De privacyvoorwaarden bij apps en ander mobiel telefoongebruik |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de aflevering van Nieuwsuur op donderdag 14 maart 2013 over de privacyvoorwaarden bij apps?1
Ja.
Deelt u de conclusie van dit item dat bedrijven hun voorwaarden bewust zo gecompliceerd maken dat gebruikers ze nooit zullen lezen?
Deze vragen betreffen de relatie tussen specifieke producenten en consumenten. Het is niet aan mij om een oordeel uit te spreken over de invulling van die relatie.
Ik kan wel aangeven dat de privacywetgeving, opgenomen in de Wet bescherming persoonsgegevens en de Telecommunicatiewet, vereist dat de privacy voorwaarden bij apps beknopt en voor iedereen leesbaar en begrijpelijk zijn. De eindgebruiker die een app afneemt waarmee persoonsgegevens worden verwerkt, moet duidelijk en volledig worden geïnformeerd over de identiteit van de partij die deze gegevens verwerkt en de doeleinden van de verwerking. Daarnaast is toestemming van de eindgebruiker vereist. Zonder duidelijke informatie kan geen sprake zijn van toestemming, aangezien die moet bestaan uit een «vrije, specifieke en op informatie berustende wilsuiting» van de eindgebruiker.
Organisaties en bedrijven dienen bij het aanbieden van een dienst, zoals een app, dan ook transparant te zijn over de verwerking van persoonsgegevens van gebruikers van die dienst.
Bij eventuele klachten over de naleving van de wettelijke (informatie)verplichtingen kunnen de consumenten zich wenden tot de Autoriteit Consument & Markt en het College Bescherming Persoonsgegevens.
Wat betekent dit volgens u voor de gemaakte keuze van de consument die met deze voorwaarden instemt? Is hier sprake van een vrije keuze zoals gesteld in privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specifiek ingaan op de gebruiksvoorwaarden van Apple waarmee je per definitie moet instemmen na aankoop van een iPhone om van relevante applicaties gebruik te kunnen maken? Is hier sprake van vrije keuze zoals gesteld in privacywetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u tevens kennisgenomen van het artikel Unique in the Crowd: The privacy bounds of human mobility?2
Ja.
Wat betekent de conclusie dat zeer ruwe locatiegegevens, namelijk viermaal een meting elk uur gemeten via mobiele zendmasten, in 95% van de gevallen zijn te herleiden tot personen en daarmee persoonsgegevens zijn voor het verzamelen van locatiegegevens door bijvoorbeeld apps of andere telefoondiensten? Wat betekent dit voor dienstverleners die gebruikmaken van locatiegegevens, de gegevens die zij hiermee verzamelen en de toestemming die zij hiervoor vragen?
In het artikel wordt verwoord dat uit grote hoeveelheden geanonimiseerde data patronen te ontdekken zijn die in combinatie met andere datasets, bijvoorbeeld apps, te herleiden zijn tot groepen of personen. Deze ontwikkeling is interessant voor het voorspellen voor de inzet van bijvoorbeeld het OV, kans op file, capaciteit op mobiele netwerken, inzet van personeel in winkels, horeca en in het verlengde daarmee de logistiek en de bevoorrading.
Ik onderken het economisch belang van de ontwikkeling van de online-diensten, waaronder apps, en het belang van het bieden van ruimte voor innovatie. Als het daarbij gaat om bijvoorbeeld het verzamelen en verwerken van persoonsgegevens, dient dat wel binnen de wettelijke kaders te gebeuren, zodat de privacy van de eindgebruiker gewaarborgd blijft (ik verwijs naar mijn antwoord op vragen 2 en 3).
Een goede bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer draagt immers bij aan het digitale vertrouwen van betrokkenen en daarmee aan de groei van digitale diensten en de economie.
Het bericht dat Sint Maarten haar deel van de rekening voor de kustwacht weigert te betalen |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Is het waar dat Sint Maarten haar deel van de kustwachtkosten van 1,6 miljoen euro grotendeels weigert te betalen?1
Er is geen sprake van een weigering tot betaling door Sint Maarten. Wel is de betalingstermijn overschreden sinds de factuur is verzonden in januari 2013. Inmiddels heeft Sint Maarten aan de betalingsverplichting voldaan. Het aandeel van Sint Maarten over 2012 is overigens ca. € 680.000, en niet € 1,6 miljoen.
Wat onderneemt u tegen deze wanbetaling? Kunt u garanderen dat de Nederlandse belastingbetaler niet opdraait voor deze nieuwe belediging vanuit het Caribisch deel van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u er zorg voor dragen dat Nederland zo spoedig mogelijk afscheid neemt van Sint Maarten (en de andere voormalige Nederlandse Antillen)? Zo neen, waarom niet?
Er van uitgaande dat u doelt op uittreding van Sint Maarten uit het Koninkrijk: deze beslissing is voorbehouden aan het land Sint Maarten.
Trauma's in de schoolbank |
|
Michel Rog (CDA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de radio-uitzending «Trauma’s in de schoolbank»?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze kinderen – die veelal getraumatiseerd zijn door hun ervaringen gecombineerd met de onzekerheid over een eventuele uitzetting – meer ondersteuning behoeven dan normale kinderen? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat zolang deze kinderen in Nederland verblijven zij recht hebben op goed onderwijs dat is aangepast aan hun specifieke behoeftes?
Ik zou me kunnen voorstellen dat deze kinderen andere ondersteuning behoeven dan normale kinderen. Er wordt momenteel geïnventariseerd welke kosten de leerlingpopulatie van een AZC-school die is verbonden aan een Gezinsopvang locatie met zich meebrengt. Als er blijkt dat er sprake is van meer kosten dan waar in de bekostiging rekening mee is gehouden, ligt een oplossing in de financiële sfeer voor de hand. De concrete uitwerking hiervan vindt zo spoedig mogelijk plaats, zodat deze met ingang van het nieuwe schooljaar geïmplementeerd zou kunnen worden. Alle kinderen in Nederland hebben recht op goed onderwijs, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met hun behoeftes.
Deelt u de mening dat het vanwege de bijzondere omstandigheden van deze kinderen en de niveauverschillen tussen de kinderen niet mogelijk is om deze kinderen te plaatsen in een gemiddelde groepsgrootte van 24 kinderen, maar dat zij in een veel kleinere groep van 10–12 leerlingen zouden moeten zitten? Zo ja, waarom worden deze scholen dan toch bekostigd als waren het normale scholen met een normale leerlingenpopulatie? Zo nee, waarom niet?
AZC-scholen worden niet bekostigd voor een gemiddelde groepsgrootte van 24 kinderen. AZC-scholen hebben veel gewichtenleerlingen en ontvangen voor deze leerlingen gewichtenmiddelen. Deze middelen worden onder andere ingezet om extra leerkrachten aan te trekken, waardoor er kleinere groepen samengesteld kunnen worden.
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat er momenteel een inventarisatie plaats vindt welke extra kosten de opvang van deze asielzoekerskinderen met zich mee brengen. Die extra kosten zouden wellicht veroorzaakt kunnen worden doordat de AZC-school te werk gaat met (nog) kleinere groepen vanwege specifieke problemen waar deze kinderen mee te maken hebben. Als blijkt dat dit het geval is zal dat worden meegenomen in de hiervoor genoemde concrete uitwerking.
Wat is de reden dat noodzakelijke ondersteuning voor deze scholen en kinderen, zoals bijvoorbeeld speltherapeuten en schoolmaatschappelijk werk, niet structureel worden bekostigd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap of de desbetreffende gemeenten?
Scholen voor primair onderwijs ontvangen een lumpsum bekostiging. Scholen kunnen zelf de afweging maken of ze hieruit een speltherapeut en/of een schoolmaatschappelijk werker willen bekostigen. AZC- scholen kunnen ook aanspraak maken op extra bekostiging op grond van de gewichtenregeling en op bijzondere en aanvullende bekostiging op grond van artikel 31 en 32 van de Regeling bekostiging personeel PO 2012–2013 (Staatsblad 6657, d.d. 5 april 2012) voor respectievelijk toename van het aantal asielzoekersleerlingen en voor de eerste opvang van vreemdelingen die korter dan een jaar in Nederland zijn. De extra (bijzondere) bekostiging kunnen scholen ook inzetten voor de inzet van extra personeel zoals een schoolmaatschappelijk werker of een speltherapeut.
Is het mogelijk om deze scholen een cluster 4 bekostiging te geven, ook al hebben deze kinderen geen gedragsstoornis maar een trauma dat bepaald gedrag veroorzaakt?
Nee. De AZC-scholen zijn reguliere scholen voor primair onderwijs. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Indien een cluster 4 bekostiging niet mogelijk is, is het dan mogelijk deze scholen expertisebekostiging toe te kennen op basis van de door hun opgedane kennis en ervaring, zoals sommige scholen in cluster 3, bijvoorbeeld de epilepsiescholen, expertisebekostiging krijgen?
Het sociaal akkoord |
|
Emile Roemer |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kan de Kamer op basis van het gisteren gesloten sociaal akkoord een actualisatie krijgen van de planningsbrief 2013 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (met daarbij overzicht van wijzigingen van de financiële gevolgen)?1
Ja, de Kamer ontvangt zo spoedig mogelijk een geactualiseerd planningsoverzicht.
Is de nullijn (in de zorg) nu definitief van tafel? Met andere woorden, wordt het regeerakkoord hierop aangepast?2
Een vrijwillige nullijn in de zorg maakt onderdeel uit van het aanvullende pakket van 1 maart van 4,3 miljard. De afspraak in het sociaal akkoord heeft daar betrekking op en niet op de genoemd maatregel uit het regeerakkoord.
In hoeverre zijn de posten die worden genoemd onder A t/m D in bijlage 2 Financieel Kader aanvullend op het regeerakkoord?3
Zie antwoord 4.
Kunt u het verschil tussen het sociaal akkoord en regeerakkoord, zoals weergegeven bij G in bijlage 2 Financieel Kader, uitsplitsen per maatregel (nummer)? Kan daarnaast worden aangegeven welke inhoudelijke verschillen er per maatregel zijn ten opzichte van de maatregelen in het regeerakkoord en andere relevante akkoorden?4
In onderstaande tabel is per maatregel aangegeven het verschil tussen het sociaal akkoord en het regeerakkoord (RA). De inhoudelijke verschillen zijn onder de tabel nader toegelicht.
Toelichting: Regels 4, 5 en 6 uit bovenstaande tabel zijn identiek aan regels G, H en I uit de bijlage bij de Kamerbrief over het sociaal akkoord.
1a. In het sociaal akkoord is het tweede jaar loongerelateerd (70% laatstverdiende loon) en in het Regeerakkoord 70% WML. Dat verklaart het structurele verschil van 335 mln euro. Omdat de WW-duurverkorting bovendien twee jaar later ingaat en gefaseerd wordt ingevoerd, is het besparingsverlies in de eerste jaren een stuk groter.
1b. In het RA werd de IOAW per 2014 afgeschaft en de IOW-leeftijd verlaagd naar 55 jaar. In het sociaal akkoord wordt de IOAW langzamer afgebouwd. Werknemers die 50 jaar en ouder zijn op 1 januari 2015 (werknemer geboren vóór 1 januari 1965) op de eerste dag van hun werkloosheid, kunnen nog gebruik maken van de IOAW na het doorlopen van de WW-uitkering. De IOW-leeftijd blijft daarentegen op 60, bovendien wordt uiterlijk 2020 bezien of de IOW structureel wordt gemaakt.
1c. Doordat de WW-maatregelen niet per 2014, maar per 2016 ingaan, geldt dat ook voor de aanscherping van de definitie van passende arbeid. Het besparingsverlies is het gevolg van de latere ingangsdatum.
1d. Calamiteitenregeling. De nieuwe calamiteitenregeling WW kent een uniforme eigen risicoperiode van 3 weken (in plaats van 4 weken).
1e Arbeidsverledeneis ZW. De arbeidsverledeneis die per 2014 zou worden ingevoerd in de Ziektewet wordt afgeschaft. Sociale partners blijven ervoor verantwoordelijk dat minder mensen een beroep doen op de WIA. In pilots gericht op re-integratie ontwikkelen sociale partners hiertoe innovatieve werkwijzen, die op termijn landelijk uitgerold worden. Hiervoor wordt taakstellend structureel € 15 miljoen euro ingeboekt. In de tabel is dit bedrag verrekend met de kosten voor het afschaffen van de arbeidsverledeneis.
1f. Aanpak schijnconstructies. Het kabinet heeft het Plan van Aanpak schijnconstructies aan de Tweede Kamer gestuurd. In dat kader zullen tijdelijk extra Inspecteurs, oplopend tot 35, worden aangesteld bij de Inspectie SZW.
2a. In het sociaal akkoord wordt met het Werkbedrijf het model van de participatiewet aangepast. Dat leidt tot een aantal verschillen. Bij de Wajong betreft het een jaar uitstel van de beperking van de toegang (2015 ipv 2014) en het herkeuren van het zittend bestand (wel in sociaal akkoord, niet in Regeerakkoord).
2b. Beschut werk. Vanaf 1 januari 2015 (i.p.v. 2014 in het Regeerakkoord) kan niet meer worden ingestroomd in de WSW.
