Het artikel “Patiënten in verkeerde bedden” |
|
Martine Baay-Timmerman (50PLUS) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Patiënten in verkeerde bedden»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel. Op 6 februari heb ik over intramurale herstelzorg na ziekenhuisopname een brief (Kamerstuk 30 597, nr. 420) aan uw Kamer gezonden.
Hoe beoordeelt u het bericht dat (veelal oudere) patiënten noodgedwongen langer in het ziekenhuis moeten verblijven omdat er geen adequate nazorg voor hen is, hetzij doordat zij door de aangescherpte regels niet meer in een verzorgingshuis terecht kunnen, hetzij doordat zij onvoldoende opvang of zorg thuis hebben?
Ik acht het niet wenselijk dat patiënten langer dan medisch noodzakelijk in het ziekenhuis zijn opgenomen doordat de zorg in de thuissituatie niet afdoende kan worden geregeld. Ik vind het wel van belang dat zowel patiënten en zorgverleners zich inspannen om te kijken wat er mogelijk is om zorg in de thuissituatie te regelen zodat de patiënt na een ziekenhuisopname niet afhankelijk is van intramurale herstelzorg. In mijn brief (Kamerstuk 30 597, nr. 420) van 6 februari 2014 heb ik aangegeven dat ik voor de groep die daadwerkelijk niet in een thuisomgeving terecht kan en aangewezen is op intramurale herstelzorg heb besloten om in het jaar 2014 de mogelijkheid tot tijdelijke opname in een AWBZ-instelling in verband met herstelzorg na ziekenhuisopname opnieuw te accommoderen.
Wat vindt u ervan dat sommige ziekenhuizen de regels zodanig strikt hanteren dat patiënten, die mogelijk nazorg behoeven, onvoldoende zorg of hulp thuis hebben, maar niet terecht kunnen in een verzorgingshuis, worden ontslagen uit het ziekenhuis?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het ermee eens dat iedereen die na opname in een ziekenhuis verdere zorg nodig heeft, deze ook moet ontvangen? Zo ja, hoe gaat u dit beter organiseren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben het ermee eens dat mensen die na een ziekenhuisopname verdere zorg nodig hebben, deze ook moeten ontvangen. Hierbij moet in de eerste plaats gekeken worden hoe deze zorg in de thuissituatie kan worden geboden. Zorgorganisaties hebben reeds diverse stappen gezet om de benodigde zorg met behulp van mantelzorg samen met de professionele zorgverleners thuis aan de cliënt te bieden. Als de zorg thuis niet afdoende kan worden geregeld, is zorg in een intramurale instelling gewenst. Voor het continueren van tijdelijke AWBZ-opnames in verband met herstelzorg heb ik, zoals hiervoor al aangegeven, voor 2014 maatregelen genomen. Verder kan ik zeggen dat ik in samenhang met alle plannen rondom de hervorming langdurige zorg zal bezien of, en zo ja, welke acties er nodig zijn bij het regelen van deze zorg in 2015.
Bent u ervan op de hoogte dat veel verpleeg- en verzorgingshuizen appartementen die leeg staan als zorghotel verhuren aan mensen die nazorg behoeven? Welke haalbare oplossing ziet u voor mensen met een laag inkomen in een dergelijke situatie, die zo’n arrangement niet kunnen betalen?
Ik ben ermee bekend dat er zorgaanbieders zijn die vastgoed aanbieden als zorghotel. Voor patiënten waarvan de zorg niet in de thuisomgeving kan worden gerealiseerd en dus «tijdelijk niet thuis kunnen zijn» na een ziekenhuisopname acht ik het niet wenselijk dat cliënten geconfronteerd worden met voor hen hoge kosten voor alternatieve vormen van intramurale herstelzorg. Daarom heb ik besloten om voor deze patiënten in het jaar 2014 de mogelijkheid tot tijdelijke opname in een AWBZ-instelling in verband met herstelzorg opnieuw te accommoderen.
Wat vindt u ervan dat door deze ontwikkeling andere patiënten minder snel in een ziekenhuis opgenomen kunnen worden, en dat er wellicht een opstopping ontstaat?
Ik heb geen signalen dat patiënten minder snel in een ziekenhuis opgenomen worden.
Bent u het ermee eens dat deze ontwikkeling een zeer ongewenst en kostenverhogend effect is van het ingezette beleid in de ouderenzorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven heb ik geen signalen dat deze ontwikkeling zich voordoet.
Welke acties gaat u ondernemen om de doorstroom van en nazorg aan ouderen na ziekenhuisopname te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 4.
De berichten dat online met aanschaf van bitcoins een semi-automatisch wapen is aangeschaft en een tiener zichzelf gedood heeft met een omgebouwd pistool |
|
Peter Oskam (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de waarde is van uw pogingen, sedert het schietincident in Alphen a/d Rijn de dato 9 april 2011, teneinde de Nederlandse wapenwetgeving aan te scherpen nu het klaarblijkelijk zo eenvoudig is via internet illegaal wapens aan te schaffen?1
De maatregelen die naar aanleiding van het incidenten in Alphen aan den Rijn genomen zijn, hebben betrekking op het legaal wapenbezit en niet op de problematiek van illegale wapenhandel en -bezit.
Bestond de aanleiding voor het Openbaar Ministerie (OM) bij wijze van proef met bitcoins een illegaal wapen aan te schaffen, uit concrete signalen dat dit in de praktijk al mogelijk was?
De zaak is begonnen in het kader van een verkenning van de mogelijkheden van de Bitcoin door politie en OM. Al vlot bleek het relatief eenvoudig om illegale goederen aan te schaffen. Vervolgens werd een opsporingsonderzoek ingesteld naar de aanbieder van de goederen.
Deelt u de mening dat het zeer zorgelijk is dat het door het OM bestelde vuurwapen onopgemerkt is gebleven bij de grenscontrole in Nederland en hoe is het volgens u mogelijk dat dit niet is ontdekt?
Ja, het is verontrustend dat dergelijke wapens onopgemerkt blijven aan de grens. Het proces post- en koerierszendingen is een massaal proces met een hoge doorloopsnelheid. Met name door de nog altijd toenemende populariteit van aankopen via internet neemt dit proces een enorme vlucht. Dagelijks worden in dit proces door de Douane vele controles uitgevoerd, waarbij hulpmiddelen zoals een scan worden gebruikt. In die enorme stroom aan pakketten wordt op basis van risicoselecties gescand c.q. gecontroleerd.
In haar zoektocht naar de balans tussen afdoende risico afdekking en het kunnen blijven bevorderen van de logistieke goederenstroom, onderzoekt de Douane doorlopend de mogelijkheden van verdergaande informatieverzameling, intelligence methodieken en innovatie in scan- en detectiemiddelen. Daarnaast heeft de Douane een start gemaakt met het opzetten van een (sociale) mediacampagne die dit jaar zal worden geïntroduceerd aan het brede publiek. Doel van deze media campagne is om de Nederlandse bevolking te informeren over de do’s en don’ts bij het bestellen van goederen uit het buitenland via internet.
Op welke wijze ondernemen de betrokkenen instanties (politie, douane, OM, KMar) actie teneinde bij de grens illegale vuurwapens te onderscheppen en moet dit toezicht geïntensiveerd worden? Zo ja, hoe gaat u dit concreet vormgeven en binnen welk tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer is het mogelijk via het zogeheten «Tor-netwerk» illegaal wapens te kopen en zijn u meer virtuele plaatsen bekend waar dit wordt aangeboden?
Naar zijn aard leende het zogeheten TOR-netwerk zich voor de illegale verkoop van wapens vanaf het moment dat het ontstaan is. Of het TOR-netwerk daadwerkelijk meteen van het begin af aan hiervoor gebruikt is, is mij niet bekend. OM en politie zijn bekend met meer virtuele plaatsen waarop wapens illegaal worden aangeboden.
Bent u op de hoogte van de mate waarin (illegale) wapens Nederland worden binnengesmokkeld? Op welke wijze dragen opsporingsinstanties er zorg voor dat eventueel binnengesmokkelde wapens zo snel mogelijk worden opgespoord?
Door het stelsel van wapenverlofverlening is de omvang van legaal wapenbezit bij defensie, politie, sportschutters, jagers en verzamelaars bekend. Over de omvang van het illegale wapenbezit in Nederland, daaronder begrepen de invoer van illegale of illegaal ingevoerde wapens, zijn geen betrouwbare cijfers voorhanden. Schattingen lopen uiteen tussen de 40.000 en 100.000 illegale vuurwapens die in Nederland in omloop zijn. Welk deel hiervan uit het buitenland afkomstig is, is niet bekend. Zodra door opsporingsinstanties kennis wordt genomen van illegaal ingevoerde wapens of voornemens daartoe, wordt hierop actie ondernomen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat door minderjarigen online alarm- en luchtdrukpistolen met scherpe munitie kunnen worden besteld en in Nederland worden afgeleverd, met inbegrip van losse onderdelen waarmee het zeer eenvoudig is de betreffende wapens in elkaar te zetten?2
Ja, dit is niet alleen onwenselijk maar bovendien onwettig. Zoals ik in mijn antwoord op eerdere vragen van het lid Berndsen-Jansen uiteen heb gezet, is voor het in elkaar zetten van vuurwapens de nodige kennis en vaardigheid vereist.3
Kunt bovendien ingaan op de mogelijkheid (voor minderjarigen) deze pistolen in België of Duitsland aan te schaffen om deze vervolgens zonder enige vorm van controle de Nederlandse grens te laten passeren?3
Binnen de EU bestaat vrij verkeer van goederen; van grenscontrole zoals aan de buitengrenzen van de EU is dan ook geen sprake. Buitenlandse aanbieders van (vuur)wapens dienen zich te vergewissen van de wet- en regelgeving van het land waar zij hun producten naar uitvoeren. Ook de ontvanger van de goederen dient zich te vergewissen van vigerende wet- en regelgeving. Overigens geldt ook voor België en Duitsland de regel dat de koper van een vuurwapen moet kunnen aantonen meerderjarig te zijn.
Hoe gaat u met het oog op bovenstaande vragen de controles bij de grenzen verscherpen, mede in het licht van de toezegging van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de koninklijke marechaussee meer ruimte te verschaffen voor mobiele grenscontroles?4
De toezegging van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had geen betrekking op verscherpte controles op de invoer van illegale wapens of de illegale invoer van wapens maar op het vreemdelingentoezicht. Ik acht het huidige controle- en handhavingsregime afdoende.
Wat is de mate waarin Nederlandse en buitenlandse, specifiek de Amerikaanse, ministeries en opsporingsdiensten gezamenlijk optrekken teneinde de strafbare activiteiten die gepaard gaan met het bitcoin-betalingsverkeer, op te sporen? Bent u van mening dat de mate van toezicht en opsporing geïntensiveerd dient te worden?
In nationaal verband wordt onder andere door het Financieel Expertise Centrum (FEC) gekeken naar ontwikkelingen op dit terrein. In het FEC wordt samengewerkt door opsporing en toezichthouders en wordt gekeken naar trends en ontwikkelingen die van belang kunnen zijn voor het toezicht en de opsporing van strafbare feiten.
In internationaal verband wordt door de Financial Action Task Force (FATF) op dit moment een onderzoek voorbereid naar «virtual currencies» in algemene zin waaronder ook bitcoins vallen. In FATF-verband wordt constant onderzoek gedaan om typologieën te ontwikkelen voor witwassen en terrorisme financiering die de toezichthouders en opsporing kunnen gebruiken bij de handhaving. Nederland en de VS zijn beide landen die in deze projecten een substantiële bijdrage leveren. Signalen vanuit FEC, FATF of een ander gremium, in zijn algemeen of specifiek over bitcoins, zullen door de betrokken departementen worden opgepakt en indien nodig geadresseerd.
Een voorbeeld van succesvolle internationale samenwerking op dit gebied is de zaak «Silk Road». Silk Road was een website die gebruik maakte van het verborgen TOR-netwerk en gecreëerd om de gebruikers te faciliteren in de handel in illegale middelen. Als betaalmiddel werd uitsluitend bitcoins gebruikt. Door deze opzet in een TOR-netwerk en de betaling met bitcoins was het voor de gebruikers mogelijk om anoniem te blijven. In deze zaak werkten 17 verschillende landen, waaronder Nederland, samen aan de opsporing en vervolging. Door een succesvolle samenwerking kon de Amerikaanse overheid in september 2013 de oprichter en eigenaar van «Silk Road» aanklagen. Ik verwijs ook naar de antwoorden op de schriftelijke vragen die hier destijds over zijn gesteld.6
Bent u voorts van mening dat, al dan niet in samenspraak met uw internationale collega’s, het bestaande wettelijk instrumentarium moet worden uitgebreid teneinde virtuele netwerken waar wapens worden aangeboden, te verbieden of anderszins (straf)rechtelijk aan te pakken? Zo ja, hoe wilt u dit concreet vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja, het wetsvoorstel Computercriminaliteit III, dat ik binnen afzienbare termijn naar de Raad van State verwacht te kunnen sturen, voorziet onder andere in het creëren van een expliciete wettelijke bevoegdheid voor de politie om op afstand een computer te betreden.
