.
Is het stapelen van eisen inzake zekerheden voor bancair krediet en bankgaranties toegestaan? Zo ja, onder welke voorwaarden?
Het is mij op basis van het betreffende artikel niet duidelijk in welke mate hier gesproken kan worden over het «stapelen» van zekerheden. Een bank kan bij het sluiten van een contract in principe die zekerheden vragen die ze nodig acht om het uitgeleende bedrag, in geval van het in gebreke blijven van de lenende partij, via een beroep op het onderpand alsnog (voor een belangrijk deel) terug te verkrijgen. Hierbij zal de rente die bedrijven moeten betalen doorgaans ook afhangen van de mate waarin een bank door ingebrachte zekerheden het kredietrisico dat zij loopt kan verlagen. De mate waarin banken om extra zekerheden kunnen vragen gedurende de looptijd van een contract zal afhangen van de specifieke contractuele afspraken.
Is er in geval van conflicten over zekerheidstellingen een snelle, laagdrempelige vorm van geschillenbeslechting?
Professionele partijen kunnen in hun contracten zelf afspreken hoe met geschillen om te gaan. Dit kunnen ook geschillen zijn die specifiek de waarde van zekerheden of de interpretatie van de contractuele afspraken aangaande zekerheden betreffen.
Het bericht ‘Intensieve veehouderij in Achtkarspelen: een bedreiging voor de volksgezondheid’ |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er grote zorgen zijn in de gemeente Achtkarspelen over de relatie volksgezondheid en intensieve veehouderij?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het feit dat ondanks alle genomen maatregelen, nog steeds dagelijks grote hoeveelheden fijnstof neerdalen op de bewoners?
In het adviesrapport «Gezondheidsrisico’s rond veehouderijen» constateert de Gezondheidsraad dat een reductie van de fijnstofemissies, waarin zich ook bacteriën kunnen bevinden, bijdraagt aan het terugdringen van gezondheidsrisico’s van veehouderijbedrijven. De Gezondheidsraad adviseert dan ook de fijnstofemissies te reduceren.
Zoals onder meer aangegeven in de brief aan uw Kamer van 14 juni jongstleden treden in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) door een wijziging van het Besluit huisvesting en ammoniak in 2014 emissienormen voor fijnstof uit stallen in werking. Het NSL, waarin Rijk, provincies en gemeenten samenwerken, is opgesteld om de buitenlucht in Nederland te kunnen laten voldoen aan de Europese normen voor luchtkwaliteit.
Acht u het verantwoord van de gemeente Achtkarspelen nog meer uitbreiding van intensieve veehouderij toe te staan in de gebieden rond Surhuisterveen, Boelenslaan, Harkema en Drogeham, ondanks de grote zorgen over de volksgezondheid, de stankoverlast en de negatieve invloed die dit heeft op het landschap, recreatie en toerisme?
De verantwoordelijkheid voor beslissingen aangaande de eventuele uitbreiding ligt bij het lokaal bevoegd gezag. De gemeenteraad heeft een controlerende functie ten aanzien van deze bestuurlijke beslissingen.
De toenmalige Staatssecretaris van Economische Zaken heeft het restrictieve beleid conform de motie van de leden Grashoff en Van Veldhoven (TK 28 286, nr. 488), om niet mee te werken aan bestemmingsplanwijzigingen voor stallen groter dan 300 NGE en meer dan één bouwlaag, onder de aandacht gebracht van de provincies en de VNG (Aanhangsel der Handelingen 2010–2011, nr. 2244). Conform daarmee heeft de provincie Friesland een interim-beleid vastgesteld. De gemeenten Achtkarspelen heeft op basis van deze beleidslijn gehandeld en de betreffende intensieve veehouderijplannen vooraf bij de provincie geverifieerd.
Hoe beoordeelt u het feit dat de gemeente Achtkarspelen wet- en regelgeving oprekt terwijl dit in strijd is met het provinciaal beleid inzake intensieve veehouderij?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u de bereidheid de GGD en de Gezondheidsraad opdracht te geven nader onderzoek te laten doen naar de gevolgen van uitstoot van stikstof, stankhinder en hygiënemaatregelen als gevolg van intensieve veehouderij?
