Het bericht dat het NAVO-hoofdkwartier in Brunssum een mogelijk jihad-doelwit is |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht en klopt het wat hierin wordt vermeld? Zo nee, wat is dan de exacte situatie?1
Klopt het dat de jihadistische dreiging al vanaf september j.l. geldt, zoals burgemeester van Brunssum heeft bevestigd? Zo nee, sinds wanneer is er dan sprake van de genoemde dreiging?
Hoe lang bent u al van deze dreiging op de hoogte?
Klopt het dat medewerkers van de NAVO-basis gevolgd worden door bezoekers van een nabijgelegen moskee? Zo ja, is deze moskee al bekend bij de verantwoordelijke inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat met de meldingen van het NAVO-personeel over dit hinderlijk volgen niets is gedaan? Zo nee, bent u bereid alsnog per direct een einde te maken aan dit volgen van NAVO-personeel en hun veiligheid te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zijn bij deze surveillances zowel de moskee-bezoekers als de moskee zelf betrokken? Zo ja, bent u bereid deze moskee per direct te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de maatregelen die de burgemeester van Brunssum heeft getroffen blijkbaar niet voldoende zijn, aangezien het NAVO-personeel zich nog steeds onveilig voelt? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid het dreigingsniveau te verhogen van substantieel naar kritiek aangezien er (sterke) aanwijzingen zijn dat er een aanslag zal plaatsvinden? Zo nee, wat moet er gebeuren teneinde het dreigingsniveau wel te verhogen?
Wilt u de boeken ingaan als de Minister van Veiligheid en Justitie die niets deed op het moment dat er een serieuze jihadistische dreiging in Nederland was? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen teneinde aan de genoemde dreiging een einde te maken?
Realiseert u zich dat u als Minister van Veiligheid en Justitie primair verantwoordelijk bent voor de veiligheid van Nederland en de bewoners van Brunssum in het bijzonder en dat als er ook maar iets gebeurt u er blijkbaar niet alles aan gedaan heeft deze veiligheid te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor 15 januari 2015? Zo nee, waarom niet?
Het is helaas niet mogelijk gebleken deze vragen voor 15 januari te beantwoorden.
Het effect van de Wet Werk en Zekerheid op invalkrachten in het primair onderwijs |
|
Paul van Meenen (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Een school is geen bedrijf waar werk een dagje later gedaan kan worden»?1
Ja.
Welke specifieke voorlichting over het organiseren van de gewenste flexibiliteit, zoals u bij de behandeling van de Wet werk en zekerheid in de Eerste Kamer hebt toegezegd, heeft u gegeven aan schoolbesturen in het primair onderwijs?2
De schoolbesturen in het onderwijs zijn in maart over de wijzigingen uit de Wwz geïnformeerd via de nieuwsbrieven aan het primair onderwijs en voortgezet onderwijs, die vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden verspreid.
De informatie gaat in op de verschillende mogelijkheden die bestaan om meer flexibiliteit binnen de organisatie te organiseren. Daarnaast zal worden ingegaan op de verschillende afwijkingsmogelijkheden die de Wwz biedt.
Waarom zijn schoolbesturen nog steeds bang dat zij onvoldoende mogelijkheden hebben om flexibel gebruik te maken van invalkrachten, terwijl u blijkens uw antwoorden in het vragenuur van 4 november 2014 van mening bent «dat scholen zelf, als zij hun energie op de goede manier inzetten, na 1 juli 2015 prima kunnen voorzien in de vraag vanwege vervanging bij ziekte»?3
Mijn beeld is dat het niet voor alle individuele schoolbesturen en werkgeversorganisaties voldoende duidelijk is welke mogelijkheden de Wwz biedt. Ik heb er begrip voor dat het kabinetsbeleid om het aantal flexibele arbeidscontracten terug te dringen mogelijk een beroep doet op scholen om dat in de toekomst op een andere wijze in te vullen. Om de overgang rondom de wijziging van de ketenbepaling vloeiend te laten verlopen heb ik daarom ook toegezegd om voorlichting te geven aan het onderwijs, zodat alle mogelijkheden die de Wwz biedt, in voldoende mate kunnen worden benut.
Deelt u de analyse van de PO-raad dat het gebruik maken van vervangingspools, oproepkrachten en uitzendkrachten onvoldoende soelaas biedt bij piekmomenten in het ziekteverzuim, zoals griepepidemies?
Scholen beschikken over verschillende mogelijkheden om de benodigde flexibiliteit te kunnen creëren.
Daarnaast zijn in de Wwz ook bepalingen opgenomen die meer flexibiliteit mogelijk maken.
Het primair onderwijs zou naar mijn mening zich dan ook vooral op deze instrumenten moeten richten om de gewenste flexibiliteit te realiseren. Zij bieden uiteindelijk ook meer zekerheid voor de werknemers dan tijdelijke contracten of vervanging op uitzendbasis.
Is het waar dat maximaal 4 procent van de totale formatie in een vervangingspool mag worden geplaatst, terwijl het totale ziekteverzuim in de sector primair onderwijs in 2012 6,7% was? Waarop is dit maximum gebaseerd? Klopt de conclusie dat bij een hoger ziektepercentage dan 4%, niet het volledige ziekteverzuim kan worden gedekt vanuit vervangingspools?
In het reglement van het Vervangingsfonds is bepaald dat schoolbesturen er voor kunnen kiezen om maximaal 4% dan wel maximaal 6% van de totale formatie in een vervangingspool te plaatsen. In de praktijk blijkt echter dat veel schoolbesturen de maximale omvang van 4% of 6% voor een vervangingspool niet volledig invullen en ervoor kiezen om voor een lagere omvang voor vervanging te zorgen via de vervangingspool, bijvoorbeeld omdat schoolbesturen zelf voor vervanging zorgen. Er wordt vervangen als het nodig is.
Welk deel van de schoolbesturen is aangesloten bij een vervangingspool?
Op dit moment zijn er 360 schoolbesturen die zelfstandig dan wel in samenwerking met andere schoolbesturen gebruik maken van een door het Vervangingsfonds bekostigde vervangingspool. Dat is ongeveer 34% van alle schoolbesturen. Veruit de meeste schoolbesturen hebben gekozen voor de variant van 4% maximering. Slechts een beperkt aantal besturen heeft gekozen voor de variant van 6%.
Hoe groot zou de bovenformatieve formatie in het primair onderwijs moeten zijn om alle ziektevervangingen vanuit een vast contract te organiseren?
Dit is niet exact te benoemen. De huidige maximale omvang van de vervangingspool geeft schoolbesturen in ieder geval voldoende ruimte om in de vervanging van alle ziekteverzuim te voorzien. Tevens blijkt dat die keuze wordt gemaakt op basis van de formatie in de pool van het voorgaande jaar en de verwachte vervangingsbehoefte. Het is in het belang van schoolbesturen om hierop te sturen en de inzet vanuit de vervangingspools zo hoog mogelijk te laten zijn.
Afbetalingsregelingen door het CJIB naar aanleiding van een uitzending van “De rijdende rechter” |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rijdende rechter gaat los op CJIB» en het daarin vertoonde fragment uit de tv-uitzending van De Rijdende Rechter?1
Ja.
Wat is uw opvatting over het in bovengenoemd bericht opgenomen citaat: «Het CJIB maakt de levens kapot van normale, de wet respecterende burgers. Zij werken, ze doen hun best, maken dan even een foutje en voila: hun hele leven ligt overhoop»? Herkent u deze rol van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB)? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het CJIB is onder andere verantwoordelijk voor de inning van financiële sancties. Het CJIB voert deze taak uit conform de huidige wet- en regelgeving. Hierbij hoort ook het van rechtswege verhogen van de sanctie indien de burger niet binnen de daarvoor geldende termijn een boete heeft betaald. Zoals de Minister en ik eerder in onze brief van 1 juli 2014 (2013–2014, 29 279, nr. 202) hebben aangegeven, is het uitgangspunt dat alle boetes moeten worden betaald. De inning moet echter ook maatschappelijk verantwoord plaatsvinden met, waar nodig en mogelijk, oog voor de financiële situatie van betrokkene. Ik heb geconstateerd dat de bestaande4 mogelijkheden om een regeling voor een beschikking te treffen te beperkt is in het kader van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Om die reden hebben de Minister en ik onderzoek gedaan naar de vraag of en zo ja, hoe een (meer generieke) vorm van termijnbetaling kan bijdragen aan het zoveel mogelijk voorkomen van betalingsproblemen als gevolg van (een opeenstapeling van) boetes. Zoals ik in mijn brief van 20 november jl. heb gemeld, laat het onderzoek zien dat burgers behoefte hebben om Wahv-beschikkingen in termijnen te betalen. Dit geldt vooral voor Wahv-beschikkingen van 225 euro of hoger. Om die reden wordt het mogelijk gemaakt om Wahv-beschikkingen van 225 euro en hoger in termijnen te betalen. De hoogte van dit bedrag is gelijk aan het bedrag dat in het Wetboek van Strafrecht wordt gehanteerd voor het toestaan van termijnbetalingen.
Ik deel uw mening dat het wenselijk is deze maatregel zo spoedig mogelijk te implementeren. Een daartoe strekkende grondslag voor deze maatregel wordt opgenomen in het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen dat op dit moment aanhangig is bij uw Kamer. Ik streef naar implementatie in 2015. Het moment van invoering van de maatregel is echter afhankelijk van de totstandkoming van dit wetsvoorstel en van de benodigde aanpassingen in de uitvoeringspraktijk.
Naar verwachting zal deze generieke mogelijkheid voor gespreide betaling van de hogere verkeersboetes een bijdrage leveren aan het voorkomen van betalingsproblemen. Tot het zover is, is er voor een beperkte groep personen die hun boete wel wil, maar niet in een keer kan betalen en bij wie de inzet van dwangmiddelen (zoals gijzeling) zou leiden tot evident onredelijke situaties, bij het CJIB een voorziening getroffen. Deze voorziening is reeds aangekondigd in de eerdergenoemde brief van 1 juli 2014. Zie ook het antwoord op vraag 4.
In de brief van 1 juli 2014 zijn ook andere maatregelen aangekondigd die bijdragen aan snelle, zekere en maatschappelijk verantwoorde inning. Een voorbeeld is om de dossiers vordering gijzeling te voorzien van een betere motivering. In het tweede kwartaal van 2015 zal ik de Tweede Kamer nader informeren over de ontwikkelingen ter uitvoering van deze brief.
Acht u het mogelijk dat in voorkomende gevallen de wijze waarop niet tijdig betaalde boetes worden verhoogd en de wijze waarop het CJIB die boetes moet innen, kan bijdragen aan het in financiële problemen brengen van burgers die wel willen maar niet tijdig kunnen betalen? Zo ja, deelt u dan de mening dat voorzien moet worden in betere betalingsregelingen met het CJIB en dat dit ook zo spoedig mogelijk moet gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van de pilot Schrijnende gevallen bij het CJIB? Hoeveel mensen kunnen daar nu al gebruik van maken?2 Welke criteria worden door het CJIB gehanteerd om personen met een (ernstige) schuldenproblematiek tegemoet te komen?
Uit de pilot Schrijnende gevallen kwam de noodzaak naar voren een voorziening te treffen om op beperkte schaal termijnbetalingen mogelijk te maken. Dit om evident onredelijke situaties zoveel mogelijk te voorkomen. Inmiddels is binnen het CJIB een voorziening ingericht, waarmee wordt geborgd dat maatwerk kan worden toegepast in zaken waarin sprake is van (ernstige) schuldenproblematiek met evident onredelijke situaties tot gevolg. Het doel is om snel en effectief een passende oplossing te vinden middels een persoonsgerichte aanpak, die kan bestaan uit een regeling voor gespreide betaling.
Het CJIB oordeelt aan de hand van een aantal indicaties – in samenhang met het totaalbeeld – of sprake is van een evident onredelijke situatie. In beginsel geven de volgende, cumulatief geldende, persoonsgebonden omstandigheden daarvoor een indicatie:
Daarnaast geldt een aantal voorwaarden om een succesvolle afronding van de afspraken te bevorderen:
Bovenstaande staat vermeld op de website van het CJIB.
