Het bericht dat onder dreiging van een rechtszaak de minister en CoolCat een gezamenlijke verklaring hebben opgesteld over de inspanningen van CoolCat in textielfabrieken in Bangladesh |
|
Kees Verhoeven (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Boude beschuldiging breekt Ploumen op»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat CoolCat-oprichter Roland Kahn voornemens was een rechtszaak tegen u aan te spannen naar aanleiding van door u gedane uitspraken over arbeidsomstandigheden in textielfabrieken in Bangladesh waar CoolCat mee samenwerkt?2 Indien ja, wat was uw reactie op deze dagvaarding?
Ja. Dit heb ik voor kennisgeving aangenomen. Er was op dat moment reeds overleg met Coolcat.
Heeft CoolCat in deze dagvaarding een rectificatie geëist van uw aantijgingen? Klopt het dat u naar aanleiding van deze dagvaarding in overleg met Coolcat op 24 januari het persbericht hebt uitgezonden?3
Zowel Coolcat als ikzelf wilden verkeerd gewekte suggesties wegnemen (zie antwoord op vraag 5). Het persbericht waaraan u refereert, is dan ook in goed overleg tot stand gekomen. Coolcat heeft vervolgens besloten de rechtszaak in te trekken.
Heeft CoolCat, na de publicatie van het persbericht, definitief afgezien van het aanspannen van een rechtszaak? Is het persbericht daarmee deel van een schikking bedoeld om een rechtszaak te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke verkeerd gewekte suggesties u bedoelt met uw verwijzing in het persbericht van 24 januari jl. naar verkeerd gewekte suggesties? Hoe is het mogelijk dat deze verkeerd gewekte suggesties in een landelijk dagblad gepubliceerd zijn? Welke suggesties wilde u wel wekken met het interview in het Algemeen Dagblad van 25 november jl.? Kunt u dit toelichten?
In aanloop naar en in het interview dat ten grondslag lag aan het artikel van 25 november in het Algemeen Dagblad heb ik niet gesproken over een zwarte lijst. Er bestaat namelijk geen zwarte lijst. Ook heb ik Coolcat niet in verband gebracht met kinderarbeid of het gebrek aan uitbetaling van leefbare lonen. Wel heb ik aangegeven dat ik het belangrijk vind dat Nederlandse bedrijven, waaronder Coolcat, het veiligheidsakkoord voor Bangladesh ondertekenen. Mijn opmerkingen over Coolcat hadden dan ook enkel betrekking op het veiligheidsakkoord.
Welke redenen lagen er ten grondslag aan het noemen van specifiek dit bedrijf in uw interview met het Algemeen Dagblad gezien het feit dat CoolCat hoorde tot de eerste tien bedrijven die het convenant ondertekenden?
De genoemde bedrijven waren de drie Nederlandse textielbedrijven (dat wil zeggen bedrijven in Nederlandse handen) waarvan op dat moment bij mij bekend was dat zij producten produceren in Bangladesh, maar die op dat moment het veiligheidsakkoord nog niet hadden ondertekend.
Heeft u uw interview met het Algemeen Dagblad van 25 november jl. gelezen en goedgekeurd voorafgaand aan de publicatie hiervan?
Het artikel is in concept voorgelegd aan mijn woordvoerder. Op een aantal punten zijn correcties voorgesteld, deze zijn vervolgens niet integraal in het artikel verwerkt. Noch het eindresultaat (dat op essentiële onderdelen afwijkt van het concept), noch de nadien door het AD toegevoegde koppen zijn in definitieve vorm aan mij voorgelegd.
Hoe bent u van plan in de toekomst dit soort escalaties uit te sluiten?
In mijn contacten met de textielsector ligt de nadruk op constructieve dialoog, onder andere met de brancheorganisaties. Ook in de toekomst zal ik deze dialoog, over de noodzaak om arbeidsomstandigheden in de textielsector te verbeteren, blijven voeren.
Het bericht dat de gemaakte afspraken om het werk in kledingfabrieken in Bangladesh veiliger te maken nog weinig effect hebben |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Wat is uw reactie op de artikelen «Geen enkele inspecteur extra aangesteld na ramp Bangladesh»1 en «Afspraken Bangladesh missen doelen»2, waarin wordt belicht dat de afspraken die gemaakt zijn om het werk in kledingfabrieken in Bangladesh veiliger te maken nog weinig tot geen effect hebben?
Onder andere vanwege de recente verkiezingen en daaraan gerelateerde onrust is de toezegging door de Bengaalse overheid om 200 extra inspecteurs aan te stellen helaas nog niet gerealiseerd. Het is belangrijk dat de Bengaalse overheid de gemaakte afspraken nakomt en spoedig de 200 extra inspecteurs aanstelt. Ik spreek hen daar op aan.
Door inspanningen van de Bengaalse overheid en de internationale gemeenschap zijn al wel andere concrete resultaten geboekt ter verbetering van arbeidsomstandigheden in de textielsector in Bangladesh. De overheid van Bangladesh heeft 42 bestaande vacatures voor arbeidsinspecteur opgevuld, waarmee er nu 93 arbeidsinspecteurs zijn. Een ander resultaat is dat de structurele uitbreiding van de arbeidsinspectiedienst eerder dan verwacht is opgenomen in de begroting. Ten slotte wordt via het programma van de internationale arbeidsorganisatie (ILO), dat door Nederland, het VK en Canada wordt gefinancierd, voortgang geboekt.
Nederland heeft 6 mln EUR beschikbaar gesteld voor het programma van de ILO dat zich van de periode van 2013 tot 2016 richt op de verbetering van arbeidsomstandigheden in de textielsector in Bangladesh. De bijdrage van Nederland wordt in delen betaald. In 2013 heeft Nederland 1 miljoen euro bijgedragen.
Dit ILO programma in Bangladesh bestaat uit vijf onderdelen:
De ambassade bespreekt maandelijks de voortgang op deze onderdelen met de ILO tijdens het donor coördinatieoverleg dat door Nederland wordt voorgezeten.
Op elk van de zes onderdelen wordt voortgang geboekt. Ten eerste, zijn er inmiddels 200 fabrieken in Bangladesh geïnspecteerd op bouwveiligheid en 120 fabrieken op brandveiligheid. De ILO laat de inspectierapporten nu controleren door internationale experts. Ten tweede, worden nieuwe en zittende inspecteurs door de ILO getraind. De ILO heeft een beleidsplan voor de arbeidsinspectie opgesteld dat binnenkort met de overheid en sociale partners wordt besproken.
Ten derde, heeft de ILO in samenwerking met de Bengaalse overheid een coördinerend centrum opgezet voor dienstverlening aan slachtoffers van Rana Plaza. Een eerste groep slachtoffers heeft inmiddels een training voor re-integratie op de arbeidsmarkt ontvangen. De training voor een tweede groep van 250 slachtoffers is gestart. In samenwerking met maatschappelijke organisaties heeft de ILO een databank opgezet met informatie over alle verstrekte hulp aan Rana Plaza slachtoffers. Tot slot is de uitvoering van het Better Work programma van de ILO in samenwerking met de International Finance Corporation (IFC) in voorbereiding.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de Bengaalse overheid nog geen enkele inspecteur extra heeft aangesteld om de textielfabrieken in het land te controleren om rampen, als het instorten van Rana Plaza, in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Aan welke projecten is de 1 miljoen euro besteed die de Nederlandse overheid tot op heden beschikbaar heeft gesteld om extra inspecteurs aan te stellen? Welke concrete afspraken zijn er op voorhand gemaakt over de inzet van het beschikbaar gestelde bedrag en op welke wijze controleert u of deze afspraken ook daadwerkelijk worden gerealiseerd?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft de vertraging van het aantal aangestelde inspecteurs gevolgen voor de uitvoer van het Bangladesh Veiligheidsakkoord? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor de Nederlandse bedrijven die dit akkoord ondertekend hebben?
Voor de uitvoering van inspecties is het veiligheidsakkoord niet afhankelijk van inspecteurs van de Bengaalse overheid. Er wordt gewerkt met internationale experts. Het veiligheidsakkoord voor Bangladesh heeft inmiddels 10 pilot inspecties uitgevoerd. In februari en maart begint het veiligheidsakkoord met een grootschalige inspectie operatie. Deze inspecties hebben geen vertraging opgelopen.
Gaan de nog aan te stellen inspecteurs tevens het grote aantal onderaannemers controleren die ook veel kleding produceren voor westerse merken? Zo nee, op welke wijze wordt het toezicht op deze onderaannemers georganiseerd?
De inspectieoperatie voor brand- en gebouwenveiligheid is gericht op bedrijven die voor de export produceren. In het veiligheidsakkoord voor Bangladesh staat expliciet dat de afspraken ook gelden voor de onderaannemers die via de hoofdaannemer aan bedrijven leveren die aangesloten zijn bij het veiligheidsakkoord. Ook de Alliance for Bangladesh Worker Safety (Alliance), waarbij vooral Amerikaanse bedrijven zijn aangesloten, heeft afspraken gemaakt over onderaannemers. Het blijft echter ingewikkeld. Onderaanbesteding is de zwakste schakel in de keten. In de kleine werkplaatsen liggen de grootste risico’s op misstanden en vinden de minste controles plaats. Door af te spreken met toeleveranciers dat uitbesteding aan onderaannemers onacceptabel is, proberen de Westerse textielbedrijven risico’s te verminderen.
De lokale vereniging voor textielproducenten heeft recent nieuwe regelgeving ingevoerd om de controle op onderaannemers verder aan te scherpen. De bedrijven die produceren voor de lokale markt vallen nu nog buiten de inspecties, maar zullen in de toekomst ook gecontroleerd worden door de versterkte arbeidsinspectie.
Bent u voornemens met de Bengaalse overheid in gesprek te gaan om hen aan te sporen prioriteit te geven aan zowel de aanstelling van extra arbeidsinspecteurs als het verbeteren van de controle van onderaannemers? Welke verwachtingen heeft u van de Bengaalse overheid om deze problemen op korte termijn aan te pakken?
Ik ben in gesprek met de Bengaalse overheid en blijf dat doen. Gezamenlijk met andere donoren, blijft Nederland druk uitoefenen op de overheid van Bangladesh om extra inspecteurs aan te stellen en om de arbeidsomstandigheden bij onderaannemers te verbeteren. Tijdens 6 wekelijks diplomatiek topoverleg tussen Bangladesh, Nederland, de EU en de VS staan deze onderwerpen hoog op de agenda.
Op welke termijn verwacht u dat de gemaakte afspraken daadwerkelijk effect gaan hebben en dat daarmee de situatie voor de werknemers in de Bengaalse kledingindustrie zal verbeteren?
De werkzaamheden van het Accord en de Alliance zullen vijf jaar in beslag nemen. Het ILO programma duurt 3,5 jaar. Verandering van een sector met 4 miljoen werknemers en ruim 3.500 (export) fabrieken kost tijd. Het gaat niet alleen om inspectie en de uitvoering van de inspectie aanbevelingen, maar ook om het opzetten van arbo-commissies in 3.500 fabrieken en het geven van veiligheidstrainingen aan werknemers en management. Ik zal u regelmatig blijven informeren over de voortgang van dit programma.
De gebrekkige dekking van telefoonproviders in het spoor- en metronettunnels |
|
Duco Hoogland (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Heeft u wel eens mobiel getelefoneerd in de Rotterdamse metrotunnel? Zo ja, hoe was uw bereik?
Neen.
Herkent u het beeld dat in het artikel «Providers en prorail kunnen telefoonbereik in spoortunnel verbeteren» wordt geschetst, dat dekking prima mogelijk is als ProRail gaat samenwerken met mobiele providers?1
Ik vind het belangrijk dat ook in spoortunnels goed telefoonverkeer mogelijk is. Goed overleg tussen ProRail en de telecom-providers is daarom van belang. ProRail is beheerder van de spoortunnels die onderdeel uitmaken van de landelijke hoofdspoorweginfrastructuur. Op grond van de Spoorwegwet is ProRail daarbij vergunningverlener voor verschillende maatregelen die in deze spoortunnels genomen moeten worden om ervoor te zorgen dat de publieke netwerken van de telecom-providers hierin adequaat functioneren. Het initiatief voor het indienen van een vergunning-aanvraag ligt bij de telecom-providers. Alvorens een vergunning te verlenen toetst ProRail of de in de vergunning-aanvraag opgenomen maatregelen acceptabel zijn vanuit de optiek van spoorveiligheid, beschikbaarheid en mogelijke interferenties met het GSM-R(ail)-netwerk van ProRail. ProRail heeft mij geïnformeerd dat er momenteel verschillende vergunning-aanvragen in behandeling zijn en dat hierover reeds constructief overleg met de betreffende telecom-providers plaatsvindt.
Bent u bereid om met lagere overheden in overleg te gaan om knelpunten – denk aan de metro's in Rotterdam en Amsterdam – in beeld te krijgen en het gsm-bereik daar te verbeteren?
Ik ben bereid om mijn reguliere contacten met decentrale overheden te benutten om hun aandacht te vragen voor mogelijke knelpunten ten aanzien van de telefonische bereikbaarheid in tunnels. Daarbij wijs ik er wel op dat de genoemde metro-netwerken geen onderdeel uitmaken van de landelijke hoofdspoorweginfrastructuur waarvan ProRail beheerder is. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de betreffende gemeentes en hun vervoerbedrijven.