Deelt u de opvatting dat «het nu aan de politiek is» te beslissen of deze cryptografische wijze van betalingsverkeer verboden moet worden, nu blijkt dat dit gelieerd is aan criminele activiteiten? Zo ja, op welke wijze gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?5
Nee. Financiële transacties ten behoeve van criminele activiteiten zijn niet voorbehouden aan cryptografische betalingsvormen; ook met reguliere valuta en betalingsvormen vinden criminele activiteiten plaats.
Discriminerende zorgverzekeraars die een spotgoedkope zorgverzekering met nul eigen risico aanbieden aan uitsluitend buitenlanders |
|
Reinette Klever (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de tv-uitzending over de spotgoedkope zorgverzekeringen met nul eigen risico die uitsluitend gelden voor buitenlanders?1
In de uitzending bij RTL Nieuws is aandacht geschonken aan een zorgverzekering voor buitenlandse seizoenarbeiders, waarbij het verplicht en/of vrijwillig eigen risico is herverzekerd via een aanvullende verzekering. Ik ben bekend met constructies waarbij via de aanvullende verzekering het verplicht en/of vrijwillig eigen risico wordt herverzekerd. Dergelijke constructies worden aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals aan buitenlandse (seizoen)arbeiders, expats, uitkeringsgerechtigden en minima. En tot afgelopen jaar ook aan studenten2.
In 2009 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico en zij zagen toen geen problemen met dergelijke constructies. De constructies doen zich namelijk voor buiten het wettelijk kader van de Zorgverzekeringswet, in de aanvullende verzekering. Daarnaast wordt het herverzekeren van het (verplichte danwel vrijwillige) eigen risico via de aanvullende verzekering veelal via een collectiviteit aan specifieke doelgroepen aangeboden. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep.
De NZa concludeerde in 2009 dat de constructies een beperkte omvang hebben en dat niet is vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Ik heb destijds met de NZa afgesproken dat zij de ontwikkelingen rondom het herverzekeren zouden volgen. Dit doen zij nog steeds en de NZa rapporteert jaarlijks over de omvang van verzekerden die een herverzekering van het eigen risico hebben.
De constructies hebben nog steeds een beperkte omvang. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 van de NZa volgt dat in 2013 minder dan 2% van de verzekerden het verplicht danwel vrijwillig eigen risico heeft herverzekerd. In 2013 is het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk gedaald ten opzichte van 2012 (een daling van 22%).
Waarom komen alleen buitenlandse werknemers in aanmerking voor een dergelijke superzorgpolis?
Uit navraag bij verzekeraars die een herverzekering van het eigen risico aan buitenlandse seizoensarbeiders aanbieden, blijkt dat hiervoor een specifieke reden is. Zij willen namelijk zekerheid hebben dat het eigen risico wordt betaald als er zorgkosten worden gemaakt. Zoals bekend kan het enige tijd duren voordat declaraties van behandelingen door de zorgaanbieder worden ingediend bij de zorgverzekeraar. Vaak is op dat moment de seizoensarbeider al niet meer werkzaam in Nederland waardoor de rekening voor het eigen risico dus niet betaald wordt, aangezien de seizoensarbeider dan meestal niet meer vindbaar is. Dit heeft verzekeraars en daarmee de overige premiebetalers in het verleden veel geld gekost en is voor hen een reden om het eigen risico voor de deze doelgroep te herverzekeren. Ook de premiebetaling verloopt via de werkgever om oninbare premies te voorkomen.
Verzekeraars spelen dus in op problematiek bij specifieke groepen. Zo zijn er voor bijstandsgerechtigden en minima bijvoorbeeld ook collectiviteiten (in samenwerking met gemeenten) waarbij het verplichte eigen risico wordt herverzekerd; dit om eventuele betalingsproblemen rondom het eigen risico bij deze groep te voorkomen.
De verzekeraars die het eigen risico herverzekeren voor buitenlandse seizoenarbeiders, geven overigens aan dat dit niet gratis is. Het eigen risico wordt niet individueel maar op groepsniveau (dus collectief) herverzekerd. De premie voor de collectieve verzekering wordt onder andere gebaseerd op de ingeschatte werkelijke kosten die onder het eigen risico vallen van de gehele groep. Die kan laag blijven omdat deze groep weinig zorg gebruikt. Uiteindelijk betalen alle seizoensarbeiders binnen de collectiviteit de rekeningen voor het eigen risico samen.
Wordt het kwijtschelden van het eigen risico bij buitenlandse werknemers ingegeven door het feit dat het eigen risico toch niet te innen valt, omdat ze dan al weer uit Nederland vertrokken zijn?
Er is geen sprake van het kwijtschelden van het eigen risico. Het eigen risico wordt verzekerd via de aanvullende verzekeringen en daarvoor wordt extra premie betaald. Zie verder mijn reactie op vraag 1, 2 en 4.
Deelt u de mening dat de gewone Nederlanders ernstig gedupeerd worden door dit soort constructies, omdat de zorg voor hen alleen maar duurder wordt? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in mijn reactie op vraag 2 bieden verzekeraars herverzekeringen van het eigen risico aan specifieke doelgroepen aan, om te voorkomen dat het eigen risico niet geïnd kan worden en daarmee te voorkomen dat alle verzekerden hier financieel voor opdraaien. «Gewone Nederlanders» hebben hier derhalve financieel baat bij.
Verzekeraars hebben na het verschijnen van de evaluatie van de risicoverevening (commissie Don), waarin risicoselectie een specifiek aandachtspunt was, opnieuw overwogen aan welke doelgroepen zij het herverzekeren van het eigen risico aanbieden. De verzekeraars die een dergelijke verzekering ook aan studenten aanboden, hebben besloten dit uit te faseren. Hierdoor zijn er per 2014 geen herverzekeringen van het eigen risico meer voor studenten.
Zoals reeds bij het antwoord op vraag 1 aan de orde is gekomen, blijkt uit de marktscan van 2013 dan ook dat het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk is gedaald ten opzichte van 2012 (met 22%). Minder dan 2% van de verzekerden heeft het eigen risico herverzekerd.
Bent u bereid hier onmiddellijk een einde aan te maken, en de zorgverzekeraars te verplichten dergelijke polissen ook aan Nederlanders aan te bieden? Zo nee, waarom niet?
Omdat het herverzekeren van het eigen risico via de aanvullende verzekering plaatsvindt, en de aanvullende verzekering de verantwoordelijkheid is van zorgverzekeraars, kan ik dergelijke verzekeringen niet verbieden. Daarnaast is de de vraag of dat verstandig zou zijn. Deze verzekeringen worden niet alleen aan buitenlandse seizoensarbeiders aangeboden, maar bijvoorbeeld ook aan minima en bijstandsgerechtigden.
De NZa ziet op dit moment geen aanleiding om het herverzekeren van het eigen risico opnieuw onder de loep te nemen, wel heb ik de NZa opnieuw verzocht aan dit onderwerp in de jaarlijkse marktscan zorgverzekeringsmarkt extra aandacht te besteden.
Uitsluiting van autoverzekering op grond van leeftijd |
|
Norbert Klein (50PLUS) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat ouderen bij verschillende verzekeraars en aanbieders van verzekeringsproducten, waaronder de Hema, geen autoverzekering kunnen afsluiten vanwege hun leeftijd?1 Is het waar dat, ondanks het feit dat de Hema nu haar beleid heeft aangepast, nog steeds ongeveer één derde van de verzekeraars géén nieuwe klanten accepteert die 64 jaar of ouder zijn?
Ik heb kennisgenomen van het bericht in De Telegraaf van dinsdag 24 januari 2014.
De Consumentenbond geeft aan dat autoverzekeraars de afgelopen jaren de leeftijdsgrenzen voor nieuwe klanten hebben verruimd. De bond stelt op zijn website dat in 2011 meer dan de helft van de autoverzekeraars (19 van de 35) nog een leeftijdsgrens hanteerde. In 2012 was dit afgenomen tot ongeveer één derde. Toen hanteerden 17 van de 43 onderzochte autoverzekeraars een leeftijdsgrens of accepteerden verzekerden vanaf een bepaalde leeftijd alleen onder bepaalde voorwaarden, zoals minimaal vijf schadevrije jaren, maximale cataloguswaarde van de te verzekeren auto of acceptatie vanaf 70 jaar alleen na overleg.2 In de informatie van de Consumentenbond wordt één verzekeraar genoemd, die een leeftijdsgrens van 65 jaar hanteert voor het afsluiten van een nieuwe verzekering, tegenover drie verzekeraars die het op 70 jaar houden. Ik heb geen reden om aan de cijfers van de Consumentenbond te twijfelen.
Bent u van mening dat weigering van een autoverzekering enkel op grond van leeftijd een vorm van leeftijdsdiscriminatie is? Kunt u uw antwoord motiveren?
Ongerechtvaardigd onderscheid, op welke grond dan ook, is niet acceptabel. Dat geldt ook voor leeftijdsdiscriminatie bij het afsluiten van een autoverzekering. Of onderscheid naar leeftijd in dit concrete geval ongerechtvaardigd is, en derhalve leeftijdsdiscriminatie oplevert, kan ik echter niet beoordelen. Verzekeraars hebben immers een zekere vrijheid acceptatienormen te hanteren en daarbij in beginsel de leeftijd van de verzekerde mee te wegen.
De gehanteerde acceptatienormen verschillen per verzekeraar en hangen samen met onder meer ondernemingsdoelstellingen, marktverhoudingen en de financiële situatie van een verzekeraar. Acceptatienormen van verzekeraars komen tot stand op basis van verzamelde statistische gegevens. Risicobepalende factoren zijn lichamelijke en geestelijke conditie, schadeverleden en andere individuele omstandigheden van de aspirant-verzekerde. Deze factoren kunnen samenhangen met leeftijd. Leeftijd kan verzekeringstechnisch relevant zijn voor het door een verzekeraar in te schatten risico. Ik ben van mening dat verzekeraars leeftijdscriteria zorgvuldig moeten hanteren. Zij moeten zich daarbij mede bewust zijn van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. De meeste verzekeraars doen dit ook op een zorgvuldige wijze.
De acceptatienormen kunnen overigens worden bijgesteld en de praktijk wijst uit dat dit regelmatig gebeurt. Indien een verzekeraar bijvoorbeeld een groter marktaandeel wenst te veroveren, kan hij besluiten zijn acceptatienormen te versoepelen.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat verzekeraars in de praktijk leeftijdsgrenzen voor de verkrijging van een autoverzekering onvoldoende communiceren en motiveren? Bent u met de Consumentenbond eens, dat de toelichting van verzekeraars op, en de communicatie over het acceptatie- en premiebeleid beter zouden kunnen en moeten zijn?2 Welke stappen onderneemt u om u hiervoor actief in te zetten?
Verzekeraars en verzekeringstussenpersonen zijn verplicht om hun cliënten voor de totstandkoming van een overeenkomst inzake een verzekering de informatie te verstrekken die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van dat product (artikel 4:20 van de Wet op het financieel toezicht). In de Beleidsregel Informatieverstrekking (Stcrt. 2013, 26584) heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) uitgewerkt wat volgens haar de relevante kenmerken voor uiteenlopende producten zijn. Onder een relevant kenmerk van een product wordt verstaan een productkenmerk waarover de consument informatie nodig heeft om een product te kunnen begrijpen. De consument moet na het lezen van de relevante kenmerken weten wat hij mag verwachten van het product. Voor wat betreft autoverzekeringen noemt de AFM onder meer:
Verzekeraars worden geacht zich hiernaar te richten. De AFM heeft kennis genomen van de constateringen van de Consumentenbond en zal hier in haar toezicht aandacht aan besteden. De AFM heeft daarvoor een breed scala aan toezichtinstrumenten en zal handelen waar dit effectief kan zijn.
Het Verbond van Verzekeraars verstrekt onder meer via internet (www.allesoververzekeren.nl ) algemene informatie over verzekeringen, waaronder algemene informatie over verschillen in premies bij autoverzekeringen. Desgevraagd heeft het Verbond van Verzekeraars mij laten weten dat de constateringen van de Consumentenbond de aandacht van het Verbond hebben en dat het Verbond deze bevindingen ook onder de aandacht van zijn leden zal brengen.
