De Levenseindekliniek |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichtgeving over de Levenseindekliniek?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk en verontrustend is dat de Levenseindekliniek opnieuw in opspraak is gekomen?
Mijn standpunt op de derde melding van de Levenseindekliniek die de Regionale toetsingscommissie euthanasie als «onzorgvuldig» heeft beoordeeld heb ik gegeven in een reactie op Kamervragen van Kamerlid Arib (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 1270).
Wilt u naar aanleiding van deze casus in gesprek gaan met Levenseindekliniek?
Zoals ik in reactie op eerdergenoemde Kamervragen heb aangegeven, is het nu aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg en het Openbaar Ministerie om deze melding vanuit hun afzonderlijke bevoegdheden te beoordelen. Ik acht het niet opportuun om over deze casus in gesprek te gaan met de Levenseindekliniek.
Bent u thans van mening dat er wel een onafhankelijk, niet in opdracht van de Levenseindekliniek uitgevoerd onderzoek moet komen naar het functioneren van de Levenseindekliniek? Zo ja, wanneer wilt u dit onderzoek in gang zetten? Zo nee, waarom niet?
In mijn reactie op de eerdergenoemde Kamervragen heb ik aangegeven waarom ik van mening ben dat er geen aanvullend onderzoek naar de Levenseindekliniek hoeft te komen.
De dreigende teloorgang van kleinschalige, specialistische opleidingen |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de motie van het lid Van Meenen, waarin de regering wordt verzocht «gelijktijdig met de overgang van de wettelijke taken van de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs en bedrijfsleven, te komen tot de inrichting van landelijke vakinstellingen voor kleinschalig uniek vakmanschap, waarin onder andere de Dutch HealthTec Academy wordt opgenomen»?1
Ja, de motie is mij bekend.
Hoe kan het dat er op dit moment nog steeds geen duidelijkheid is over het voorbestaan van de Dutch HealthTec Academy (DHTA)?
Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 21 januari jl., (Kamerstuk 31 524, nr. 234), heb aangegeven, vraagt de afstemming met betrokken partijen meer tijd dan vooraf gedacht. Om deze reden heb ik uw Kamer aangegeven om niet in januari maar in februari een brief aan uw Kamer te zenden omtrent de positie van de kleine en unieke mbo-opleidingen, mede op basis van het rapport van de heer Florijn en het advies van de SBB inzake de kleine unieke opleidingen. De motie van het lid Van Meenen betrek ik uiteraard in mijn brief. In deze brief zal ik ook ingaan op de positie van de opleidingen die zijn ondergebracht bij de Dutch HealthTec Academy (DHTA). Mijn inzet is erop gericht om de opleidingen die zijn ondergebracht bij de DHTA te continueren.
Wat is de reden van de vertraging naar de verkenning van de landelijk vakinstelling?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich er van bewust dat het voor (aankomende) studenten en medewerkers van de DHTA van groot belang is dat zij zo spoedig mogelijk uitsluitsel krijgen over het al dan niet voortbestaan van hun school en opleiding? Zo ja, waarom is dit dan nog steeds niet gebeurd?
Ik ben mij hiervan bewust. Zoals reeds in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel heroriëntatie taken kenniscentra is aangekondigd, zal ik passende maatregelen nemen om te voorkomen dat het aanbod van kleine unieke opleidingen in de verdrukking komt als gevolg van deze voorgenomen wetswijziging. In overleg met betrokkenen werk ik die passende maatregelen nu uit. Wel wil ik hierbij aangeven dat de eerste verantwoordelijkheid voor de huidige deelnemers ligt bij de roc’s die de betreffende opleidingen bij de DHTA hebben onder gebracht. Zij zijn er ook voor verantwoordelijk dat in ieder geval de huidige deelnemers hun opleiding kunnen afronden. Mijn inspanningen zijn erop gericht om niet alleen een oplossing voor de huidige studenten, maar ook toekomstige studenten te realiseren. Om deze reden ben ik ook in nauw overleg met de betrokken partijen.
Is het waar dat het Koning Willem I College voornemens is een groot aantal opleidingen, die thans zijn ondergebracht bij de DHTA, per 1 augustus 2015 te beëindigen?