Zoals aangegeven in de brief van 14 juni jl. aan uw Kamer heb ik opdracht gegeven voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek naar de kwantitatieve gezondheidseffecten van veehouderijen onder leiding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieuhygiëne, het zogenoemde «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) onderzoek. Het kabinet heeft hiervoor € 3,4 miljoen beschikbaar gesteld.
Daarnaast onderzoekt het Ministerie van VWS de mogelijkheid van het inrichten van een kennisplatform dat ondersteuning biedt aan onder meer gemeenten op het terrein van veehouderij en volksgezondheid.
Mogelijke verspilling van belastinggeld door het Openbaar Ministerie |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «OM betaalt miljoenen voor niet-bestaande medewerkers»?1
Ja.
Is het waar dat het Openbaar Ministerie (OM) de in het bericht genoemde IT-dienstverlener voor de ondersteuning van 11.000 accounts betaald? Zo ja, hoeveel meer accounts dan medewerkers zijn dat en waarom bestaan die accounts? Zo nee, voor hoeveel accounts wordt dan wel betaald en hoeveel medewerkers heeft het OM?
Op dit moment wordt niet op basis van het aantal accounts gefactureerd, maar op basis van een «fixed price». Er is dus geen sprake van dat het OM betaalt voor het beheer van accounts waar geen medewerker aan verbonden is. Er vindt momenteel overleg plaats met de organisatie die de automatisering van het OM ondersteunt over een andere wijze van factureren. In dat kader wordt in kaart gebracht hoeveel en welk soort accounts die organisatie voor het OM zal beheren. Als over het aantal en soort accounts overeenstemming is bereikt, zal die organisatie zijn activiteiten op basis van dat aantal factureren.
Per eind december 2012 waren bij het OM 5206 personen werkzaam.
Hoeveel betaalt het OM jaarlijks voor ondersteuning ten behoeve van accounts waar geen medewerker aan verbonden is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het OM niet voor loze accounts zou moeten betalen? Zo ja, is er sprake van verspilling van publieke middelen en wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Komt het bij nog meer instellingen van de rijksoverheid voor dat er wordt betaald voor ondersteuning van loze accounts? Zo ja, hoeveel publieke middelen worden hiervoor aangewend en is dit verspilling van belastinggeld? Zo nee, hoe weet u dat zeker?
Er is binnen het Rijk geen centraal register van accounts. Organisaties binnen de rijksoverheid gebruiken diverse type accounts en verschillende beheertools die geleverd worden door diverse leveranciers. Het kan voorkomen dat accounts tijdelijk «loos» zijn, bijvoorbeeld rondom de afloop van het gebruik van bepaalde software of door het vertrek van medewerkers of bij reorganisaties. Rijksbreed en binnen de verschillende onderdelen van het Rijk wordt erop gestuurd om de duur hiervan zo kort en het aantal zo klein mogelijk te laten zijn.
Duitse pensioenen |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u in augustus aan het parlement geschreven heeft: «Inmiddels verstrekken de Duitse Renteversicherungen wel gegevens aan de Duitse belastingdienst en zijn ze ook bereid om onder de toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 automatisch gegevens met de Nederlandse Belastingdienst uit te wisselen. Voor de inwoners van Nederland zijn drie Renteversicherungen bevoegd (Westfalen, Bund en Knappschaft-Bahn-See). De door hen verstrekte gegevens (ongeveer 45.000) betreft alle inwoners van Nederland met een Duits wettelijk pensioen. Deze drie Renteversicherungen hebben inmiddels bevestigd dat niet slechts 80%, maar 100% van de gegevens zijn uitgewisseld. De gegevens van diegenen die vrijwillig dienst hebben genomen bij bijvoorbeeld de SS, zijn daaronder niet begrepen, omdat deze geen Duits wettelijk pensioen ontvangen, maar een militair pensioen.»?1
Ja.
Is het waar dat de Duitse autoriteiten alle gegevens van de pensioenen van oorlogsgetroffenen met de Nederlandse belastingdienst deelt, zodat mensen die zo’n pensioen ontvangen het altijd opgeven bij hun belastingaanslag en dus door het hogere verzamelinkomen lagere zorg- en huurtoeslag krijgen?