Bent u bereid met ProRail en de telecomproviders in overleg te gaan over de vraag of verbetering van het gsm-bereik in treintunnels mogelijk is?
ProRail heeft mij geïnformeerd dat er momenteel verschillende vergunning-aanvragen in behandeling zijn en dat hierover constructief overleg plaatsvindt. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven ligt het initiatief voor maatregelen voor verbetering van het GSM-bereik in treintunnels in beginsel bij de telecom-providers en toetst ProRail of de in de vergunning-aanvraag opgenomen maatregelen acceptabel zijn vanuit de optiek van spoorveiligheid, beschikbaarheid en mogelijke interferenties met het GSM-R(ail)-netwerk. Wanneer dat nodig is zal ik ProRail wijzen op het maatschappelijk belang van een voortvarende aanpak bij de behandeling van deze vergunning-aanvragen en zal ik ProRail vragen mij over de voortgang hiervan op de hoogte te houden.
Wie draagt zorg voor een goed mobiel bereik in nieuwe spoortunnels, zoals de nieuwe spoortunnel bij Delft?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht LTO en NVV boos over tariefverhoging Rendac |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Land- en Tuinbouw Organisatie (LTO) en Nederlands Vakbond Varkenshouders (NVV) boos over tariefverhoging Rendac»?1
Ja.
Klopt het dat Rendac een monopoliepositie heeft op de markt voor verwerking van destructiematerialen van overleden dieren? Zo nee, kunt u toelichten hoe deze markt eruit ziet zowel op nationaal als op internationaal niveau?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn brief over kadavertarieven van 5 februari 2014 en het door het LEI uitgevoerde onderzoek welke als bijlage is bijgevoegd.
Deelt u de opvatting dat het een onwenselijke situatie is als Rendac inderdaad een monopoliepositie heeft en dat deze markt open gesteld moet worden voor nieuwe partijen? Zo ja, welke acties kunt u zelf hiervoor ondernemen, bijvoorbeeld op het vlak van de vergunningverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het ministerie van Economische Zaken van oudsher geen voorstander is van een vrije markt voor kadaververwerking, omdat de risico’s voor de volksgezondheid te groot zouden zijn? Zo ja, kunt u nader onderbouwen waarom de risico’s voor de volksgezondheid te groot zouden zijn?
Nee. Ik verwijs u verder naar mijn brief over kadavertarieven van 5 februari 2014.
Kunt u zich vinden in de veronderstelling van LTO en NVV dat de forse tariefstijging in 2013 samenhangt met de pas definitief geworden verkoop van het moederbedrijf? Zo nee, waarom niet?
Nee. De regulering van de totstandkoming van de tarieven borgt dat er geen overwinsten kunnen worden behaald. Ik verwijs u verder naar mijn brief over de kadavertarieven van 5 februari 2014.
Hoe hoog acht u de kans dat Rendac ook een verhoging van de normgewichten gaat invoeren naast de tariefverhoging en wat zijn de financiële gevolgen hiervan voor de veehouderij?
Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van vraag 13 van het lid Geurts (2014Z01108) die gelijktijdig aan de Kamer is verzonden.
Geluidreducerend asfalt |
|
Paulus Jansen , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ultrastil asfalt bespaart geld» en klopt het aan de ambtenaar van Rijkswaterstaat toegeschreven citaat?1
Ja.
Het is juist dat Rijkswaterstaat werkt aan een bereikbaar Nederland, waarbij ook rekening wordt gehouden met de belangen van mensen die in de buurt van de snelweg wonen. Door verkeersgeluid verder te reduceren wordt een bijdrage geleverd aan een gezond en leefbaar Nederland.
Gaat u het financiële voordeel ten gevolge van het nieuwe asfalt gebruiken om de leefbaarheid voor huishoudens die nu worden blootgesteld aan een geluidbelasting boven de voorkeurswaarde (50/55dB), of zelfs boven de maximale waarde (65/70dB), van de wet SWUNG te verbeteren of om extra asfalt aan te leggen?
Over het PERS-wegdek (Poro Elastic Road Surface) waarvan ik onlangs de ontwikkeling heb aangekondigd, kan ik op dit moment nog geen specifieke uitspraken doen, omdat dit wegdek nog in een vroege fase van de ontwikkeling zit. Hierdoor valt nog niet te zeggen hoe de verwachte lagere kosten voor geluid-schermen zich zullen verhouden tot de hogere kosten voor stillere wegdekken.
Kosteneffectiviteit is een van de onderwerpen in het nu gestarte onderzoek.
Hierbij zijn naast de aanschafprijs van het nieuw te ontwikkelen wegdek ook de uiteindelijke levensduur en jaarlijkse instandhoudingskosten belangrijke factoren.
De ontwikkelingsperiode loopt tot 2018, daarna is toepassing op reguliere wegvakken voorzien.
Wordt bij de toepassing van de nieuwe asfalttypen rekening gehouden met verouderings- en vervuilingseffecten?2 Zo ja, met welke toeslag op het geluidniveau in nieuwe toestand wordt gerekend?
Ja. De verouderingseffecten (vervuiling en slijtage) worden, overeenkomstig de wens van uw Kamer, sinds de aanpassing van het reken- en meetvoorschrift bij invoering van SWUNG in 2012 meegenomen. De verouderingseffecten zijn afhankelijk van het toegepaste wegdektype. De waarde voor het te ontwikkelen wegdek zal moeten blijken uit de nog uit te voeren proeven. Niet de toeslag gebaseerd op een wegdek in nieuwe toestand, maar de op deze manier verkregen levensduurgemiddelde geluidsreductiewaarden worden gebruikt in de geluidsonderzoeken, die Rijkswaterstaat uitvoert om te bepalen welke geluidsmaatregelen worden genomen en wat het effect ervan is.
Houden de rekenmodellen voor de geluidbelasting langs wegen rekening met het (gewogen) effect van een hogere geluidbelasting bij nat asfalt? Zo ja, hoe? Zo nee, onderschrijft u dat hierdoor de feitelijke geluidbelasting onderschat wordt?
Berekeningen van de geluidsbelasting door verkeerslawaai op woningen zijn gebaseerd op de jaargemiddelde waarden en daarvoor representatief te achten klimatologische omstandigheden. Daarmee sluiten ze aan op de normstelling, die eveneens is gebaseerd op jaargemiddelde waarden van de geluidsbelastingen. Hoewel een nat wegdek kan leiden tot een tijdelijk hoger geluidniveau, bevat het reken- en meetvoorschrift geen specifieke correctiefactor voor een nat wegdek. Vanwege de beperkte jaarlijkse duur van neerslag (opgave KNMI: circa 8% van de tijd), leidt deze niet tot een significante toename van het jaargemiddelde geluidniveau. De feitelijke jaargemiddelde geluidsbelasting wordt, ook gezien de te hanteren marges en afrondingen, dan ook niet onderschat door de berekeningen.
Hierbij moet ook worden bedacht dat in geluidsberekeningen meer vereenvoudigingen worden toegepast, die soms een marginaal verhogend en soms een marginaal verlagend effect op de uitkomsten hebben. Deze vereenvoudigingen hebben tot doel om, binnen de grenzen van betrouwbaarheid en representativiteit, het reken- en meetvoorschrift een hanteerbaar instrument te laten blijven bij het vaststellen van de geluidsbelasting binnen het wettelijke kader.
Wordt bij de bepaling van het geluidniveau van de nieuwe asfalttypen ook gemeten bij nat wegdek? Zo nee, onderschrijft u dat de emissies bij nat wegdek hoger zijn en dat de verschillen in emissie droog/nat per asfalttype anders zijn? Bent u bereid om het meetprogramma daarop aan te passen?
Het effect van regen op de geluidreductie van wegdekken is afhankelijk van het type deklaag (hoe poreuzer, hoe kleiner het effect) en de duur en intensiteit van de regenval. Na enige tijd zal de geluidemissie op het natte wegdek echter weer terugkeren op de waarde van het droge wegdek. Dit maakt het effect variabel in de tijd, en daardoor weinig reproduceerbaar. Metingen aan de geluidsemissie van deklagen vinden daarom plaats onder droge weercondities, conform de internationale meetstandaard. (Dit is ook voorgeschreven in de internationale meetstandaard NEN-EN-ISO 11819–1:2001 Akoestiek – Meting van de invloed van het wegoppervlak op verkeerslawaai – Deel 1: Statistische meting van passagegeluid). Daarom wordt standaard uitgegaan van droge condities bij het uitvoeren van metingen, om daarmee een reproduceerbaar resultaat vast te stellen. Ook gelet op het antwoord op de vorige vraag zie ik geen aanleiding om tot voorstellen daartoe te komen.
Kunt u aangeven wat de opzet is van de praktijkproef/-proeven en het monitoringprogramma voor geluidemissies, rolweerstand (c.q. effect op brandstofverbruik) en veroudering/vervuiling?
Bij de opzet van de praktijkproef zal gebruik worden gemaakt van de ervaringen die zijn opgedaan tijdens het Innovatie Programma Geluid (IPG 2003–2008) en het innovatietraject «Superstil Wegverkeer»(SSW 2008–2012). Dit betekent dat tijdens de praktijkproeven de geluidsreductie wordt gemeten onder diverse temperatuursomstandigheden en verouderingstijden. Ook worden metingen gedaan met betrekking tot de rolweerstand, de veiligheid en stroefheid van het wegdek. De aanpak wordt afgestemd met de beheerder van het Reken- en meetvoorschrift geluid, het RIVM.
Bent u bereid de Kamer te zijner tijd te informeren over de eindresultaten van de praktijkproef en de onderbouwing van de rekenwaarden voor de geluidbelasting bij de nieuwe asfaltsoorten?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 zijn volgens planning de eindresultaten van de proeven in 2018 bekend. Uw Kamer zal dan over de resultaten worden geïnformeerd.
Het bericht dat de enige nachtapotheker in Alphen aan den Rijn op 2 februari gaat sluiten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de enige nachtapotheker in Alphen aan den Rijn op 2 februari gaat sluiten?1
Het feit dat er ’s nachts geen apotheek geopend is in Alphen aan den Rijn betekent niet dat er ’s nachts geen spoedmedicatie beschikbaar is in Alphen aan den Rijn. Ten algemene geldt dat op zorgverzekeraars de plicht rust om voldoende verantwoorde zorg te contracteren voor hun verzekerden. Daaronder valt ook de farmaceutische zorg die in de avond, nacht en op zondag (ANZ) wordt geleverd. Zoals al eerder in antwoorden op Kamervragen van het lid Van Gerven (SP)2 is aangegeven, rust op apothekers de plicht om 7 dagen per week en 24 uur per dag toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten te organiseren. De vorm waarin apothekers de toegang tot farmaceutisch zorg in de avond, nacht en op zondagen organiseren, is vrij. Apothekers kunnen deze diensten zelf leveren dan wel in samenwerking met andere apotheken (rouleren) of uitbesteden aan een, al dan niet gezamenlijke, dienstapotheek. Of zorgverzekeraars zich aan hun zorgplicht houden staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouder de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht of er verantwoorde zorg wordt geleverd.
Het verstrekken van spoedmedicatie betekent niet per definitie dat er door de patiënt of zijn vertegenwoordiger zal moeten worden gereisd. Enerzijds omdat spoedmedicatie veelal door de (huis)arts wordt verstrekt. Anderzijds omdat verstrekken van spoedmedicatie ook op een andere, meer klantvriendelijke, snellere en goedkopere manier kan worden georganiseerd waarbij de medicatie kan worden thuisbezorgd, zoals zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid aangeeft.
Is het wat u betreft acceptabel dat inwoners van Alphen aan den Rijn die ’s nachts met spoed geneesmiddelen nodig hebben 20 kilometer moeten reizen naar Leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe legt u de patiënt met een progressieve zenuwziekte, die veelvuldig gebruik moet maken van deze voorziening, uit dat dit binnenkort niet meer mogelijk is?
Op zichzelf zou een patiënt niet veelvuldig gebruik moeten maken van een spoedvoorziening zoals een dienstapotheek. Dienstapotheken zijn, net zoals de SEH’s, niet bedoeld voor reguliere c.q. planbare zorg waar een patiënt veelvuldig gebruik van maakt. Zie verder het antwoord op de vragen 1 en 2 met betrekking tot het verstrekken en thuisbezorgen van spoedmedicatie.
Kunt u helderheid geven over de rol die zorgverzekeraars Achmea en Zorg & Zekerheid hebben gespeeld bij de sluiting van deze nachtapotheker?
Zorgverzekeraars moeten voldoende spoedeisende zorg contracteren en apotheekhoudenden moeten 7 dagen per week en 24 uur per dag toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten organiseren, waaronder de spoedzorg. Een en ander betekent niet dat een zorgverzekeraar met elke apotheek of met elke dienstapotheek een contract moet aangaan voor het leveren van spoedmedicatie. Of wordt voldaan aan de plicht om toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten zeven dagen per week, 24 uur per dag te contracteren en organiseren, staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouders NZA en IGZ.
Volledigheidshalve merk ik op dat het ook de taak van zorgverzekeraars is om de zorg betaalbaar te houden en zo nodig om betaalbare zorg te organiseren.