Koning Willem I College heeft in de brief van 16 januari 2015 aangegeven dat de opleidingen Onderwerkmaker, Schoenhersteller en Orthopedische Technieken per 1 augustus 2015 zullen worden beëindigd. Er zullen voor het schooljaar 2015–2016 geen nieuwe studenten worden ingeschreven. Koning Willem I heeft aangegeven, dat alle (ca. 80) studenten met wie nu een onderwijsovereenkomst is afgesloten, de mogelijkheid krijgen om de opleiding af te ronden. Mijn gesprekken met de betrokken partijen zijn er nu juist op gericht om een alternatieve oplossing te vinden voor de toekomst van deze opleidingen.
Op welke wijze wilt u het arbeidsmarktrelevante opleidingenaanbod, dat nu wordt verzorgd door de DHTA, gaan waarborgen?
Ik verwijs naar de antwoorden onder de vragen 4 en 5.
Op welke wijze wilt u uw eerdere uitspraak «dat er een vorm gevonden moet worden om deze kleinschalige specialistische opleidingen te behouden, staat voor mij als een paal boven water» gestand gaan doen?2
Mijn inspanningen zijn erop gericht om deze uitspraak gestand te doen. Ik heb meerdere keren aangegeven zeer te hechten aan kleinschalig uniek vakmanschap. Ik verwacht uw Kamer in februari over mijn voorstellen te kunnen berichten.
Het voortgaande anti-homogeweld in Amsterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Potenrammers slaan homoseksuele man in elkaar»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat er vorig jaar alleen al in Amsterdam bijna 200 geweldsincidenten tegen homo's zijn geregistreerd?
Enerzijds is dit cijfer te verklaren door een toegenomen bereidheid bij slachtoffers om dergelijke incidenten te melden, anderzijds lijkt er ook een tendens gaande waarbij de tolerantie jegens personen met een niet-heteroseksuele oriëntatie, maar ook jegens transpersonen afneemt. Vooral personen met een genderidentiteit en/of -expressie buiten de klassieke gender rolpatronen lijken daarbij potentieel een groter risico te lopen om slachtoffer te worden van discriminatie of geweld met een discriminatoir aspect.
Voor het kabinet is ieder geweldsincident er één te veel, en is de boodschap duidelijk dat agressief gedrag jegens LHBT’s onacceptabel is en hard wordt aangepakt – los van de achtergrond van de dader.
Erkent u inmiddels dat niet-westerse allochtonen relatief gezien veel vaker verdachte zijn van anti-homogeweld (in Amsterdam)? Zo ja, wat denkt u dat daarvan de oorzaak is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom u volhardt in het idee dat praatprojecten zullen leiden tot minder geweld tegen homo's? En denkt u niet dat de gelden die hier nu in gestoken worden, beter kunnen worden gebruikt voor de opsporing en vervolging van daders?
Naast de strafrechtelijke aanpak van discriminatie en geweld met een discriminatoir aspect zet het kabinet in op vroegtijdige signalering, preventie en nazorg. Daarbij spelen naast strafrechtelijke aspecten ook sociaal-maatschappelijke aspecten een belangrijke rol. Het kabinet schept ruimte voor een scala van activiteiten van verschillende departementen, lokale overheden, politie, anti-discriminatievoorzieningen en andere maatschappelijke organisaties.
De aanpak van homofoob geweld (en andere vormen van geweld met een discriminatoir aspect) is als «high impact crime» onderdeel van de Veiligheidsagenda 2015 – 2018. Daarnaast is er vanuit het Ministerie van OCW aandacht voor bewustwording rond de thema’s seksuele oriëntatie en genderidentiteit. Getracht wordt de voedingsbodem voor homo- en transfoob-geweld weg te nemen via activiteiten gericht op het vergroten van veiligheid en sociale acceptatie van LHBT’s op school, in de sport, binnen de zorg en in de directe woonomgeving. Daarbij krijgen risicogroepen die meer vatbaar zijn voor discriminatoir geweld (zoals jongeren, transgenders en LHBT’s uit levensbeschouwelijke en bi-culturele kringen) extra aandacht.