Op dit moment wordt aan de hand van de binnengekomen verzoeken onderzocht hoeveel mensen aan de criteria en voorwaarden voldoen.
Wat is de stand van zaken van het door u gestarte onderzoek naar de vraag of en zo ja hoe een (meer generieke) vorm van termijnbetaling kan bijdragen aan het zoveel mogelijk voorkomen van betalingsproblemen als gevolg van (een opeenstapeling van) boetes?3 Wat zijn de conclusies uit dit onderzoek? Hoe en op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat het betalingsbeleid van het CJIB wordt aangepast?
Zie antwoord vraag 2.
Moet uit de bijlage bij de brief over de agenda voortgang maatregelen schuldenbeleid worden opgemaakt dat het pas uiterlijk in 2016 mogelijk wordt om verkeersboetes van 225 euro en hoger gespreid te betalen? Zo ja, waarom duurt dat nog zo lang? Zo nee, hoe moet dat dan wel gelezen worden?4
Zie antwoord vraag 2.
Het clusteren van werkzaamheden bij een aanbesteding door Rijkswaterstaat |
|
Carola Schouten (CU), Kees Verhoeven (D66) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de aankondiging van een opdracht door Rijkswaterstaat voor het meerjarig onderhoud van het Areaal van Rijkswaterstaat West-Nederland-Zuid?1
Ja.
Hoe verhoudt het samenvoegen van een groot aantal opdrachten zich tot het clusterverbod in de Aanbestedingswet? Deelt u de mening dat de noodzaak tot het samenvoegen van opdrachten bij deze aankondiging onvoldoende is gemotiveerd? Zo nee, waarom niet?
Rijkswaterstaat heeft tijdens deze aanbesteding een klacht met betrekking tot de omvang van de opdracht c.q. het samenvoegen van opdrachten ontvangen. Rijkswaterstaat heeft de klacht beoordeeld met het oog op de Aanbestedingswet 2012 en de Gids Proportionaliteit. Rijkswaterstaat heeft de klacht gegrond bevonden en heeft de aanbesteding ingetrokken. De werkzaamheden worden verdeeld in drie kleinere opdrachten of percelen en worden opnieuw aanbesteed. Eén van de delen betreft het onderhoud van vaargeulen (baggeren). Vanwege de urgentie is deze aanbesteding inmiddels met spoed gestart.
Deelt u de mening dat bij bovengenoemde opdracht de markt onnodig beperkt wordt door de omvang en tijdsduur van het project en de forse geschiktheidseisen, waaronder het eisen van een referentieproject van meer dan 5,3 miljoen euro? Deelt u de mening dat het midden- en kleinbedrijf als potentiële inschrijver onvoldoende kans krijgt? Is de genoemde opdracht in lijn met de gids Proportionaliteit, waarin wordt gesteld dat de eisen in redelijke verhouding horen te staan tot de aard en omvang van de opdracht?
Rijkswaterstaat heeft besloten de opdracht in drie delen aan te besteden. De geschiktheidseisen van de nieuwe aanbestedingen zullen in verhouding worden gebracht met de afzonderlijke delen en in lijn zijn met de Gids Proportionaliteit. De door Rijkswaterstaat uitgevoerde marktanalyse maakt duidelijk dat deze deelopdrachten ook geschikt zijn voor mkb-ondernemingen.
Bij het bepalen of een meerjarige opdracht geschikt is voor het mkb, let Rijkswaterstaat op de jaarlijkse opdrachtwaarde, omdat deze in redelijke verhouding moet staan tot de jaaromzet van mkb-ondernemingen. Bij meerjarige opdrachten stemt Rijkswaterstaat de geschiktheidseisen af op de jaarlijkse opdrachtwaarde en niet op de totale opdrachtwaarde.
Bent u bereid bovengenoemde bezwaren kenbaar te maken bij Rijkswaterstaat en aan te dringen op het zo min mogelijk samenvoegen van opdrachten en het naleven van de Aanbestedingswet, zodat ook het (specialistisch) midden- en kleinbedrijf een eerlijke kans krijgt?
Zie de antwoorden op vragen 2 en 3.
Bent u bereid om uitdrukkelijk uitvoering te geven aan het clusterverbod bij aanbestedingen door de rijksoverheid en aan te dringen op naleving van het clusterverbod bij medeoverheden en speciale sectorbedrijven? Zo ja, wilt u de Kamer hierover op korte termijn informeren? Zo nee, waarom niet?
In de Aanbestedingswet 2012 is opgenomen dat opdrachten niet onnodig mogen worden samengevoegd. Aanbestedende diensten en speciale sectorbedrijven dienen de bepalingen in die wet na te leven. Het kan gebeuren dat een aanbestedende dienst en een ondernemer een verschil van inzicht hebben of sprake is van het onnodig samenvoegen van opdrachten. In een dergelijk geval kan de ondernemer achtereenvolgens een klacht indienen bij de aanbestedende dienst en bij de Commissie van Aanbestedingsexperts. Daarnaast staat altijd de gang naar de rechter open. De bepalingen uit de Aanbestedingswet 2012 worden door het expertisecentrum voor aanbesteden PIANOo reeds actief uitgedragen. Daaronder valt ook het verbod op onnodig samenvoegen.
De Kamer zal in de zomer worden geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012. Daarin is de ervaring van aanbestedende diensten en ondernemers met betrekking tot de wettelijke bepaling omtrent het samenvoegen van opdrachten meegenomen.
Bent u bereid om onnodige clustering van opdrachten en het onvolledig en onjuist uitvoeren van de motiveringsplicht nadrukkelijk mee te nemen bij de evaluatie van de Aanbestedingswet?
Zie antwoord vraag 5.
Het project ‘Conflict-Free Tin Initiative’ |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u reeds opdracht gegeven tot het uitvoeren van een evaluatie van het pilot project «Conflict-Free Tin Initiative» in de Kalimbi mijn in Nyabibwe? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze evaluatie tegemoet zien?
Er is geen opdracht gegeven voor het uitvoeren van een evaluatie. Monitoring en regelmatig overleg met alle betrokken stakeholders heeft tijdens de uitvoering tot tussentijdse aanpassingen geleid in de implementatie van een certificeringsmechanisme. Bovendien heeft dit geleerd dat door het gebruik van certificering en tracering van herkomst van mineralen het wel degelijk mogelijk is om uit zogenaamde hoog-risico gebieden conflict-vrij mineralen te exporteren. Nu dit certificeringsproces operationeel is, zal de inzet in de vervolgfase zich richten op de positieve invloed die van certificering en tracering uitgaat op de stabiliteit en sociaaleconomische ontwikkeling in de regio. Daarbij zal eind 2016 een mid-term evaluatie worden uitgevoerd waarin het onder vraag 2 gestelde aan bod zal komen. Uw Kamer zal hierover te zijner tijd worden geïnformeerd.
Zult u in de evaluatie de vraag opnemen in hoeverre het pilot project een positieve invloed heeft gehad op de stabiliteit in de regio en wat de sociale en economische gevolgen zijn geweest?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de open brief waarin een zeventigtal Congo-deskundigen zijn bezorgdheid uit over de manier waarop de conflictmineralen in Congo worden aangepakt?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de deskundigen over de averechtste gevolgen van de initiatieven op dit vlak?
Deze zorgen deel ik. Het risico dat de verkoop van mineralen uit het oosten van DR Congo als gevolg van de Dodd Frank Act section 1502 zou stoppen, was reden voor het ontwikkelen van het Nederlandse Conflict-Free Tin Initiative. Het CFTI laat zien dat bedrijven wel mineralen uit een conflictgebied kunnen betrekken zonder direct bij te dragen aan het conflict. Dit versterkt de sociaaleconomische ontwikkeling in de regio.
Bent u het eens met de deskundigen dat er dringend serieuze stappen gezet moeten worden om de geloofwaardigheid, de continuïteit en de capaciteit van de programma’s te verbeteren?
Het conflictvrij winnen van mineralen zal inderdaad niet de oplossing zijn voor alle conflicten en problemen rondom grondstofwinning. Het Kabinet wijst erop dat het onmogelijk is om in één keer te komen tot duurzame grondstofwinning in DR Congo. Daarom worden stap voor stap verschillende aspecten van de problematiek aangepakt met consultatie van overheden en met betrokkenheid van lokale gemeenschappen. Positieve resultaten zijn bereikt met het opzetten van lokale monitoringscomités en het trainen van relevante overheidsfunctionarissen om de betrokkenheid van de lokale gemeenschap goed te verankeren. Hierop wordt voortgebouwd. Daarnaast is er extra inzet op het verbeteren van arbeidsomstandigheden en het vergroten van de economische weerbaarheid van de betrokken mijnwerkersgemeenschappen. Voor de continuïteit in de vervolgfase is ook het stap voor stap overdragen van het certificeringsproces en -kosten naar bedrijven van belang. In het najaar van 2014, toen de Nederlandse bijdrage aan CFTI afliep, werd hiertoe een aanzet gegeven.
Hoe ziet u dit in relatie tot de Europese verordening over conflictmineralen (2014/0059(COD)), waarin de Europese Commissie voorstelt een vrijwillig zelf-certificeringssysteem in te voeren teneinde het gebruik van conflictmineralen aan banden te leggen?
Het voorstel van de Europese Commissie sluit goed aan bij bestaande vrijwillige initiatieven, zoals het CFTI. De Commissie gaat uit van de OESO handleiding: «OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas». Mede op verzoek van Nederland streeft de Commissie naar «wederzijdse erkenning» van haar systeem en deze OESO handleiding. Dit betekent dat bedrijven die kunnen aangeven via bestaande initiatieven, waaronder het CFTI, te voldoen aan de OESO-richtlijnen ook voldoen aan de vereisten in de Europese verordening. Het voorstel van de Commissie bepleit een vrijwillig systeem en dat steun ik. Na drie jaar zal een evaluatie door de Europese Commissie uitwijzen of het systeem in de praktijk effectief is.
Het sluiten van de Philipsvestiging te Emmen |
|
John Kerstens (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het besluit van Philips om de Emmense vestiging te sluiten en het werk naar Polen en Spanje te verplaatsen?1
Ja.
Deelt u de mening dat Philips als Nederlandse onderneming fors profiteert van Nederlandse belastingvoordelen voor ondernemingen en tegelijk ten koste van de werkgelegenheid in Emmen straks het werk elders laat uitvoeren?
Nee. Het kabinet voert modern industriebeleid ter versterking van het Nederlandse vestigingsklimaat. Fiscale instrumenten vormen een belangrijk onderdeel van dit beleid, dat gericht is op goede randvoorwaarden voor alle ondernemers en bedrijven. Nederland heeft een aantrekkelijk fiscaal stimuleringspakket. Dit geldt in het bijzonder voor innovatieve bedrijven. Op grond van de fiscale geheimhoudingsplicht kan het kabinet echter geen uitspraken doen over belastingaangelegenheden van individuele belastingplichtigen zoals Philips.
Deelt u de mening dat de werkgelegenheid in zuidoost Drenthe behouden moet blijven en dat het kabinet in samenwerking met het lokaal bestuur alles op alles moet zetten om Philips op andere gedachten te brengen?
Zie mijn brief aan uw Kamer van 20 januari 2015 (Kamerstuk 32 637, nr. 164) over het vestigingsklimaat Twente en de sluiting van de Philips-vestiging in Emmen. De beslissing van Philips om de fabriek in Emmen te sluiten is een klap voor de regio, vooral voor de mensen die hun baan verliezen. Het kabinet betreurt dan ook deze beslissing. Bij het goede vestigingsklimaat in Nederland hoort echter ook dat de overheid de eigen verantwoordelijkheid van een bedrijf respecteert indien een beslissing vanwege bedrijfseconomische redenen genomen wordt. Uiteindelijk is het aan de onderneming om, mede op basis van een bedrijfseconomische afweging, de keuzes te maken die zij nodig acht. De eerste verantwoordelijkheid voor een eventueel stimulerings- en of investeringsplan ligt bij de regio’s zelf. Het Rijk is altijd bereid om mee te denken. In het algemeen bestaan er goede mogelijkheden om bij de uitvoering van regionale plannen gebruik te maken van het instrumentarium uit het bedrijvenbeleid (voor individuele bedrijven, kennisinstellingen en de topsectoren), de Europese Structuurfondsen (EFRO en Interreg) en de sectorplannen.