Wat is momenteel de stand van zaken met betrekking tot de Europese «Richtlijn gelijke behandeling buiten de arbeid», welke richtlijn er onder andere voor moet gaan zorgen dat leeftijdsdiscriminatie bij dienstverlening niet meer mogelijk zal zijn?
Op 2 juli 2008 heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd voor gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. Deze conceptrichtlijn is van toepassing buiten de arbeid. Het voorstel schept een kader voor het verbod van discriminatie op de hierboven genoemde gronden. Het vormt een aanvulling op het bestaande communautaire rechtskader dat discriminatie op grond van godsdienst of levensovertuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbiedt in arbeid, beroep en beroepsopleiding.
Het richtlijnvoorstel houdt de mogelijkheid open dat lidstaten voor de verstrekking van financiële diensten proportionele verschillen in behandeling toestaan wanneer het gebruik van leeftijd of handicap voor het betrokken product een essentiële factor is in de risicobeoordeling, op basis van relevante en accurate statistische gegevens.
Het richtlijnvoorstel is gebaseerd op artikel 19, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, hetgeen onder meer betekent dat de besluitvorming geschiedt op basis van unanimiteit. De onderhandelingen tussen de lidstaten zijn gaande, maar hebben tot dusver niet tot overeenstemming geleid en verlopen zeer moeizaam vanwege de onduidelijkheid over de financiële en juridische implicaties van het richtlijnvoorstel. Ook de Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen is gericht op het verder verduidelijken van de tekst, zodat gepreciseerd wordt wat er wel en niet onder de richtlijn valt, en op het doorvoeren van zodanige aanpassingen dat de financiële gevolgen sterk gemitigeerd worden.
Nederland heeft met een positieve grondhouding onderhandeld over dit richtlijnvoorstel met als doel het bereiken van consensus tussen de lidstaten. Deze inzet is onveranderd. Gezien het feit dat alle lidstaten moeten instemmen met een onderhandelingsresultaat en de uiteenlopende posities van lidstaten is de verwachting echter dat het onderhandelingsproces zeer moeizaam zal blijven verlopen.
Kunt u aangeven waarom precies de onderhandelingen over deze richtlijn «zeer moeizaam» verlopen?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om u ten volle in te zetten voor de spoedige totstandkoming van deze Richtlijn en hoe gaat u dat de komende tijd concreet doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid buiten de Europese richtlijn om op nationaal niveau een verbod op leeftijdsdiscriminatie bij goederen en diensten in de wet op te nemen? Zo nee, kunt u de reden daarvan toelichten?
Het kabinet heeft geen plannen om, vooruitlopend op de Europese richtlijn, op nationaal niveau een voorstel te doen voor wetgeving betreffende ongelijke behandeling op grond van leeftijd op het terrein van goederen en diensten. Dit geldt te meer nu het aantal autoverzekeraars dat nieuwe verzekerden op basis van hun leeftijd weigert, is afgenomen zonder dat wetgeving hen daartoe heeft verplicht.
Het bericht dat zorgverzekeraar De Friesland studenten probeert te lokken door ze een gratis schoonmaakster aan te bieden |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat zorgverzekeraar De Friesland studenten probeert te lokken door ze een gratis schoonmaakster aan te bieden?1
Zorgverzekeraars proberen via reclames op radio en televisie en door het aanbieden van cadeaus verzekerden over te halen om over te stappen naar hun zorgverzekering. Het aanbieden van een gratis schoonmaak van maximaal 3 uur bij het overstappen naar De Friesland is een voorbeeld van een dergelijke wervingsactiviteit. Het is aan zorgverzekeraars om hun strategie te bepalen om meer verzekerden aan zich te binden. Zorgverzekeraars dienen hun zorgplicht na te komen. Zij kunnen echter zelf bepalen òf en zo ja op welke manier zij reclame maken en hoeveel geld zij hieraan besteden. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid.
Wanneer u een keuze moet maken, vindt u dan dat studenten een hulp in de huishouding nodig hebben òf de ouderen die hun thuiszorghulp dreigen kwijt te raken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals gesteld dienen zorgverzekeraars hun zorgplicht na te komen. Een verzekeraar dient ervoor te zorgen dat zijn verzekerden zorg of een vergoeding voor deze zorg ontvangen wanneer zij hier recht op hebben. De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars hun zorgplicht nakomen.
De genoemde actie van De Friesland is een voorbeeld van een wervingsactiviteit van een zorgverzekeraar om verzekerden over te halen om over te stappen naar hun zorgverzekering. Zorgverzekeraars zijn zelf verantwoordelijk voor hun marktpositioneringstrategie. Zij hebben de vrijheid om zelf te bepalen hoeveel geld zij uitgeven aan het aantrekken van verzekerden. Dit valt buiten mijn verantwoordelijkheid als minister. Mijn oordeel over deze wervingsactiviteit doet derhalve niet terzake.
Vindt u het niet zuur dat studenten wel hulp in de huishouding krijgen betaald uit zorggeld, terwijl veel ouderen hun thuiszorghulp dreigen kwijt te raken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Waar denkt u dat Nederlanders het collectief opgebrachte zorggeld liever aan besteed zien worden: een schoonmaakster voor studenten of aan thuiszorg voor ouderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat geld dat voor zorg bedoeld is, ook besteed moet worden aan mensen die deze zorg nodig hebben? Is daar volgens u hier sprake van?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar De Friesland er liever voor kiest geld te besteden aan een schoonmaakhulp voor studenten, dan dat geld te besteden aan mensen die echt zorg nodig hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Onder welke post behoort De Friesland deze voorziening te boeken in de jaarrekening? Hoort dit onder zorgkosten, acquisitiekosten, promotie of reclame? Bent u bereid uit te zoeken waar De Friesland dit in de jaarrekening boekt en of dit rechtmatig is? zo neen, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en het gecombineerde antwoord op de vragen 2 tot en met 6 is genoemd, is er hier sprake van een wervingsactiviteit door een zorgverzekeraar. De marktpositioneringstrategie van zorgverzekeraars valt buiten mijn verantwoordelijkheid.
Uiteraard kunnen zorgverzekeraars de kosten voor dergelijke wervingsacties niet ten laste van de Zorgverzekeringswet declareren, aangezien het geen kosten betreffen van zorg die tot het basispakket behoort. De NZa ziet hier op toe.
Ik heb begrepen dat De Friesland de kosten voor deze actie in de jaarrekening onder «beheerskosten» opneemt, onder «overige beheerskosten». De Friesland maakt hierbij geen onderscheid in bijvoorbeeld acquisitiekosten en/of promotie- of reclamekosten.
Kunt u een overzicht verstrekken welke aanbiedingen zorgverzekeraars de afgelopen overstapperiode gedaan hebben die niets met zorg te maken hebben om klanten te lokken? Wat is uw oordeel over deze lokkertjes?
Ik heb geen overzicht welke aanbiedingen zorgverzekeraars verstrekken om nieuwe verzekerden aan hen te binden. Zorgverzekeraars bepalen zelf op welke wijze zij reclame maken en hoe hoog het budget is dat zij hieraan besteden. Iedere zorgverzekeraar stelt zijn eigen marktpositioneringstrategie vast en houdt hierbij rekening met zijn concurrentiepositie. Zoals hiervoor reeds aangegeven, valt dit buiten mijn verantwoordelijkheid als minister.
Wanneer u zich zorgen maakt over de zorgkosten, is het dan niet verstandig om er zorg voor te dragen dat zorggeld ook wordt besteed aan zorg in plaats van aan lokkertjes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gaat u ondernemen om te garanderen dat zorggeld in de toekomst besteed wordt aan zorg voor die mensen die het echt nodig hebben?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u ervan op de hoogte dat in 2012 aan totale promotie, reclame en acquisitie 541 miljoen euro is uitgegeven, waarmee het bedrag per overstappende verzekerde uit kwam op zeker vijf maandpremies (500 euro)? Is dat bedrag voor 2013 gelijk of ligt het hoger omdat er erg weinig overstappers zijn geweest?
Dit bedrag wordt genoemd in een artikel in de Telegraaf van 14 oktober 2013. Het is mij onbekend hoe tot dat cijfer is gekomen. Ik wil benadrukken dat zorgverzekeraars de vrijheid hebben om zelf te bepalen hoeveel geld ze aan het werven van klanten besteden en dat ik daar als Minister niet over ga. Het is mij dan ook niet bekend hoe hoog deze bedragen voor 2013 zijn.
Kunt u het overzicht sturen van de winstramingen van de zorgverzekeraars over 2013? Zo neen, wanneer kan De Nederlandsche Bank deze winstraming afgeven? Wilt u deze dan per ommegaande aan de Kamer toesturen?
Ik kan nog geen verwachting uitspreken over het resultaat dat zorgverzekeraars hebben behaald over 2013. Verzekeraars publiceren hun jaarcijfers in de jaarverslagen 2013. Deze zullen in de loop van het tweede kwartaal van 2014 beschikbaar komen. Rond die tijd zal ook De Nederlandsche Bank een landelijk beeld over 2013 kunnen geven.
Het bericht dat zorgverzekeraars risicoselectie toepassen op buitenlandse werknemers die in Nederland actief zijn door ze een polis zonder eigen risico aan te bieden |
|
Henk van Gerven , Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat zorgverzekeraars risicoselectie toepassen op buitenlandse werknemers die in Nederland actief zijn door ze een polis zonder eigen risico aan te bieden?1
In de uitzending bij RTL Nieuws is aandacht geschonken aan een zorgverzekering voor buitenlandse seizoenarbeiders, waarbij het verplicht en/of vrijwillig eigen risico is herverzekerd via een aanvullende verzekering. Ik ben bekend met constructies waarbij via de aanvullende verzekering het verplicht en/of vrijwillig eigen risico wordt herverzekerd. Dergelijke constructies worden aangeboden aan specifieke doelgroepen, zoals aan buitenlandse (seizoen)arbeiders, expats, uitkeringsgerechtigden en minima. En tot afgelopen jaar ook aan studenten2.
In 2009 heeft de NZa een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico en zij zagen toen geen problemen met dergelijke constructies. De constructies doen zich namelijk voor buiten het wettelijk kader van de Zvw, in de aanvullende verzekering. Daarnaast wordt het herverzekeren van het (verplichte danwel vrijwillige) eigen risico via de aanvullende verzekering veelal via een collectiviteit aan specifieke doelgroepen aangeboden. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep.
De NZa concludeerde in 2009 dat de constructies een beperkte omvang hebben en dat niet is vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Ik heb destijds met de NZa afgesproken dat zij de ontwikkelingen rondom het herverzekeren zouden volgen. Dit doen zij nog steeds en de NZa rapporteert jaarlijks over de omvang van verzekerden die een herverzekering van het eigen risico hebben.
De constructies hebben nog steeds een beperkte omvang. Uit de marktscan zorgverzekeringsmarkt 2013 van de NZa volgt dat in 2013 minder dan 2% van de verzekerden het verplicht danwel vrijwillig eigen risico heeft herverzekerd. In 2013 is het aantal mensen die het vrijwillig danwel verplicht eigen risico hebben herverzekerd sterk gedaald ten opzichte van 2012 (met 22%).
Is het wat u betreft acceptabel dat deze groep premiebetalers wordt gevrijwaard van het betalen van een eigen risico, terwijl voor andere premiebetalers het eigen risico inmiddels 360 euro is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit navraag bij verzekeraars die een herverzekering van het eigen risico aan buitenlandse seizoensarbeiders aanbieden, blijkt dat hiervoor een specifieke reden is. Zij willen namelijk zekerheid hebben dat het eigen risico wordt betaald als er zorgkosten worden gemaakt. Zoals bekend kan het enige tijd duren voordat declaraties van behandelingen door de zorgaanbieder worden ingediend bij de zorgverzekeraar. Vaak is op dat moment de seizoensarbeider al niet meer werkzaam in Nederland waardoor de rekening voor het eigen risico dus niet betaald wordt, aangezien de seizoensarbeider dan meestal niet meer vindbaar is. Dit heeft verzekeraars en daarmee de overige premiebetalers in het verleden geld gekost en is voor hen een reden om het eigen risico voor de deze doelgroep te herverzekeren. Ook de premiebetaling verloopt via de werkgever om oninbare premies te voorkomen.
Overigens zijn er voor bijstandsgerechtigden en minima bijvoorbeeld ook collectiviteiten (in samenwerking met gemeenten) waarbij het verplichte eigen risico wordt herverzekerd; dit om eventuele betalingsproblemen rondom het eigen risico bij deze groep te voorkomen.