De Belastingdienst ontvangt sinds kort gegevens over Duitse wettelijke pensioenen («Duitse Rente») die worden betaald aan inwoners van Nederland. Deze gegevens ontvangt de Belastingdienst van de Deutsche Renteversicherungen (DRV) via automatische uitwisseling op basis van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009. Onder degenen die een «Duitse Rente» ontvangen is ook een beperkte groep van personen die tijdens de Tweede Wereldoorlog in Duitsland als dwangarbeider hebben gewerkt en op grond daarvan een «Duitse Rente» ontvangen. Duitse pensioengegevens, andere dan de «Duitse Rente», ontvangt de Belastingdienst momenteel niet via automatische gegevensuitwisseling. Dit geldt dus ook voor Duitse pensioen- of inkomensgegevens van oorlogsgetroffenen die in Nederland wonen, zoals bijvoorbeeld de zogenoemde art. 2 Fonds uitkeringen die aan Joodse vervolgingsslachtoffers worden betaald.
Welke gegevens over Duitse militaire pensioenen (en uitkeringen wegens fysieke of psychische schade) van Nederlanders die vrijwillig krijgsdienst genomen hebben bij de Duitse bezetter (of van hun nabestaanden), krijgen de Nederlandse belastingautoriteiten bij de uitwisseling van belastinggegevens?
De Belastingdienst ontvangt via automatische gegevensuitwisseling momenteel geen gegevens over Duitse militaire pensioenen en uitkeringen wegens fysieke of psychische schade die worden betaald aan inwoners van Nederland.
Bent u bekend me het feit dat Duitsland pensioenen op een andere wijze heeft uitgekeerd in het verleden2, en weet u of dat op dit moment in Nederland gebeurt? Indien u dat niet weet, bent u dan bereid hiernaar navraag te doen bij de Duitse autoriteiten?
Nee, dit is mij niet bekend en het is ook niet bekend of dit in de verhouding tot Nederland gebeurt. Over de inlichtingenuitwisseling neemt de Belastingdienst op korte termijn contact op met de Duitse autoriteiten. Het is, zoals in onderdeel I al uiteengezet, mijn streven dat de huidige uitwisseling van fiscale gegevens met Duitsland (Regeling van 16 oktober 1997, nr. AFZ97/3934, Stcrt. 1997, 235) wordt uitgebreid tot pensioengegevens van inwoners van Nederland. Nederland is daarover in overleg met Duitsland. Verder geldt met ingang van 1 januari 2015 tussen de lidstaten van de Europese Unie de verplichte automatische inlichtingenuitwisseling van pensioengegevens over het belastingjaar 2014 op basis van Richtlijn 2011/16/EU van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (Pb EU van 11 maart 2011, L 64/1).
Hoeveel Nederlanders hadden na de oorlog recht op een pensioen uit Duitsland, omdat zij daar in het leger gediend hadden (en daar eventueel fysieke of geestelijke schade aan overgehouden hadden) en hoeveel mensen hebben ook werkelijk zo’n pensioen ontvangen en hoeveel mensen ontvangen nog steeds zo’n pensioen uit Duitsland?
Er zijn in Nederland geen gegevens beschikbaar waaruit blijkt hoeveel Nederlanders recht hadden op een pensioen uit Duitsland vanwege Duitse krijgsdienst. Exacte informatie over het aantal Nederlanders dat vanwege Duitse krijgsdienst na de oorlog een pensioen uit Duitsland ontvangt, kan alleen door de Duitse autoriteiten worden verschaft.
De Nederlandse regering heeft kennisgenomen van de discussie die (in het verleden) in het Duitse parlement is gevoerd over de vraag of de «Versorgungsrenten» (op basis van het «Bundesversorgungsgesetz») moeten worden uitbetaald aan mensen, al dan niet in het buitenland woonachtig, die tijdens de Tweede Wereldoorlog vrijwillig in dienst zijn getreden bij de Duitse krijgsmacht en mogelijk verdacht worden van oorlogsmisdaden. De discussie over de hoogte van Duitse pensioenen, van welke aard dan ook, acht ik in beginsel een Duitse interne aangelegenheid. Mij is verder geen informatie bekend over de daadwerkelijke intrekking van dergelijke Duitse pensioenen. Uit de discussie die hierover in het Duitse parlement is gevoerd, kan worden afgeleid dat ook aan Duitse zijde hierover slechts beperkte informatie aanwezig is. Een eventueel verzoek van de Duitse autoriteiten om informatie zal Nederland positief beantwoorden.