2c. Binnen de participatiewet zal gebruik gemaakt van loonkostensubsidie i.p.v. loondispensatie. In regel 2c zijn de kosten van loonkostensubsidie opgenomen voor de gehele doelgroep. Mensen met productiviteit < 80% wml die niet in aanmerking komen voor bijstand, komen wel in aanmerking voor loonkostensubsidie waardoor dit instrument meerkosten heeft t.o.v. loondispensatie. Een grotere populatie dan nu bij de bijstand doet dan een beroep op de overheid voor ondersteuning (in de vorm van een loonkostensubsidie) bij een baan. Omdat met toepassing van loonkostensubsidies sprake is van een ruimhartiger beleid voor de groep die met loonkostensubsidie aan het werk gaat, is de mobiliteitsbonus niet van toepassing.
2d. De baangarantie gaat een jaar eerder van start dan het quotum uit het Regeerakkoord. Een ander verschil is dat de opbrengsten van het quotum voor een deel (de helft) afkomstig waren van geï
2e. WIA. Sociale partners nemen maatregelen die ervoor zorgen dat minder mensen een beroep hoeven te doen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering uit de WIA. De maatregelen richten zich op verdere versterking van de inzet op preventie en re-integratie met name voor vangnetters en de groep WGA 80–100. Sociale partners komen in 2014 met concrete maatregelen die uiterlijk per 2015 kunnen worden ingevoerd. Er wordt hiervoor taakstellend 150 mln euro structureel ingeboekt. De effecten van de maatregelen worden gemonitord.
2f. Kostendelersnorm. Voor die mensen met een zorgbehoefte worden de gevolgen van de kostendelersnorm gecompenseerd. Basis hiervoor is de indicatie van CIZ/GGD. Hiervoor wordt structureel € 100 mln. beschikbaar gesteld voor het gemeentefonds.
3a. Alternatief Witteveen. Het kabinet geeft de sociale partners tot 1 juni 2013 de gelegenheid een alternatief voor of aanvulling op bovenstaande maatregelen uit te werken, met een maximaal budgettair beslag oplopend tot structureel 250 mln euro.
3b. De overbruggingsregeling AOW, die gaat gelden voor personen die op 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een VUT- en prepensioenregeling of een vergelijkbare regeling en zich niet hebben kunnen voorbereiden op de AOW-leeftijdsverhoging, wordt verruimd naar deelnemers met een inkomen tot 200% WML voor alleenstaanden en 300% WML voor paren. Deze inkomensgrens was 150% WML in het RA.
Zal, nu het zogeheten «1 maart pakket» dat zou moeten leiden in 2014 tot een begrotingsakkoord onder de 3% BBP, van tafel is dit dan ook geen onderdeel uitmaken van het stabiliteitsprogramma? Zo ja, zal het stabiliteitsprogramma dan ook geen tekort onder de 3% BBP tonen of bevat het alternatieve maatregelen die daartoe moeten leiden?
De uitkomsten van het sociaal akkoord zullen worden verwerkt in het Stabiliteitsprogramma. Het kabinet committeert zich in het Stabiliteitsprogramma aan de Europese afspraken, waarbij de besluitvorming over de invulling van dit commitment afhankelijk is van de MEV-raming van het CPB, zoals aangegeven in het sociaal akkoord. Het aanvullend pakket zoals gepresenteerd in de maartbrief wordt in het stabiliteitsprogramma aangeduid als invulling van de opgave bij de huidige ramingen. Het kabinet zal het stabiliteitsprogramma op korte termijn, voordat het wordt ingediend in Brussel, naar de Kamer sturen.
Bij welke hoogte van de economische groei is het sociaal akkoord afdoende om onder de drie procent begrotingstekort uit te komen in 2014?
Het regeerakkoord bevat belangrijke structurele hervormingen die het groeipotentieel verbeteren, en het sociaal akkoord kan een positieve bijdrage leveren aan het vertrouwen en de economische groei. Het kabinet hecht aan een sterke economie, maar stuurt niet op een bepaald groeipercentage. Wel committeert het kabinet zich aan de Europese afspraken ten aanzien van de overheidsfinanciën. Ter illustratie kan erop worden gewezen dat om in 2014 een EMU-tekort van 3 procent te hebben, de economie in 2013–2014 over beide jaren tezamen met circa 1 procent BBP harder moet groeien dan geraamd door het CPB in het CEP. Hierbij dient te worden opgemerkt dat ook de samenstelling en het kwartaalverloop van aantrekkende groei van invloed zijn, en dat budgettaire mee- of tegenvallers denkbaar zijn die losstaan van de ontwikkelingen in de economische groei. In aanloop naar de Miljoenennota zal het totaalbeeld duidelijk worden.
Welke betekenis heeft het sociaal akkoord voor de investeringen ter waarde van 500 miljoen euro en de koopkrachtcompensatie voor de laagste inkomens ter waarde van 300 miljoen euro, die het kabinet in het aanvullend pakket van 4,3 miljard aan besparingen heeft voorgesteld?
Zowel het investeringspakket van 500 miljoen als het koopkrachtpakket van 300 miljoen maken onderdeel uit van het aanvullende pakket maatregelen van 4,3 miljard, gericht op het realiseren van een begrotingstekort van maximaal 3% BBP (TK, 33 566, nr.1). Het koopkrachtpakket was bedoeld om negatieve effecten van de aanvullende maatregelen voor lage inkomens te beperken. Na overleg met sociale partners is besloten dat het kabinet afziet van het voorgestelde pakket. Wel zal het kabinet aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft.
In hoeverre bestaat de mogelijkheid dat bezuinigingsmaatregelen die in het aanvullend pakket van 4,3 miljard waren opgenomen, waaronder bijvoorbeeld de nullijn in de zorgsector, de nullijn voor overheidspersoneel en het niet indexeren van de belastingschijven, in een later stadium alsnog worden doorgevoerd?
Het kabinet zal aanvullende maatregelen nemen indien de MEV-raming van het CPB gegeven het saldodoel 2014 daartoe aanleiding geeft.
Waarom is er voor gekozen om de financiële onderbouwing niet te laten doorrekenen?
De budgettaire effecten van de voorgestelde maatregelen zijn door het kabinet berekend en met de voorstellen bekend gemaakt. Een CPB-doorrekening zou met name van toegevoegde waarde kunnen zijn om de effecten van het pakket aan maatregelen door te rekenen op de structurele economische effecten ervan. Voor het berekenen van de economische effecten is het wenselijk dat een aantal maatregelen, waarover op onderdelen ook nog met sociale partners wordt gesproken, nader wordt uitgewerkt. Net als bij het begrotingsakkoord uit het voorjaar van 2012 stelt het kabinet daarom voor om het CPB te verzoeken bij haar juniraming zoveel als mogelijk een beeld te geven van de structurele economische effecten van de maatregelen, naast een integraal nieuw economisch en budgettair beeld over 2014, dat al regulier onderdeel is van de juniraming. De juniraming van het CPB wordt medio juni openbaar.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het sociaal akkoord, voorzien op 17 april?
Ja.
De Natura 2000-gebieden Nieuwkoopse plassen en Binnenveld |
|
Pieter Litjens (VVD), Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de voortdurende stikstofproblematiek in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck?1
Ja.
Bent u bereid in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck, gelet op de voortdurende stikstofproblematiek in het gebied, de uitbreidingsdoelstellingen voor de habitattypen blauwgrasland en veenmosrietland om te zetten in behoudsdoelstellingen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze uitbreiding is nodig voor het bereiken van de landelijk gunstige staat van instandhouding van deze natuurwaarden. Voor de stikstofproblematiek biedt het op behoud zetten van de instandhoudingsdoelstellingen van blauwgrasland en veenmosrietland geen oplossing. De maatregelen die noodzakelijk zijn voor behoud zijn ook voldoende om op termijn de uitbreidingsdoelstelling te realiseren.
Bent u bereid te wachten, conform uw antwoord op eerdere vragen over de Nieuwkoopse Plassen, met het definitief aanwijzen van de Nieuwkoopse Plassen als Natura 2000-gebied zolang niet duidelijk is hoe de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) uitwerkt voor dit gebied en er geen draagvlak bestaat onder de betrokkenen? Zo nee, waarom niet?2
Het gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zal ik, ter uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 62), niet voor de zomer aanwijzen. In september zal ik u informeren over de stand van zaken van het gebiedsproces en zal ik aangeven wanneer dit gebied wordt aangewezen.
Kunt u aangeven of Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland inmiddels met hun advies voor het gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck zijn gekomen wat betreft het definitief aanwijzen van het gebied in relatie tot het beheerplan en de PAS? Zo ja, wat vindt u van dit advies en bent u bereid dit advies naar de Kamer te sturen?
De provincie Zuid-Holland heeft aangegeven een door het gebied gedragen aanvullend advies over de instandhouding van Veenmosrietland te hebben ontvangen. De provincie Zuid-Holland geeft aan dat uit het advies blijkt dat het mogelijk is om de instandhouding van dit Natura 2000-doel te waarborgen. Momenteel vertaalt de provincie Zuid-Holland, als voortouwnemer van het beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, dit door naar het ontwerpbeheerplan voor dit gebied.
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van ondernemers, waterschap en de gemeenten Rhenen en Veenendaal op het beheerplan voor Natura 2000-gebied Binnenveld? Wat vindt u van deze kritiek?3
Ja, hier heb ik kennis van genomen. In een constructief overleg tussen mijn departement, de gedeputeerden van de provincies Utrecht en Gelderland en het waterschap Vallei en Veluwe, is op 24 april gesproken over de toekomstige inrichting van het Natura 2000-gebied Binnenveld. De twee provincies en het waterschap hebben mij aangegeven graag de verantwoordelijkheid voor het beheerplan van het Rijk over te nemen. In lijn met de decentralisatie ondersteun ik dit verzoek. De regionale overheden hebben aangegeven te willen werken aan een nieuw integraal beheerplan dat én voldoet aan de doelen voor Natura 2000 én kan rekenen op draagvlak in het gebied. Zij hebben hiervoor alternatieve maatregelen op het oog die de gevolgen voor de omgeving mogelijk zouden kunnen beperken.
Bent u bereid in het concept-aanwijzingsbesluit voor Natura 2000-gebied Binnenveld, gelet op het grote aantal Natura 2000-gebieden waar voor habitattype blauwgrasland een uitbreidingsdoelstelling geldt en de forse consequenties als gevolg van de voorgestelde peilverhoging, de uitbreidingsdoelstelling voor het habitattypen blauwgrasland om te zetten in een behoudsdoelstelling? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze uitbreiding is nodig voor het bereiken van de landelijk gunstige staat van instandhouding van blauwgrasland. Daarbij biedt het op behoud zetten van de instandhoudingsdoelstelling van blauwgrasland geen oplossing voor de stikstofproblematiek in dit Natura 2000-gebied. De noodzakelijke hydrologische maatregelen zijn nodig voor behoud. Met deze maatregelen zal naar verwachting op de langere termijn ook de uitbreidingsdoelstelling worden gerealiseerd.
Bent u bereid te wachten met het definitief aanwijzen van het Binnenveld tot Natura 2000-gebied zolang er geen draagvlak bestaat onder de betrokkenen in het gebied? Zo nee, waarom niet?
Het gebied Binnenveld zal ik, ter uitvoering van de motie Geurts c.s. (Kamerstuk 33 037, nr. 62), niet voor de zomer aanwijzen. In september zal ik u informeren over de stand van zaken van het gebiedsproces en zal ik aangeven wanneer dit gebied wordt aangewezen.
Het bericht dat een Syrische familie wordt uitgezet naar Polen |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending over de voorgenomen uitzetting van een Syrische familie naar Polen?1
Zoals uw Kamer bekend is, vind ik het niet wenselijk om in de beantwoording van Kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een deel van de hier gestelde vragen die een individueel karakter hebben. Wel licht ik graag het relevante beleid toe en beantwoord ik de gestelde beleidsmatige vragen.
Wat is de status van de Nederlandse asielaanvraag van deze Syrische familie?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de klachten die er zijn over het opvangregime in Polen en de onmenselijke en vernederende manier waarop vreemdelingen daar worden behandeld?2 Wat is uw reactie op deze uitspraken en bevindingen? Wordt deze informatie betrokken bij het besluit of een Dublinclaim zal worden ingediend bij Polen? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoorden van heden op de schriftelijke vragen van het lid Maij (PvdA), waarin ik inga op het rapport en de wijze waarop de Dublin Verordening wordt toegepast.
Deelt u de mening dat de inbewaringstelling van een gezin met minderjarige kinderen dat een asielaanvraag heeft ingediend in strijd is met in ieder geval de artikelen 15 tot en met 17 van de Terugkeerrichtlijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wordt dit meegenomen in het oordeel of deze familie wordt teruggestuurd naar Polen? Gaat u hierover in gesprek met Polen?
Het is niet aan de Nederlandse regering om te controleren of een stelsel in een andere lidstaat strijdig is met het EU-recht. Ieder EU-land is verantwoordelijk voor de uitvoering van de EU-wetgeving in zijn interne rechtsorde (tijdige omzetting, overeenstemming en correcte toepassing). De Europese Verdragen bepalen dat de Europese Commissie over de correcte toepassing van het EU-recht waakt. Als een EU-land het EU-recht niet eerbiedigt, kan de Europese Commissie op grond van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie tegen die inbreuk optreden en zo nodig een zaak aanhangig maken bij het Hof van Justitie.
Meer in het algemeen kan ik u wel antwoorden dat sec een verblijf in bewaring tijdens de behandeling van het asielverzoek niet in strijd is met het EU-asielrecht.