De verzekeraars die het eigen risico herverzekeren voor buitenlandse seizoenarbeiders, geven overigens aan dat dit niet gratis is. Het eigen risico wordt niet individueel maar op groepsniveau (dus collectief) herverzekerd. De premie voor de collectieve verzekering wordt onder andere gebaseerd op de ingeschatte werkelijke kosten die onder het eigen risico vallen van de gehele groep. Die kan laag blijven omdat deze groep weinig zorg gebruikt. Uiteindelijk betalen alle seizoensarbeiders binnen de collectiviteit de rekeningen voor het eigen risico samen.
Kunt u een compleet overzicht geven welke zorgverzekeraars de betreffende polis aanbieden?
Voor zover bij mij bekend worden door verzekeraars Achmea, CZ en ENO collectieve verzekeringen aangeboden aan buitenlandse seizoenarbeiders waarbij het eigen risico wordt herverzekerd via de aanvullende verzekering. Overigens, nagenoeg alle verzekeraars bieden samen met gemeenten ook collectiviteiten aan voor minima en bijstandsgerechtigden waarbij het verplichte eigen risico wordt herverzekerd. Ik verwijs u graag naar de marktscan Zorgverzekeringsmarkt 2009–2013 van de NZa3, waar informatie is opgenomen over het herverzekeren van het eigen risico.
Kunt u precies aangeven welke maas in de wet door de zorgverzekeraars wordt gebruikt om deze polis aan te bieden?
Er is geen sprake van een maas in de wet. De herverzekering van het eigen risico voor buitenlandse seizoenarbeiders en die voor minima en bijstandsgerechtigden wordt aangeboden via een aanvullende verzekering en voor zover bij mij bekend binnen een collectiviteit. Het is toegestaan een collectiviteit alleen open te stellen voor een bepaalde doelgroep. Daarnaast kunnen verzekeraars zelf bepalen wie zij aanvullend willen verzekeren. Er geldt namelijk geen acceptatieplicht voor een aanvullende verzekering, zoals deze wel geldt voor de basisverzekering.
Hoe reageert u op de uitspraak van een woordvoerster van Achmea dat buitenlandse werknemers die in Nederland actief zijn «nagenoeg geen zorg gebruiken, daarop is de premie ook afgestemd»? Deelt u de mening dat dit het bewijs is dat deze polis enkel tot doel heeft risicoselectie toe te passen?
Nee, deze mening deel ik niet. Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 reeds heb aangegeven, heeft de NZa in 2009 een analyse verricht naar het herverzekeren van het eigen risico. Daarbij is niet vastgesteld dat er binnen de betreffende collectiviteiten risicoselectie plaatsvindt.
Verzekeraars bieden herverzekeringen van het eigen risico aan, aan specifieke doelgroepen (zoals buitenlandse seizoenarbeiders en minima en bijstandsgerechtigden), om te voorkomen dat het eigen risico niet geïnd kan worden en daarmee te voorkomen dat alle verzekerden hier financieel voor opdraaien.
Overigens hebben verzekeraars na het verschijnen van de evaluatie van de risicoverevening4 (cie Don), waarin risicoselectie een specifiek aandachtspunt was, opnieuw overwogen aan welke doelgroepen zij het herverzekeren van het eigen risico aanbieden. Hierdoor zijn er per 2014 geen herverzekeringen van het eigen risico meer voor studenten.
Blijft u er ook, gezien eerdere voorbeelden, bij dat risicoselectie slechts beperkt wordt toegepast door zorgverzekeraars? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3 4
Ja, ik heb tot op heden van de NZa geen signalen ontvangen over schending van acceptatieplicht, het verbod op premiedifferentiatie of andere vormen van risicoselectie die in strijd zijn met de Zorgverzekeringswet. Graag verwijs ik u ook naar de Kamervragen van het lid Bouwmeester (PvdA) over risicoselectie door zorgverzekeraars in de basisverzekering (ingezonden 30 december 2013), die ik zeer recentelijk heb beantwoord.
Deelt u de visie dat deze maas in de wet gedicht moet worden, om deze vorm van risicoselectie uit te sluiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kunnen wij een voorstel verwachten?
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 5 ben ik niet van mening dat het herverzekeren van het eigen risico zoals dit momenteel plaatsvindt als doel heeft risicoselectie toe te passen.
Omdat het herverzekeren van het eigen risico via de aanvullende verzekering plaatsvindt, en de aanvullende verzekering de verantwoordelijkheid is van zorgverzekeraars, kan ik dergelijke verzekeringen ook niet verbieden. De vraag is ook of dat in het belang zou zijn van de overige premiebetalers. Daarnaast is er geen sprake van een maas in de wet.
De NZa ziet op dit moment geen aanleiding om het herverzekeren van het eigen risico opnieuw onder de loep te nemen. Wel heb ik de NZa inmiddels opnieuw verzocht aan dit onderwerp in de jaarlijkse marktscan zorgverzekeringsmarkt extra aandacht te besteden.
Moet het eigen risico niet van tafel, zowel om principiële redenen – een oneerlijke drempel voor mensen die zorg nodig hebben – als vanwege het feit dat het kan leiden tot risicoselectie? Zo ja, gaat het u dan het eigen risico afschaffen? Zo neen, waarom niet? Oudere betaalt meer voor aanvullende verzekering, 5 november 2013,
Zoals aangegeven in mijn reactie op de vraag 5 ben ik niet van mening dat het herverzekeren van het eigen risico zoals dit momenteel plaatsvindt als doel heeft risicoselectie toe te passen. Voor wat betreft het afschaffen van het eigen risico om principiële redenen, merk ik op dat het afschaffen van het eigen risico een premieverhoging voor alle verzekerden betekent. Ergens moet de zorg van betaald worden. Er zit een maximum aan wat verzekerden bereid zijn om te betalen voor iets waarvan zij zelf geen gebruikmaken. Het is van belang het draagvlak voor de ziektekostenverzekering zo breed mogelijk te houden. Zodat er ook draagvlak is onder de groep verzekerden die geen gebruik maken van zorg. Het evenwicht tussen wat verzekerden moeten betalen die geen gebruik maken van zorg en wat verzekerden betalen die voor hele hoge bedragen gebruik maken van zorg, vind ik in balans. Om de solidariteit verder te waarborgen worden verzekerden met de laagste inkomens in 2014 via de zorgtoeslag met € 287 gecompenseerd voor de kosten van het eigen risico. Netto betalen zij dus € 73 aan eigen risico. Naarmate het inkomen stijgt, zal de compensatie voor het eigen risico via de zorgtoeslag afnemen.
Oudere betaalt meer voor aanvullende verzekering, 5 november 2013,
De afwijzing van coöperatie scholen |
|
Loes Ypma (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geen steun staatssecretaris voor coöperatie-scholen»?1
Ja.
Wat zijn uw overwegingen geweest om een goed initiatief als de coöperatie van kleine scholen die dreigen om te vallen, af te wijzen?
Ik ben het met u eens dat het plan op onderdelen een goed initiatief is. Het plan bevat kansrijke elementen die behulpzaam kunnen zijn bij de aanpak van de gevolgen van leerlingendaling. Het gaat daarbij over de voorgestelde samenwerking tussen pabo’s en kleine scholen, het vergroten van de betrokkenheid van de gemeenschap bij de school en het multifunctioneel gebruik van schoolgebouwen. Ik zie hiervoor in de huidige wet- en regelgeving geen belemmeringen. Ook zonder experimenteerruime kunnen de initiatiefnemers daar nu al mee aan de slag.
Op een aantal andere waardevolle onderdelen van het plan onderneem ik zelf actie. Ik start een aantal projecten, waaronder een project waarbij ICT wordt ingezet om kinderen van verschillende scholen, dorpen en kernen op een innovatieve manier met elkaar in contact te brengen. Daarnaast pak ik de verbetering van de kwaliteit van het onderwijs door samenwerking tussen kleine scholen op.
Het plan bevat echter ook een aantal punten dat ik niet kan ondersteunen. Het gaat daarbij over het onderbrengen van verschillende scholen in een coöperatie om zo aan de opheffingsnorm te voldoen, die daarbij wel de volledige bekostiging voor alle afzonderlijke scholen ontvangt. Ook wordt mij gevraagd een al opgeheven school te heropenen. Daarmee zou ik ingrijpen in besluitvormingsprocessen die wettelijk op lokaal niveau zijn belegd. Tot slot wil men dat ik scholen bij besturen weg haal om aan de ouders te geven. Dat tast de wettelijk geregelde bevoegdheid van schoolbesturen aan. Ik zie dan ook geen mogelijkheid om op deze punten experimenteerruimte te bieden.
Waarom wordt een coöperatie van scholen niet gezien als een vorm van samenwerking die in het kader van krimp belangrijk is voor het behoud van kleine scholen (laatste school in een dorp)?
Om samenwerking tussen scholen te laten slagen, is het van belang dat er lokaal draagvlak is voor de beslissingen bij ouders, gemeenten en de betrokken schoolbesturen. Samenwerking kan ik niet vanuit Den Haag regelen, maar zal op lokaal niveau tot stand moeten komen. In het geval van het initiatief «Onderwijsvernieuwing in een nieuw verbond» is het draagvlak voor deelname aan de coöperatie niet in afdoende aanwezig. Ook doorkruist het plan een op lokaal niveau weloverwogen besluit van de gemeenteraad om de school in Kats te sluiten. Ik kan dit besluit niet terugdraaien, want dan zou ik ingrijpen in de bevoegdheden die expliciet bij de gemeente liggen.
In het plan wordt voorgesteld om zeven scholen samen te laten gaan in één coöperatie. De initiatiefnemers beogen daarmee de zeven verschillende scholen samen aan de opheffingsnorm te laten voldoen, waar dat als afzonderlijke scholen niet lukt. Daarmee stellen zij echter impliciet voor om de opheffingsnormen los te laten.
Wanneer ontvangt de Kamer de brief die is verstuurd naar de betrokken scholen in verband met het initiatief coöperatie-scholen?
Ik stuur u hierbij de brief die ik aan de heer S. H. heb verzonden.2 Hierin vindt u mijn volledige reactie op het initiatief «Onderwijsvernieuwing in een nieuw verbond».
De vergoeding van advocaatkosten van een oud-ambtenaar |
|
Perjan Moors (VVD), Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving rond de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden dat geoordeeld heeft dat alsnog vervolging dient te worden ingesteld tegen een voormalig secretaris-generaal van uw ministerie?1
Ja.
Welke afspraken zijn er gemaakt over de vergoeding van advocaatkosten van de oud-ambtenaar tijdens en na beëindiging van het dienstverband? Waarom werd die afspraak gemaakt? Maakt het naar uw oordeel uit dat het dienstverband inmiddels is beëindigd?
Zoals ik in mijn antwoord op de eerdere vragen heb medegedeeld (brief van 8 november 2013, Aanhangsel van de Handelingen, 2013/2014, 466), heb ik, op grondslag van artikel 69, eerste lid, van het ARAR, ermee ingestemd, overeenkomstig de door mijn ambtsvoorgangers ingezette lijn, dat de kosten van de civiele procedure die betrokkene in 2012 met mijn instemming aankondigde, door het ministerie werden vergoed. Vanzelfsprekend heb ik voorzien dat de procedure niet beëindigd zou zijn voordat betrokkene met pensioen zou gaan en dat de redelijkheid en billijkheid in zo’n geval met zich brengen dat de kosten die ook daarna nog zouden worden gemaakt, zouden worden vergoed. Op dezelfde grondslag heb ik ermee ingestemd, dat de kosten worden vergoed voor de bijstand in de artikel 12-procedure, waarin betrokkene was opgeroepen om zich te uiten over de klacht die was gericht tegen de beslissing van het openbaar ministerie om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen.
Naast deze twee procedures is inmiddels ook een derde procedure aanhangig gemaakt, en wel een voorlopig getuigenverhoor, verzocht door een stichting «De Roestige Spijker», in verband met het voornemen van deze stichting om een publicatie openbaar te maken waartegen de voormalige secretaris-generaal mogelijk beletselen zou willen opwerpen. Over een eventuele vergoeding van kosten van de voormalige secretaris-generaal in deze procedure heb ik geen besluit genomen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen waarin u over advocaatkosten heeft gezegd dat de gehoudenheid tot bescherming van de werknemer anders kan komen te liggen indien deze onderworpen wordt aan strafvervolging?1 Welke conclusies verbindt u in het licht van de door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gevorderde strafvervolging aan deze uitspraak? Bent u voornemens de advocaatkosten te blijven vergoeden? Acht u de betrokken oud-ambtenaar na zijn pensionering nog een werknemer?
Gelet op de uitspraak van het Gerechtshof is de voormalige secretaris-generaal thans als verdachte onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer heb medegedeeld, is er bij deze stand van zaken reden om de vergoeding van de kosten van de strafrechtadvocaat te beëindigen. Dit heb ik heden aan betrokkene kenbaar gemaakt.