Voor de positie van voormalige dwangarbeiders (of hun nabestaanden) verwijs ik graag naar de informatie die over deze discussie al aan het parlement is gestuurd met betrekking tot de Vierde Aanvullende Overeenkomst bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake sociale verzekering van 29 maart 1951. Omdat voormalige dwangarbeiders tijdens hun verblijf in Duitsland geen rechten voor de Nederlandse Invaliditeitswet opbouwden, hebben zij over deze periode alsnog in Nederland rechten toegekend gekregen. Nederland heeft van Duitsland een afkoopsom ontvangen voor het afzien van de rechten op de Duitse wettelijke pensioenen («Duitse Rente»).
Bij de toekenning van Nederlandse uitkeringen voor oorlogsgetroffenen (zoals bijvoorbeeld uitkeringen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers en de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers) controleert de Sociale verzekeringsbank het oorlogsverleden van de verzoeker. Dit gebeurt door onderzoek bij het Nationaal Archief, waar de dossiers van de bijzondere rechtspleging van direct na de oorlog (CABR) zijn opgeslagen. Indien er een onderzoek is ingesteld naar een persoon, hetgeen bij nagenoeg iedereen is gebeurd die in Duitse legerdienst is geweest en zich direct na afloop van de oorlog weer in Nederland heeft gevestigd, dan is dit dossier nog te raadplegen. Indien zo iemand een uitkering in het kader van de oorlogswetten aanvraagt, dan zal deze «onwaardig» worden verklaard en geen uitkering op grond van deze wetten ontvangen, als de aanvraag niet na het bekend worden van deze feiten door de aanvrager wordt ingetrokken.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de heer De Coninck uit België die in zijn land onderzoek gedaan heeft naar pensioenen van collaborateurs en dwangarbeiders en concludeert: «Ik stoot op aanvullende pensioenen van 425 tot 1275 euro per maand (bij collaborateurs). Bij de dwangarbeiders spreken we van 50 euro per maand.»?3
Zie antwoord vraag 5.
Worden in Nederland vergelijkbare bedragen uitgekeerd aan collaborateurs en aan voormalig dwangarbeiders (of hun nabestaanden) en is daar ooit onderzoek naar gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bekend met het feit dat het in de Duitse wetgeving sinds 1998 mogelijk is om oorlogspensioenen geheel of gedeeltelijk in te trekken, indien iemand zware misdaden begaan heeft en dat sindsdien 99 pensioenen ingetrokken of geweigerd zijn?4
Zie antwoord vraag 5.
Zijn ook pensioenen van Nederlandse oorlogsmisdadigers sinds die tijd ooit ingetrokken of is er in overleg met de Duitse autoriteiten ooit een poging toe gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat voor Nederlandse gevangenen de AOW-uitkering stop gezet wordt?
Op grond van artikel 8b AOW vervalt het recht op AOW als de pensioengerechtigde een gevangenisstraf ondergaat van ten minste een maand.
Wordt een Duits oorlogspensioen stopgezet indien iemand levenslang gestraft wordt vanwege de misdaden begaan in de Tweede Wereldoorlog?
Paragraaf 1a van het Bundesversorgungsgesetz biedt de mogelijkheid om «Versorgungsrenten» stop te zetten als de gerechtigde tijdens de Tweede Wereldoorlog misdaden tegen de menselijkheid heeft gepleegd. Met name is dit aan de orde bij het vrijwillige lidmaatschap van de SS. Of een pensioen moet worden stopgezet is ter feitelijke vaststelling van de Duitse autoriteiten.
Kunt u deze vragen uiterlijk 20 april beantwoorden, zodat het antwoord samen met de brief over pensioenen en belastingen voor dwangarbeiders, vervolgingsslachtoffers en Nederlanders, die in het Duitse leger gevochten hebben, aan de Kamer wordt gestuurd?
Helaas is dit niet gelukt.
