Het bericht dat het supersnelrecht rond oud en nieuw faalt |
|
Michiel van Nispen , Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het supersnelrecht rond oud en nieuw faalt?1
De stelling dat de inzet van supersnelrecht rond oud en nieuw faalt deel ik niet.
Doel van het supersnelrecht is daders van delicten als geweld en vernieling in de publieke ruimte snel lik-op stuk te geven. Daarmee gaat een stevig signaal uit naar daders en samenleving dat dergelijk grensoverschrijdend gedrag niet wordt getolereerd. Dat de rechter bij de strafoplegging niet automatisch de strafeis van het Openbaar Ministerie (OM) volgt en in sommige gevallen een lagere straf oplegt doet daar niet aan af.
Wat is de reden dat deze discussie ieder jaar opnieuw opduikt?
De hoeveelheid en aard van de incidenten die jaarlijks rondom de jaarwisseling plaatsvinden leiden ieder jaar weer tot terechte verontwaardiging en de wens om de daders van geweld en vernieling snel en effectief te straffen. De organisatie van supersnelrechtzittingen, waarbij verdachten van geweld en vernieling binnen drie dagen na de jaarwisseling voor de rechter verschijnen, is daarbij een voor de maatschappij zichtbaar een aansprekend instrument om daders lik-op-stuk- te geven. Er gaat een belangrijk signaal vanuit richting daders en samenleving dat criminaliteit en overlast ook tijdens Oud en Nieuw niet worden getolereerd.
Wat is er sinds de invoering van het supersnelrecht rond oud en nieuw veranderd of verbeterd? Indien er niets is veranderd, waarom niet?
De toepassing van supersnelrecht tijdens de jaarwisseling wordt sinds 2008–2009 landelijk gecoördineerd op basis van de zgn. «menukaart (super)snelrecht» van het College van procureurs-generaal. De menukaart biedt een duidelijk overzicht van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder het OM – in afstemming met de politie en de gerechten – de voorziening voor (super)snelrecht wil vormgeven.
In het bijzonder geeft de menukaart aan welke situaties en doelgroepen in aanmerking komen voor de toepassing van (super)snelrecht en aan welke voorwaarden uit oogpunt van zorgvuldigheid moet zijn voldaan. De menukaart is uw Kamer door mijn ambtsvoorganger toegestuurd bij brief van 4 december 20082. In de afgelopen jaren is de menukaart op basis van de ervaringen op een aantal punten aangepast c.q. uitgebreid. Jaarlijks maken alle parketten en rechtbanken voorafgaand aan de jaarwisseling lokaal afspraken met betrekking tot de toepassing van snelrecht en supersnelrecht.
Wat is de reden dat de rechter lager straft dan wat het Openbaar Ministerie (OM) eist? Komt dat bijvoorbeeld doordat de eis te hoog is, omdat er onvoldoende tijd is bewijs te verzamelen of zijn er andere redenen?
De berechting van strafbare feiten is in onze democratische rechtsstaat opgedragen aan de onafhankelijke rechter. De strafrechter heeft tot taak om recht te doen in het individuele geval en (in geval het feit kan worden bewezen en aan de dader kan worden toegerekend) een straf op te leggen die passend en geboden is. De strafrechter houdt bij de straftoemeting rekening met het wettelijk strafmaximum, de ernst van het feit en omstandigheden waaronder het feit is begaan, de gevolgen voor het slachtoffer en de samenleving als geheel, de persoon van de dader, de eis van de officier van Justitie en met wat andere rechters in vergelijkbare gevallen plegen op te leggen. De strafrechter maakt daarbij zijn eigen afweging.
Overigens blijkt uit onderzoek van de Universiteit van Tilburg, dat in 2012 in opdracht van de Raad voor de rechtspraak is uitgevoerd en dat bij brief van 20 november 2012 aan uw Kamer is verzonden 3, dat bij zaken waarin sprake was van agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak (zogeheten VPT-zaken) de rechter in grote mate de (verhoogde) strafeis van het OM volgt, zowel in modaliteit (zoals een geldboete, taakstraf of gevangenisstraf) als in de hoogte van de sanctie (het boetebedrag in euro’s, het aantal uren taakstraf of het aantal dagen gevangenisstraf). De hoogte van de opgelegde straf bedraagt in die zaken gemiddeld ruim 90% van de eis. Voor de volledigheid merk ik op dat het hier de afdoening van VPT-zaken in algemene zin betrof en dus niet enkel (super)snelrechtzaken.
Hoe komt het dat het OM volgens eigen zeggen zorgvuldig toetst of supersnelrecht geoorloofd is of niet, maar er toch veel onvrede lijkt te zijn bij rechters over de zorgvuldigheid en bij slachtoffers over de uitkomst van de procedures? 6. Hoeveel procent van de bij het OM aangebrachte zaken worden afgedaan middels supersnelrecht en hoeveel middels snelrecht?
Juist met het oog op een zorgvuldige voorbereiding komt jaarlijks maar een beperkt aantal zaken in aanmerking voor afdoening via supersnelrecht. De voorwaarden houden onder meer in dat het moet gaan om bewijstechnisch eenvoudige zaken, de verdachte in verzekering of in voorlopige hechtenis moet zijn genomen en OM, rechter en advocatuur tijdig voor de zitting de beschikking moeten hebben over een compleet strafdossier. Indien de zaak niet zo snel klaar is voor behandeling en aanvullend onderzoek nodig is, kan het zijn dat de verdachte zich op een later moment tegenover de rechter moet verantwoorden. Waar de vermeende bij rechters bestaande onvrede over de zorgvuldigheid op is gebaseerd, is niet bekend. Vorig jaar was sprake van 1 zaak waarin de rechter tijdens een supersnelrechtzitting oordeelde dat er geen specifiek verband was tussen Oud en Nieuw en het gedrag van de verdachte.
In hoeveel procent van de zaken die afgedaan zijn middels supersnelrecht wordt hoger beroep ingesteld? Wat is het percentage bij snelrecht?
Tijdens de jaarwisseling van 2013 – 2014 zijn 684 jaarwisselingsgerelateerde zaken bij het OM binnengekomen. Daarvan zijn er 17 voor de supersnelrechter gebracht (2,5%) en 9 (1,3%) voor de snelrechter. Tijdens de jaarwisseling van 2012–2013 waren er 732 jaarwisselingsgerelateerde zaken, waarvan er 16 voor de supersnelrechter (2,2%) en 16 voor de snelrechter (2,2%) zijn gebracht.
Supersnelrecht en snelrecht worden het hele jaar toegepast, dus niet alleen met Oud & Nieuw. Afgelopen jaar zijn er zo’n 1.500 supersnelrechtzaken4 geweest (ongeveer 0,7% van de instroom; ongeveer 1,5% van de door de rechter afgedane zaken) en 4.800 snelrechtzaken5 (ongeveer 2,4% van de instroom; ongeveer 5% van de door de rechter afgedane zaken).
Klopt het dat bij zestig procent van de zaken een lagere straf wordt uitgesproken dan in eerste instantie was geëist door het OM? Zo nee, wat is dan de juiste verhouding? Hoe zit dat bij bijvoorbeeld het snelrecht en de reguliere strafprocedure?
Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen de hoger beroepspercentages. Op basis van een inventarisatie van het OM is er gemiddeld in zo’n 15% van de zaken sprake van hoger beroep (dat niet wordt ingetrokken). Afgelopen jaar was dit bij supersnelrecht 14% en bij snelrecht 17%.
Op welke manier wordt ervoor gezorgd dat zorgvuldigheid bij het OM altijd prevaleert boven snelheid?
Volgens het nieuwsbericht op rechtspraak.nl van 3 januari 2014 zijn na de vorige jaarwisseling 16 verdachten veroordeeld op supersnelrechtzittingen, en waren de daarbij opgelegde straffen veelal in lijn met de eis van het Openbaar Ministerie. RTL nieuws heeft naar eigen zeggen het verdere verloop van deze zaken gevolgd en komt daarbij tot andere conclusies. Het aantal zaken van de afgelopen jaarwisseling dat is afgehandeld via supersnelrecht is echter te beperkt en te divers om op basis daarvan algemene conclusies te trekken over alle supersnelrechtzaken.
Over de verhouding tussen de strafeis en de uiteindelijk opgelegde straf bij snelrecht en de reguliere strafprocedure zijn geen gegevens bekend.
Deelt u de mening dat een zorgvuldige behandeling ook het aantal hoger beroepszaken kan terugdringen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoorden op vraag 3 en 5 is sprake van een zorgvuldige voorbereiding conform de menukaart (super)snelrecht die het OM hanteert. Zoals ik in antwoord op vraag 7 heb aangegeven wijkt het hoger beroepspercentage in zaken die zijn afgedaan via supersnelrecht niet noemenswaardig af van de hoger beroepspercentages bij andere rechterlijke afdoeningen. Uit deze cijfers kan dus niet worden afgeleid dat de mate van zorgvuldigheid in geval van de toepassing van supersnelrecht afwijkt van de mate van zorgvuldigheid die ten aanzien van andere afdoeningen wordt gehanteerd. Dat laat onverlet dat uiteraard altijd moet worden gestreefd naar verbetering. Tegen elk rechterlijk vonnis staat hoger beroep open. En evenals in «gewone» strafzaken kunnen rechters tot een ander oordeel komen.
Speelt eenzelfde soort probleem met het verschil tussen strafeis en daadwerkelijke straf bij het snelrecht, waar het OM elf dagen langer heeft om de zaak rond te krijgen? Zo nee, is het dan geen beter idee om vaker snelrecht in plaats van supersnelrecht toe te passen rond oud en nieuw? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid om in zaken tegen hulpverleners niet standaard het supersnelrecht toe te passen, maar vooraf te kiezen voor meer zorgvuldigheid en dus voor bijvoorbeeld het toepassen van snelrecht?
Zoals ook uit mijn beantwoording op de vorige vragen mag blijken ben ik niet de mening toegedaan dat bij het toepassen van supersnelrecht sprake is van een probleem. Verder zijn er zoals ik in antwoord op vraag 8 heb geantwoord geen gegevens bekend over de verhouding tussen de strafeis en de uiteindelijk opgelegde straf in snelrechtzaken. Als meer onderzoek nodig is in een zaak of als meer getuigen moeten worden gehoord om de zaak bewijstechnisch rond te krijgen, zal het OM – indien de rechter een vordering tot inbewaringstelling toewijst – ervoor kiezen om de verdachte voor de snelrechter te brengen. Dat is ook wat de menukaart voorschrijft en vergt derhalve geen aanpassing van het beleid.
Bent u bereid deze vragen nog voor het kerstreces, uiterlijk 18 december 2014, te beantwoorden?
Het is niet zo dat in zaken waarbij sprake is van geweld tegen hulpverleners standaard supersnelrecht wordt toegepast. Wel wordt geprobeerd deze zaken zo snel als mogelijk af te doen, waarbij supersnelrecht een van de mogelijke afdoeningsmodaliteiten is. Voorop staat echter dat per geval moet worden beoordeeld of een zaak zich leent voor afdoening via supersnelrecht. Overigens treedt per 1 januari 2015 de wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de uitbreiding van de gronden voor voorlopige hechtenis in werking. Deze wijziging maakt het mogelijk dat verdachten van openlijke geweldpleging, brandstichting, bedreiging, mishandeling of vernieling, begaan in de publieke ruimte of tegen personen met een publieke taak langer in voorlopige hechtenis kunnen worden gehouden, met het oogmerk om hen binnen de termijn voor inbewaringstelling op een gewone snelrechtzitting te kunnen brengen.
Zo kan in zaken waarin de termijn voor het supersnelrecht nu tekort schiet meer tijd worden genomen om onderzoek te doen naar de precieze aard van het gepleegde strafbare feit, en daarvoor het bewijs rond te krijgen, door bijvoorbeeld het horen van getuigen. Ook is er meer tijd voor het slachtoffer om zijn schade te onderbouwen. Met de voorgestelde specifieke grond voor voorlopige hechtenis wordt dus in meer gevallen berechting met behulp van het gewone snelrecht mogelijk.
Kostenefficiënte en lastenluwe toepassing van aanbestedingsregels |
|
Erik Ziengs (VVD) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u, alsmede de commissie van aanbestedingsexperts en de drie onderzoeksbureaus die betrokken zijn bij de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012, bekend met signalen over gebrekkige communicatie tussen opdrachtgevers en aanbieders, voorafgaand en gedurende aanbestedingstrajecten? Zo ja, uit welke sectoren komen deze signalen?