Teneinde zorg te dragen dat farmaceutische spoedzorg voor alle Nederlandse ingezetenen beschikbaar en betaalbaar blijft, ook in minder bevolkte gebieden, kopen zorgverzekeraars vanaf dit jaar de farmaceutische spoedzorg gezamenlijk in op basis van een representatiemodel. Dit is een uitvloeisel van de kwaliteitsagenda die is vastgesteld in het kader van het Bestuurlijk overleg farmacie naar aanleiding van de bevindingen van de verkenners extramurale farmacie, de heren Rinnooy Kan en Reibestein. Achterliggende gedachte hierbij is om een volledige spreiding en dekking van farmaceutische spoedzorg te bewerkstellingen en daarbij aansluiting te zoeken bij de reguliere acute zorgstructuur. Zie verder het antwoord op de vragen 1 en 2 en op de vragen 5, 6, 7 en 8.
Bent u van mening dat zorgverzekeraars Achmea en Zorg & Zekerheid hun zorgplicht verzaken door aan te sturen op sluiting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen het zorgstelsel is hier geen specifieke rol voor de overheid voorzien.
Of wordt voldaan aan de plicht voor respectievelijk zorgverzekeraars en apotheekhoudenden om voldoende toegang tot adequate farmaceutische zorg voor patiënten, zeven dagen per week, 24 uur per dag, te contracteren c.q. te organiseren, staat ter beoordeling van de specifieke toezichthouders NZA en IGZ.
Zie ook het antwoord op de vragen 1, 2 en 4.
Past het sluiten van een nachtapotheker, waarvan zo’n 120.000 mensen in de regio afhankelijk zijn, binnen uw definitie van het bieden van goede zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Is het wat u betreft terecht dat de burgemeester van de gemeente Alphen aan den Rijn pleit voor het behouden van de nachtapotheker? Ondersteunt u zijn pleidooi? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u doen om de sluiting van de enige nachtapotheker in Alphen aan den Rijn te voorkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Spanningen tussen het Malinese regime en Bert Koenders als hoofd van de VN-vredesmacht in Mali |
|
Jasper van Dijk |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Positie van Bert Koenders in gevaar»?1
Het bericht is gebaseerd op een eerder bericht in Le Nouvel Observateur van 16 januari jl. dat vervolgens door een deel van de Malinese pers is overgenomen. Het betreft geen citaten uit een persbericht van de Malinese overheid, zoals BNR veronderstelt. De berichtgeving suggereert een slechte werkrelatie tussen de heer Koenders en de Malinese president Keïta. Voor zover het kabinet bekend, is hiervan geen sprake.
Is het waar dat de president van Mali de heer Koenders beschuldigt van partijdigheid inzake de bemiddeling tussen strijdende partijen? Zo ja, in welk opzicht zou sprake zijn van partijdigheid?
Hoe oordeelt u over de opmerking van VN-deskundige Dick Leurdijk met betrekking tot de bemiddeling van de heer Koenders: «Als hij [Koenders] dat niet naar behoren doet, dan zal de secretaris-generaal van de VN zich moeten beraden op Koenders» positie»?
Deze woorden komen voor rekening van de heer Leurdijk.
Deelt u de mening van de heer Leurdijk dat, als de berichtgeving omtrent de spanningen tussen de Malinese president enerzijds en de heer Koenders c.s. anderzijds op waarheid berust, de grondslag onder de aanwezigheid van de top van de internationale gemeenschap in Mali wegvalt? Zo ja, welke gevolgen trekt u daaruit?
Zie het antwoord op vraag 3.
Hoe staat het met het verzoeningsproces tussen de strijdende partijen in Mali? Welke vorderingen worden geboekt?
Het verzoeningsproces in Mali verloopt langzaam. Verzoening hangt voor een deel af van het onderhandelingsproces met rebellenbewegingen dat momenteel in een impasse zit. De eis van president Keïta aan de rebellen om eenzijdig te ontwapenen alvorens hij bereid is te onderhandelen speelt hierbij een rol. De heer Koenders is als hoofd van MINUSMA actief op zoek naar oplossingen om het proces weer op gang te brengen.
Gezien de complexiteit van het conflict, de veelheid aan actoren, de onderliggende oorzaken en lange geschiedenis van tegenstellingen in Mali en de bredere regio voorziet het kabinet geen snelle oplossingen. Het is van belang dat de internationale gemeenschap zichtbaar betrokken blijft en druk blijft uitoefenen op alle betrokkenen om tot een onderhandelingsresultaat te komen.
Welke stappen worden (door u) ondernomen in reactie op deze berichten?
Zoals in bovenstaande antwoorden aangegeven, ziet het kabinet geen noodzaak tot stappen in reactie op de genoemde berichten.
Bent u bekend met het bericht «Uitlevering online drugshandelaar toegestaan»?1
Ja.
Is het waar dat de verdenkingen ten aanzien van deze verdachte zijn ontstaan door de inzet van pseudokopers door de Amerikaanse Drugs Enforcement Administration? Aan welke regels is dergelijke inzet verbonden?
Het is niet zo dat in deze zaak in Nederland opsporingsactiviteiten zijn verricht door Amerikaanse opsporingsambtenaren. De verdachte om wiens uitlevering door de Verenigde Staten is verzocht, maakte deel uit van een internationaal opererende internetfirma. Het Amerikaanse departement van Justitie heeft mij hierover desgevraagd meegedeeld dat de Verenigde Staten bij hun bestellingen op internet vooral te maken hadden met een Amerikaanse verdachte, dat betalingen liepen via Western Union in Boedapest en dat de organisatie in vele landen werkt, waaronder in Nederland, Hongarije, het Verenigd Koninkrijk, Brazilië, Argentinië en de Verenigde Staten. De Amerikaanse autoriteiten hebben voorts laten weten dat hun opsporingsambtenaren geen rechtstreeks e-mailcontact hebben gehad met een Nederlandse verkoper. Een dergelijke gang van zaken merk ik niet aan als undercoveracties op Nederlands grondgebied waarvoor door middel van een rechtshulpverzoek Nederland om toestemming had moeten worden gevraagd. Een organisatie die wereldwijd zaken doet via internet, kan door elk land ter wereld worden onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek. Als later blijkt dat bestellingen (deels) vanuit Nederland werden afgehandeld, maakt dat niet dat de via internet gedane aankopen moeten worden aangemerkt als undercoveroperaties op Nederlandse bodem.
Is het waar dat hier door Nederland in dit geval geen toestemming voor is gegeven? Zo ja, welke gevolgen dient dit feit naar uw mening te hebben voor de verdachte en zijn dreigende uitlevering?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de omstreden handelingen, de verkoop van drugs via internet, op Nederlands grondgebied plaatsvonden? Zo ja, waarom kiest Nederland dan voor het uitleveren van betrokkene, in plaats van deze zelf te vervolgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat Amerikaanse opsporingsdiensten kennelijk in Nederland opsporingsactiviteiten verrichten? Hoe vaak gebeurt dat? In hoeveel gevallen is hier toestemming voor gegeven en in hoeveel gevallen, bij u bekend, ontbrak die toestemming? Is er in dit soort gevallen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs?
Uit het rechtshulpverdrag tussen de VS en Nederland (Trb. 2004, Nr. 300) volgt dat voor onderzoekshandelingen op elkaars grondgebied een rechtshulpverzoek nodig is. Dat de VS in weerwil van dit voorschrift zonder toestemming in Nederland opsporingshandelingen verrichten, in de onderhavige zaak of anderszins, is mij op geen enkele manier gebleken.
Indien er daadwerkelijk opsporingsactiviteiten op Nederlands grondgebied worden verricht zonder toestemming, heeft u uw Amerikaanse ambtgenoot hierover om opheldering verzocht? Wat was de reactie? Hoe wordt voorkomen dat dit vaker zal gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het uitleveringsverzoek van de Amerikanen in deze zaak, gelet op alle omstandigheden van het geval? Deelt u de mening van de advocaat van betrokkene, die zegt dat een eventuele uitlevering in deze zaak een vrijbrief voor Amerikaanse agenten zou zijn om in Nederland naar believen hun gang te gaan? Zo niet, waarom niet?
In het kader van de beoordeling van het Amerikaanse uitleveringsverzoek heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad geoordeeld dat van pseudokopen op Nederlands grondgebied geen sprake is geweest, alsmede dat door de Amerikaanse autoriteiten geen Nederlandse voorschriften en procedures zijn geschonden. De Hoge Raad heeft dit oordeel in stand gelaten. Nu zich ook overigens geen van de weigeringsgronden voordoen zoals neergelegd in het uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten (Trb. 2004, Nr. 299), heb ik de uitlevering van deze verdachte toegestaan. De president van de rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 29 januari jl. (ten aanzien van de pseudokopen) overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de eerdere beslissingen hierover van de rechtbank Zwolle-Lelystad en de Hoge Raad op een kennelijke fout of vergissing berusten. Onder deze omstandigheden is de president van de rechtbank van oordeel dat mijn beslissing om in navolging van de eerder gedane rechterlijke uitspraken de uitlevering toe te staan, een rechtmatige is. Nu aan alle voorwaarden voor uitlevering is voldaan, ontbreekt een aanleiding om in plaats daarvan betrokkene in Nederland te vervolgen.
Bent u bereid deze uitlevering te weigeren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het vergassen van ganzen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Piloten slaan alarm over ganzengevaar»?1
Ja.
Kloppen de berichten dat het gedurende heel 2014 niet mogelijk is om de ganzenoverlast op luchthavens door middel van vergassing te bestrijden?
Nee, deze berichten kloppen niet. Partijen in de Nationale Regiegroep Vogelaanvaringen spannen zich ervoor in dat in de komende ruiperiode opnieuw ganzen rondom Schiphol gevangen en met CO2 gedood kunnen worden. De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden biedt de mogelijkheid van het afgeven van een vrijstelling. Dit was ook de afgelopen jaren de wettelijke grondslag voor de inzet van CO2.
Bent u bekend met de opvatting van de Raad van Dierenaangelegenheden dat het vergassen van ganzen als de meeste aanvaardbare methode wordt gezien om de vliegveiligheid te waarborgen?
Ja. Dat is ook de reden waarom deze methode ook in 2012 en 2013 is toegepast In 2012 is de populatie verkleind met ruim vijfduizend en in 2013 bijna tienduizend ganzen.
Kunt u toelichten waarom de Europese vrijstelling voor het vergassen van ganzen niet van toepassing is in 2014? Kunt u aangeven of er sprake was van een eenmalige vergunning en waarom geen uitzondering wordt gemaakt voor de regio Schiphol? Indien er inderdaad sprake was van een eenmalige vergunning, kunt u aangeven welke acties u heeft ondernomen om alsnog de vergunning rond Schiphol te krijgen?
Er loopt momenteel een procedure om te komen tot een biocidetoelating voor CO2 voor toepassingen om vogels te doden ter bescherming van het luchtvaartverkeer. De Staatssecretaris van EZ heeft uw Kamer hier op 27 januari jl. over geïnformeerd naar aanleiding van vragen van het lid Geurts over het gebruik van CO2 voor faunabeheer (2013Z24464). Zodra de stof in Europa officieel op de lijst is geplaatst van toegestane middelen kan door het College voor de toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) een toelating voor een middel op basis van CO2 in Nederland worden afgegeven. Vanwege de tijd die het kost voor beoordeling door de instanties is het nog niet mogelijk om dit jaar CO2 te gebruiken onder het regiem van «toelating» van de Wet gewasbeschermings-middelen en biociden (Wgb), terwijl het convenant Reduceren risico vogelaan-varingen Schiphol wel aangeeft dat het nodig is om de ganzenpopulatie in de omgeving van Schiphol zo spoedig mogelijk te reduceren. Zoals bij vraag 2 aangegeven is ook in de afgelopen jaren het systeem van een vrijstelling daarvoor benut.
Kunt u aangeven waarom de terreinbeherende organisaties en de Vogelbescherming vasthouden aan de winterrust, terwijl is aangetoond dat niet wordt voldaan aan de in 2005 afgesproken doelstelling voor de ganzenpopulatie?
Uit informatie, ingewonnen bij terreinbeherende organisaties en Vogelbescherming, blijkt dat zij vasthouden aan de winterrust omdat Nederland binnen West-Europa een zeer belangrijk overwinteringgebied voor ganzen is. De meeste ganzensoorten worden net als alle andere vogels die van nature in het wild voorkomen, beschermd door de Flora- en faunawet. Nederland draagt een grote internationale verantwoordelijkheid voor het voortbestaan van deze trekvogels. Overigens is be- en verjagen van ganzen rondom Schiphol middels een ontheffing ook in de winter toegestaan.
Deelt u de opvatting van de Vereniging Nederlandse Verkeersvliegers dat het wachten is op een ramp als de ganzen op Schiphol niet afdoende bestreden worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 8.
Bent u bereid om zo snel mogelijk (interim-)maatregelen te nemen die de bestaande ganzenoverlast verminderen en de vliegveiligheid waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 8.
Zo ja, bent u bereid de Kamer hier uiterlijk op 1 maart a.s. schriftelijk over te informeren?
We wachten niet af, met de aanpak uit het convenant reduceren risico vogelaanvaringen, wordt er sinds 2012 intensief via vier sporen gewerkt aan het reduceren van het risico op vogelaanvaringen op Schiphol. Via het spoor populatiebeheer wordt via verschillende maatregelen de populatie ganzen teruggedrongen. Het fourageerspoor zorgt ervoor dat de agrarische ondernemers rond Schiphol, de graanresten die na de oogst op het land achterblijven worden ondergewerkt zodat ganzen op deze percelen geen voedsel meer kunnen vinden. Via het spoor van de ruimtelijke ordening wordt bekeken op welke manier nieuwe initiatieven in dit gebied rondom Schiphol worden getoetst op de vogelaantrek-kende werking. Tenslotte wordt in het spoor techniek detectieapparatuur ontwikkeld die informatie kan genereren over risicovolle vogels die het vliegpad van vliegtuigen tijdens de start en landingsfase dreigen te kruisen.