De handhaving van het coupeerverbod voor honden en paarden |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u de aflevering van Undercover in Nederland1, waarin te zien is dat er op shows in Nederland veel gecoupeerde honden rondlopen terwijl het couperen van honden sinds 2001 in Nederland verboden is?
Ja.
Wat vindt u er van dat er blijkbaar een dagelijkse praktijk is van het illegaal couperen van honden uit Nederlandse kennels in België?
In de bovengenoemde aflevering is te zien dat honden worden gecoupeerd in België door een dierenarts. Net als in Nederland is het couperen van honden in België verboden. De beelden zijn verontrustend en geven weer dat sommige houders van honden en dierenartsen bereid zijn om voor geld de wet te overtreden.
Hoe beoordeelt u de constatering dat er op hondenshows voornamelijk illegaal gecoupeerde honden rondlopen, dat hier geen controles plaatvinden en dat er volop gehandeld wordt in gecoupeerde honden?
Aangezien het niet mogelijk is om een algemeen houd- of tentoonstellingsverbod in te stellen voor gecoupeerde honden (zie mijn antwoord op de vragen 6 en 7) kan er alleen gehandhaafd worden op het verbod op het uitvoeren van de ingreep. In dit geval is de ingreep in België uitgevoerd. Handhaving daarvan is aan de Belgische handhavingsinstanties.
Wat heeft u tot nu toe gedaan om de handel in gecoupeerde honden in Nederland tegen te gaan? Bent u tevreden over de resultaten van uw beleid, gelet op het feit dat het helemaal niet moeilijk blijkt om het coupeerverbod te omzeilen? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u tevreden bent met de huidige situatie? Zo neen, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Herinnert u zich uw belofte in antwoord op eerdere Kamervragen2, namelijk dat u op zou treden wanneer er overtredingen van het coupeerverbod gesignaleerd zouden worden? Deelt u de mening dat het tijd is om die belofte na te komen? Zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nu nemen om de handel in gecoupeerde honden in Nederland aan te pakken? Zo neen, waarom niet?
Als er in Nederland overtredingen van het coupeerverbod worden gesignaleerd is strafrechtelijke en bestuursrechtelijke handhaving mogelijk. De bewijslast hierbij is echter niet altijd eenvoudig, met name omdat couperen in andere landen nog is toegestaan. Tegen dierenartsen die illegaal honden couperen kan door de klachtambtenaar een klacht worden ingediend bij het Veterinair Tucht College. Deze belofte om op te treden bij overtredingen van het coupeerverbod zal ik blijven nakomen.
Voor uw vraag over het aanpakken van de handel in gecoupeerde honden verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat als er al gecoupeerde dieren worden gebruikt bij keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden, de ingreep alleen om medische redenen mag zijn verricht? Bent u bereid bij keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden de deelname van dieren die gecoupeerd zijn om niet-medische redenen te verbieden?
Het is voor mij juridisch gezien niet mogelijk om een algemeen verbod in te stellen op deelname van gecoupeerde honden aan keuringen, tentoonstellingen en wedstrijden. In 2002 heeft het College van beroep voor het bedrijfsleven (Cbb) zich uitgesproken over dit onderwerp.
Hierbij heeft het Cbb geconcludeerd dat het verbod op tentoonstellen van dieren waarbij een verboden ingreep is uitgevoerd (zoals couperen van honden zonder medische reden) alleen geldt als de ingreep in Nederland is uitgevoerd. Voor een in het buitenland legaal gecoupeerd dier zou een tentoonstellingsverbod in strijd zijn met het vrije verkeer van goederen en diensten.
Wel heeft de sector meerdere mogelijkheden om zelf maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door gecoupeerde honden niet toe te laten op wedstrijden of tentoonstellingen, of door ze een minder hoge beoordeling te geven. Zo mogen op shows van rasverenigingen aangesloten bij de Raad van Beheer op Kynologisch gebied geen gecoupeerde honden tentoongesteld worden tenzij de dieren afkomstig zijn uit een land waar couperen nog is toegestaan.