In alle opdrachtgevers-opdrachtnemers relaties, al dan niet als uitkomst van een aanbesteding, is het voor partijen van belang goed en helder met elkaar te communiceren. Bij aanbesteden is het tegelijkertijd van belang, voor de gelijke behandeling van ondernemers, dat alle partijen toegang hebben tot dezelfde informatie. De Aanbestedingswet 2012 stelt regels om gelijke behandeling van ondernemers te waarborgen. Voorafgaand aan de aanbestedingsprocedure kan communicatie plaatsvinden door middel van het houden van een markconsultatie, tijdens de procedure verloopt de communicatie via de nota van inlichtingen. Op dit moment voeren drie onderzoeksbureaus onderzoeken uit in het kader van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012. De onderzoeken behelzen onder meer een kwalitatief gedeelte waarin ondernemers worden gevraagd naar hun ervaring met de Aanbestedingswet 2012, daarbij kunnen zij ook problemen die zij ervaren met communicatie signaleren.
Bent u bereid om in de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 aandacht te besteden aan de gevaren van over- en onderspecificatie van opdrachten en het stellen van onmogelijke eisen door aanbestedende diensten, in relatie tot de mogelijkheden en stimulansen voor aanbieders om de aanbestedende dienst voor gevaren te waarschuwen? Kan het vaker toepassen van functioneel aanbesteden een rol vervullen in het voorkomen van specificatieproblemen? Zo ja, hoe kan functioneel aanbesteden bevorderd worden?
Bij de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 worden ook ervaringen van ondernemers en aanbestedende diensten onderzocht, daarbij hebben ondernemers de mogelijkheid om hun visie over over- en onderspecificatie van opdrachten naar voren te brengen.
Het vaker toepassen van functioneel aanbesteden kan inderdaad een rol vervullen in het voorkomen van het overspecificeren van een opdracht. Ook voor functioneel aanbesteden geldt echter dat dit niet in alle gevallen het meest passend is. In de Gids proportionaliteit wordt ingegaan op de keuze tussen technisch en functioneel specificeren.
Bent u het eens met de uitgangspunten dat de markt in een vroeg stadium eigen inbreng moet kunnen leveren op overheidsopdrachten en dat aanbieders hun zorgen over uitvragen kunnen en moeten uiten richting aanbestedende diensten? Hoe kwalificeert u in algemene zin de mate van benutting van instrumenten als de vragenronde, de marktconsultatie en de concurrentiegerichte dialoog?
Het is wenselijk dat ondernemers in een vroeg stadium inbreng kunnen leveren aan de aanbestedende dienst en hem er op kunnen wijzen indien er problemen zijn bij een aanbesteding, een aanbesteding niet haalbaar is, er problemen zijn met het specificeren van de opdracht, of als niet haalbare of tegenstrijdige eisen worden gesteld. Deze signalen kan een ondernemer overbrengen aan een aanbestedende dienst in een eventuele marktconsultatie. Het voordeel van een marktconsultatie is dat ondernemers en de aanbestedende dienst voorafgaand aan de aanbesteding kennis en informatie kunnen uitwisselen waardoor de aanbestedende dienst tot een zo goed mogelijk aanbestedingsdocument kan komen. Een ondernemer steekt werk in een marktconsultatie en voor de aanbestedende dienst betekent het dat het inkooptraject langer duurt. Het is daarom van belang om in het oog te houden dat een markconsultatie niet in alle gevallen passend en/of proportioneel is.
Ook de nota van inlichtingen tijdens de procedure is een goede gelegenheid voor ondernemers om problemen te signaleren. De Aanbestedingswet 2012 geeft ondernemers het recht om inlichtingen te vragen over specifieke aanbestedingen. De aanbestedende dienst beantwoordt deze vervolgens uiterlijk zes dagen voor de uiterste datum van inschrijven in een nota van inlichtingen die wordt verzonden aan alle ondernemers. Een aanbestedende dienst is gehouden tot het verstrekken van deze inlichtingen. De aanbestedende dienst heeft binnen de door het aanbestedingsrecht gestelde grenzen de mogelijkheid om gestelde eisen aan te passen. Indien de ondernemer van mening is dat sprake is van onredelijke eisen en de aanbestedende dienst niet bereid is deze aan te passen kan hij een onafhankelijk advies verkrijgen van de Commissie van Aanbestedingsexperts of een oordeel verkrijgen van de civiele rechter. Vooralsnog heb ik geen signaal dat het naast deze mogelijkheden opportuun zou zijn om een algemene gedragscode op te stellen voor alle aanbestedingen en alle aanbestedende diensten.
Hoe kunnen stimulansen of verplichtingen worden ingebouwd in het aanbestedingsproces zodat er melding van gemaakt wordt wanneer een opdracht functioneel of technisch niet haalbaar is en/of tegenstrijdige eisen bevat? Is een algemene gedragscode voor inschrijvers een oplossing voor het voorgaande? Overweegt u om in overleg met de markt een algemene gedragscode hierover op te laten stellen? Denkt u na over meer verbetermogelijkheden om deze uitgangspunten te bekrachtigen, om zo verspilling van belastinggeld te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de constatering dat veel mkb’ers nog steeds veel belemmeringen ervaren in hun pogingen om mee te dingen naar het binnenhalen van overheidsopdrachten? Bent u bekend met signalen van het mkb over ondoelmatige aanbestedingsvragen en onnodig belemmerende eisen op het gebied van social return en duurzaamheid? Zo ja, kunt u in het kader van de in juli gestarte evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 alvast aangeven wat de meest gehoorde belemmeringen zijn op het gebied van social return en duurzaamheidseisen? Kunt u hier in de evaluatie dieper op ingaan?
Zoals aangegeven wordt de Aanbestedingswet 2012 op dit moment geëvalueerd. Onderdeel van de evaluatie is een kwantificering van de deelname van mkb- ondernemingen aan aanbestedingen. Ook zal het gebruik van eisen op het gebied van social return en duurzaamheid een onderdeel van de evaluatie vormen. Ik wil niet vooruitlopen op deze evaluatie omdat daarmee het risico bestaat dat er een niet representatief beeld wordt geschetst. In de evaluatie wordt op deze onderdelen ingegaan en conform toezegging zal ik uw Kamer daarover voor het zomerreces informeren.
Bent u bereid om in de evaluatie specifiek aandacht te besteden aan belemmeringen die met name door kleinere en innovatieve bedrijven worden ervaren op het gebied van keurmerken en certificaten? Is het waar dat er steeds meer private en publiek gefaciliteerde certificaten en keurmerken voor het bedrijfsleven op het gebied van duurzaamheid en social return worden ontwikkeld? Is het waar dat aanbestedende diensten steeds vaker dergelijke certificaten en keurmerken zijn gaan verlangen van aanbieders? Zo ja, hoe bepalen aanbestedende diensten wat de kwaliteit is van verschillende keurmerken en certificaten? Hoe bepalen aanbestedende diensten welke keurmerken en certificaten zij eisen of prefereren van aanbieders?
Het vragen van keurmerken en certificaten door aanbestedende diensten wordt meegenomen in de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012. Hierbij wordt specifiek aandacht geschonken aan keurmerken op het gebied van duurzaamheid en sociale omstandigheden. Ook de ervaringen van ondernemers met keurmerken en certificaten maken deel uit van de evaluatie. Aanbestedende diensten mogen niet eisen dat een ondernemer een specifiek keurmerk of certificaat inzake duurzaamheid of sociale omstandigheden heeft. Wel kunnen zij in de aanbestedingsstukken aangeven dat een ondernemer in elk geval door overlegging van een bepaald keurmerk of certificaat kan aantonen dat hij voldoet aan de eisen van de aanbestedende dienst op het gebied van duurzaamheid of sociale omstandigheden. In het opstellen van hun eisen dienen aanbestedende diensten conform de Aanbestedingswet 2012 te handelen. Dit betekent, onder andere, dat de eisen proportioneel dienen te zijn ten opzichte van de waarde van de opdracht en dat het gevraagde voldoende verband dient te houden met het voorwerp van de opdracht.
Bent u bereid om -in het verlengde van uw toezegging om vooruitlopend op de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 alvast te bezien of de toegenomen offertekosten door EMVI kunnen worden verlaagd- toe te werken naar het verder verlagen van kosten die zijn gemoeid met het uitbrengen van biedingen, door het wegnemen van meer belemmeringen? Ziet u mogelijkheden om het gebruik van de Eigen Verklaring voor aanbieders uit te breiden om zo de administratieve lastendruk verder terug te dringen?
Zoals besproken tijdens het algemeen overleg Ondernemen en Bedrijfsfinanciering van 19 november jl. kan een inschrijving op een aanbesteding waarin het gunningscriterium economisch meest voordelige inschrijving (EMVI) wordt gehanteerd meer kosten dan een inschrijving op een aanbesteding waarin het gunningscriterium laagste prijs wordt gehanteerd. Uiteraard ben ik bereid te kijken naar het wegnemen van belemmeringen. Er dient daarbij een afweging tussen de ervaren belemmering en het nut van een regel te worden gemaakt. In de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012 wordt specifiek aandacht besteed aan het gebruik van EMVI, dit is ook conform de toezegging die tijdens de behandeling van de begroting Economische Zaken 2015 is gedaan. Op de uitkomsten van deze evaluatie wil ik niet vooruitlopen. Uiteraard zal ik wel zoals toegezegd tijdens het algemeen overleg Ondernemen en Bedrijfsfinanciering, samen met PIANOo bezien wat er vooruitlopend op de resultaten van de evaluatie in de praktijk kan worden gedaan.
De eigen verklaring wordt als gevolg van de implementatie van de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen in 2016 vervangen door een Europese eigen verklaring, het Uniform Europees Aanbestedingsdocument, die ondernemers in heel Europa kunnen gebruiken bij het inschrijven op overheidsopdrachten.
Op dit moment wordt deze eigen verklaring uitgewerkt door de Europese Commissie. Nederland volgt dit nauwlettend met het oog op effectieve lastenverlichting.
Is het waar dat de nieuwe Europese richtlijn mogelijkheden biedt om aanbestedingsresultaten uit het verleden mee te nemen in het beoordelen van aanbiedingen? Hoe kunt u in de aanloop naar implementatie van de nieuwe Europese richtlijn resultaten uit het verleden meewegen, zonder dat dit tot uitsluiting van nieuwkomers leidt?
Ja, het klopt dat de nieuwe Europese aanbestedingsrichtlijnen het mogelijk maken om resultaten uit het verleden mee te nemen. Het betreft hier het meewegen van resultaten uit het verleden als uitsluitingsgrond. Met de inwerkingtreding van de nieuwe richtlijnen wordt het mogelijk om een ondernemer die eerder blijk heeft gegeven van aanzienlijke of voortdurende tekortkoming uit te sluiten van deelname. Deze grond is opgenomen om te voorkomen dat belastinggeld terecht komt bij ondernemers die structureel tekortkomen in de uitvoering van een opdracht. Aan uitsluiting op basis van prestaties uit het verleden zijn strikte voorwaarden verbonden om te voorkomen dat willekeur kan optreden. Nieuwkomers ondervinden geen nadelige gevolgen, omdat alleen prestaties uit het verleden tot uitsluiting kunnen leiden. Bij nieuwkomers is er nooit een negatieve prestatie uit het verleden om naar te kijken.
Wat vindt u van Publiek Private Samenwerking (PPS)-constructies voor grote ict-projecten? Biedt de Aanbestedingswet daarvoor voldoende mogelijkheden?
De vraag naar PPS-constructies voor grote ICT-projecten wordt aan de orde gesteld in het rapport van het parlementair onderzoek naar ICT-projecten bij de rijksoverheid. Deze vraag zal dan ook aan de orde komen in de komende kabinetsreactie op dat rapport. De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal deze kabinetsreactie omstreeks februari naar uw Kamer zenden. De Aanbestedingswet 2012 staat het gebruik van PPS-constructies niet in de weg. Zo worden PPS-constructies op basis van een concurrentiegerichte dialoog onder meer bij huisvestingsprojecten gebruikt.
Hoe kijkt u aan tegen de mogelijkheden van Best Value Procurement en prestatie-inkoop?
Prestatie-inkoop is de Nederlandse vertaling van Best Value Procurement. Prestatie-inkoop kan in bepaalde aanbestedingen binnen de grenzen van de Aanbestedingswet 2012 van toegevoegde waarde zijn om tot een zo doelmatig mogelijke inkoop te komen.
