De invoering van het minimumloon en de eerstedagmelding in Duitsland en de gigantische administratieve lasten die dat oplevert voor Nederlandse werkgevers |
|
Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat bij de invoering van het minimumloon, de regering in Duitsland ook overgegaan is tot invoering van een eerstedagmelding, waarbij werknemers de dag ervoor aangemeld moeten worden via een fax bij de Duitse autoriteiten?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de verplichtingen die voortvloeien voor Nederlandse werknemers die tijdelijk in Duitsland werken door de invoering van het Gesetz zur Regelung eines allgemeinen Mindestlohns – Mindestlohngesetz (vooral paragraaf 16 en 17) en de Verordnung zur Abwandlung der Pflicht zur Arbeitszeitaufzeichnung nach dem Mindestlohngesetz und dem Arbeitnehmer-Entsendegesetz (Mindestlohnaufzeichnungsverordnung – MiLoAufzV)?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat in een aantal sectoren, bedrijven, die in Nederland gevestigd zijn, een zeer uitgebreide eerstedagmelding moeten doen per fax? Klopt het dat werknemers verplicht zijn hun arbeidscontract in het Duits en twee jaar loonstrookjes in het Duits te tonen, op straffe van een torenhoge boete?
Het is juist dat bedrijven voor aanvang van de werkzaamheden in Duitsland een melding moeten doen en informatie moeten inzenden. Op basis van het Mindestlohngesetz zijn werkgevers verplicht aan het begin van het dienstverband een schriftelijke verklaring te overleggen aan de Duitse «Zollverwaltung» (douane) aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of het minimumloon wordt betaald. In bepaalde gevallen kan een buitenlandse werkgever dit doen door middel van een «Einsatzplanung» een overzicht van de te verwachten werkzaamheden over een periode van maximaal zes maanden. Het gaat hier bijvoorbeeld over situaties waarin de werknemer meerdere plaatsen van tewerkstelling heeft of bepaalde mobiele werkzaamheden verricht, zoals bij goederenvervoer, het vervoer van pakketten en brieven, bij afvalinzameling en stratenreiniging.
Door middel van een door de Duitse douane ter beschikking gestelde eenvoudige modelverklaring dient te worden verklaard dat het Duitse minimumloon wordt betaald. Tevens moet daarin de plaats worden aangegeven waar de onderliggende bewijsstukken daarvoor (loonstrookjes, arbeidstijdenoverzicht en arbeidsovereenkomst) gereedgehouden worden. Deze gegevens dienen in de Duitse taal beschikbaar te zijn. Vervolgens moet kort worden gemeld welke personen (naam en geboortedatum) voor welke periode naar verwachting in Duitsland werkzaam zullen zijn. Het formulier moet aan de Duitse douane gefaxt worden. Het is dus niet nodig om werknemers een kopie van de arbeidsovereenkomst en een laatste loonstrook mee te geven. Welke verplichtingen precies voor welke sectoren gelden, kunnen de betrokken sectoren bij de Duitse douane navragen.
Kunt u zeer precies uitleggen welke verplichtingen voor welke sectoren gelden, inclusief de definities van de sector en de definities in paragraaf 16 van bovengenoemde wet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe hoog de maximumboetes zijn in deze wet en met hoeveel mensen de Duitse regering dit gaat controleren?
De maximale boete bij het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen uit de Duitse minimumloonwet bedraagt € 30.000, en bij het niet uitbetalen van het minimumloon € 500.000. Dit zegt uiteraard niets over bijvoorbeeld de gemiddelde hoogte van de eventueel op te leggen boetes, die in Nederland ook aanzienlijk onder het maximum ligt. De Duitse douane heeft aangegeven extra personeel te zullen gaan aannemen om de controle op het minimumloon te gaan uitvoeren. Over aantallen en inzet van dat personeel kunnen wij geen uitspraken doen.
Kunt u aangeven welke verplichtingen bedrijven hebben en hoe ze daaraan voldoen in een paar praktische voorbeelden:
De beoordeling van de geldende Duitse wet is voorbehouden aan de Duitse autoriteiten. Uit contacten met de Duitse autoriteiten is gebleken dat zij hun best zullen doen om de invoering van het minimumloon met zo weinig mogelijk complicaties te laten verlopen.
Acht u deze verplichtingen in overeenstemming met het recht van de Europese Unie of deelt u de mening dat deze verplichtingen disproportioneel zijn en indirecte en directe discriminatie zijn van buitenlandse arbeiders op de Duitse arbeidsmarkt? Bent u bereid om deze wet te laten toetsten aan gemeenschapsrecht, bijvoorbeeld door deze wet aan te kaarten bij de Europese Commissie?
Administratieve verplichtingen bij grensoverschrijdende dienstverrichting vormen zonder meer een belemmering van het vrij verkeer van diensten. Nederland hecht veel belang aan het vrij verkeer. Tegelijkertijd hecht Nederland veel waarde aan de mogelijkheden voor de lidstaten om hun wetgeving te handhaven. De komende periode wordt duidelijk hoe de Duitse wetgeving uitpakt voor het dienstenverkeer tussen Nederland en Duitsland. De Nederlandse regering volgt de situatie op de voet. Het antwoord op de vraag of sprake is van een ongerechtvaardigde handelsbelemmering is uiteindelijk aan het Europese Hof van Justitie.
Tot wie kunnen werkgevers, werknemers en zelfstandigen zich wenden als zij nadere uitleg willen over deze wetten?
Zoals hiervoor al aangegeven is de Duitse douane de aangewezen instantie om informatie over de toepassing van deze regelgeving te verstrekken.
Heeft er enig overleg plaatsgevonden tussen de Nederlandse autoriteiten en de Duitse autoriteiten over deze wet?
Ja, er zijn na het bekend worden van de wet op ambtelijk niveau (zowel via de ambassade in Berlijn, als door de diverse betrokken departementen) contacten geweest met de Duitse autoriteiten. Daarbij is erop aangedrongen om de verschillende verplichtingen helder te communiceren en de invoering/handhaving van het minimumloon in Duitsland op een soepele wijze te laten geschieden, met name waar het de administratieve verplichtingen betreft.
Klopt het dat er in Nederland gewoon gecontroleerd wordt op het minimumloon, dat hier ook iets hoger ligt dan het minimumloon in Duitsland en dat de Duitse controles dus feitelijk overbodig zijn?
In Nederland controleert de Inspectie SZW op naleving van de WML. Het in de Nederlandse Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) vastgestelde minimumloon ligt inderdaad iets hoger dan het Duitse minimumloon. Of dat dan ook betekent dat de controle van Nederlandse bedrijven in Duitsland minder prioriteit zal krijgen, is aan de Duitse autoriteiten.
Bent u bereid om contact op te nemen met de Duitse regering teneinde een uitzondering te bewerkstelligen voor mensen die in dienst zijn van een Nederlandse werkgever?
Gezien het feit dat de wet in Duitsland net is ingevoerd en zich nog een administratieve controlepraktijk moet ontwikkelen, zien wij geen aanleiding om nu al bij de Duitse autoriteiten aan te dringen op uitzonderingen. Wij wijzen er bovendien op dat ook Nederland geen categoriale uitzonderingen geeft van de controle op het minimumloon.
Wordt een Nederlandse VAR-verklaring erkend door Duitsland of moet een ZZP’er nog nadere informatie overleggen om aan te tonen dat hij zelfstandige is in Duitsland?
De VAR is een Nederlands instrument om de arbeidsrelatie te bepalen voor de Nederlandse heffingen en is niet van belang voor de Duitse heffingen. Duitsland maakt geen gebruik van een vergelijkbare verklaring als de VAR. Duitsland toetst zelfstandig of iemand werkzaamheden in dienstbetrekking, winst uit onderneming of inkomsten uit zelfstandige arbeid geniet. Deze toets vindt in het algemeen achteraf plaats.
Is de Nederlandse VAR-verklaring ook standaard in het Duits verkrijgbaar of moet iedere zelfstandige hem zelf gaan vertalen?
De VAR is niet in het Duits verkrijgbaar. Inwoners van Duitsland die in Nederland werkzaamheden gaan verrichten, kunnen gebruik maken van een VAR. Ook in die situatie is de VAR in de Nederlandse taal omdat het belang is beperkt tot de Nederlandse heffingen. Zoals uit het antwoord op vraag 12 blijkt is het in het Duits beschikbaar stellen van de VAR voor Nederlandse zelfstandigen die in Duitsland willen werken overbodig.
Is er voor de Wet invoering Beschikking geen loonheffingen (BGL; de nog steeds beoogd opvolger van de VAR), contact geweest met de Duitse autoriteiten? Kunt u uitleggen hoe de BGL, waarbij de opdrachtgever ook informatie moet verifieren, gaat werken in grensoverschrijdende situaties?
Over de BGL is geen contact geweest met de Duitse autoriteiten. De BGL is net als de VAR toepasbaar voor inwoners van andere landen die in Nederland werkzaamheden gaan verrichten. De controle ziet uitsluitend op informatie waarop de opdrachtgever zelf invloed heeft.
Het bericht dat het vonnis van de Saoedische blogger Raif Badawi uitgevoerd zal gaan worden |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International dat de Saoedische blogger Raif Badawi vanaf 9 januari a.s. zweepslagen zal ontvangen?1
Ja.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over deze zaak van 30 september 2014?2
Ja.
Welke resultaten hebben de stappen die genomen zijn in EU-verband opgeleverd?
In EU-verband is de zaak tegen Badawi meermalen aangekaart bij de Saoedische autoriteiten. Helaas heeft dit tot nog toe niet geresulteerd in herziening van het vonnis.
Bent u bereid een spoedige EU-demarche te bepleiten?
Deze zaak staat nadrukkelijk op de EU-agenda. Meerdere lidstaten, waaronder Nederland, hebben de uitvoer van de lijfstraffen in EU-verband aangekaart. In een verklaring heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Mogherini de uitvoer van lijfstraffen als onacceptabel bestempeld en aangegeven dat het ingaat tegen menselijke waardigheid. De HV heeft Saoedi-Arabië opgeroepen om een einde te maken aan de lijfstraf tegen Badawi.
Kunt u aangeven in hoeverre de oproep van de EU aan Saoedi-Arabië om in dialoog te blijven over mensenrechten en over individuele gevallen resultaat heeft opgeleverd?
Er zijn regelmatig contacten tussen de EU en Saoedi-Arabië op het gebied van mensenrechten. Het feit dat er regelmatig contacten plaatsvinden is een resultaat op zich. Desalniettemin streeft Nederland ernaar om deze contacten tussen de EU en Saoedi-Arabië verder te intensiveren.
Bent u bereid, nu blijkt dat de inspanning in EU-verband om uitvoering van het vonnis te voorkomen niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, direct de Saoedische autoriteiten aan te spreken op deze specifieke zaak en op de repressieve maatregelen tegen mensenrechtenverdedigers in het algemeen?
Nederland zal zich zowel bilateraal als in EU-verband actief blijven inzetten om de situatie van mensenrechtenverdedigers in Saoedi-Arabië te verbeteren. Bij ieder individueel geval vindt zorgvuldige besluitvorming plaats over de meest effectieve aanpak. Het Nederlandse kabinet heeft met afschuw kennisgenomen van de lijfstraf tegen Badawi en veroordeelt dit soort inhumane straffen. Ook heeft Nederland Saoedi-Arabië opgeroepen om de lijfstraf tegen Badawi niet uit te voeren. Hierover is diplomatiek contact met Saoedi-Arabië geweest. Onlangs werd duidelijk dat de zaak van Badawi naar het hooggerechtshof zou zijn terugverwezen.
Bent u bereid om een ultieme poging te wagen om uitvoering van dit vonnis te voorkomen?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u, gezien de urgentie van de uitvoering van dit vonnis, bereid om op zeer korte termijn de beantwoording van deze vragen naar de Kamer te sturen?
Gezien de snel opvolgende actuele ontwikkelingen rond de zaak Badawi is het niet mogelijk gebleken de beantwoording op zeer kort termijn naar de kamer te sturen.
Het bericht dat een Nederlandse columnist met de dood bedreigd wordt |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Kalifaatbruid kondigt aanslag op Ebru Umar aan»?1
Ja
Deelt u de afschuw en grote bezorgdheid over deze regelrechte doodsbedreiging op een met name genoemd persoon, zeker vlak na de verschrikkelijke aanslag op de vrijheid van meningsuiting in Parijs?
Ja, zeer. Ik ben daarom direct na de aanslag in Parijs in contact getreden met journalisten, columnisten, cartoonisten en cabaretiers. Op meldingen van concrete bedreiging wordt adequaat gereageerd.
Welke concrete maatregelen gaat u treffen om de maximale veiligheid van de bedreigde columnist te garanderen?
Over beveiligingsmaatregelen in concrete gevallen doe ik zoals gebruikelijk geen uitspraak. Dit zou gevolgen hebben voor de betreffende persoon alsmede voor de personen die voor de beveiliging moeten zorgdragen.
In hoeverre is de persoon die de bedreiging uit, bekend bij de politie of veiligheidsdiensten?
Lopende het onderzoek doe ik hier geen uitspraken over.
Wilt u deze vragen, gezien de ernst van de situatie en de recente ontwikkelingen, binnen 24 uur beantwoorden?
Ja.
De smokkel van wapens en munitie naar ISIS en Al Nusra, via Turkije |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van het Analytical Support and Sanctions Monitoring Team van het door de Veiligheidsraad ingestelde comité inzake Al Qaida en aanverwante organisaties?1
Ja.
Acht u het monitoringsteam van acht experts, dat dit rapport heeft opgesteld, daarbij ondersteund door de professionele staf van de Verenigde Naties, onafhankelijk en gezaghebbend?
Ja.
Acht u het rapport, dat tot stand is gekomen in nauwe samenwerking met relevante VN-lidstaten, alsmede op basis van onafhankelijk onderzoek en consultaties met de private sector en NGO’s en discussies met relevante VN-actoren, inclusief de operationele missies in het Midden-Oosten, gedegen, betrouwbaar en onafhankelijk?
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding van het monitoringsteam dat de meeste wapens en munitie in handen van ISIS en Al Nusra óf veroverd zijn op het Iraakse en Syrische leger, óf gesmokkeld zijn naar ISIS en Al Nusra, «voornamelijk via routes die lopen door Turkije»?
Het verkrijgen van wapens, op welke manier dan ook, is een van de belangrijkste aandachtspunten van alle strijdgroepen in Syrië en Irak. Verreweg de meeste wapens – en zeker de zwaardere wapensystemen – die de strijdgroepen, dus ook ISIS en Al Nusra, bezitten, zijn buitgemaakt op tegenstanders of verkregen door het plunderen van Syrische (en in geval van ISIS ook Iraakse) wapenarsenalen. Ook smokkel speelt hierbij een rol. Zie ook de antwoorden op vragen 7, 9 en 10.
Hoe beoordeelt u het feit dat deze informatie niet alleen door een VN-lidstaat, maar ook de VN-missie in Irak, UNAMI, is aangeleverd?
De bronkeuze van het Analytical Support and Sanctions Monitoring Team is aan het Monitoring Team, niet aan het kabinet. Nederland vindt het in het algemeen een goede zaak dat bevindingen van VN-missies worden meegenomen bij monitoring van sancties.
Acht u het oordeel van UNAMI in deze betrouwbaar en onafhankelijk?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de smokkel van wapens en munitie via het grondgebied van NAVO-lidstaat Turkije naar terroristische organisaties zeer verontrustend is en dat Turkije hiertegen moet optreden?
Zoals al vaker is aangegeven, is de grens tussen Turkije en Syrië niet alleen lang (meer dan 800 km), maar loopt deze ook door deels onherbergzaam gebied. Ondanks inspanningen van de Turkse autoriteiten kan smokkel nooit geheel worden voorkomen.
In hoeverre is het bombarderen van ISIS «dweilen met de kraan open» als wapens, munitie en jihadisten Syrië en Irak binnen blijven stromen?
ISIS heeft door de luchtoperaties en door grondoptreden van de internationale anti-ISIS coalitie vele honderden (pantser)voertuigen en tanks verloren. Schattingen over het aantal gedode ISIS-strijders variëren maar zijn substantieel. Juist omdat ISIS op verschillende manieren aan wapens komt is het van belang dat de internationale anti-ISIS coalitie ook militair optreedt.
Bent u bereid Turkije om uitleg te vragen en aan te dringen op snel en daadkrachtig optreden tegen de smokkel?
In gesprekken met de Turkse overheid is herhaaldelijk de verzekering gegeven dat Turkije zo goed mogelijk smokkel tegen gaat.