Bent u bekend met de uitspraak van het Hof van Justitie dat overdrachten op grond van Verordening Dublin II niet mogen plaatsvinden wanneer (in dit geval) Nederland niet onkundig is van het feit dat door fundamentele tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen asielzoekers in (in dit geval) Polen een reëel risico lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen? Hoe wordt dit uitgangspunt meegenomen in het Nederlandse asielbeleid en dan vooral bij de beoordeling of sprake is van Dublin II-situatie?3
Ja, ik ben bekend met dit arrest. Het vertrouwensbeginsel tussen de EU-lidstaten vormt de kern van het Dublinsysteem. Dit betekent dat de Nederlandse regering er, behoudens tegenbewijs, op mag vertrouwen dat de andere lidstaat, in dit concrete geval Polen, zijn internationale verplichtingen jegens asielzoekers nakomt. Door zowel het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (M.S.S. tegen België en Griekenland, no. 30696/09) als het Hof van Justitie (N.S. tegen VK, no. C- 411/10) zijn in 2011 arresten gewezen over de grenzen waarbinnen uitvoering kan worden gegeven aan het interstatelijke vertrouwensbeginsel. Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Maij heb aangegeven, mag een overdracht naar een lidstaat niet plaatsvinden indien de vreemdeling in die lidstaat onmenselijk of vernederend wordt behandeld in de zin van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de EU. Voorafgaande aan de overdracht van een asielzoeker wordt door de IND, en indien beroep is ingesteld door de rechtbank, getoetst of de overdracht niet in strijd is met deze bepalingen. De verklaringen van de betrokken vreemdeling en de rapporten van ngo’s worden hierbij betrokken. Zoals ik in mijn antwoorden aan het lid Maij ook heb aangegeven betekent een niet-naleving van een afzonderlijke bepaling uit (bijvoorbeeld) de EU-Opvangrichtlijn niet per definitie dat de asielzoeker in die lidstaat daarmee ook onmenselijk of vernederend wordt behandeld in de zin van artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest. Daarbij geldt dat indien de vreemdeling van mening is dat een lidstaat bijvoorbeeld de bepalingen uit de Opvangrichtlijn niet ten volle naleeft, dit in beginsel door hem moet worden opgebracht in de desbetreffende lidstaat.
Op welke wijze is onderzocht of de familie een zorgvuldige asielprocedure heeft kunnen starten in Polen? In hoeverre worden klachten van asielzoekers over mensenrechtenschendingen en slechte medische zorg in het eerste land van binnenkomst meegenomen in de afweging om hen daarnaar terug te sturen?
Zoals ik heb aangegeven acht ik het in beginsel onwenselijk inhoudelijke informatie te verstrekken over individuele gevallen. Meer in het algemeen kan ik antwoorden dat de verklaringen van een asielzoeker worden betrokken bij de toets of hij bij terugkeer in het eerste land van binnenkomst een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van de meergenoemde bepalingen. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van het lid Maij kan uit de mij bekende rapporten niet worden opgemaakt dat asielzoekers in Polen structureel toegang tot de asielprocedure, opvang of medische zorg wordt onthouden.
Erkent u dat de verschillen tussen landen en hun asielprocedures en opvangvoorzieningen nu niet opgelost kunnen worden door het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel? Erkent u dat hierdoor vluchtelingen de kans lopen de dupe te worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat zij nog steeds het risico lopen om alsnog blootgesteld te worden aan onmenselijke of vernederende behandelingen? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Door de beide EU-wetgevers, Raad en Europees Parlement, is recent een politiek akkoord bereikt over de herschikte asielverordeningen en richtlijnen die de wettelijke grondslag vormen van de tweede fase van het GEAS. Medio 2013 wordt deze wetgeving formeel aangenomen. Met de herschikte verordeningen en richtlijnen, waaronder de Opvangrichtlijn, worden de asielstelsels in de lidstaten in verdergaande mate geharmoniseerd. Echter ook in deze tweede fase van het GEAS zullen er verschillen blijven bestaan in asielprocedures en medische- en opvangvoorzieningen. Zoals uiteengezet in mijn antwoord op vraag 5 zijn aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel grenzen gesteld en mag een overdracht in kader van de Dublin Verordening niet plaatsvinden indien deze in strijd is met artikel 3 EVRM of artikel 4 van het Handvest. Deze toets zal ook centraal staan bij de toepassing van de Dublin Verordening in de tweede fase van het GEAS.
Bent u tot slot bereid de zaak van deze Syrische familie te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Een belastingaanslag over wateronttrekking ten behoeve van een installatie voor warmte-koudeopslag |
|
Paulus Jansen , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Was een installatie voor warmte-koudeopslag (WKO), waarbij ten behoeve van gebouwverwarming en -koeling water aan de ondergrond onttrokken wordt, terwijl tegelijkertijd op korte afstand een gelijke hoeveelheid water geïnjecteerd wordt, belastingplichtig op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm)?
Op grond van de tot 1 januari 2012 geldende tekst van de Wet belastingen op milieugrondslag werd grondwaterbelasting geheven ter zake van het onttrekken van grondwater. Daarbij was het onttrekken ten behoeve van koude- en warmteopslag vrijgesteld, mits voldaan was aan drie voorwaarden. Ten eerste moest voor het onttrekken en terugvoeren van het water een vergunning zijn verleend ingevolge de (Grond)waterwet. Ten tweede moest het water worden onttrokken en teruggevoerd in overeenstemming met de in die vergunning gestelde voorwaarden. Ten derde moest het water na de onttrekking in een gesloten systeem volledig worden teruggevoerd in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het was onttrokken.
De genoemde beperkingen van de vrijstelling waren destijds uitdrukkelijk in de wet opgenomen. De voorwaarde dat het water in een gesloten systeem volledig teruggevoerd moest worden in hetzelfde watervoerende pakket als waaraan het was onttrokken, diende om te voorkomen dat de onttrekking zou leiden tot vermindering of kwaliteitsverlies van het grondwater in dat watervoerende pakket. De koppeling van de vrijstelling aan een vergunning ingevolge de (Grond)waterwet en aan de daarin gestelde voorwaarden diende om het provinciale toezicht in het kader van het grondwaterbeheer te ondersteunen. Ingeval de vergunning slechts was verleend tot een bepaalde maximum hoeveelheid, vonden onttrekkingen boven dat maximum niet plaats in overeenstemming met de in de vergunning gestelde voorwaarden. Zoals de Hoge Raad in zijn arrest van 30 september 2011 (BNB 2011/268) heeft beslist, was in dat geval over de hoeveelheid waarmee het maximum overschreden werd, grondwaterbelasting verschuldigd.
Het is mede gelet op het gelijkheidsbeginsel vast beleid, dat de inspecteur in alle gevallen waarin blijkt dat de vrijstelling is toegepast zonder dat aan de voorwaarden ervoor was voldaan, de verschuldigde grondwaterbelasting naheft. In verband met de fiscale geheimhoudingsplicht kan ik over concrete gevallen geen mededelingen doen. Het is mij echter niet gebleken, dat de inspecteur de wettelijke bepalingen ter zake van de vrijstelling en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie onjuist heeft geïnterpreteerd.
Zo ja, was dit expliciet de bedoeling van de wetgever of is het een interpretatie van de belastinginspecteur? Wat is de ratio om een belasting op te leggen voor grondwateronttrekking terwijl er feitelijk sprake is van een gesloten grondwaterbalans?
Zie antwoord vraag 1.
Zo nee, hoe is het mogelijk dat nietsvermoedende bewoners van 21 ecowoningen met WKO-installatie in Etten-Leur, 9 jaar na oplevering van hun woning, een aanslag op grond van de Wbm ontvangen? Bent u bereid om een instructie te doen uitgaan dat deze interpretatie van de wet niet juist is?
Zie antwoord vraag 1.
Kan een overzicht worden gegeven van de benodigde vergunningen en de fiscale aspecten van een WKO-installatie met ingang van 1 januari 2013?
Voor onttrekking van grondwater door middel van een inrichting voor warmte-koudeopslag is ingevolge de Waterwet een vergunning van de Provincie vereist. De onttrekking is sinds 1 januari 2012 niet meer belast met grondwaterbelasting, aangezien de grondwaterbelasting met ingang van die datum is afgeschaft. Vereenvoudiging of verduidelijking van de fiscale regelgeving is dan ook niet meer aan de orde.
Is de casus Etten-Leur aanleiding voor vereenvoudiging c.q. verduidelijking van de regelgeving? Kunt u uw antwoord motiveren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 17 april 2013?
De antwoorden op de vragen treft u bij dezen aan.
Het bericht 'Kwaadwillende kan vliegtuig op afstand hacken' |
|
Wassila Hachchi (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kwaadwillende kan vliegtuig op afstand hacken»?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren hoe het met de computerbeveiliging van de Nederlandse luchtvaartindustrie is gesteld?
In de luchtvaart wordt een veelheid aan computersystemen gebruikt, zoals bij radar, communicatie, GPS-satelliet navigatie, documentatie systemen (on-board manuals). Deze systemen worden qua prestaties en veiligheid veelal meegenomen in de technische certificatie van vliegtuigen, en regelmatig vernieuwd («update»). Technische specificaties terzake worden ontwikkeld door onder andere internationale luchtvaartgremia, zoals EASA, ICAO en Eurocontrol. Vaak gaat uitvoerig onderzoek vooraf aan vaststelling van dergelijke specificaties.
De eisen zijn veelal vastgelegd in sectorale wetgeving op het gebied van luchtvaartveiligheid, zoals bijvoorbeeld in Europese Luchtvaart wet- en regelgeving, alsook in (uitvoeringsregelingen onder) de Wet Luchtvaart.
De Inspectie Leefomgeving en Transport houdt op de implementatie van deze wetgeving toezicht. Het luchtvaartbedrijfsleven stelt zich bij de implementatie van deze wetgeving actief op.
De minister van Veiligheid en Justitie is coördinerend bewindspersoon voor nationale veiligheid en cyber security en verantwoordelijk voor het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Het NCSC faciliteert de Airport-Information Sharing and Analysis Center (ISAC) waar informatie uitgewisseld wordt over ICT-kwetsbaarheden en oplossingen binnen de luchtvaartsector.
Bent u het eens met de stelling dat de overheid hier een rol speelt vanwege het veiligheidsaspect ondanks dat het hier om vliegtuigen van private partijen gaat?
Ja, de transportsector in algemene zin, en de luchtvaartsector in het bijzonder, maakt deel uit van de nationale vitale infrastructuur (net als bijvoorbeeld de haven Rotterdam) en valt daarmee nadrukkelijk binnen het aandachtsgebied.
Voorts vertaalt deze verantwoordelijkheid zich in relevante wet- en regelgeving, alsmede toezicht en handhaving daarop (zie antwoord op vraag 2). Tevens wordt daarbij door middel van het inrichten en deelnemen aan crisisoefeningen binnen de luchtvaartsector de preparatie en respons op eventuele incidenten geoptimaliseerd.
Hoe oud zijn de systemen gemiddeld in Nederlandse vliegtuigen en in vliegtuigen die op Nederlandse luchthavens vliegen? Wat is de hack-gevoeligheid van deze vliegtuigen volgens u?
Zoals aangegeven bij vraag 2 wordt bij de vluchtuitvoering een veelheid aan systemen gebruikt, die qua prestaties en veiligheid over het algemeen worden meegenomen in de technische certificatie van vliegtuigen. Daarnaast worden deze systemen ook regelmatig vernieuwd («update») en gecontroleerd op hun functionaliteit.
Naar aanleiding van het onderzoek naar de hackgevoeligheid dat in de media werd aangehaald, en waarvan de resultaten werden gepresenteerd tijdens de «hackers» bijeenkomst in Amsterdam, thans het volgende: EASA en de FAA (de Amerikaanse federale luchtvaartautoriteit) hebben aangegeven dat de beveiliging van de simulatiesoftware die in het betreffende onderzoek is gebruikt wezenlijk lager is dan de gecertificeerde systemen die in de praktijk aan boord van vliegtuigen gebruikt worden. Bij voornoemd onderzoek betreft het nadrukkelijk een testopstelling en een theoretische kwetsbaarheid. De in de praktijk gebruikte en gecertificeerde systemen kennen een hogere mate van beveiliging, bijvoorbeeld waar het gaat om het aanpassen/beïnvloeden van bijvoorbeeld vluchtdata. In een reactie op voornoemd onderzoek geven EASA en FAA aan dat de ontwikkeling van gecertificeerde on-boardsystemen al ruim 30 jaar plaatsvindt op basis van strikte normen voor robuustheid die niet aanwezig zijn in simulatiesoftware.
Dit betekent dat niet op voorhand kan worden aangenomen dat de geconstateerde theoretische kwetsbaarheden in het onderzoek daadwerkelijk van toepassing zijn op on-board systemen.
Wordt er al aan oplossingen gewerkt? Welke mogelijkheden ziet u om dit te versnellen?
Ondanks de verschillen tussen een gesimuleerde en echte omgeving (zie vraag 4) hebben betrokken partijen aangegeven om de gepresenteerde onderzoeks-resultaten te gaan testen in systemen in de praktijk, teneinde het risico zo klein mogelijk te maken. Daarnaast heeft het NCSC de relevante publieke en private partners vanuit haar expertise op het gebied van cyber security geïnformeerd over deze casus zodat de partners op grond van hun eigen verantwoordelijkheid maatregelen kunnen nemen.
Nederland speelt een actieve rol bij de internationale (luchtvaart) beleidsontwikkeling op dit terrein, en zal dit blijven doen. Daarin worden relevante technologische ontwikkelingen meegenomen, en worden initiatieven van internationale (luchtvaart) gremia zorgvuldig bezien. Daar waar het de luchtvaartveiligheid raakt zullen technologische ontwikkelingen uiteraard versneld worden opgepakt om de hoge mate van veiligheid waar de luchtvaartsector om bekend staat blijvend op het hoge niveau te houden.