Tenslotte wordt dit jaar een landelijke voorlichtingscampagne voorbereid die omstanders aanspreekt op hun verantwoordelijkheid om actie te ondernemen tegen gesignaleerde discriminatie in hun omgeving en slachtoffers oproept om altijd melding of aangifte te doen bij discriminatoire incidenten.2
Het Duitse beroepsverbod aan een omstreden Nederlandse varkenshouder |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van de zeer ernstige dierenwelzijnsovertredingen van de omstreden Nederlandse varkenshouder die in Duitsland een beroepsverbod heeft gekregen?1
Ja.
Bent u bekend met de resultaten van het Duitse juridische onderzoek naar deze omstreden varkenshouder en kunt u uitsluiten dat de resultaten van het onderzoek in Duitsland op de hoofdvestiging in Gladau, betrekking hebben op Nederlandse vestigingen waarvan deze omstreden varkenshouder eigenaar is of waarin hij een belang heeft? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de resultaten van het juridische onderzoek. Voor zover mij bekend hebben deze geen betrekking op de Nederlandse vestigingen van deze varkenshouder.
Kunt u aangeven of Duitsland de Europese lidstaten op de hoogte heeft gesteld van het beroepsverbod voor deze omstreden varkenshouder, aangezien hij tevens vestigingen in Nederland en Hongarije heeft? Kunt u aangeven of er op Europees niveau maatregelen worden genomen die deze omstreden varkenshouder belemmeren om elders opnieuw te beginnen en dezelfde overtredingen te begaan? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Duitsland heeft een beroepsverbod ingesteld nadat er op verschillende vestigingen van deze veehouder in Duitsland verschillende overtredingen waren vastgesteld. De reikwijdte van dit beroepsverbod beperkt zich tot Duitsland en leidt niet automatisch tot maatregelen op Europees niveau. Duitsland heeft derhalve de Europese Commissie hierover niet geïnformeerd. Wel heeft Duitsland Nederland, Roemenië en Hongarije geïnformeerd over de Duitse maatregelen tegen deze veehouder.
Kunt u aangeven hoe u het Duitse beroepsverbod, dat tevens door de rechter is goedgekeurd, beoordeelt? Zo nee, waarom niet?
Een houder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Indien er sprake is van overtredingen zal de overheid optreden door middel van bestuursrechtelijke handhaving, gericht op herstel, of strafrechtelijke handhaving. Het is in Nederland aan de strafrechter om over te gaan tot een houdverbod, beroepsverbod of stillegging van een onderneming.
Voorts treed ik niet in de beoordeling van een uitspraak van de rechter over een individueel geval.
Kunt u aangeven in hoeverre er op de Nederlandse vestigingen, waaronder de bedrijven Knorpolder in Creil (circa 16.000 varkens) en Sebava (voorheen de Knorhof) in Buren (circa 19.000 vleesvarkens) sprake is van de door Duitsland genoemde overtredingen: het onnodig pijn hebben van dieren, het gebrek aan verlenen van goede zorg, het huisvesten in te kleine hokken, dat resulteerde in bebloede en dode biggen? Zo nee, waarom niet?
Het varkensbedrijf heeft ook in Nederland meerdere vestigingen. In de periode 2007–2014 heeft de NVWA de Nederlandse vestigingen 14 keer bezocht. Tijdens de controles werden overtredingen vastgesteld, bijvoorbeeld ten aanzien van het Varkensbesluit (VB) en de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren (GWWD). In enkele gevallen was sprake was van ernstige overtredingen van de wet- en regelgeving, met soms ernstig verminderd dierenwelzijn tot gevolg.
Op basis van de geconstateerde overtredingen is zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk opgetreden. Het betreft vijf toezichtrapporten die geleid hebben tot bestuursdwang en vijf processen-verbaal.
Het bedrijf heeft de geconstateerde gebreken hersteld, bij de laatste hercontrole op 5 juni 2014 bleken alle locaties uiteindelijk in orde te zijn.