Bent u bereid bij het monitoringsteam en UNAMI navraag te doen naar de smokkel van wapens en munitie via Turkije? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Klopt het dat u Turkije tijdens uw bezoek van 6 en 7 januari jl. geprezen heeft voor zijn rol in de strijd tegen het internationale terrorisme? Zo ja, waar was dit «bewuste compliment» op gebaseerd?2
Turkije heeft belangrijke redenen om terrorisme te bestrijden: het land is veelvuldig het doelwit geweest van aanslagen. In het verleden trof Al Qaida in Istanbul 2 synagoges, de HSBC bank en het Britse consulaat waarbij 57 doden (onder wie de Britse consul) en meer dan 700 gewonden vielen. Bovendien kampt Turkije met de dreiging van ISIS, de Turkse Hezbollah, DHKP/C en PKK. Omdat Turkije grenst aan het instabiele Irak en Syrië is de kans op aanslagen groot, getuige de aanslagen in de grensplaats Reyhanli in april 2014, en recent in Istanbul.
Turkije steunt daarom de wereldwijde aanpak van terrorisme. Turkije is samen met de VS co-voorzitter van het Global Counter Terrorism Forum (GCTF). Op 23 september zaten en marge van de Algemene Vergadering van de VN, de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavusoğlu en VS Secretary of State Kerry de 5de ministeriële bijeenkomst van het GCTF voor. Turkije ondersteunt actief VNVR-resoluties 2170 en 2178 die ISIS, Al Qaida, en het Jahbat al Nusra Front veroordelen en oproepen tot hun bestrijding. Daarmee speelt Turkije een constructieve rol in de bestrijding van terrorisme, die ik heb verwelkomd. Tevens heb ik de Turkse collega’s opgeroepen om de strijd tegen het terrorisme voort te zetten.
Tot slot heb ik Turkije geprezen voor zijn opvang van intussen rond 1,6 miljoen vluchtelingen (overwegend Syriërs). Dit is een inspanning van formaat, waarvoor Turkije te weinig erkenning krijgt.
Blijft u ondanks alle berichtgeving en beschuldigingen ook met deze verontrustende bevindingen volhouden niet over aanwijzingen te beschikken over de mogelijke steun van Turkije aan jihadisten in Syrië en Irak? Zo ja, waarom blijft u vasthouden aan deze «struisvogelpolitiek»?
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over mogelijke steun van Turkije aan jihadisten in Syrië in Irak. Het kabinet is in dit verband ook bekend met de van het Kamerlid Omtzigt (CDA) recentelijk ontvangen documenten waaruit zou blijken dat er Turkse trucks begin vorig jaar met wapens naar Syrië zijn gereden.
Uit de genoemde documenten kan echter geen conclusie worden getrokken ten aanzien van de eindbestemming van de wapens. Daarnaast kan het kabinet niet bevestigen dat Turkije steun levert aan jihadistische organisaties. In dit verband dient te worden opgemerkt dat Turkije ISIS en Jabhat al Nusra op de nationale lijst van terroristische organisaties heeft geplaatst. De rol van Turkije bij het conflict is regelmatig onderwerp van gesprek in onze bilaterale en internationale contacten.
Een onderzoek onder artsen over de morele belasting van de uitvoering van euthanasie |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de resultaten van een recent onderzoek onder artsen over de beleving van het plegen van euthanasie? Wat is uw visie hierop?1
Ja. De resultaten van dit onderzoek zijn helder. Artsen vinden dat er te weinig oog is voor de emotionele belasting van de arts in een euthanasietraject. Daarnaast ervaren zij een (toenemende) druk van patiënten en hun naasten om euthanasie uit te voeren. Het is ongewenst dat artsen een druk ervaren met betrekking tot het behandelen van een verzoek om euthanasie. De wet stelt dat artsen niet verplicht zijn om een verzoek in te willigen en dat de arts overtuigd moet zijn dat het verzoek voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria. Deze afweging moet een arts zonder extra druk kunnen maken. Ook zonder deze extra druk brengt het behandelen van een euthanasieverzoek voor veel artsen een niet te onderschatten, emotionele belasting met zich mee.
Wat vindt u van de uitkomst van het onderzoek dat de samenleving naar het oordeel van artsen vaak het idee heeft dat euthanasie een afdwingbaar recht is?
Het is uiteraard onwenselijk dat er personen zijn die het idee hebben dat euthanasie een afdwingbaar recht is, terwijl dit niet het geval is. Het blijkt niet eenvoudig om de noodzakelijke nuances bij dit onderwerp breed bekend te krijgen. Er is informatie voorhanden waarin wordt uitgelegd dat er geen recht op euthanasie is en hoe artsen een verzoek om euthanasie behandelen. Hiervoor verwijs ik naar de website van de rijksoverheid, de website van de KNMG en de patiëntenbrochure «Spreek op tijd over uw levenseinde».
In hoeverre hangt deze opvatting mede samen met de relatieve onbekendheid die er in de samenleving is met de mogelijkheden van palliatieve zorg?
Deze aanname is niet uit de resultaten van het onderzoek te herleiden. Ik vind het natuurlijk wel belangrijk dat mensen goed op de hoogte zijn van wat palliatieve zorg is en hoe dit kan bijdragen aan een waardig levenseinde. De afgelopen jaren is er veel meer duidelijk geworden over de (toepassing van) palliatieve zorg, onder andere door het Verbeterprogramma Palliatieve zorg. De komende jaren zal door middel van het Nationaal Programma Palliatieve Zorg worden getracht palliatieve zorg verder onder de aandacht te brengen. Dit zal onder meer gebeuren door het vergroten van de bewustwording en het nog beter toegankelijk maken van alle informatiebronnen over palliatieve zorg.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat driekwart van de artsen zegt druk te ervaren van patiënten of hun naasten, en dat die druk de laatste jaren toeneemt?
Zie mijn antwoorden op vraag 1 en 2.
Welke mogelijkheden ziet u om in de samenleving er meer duidelijkheid over te krijgen dat euthanasie geen wettelijk recht is, maar voor artsen meestal een zeer belastende handeling?
Zoals eerder genoemd wordt via de KNMG een patiëntenbrochure over het levenseinde beschikbaar gesteld, die opgesteld is in samenwerking met verschillende ouderenbonden en patiëntenorganisaties. Daarnaast is objectieve, laagdrempelige informatie beschikbaar via de website van de rijksoverheid.
Tevens zijn wij recent met een aantal ouderenbonden, patiëntenverenigingen en het samenwerkingsverband Coalitie Van Betekenis tot het Einde in gesprek gegaan om het naderende levenseinde meer bespreekbaar te kunnen maken. Ik heb met deze partijen afgesproken dat zij met voorstellen komen hoe er meer bewustwording kan worden gecreëerd over invulling van de laatste levensfase. Daarnaast wordt, zoals in antwoord op vraag 3 genoemd, in het Nationaal Programma Palliatieve Zorg aandacht besteed aan bewustwording.
Welke concrete initiatieven onderneemt u om de bewustwording hierover in de samenleving te vergroten, alsmede de bewustwording over de mogelijkheden van palliatieve zorg?
Zie antwoord vraag 5.
Welke rol ziet u voor uzelf weggelegd bij de ontwikkeling van een beter aanbod van objectief, laagdrempelig informatiemateriaal waarin de wettelijke kaders duidelijk uitgelegd worden en waarin tevens duidelijkheid wordt geboden over de mogelijkheden van palliatieve zorg, de morele belasting die euthanasie voor artsen betekent en het gegeven dat euthanasie geen wettelijk recht is?
Zie antwoord vraag 5.
Collectieve zorgverzekeringen waarbij chronisch zieken geen baat hebben |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie na het lezen van het opinieartikel van mevrouw Sanders, reumapatiënt en tevens voorzitter van ReumActief?1
Naar ik uit het artikel begrijp heeft mevrouw Sanders ervoor gekozen niet over te stappen naar de collectieve verzekering van de gemeente Stadskanaal omdat deze haar verzekeringstechnisch minder kan bieden dan haar huidige verzekeraar. Het is onduidelijk of bij andere zorgverzekeraars mogelijkheden zijn om aan de bezwaren van mevrouw Sanders tegemoet te komen. Verder merk ik op dat de zorgverzekering wordt gezien als een passende en toereikende voorziening waarvan iedereen geacht wordt de premie te kunnen betalen. Waar dat niet het geval is, kan zorgtoeslag worden aangevraagd. Het is onduidelijk of mevrouw Sanders zorgtoeslag heeft aangevraagd.
Voorts is het aan de gemeente te bepalen hoe het lokale beleid wordt ingericht. Mevrouw Sanders stelt dat haar gemeente ervan uit gaat dat zij zelf de huishoudelijke hulp kan organiseren en betalen. De gemeente kan niet bepalen of iemand huishoudelijke hulp zelf moet betalen en ook niet bij voorbaat of iemand huishoudelijke hulp zelf kan organiseren. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de ondersteuning van mensen die niet op eigen kracht zelfredzaam zijn. Indien iemand zich bij de gemeente meldt met een verzoek om ondersteuning, moet de gemeente onderzoek doen naar de persoonlijke situatie.
Bij het onderzoek wordt bekeken wat betrokkene zelf nog kan dan wel of andere mensen eventueel kunnen helpen. Ook kijkt de gemeente of er al zorg en ondersteuning vanuit andere wetten wordt geboden, zoals de Zorgverzekeringswet of de Participatiewet. Indien uit het onderzoek blijkt dat er sprake is van onvoldoende zelfredzaamheid en ook het netwerk niet kan bijdragen, is de gemeente verplicht ondersteuning te bieden. Dit kan in de vorm van een maatwerkvoorziening maar het kan ook zijn dat de gemeente voor bepaalde gevallen een algemene voorziening heeft ingericht. Uit de bijdrage van mevrouw Sanders kan ik niet opmaken of de gemeente op dit punt tekort is geschoten.
Wat is uw reactie op het gegeven dat chronisch zieken in veel gevallen geen baat hebben bij een collectieve zorgverzekering van desbetreffende gemeente?
Ik deel deze opvatting niet en alvorens dit toe te lichten, wil ik benadrukken dat een collectieve zorgverzekering één van de mogelijkheden is waar mensen met een chronische ziekte en/of beperking baat bij kunnen hebben. Naast de landelijke fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten beschikken gemeenten over verschillende instrumenten om mensen met een chronische zieke en/of beperking te ondersteunen. Met het vervallen van de Wtcg en CER hebben gemeenten hiertoe aanvullend budget ontvangen.
Ten aanzien van collectieve zorgverzekeringen geldt dat gemeenten al jaren collectieve zorgverzekeringen aanbieden voor burgers met een lager inkomen. Het overgrote deel van de gemeenten heeft met inzet van het aanvullend budget deze regelingen gericht doorontwikkeld om beter aan te sluiten bij de meerkosten van mensen met een chronische ziekte en/of beperking. Naast aanvullende modules met dekkingen die specifiek gericht zijn op meerkosten als gevolg van een chronische ziekte en/of beperking hebben gemeenten hun bijdrage in de premie van de gemeentelijke collectieve zorgverzekeringen verhoogd. Zowel directe kosten als het eigen risico kunnen worden opgenomen in de collectiviteit.
Recentelijk is een rapport gepubliceerd waarin bureau BS&F in opdracht van Ieder(in) heeft onderzocht hoe gemeenten hun collectieve zorgverzekering inzetten om mensen met een chronische ziekte en/of beperking voor hun meerkosten te compenseren. Het onderzoek is als bijlage hierbij toegevoegd. Uit het onderzoek komt naar voren dat bijna 80% van de 300 gemeenten waar het onderzoek op is gebaseerd, met behulp van het aanvullende budget dat zij hebben ontvangen, hun gemeentelijke collectiviteiten hebben uitgebreid en hun bijdrage in de premie hebben verhoogd. Burgers die hiervan gebruik maken genieten per saldo gemiddeld een financieel voordeel van bijna € 460,– per jaar ten opzichte van wat deze zorgverzekering normaliter zou kosten zonder bijdrage van de gemeente en zonder uitonderhandelde collectiviteitskorting. Ook blijkt uit het onderzoek dat meer dan de helft van de onderzochte gemeenten de toegang tot de gemeentelijke collectiviteiten hebben verruimd naar een inkomensgrens van 120% of hoger.
Het voorgaande toont aan dat meer mensen baat hebben bij de collectieve zorgverzekeringen die hun gemeente aanbiedt. Met de beoogde verdere doorontwikkeling zullen de collectieve zorgverzekeringen steeds beter aansluiten op de behoeften van mensen met een chronische ziekte en/of beperking.
Wat vindt u ervan dat juist chronisch zieken,voor wie de aanvullende verzekering met name van groot belang is, in sommige gemeenten alleen in aanmerking komen voor compensatie van het eigen risico wanneer zij overstappen naar een andere verzekeraar?
De inhoud van de collectieve zorgverzekering is afhankelijk van de keuzes die de gemeente maakt en de afspraken die de gemeente met de verzekeraar maakt. Indien iemand gebruik wil maken van de gemeentelijke collectiviteit dan moet deze persoon wel verzekerd zijn bij dezelfde verzekeraar als de verzekeraar waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten. Indien dit niet het geval is, dan zal iemand van verzekeraar moeten overstappen. Dit is niet anders dan bij andere collectiviteiten. Gemeenten hebben overigens in de regel hun gemeentelijke collectiviteit ondergebracht bij de verzekeraar met het grootste marktaandeel in de betreffende gemeente. Voor veel mensen zal dit impliceren dat overstappen niet nodig is. Voorts geldt dat gemeenten de verplichting hebben om (aanvullend) maatwerk te bieden daar waar dat nodig is.
Zoals aangegeven in mijn brief «Kwaliteit Loont» dd. 6 februari jl. wil ik ook via een aanpassing van de vereveningssystematiek bevorderen dat verzekeraars vaker van de mogelijkheid gebruik maken om een korting te geven als verzekerden – in het bijzonder chronisch zieken – gebruik maken van gecontracteerd aanbod. Over de uitwerking zal uw Kamer nader worden geïnformeerd.
Erkent u dat met de stijging van de zorgpremie, de stijging van het eigen risico, het wegvallen van compensatieregelingen en het uitkleden van het basispakket, chronisch zieken onevenredig hard getroffen worden door uw beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik deel deze mening niet. Het pakket is de afgelopen jaren per saldo groter en niet kleiner geworden. Zoals gezegd bij het antwoord op de eerste vraag, zie ik de zorgverzekering als een passende en toereikende voorziening waarvan iedereen geacht wordt de premie te kunnen betalen. Waar dat niet het geval is, kan, afhankelijk van het inkomen, de zorgtoeslag worden aangevraagd. Ik neem aan dat met «wegvallen van compensatieregelingen» wordt gedoeld op het wegvallen van de Wtcg en CER. Naast de landelijke fiscale regeling voor aftrek van specifieke zorgkosten hebben gemeenten aanvullend budget ontvangen voor meer financiële mogelijkheden voor gericht maatwerk aan personen met een chronische ziekte en/of beperking met meerkosten. Voorts zij opgemerkt dat de betaalde gemiddelde premie en eigen risico van de laagstbetaalden de afgelopen tien jaar ongeveer gelijk is gebleven, mede als gevolg van de stijgende zorgtoeslag voor deze groep verzekerden.
Gaat u voorkomen dat chronisch zieken, die toch al veel zorgkosten maken, buiten de boot vallen bij collectieve zorgverzekeringen of compensatie van het eigen risico? Zo nee, hoe gaat u dan voorkomen dat chronisch zieken het hoofd financieel boven water kunnen houden?
Onder het zorgverzekeringsstelsel wordt iedereen geacht de premie te kunnen betalen. In voorkomend geval kan er een beroep worden gedaan op de zorgtoeslag. Zoals aangegeven bij het antwoord op de vragen 2 en 3 ben ik van mening dat chronisch zieken niet buiten de boot hoeven te vallen bij collectieve verzekeringen. Wat betreft het eigen risico geldt dat het aan de gemeente is te bepalen of compensatie wordt verstrekt voor het eigen risico en op welke wijze.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de resterende, naar de gemeente overgehevelde compensatiegelden waaronder Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en Compensatie eigen risico (Cer), ook ten goede komen aan chronisch zieken?
Ik verwijs allereerst naar de hiervoor gegeven antwoorden op de vragen 2 en 3. In aanvulling daarop geldt dat – zoals beoogd – de gemeenten de verantwoordelijkheid nemen om mensen met een chronische ziekte en/of beperking te ondersteunen. Hierbij hebben gemeenten de beleidsruimte gekregen om te bepalen op welke wijze dit (lokaal) het beste kan. Indien iemand ondersteuning nodig heeft en een collectieve zorgverzekering niet tot de oplossingen hoort, dan dient de gemeente een andere oplossing te zoeken. Gemeenten beschikken over voldoende instrumenten om gericht ondersteuning te bieden naast de mogelijkheid van een collectieve zorgverzekering.