Conform de motie van de leden Houwers en Geurts (nr. 636 – 28 286) d.d. 3 juli 2013 zal ik eind dit jaar de Kamer informeren over de resultaten van deze inspanningen.
Het door de overheid in eigen beheer nemen van de bezorging van reguliere pakketten, het verzorgen van koeriers- en transportdiensten en de bezorging van gerechtelijke brieven |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de ontstane onrust bij medewerkers, die werkzaam zijn in de bezorging van gerechtelijke brieven en door de overheid verstuurde pakketten en andere koeriersdiensten, vanwege de in de brief van 11 oktober 2013 (Kamerstuk 31 490, nr. 134) geschetste plannen om deze taken in eigen beheer te gaan uitvoeren?
Uit mijn contacten met het bedrijfsleven heb ik begrepen dat vooral de huidige situatie rond de gerechtelijke brieven als onduidelijk wordt ervaren. In mijn brieven van 11 oktober 2013 en 31 januari 2014 (kamerstukken 31 490, nr. 134 en 141) heb ik aangegeven welke voornemens er zijn op het gebied van post- en koeriersdiensten. Momenteel vindt de interne voorbereiding plaats voor de inbesteding van het deel gerechtelijke brieven en de door de overheid verstuurde pakketten. Medio dit jaar zal ik de Kamer informeren over de verdere uitwerking.
Welke gevolgen heeft het in eigen beheer bezorgen van reguliere pakketten, gerechtelijke brieven en andere transport- en koeriersdiensten voor het personeel van de bedrijven die deze taken op dit moment uitvoeren?
Welke gevolgen de inbestedingsvoornemens hebben voor personeel van bedrijven die deze taken nu uitvoeren, is niet op voorhand te zeggen.
Het regeerakkoord vraagt het Rijk het goede voorbeeld te geven door mensen in lage loonschalen in eigen dienst te nemen. Daarvoor is nagegaan welke onderwerpen nu aan de markt zijn uitbesteed en in eigen beheer kunnen worden uitgevoerd. Zie hiervoor de brieven aan de Kamer van 11 oktober 2013 en 31 januari 2014. Er is niet een altijd geldende algemene regel dat in een geval als dit medewerkers van bedrijven te allen tijde worden overgenomen door het Rijk. Dit is overigens niet anders dan in een situatie waarin veelal wordt uitbesteed. In een situatie van uitbesteding kunnen de werkzaamheden toevallen aan een ander bedrijf dan het bedrijf dat deze taken eerder uitvoerde. In zijn algemeenheid geldt dat ik bij openstaande functies in lage loonschalen rekening houd met beoogde kwaliteitsverbeteringen, het feit dat de vraag afneemt, dat ik als werkgever verantwoordelijkheid neem om het van werk naar werkbeleid toe te passen, en mogelijkheden wil onderzoeken om arbeidsgehandicapten daarbij een plek aan te bieden.
Deelt u de mening dat het overnemen van deze taken alleen positief is, als ook het personeel van deze bedrijven overgenomen wordt en kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de angst bij de werknemers wegnemen dat zij door het in eigen beheer nemen van de taken mogelijk hun baan verliezen en worden vervangen door anderen? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 2 en 3. Op één punt heb ik in mijn brieven van 11 oktober 2013 en 31 januari 2014 gesteld dat ik daarvoor bijzondere aandacht zal hebben. Dat betreft de positie van de medewerkers van Valid Express, een dochterbedrijf van PostNL, waar veelal mensen met een arbeidsbeperking werken. Ik heb aangegeven dat ik mij maximaal zal inzetten om de medewerkers van Valid Express over te nemen die elders binnen PostNL geen passende functie kunnen vinden.
Hoeveel procent van de huidige werknemers kunnen rekenen op een functie binnen de uitbreiding van de Interdepartementale Post- en Koeriersdienst (IPKD) en op welke wijze worden de opgebouwde rechten van de werknemers vertaald binnen deze organisatie?
Zie hiervoor het gestelde bij antwoord 1. Hierover is op dit moment geen uitsluitsel te geven.
Garandeert u dat de IPKD dezelfde hoogwaardige dienstverlening en specialistische kennis zal leveren als de huidige uitvoerders van deze taken en gaat er bij de overname van dit werk niet veel specialistische kennis en ervaring verloren?
Op het terrein van post- en koeriersdiensten verzorgt IPKD al jaren hoogwaardige dienstverlening. Deze specialistische en hoogwaardige kennis zal ik de komende jaren uiteraard borgen. Bij het bezorgen van gerechtelijke brieven is het van groot belang dat de bezorging en afhandeling voldoet aan de juridische eisen. Ik zal erop toezien dat de vereiste kwaliteit geleverd wordt.
Het bericht 'Grote examenfraude ROC Amsterdam' |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Grote examenfraude ROC Amsterdam»?1
Ja.
Ik ben zeer verontwaardigd over de diefstal en de examenfraude die bij het ROC van Amsterdam heeft plaatsgevonden. Het moet voor iedereen duidelijk zijn dat diefstal niet loont en medestudenten ernstig dupeert.
Hoe verhoudt deze diefstal van examens zich tot de eerdere examenfraude bij het Ibn Ghaldoun?
Op dit moment zijn nog niet alle details bekend over de examenfraude bij het ROC van Amsterdam, de onderzoeken van het recherchebureau en van de districtsrecherche moeten hierover meer duidelijkheid bieden.
Bij Ibn Ghaldoun ging het om een centraal examen, terwijl het bij het ROC van Amsterdam gaat om in totaal vier schoolexamens. Roc’s zijn zelf verantwoordelijk voor het maken of inkopen van de schoolexamens en de afname en beoordeling ervan en zij stellen hiervoor ook zelf de procedures vast. Bij de centrale examens voor scholen in het voortgezet onderwijs worden de examens aangeleverd bij de school door het College voor Examens en zijn er strikte procedures voor de afname en de beoordeling ervan.
De examenfraude aan het ROC van Amsterdam is beperkt gebleven tot de opleiding Juridische dienstverlening op de locatie MBO College Zuid, waardoor de groep getroffen studenten aanzienlijk kleiner is dan destijds bij Ibn Ghaldoun.
Is het waar dat inmiddels ook de Onderwijsinspectie op de hoogte is gesteld? Zo ja, welke acties zal zij ondernemen in deze zaak?
Ja. De Inspectie van het Onderwijs volgt de door het ROC van Amsterdam ingezette maatregelen nauwgezet. Over de ontwikkelingen is rechtstreeks contact tussen het Openbaar Ministerie en de inspectie. Ook gaat de inspectie na of er bij de andere locaties van het ROC van Amsterdam risico’s zijn waar het de beveiliging van de examens betreft.
Is het u bekend of het ROC Amsterdam ook zal kijken naar de uitslagen van andere schoolexamens aan de opleiding Juridische Dienstverlening op het MBO College Zuid?
De opleiding Juridische dienstverlening aan het MBO College Zuid heeft alle resultaten van de schriftelijke schoolexamens geanalyseerd en uit deze analyses zijn geen andere significante verschillen in resultaten aangetroffen.
Hoe is het mogelijk dat studenten de schoolexamens voor de vakken Recht hebben weten te bemachtigen? Kunt u inzichtelijk maken welke beveiligingsprocedures dergelijke onderwijsinstellingen kennen bij de beveiliging van schoolexamens?
Het is nog niet bekend hoe de studenten de schoolexamens hebben weten te bemachtigen. Het onderzoek hiernaar is nog gaande. Het recherchebureau heeft zijn deel van het onderzoek afgerond, het onderzoek is nu in handen van de districtsrecherche.
Onderwijsinstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van schoolexamens en zijn daarmee ook zelf verantwoordelijk voor het opstellen van beveiligingsprocedures en de naleving ervan. Hoe de beveiligingsprocedures zijn ingericht verschilt per instelling en is afhankelijk van de wijze waarop het examineringsproces is vormgegeven.
Kunt aangeven of de situatie op het ROC Amsterdam uniek is? Zijn u ook andere gevallen van examenfraude met schoolexamens op het mbo of in andere onderwijssectoren bekend?
Op dit moment zijn bij mij geen signalen bekend van gevallen van examenfraude op andere roc’s. In het hoger onderwijs is er onlangs een signaal ontvangen over mogelijke tentamenfraude bij een opleiding van de Haagse Hogeschool, waarnaar op dit moment nader onderzoek wordt gedaan. De inspectie zal deze ontwikkelingen nauwgezet volgen. In het voortgezet onderwijs kennen we de situatie omtrent examenfraude bij Ibn Ghaldoun. Hierover is de Kamer in de afgelopen periode meermaals nader geïnformeerd door de Staatsecretaris.
Zou de examenfraude op het ROC Amsterdam ook zonder de anonieme tip aan het licht gekomen zijn? Zo nee, hoe kan het dat de uitzonderlijke examenresultaten niemand bij het ROC Amsterdam op zijn gevallen?
Ook zonder de anonieme tip zou deze examenfraude aan het licht zijn gekomen. Voordat de anonieme tip binnenkwam op de dag voor het laatste van de vier schoolexamens, had een corrector al afwijkende resultaten gesignaleerd bij één van de al afgenomen schoolexamens. Ook analyseert de opleiding Juridische dienstverlening sinds anderhalf jaar alle resultaten van de schoolexamens. De verschillen in resultaten tussen de vier schoolexamens die in januari zijn afgenomen en die van eerdere afnames, zijn dermate groot dat dit volgens ROC van Amsterdam zou hebben geleid tot het ongeldig verklaren van de resultaten.
Het bericht dat in Uganda een Belg vastzit vanwege homoseksualiteit |
|
Tamara van Ark (VVD), Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Belg vast in Uganda voor homoseks»?1
Ja
Kunt u aangeven of het bericht klopt dat er een Belg vastzit in Uganda op verdenking van homoseksualiteit?
De Belgische media meldden dat er in de nacht van zondag 26 op maandag 27 januari een Belgische man is opgepakt in Kampala op verdenking van homoseksuele handelingen. Hij is woensdagmiddag 29 januari op borgtocht vrijgekomen. 11 februari is bekend gemaakt dat de Belg niet wordt aangeklaagd en/of voorgeleid. Hij heeft Uganda inmiddels op eigen initiatief verlaten. Zijn visum was reeds verlopen en hij verbleef dus illegaal in Uganda.
Kunt u aangeven of er nog meer Europeanen vastzitten in Uganda op verdenking van homoseksualiteit?
Nee, niet voor zover bij ons bekend.
Kunt u aangeven hoe het staat met de «anti-homowet» in Uganda die «recidivisten» een levenslange gevangenisstraf kan opleveren? Is de president inmiddels bereid om deze anti-homowet te vetoën?
Op 23 januari is de anti homowet formeel door het parlement aangeboden aan de President. Hij heeft 30 dagen om te wet te ondertekenen, te weigeren of wijzigingsvoorstellen te doen. In een brief aan de voorzitter van het parlement heeft hij aangegeven de wet in de huidige vorm niet te zullen ondertekenen. Zie verder het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven op welke wijze de Nederlandse ontwikkelingshulp aan Uganda heeft bijgedragen aan een beter leefklimaat voor lesbische, homo-, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) in Uganda?
Nederland ondersteunt verschillende organisaties om discriminatie van de LHBT-gemeenschap in Uganda tegen te gaan en onderhoudt via de Nederlandse ambassade in Kampala nauw contact met LHBT- en mensenrechtenorganisaties.
Bent u bereid om de zaak, in samenspraak met de Belgische collega’s, op Europees niveau aan te kaarten?
Dit betreft een consulaire zaak van een Belgische staatsburger. De Belg is inmiddels vrijgelaten en heeft het land verlaten.
Bent u bereid om de ontwikkelingshulp aan Uganda aan alle overheidsinstellingen op te schorten op nationaal niveau en voor hetzelfde te pleiten op Europees niveau, als de president van Uganda de anti-homowet niet tegenhoudt, of als Europese burgers vast blijven zitten in Uganda om homoseksualiteit? Zo nee, waarom niet?
Afgelopen weekend heeft president Museveni aangegeven dat hij de wet wil ondertekenen die levenslang als strafmaat stelt op homoseksualiteit. Voor een formele reactie van Nederland wil het kabinet eerst de definitieve ondertekening door de president afwachten. Nederland wil wel een krachtig signaal afgeven dat deze wet niet acceptabel is, ook omdat deze niet overeenstemt met internationale verdragen waarbij Uganda partij is.
Wat dit betekent voor de hulp van Nederland aan Uganda, is nog niet te overzien.
Nederland gaf al geen begrotingssteun meer aan Uganda. Maar Nederland meent dat de lidstaten van de EU de begrotingssteun van de Commissie moeten aanhouden als de wet wordt getekend.
Tegelijk mag onze reactie de belangen van LHBT in Uganda niet schaden.
Daarom willen we van de organisaties voor LHBT in Uganda vernemen wat zij als de beste reactie zien, en hoe wij met hen en de regering van Uganda in gesprek kunnen blijven. Afhankelijk van die gesprekken willen we bezien of en welke maatregelen we nemen.