Zie verder antwoord op vraag 4.
Welke maatregelen neemt u voor de korte termijn om dit probleem aan te pakken?
Zie antwoord op vraag 4 en 5.
Het artikel “Toezichthouder zorg is mislukt” |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel over het proefschrift van Marc Wiggers, «De NMa en de NZa in de curatieve zorgsector»?1
Ja
Is het correct dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) slechts drie keer daadwerkelijk heeft ingegrepen in de curatieve sector op grond van haar Aanmerkelijke Marktmacht (AMM-) en artikel 45 Wmg-bevoegdheden(Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)in de periode 2006–2012?
De NZa heeft eenmaal een besluit genomen waarin, op grond van artikel 48 Wet marktordening gezondheidszorg (WMG), een verplichting is opgelegd aan een zorgaanbieder in verband met aanmerkelijke marktmacht (amm). Daarnaast heeft de NZa vorig jaar nog twee besluiten ontworpen waarin op grond van artikel 47 en 48 WMG twee samenwerkingsverbanden van huisartsen verplichtingen worden opgelegd omdat zij zouden weigeren patiënten te verwijzen naar de apotheek van hun keuze. De besluiten zijn conform de procedure ter inzage aan de belanghebbenden aangeboden. De NZa rondt haar onderzoek af in juli. De NZa zal daarna overgaan tot definitieve besluitvorming.
De NZa heeft op grond van artikel 45 WMG de »Regeling voorwaarden voor overeenkomsten inzake elektronische netwerken met betrekking tot zorg» opgesteld, welke ook meerdere malen is gehandhaafd.
In de beleidsregel aanmerkelijke marktmacht staan de criteria die de NZa hanteert bij de beslissing een situatie van aanmerkelijke marktmacht wel of niet op te pakken. Wanneer de NZa problemen signaleert of klachten krijgt die mogelijk opgelost kunnen worden door toepassing van het instrument aanmerkelijke marktmacht, dan bekijkt de NZa ook altijd of de inzet van dat instrument ook het meest geschikt is.
Daarnaast gaat van het instrument aanmerkelijke marktmacht ook een afschrikwekkende werking uit. Wanneer de NZa een gesprek aangaat met partijen over hun gedrag, dan zal bij hun motivatie om mee te werken aan een oplossing meespelen dat er een sanctie opgelegd kan worden. De daadwerkelijke inzet van het instrument aanmerkelijke marktmacht alleen is mijns inziens dan ook onvoldoende om de vraag naar nut en noodzaak van dit instrument te kunnen beantwoorden.
Is het waar dat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) in deze drie gevallen ook had kunnen optreden?
Het kan gebeuren dat de bevoegdheden van de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de NZa samenvallen. In artikel 18 WMG is vastgelegd dat de NZa in deze situaties eerst haar sectorspecifieke bevoegdheden toepast en dat daarna pas de ACM optreedt.
Deelt u de visie van de heer Wiggers dat bij (de toepassing van) de AMM- en artikel 45 Wmg-bevoegdheden van de NZa risico's op strijd met het Europees mededingingsrecht bestaan (al dan niet bij de samenloop van de bevoegdheden van de NZa en de NMa)?
Ja, die visie deel ik voor wat betreft het instrument aanmerkelijke marktmacht. Algemeen uitgangspunt is dat bij situaties die van invloed kunnen zijn op de interstatelijke handel op grond van het Europese mededingingsrecht voorrang moet worden gegeven aan de toepassing van deze Europese regels boven nationale regels – inclusief het sectorspecifieke mededingingsrecht van de WMG. Verordening 1/2003 staat wel toe dat lidstaten voor hun grondgebied strengere nationale mededingingswetten maken die eenzijdige gedragingen van ondernemingen verhinderen of bestraffen. Met inachtneming van het algemene (Europese) mededingingsrecht kan de nationale overheid ten aanzien van die eenzijdige gedragingen aanvullende regelingen maken die de beoogde marktwerking in transitiemarkten bevorderen. Die situatie is in de zorgsector aan de orde. De NZa zal dus bij de toepassing van de WMG steeds moeten nagaan of zij de WMG overeenkomstig het Europese mededingingsrecht toepast. Ook tijdens de behandeling van de WMG in de Tweede Kamer en in de evaluatie uit 2009 is daar aandacht voor geweest.
Bij het stellen van regels over het tot stand komen van overeenkomsten met betrekking tot de inzichtelijkheid van zorgmarkten (artikel 45 WMG) zou optreden van de NZa ook in strijd kunnen zijn met Europese regels, indien de NZa zich niet zou beperken tot bijkomende voorwaarden. Die Europese regels betreffen de Derde Schaderichtlijn. Uit die richtlijn volgt immers dat door de NZa opgelegde voorwaarden zich niet over hoofdvoorwaarden van de polis mogen uitstrekken. Ik zie wat betreft artikel 45 WMG geen risico op strijdigheid met het Europese mededingingsrecht.
Bent u ervan op de hoogte dat de mededingingsbevoegdheden van de NZa zeer ingrijpend werden geacht bij de oprichting van de NZa? Wat is nu uw visie op het nut en de noodzaak van de mededingingsbevoegdheden van de NZa, mede in het licht van het proefschrift van de heer Wiggers?
Zowel in 2006 als tijdens de evaluatie in 2009 van het wetsvoorstel WMG2 is uitgebreid stilgestaan bij de rol van de NZa als markttoezichthouder in de zorg en meer specifiek bij haar rol in de mededinging. Met name de rolverdeling tussen de minister en de NZa en tussen de NMa en de NZa is indringend besproken, evenals de aard, betekenis, reikwijdte en mogelijkheden van het instrument aanmerkelijke marktmacht. Dit leidde er bijvoorbeeld toe dat de bepaling in de WMG over de relatie NMa-NZa verder is aangescherpt wegens een door de regering overgenomen amendement3. Het toepassingsgebied van het instrument aanmerkelijke marktmacht is als gevolg van het amendement-Heemskerk uitgebreid4.
In de zorg is er geen sprake van één sector of stelsel, maar van verschillende deelsectoren met ieder eigen specifieke kenmerken en fases van (de)regulering waarin zij verkeren. De WMG is een kaderwet en stelt regels voor de ontwikkeling en de ordening van markten op het gebied van de gezondheidszorg en regelt het toezicht op de naleving daarvan. Het is de taak van de NZa om uitvoering te geven aan besluiten van VWS inzake de ordening en regulering van de zorg, door prestaties te beschrijven, de ontwikkelingen op de zorgsector te monitoren, bekostigingssystemen uit te werken en te implementeren en toezicht te houden op de naleving van de WMG, Zvw en AWBZ.
Ik vind de mededingingsbevoegdheden van de NZa nuttig en noodzakelijk. Bij de behandeling van het wetsvoorstel WMG is afgesproken bij elke evaluatie van de NZa, de eerstvolgende vindt plaats in 2014, opnieuw te bezien wat de stand van zaken is en te beoordelen of en zo ja, in hoeverre het sectorspecifieke markttoezicht van de NZa kan worden beëindigd.
Wat vindt u van de suggestie van de heer Wiggers dat tijdens de tweede evaluatie van de Wmg zal moeten worden bezien of de NZa (ten dele) zal worden geïntegreerd in de Autoriteit Consument & Markt (ACM)?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de NMa door de rechtbank Rotterdam in praktisch alle «zorgboetezaken» in het ongelijk is gesteld? Klopt het dat de zorginstellingen blijven «zitten» met de kosten en niet gecompenseerd worden? Heeft dit tot gevolg gehad dat dit premiegeld niet aan patiëntenzorg besteed is?
Het klopt dat de NMa in 2012 door de rechtbank in Rotterdam in het ongelijk is gesteld in twee zorgboetezaken en in maart van dit jaar in een derde zorgboetezaak. Over de eerstgenoemde zaken heb ik de Kamer reeds geïnformeerd tijdens het interpellatiedebat van 11 oktober 2012. In laatstgenoemde zaak heeft de ACM nog in overweging of hoger beroep wordt ingesteld.
Er is nog één zorgboetezaak bij de rechtbank aanhangig waarop nog moet worden beslist. In een andere zorgboetezaak heeft de NMa zelf na heroverweging in bezwaar besloten om de boetes niet te handhaven. In deze zaak hebben partijen de boetes niet betaald en hebben zij de proceskosten in bezwaar vergoed gekregen volgens het geldende wettelijke forfaitaire stelsel. In zoverre zijn zij niet met de kosten blijven «zitten».
De rechtbank Rotterdam heeft voorts in februari van dit jaar bepaald dat er geen grond bestaat om de gemaakte (advocaat)kosten aan partijen te vergoeden. Bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) is nog een zaak aanhangig over geleden schade als gevolg van de twee in 2012 vernietigde boetebesluiten van de NMa. Het is niet aan mij om een oordeel te hebben over te nemen besluiten door de rechtbank.
Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om zich aan de regels te houden en de verantwoordelijkheid van de toezichthouders om sancties op te leggen daar waar zij een overtreding constateren. Wanneer een zorgaanbieder de regels overtreedt, is het risico aanwezig dat de zorg duurder wordt, waardoor er per saldo ook minder patiënten geholpen kunnen worden met dezelfde hoeveelheid premiegeld.
Daarnaast heb ik u naar aanleiding van het interpellatiedebat van 11 oktober 2012 laten weten5 dat zorgboetebesluiten ten aanzien van twee partijen stand hebben gehouden en dat de NMa daarnaast drie toezeggingsbesluiten heeft genomen in de zorgsector, waarbij vijftien partijen waren betrokken. Deze besluiten hebben eveneens standgehouden. Ten slotte zijn er meerdere besluiten ten aanzien van concentraties in de zorgsector genomen, die tot nog toe alle hebben standgehouden.
De berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18000 rekeninghouders loost |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat Deutsche Bank Nederland 18.000 rekeninghouders, zowel particulieren als zakelijke klanten, loost met de melding dat «Deutsche Bank niet de geschikte bank voor u is»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat Deutsche Bank Nederland deze klanten op straat zet, en daarbovenop ook nog steeds een boete blijft eisen, gelet op de uitspraak van de topman van de bank: «Ik kan dat niet kwijtschelden, want het zijn financieringskosten die wij gemaakt hebben. Dan schrijf ik een blanco cheque uit. Als boeterente moet worden betaald, kijken we of we daar uit kunnen komen»? Deelt u voorts de mening dat klanten van banken niet de dupe mogen worden van het eenzijdig wijzigen van de voorwaarden en dat alle klanten die nu gedwongen worden te vertrekken alsnog boetevrij moeten kunnen vertrekken naar een andere bank? Welke middelen heeft u of de Nederlandsche Bank (DNB) om de bank hiertoe te dwingen?
Deutsche Bank kan, op het moment dat de looptijd van (één van) de financieringsdelen van een klant afloopt, de voorwaarden aanpassen. Dit betreft een nieuwe financieringsovereenkomst die Deutsche Bank en de klant vrij zijn om aan te gaan op basis van het beginsel van contractsvrijheid. Door de huidige strategiewijziging van Deutsche Bank kunnen bepaalde klanten in een lastige situatie terechtkomen. Samen met deze klanten zal Deutsche Bank naar een individueel passende oplossing moeten zoeken. Bij oplossingen kan worden gedacht aan ondersteuning bij overstap naar een andere partij, waarbij ook kan worden gekeken naar de boeterentes. Voor wat betreft de rol van boeterentes en de specifieke situatie bij Deutsche Bank verwijs ik naar mijn beantwoording van de Kamervragen 4, 7 en 8 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z02114. Voor de rol van de Nederlandsche Bank (DNB) verwijs ik naar mijn beantwoording van Kamervraag 6 van het lid Dijkgraaf (SGP) onder nummer 2013Z00669. Ik ben niet bekend met de exacte invulling van de afspraken die Deutsche Bank met LTO heeft gemaakt. Wel heeft Deutsche Bank eerder reeds aangegeven dat een passende oplossing voor de klant onder andere kan betekenen dat de financiering van één van de leningdelen wordt verlengd. In een interview zegt de CEO van Deutsche Bank Nederland, de heer Hoving, hierover: «We houden er rekening mee dat een aantal van deze groep klanten nog lang aan ons verbonden blijft.»2
Waarom komt Deutsche Bank haar toezegging aan LTO niet na om leningen, indien nodig, te verlengen? Is dat geen extra reden om klanten boetevrij te laten vertrekken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u de volgende uitspraak van de topman in het licht van de gedwongen overstap van de 28.000 klanten van ABN Amro, een portefeuille die de staatsbank op last van »Brussel» moest verkopen: «Wij zijn dus niet de juiste bank voor het merendeel van deze klanten. Zij hebben een andere aanpak en andere systemen nodig, een andere bank. Met 5.000 klanten, die goed zijn voor 65 procent van de inkomsten, willen we door. Die passen bij waar wij als bank goed in zijn.»? Erkent u dat er bij de gedwongen verkoop destijds fouten zijn gemaakt en dat het onverstandig was 17 regiokantoren van ABN Amro en de Hollandse Bank Unie te verkopen aan Deutsche Bank? Welke maatregelen neemt de Nederlandse overheid om de door deze fout getroffen bedrijven en particulieren te compenseren voor de geleden schade, zoals de boete?