Hoe kan het Rijk komen tot meer professioneel contractmanagement? Welke mogelijkheden biedt de Aanbestedingswet hiervoor?
Contractmanagement is een aangelegenheid van de aanbestedende diensten. De Aanbestedingswet 2012 kent geen bepalingen over contractmanagement. Over de professionalisering van contractmanagement bij het Rijk wordt uw Kamer separaat geïnformeerd naar aanleiding van de motie van het lid Verhoeven tijdens de begrotingsbehandeling van Wonen en Rijksdienst voor het jaar 2015 (Kamerstuk 34 000 XVIII, nr. 15).
De toename van koolmonoxidevergiftigingen door cv installaties |
|
Albert de Vries (PvdA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Kent u het bericht over de toename van koolmonoxidevergiftigingen door slechte cv installaties?1
Ja, dit is een bericht van 3 november 2014. Naar aanleiding van het in dit bericht genoemde televisieprogramma heb ik op dinsdag 4 november 2014 mondelinge vragen beantwoord van het lid Verhoeven (D66) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 72).
Onderschrijft u de analyse en conclusies uit het artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het artikel blijkt dat er op dit moment nog een onderzoek wordt uitgevoerd door de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar koolmonoxidevergiftigingen. Zodra de resultaten van dit onderzoek beschikbaar zijn – naar verwachting voorjaar 2015 – informeer ik de Tweede Kamer nader hierover.
Ziet u de noodzaak om de kwaliteit van de installatie van gastoestellen beter te waarborgen?
Ik zie deze betere kwaliteitsborging van het installatiewerk vooralsnog als verantwoordelijkheid van bedrijven en burgers. Ik wacht het rapport van Onderzoeksraad voor Veiligheid af om mijn standpunt nader te bepalen.
Kunt u een reactie geven op de onderstaande stappen om het probleem aan te pakken?
Ik wacht het rapport van Onderzoeksraad voor Veiligheid af om mijn standpunt hierover nader te bepalen, maar dat gezegd zijnde wil ik nog een aantal zaken toelichten.
Het bod van de NOS op de eredivisiesamenvattingen |
|
Ton Elias (VVD) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «toezichthouder twijfelt over deal NOS en FOX Sports»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de NOS nu zelf details naar buiten brengt over de overeenkomst die zij is aangegaan met FOX Sports over de eredivisiesamenvattingen, die eerder nog strikt vertrouwelijk waren en waarvan openbaarmaking tot forse schadeclaims aanleiding zou geven?
De NOS heeft op 10 december 2014 zelf besloten enkele details uit de afspraken van de NOS met Eredivisie Media en Marketing C.V. (hierna: EMM) openbaar te maken. Desgevraagd laat de NOS weten dat men hiertoe over is gegaan nadat duidelijk werd dat er mogelijk onjuiste informatie over de afspraken naar buiten zou komen.
Kunt u zo snel mogelijk ook de financiële details van de overeenkomst, waarmee volgens eerdere nieuwsberichten rond de 75 miljoen euro belastinggeld zou zijn gemoeid, openbaar maken?
Vanwege de geheimhouding die de NOS en EMM zijn overeengekomen heb ik tot op heden geen informatie over de financiële details van de overeenkomst openbaar kunnen maken en kan ik dat ook nu niet doen. Op 19 januari 2015 heeft het Commissariaat voor de Media een besluit gepubliceerd over dit contract. Ook hierin zijn vanwege het bedrijfsvertrouwelijke karakter de financiële details weggelaten.
Zoals ik in reactie op mondelinge vragen van het Kamerlid Elias op 20 januari jl. reeds heb gezegd, vind ik het bezwaarlijk dat er achteraf niet in openheid kan worden gesproken over contracten die de publieke omroepen sluiten en die bekostigd zijn met publiek geld. Aan de huidige situatie kan ik niets veranderen, maar ik ben, zoals ik heb toegezegd in mijn brief over de toekomst van de omroep van 13 oktober 2014, in overleg met de NPO en de NOS over hoe dit in de toekomst transparanter kan.
Kunt u zo snel mogelijk openbaar maken in hoeverre er in de bewuste overeenkomst ook sprake is van afspraken over STER-tijd, zoals volgens eerdere nieuwsberichten het geval is?
De afspraken met de Ster vallen ook onder de geheimhoudingsplicht die met EMM is gesloten. Bij de publicatie van zijn besluit met betrekking tot de last onder dwangsom heeft het Commissariaat gemeld dat het zijn onderzoek zal vervolgen en verbreden naar andere partijen, waaronder de STER. Dit onderzoek wacht ik af. Daarom kan ik hierover op dit moment geen verdere mededelingen doen.
Wanneer verwacht u de uitkomsten van het lopende onderzoek van het Commissariaat voor de Media naar de overeenkomst?
Het Commissariaat heeft op 19 januari 2015 een besluit gepubliceerd. Dit besluit is genomen binnen een breder onderzoek van het Commissariaat. Het Commissariaat onderzoekt meerdere aspecten van het bod van de NOS. Uit dit bredere onderzoek kunnen nog nadere maatregelen volgen. Hierover kan ik op dit moment geen verdere mededelingen doen.
Het artikel ‘Meer nadelen dan voordelen’ |
|
Johannes Sibinga Mulder , Michiel van Veen (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Meer nadelen dan voordelen»?1
Ja.
Wat zijn de te verwachten effecten van de nieuwe Wet werk en zekerheid (Wwz) en de daaropvolgende ketenbepaling voor de amateursport?
De ketenbepaling regelt wanneer elkaar opvolgende tijdelijke contracten overgaan in een vast contract. In de huidige situatie is dat het geval bij meer dan drie elkaar opvolgende tijdelijke contracten of (bij een minder aantal) als een periode van drie jaar wordt overschreden. Tijdelijke contracten worden als opeenvolgend gezien als zij elkaar met een tussenpoos van drie maanden of minder opvolgen. Van deze tussenpoos kan bij cao onbeperkt worden afgeweken. Dat geldt ook voor het aantal contracten en de periode van drie jaar waarna een vast contract ontstaat.
Het doel van de ketenbepaling is echter dat na verloop van tijd voor werknemers zekerheid ontstaat in de vorm van een vast contract. Omdat de huidige regeling te veel mogelijkheden biedt om werknemers structureel en langdurig in te schakelen op basis van tijdelijke contracten, is in het Sociaal Akkoord van 11 april 2013 afgesproken de ketenbepaling zodanig aan te passen dat deze haar doelstelling beter kan vervullen. Zo wordt de balans tussen vast en flexibel werk beter in evenwicht gebracht.
In de Wwz wordt de ketenbepaling dan ook overeenkomstig de afspraken in het Sociaal Akkoord met ingang van 1 juli 2015 zo aangepast dat meer dan drie elkaar opvolgende tijdelijke contracten overgaan in een vast contract of (bij een minder aantal) als een periode van twee jaar wordt overschreden. Tijdelijke contracten worden als opeenvolgend gezien als zij elkaar met een tussenpoos van zes maanden of minder opvolgen. Bij cao kan alleen nog worden afgeweken van de ketenbepaling als het uitzendovereenkomsten betreft, of als het werken met tijdelijke contracten gegeven de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering noodzakelijk is, met dien verstande dat het aantal contracten ten hoogste kan worden gesteld op zes in een periode van vier jaar. Van de tussenpoos van zes maanden kan niet bij cao worden afgeweken.
Voor de beantwoording van de vraag of de ketenbepaling van toepassing is, dient ook te worden meegenomen of er sprake is van een arbeidsovereenkomst of van vrijwilligerswerk. Binnen de amateursport wordt immers veel gebruik gemaakt van onbetaalde krachten (of tegen een geringe vergoeding) waarop de ketenbepaling niet van toepassing is. Daar waar gewerkt wordt met betaalde krachten geldt ook voor de amateursport dat het langdurig en onvrijwillig inschakelen van werknemers op flexibele contracten door één en dezelfde werkgever, waar het in feite structurele werkzaamheden betreft, zoveel mogelijk moet worden teruggedrongen. De verwachting is dat dit ook in de amateursport zal leiden tot een toename van het aantal vaste contracten.
Klopt het dat u een uitzondering maakt voor bijvoorbeeld de profvoetbalsector? Doet u dit op basis van de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering, een oplossing die de Wwz mogelijk maakt? Deelt u de mening dat het bij de aard van de bedrijfsvoering niet uit maakt of het om professionele of amateursport gaat, maar dat het gaat om de sector als totaal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom maakt u dan verschil binnen de sportsector tussen amateur- en professionele sport?
Bij cao kan de ketenbepaling buiten toepassing worden verklaard voor functies die ik bij ministeriële regeling heb aangewezen. Deze functies dienen aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
Het betreft functies in een bedrijfstak waar onverkorte toepassing van de ketenbepaling tot onaanvaardbare consequenties zou leiden en het voortbestaan van de sector in het geding zou komen. Het gaat dan om (functies binnen) bedrijfstakken waar om die reden uitsluitend met tijdelijke contracten kan worden gewerkt, waarvoor het gebruik van langjarige tijdelijke contracten ook geen oplossing kan vormen en waarvoor de gemaximeerde afwijkingsgrond, zoals hierboven omschreven, onvoldoende soelaas biedt.
De functies van contractspeler en trainer/coach in het betaald voetbal voldoen aan de gestelde voorwaarden en zullen bij ministeriële regeling worden aangewezen.2 Dit is noodzakelijk omdat zonder deze uitzondering clubs binnen het betaald voetbal onvoldoende zekerheid hebben over het behoud van spelers en trainers. Wanneer door de ketenbepaling een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaat, zou de arbeidsovereenkomst op elk gewenst moment met inachtneming van een opzegtermijn van een maand kunnen worden opgezegd, zonder dat daar enige financiële compensatie voor de club tegenover zou staan. Dit brengt dus niet alleen sportieve schade toe aan clubs in het betaald voetbal, maar tast ook de huidige systematiek van vergoedingen aan die verschuldigd zijn bij spelerswisselingen waardoor het voortbestaan van de sector in het gedrang komt. Voor trainers geldt dat het technische beleid van een club vaak mede wordt bepaald door de trainer. Het zou dan ook niet alleen slecht zijn voor de continuïteit als een trainer van de een op de andere dag zijn arbeidsovereenkomst kan opzeggen, maar tevens tot ernstige financiële schade voor de club kunnen leiden (nieuwe trainer, met nieuwe wensen als het gaat om spelers).
De uitzondering bij ministeriële regeling voor de functie van speler en trainer in het betaald voetbal is gestoeld op bovenstaande overwegingen (en derhalve op de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering in het betaald voetbal). Wat betreft de amateursport zou ik een vergelijkbare toets doen ten aanzien van de consequenties voor de bedrijfsvoering, mocht een verzoek om uitzondering op de toepassing van de ketenbepaling gedaan worden (zie ook het antwoord op vraag vier).
Wat heeft u met de eerdere signalen uit de sportwereld aangaande de Wwz gedaan, en wat heeft u gedaan om de onzekerheid en onrust bij de amateursport weg te nemen?
In gesprekken met de KNVB en NOC*NSF heb ik toegelicht wat de wijziging van de ketenbepaling precies inhoudt. Vervolgens hebben beide organisaties een verzoek ingediend om in aanmerking te komen voor de uitzondering als beschreven in antwoord 3. De KNVB heeft verzocht om een uitzondering voor de functies van contractspelers, trainers/coaches en (assistent)scheidsrechters in het Nederlandse profvoetbal. NOC*NSF heeft verzocht om een uitzondering voor de functies van bondstrainers en technisch directeuren. Wat betreft functies binnen de amateursport heeft NOC*NSF een dergelijk verzoek niet gedaan. Dit kan mede zijn oorzaak vinden in de omstandigheid dat sportverenigingen niet onder een cao vallen. Als vereiste is immers in de wet is opgenomen dat de ketenbepaling alleen bij cao buiten toepassing kan worden verklaard voor functies die ik bij ministeriële regeling heb aangewezen. Wellicht zal NOC*NSF een dergelijk verzoek in de toekomst nog doen, dat ik dan op zijn eigen merites zal beoordelen.