Bent u bereid gemeenten erop aan te spreken deze compensatiegelden los te koppelen van de collectieve zorgverzekering aangezien chronisch zieken hier in veel gevallen geen baat bij hebben en dus misgrijpen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gemeenten zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015 en de wijze waarop zij invulling geven aan deze verantwoordelijkheid. Er is geen sprake van een geoormerkt budget voor chronisch zieken en er is ook geen sprake dat dit budget wel of niet gekoppeld is aan bepaalde gemeentelijke instrumenten.
Bent u van mening dat fysiotherapie voor mensen met ernstige, vergevorderde reuma baat hebben bij langdurige fysiotherapie en dat dit veel hogere kosten voor medicatie, thuiszorg, hulpmiddelen en uitval kan voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het antwoord op deze vraag wordt gecombineerd met het antwoord op vraag 11.
Bent u van mening dat mensen met ernstige reuma, gelet op het feit dat aanvullende verzekeringen met onbeperkte fysiotherapie voor hen vaak onbereikbaar (risicoselectie) of onbetaalbaar zijn, voldoende keuzevrijheid hebben? Kunt u uw antwoord toelichten?
Verzekeraars hebben een acceptatieplicht voor de basisverzekering. In de basisverzekering is alle zorg opgenomen waarvan de overheid het van belang acht dat iedereen hiervoor verzekerd is. Vormen van zorg die buiten het basispakket vallen kunnen door zorgverzekeraars worden opgenomen in een aanvullende verzekering. Men kan vrijwillig kiezen voor een aanvullende verzekering. Verzekeraars kunnen acceptatievoorwaarden toepassen voor de aanvullende verzekering. Met name bij de aanvullende verzekeringen in het topsegment worden acceptatievoorwaarden gehanteerd door zorgverzekeraars. Voor aanvullende verzekeringen met een beperktere dekking gelden vaak geen acceptatievoorwaarden. De NZa heeft in haar rapport acceptatieplicht van het voorjaar 2014 aangegeven dat de toegankelijkheid van zorg in ons zorgstelsel goed geborgd is en er voldoende mogelijkheden zijn om over te stappen. Hoewel er geen sprake is van overtredingen van de acceptatieplicht, signaleert de NZa wel een aantal mogelijke risico’s. De NZa stelt een visie op over de sturing van verzekerden op basisverzekering via de aanvullende verzekering. De NZa brengt dit naar verwachting tijdens het 2de kwartaal 2015 naar buiten.
Staat u nog altijd achter uw besluit om langdurige fysiotherapie voor mensen met reuma uit het basispakket te halen? Zijn bij dit besluit destijds, naast wetenschappelijk bewijs, ook de geboekte resultaten uit de praktijk meegewogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zolang er geen of onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor de werkzaamheid en effectiviteit van langdurige of onbeperkte fysiotherapie voor verzekerden met reumatische aandoeningen, ben ik van oordeel dat deze fysiotherapie voor die aandoeningen geen deel moet uitmaken van het verzekerde pakket van de Zvw. Dit vanwege het uitgangspunt van «evidence based medicine» dat geldt bij het Zvw-basispakket.
In mei 2011 heeft het College voor zorgverzekeringen (de voorganger van het Zorginstituut Nederland) mij geadviseerd langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen niet langer in het basispakket te handhaven. Dit omdat de beschikbare (medisch-)wetenschappelijke literatuur onvoldoende bewijs bood voor de werkzaamheid en effectiviteit van langdurige of onbeperkte fysiotherapeutische behandeling bij reumatische aandoeningen. Op basis van dat advies heb ik in juni 2011 aan het parlement het voornemen voorgelegd om met ingang van 1 januari 2012 deze reumatische aandoeningen te verwijderen van de lijst met aandoeningen waarvoor langdurige fysio- of oefentherapie uit de Zvw wordt vergoed. Uw Kamer heeft toen met mijn voorstel ingestemd.
In het voorjaar van 2014 heeft het Zorginstituut nogmaals gekeken of er nieuwe aanwijzingen zijn voor de werkzaamheid van langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen. De Wetenschappelijke Advies Raad van het Zorginstituut heeft toen aangegeven dat er nog onvoldoende wetenschappelijk bewijs is voor de werkzaamheid en effectiviteit. Wel is het Zorginstituut daarna in gesprek gebleven met het Reumafonds, het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie (NVR) over de mogelijke opzet van een onderzoek naar de effectiviteit van langdurige fysiotherapie bij reumatische aandoeningen. Ik heb van het Zorginstituut vernomen dat het Zorginstituut in afwachting is van een voorstel hierover van genoemde partijen. Ik ben voorstander van zo’n onderzoek indien de opzet daarvan voldoende garanties biedt dat op basis van dat onderzoek een uitspraak kan worden gedaan over de effectiviteit van langdurige fysiotherapie voor deze aandoeningen.
Is er volgens u inmiddels wel voldoende wetenschappelijk bewijs dat mensen met reuma wel degelijk baat hebben bij fysiotherapie? Indien nee, bent u bereid hier alsnog onderzoek naar te laten doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u inzicht in de ontwikkeling van de totale kosten die gemaakt worden door en voor mensen met ernstige, vergevorderde reuma voor de periode van 2010 tot en met 2014? Zo nee, bent u bereid die alsnog te achterhalen en de Kamer hierover te informeren?
Door de veelheid van factoren is het niet doenlijk om een duidelijk beeld van de kosten en de ontwikkeling daarin te schetsen. De kosten die gemaakt worden door alle mensen met ernstige, vergevorderde reuma voor de periode van 2010 tot en met 2014 bestaan in de basis uit de premie Zvw en het eigen risico. De verdere kosten hangen af zijn/haar persoonlijke situatie. De volgende factoren spelen hierbij een rol: hoe hoog is zijn/haar (huishoud)inkomen (afhankelijk daarvan ontvangt hij/zij zorgtoeslag). Ontving hij/zij een compensatie eigen risico en een uitkering Wtcg? Andere factoren zijn of hij/zij regelmatig naar de fysiotherapeut gaat, of er sprake is van een aanvullende verzekering en zo ja, wat de aanvullende verzekering dekt en de hoogte van de premie. Tenslotte is nog van belang wat de leefsituatie is? Afhankelijk daarvan is er al dan niet eerder een kans op het al dan niet kunnen inroepen van huishoudelijke verzorging en/of persoonlijk verzorging. Wanneer er sprake is van huishoudelijke verzorging of persoonlijke verzorging kan sprake zijn van een eigen bijdrage die afhankelijk is van het (huishoud)inkomen.
De uitkomsten van het belevingsonderzoek euthanasie |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de uitkomsten van het belevingsonderzoek euthanasie en de artikelen die hierover zijn verschenen in het Medisch Contact en op de website van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG)? Deelt u de mening, dat dit onderzoek van grote waarde is en dat het van belang is dat de KNMG dit onderzoek heeft uitgevoerd?1
Ja. Ik waardeer de inspanning van de KNMG om onderzoek te verrichten naar de beleving van artsen.
Op welke wijze duidt u dit onderzoek?
Zoals ik al aangeef in reactie op vragen van dhr. Van der Staaij (SGP, ingezonden 8 januari 2015, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1148) zijn de resultaten van dit onderzoek helder. Artsen vinden dat er te weinig oog is voor de emotionele belasting van de arts wanneer deze een euthanasieverzoek behandelt. Daarnaast ervaren zij een (toenemende) druk van patiënten en hun naasten om euthanasie uit te voeren. Het is ongewenst dat artsen een extra druk ervaren met betrekking tot het behandelen van een verzoek om euthanasie. De wet stelt dat artsen niet verplicht zijn om een verzoek in te willigen en dat de arts overtuigd moet zijn dat het verzoek voldoet aan de wettelijke zorgvuldigheidscriteria. Deze afweging moet een arts zonder extra druk kunnen maken.
Daarnaast is het uiteraard onwenselijk dat er personen zijn die het idee hebben dat euthanasie een afdwingbaar recht is, terwijl dit niet het geval is. Het blijkt niet eenvoudig om de noodzakelijke nuance bij dit onderwerp breed bekend te krijgen. Er is wel informatie voorhanden waarin wordt uitgelegd dat er geen recht op euthanasie is en hoe artsen een verzoek om euthanasie behandelen. Hiervoor verwijs ik naar de website van de rijksoverheid, de website van de KNMG en de patiëntenbrochure «Spreek op tijd over uw levenseinde».
Deelt u de mening, dat het onwenselijk is, dat veel patiënten euthanasie als een recht beschouwen? Op welke wijze kunt u verduidelijken, dat euthanasie in Nederland geen recht is, maar alleen is toegestaan wanneer aan de zorgvuldigheidscriteria van Euthanasiewet wordt voldaan?
Ik kan mij voorstellen dat het uitvoeren van euthanasie heel belastend kan zijn voor de betrokken arts. Dat euthanasie pas mag plaatsvinden als aan alle wettelijke zorgvuldigheidseisen is voldaan, geeft aan dat het hierbij niet gaat om een gewone, maar om een uitzonderlijke medische handeling. Via de KNMG is een patiëntenbrochure over het levenseinde beschikbaar, die opgesteld is in samenwerking met verschillende ouderenbonden en patiëntenorganisaties. Daarnaast is objectieve, laagdrempelige informatie beschikbaar via de website van de rijksoverheid.
Ik vind het overigens niet alleen een verantwoordelijkheid van de overheid, maar ook van maatschappelijke organisaties om genuanceerde, objectieve informatie te verschaffen over dit onderwerp. Het is ongewenst om een boodschap te verspreiden dat euthanasie een recht is of dat artsen een plicht hebben om er aan mee te werken. Een arts moet in vrijheid en zonder extra druk de afweging kunnen maken of een euthanasieverzoek aan de wettelijke zorgvuldigheidseisen voldoet.
Zie verder mijn antwoord op de vragen 5, 6 en 7 van de hierboven genoemde schriftelijke vragen van de SGP.
Wat gaat u eraan doen om patiënten beter te informeren over de grenzen van de euthanasiewetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening, dat euthanasie moet worden gezien als uitzonderlijk medisch handelen, waartoe artsen slechts zullen overgaan als aan alle zorgvuldigheidscriteria in de wet wordt voldaan? Vindt u het begrijpelijk, zoals ook uit het onderzoek blijkt, dat het uitvoeren van euthanasie emotioneel belastend kan zijn voor artsen en ook in dat opzicht moet worden gezien als uitzonderlijk medisch handelen? Op welke wijze kunt u eraan bijdragen dat de samenleving hier meer oog voor heeft?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe duidt u, dat een kwart van de huisartsen het moeilijk vindt om «nee» te zeggen tegen een euthanasieverzoek? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat bijna 70 procent van de artsen zich onder druk gezet voelt om euthanasie uit te voeren? Hoe verklaart u dit?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wilt u met de KNMG aan de slag gaan om informatie over euthanasie begrijpelijk te maken voor laaggeletterden?
De informatie op de website van de rijksoverheid voldoet zoveel mogelijk aan de eisen van toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid. Ik zal hierover niettemin met de KNMG in overleg treden.
Deelt u de mening, dat de informatie van de Nederlandse Vereniging voor een Vrijwillig Levenseinde (NVVE) en de Levenseindekliniek niet neutraal is? Op welke wijze kan er meer toegankelijke informatie over het levenseinde beschikbaar komen, die patiënten op een neutrale wijze informeert?
Zoals ik hierboven al heb aangegeven wordt er informatie beschikbaar gesteld via de brochure van de KNMG en de website van de rijksoverheid. Verder staat het organisaties vrij om informatie te verschaffen vanuit ieders opvatting over deze materie, zolang deze informatie niet misleidend is.
Wilt u in gesprek gaan met de KNMG over de bevindingen van het onderzoek?
In het regulier overleg met de KNMG zal dit onderwerp uiteraard worden meegenomen.
Het bericht dat agenten onveilig zijn vanwege een gebrek aan training |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Agenten onveilig door gebrek aan training»?1
Ja.
Is het u bekend dat uit een intern schrijven van de politievakbond ACP blijkt dat dienders zich onveilig voelen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervan kennis genomen door middel van een publicatie in het Bondsmagazine van de ACP van december 2014.
Kent u de inhoud van het onderzoek van de jongerenafdeling van de politievakbond ACP? Zo ja, wat is de inhoud van dat onderzoek en wat zijn de conclusies? Zo nee, wilt u zich hiervan op de hoogte laten stellen en de Kamer hierover berichten?
Nee, ik ken deze niet. Het is aan de ACP om dit eventueel met mij in de reguliere contacten te delen.
Lopen agenten meer gevaar door gebrek aan training? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Politieagenten krijgen voldoende training. Er zijn voldoende mensen en middelen beschikbaar voor het geven van deze trainingen. Er kunnen zich spanningen voordoen tussen de prioriteiten in het dagelijks werk en het volgen van trainingen. Dit geldt niet alleen voor de politie, maar ook voor andere sectoren. Gelet op de verantwoordelijkheid die medewerker en leidinggevende hier samen in hebben, is het zo dat dit geen belemmering is en mag zijn voor het volgen van trainingen.
Het trainingsaanbod voor agenten bevat onder andere training voor schietvaardigheid, geweldsbeheersing, aanhouding en zelfverdediging, fysieke vaardigheid, rijvaardigheid en AMOK-situaties (grootschalige levensbedreigende situaties). Het trainingsaanbod is vanaf 2013 tijdelijk uitgebreid van 32 naar gemiddeld 45 trainingsuren per jaar, in verband met de invoering van het nieuwe dienstwapen en de mentale kracht training.
Naast deze 45 trainingsuren trainen specialisten zoals medewerkers van de Mobiele Eenheid en arrestatieteams uiteraard meer.
Bovendien worden trainingen verder doorontwikkeld, zodat deze nog beter aansluiten op het dagelijkse werk.
Is het waar dat doordat de politie met onderbezetting kampt, er geen tijd en geld is om te trainen, dat er veel trainingslessen uitvallen door een te lage opkomst, dat er een capaciteitsprobleem is en dat het ziekteverzuim schrikbarend hoog is? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Wat gaat u hier aan doen? Zo nee, wat is er niet waar aan het gestelde en over welke informatie beschikt u zelf?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat de Integrale Beroepsvaardigheden Training vaak niet meer is dan het afleggen van een toets en dat er van echt trainen geen sprake is? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Een nieuwe methode van trainen en begeleiden is in ontwikkeling. Een belangrijk element hierin is de ontwikkeling «van toetsen naar trainen». De politiemedewerker moet niet alleen trainen voor het behalen van een toets, maar trainen voor een professioneel, verantwoord en veilig optreden in de praktijk. Voor zover dit gepaard gaat met bevoegdheden om bijvoorbeeld geweld aan te wenden als de situatie daarom vraagt, blijft ook toetsen van belang. Toetsen zullen daarom blijven bestaan, maar zijn geen doel op zich.
Herkent u de door de jongerenafdeling van de politievakbond ACP geschetste situatie dat veel agenten zeggen niet of nauwelijks getraind te zijn? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u de stelling dat de indruk wordt gewekt dat certificering belangrijker wordt geacht dan veiligheid en dat bazen zich willen indekken tegen incidenten terwijl agenten adequaat willen handelen in geweldssituaties om zichzelf en slachtoffers te kunnen beschermen?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre zijn agenten zelf verantwoordelijk voor hun eigen training, waaronder fysieke training en schietvaardigheid? In hoeverre zijn zij in staat zichzelf daarin te trainen?
De werkgever faciliteert, ondersteunt en adviseert medewerkers in het bijhouden van hun kennis en vaardigheden. Medewerkers hebben hierin echter ook een eigen verantwoordelijkheid. Met name op het gebied van de basis fysieke conditie en leefstijl zijn er goede mogelijkheden voor zelfstandige training en voor het bewaken van een verstandig eetpatroon. In training die niet in eigen tijd gedaan kan worden of waarvoor specifieke trainingsfaciliteiten, zoals een schietbaan, nodig zijn, wordt door de werkgever voorzien.
Worden agenten bij hun beoordelingsgesprekken beoordeeld op de mate waarin zij getraind zijn? Zo ja, deelt u dan de mening dat de mogelijkheden tot training op orde moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
In de functioneringsgesprekken wordt teruggeblikt en vooruitgekeken op het functioneren, de inzetbaarheid en de ontwikkeling van medewerkers. Het ligt voor de hand dat deelname aan trainingen hierbij ook aan de orde wordt gesteld. De mogelijkheden tot het volgen van trainingen zijn op orde.