Bent u bereid het in bezit hebben van een gecoupeerde hond strafbaar te stellen, met ontheffingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld honden die in de opvang terecht komen en bij particulieren moeten worden herplaatst? Zo ja, wanneer kunnen we uw voorstel hierover tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Net zoals bij een verbod op tentoonstellen van gecoupeerde honden (zie mijn antwoord op vraag 6) zou ook een houdverbod van gecoupeerde honden strijd opleveren met het vrij verkeer van goederen en diensten (uitspraak Cbb, 2002). Ik kan daarom het bezit van een gecoupeerde hond niet strafbaar stellen.
Wat heeft u tot nu toe gedaan met de aangenomen motie over het omzeilen van het coupeerverbod bij paarden3 en bent u tevreden over de resultaten van uw beleid? Zo ja, kunt u uitleggen waarom u tevreden bent terwijl er nog steeds gecoupeerde veulens worden aangetroffen in Nederland? Zo neen, wat gaat u hier aan doen?
Voor de antwoorden op vraag 8 en 9 verwijs ik u naar mijn brief aan uw Kamer van 21 maart 2013 betreffende het nota-overleg wet dieren (Kamerstuk 31 389, nr. 124).
Bent u bereid het in het bezit hebben van een gecoupeerd paard strafbaar te stellen, met ontheffingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld paarden die om medische redenen gecoupeerd zijn? Zo ja, wanneer kunnen we uw voorstel tegemoet zien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Mogelijke misbruik van de tegenprestatie bij het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat gemeenten de normen voor de tegenprestatie in de bijstand overschrijden en de uitspraak van de rechter dat een aanbod om 32 uur per week als algemeen medewerker te worden aangesteld niet als een tegenprestatie naar vermogen kan worden aangemerkt.?1 2
Ik verwijs U voor mijn reactie naar mijn brief aan uw Kamer van 9 april jl. (Kamerstukken 30 545, nr. 121) waarin ik een reactie geef op het Zwartboek FNV en de uitzending van Nieuwsuur over werken in de bijstand.
Bent u – gezien de uitwassen in gemeenten – bereid de tegenprestatie in de bijstand te schrappen of tenminste de voorwaarden te verduidelijken opdat eerlijk werk en eerlijk loon voorop komt te staan bij het aan het werk helpen van bijstandsgerechtigden? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de gerechtelijke uitspraak?
Ik ben niet van plan om de tegenprestatie zoals opgenomen in de WWB te schrappen. Ik ben van mening dat de voorwaarden die in de wet zijn opgenomen helder zijn. De rechter is in de uitspraak van 25/2/2013 tot een duidelijke afweging gekomen en ik zie dan ook geen reden om de voorwaarden verder te verduidelijken.
Wat is uw mening over het idee om de voorwaarden voor de tegenprestatie – zoals opgenomen in de notitie van de minister «wat gaat er veranderen in de WWB» – op te nemen in de Wet Werk en Bijstand, zodat voor iedere gemeente duidelijk is, dat de werkzaamheden van een tegenprestatie een paar uur per dag of per week behelzen en deze werkzaamheden niet voor langere tijd mogen worden uitgevoerd?3
De notitie van het ministerie van SZW op het Gemeenteloket waarnaar u verwijst is opgesteld om gemeenten voor te bereiden op de invoering van de tegenprestatie in de WWB. De inhoud van de passage over de tegenprestatie sluit aan bij de wettelijke bepalingen. Ik zie dan ook geen reden om de wettelijke bepalingen aan te vullen met een zelfde boodschap.
Bent u bereid om voor gemeenten een verplichting in te voeren de werkzaamheden voor de tegenprestatie in een overeenkomst met de bijstandsgerechtigde vast te leggen opdat rechten en plichten van uitkeringsgerechtigden duidelijk worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De rechten en plichten met betrekking tot de tegenprestatie zijn duidelijk vastgesteld in de WWB. Conform de WWB bepaalt het college aan de hand van de individuele omstandigheden en de beschikbare aangeboden maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie. Ik vind het niet passen om in de wet nadere bepalingen op te nemen over de wijze van uitvoering door gemeenten.
Zijn gemeenten verplicht om bij uitvoering van de tegenprestatie rekening te houden met de individuele omstandigheden van bijstandsgerechtigden en deze vooraf te bespreken door middel van een werkcoach met bijstandsgerechtigden? Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat gemeenten stoppen met het aanbieden van een standaard overeenkomst in het kader van de tegenprestatie?