De zorgen die leven binnen de amateursport, zoals beschreven in het artikel «Meer nadelen dan voordelen», zien op de wijziging van de ketenbepaling waardoor niet meer eindeloze reeksen van tijdelijke contracten kunnen worden aangegaan, of de zomerperiode als tussenpoos van drie maanden kan worden genomen zonder dat een vast contract ontstaat. Zoals ook voor andere bedrijfstakken geldt, doet de amateursport er goed aan zich te beraden op welke wijze de bedrijfsvoering kan worden aangepast om te komen tot een optimale inzet van personeel. Ook werkgevers in de sport kunnen gebruik maken van verschillende vormen van interne flexibiliteit om de zomerperiode opvangen, bijvoorbeeld door met roosters en werktijden een andere inzet van personeel te bevorderen. Over de mogelijkheden hiertoe ga ik het gesprek graag verder aan.
Deelt u de mening dat er door de Wwz een reële kans is dat veel amateurverenigingen veel meer moeite moeten doen om aan personeel te komen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid maatregelen te nemen om dit tegen te gaan?
Vooralsnog verwacht ik niet dat amateursportverenigingen meer moeite zullen ondervinden bij het aantrekken van personeel. Ook onder de Wwz blijft de mogelijkheid bestaan van het aanbieden van drie tijdelijke contracten, zolang deze bij elkaar opgeteld niet langer duren dan een periode van twee jaar. Doordat de tussenpoos in de ketenbepaling wordt verlengd van drie naar zes maanden, bestaat de mogelijkheid dat de werknemer in die tussenliggende periode van zes maanden sneller bij een andere werkgever een baan vindt. Een werkgever zal zich eerder bezinnen om een goede werknemer te laten gaan, aangezien hij niet de zekerheid heeft dat de werknemer na de tussenpoos weer voor hem beschikbaar zal zijn. De verlenging van de tussenpoos zal er derhalve toe leiden dat meer vaste contracten worden aangegaan.
De vulkaanuitbarsting op Fogo, Kaapverdië |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kaapverdische dorpen dreigen te worden vernietigd door vulkaanuitbarsting»1?
Ja.
Kunt u een inschatting geven van hoe de situatie op dit moment op en rondom het eiland Fogo is na het uitbarsten van de vulkaan Pico de Fogo?
Volgens de laatste berichten zijn rondom de vulkaan 1.080 mensen geëvacueerd. Zij zijn allen opgevangen in centra die in 1995 waren gebouwd bij de vorige uitbarsting van de Pico de Fogo, of bij gastgezinnen. Kinderen gaan weer naar school, toegang tot gezondheidszorg is mogelijk en er wordt eten geleverd aan de families in de opvangcentra. Wel zijn al 450 hectare land en grote delen van de leefomgeving van enkele gemeenschappen verwoest. Als de uitbarsting door blijft gaan, bereikt de lava in het ergste geval over enkele dagen het Fernão Gomes gebied, waardoor 2.109 extra mensen zouden moeten worden geëvacueerd. Er is voor hen al preventief naar opvang gezocht. De VN rapporteert regelmatig over de situatie en maakt inschattingen van de risico’s.
Welke acties ondernemen de Europese Unie en/of de individuele lidstaten van de EU om Fogo en haar inwoners die hun huizen hebben moeten ontvluchten te helpen?
In Europees verband heeft Portugal zogenaamde in-kind assistance aangeboden. Zij heeft een marineschip met speciale communicatieapparatuur, een helikopter voor lokaal transport en hulpgoederen zoals bedden, dekens en maskers naar Kaapverdië gestuurd. De Europese Commissie betaalt een deel van de transportkosten en heeft twee civiele experts meegestuurd om de The United Nations Disaster Assessment and Coordination (UNDAC) te ondersteunen. Na inventarisatie bleken Nederlandse experts niet beschikbaar voor deze missie.
Daarnaast heeft de Europese Commissie (DG ECHO) een substantiële bijdrage gedaan aan het Disaster Relief and Emergency Fund (DREF). De International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies (IFRC) beheert het DREF. Gelden die vrijgemaakt worden uit dit fonds zijn bedoeld voor kleine, stille rampen. Het IFRC heeft CHF 45.392 uit het fonds besteed aan de crisis op Fogo. Besloten is dit bedrag te verhogen met CHF 63.347 tot CHF 108.739. Activiteiten die worden ondernomen richten zich voornamelijk op Non-Food Items (NFI’s) en shelter. De noden kunnen door deze inzet gelenigd worden.
Is een Nederlandse bijdrage die hierop aansluit gewenst? Zo ja, overweegt Nederland om ook zelf deze bijdrage te leveren uit bijvoorbeeld het noodhulpfonds? Zo ja, om wat voor bijdrage gaat het? Zo nee, waarom niet?
Het Kabinet overweegt vooralsnog niet een bijdrage te doen. Het IFRC classificeert de uitbarsting van de vulkaan als een kleine, stille ramp. Volgens bestaande afspraken beslist het Nederlandse Rode Kruis (NRK) op basis van de hulpvraag en het hulpaanbod of een bijdrage uit de blokallocatie opportuun is. Aangezien het IFRC appeal al voor 100% gedekt is door onder andere de Europese Commissie en de noden met de huidige inzet kunnen worden gelenigd, is besloten geen bijdrage aan het DREF appeal te doen.
Het Kabinet houdt de situatie in de gaten. Wanneer de situatie verslechtert, kan een bijdrage alsnog worden overwogen.
Het aanbieden van de NIPT in België |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Naar België, voor de zekerheid»?1
Ja.
Bent u ook geschrokken van het aantal vrouwen (5.000) dat de afgelopen twee jaar in België de Niet-Invasieve Prenatale Test (NIP-test) heeft laat uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Met een gemiddelde van 2500 per jaar betekent dit dat 1,3% van alle zwangere vrouwen naar België gaat voor de NIP-test. Uit het artikel maak ik op dat dit hoofdzakelijk vrouwen betreft die in Nederland niet kiezen voor de combinatietest. Als ik deze 1,3% leg naast de 25% van de zwangere vrouwen die zich jaarlijks in Nederland laat testen, dan vind ik 1,3% niet schrikbarend. Bovendien staat het vrouwen vrij gebruik te maken van het aanbod in privé klinieken in het buitenland.
Kunt u aangeven hoe vaak artsen zwangere vrouwen, die buiten de doelgroep vallen, actief naar België doorverwijzen, of het bloed van zwangere vrouwen doorsturen, voor een NIP-test? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is en in strijd met het Nederlandse beleid? Zo ja, wat gaat u ondernemen om artsen hierop aan te spreken? Zo nee, waarom niet?
Hierover zijn geen officiële cijfers bekend.
De NIP-test is op dit moment in Nederland alleen toegestaan binnen de kaders van een wetenschappelijk implementatieonderzoek, nadat door middel van de combinatietest een verhoogd risico is vastgesteld. Nederlandse zorgaanbieders die samenwerken met buitenlandse laboratoria overtreden mogelijk de Wet op het bevolkingsonderzoek (Wbo). Hierover heb ik contact met de Inspectie voor de Gezondheidszorg die de wettelijke taak heeft toe te zien op de naleving van de Wbo.
Op welke wijze duidt u de uitspraak van de heer Willems, directeur van Grendia, «tegen die tijd (15 weken) voelt een vrouw haar kind soms al bewegen en dat maakt het afscheid moeilijker» op de situatie, dat de NIP-test in België vooral wordt uitgevoerd met het oog op afbreken van de zwangerschap?
Over wat de heer Willems precies met zijn uitspraak heeft willen zeggen kan ik niet speculeren, maar in Nederland is het doel van de screening op syndroom van Down nog altijd het bieden van handelingsopties. De keuze uit deze handelingsopties is een persoonlijke.
Bent u van mening dat de begeleiding van vrouwen rondom het uitvoeren van de NIP-test voldoende is? Kunt u aangeven hoeveel van de positieve NIP-testen in België eindigt met het vroegtijdig afbreken van de zwangerschap?
Elke stap in de in Nederland aangeboden screening is erop gericht de zwangere te ondersteunen bij het maken van een geïnformeerde keuze. Daarom hecht ik zo aan de waarborgen die wij in de screening hebben ingebouwd. Goede begeleiding hoort daarbij.
Over het aantal positieve NIP-testen in België die eindigen met het vroegtijdig afbreken van de zwangerschap zijn geen officiële cijfers bekend.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat de heer Willems, directeur van Grendia, stelt dat de samenleving uiteindelijk goedkoper uit is als de NIP-test gratis wordt aangeboden omdat een kind met het Down-syndroom 1 tot 2 miljoen euro kost? Deelt u de mening dat je niet op deze manier naar mensen met het Down-syndroom kunt kijken?
Deze mening deel ik.
ID-scanners |
|
Renske Leijten , Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) al vanaf 2012 aanstuurt op de inzet van ID-scanners bij de verkoop van alcoholhoudende dranken in supermarkten?1
Nee.
Bent u bekend met de resultaten van het recente mystery shop onderzoek, dat in opdracht van het CBL door Bureau Nuchter is uitgevoerd?2 Wat vindt u van de resultaten?
Ja. Hierover heb ik reeds vragen van het lid Rebel beantwoord op 16 december jl.3
Is Bureau Nuchter betrokken of betrokken geweest bij de ontwikkeling, de marketing en de verkoop van ID-scanners, zoals de ID-swiper?
Bureau Nuchter heeft aangegeven in de beginfase van haar bedrijf betrokken te zijn geweest bij de ontwikkeling van een leeftijdsverificatiesysteem. Bureau Nuchter zag destijds dat verstrekkers problemen hadden met het omrekenen van de geboortedatum naar de juiste leeftijd. Zij hebben toen samen met andere partijen de ID-swiper ontwikkeld. In 2010 hebben ze dit hulpmiddel voor het eerst onder de aandacht gebracht tijdens de Nijmeegse Vierdaagse. Bureau Nuchter realiseerde zich in 2012 dat zij, om zich volledig te kunnen richten op het onderzoeken van het totale nalevingproces en de factoren die hierop van invloed zijn, geen enkel belang konden hebben bij welk systeem dan ook. Zij hebben daarom al hun belangen overgedragen aan de Interventiewinkel en in 2012 alle activiteiten rond dit leeftijdsverificatiesysteem stopgezet. Bureau Nuchter heeft ook aangegeven geen eigenaar meer te zijn van de merknaam «ID-swiper».
Kunt u toezeggen dat het door u aangekondigde, landelijke mystery shop onderzoek van het Ministerie van VWS zal worden uitgevoerd door een partij die geen enkele betrokkenheid heeft of heeft gehad met de ontwikkeling, de marketing, de inzet en de verkoop van leeftijdsverificatie systemen, dan wel met de verkoop van alcohol en tabak, teneinde iedere zweem van belangenverstrengeling te voorkomen?
Het betreffende onderzoek zal worden uitgevoerd door Bureau Nuchter. Na een uitgebreide Europese aanbestedingsprocedure is de keuze op hen gevallen. Bureau Nuchter is een partij die, zoals hierboven beschreven, op dit moment geen enkele betrokkenheid heeft met de ontwikkeling, de marketing, de inzet en de verkoop van leeftijdsverificatie systemen, dan wel met de verkoop van alcohol en tabak. Naar aanleiding van de gestelde vragen over belangenverstrengeling heeft Bureau Nuchter zelf voorgesteld om een wetenschappelijke commissie in te stellen die de objectiviteit van dit onderzoek zal toetsen. Ik heb hier positief op gereageerd. Ik heb er vertrouwen in dat Bureau Nuchter dit onderzoek op professionele wijze tot een goed einde kan brengen.
Blijkt uit het onderzoek van het Trimbos-instituut «leeftijdsverificatie in het vizier» dat ID-scanners ineffectief zijn en niet bestendig voor fraude door de verstrekker?
Uit dit onderzoek blijkt inderdaad dat dit systeem op zichzelf niet effectief is in het bereiken van betere naleving.
De praktijk laat zien dat verstrekkers naast een hulpmiddel, vaak ook aandacht hebben voor training en instructie van het personeel. Daarnaast lichten verstrekkers hun klanten veelal voor over de wet via stickers en folders. Een ID scanner wordt daarmee een hulpmiddel binnen een bredere aanpak, die weer effect kan hebben op een goede naleving.
Bent u in het voorjaar van 2014, dus vlak voor het verschijnen van het onderzoek van het Trimbos-instituut «leeftijdsverificatie in het vizier», op de hoogte gesteld door verschillende supermarktorganisaties dat zij voornemens waren op grote schaal ID-scanners in te zetten? Zo ja, heeft u deze organisaties toen gevraagd de resultaten van het onderzoek van het Trimbos-instituut af te wachten? Zo nee, waarom niet? Op welke andere momenten is er contact geweest met partijen uit de sector over de inzet van de ID-swiper?