De loondump en dreigende ontslagen bij Verian |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Is het in uw ogen ook schandalig dat zorgaanbieder Verian zijn thuiszorgmedewerkers uit Nijmegen dwingt om hun salaris met 20% te verlagen en bij weigering van deze loondump met ontslag bedreigt, zonder dat er recent een aanbestedingsprocedure is geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Een werkgever kan niet eenzijdig het loon van de werknemer verlagen. Wanneer de werkzaamheden echter wijzigen en deze werkzaamheden daardoor overeenkomen met een andere functiebeschrijving, kan een werkgever de werknemer vragen in te stemmen met functiewijziging en bijbehorende salarisschaal. De werknemer kan dit aanbod afwijzen en hoeft hier niet mee in te stemmen. Het kan dan wel betekenen dat de werkgever zich genoodzaakt ziet om ontslag aan te vragen als de oorspronkelijke functie van de werknemer komt te vervallen.
UWV beoordeelt de redelijkheid van de ontslaggrond. Dit betekent in dit verband dat:
Toepassing van het afspiegelingsbeginsel is niet aan de orde wanneer er sprake is van het geheel vervallen van een categorie uitwisselbare functies. UWV toetst dan alleen of de functies komen te vervallen en de mogelijkheid tot herplaatsing van de aan deze functies verbonden werknemers.
In de cao Verzorging Verpleging en Thuiszorg is vastgelegd welke rechten en plichten medewerkers hebben bij een reorganisatie. Als er voor de betrokken werknemers sprake is van beëindiging of wijziging in aard of omvang van de arbeidsovereenkomst of functie, is de werkgever verplicht hierover tijdig overleg te voeren met de vakbonden die bij de cao betrokken zijn. Na het overleg met de Ondernemingsraad en vakbonden stelt de werkgever het reorganisatieplan definitief vast.
Is het juridisch houdbaar voor een thuiszorgorganisatie om het personeel te dreigen met een loonsverlaging van 20% en bij weigering collectief te ontslaan? Kunt u uitgebreid toelichten op welke wetsartikelen dit precies is gebaseerd? Welke rechten en plichten hebben medewerkers in een dergelijke situatie?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de salariëring van de bestuurder van Verian, die in 2013 € 187.634 verdiende, in verhouding tot de honderden zorgmedewerkers die 20% van hun loon zouden moeten inleveren? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Het kabinet wil dat de inkomens van bestuurders van zorgorganisaties op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau komen. Daartoe is per 1 januari 2013 de Wet Normering Topinkomens (WNT) in werking getreden en onlangs is de WNT-norm verder verlaagd van 130% naar 100%. Daarbij is sprake van overgangsrecht voor bestaande contracten.
Is in uw ogen de financiële situatie van Verian zo penibel dat het bestaansrecht van de organisatie en de werkgelegenheid van thuiszorgmedewerkers op het spel staan (ondanks dat in 2013 de bestuurder € 187.634 verdiende en er een eigen vermogen is van ruim € 4 miljoen)? Kunt u uw antwoord toelichten?3 4 5
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn beantwoording van vraag 1 en 2.
Welke consequenties hebben de loondump en het ontslag van thuiszorgmedewerkers voor cliënten die huishoudelijke verzorging krijgen? Bent u bereid gemeenten die een contract hebben afgesloten met Verian per direct aan te spreken op de zorgplicht die deze gemeenten hebben ten aanzien van cliënten die huishoudelijke verzorging nodig hebben? Zo nee, waarom niet?
In de Wmo 2015 is bepaald dat gemeenten zorg dragen voor de maatschappelijke ondersteuning aan de mensen die daarop zijn aangewezen. De gemeentebesturen zijn daarbij verantwoordelijk voor de kwaliteit en de continuïteit van de voorzieningen. Daar waar dit aan de orde is zien de gemeentebesturen toe op het behouden van de continuïteit in de hulpverlening tussen de cliënt en de vaste hulp. Het is in de eerste plaats aan de gemeenteraad om toe te zien op een zorgvuldige uitvoering van deze wettelijke bepalingen en het college van B en W hierop te controleren. Ik heb geen signalen ontvangen dat de door u genoemde gemeentebesturen geen of onvoldoende uitvoering geven aan de verantwoordelijkheden zoals die in de Wmo 2015 zijn bepaald.
Bent u bereid Verian terug te fluiten gezien het maatschappelijk belang dat huishoudelijke verzorging voor cliënten wordt gecontinueerd en in het belang van behoud van banen en salaris van de thuiszorgmedewerkers van Verian?
Verian dient zich te houden aan de randvoorwaarden in wet- en regelgeving die ik in voorgaande antwoorden heb aangegeven.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden in het belang van continuïteit van zorg en de werkgelegenheid binnen Verian? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
De ARGOS-uitzending ‘Ik keer terug!’ |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de uitzending «Ik keer terug!» van ARGOS van 27 december jongstleden?
Ja.
Welke problemen zijn u bekend met regelgeving voor Nederlanders die wensen terug te keren uit het buitenland, al dan niet met een buitenlandse partner? Deelt u de opvatting dat dergelijke obstakels zoveel mogelijk uit de weg geruimd moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Bij de IND zijn enkele gevallen bekend van problemen rond het vereiste van duurzaamheid van de inkomsten in het geval van gezinshereniging bij een naar Nederland terugkerende partner. Zoals ik in het Algemeen Overleg met uw Kamer op 14 januari jl. heb toegezegd zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten van het gesprek dat ik voornemens ben te hebben met expats over het niet kunnen voldoen aan de inkomenseis door Nederlanders die langere tijd in het buitenland hebben gewerkt en daar een gezin hebben gesticht en met dit gezin willen terugkeren.
Op welke wijze waarschuwt u emigranten momenteel voor het verlies van nationaliteit bij het vrijwillig aannemen van een andere nationaliteit of het niet tijdig verlengen van het paspoort? Welke mogelijkheden tot verbetering van de voorlichting en waarschuwingen ziet u op korte termijn?
Op de website van de rijksoverheid staat informatie over het risico van verlies van het Nederlanderschap.
Daarnaast wordt sinds de invoering van de geldigheidsduur van tien jaar voor reisdocumenten per 9 maart 2014 op Nederlandse posten in het buitenland bij de uitreiking van het nieuwe reisdocument een inlegvel verstrekt. Hierop staat informatie over de vergaande gevolgen die het laten verlopen van dit reisdocument kan hebben voor de Nederlandse nationaliteit. Deze informatie staat ook vermeld op rijksoverheid.nl en op de sites van alle posten.
Bent u bereid het verlies van Nederlanderschap bij het vrijwillig aannemen van een andere nationaliteit te schrappen? Zo nee, waarom niet?
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Het verlies van de Nederlandse nationaliteit bij het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit dient om zoveel mogelijk te voorkomen dat men een meervoudige nationaliteit verwerft. Het tegengaan van een dubbele nationaliteit is voor dit kabinet een belangrijk uitgangspunt van beleid.
Hoe reageert u op de in de uitzetting geuite gevoelens, dat men eenmaal in het buitenland niet meer als Nederlander gezien wordt en dat het beleid gericht is op het voorkomen van een terugkeer? Indien u het zorgelijk vindt dat een dergelijk beeld bestaat, hoe gaat u voorkomen dat dit gevoel bij mensen ontstaat?
Ik betreur het indien dit zo wordt ervaren. Het beleid is geenszins gericht op het voorkomen van terugkeer. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is er een one-stop-shop voor (voormalige) Nederlanders in het buitenland waar zij terecht kunnen met al hun vragen en hulpverzoeken omtrent remigratie? Zo ja, bent u bereid de vindbaarheid hiervan te verbeteren? Zo nee, bent u bereid een dergelijk punt in te richten?
Neen. Een dergelijke voorziening is er niet. De vragen die in de uitzending aan de orde kwamen zijn zeer divers en liggen op meerdere beleidsterreinen.
Op de website van de rijksoverheid staat informatie over: Reizen, wonen en werken in het buitenland. Hier wordt onder meer vermeld hoe men zich kan voorbereiden op verblijf buiten Nederland en welke risico’s dit met zich mee kan brengen. De IND is graag bereid informatie te verschaffen over het toelatingsbeleid.
Het bericht dat Nederland totaal niet voorbereid is op een terreuraanval |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wij zijn op terreur niet voorbereid»?1
Ja.
Hoe duidt u de uitlatingen van jihadspecialist en voormalig analist van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD), de heer Sandee, dat Nederland in het geheel niet is voorbereid op een commandostijl verrassingsaanval en dat ons land open en bloot ligt voor aanslagen?
Ik herken het beeld dat de heer Sandee schetst niet. U kunt er van op aan dat de betrokken organisaties en diensten in Nederland alles in het werk stellen om plannen voor aanslagen tijdig te ontdekken, risicopersonen te onderkennen en onder controle te houden waar dat mogelijk is.
In de verzamelbrief over jihadgerelateerde zaken van het Kabinet aan uw Kamer van 5 februari jongstleden is aangegeven dat politiemedewerkers in de basisteams opgeleid, getraind en toegerust zijn voor het geweldsniveau waarmee deze in de regel worden geconfronteerd. In het afgelopen half jaar zijn daarenboven maatregelen genomen ter versterking van de Dienst Speciale Interventies (DSI). Deze en andere maatregelen dragen er aan bij dat de politie bij acute dreiging, ook in situaties die vragen om een inzet van zwaardere (gewelds)middelen, bijvoorbeeld met Arrestatie- en Ondersteuningseenheden of Interventieteams van de DSI, snel ter plaatse is en zo nodig kan opschalen. Op deze manier zijn de betrokken organisaties goed voorbereid op een mogelijke aanslag en op het voorkomen ervan.
Bent u inmiddels bereid fors te investeren in de politie, defensie en de inlichtingendiensten? Zo nee, begrijpt u het enorme risico dat het met zich meebrengt als u dit niet doet?
De optimale inzet van inlichtingendiensten, politie en defensiecapaciteiten heeft voortdurend de aandacht. In de brief van het Kabinet aan uw Kamer van 5 februari jongstleden is uitgebreid aandacht besteed aan de intensivering van de inspanningen van de diensten en lokale overheden op het gebied van terrorismebestrijding. In deze brief heeft het Kabinet gemeld dat de AIVD momenteel nieuwe medewerkers werft uit de structurele verhoging van het budget met 25 miljoen euro met ingang van 2015.
Sinds medio 2014 vindt op advies van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) extra bewaking en beveiliging plaats van een aantal objecten. Dit zijn naar verwachting maatregelen van langere duur. In het kader van bewaken en beveiligen kan de Koninklijke Marechaussee op grond van artikel 57 van de Politiewet 2012 bijstand leveren aan de politie. Deze bijstand wordt aangevraagd en ingezet door het lokaal gezag. Daarom is in overleg tussen een vertegenwoordiging van de regioburgemeesters, de NCTV, de korpsleiding van de nationale politie en met de Koninklijke Marechaussee een herschikking afgesproken, waarbij de Koninklijke Marechaussee de bewaking en beveiliging van objecten met een hoog risicoprofiel van de politie overneemt. Hierdoor blijft de beschikbaarheid van de basispolitiecapaciteit op orde en het overnemen van deze bewaking- en beveiligingstaken door de Koninklijke Marechaussee biedt bovendien de mogelijkheid om snel te kunnen reageren op een verhoogde dreiging. U bent hierover in de brief van 5 februari jongstleden geïnformeerd.
Tot slot stelt het Kabinet, gezien het verwachte langdurige karakter van het huidige dreigingsbeeld, logischerwijs de vraag of de inzet van de diensten en andere ketenpartners op termijn vol te houden is. In de brief van 5 februari jongstleden is gemeld dat het Kabinet de betrokken diensten en ketenpartners gevraagd heeft om een analyse te maken, om zodoende te bezien of bij het voortduren van het huidige dreigingsbeeld ketenpartners versterkt moeten worden. Na bespreking in het Kabinet, informeren wij uw Kamer over de conclusies.
Op welke termijn zult u de Koninklijke Marechaussee (KMar) gaan inzetten voor de beveiliging van gevoelige objecten zoals treinstations en grote winkelcentra?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de analyse dat op zeer korte termijn administratieve detentie mogelijk moet worden, er een openbaar jihadregister moet komen, fors geïnvesteerd dient te worden in de veiligheidsdiensten, de KMar moet worden ingezet op gevoelige plekken en dat jihadisten die vertrokken zijn nooit meer toegelaten dienen te worden tot ons land? Zo neen, waarom niet? Kunt u elk voorstel van een argumentatie voorzien?
Ten aanzien van het investeren in diensten en het inzetten van de Koninklijke Marechaussee op gevoelige plekken verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3 en 4.
Voor de overige punten geldt, dat het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme een groot aantal maatregelen kent, dat ik het genoemde programma op 4 september 2014 met uw Kamer heb besproken en dat ik regelmatig de voortgang van de realisatie van het Actieprogramma aan uw Kamer meld. Onder andere werk ik aan uitbreiding van het bestuurlijk instrumentarium om jihadgang tegen te gaan en om de dreiging die uitgaat van jihadisten te beperken. De nieuwe wet zal voorzien in bevoegdheden om een uitreisverbod, een gebiedsverbod, een contactverbod of een (daaraan gekoppelde) meldplicht op te leggen. Het creëren van een aanvullende bevoegdheid tot administratieve detentie ten behoeve van terrorismebestrijding is op dit moment niet noodzakelijk. Wanneer van een persoon een dreiging uitgaat – bijvoorbeeld bij uitreizigers of terugkeerders – dan zijn de bestaande strafrechtelijke bevoegdheden van het Openbaar Ministerie voldoende.
Tijdens het debat met uw Kamer op 4 september 2014 heb ik de ingediende motie van het lid Bontes inzake een «nationaal jihad alert» ontraden. Het Kabinet is van mening dat een openbare lijst niet in overeenstemming is met de beginselen van onze rechtsstaat. Uw Kamer heeft deze motie verworpen.
Iedereen met de Nederlandse nationaliteit heeft het recht om terug te keren naar Nederland. Ik werk daarom momenteel langs twee wegen aan versterking van de mogelijkheid om het Nederlanderschap te ontnemen. Ten eerste is de wijziging van de «rijkswet voor het Nederlanderschap ter verruiming van de mogelijkheden voor het ontnemen van het Nederlanderschap bij terroristische misdrijven» ingediend bij uw Kamer. Het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid om bij een onherroepelijke veroordeling van onder andere het verzorgen van of deelnemen aan terroristische trainingen het Nederlanderschap in te trekken. Ten tweede is eind vorig jaar een voorstel voor een wetswijziging (rijkswet op het Nederlanderschap) in consultatie gegaan, waarmee het mogelijk wordt het Nederlanderschap in te trekken van een persoon die zich buiten het Koninkrijk bevindt en zich heeft aangesloten bij een organisatie die deelneemt aan een nationaal of internationaal gewapend conflict en die is geplaatst op een samen te stellen lijst van organisaties die een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid.
Het in stand houden van regulier onderwijs met specifieke locaties voor zorgleerlingen in het passend onderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw mening over het feit dat de Jorisschool in Nijmegen in haar voortbestaan wordt bedreigd, ondanks dat zij in de race is voor de titel «excellente school» en goede beoordelingen krijgt van de onderwijsinspectie?1
De Sint Jorisschool, een locatie van het Kandinsky College, verzorgt leerwegondersteunend onderwijs en maakt onderdeel uit van het samenwerkingsverband passend onderwijs Nijmegen e.o.
Op dit moment is, zo blijkt uit informatie uit de desbetreffende regio, sluiting van de Sint Jorisschool niet aan de orde.
Acht u het wenselijk dat een tussenvoorziening (regulier onderwijs met speciale locatie voor zorgleerlingen) als de Jorisschool in haar bestaan wordt bedreigd, omdat er onvoldoende budget is om alle zorgleerlingen en de kleine klassen te financieren? Acht u het wenselijk dat bij daadwerkelijke sluiting van de Jorisschool leerlingen naar het (duurdere) speciaal onderwijs moeten of via het regulier onderwijs alsnog uitvallen en thuis komen te zitten? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om de Jorisschool te ondersteunen? Zo ja, waarom?
De sluiting van de Sint Jorisschool is momenteel niet aan de orde. Overigens ligt de verantwoordelijkheid voor een dekkende ondersteuningsstructuur bij het samenwerkingsverband passend onderwijs.