Het Ugandese parlement heeft de uiteindelijke beslissingsbevoegdheid om de wet wel of niet aan te nemen indien de president tot twee keer toe zou weigeren de wet te bekrachtigen.
Diefstallen uit stallen, schuren en weilanden |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat criminelen azen op maaimachines en andere waardevolle zaken van agrariërs?1
Ja.
Is er inderdaad sprake van een toename van diefstallen uit schuren, stallen, weilanden en van erven van agrarische bedrijven?
Diefstallen bij agrarische bedrijven worden niet apart geregistreerd in de registratiesystemen van de politie. Dit geldt ook voor sectoren zoals de bouw. Ik kan derhalve niet aangeven of er landelijk sprake is van een toename van dergelijke diefstallen.
In hoeverre speelt deze problematiek ook in andere sectoren, zoals de bouw?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete acties onderneemt de politie in Oost-Nederland en andere grensregio’s om deze diefstallen tegen te gaan?
Door de politie in Oost-Nederland worden indien nodig aanvullende maatregelen genomen, zoals extra surveillance, posten ten behoeve van aanhoudingen op heterdaad en bijzondere aandacht bij verkeers- en andere controles. Verder wordt, waar nodig, samengewerkt met gemeenten, land- en tuinbouworganisaties, Douane en beveiligingsbedrijven, maar ook met de Duitse instanties.
Binnen het gebied van de politie-eenheid Limburg loopt vanaf medio 2013 een project tegen diefstallen in de agrarische sector. Het project loopt door in 2014, waarbij nadrukkelijk contact en medewerking gezocht wordt met verzekeraars, met als doel om preventieve maatregelen door agrariërs te stimuleren.
In hoeverre deelt u de analyse dat er sprake is van criminaliteit van bendes uit Oost-Europa? Op welke wijze vindt er samenwerking plaats met autoriteiten van de bronlanden van de problematiek van rondtrekkende bendes?
Bent u bekend met het rapport over Mobiel banditisme, waarin wordt gesignaleerd dat bepaalde groepen juist naar Nederland uitwijken vanwege de repressieve maatregelen die elders in West-Europa worden doorgevoerd?2 Kunt u meer inzicht verschaffen in de maatregelen die in onze buurlanden tegen dit fenomeen worden genomen, die hier in Nederland blijkbaar niet of minder genomen zijn?
In hoeverre wordt er door de Nederlandse politie specifieke kennis over de bronlanden van de problematiek en de criminele netwerken vergaard om de problemen bij de bron aan te pakken?
In hoeverre vindt er samenwerking plaats met handelaren in Nederland en landen in Oost-Europa om heling van in Nederland gestolen goederen uit de landbouw en andere sectoren (zoals de bouw) zoveel mogelijk tegen te gaan?
Grote tariefsverhogingen voor de gebonden klanten bij stadsverwarmingsnetten |
|
Paulus Jansen |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de exorbitante verhoging van de tarieven voor stadsverwarming per 1 januari 2014, met name voor vastrecht, warmtewisselaars en dergelijke, in verschillende regio’s waaronder Heerlen, Purmerend, Tilburg en Leiden?1
De Warmtewet is op 1 januari jl. in werking getreden. Het betreft een markt die tot dat moment niet was gereguleerd en waarop het toezicht ontbrak. De inwerkingtreding van de wet betekent dan ook een grote verandering voor de betrokken partijen. Concreet betekent het dat warmtebedrijven bezig zijn om de bedrijfshuishouding aan de wet aan te passen en communicatie-uitingen doen richting hun afnemers over de wet, nieuwe tarieven etc. Afnemers krijgen nieuwe informatie. Daarnaast krijgen ze te maken met nota’s die er anders uitzien en die in sommige gevallen lager en in andere gevallen hoger uitvallen.
Of de nota hoger of lager uitvalt, hangt onder andere af van de situatie voorafgaand aan de Warmtewet. Daarnaast hangt het af van de verhouding tussen de verschillende kostenposten. Artikel 2 van de Warmtewet bepaalt welke posten in rekening mogen worden gebracht bij de verbruiker:
Wanneer warmteleveranciers tarieven hanteren die boven de maximumprijs liggen, dan kunnen afnemers hierover een klacht indienen. Men kan zich hiervoor wenden tot de leverancier, de geschillencommissie of de ACM.
Ten slotte is relevant om op te merken dat de maximumprijs in de Warmtewet een prijsplafond is. De Warmtewet geeft aanleiding om de tariefsystematiek aan te passen waardoor er verschuivingen tussen posten kunnen plaatsvinden, maar de wet geeft geen aanleiding om de tarieven te verhogen. Warmteleveranciers zouden namelijk onder het prijsplafond kunnen blijven, bijvoorbeeld omdat zij in het verleden afspraken hebben gemaakt met gemeenten over de warmtetarieven. Warmteleveranciers hebben daarnaast een verantwoordelijkheid in de informatievoorziening richting de afnemer, het beantwoorden van vragen en de afhandeling van klachten.
Onderschrijft u dat de Warmtewet als doel heeft om gebonden gebruikers beter te beschermen tegen misbruik van monopolie, niet om tariefsverhogingen te faciliteren? Wilt u uw antwoord motiveren?
Het doel van de Warmtewet is consumentenbescherming, enerzijds door middel van een tariefregulering en anderzijds door het bieden van leveringszekerheid. De tariefregulering is gebaseerd op het NMDA principe. Voor dit principe is lang geleden gekozen, toen de Warmtewet nog een initiatiefwet was van de Tweede Kamer, en dit is bij de behandeling van de Warmtewet in 2013 opnieuw bevestigd. Daarom omvat de Warmtewet een tariefregulering met een maximumprijs zodat afnemers de zekerheid hebben niet meer te betalen dan in de gassituatie. Het zo zuiver mogelijk uitwerken van het NMDA-principe is het belangrijkste uitgangspunt geweest bij de bepaling van de maximumprijs.
Het uitgangspunt is dus niet geweest dat de warmtetarieven zouden moeten stijgen of dalen, maar dat warmteklanten niet meer betalen dan in de gassituatie. Dit kan in praktijk betekenen dat voor sommige afnemers de tarieven zullen dalen en voor sommige dat deze zullen stijgen. In het geval er sprake is van een stijging, soms alleen ten aanzien van bepaalde posten op de rekening, kan dit leiden tot vragen. Deze vragen richten zich in het algemeen echter niet op het uitgangspunt NMDA, maar op de uitkomst hiervan. Hiermee wordt feitelijk gesteld dat men minder wil betalen dan in de gassituatie. Daarmee zouden we afstappen van het NMDA-principe.
Kunt u een overzicht geven van de tarieven (variabele kosten, vastrecht, vergoedingen voor specifieke toestellen, eenmalige aansluitkosten) van de drie grootste leveranciers (Essent, NUON en Eneco) per 1-1-2013 en 1-1-2014, waaruit blijkt hoe de tarieven zich ontwikkeld hebben?
Omdat het een markt betreft die hiervoor ongereguleerd was, is er geen inzicht in de tarieven die voor de inwerkingtreding van de wet werden gehanteerd. Die tarieven verschilden per individueel net en waren soms afhankelijk van afspraken tussen gemeenten en bedrijven.
Ook de ACM heeft geen informatie over de tarieven voor de inwerkingtreding van de wet. Op basis van de informatiebevoegdheid in de wet en naar aanleiding van vragen en klachten heeft de ACM onlangs brieven met vragen aan een aantal warmteleveranciers gestuurd om het inzicht op dit punt te vergroten.
Sinds 1 januari moeten de tarieven gebaseerd zijn op de warmteregelgeving. De formule voor de maximumprijs is bepaald in het Warmtebesluit. De ACM heeft op basis hiervan in december vorig jaar de maximumprijs voor dit jaar vastgesteld. De vastgestelde maximumprijs bedraagt 254 euro vaste kosten plus 24,03 euro per GJ verbruik (incl. BTW). Daarnaast mogen redelijke kosten voor het ter beschikking stellen van een warmtewisselaar en meetkosten van 24,54 euro (incl. BTW) in rekening worden gebracht.
Is het toegestaan om bewoners van nieuwbouwwijken naast eenmalige aansluitkosten en vastrecht ook nog een jaarlijkse «aansluitbijdrage» in rekening te brengen, zoals Essent doet in Meerhoven (Veldhoven) en Reeshof (Tilburg)?
De Warmtewet bevat geen regulering voor de eenmalige aansluitbijdrage, die wordt bepaald bij de aanleg van een nieuw warmtenet. Reden hiervoor is dat de hoogte van deze bijdrage het resultaat is van een onderhandeling tussen de projectontwikkelaar en de warmteleverancier, waarbij vaak ook de gemeente is betrokken. Na onderhandeling berekent de projectontwikkelaar de bijdrage in het algemeen door in de woningprijs.
De Warmtewet reguleert wel de eenmalige aansluitbijdrage van een nieuwe aansluiting op een bestaand warmtenet. Bovendien bepaalt de Warmtewet welke kosten maximaal aan klanten mogen worden doorberekend. Dit betekent dat een warmteleverancier, naast de eenmalige aansluitbijdrage, alleen de maximumprijs, de kosten voor het ter beschikking stellen van een warmtewisselaar en het tarief voor het meten van het warmteverbruik in rekening mag brengen. Wanneer een warmteleverancier meer in rekening brengt, kan hierover een klacht worden ingediend.
In de gemeenten Tilburg en Veldhoven bestaat een geschil over de aansluitbijdrage. Dit geschil liep overigens al voordat de Warmtewet in werking was getreden. Over dit conflict heeft een gesprek plaats gevonden tussen Essent, de wethouder van de gemeente Tilburg en vertegenwoordigers van de wijk Reeshof. Ik sta in contact met Essent en de afnemers over de afwikkeling van dit vraagstuk.
Onderschrijft u de analyse dat de warmteleveranciers de landelijke plafondtarieven misbruiken om lagere tarieven tot dit plafond te verhogen? Wilt u uw antwoord motiveren?
Van misbruik is alleen sprake indien de warmteleveranciers zich niet houden aan de maximumprijs of andere onderdelen van de wet. In dat geval is de leverancier in overtreding en kan een klacht worden ingediend bij de warmteleverancier, de ACM of de geschillencommissie. Binnen de wet is het wel mogelijk dat leveranciers bepaalde tarieven verhogen en andere verlagen, bijvoorbeeld om overal dezelfde prijs te gaan hanteren.
Zoals eerder aangegeven kan bovendien alleen met zekerheid iets worden gezegd over de rekening van een individuele afnemer wanneer ook zijn verbruik bekend is, omdat de maximumprijs een variabele component kent.
Kan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) tariefverhogingen, behalve aan de landelijke plafonds, nog op enige wijze toetsen aan eisen van redelijkheid? Zo nee:
Over wat redelijk wordt geacht ten aanzien van warmtetarieven is uitgebreid gediscussieerd tijdens de totstandkoming van de Warmtewet en aanvullende regelgeving. Dit was een lang proces, dat ongeveer tien jaar heeft geduurd. Eén van de zaken die al die tijd het uitgangspunt is geweest, is het NMDA-principe. Ik ben dus niet voornemens een andere vorm van toetsing op de tarieven in te voeren dan de maximumprijs gebaseerd op het NMDA-principe.
Ten aanzien van de beoordeling van de redelijkheid is het daarnaast relevant dat de Warmtewet, naast de maximumprijs, tevens voorziet in een monitor op het rendement van warmteleveranciers. De ACM zal de eerste monitor verrichten over het 2014 en zal hierover dus in 2015 gegevens beschikbaar hebben.
Ziet u mogelijkheden om excessieve tariefverhogingen (spoedig) terug te draaien?
Indien de leverancier een hogere prijs dan de maximumprijs hanteert, kunnen afnemers een klacht indienen en wordt de prijs van rechtswege gesteld op de maximumprijs. Hetzelfde geldt voor de situatie dat een leverancier meer posten in rekening brengt dan toegestaan of een meer dan redelijke prijs vraagt voor het ter beschikking stellen van een warmtewisselaar.
Bent u bereid om de kostenontwikkeling voor gebonden gebruikers van stadsverwarming en blokverwarming intensiever te monitoren en de Kamer daarover frequenter te informeren, totdat het principe «niet-meer-dan-anders» aantoonbaar gerespecteerd wordt?
Nu de Warmtewet er is en de ACM hierop toezicht houdt, is er meer inzicht in de warmtetarieven. De ACM stelt immers jaarlijks de maximumprijs vast en maakt die openbaar.
Een zuivere uitwerking van het NMDA-principe is het uitgangspunt geweest bij de bepaling van de maximumprijsformule. Zoals aangegeven bij vraag 2 betekent het respecteren van dit principe echter niet dat warmtetarieven voor iedereen lager worden. Het uitgangspunt van dit principe is immers niet of warmtetarieven moeten stijgen of dalen, maar dat warmteklanten niet meer betalen dan in de gassituatie.
Om het NMDA-principe te blijven respecteren, worden bovendien de parameters voor het vaststellen van de maximumprijs gemonitord. De maximumprijs wordt jaarlijks vastgesteld door de ACM op basis van een aantal parameters. Omdat markt- en technologische ontwikkelingen van invloed kunnen zijn op de hoogte van de parameters, is er bewust voor gekozen deze vast te leggen in een ministeriële regeling en te laten monitoren door het Warmte Expertise Centrum van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Komend jaar zal dit centrum deze monitor uitvoeren. Indien de monitoring daar aanleiding toe geeft dan zullen de gehanteerde parameters in de regeling worden aangepast.