In 2007 heeft Fortis, in het kader van de overname van ABN AMRO, ingestemd met de door de Europese Commissie opgelegde afstoting van ABN AMRO-dochter HBU. Fortis heeft uiteindelijk Deutsche Bank bereid gevonden om HBU van haar over te nemen. Deutsche Bank wilde een positie verwerven in de Nederlandse markt voor zakelijke kredietverlening. De overname van HBU is Deutsche Bank echter fors tegengevallen. De significant verslechterde marktomstandigheden vanaf 2008 hebben ertoe geleid dat Deutsche Bank NL niet in staat is gebleken om met de door haar overgenomen onderdelen van ABN AMRO en HBU winst te maken. «Wij maakten verlies op deze portefeuille, enkele honderden miljoenen in de afgelopen 3 jaar»3, aldus Hoving. Als gevolg hiervan heeft Deutsche Bank voor de ingezette strategiewijziging gekozen. Het betreft hier een zelfstandige bedrijfseconomische beslissing. Het is niet aan mij om rechtstreeks in te grijpen in de strategische beslissing van een individuele bank of in de contractuele relatie tussen een bank en haar klanten. Wel vind ik het niet meer dan vanzelfsprekend dat Deutsche Bank samen met haar klanten op zoek gaat naar een passende oplossing.
Heeft u naar aanleiding het recent gevoerde algemeen overleg nog contact gehad met Deutsche Bank Nederland? Wat heeft dit contact opgeleverd?
Er is de afgelopen weken op ambtelijk niveau regelmatig contact geweest met Deutsche Bank Nederland. Hierin zijn mijn zorgen en de zorgen van de Kamer nadrukkelijk overgebracht. Hoving zegt hierover het volgende: «Wij voelen de zorgplicht en beseffen dat we coulant moeten zijn».4 Hieruit leid ik af dat Deutsche Bank zich goed bewust is van haar verantwoordelijkheid om te komen tot passende oplossingen per klant. Zelf spreek ik op zeer korte termijn met de heer Hoving. Ik zal er tijdens dit gesprek nogmaals op aandringen dat er daadwerkelijk, per geval, tot een passende oplossing wordt gekomen en dat ik dit proces nauwlettend zal blijven volgen.
Bent u bereid – gezien de onzekerheid in de markt – deze vragen met spoed te beantwoorden en uw antwoord uiterlijk dinsdag 16 april a.s. om 12:00 uur naar de Kamer te zenden?
Ja.
Het bericht dat de Reparatiewet griffierechten problemen met innen niet oplost |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Reparatiewet griffierechten de problemen met het innen van griffierechten niet oplost?1
De Reparatiewet was bedoeld om een aantal wetstechnische lacunes in de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz) te herstellen en richt zich niet op het administratieve uitvoeringsproces rondom de inning van griffierechten.
Bent u bekend met de problemen waar advocaten tegenaan lopen, namelijk dat er onder advocaten nog steeds onduidelijkheden bestaan rond de betaling van de griffierechten?
Ja.
Klopt het dat, ondanks het bestaan van lokale rekeningen-courant, advocaten nog steeds losse nota’s krijgen voor het griffierecht en dat dit leidt tot ofwel onnodige vertraging van de procedure ofwel tot niet-ontvankelijk verklaring en dus forse maatschappelijke schade? Zo nee, waarom niet?
Advocaten ontvangen soms losse nota’s voor het griffierecht, ondanks het bestaan van lokale rekeningen-courant. Dit wordt veroorzaakt door vertraging bij de invoering van het financiële systeem Leonardo en de landelijke rekening-courant. Met de invoering van de landelijke rekening-courant (streefdatum 1 januari 2014) zullen er geen losse nota’s meer aan advocaten verzonden hoeven te worden.
De Rechtspraak heeft de Nederlandse Orde van Advocaten in december 2012 schriftelijk geïnformeerd over hoe advocaten dienen te handelen indien zij een losse nota ontvangen. Op deze wijze kan voorkomen worden dat er onnodige vertraging van de procedure ontstaat. Om vertraging bij de betaling van het griffierecht te voorkomen, is er verder bij de Rechtspraak expliciete aandacht voor de tijdige verzending van nota’s en voor correcte registratie van namen en kantoorgegevens. Tot slot kan de rechter in voorkomende gevallen met een beroep op de hardheidsclausule uit de Wgbz beslissen een (civiele) zaak toch in behandeling te nemen indien hij van mening is dat er sprake is van een onaanvaardbare situatie als gevolg van het niet tijdig betalen van het verschuldigde griffierecht.
Deelt u de mening dat zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat rechtszaken stranden omdat het griffierecht niet tijdig is betaald?
Ja.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de praktische problemen die de advocatuur en rechterlijke macht ondervinden bij het betalen c.q. innen van de griffierechten en de nodige maatregelen te nemen om deze op te lossen? Zo nee, waarom niet?
De praktische problemen die de advocatuur en de Rechtspraak ondervinden bij het betalen c.q. innen van het nieuwe griffierechtenstelsel zijn bekend en maatregelen zijn en worden genomen. Zie het antwoord op vraag 3.
Wat is de stand van zaken van de aangenomen motie-De Wit2 over de uniformering van het systeem voor het in rekening brengen van de griffierechten? Kan de problematiek met betrekking tot de onduidelijkheid over de betaling van de griffierechten hierbij betrokken worden?3
De aangenomen motie-De Wit over de uniformering van het systeem voor het in rekening brengen van griffierechten zal – zoals ik uw Kamer per brief van 26 november 2012 heb geschreven4 – worden betrokken bij het programma Kwaliteit en Innovatie. In het kader van dat programma wordt gestreefd naar de uniformering van de inleiding van civiele en bestuursrechtelijke procedures. Over mogelijke aanpassingen van de wetgeving zal naar verwachting in 2013 worden geconsulteerd bij belanghebbende partijen. Ook zal in het kader van dat programma worden bezien of mogelijk bestaande verschillen bij de praktijk van de inning van griffierechten kunnen worden weggenomen. In mei 2013 zal ik uw Kamer per brief informeren over de algemene aanpak van dit programma.
Het meldpunt ontruimingen van kamers in verzorg- en verpleeghuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het meldpunt van de consumentenbond over ontruimingen van kamers in verzorg- en verpleeghuizen?1
Het staat de Consumentenbond vrij om een meldpunt op te zetten.
Deelt u de mening dat een meldpunt voor de ontruiming van kamers in de langdurige zorg eigenlijk overbodig moet zijn, omdat zorginstellingen nabestaanden meerdere dagen de tijd moeten geven voor de ontruiming van de kamer? Zo ja, welke analyse maakt u over wat er misgaat, waardoor een dergelijk meldpunt noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
De branchevereniging Actiz heeft algemene voorwaarden opgesteld, die veel zorginstellingen hanteren. Hierin is ook opgenomen dat cliënten bij het komen wonen in een zorginstelling geïnformeerd worden over het leegruimen van de kamer bij verhuizing of overlijden. Ik ga er vanuit dat de cliënten hierover dus geïnformeerd worden.
In de beleidsregels, opgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit, is voorts opgenomen dat het verpleeg- of verzorgingshuis bij het overlijden van een cliënt maximaal 13 «mutatiedagen» heeft. Dit betekent dat de familie enige dagen de tijd heeft om de kamer leeg te ruimen.
Het is mij niet bekend hoeveel zorginstellingen een onredelijke termijn voor de ontruiming hanteren. Ik zal hierover navraag doen bij Actiz. Het zorgkantoor en de NZa zien toe op de toepassing van de ter zake doende regelgeving door de zorgaanbieder.
Is u bekend hoeveel zorginstellingen zich niet houden aan de regelgeving dat nabestaanden een aantal dagen de tijd krijgen om een kamer te ontruimen na overlijden van een geliefde? Zo ja, hoeveel en welke zorginstellingen houden zich niet aan deze regelgeving? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt het voor dat nabestaanden op de dag van overlijden of vlak voor de uitvaart van de overledene de kamer moet ontruimen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat de situatie dat zorginstellingen dubbel geld vangen, doordat er binnen de 13 dagen iemand nieuw in een kamer gaat wonen? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
In principe zou dit niet kunnen gebeuren. De zorginstelling wordt bekostigd volgens het ZZP tarief van de cliënt die op de kamer woont. Bij overlijden van de cliënt ontvangt de zorginstelling een afwezigheidstarief voor maximaal 13 dagen, zolang de kamer leeg staat.
Deelt u de mening dat er onvoldoende toezicht gehouden wordt op zorginstellingen, omdat de problemen met de ontruiming van kamers in zorginstellingen weer via een meldpunt moet worden onderzocht? Zo nee, waarom niet?
De NZa heeft geen regels gesteld wat betreft minimale of maximale ontruimingstermijn. De eerder genoemde 13-dagen-termijn heeft betrekking op het maximale aantal dagen dat instellingen een leegstandsdag in rekening kunnen brengen. De NZa houdt toezicht op het naleven van de WMG door aanbieders. Of aanbieders te vroeg een kamer ontruimen, valt niet onder die wet. Als zij dubbel zouden declareren, kan dat in strijd zijn met artikel 35 en 36 van de WMG. Of de NZa dan optreedt, hangt af van de ernst en omvang van het probleem.
De NZa heeft ten aanzien van dit mogelijke probleem geen onderzoeken gedaan sinds haar oprichting in 2006. Reden daarvoor is dat het risico op dubbele declaraties redelijk beperkt is, gezien het feit dat zorgaanbieders maximaal 13 dagen een mutatiedag in rekening kunnen brengen en het gegeven dat in geval van overlijden de nabestaanden altijd een aantal dagen de tijd nodig hebben om de kamer te ontruimen.
Ik zal de NZa echter vragen een en ander te onderzoeken, zonodig actie te ondernemen en mij hierover terug te rapporteren.
Waarom houdt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geen actief toezicht op zorginstellingen of zij voldoen aan deze regelgeving? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bij hoeveel en welke zorginstellingen heeft de NZa de afgelopen 10 jaar ingegrepen omdat zij niet voldeden aan deze regelgeving? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat de NZa actief toezicht houdt op zorginstellingen die zich niet aan de regelgeving houden? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat zorgkantoren zorginstellingen dwingen om dure keurmerken te kopen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Krijgt u ook meldingen binnen dat zorginstellingen gedwongen worden om (meerdere) kwaliteitskeurmerken te kopen als eis van de zorgkantoren? Wilt u uw antwoord toelichten?
In het kader van de meldactie Regelarme zorg zijn diverse meldingen ontvangen over de eis van zorgkantoren bij de zorginkoop dat zorginstellingen een kwaliteitskeurmerk moeten hebben. Zorgkantoren willen een borging van de kwaliteit bij de inkoop. In alle gevallen ging het om het HKZ-certificaat.
Meldingen over meerdere kwaliteitskeurmerken voor één instelling heb ik niet gekregen.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV, die aangaf dat het niet in de visie past om certificering voor zorgaanbieders verplicht te stellen? Wat is uw visie hierover? Wilt u uw antwoord toelichten?1
Ja. Ik ben het daar ook mee eens.
Op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen (verder: Kwaliteitswet) ligt de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg bij de zorgaanbieders. Artikel 3 van de Kwaliteitswet stelt dat de zorgaanbieder de zorgverlening op zodanige wijze dient te organiseren, de instelling zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel moet voorzien, en voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling zorg draagt, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een verantwoorde zorg. Volgens artikel 4 omvat het uitvoeren van artikel 3 mede de systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Ofwel: zorginstellingen zijn op grond van de Kwaliteitswet verplicht een kwaliteitssysteem te hebben. Een keurmerk of certificaat kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet, en er binnen de organisatie systematisch aandacht is voor kwaliteit. Een gecertificeerd kwaliteitssysteem kan, mits goed toegepast binnen de zorginstelling, zeer wel bijdragen aan het goed functioneren van de gehele organisatie en aan de kwaliteit van zorg. Certificering van een kwaliteitssysteem kan dus goed aansluiten op de vigerende wet- en regelgeving maar mag echter nooit een doel op zich worden. Het moet vooral ook werkbaar blijven. De vereisten en lasten van certificering dienen in verhouding te staan tot de doelen.
Wilt u uitleggen waarom zorgkantoren zorginstellingen verplichten om dure en onnodige keurmerken te moeten kopen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgkantoren letten bij de inkoop van zorg op de systematische aandacht van instellingen voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Dat is ook hun taak. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 dient een instelling op grond van de Kwaliteitswet door middel van een kwaliteitssysteem de kwaliteit van de te leveren zorg te bewaken, te beheersen en te verbeteren. Dat een zorgkantoor een keurmerk vereist als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet en er binnen de organisatie systematisch aandacht is voor kwaliteit, vind ik op voorhand geen onredelijke eis. Ik ga er daarbij vanuit dat zorgkantoren hierin naar redelijkheid handelen en geen overmaatse eisen stellen waardoor de kosten en doelen niet met elkaar in verhouding zijn, en zeker niet dat er keurmerken worden verplicht die aantoonbaar geen meerwaarde hebben.
In het kader van de experimenten regelarme instellingen, die vanuit mijn departement worden begeleid, worden door enkele instellingen tezamen met de betrokken zorgkantoren geëxperimenteerd met het enkel medewerkertevredenheid en klanttevredenheid maken tot centrale thema’s in de zorginkoop, waarmee de inkoopeisen sterk worden versimpeld. Daarnaast voer ik, mede naar aanleiding van de meldactie Regelarme zorg, via Zorgverzekeraars Nederland overleg met de zorgkantoren om te bezien of er ten aanzien van de administratieve vereisten bij de zorginkoop tot een vermindering van de lastendruk bij zorginstellingen kan worden gekomen.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van zorg gewaarborgd moet worden door de Inspectie voor de Gezondheidszorg en dat zorginstellingen niet opgezadeld moeten worden met dure keurmerken, waarvan is aangetoond dat die niet leiden tot een betere kwaliteit van de zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb opgemerkt, ligt de verplichting tot het leveren van verantwoorde zorg, en daarmee tot het waarborgen van de kwaliteit van de zorg, bij de zorgaanbieders. Op grond van de Kwaliteitswet is de Inspectie voor de Gezondheidszorg de aangewezen instantie om hier op toe te zien. Anders dan u in uw vraag verondersteld is de borging van kwaliteit van zorg niet primair de verantwoordelijkheid van de IGZ.