Bent u ermee bekend dat Stichting Bestuur Openbaar Onderwijs Rotterdam de locatie Klein Coolstraat van basisschool de Klimop – een kleine reguliere basisschool gespecialiseerd in onderwijs en zorg voor kinderen met een specifieke onderwijsbehoefte, zoals hoogbegaafdheid, dyslexi, autisme, ADD en ADHD – per 31 juli 2015 gaat sluiten? Zo ja, wat is uw oordeel over het sluiten van deze school?2
Ja, daar ben ik mee bekend. Dit voorgenomen besluit is echter aan het bestuur van de school. In dit geval gaat het om een schoolbestuur met relatief veel kleine locaties. Het voornemen om deze locatie te sluiten heeft het bestuur van de school afgestemd met andere besturen en met de gemeente. Ouders en leraren hebben inspraak in een dergelijk besluit via de MR van de school. Het schoolbestuur heeft het voorgenomen besluit voorgelegd aan de MR van de school.
Acht u het wenselijk dat de leerlingen van de Klimop locatie Klein Coolstraat worden overgeplaatst naar een andere locatie voor regulier onderwijs, waarbij er geen specifieke begeleiding voor zorgleerlingen aanwezig is, met de kanttekening dat kinderen die het hier niet redden, maar overgeplaatst moeten worden naar het speciaal onderwijs?
Schoolbesturen en het samenwerkingsverband passend onderwijs zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het bieden van een dekkend aanbod in de regio. De hoofdvestiging van De Klimop zal de meeste leerlingen die momenteel onderwijs volgen op de nevenvestiging aan de Klein Coolstraat een passende plek kunnen bieden, waar nodig met onderwijsondersteuning. Voor een klein deel van de leerlingen met een specifiekere ondersteuningsvraag zal in overleg met ouders een passende plek bij een andere school in de regio worden gevonden.
Is het sluiten van zogenaamde tussenvoorzieningen (regulier onderwijs met specifieke locatie voor zorgleerlingen) onderdeel van uw beleid? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om dergelijke scholen in stand te houden?
De verantwoordelijkheid voor een dekkende ondersteuningsstructuur ligt bij het samenwerkingsverband passend onderwijs. Hier valt ook de besluitvorming over het in stand houden van tussenvoorzieningen onder. Gelet op deze wettelijke toedeling van verantwoordelijkheden ga ik geen maatregelen nemen om tussenvoorzieningen in stand te houden.
Ziet u mogelijkheden om scholen te bekostigen op basis van de locatie en niet op basis van het BRIN-nummer, zodat kleinschaligheid en kleine klassen worden beloond?
De bekostiging van een school wordt verstrekt aan het bestuur waarvan de school deel uitmaakt. Het bestuur is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs op de school. De bekostiging aan het bestuur wordt op schoolniveau vastgesteld. De huidige wijze van bekostigen biedt geen belemmering voor lokale keuzes van schoolbesturen om bijvoorbeeld een nevenvestiging in te richten. De desbetreffende school krijgt dan namelijk gewoon bekostiging voor de leerlingen die op de desbetreffende nevenvestigingen onderwijs volgen.
Hoeveel tussenvoorzieningen (regulier onderwijs met speciale locatie voor zorgleerlingen) telt Nederland? Bent u bereid om hiervan een overzicht aan de Kamer te doen toekomen?
Een samenwerkingsverband voortgezet onderwijs kan een orthopedagogisch didactisch centrum (opdc) inrichten. Dit is de enige tussenvoorziening die in de wet expliciet benoemd is. Vanaf maart 2015 worden de opdc’s door DUO geregistreerd en ontstaat er inzicht in het precieze aantal. Op basis van de registraties zal ik de Tweede Kamer informeren.
Acht u het wenselijk dat er scholen die zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs verzorgen op één locatie in een ander samenwerkingsverband vallen en dat daarom kinderen na het primair speciaal onderwijs naar een andere school voor het voortgezet speciaal onderwijs moeten omdat zij in een ander samenwerkingsverband vallen?3
Ouders kiezen zelf bij welke school zij hun kind aanmelden. Dat kan ook een school zijn in een ander samenwerkingsverband dan het samenwerkingsverband waar zij wonen. Kinderen die het so op de Mikadoschool doorlopen hebben, kunnen dus, ongeacht hun woonplaats, ook naar het vso van de Mikadoschool. Hierbij geldt natuurlijk wel in alle gevallen dat er een toelaatbaarheidsverklaring (tlv) tot het so respectievelijk het vso dient te zijn, maar met deze tlv hebben zij toegang tot de (v)so school van hun keuze. Waarschijnlijk ten overvloede: scholen voor so en vso zitten altijd in verschillende samenwerkingsverbanden. Scholen voor so zijn immers aangesloten bij het samenwerkingsverband po en scholen voor vso bij het samenwerkingsverband vo.
Acht u het wenselijk dat scholen voor het speciaal onderwijs voorheen met één formulier via de Regionale Expertise Centra een indicatie konden aanvragen en tegenwoordig vier verschillende formulieren moeten invullen bij het samenwerkingsverband? Op welke wijze wordt er gewerkt aan minder bureaucratie bij de invoering van het zogenaamde passend onderwijs?
Nee, dit acht ik niet wenselijk. Onnodige bureaucratie moet zoveel mogelijk worden voorkomen. De schoolbesturen in het samenwerkingsverband maken gezamenlijk afspraken over de manier waarop een leerling toelaatbaar wordt verklaard tot het (voortgezet) speciaal onderwijs. Zij hebben daarmee zelf de hand in de omvang van de procedures en formulieren. Wanneer een (v)so-school te veel onnodige formulieren moet invullen om een toelaatbaarheidsverklaring te verkrijgen, adviseer ik het schoolbestuur hierover in gesprek te gaan binnen het samenwerkingsverband. De handreikingen van de Kafkabrigade kunnen de samenwerkingsverbanden hierbij helpen. Verder kijkt de inspectie in haar toezicht op de samenwerkingsverbanden naar onnodige bureaucratie. Wanneer hiervan sprake is spreekt de inspectie het samenwerkingsverband hierop aan. De inspectie ervaart tot nu toe geen toename in de bureaucratie, eerder het omgekeerde. In 2015 zal in opdracht van de NRO een onderzoek worden uitgevoerd naar de omvang van de bureaucratie bij de samenwerkingsverbanden.
Acht u het wenselijk dat scholen voor het speciaal onderwijs voorheen bij één zorginstelling zorg inkochten, maar vanaf 1 januari afhankelijk van de gemeenten zijn waar de leerlingen wonen bij welke zorginstelling zorg ingekocht moet worden? Acht u het wenselijk dat hierdoor er veel meer verschillende zorgmedewerkers/begeleiders in de school komen voor veel minder uren? Welke maatregelen gaat u nemen om de onrust die dit veroorzaakt weg te nemen?
Scholen, samenwerkingsverbanden en gemeenten voeren overleg over de ondersteuning die in het onderwijs wordt geboden en de zorg die de gemeente biedt. Zij maken afspraken om tot integrale ondersteuning van leerlingen te komen en tot een goede afstemming tussen school en zorgpartij. In de op overeenstemming gerichte overleggen over het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband en het jeugdplan van de gemeente zijn al de eerste stappen gezet om tot samenwerkingsafspraken te komen. De komende tijd moeten de gemaakte afspraken verder worden uitgewerkt. Samen met de PO-Raad, VO-raad, VNG en VWS heb ik de «Werkagenda verbinding passend onderwijs, preventie, jeugdhulp en participatie 2015» opgesteld. Hiermee wordt ondersteuning geboden aan scholen en gemeenten om onder andere zorg en onderwijs nog beter op elkaar aan te laten sluiten. Voor de kinderen die onder de Wet langdurige zorg vallen en die in onderwijstijd zorg nodig hebben, kunnen scholen voor speciaal onderwijs overigens rechtstreeks afspraken maken met de zorgaanbieder en/of de ouders van de leerling over de invulling van de zorg.
Is het waar dat cluster 3 is meegenomen in de veranderingen van het zogenaamde passend onderwijs, omdat cluster 4 zo sterk toenam? Ziet u mogelijkheden om cluster 3 alsnog apart te financieren via de rijksoverheid?
Nee, dat is niet waar. Er is gekozen voor hetzelfde systeem voor beide clusters, om meer ruimte te bieden voor maatwerk in de ondersteuning van leerlingen. Om goed onderwijs te kunnen bieden aan bijvoorbeeld jeugdigen met een licht verstandelijk beperking en ernstige gedrags- of psychiatrische problematiek, is een integrale aanpak nodig. In het oude systeem zou deze groep tussen de clusters 3 en 4 in vallen. Met passend onderwijs is deze indeling weggenomen. Gelet op de omvang van het cluster 3 onderwijs naar aantallen leerlingen en scholen, en de goede landelijke en regionale spreiding, is er geen reden om hier een landelijke systematiek in te voeren. Wanneer cluster 3 apart gefinancierd zou worden, worden bovendien opnieuw schotten geplaatst die het maatwerk dat passend onderwijs mogelijk heeft gemaakt, sterk zullen belemmeren.
De ellende met de keukentafelgesprekken |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw algemene opvatting over de keukentafelgesprekken die gemeenten voeren met mensen die hulpbehoevend zijn? Verlopen deze keukentafelgesprekken – in het kader van de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning – in uw ogen in alle gemeenten naar wens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanaf 1 november 2014 dient het college ervoor te zorgen dat op basis van de Wmo 2015 het onderzoek in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning kan worden uitgevoerd. Deze onderzoeken hebben betrekking op nieuwe cliënten en op cliënten wier «oude» beschikking bijvoorbeeld per 1 januari 2015 eindigde. Het aantal nieuwe aanvragen voor ondersteuning die tot 1 januari 2015 onder de AWBZ viel is in november en december 2014 zeer beperkt gebleven, omdat cliënten tot en met 31 december 2014 aanvragen konden indienen bij het CIZ, waarop het CIZ nog bevoegd was te beslissen. Het is voor mij niet mogelijk om in de zeer korte periode dat gemeenten de genoemde onderzoeken hebben uitgevoerd een algemene opvatting te geven over het verloop daarvan.
Krijgt u – net als de leden van de SP-fractie – veel klachten binnen van mensen die een vervelende ervaring hebben gehad met het keukentafelgesprek? Zo ja, wat zijn de aard en de omvang van deze klachten?
Het aantal mij bekende klachten van cliënten met vervelende ervaringen is op dit moment beperkt. De klachten die wel zijn binnen gekomen, hebben betrekking op het gevoel van cliënten dat zij ten onrechte niet in aanmerking zijn gekomen voor de gevraagde (mate van) maatschappelijke ondersteuning en of de opvatting dat cliënten niet correct zijn bejegend. De afhandeling van concrete door VWS ontvangen klachten wordt, na contact daarover met de cliënt en het college, voor behandeling teruggelegd bij het verantwoordelijke college.
Kunt u aangeven hoeveel mensen geconfronteerd zijn met het geheel of gedeeltelijk schrappen van het aantal uren huishoudelijke verzorging in vergelijking met 2013 en 2014? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover overzichtelijk te informeren?
Op landelijk niveau bestaat, vanuit de administratie van het CAK, alleen inzicht in de toegekende individuele voorzieningen waarvoor een eigen bijdrage verschuldigd is en het aantal personen dat dit betreft. Op basis van CAK gegevens over het jaar 2013 hebben 416.102 personen gebruik gemaakt van huishoudelijke verzorging waar zij een eigen bijdrage over verschuldigd waren (bron CAK peildatum 27-09-2014). Over 2014 zijn nog geen gegevens over het hele jaar beschikbaar. Voorts geven de gegevens van het CAK geen totaalbeeld omdat huishoudelijke verzorging, verstrekt als onderdeel van een arrangement dan wel als algemene voorziening, geen onderdeel uitmaakt van de door het CAK separaat geregistreerde aantallen personen met huishoudelijke verzorging. Een vergelijking op basis van CAK gegevens van het aantal personen dat huishoudelijke verzorging ontving in 2014 ten opzichte van 2013 is dan ook niet zinvol door de toename van huishoudelijke verzorging in arrangementen en algemene voorzieningen. Ik zal u in het kader van de eerstvolgende voortgangsrapportage Hervorming langdurige zorg nader informeren over de opzet van de monitoring en evaluatie van de Wmo 2015. Een onderdeel hiervan vormt de – in ontwikkeling zijnde – gemeentelijke monitor sociaal domein.
Hoeveel mensen zijn geconfronteerd met het geheel of gedeeltelijk schrappen van het aantal uren huishoudelijke verzorging zonder dat zij een keukentafelgesprek hebben gehad? Welke maatregelen gaat u nemen bij gemeenten die geen zorgvuldig keukentafelgesprek voeren met mensen die huishoudelijke verzorging nodig hebben?1
De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wmo 2015 ligt bij de colleges van burgemeester en wethouders en de gemeenteraden in de gemeenten. Om die reden wordt deze gevraagde informatie niet landelijk geregistreerd. Het is aan de colleges om over de uitvoering van het lokale beleid verantwoording af te leggen aan de betrokken gemeenteraden.
Indien een college het op basis van de Wmo 2015 verplichte onderzoek in vervolg op een melding niet zorgvuldig uitvoert, heeft de cliënt het recht de gemeente hierop aan te spreken, zo nodig in bezwaar en beroep. Bij een onzorgvuldige uitvoering van de wet en het lokale beleid is daarnaast primair aan de gemeenteraad het college hierop, in lijn met het uitgangspunt van horizontale verantwoording, aan te spreken. Mocht mij blijken dat er sprake is van meer dan incidentele, ernstige tekortkomingen in de uitvoering van de Wmo 2015 door een gemeente en een gemeenteraad die zijn verantwoordelijkheid hierin niet neemt, dan heb ik de bevoegdheid om te interveniëren volgens de stappen van de interventieladder van bestuurlijk toezicht.
Hoeveel mensen hebben nog geen keukentafelgesprek gehad om te bepalen welke zorg en/of voorziening(en) zij nodig hebben? Mocht u niet over recente gegevens of cijfers beschikken bent u dan in ieder geval bereid dit uit te zoeken per gemeente en de Kamer hierover spoedig te informeren? Zo nee, waarom niet?2
Het aantal onderzoeken dat colleges uitvoeren in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning wordt niet op landelijk niveau geregistreerd. Ook in de toekomst zal dat niet gebeuren, omdat het een gedecentraliseerde taak en lokale uitvoeringsinformatie betreft en omdat het wenselijk is de administratieve lasten van gemeenten zoveel mogelijk te beperken tot hetgeen strikt noodzakelijk is. Ik zal u in het kader van de eerstvolgende voortgangsrapportage Hervorming langdurige zorg nader informeren over de opzet van de monitoring en evaluatie van de Wmo 2015.
Wat is uw oordeel over het bericht dat 40% van de ouderen opkijkt tegen het keukentafelgesprek, omdat ze denken dat gemeenten het keukentafelgesprek puur en alleen zullen aangrijpen om te korten op het aantal uren zorg en zo snel denken te kunnen bezuinigen? Wat gaat u hieraan doen?3
Ik betreur de onzekerheid bij ouderen over de continuïteit van de zorg en ondersteuning. Het is zaak die onzekerheid zo kort mogelijk te laten duren. Een goede en tijdige communicatie door de gemeente naar cliënten en – waar relevant – een zorgvuldig onderzoek naar de individuele situatie is daarbij essentieel. Het onderzoek dat het college in vervolg op een melding van een beroep op maatschappelijke ondersteuning moet uitvoeren is met een aantal belangrijke, in de wet verankerde, waarborgen omgeven. Cliënten kunnen zich hierop beroepen. Ik ga er van uit dat in procedures van bezwaar en beroep deze waarborgen in een toets op zorgvuldigheid expliciet zullen worden betrokken.
Deze zijn:
Uit het voorgaande blijkt dat het door het college in te stellen onderzoek met tal van waarborgen voor de cliënt is omgeven. De hiervoor geschetste meer procedurele waarborgen voor de cliënt zorgen er, samen met de voorgeschreven inhoud van het onderzoek en het feit dat bezwaar en beroep mogelijk is tegen een beslissing van het college, voor dat het college het onderzoek als regel zorgvuldig zal uitvoeren. Gemeenten die onvoldoende zorgvuldigheid in acht nemen zijn of zullen hierin worden gecorrigeerd.
Het is overigens wel van belang dat een cliënt zich samen met zijn eventuele mantelzorger dan wel zijn vertegenwoordiger en zijn cliëntondersteuner goed voorbereidt op het onderzoek. Het is immers in het belang van zowel de cliënt als het college dat alle aspecten die van belang zijn voor de beoordeling van het verzoek om maatschappelijke ondersteuning op een goede manier in het onderzoek aan de orde komen. Het college en cliënt zijn daar samen verantwoordelijk voor.