De civielrechtelijke procedure tegen het AD is door betrokkene met mijn volledige instemming gestart. Het object van deze procedure is een op onderdelen zeer diffamerende publicatie die plaatsvond op een moment waarop betrokkene nog SG bij mijn ministerie was en die op heel andere feiten betrekking had dan de feiten die onderwerp waren van de artikel 12-procedure. In de beschikking van het Gerechtshof is dan ook geen reden te vinden om de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in die civiele procedure te beëindigen.
Wat betreft het voorlopig getuigenverhoor dat binnenkort zijn beslag zal vinden, heb ik besloten om geen vergoeding te verlenen van kosten die betrokkene daarvoor eventueel wenst te maken. Het object waarom de Stichting De Roestige Spijker het voorlopige getuigenverhoor heeft gevraagd, betreft een publicatie waarin mede aandacht wordt besteed aan beweerd strafbaar handelen van betrokkene. Bovendien is dit voorlopig getuigenverhoor gestart nadat betrokkene als secretaris-generaal was gedefungeerd. Ook hierover heb ik inmiddels met betrokkene gesproken.
Bent u voornemens de betaalde advocaatkosten terug te vorderen indien betrokkene veroordeeld wordt? Zo ja, vanaf welk moment? Zo nee, waarom niet?
Ja. De specifieke modaliteiten van een eventuele terugvordering hangen evenwel zozeer samen met de inhoud van de uitspraak die alsdan in die strafrechtelijke procedure gegeven zou worden, dat het niet mogelijk is daarover nu in abstracto uitspraken te doen. Aan de andere kant dient uiteraard ook rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de uitkomst van de strafrechtelijke procedure aanleiding geeft tot het alsnog vergoeden van gemaakte kosten.
Hoe reageert u op het bericht dat patiënten met schildklierproblemen van geneesmiddel moeten wisselen, ondanks dat de NHG-richtlijn en de KNMP-richtlijn anders voorschrijven?1 2
In tegenstelling tot wat wordt aangegeven in het door de heer Van Gerven aangehaalde blog, wordt er geen preferentiebeleid gevoerd voor Levotyroxine door zorgverzekeraars voor zover mij bekend. Voor zover wisseling plaatsvindt naar een andere variant van levotyroxine liggen daar kennelijk andere oorzaken aan ten grondslag. In zijn algemeenheid merk ik op dat op de websites van de zorgverzekeraars is na te gaan of er een preferentiebeleid wordt gevoerd voor een geneesmiddel.
Bent u er van op de hoogte dat patiënten die middelen gebruiken met de werkzame stof levothyroxine problemen kunnen ondervinden bij het overstappen naar een ander merk geneesmiddel, omdat de dosering anders is en de hulpstoffen anders zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er voorts van op de hoogte dat patiënten derhalve bij het wisselen van merk extra controle moeten ondergaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u er in dat verband van dat zorgverzekeraars patiënten dwingen over te stappen op een ander merk geneesmiddel omdat dit preferent is?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat de paar euro die bespaard wordt door een preferent middel te verstrekken opweegt tegen de last die patiënten met schildklierproblemen hierdoor ondervinden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voorrekenen hoeveel bespaard wordt door een preferent middel te verstrekken? Kunt u daarnaast voorrekenen hoeveel kosten gemoeid zijn met de extra controles die moeten worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Welke zorgverzekeraars gaan voorbij aan de richtlijnen van het NHG en de KNMP, en patiënten met schildklierproblemen dwingen over te stappen op een ander merk?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraars op de stoel van de arts en de apotheker gaan zitten, en voorschrijven welk geneesmiddel de patiënt krijgt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de visie dat zowel de NHG-richtlijn als een KNMP-richtlijn nooit door een zorgverzekeraar mogen worden overruled? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze praktijk te stoppen?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er naast levothyroxine nog andere geneesmiddelen waar dit probleem zich voordoet? Welke last ondervinden patiënten in die gevallen van dit beleid van de zorgverzekeraars? Wat gaat u daartegen ondernemen?
Zie antwoord vraag 1.
Het nemen van onomkeerbare maatregelen bij sluis Eefde |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u er bekend mee dat de roekenkolonie die bij de sluis Eefde huist in opdracht van Rijkswaterstaat wordt verjaagd?1
Ik ben ermee bekend dat het voor de bouw van de tweede sluis volgens het voorkeursbesluit bij Eefde noodzakelijk is om een roekenkolonie te verplaatsen naar een nabijgelegen locatie.
Waarom wordt er een ontheffing op de flora- en faunawet afgegeven en worden er met het verjagen van de roeken onomkeerbare maatregelen genomen, terwijl de definitieve beslissing en vaststelling van een gewijzigd bestemmingsplan voor de aanleg van een nieuwe sluiskolk volgens het noordelijke alternatief nog niet hebben plaatsgevonden en er met de midden-west ligging een alternatief beschikbaar is?
De Dienst Regelingen heeft een ontheffing op de Flora- en Faunawet afgegeven voor het mogen verplaatsen van de roeken. De gunstige staat van instandhouding van de roek komt door het verplaatsen niet in gevaar omdat hiervoor de noodzakelijke maatregelen worden genomen, zoals het verplaatsen van nesten, het aanbieden van nestmateriaal op de nieuwe locatie en ten slotte het verplaatsen en planten van (extra) bomen.
Tegen de ontheffing is door niemand bezwaar gemaakt. Overigens worden er ter uitvoering van de ontheffing geen onomkeerbare maatregelen genomen voordat het bestemmingsplan is vastgesteld.
Op 27 februari 2012 heb ik uw Kamer geïnformeerd (IenM/BSK-2012/27005) over mijn voorkeursbeslissing voor de bouw van een tweede sluis aan de noordzijde van de bestaande sluis. De weging van alternatieven heeft in dat kader plaatsgevonden. Het benodigde projectplan is inmiddels in voorbereiding en zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan moeten worden vastgesteld door de gemeenteraad van Lochem.
Bent u bereid om te wachten met het nemen van onomkeerbare maatregelen en verplaatsen van de roekenkolonie tot de definitieve beslissing tot het aanleg van een nieuwe sluiskolk is genomen?
Het verplaatsen van de roeken is een zorgvuldig proces. Het kan twee jaar duren voordat alle roeken op de nieuwe locatie gaan nestelen. Het is noodzakelijk dat de geleidelijke verplaatsing van de roeken nog voor het komende broedseizoen begint. Later starten betekent dat het langer duurt voordat de tweede sluis beschikbaar is, met zowel directe als indirecte kosten en economische schade tot gevolg. Totdat de besluitvorming rond de bouw van de sluis (projectplan en bestemmingsplan) formeel is afgerond, worden er voor de roekenkolonie geen onomkeerbare maatregelen genomen. Dit betekent concreet dat er geen bomen zullen worden gekapt en het de roeken dus niet onmogelijk wordt gemaakt om op de huidige locatie te gaan nestelen.
Een werkbezoek aan de gemeente Barneveld op 16 januari jl. |
|
Jaco Geurts (CDA), Roelof Bisschop (SGP), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek dat is uitgevoerd door de gemeente Barneveld en de Barneveldse Industriële Kring naar potentiële volumes om een overslag van weg naar spoor te realiseren via een railterminal? Zo nee, bent u bereid om kennis te nemen van dit onderzoek?1
Ja.
Kunt u een overzicht leveren met alle initiatieven op het gebied van inland terminals?
Met betrekking tot initiatieven voor railterminals op het gemengde net ken ik de volgende initiatieven:
Verder ben ik bekend met:
Initiatieven voor railterminals zijn de verantwoordelijkheid van marktpartijen, die eventueel ondersteund kunnen worden door belanghebbende andere partijen, zoals decentrale overheden.
Deelt u de mening dat met een railterminal in Barneveld er minder vervoer over de A1, A28 en A30 nodig is, en dat met een railterminal milieuwinst kan worden geboekt? Zo nee, waarom niet?
In het onderzoek in opdracht van de gemeente Barneveld naar de toekomstige exploitatie van een railterminal in Barneveld is, een inschatting gemaakt van het mogelijke jaarvolume. Het is vooralsnog onduidelijk of hiermee het vrachtverkeer op de snelwegen ook (deels) zal verminderen. Spoor, weg en binnenvaart bedienen elk deels eigen markten. Het is onzeker hoeveel vrachtverkeer in plaats van over de weg over het spoor vervoerd zal worden.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Barneveld, ProRail, en de Barneveldse Industriële kring na te gaan of een railterminal in Barneveld haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
In het beleidskader spoorgoederenknooppunten (kamerstuk 29 984 nr 230, 20 augustus 2010) staat dat het beleid van de rijksoverheid gebaseerd blijft op een bottom – up aanpak. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat initiatieven voor nieuwe terminals uit de markt dienen te komen en dat een risicodragende partij participeert. De realisatie en de exploitatie van spoorgoederenknooppunten is en blijft vooral een verantwoordelijkheid voor marktpartijen. Bij nieuwe marktinitiatieven voor railterminals zal ProRail bekijken of dergelijke projecten voldoen aan de beleidsuitgangspunten, zoals die verwoord staan in het beleidskader. Ook zal een eerste verkenning worden uitgevoerd naar de ruimtelijke mogelijkheden en de integratie in de omliggende spoorconfiguratie. Vervolgens zal ProRail het project zo goed mogelijk binnen haar mogelijkheden faciliteren, bijvoorbeeld actief meedenken over de uitwerking van de plannen.
Hoe staat u tegenover de ontwikkeling van multimodale terminals langs weg, spoor en water in zijn algemeenheid? Bent u bereid om het verder ontwikkelen van dergelijke intermodale achterlandontsluitingen ten opzichte van de havens van Rotterdam en Amsterdam mee te nemen in de Lange Termijn Spoor Agenda en het Aanvalsplan Goederenvervoer met goederenvervoerders? Zo nee, waarom niet?
Als multimodale terminals blijken te voorzien in een behoefte van de markt, sta ik hier positief tegenover. Deze bevorderen immers dat alle modaliteiten voor het goederenvervoer optimaal kunnen worden benut.
Inmiddels blijkt het huidige landelijke netwerk van inland terminals tot tenminste 2020 voldoende dekkend, mede als gevolg van de financiële ondersteuning door IenM van diverse terminalinitiatieven. Dit blijkt uit het KIM onderzoek naar multimodale achterlandknooppunten (2012). Wel is geconcludeerd dat selectieve versterking/uitbreiding van een aantal bestaande terminals op de belangrijkste (inter)nationale corridors kan zorgen voor hogere frequentie en bundeling van goederenstromen. Dit laatste is van groot belang om de groei van het transport zo efficiënt en duurzaam mogelijk te faciliteren.
Mede daarom ben ik gestart met de MIRT-onderzoeken van de twee goederencorridors: de goederencorridor Rotterdam – Arnhem/Nijmegen – Duitsland en de goederencorridor Rotterdam – Brabant/Limburg – Duitsland. Daarin kijken we breed, over alle modaliteiten, naar de brede range van mogelijke innovatieve oplossingen die regio’s en bedrijfsleven bij hun bereikbaarheidsopgaves en logistieke efficiency kunnen toepassen (nieuwe aanpak van bereikbaarheidsopgaven).
Ik zie beleidsmatige kansen voor een zeer selectieve ontwikkeling van spoorinitiatieven voor continentale containerstromen. Deze moeten gerelateerd zijn aan bestaande multimodale overslaglocaties en gelegen zijn op de drie internationale TEN-T vervoerscorridors of het internationale kernnet (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte). Dit alles om de verwachte groei van het containervervoer als gevolg van Maasvlakte 2 op te kunnen vangen en de vastgelegde modal splitpercentages (65% procent vervoer via spoor en binnenvaart in 2033) te kunnen realiseren.
Hierbij is van belang dat:
Multimodale vraagstukken kunnen via het aanvalsplan goederen aan de orde komen maar zijn niet de primaire de focus van de LTSA deel 2, maar zullen wel onderwerp van gesprek zijn in de structurele goederentafel die vanaf dit jaar is ingericht.
Het ‘Gemeenschappelijk Standpunt’ van de EU ten aanzien van Cuba |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
![]() ![]() |
Waarom stond Cuba niet op het reisschema dat u op 2 december 2013 naar de Kamer stuurde?1 Wanneer is besloten dat u een bezoek aan Cuba zou brengen?
De reis naar Cuba was begin december nog niet bevestigd. De definitieve overeenstemming over de datum voor het gesprek met de counterpart werd uiteindelijk pas kort voor kerst vastgelegd. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 2 december jl. is het raadzaam om, met het oog op de relatie met het ontvangende land, reizen niet vroegtijdig bekend te stellen. Evenwel was de Kamer in een eerdere fase op de hoogte dat het voornemen bestond om op ministerieel niveau een bezoek aan Cuba te brengen (zie Kamervragen met kenmerk 2013Z18313).