Vindt u het verantwoord dat kleinschalige zorginstellingen de dupe worden, omdat veel geld opgaat aan dure keurmerken, terwijl dit geld eigenlijk bestemd is voor zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dat zorginstellingen, ongeacht of zij grootschalig of kleinschalig werken systematische aandacht moeten hebben voor de kwaliteit van de geleverde zorg. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, is dit een wettelijke eis. Een gecertificeerd kwaliteitssysteem, mits goed toegepast binnen de zorginstelling, kan bijdragen aan het goed functioneren van de locatie of instelling en aan de kwaliteit van zorg. Daarbij dient, zoals eerder gezegd, wel in het oog te worden gehouden dat de lasten en doelen van een kwaliteitssysteem in verhouding moeten zijn.
Kent u de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV die aangaf dat er met normen van verantwoorde zorg gewerkt moet worden en zorginstellingen niet belast moeten worden met allerlei systemen voor certificering? Deelt u de mening dat door het toezicht van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de materiële controle van zorgkantoren, er voldoende gekeken wordt naar de normen van verantwoorde zorg, waardoor er geen certificering nodig is? Zo nee, waarom niet?2
Ja, ik ken de uitspraak van mijn ambtsvoorganger. De mening dat er echter geen certificering nodig zou zijn, deel ik niet. In mijn antwoord op vraag 2. heb ik dit beargumenteerd.
Met welke reden staat u toe dat zorgkantoren keurmerken verplicht stellen, terwijl uw ambtsvoorganger aangaf dat instellingen niet belast moeten worden met allerlei systemen van certificering? Wilt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het wenselijk dat (kleine) zorginstellingen gebukt gaan onder de enorme bureaucratie die komt kijken bij (meerdere) keurmerken? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt het beleid van keurmerken zich met de totstandkoming van het Kwaliteitsinstituut? Wilt u uw antwoord toelichten?
Keurmerken zijn een aangelegenheid van de partijen in het veld zelf. Het Kwaliteitsinstituut is onder meer opgericht om het veld te stimuleren gezamenlijk professionele standaarden, indicatoren en meetinstrumenten te ontwikkelen op het gebied van kwaliteit. Door het veld en vóór het veld dus. Ik kan mij voorstellen dat als de veldpartijen in de langdurige zorg gezamenlijk tot een indicatorenset weten te komen die een beter beeld geeft van de stand van de kwaliteit van de te leveren en geleverde zorg binnen een instelling, bij zorgkantoren de behoefte aan een keurmerk zal verminderen cq. de lasten uit hoofde daarvan minder groot worden ervaren.
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat zorginstellingen niet verplicht worden om dure, onnodige en bureaucratische keurmerken aan te schaffen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is u bekend hoeveel en welke zorgkantoren bij de zorginkoop keurmerken verplicht stellen? Zo ja, wilt u een overzicht hiervan naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer te informeren? Wilt u uw antwoord toelichten?
Navraag bij Zorgverzekeraars Nederland wijst uit dat alle zorgkantoren in lijn met de Zorginkoopgids AWBZ van alle te contracteren zorginstellingen vragen dat zij een werkend kwaliteitssysteem hebben. Zie ook mijn antwoord op vraag 7. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat een certificaat of keurmerk kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet.
Vindt u het niet tegenstrijdig dat zorgkantoren een andere visie hanteren dan eerder beleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen tegenstrijdigheid tussen mijn visie, de visie van mijn ambtsvoorganger en die van de zorgkantoren. Wij delen immers allen dezelfde visie, dat voor de veelal kwetsbare cliënten optimale kwaliteit van zorg moet worden ingekocht.
Hoeveel keurmerken zijn er afgegeven in de afgelopen 10 jaar per zorgsector door certificatie-instellingen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Uit de website: www.keurmerk.nl/NL/Zorg-en-Welzijn/Keurmerken-in-de-zorgsector blijkt dat in de zorg vele keurmerken beschikbaar zijn. Zoals ik in mijn eerdere antwoord aangeef, is certificering niet verplicht op grond van wet- of regelgeving vanuit mijn ministerie. Het is een aangelegenheid van de partijen in het veld. Op de verschillende websites van de diverse keurmerken staan de kosten voor het verkrijgen van het specifieke keurmerk aangegeven, evenals hoeveel instellingen dit keurmerk inmiddels hebben verkregen. Gegeven het bovenstaande, worden centraal geen gegevens bijgehouden zoals in de vragen gesteld. Zo kan voorts geen betrouwbare schatting worden gegeven van de mogelijke besparing als veldpartijen ervoor kiezen geen gebruik meer te maken van keurmerken in de zorg. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb opgemerkt zijn zorgaanbieders op grond van de Kwaliteitswet verplicht een kwaliteitssysteem te hebben. Certificering kan – mits goed toegepast – bijdragen bij aan het kwaliteitssysteem en de kwaliteit van zorg.
Hoeveel geld is de afgelopen 10 jaar verdiend aan keurmerken per certificatie-instelling en kunt u dit uitsplitsen per zorgsector? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Hoeveel geld kan er bespaard worden door alle keurmerken in de zorg af te schaffen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Met welke redenen kiest u ervoor om via de website www.rijksoverheid.nl onder het kopje kwaliteitskeurmerk zorginstelling direct te verwijzen naar de HKZ website (Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector)?4
Dat via de website www.rijksoverheid.nl onder het kopje kwaliteitskeurmerk zorginstelling direct wordt doorgelinkt naar de HKZ website is niet correct. Ik dank de vragensteller voor haar kritische opmerkzaamheid. De onjuistheid is inmiddels hersteld. De bezoeker van de website wordt nu doorverwezen via de juiste link naar www.keurmerk.nl/NL/Zorg-en-Welzijn/Keurmerken-in-de-zorgsector . Deze site biedt onafhankelijke informatie over de verschillende soorten keurmerken.
Met welke redenen kiest u ervoor geen onafhankelijke informatie te verstrekken over de verschillende soorten keurmerken en reclame te maken voor één certificatie-instelling? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 16.
Hoe verhoudt de uitspraak «Een zorginstelling kan een kwaliteitskeurmerk hebben. Zo’n keurmerk geeft aan wat kwaliteit inhoudt en hoe de kwaliteit wordt gemeten» die geplaatst is op de website van de rijksoverheid, zich met de uitspraak van uw ambtsvoorganger in het kabinet Balkenende IV, die eerder de volgende uitspraak deed; «Ik acht een verbod niet aan de orde. Wel is het zo dat ik zorgkantoren heb verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk»? Wilt u uw antwoord toelichten?5
Ik vind dat beide uitspraken zich goed tot elkaar kunnen verhouden. Ik vind het belangrijk dat zorgaanbieders systematisch bezig zijn met het bewaken, beheersen en verbeteren van de kwaliteit van de zorg. Een keurmerk kan dienen als bewijs van erkenning dat het kwaliteitssysteem aan de geldende regels en voorschriften voldoet. Een verbod is daarom inderdaad niet aan de orde. Dat mijn ambtsvoorganger zorgkantoren heeft verzocht bij hun inkoop rekening te houden met de uitkomsten op grond van de indicatoren verantwoorde zorg en niet met de aanwezigheid van een keurmerk, is in lijn met de afspraken met de veldpartijen, dat de uitkomsten van de indicatorenmeting dienen als keuzeinformatie voor de cliënten, als verbeterinformatie voor de instellingen zelf, als toezichtsinformatie voor de inspectie en als inkoopinformatie voor de zorgkantoren.
De salarissen en arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Herinnert u zich dat de motie-Omtzigt van 11 oktober 2012 over de salarissen en arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren met algemene stemmen is aangenomen op diezelfde dag?1
Herinnert u zich nog dat u op 30 januari 2013 tijdens een algemeen overleg zei: «De heer Omtzigt heeft gevraagd om antwoord op zijn Kamervraag over de positie van EU-ambtenaren. Ik heb wat langer nodig gehad om die vraag te beantwoorden dan de normale termijn – ik heb dan ook uitstel gevraagd aan de Kamer – omdat dit een van de onderwerpen is die zich heel makkelijk lenen om op allerlei manieren gebruikt en ook misbruikt te worden. Ik wil niet dat iemand ons kan verwijten dat wij verkeerde cijfers hebben gebruikt. Ik wil dit heel precies uitzoeken. Dat heeft geleid tot een behoorlijke discussie met de Europese Commissie, omdat je dan ook dingen met elkaar vergelijkt die niet altijd even goed vergelijkbaar zijn. Omdat we het zo precies mogelijk wilden doen, hadden we wat meer tijd nodig. De heer Omtzigt zei het antwoord te willen hebben voordat het debat met de premier plaatsvindt over de top. Ik geloof dat we kunnen toezeggen dat de Kamer die gegevens voor dat debat ontvangt.»?2
Bent u er dus van op de hoogte dat als toezegging genoteerd werd: «De minister zal de gevraagde informatie over de arbeidsvoorwaarden van EU-ambtenaren voor het plenaire debat over de Europese Raad die plaatsvindt op 7 en 8 februari aan de Kamer zenden.»?
Herinnert u zich dat u pas op 1 maart 2013 antwoordde op die vragen3 en daarbij het totaal ontwijkende antwoord gaf: «De toelagen van Commissieambtenaren kunnen een substantieel deel uitmaken van een inkomen, maar zijn veelal persoonsgebonden. Het is wel duidelijk dat het aantal EU-ambtenaren dat netto meer verdient dan de Nederlandse minister-president veel groter zal zijn dan drieduizend. Maar hoeveel, is moeilijk na te gaan. Het kabinet zal hierover in contact treden met de Commissie.»?
Bent u voor het beantwoorden van de vragen in overleg getreden met de Europese Commissie of niet?
Wanneer bent u voor het eerst hierover in contact getreden met de Europese Commissie en kunt u aangeven wanneer u een netto-netto vergelijking aan de Kamer kunt doen toekomen en kunt aangeven hoeveel EU-ambtenaren netto meer verdienen dan de Nederlandse minister-president (Balkenendenorm, maar dan exclusief bijtelling gepantserde dienstauto en inclusief alle andere bijtellingen) en hoe die berekening tot stand gekomen is?
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden, aangezien het feitelijk een herhaling betreft van vragen die al maanden bekend zijn bij u?
De uitzetting van een ernstig zieke vreemdeling |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Gerard Schouw (D66), Linda Voortman (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzetting van de ernstig zieke vreemdeling uit Togo, die al ruim elf jaar geleden als alleenstaande minderjarige asielzoeker naar Nederland kwam?1
Zoals uw Kamer bekend is, vind ik het niet wenselijk om in de beantwoording van kamervragen in te gaan op individuele aspecten van een zaak. Dit geldt ook voor een deel van de hier gestelde vragen die een individueel karakter hebben. Wel licht ik graag het relevante beleid toe en beantwoord ik graag de gestelde beleidsmatige vragen.
Wanneer een vreemdeling zich gemotiveerd beroept op medische gronden die terugkeer in de weg staan, zal de IND aan Bureau Medische Advisering (BMA) onder meer vragen of de vreemdeling in staat is om te reizen en of er bij terugkeer van betrokkene een medische noodsituatie dreigt bij uitblijven van een benodigde behandeling. Indien laatstgenoemde situatie zich voordoet, wordt BMA tevens verzocht de vraag te beantwoorden of er behandelmogelijkheden zijn in het land waarnaar terugkeer dient plaats te vinden. Indien de vreemdeling niet in staat is om te reizen, of indien er bij terugkeer geen of onvoldoende behandelmogelijkheden beschikbaar zijn, wordt door de IND op grond van artikel 64 Vw 2000 aan de betreffende vreemdeling rechtmatig verblijf gegeven.
Wanneer lokale bestuurders aandacht vragen voor een individuele zaak en mij verzoeken gebruik te maken van mijn discretionaire bevoegdheid, is dat voor de IND aanleiding het dossier van de betreffende vreemdeling te lichten, de aangedragen informatie te wegen en met advies voor te leggen. Op deze wijze is geborgd dat het (lokale) maatschappelijk belang kan worden meegewogen in het geheel van alle relevante factoren. Ik wil erop wijzen dat dit belang op zichzelf nooit tot verblijfsrecht kan leiden; het nemen van een beslissing plaats vindt tegen de achtergrond van het geldende beleid en het volledige dossier.
Ik heb in het debat over de regeling langdurig verblijvende kinderen aangegeven dat «worteling» niet het perspectief is van waaruit de regeling is vorm gegeven. «Worteling» is een begrip dat nauwelijks in objectieve criteria is te vatten en vormt als zodanig dan ook geen onderdeel van de beoordeling van een zaak. Daarnaast is in algemene zin de verblijfsduur nooit een zelfstandig criterium in de beoordeling van een aanvraag.
Hoe komt het dat de totale duur van de verblijfsprocedures van deze man ruim elf jaar lang kan duren? Waarom is de overheid in hoger beroep gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank dat deze man mocht blijven?
Zie antwoord vraag 1.
Is onderzocht of in Togo de benodigde medische zorg aanwezig is voor getraumatiseerde jongeren met angsten en depressies? Is deze toegankelijk voor elke zorgbehoevende?
Zie antwoord vraag 1.