Deelt u de constatering dat na Unilever, Philips nu de tweede gerenommeerde onderneming is die in korte tijd een deel van zijn werkzaamheden naar het buitenland verplaatst, niet omdat verlies wordt geleden, maar om de winst te maximaliseren? Bent u bereid om op korte termijn met VNO in overleg te treden over welke mogelijkheden er zijn om Nederlandse bedrijven ervan te weerhouden werkzaamheden naar het buitenland te verplaatsen, een en ander gelet op hun speciale (mede-) verantwoordelijkheid voor het indien mogelijk behouden van werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
Er is, op verschillende niveaus, zeer regelmatig contact tussen verschillende ministeries en werkgeversverenigingen zoals VNO. Hier wordt over een breed scala aan onderwerpen gesproken; zo ook over het verbeteren van het vestigingsklimaat en versterking van de werkgelegenheid.
Echter, de beslissing op welke locatie een bedrijf zijn productie laat plaatsvinden is een afweging die primair door bedrijven zelf genomen dient te worden op basis van hun business case. Naast loonkosten spelen daarbij ook andere factoren, zoals kwaliteit en nabijheid van afzetmarkten, een rol. Het kabinet kan en wil bedrijven er niet van weerhouden om op basis van bedrijfseconomische afwegingen werkzaamheden naar het buitenland te verplaatsen.
Naast bedrijven die werkzaamheden naar het buitenland verplaatsen, zijn er ook volop bedrijven (soms dezelfde) die activiteiten naar Nederland verplaatsen of in Nederland uitbreiden. Dat is op zichzelf een gezonde economische ontwikkeling. In de brief over reshoring (Kamerstuk 29 544, nr. 553) heeft het kabinet aangegeven welke maatregelen het neemt om reshoring een impuls te geven, onder meer via de loonkostensubsidie in de Participatiewet en de concrete acties die het kabinet onderneemt om het vestigingsklimaat te versterken. Voor bedrijven is het belangrijk om in kaart te brengen wat de baten en kosten zijn van reshoring. De Kamer van Koophandel – via het online aanbieden van een reshoring potentieel scan – en de Universiteit van Tilburg – via het ontwikkelen van een total cost of ownership model – dragen bij aan het inzichtelijk maken van de factoren die van belang zijn voor beslissingen omtrent reshoring. Het kabinet heeft beide partijen met elkaar in contact gebracht en vindt hun inspanningen veelbelovend. Het kabinet is daarnaast in contact getreden met de Algemene Werkgeversvereniging Nederland (AWVN) over reshoring. AWVN is voornemens een netwerk van bedrijven te creëren om de mogelijkheden voor reshoring in kaart te brengen. Het kabinet juicht dit toe en zal dit waar mogelijk faciliteren. Het kabinet kiest er bij dit onderwerp dus voor om voornamelijk met de werkgeversverenigingen te schakelen en niet met individuele werkgevers zoals Philips en Unilever.
Zou er in samenwerking met het lokaal bestuur geen stimulerings- en investeringsplan moeten komen, dat de werkgelegenheid in zuidoost Drenthe ook voor de komende jaren aanjaagt en verder uitbouwt? Hoe kunt u daar aan bijdragen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met Philips en Unilever en/of met VNO in overleg te treden over de mogelijkheden die «reshoring» biedt om werk juist naar Nederland terug te halen zoals dat bij Philips Drachten is gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat Polen drie spookvliegvelden heeft laten bouwen met subsidie van de EU |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Polen drie nauwelijks gebruikte vliegvelden heeft laten bouwen met subsidie van de EU?1
Ja.
Klopt het dat Polen ruim 100 miljoen euro subsidie heeft ontvangen voor de bouw van deze vliegvelden? Zo ja, kunt u toelichten uit welke fondsen deze subsidie afkomstig is, en kunt u daar een tijdlijn bij geven?
Reuters noemt een bedrag van 125 miljoen euro voor tenminste drie vliegvelden. Voor de in het artikel genoemde vliegvelden kan ik u melden dat de gelden verstrekt zijn in de periode 2007–2013. Het gaat om een bijdrage aan uitbreiding van de luchthaven van Lodz van circa 18.082.000 euro via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Daarnaast gaat het om een bijdrage aan uitbreiding van de regionale luchthaven van Lublin ter waarde van 30.000.000 euro tevens via het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Tot slot gaat het om een bijdrage voor uitbreiding en modernisering van luchthaven infrastructuur te Rzeszow van 9.481.000 euro uit het Cohesiefonds. Ook werd uit ditzelfde fonds subsidie gegeven voor aanleg van een nieuwe passagiersterminal te Rzeszow van 8.590.000 Euro.
In totaal komt dit tot een bedrag van 66.153.000 euro voor de genoemde vliegvelden.2 De Europese bijdragen bedroegen in de regel 25% tot 30% van de totale investering, de rest van de investering is gedaan met Poolse publieke middelen.
Kunt u aangeven wat volgens u de oorzaak is van het mislukken van deze projecten?
Een oordeel over het al dan niet slagen van individuele projecten hangt mede af van de doelstellingen waarvoor deze van Europese middelen zijn voorzien. Ik laat een dergelijke beoordeling op projectniveau aan de verantwoordelijke Europese instellingen over.
Ik verwijs u voor een onafhankelijke en meer algemene analyse naar het rapport over EU financiering van vliegvelden van de Europese Rekenkamer dat 16 december jl. verscheen. Hierin wordt verstrekking van Europese gelden aan vliegvelden in de periode 2000–2013 geëvalueerd aan de hand van een selectie van 20 vliegvelden. Ook twee Poolse vliegvelden zijn meegenomen, waaronder het door Reuters genoemde vliegveld te Rzeszow. De Europese Rekenkamer is kritisch over de geselecteerde vliegvelden en stelt onder meer dat te veel vliegvelden te dicht bij elkaar zijn gebouwd en er vaak sprake is van overcapaciteit.
Wat zijn de gevolgen van de bouw van de drie spookvliegvelden voor het uitkeren van de EU-subsidiegelden aan Polen voor de komende zeven jaar?
Wanneer zou blijken dat de vliegvelden niet volgens de destijds geldende regels voor Europese financiering zijn voorzien, dan zou dit aanleiding kunnen zijn tot maatregelen tegen de bij het project betrokken partijen. Hier zijn mij vooralsnog geen aanwijzingen voor bekend. Gevolgen voor de subsidieverlening aan Polen in de komende 7 jaar zijn niet aan de orde.
Hoe oordeelt u de volgende uitspraak van een voormalig ambtenaar van het Poolse Ministerie van Vervoer met betrekking tot de lokale overheden in Polen, die verantwoordelijk waren voor de planning van de bouw van de vliegvelden: «The local governments decided, «I’m a prince in my domain, the government doesn’t tell me what I’m supposed to do, we do what we want.»»? Welke consequenties zouden volgens u op Europees niveau aan deze uitspraak verbonden moeten worden?
Ik beschouw dit als een uitspraak van een Poolse burger.
Doen zich vergelijkbare situatie voor in andere landen dan Polen? Zo ja, welke?
Ik verwijs naar het genoemde rapport van de Europese Rekenkamer d.d. 16 december 2014 waarin vergelijkbare situaties worden beschreven.
Deelt u de mening dat deze vorm van rondpompen van geld, zeker gezien de niet-rendabele besteding, zeer onwenselijk is?
Ondoelmatige besteding van Europese gelden aan vliegvelden is onwenselijk.
Welke lessen kan de Europese Commissie volgens u trekken uit de subsidiëring van de spookvliegvelden?
De Europese Rekenkamer beveelt aan dat de Commissie in de periode 2014–2020 enkel EU gelden verschaft aan vliegvelden die financieel levensvatbaar zijn en waarvoor de investeringsbehoeften zorgvuldig zijn beoordeeld en bewezen. Bovendien zouden de lidstaten coherente regionale, nationale en grensoverschrijdende plannen moeten hebben voor het ontwikkelen van vliegvelden om overcapaciteit, duplicatie en ongecoördineerde investeringen te voorkomen.
In reactie geeft de Commissie onder meer aan dat voor de periode 2014–2020 al voor een significant andere aanpak wordt gekozen. De focus ligt op vliegvelden die onderdeel zijn van het kernnet van het trans-europese vervoernetwerk (TEN-T). Daarnaast vereist de nieuwe cohesieverordening 2014–2020 dat financiering nu onderbouwd is met transportplannen op regionaal en nationaal niveau, met een strategie per transportsector en een levensvatbare pijplijn van projecten die onder deze plannen vallen. Voor wat betreft grotere projecten die individueel door de Europese Commissie worden beoordeeld, zijn de kwaliteitseisen en toetsing aangescherpt.
Met deze maatregelen is de EU op de goede weg. Verbetering van processen om ondoelmatige besteding te voorkomen door best practices en evaluaties, zoals die van de Europese Rekenkamer, is een continu proces.
Bent u bereid om er bij de Commissie op aan te dringen dat de besteding van EU-gelden beter gemonitord wordt?
Goede monitoring en transparante verantwoording van de besteding van EU-gelden is voor Nederland een permanent aandachtspunt, zoals recent verwoord door de Minister van Financiën in zijn brief aan uw Kamer over het jaarverslag van de Europese Rekenkamer (Kamerstuk 24 202, nr. 30, vergaderjaar 2014–2015).
De in dit geval verstrekte gelden vallen onder het cohesiebeleid. Ook specifiek binnen dit beleidsterrein zet Nederland zich, zoals door de Staatssecretaris van Economische Zaken aan uw Kamer is meegedeeld (Kamerstuk 21 501-08, nr. 493), in voor resultaatgerichte en goed verantwoorde besteding van deze middelen. Mede dankzij de Nederlandse inzet is de cohesieverordening voor de periode 2014–2020 op dit punt aangescherpt. Nederland zal deze inzet voortzetten.
Het bericht dat ziekenhuizen dreigen patiënten te weigeren om dure medicijnen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herkent u het beeld dat patiënten het risico lopen voor bepaalde behandelingen geweigerd te worden, omdat onduidelijk is wie de rekening van nieuwe, dure geneesmiddelen gaat betalen?1
Laat ik voorop stellen dat financiële belemmeringen geen reden mogen zijn om patiënten zorg, waaronder medicatie, te weigeren als zij hier conform de criteria van het basispakket wel recht op hebben.
Zorgverzekeraars hebben een zorgplicht en dienen dus voldoende verantwoorde zorg in te kopen. Artsen dienen in beginsel voor te schrijven conform de geldende behandelrichtlijnen. Zorgverzekeraars maken met ziekenhuizen in het kader van de zorginkoop afspraken over het verlenen en financieren van zorg. Hierbij kunnen ook specifieke afspraken gemaakt worden over dure geneesmiddelen. Financiële problemen mogen echter nooit over de rug van de patiënt worden uitgevochten. Ziekenhuizen en zorgverzekeraars dienen problemen in gezamenlijkheid op te lossen.
Vooralsnog zijn er alleen signalen van veldpartijen dat er een risico bestaat dat ziekenhuizen dure geneesmiddelen dreigen te weigeren. In hoeverre en in welke mate dit ook daadwerkelijk voorkomt en wat de oorzaken zijn is niet helder.