Zijn er nog meer reizen, die u binnenkort gaat maken en die u nog niet aan de Kamer heeft meegedeeld?
Zoals aangegeven in bovengenoemde Kamerbrief kunnen reizen op het laatste moment worden geïnitieerd, onder andere afhankelijk van internationale ontwikkelingen. Waar mogelijk en relevant voor de debatten komen veel van de reizen overigens in het reguliere verkeer met uw Kamer ter sprake.
Wilt u in februari een volledig overzicht van uw reizen aan de Kamer doen toekomen?
Voor de periode tot zomer 2014 zal uw Kamer binnenkort een overzicht ontvangen, maar hierbij wordt wederom benadrukt dat een dergelijk overzicht voortdurend aan verandering onderhevig is, dat dit geen volledig beeld kan geven en daarom altijd onder voorbehoud is.
Vindt u het ook opmerkelijk dat u in uw brief van 3 januari 2014, aan de vooravond van uw bezoek aan Cuba, voor «de kern van het Nederlands en EU-beleid» ten aanzien van dat land moet verwijzen naar «antwoorden op vragen van het lid Omtzigt»?2
Nee.
Heeft u, gezien de door u op Cuba gepresenteerde positie dat de Europese Unie de banden met Cuba moet aanhalen, in EU-verband aangekondigd dat Nederland het «Gemeenschappelijk Standpunt» van de EU ten aanzien van Cuba wil aanpassen?
Nee, dat is niet aangekondigd. In november 2012 heeft de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken EU Hoge Vertegenwoordiger Ashton de opdracht gegeven om een onderhandelingsmandaat voor een nieuw EU-Cuba akkoord op te stellen. Mede op aandringen van Nederland geldt als uitgangpunt dat het Gemeenschappelijk Standpunt van kracht zal blijven tot er een nieuw akkoord is, dat mensenrechten adequaat adresseert.
Wanneer heeft het kabinet besloten het «Gemeenschappelijk Standpunt» van de EU ten aanzien van Cuba te willen wijzigen?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer heeft het kabinet besloten een Memorandum of Understanding met Cuba te sluiten?
Het Memorandum of Understanding geldt tussen de respectievelijke Ministeries van Buitenlandse Zaken. Het sluiten van dergelijke MoUs behoort tot de departementale bevoegdheden.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over het voornemen van het kabinet om een Memorandum of Understanding met Cuba te sluiten?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u ingaan op de terugbetaling van schulden die met Cuba is afgesproken en kunt u een afschrift van het contract aan Nederland doen toekomen?
De betreffende schuld is ruim tien jaar geleden ontstaan. Een Nederlandse bank heeft indertijd leningen verstrekt aan een Cubaanse bank in staatshanden. De Nederlandse bank had het betalingsrisico afgedekt bij de rechtsvoorganger van Atradius DSB, de exportkredietverzekeraar die deze risico’s herverzekerde bij de Nederlandse Staat. Hiervoor diende de Nederlandse bank vanzelfsprekend een verzekeringspremie te betalen.
Op een gegeven moment kwam de Cubaanse bank haar betalingsverplichtingen niet langer na en diende de exportkredietverzekeraar schade te vergoeden aan de bank, die door de herverzekering ten laste kwam van de begroting van ons Ministerie van Financiën. De verzekerde bank droeg vervolgens de vordering bij schadevergoeding over aan de rechtsvoorganger van Atradius DSB, en daarmee indirect aan de Nederlandse Staat.
Door de exportkredietverzekeraar zijn vele pogingen ondernomen om de schade te recupereren. In 2004 is een terugbetalingsregeling gesloten, maar de Cubaanse bank hield al vrij snel weer op met betalen.
Eind 2013 is Atradius DSB erin geslaagd om een nieuw akkoord te bereiken dat het akkoord van 2004 doet herleven. Op 6 januari 2014 is dit nieuwe akkoord ondertekend door de Cubaanse bank en Atradius DSB, namens de Nederlandse Staat.
Dit akkoord bevat bedrijfsgevoelige informatie en kan derhalve niet volledig openbaar worden gemaakt. Bovendien zou dit ook de medewerking behoeven van de Cubaanse wederpartij. Wel kunnen de belangrijkste modaliteiten publiekelijk met de Kamer worden gedeeld.
Het akkoord voorziet in de terugbetaling van de hoofdsom aangevuld met een beperkt rentedeel. In totaal gaat het om een bedrag van ruim € 42,7 miljoen. Cuba zal in 2014 en 2015 € 125.000 per kwartaal betalen. Vanaf 2016 betaalt Cuba € 1 miljoen per kwartaal. Dit terugbetalingschema leidt tot een volledige terugbetaling in het jaar 2025. In het akkoord is een rentevoet van 2% opgenomen. Verder is overeengekomen om, zolang er geen achterstalligheden op de toegezegde betalingen zijn ontstaan, de exportkredietverzekering van risico’s op Cuba in beperkte mate te hervatten.
Waarom heeft u negen maanden gewacht met het Memorandum of Understanding tussen Nederland en Cuba (dat op 14 mei 2013 werd getekend) naar de Kamer te sturen?
Op 14 mei 2013 werd tijdens een ambtelijk bezoek aan Cuba een verklaring betreffende bilaterale samenwerking getekend naar analogie van wat andere EU lidstaten hebben gedaan. Het bezoek was onderdeel van reguliere bilaterale contacten met Cuba. In deze verklaring is, geheel in lijn met het NL en EU beleid, een centrale plaats voor mensenrechten en internationale normen en standaarden. Het is geen gebruik bij elk ambtelijk bezoek aan een land de Kamer te informeren. Met de brief aan uw Kamer over het Ministerieel bezoek aan Cuba is zowel de verklaring als het Memorandum of Understanding meegezonden.
Wisten uw Europese collega’s, in tegenstelling tot de Kamer, wel af van dit Memorandum of Understanding? Hoe verhoudt dit Memorandum of Understanding zich tot het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU ten aanzien van Cuba?
Sinds de aanvaarding van het Gemeenschappelijk Standpunt hebben tal van EU lidstaten een bilaterale overeenkomst met Cuba gesloten (Memorandum of Understanding en/of verklaring). Het Gemeenschappelijk Standpunt sluit dergelijke overeenkomsten niet uit.
Zijn er nog meer landen waar de EU een Gemeenschappelijk Standpunt over heeft en landen waar Nederland Memorandums of Understanding mee heeft gesloten die niet aan de Kamer zijn gestuurd? Zo ja, kunt u die dan onmiddellijk aan de Kamer doen toekomen?
Het begrip «Gemeenschappelijk Standpunt» als benaming voor EU-beleid ten aanzien van een derde land is met het Verdrag van Lissabon komen te vervallen en wordt alleen nog gehanteerd voor beleidsbeslissingen van vóór 2009 die sindsdien niet meer gewijzigd zijn. EDEO laat desgevraagd weten niet over een overzicht te beschikken van dergelijke beleidsbeslissingen van voor 2009. Uw Kamer is – zowel vóór als na het verdrag van Lissabon – steeds geïnformeerd over voorgenomen en doorgevoerde beleidswijzigingen binnen het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, onder meer via de geannoteerde agenda’s en verslagen van zittingen van de Raad van Ministers en de Europese Raad.
Het Kabinet, maar ook andere overheden maken geregeld internationale beleidsafspraken met buitenlandse counterparts of internationale organisaties in de vorm van Memorandums of Understanding (MoU’s). Dergelijke afspraken zijn juridisch niet verbindend en dienen over het algemeen om relaties te bestendigen en/of invulling te geven aan staand beleid door middel van afspraken van technische of administratieve aard. Gezien het juridisch niet verbindende karakter van MoU’s en het grote aantal, wordt er geen overzicht bijgehouden van alle MoU’s die tot stand komen. Het is om dezelfde redenen dat deze MoU’s niet standaard aan uw Kamer worden gezonden.
Een Turkse wet over het verlenen van eerste hulp |
|
Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Kent u het bericht «Turkey signs law «criminalizing» medical first aid without govt permit»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat in Turkije een wet is aangenomen die op straffe van hoge boetes of meerdere jaren gevangenisstraf vereist dat artsen vooraf toestemming van de autoriteiten moeten verkrijgen voordat spoedeisende eerste hulp mag worden verleend? Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Inderdaad is in Turkije een wet aangenomen, maar nog niet van kracht geworden, die onder meer bepaalt dat noodhulp alleen verleend kan worden door geautoriseerde medici totdat formele medische hulpverlening is gearriveerd en medische hulpverlening op gang is gekomen. Als medici die daartoe niet geautoriseerd zijn desondanks hulp bieden, kan hen dat een gevangenisstraf opleveren van één tot drie jaar of een boete van maximaal 400.000 euro. Turkije stond niet open voor overleg met de EU over de ontwerpwet.
Het kabinet betreurt dat deze wet, die niet in overeenstemming is met de medische beroepscode, is aangenomen. Het kabinet zal dit dan ook bilateraal en in EU-verband bij de Turkse regering aankaarten, in lijn met mijn uitlatingen over dit onderwerp tijdens het algemeen overleg van juni 2013.
Deelt u de stevige kritiek op de wet van meerdere artsenorganisaties en van de VN-rapporteur ter zake, onder andere dat deze wet ingaat tegen de ethische en professionele verantwoordelijkheden van artsen? Indien neen, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw uitlatingen tijdens een algemeen overleg over Turkije in juni 2013, waarin u onder meer stelde dat het ernstig is als artsen zich bezwaard of beperkt voelen bij het voldoen aan hun hippocratische eed doordat ze bang zijn dat ze daarvoor zullen worden gestraft door een overheid?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid bij uw Turkse collega’s uw zorgen over de nieuwe wet te uiten en erop aan te dringen dat artsen onder geen beding moeten worden tegengewerkt bij het uitvoeren van hun hippocratische eed?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat “verdachten profiteren in kinderpornozaken van een te vage tenlastelegging” |
|
Magda Berndsen (D66), Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u op de hoogte van het conflict in de media tussen het Openbaar Ministerie (OM)) en de rechtbank Den Haag over de manier waarop een aanklacht van bezit van kinderporno moet worden opgeschreven?1
Er is sprake van een juridisch verschil van opvatting tussen een beperkt aantal (kamers van) rechtbanken en het OM over de interpretatie van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het OM is begin 2011 in kinderpornozaken overgegaan op een nieuwe wijze van tenlasteleggen. Dit was naar het oordeel van het OM noodzakelijk, omdat de oude wijze van tenlasteleggen niet meer toereikend was in zaken waarin sprake was van honderdduizenden of miljoenen bestanden. Daarnaast oordeelde de Hoge Raad in 2011 dat de «oude» wijze van tenlasteleggen kan leiden tot (partiële) nietigheid van de dagvaarding.2
Het OM is van mening dat deze nieuwe vorm van tenlasteleggen voldoet aan de vereisten van artikel 261 Sv. In een beperkt aantal gevallen hebben rechtbanken geoordeeld dat dit niet het geval is. De twee kamers van de rechtbank Den Haag die de dagvaarding nietig verklaarden, overwogen dat de nieuwe manier van tenlasteleggen tot gevolg heeft dat uit de beschrijving niet kan worden opgemaakt of alle daarin genoemde handelingen betrekking hebben op alle afbeeldingen, of dat er ook abeeldingen zijn waarin slechts een gedeelte van de beschreven handelingen te zien is, en zo ja welke. De dagvaarding voldoet daarmee, volgens de twee kamers, niet aan de vereisten van artikel 261 Sv.
Voor zover zaken vergelijkbaar zijn (nietigheid van een dagvaarding kan immers verschillende oorzaken hebben) geldt het volgende. Rechtbanken waaraan de vernieuwde tenlasteleggingen werden voorgelegd, hebben deze geaccepteerd. Uitzondering daarop vormden enkele kamers binnen de rechtbanken Den Haag, Limburg, Oost Brabant en Noord-Nederland. Zowel voor als na deze twee gevallen, hebben andere kamers binnen diezelfde rechtbanken de tenlasteleggingen wel geaccepteerd. Bij de overige rechtbanken en hoven in Nederland speelt deze discussie niet.
Klopt het dat sprake is van een verschil in zienswijze tussen het OM en de rechtbank Den Haag over de manier waarop een aanklacht van bezit van kinderporno moet worden opgeschreven? Zo ja, kunt u toelichten op grond waarvan het verschil van zienswijze over de tenlastelegging in kinderpornozaken bestaat en of er meer gerechten zijn waar dit conflict zich voordoet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel zaken hebben vertraging opgelopen door het verschil in zienswijze? Hoeveel aanklachten zijn in dit verband vernietigd door de rechtbank en in hoeveel gevallen heeft dat geleid tot een strafverlaging voor de dader?