Hoe oordeelt u over de kosten die gemeenten maken met betrekking tot keukentafelgesprekken en de verschillen tussen gemeenten hierin, nu blijkt dat in Nijkerk 600 gesprekken 70.000 euro kosten, in Apeldoorn de kosten variëren tussen 119 tot 500 euro voor een gesprek, terwijl Buurtzorg 60 euro per gesprek rekent? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat is in uw ogen een redelijk bedrag voor het voeren van een keukentafelgesprek?4 5
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de (organisatie van de) zorgvuldige uitvoering van de Wmo 2015 en de daarmee gepaard gaande kosten. Het uitvoeren van het in de Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek in vervolg op een melding is een essentieel onderdeel van de uitvoering van de Wmo 2015. De kosten die daarmee gepaard gaan hangen samen met de wijze waarop de gemeente hier uitvoering aan heeft gegeven.
Ik kan ook geen uitspraken doen over kosten verbonden aan het uitvoeren van deze onderzoeken omdat het daarvoor benodigde inzicht mij ontbreekt. In algemene zin kan ik wel zeggen dat de uitvoering van de Wmo 2015 en in het bijzonder het voorgeschreven onderzoek, gericht is op de persoonlijke omstandigheden van de cliënt en het bieden van maatwerk. Dit betekent dat ook het uit te voeren onderzoek maatwerk is en het per persoon kan en zal verschillen.
Wat is uw oordeel over de handelwijze van de gemeente Utrecht die keukentafelgesprekken met betrekking tot huishoudelijke verzorging telefonisch afhandelt? Kunt u uw antwoord toelichten?6
In het antwoord op vraag 6 is uitgebreid ingegaan op de in de wet opgenomen waarborgen voor de cliënt waaraan het onderzoek in vervolg op een melding van een beroep op maatschappelijke ondersteuning moet voldoen. Het college is, mits voldaan wordt aan deze waarborgen, vrij in de wijze waarop het onderzoek wordt uitgevoerd. Met alleen een telefoongesprek lijkt het mij lastig een zorgvuldige beoordeling te bewerkstelligen. Om te onderzoeken of nader onderzoek gewenst is kan het onderdeel zijn van de werkwijze. Als de cliënt geen telefonisch maar (ook) een persoonlijk gesprek wenst, dan moet dat georganiseerd worden.
Is u bekend hoeveel en welke gemeenten keukentafelgesprekken telefonisch afhandelen, om kosten te drukken die gemoeid gaan met de keukentafelgesprekken? Zo nee, bent u bereid dit spoedig uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Het is mij niet bekend hoeveel en welke gemeenten het onderzoek in vervolg op de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning (voor een deel) telefonisch uitvoeren. Ik zie – verwijzend naar mijn antwoorden op eerdere vragen – geen reden om nader onderzoek in te stellen.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak waarin u vaststelt dat gemeenten pas beslissingen kunnen nemen over voorzieningen van maatschappelijke ondersteuning voor mensen nadat ze zorgvuldig onderzoek hebben gedaan naar de omstandigheden van deze mensen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich dan tot gemeenten die keukentafelgesprek telefonisch afdoen, of gemeenten die mensen de mededeling geven dat zij gekort worden in het aantal uren zorg, zonder dat ze een gesprek hebben gehad? Welke maatregelen gaat u nemen om betreffende gemeenten tot de orde te roepen?7
Ja, ik herinner mij mijn uitspraak dat gemeenten ingevolge de wet verplicht zijn zorgvuldig te handelen bij het toekennen van een nieuwe voorziening en of het aanpassen van een (doorlopende) voorziening. Het versoberen of beëindigen van huishoudelijke hulp op basis van een (doorlopende) voorziening vraagt in alle gevallen een individuele afweging.
Voor wat betreft het (voor een deel) telefonisch uitvoeren van het onderzoek in vervolg op de melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6 en 8.
Bij het versoberen of beëindigen van een voorziening die al onder de Wmo (voor 1 januari 2015) was toegekend moet in alle gevallen een individuele afweging plaatsvinden die voldoet aan het overgangsrecht van de Wmo 2015. De werking hiervan hebben we gezien bij de bij u bekende zaak van de gemeente Dantumadiel. Het college moet zich daarbij ook houden aan de bepalingen van het Europees Verdrag voor de rechten van de Mens (EVRM) omdat in juridische zin sprake kan zijn van aantasting van «eigendomsrechten» hetgeen in algemene zin gepaard gaat met de noodzaak, in geval van beëindiging of beperking van de voorziening, een redelijke overgangstermijn in acht te nemen.
Indien de termijn waarvoor een voorziening is verstrekt afloopt acht ik het zorgvuldig dat het college de cliënt daarover tijdig en actief informeert. Ingeval het college van mening is dat in de toekomst een algemene voorziening in de behoefte van maatschappelijke ondersteuning van de betreffende cliënt voorziet en het college de cliënt daarnaar verwijst, is het vanuit het oogpunt van goed bestuur wenselijk dat het college de cliënt er op attent maakt dat hij, indien naar zijn oordeel de algemene voorziening niet volstaat, een maatwerkvoorziening kan aanvragen.
Herinnert u zich uw eerdere uitspraak waarin u aangaf dat gemeenten ingevolge de wet verplicht zijn zorgvuldig te handelen bij het aanpassen van de huishoudelijke zorg bij mensen met een doorlopende toekenning? Hoeveel gemeenten hebben naar aanleiding van de rechterlijke uitspraak met betrekking tot de zaak van de gemeente Dantumadeel hun beleid met betrekking tot het keukentafelgesprek/onderzoek gewijzigd? Zijn er nog steeds gemeenten die handelen in strijd met de nieuwe Wet maatschappelijke ondersteuning?8
Ja, ik herinner mij deze uitspraak. Er is geen centrale registratie van gemeenten die op basis van de voorlopige voorziening van de rechter in de zaak van de gemeente Dantumadiel, hun beleid hebben aangepast. Ik ben in mijn brief van 22 december 2014 aan alle voor de uitvoering van de Wmo 2015 verantwoordelijke wethouders (bijgevoegd)9 uitgebreid ingegaan op het belang van genoemde uitspraak. Ik verwacht dat colleges hun beleid, indien de uitspraak van de Rechtbank daar aanleiding toe gaf, inmiddels hebben aangepast en dat de gemeenteraden daarbij hun controlerende rol vervullen.
Acht u het wenselijk dat private organisaties fors verdienen door het aanbieden van cursussen «Hoe voer ik een keukentafelgesprek?»? Hoeveel gemeenten besteden geld bedoeld voor zorg aan dergelijke cursussen? Bent u bereid om inzichtelijk te maken welke gemeenten dergelijke bureautjes inhuren om scholing te verzorgen a € 2.250 per opleidingsplek?9
Ik acht het van groot belang dat de personen die het onderzoek doen, goed zijn geschoold en voorbereid. Het in de wet beschreven onderzoek moet zorgvuldig worden uitgevoerd en de dialoog, ook in termen van vaardigheden van de gesprekspartner van cliënten, tot tevredenheid bij cliënten leiden. Of het ook daadwerkelijk lukt om de doelstellingen van de Wmo 2015 te bereiken, is voor een belangrijk deel afhankelijk van de wijze waarop het genoemde onderzoek wordt uitgevoerd. Investeringen in een adequate scholing van personeel acht ik dan ook van groot belang. Het is echter de verantwoordelijkheid van gemeenten om dit vorm te geven hierin de benodigde keuzes te maken. Ik treed daar niet in.
Kunt u aangeven in hoeverre u uw systeemverantwoordelijkheid oppakt bij gemeenten die het voeren van zorgvuldige keukentafelgesprekken verzaken en tevens in strijd met de wet handelen? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De gemeente is primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wmo 2015. Dit omvat onder andere de uitvoering van het op basis van de Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek. De gemeenteraad stelt de hoofdlijnen van het door het college te voeren beleid vast en controleert het college op een juiste uitvoering van de wet. Bij een onzorgvuldige uitvoering van de wet en het lokale beleid is daarnaast primair aan de gemeenteraad het college hierop, in lijn met het uitgangspunt van horizontale verantwoording, aan te spreken. Mocht mij blijken dat er sprake is van meer dan incidentele, ernstige tekortkomingen in de uitvoering van de Wmo 2015 door een gemeente en een gemeenteraad die zijn verantwoordelijkheid hierin niet neemt, dan heb ik de bevoegdheid om te interveniëren volgens de stappen van de interventieladder van bestuurlijk toezicht. Mocht na verloop van tijd, op basis van landelijke evaluatie blijken dat de doelen van de wet onvoldoende worden gerealiseerd of de wet op onderdelen niet goed wordt uitgevoerd of uitvoerbaar is, dan brengt mijn verantwoordelijkheid voor het systeem met zich mee, dat ik mij zal beraden over mogelijke aanpassingen van het beleid op landelijk niveau en zo nodig aanpassing van het wettelijk kader. Ik zal uw Kamer volgens eerdere toezegging bij gelegenheid van de volgende voortgangsrapportage hervorming langdurige zorg informeren over de opzet van de monitoring en evaluatie.
Het bericht dat universiteiten geen inzage willen geven in de opbouw van het collegegeld voor de tweede studie |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geen uitleg over hoge tarieven»?1
Ja.
Hoe beziet u de uitspraak van het Gerechtshof van Amsterdam dat de hoogte van het instellingscollegegeld getoetst mag en kan worden door de burgerlijk rechter?2 Kunt u de mogelijke implicaties van deze uitspraak toelichten?
Een groep (aspirant-)studenten verenigd in de Stichting Collectieve Actie Universiteiten (SCAU) heeft in 2012 een zaak aangespannen bij de civiele rechter. Inhoudelijk gaat het om de hoogte van het instellingscollegegeld tweede studies en de onderbouwing ervan door de instellingen. Dit bovengenoemde arrest van het Gerechtshof Amsterdam is een tussentijds arrest. Het betreft geen inhoudelijke uitspraak over de zaak maar richt zich op de vraag of SCAU in haar vordering kan worden ontvangen.
Het Gerechtshof is van oordeel dat een (aspirant-)student alleen beroep kan instellen bij het College van beroep voor het hoger onderwijs (CBHO) als er sprake is van een besluit van de instelling dat op enig rechtsgevolg is gericht, en dat daarvan bij deze aspirant-studenten geen sprake is. Omdat het Hof van oordeel is dat er ook voor aspirant-studenten een goede rechtsbescherming moet zijn, heeft het Hof als restrechter aspirant-studenten ontvangen in hun vorderingen. De universiteiten zijn daarentegen van oordeel dat voor aspirant-studenten een externe beroepsmogelijkheid openstaat bij het CBHO. Zij hebben om die reden tegen dit tussenarrest cassatie ingesteld.
Het gaat in deze zaak om een principe-uitspraak over de ontvankelijkheid van de vorderingen van SCAU. Ik vind het van groot belang dat er een adequate – goede en snelle – rechtsgang bestaat voor de studenten en aspirant-studenten. Ik wacht met belangstelling het arrest van de Hoge Raad af en zal dat vanuit dat perspectief op eventuele implicaties bezien.
Deelt u de mening dat het instellingscollegegeldtarief voor een tweede studie afdoende moet worden gemotiveerd, zoals het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO) ook al onderschreef3 door het opgelegde instellingscollegegeldtarief te vernietigen, om zo transparantie voor studenten over de kosten van een studie te waarborgen? Zo nee, waarom verschilt u van mening?
Ik deel de mening met het CBHO dat het instellingscollegegeld tweede studies afdoende moet worden gemotiveerd. Op 7 maart 2014 heb ik daarom ook een brief gestuurd aan de hogescholen en universiteiten, over het belang van heldere informatie over de hoogte en motivering van het instellingscollegegeld van tweede studies. Ik heb de instellingen erop gewezen dat het College van Bestuur hierover duidelijke informatie moet geven, zowel aan de medezeggenschap als aan studenten.
Welke maatregelen neemt u om onderwijsinstellingen aan te moedigen om gevolg te geven aan de uitspraak van het Gerechtshof en het CBHO en de hoogte van het instellingscollegegeld te onderbouwen?
In mijn eerdergenoemde brief van 7 maart 2014 aan de hogescholen en universiteiten heb ik ook aangekondigd dat ik onderzoek zal doen of de hoogte en motivering van het instellingscollegegeld bij de instellingen inderdaad voldoende gewaarborgd zijn, en dat ik de resultaten hiervan zal betrekken bij mijn beleidsreactie op de derde rapportage van de monitor beleidsmaatregelen.
Ik heb dit onderzoek uitgezet. Indien hieruit blijkt dat ook na bovengenoemde brief de hoogte en onderbouwing van het instellingscollegegeld niet bij alle instellingen door studenten te achterhalen is, dan wel dat dat zeer moeilijk is, zal ik daarover in gesprek gaan met de Vereniging Hogescholen en VSNU. Afhankelijk van de uitkomst van dat overleg zal ik bezien of, en zo ja welke verdere maatregelen nodig zijn. Dit kan bijvoorbeeld zijn het verplicht stellen van transparantie over hoogte en opbouw van het instellingscollegegeld op de websites van de instellingen of in het uiterste geval het aanscherpen van de regelgeving over transparantie van het instellingscollegegeld. Als de informatie bij de instellingen tekort blijft schieten is een uiterste maatregel om uiteindelijk het instellingscollegegeld te maximeren. Over het onderzoek en de uitkomsten van het overleg zal ik u uiterlijk 1 maart a.s. informeren.
Herkent u de signalen, zoals die ook naar voren kwamen uit een inventarisatie van de PvdA, dat volgens studenten de opbouw van het instellingscollegegeld niet transparant is?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Herinnert u zich de motie van de leden Mohandis/Rog?4 Zo ja, op welke wijze heeft u voldaan aan het verzoek om de mogelijkheden én effecten van maximering van de collegegeldtarieven voor de tweede studie inzichtelijk te maken?
In de motie Mohandis/Rog (Kamerstuk 33 519, nr.5 wordt gevraagd wat de mogelijkheden en effecten zijn van maximering van het instellingscollegegeld voor de tweede studie zijn.
Uit de informatie van de tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen van 2013 (Kamerstuk 24 724, nr. 121) blijkt dat sprake is van een grote differentiatie in de hoogte van de instellingscollegegelden voor tweede studies. In mijn aanbiedingsbrief van deze monitor heb ik destijds aangegeven dat ik geen aanleiding zie het instellingscollegegeld te maximeren. Mede tegen die achtergrond ligt er een duidelijke verantwoordelijkheid bij de instellingen om transparant te zijn over de hoogte en opbouw van het instellingscollegegeld.
Zie verder mijn antwoord op vraag 4 wat betreft het overleg met VSNU en Vereniging Hogescholen hierover.
Bent u van mening dat een instellingscollegegeld van 32.000 euro per jaar past in uw streven «om de leercultuur in Nederland te bevorderen» zoals blijkt uit uw brief over EenLeven lang leren?5
Nee. Uit de eerder genoemde tweede rapportage van de monitor beleidsmaatregelen blijkt overigens dat instellingen een zeer gedifferentieerd beleid voeren en dat de overgrote meerderheid van de studenten een tweede studie volgt waar het gemiddelde instellingscollegegeld niet veel verschilt van het bedrag dat de instellingen ontvangen voor een eerste studie (ca. € 6.500 plus het wettelijke collegegeld). Gemiddeld kost een tweede bachelor ongeveer 7.500 euro per jaar en een tweede master 11.500 euro per jaar. Van de studenten die een tweede studie volgen doet 85% een bachelor en 15% een master.
Een instellingscollegegeld van 32.000 euro per jaar is dus een uitzondering, en wordt een enkele keer gevraagd voor opleidingen zoals geneeskunde waar over het algemeen sprake is van hoge kosten voor practica en laboratoria.
Om de leercultuur in Nederland te bevorderen, kondig ik in de brief over een Leven lang leren een pakket aan maatregelen aan om het onderwijs voor werkenden vraaggerichter, flexibeler en toegankelijker te maken. Hierbij gaat het onder meer om de pilots met flexibilisering, de experimenten vraagfinanciering en de verkenning naar een steunpunt validering. Ook de invoering van het levenlanglerenkrediet – onderdeel van het wetsvoorstel studievoorschot – draagt bij aan een grotere toegankelijkheid van het onderwijs voor volwassenen. Het levenlanglerenkrediet biedt nieuwe groepen studenten de mogelijkheid om het collegegeld te lenen. Het gaat daarbij om deeltijdstudenten, studenten ouder dan 30 jaar en studenten die gaan voor een tweede studie.