Het bericht ‘Komende acht jaar tekort woningen voor ouderen en gehandicapten’ |
|
Mona Keijzer (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Komende acht jaar tekort woningen voor ouderen en gehandicapten»?1
Ja
Deelt u de conclusie dat de benodigde aanpassingen van woningen op het bordje zullen komen van de gemeenten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
Het is allereerst de verantwoordelijkheid van mensen zelf om zich voor te bereiden op de toekomst met beperkingen, ook in hun woning. Daarnaast hebben woningcorporaties een rol om zorg te dragen voor geschikte woonruimte voor hun huurders.
Gemeenten zullen bij aanvaarding van het wetsvoorstel Wmo 2015 gehouden zijn beleid te maken ter ondersteuning van mensen die niet volledig zelf kunnen voorzien in hun zelfredzaamheid en participatie. Wanneer iemand onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, zal de gemeente een (individuele) maatwerkvoorziening verstrekken. Een dergelijke maatwerkvoorziening kan bestaan uit diensten, hulpmiddelen en ook woningaanpassingen, als bijdrage aan het verbeteren of het in stand houden van zelfredzaamheid en participatie.
Is met de stijging van deze kosten in het kader van de uitvoering van de Wmo rekening gehouden bij de vaststelling van de bezuiniging die opgelegd gaat worden aan gemeenten? Zo ja, wilt u daar uiterlijk 17 februari 2014 inzage in verschaffen, in verband met het uitbrengen van verslag over het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Kamerstukken 33 841)? Zo nee, zijn gemeenten zich bewust van de stijgende kosten voor woningaanpassingen?
Het uitgangspunt is dat gemeenten bij rijksbeleid dat leidt tot nieuwe verantwoordelijkheden en taken hiertoe de toereikende instrumenten en middelen ontvangen. Vanaf 2015 krijgen gemeenten aanvullende middelen voor de extra taken waarvoor zij verantwoordelijkheid gaan dragen. De verwachting is dat met deze middelen, het wetsvoorstel Wmo 2015 en de nog uit te werken eigen bijdragesystematiek, de gemeenten in staat zijn hun ingezetenen met een ondersteuningsbehoefte waar nodig een passende voorziening aan te bieden. In dit verband merk ik op dat ik de Algemene Rekenkamer heb verzocht een toets te doen op de wijze van berekening van het budget voor de nieuwe Wmo (en de Jeugdwet).
Deelt u de verwachting dat gemeenten terughoudend zullen zijn met het verlenen van toestemming voor woningaanpassingen?
Het wetsvoorstel Wmo 2015 bevat bepalingen die waarborgen dat in die situaties waarin na onderzoek blijkt dat een individuele (maatwerk)voorziening, als bijdrage in de zelfredzaamheid van mensen, noodzakelijk is, deze voorziening door de gemeente ook geleverd wordt. Dit betreft ook woningaanpassingen.
Gaat u het halen om, zoals de Kamer bij motie Knops/Keijzer (Kamerstuk 32 847 nr. 104) heeft gevraagd, voor 1 april 2014 te komen met een inventarisatie van de risico’s en knelpunten voor de vastgoedpositie van zorginstellingen als gevolg van de decentralisaties en de extramuralisering, zoals bijvoorbeeld weergegeven in de transitieagenda van koepelorganisatie Actiz, en de Kamer daarover voor 1 april 2014 te informeren?
De in de motie Knops/Keijzer gevraagde reactie zal worden betrokken in de brief over Wonen en Zorg die ik samen met de minister voor Wonen en Rijksdienst schrijf mede naar aanleiding van het recente advies van de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur2. Ik verwacht uw Kamer begin april te informeren.
Wat is het antwoord dat u gaat geven aan al de mensen die straks niet in staat zullen zijn een geschikte, betaalbare woning te vinden?
Het streven is er op gericht om te investeren in de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Het is niet zo dat de gehele groep mensen die het aangaat wil of moet verhuizen. Zij zullen worden ondersteund om zo lang mogelijk in de eigen woning te kunnen blijven, waar nodig en mogelijk na aanpassing van die woning. Daar waar dat niet mogelijk is zullen mensen met hulp van onder meer woningcorporaties en gemeenten bezien op welke wijze verhuizing naar een meer geschikte woning kan plaatsvinden.
Het plan van het Zweedse verpakkingsbedrijf Tetra Pak om zijn fabriek in Moerdijk eind dit jaar te sluiten |
|
Mariëtte Hamer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van de onverwachte aankondiging van Tetra Pak om zijn fabriek in Moerdijk eind dit jaar te sluiten, waardoor ongeveer 215 banen verloren zullen gaan?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de aangekondigde sluiting van Tetra Pak Moerdijk en het voornemen de productie naar Oost-Europa te verplaatsen, terwijl in 2013 nog uitstekende resultaten zijn behaald en werknemers een bonus hebben gekregen?2
Aan het voornemen voor sluiting van de fabriek ligt een bedrijfseconomische afweging ten grondslag. Volgens het bedrijf is sprake van een afnemende vraag naar drankenkartons in Centraal- en Noord- Europa door een veranderd consumptiepatroon. Van de beschikbare capaciteit in Moerdijk is op dit moment slechts 1/3 deel in gebruik. Daarnaast heeft Tetrapak een nieuwe printtechnologie ontwikkeld die het mogelijk maakt de relatief dure «offset» technologie (die in de fabriek in Moerdijk wordt gebruikt) te vervangen. De omzetting naar de nieuwe printtechnologie zou volgens Tetra Pak voor de fabriek in Moerdijk gepaard gaan met forse (niet rendabele) investeringen omdat hier de bestaande offset technologie volledig vervangen moet worden. Dit heeft geleid tot het voornemen de productie van Moerdijk over te brengen naar 3 andere fabrieken in Spanje, Duitsland en Servië waar de kosten om de fabrieken aan de nieuwe technologie aan te passen, fors lager zouden zijn.
Het voornemen om de fabriek in Moerdijk te sluiten houdt volgens het bedrijf op geen enkele wijze verband met de inzet en kwaliteit van het hoog gekwalificeerd personeel dat in de fabriek werkt.
Welke mogelijkheden staan u ter beschikking om het voor bedrijven aantrekkelijk te maken om te investeren in nieuwe technologie in Nederlandse fabrieken, waardoor het voor een bedrijf als Tetra Pak ook aantrekkelijker wordt om productie in Nederland te handhaven?
Innovatie is essentieel om de economie in Nederland te versterken. Niet de technologie van vandaag, maar de technologie van morgen en overmorgen bepaalt immers ons toekomstige verdienvermogen. Via inzet van diverse instrumenten op de hele keten van onderzoek tot innovatie en valorisatie versterken we de economie. Het bedrijvenbeleid schept de randvoorwaarden voor ondernemers om te ondernemen, investeren en innoveren. Naast innovatie is dit beleid gericht op het verminderen van regeldruk, goed opgeleide mensen, een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt (Techniekpact) en beschikbaarheid van het juiste kapitaal.
Naast de subsidies die de Europese Commissie kan geven zijn er diverse subsidie-instrumenten van het Ministerie van Economisch Zaken. Ik noem de fiscale Wet bevordering Speur en Ontwikkelingswerk (WBSO), de Innovatiebox en het Innovatiekrediet die de risico’s van innovatie kunnen reduceren. Ook kan nog een beroep worden gedaan op de milieu investeringsaftrek en de energie investeringsaftrek en de financieringsinstrumenten Garantieregeling Ondernemersfinanciering (GO) en de regeling Groeifaciliteit (GF). Stimuleringsinstrumenten kunnen ontwikkelingen in gang zetten en versnellen.
In de afweging die ondernemingen maken over waar zij gaan produceren is investeren in nieuwe technologieën slechts één factor. Voor Tetra Pak heeft dat helaas geleid tot verplaatsing van de productie.
Ziet u mogelijkheden om vakbonden en de ondernemingsraad te ondersteunen in de zoektocht naar alternatieven, waardoor sluiting van de fabriek mogelijk voorkomen kan worden en werkgelegenheid behouden kan blijven?
Het voornemen om de fabriek in Moerdijk eind 2014 te sluiten is gebaseerd op bedrijfsmatige- en strategische keuzes. Daar kan de overheid niet in treden. Van belang is dat de personele consequenties van deze keuzes aandacht en inzet van het huidige management krijgen. Het is aan de vakbonden en de ondernemingsraad om de belangen van de betrokken werknemers daarbij te behartigen.
Ik zie het als een constructieve actie dat het management van Tetra Pak zich inzet om alle medewerkers die hun baan verliezen te ondersteunen met een Sociaal Plan. Tevens vinden er vanuit Tetra Pak gesprekken plaats met andere bedrijven waarbij op dit moment belangstelling is om werknemers over te nemen. Met de ondersteuning die geboden wordt vanuit het op te stellen Sociaal Plan is het de intentie van het bedrijf om de medewerkers zo goed mogelijk te begeleiden naar een nieuwe baan.
Problemen met de JSF |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van het Pentagon, waaruit blijkt dat er grote problemen zijn met het onderhoud, de software en de betrouwbaarheid van de Joint Strike Fighter (JSF)?1
De ontwikkelings- en testfase die nu gaande is, is bedoeld om technische onvolkomenheden te vinden en te corrigeren. Er resteren de komende tijd nog grote uitdagingen, in het bijzonder de tijdige ontwikkeling, integratie en de oplevering van de software. Het jaarlijkse rapport van DOT&E maakt dat wederom duidelijk. Het rapport bevat veel gedetailleerde (technische) informatie over de voortgang van de ontwikkeling van de F-35, maar brengt geen grote, nieuwe problemen aan het licht. Het rapport meldt weliswaar knelpunten en achterblijvende resultaten, maar het gaat veelal om punten die ook in vorige jaren al waren onderkend en waarvoor het Joint Program Office (JPO) maatregelen heeft getroffen. Er zijn volgens het JPO op dit moment geen onoverkomelijke problemen en er is geen noodzaak de planning aan te passen, ook niet die van de operationele testfase. Uitgaande van de levering van Nederlandse toestellen vanaf 2019, wordt verwacht dat die toestellen direct met de Block 3 software kunnen worden uitgerust. De beoogde Nederlandse datum van 2021, voor een eerste operationele eenheid (IOC), ligt voldoende ver in de toekomst om de effecten van een mogelijke vertraging op te kunnen vangen. Defensie volgt de ontwikkelingen nauwlettend. In de komende jaarrapportage zal ik u opnieuw informeren over de stand van zaken van het F-35 programma. De uitkomsten van het onderzoek van de DOT&E hebben op dit moment geen gevolgen voor de twee Nederlandse testtoestellen, noch voor de opleiding van het Nederlandse personeel. Ik acht het van grote waarde dat een onafhankelijke autoriteit het testprogramma kritisch volgt. Dit houdt het JPO scherp en komt daarmee de kwaliteit van het F-35 toestel ten goede. Het is dan ook in het belang van alle partnerlanden. Op 7 februari jl. heb ik u mijn reactie op het rapport gezonden (Kamerstuk 26 488, nr. 339).
Is de JSF kwetsbaar voor «raketinslagen en onweer» en zitten er fouten in de software die reeds geleverd is? Hoe oordeelt u over de in het rapport genoemde problemen?
Het betreft een eerder geconstateerde tekortkoming aan een systeem dat brandstofdampen in de brandstoftanks moet verdrijven. Dit systeem is inmiddels verbeterd en wordt dit jaar getest. Zoals eerder gemeld is de F-35 daarom nog niet gecertificeerd voor vluchten in de nabijheid van onweer (Kamerstuk 26 488, nr. 309).
De F-35 is moeilijk te detecteren vanwege de stealtheigenschappen en beschikt over systemen voor elektronische oorlogsvoering die raketten kunnen misleiden. In het verleden heeft de DOT&E de aanbeveling gedaan componenten aan het toestel toe te voegen die de kwetsbaarheid voor een raketinslag verder kunnen reduceren. Voor het A-type van de F-35 is dat een afsluitklep in een systeem dat een brandbare vloeistof bevat. Het JPO heeft deze aanbeveling beoordeeld, maar neemt deze niet over omdat uit het onderzoek is gebleken dit slechts tot een marginale afname van de kwetsbaarheid zou leiden.
De software is in ontwikkeling en nog niet foutloos. De software wordt getest om gebreken op te sporen en te verhelpen. Dit is een regulier proces en normaal in deze fase van een ontwikkelingsprogramma. De correctie van gebreken kost echter wel extra tijd en de DOT&E wijst er op dat de tijdige ontwikkeling, integratie en oplevering van software een grote uitdaging blijft. Ook het JPO onderkent dit en het JPO heeft reeds maatregelen genomen om verdere vertragingen te voorkomen.
Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wordt uw personeel, dat betrokken is bij de JSF, door de Amerikanen voldoende op de hoogte gehouden van de problemen? Zo nee, vindt u dat aanvaardbaar?
Ja. Interne rapportages van het JPO over de voortgang van het programma en de status van de geconstateerde problemen en de oplossingen daarvan zijn toegankelijk voor Nederlands defensiepersoneel dat direct betrokken is bij het F-35 programma.
Is het waar dat de problemen een vertraging van 13 maanden veroorzaken in de planning?