Enkele tientallen zaken bij de rechtbank Den Haag hebben door het hiervoor beschreven verschil in zienswijze vertraging opgelopen. Zoals aangegeven is er sprake van een nietigverklaring van vier dagvaardingen voor heel Nederland. Slechts in enkele gevallen heeft de opgelopen vertraging invloed gehad op de strafeis en de strafmaat. Van belang is dat geen enkele verdachte door dit verschil in opvatting strafvervolging is ontlopen.
Welke formele afspraken zijn er tussen het OM en de Rechtspraak over de wijze van ten lasteleggen van kinderpornozaken?
Van formele afspraken tussen het OM en de Rechtspraak is geen sprake. Wel is door het OM zowel binnen als buiten de rechtszaal bij de rechtbanken aangedrongen op een eenduidig standpunt van de rechtspraak in deze kwestie. Het OM Den Haag zal binnenkort weer een zaak aanbrengen met de nieuwe wijze van tenlastelegging. De jurisprudentie die dit zal opleveren zal bijdragen aan meer duidelijkheid over de in de toekomst te volgen werkwijze.
Op welke wijze wordt gewaarborgd dat de tenlasteleggingen voldoende feitelijk zijn opgesteld zodat een rechter voldoende inhoudelijk kan oordelen en een verdachte weet wat hem precies wordt verweten?
Met de nieuwe wijze van tenlasteleggen wordt enerzijds beoogd de werklast voor het OM en de politie bij het opstellen van de tenlastelegging te beperken, terwijl anderzijds de verdachte op basis van de tenlastelegging nog steeds kan vaststellen wat hem wordt verweten.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is wanneer tussen rechtbanken onderling te grote verschillen ontstaan ten aanzien van de afhandeling van kinderpornozaken?
Dat is inderdaad een onwenselijke situatie, vandaar dat de maatregelen zoals beschreven in antwoord op de voorgaande vragen worden genomen.
Bent u voornemens het OM en de Raad voor de Rechtspraak te verzoeken direct een einde te maken aan deze patstelling, zorg te dragen voor een werkbare tenlastelegging en er voor te zorgen dat geen vertragingen meer optreden in de zaken die reeds voorliggen en de Kamer hierover nader te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Een toename in de diefstal van Canta’s (voertuigen voor invaliden) |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met cijfers van de Amsterdamse politie betreffende de diefstal van Canta’s?1
Ja.
Zijn er cijfers bij u bekend die een indicatie geven van het landelijk beeld van Canta-diefstallen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar te doen? Zo ja, in hoeverre corresponderen de cijfers uit Amsterdam met het landelijk beeld?
Alle aangiften van misdrijven, dus ook diefstallen van Canta’s, worden opgenomen en bijgehouden in het bedrijfsprocessensysteem (BVH) van de politie. Doordat de hoedanigheid van een Canta niet voor een ieder direct duidelijk is, wordt de diefstal hiervan in BVH soms geregistreerd als diefstal van een invalidenwagen of van een vergelijkbaar voertuig, zoals een brommobiel. Het werkelijke aantal gestolen Canta’s is derhalve niet goed herleidbaar uit BVH. Op mijn verzoek heeft de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV) een analyse gemaakt uit het Vermiste Auto Register inzake diefstal van Canta’s. Uit deze analyse blijkt dat diefstal van Canta’s overwegend een probleem van (Stadsregio) Amsterdam is, waar circa 74% van de diefstallen worden gepleegd.
In hoeverre worden cijfers van diefstallen van invalidevoertuigen accuraat bijgehouden? Klopt het dat ruis ontstaat in de cijfers door foute registratie van diefstallen, bijvoorbeeld door Canta’s als brommobiel te registreren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de constatering van de Amsterdamse politie dat een kentekenplicht voor gemotoriseerd gehandicaptenvoertuig mogelijk de aantrekkelijkheid van het stelen van een Canta kan verminderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een dergelijke kentekenplicht voor Canta’s landelijk in te voeren?
Een kentekenplicht voor gemotoriseerde gehandicaptenvoertuigen kan tot gevolg hebben dat Canta’s minder aantrekkelijk zijn voor diefstal en zou de mogelijkheden voor opsporing van gestolen Canta’s kunnen vergroten. Daarbij moet wel in aanmerking worden genomen dat Canta’s momenteel geen officieel identificatienummer zoals een chassisnummer of een voertuig identificatienummer (VIN) hebben, maar uitsluitend een intern fabrieksnummer, dat alleen in het dealersysteem is geregistreerd en niet voldoet aan de internationaal gestelde eisen ten aanzien van voertuigregistratie.
De verwachting is dat bij invoering van een kentekenplicht uitsluitend vanuit de optiek van diefstalpreventie, de administratieve lasten niet opwegen tegen de potentiële baten.
Bent u van plan andere maatregelen te nemen tegen de toegenomen diefstal van Canta’s? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het voorkomen van diefstal van een voertuig is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de eigenaar of gebruiker. De VbV adviseert Canta-eigenaren en de zorginstellingen die deze verstrekken om een VbV/SCM goedgekeurd brom/scootervolgsysteem in te laten bouwen, bij welk advies ik mij aansluit. Een dergelijk volgsysteem vergemakkelijkt de opsporing na diefstal.
De mogelijke dubbele bankenbelasting van Nederlandse banken |
|
Helma Neppérus (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Frans Weekers (VVD) |
|
![]() |
Welke acties heeft u tot dusver ondernomen om het probleem van dubbele bankenbelasting te voorkomen nadat de motie van de leden Neppérus, Koolmees en Omtzigt van 18 april 20121 is aangenomen en uw brief van 27 september 2012?2
Op 12 juni 2013 is een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting gesloten met het Verenigd Koninkrijk (hierna: het VK). In de brief van de Staatssecretaris van Financiën van 27 september 20123 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal is beschreven dat, naast het VK, ook met Duitsland, België, Hongarije, Slowakije en Zuid-Korea contact zou worden gezocht met het oog op het sluiten van een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting.
In 2012 en 2013 is Duitsland op zowel ambtelijk als politiek niveau gewezen op de Nederlandse wens te komen tot een bilaterale regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting. Duitsland bleek echter niet geïnteresseerd in een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting met Nederland. Volgens Duitsland zou voor deze problematiek bij voorkeur een oplossing in het kader van de Richtlijn over de sanering van banken moeten worden gezocht. Van Duitse zijde werd voorts aangevoerd dat ook het bankenbelastingverdrag met het VK al de nodige weerstand in de Bundestag had opgeroepen.
Met België hebben in het voorjaar van 2013 besprekingen op ambtelijk niveau plaatsgevonden. In deze besprekingen bleek dat bij België geen belangstelling voor een bilaterale regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting bestond. De toenmalige Staatssecretaris van Financiën heeft nadien hierover in de zomer van 2013 persoonlijk overleg gevoerd met de Belgische Minister van Financiën. Dat heeft echter niet geleid tot een ander perspectief. In tegenstelling tot de Nederlandse bankenbelasting betrekt de Belgische bankenbelasting slechts de passiva van de enkelvoudige balans van een Belgische kredietinstelling in de heffing (territoriaal systeem). Aldus worden Belgische kredietinstellingen ten aanzien van hun buitenlandse dochters niet geconfronteerd met dubbele bankenbelasting. Omdat de passiva van in het buitenland (Nederland) gelegen vaste inrichtingen onderdeel uitmaken van de balans van de (Belgische) generale onderneming, bestaat ten aanzien van in Nederland gelegen vaste inrichtingen van Belgische kredietinstellingen wel kans op dubbele bankenbelasting. Dit doet zich in de praktijk echter niet voor vanwege de doelmatigheidsvrijstelling van € 20 miljard in de Nederlandse bankenbelasting. Om deze redenen heeft België geen belang bij een wederkerige regeling ter vermijding van dubbele bankenbelasting.
Ook Slowakije en Hongarije zijn in 2013 benaderd met een voorstel om besprekingen over een bankenbelastingverdrag te starten. Van deze landen is nog geen officiële reactie ontvangen.
Nog in 2012 is aan Zuid-Korea meerdere malen de wens voor het sluiten van een bankenbelastingverdrag overgebracht. Ook van die zijde werd afhoudend gereageerd. In februari 2013 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Financiën bij een bezoek aan dat land de dubbele bankenbelasting aan de orde gesteld, tot nu toe zonder het door Nederland gewenste resultaat.
Een veelgebruikt argument van de landen die zijn benaderd om geen verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting te willen sluiten is dat in deze landen geen bankenbelasting wordt geheven maar een zogeheten «resolutieheffing». De met deze heffing geïnde gelden komen ten goede aan een resolutiefonds en niet aan de algemene middelen. Door het door die landen gepercipieerde andere karakter van de bankenheffing achten deze landen het niet wenselijk dubbele heffing te vermijden.
Hoe verloopt de voortgang voor het verkrijgen van aanpassing van het belastingverdrag met de genoemde landen in de brief van 27 september 2012 (Duitsland, België, Hongarije, Slowakije en Zuid-Korea) waarbij mogelijk dubbele bankenbelasting wordt geheven? Welke resultaten met deze landen zijn er geboekt? Verwacht u spoedig het overleg over de aanpassing van belastingverdragen af te ronden, zoals met het Verenigd Koninkrijk is gebeurd, om dubbele bankenbelasting te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is het resultaat voor de bankensector en de vermijding van dubbele belasting in de praktijk tot nu toe bij de genoemde wijziging van het Besluit voorkoming van dubbele belasting 2001 op 11 augustus 2012, zoals gemeld in de eerder genoemde brief van 27 september 2012?
De vermijding van dubbele bankenbelasting op grond van de wijziging van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 op 11 augustus 2012 (hierna: het Besluit) is op dit moment beperkt. Hierbij zij opgemerkt dat op basis van het Besluit Nederland eenzijdig voorziet in vermijding van dubbele bankenbelasting door verrekening toe te staan van in het buitenland geheven bankenbelasting, met de in Nederland te betalen bankenbelasting bij in Nederland gevestigde dochtermaatschappijen van buitenlandse banken en in Nederland actieve bijkantoren van buitenlandse banken. Het Besluit voorziet dus niet in het verlenen van een belastingvermindering ter vermijding van dubbele belasting voor dubbele bankenbelasting aan in Nederland gevestigde banken die in andere landen bankenactiviteiten verrichten door middel van aldaar gevestigde dochtervennootschappen of bijkantoren.
Alleen in relatie tot het Verenigd Koninkrijk is het Besluit toegepast om dubbele bankenbelasting te vermijden. Nu binnenkort een verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk in werking treedt zal in de toekomst de vermijding van dubbele bankenbelasting volgens de bepalingen van dit verdrag geschieden.
In de relatie tot de andere landen zijn de bepalingen ter vermijding van dubbele bankenbelasting in het Besluit tot nu toe niet toegepast. Daarbij speelt een rol dat heffing van Nederlandse bankenbelasting ten laste van in Nederland gevestigde dochtervennootschappen of bijkantoren door de doelmatigheidsvrijstelling in de praktijk niet plaatsvindt en Nederland ook aan het verlenen van een belastingvermindering ter vermijding van dubbele bankenbelasting aan buitenlandse moedervennootschappen of buitenlandse hoofdhuizen in de praktijk niet toekomt.
Overigens is het op grond van het Besluit niet in alle gevallen voorgeschreven dat Nederland belastingvermindering verleent ter vermijding van dubbele bankenbelasting. Op basis van het Besluit verleent Nederland vermijding van dubbele belasting bij dochtervennootschappen of bijkantoren van buitenlandse banken als het land waar de moedervennootschap of het hoofdhuis is gevestigd in een omgekeerde situatie ook voorziet in vermijding van dubbele bankenbelasting. Met deze voorwaarde wordt beoogd te voorkomen dat andere landen geen belang hebben bij het sluiten van een bilateraal verdrag ter vermijding van dubbele bankenbelasting met Nederland, omdat Nederland in alle gevallen eenzijdig vermijding van dubbele belasting zou verlenen. Nederland heeft dit zogenoemde «reciprociteitvereiste», gezien de beperkte toepassing van het Besluit, tot nu toe echter nog in geen enkel geval ingeroepen.
Het bericht ‘Pas bij een arrestatie begreep ik de waarde van een bodycam’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Pas bij een arrestatie begreep ik de waarde van een bodycam»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ervaringen in de Verenigde Staten met het gebruik van bodycams, waarnaar in de betreffende uitzending werd verwezen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de experimenten in het Verenigd Koninkrijk met bodycams?2
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er op dit moment mogelijkheden voor toepassing van bodycams door de Nederlandse politiemensen? Zo ja, wat zijn de recente ervaringen daarmee? Zo nee, waarom niet?