Zie het antwoord op vraag 4. De wijze waarop de gemeente de afweging maakt rond het opleggen van de tegenprestatie is een kwestie van uitvoering. Gemeenten hebben daarin beleidsvrijheid. Van het bestuur van Orionis Walcheren heb ik begrepen dat zij naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank Breda hun uitvoeringsregels en de overeenkomst zullen aanpassen. Naar aanleiding van deze casus zie ik geen reden om verdere stappen te ondernemen.
Deelt u de mening dat reguliere werkplekken en CAO’s onder druk worden gezet, wanneer bijstandsgerechtigden via een tegenprestatie reguliere werkzaamheden verrichten? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om gemeenten die zich hier schuldig aan maken, te stoppen?
Een tegenprestatie is geen regulier werk. De wet is daar heel duidelijk over. Het is de verantwoordelijkheid van het college en vervolgens van de gemeenteraad om te bewaken dat de tegenprestatie additionele werkzaamheden betreft. De afwegingen en eventueel debat hierover dienen op lokaal niveau plaats te vinden. Cliënten en hun vertegenwoordigers hebben via cliëntenparticipatie de mogelijkheid om actief daaraan deel te nemen.
Kunt u een definitie geven van «onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden en werkzaamheden die bijstandsgerechtigden bij Orionis in het kader van een tegenprestatie moeten verrichten op straffe van een korting op de uitkering hieraan toetsen?4
De wetgever spreekt van onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Het gaat dus om werkzaamheden die een maatschappelijk belang dienen. De precieze invulling daarvan is afhankelijk van de aanwezigheid van maatschappelijk nuttige werkzaamheden in een gemeente. Uit de uitspraak van de Rechtbank Breda blijkt dat in het aanhangig gemaakte geval geen omschrijving werd gegeven van de door betrokkene te verrichten werkzaamheden.
Hoe verhoudt de tegenprestatie in de bijstand zich tot artikel 4 EVRM (verbod van slavernij en dwangarbeid) en het ILO-verdrag nr. 29 (gedwongen arbeid)?5
Bij de tegenprestatie gaat het, zoals ik heb toegelicht in het antwoord op de voorgaande vraag, om het verrichten van kortdurende onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden. Zoals in de Memorie van Toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (Kamerstukken II 2010/11, 32 815, nr. 3, p. 15–16 en nr. 7, p. 52) is aangegeven, gaat het om een nieuwe burgerlijke verplichting en niet om dwangarbeid, verplichte arbeid of gedwongen arbeid in de zin van genoemde verdragen. Het ILO-verdrag spreekt van burgerlijke verplichtingen als het gaat om diensten, uitgevoerd in het onmiddellijk belang van de gemeenschap en diensten, die uit dien hoofde beschouwd kunnen worden als normale, op de leden van de gemeenschap rustende, burgerlijke verplichtingen, op voorwaarde dat de bevolking zelf of haar rechtstreekse vertegenwoordigers het recht hebben zich uit te spreken over de noodzakelijkheid van die diensten. De tegenprestatie stemt daarmee overeen. In het geval van de tegenprestatie gaat het om het opleggen van burgerlijke verplichtingen of kleine gemeenschapsdiensten, aan uitsluitend inwoners die aangewezen zijn op uitkeringen die bekostigd worden uit de algemene middelen. Daarnaast geldt nog de beperkende voorwaarde dat de verplichtingen slechts «naar vermogen» kunnen worden opgelegd.
Staat u samen met voormalig PvdA-kamerlid Spekman achter het credo van de FNV, «Gelijk werk, gelijk loon» en bent u met uw partijgenoot van mening dat invoering van de tegenprestatie op deze manier «totale ondermijning van het minimumloon is» en de PvdA «absoluut niet voor een tegenprestatie in de bijstand is»?6
Zie het antwoord op vraag 6. De tegenprestatie betreft additionele maatschappelijk nuttig werkzaamheden. Als tegenprestatie voor de uitkering. Er is dan dus sprake van een uitkering, niet van een (minimum) loon. Ik ben van mening dat iedereen naar vermogen zijn steentje kan bijdragen aan de samenleving wanneer hij tijdelijk een bijstandsuitkering heeft. Mensen blijven op deze manier betrokken bij de samenleving.