Een aantal supermarktorganisaties heeft mij in het voorjaar van 2014 laten weten dat zij voornemens was verschillende systemen in te zetten. Ik heb deze organisaties niet gevraagd de resultaten van het betreffende onderzoek af te wachten. Ik vind het aan de markt zelf om een aanpak te kiezen waarvan zij denken dat die de naleving kan helpen verbeteren. Om die reden heb ik ook geen contact met partijen uit de sector over de inzet van één specifiek systeem.
Bent u bekend met het feit dat de brancheorganisatie voor de tabaksdetailhandel (NSO) ruim na het verschijnen van het onderzoek van het Trimbos-instituut «leeftijdsverificatie in het vizier» met cofinanciering van de Staatsloterij in totaal duizend ID-scanners heeft aangeschaft en ter beschikking heeft gesteld aan de verkopers van tabak?
Ja, hierover ben ik achteraf op de hoogte gebracht door een derde partij.
Wat vindt u ervan dat het CBL, de NSO en de Staatsloterij aansturen op de inzet van ID-scanners, terwijl uit uw eigen onderzoek is gebleken dat deze ID-scanners ineffectief zijn en niet bestendig tegen fraude door de verstrekker? Juicht u dit toe, gezien het feit dat u en uw voorgangers de afgelopen jaren voortdurend hebben aangegeven de inzet van effectieve leeftijdscontrolesystemen toe te juichen?
Hulpmiddelen als ID scanners zijn op zichzelf niet een afdoende middel om de naleving te verbeteren, maar binnen een bredere systematiek kunnen dit soort technische hulpmiddelen wel een toegevoegde waarde hebben.
Ik juich het toe als ondernemers stappen ondernemen met als doel de naleving te verbeteren.
Is de Staat aandeelhouder van de Staatsloterij? Zo ja, is de Staat bereid om gebruik te maken van de invloed en mogelijkheden die zij heeft als aandeelhouder om ervoor te zorgen dat de Staatsloterij alleen maar investeert in systemen of hulpmiddelen ten behoeve van leeftijdsverificatie, waarvan is aangetoond dat ze wel effectief zijn en bestendig voor fraude door de verstrekker? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de Staatsloterij een stichting is, is de staat formeel gezien geen aandeelhouder. De Staatssecretaris van Financiën is echter verantwoordelijk voor het beheer en treedt op als ware hij aandeelhouder van de Staatsloterij. Staatsdeelnemingen worden zakelijk aangestuurd langs de lijnen van de Nota Beheer Staatsdeelnemingen, waarbij de aandeelhoudersrechten en instrumenten van de staat dezelfde zijn als die van elke private aandeelhouder op basis van het Burgerlijk Wetboek. De aandeelhouder gaat niet over operationele beslissingen van bescheiden financiële omvang; dergelijke besluiten worden door het bestuur van de onderneming genomen, waarop de raad van commissarissen toezicht houdt. Van zo’n beslissing was in dit geval sprake.
Denkt u dat de beschikbaarheid van alcohol en tabak voor kinderen wordt teruggedrongen en dat de toezichtsopgave voor burgemeesters en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) wordt vereenvoudigd, zolang verstrekkers massaal blijven inzetten op ID-scanners of andere hulpmiddelen?
Hulpmiddelen als ID scanners zijn op zichzelf niet een afdoende middel om de naleving te verbeteren, maar binnen een bredere systematiek kunnen dit soort technische hulpmiddelen wel een toegevoegde waarde hebben. Het is aan verstrekkers om de naleving te verbeteren. Ik krijg signalen dat de naleving verbetert. Het recent gepubliceerde onderzoek dat het CBL liet uitvoeren naar de naleving van de leeftijdsgrens alcohol en tabak is zo’n signaal. De stijgende lijn die uit dat onderzoek bleek is volgens het CBL te danken aan een intensieve, veelzijdige aanpak waarbij training van medewerkers, voorlichting van de consument, de NIX18-campagne en onderlinge controles centraal staan. Ik laat zelf ook onderzoek doen naar de naleving van de leeftijdsgrens alcohol en tabak. De resultaten daarvan zijn voor mij leidend. Dus als de naleving echt verbetert, dan zou dat daaruit moeten blijken. Een betere naleving zou er toe moeten leiden dat de beschikbaarheid van jongeren onder de 18 wordt teruggedrongen en de toezichtsopgave wordt vereenvoudigd.
De invordering van belasting- en toeslagschulden door de Belastingdienst |
|
Sadet Karabulut , Carola Schouten (CU), Keklik Yücel (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Belastingdienst maakt het niet makkelijker voor lage inkomens»1 en het rapport «Belastingdienst, een bron van armoede»?2
Ja.
Deelt u de conclusie van het rapport «Belastingdienst, een bron van armoede?» dat de Belastingdienst bij het terugvorderen van toeslagen geen rekening houdt met persoonlijke situaties en de beslagvrije voet, met als gevolg dat mensen dieper in de schulden raken? Zo nee, waarom niet?
De Belastingdienst kan bij het terugvorderen van toeslagen niet in alle gevallen vooraf rekening houden met de persoonlijke situatie van mensen. Dat is een terechte constatering. Dit komt omdat de Belastingdienst niet over de daarvoor benodigde informatie beschikt. Ook de complexiteit van de beslagvrije voet en de massaliteit van de processen spelen daarbij een rol. Om te voorkomen dat mensen in de problemen komen, wordt de belanghebbende op verschillende momenten in het proces geïnformeerd over zijn rechten. Om die rechten te effectueren, moet hij wel zelf in actie komen. Ik zal dat hierna toelichten.
In het geval een toeslagvoorschot geheel of gedeeltelijk moet worden terugbetaald, biedt de Belastingdienst standaard een betalingsregeling aan van vierentwintig maanden. Bij dit aanbod wordt vermeld dat in het geval belanghebbende niet in staat is de voorgestelde betalingsregeling na te komen, hij een persoonlijke betalingsregeling (maatwerkregeling) kan aanvragen. Deze laatste betalingsregeling gaat uit van de individuele betalingscapaciteit van betrokkene. Bij de berekening van de betalingscapaciteit, speelt de beslagvrije voet een voorname rol.
Ook voor de groep van wie toeslagvoorschotten worden teruggevorderd en die in eerste instantie geen enkele actie onderneemt (niet betaalt, geen gebruik maakt van de standaard aangeboden betalingsregeling noch van de mogelijkheid een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen), houdt de Belastingdienst zowel in het geval van verrekening als bij de overheidsvordering rekening met de beslagvrije voet. Gelet op de complexiteit van de beslagvrije voet en op de schaal waarop de verrekening en de overheidsvordering door de Belastingdienst worden toegepast, is het in het algemeen niet mogelijk vóóraf vast te stellen of ten gevolge van de verrekening of van de overheidsvordering te weinig bestaansmiddelen overblijven om van te leven. Daarom is in de kennisgeving van verrekening of van de overheidsvordering informatie opgenomen over de relatie met de beslagvrije voet en over de mogelijkheden de verrekening of de overheidsvordering in voorkomend geval ongedaan te maken. De (dwang)verrekening vindt pas plaats nadat een aanmaning is verstuurd; bij een overheidsvordering geldt dat eerst een aanmaning en een dwangbevel moeten zijn verzonden. Wanneer eenmaal in hiervoor bedoelde zin is gereclameerd tegen een verrekening of een overheidsvordering, zal de Belastingdienst bij volgende verrekeningen en vorderingen rekening houden met de beslagvrije voet van betrokkene.
De Belastingdienst gaat er dus van uit dat degene die een te hoog voorschot heeft aangevraagd en vervolgens wordt geconfronteerd met terugvordering, op enig moment actie onderneemt om zich tegen de ongewenste gevolgen van verrekening en overheidsvordering te beschermen. Bij het aanbod tot het treffen van een betalingsregeling en bij de kennisgeving van verrekening of beslag wordt daarover gecommuniceerd met betrokkenen. In een overleg met de Landelijke Organisatie Sociaal Raadlieden dat in januari 2015 zal plaatsvinden, zal o.a. worden gesproken over manieren om de communicatie met de doelgroep te verbeteren.
Leidt het besluit van de Belastingdienst om bij alleenstaande ouders vorderingen niet meer te verrekenen met het kindgebonden budget ertoe dat ook bij andere ouders vorderingen niet meer worden verrekend met het kindgebonden budget? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, dat is niet het geval. De bedoelde maatregel heeft alleen betrekking op een groep alleenstaande ouders met een laag inkomen voor wie vanaf 2015 de zogenoemde alleenstaande ouderkop aan het kindgebonden budget wordt toegevoegd. In verband met wijziging van de beslagwetgeving per 1 januari 2015, is voor deze groep namelijk met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voorzienbaar dat door dwangverrekening de beslagvrije voet wordt aangetast. Daarnaast heeft deze groep alleenstaande ouders als gevolg van wetswijziging onvoldoende rekening kunnen houden met het gegeven dat de alleenstaande ouderkop mogelijk in de verrekening van toeslagschulden zal worden betrokken en met de inkomensterugval die daarvan het gevolg kan zijn. Het tegemoetkomen van deze groep is een uitwerking van het bestaande uitvoeringsbeleid waarin bij verrekening een beroep kan worden gedaan op de beslagvrije voet. Het betekent overigens niet dat deze groep alleenstaande ouders hun schulden niet meer hoeft te betalen; vorderingen zullen op een andere manier – dan door verrekening met het kindgebonden budget – worden geïncasseerd.
In andere gevallen ontbreekt een zuiver zicht op de relatie tussen voorschot en beslagvrije voet. In die gevallen worden belanghebbenden geïnformeerd over hun rechten als bedoeld in het antwoord op vraag 2.
Op welke wijze gaat u de motie Schouten c.s. (Kamerstuk 24 515, nr. 284) om bij terugvorderingen van toeslagen de beslagvrije voet te respecteren concreet uitvoeren? Indien u dit nog niet kunt beantwoorden, wanneer kunt u hierover dan de Kamer alsnog informeren?
Zoals uit het antwoord op vraag 2 blijkt, houdt de Belastingdienst bij de terugvordering van toeslagen – en hetzelfde geldt ook voor belastingen – rekening met de individuele beslagvrije voet. Zoals in het antwoord toegelicht, wordt als uitgangspunt gehanteerd dat betrokkene daartoe op enig moment zèlf actie onderneemt. Wanneer de gelegenheid zich voordoet is de Belastingdienst binnen zijn mogelijkheden bereid groepen van toeslagvoorschotten af te schermen voor verrekening. De maatregel als bedoeld in vraag 3 is daarvan een voorbeeld. Maar ook in het geval van (minnelijke) schuldsanering, in het geval de beslagvrije voet eerder is vastgesteld en in het geval de Belastingdienst ten laste van betrokkene eerder een loonbeslag heeft gelegd, wordt (ongevraagd) afgezien van verrekening of overheidsvordering. Er bestaat thans geen uitzicht op een situatie waarin de Belastingdienst op basis van eigen informatie een verrekening zó uitvoert dat aantasting van de beslagvrije voet onder alle omstandigheden wordt voorkomen. Het blijft dus van belang dat betrokkene zelf tijdig actie onderneemt. De Belastingdienst spant zich maximaal in om conform de motie Schouten c.s. de beslagvrije voet te respecteren.
Bent u bereid om de in het rapport «Belastingdienst, een bron van armoede?» genoemde aanbevelingen op te volgen? Wilt u per aanbeveling uw gemaakte afweging inhoudelijk toelichten?
In januari 2015 vindt naar aanleiding van het genoemde rapport overleg plaats met de Landelijke Organisatie Sociaal Raadslieden. De in het rapport opgenomen aanbevelingen zullen daarin onderwerp van gesprek zijn. Ik ben bereid u in de eerstvolgende halfjaarrapportage Belastingdienst te informeren over de uitkomsten van bedoeld overleg.
Het bericht dat de brandweer bezorgd is om veiligheid bij uitrukken in duo’s |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de Vakvereniging Brandweervrijwilligers (VBV) en vakbonden variabel uitrukken levensgevaarlijk vinden?1
Hoe reageert u op de stelling van de VBV dat zij niet betrokken is geweest bij de ontwikkeling van het landelijk kader «Uitruk op maat»?2
Wat vindt u ervan dat de vakbonden negatief oordelen over het kader «Uitruk op maat»? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe zijn de vakbonden betrokken bij de ontwikkeling van het kader «Uitruk op maakt»? Is dat in uw ogen voldoende geweest?