Kunt u aangeven hoe vaak de NVWA in de laatste tien jaar de Nederlandse varkenshouderijen van deze omstreden varkenshouder heeft bezocht? Kunt u aangeven wanneer deze inspecties precies hebben plaatsgevonden? Bent u bereid de inspectierapporten naar de Kamer te sturen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven welke overtredingen er de laatste tien jaar bij deze omstreden varkenshouder zijn geconstateerd en of dit geleid heeft tot (disciplinaire) maatregelen? Zo ja welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u van plan om met de kennis van nu, op zeer korte termijn nieuwe en onaangekondigde inspecties te laten uitvoeren? Zo nee waarom niet?
De strafrechtelijke onderzoeken die in Nederland hebben geleid tot processen-verbaal zijn overgedragen aan het Openbaar Ministerie. In 2012 en 2013 zijn door de rechter boetes opgelegd van ruim € 100.000, waarvan € 37.500 voorwaardelijk. Ook is een vordering ontneming toegewezen van het wederrechtelijk verkregen voordeel van ruim € 111.000. In 2014 is door de rechter een geldboete van € 99.000 en is een voorwaardelijke stillegging van de onderneming voor een periode van 3 maanden met proeftijd van 2 jaar uitgesproken. Tegen dit vonnis is door de ondernemer hoger beroep aangetekend.
Ondanks dat de eerder geconstateerde gebreken hersteld zijn, vind ik de mate van overtredingen zorgwekkend. De NVWA zal de bedrijven van de betreffende veehouder komende tijd dan ook zeer regelmatig blijven inspecteren.
Kunt u aangeven of het strafrechtelijk onderzoek dat in Nederland is ingesteld naar deze omstreden varkenshouder, al is voorgelegd aan de rechter? Bent u bereid de resultaten van dit onderzoek naar de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 7.
De toepassing van resolutie BTW-283 |
|
Elbert Dijkgraaf (SGP) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Partos verzoekt bij Belastingdienst juiste toepassing BTW resolutie», waarin staat dat het besluit BTW-283 over teruggaaf van de voorheffing niet juist wordt toegepast?1
Ja.
Voor wie is de toepassing van deze resolutie bedoeld en onder welke omstandigheden kan deze in de praktijk worden toegepast?
Op basis van de resolutie BTW-283 (hierna: BTW-283) kunnen Nederlandse hulporganisaties op het gebied van ontwikkelingssamenwerking die projecten uitvoeren in ontwikkelingslanden in aanmerking komen voor toepassing van het btw-nultarief. Het moet daarbij gaan om diensten die aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken (of een ander departement of een andere Nederlandse organisatie) tegen vergoeding worden verricht, waarbij de opdrachtnemer die diensten als btw-ondernemer verricht. Wanneer op die diensten het nultarief van toepassing is komt de btw die aan de opdrachtnemende hulporganisatie in rekening is gebracht en die betrekking heeft op die verrichte diensten (de voorbelasting) voor aftrek in aanmerking. Het gaat hierbij om diensten die voor de btw-heffing in Nederland plaatsvinden en niet om diensten die voor de btw-heffing in andere landen plaatsvinden (zoals bepaalde diensten aan onroerende zaken als die onroerende zaken zich niet in Nederland bevinden).
Om op grond van BTW-283 aan toepassing van het nultarief toe te kunnen komen moet de hulporganisatie voor het verrichten van de betreffende diensten de status van btw-ondernemer hebben. Een hulporganisatie die voor de btw-heffing geen ondernemer is kan dan ook niet in aanmerking komen voor de toepassing van het nultarief en heeft geen recht op aftrek van btw.
Bent u bekend met het verschil in interpretatie door belastinginspecteurs van de eis op ondernemerschap voor organisaties die in ontwikkelingslanden projecten realiseren in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (of andere ministeries of organisaties, zoals in 1999 door het Ministerie van Financiën is goedgekeurd), waardoor sommige organisaties wel en andere organisaties geen gebruik kunnen maken van de resolutie BTW-283?
Nee, hiervan zijn mij namelijk geen concrete gevallen gemeld.