Bij de beproevingen van de Block 2B software moesten diverse testen opnieuw worden uitgevoerd nadat geconstateerde gebreken waren verholpen. Daardoor is een achterstand ontstaan. Op grond van historische gegevens over extra benodigde softwaretesten schat DOT&E dat zeven tot dertien maanden extra tijd nodig kan zijn. Het JPO heeft echter al maatregelen getroffen om te voorkomen dat de voorziene oplevering van de Block 2Bsoftware niet wordt gehaald. Het JPO stelt dat de Block 2B software in oktober 2014 wordt opgeleverd, zodat in 2015 het Amerikaanse Marine Corps een eerste operationele F-35 eenheid operationeel kan inzetten.
Wat voor gevolgen heeft deze vertraging voor uw eigen planning rond de aanschaf van de JSF?
Uitgaande van de levering van Nederlandse toestellen vanaf 2019, wordt verwacht dat die toestellen direct met de Block 3 software kunnen worden uitgerust. Het jaar 2021, waarin een eerste Nederlandse eenheid operationeel moet worden (IOC), ligt voldoende ver in de toekomst om een mogelijke vertraging te kunnen opvangen. Defensie volgt de ontwikkelingen nauwlettend.
Geven de problemen en vertragingen aanleiding tot een heroverweging van uw planning rond de JSF? Zo nee, hoeveel moet er nog meer misgaan voordat u wel overgaat tot heroverweging?
Mochten zich grote veranderingen voordoen in de aspecten product, tijd of geld, die zelfs de marges in het projectbudget overstijgen, dan zal er een heroverweging plaatsvinden binnen de afgebakende financiële kaders. Daarom is geen sprake van een heroverweging.
Zie tevens het antwoord op vraag 5.
Hoe kunt u «niet erg geschrokken» zijn van een rapport dat u nog niet heeft gelezen? Is het niet professioneler om pas commentaar op een rapport te geven nadat u het heeft gelezen?2
Het JPO heeft voorinzage in het rapport gehad en heeft Defensie daarover tijdig geïnformeerd. Op grond daarvan kon ik inschatten dat het rapport geen belangrijke nieuwe problemen zou bevatten.
Wanneer gaat u het rapport lezen, zodat u een onderbouwde reactie aan de Kamer kunt sturen?
Op 7 februari jl. heb ik een reactie aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 26 488, nr. 339).
Het bericht dat patiënten die het slachtoffer zijn geworden van schade door medisch handelen met lege handen staan na het faillissement van een ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat patiënten die het slachtoffer zijn geworden van schade door medisch handelen met lege handen staan na het faillissement van een ziekenhuis?1
Ik heb kennis genomen van de problemen van patiënten die bij het Ruwaard van Putten nog schadeclaims in wilden dienen na het faillissement. Ik vind het vervelend voor deze patiënten dat zij in deze situatie terecht zijn gekomen, zij weten immers niet waar zij aan toe zijn.
Donderdag 9 januari 2014 hebben de curatoren bekend gemaakt een kort geding aan te spannen tegen MediRisk. Dit kort geding heeft 28 januari 2014 gediend bij Rechtbank Midden-Nederland. Op 12 februari jl. heeft de rechtbank uitspraak gedaan. Deze is echter nog niet onherroepelijk, het is mogelijk dat één van de partijen hoger beroep instelt. Ik vind het derhalve niet opportuun om een inhoudelijk oordeel te geven over deze zaak. De uitspraak heeft immers gevolgen voor de positie van deze patiënten en of de verzekeraar al dan niet over dient te gaan tot het behandelen van deze claims, evenals het eventuele uitkeren van deze claims.
Wat vindt u ervan dat claims die zijn ingediend na het faillissement van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis niet door verzekeraar Medirisk in behandeling worden genomen? Klopt dit wettelijk? Hoe zit dit precies? Handelt Medirisk in strijd met de GOMA (Gedragscode Openheid medische incidenten; betere afwikkeling Medische Aansprakelijkheid)?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat elf patiënten van het Ruwaard van Putten Ziekenhuis hierdoor gedupeerd zijn? Kunt u een beschrijving geven van de aard van deze klachten?
Op dit moment heeft MediRisk nog 39 claims van patiënten en nabestaanden in behandeling die voor 1 juli 2013 zijn gemeld bij het ziekenhuis. Daarna zijn er bij het ziekenhuis 11 claims ingediend. Zes daarvan zijn gemeld bij MediRisk.
De aard van deze klachten is mij niet bekend. Het gaat om medisch inhoudelijke informatie.
Vindt u het acceptabel dat deze patiënten nu mogelijk een claim moeten leggen op de boedel, waardoor zij een lange procedure moeten doorlopen en de kans zeer klein is dat hun schade wordt vergoed? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel Nederlandse ziekenhuizen hebben een polis afgesloten die na een faillissement niet uitkeert? Kunt u een opsomming geven van deze ziekenhuizen?
Het is mij onbekend welke ziekenhuizen welke polis hebben afgesloten. Er heeft zich nooit eerder een soortgelijke casus voorgedaan. De definitieve uitspraak van de rechter zal weergeven of de verzekeraar al dan niet over dient te gaan tot het behandelen van deze claims op basis van de polisvoorwaarden.
Vindt u dat u een bijzondere verantwoordelijkheid heeft ten opzichte van de gedupeerde patiënten, gezien het gegeven dat u het Ruwaard van Putten Ziekenhuis niet te hulp wenste te schieten, en gezien uw eerdere uitspraak – ook in relatie tot deze casus – dat het voor mensen «eenvoudiger» en «laagdrempeliger» moet worden om hun recht te halen?3
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat verzekeraar Medirisk deze patiënten bij een gegronde claim een schadevergoeding moet uitkeren? Wat gaat u doen om dat te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kunt u garanderen dat deze situatie bij een nieuw faillissement van een ziekenhuis niet weer voorkomt? Betekent dit dat u er in de toekomst niet weer voor kiest een ziekenhuis failliet te laten gaan?
Het is nog niet zeker of MediRisk of een andere verzekeraar de claims niet in behandeling neemt. Dit is afhankelijk van de uitspraak van de rechter. Het is niet aan mij een dergelijke situatie al dan niet te voorkomen.
In reactie op het gedeelte van uw vraag dat ziet op faillissementen is mijn reactie dat in het Nederlandse zorgstelsel de verantwoordelijkheid voor de zorg primair bij private partijen (zorgaanbieders en zorgverzekeraars) ligt en niet bij de overheid. Ziekenhuizen die hun zaken niet op orde hebben, kunnen failliet gaan. De overheid garandeert de beschikbaarheid van cruciale zorg.
Heeft een overnemende partij, zoals in dit geval het VanWeel-Bethesda Ziekenhuis, het Ikazia Ziekenhuis en het Maasstad Ziekenhuis, de plicht om de claims van patiënten ordentelijk af te handelen, en Medirisk de opdracht te geven de claims normaal te behandelen? Zo neen, hoe kan dan wettelijk worden geborgd dat patiënten met een medische letselschadeclaim bij een faillissement hun rechten niet verliezen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat opleidingen verpleging razend populair zijn |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Opleidingen verpleging nu razend populair»?1
Het is goed om te constateren dat zoveel aankomende studenten de opleiding tot verpleegkundige op hbo-niveau willen volgen. Daarbij willen we benadrukken dat kwalitatief goede stages een onmisbaar onderdeel zijn in de opleiding.
Wat is uw verklaring voor de enorme belangstelling voor de studie HBO-verpleegkundige, terwijl aan de andere kant duizenden ontslagen vallen in de zorgsector? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat heeft enerzijds te maken te maken met de economische crisis, in economisch mindere tijden zijn zorgberoepen populairder. Anderzijds zien we dat door de vergrijzing in de toekomst veel zorgprofessionals nodig zijn, ondanks de tijdelijke terugval waarmee we nu te maken hebben.
Kunt u aangeven hoe groot de groei is van zorgopleidingen niveau 1 t/m 4 in vergelijking tot de opleiding HBO-verpleegkundige? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Daartoe ben ik bereid. Het aantal studenten dat een zorgopleiding volgt in het middelbaar beroepsonderwijs (niveau 1 t/m2 is de afgelopen vijf jaar, van studiejaar 2007–2008 tot en met studiejaar 2011–2012, in totaal met 4,1% gegroeid.
Het aantal studenten dat aan een hogeschool de opleiding verpleegkunde volgt is sinds het studiejaar 2009–2010 tot het studiejaar 2013–2014 gestegen met 39%.
Maakt u zich ook zorgen over het tekort aan stageplaatsen? Kunt u een overzicht sturen van het tekort per zorgopleiding en per regio? Zo nee, waarom niet?
De tekorten aan stageplaatsen verschillen per hogeschool. We begrijpen van de hogescholen dat er voor het studiejaar 2013–2014 oplossingen zijn gevonden met betrekking tot de stageplaatsen. Tijdelijke oplossingen zijn ondermeer gevonden in het vervangen van stages door binnenschools onderwijs. De hbo-verpleegkunde opleidingen hebben daar samen met de zorginstellingen veel energie in gestoken. Door de groei van de instroom van studenten is er tevens een groei in de vraag naar stageplaatsen.
VWS en OCW plannen een afspraak met de vertegenwoordiging van de hbo-verpleegkunde opleidingen, waarin onder meer de situatie rond de stageplaatsen voor het komende studiejaar aan de orde komt. We bespreken in dit overleg tevens de mogelijkheden van een overzicht van mogelijke tekorten aan stageplaatsen voor de hbo-verpleegkunde opleiding per onderwijsinstelling.
Wat is de reden dat er een tekort aan stageplaatsen is?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen, waarin u aangeeft dat zorginstellingen meer stageplaatsen aanbieden en dat u geen noodzaak zag voor additionele maatregelen? Hoe verklaart u dat zorginstellingen minder plek hebben voor stageplaatsen? Bent u bereid nu wel maatregelen te treffen om de tekorten aan stageplaatsen aan te pakken? Zo nee, waarom niet?2
We herinneren ons de beantwoording van de eerdere Kamervragen en verwijzen voor de beantwoording van de vraag 6 naar het antwoord op vraag 4 en 5.
Vindt u het verstandig om nu de toestroom van mensen in zorgopleidingen te verminderen, terwijl straks veel mensen nodig zijn?
De instroom aan studenten in de hbo-v opleiding wordt niet verminderd. Er is nog steeds sprake van een groei aan instromende studenten.
Wat is de vervangingsvraag voor verpleegkundigen in de toekomst? Leiden we voldoende verpleegkundigen op, om te voorkomen dat we met personeelstekorten komen te zitten?
De vervangingsvraag zal de komende jaren oplopen van 3000 in 2014 tot 3300 in 2017. De hogescholen in Nederland leiden voor deze vervangingsvraag voldoende verpleegkundigen op.
Vindt u het acceptabel dat vijftien van de zeventien hogescholen een numerus fixus instelt voor de opleiding HBO-verpleegkundige? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Als een onderwijsinstelling het aantal opleidingsplaatsen beperkt, kan daarmee worden ingespeeld op de verwachte regionale vraag naar verpleegkundigen in de toekomst en daarmee ook naar het aantal (te verwachten) stageplaatsen. Wij vinden dit acceptabel. De loting is met de wet «kwaliteit in verscheidenheid» helemaal afgeschaft en vervangen door een decentraal selectiesysteem dat de onderwijsinstellingen zelf kunnen vormgeven. Toelating tot een opleiding vindt – waarschijnlijk met ingang van het studiejaar 2016–2017 – plaats op basis van selectie, waarbij resultaten, motivatie en kwaliteiten van belang zijn.
Hoe verhoudt dit zich tot de eerdere lijn van het kabinet om de numerus fixus af te schaffen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Voor de fixus-opleidingen in het hoger onderwijs is er sprake van 100% loting, 100% decentrale selectie of een combinatie van beide. In de Wet «kwaliteit in verscheidenheid» is geregeld dat de loting wordt afgeschaft. Deze nieuwe situatie zal waarschijnlijk in werking treden met ingang van studiejaar 2016–2017.
Het bericht dat geneesmiddelen van fabrikant Ranbaxy in opspraak zijn, maar in Nederland nog steeds als preferent middel worden voorgeschreven |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat geneesmiddelen van fabrikant Ranbaxy in opspraak zijn, maar in Nederland nog steeds als preferent middel worden voorgeschreven?1
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft op basis van bevindingen van de Food and Drug Administration (FDA) in januari 2014 besloten tot het weren van grondstoffen uit de fabriek van Ranbaxy in Toansa en geneesmiddelen die gemaakt zijn met grondstoffen uit de fabriek van Ranbaxy in Toansa. Hierbij is het van belang om het onderscheid te maken tussen Ranbaxy als geneesmiddelen-fabrikant en de fabriek in Toansa waar het hier om gaat. De maatregel van de IGZ is een voorzorgsmaatregel, geen risicomaatregel. Er is geen risico voor de volksgezondheid bij het gebruik van betreffende geneesmiddelen. De geneesmiddelen gemaakt met grondstoffen uit Toansa die al in Nederland op de markt zijn, kunnen net als in de VS gewoon worden afgeleverd.
Waarom mogen geneesmiddelen van Ranbaxy in de Verenigde Staten niet meer worden verkocht, maar zag de Nederlandse Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) aanvankelijk geen redenen om (de) middelen van Ranbaxy van de markt te halen? Hoe beoordeelt u het handelen van de Amerikaanse autoriteiten? Trekken zij volgens u een verkeerde conclusie?