De Signaleringscommissie Kanker (SCK) van KWF Kankerbestrijding heeft in zijn signaleringsrapport (Toegankelijkheid van dure kankergeneesmiddelen, juni 2014) eerder ook al aangegeven zich zorgen te maken over de toegankelijkheid van dure oncolytica in de nabije toekomst. Ik heb met hen afgesproken om een werkgroep in te stellen waarin alle relevante veldpartijen zijn vertegenwoordigd. Deze werkgroep gaat nader onderzoek doen naar de mate en oorzaken van praktijkvariatie (waaronder mogelijke financiële belemmeringen) en komt tot voorstellen om de toegankelijkheid van dure oncologiemiddelen te borgen binnen de kaders van het hoofdlijnenakkoord.
Parallel aan de opdracht die ik aan het KWF verstrek, ben ik met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in gesprek of zij in de breedte een systeemtechnische analyse kunnen doen naar mogelijke knelpunten/belemmeringen. En daarnaast breder dan de oncologie onderzoek te doen naar mogelijke (financiële) belemmeringen bij het voorschrijven van dure geneesmiddelen.
Daarnaast geldt ten aanzien van de betaalbaarheid van dure geneesmiddelen dat ook de farmaceutische industrie een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft in het stellen van reële geneesmiddelenprijzen. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders en de overheid hebben tegelijkertijd de rol om niet zomaar elke prijs bij het inkopen van een medicijn te accepteren. Het budgettaire kader zorg (BKZ) is niet onbegrensd. Er zijn niet voor niets bestuurlijke akkoorden afgesloten, waarin opgenomen is dat de groei binnen het kader blijft.
De solidariteit van mensen en het draagvlak voor premiestijgingen is niet onbegrensd.
Wat zijn volgens u de voornaamste redenen van het probleem dat ziekenhuizen nu voor het eerst dreigen dure geneesmiddelen te weigeren? Deelt u de analyse uit het artikel dat de rek er uit is, doordat er een vloed aan nieuwe dure geneesmiddelen is, mensen langer leven en de omzetten van ziekenhuizen afvlakken? Zo nee, waarom niet?
Vooralsnog zijn er alleen signalen van veldpartijen dat er een risico bestaat dat ziekenhuizen dure geneesmiddelen dreigen te weigeren. In hoeverre en in welke mate dit ook daadwerkelijk voorkomt en wat de oorzaken zijn is niet helder. Vandaar dat ik met KWF heb afgesproken een werkgroep in te stellen waarin alle relevante veldpartijen zijn vertegenwoordigd en ben ik met de NZa in gesprek over een aanvulling op dit traject. Zie ook mijn antwoord op vraag 1.
Verwacht u net als de zorginkoper van Achmea een kostenstijging van 5% per jaar voor dure geneesmiddelen?
De kosten van dure geneesmiddelen toegepast binnen het ziekenhuis vallen binnen het budgettaire kader medisch specialistische zorg. Voor dit kader is met veldpartijen voor de jaren 2015 tot en met 2017 een structurele, landelijke volumegroei afgesproken van maximaal 1,0% per jaar (exclusief loon- en prijsbijstelling). Uiteraard neemt dit niet weg dat afzonderlijke onderdelen binnen dit kader sterker of minder sterk kunnen stijgen, of zelfs kunnen dalen.
Voor specifiek de dure geneesmiddelen geldt dat ik op dit moment zicht heb op de kosten van bepaalde dure geneesmiddelen die recent beschikbaar zijn gekomen of op korte termijn beschikbaar komen. Om een uitspraak te kunnen doen over de kostenontwikkeling voor de komende jaren is dit echter onvoldoende. Hiervoor moet er rekening gehouden worden met meer factoren, zoals bijvoorbeeld eventuele patentexpiraties van dure geneesmiddelen. Zie antwoord op vraag 1.
Bent u van mening dat medici bepaalde behandelingen met dure geneesmiddelen mogen weigeren aan patiënten die toevallig bij de verkeerde verzekeraar zitten? Zo nee, waarom niet?
Voor alle zorg die onder het basispakket valt geldt dat indien een patiënt de juiste medische indicatie hiervoor heeft, de patiënt recht heeft op deze zorg. Het maakt hiervoor niet uit bij welke verzekeraar een patiënt verzekerd is. Daarbij geldt voor artsen dat zij kwalitatief goede zorg moeten verlenen conform geldende behandelrichtlijnen en voor verzekeraars geldt dat zij op grond van de Zorgverzekeringswet een zorgplicht jegens hun verzekerden hebben.
Als een bepaalde behandeling met dure geneesmiddelen wordt geweigerd, hoe wordt dan gewaarborgd dat de zorgverzekeraar aan zijn zorgplicht voldoet?
Mocht een verzekerde van mening zijn dat een zorgverzekeraar zijn zorgplicht niet naleeft, omdat de verzekeraar bijvoorbeeld weigert een bepaalde behandeling te vergoeden, dan kan hij hiervoor een klacht indienen bij de eigen verzekeraar. Als de verzekerde na afhandeling niet tevreden is, dan kan hij zich wenden tot de SKGZ (stichting klachten en geschillen zorgverzekering http://www.skgz.nl). De verzekerde kan daarnaast een signaal afgeven bij de NZa. De NZa kan zo’n signaal meenemen bij het uitoefenen van haar toezicht op de zorgplicht van verzekeraars.
Mocht een verzekerde vinden dat een arts of het ziekenhuis geen goede zorg levert, omdat bijvoorbeeld de behandeling met een bepaald geneesmiddel geweigerd wordt, dan kan de verzekeraar een klacht indienen bij het betreffende ziekenhuis. Mocht de verzekerde niet tevreden zijn over de klachtafhandeling door de zorginstelling dan kunnen ze ook terecht bij het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ). Het LMZ geeft advies en begeleiding bij klachten over de kwaliteit van de zorg.
Tot wie kan een patiënt zich wenden als een bepaalde behandeling met een duur geneesmiddel geweigerd wordt?
Zie antwoord vraag 5.
Wie betaalt uiteindelijk de rekening voor het dure geneesmiddel, als het ziekenhuis patiënten moet weigeren omdat zij aan het jaarlijks maximum zitten van uitgaven aan geneesmiddelen?
Ziekenhuizen en zorgverzekeraars maken in het kader van de zorginkoop afspraken over het verlenen en financieren van zorg. Hierbij kunnen ook specifieke afspraken gemaakt worden over dure geneesmiddelen. Afhankelijk van die afspraken ligt het financiële risico indien er meer zorg wordt geleverd dan verwacht bij het ziekenhuis of bij de verzekeraar oftewel moet het ziekenhuis of de verzekeraar dit betalen. Daarbij geldt dat zorgverzekeraars voldoende verantwoorde zorg dienen in te kopen, zij hebben immers een zorgplicht jegens hun verzekerden.
Wel is het mogelijk dat een patiënt een natura-polis heeft afgesloten, waarbij zijn verzekeraar bepaalde zorg niet bij een betreffende zorgaanbieder heeft gecontracteerd. Dit betekent niet dat de behandeling geweigerd wordt, het kan dan alleen wel betekenen dat de zorgverzekeraar de patiënt moet doorgeleiden naar een ziekenhuis waar hij deze behandeling wel heeft gecontracteerd. Dit geldt overigens voor de gehele behandeling die een patiënt voor een bepaalde indicatie nodig heeft en niet alleen voor de medicatie die onderdeel is van de behandeling. In eerdere brieven aan u (juni 2014, TK 32 620 nr. 120) en recent nog in antwoord op Kamervragen (brief dd 19 januari 2015, kenmerk 7802119–1341229-Z) heb ik aangegeven hoe omgegaan moet worden met situaties waarin omzetplafonds zijn afgesproken.
Kunt u bij de instellingen navragen over welke dure geneesmiddelen en behandelingen het gaat, en de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord op vraag 1. Ik wil de uitkomsten van dit onderzoek afwachten. Ik verwacht u voor de zomer over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren.
Een jihadistische dreiging voor de NAVO-basis in Brunssum |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «NAVO Brunssum jihad-doelwit»?1
Ja.
Sinds wanneer en op welke manier is het NAVO-hoofdkwartier doelwit van moslimterroristen?
Zijn er, naast de NAVO-basis in Brunssum, nog andere militaire objecten in Nederland die concreet bedreigd worden door extremistische moslims? Zo ja, welke objecten betreft het?
Op welke wijze hangt de jihaddreiging voor de NAVO-basis samen met de nabijgelegen moskee, zoals officieren van de NAVO-basis aangeven?
Bent u bereid de betreffende moskee te sluiten indien men zich schuldig maakt aan intimidatie en bedreiging van defensie-personeel en hun familie?
Kunt u aangeven waarom de Minister van Defensie niet op de dreiging wil ingaan terwijl de burgemeester van Brussum deze dreiging uitgebreid bevestigt in de krant?
De verschillende autoriteiten in deze kwestie hebben elk hun eigen verantwoordelijkheden. Defensie beperkt zich daarom tot woordvoering over de algemene dreiging tegen militaire objecten in Nederland, waaronder NAVO-objecten. Het NAVO-hoofdkwartier in Brunssum is verantwoordelijk voor de woordvoering over specifieke aandachtspunten, waaronder eventuele dreigingen, ten aanzien van het NAVO-hoofdkwartier zelf. De burgemeester heeft geen verband gelegd tussen een eventuele dreiging uit een moskee en het NAVO-complex, maar heeft vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid verwezen naar de eerder dat jaar bekend geworden dreiging op basis waarvan beveiligingsmaatregelen zijn getroffen.
Is de Minister van Defensie als eindverantwoordelijke überhaupt, mede gezien de bezuinigingen, in staat de veiligheid van de basis te garanderen?
De veiligheid van het hoofdkwartier is een gedeelde verantwoordelijkheid van de overheid (lokaal en rijksoverheid)en van de NAVO. Defensie is in staat om de eigen verplichtingen ten aanzien van de bewaking en beveiliging van het hoofdkwartier na te komen.
Zo ja, hoe verhoudt dit antwoord zich tot de uitlatingen van NAVO-officieren van de basis, die zeggen dat er niets is gedaan met hun zorgen dat zij o.a. door moskeegangers gevolgd worden?
Indien medewerkers van het NAVO-hoofdkwartier zich onveilig voelen, kunnen zij dat in de eigen lijn melden waarna in samenwerking en goed overleg tussen het hoofdkwartier en de Nederlandse autoriteiten, waaronder Defensie, passende maatregelen kunnen worden genomen. Zie ook het antwoord op vragen 2 t/m 5.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen teneinde de veiligheid op de NAVO-basis en de directe omgeving te vergroten?
Over specifieke veiligheidsmaatregelen worden in het openbaar geen mededelingen gedaan.
In meer algemene zin geldt dat Nederland de maatregelen in het kader van de veiligheid van militair personeel eind september heeft aangescherpt. Na overleg hierover met het NAVO-hoofdkwartier te Brunssum zijn de (eigen) maatregelen van het hoofdkwartier afgestemd op de maatregelen die Defensie hanteert. De veiligheidsmaatregelen zijn gerelateerd aan de algemene dreiging in en tegen Nederland, zoals die is verwoord in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN).
De uitspraken van een tweetal VN-rapporteurs over het ontbreken van een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen in Nederland |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «VN uit kritiek op Nederlands asielbeleid» en in het bijzonder van de uitspraken van de speciale VN-rapporteurs Philip Alston & Leilani Farha?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de speciale rapporteurs die stellen dat Nederland moet voldoen aan de volkenrechtelijke verplichting te voorzien in een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Ik verwijs u hiervoor naar de brief die ik op 18 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 19 637, nr. 1940).
Aan welke volkenrechtelijke verplichtingen voldoet Nederland op dit moment niet door niet te voorzien in een bed-bad-brood voorziening voor uitgeprocedeerde vreemdelingen?
Kunt u uitsluiten dat uitgeprocedeerde vreemdelingen, bij gebrek aan basale voorzieningen, gezondheidsschade oplopen doordat zij gedwongen op straat moeten leven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u eveneens naar mijn brief die ik op 18 december jl. aan uw Kamer heb gestuurd Kamerstuk 19 637, nr. 1940).
Bent u bereid de internationale reputatieschade van Nederland enigszins te beperken door het goede voorbeeld van tenminste 50 gemeenten te volgen die wel bereid zijn te voorzien in een bed-bad-brood voorziening?