Hoe reageert u op de stelling van de VBV dat met het vaststellen van het kader «Uitruk op maat» door het Veiligheidsberaad en besluiten van enkele veiligheidsregio’s, die bewust de wettelijke bepalingen negeren, de veiligheid van brandweerpersoneel op het spel wordt gezet?
Vindt u dat er gezien de reactie van de vakbonden en de VBV genoeg draagvlak op de werkvloer is voor het kader «Uitruk op maat»?
Kunt u aangeven hoe hard het kader «Uitruk op maat» is? Welke vrijheid hebben veiligheidsregio’s om hier een eigen interpretatie aan te geven?
Kunt u per veiligheidsregio aangeven hoe zij de «Uitruk op maat» op dit moment uitvoeren cq van plan zijn uit te voeren? Kunt u hierbij onderbouwd uw oordeel geven over de veiligheid van de gekozen wijze van uitrukken?
Deelt u de mening dat bij elke wijze van uitrukken de veiligheid van brandweerpersoneel, brandweervrijwilligers en de samenleving gegarandeerd moet zijn? Bent u van mening dat het kader «Uitruk op maat» die veiligheid biedt? Kunt u dat onderbouwen?
Zijn de reactie van de VBV en de vakbonden voor u reden het kader «Uitruk op maat» zoals het er nu ligt af te wijzen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vraagt u het veiligheidsberaad haar werk over te doen maar nu met voldoende betrokkenheid van vakbonden en brandweervrijwilligers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat gaat u doen teneinde ervoor te zorgen dat er een kader «Uitruk op maat» komt dat door de werkvloer is opgesteld en door hen wordt ondersteund?
Suïcidepogingen in de gesloten gezinslocaties in Zeist |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat sinds de opening van de gesloten gezinslocatie in Zeist, 1 oktober jl., er verschillende suïcidepogingen zijn ondernomen? Kunt u aangeven hoeveel dit er zijn geweest?
Wat gebeurt er met ouders die een poging tot zelfdoding ondernemen? In hoeverre worden ook de gezinnen, en in het bijzonder de kinderen, professioneel opgevangen en ondersteund?
In hoeverre worden de gevolgen voor kinderen gemonitord?
Zijn suïcidale vreemdelingen vanuit de gesloten gezinslocatie al uitgezet? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het hier? Zijn er voorwaarden verbonden aan deze uitzettingen? In hoeverre worden de belangen van kinderen gewaarborgd wanneer zij uitgezet worden, in het bijzonder wanneer één of beide ouders suïcidaal is?
Is onderzocht waarom er in korte tijd zoveel suïcidepogingen zijn ondernomen op deze locatie? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, bent u alsnog bereid dit te onderzoeken?
Welke maatregelen zijn er ondernomen teneinde het aantal suïcidepogingen terug te dringen?
Klopt het tevens dat gezinnen soms gescheiden worden getransporteerd naar de gesloten gezinslocatie? Waarom vinden deze gescheiden transporten plaats? Deelt u de mening dat dergelijk gescheiden transporten, in het bijzonder voor kinderen, als zeer belastend worden ervaren? Kunt u toezeggen dat dergelijke gescheiden transporten niet langer plaats zullen vinden?
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Groningen, d.d. 5 december 2014, waarin kort weergegeven werd bepaald dat nergens staat dat de toepasselijkheid van de tienjaarstermijn neergelegd in artikel 6.2.8.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is uitgesloten bij toepassing van de Regeling langdurig verblijvende kinderen, ook wel aangeduid als het Kinderpardon?1
Ja, ik ben bekend met de uitspraak.
Wat is uw reactie op de uitspraak in kwestie?
Ik kan mij niet verenigen met de uitspraak en zal daartegen hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. In afwachting van een uitspraak op dit hoger beroep pas ik mijn beleid niet aan.
Bent u bereid de uitspraak te respecteren en voortaan de tienjaarstermijn toe te passen in zaken betreffende het Kinderpardon, zodat bij kinderen waarbij aan (één van) de ouders 1F wordt tegengeworpen, dit in elk geval bij verblijf van 10 jaar of meer niet aan toepassing van het Kinderpardon in de weg zal staan?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de recherche zo goed als stilligt door een stuwmeer aan overuren |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen tot mogelijk honderd zaken worden doorgeschoven naar volgend jaar omdat rechercheurs verlofuren moeten opnemen?1
Het zal altijd zo zijn dat er prioriteiten gesteld moeten worden bij de inzet van politiepersoneel. Het stellen van deze prioriteiten is een verantwoordelijkheid van het gezag i.c. het OM. Dit proces vindt gedurende het hele jaar plaats, Het is dus geen kwestie van doorschuiven naar volgend jaar. Daarbij is het een gegeven dat in de maand december, net als in veel andere organisaties, ook meer politiemensen verlof willen opnemen. Het opnemen van verlof vindt plaats onder het voorbehoud dat de dienst het toelaat. Zo is gewaarborgd dat als er aanleiding is om een verdachte aan te houden, dit zonder uitstel kan gebeuren.
Overuren zijn niet bedoeld om structureel extra capaciteit voor de organisatie te realiseren. Binnen de daarvoor geldende rechtspositionele regels worden overuren naar keuze van het bevoegd gezag gecompenseerd in tijd dan wel in geld, waarbij het principe tijd-voor-tijd leidend is. Bij deze keuze wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de medewerker.
Kunt u per eenheid aangeven hoeveel zaken worden doorgeschoven naar volgend jaar vanwege de opname van verlofuren? Kunt u aangeven welke categorie misdaad dit betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Bij welke eenheden is er geen budget meer beschikbaar voor het uitbetalen van overuren?
Per eenheid is er een budget beschikbaar voor overuren. Uit de geregistreerde kosten tot en met november 2014 blijkt dat dit budget nog bij geen enkele eenheid was uitgeput.
Is het waar dat er in sommige gevallen besloten is om een verdachte pas in 2015 op te pakken? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en welke eenheden kiezen hiervoor? Hoe legt u dit uit aan slachtoffers die verwachten dat verdachten worden gearresteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Blijft u erbij dat u de zorg niet deelt dat in eenheden waar geen geld meer beschikbaar is voor overuren de werkdruk oploopt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Blijft u van mening dat het verstandig is de operationele capaciteit van de politie af te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met uw Kamer en het gezag is een operationele sterkte van 49.500 fte afgesproken. Deze omvang blijft gehandhaafd.
Bent u bereid op korte termijn extra geld beschikbaar te stellen zodat overuren uitbetaald kunnen worden en de recherche weer haar werk kan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, gelet op mijn antwoord op bovenstaande vragen is dat niet nodig.
Het artikel ‘de volksvertegenwoordiging gepiepeld’ |
|
Norbert Klein (Klein) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «de volksvertegenwoordiging gepiepeld» van 2 december 2014 op de website van Follow the Money?1
Ja
Bent u het met de columnist eens dat de volksvertegenwoordiging verkeerd is voorgelicht? Zo nee, kunt u aangeven waarom dat niet het geval is?
Herinnert u zich dat u in de aan de Eerste Kamer gezonden nadere memorie van antwoord2 bij de Verzamelwet pensioenen 2014 heeft aangegeven dat het nettopensioen uit de tweede pijler «de facto een voortzetting is van de eerdere nabestaandenvoorziening»? Deelt u de vaststelling dat door het bestaan van de uitsluitingsclausule er de facto echter geen verzekering is afgesloten die daadwerkelijk uitkeert op het moment dat de verzekerde binnen een jaar overlijdt en al helemaal niet als bekend was dat bij afsluiting van het product diegene binnen het jaar zou komen te overlijden, alsmede de constatering dat dit inherent is aan zo ongeveer elk nieuw afgesloten verzekeringsproduct? Zo ja, hoe komt het dat u hier het feit vergeten bent te noemen dat er weliswaar een acceptatieplicht geldt, maar dat wel de uitsluitingsclausule onverkort geldt?
Bent u zich ervan bewust dat u met de hiervoor bedoelde omissie de volksvertegenwoordiging onvolledig en daarmee onjuist geïnformeerd heeft, nu er immers de facto geen nabestaandenvoorziening bestaat voor de mensen die binnen het jaar overlijden door het bestaan van de uitsluitingsclausule?
Deelt u de mening dat de taken die de volksvertegenwoordiging heeft alleen goed uitgevoerd kunnen worden als het kabinet deugdelijke informatie geeft op de gestelde vragen, waar de volksvertegenwoordiging op mag vertrouwen?
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de verkeerde informatie gecorrigeerd wordt?
Hoe gaat u het de getroffen nabestaanden uitleggen dat zij helaas fors minder nabestaandenpensioen ontvangen dan dat u nu beloofd heeft met de mogelijkheid van een nettopensioen in de tweede pijler, maar met de onlosmakelijk bijbehorende uitsluitingsclausule?
Bent u bereid maatregelen te treffen, zodat het probleem wordt opgelost en u dus niet aan nabestaanden hoeft uit te leggen dat door een foutje zij fors minder nabestaandenpensioen ontvangen?
Onderschrijft u dat voor mensen die arbeidsongeschikt zijn en wegens deze arbeidsongeschiktheid premievrijstelling hebben, nog een bijkomende problematiek geldt, te weten dat in die situatie het pensioenfonds, zo lang de deelnemer arbeidsongeschikt is, de pensioenopbouw overneemt? Herinnert u zich dat u in uw antwoorden aan de Eerste Kamer op 2 december j.l. in het debat over de Verzamelwet pensioenen 2014 heeft toegezegd de bedoelde situatie te zullen onderzoeken, waarbij het meestal een arbeidsongeschikte werknemer betreft die na twee jaar uit dienst gaat bij zijn werkgever, wiens pensioenopbouw dan, op basis van de premievrijstelling, gewoon doorgaat maar die dan geen dienstverband meer heeft en dus geen werkgever die hem een nettopensioen-regeling kan aanbieden? Deelt u de constatering dat de desbetreffende persoon zich dan in de tweede pijler helemaal niet kán verzekeren? Heeft het door u toegezegde onderzoek reeds geresulteerd in oplossingsrichtingen? Zo ja, welke?
Het bericht ‘Sabotage Belgische kerncentrale Doel mogelijk terreurdaad’ |
|
Klaas Dijkhoff (VVD), Ockje Tellegen (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Sabotage Belgische kerncentrale Doel mogelijk terreurdaad»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de veiligheidssituatie met betrekking tot de kerncentrale te Doel nabij de Nederlandse grens?
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de Minister van Economische Zaken, in eerdere antwoorden op schriftelijke kamervragen heeft gemeld, wordt er intensief samengewerkt tussen Nederlandse en Belgische (overheids-)partijen om incidenten te voorkomen en indien deze toch plaats vinden de effecten te beperken. Het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) houdt onafhankelijk toezicht op de veiligheid van de Belgische kerncentrales (antwoorden verzonden d.d. 24 september 2014,(Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 92). Uw Kamer is verder op 2 juli 2014 nog geïnformeerd over de harmonisatie van de maatregelen rond kernongevallen bestrijding met België en Duitsland (Kamerstuk 32 645, nr. 60.
Daarnaast is in een recent onderzoek van het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) geconcludeerd dat nucleaire beveiliging in België robuust is, met een programma van voortdurende verbetering bij zowel de operators en nucleaire installaties als op overheidsniveau.
Heeft u contact gehad met uw respectieve Belgische collega’s over de sabotage van de Belgische kerncentrale in Doel en over de beveiliging van kerncentrales in het algemeen? Zo ja, kunt u duidelijkheid verschaffen over de veiligheidssituatie omtrent kerncentrales nabij de Nederlandse grens? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben de Nederlandse veiligheidsdiensten signalen ontvangen over kerncentrales in of nabij Nederland als mogelijk terreurdoelwit?
Ik doe in het openbaar geen mededelingen over het kennisniveau van de Nederlandse veiligheidsdiensten. Er is op dit moment geen aanleiding om het dreigingsniveau voor de nucleaire sector in het kader van het alerteringssysteem terrorismebestrijding te veranderen.
Acht u het noodzakelijk om te bekijken of de beveiliging van Nederlandse kerncentrales voldoende is om de veiligheid te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het niet noodzakelijk om de beveiliging van de Nederlandse nucleaire installaties naar aanleiding van dit voorval nader te bekijken. De Nederlandse nucleaire installaties voldoen aan desbetreffende Nederlandse wet- en regelgeving, en daarmee aan de geldende internationale maatstaven.