Bent u bereid om ondernemingsraden van een instelling of bedrijf te informeren wanneer bijstandsgerechtigden met behoud van uitkering, via een participatieplaats of langs de weg van een tegenprestatie voor bijstand te werk worden gesteld bij hun bedrijf of instelling? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij ondernemingsraden van individuele bedrijven of instellingen hierover te informeren. In de gevallen dat de Wet op de ondernemingsraden dit vereist, zal de bestuurder van de onderneming in overleg treden met de ondernemingsraad over de mogelijke gevolgen van een dergelijke tewerkstelling.
Het pensioen van prinses Beatrix en belastingen voor de Koninklijke familie |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vorstelijk pensioen voor Prinses Beatrix»?1
Ja.
Is het waar dat prinses Beatrix een bedrag van 7,2 maal de Balkenendenorm zal ontvangen als pensioen? Zo ja, hoe beoordeelt u dit royale bedrag in relatie tot de afwaardering van de pensioenen van heel veel burgers?
Op 1 januari 2009 trad de Wet van 20 november 2008, houdende technische aanpassing en actualisering van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis, in werking nadat het wetsvoorstel in beide Kamers der Staten-Generaal met algemene stemmen was aangenomen.
Deze wet bevat in artikel I onder a een regeling van de grondwettelijke uitkering voor de afgetreden Koning. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel gaat in op de achtergronden hiervan (Kamerstukken II 2007/8, 31 505, nr. 3, p. 2, 5–6). Tijdens de mondelinge behandeling van het wetsvoorstel heeft de minister-president toegelicht dat leden van de koninklijke familie belastingplichtig zijn en dat de Grondwet een beperkt aantal leden van het koninklijk huis hiervan ten dele vrijstelt voor enkele afgebakende onderwerpen die de Grondwet aanduidt en mede door de wetgever nader zijn uitgewerkt (Handelingen II 2007/8, 7412–7413). Artikel 3 van de wet staat, evenals de herziene inrichting van hoofdstuk I van de rijksbegroting, in het teken van een verruimde transparantie met betrekking tot de kosten en uitgaven die samenhangen met het koningschap (Kamerstukken II 2007/8, 31 505, nr. 3, p. 7). Leden van de PvdD-fractie in de Eerste Kamer toonden zich hierover verheugd (Kamerstukken I 2008/9, 31 505, B, p. 2). Bij de behandeling van het wetsvoorstel is toegelicht dat een vergelijking met andere Europese monarchiën niet goed mogelijk is (Kamerstukken II 2007/8, 31 505, nr. 7, p. 2–3, Handelingen II 2007/8, 7410).
Is het waar dat leden van de Koninklijke familie op dit moment zijn vrijgesteld van persoonlijke belastingen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het tweede lid van artikel 40 van de grondwet dat stelt dat slechts «de door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, vrij zijn persoonlijke belastingen». Zo nee, welke persoonlijke belastingen worden wel betaald door leden van het Koninklijk huis?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een groot deel van het vermogen van leden van het Koninklijk huis niet dienstbaar is aan de uitoefening van hun functie en dus als privévermogen dient te worden aangemerkt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk deel van het vermogen ziet u als dienstbaar aan het uitoefenen van de publieke functies en welk deel als privévermogen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er sprake is van een te beperkte budgettaire transparantie rond de uitgaven en privileges aan/van leden van ons koningshuis?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze bent u bereid initiatieven te ontplooien om tot grotere transparantie te komen op dit dossier?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de belastingheffing voor leden van het koninklijk huis geregeld is in andere Europese monarchieën? Kunt u specifiek zijn en per monarchie aangeven of en hoeveel procent belasting de leden van betreffende koningshuizen betalen over bezit en inkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of er substantiële versoberingen zijn doorgevoerd in de honorering en privileges van leden van Europese koningshuizen in de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet en bent u bereid daar vergelijkend onderzoek naar in te stellen? Zo ja, kunt u specifiek zijn in uw beantwoording en kunt u een vergelijking maken met de doorgevoerde versoberingen voor leden van het Nederlandse koningshuis?
Zie antwoord vraag 2.