Dat is helaas niet mogelijk gebleken.
Bent u bereid deze vragen nog deze week te beantwoorden?
Aanhoudende klachten over het telefoniebedrijf Pretium |
|
Mei Li Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over Pretium, dat nog steeds mensen belt om abonnementen over te zetten zonder dat deze mensen dit zelf willen?1
Ja.
Is het waar dat Pretium zich niets aantrekt van het schriftelijkheidsvereiste, dat sinds 13 juni 2014 van kracht is? Waarom is dit zo?
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt toezicht op de naleving van het schriftelijkheidsvereiste. Het is aan de ACM als onafhankelijk toezichthouder om al dan niet onderzoek te doen naar de feiten. De ACM doet geen mededelingen over individuele zaken. Wel heb ik van de ACM vernomen dat zij in het kader van de handhaving van de nieuwe consumentenregels die sinds 13 juni 2014 gelden, onderzoek doet naar de naleving van deze regels. Eén van de onderwerpen daarbij is de naleving van het schriftelijkheidsvereiste.
Is het waar dat ook KPN zich niets aantrekt van het schriftelijkheidsvereiste, dat sinds 13 juni 2014 van kracht is?
Het gaat in dit geval om een dienst (wholesale line rental – WLR), waarbij de nieuwe aanbieder naast overname van telefoonverkeer ook de telefoonaansluiting op het netwerk van KPN overneemt. De aanbieders hebben in 2007 in samenspraak met de voormalige Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) specifieke afspraken gemaakt om het wisselen van aanbieder in het kader van WLR soepel te laten verlopen. In deze WLR-afspraken is opgenomen dat in geval van twijfel over een overstapverzoek door de oude aanbieder een wilsuiting van de consument bij de nieuwe aanbieder kan worden opgevraagd. KPN heeft mij laten weten in het eerstkomende WLR-overleg van de marktpartijen aan de orde te zullen stellen deze WLR-afspraken beter te laten aansluiten bij de nieuwe consumentenwetgeving. Voorop staat uiteraard dat de nieuwe aanbieder die de aansluiting overneemt zich bij het sluiten van een overeenkomst via de telefoon aan het schriftelijkheidsvereiste houdt.
Waarom werkt KPN kennelijk op deze manier mee aan deze gang van zaken? Waarom zegt KPN hier niets aan te kunnen doen?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is het schriftelijkheidsvereiste kennelijk niet van toepassing op het bedrijf dat een klant kwijtraakt? Indien dit zo is, kunt u de wet op dit punt aanpassen, dan wel KPN en andere telefoniebedrijven nogmaals wijzen op het schriftelijkheidsvereiste, ook bij vertrek van een klant?
Het schriftelijkheidsvereiste van artikel 230v, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek is een onderdeel van de op 13 juni 2014 in werking getreden Implementatiewet richtlijn consumentenrechten. Het schriftelijkheidsvereiste geldt voor handelaren die potentiële klanten een telefonisch aanbod doen voor het aangaan van een overeenkomst betreffende het geregeld afleveren van diensten, de levering van water, gas, elektriciteit of stadsverwarming. Alleen handelaren die potentiële klanten benaderen dienen zich aan het nieuwe vereiste te houden. Reden hiervoor is dat met de invoering van het schriftelijkheidsvereiste is beoogd consumenten te beschermen tegen het ongewild overgezet worden naar een nieuwe aanbieder.
Ik ben niet voornemens om de wet aan te passen opdat ook handelaren die een klant kwijtraken gehouden zijn zich aan een schriftelijkheidsvereiste te houden. De consument wordt voldoende beschermd om te voorkomen dat hij ongewild aan een overeenkomst vastzit. Na het telefonisch aanbod dient de handelaar het aanbod in schriftelijke of elektronische vorm naar de consument te sturen.
Zolang de consument het aanbod niet door middel van een schriftelijke handtekening of op elektronische wijze aanvaardt, komt er geen overeenkomst tot stand. Na de aanvaarding van de overeenkomst heeft de consument een bedenktermijn van 14 dagen waarbinnen hij zonder opgave van reden de overeenkomst kan opzeggen.
Daarnaast wil ik zo min mogelijk drempels opwerpen voor consumenten die willen overstappen naar een andere handelaar (in dit geval in de zin van dienstverlener). Als de wet ook een schriftelijkvereiste kent voor de handelaar die een klant kwijtraakt, kost het de consument meer tijd en moeite om over te stappen.
Kunt u de Autoriteit Consument en Markt (ACM) wijzen op het schriftelijkheidsvereiste? Kunt u dit meenemen bij het prioriteitenoverleg dat u voert met de ACM? Wanneer gaat u de ACM vragen om actie te ondernemen op dit onderwerp?
De ACM is volledig bekend met de nieuwe regels uit de richtlijn consumentenrechten, in het bijzonder ook met het schriftelijkheidsvereiste.
De ACM doet geen mededelingen over individuele zaken. Wel heb ik van de ACM vernomen dat zij in het kader van de handhaving van de nieuwe consumentenregels die sinds 13 juni 2014 gelden, onderzoek doet naar de naleving van deze regels. Eén van de onderwerpen daarbij is de naleving van het schriftelijkheidsvereiste.
Criminele netwerken en hennepteelt in Zuid Nederland |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Hoeveel gemeenten zijn sinds 1 januari 2012 gestopt met het bestuurlijk ruimen van hennepplantages en het verhalen van de gemaakte kosten op de dader? Welke gemeenten betreft dit? Kunt u per gemeente die de bestuurlijke ruimingen hanteert of heeft gehanteerd aangeven wat het verhalingspercentage is of was? Wat vindt u ervan dat deze verhaling nu niet meer plaatsvindt?
Het lokale bestuur bepaalt welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van de bestuurlijke aanpak van illegale hennepteelt en de lokale veiligheid, en welke afspraken daarover gemaakt worden binnen de driehoek. Het lokaal bestuur heeft de afgelopen jaren krachtige inspanningen geleverd ten aanzien van de (integrale) aanpak van georganiseerde hennepteelt. Ik verwijs hiervoor naar mijn brief aan uw Kamer van 16 juli 2014 over de resultaten van de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit en het jaarverslag RIEC-LIEC 2013.1 Het is mij niet bekend of, en zo ja hoeveel gemeenten om welke reden sinds 2012 zouden zijn gestopt met het bestuurlijk ruimen van hennepplantages en het verhalen van gemaakte kosten op de dader. Ook is mij niet bekend in hoeverre gemeenten, die de kosten van het toepassen van bestuursdwang doorberekenen aan de overtreder, deze feitelijk verhalen.
Is het waar dat dit verband houdt met het gegeven dat ruimingen landelijk zijn aanbesteed door de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) waardoor er geen financiële prikkel is voor gemeenten omdat de hennepruimingen toch al worden betaald door de nationale politie en het Openbaar Ministerie (OM)? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zijn de jaarlijkse kosten van het ontruimen en vernietigen van hennepkwekerijen door DRZ? Op welke manier worden deze hennepruimingen bekostigd door de nationale politie en het OM?
De totale kosten voor strafrechtelijke ruimingen van hennepkwekerijen door DRZ zijn geschat op € 6,2 miljoen in 2011 oplopend naar € 7,1 miljoen in 2014. Deze stijging wordt veroorzaakt door een jaarlijkse indexatie van de kostprijs per ruiming. De politie en het Openbaar Ministerie (OM) betalen ieder een deel (50%) van de kosten.
Doet DRZ pogingen om de gemaakte kosten te verhalen op de dader? Zo ja, op welke wijze en wat is het verhaalpercentage? Zo nee, waarom niet?
Nee. DRZ voert in opdracht van het OM en de politie de landelijke logistieke coördinatie uit van de ontmanteling van hennepkwekerijen. Als opdrachtnemer heeft DRZ geen verhaalsrecht op een dader. In het kader van de hiervoor genoemde integrale aanpak wordt een breed scala aan sancties en maatregelen opgelegd, waarvan het verhalen van de kosten op de dader door de daartoe bevoegde instanties deel uitmaakt.
Bent u bereid te kijken hoe het voor zowel de nationale politie, het OM en de gemeenten weer financieel aantrekkelijk kan worden gemaakt om zelf bestuurlijk te ruimen en de gemaakte kosten te verhalen zodat gemeenten die dit middel succesvol toepasten deze aanpak kunnen voortzetten? Bent u bereid om te onderzoeken of er een verrekening kan plaatsvinden bij succesvol verhalen en een afdekking van de niet-verhaalbare of oninbare kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is aan het lokaal bestuur om te bepalen in hoeverre het bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium, waar de inzet van spoedeisende bestuursdwang deel van uitmaakt, wordt ingezet in de strijd tegen hennepteelt en hoe het lokale bestuur dat financiert. Dat een gemeente bij inzet van het bestuurlijk instrumentarium niet alle gemaakte kosten kan verhalen op de overtreder, maakt dat niet anders. Ik zie dan ook geen aanleiding voor onderzoek naar het afdekken of verrekenen van kosten die gemeenten maken door het inzetten van het bestuurlijk instrumentarium.
Deelt u de mening dat een hennepplantage in een woonhuis in de meeste gevallen een gevaar voor de omwonenden oplevert en een bedreiging is voor de leefbaarheid? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u voorts de mening dat dit de mogelijkheid rechtvaardigt om bij de eerste overtreding een bestuurlijke boete in het kader van de Woningwet op te leggen in plaats van bij een herhaalde overtreding? Zo ja, op welke termijn past u dit aan? Zo nee, waarom niet?
Hennepplantages in woonhuizen kunnen een gevaar opleveren voor de bewoners en omwonenden, bijvoorbeeld door elektrische installaties die niet voldoen aan de regels.
De Woningwet, zoals gewijzigd per 1 januari 2015, biedt, in combinatie met reeds bestaand instrumentarium zoals bestuursdwang, of in de ernstigste gevallen economisch strafrecht, voldoende mogelijkheden om op te treden. Het opleggen van een bestuurlijke boete bij een eerste overtreding is niet opportuun omdat het handhavingsinstrumentarium van de Woningwet in eerste instantie gericht is op herstel van de bouwkundige staat van bouwwerken en een veilig gebruik van bouwwerken. Gezien het doel van de Woningwet en de mogelijkheden die andere wetten bieden, zie ik geen aanleiding om de Woningwet, die dus recent is aangepast, nogmaals aan te passen.
Kunt u aangeven waarom u blijft inzetten op het in stand houden van de illegale hennepteelt en waarom u niet kiest voor het reguleren van deze teelt waarbij er ook toezicht gehouden kan worden op de veiligheid?
Zoals reeds eerder aangegeven erken ik het probleem van de georganiseerde hennepcriminaliteit. Regulering lost het probleem van de criminaliteit en de overlast echter niet op, onder meer omdat een zeer groot deel van de teelt voor de export is bedoeld. Regulering zal leiden tot hogere handhavingskosten en het zal een aanzuigende werking op criminelen hebben als Nederland het enige land in Europa is dat reguleert. Bovendien is regulering van hennepteelt voor dit doel naar internationaal recht niet toegestaan.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden de in totaal 75 medewerkers van de drie politie-eenheden in Zuid-Nederland verrichtten voordat zij werden ingezet voor de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit?1
Deze medewerkers die thans worden ingezet op de aanpak van de ondermijnende criminaliteit zijn geworven uit uiteenlopende disciplines, zoals tactische recherche, financiële recherche, analyse etc. Een deel van deze medewerkers hield zich al bezig met onderzoeken naar zware en georganiseerde criminaliteit, zij het soms op andere aandachtsgebieden.
Kunt u aangeven welke werkzaamheden de in totaal 50 medewerkers van de Landelijke Eenheid van de nationale politie verrichtten voordat zij werden ingezet voor de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u zich voorstellen dat de intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit door deze zogenaamde ondermijningsteams bij de politie in Zuid-Nederland wordt ervaren als een sigaar uit eigen doos aangezien deze mensen enkel een nieuwe taak krijgen, maar ander werk blijft liggen?