De affaire Demmink |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de aangifte van de zes gevangenisdirecteuren tegen de Minister van Veiligheid en Justitie gezien?
Ja, ik ben overeenkomstig artikel 8 van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid door de voorzitter van de Tweede Kamer van het verzoek aan de Kamer om gebruik te maken van de bevoegdheid op grond van artikel 5 van de Wet ministeriële verantwoordelijkheid op de hoogte gesteld.
Klopt het dat de Minister van Veiligheid en Justitie sinds 14 juni 2013 beschikt over een document van een Turkse officier van Justitie (gedateerd 22 april 2013) waarin wordt vermeld dat onderzoek in Turkije heeft uitgewezen dat de heer Demmink op 20 juli 1996 Turkije was binnengereisd? Zo ja, kunt u dit document aan de Kamer doen toekomen, desnoods vertrouwelijk, inclusief een officiële vertaling (door een beëdigde tolk)?
Zoals ik uw Kamer reeds op 8 november 2013 heb laten weten, ontving het Ministerie van Veiligheid en Justitie op 14 juni 2013 een kopie van een document betreffende een Turkse sepotbeslissing in een zaak waarbij in Turkije aangifte was gedaan tegen o.a. tegen o.a. een oud-ambtenaar van het Ministerie van Veiligheid en Justitie. In het document was een verwijzing opgenomen naar gegevens in een (aangifte)dossier die betrekking zouden hebben op in- en uitreisregistratie van de van de oud-ambtenaar in Turkije.
Het document is na ontvangst door het Ministerie van Veiligheid en Justitie onmiddellijk ter beschikking gesteld van het Openbaar Ministerie zodat de relevantie van het document voor de op dat moment nog lopende artikel 12 Strafvordering-procedure kon worden beoordeeld. De advocaat-generaal bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft vervolgens een rechtshulpverzoek geformuleerd waarin de Turkse autoriteiten om nadere informatie wordt gevraagd over de inhoud, achtergrond en betekenis van het document. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie heeft het rechtshulpverzoek, zoals gebruikelijk is bij rechtshulpverzoeken, doorgezonden aan de Turkse autoriteiten.
De artikel 12 Strafvordering-procedure waarnaar hierboven wordt verwezen, heeft geleid tot de beschikking van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 21 januari 2014 waarin de officier van justitie bij het Landelijk Parket is bevolen een strafrechtelijke vervolging in te stellen. Ik doe geen mededeling over de inhoud van documenten die onderdeel zijn van een lopend strafrechtelijk onderzoek.
Aan wie is dit document (reeds) ter beschikking gesteld?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze vragen over de affaire Demmink beantwoord worden en hoeveel ambtenaren zich daar de afgelopen jaren mee bezig gehouden hebben?
Er is niet geregistreerd hoeveel ambtenaren in de afgelopen jaren betrokken zijn geweest bij de behandeling van Kamervragen, Wob-verzoeken en burgerbrieven die betrekking hebben op juridische procedures waarbij de voormalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie betrokken was en daarmee verband houdende aangelegenheden. Ik kan u wel mededelen dat er door het Ministerie van Veiligheid en Justitie sinds 2012, meer dan tien burgerbrieven zijn beantwoord, er meer dan twintig besluiten zijn genomen in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur en er meer dan tien brieven aan de Tweede Kamer zijn gestuurd die betrekking hebben op deze juridische procedures en daarmee verband houdende aangelegenheden.
Wat zijn de totale kosten die de afgelopen vijf jaar gemaakt zijn voor de heer Demmink in deze zaak, zoals advocaatkosten? Kunt u die kosten uitsplitsen naar zaak en naar tijdstip?
Zoals ik uw Kamer reeds heb medegedeeld op 22 januari 2014 liepen in de afgelopen jaren een drietal juridische procedures waarbij de voormalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie betrokken was. Het betreft de hiervoor genoemde artikel 12 Strafvordering-procedure die heeft geleid tot het thans lopende strafrechtelijke onderzoek. Daarnaast was er een voorlopig getuigenverhoor, geïnitieerd door De Stichting de Roestige Spijker en de civielrechtelijke procedure tegen het Algemeen Dagblad.
Over de afspraken met betrekking tot de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand in deze procedures heb ik uw Kamer op 8 november 2013 en op 22 januari 2014 bericht. Alle declaraties van kosten van rechtsbijstand van de voormalige secretaris-generaal van het Ministerie van Veiligheid en Justitie die door het ministerie zijn vergoed, zijn in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur reeds openbaar gemaakt en zijn gepubliceerd op rijksoverheid.nl. De totale kosten van rechtsbijstand die in de afgelopen vijf jaar zijn vergoed, zijn in onderstaande tabellen weergegeven.
Factuurdatum
bedrag
7 oktober 2013
13.388,05
6 november 2013
21.072,10
10 december 2013
8.944,08
9 januari 2014
15.373,78
11 februari 2014
2.738,35
18 februari 2014
2.541,00
Totaal
64.057,36
Factuurdatum
bedrag
19 februari 2013
9.268,30
12 september 2013
16.166,86
18 februari 2014
10.866,56
18 februari 2014
12.597,85
Totaal
48.899,57
Bevinden de rapporten, die over de heer Demmink geschreven zijn door de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, bij zijn sollicitaties als Directeur-Generaal en Secretaris-Generaal op de ministeries van Justitie en van Defensie, zich op een veilige plek? Voor wie waren en zijn deze rapporten toegankelijk?
Kunt u er zorg voor dragen dat zij niet verloren gaan, kwijt raken of beschermd worden?
Wie hebben de afgelopen vier jaar de bedoelde rapporten ingezien?
Zijn er Ministers die deze rapporten ingezien hebben of deze rapporten hebben laten inzien en/of zich over de inhoud hebben laten informeren? Zo ja, welke, door wie en wanneer?
Kunt u deze rapporten op korte termijn voor de Kamer ter beschikking stellen (eventueel vertrouwelijk)?
Heeft een Minister, Minister-President of een hoge ambtenaar in de afgelopen vier jaar enig Kamerlid benaderd om een vertrouwelijk gesprek te voeren met ambtenaren over de zaak Demmink? Zo ja, wie deed/deden dat en met wie zijn die gesprekken gevoerd?
Het is niet ongebruikelijk dat, bijvoorbeeld naar aanleiding van Kamervragen of in het kader van een aanhangig wetsvoorstel, bewindspersonen en/of ambtenaren contact hebben met Kamerleden. Van de frequentie of het doel van dergelijke contacten wordt geen overzicht bijgehouden. Indien bedoelde contacten met ambtenaren plaatsvinden, geschiedt dat vanzelfsprekend overeenkomstig de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren. In dit kader heb ik ermee ingestemd dat in 2013 een aantal Kamerleden een mondelinge toelichting heeft gekregen op de antwoorden die waren gegeven op de gestelde Kamervragen.
Heeft een Minister, Minister-President of hoge ambtenaar in de afgelopen vier jaar enige fractievoorzitter, partijvoorzitter of partijleider benaderd over de zaak-Demmink naar aanleiding van uitspraken, Kamervragen1 en vragen vanuit het Europees parlement?2 Zo ja, kunt u dan per gesprek een toelichting geven wat het doel ervan was?
Zie antwoord vraag 11.
Het doodschieten van vijf Papoea’s door de Indonesische politie |
|
Harry van Bommel , Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Raymond de Roon (PVV), Raymond Knops (CDA), Michiel Servaes (PvdA), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat tenminste vijf Papoea’s zijn doodgeschoten door Indonesische politiemensen of militairen die het vuur openden op een menigte protesterende burgers?1
Ja.
Kunt u inzicht geven in de toedracht van dit gebeuren? Hoe beoordeelt u deze heftige gebeurtenis?
Het Kabinet kan weliswaar nog geen gezaghebbend inzicht geven in de toedracht van het incident in de regio Paniai, maar de dood van de vijf Papoea’s betreurt het Kabinet zeer. De Indonesische autoriteiten hebben direct een onderzoek naar de toedracht ingesteld. De uitkomst daarvan zal eerst moeten worden afgewacht.
Bent u bereid opheldering te vragen bij uw Indonesische collega over dit zeer bloederige optreden van politie en militairen?
Ja.
Kunt u aanduiden wat de huidige trend is als het gaat om de relatie tussen de Indonesische autoriteiten en de Papoea’s? Ziet u hierin verbetering optreden?
Al voor zijn aantreden startte president Joko Widodo consultaties met lokale religieuze, maatschappelijke en politieke leiders met als doel de relatie tussen de Indonesische autoriteiten en de Papoea’s te normaliseren. Verscheidene kerkelijke en maatschappelijke vertegenwoordigers verklaarden dat zij de indruk hebben dat de president de onderliggende problemen daadwerkelijk wil adresseren. Vanzelfsprekend zullen we de ontwikkelingen op dit gebied nauw blijven volgen.
Op welke momenten heeft u in de afgelopen periode deze gevoelige relatie aan de orde gesteld bij uw Indonesische ambtgenoot en met welk resultaat?
De situatie in Papua is tijdens diverse bilaterale ontmoetingen aan de orde gesteld, meest recentelijk door mijn ambtsvoorganger en marge van de NSS2014. Tijdens dit gesprek zegde de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken van Indonesië Natelagawa toe dat wordt bekeken hoe aan de autonomie van Papua verder invulling kan worden gegeven.
Ziet u nieuwe mogelijkheden waarmee Nederland kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie van de Papoea’s en via welke multilaterale kanalen zijn er volgens u mogelijkheden?
Nederland draagt bij aan het verbeteren van de situatie in Papua en West-Papua via samenwerking met de Indonesische nationale politie en International Organisation for Migration. Dit community policing programma heeft als doel het verbeteren van de relatie tussen de politie en lokale gemeenschappen door middel van dialoog en mensenrechtentrainingen. Nederland draagt via samenwerking met de Indonesische overheid en UNICEF ook bij aan het voorkomen van HIV/Aids.
Het bericht dat gemeentelijk dualisme in Vianen doorbroken wordt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Pragmatisme versus Dualisme»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het oogpunt van dualisme onwenselijk is als een raadslid deelneemt aan collegevergaderingen? Zo nee, welke voordelen ziet u en waarom wegen die tegen de nadelen op?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Welke gemeenten hanteren nog meer zo’n constructie?
Voor zover mij bekend komt een dergelijke constructie niet in andere gemeenten voor.
Op welke juridische grond is deze constructie gestoeld en welke wetsartikelen maken deze constructie niet mogelijk?
Uit artikel 57 van de Gemeentewet volgt dat ook andere personen dan burgemeester en wethouders aan de vergaderingen van het college kunnen deelnemen. Dit geldt in de eerste plaats de gemeentesecretaris, maar ook andere ambtenaren of deskundigen. Hoe het college hier invulling aan geeft, wordt geregeld in het reglement van orde, dat aan de raad wordt gezonden (artikel 52 Gemeentewet). Naar de letter van de wet zou wellicht een raadslid kunnen deelnemen, maar het is inherent aan het dualistisch stelsel, dat uitgaat van een scheiding van functies en bevoegdheden, dat raadsleden niet deelnemen aan de vergaderingen van het college.
Bent u bereid in contact te treden met de gemeente Vianen teneinde een einde te maken aan deze constructie?
De gemeente Vianen had voor deze constructie gekozen om daarmee een breed bestuurlijk draagvlak te creëren na de verkiezingen van maart 2014. De gemeenteraad bestaat uit zeventien leden en acht fracties en zag zich geconfronteerd met een versnipperde politieke werkelijkheid. Er is een coalitie gevormd bestaande uit vijf partijen. Aangezien Vianen ingevolge artikel 36 van de Gemeentewet maximaal vier wethouders mag benoemen, is gezocht naar een voor de gemeente praktische en werkbare oplossing.
Inmiddels is bekend geworden dat het betrokken raadslid niet meer zal deelnemen aan de vergaderingen van het college. De burgemeester heeft in de nu ontstane situatie het initiatief genomen in dialoog met de raad tot een bestuurlijk aanvaardbare oplossing te komen. Daartoe is hij ook in contact met de provincie Utrecht en mijn departement.
Inzage rulingpraktijken |
|
Jesse Klaver (GL) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «België krijgt Luxemburgse belastingdeals, opgevraagd na LuxLeaks» dat is gepubliceerd op nrc.nl op 8 december 2014?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat de Belgische fiscus van Luxemburg alle belastingdeals krijgt die Luxemburg heeft gesloten met bedrijven en welgestelde families uit België?