Op basis van welke voorwaarden toetst de Belastingdienst of de resolutie van toepassing is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gelden die op grond van het medefinancieringsstelsel (MFS) door het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden verstrekt en door een NGO worden aanvaard, een opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de desbetreffende NGO is, die onder de gestelde verplichtingen moet worden uitgevoerd om de financiering te ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Evenals bij andere subsidies moet ook ten aanzien van subsidies die worden verstrekt in het kader van het MFS per geval worden beoordeeld of deze subsidies kwalificeren als een vergoeding in de zin van de btw. Alleen in dat geval kan sprake zijn van diensten in de zin van de btw die aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken (of andere departementen) worden verleend. Hiervan is sprake als partijen een rechtsbetrekking zijn aangegaan op basis waarvan over en weer prestaties worden uitgewisseld en de door de dienstverrichter ontvangen subsidie de werkelijke tegenwaarde vormt voor de aan het departement verleende dienst. Of dat zo is, is mede afhankelijk van de omstandigheden (zoals de voorwaarden) waaronder de subsidie wordt verstrekt. Is dat niet het geval en wordt de subsidie in het algemeen belang verstrekt zonder dat sprake is van verbruik door het desbetreffende departement, dan is de subsidie niet belast met btw. In die situatie is BTW-283 niet van toepassing.
Deelt u de mening dat projecten gefinancierd onder MFS worden uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, voldoen aan de criteria van de resolutie BTW-283 en daarmee tegen 0% omzetbelasting belastbaar zijn?
Zie antwoord vraag 5.
Indien uw antwoord op vraag 6 bevestigend luidt, deelt u de mening dat de omzetbelasting op kosten die rechtstreeks samenhangen met projecten die onder MFS worden uitgevoerd, ook door de NGO kunnen worden afgetrokken?
Indien een subsidie die onder het MFS wordt verstrekt kan worden aangemerkt als een vergoeding voor een dienst in de zin van de btw, komt de aan de NGO voor het verrichten van die dienst toerekenbare btw voor aftrek in aanmerking.
Indien uw antwoord op vraag 6 en/of 7 ontkennend luidt, deelt u dan de mening dat er een ongewenste en niet bedoelde omzetbelastingdruk ontstaat op projecten die volledig ten goede komen aan de bevolking in ontwikkelingslanden, en dat het budget voor ontwikkelingshulp daardoor ongewenst wordt afgeroomd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Wanneer een hulporganisatie de aan haar berekende btw niet in aftrek kan brengen vermindert dat de beschikbare financiële ruimte van die hulporganisatie. Dit gevolg vloeit voort uit de (Europese en nationale) btw wet- en regelgeving, waarin het recht op aftrek is gekoppeld aan het verrichten van btw-belaste prestaties door ondernemers. De Europese btw-richtlijn, waarop de Nederlandse wetgeving is gebaseerd, staat niet toe dat teruggaaf van btw plaatsvindt aan niet-ondernemers.
De invloed van de muizenplaag op veendijken in Friesland |
|
Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de muizenplaag in Friesland tot nu toe circa 450 kilometer veendijk heeft beschadigd?1
Ja.
In hoeverre beïnvloeden deze beschadigingen de veiligheid van de dijken?
De schade aan de primaire keringen is volgens de meest recente inzichten beperkt van omvang en doet zich verspreid voor over een totale lengte van ca. 10 km van de 200 km primaire keringen.
De meeste beschadigingen doen zich voor aan de regionale keringen in het zuidwesten van Friesland. De beschadigingen bestaan uit losgewoelde toplagen van de keringen. Het Wetterskip inspecteert de waterkeringen en herstelt de schade door het aanbrengen van klei en het verdichten van de toplagen.
Klopt de uitspraak van de rayonbeheerder van rayon 19 dat de Friezen zich geen zorgen hoeven te maken?
Ja, het Wetterskip spreekt van een beheersbare situatie.
Klopt het dat het risico bestaat dat bij harde wind en hoog water de toplaag van de dijken spoelt, wat mogelijk als gevolg heeft dat de dijken langzaam afbrokkelen?
Inderdaad zou bij harde wind en hoog water de toplaag van de dijken af kunnen spoelen, met als mogelijk gevolg dat delen van de dijk af zouden brokkelen. Het Wetterskip voorkomt dit door de schade tijdig te herstellen en daarmee de veiligheid te waarborgen.
Zijn er maatregelen die direct genomen dienen te worden om de veiligheid te waarborgen? Zo ja, welke zijn dat en op welke termijn zullen deze maatregelen genomen worden?