Er lijkt in bovenstaande vraag een aantal cases door elkaar te spelen. Er zijn enerzijds middelen van Ranbaxy die in de VS niet meer mogen worden verkocht, deze zijn afkomstig van drie andere fabrieken van Ranbaxy. Deze fabrieken zijn in de afgelopen jaren regelmatig door Europese inspectiediensten geïnspecteerd, laatst nog in december 2013. Deze inspecties hebben niet geleid tot maatregelen van de EMA (European Medicines Agency) en IGZ ten aanzien van geneesmiddelen uit deze fabrieken. Anderzijds is er de casus met de Ranbaxy-fabriek in Toansa. De FDA heeft daar zeer serieuze bevindingen gedaan. Op donderdagavond 23 januari 2014 kondigde de FDA op basis daarvan een invoerverbod af. De IGZ heeft naar aanleiding van de FDA-bevindingen een voorzorgsmaatregel getroffen die op vrijdag 24 januari 2014 is bekendgemaakt op de IGZ-website. De geneesmiddelen die zijn bereid met grondstoffen uit de fabriek in Toansa worden ook in de VS niet teruggehaald van de groothandelaren en apothekers en mogen ook in de VS nog worden afgeleverd.
Baart het gegeven dat de Ranbaxy van de Amerikaanse autoriteiten een boete kreeg van 500 miljoen dollar, omdat er misstanden werden geconstateerd in de fabrieken en testresultaten vervalst bleken te zijn u geen zorgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind dit zorgelijk. Gebruikers van geneesmiddelen moeten erop kunnen vertrouwen dat een geneesmiddelenfabrikant handelt volgens richtlijnen die gelden voor de bereiding van geneesmiddelen.
Hoe kan het dat de Amerikaanse autoriteiten deze misstanden wel aantroffen, maar Europese inspecteurs niet? Heeft dat er mee te maken dat de Europese inspecties vooraf waren aangekondigd? Kunt u uw antwoord toelichten?
De betreffende fabriek van Ranbaxy in Toansa is inderdaad ook diverse malen door de Europese inspectieautoriteiten bezocht, voor het laatst in januari 2013. Bij die inspecties zijn geen bevindingen gedaan die op dat moment een maatregel, zoals nu getroffen door de FDA, rechtvaardigden. Overigens worden in de regel ook door de FDA dergelijke inspecties aangekondigd. Of het feit dat deze FDA-inspectie onaangekondigd was een rol heeft gespeeld bij de aangetroffen misstanden kan niet met zekerheid gezegd worden.
Hoe reageert u op de conclusie van klokkenluider Dinesh Thakur dat voor geneesmiddelen, bedoeld voor de Amerikaanse markt en geproduceerd door Ranbaxy, onderzoeksdata helemaal niet bestonden of waren verzonnen?2
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de testresultaten waarmee Ranbaxy toegang heeft gekregen tot de Nederlandse markt niet zijn vervalst? Kunt u uw antwoord toelichten?
De toelating en de productie van geneesmiddelen in Nederland en Europa is gebonden aan strenge regels, waaraan bedrijven zich moeten houden. In het algemeen moeten de beoordelende autoriteiten ervan uitgaan dat de gepresenteerde gegevens waarheidsgetrouw zijn. Het is de taak van de inspectiediensten om er op toe te zien dat betreffende firma’s zich ook daadwerkelijk houden aan die regels. De IGZ en de andere inspectiediensten voeren daartoe met regelmaat inspecties uit bij farmaceutische bedrijven, die in Nederland respectievelijk Europa geneesmiddelen produceren en verkopen. Wanneer een bedrijf buiten Europa naar de Europese Unie exporteert, wordt dat bedrijf door de Europese inspectiediensten geïnspecteerd. Bevindingen tijdens inspecties waarover de inspectie rapporteert, moeten door de geïnspecteerde firma’s worden opgevolgd om hun vergunning te verkrijgen of te behouden. Dit geldt ook voor de firma Ranbaxy en de vele verschillende fabrieken die dit bedrijf heeft. Dit systeem van strenge regels en eisen voor firma’s en toezicht daarop van de verschillende inspectieautoriteiten werkt goed en beoogt het vereiste kwaliteitsniveau van geneesmiddelen te waarborgen. Het afgeven van een garantie dat een firma geen testresultaten vervalst is echter een andere vraag. Een dergelijke garantie kan niet worden afgegeven.
Kunt u garanderen dat de geneesmiddelen van Ranbaxy op de Nederlandse markt veilig zijn? Bent u er zeker van dat er bij de productie van die geneesmiddelen geen sprake is van onregelmatigheden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft een voorzorgsmaatregel getroffen die grondstoffen van de fabriek van Ranbaxy in Toansa betreft en geneesmiddelen die zijn vervaardigd met grondstoffen uit die fabriek. De voorzorgsmaatregel betreft dus niet alle producten van Ranbaxy. Ik moet vertrouwen op het oordeel van IGZ, in lijn met de afwegingen van de EMA, FDA en WHO, dat er geen risico’s voor de volksgezondheid zijn voor het gebruik van geneesmiddelen die zijn bereid met grondstoffen uit de fabriek in Toansa noch aan overige geneesmiddelen van Ranbaxy.
Hoe reageert u op de uitspraak van Johan van Zeelst van zorgverzekeraar VGZ dat hij zich kan voorstellen dat «op basis van de schikkingszaak die heeft gespeeld bij de inspectie alle alarmbellen op rood staan»?3
Dat de IGZ en de overige Europese inspectieautoriteiten hun verantwoordelijkheid serieus nemen blijkt uit het aantal inspecties dat de afgelopen jaren bij Ranbaxy is verricht. Door Europese inspectieautoriteiten zijn in de periode vanaf 2009 12 inspecties verricht bij de fabrieken in Toansa, Paonta Sahib, Dewas en Mohalt. Daarbij zijn toen echter geen bevindingen gedaan die hebben geleid tot maatregelen zoals die door de FDA zijn genomen.
Zijn er in Nederland incidenten bekend die veroorzaakt zijn door geneesmiddelen van Ranbaxy? Zo ja, welke? Zo nee, heeft u daar voldoende zicht op?
Er zijn meldingen binnengekomen over Ranbaxy-producten bij de IGZ via het meldpunt. Deze meldingen hebben geen relatie met de feiten zoals die nu voorliggen maar hebben bijvoorbeeld betrekking op producten met een afwijkende geur, tekstuele onjuistheden op de verpakking of bijsluiter, een lege strip in de verpakking, een verkleurd tablet of het breken van het tablet bij uit de verpakking halen. Het Nederlands bijwerkingencentrum Lareb heeft 293 meldingen op middelen van de producent Ranbaxy ontvangen sinds maart 2006. Deze meldingen betreffen 597 bijwerkingen. Bij vergelijking tussen de aard van de gemelde bijwerkingen op de belangrijkste producten van Ranbaxy en dezelfde stoffen van andere fabrikanten, zijn vooralsnog geen duidelijke verschillen aan het licht gekomen.
In deze vergelijking zijn de geneesmiddelen alfuzosine, buprenorphine, sertraline, tamsulosine, valaciclovir, venlafaxine, claritromycine en de cholesterolverlagende middelen simvastatine, atorvastatine en pravastatine meegenomen. De aard van meldingen komt overeen met de informatie zoals deze vermeld staat in de productinformatie van de verschillende producenten.
Kunt u ingaan op het onderzoek dat de IGZ heeft gedaan naar de chemisch-farmaceutische kwaliteit van simvastatine geproduceerd door Ranbaxy? Wat was de reden van dit onderzoek?4
De onmiddellijke aanleiding destijds voor het onderzoek van de IGZ vormden de suggesties uit het veld dat de kwaliteit van geneesmiddelen uit India niet zou voldoen aan de specificaties van het registratiedossier. Doordat de productie in India plaatsvindt, en de prijzen als gevolg van het preferentiebeleid zeer fors daalden, zou de kwaliteit mogelijk niet gegarandeerd kunnen worden. Ook tijdens beraadslagingen met de Tweede Kamer zijn de effecten en gevolgen van het preferentiebeleid, waaronder de gevolgen voor de kwaliteit en de beschikbaarheid van preferente geneesmiddelen, herhaaldelijk aan de orde gekomen.
Het doel van dit onderzoek in januari 2010 was om de kwaliteit vast te stellen van de simvastatinetabletten van verschillende fabrikanten, waaronder Ranbaxy, die in de Nederlandse apotheken beschikbaar waren. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) concludeerde dat de chemisch farmaceutische kwaliteit van de verschillende simvastatinetabletten die in apotheken beschikbaar waren, aan de eisen voldeden.
In alle gevallen was ook de herkomst van de gebruikte grondstof, simvastatine, in overeenstemming met het registratiedossier.
Hoe reageert u op de conclusie die de IGZ in dit onderzoek trekt dat «het nog nooit zo moeilijk is geweest om de kwaliteit van geneesmiddelen te garanderen nu een groot deel van de medicijnen geïmporteerde ingrediënten bevat uit landen als India en China»?
Het toezicht op de kwaliteit van geneesmiddelen is in de afgelopen decennia minder overzichtelijk geworden. Enerzijds omdat de productie van grondstoffen en geneesmiddelen vroeger op veel minder plekken ter wereld plaatsvond, anderzijds omdat de productie van de grondstoffen, de actieve farmaceutische ingrediënten (API’s) toen vaak plaatsvond in dezelfde fabriek als waar het eindproduct werd geproduceerd. Inmiddels worden in veel meer landen grondstoffen en geneesmiddelen geproduceerd en is de producent van de grondstof niet altijd de producent van het eindproduct. De productketen van geneesmiddelen is in hoge mate geglobaliseerd. Dat maakt toezicht en internationale samenwerking nodig en daar wordt door inspectiediensten wereldwijd aan gewerkt. Getuige ook de samenwerking met de FDA in deze casus. Het betekent ook dat het aantal toezichtsobjecten dat de IGZ, samen met de andere Europese inspectiediensten moet inspecteren daarmee enorm is toegenomen.
Hoe reageert u op de conclusie die de IGZ in dit onderzoek trekt dat «groothandels geen sluitend systeem hebben om de introductie van illegale namaakgeneesmiddelen te voorkomen»? Welke gaten zitten in dit systeem? Kunt u de garantie geven dat er geen illegale namaakgeneesmiddelen op de Nederlandse markt zijn?
Het onderzoek is uitgevoerd in 2008/2009. Sinds die tijd is de Richtlijn 2011/62/EU (richtlijn vervalste geneesmiddelen) van kracht geworden en geïmplementeerd in de Geneesmiddelenwet. Hierin staat o.a. de verplichting dat verpakkingen van geneesmiddelen van veiligheidskenmerken moeten zijn voorzien. De effecten van deze verplichting worden in de komende jaren verwacht. Bovendien is voor groothandelaren sinds 7 november 2013 het nieuwe Richtsnoer Good Distribution Practice of Medicinal Products for Human Use (2013/C 68/01) van kracht. Hierin staan meer gedetailleerde eisen om te voorkomen dat vervalste geneesmiddelen het legale distributiekanaal kunnen binnenkomen. Let wel: het gaat hier om een inspanningsverplichting, waarop door IGZ wordt toegezien. Een garantie is niet te geven.
Zijn er naast Ranbaxy meer fabrikanten van generieke geneesmiddelen waarbij er aanwijzingen of vermoedens zijn van misstanden bij de productie van de middelen, of waarbij er om andere redenen moet worden getwijfeld aan de kwaliteit van de geneesmiddelen?
Nee, momenteel niet.
Kunt u garanderen dat patiënten op geen enkele wijze risico lopen bij het gebruik van geneesmiddelen van Ranbaxy? Zo ja, waarop baseert u dat? Zo nee, waarom haalt u deze middelen niet onmiddellijk van de markt?
Van geen enkel geneesmiddel is te garanderen dat er geen risico is bij het gebruik ervan. Het gebruik van geneesmiddelen gaat per definitie gepaard met risico’s. Ten aanzien van de geneesmiddelen die bereid zijn met grondstoffen uit de fabriek van Ranbaxy in Toansa vertrouw ik op het oordeel van de IGZ. Dit oordeel is gevormd in samenspraak met de EMA, en in lijn met de FDA en WHO. De bevindingen van de FDA geven geen bewijs dat geneesmiddelen waarin grondstoffen zijn verwerkt uit de fabriek in Toansa onveilig zijn. Overigens geldt ook voor de VS dat geneesmiddelen die daar al in de handel zijn nog gewoon worden afgeleverd.
Vindt u nog steeds dat de controle, het systeem en de uitkomst van kwaliteitscontroles bij grote internationale geneesmiddelenproducenten in landen als India transparant zijn?5
Ja, zo transparant als mogelijk gezien de toegenomen complexiteit. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Is niet de beste oplossing dat er een grondig onderzoek plaatsvindt naar de wijze waarop controle op de geneesmiddelen door de IGZ en het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) plaatsvindt, en dat daar volledige transparantie over komt? Bent u bereid een dergelijk onderzoek uit te voeren? Zo neen, waarom niet?
Nee, ik vind onderzoek niet nodig omdat ik niet twijfel aan de werkwijze van IGZ en CBG. Het systeem van controles werkt, dat blijkt juist uit deze casus. Uit het feit dat IGZ goed samenwerkt met andere inspecties, de signalen van de FDA serieus neemt en uit voorzorg binnen twee weken na het afleggen van de inspectie door de FDA van de Toansa-fabriek maatregelen neemt die afgestemd zijn met de FDA en de EMA, blijkt dat de bescherming van de volksgezondheid goed is geregeld.