Bent u van plan om het gesprek aan te gaan over het inzichtelijk maken van de opbouw van het instellingscollegegeld met hogescholen en universiteiten op korte termijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie mijn antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg Een Leven lang leren van 21 januari aanstaande?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Het afschalen van de Intensive Care (IC) van ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de Intensive Care (IC) van ziekenhuis Bethesda in Hoogeveen dreigt te worden afgeschaald?1
De Treant zorggroep heeft aangegeven dat er op dit moment geen sprake is van sluiting van de IC’s. Op dit moment wordt er door de wetenschappelijke vereniging NVIC een nieuwe richtlijn voor IC-zorg opgesteld. Deze richtlijn is momenteel nog in ontwikkeling. Pas daarna zal het organisatiebreed beleid ten aanzien van de IC-zorg vastgesteld worden, zodanig dat het zowel voldoet aan alle eisen die er aan verantwoorde zorg gesteld worden als aan het meerjarenbeleidskader van de Treant Zorggroep; tot die tijd blijft de organisatie van de intensieve zorg zoals die nu is.
Wat is uw reactie op de interne mail van de intensivisten van de Treant Zorggroep waarvan Bethesda onderdeel uitmaakt, waarin aangegeven wordt dat IC-patiënten zo snel mogelijk over geplaatst zullen worden naar het Scheper Ziekenhuis in Emmen?2
De Treant zorggroep heeft aangegeven dat er geen sprake is van het verplaatsen van alle IC-patiënten. Alleen indien het medisch noodzakelijk is en/of een patiënt langer dan 72 uur beademd moet worden dan wordt deze in principe overgeplaatst naar de locatie Scheper te Emmen.
Hoe valt dit te rijmen met eerdere toezeggingen dat alle drie de ziekenhuizen van de Treant Zorggroep, blijven beschikken over (poli)klinische zorg, 24/7-toegang tot spoedeisende hulp, acute verloskunde en moeder- en kindzorg en zorg op IC-niveau?3
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Maakt het afschalen van de IC in Hoogeveen onderdeel uit van het conceptplan waarover u sprak in de beantwoording van eerdere vragen? Wanneer en met welke stakeholders is dit conceptplan sinds uw uitspraak op 7 april 2014, besproken?4
Nee, er is geen sprake van afschaling of sluiting van de IC in Hoogeveen.
Wat is uw reactie op de vrees van het Comité Actie voor Bethesda dat het afschalen van de IC in Hoogeveen onderdeel is van een bewust afbraakscenario dat uiteindelijk zal resulteren in de sluiting ervan door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
De Treant zorggroep geeft aan dat zij het Comité Actie voor Bethesda met regelmaat op de hoogte houdt van de ontwikkelingen. De inspectie houdt toezicht op de kwaliteit van geleverde zorg en toetst of de randvoorwaarden voor geleverde zorg aanwezig zijn. De inspectie geeft geen oordelen vooraf. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om de zorg zodanig te organiseren, dat dit leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde zorg.
Wat is uw reactie op het feit dat de bestuursvoorzitter van de Treant Zorggroep niet op de hoogte is van het sluiten van de IC in Hoogeveen? Acht u het getuigen van goed bestuur dat de bestuursvoorzitter niet op de hoogte is of zegt te zijn van de plannen?
De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat er geen sprake is van sluiting van de IC in Hoogeveen en dat de notitie opgesteld door de vakgroep van Intensivisten van Treant Zorggroep bedoeld is als discussiestuk met collega-medisch specialisten, om pas daarna, na eventuele aanpassing aan te bieden aan raad van bestuur en stafbestuur. De Treant Zorggroep heeft mij laten weten dat deze notitie geen besluitvormende status heeft, en geen door de raad van bestuur voorgesteld of vastgesteld beleid beschrijft.
Bent u bereid de Raad van Bestuur en/of de Raad van Toezicht aan te spreken op de tegenstrijdige berichtgeving die tot veel onrust leidt onder personeel en bewoners van het betreffende verzorgingsgebied? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is niet mijn verantwoordelijkheid. Het is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur en raad van toezicht om hier goed mee om te gaan. Zij dienen zich bewust te zijn van de gevolgen van hun handelen op de omgeving, waaronder personeel, patiënten en bewoners.
Bent u ervan op de hoogte wat de werkelijke plannen zijn van de Treant Zorggroep en zorgverzekeraar Achmea met de ziekenhuizen in Hoogeveen, Emmen en Stadskanaal? Zo nee, bent u bereid dit te achterhalen en de Kamer hierover te informeren?
Elke zorgverzekeraar formuleert zijn eigen inkoopbeleid. Dit kan ertoe leiden dat bepaalde zorg niet langer wordt ingekocht en zou ook kunnen betekenen dat een ziekenhuis in het geheel niet langer wordt gecontracteerd. Zorgverzekeraars dienen rekening te houden met hun zorgplicht en indien zij daaraan niet voldoen kan de NZa interveniëren. Daarnaast zal ingegrepen worden als de continuïteit van de cruciale zorg of de veiligheid van de zorg in het geding komt. Welke keuzes de zorgverzekeraar uiteindelijk maakt is aan de individuele zorgverzekeraar.
Daarnaast heb ik er vertrouwen in dat zorgverzekeraars en zorgaanbieders met behulp van andere relevante partijen gezamenlijk komen tot een kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd.
Is de Treant Zorggroep nog van plan de (poli)klinische zorg, 24/7-toegang tot spoedeisende hulp, acute verloskunde en moeder- en kindzorg en zorg op IC-niveau overeind te houden in alle drie de genoemde ziekenhuizen zoals ten tijde van de fusie is toegezegd?
Het meerjarenbeleid van Treant Zorggroep is na te lezen op http://www.treant.nl/organisatie/beleid.
Indien de IC in Hoogeveen wordt afgeschaald, wat zijn dan de gevolgen voor het personeel? Worden gedwongen ontslagen uitgesloten? Is er al contact geweest met de vakbonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Treant Zorggroep heeft aangegeven in algemene zin een sociaal plan te hebben dat in samenspraak met de bonden tot stand is gekomen.
Indien de IC in Hoogeveen wordt afgeschaald, wat zijn dan de gevolgen voor de kwaliteit van de medische zorg in het betreffende verzorgingsgebied? Hoe gaat u die kwaliteit garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb geen reden om aan te nemen dat de kwaliteit van zorg in het geding is of zal zijn door een mogelijke verandering in het aanbod van de intensieve zorg. Zorgverzekeraars zijn in het kader van hun zorgplicht verantwoordelijk voor een kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd. De NZa houdt toezicht op de naleving van de zorgplicht van zorgverzekeraars. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg.
Welke rol spelen Achmea en andere zorgverzekeraars in dit geheel? Welke rol zouden ze moeten spelen? Bent u tevreden over het optreden van de zorgverzekeraars in deze?
Verzekeraars en andere stakeholders zijn intensief betrokken geweest bij de planvorming naar het Meerjarenbeleid 2015–2020 van de Treant zorggroep. Zorgverzekeraars zijn in het kader van hun zorgplicht verantwoordelijk voor kwalitatief verantwoorde en doelmatige inrichting van de (acute)zorg, waarin de verschillende functies van onder andere ziekenhuiszorg transparant en onderbouwd worden belegd.
Hoe verhouden zich de ontwikkelingen van ziekenhuis Bethesda zich tot het streven om fusies en schaalvergroting in de ziekenhuiszorg tegen te gaan en de ziekenhuiszorg kleinschalig en zo dicht mogelijk bij de mensen te organiseren, zoals u ook eerder wilde gezien het volgende citaat: «Kortom, er is helemaal niets mis met het kleine regionale ziekenhuis in de buurt. De zorg is er niet slechter en ook niet duurder. Verbeterde kwaliteit wordt vooral ook bereikt door de verschuiving van mono- naar multidisciplinaire zorg. Dat is ook vaak een fusieargument. Dat gaat ervan uit dat multidisciplinair werken is voorbehouden aan grote ziekenhuizen, maar specialisten kunnen tussen ziekenhuizen reizen en dus bij meerdere ziekenhuizen werken. Dat is nog eens patiëntvriendelijk! Veelzijdig aanbod is belangrijk, omdat er op regionaal niveau ook wat te kiezen moet blijven ... Ook in de ziekenhuiszorg is de toenemende centralisatie veelal overbodig en onwenselijk. Mensen waarderen kleine regionale ziekenhuizen dicht bij huis. De VVD-fractie is van mening dat dit in het beleid veel meer tot uitdrukking moet komen en dat het beleid kleinschaligheid moet stimuleren»? Welk beleid gaat u inzetten om dit te realiseren, ook in Hoogeveen?5
Er is op dit moment geen sprake van een nieuwe fusie of verdere schaalvergroting. De Treant Zorggroep heeft meerdere locaties waar zij medisch specialistische zorg aanbiedt en geeft in haar meerjarenbeleid aan waar zij heen wil de komende jaren. Mijn beleid roept organisaties op de zorg zo dichtbij de patiënt te leveren als kan en verder weg als dat noodzakelijk is. In het algemeen is het de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur om afwegingen te maken op welke locaties zij welke zorg wil aanbieden. Het is ook aan een raad van bestuur in overleg met zorgverzekeraars – als inkoper – hier scherpe keuzes in te maken, zodat de continuïteit van de zorg en de keuzevrijheid gewaarborgd blijft. Ik zie momenteel dan ook geen aanleiding voor aanvullend beleid ten aanzien van Hoogeveen.
Een mogelijke uittreding van Griekenland uit de Eurozone |
|
Carola Schouten (CU) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u het bericht: «Bundesregierung hält Ausscheiden Griechenlands aus dem Euro für verkraftbar»?1
Ja.
Deelt u de mening van Bondskanselier Merkel dat een uittreding van Griekenland uit de euro overkomelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er is een sterk politiek commitment in Europa en de eurozone om de eurozone in tact te houden. Speculeren over een uittreding van Griekenland uit de eurozone en de gevolgen daarvan is daarom niet aan de orde.
Wel is de situatie in de eurozone inmiddels totaal anders dan een aantal jaar geleden. Er zijn allerlei maatregelen genomen om de eurozone op verschillende gebieden verder te versterken om toekomstige crises te voorkomen, zoals de herziening van het Stabiliteits- en groeipact, de oprichting van het ESM en de bankenunie.
Deelt het kabinet de opvatting dat er een moment kan zijn dat het zowel in het belang van Griekenland als in het belang van de eurozone als geheel is, dat uittreding van Griekenland de betere optie is?
Griekenland heeft de afgelopen jaren veel maatregelen genomen in de financiële sector, op structureel gebied en op budgettair terrein. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om de Griekse economie weer op een houdbaar pad te brengen. Een uittreding uit de eurozone lost niet de uitdagingen waar Griekenland de komende jaren nog mee te maken heeft op. Ook bij een uittreding zal Griekenland nog steeds maatregelen op bovengenoemde terreinen moeten nemen om meer concurrerend te worden en het groeipotentieel te verbeteren. Het verdere herstel van Griekenland zal nog meer tijd in beslag nemen en dat kan mijn inziens het beste in de Eurozone.
Mochten de Grieken niet meer aan de hervormingsagenda van de trojka willen voldoen, vindt het kabinet het dan nog steeds wenselijk dat Griekenland in de Eurozone blijft?
Hoofddoel van het kabinet, maar ook van de Eurogroep, was en blijft om de eurozone bij elkaar te houden. Ook de leiders van de grootste Griekse politieke partijen hebben aangegeven binnen de eurozone te willen blijven. Speculeren over een uittreding van Griekenland uit de eurozone en de gevolgen daarvan is daarom niet aan de orde.
Heeft het kabinet een scenario klaarliggen waarin Griekenland uit de Eurozone zal treden? Zo ja, kan het parlement inzage krijgen in dit scenario?
De inzet is altijd geweest om Griekenland in de eurozone te houden. Speculeren over een uittreding van Griekenland uit de eurozone en de gevolgen daarvan is niet aan de orde. In de loop van het programma is telkens met alle denkbare ontwikkelingen rekening gehouden. Een scenario «Griekenland uit de eurozone» is niet beschikbaar.
Het bericht dat de automobilist de klos is in de Randstad |
|
Remco Dijkstra (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Automobilist de klos in randstad»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de in het artikel genoemde maatregelen vooral een voorbeeld zijn van symboolpolitiek en daarmee overbodig zijn, aangezien de doelstellingen met betrekking tot luchtkwaliteit zullen worden gehaald in de komende jaren? Zo nee, waarom niet? Ziet u de voorstellen van de G4 hiermee ook als een teken dat men niet gelooft in de effectiviteit van het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat de door de G4 voorgestelde maatregelen vooral zullen leiden tot een lastenverhoging voor automobilisten en ondernemers? Zo nee, waarom niet?
De brief van de G4 (9 december 2014) met voorgestelde maatregelen is bedoeld om op 29 januari te bespreken. Wethouders en ik gaan het dan hebben over de luchtkwaliteit, de resterende knelpunten en de verdere aanpak van de luchtkwaliteit ten einde de gezondheid in de grote steden te verbeteren. Hoe de aanvullende aanpak er uit zal zien kan ik nu nog niet zeggen. Overigens merk ik op dat NSL-aanpak goed heeft gewerkt en is verlengd. Ik verwijs hiervoor graag naar mijn brief van 16 december 2014, waarmee ik u heb geïnformeerd over de voortgang van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (Kamerstuk 30 175, nr. 203).
Deelt u de mening dat het zogenoemde bronbeleid (afspraken met het bedrijfsleven over schone industrie en auto’s) de meest effectieve maatregel is om de luchtkwaliteit te verbeteren en dat de voorgestelde G4-maatregelen niet of nauwelijks een bijdrage zullen leveren aan het behalen van de luchtkwaliteitsdoelstellingen? Zo nee, waarom niet?
Bronbeleid is de meest effectieve maatregel om de luchtkwaliteit te verbeteren, maar soms vragen lokale omstandigheden om specifieke aanvullende maatregelen, ook al leveren die maar een beperkte bijdrage, bijvoorbeeld in situaties waar de concentraties boven of net onder de norm zitten.
Deelt u de mening dat het voorstel om verdere trajectcontroles in te voeren totaal niet effectief is, aangezien de overschrijdingen voor wat betreft de luchtkwaliteit in heel Nederland nu nog op een totaal van 9 kilometer weg plaatsvinden, grotendeels op niet-rijkswegen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat trajectcontroles vooral moeten toezien op de verbetering van de verkeersveiligheid en dat daarmee het voorstel van de G4 van tafel moet? Zo nee, waarom niet?
De resterende luchtkwaliteitsknelpunten doen zich vooral lokaal voor in binnenstedelijk gebied. Langs snelwegen wordt nagenoeg overal aan de normen voldaan. Uit onderzoek van RWS van november 2011 «Verhoging maximumsnelheid 80km zones naar 100 km/h» blijkt dat het effect van trajectcontroles op de luchtkwaliteit op korte afstand van de snelweg zeer beperkt is. Uit hetzelfde onderzoeksrapport blijkt ook dat binnen 200 meter van de snelweg een sterke afname optreedt van de wegbijdrage en dat deze na 400 tot 600 meter nagenoeg niet meer waarneembaar is. Uitbreiding van trajectcontroles op snelwegen draagt dan ook niet bij aan het oplossen van de resterende binnenstedelijke luchtknelpunten in de grote steden.
Zoals eerder aangegeven in de brief van de Minister van 14 november 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 567) is verkeershandhaving gericht op het verbeteren van de naleving van verkeersregels en dragen trajectcontroles op een effectieve manier bij aan de verkeersveiligheid.
Kunt u per voorgestelde G4-maatregel aangeven wat de kosten zijn? Door wie moeten deze worden betaald en welke opbrengsten in het kader van de luchtkwaliteit worden hiermee behaald?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat Feda Amiri na 18 jaar in Nederland alsnog is uitgezet naar Afghanistan |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Feda Amiri na achttien jaar in Nederland alsnog uitgezet naar Afghanistan»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat een vluchteling die achttien jaar legaal in Nederland heeft verbleven alsnog is uitgezet, met een verscheurde familie en gevaar voor de uitgezette vluchteling in kwestie als gevolg?
Het is uw Kamer bekend dat ik het onwenselijk acht informatie te verstrekken over individuele vreemdelingen. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan dit aan de orde zijn. Over de aangelegenheid die in deze Kamervraag aan de orde is, kan ik u het volgende melden.
In uw vraag heeft u het over een vluchteling die is uitgezet. Nederland zet geen vluchtelingen uit. In Nederland is een vluchteling een vreemdeling die een vluchtelingenstatus heeft en op grond daarvan in Nederland mag verblijven.
Een vreemdeling ten aanzien van wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, is uitgesloten van de bescherming van dat verdrag en is daarmee geen vluchteling. Dit is internationaal en Europees recht. Een vreemdeling ten aanzien van wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is, komt niet in aanmerking voor rechtmatig verblijf in Nederland. Op deze vreemdeling rust – gelijk alle andere vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven – de verplichting om uit Nederland te vertrekken.