Het bevoegd gezag in Zuid-Nederland heeft aanleiding gezien om, na overleg met de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de Korpschef van de Nationale Politie, binnen de bestaande sterkte meer politiecapaciteit in te gaan zetten op de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Het is altijd helder geweest dat deze intensivering van de aanpak van ondermijning in Zuid-Nederland binnen de huidige sterkte van de Nationale Politie plaatsvindt.
Waarom heeft u ervoor gekozen de ondermijningsteams hoofdzakelijk in te zetten op «korte klappen»? Komt daarmee het doorrechercheren op de achterliggende criminele netwerken niet in het geding?
De weloverwogen herverdeling van capaciteit heeft geen gevolgen voor het doorrechercheren op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen. De zogenaamde «korte klap»-interventies vanuit de ondermijningsteams zijn een aanvulling op de bestaande interventies zoals lang lopende onderzoeken. Het effect van alle interventies zal hiermee worden vergroot. De kortdurende strafrechtelijke interventies vanuit de intensivering zullen worden gericht op criminelen die in samenwerkingsverbanden strafbare feiten plegen.
Herkent u het beeld dat doorrechercheren na de ontmanteling van een hennepkwekerij in Zuid-Nederland veelal achterwege blijft of lang op zich laat wachten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Per situatie wordt de strategie bij de aanpak van hennepkwekerijen bepaald. Afhankelijk van de omstandigheden wordt soms alleen ingezet op ontmanteling en ruiming van een hennepkwekerij en in andere gevallen wordt een onderzoek ingesteld naar de achterliggende criminele organisatie. Het uitgangspunt is dat de samenwerkende organisaties bij de aanpak van o.a. hennep vooraf die strategie in gezamenlijkheid bepalen. Op die manier wordt de meest effectieve interventie(s) ingezet. Die interventies kunnen bestaan uit bestuurlijke maatregelen (zoals het bestuurlijk ruimen van de kwekerij of het sluiten van het pand op basis van artikel 13b van de Opiumwet), fiscale maatregelen (zoals het opleggen van een aanslag en/of boete) en strafrechtelijke maatregelen (zoals ontmanteling en instellen strafrechtelijk onderzoek).
Kunt u per eenheid in Zuid-Nederland aangeven hoe vaak doorrechercheren achterwege blijft? Hoeveel dossiers die zijn opgemaakt na het ontruimen van hennepkwekerijen liggen bij de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg te wachten op verder onderzoek? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland?
De politie heeft mij meegedeeld op landelijk niveau niet over deze informatie te beschikken.
Kunt u voor de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg per eenheid aangeven hoe lang het na een ontmanteling van een hennepkwekerij duurt voordat er wordt doorgerechercheerd op de achterliggende criminele netwerken? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Herkent u het beeld dat het ook in Noord-Nederland schort aan voldoende recherchecapaciteit waardoor de organisatie achter de hennepteelt ongemoeid wordt gelaten?2
De politie heeft mij meegedeeld zich niet in deze beelden te herkennen. Ook in Noord-Nederland is de aanpak van de hennepteelt geprioriteerd en in 2014 geïntensiveerd. Per casus wordt afhankelijk van de omstandigheden bepaald of er verder onderzoek wordt ingesteld naar het achterliggende criminele netwerk. Sinds mei 2014 is een maatwerkteam hennep operationeel. Dit team verricht onderzoeken met de focus op het ontmantelen van de criminele organisatie achter de hennepteelt en het afpakken van crimineel vermogen. In 2014 heeft dit team 1,8 miljoen Euro aan crimineel vermogen in beslag genomen. Onderzoeken die vanuit de eenheid Noord-Nederland worden doorgestuurd naar de landelijke unit worden niet teruggestuurd uit capaciteitsoverwegingen.
Hoe reageert u op de uitspraak van een rechercheur van de eenheid Noord-Nederland dat we gewoon onvoldoende weten wat er echt speelt aan criminaliteit?3
Kenmerk van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit is dat zij veelal ondergronds opereert. Desondanks hebben de opsporingsdiensten, het OM en de partners in de geïntegreerde aanpak van ondermijning wel degelijk een beeld van wat zich afspeelt. Dit blijkt uit verschillende rapportages zoals het Nationaal Dreigingsbeeld en de bestuurlijke criminaliteitsbeeldanalyses. Door informatiedeling wordt dit zicht steeds beter en breder: meer partners leveren puzzelstukjes om het informatiebeeld compleet te maken. Hierdoor komt de georganiseerde criminaliteit steeds beter in het vizier, zowel voor wat betreft de aard als de omvang.
Hoe reageert u op uitspraak van een rechercheur van de eenheid Noord-Nederland dat de moed hem in de schoenen zakt omdat onderzoek naar criminele netwerken achterwege blijft?4 Is het waar dat onderzoeken die worden doorgestuurd naar de landelijke unit worden teruggestuurd met de mededeling dat er geen capaciteit voor beschikbaar is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 15.
Herkent u het beeld dat er weinig zicht is op de achterliggende structuur van besloten vennootschappen en geldstromen? Is het waar dat dit een gevolg is van een tekort aan financieel rechercheurs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb uw Kamer eerder bericht (Kamerstuk 32 608, nr. 4) over het belang van toezichthoudende en handhavende instanties om sneller te kunnen achterhalen wie zich schuilhoudt achter een besloten vennootschap of een constructie met meer rechtspersonen. Dit kost namelijk met de op dit moment beschikbare bronnen en ontsluitingsmogelijkheden daarvan veel tijd en legt een aanzienlijk beslag op schaarse capaciteit. Om deze redenen heeft het kabinet besloten tot de instelling van een centraal aandeelhoudersregister dat betrekking heeft op aandelen op naam in besloten of niet-beursgenoteerde naamloze vennootschappen. Dit register biedt de mogelijkheid eenvoudig vast te stellen wie de aandeelhouders van een BV zijn en welke aandelen (in welke rechtspersonen) bepaalde personen hebben. Het aandeelhoudersregister is ook van belang voor het beter kunnen rechercheren op geldstromen. Immers, zonder inzicht in de vennootschapsconstructies en de betrokken natuurlijke personen is het lastig om te rechercheren op de mogelijk verdachte geldstromen.
Herkent u het beeld dat criminele netwerken zich hierdoor vrijelijk kunnen begeven in de vastgoedhandel, horeca en andere bovengrondse activiteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik herken het beeld dat criminelen vrij spel zouden hebben in bovengrondse activiteiten niet. OM, politie en partners liggen goed op koers bij het verdubbelen van het aantal criminele samenwerkingsverbanden dat moet worden aangepakt. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 heb ik met OM, regioburgemeesters en politie afgesproken dat in 2015 verder wordt geïnvesteerd in de (geïntegreerde) aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Er wordt gericht ingezet op effectievere interventies door sleutelfiguren en facilitators aan te pakken. Criminele bedrijfsprocessen worden verstoord en er worden meer barrières opgeworpen ter voorkoming van ondermijning. Het afpakken van crimineel vermogen blijft uiteraard een belangrijk onderdeel van deze aanpak. Wel is het zo dat er de komende jaren nog werk verzet moet worden. Het gaat hier om een hardnekkig probleem waarvoor geen gemakkelijke oplossingen voorhanden zijn. Het gaat om doorzetten en om vasthoudend optreden als één overheid.
Kunt u voor de politie-eenheden Zeeland-West-Brabant, Oost-Brabant en Limburg per eenheid aangeven hoeveel fte aan financieel rechercheurs beschikbaar is? Kunt u dit ook aangeven voor de eenheid Noord-Nederland?
Voor de eenheid Zeeland-West-Brabant gaat het om 49 fte, voor Oost-Brabant om 28 fte, voor Limburg om 20 fte en voor Noord-Nederland om 49 fte.
Is het waar dat de dossiers zich na de ontmanteling van hennepkwekerijen opstapelen en dat het soms bijna twee jaar duurt voordat deze besproken worden in het Regionaal Informatie en Expertise Centrum (RIEC)? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het verleden is er initieel sprake geweest van langere doorlooptijden dan gewenst. Inmiddels zijn de werkprocessen zodanig verbeterd dat juist snel wordt gehandeld bij signalen van georganiseerde hennepteelt. Een van onderdelen van die verbetering is de oprichting van het Interventieplein Ondermijning (IPO).
Deelt u de vrees dat boven- en onderwereld zich mengen wanneer alleen «het laaghangend fruit» wordt aangepakt maar de achterliggende criminele netwerken in stand blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik bestrijd dat bij de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit alleen het laaghangend fruit wordt aangepakt. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 19.
De ‘Global Teacher Prize 2015’ |
|
Pieter Duisenberg (VVD), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Als ik dat miljoen win, gaat het naar het onderwijs»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de eervolle nominatie van Jelmer Evers, docent geschiedenis in Utrecht, als een van de 50 wereldwijd genomineerden voor de «Global Teacher Prize 2015»?
Uiteraard, daar hebben de Minister en ik hem ook mee gefeliciteerd.
Kent u de doelstelling van de «Global Teacher Prize» voor innovatie en inspirerende leraren, om voor het onderwijs te zijn wat de Nobelprijs is voor de Vrede? Wat is uw reactie op deze doelstellingen in de context van de kwaliteit van het onderwijs in Nederland?
Ik ken de doelstelling van de «Global Teacher Prize» en ik sta daar volledig achter. De prijs draagt bij aan een positief imago van leraren, inspireert andere leraren en de genomineerden zijn een voorbeeld voor andere leraren. In Nederland hebben we iets soortgelijks; de leraar van het jaar verkiezing die de Onderwijscoöperatie organiseert.
Onderschrijft u het belang van «Samen Leren» en dat, hoewel dit een Nederlands initiatief is, dit principe niet ophoudt bij de landsgrenzen?
Op 31 oktober 2014 hebben de Minister en ik een reactie naar de Tweede Kamer gestuurd op de notitie «Samen Leren». In «Samen Leren» staat dat het doel van die notitie is om het Nederlandse onderwijs één van de beste ter wereld te maken. Uiteraard ben ik van mening dat »leren van elkaar» niet ophoudt bij de landsgrenzen.
Kent u de onbegrensde mogelijkheden van online onderwijs?
Ik weet dat online onderwijs leraren en leerlingen veel mogelijkheden biedt. Met de Innovatie Impuls Onderwijs is 20 miljoen euro beschikbaar gesteld voor scholen om te experimenteren met innovatieve projecten. Een voorbeeld daarvan is Leerlingen voor Leerlingen, dit is een online video repository. Leerlingen voor Leerlingen is een project waarbij ouderejaars leerlingen online video’s plaatsen waarin ze de lesstof uitleggen aan jongerejaars leerlingen.
Bent u van mening dat het inspirerend kan zijn voor alle Nederlandse leraren om via een online medium van 50 wereldwijd genomineerde docenten te horen wat hen een goede leraar maakt?
Jazeker.
Bent u bereid een initiatief te verkennen waarbij online instrumenten kunnen worden opgezet met de verhalen van deze 50 inspirerende leraren en hierover contact op te nemen met de organisatie van de «Global Teacher Prize»?
Wij zijn deze verkenning gestart en het blijkt dat de organisatie van de Global Teacher Prize zelf al zeer actief is op social media en verhalen van de genomineerde leraren verspreidt via Facebook. Ik heb de social media kanalen van het ministerie ingezet om dit ook onder de aandacht te brengen van de Nederlandse leraren. Tevens is op www.delerarenagenda.nl een artikel verschenen over de Global Teacher Prize en de nominatie van Jelmer Evers.
De gevolgen van de nieuwe Wet werk en zekerheid (Wwz) voor het onderwijs |
|
Johannes Sibinga Mulder , Karin Straus (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen die de PO- en VO- raad signaleert rond de nieuwe Wet werk en zekerheid (Wwz)?1
Ja.