Dit is een aangelegenheid tussen België en Luxemburg, waar ik inhoudelijk dus verder niet op in kan gaan. In algemene zin juich ik het uitwisselen van rulings van harte toe. Nederland heeft hier recent al initiatief voor genomen. Zoals in mijn brief van 1 december (Kamerstuk 25 087, nr. 80) is aangegeven, hoop ik dat meer landen dit initiatief volgen. Het uitwisselen van rulings door Luxemburg aan België zou daarin passen.
Heeft u alle belastingdeals die de Luxemburgse belastingautoriteit met Nederlandse bedrijven en welgestelde personen heeft gesloten, opgevraagd?
Op dit moment wordt uitgezocht of, en zo ja in welke gevallen, er Nederlands heffingsbelang is in relatie tot Luxemburgse rulings. In dit kader is er ook op ambtelijk niveau contact gezocht met Luxemburg. Indien blijkt dat er voldoende aanleiding is rulings op te vragen, dan ben ik hier vanzelfsprekend toe bereid.
Zo nee, waarom niet? Bent u daar alsnog toe bereid?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft u besloten Duitsland inzicht te verstrekken in de Nederlandse rulingpraktijk? Waarom heeft Duitsland ons om inzicht gevraagd?2
Zoals ik in mijn brief van 1 december al heb aangekondigd, zal Nederland informatie over rulings uitwisselen met verdragspartners. Met dit initiatief legt Nederland een belangrijke basis voor verdere samenwerking tussen belastingdiensten. Duitsland heeft al aangegeven graag van dit aanbod gebruik te maken en kan op deze manier de fiscale positie van Duitse bedrijven beter beoordelen.
Wat vindt u van de kritiek van de Franse Minister van Financiën, Michel Sapin, dat de uitwisseling van gegevens over rulingpraktijken niet op bilaterale basis tussen lidstaten zou moeten worden geregeld, maar dat dit soort informatie publiek moet worden, of in ieder geval beschikbaar moet komen voor alle lidstaten?
In mijn brief van 1 december heb ik al aangeven dat Nederland informatie over rulings met verdragspartners zal uitwisselen en heb ik mijn hoop uitgesproken dat meer landen het Nederlandse voorbeeld zullen volgen. Het faciliteren van deze uitwisseling door de EU zou dus in lijn met deze oproep liggen. Het doel van uitwisselen van rulings is het verbeteren van fiscale controle door belastingdiensten. Deze informatie moet dus voor hen beschikbaar zijn. Daarbij moet er zorgvuldig worden omgegaan met de capaciteit van belastingdiensten, die dus niet moeten worden overspoeld met informatie die geen betrekking heeft op activiteiten in het desbetreffende land.
Ook moeten belangen van het belastingplichtigen in het oog worden gehouden. Nederland kent daarom een geheimhoudingsplicht in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Op grond van deze fiscale geheimhoudingsplicht moeten belastingplichtigen erop kunnen vertrouwen dat hetgeen zij aan de Belastingdienst hebben verstrekt niet openbaar wordt.
Bent u bereid om u er in Europees verband voor in te spannen dat informatie over rulingspraktijken publiek wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Omzetplafonds in de zorg |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is u bekend dat zorgverzekeraar Zilveren Kruis omzetplafonds afspreekt met zorgverleners, waardoor gecontracteerde zorgverleners per 1 januari 2015 niet dezelfde hoeven te zijn als de gecontracteerde zorgverleners per (bijvoorbeeld) 1 december 2015?1
Ja.
Klopt het dat door de invoering van een omzetplafond zorg bij een bepaalde zorgaanbieder vanaf een bepaalde datum niet meer volledig (in dit geval voor 75%) wordt vergoed, terwijl dat eerder in het jaar wel volledig werd vergoed?
Een zorgverzekeraar kan werken met omzetplafonds om te zorgen dat hij enerzijds de kosten beheerst door niet teveel in te kopen en anderzijds zijn zorgaanbod zo breed en divers mogelijk te laten zijn. Afgesproken is dat de zorgverzekeraar in de informatie over de zorgpolis helder is over of er sprake is van een omzetplafond en wat dit betekent.
Daarnaast is het zo dat de zorgverzekeraar een zorgplicht heeft. In het geval van een naturapolis betekent dit dat de zorgverzekeraar ervoor dient te zorgen dat de zorg binnen een redelijke termijn en op redelijke afstand beschikbaar is. Ook bij het bereiken van een omzetplafond bij een bepaalde aanbieder dient de zorgverzekeraar te voldoen aan de zorgplicht. Dit kan bijvoorbeeld door de verzekerde naar een andere zorgaanbieder te bemiddelen of door aanvullende afspraken te maken met de betreffende zorgaanbieder.
Indien de verzekerde toch kiest voor behandeling door deze zorgaanbieder (en er geen aanvullende afspraken zijn gemaakt), kan dit betekenen dat de afspraak pas in het nieuwe kalanderjaar wordt gemaakt.
Klopt het dat de zorgverzekeraar zelf aangeeft dat het zo kan zijn dat, als het omzetplafond bereikt is, een zorgverlener pas een afspraak maakt in het nieuwe kalenderjaar? Ziet u ook het risico dat hierdoor wachtlijsten kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Zie antwoord vraag 2.
Is het volgens de huidige regels voldoende als de zorgverzekeraar op een website laat zien welke zorgaanbieder gecontracteerd is, en bij het bereiken van het plafond de contractering weghaalt? Zo ja, is dit naar uw mening voldoende transparant en misleidend?
In september 2014 heeft de NZa haar beleidsregel «Informatieverstrekking ziektekostenverzekeraars en volmachten 2014» gepubliceerd. Hierin is aangegeven op welke wijze invulling wordt gegeven aan het toezicht op artikel 40 Wmg en aan welke transparantieverplichtingen de zorgverzekeraar moet voldoen.
In deze beleidsregel geeft de NZa aan welke informatie zorgverzekeraars moeten bieden ten aanzien van het gecontracteerde zorgaanbod, eventuele volumeafspraken (zoals omzetplafonds) en informatie over de vergoeding van niet gecontracteerde zorg:
Zijn zorgverzekeraars verplicht op het moment dat een verzekerde kiest voor een polis, per zorgaanbieder aan te geven of er een omzetplafond is afgesproken, en hoe hoog dat omzetplafond is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u in uw brief van 2 juni 2014 schrijft dat zorgverzekeraars realistische volumes dienen in te kopen bij gecontracteerde zorgaanbieders?2 Wat verstaat u onder «realistische volumes», en waar is in de regelgeving vastgelegd dat zorgverzekeraars hieraan moeten voldoen?
In mijn brief van 2 juni 2014 over recht op gecontracteerde zorg heb ik aangegeven dat zorgverzekeraars realistische volumes dienen in te kopen. Het zou immers onwenselijk zijn wanneer zorgverzekeraars bij hun polisverkoop adverteren met een breed gecontracteerd aanbod, terwijl zij in de praktijk weinig volume inkopen. Dat zou verzekerden op het verkeerde been kunnen zetten.
Op grond van artikel 40 Wmg dragen verzekeraars zorg voor de door hen beschikbaar gestelde informatie waaronder ook reclame-uitingen. Deze informatie mag geen afbreuk doen aan de Zvw en mag ook niet misleidend zijn. De NZa houdt hier toezicht op.
Met de bij vraag 5 genoemde beleidsregel vult de NZa de open normen van artikel 40 Wmg nader in zodat dit duidelijkheid en rechtszekerheid biedt voor de verzekerde en de verzekeraar. Daarnaast is dit van belang vanwege mogelijke handhavingsacties van de NZa naar aanleiding van eventuele overtredingen van artikel 40 Wmg.
Overigens merk ik op dat omzetplafonds een belangrijk instrument zijn voor zorgverzekeraars bij de contractering van zorgaanbieders. Daarmee dragen ontzetplafonds bij de betaalbaarheid en het van hoge kwaliteit blijven van de zorg. Immers – zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 en 3 al aangeef – voorkomen omzetplafonds dat er teveel zorg wordt ingekocht en maken omzetplafonds een breed en divers zorgaanbod mogelijk.
Klopt het dat, als een omzetplafond is bereikt, het mogelijk is dat de zorgverzekeraar de klant naar een andere instelling verwijst die nog wel ruimte heeft? Als een zorgverzekeraar daarvoor kiest, kan dat dan een teken zijn dat de verzekeraar primair stuurt op prijs, en niet op kwaliteit? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Deze stelling is mijns inziens onjuist omdat meerdere aanbieders aan dezelfde kwaliteitseisen kunnen voldoen. Inkoop van verschillende aanbieders van goede kwaliteit geeft de verzekerden meer mogelijkheden. Zonder omzetplafonds zouden echter ofwel de kosten omhoog lopen ofwel de keuzevrijheid afnemen.
Bovendien, zoals ik in mijn antwoord bij 2 en 3 aangeef, dient de zorgverzekeraar te voldoen aan de zorgplicht. Bij het bereiken van een omzetplafond kan dit betekenen dat de verzekeraar – in overleg met de verzekerde – deze naar een andere zorgaanbieder bemiddelt. Ik zie niet waarom dit zou betekenen dat de zorgverzekeraar primair stuurt op prijs en niet op kwaliteit. Immers, ook de zorgaanbieder waarnaar wordt bemiddeld, is gecontracteerd op basis van kwaliteit en prijs.
In het verlengde hiervan heb ik in mijn brief van 2 december aan de NZa gevraagd om ten aanzien van de budgetpolissen expliciet te kijken of de contractering via deze polissen voldoende is om aan de zorgplicht te voldoen. Tevens heb ik gevraagd daarbij te beoordelen of de verschillende budgetpolissen en andere polissen van één verzekeraar een lijn kennen in wie wel en wie niet wordt gecontracteerd. Dit om een indicatie te krijgen in hoeverre alleen prijs het criterium is geweest van de contractering. De NZa heeft in haar reactie aangegeven dat zij zullen kijken of een verzekeraar voor alle polissen dezelfde contractvoorwaarden met aanbieders heeft of dat deze verschillen tussen budgetpolissen en overige polissen. En of budgetpolishouders dezelfde kwaliteit van zorg krijgen als degenen die andere, duurdere polissen afsluiten. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek in de loop van het eerste kwartaal van dit jaar.
Klopt het dat de zorgverzekeraar de keuze heeft tussen bemiddelen naar een andere zorgaanbieder of iemand op de wachtlijst laten zetten? Kunt u aangeven wanneer de zorgverzekeraar moet bemiddelen, en wanneer het op een wachtlijst zetten is toegestaan? Welke stem heeft de verzekerde daarbij?
Gelet op de zorgplicht dienen verzekeraars ervoor te zorgen dat de zorg binnen een redelijke termijn en op redelijke afstand beschikbaar is. Wat redelijk is, is afhankelijk van de soort zorg. Zo is een redelijke termijn voor spoedeisende zorg anders dan voor planbare zorg.
In het geval van het bereiken van een omzetplafond zal de zorgverzekeraar altijd in overleg met de verzekerde naar een oplossing zoeken. Daarbij kan een verzekerde zelf kiezen om liever even te wachten of juist niet.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aangeeft dat, als er omzetplafonds worden afgesproken, de verzekeraar een algemene uitleg moet vermelden, samen met een toelichting waarin de mogelijke gevolgen voor de verzekerde per zorgaanbieder worden gegeven?3 Bent u van mening dat Zilveren Kruis voldoet aan de vereisten uit de beleidsregel? Zo ja, bent u van mening dat de vereisten uit de beleidsregel afdoende zijn om transparantie te garanderen?
Ja, dit klopt. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5.
In de algemene informatie over de belangrijkste wijzigingen polissen 2015 maakt Zilveren Kruis kenbaar dat er sprake is van omzetplafonds en wat het gevolg is als dit plafond wordt bereikt. Dit is ook opgenomen in de polisvoorwaarden.
Daarnaast geeft Zilveren Kruis op haar website aan wat een omzetplafond is, wat de gevolgen kunnen zijn voor een verzekerde van een omzetplafond en een verwijzing naar de zorgzoeker waar verzekerden kunnen terugvinden met welke zorgverleners er omzetplafonds zijn afgesproken. De NZa geeft aan dat Zilveren Kruis hiermee voldoet aan de eisen die hieromtrent zijn opgenomen in de beleidsregel.