Deze vorm van cameratoezicht kreeg een impuls in 2009 door een pilot in vijf toenmalige regiokorpsen met bodycams en camera-auto’s om geweld tegen politiemensen tegen te gaan. Deze camera’s werden voornamelijk gedragen door politiemensen in de noodhulp. Op basis van de evaluatie besloot de toenmalige Raad van Korpschefs eind 2011 niet over te gaan tot landelijke invoering van de bodycam. De Raad concludeerde dat de bodycams niet hadden geleid tot een vermindering van geweld tegen politieambtenaren, technisch niet naar behoren functioneerden en geen duidelijke toegevoegde waarde voor opsporing en vervolging hadden.
De bodycams die reeds aangeschaft waren bleven wel in gebruik. Thans worden deze bodycams in de eenheden gebruikt voor toezicht, handhaving en opleidingsdoeleinden. Ook worden de bodycams ingezet door politiemensen die werkzaam zijn tijdens evenementen of in crisissituaties.
Herinnert u zich uw toezegging in de brief van 1 december 2011 (Kamerstuk 28 684, nr. 330), dat u de ontwikkelingen rond de inzet van mobiele cameratoepassingen wilt stimuleren?
De ruimte voor nieuwe pilots, in het licht van de snelle technologische ontwikkelingen op dit terrein, is er en is er ook altijd geweest. Zo werkt bijvoorbeeld de politieeenheid Oost-Nederland aan een pilot waarbij het gebruik van bodycams verder wordt onderzocht. De pilot richt zich op het snel en betrouwbaar verkrijgen van een real-time omgevingsbeeld specifiek met bodycams. Doelstelling is het vroegtijdig onderkennen van veiligheidsrisico’s tijdens evenementen (bijvoorbeeld de Vierdaagse en jaarwisseling) en het reguliere toezicht in de binnensteden. De evaluatie van deze pilot is voorzien voor december 2014.
Daarnaast is er een pilot in samenwerking met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTV) waarin politieruiters, uitgerust met een camera op de helm, realtime beelden kunnen aanleveren aan de commandanten in het veld, die op die manier de politie-inzet beter kunnen aansturen.
Nader onderzoek in het buitenland is niet nodig. De politie kent en volgt de ontwikkelingen in het buitenland met betrekking tot toepassing van de bodycams. Deze voorbeelden worden periodiek beoordeeld op mogelijk nut en noodzaak van inzet voor de Nederlandse politietaak.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de ervaringen in het buitenland met de toepassing van bodycams? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ruimte te scheppen voor nieuwe pilots, zodat de voor- en nadelen van bodycams in het licht van de nieuwe technologische mogelijkheden opnieuw tegen elkaar kunnen worden afgewogen?
Zie antwoord vraag 5.
Het wederom afwijzen door de rechter van een door de burgemeester van Veenendaal opgelegd gebiedsverbod aan een delinquent |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich eerdere vragen en antwoorden over de bevoegdheid van burgemeesters ten aanzien van de terugkeer en inpassing van (ex-) gedetineerden en delinquenten?1
Ja.
Kent u de uitspraak van de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 21 januari 2014 waarin wederom een door de burgemeester van Veenendaal opgelegd gebiedsverbod door de rechter wordt beëindigd?
Ja.
Hoe oordeelt u over de bevoegdheden van burgemeesters bij de terugkeer van delinquenten in de samenleving? Is uw oordeel naar aanleiding van deze uitspraak veranderd? Bent u nog steeds van mening dat burgemeesters voldoende in staat zijn hun verantwoordelijkheid voor de openbare orde afdoende uit te oefenen?
Mijn oordeel over de bevoegdheden van burgemeesters bij terugkeer van delinquenten is niet gewijzigd naar aanleiding van de uitspraak van 21 januari 2014 van de bestuursrechter van de rechtbank Midden-Nederland in een voorlopige voorziening. Wanneer er sprake is van een concrete verstoring van de openbare orde of van concrete aanwijzingen dat daarvoor moet worden gevreesd heeft de burgemeester voldoende mogelijkheden om maatregelen te nemen.
Vindt u nog steeds dat er geen behoefte is aan (een vorm van) advies door de burgemeester aan het Openbaar Ministerie en/of de rechter bij de besluitvorming rond de terugkeer van ex-gedetineerden of personen die nog als verdachte gelden van een strafbaar feit?
Ik verwijs naar mijn in vraag 1 aangehaalde antwoorden op eerdere vragen die de leden Van der Steur en Dijkhoff hebben gesteld. De hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter geeft mij geen aanleiding tot een ander oordeel.
Deelt u in het licht van deze derde rechterlijke uitspraak de mening dat het wenselijk is de mogelijkheden van burgemeesters voor de handhaving van de openbare orde te versterken, bijvoorbeeld door middel van een gebiedsverbod, zonder overigens de mogelijkheid van een beroep op de rechter uit te sluiten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bovengenoemde uitspraken geven mij geen aanleiding de mogelijkheden die burgemeesters hebben om de openbare orde te handhaven, te versterken. De uitspraak van 21 januari jl. bevestigt dat bij ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde wel degelijk een gebiedsgebod kan worden opgelegd, mits deugdelijk onderbouwd met objectief verifieerbare feiten en omstandigheden.
Het sluiten van de apotheekdiensten in Lelystad na 22.00 uur |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat de nachtservice van de apotheek in Lelystad gesloten is?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht waarover de heer Van Gerven (SP) eveneens Kamervragen heeft gesteld.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de nachtservice voor inwoners die ‘s nachts dringend medicatie nodig hebben?
Ten algemene geldt dat op zorgverzekeraars de plicht rust om voldoende verantwoorde zorg te contracteren voor hun verzekerden. Daaronder valt ook de farmaceutische zorg die in de avond, nacht en op zondag (ANZ) wordt geleverd. Zoals al eerder in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Gerven (SP) is aangegeven, rust op apothekers de plicht om 7 dagen per week en 24 uur per dag toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten te organiseren. De vorm waarin apothekers de toegang tot farmaceutisch zorg in de avond, nacht en op zondagen organiseren, is vrij. Apothekers kunnen deze diensten zelf leveren dan wel in samenwerking met andere apotheken (rouleren) of uitbesteden aan een, al dan niet gezamenlijke, dienstapotheek.2 Of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht of er verantwoorde zorg wordt geleverd door apothekers.
Het feit dat er ‘s nachts geen apotheek geopend is in Lelystad betekent niet dat er ‘s nachts geen spoedmedicatie beschikbaar is in Lelystad of dat er zal moeten worden gereisd door de patiënt of zijn vertegenwoordiger.
Enerzijds omdat spoedmedicatie veelal door de (huis)arts wordt verstrekt. Anderzijds omdat verstrekken van spoedmedicatie ook op een andere, meer klantvriendelijke, snellere en goedkoper manier kan worden georganiseerd waarbij de medicatie wordt thuisbezorgd.
Klopt het dat de nachtservice gesloten is omdat de betreffende zorgverzekeraar de vergoeding die nodig is voor het open houden van de nachtservice van apotheken niet wil verlenen?
Blijkens het nieuwsbericht van omroep Flevoland (zie onderstaande link) hebben de apothekers aangegeven dat zo weinig mensen gebruik maken van de nachtapotheek dat de nachtapotheek daardoor onbetaalbaar is geworden. In een interview met omroep Flevoland geeft zorgverzekeraar Achmea aan dat de nachtapotheek in Lelystad een erg dure voorziening is (300 keer zo duur als de gewone apotheek). Achmea geeft verder aan dat spoedmedicatie voor het beperkte aantal patiënten zal worden betrokken van de apotheek van het Flevoziekenhuis in Almere waarbij de spoedmedicatie ook zal worden thuisbezorgd per taxi: http://www.uitzendinggemist.nl/afleveringen/1386317 .
Volledigheidshalve merk ik op dat het ook de taak van zorgverzekeraars is om de zorg betaalbaar te houden en zo nodig om betaalbare zorg te organiseren.
Deelt u de mening dat het kwalijk is dat de meer dan 75.000 inwoners van Lelystad nu 35 kilometer 's nachts moeten reizen om spoedmedicatie te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Verwacht u dat bij meerdere middelgrote steden de nachtservice gesloten gaat worden omdat de zorgverzekeraar niet langer wil vergoeden? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend of er meer gemeenten zijn waarbij deze ontwikkeling zich voordoet. Teneinde zorg te dragen dat farmaceutische spoedzorg voor alle Nederlandse ingezetenen beschikbaar en betaalbaar blijft, ook in minder bevolkte gebieden, kopen zorgverzekeraars vanaf dit jaar de farmaceutische spoedzorg gezamenlijk in op basis van een representatiemodel. Dit is een uitvloeisel van de kwaliteitsagenda die is vastgesteld in het kader van het Bestuurlijk overleg farmacie naar aanleiding van de bevindingen van de verkenners extramurale farmacie, de heren Rinnooy Kan en Reibestein. Achterliggende gedachte hierbij is om een volledige spreiding en dekking van farmaceutische spoedzorg te bewerkstellingen en daarbij aansluiting te zoeken bij de reguliere acute zorgstructuur.
Nogmaals merk ik op dat een gezamenlijk dienstapotheek niet de enige organisatievorm is om de farmaceutische spoedzorg te organiseren. Zie verder het antwoord op de vragen 2, 4 en 9 waar gewezen wordt op de zorgplicht van zorgverzekeraars en van apothekers en op het toezicht van de NZa en de IGZ.
Is het sluiten van de nachtservice in middelgrote steden niet in strijd met de zorgplicht van zorgverzekeraars?
Het sluiten van een nachtservice is als zodanig niet in strijd met de zorgplicht van zorgverzekeraars of die van apothekers. Bepalend is of spoedmedicatie tijdig beschikbaar is voor de patiënten die dat nodig hebben. Zie verder de antwoorden op de vragen 2, 4, 5 en 9 waar is ingegaan op de zorgplicht van zorgverzekeraars en apothekers en het toezicht daarop door de NZa en de IGZ.
Hoe verhoudt het sluiten van de nachtapotheken zich tot de kabinetswens om mensen langer thuis te laten wonen, en dat ook verantwoord mogelijk te maken?
Er is geen directe relatie tussen beide, hoewel het thuis bezorgen van spoedmedicatie past in de wens om mensen langer thuis te laten wonen.
Welke norm hanteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg voor de bereikbaarheid van beschikbare nachtapotheken, en levert de ontstane situatie in Lelystad strijd met deze norm op? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Er is geen veldnorm opgenomen voor de bereikbaarheid van beschikbare nachtapotheken in de Nederlands Apotheeknorm 2006 (NAN) waaraan de IGZ kan toetsen. In het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid van 12 december 2012 heb ik aangegeven dat er geen afstandcriterium is vastgesteld maar dat wel een tijdscriterium van 45 minuten overeenkomstig het beleid bij ziekenhuizen geldt. Of de ontstane situatie strijd oplevert met deze norm staat ter beoordeling van de IGZ.
Wat moeten ouderen in Lelystad doen die geen eigen vervoer hebben, en afhankelijk zijn van vervoer van derden als ze ‘s nachts spoedmedicatie nodig hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat VN-organisatie Unesco een internationale tentoonstelling over de geschiedenis van het Joodse volk heeft geschrapt, omdat hiermee het vredesproces in het Midden-Oosten in gevaar zou worden gebracht?1
Kunt u inzicht geven in de achtergronden van deze beslissing en hoe beoordeelt u dit besluit?
UNESCO heeft verklaard dat het uitstel deels is gelegen in zorgen geuit door de Arabische landen, deels in het feit dat UNESCO en het Simon Wiesenthal Center nog geen volledige overeenstemming over de inhoud van de tentoonstelling hadden bereikt. Het kabinet verwelkomt het besluit van UNESCO de tentoonstelling alsnog te laten plaatsvinden in juni.
Klopt het dat dit besluit is genomen na protest van 22 Arabische landen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in navolging van onder meer Canada en de VS, en zo mogelijk met steun van andere Europese landen, uw diepe onvrede over dit besluit uit te spreken richting Unesco en er met kracht op aan te dringen dat de tentoonstelling alsnog doorgang vindt?
Zie antwoord vraag 2.
Welke stappen / acties gaat u ondernemen indien Unesco onverhoopt volhardt in haar weigering om deze tentoonstelling over het Joodse volk te organiseren?
Het kabinet gaat er vanuit dat UNESCO en het Simon Wiesenthal Center overeenstemming zullen bereiken over de uitstaande kwesties en dat de tentoonstelling zal plaatsvinden in juni.