Bent u het met de conclusie van hen eens dat de nieuwe verplichting om na drie flexibele contracten een werknemer in vaste dienst te nemen zou kunnen leiden tot grote problemen rond het (tijdelijk) vervangen van leerkrachten in het primair en voortgezet onderwijs? Zo ja, hoe gaat u dit probleem oplossen? Zo nee, waarom niet?
Nee ik verwacht niet dat dit tot grote problemen zal leiden. De maatregelen in de Wet werk en zekerheid (Wwz) – als uitvloeisel van het sociaal akkoord – bewerkstelligen een nieuw evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt en verkleinen het gat in bescherming tussen werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde en onbepaalde tijd. Zo wordt de doorstroom naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bevorderd. Leerkrachten in het primair en voortgezet bijzonder onderwijs vallen ook onder deze wet. Ook invalkrachten in het onderwijs hebben behoefte aan zekerheid als het gaat om werk en inkomen net als invalkrachten in andere sectoren. Voor hen moet dus ook gelden dat na zes contracten of na vier jaar (de ketenbepaling maakt het mogelijk deze afwijking bij cao af te spreken) uitzicht zal bestaan op een vast contract. Er blijven voldoende mogelijkheden om flexibiliteit te organiseren.
In de Wwz zijn ook bepalingen opgenomen die meer flexibiliteit mogelijk maken:
Bent u bekend met het feit dat invalleerkrachten vaak kort, één tot enkele dagen per keer, worden ingezet? Deelt u de mening dat het voor de kwaliteit van het onderwijs juist belangrijk kan zijn dat een invalleerkracht meerdere malen bij eenzelfde school mee kan draaien, omdat deze de school, de werkwijze van de school en de leerlingen kent?
Dit doet zich voor bij onverwachte afwezigheid van de vaste leerkracht. Activiteiten als cursussen en buitengewoon verlof zijn immers structureel en daarmee planbaar. Bij onverwachte afwezigheid kan het zo zijn dat de invalleerkracht een tot enkele dagen wordt ingezet. Deze korte vervanging is naar mijn inschatting niet van invloed op de kwaliteit van het onderwijs. De afwijkingsmogelijkheden die ik heb genoemd in het antwoord op vraag 2 bieden voldoende mogelijkheden om deze situatie te voorkomen.
Hoe gaat u er voor zorgen dat er straks genoeg invallers beschikbaar blijven als zij niet vaker dan drie maal kunnen worden ingezet per school? Bent u bang dat deze wet tot lege klassen kan leiden?
Nee, ik verwacht niet dat de Wwz tot lege klassen zal leiden. Het probleem kan alleen bestaan als sprake is van plotselinge onvoorzienbare afwezigheid van een leerkracht. Voor die situaties blijven er genoeg mogelijkheden over om vervangers in te zetten. Dit blijkt ook uit mijn antwoord op vraag 2.
Welke oplossingen ziet u om lege klassen bij gebrek aan invalkrachten op piekmomenten te voorkomen?
Zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 2 en 4.
Kunt u aangeven waarom er bij de Wet flexibiliteit en zekerheid in 1999 een uitzondering is gemaakt op de zogenoemde ketenbepaling voor de situatie in het onderwijs, waardoor het mogelijk is om in een periode van drie jaar een ongelimiteerd aantal contracten mogelijk te maken? Wat waren de overwegingen destijds?
In artikel 7:668a, lid 5, Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan van alle onderdelen van dat artikel ten nadele van de werknemer kan worden afgeweken, zonder dat hieraan nadere voorwaarden zijn verbonden.
Deze bepaling is toepasselijk op alle arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht. In het bijzonder onderwijs maar ook in andere sectoren. Er is dus geen sprake van een uitzonderingsmogelijkheid die alleen voor het bijzonder onderwijs is ingesteld. De overwegingen destijds voor een collectieve uitzondering waren dat een uitzondering op de ketenbepaling op grond van een gezamenlijke afweging van sociale partners verantwoord was. Gebleken is dat deze ongeclausuleerde afwijkingsmogelijkheid te veel ruimte bood, met als gevolg een toenemend langdurig en onvrijwillig verblijf van werknemers in de flexibele schil. In het sociaal akkoord is daarom afgesproken de wetgeving op dat punt aan te scherpen. Zoals reeds genoemd, blijven er ook in de Wwz nog uitzonderingsmogelijkheden bestaan die plotselinge vervanging in het onderwijs mogelijk maken.
Bent u bereid voor (inval)leerkrachten een uitzondering te maken voor wat betreft de nieuwe ketenbepaling van de Wet werk en zekerheid? Zo nee, hoe verhoudt dit zich tot de uitzondering die bij de Wet flexibiliteit en zekerheid gemaakt is?
De Wwz biedt ook voor het onderwijs voldoende mogelijkheden om bij plotselinge afwezigheid van een docent, een invalkracht in te zetten. Een uitzondering voor het onderwijs is daarom niet nodig. Wel heb ik toegezegd voorlichting te geven en mee te denken over mogelijke oplossingen die de nieuwe wetgeving biedt.
Klopt het dat in de cao afwijkingen van de nieuwe ketenbepaling kunnen worden afgesproken? Heeft u er vertrouwen in dat de sociale partners met een werkbare oplossing kunnen komen? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2 zijn afwijkingen bij cao mogelijk. Ik heb er alle vertrouwen in dat sociale partners hun verantwoordelijkheid zullen nemen en met een werkbare oplossing zullen komen. Binnen de sociaal economische verhoudingen past het mij overigens niet om in te grijpen in overleg tussen werkgevers en werknemers.
Het bericht “Dualisme in Vianen in het geding” |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Dualisme in Vianen in het geding»?1
Ja.
Is het waar dat een partij in de gemeente Vianen geen wethouder kon vinden en haar fractievoorzitter bij de collegevergaderingen laat aanschuiven? Zo ja, is het toegestaan dat een raadslid structureel deelneemt aan collegevergaderingen? Zo ja, op grond van welke wet- en regelgeving? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Inmiddels is bekend geworden dat de betrokken fractievoorzitter niet meer aan de vergaderingen van het college zal deelnemen, in afwachting van een bestuurlijk aanvaardbare oplossing. Hoewel uit artikel 57 Gemeentewet de mogelijkheid volgt dat ook anderen dan burgemeester en wethouders aan de vergaderingen van het college deelnemen, en dit naar de letter van de wet dus ook raadsleden zou kunnen betreffen, ziet die mogelijkheid primair op ambtenaren – in het bijzonder de gemeentesecretaris – en deskundigen. Het dualistisch stelsel zoals in de Gemeentewet vervat gaat uit van een scheiding van functies en bevoegdheden. Het is inherent aan dit stelsel dat raadsleden niet deelnemen aan de vergaderingen van het college. Indien raadsleden al dan niet structureel zouden deelnemen aan de vergaderingen van het college, zou dit op een principieel punt afbreuk doen aan het dualistisch stelsel. Daar waar dit zich voor zou doen, zal ik allereerst de burgemeester, als voorzitter van het college, aanspreken op zijn verantwoordelijkheid ter zake. Voor het overige, zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de opvatting dat de dualisering er niet bij gebaat is als gemeenteraadsleden de facto structureel deelnemen aan collegevergaderingen? Zo ja, hoe kunt u dit soort situaties voorkomen? Zo nee, wat betekent dit dan voor de dualisering binnen de gemeenten in het algemeen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre heeft u de beschikking over instrumenten om gemeenten aan te spreken als zij zich niet organiseren volgens de wet?
In dergelijke gevallen zal ik mij zoals gezegd met de burgemeester verstaan om zo eerst langs bestuurlijke weg tot een oplossing te komen. Daarbij is ook een rol weggelegd voor de commissaris van de Koning (als rijksorgaan). In laatste instantie kan een beroep worden gedaan op het (generieke) interbestuurlijk toezichtinstrumentarium.
De Nederlandse steun aan een Hamas-terrorist |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland sponsort carrière Hamas-moordenares»?1
Ja.
Deelt u de afschuw van het gegeven dat de Nederlandse ambassade in Jordanië het Jordaanse Media Instituut (JMI) steunt, terwijl deze organisatie de Hamas-terrorist Tamimi in dienst heeft en deze moordenares zelfs aanprijst als rolmodel?
De Nederlandse Ambassade in Amman heeft een project van het Jordaans Media Instituut (JMI) ondersteund. Het betrof een project ter bevordering van vrouwenrechten: «Monitoring and Analysing Women’s Rights Issues in the Jordanian Daily Print Media and Radio Stations». Het doel van het project was het bevorderen van de aandacht voor vrouwenrechten in de Jordaanse media. Dit project liep van 1 december 2011 tot en met 30 november 2013. De totale Nederlandse bijdrage bedroeg € 117.025,- uit het Mensenrechtenfonds. Er is geen enkele relatie tussen het artikel op de website van het JMI en het door Nederland gesteunde project.
Naar aanleiding van het genoemd artikel is contact opgenomen met het JMI. Het Instituut bevestigde dat op de website van het instituut een artikel over Ahlam Al-Tamini is verschenen. Dit artikel was geschreven door een van de studenten in het kader van een afstudeerproject. Het JMI betreurt dat niet duidelijker is vermeld dat het Instituut geen inhoudelijke verantwoordelijkheid voor dit artikel draagt. Het bewuste artikel is inmiddels verwijderd. Ahlam Al-Tamini is niet in dienst van het JMI.
Gelet op bovenstaande zie ik geen reden om de Nederlandse projectsteun terug te vorderen, noch om andere donoren daartoe aan te sporen.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat de Nederlandse ambassade steun geeft aan een organisatie die bewust een Hamas-terrorist aanprijst als rolmodel? Kunt u een overzicht geven van de bedragen en mogelijk andere vormen van steun?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid alles in het werk te stellen om te zorgen dat de steun (niet alleen direct maar ook via organisaties als de EU en UNESCO) die men geeft, wordt ingetrokken en de reeds gegeven steun wordt teruggevorderd? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toezeggen dat u ook de overige landen en instellingen zult aansporen hun steun aan het JMI te staken? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat mensen met een budgetpolis volgend jaar niet terecht kunnen bij academische ziekenhuizen |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Budgetpolis? Niet naar academisch ziekenhuis»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat mensen met een kleiner inkomen, die sneller voor een budgetpolis zullen kiezen, op deze manier een financiële drempel opgelegd krijgen voor behandelingen in een academisch ziekenhuis? Zo ja, waarom?
Als mensen zorg nodig hebben die alleen door een academisch ziekenhuis verleend kan worden, moet hierin worden voorzien en wordt deze volledig vergoed. Er is derhalve geen sprake van dat budgetpolishouders als gevolg van niet-contracteren van academische ziekenhuizen deze behandelingen bij academische ziekenhuizen zelf moeten betalen.
Een zorgverzekeraar die zorg in natura levert moet voor de verzekerden die kiezen voor deze naturapolis voldoende zorg hebben ingekocht om aan zijn zorgplicht te kunnen voldoen: binnen redelijke afstand en redelijke termijn. Ook voor de budgetpolis (een vorm van naturapolis) geldt deze zorgplicht.
Dit betekent dat indien een verzekerde met een naturapolis op medisch noodzakelijke gronden naar een ziekenhuis wordt verwezen dat niet is gecontracteerd, maar dit (academische) ziekenhuis het enige ziekenhuis is waarin bepaalde zorg die de verzekerde nodig heeft wordt geleverd, de verzekerde gewoon recht heeft op vergoeding van deze niet-gecontracteerde zorg.
Dit is op dit moment niet expliciet in de zorgverzekeringswet (Zvw) geregeld, maar vloeit voort uit de zorgplicht van de zorgverzekeraar. In het wetsvoorstel art 13 Zvw werd dit wel expliciet vastgelegd (art 13 lid 2 sub b Zvw). Dit is vergelijkbaar met en geldt ook voor grensoverschrijdende zorg.
Deelt u de vrees dat, indien de vrije artsenkeuze wordt afgeschaft, budgetpolishouders als gevolg van het niet-contracteren van academische ziekenhuizen behandelingen bij academische ziekenhuizen volledig zelf zullen moeten betalen, en hen daardoor de facto de toegang tot deze ziekenhuiszorg wordt ontzegd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun zorgplicht, en hen er aan te herinneren dat de toegang tot academische ziekenhuizen bij de verplicht te leveren zorg hoort? Zo nee, waarom niet?