Welke waarde hecht u aan het standpunt van het College van Burgemeester & Wethouders en de meerderheid van de Zwolse gemeenteraad dat deze man goed is geïntegreerd, als kind geworteld is geraakt in deze maatschappij, wegens zijn gezondheidstoestand altijd uitstel heeft gekregen van vertrek en uitzetting wegens zijn posttraumatische stressstoornis deze gezondheidstoestand zal doen verslechteren? Waarom heeft u aan hun oproep geen gehoor gegeven?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat asielkinderen die vanaf hun 15e in Nederland wonen na ruim elf jaar verblijf net zo geworteld en geïntegreerd zijn als de kinderen die onder de regeling langdurig verblijf kinderen vallen en dat uitzetting van deze adolescenten, vooral als zij ernstig ziek zijn, ook ernstige schade kan opleveren? Zo ja, is hier in deze zaak rekening mee gehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om deze zaak nog eenmaal goed te herzien en gebruik te maken van uw discretionaire bevoegdheid?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat Cyprus haar crisisonderzoek heeft gestaakt |
|
Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Cypriotische onderzoekcommissie die moet nagaan welke partijen geld hebben weggesluisd voorafgaand aan en tijdens de periode dat het bankverkeer op slot ging, haar werkzaamheden heeft gestaakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer verdacht is dat de centrale bank van Cyprus niet bereid is om de gevraagde informatie te overhandigen?
Zoals reeds gemeld in de brieven van donderdag 4 april 2013 (kenmerk BFB 2013–2622M en kenmerk BFB 2013 2628M) ligt de verantwoordelijkheid voor het voorkomen van een oneigenlijke uitstroom van deposito’s en een efficiënt verloop van de operatie om de financiële sector te herstructureren primair bij de Cypriotische autoriteiten, in samenwerking met de Trojka. Het is aan de Cypriotische autoriteiten om gepaste maatregelen te nemen. De Cypriotische autoriteiten hebben in dit kader een onderzoekscommissie opgesteld. Ik wil niet speculeren over of er sprake is geweest van onrechtmatigheden of een oneigenlijke uitstroom van deposito’s en wacht de resultaten van het onderzoek van deze commissie af.
Hoe gaat u voorkomen dat de Cypriotische wantoestanden in de doofpot belanden?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat topbankiers bij de Bank of Cyprus bewijsmateriaal van deze bank hebben vernietigd?2 Wat zegt u dit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het naïef en zinloos is om te wachten op een onderzoek van de Cypriotische autoriteiten naar de misdragingen van eigen politici en bankiers?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de toestanden op Cyprus tot op de bodem worden uitgezocht door een onafhankelijke instantie?
Zie antwoord vraag 2.
De combinatie van bijstand en studiefinanciering |
|
Sadet Karabulut |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat in sommige gemeenten – in situaties waarin twee personen samenwonen en één van de partners aanspraak moet maken op de Wet Werk en Bijstand (WWB) en de andere partner studiefinanciering ontvangt – de studerende partner verplicht wordt de maximale aanvullende studiefinanciering te lenen naast de basisbeurs en deze lening door de sociale dienst als voorliggende voorziening van de bijstandsuitkering wordt gezien? Zo ja, op welke wetsartikelen stoelt deze gemeentelijke praktijk?1
Hoe gemeenten precies omgaan met het leendeel van de studiefinanciering van de partners van bijstandsgerechtigden kan ik u niet zeggen. Daarover worden geen gegevens bijgehouden.
Wel kan ik aangeven binnen welk wettelijk kader gemeenten opereren.
Artikel 15, eerste lid, van de WWB bepaalt dat er geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een toereikende en passende voorliggende voorziening. Studiefinanciering, inclusief de mogelijkheid om een rentedragende lening af te sluiten, geldt volgens constante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep als een dergelijke voorziening. Deze passendheid wordt, aldus de jurisprudentie, niet aan die voorziening ontnomen door het feit dat de belanghebbende een aanzienlijke studieschuld opbouwt.2
In de situatie waar u op doelt (ene partner heeft bijstand, andere partner studiefinanciering) heeft de bijstandgerechtigde partner recht op algemene bijstand naar de norm voor een alleenstaande (artikel 24 WWB). Vervolgens dient de gemeente te bezien hoe zij de inkomsten uit studiefinanciering van de studerende partner in beschouwing neemt voor de gezamenlijke middelentoets. Dit inkomen wordt slechts in aanmerking genomen voor zover het gezamenlijk inkomen van beide partners (inclusief de bijstandsuitkering van de ene partner) meer zou bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden (artikel 32, derde lid, van de WWB). Daarnaast regelt artikel 33, tweede lid, van de WWB, dat bij bedoelde situatie alleen het deel van de studiefinanciering dat is bedoeld voor levensonderhoud meetelt («normbedrag voor de kosten van levensonderhoud, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000»). Dit normbedrag bestaat uit de basisbeurs, de maximale aanvullende beurs en de basislening. Dat een deel van dit normbedrag bestaat uit een – naar keus van belanghebbende al dan niet af te sluiten – lening doet daar niet aan af.3 Centraal staat of er een beroep op een voorliggende voorziening gedaan kan worden, niet of dat feitelijk ook wordt gedaan. Mogelijk ontstaat hierdoor bij belanghebbenden de indruk dat zij maximaal moeten lenen. Dat is niet het geval, maar anderzijds is het ook niet zo dat er door niet te lenen recht op meer bijstand ontstaat. Voor de volledigheid merk ik op dat ouders met inwonende studerende kinderen die enkel inkomsten hebben uit studiefinanciering recht hebben op de volledige bijstandsnorm; de beschreven casus richt zich op de situatie van twee partners.
Uiteraard is een opleiding de beste verzekering tegen toekomstige werkloosheid. Van mensen mag echter in redelijkheid wel het een en ander worden verwacht om ook tijdens een studie bijstandsafhankelijkheid te voorkomen. Ik kan dan ook niet meegaan in uw suggestie om geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen.
Acht u het wenselijk dat gemeenten de studiefinanciering als voorliggend voorziening gebruiken en hiermee gezinnen of partners stimuleren om zich in de schulden te steken? Zo nee, bent u bereid om deze praktijk te veranderen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een opleiding de beste verzekering is tegen toekomstige werkloosheid en opleidingstrajecten niet in de knop gebroken moeten worden omdat de partner van een student aanspraak moet maken op een bijstandsuitkering? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat er voor schoolverlaters – die de opleiding succesvol met een diploma hebben afgesloten – een schoolverlaterskorting in de Wet Werk en Bijstand is geïntroduceerd voor de duur van zes maanden?
Artikel 28 van de WWB geeft het college de mogelijkheid de norm lager vast te stellen als belanghebbende recent zijn scholing of beroepsopleiding heeft beëindigd. Reden hiervan is dat belanghebbende tijdens de studieperiode zijn bestedingen heeft afgestemd op het beperkte inkomen uit studiefinanciering en zijn noodzakelijke bestaanskosten niet onmiddellijk toenemen zodra er een beroep op bijstand wordt gedaan. Aangezien de bijstand is bedoeld als een voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan, en deze kosten bij schoolverlaters lager zijn, acht ik dit een realistische artikel. Ik ben dan ook niet voornemens dit artikel te schrappen.
Is het realistisch om – in tijden van hoge werkloosheid – bijstandsgerechtigden die succesvol een opleiding hebben afgesloten zes maanden een korting te geven op de bijstandsuitkering vanwege het feit dat de bijstandsuitkering hoger is dan de voormalige studiefinanciering en zij hierdoor financieel voordeel zouden hebben? Bent u voornemens om dit artikel uit de Wet Werk en Bijstand te schrappen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de geleende studiefinanciering als voorliggende voorziening voor de bijstandsuitkering te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht ‘Actie ANWB tegen tolvignet België’ |
|
Attje Kuiken (PvdA), Albert de Vries (PvdA), Michiel Servaes (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Actie ANWB tegen tolvignet België»?
Ja.
Is het waar dat België voornemens is een tolvignet in te stellen voor de Belgische wegen? Zo ja, per wanneer zou dit tolvignet worden ingesteld?
Ja. De plannen zijn voorzien voor 2016.
Deelt u de mening van de ANWB dat «wildgroei van tolsystemen en stickers om door Europa te rijden» moet worden tegengegaan? Zo nee, waarom niet? Wat kunnen de gevolgen van deze «wildgroei» volgens u zijn?
Ik ben het met de ANWB eens, dat het onwenselijk is om in Europa veel verschillende tolsystemen en vignetten te hebben. Door te werken aan meer uniformiteit in Europa, zoals met de EETS-richtlijn (European Electronic Toll Service) en de Mededeling richtsnoeren lichte particuliere voertuigen wordt beoogd, kan een wildgroei worden tegengegaan. Ik ondersteun het voornemen van de Europese Commissie om de EETS een realiteit te laten worden, waarbij tolsystemen voor vrachtwagens boven de 3,5 ton en voertuigen voor het vervoer van 9 personen of meer interoperabel moeten zijn.
Invoering van een vignet moet passen binnen het kader zoals de Europese Commissie dit heeft uiteengezet in de genoemde mededeling van 14 mei 2012. Zoals in het BNC-fiche van deze mededeling (Kamerstuk 22 122, nr. 1432) is aangegeven, hecht Nederland eraan dat een keuze voor een dergelijk systeem ook in de toekomst niet door de Commissie kan worden voorgeschreven, maar dat dit tot de volledige vrijheid en bevoegdheid van de lidstaat blijft behoren (subsidiariteit). De gevolgen voor gebruikers van de verschillende vignetten zullen meevallen, nu met de mededeling een kader wordt gegeven om de non-discriminatie en evenredigheid van de vignetten voorop te stellen. Daarbij wordt in de mededeling onder andere ingegaan op de toegankelijkheid van (informatie over) de vignetten.
In hoeverre worden grenswerkers, die reeds hinder kunnen ondervinden van verschillen in regelgeving tussen Nederland en België op fiscaal gebied en ten aanzien van sociale zekerheid, verder belemmerd door het Belgisch voorstel een tolvignet in te voeren? Kunt u in uw antwoord ook ingaan op de situatie van de inwoners van Zeeuws-Vlaanderen, voor wie de enige verbindingsmogelijkheid met de rest van Nederland de toltunnel is?
Nieuw in de eerder bekend gemaakte plannen is dat iedereen die gebruik wil maken van de wegen in België, hiervoor zal moeten betalen. Dit zal leiden tot een lastenverzwaring. De praktische hinder zal beperkt blijven nu het aanschaffen van het vignet via internet kan en het vignet zelf elektronisch is. Vooralsnog is niet duidelijk welke wegen het betreft, aangezien de architectuur voor het wegenvignet nog niet definitief is vastgesteld.
De inwoners van grensgebieden en grenswerkers zullen meer dan de rest van Nederland met regelmaat de grens naar België oversteken. Verwacht wordt dat er een keuze aan vignetten komt, zoals een jaarvignet, een twee maandenvignet en een tien dagenvignet.
In hoeverre de inwoners van Zeeuws Vlaanderen een jaarvignet moeten kopen of beter een andere keus kunnen maken is afhankelijk van het individuele rijpatroon, de woonplaats en of er sprake is van woon-werkverkeer over de grens. Voor sommigen zal het lonen vaker gebruik te maken van de Westerscheldetunnel, terwijl anderen beter af zullen zijn met een vignet voor langere duur.
Heeft u contact gehad met uw Belgische collega over de gevolgen van deze maatregel voor de inwoners van de Nederlandse regio’s die grenzen aan België? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit overleg?
Ik heb contact gehad met mijn Vlaamse collega Hilde Crevits, de Minister van Mobiliteit en Openbare Werken. We hebben elkaar op 27 februari 2013 nog gesproken. Dit gesprek ging ook over de Belgische plannen voor de invoering van een kilometerheffing en een vignet. In het gesprek is nader ingegaan op de wens van Vlaanderen dat ook Nederland een kilometerheffing invoert, opdat Nederland en België hiermee gezamenlijk kunnen optrekken. Ik heb aangegeven dat Nederland niet voornemens is een kilometerheffing in te voeren en voorts wat onze zorgen zijn omtrent het Belgische voornemen.
De Belgische plannen komen daarnaast aan de orde in de werkgroep beprijzing van de Benelux Unie. Van Belgische zijde nemen hieraan naast de federale overheid ook de 3 gewesten deel. Nederland heeft onlangs gevraagd om het plannen van een volgende bijeenkomst, die naar verwachting voor de zomer zal plaatsvinden.
Mocht uit dit overleg blijken dat er nadere ontwikkelingen rond het vignet gemeld kunnen worden, dan zal ik u daarvan uiteraard op de hoogte stellen.
Zo nee, bent u voornemens deze kwestie alsnog te bespreken met uw Belgische collega? Tijdens welke gelegenheid gaat u dit doen en bent u bereid de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van dit overleg?
Zie antwoord vraag 5.
De marktverstorende overheid en herintredende overheidsdiensten |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel van het Financieele Dagblad «Vals spelende overheid ergert bedrijfsleven met steeds meer eigen werkzaamheden»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat de overheid activiteiten, die zijn afgestoten, toch weer zelf te hand neemt terwijl deze marktverstorend zijn? Waarom worden deze activiteiten niet door private partijen gedaan als ze dit beter en/of goedkoper kunnen?