In het geval een vreemdeling meent dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst gevaar loopt en vreest voor een onmenselijke behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen en de fundamentele vrijheden (EVRM), voorziet de Nederlandse regelgeving erin dat de vreemdeling dit naar voren kan brengen in een met waarborgen omklede procedure, inclusief rechterlijke toetsing. Wanneer in rechte vast is komen te staan dat artikel 3 EVRM niet aan terugkeer naar het herkomstland in de weg staat, en een vreemdeling niet vrijwillig uit Nederland vertrekt, kan gedwongen vertrek naar het land van herkomst aan de orde zijn.
Zoals eerder met uw Kamer besproken, kan gedwongen vertrek om uiteenlopende redenen moeilijk te realiseren zijn. Als voorbeelden noem ik vreemdelingen die meerdere procedures starten, waardoor vertrek niet aan de orde kan zijn, vreemdelingen die geen medewerking verlenen bij het vaststellen van hun identiteit en/of nationaliteit en vreemdelingen die zich aan toezicht onttrekken. Hierdoor kan het in bepaalde gevallen langere tijd – zelfs meerdere jaren – duren voordat gedwongen vertrek door de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) kan worden gerealiseerd.
Hoe is het mogelijk dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag bij het naturalisatieproces alsnog wordt tegengeworpen, nadat dit bij het verstrekken van de verblijfsvergunning niet is gebeurd?
Asielaanvragen worden beoordeeld aan de hand van wat een vreemdeling verklaart en met inachtneming van hetgeen op dat moment bekend is over de situatie in het land van herkomst. Het komt voor dat op een later moment informatie bekend wordt op grond waarvan het vermoeden ontstaat dat een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning is verleend, betrokken is geweest bij mensenrechtenschendingen in het land van herkomst. In dat geval wordt de zaak voor onderzoek verwezen naar een speciale afdeling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die zich bezighoudt met de uitvoering van het beleid betreffende artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag (unit 1F).
Indien het onderzoek door de IND unit 1F leidt tot de conclusie dat er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat een vreemdeling zich schuldig heeft gemaakt aan internationale misdrijven, zoals genoemd in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, wordt in de regel een eerder verleende verblijfsvergunning ingetrokken.
De Nederlandse procedures zijn zo ingericht dat een betrokken vreemdeling uitgebreid in de gelegenheid is om zijn argumentatie naar voren te brengen. Wanneer nieuwe informatie of inzichten ertoe leiden dat het besluit moet worden herzien, dan voorziet de procedure erin dat het (voorgenomen) besluit hersteld kan worden. Uiteindelijk is het oordeel aan de rechter. De procedures bevatten voldoende (internationale) waarborgen om te kunnen concluderen dat een besluit, wanneer het is geaccordeerd door de rechtbank, zorgvuldig is genomen.
Ziet u naar aanleiding van deze casus aanleiding tot het wijzigen van het Nederlandse beleid ten aanzien van het tegenwerpen van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor de motivatie verwijs ik naar de beantwoording van vragen 2 en 3.
Acht u het aan de uitzetting ten grondslag liggende ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken d.d. 29 februari 2000, waarin nagenoeg alle bij de Khadimat-e Atal'at-e Dowlati (KhAD) / Wazarat-e Amaniat-e Dowlati (WAD) in de periode 1978–1992 werkzame mensen geacht worden medeverantwoordelijk te zijn voor mensenrechtenschendingen, nog steeds handhaafbaar, ook ondanks de weerlegging van de UNHCR?2 Zo ja, waarom?
In het Algemeen Overleg van 19 juni 2014 heb ik met uw Kamer over het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van februari 2000 inzake de veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan gesproken. Sindsdien is er geen sprake geweest van ontwikkelingen die tot nieuwe inzichten leiden. Er bestaat geen aanleiding om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren.
Bent u bereid een nieuw onderzoek te laten uitvoeren naar de de Afghaanse veiligheidsdiensten in communistisch Afghanistan voor de periode 1978–1992? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De mogelijke overplaatsing van een Belgische lustmoordenaar en verkrachter naar Nederland |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Vrees voor tbs-invasie»?1
Ja.
Klopt het dat u gesprekken hebt gevoerd met de Belgische Minister van Justitie over de overplaatsing van lustmoordenaar en verkrachter Van Den Bleeken naar een longstay-afdeling van een Nederlandse tbs-kliniek? Zo ja, wat is er besproken?
Ja. De Belgische Minister van Justitie heeft mij laten weten Nederland een verzoek te doen om een Belgische geïnterneerde voor de duur van enkele maanden te verplegen en behandelen in een Nederlands forensisch-psychiatrisch centrum (FPC).
Kunt u aangeven waarom u überhaupt gesprekken voert over een mogelijke overplaatsing naar ons land, om daarmee het leed van een (nota bene Belgische) veroordeelde te verzachten?
Dat doe ik omdat een collega-minister uit een naburig land contact met mij heeft opgenomen over deze kwestie.
Wat is de reden dat u meer waarde hecht aan het welzijn van de crimineel dan aan het rechtvaardigheidsgevoel van zowel de nabestaanden als de maatschappij?
Zoals ik heb geantwoord op vraag 3, buig ik mij over deze kwestie op verzoek van een collega-minister van een naburig land.
Begrijpt u dat heel veel mensen in Nederland van mening zijn dat een buitenlandse lustmoordenaar en verkrachter niet opgevangen dient te worden in Nederland, maar zijn terechte levenslange gevangenisstraf uit dient te zitten in het land van herkomst?
De veroordeelde in kwestie zit niet in detentie maar is geïnterneerd. Vanwege zijn psychische stoornis kan het bewezen verklaarde hem niet of niet geheel worden aangerekend. Internering in België is enigszins te vergelijken met de terbeschikkingstellingsmaatregel in Nederland.
Overigens staat, zoals ik uw Kamer ook reeds heb laten weten in het AO tbs op 4 februari jl., nog niet vast dat betrokkene daadwerkelijk naar Nederland wordt overgebracht. Thans bevindt betrokkene zich in observatie in België.
Voor de goede orde voeg ik daaraan toe dat, bij een eventuele daadwerkelijke overbrenging van betrokkene naar een FPC in Nederland, verlof in enige vorm niet aan de orde zal zijn. Bovendien gaat het hier niet om een definitieve, maar om een tijdelijke overdracht: betrokkene zal na behandeling op enig moment weer worden teruggebracht naar België.
Bent u bereid uw Belgische collega kenbaar te maken dat u per definitie afziet van de overplaatsing? Zo neen, waarom niet? In hoeverre schept u, wanneer Van den Bleeken naar Nederland wordt overgeplaatst, een precedent voor andere gevallen?
Nee. Het verheugt mij dat de uitstekende prestaties van de forensische zorgsector in Nederland ook buiten onze landsgrenzen worden opgemerkt. Een verzoek van een collega-minister uit een naburig land waarmee wij goede betrekkingen onderhouden, verdient bovendien per definitie serieuze overweging.
Van de gesuggereerde precedentwerking van dit concrete verzoek is voorts geen sprake. Dit is een exceptionele kwestie, op basis waarvan geen structurele toestroom van forensische-zorgpatiënten uit het buitenland valt te verwachten.
De golf van incidenten jegens moskeeën |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving omtrent de facebookpagina «Steun de PVV» en de daarop weergegeven haatboodschappen met betrekking tot de islam, moskeeën en moslims?1
Ja.
Kent u het bericht dat van de 475 moskeeën er 174 de afgelopen tien jaar te maken hebben gehad met allerlei incidenten, variërend van bedreigingen tot vernieling en brandstichting?2 3 Zo ja, welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van de toenemende haat jegens de islam, moskeeën en moslims?
Het bericht over de incidenten bij moskeeën is bekend. Het is onaanvaardbaar dat gebedshuizen, zoals moskeeën doelwit zijn van bedreigingen en vernielingen. Het kabinet wil benadrukken dat de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging een groot goed is in ons land. Die vrijheid omvat alle godsdiensten; ook de islam. Mijn collega van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik hebben in dat kader op 12 januari jongstleden gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap over zorgen over toenemende moslimhaat en veiligheid van moskeeën. Er is daarbij overeengekomen om de registratie van discriminatie van moslims, waaronder incidenten bij moskeeën, te verbeteren en gezamenlijk te strijden tegen elke vorm van terrorisme, moslimhaat, antisemitisme en oplopende spanningen.
Bij zowel islamofobie als antisemitisme gaat het om vooroordelen, vrees, afkeer en een vijandige houding, die kunnen leiden tot uitsluiting en discriminatie. Voor samenhang en stabiliteit is het daarom ook belangrijk dat maatschappelijke en religieuze leiders van verschillende godsdiensten samenwerken en voor elkaar opkomen. Hiervoor is de basis onder meer gelegd in de Ridderzaalbijeenkomst van 20 november 2014.
Uw Kamer wordt op korte termijn uitgebreider geïnformeerd over maatregelen die het kabinet neemt ter preventie en bestrijding van discriminatie in Nederland in de Voortgangsbrief Discriminatie. Hierin wordt ook specifieke aandacht besteed aan de bestrijding van moslimdiscriminatie. Voor inzicht in het aantal en de aard van discriminatie-incidenten wordt gebruik gemaakt van zoekopdrachten binnen de politiegegevens. Deze worden in de jaarlijkse Poldis rapportage gepubliceerd en met de voortgangsbrief aan uw Kamer aangeboden. Binnen de meest recente rapportage is een verdieping gemaakt naar moslimdiscriminatie om meer inzicht in de specifieke problematiek te genereren. Vanaf nu zal moslimdiscriminatie ieder jaar in kaart worden gebracht binnen de Poldis rapportage. Ik kan u ook toezeggen dat de Poldis rapportage eerder zal verschijnen zodat het beeld actueler is.
Waar denkt u dat de toenemende haat jegens de islam, moskeeën en moslims vandaan komt en wat gaat u hier tegen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Ziet u net als de onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam4 parallellen tussen het toegenomen antisemitisme en de toenemende islamofobie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er behalve de genoemde moskeeën bij u nog andere recente gevallen bekend waarin islamitische gebouwen, organisaties of personen doelwit zijn geworden van geweld? Zo ja, waar vond dit plaats en hoe is in deze gevallen gereageerd door politie en justitie?
Afgelopen weekend is een moskee in aanbouw in Leiden korte tijd bezet geweest door 5 mannen uit naam van de organisatie Identitair Verzet (ID-verzet). De politie heeft de mannen verwijderd en een boete opgelegd. Hoewel er geen geweldsdreiging van ID-verzet uit gaat heeft de actie veel angst en onrust veroorzaakt. Het kabinet veroordeelt de actie sterk. Het is onaanvaardbaar en het kabinet heeft begrip voor de onrust die is ontstaan. Daarom is er door Minister Asscher direct contact gezocht met de getroffen moskee.
Het kabinet is alert op ontwikkelingen in de dreiging tegen moskeeën en als het nodig is nemen we specifieke maatregelen in het kader van bewaken en beveiligen.
Bent u bereid islamofobie en moslimhaat als aparte gronden van discriminatie te registreren bij de politie? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook gemeld in het antwoord op vraag 2, 3 en 4 hebben wij op 12 januari jongstleden gesproken met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap waarbij is overeengekomen om de registratie van moslimdiscriminatie te verbeteren en gezamenlijk te strijden tegen elke vorm van terrorisme, moslimhaat, antisemitisme en oplopende spanningen.
Sinds 2008 rapporteert de politie over discriminatie-incidenten en incidenten met een discriminatoir karakter. De politie zal de komende tijd werken aan een betere registratie van (moslim)discriminatie. Het Contactorgaan Moslims en Overheid wordt hierbij betrokken. De eerste gesprekken daarover zijn gestart. Voor een goed inzicht zal onder meer afzonderlijk over moslimdiscriminatie (en specificaties daarbinnen) worden gerapporteerd in de jaarlijkse Poldis rapportage. Deze rapportage wordt samen met de jaarlijkse voortgangsbrief binnenkort aan uw Kamer aangeboden.
In algemene zin is ten aanzien van discriminatie-incidenten een stijgende trend waarneembaar. De registratie van de politie ondersteunt dit beeld. Ten aanzien van moslimdiscriminatie kan ik dit beeld echter niet bevestigen, mede vanwege de recente doorontwikkeling in de registratie en rapportage door de politie. Het beeld van incidenten met betrekking tot moskeeën in het onderzoek van Van der Valk laat een fluctuerend beeld zien, waarbij 2010 eveneens in het oog springt.
Deelt u de noodkreet van het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) en de Nederlandse moskeeën over de toename van het aantal incidenten ten opzichte van 2001? Wordt deze toename ook ondersteund door de registratie van de politie en justitie? Kan de Kamer meer inzicht krijgen in de ontwikkeling van incidenten met als fundament islamofobie en moslimhaat in de afgelopen tien jaren?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er aanvullende maatregelen genomen moeten worden teneinde de moskeeën te beveiligen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven zullen door de overheid passende beveiligingsmaatregelen worden getroffen. De inlichtingen- en veiligheidsdiensten blijven de situatie vanzelfsprekend nauwlettend monitoren. Dreiging en risico geven momenteel geen aanleiding voor een financiële bijdrage vanuit de rijksoverheid.
Bent u van plan, in navolging van de vrijgemaakte gelden ter bescherming van andere geloofsgemeenschappen, zoals bij de synagogen in oktober 2014, een budget vrij te maken voor de bescherming van moskeeën? Zo nee waarom, na 174 gemelde incidenten in tien jaar tijd, nog steeds niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de inzet inzake opsporing en vervolging verder te versterken, te versnellen en duidelijker zichtbaar te laten plaatsvinden, zodat voor iedereen duidelijk is dat het oproepen tot geweld en het uiten van geweld in Nederland niet wordt getolereerd en streng wordt bestraft? Zo nee, waarom niet?
Conform de OM Aanwijzing Discriminatie worden alle aangiften van discriminatie door de politie opgenomen. Het uitgangspunt is dat in alle discriminatieaangiften opsporingsonderzoek wordt gedaan naar de identiteit van de verdachte en dat het proces-verbaal wordt voltooid en vervolgens wordt ingestuurd naar het Openbaar Ministerie. Hoofdregel is dat bij overtreding van de discriminatiebepalingen, indien de zaak bewijsbaar en de verdachte strafbaar is, altijd een strafrechtelijke reactie volgt. Indien sprake is van een discriminatiefeit wordt er in beginsel gedagvaard. In de strafmaat en de toonzetting van het requisitoir dient de volstrekte maatschappelijk afwijzing van discriminatie duidelijk naar voren te komen. Voor commune delicten met een discriminatoir aspect («gewone» delicten waarbij discriminatoire aspecten een rol spelen, zoals bijvoorbeeld bekladding van een moskee, brandstichting of het bespugen van een moslim) geldt dat in de Aanwijzing Discriminatie is opgenomen dat een discriminatoir aspect door de officier van justitie in het requisitoir dient te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis dient te worden betrokken. Daarbij geldt, afhankelijk van de ernst van de zaak, een strafverzwaring met 50% of 100%. In strafzaken die zich daarvoor lenen zoekt het Openbaar Ministerie actief de publiciteit om publiekelijk te tonen dat de discriminatiebepalingen met kracht gehandhaafd worden.
Heeft u vanuit de inlichtingendienst signalen ontvangen over een mogelijk toegenomen terreurdreiging richting de Nederlandse moskeeën? Zo ja, wat heeft u hiermee gedaan?
Over ontvangen informatie van inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt in het openbaar geen uitspraak gedaan. Indien dreiging of risico daartoe aanleiding geven zullen passende maatregelen worden getroffen.
Is de Minister-President bereid de terechte angst die is ontstaan onder moslims in Nederland weg te nemen door een oproep te doen, waarin de regering garant staat voor de veiligheid van moslims en moskeeën in Nederland? Zo nee, waarom niet?
De incidenten bij moskeeën in Zweden en de reacties hierop op social media hebben geleid tot toenemende zorgen onder moslims in Nederland omtrent de veiligheid van moskeeën en moslims. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) heeft hierover gesproken met vertegenwoordigers van de moslimgemeenschap. Het gesprek van de NCTV diende ter voorbereiding op ons gesprek op 12 januari jongstleden met diverse vertegenwoordigers vanuit de moslimgemeenschap. Beide gesprekken kwamen tot een ieders verbijstering en afschuw mede in het licht te staan van de aanslagen in Parijs. Er is afgesproken gezamenlijk op te trekken als het gaat om terrorisme, moslimhaat en oplopende spanningen. Het Rijk neemt alle beschikbare maatregelen om moslimhaat en discriminatie tegen te gaan. De veiligheidssituatie van moskeeën wordt nauwlettend in de gaten gehouden en er wordt, waar nodig, bescherming geboden. De overheid neemt benodigde beveiligingsmaatregelen wanneer dreiging en risico daartoe aanleiding geven.