Het is niet nodig om zorgverzekeraars hierop aan te spreken omdat zorgverzekeraars zelf al via de website van Zorgverzekeraars Nederland in reactie op het onderhavig artikel het volgende hebben aangegeven: «Zorgverzekeraars hebben zorgplicht, dat geldt voor alle polissen, óók de budgetpolis. Als mensen zorg nodig hebben die alleen door een academisch ziekenhuis verleend kan worden, moet hierin worden voorzien en wordt deze volledig vergoed. De basis is dat elke polis recht geeft op passende zorg/ behandeling; dat geldt zowel voor een budgetpolis als voor een andere polis.»
Deelt u de mening dat zorgverzekeraars meer helderheid moeten verschaffen welke zorg wel en welke niet binnen hun budgetpolissen valt, zodat mensen een weloverwogen poliskeuze kunnen maken? Bent u bereid hier bij de zorgverzekeraars op aan te dringen? Zo nee, waarom niet?
Ja, zorgverzekeraars dienen dit moment reeds transparante informatie over de zorgverzekering (prijs, kwaliteit, voorwaarden) te verschaffen op basis van artikel 40 WMG. De NZa heeft in haar beleidsregel «informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014» gepubliceerd op welke wijze invulling wordt gegeven aan het toezicht op artikel 40 WMG en aan welke transparantverplichtingen de zorgverzekeraar moet voldoen.
Volgens deze beleidsregel moet de verzekeraar op zijn website helderheid te verschaffen over welke zorgaanbieders door hem zijn gecontracteerd. Tevens zal de zorgverzekeraar op verzoek van verzekerden telefonisch informatie moeten verstrekken. De NZa ziet hierop toe.
Kunt u zo spoedig mogelijk, in ieder geval voor het kerstreces, de Kamer informeren over de uitkomst van het hierover gevoerde overleg tussen u en de Nederlandse Patiënten en Consumenten Federatie (NPCF), ziekenhuizen en zorgverzekeraars? Zo nee, waarom niet?
In dit overleg met NPCF, ziekenhuizen en zorgverzekeraars is conform bovenstaande lijn gesproken over de zorgplicht in relatie tot de budgetpolis. Tevens is in dit gesprek nog nadrukkelijk de informatieplicht van zorgverzekeraars aan de orde geweest.
Bent u bekend met het bericht dat de Nederlandse ambassade in Amman een instituut sponsort dat een Hamas terrorist als rolmodel voor journalisten ziet?1
Ja.
Klopt het dat Ahlam Tamimi, verantwoordelijk voor de dood van vijf Nederlanders en tien Israëli’s, door het Jordaanse Media Instituut werd aangeprezen en dat Nederland dit instituut steunt?
Zie antwoord op voorgaande pagina (vragen Van Klaveren en Bontes) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1042)
Deelt u de mening dat het Nederlandse geld ingezet moet worden om verdere verzoening te bevorderen en dat het Jordaans Media Instituut door Ahlam Tamimi te steunen hier niet aan bijdraagt?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om via de Nederlandse ambassadeur in Amman om opheldering te vragen?
Zie antwoord vraag 2.
Communicatie van de Sociale Verzekeringsbank inzake pgb overeenkomsten richting gemeenten |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat veel persoonsgebonden budgethouders op tijd, soms al maanden geleden, hun nieuwe zorgovereenkomst hebben opgestuurd en nog steeds geen bevestiging daarvan hebben gehad van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)?
Ja, ik ben op de hoogte van het feit dat dit in sommige gevallen lang heeft geduurd. Vanaf 15 december zijn er door de SVB brieven uitgestuurd naar alle budgethouders Wmo en Jeugd die nog geen bericht hadden ontvangen na het insturen van hun overeenkomsten. De zorgkantoren hebben ditzelfde gedaan naar alle budgethouders die vallen onder de Wlz. In deze brieven heeft de SVB gemeld dat declaraties van budgethouders van wie de ingezonden overeenkomst nog niet is goedgekeurd, in januari toch betaald zullen worden.
Bent u op de hoogte van het feit dat deze budgethouders herinneringsbrieven krijgen van de SVB, terwijl zij de gevraagde documenten op tijd, en soms al meerdere malen, hebben ingezonden?
Ja, de SVB heeft aangegeven dat dit kon gebeuren door het «kruisen» van de verzenddatum van de herinneringsbrief en de verwerkingsdatum van de door de budgethouder ingestuurde post.
Bent u op de hoogte van het feit dat, ondanks dat budgethouders hun gevraagde documenten en overeenkomsten hebben ingestuurd, zij toch op de lijst van «niet bevestigde contracten» belanden die aan gemeenten wordt gestuurd?
Het betreft hier niet de lijst van niet bevestigde contracten, maar een lijst met budgethouders die nog niets ingestuurd hebben. Deze lijst is door de SVB aan de gemeenten en zorgkantoren geleverd, conform de bestuurlijke afspraak dat zij persoonlijk contact opnemen met deze budgethouders om te vernemen waarom er niets is ingestuurd.
Naar analogie van de situatie genoemd bij antwoord 2, kan het voorkomen dat deze lijst en het ingezonden zorgcontract elkaar gekruist hebben.
Bent u op de hoogte van het feit dat de SVB al dagen slecht dan wel niet bereikbaar is, en mensen nergens meer heen kunnen met hun melding en vragen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte. De SVB heeft in de eerste week van december de capaciteit van de telefooncentrale op kunnen schalen. Uit de rapportagecijfers van de SVB blijkt dat nu iedereen die belt iemand aan de lijn krijgt; er wordt op piekmomenten gewerkt met een terugbelverzoek. Overigens kunnen mensen met vragen over hun pgb ook terecht bij de verstrekker ervan, het zorgkantoor dan wel de gemeente.
Deelt u de mening dat budgethouders die netjes hun administratie op orde hebben en tijdig alles hebben aangeleverd, niet in de problemen mogen komen met hun zorg en uitbetaling door het niet goed en tijdig afhandelen door de SVB?
Ik deel deze mening. In het geval de pgb-verstrekker of de SVB niet tijdig rond zijn met de werkzaamheden rond het trekkingsrecht zijn maatregelen genomen waardoor de declaraties tijdig uitbetaald kunnen worden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op de vragen van het lid Keijzer d.d. 13 januari jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1040).
Bent u bereid actie te ondernemen, en te zorgen dat alle aangeleverde zorgovereenkomsten en mails op tijd worden afgehandeld, zodat budgethouders hun zorg ook vanaf 1 januari 2015 kunnen blijven voortzetten, en krijgen uitbetaald? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen?
In mijn brief van 20 januari jl. heb ik u geïnformeerd over maatregelen die zijn voorbereid om het tijdig uitbetalen van zorgverleners mogelijk te maken. Deze maatregelen worden in januari uitgevoerd.
Kunt u deze vragen op zo kort mogelijke termijn beantwoorden, nog voor aanvang van het kerstreces?
Dit is niet mogelijk gebleken.
De regelgeving inzake onbemande luchtvaartuigen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het nieuwsbericht «Je vliegt met je drone bij een zendmast. Mag dat»?1
Ja.
Wat is uw opvatting over initiatieven als de Dutch Drone Academy, waar gebruikers op een verantwoorde wijze leren omgaan met onbemande luchtvaartuigen?
De overheid heeft voor modelvliegen de randvoorwaarden voor het gebruik in de Regeling modelvliegen vastgelegd. Eigen initiatief vanuit de sector om binnen deze randvoorwaarden voor verdere veiligheid te zorgen verwelkom ik.
Waarom is het voor hobbyisten toegestaan om zonder examen of vergunning met een luchtvaartuig tot 25 kilogram te vliegen, terwijl dit voor professioneel gebruik niet is toegestaan? Zou het niet eerder voor de hand liggen om massa en toepassing, in plaats van de aard van het gebruik, de doorslag te laten geven voor het al dan niet nodig hebben van een vergunning?
Door ICAO (International Civil Aviation Organization) is voor internationale operaties vastgelegd dat voor de operator, de piloot en het onbemand systeem bepaalde vergunningen zijn vereist. Dit stelsel van vergunningen wordt ook in Nederland gebruikt. Hiermee komt de Nederlandse regelgeving in lijn met de aanpak in andere landen en wordt het voor de beroepsmatige gebruiker mogelijk om probleemloos ook in andere landen te opereren.
Bij het opstellen van de Regeling modelvliegen in 2005 was de gangbare praktijk op dat moment dat de hobbyist bij het gebruik maken van zijn kostbare model risico’s meed, mede gezien het feit dat er geen sprake was (en is) van een commercieel belang. Tevens was toen de praktijk dat het overgrote deel van de hobbyisten bij een modelvliegvereniging was aangesloten en vloog op daartoe aangewezen modelvliegterreinen.
Voor beroepsmatig gebruik kan niet worden uitgesloten dat er druk kan ontstaan op de operator aangaande de vluchtlocaties en de omstandigheden waaronder wordt gevlogen. Daarnaast speelt mee dat een hele sterke groei van de operaties wordt verwacht, waardoor een breedschaliger gebruik in het luchtruim wordt voorzien. Om deze beroepsmatige groep veilig aan het luchtverkeer te laten deelnemen is het voor de veiligheid noodzakelijk dat de operator op een van tevoren aangegeven manier veilig kan opereren, dat de piloot bekwaam is en dat het onbemande systeem veilig genoeg is om de operatie uit te kunnen voeren.
Deze bekwaamheden moeten aantoonbaar zijn, zodat legale van illegale vluchten onderscheiden kunnen worden door de handhavingsdiensten.
Bent u bereid om de Kamer per brief nader te informeren over de stand van de ontwikkelingen in wet- en regelgeving met betrekking tot de onbemande luchtvaart en hierbij specifiek in te gaan op de kansen voor burgers en bedrijven aan de ene kant en de waarborgen voor veiligheid en privacy aan de andere kant?
Uiterlijk in februari zal het kabinet het WODC-rapport «Het gebruik van drones; Een verkennend onderzoek naar onbemande luchtvaartuigen», met een eerste kabinetsstandpunt op hoofdlijnen, aan u doen toekomen. Dit zal worden gevolgd door een uitgewerkt kabinetsstandpunt, dat voor de zomer naar uw Kamer zal worden gestuurd.
Zowel het rapport als het kabinetsstandpunt zullen ingaan op de in de vraag genoemde aspecten.
Voor wat betreft de regelgeving voor professioneel gebruik is de huidige status dat een AMvB met een onderliggende ministeriele regeling, die kaders neerleggen voor niet complexe operaties, op korte termijn zullen worden gepubliceerd en van kracht worden. Het systeem voor modelvliegen wordt hiermee niet aangepast. Het huidige systeem van ontheffingen voor commerciële operaties zal hierdoor worden vervangen door regels die meer rechtszekerheid bieden.
Ziet u noodzaak tot stroomlijning van de vergunningen terzake, met name om onredelijke verschillen tussen hobbyisten en professionele gebruikers weg te nemen?
Ja, ik zie noodzaak tot stroomlijning van regelgeving: het bestaande verbod voor professioneel gebruik met de mogelijkheid tot ontheffingen daarop wordt, zoals bij vraag 4 aangegeven, vervangen door een helder kader in een AMvB en bijbehorende ministeriële regeling. Tevens zal worden bezien of de Regeling modelvliegen aanpassing behoeft omdat de gangbare praktijk bij modelvliegen dat vooral bij modelvliegverenigingen gevlogen wordt niet meer opgaat, onder andere gezien de sterk groeiende verkoop van drones de laatste tijd. Om bij de gewenste aanpassing van de regelgeving ook concrete ervaringen uit de praktijk te kunnen betrekken, heb ik ILT en de Luchtvaartpolitie gevraagd een rapportage op te stellen over de incidenten met drones het afgelopen jaar.