Zoals in bovenstaande brief staat aangegeven is de rijksoverheid op grond van de Wet markt en overheid niet verplicht om activiteiten uit te besteden. Het staat de rijksoverheid vrij om zelf te beslissen welke activiteiten worden uitbesteed aan derden dan wel in eigen beheer worden uitgevoerd. Indien die activiteiten uitsluitend worden aangeboden binnen de rechtspersoon Staat der Nederlanden treedt de rijksoverheid niet toe tot de markt en zijn de activiteiten niet concurrentievervalsend. In de regel worden activiteiten uitbesteed aan de markt als dit financiële en/of efficiencyvoordelen oplevert.
Hoe verhouden deze activiteiten zich tot de Wet markt en overheid? Bestaat hier het risico van oneerlijke concurrentie door de overheid?
Indien de in vraag 2 bedoelde activiteiten uitsluitend worden verricht binnen de rechtspersoon Staat, treedt de rijksoverheid niet toe tot een markt en is geen sprake van economische activiteiten. Op die activiteiten die de rijksoverheid in eigen beheer verricht, is de Wet markt en overheid niet van toepassing, omdat die wet alleen geldt voor overheden die zelf of via hun overheidsbedrijven economische activiteiten verrichten. Bij het in eigen beheer verrichten van activiteiten door de rijksoverheid bestaat niet het risico van oneerlijke concurrentie, omdat de rijksoverheid door het verrichten van die activiteiten niet in concurrentie treedt met private ondernemingen.
Worden bij uitvoering van deze activiteiten door overheidsdienstverleners gebruik gemaakt van integrale kostenprijzen?
Ja.
Welke rol speelt het al dan niet hoeven aanbesteden van een activiteit bij het kiezen voor een overheidsdienst? Vindt u dit wenselijk?
Het bestaan van een aanbestedingsplicht van een bepaalde mogelijk af te nemen dienst of levering of van het bouwen van een werk laat de mogelijkheid volledig onverlet om die potentiële overheidsopdracht zelf uit te voeren. Ik vind het wenselijk dat overheidsdiensten per activiteit beoordelen of het verstandig is om een opdracht in de markt te zetten of om de betreffende activiteit zelf uit te voeren. Het is wenselijk dat hierbij de ruimte wordt genomen om bij die keuze ook belangen mee te wegen zoals veiligheid, maatwerk, kennisbehoud en kostenbesparing op langere termijn.
Volstaat op dit punt artikel 25h lid 2 van de Wet markt en overheid?
In gevallen waarin een overheid activiteiten in eigen beheer verricht, verricht zij geen economische activiteiten en is de Wet markt en overheid niet van toepassing. Voor zodanige gevallen is de in artikel 25h van die wet neergelegde uitzondering van de gedragsregels uit die wet dan ook niet relevant. Artikel 25h, lid 2, heeft betrekking op de gevallen waarin een overheid economische activiteiten verricht ten behoeve van een andere overheid. In die gevallen is het aanbieden van goederen en diensten door een overheid aan een andere overheid, van de gedragsregels uitgezonderd voor zover die goederen of diensten zijn bestemd voor de uitvoering van een publiekrechtelijke taak.
Hoe verhoudt het verrichten van deze activiteiten door de overheid zich tot de afspraak in het regeerakkoord om de rijksoverheid goedkoper, flexibeler en efficiënter te laten werken en het project compacte rijksdienst?
Zoals in de brief hierboven staat aangegeven wordt de rijksdienst kleiner en goedkoper onder invloed van bezuinigingen en taakstellingen die voortvloeien uit het kabinetsbeleid. De shared service organisaties leveren schaalvoordelen en kostenbesparingen op en dragen dus bij aan de doelstellingen van het kabinetsbeleid. Ook wordt in voorkomende gevallen afgewogen welke uitvoeringsvorm, bijvoorbeeld uitbesteden of zelf doen, de beste prijs-kwaliteitsverhouding oplevert.
Kunt u argumenteren waarom activiteiten zoals opleidingen, ict-dienstverlening, grafische dienstverlening of koerierdiensten bij de kerntaken van de overheid horen?
Zoals in de bij dzee beantwoording meegestuurde brief staat aangegeven is er in een aantal gevallen reden om delen van activiteiten in eigen beheer te houden. Dit op grond van afwegingen ten aanzien van veiligheid, specialistische kennis, kostenbesparing en de samenloop met ander kabinetsdoelstellingen, zoals behoud van werkgelegenheid in de lagere loonschalen.
Wat zijn de gevolgen van de afspraak in het regeerakkoord om medewerkers in facilitaire functies in dienst te nemen, voor aanbestedingstrajecten? Kunt u een overzicht geven van de «on hold» gezette trajecten en de bedragen waar het hier om gaat?
Zoals in bovenstaande brief staat aangegeven is onze verwachting dat er de komende jaren vaker voor gekozen zal worden om meer werkzaamheden binnen de rijksdienst zelf uit te voeren. Dit als gevolg van het kabinetsbeleid om binnen de rijksdienst meer werkgelegenheid te scheppen voor de lage loonschalen. Bij enkele lopende aanbestedingsprocedures wordt hier al rekening mee gehouden.
Op dit onderwerp zal medio mei nader in worden gegaan bij de presentatie van de kabinetsvoorstellen voor de organisatie en inrichting van de rijksoverheid voor de komende jaren.
Welke rol speelt het behouden van eigen personeel in het uitvoeren van deze activiteiten door de overheid zelf en niet door private partijen? Zijn hier afspraken over gemaakt bij de cao-onderhandelingen?
In de meegestuurde aanbiedingsbrief is aangegeven dat meerdere overwegingen een rol spelen. Hoe deze afweging uitpakt wordt per geval bekeken. In de CAO onderhandelingen zijn afspraken gemaakt over het begeleiden van rijksmedewerkers van werk naar werk, als hun functies vervallen als gevolg van de bezuinigingen.
Kunt u inzicht verschaffen in het financieel beheer en personeel van De Werkmaatschappij?
De Werkmaatschappij is een batenlastenagentschap en werkt met een integrale kostprijs. De Werkmaatschappij neemt aangesloten bedrijfseenheden werk uit handen. De bedrijfseenheden kunnen zich daardoor volledig richten op hun kerntaken. De Werkmaatschappij bestaat momenteel uit 13 bedrijfseenheden en heeft 790 medewerkers in dienst. Voor nadere informatie verwijs ik u naar de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk en het jaarverslag van het ministerie van BZK.
Voldoet het eigen vermogen van De Werkmaatschappij aan het maximum van 5% van de totale omzet van de baten-lastendienst?
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel rijksambtenaren bij De Werkmaatschappij of opleidingen en Rijksacademies nu werkzaam zijn en hoeveel er in uw eindbeeld werkzaam zullen zijn? Wat zijn de kosten hiervan?
Bij De Werkmaatschappij werken momenteel 790 mensen, bij de Rijksacademie voor Financiën, Economie en Bedrijfsvoering 29. Een eindbeeld over de omvang van het personeel in de diverse shared service organisaties heb ik op dit moment niet. Dit komt omdat de shared service organisaties nog volop in ontwikkeling zijn en omdat de financiële bezuinigingen uit het huidige regeerakkoord op dit moment nog vertaald worden naar concrete maatregelen. Wel krijgen de shared service organisaties efficiencydoelstellingen mee. Daarnaast ben ik op dit moment bezig met de ontwikkeling van strategisch personeelsbeleid voor een toekomstbestendige rijksdienst. Hierover zal ik u medio mei informeren. Voor de goede orde merk ik op dat ik op grond van het regeerakkoord de rijksdienst op dit moment stuur op de financiële budgetten. De rijksoverheid moet goedkoper worden en daarmee kleiner. De wijze waarop dit wordt ingevuld door de ministeries en de keuze daarbij tussen personeel en middelen is aan de ministeries. Uiteraard zal ik jaarlijks in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk verslag doen van de personele ontwikkelingen binnen de rijksdienst.
Het bericht dat de Verenigde Staten al langer zuchten onder cyberaanvallen |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «VS zuchten al langer onder cyberaanvallen»?1
Ja.
Is het waar dat een radicale hackactivistengroep genaamd «Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam» verantwoordelijk is voor cyberaanvallen op financiële instellingen in de VS?
Een groep die zichzelf Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam noemt, heeft de verantwoordelijkheid voor meerdere grootschalige aanvallen op de financiële sector in de Verenigde Staten opgeëist. Deze groepering staat niet op de EU- of een nationale terrorismelijst. In de media is gesuggereerd dat de Iraanse overheid een relatie heeft met de Cyber Fighters of Izz ad-Din al-Qassam. De Iraanse overheid heeft publiekelijk ontkend betrokken te zijn bij de cyberaanvallen op de Amerikaanse banken. Bij het Nationaal Cyber Security Centrum en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is bekend dat statelijke actoren of aan staten gelieerde actoren zich in toenemende mate in het digitale domein begeven. De AIVD onderzoekt de herkomst van dergelijke cyberaanvallen, maar kan in het openbaar geen mededelingen doen over de uitkomst van deze onderzoeken.
Welke informatie is bekend over deze groepering? Staat deze groepering op een terreurlijst, bijvoorbeeld de terreurlijst van de EU?
Zie antwoord vraag 2.
Worden de banktegoeden van deze groepering of daaraan gelieerde personen bevroren? Zo nee, bent u bereid u (al dan niet in internationaal verband) ervoor in te zetten dat dit zal gaan gebeuren?
Aangezien de groepering niet op een sanctielijst voorkomt, zijn eventuele tegoeden niet bevroren. Nederland beschikt niet over informatie die als basis zou kunnen voor een voorstel tot het bevriezen van tegoeden. Ik zie voor nu dan ook geen aanknopingspunten om hier in internationaal verband voor te pleiten.
Kunt u aangeven of deze groepering feitelijk door een staat wordt aangestuurd, in die zin dat de staat verantwoordelijk is voor de cyberaanvallen? Zo ja, om welke staat gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Door wie of wat wordt deze groepering gefinancierd? Kunnen deze financiers strafrechtelijk worden vervolgd?
Informatie over de financieringsbronnen van de groep die de verantwoordelijkheid heeft opgeëist is niet beschikbaar. Generiek kan ik aangeven dat het financieren van cybercriminaliteit in de vorm van een DDos-aanval in Nederland, in voorkomende gevallen, strafbaar is als deelneming aan het misdrijf belemmeren van de toegang of het gebruik van geautomatiseerde werken (artikel 138b Sr).
Zijn de recente DDos-aanvallen op Nederlandse financiële instellingen ook afkomstig van deze groepering? Zo nee, kunt u aangeven welke groepering dan wel verantwoordelijk is voor deze aanvallen en of dit eveneens een groepering is met een ideologische inslag?
Op dit moment voert het Team High Tech Crime van de politie op last van het Openbaar Ministerie een onderzoek uit naar de DDos-aanvallen. Dit onderzoek is in volle gang, daarmee is het onmogelijk om nu al uitspraken te doen over mogelijke daders en/of motieven. Er zijn vooralsnog geen aanwijzingen dat de genoemde groepering verantwoordelijk is voor de cyberaanvallen op de Nederlandse banken. Bij DDos-aanvallen is de website van een bank tijdelijk onbereikbaar doordat grote hoeveelheden verkeer worden verstuurd naar de website. Daardoor is het uitvoeren van transacties onmogelijk. Er is echter nadrukkelijk geen sprake van het ontvreemden van tegoeden van klanten. Daardoor wordt dus geen schade geleden. Wel is het mogelijk dat klanten tijdelijk geen transactie hebben kunnen uitvoeren. De schade van het niet op dat moment uit kunnen voeren van transacties valt moeilijk in te schatten.
Wat is de omvang van de schade van deze cyberaanvallen op Nederlandse banken? Vinden deze aanvallen plaats om financiële fraude te verhullen of wordt hiermee een ideologisch doel gediend?
Zie antwoord vraag 7.
Is er al contact geweest met de VS over de cyberaanvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt?
Ondermeer het NCSC en de AIVD hebben regelmatig contact met enerzijds het onder het Department of Homeland Security ressorterende US-Cert (Computer Emergency Response Team), en anderzijds de Amerikaanse Inlichtingen en Veiligheidsdiensten. In deze contacten wisselen het centrum en de diensten onder meer kennis en informatie uit. Ook gerubriceerde informatie over digitale aanvallen kan daarbij worden gedeeld. Over internationale samenwerking met deze diensten in concrete gevallen doen wij in het openbaar geen uitspraken.
Is de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) in voldoende mate toegerust om met betrekking tot deze nieuwe vormen van terrorisme de veiligheid van Nederland te waarborgen en inlichtingen daaromtrent te vergaren?
Contraterrorisme en cyber security zijn, zowel afzonderlijk als in samenhang, prioriteiten van de AIVD. Om de technologische ontwikkelingen op dit gebied bij te houden zal daarin de komende jaren verder geïnvesteerd moeten worden.
Welke concrete acties gaat u naar aanleiding van deze aanvallen nemen dan wel heeft u reeds genomen?
In onze brief d.d. 16 april heb ik samen met de Minister van Financiën de Tweede Kamer ingelicht over de ondernomen acties. In het kader van de actieve informatie-uitwisseling met de banken is het belangrijk dat met hen is afgesproken dat een liaison in het NCSC wordt geplaatst om de intensieve samenwerking te bestendigen. Daarnaast heb ik de Kamer geïnformeerd over het nog dit jaar actualiseren van de Nationale Cyber Security Strategie met als belangrijk onderdeel het samen met de AIVD en de MIVD op- en uitbouwen van een Nationaal Detectie en Response Netwerk. Daarnaast zal de aanpak van «Botnets» (netwerken van geïnfecteerde computers die gebruikt kunnen worden bij een (DDos) aanval) worden geïntensiveerd en zal het juridisch instrumentarium worden aangepast aan de ontwikkelingen in het digitale domein.