Het Wetterskip herstelt de schade en heeft calamiteitenplannen achter de hand, waarmee schade zo nodig met door kranen aan te brengen klei, zandzakken en steenbestorting kan worden hersteld.
Na de winter zal de grasbekleding van de kaden door frezen en inzaaien worden hersteld.
Verwacht u dat de huidige muizenplaag voor nog grotere problemen zal zorgen voor de dijken? Zo ja, hoe wilt u dit voorkomen of oplossen?
Of de huidige muizenplaag nog grotere problemen voor de dijken zal veroorzaken is moeilijk te voorspellen. Niet voorkomen kan worden dat muizen zich vanuit het achterliggende land naar kaden en dijken verplaatsen. Uit de literatuur blijkt, dat maatregelen tijdens het hoogtepunt van een plaag nauwelijks effectief zijn.
Het Wetterskip Fryslân is inmiddels samen met het Faunafonds, LTO, betrokken gemeenten en de provincie Friesland een onderzoek gestart naar de bestrijding van muizen waarin een aantal opties op hun effectiviteit worden beoordeeld.
Op welke manier wilt u voorkomen dat nieuwe muizenplagen in de toekomst opnieuw dijken beschadigen?
De bestrijding van de muizen op kaden en dijken is een taak van het Wetterskip Fryslân. Het onderzoek dat het Wetterskip is gestart zal ook ingaan op maatregelen die zijn toegestaan om de schade te beperken. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft in haar brief van 27 januari 2015 aan uw Kamer toegezegd te bezien of zij ondersteuning kan bieden aan dit onderzoek. Contouren van oplossingen zouden kunnen zijn: het bestrijden van populaties op voorkeurlocaties in het jaar voor een verwachte plaag en het tijdelijk of definitief aanpassen van het grondwaterpeil. Het genoemde aanvullende onderzoek dat Wetterskip Fryslân nu uitvoert is noodzakelijk om methoden te beoordelen op hun effectiviteit en overige methoden in beeld te brengen. Monitoring van de muizenpopulatie ten behoeve van een early-warning-systeem voor een muizenplaag is van belang.
Heeft u kennisgenomen van het Reglement Bemiddelaar en Geschillencommissie inzake geschillenbeslechting rentederivaten (het Reglement rentederivaten) van KiFiD?1
Ingevolge haar statuten heeft Kifid mij verzocht in te stemmen met het reglement van de Geschillencommissie en het reglement van de Commissie van beroep voor het tijdelijke en specifieke loket ter behandeling van geschillen voortvloeiend uit de herbeoordeling van de rentederivatencontracten. Het betreft hier geen erkende geschillencommissie in de zin van de Wft, omdat de Wft in beginsel alleen voor consumenten de mogelijkheid van alternatieve geschillenbeslechting regelt.
In een eerder stadium had ik aan partijen enkele aandachtpunten meegegeven bij het opstellen van de conceptreglementen, zoals met betrekking tot de borging van de onafhankelijkheid van leden van de geschillencommissie en over de reikwijdte van het loket.
Omdat deze reglementen door betrokken partijen zijn overeengekomen, draagvlak hebben en door Kifid kunnen worden uitgevoerd, heb ik ingestemd met deze reglementen. Het is goed dat hiermee een laagdrempelige mogelijkheid om geschillen te laten beslechten wordt gecreëerd voor kleine ondernemingen voor wie (net zoals dat voor consumenten kan gelden) de gang naar de rechter te moeilijk of kostbaar zou kunnen zijn.
Heeft u eerder kennisgenomen van dit reglement en er suggesties voor gedaan? Zo ja, wanneer? Kunt u het proces van de totstandkoming van het reglement beschrijven?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u het reglement formeel goedgekeurd, zoals u zei dat noodzakelijk was (Kamerstuk 31 311, nr. 126)? Zo ja, wanneer en onder welke voorwaarden?
Zie antwoord vraag 1.
Wie hebben het reglement formeel goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 1.
Betreft het hier een erkende geschillencommissie, zoals bedoeld in het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft, hoofdstuk 7.2?
Zie antwoord vraag 1.
Is het tijdelijk Reglement van Beroep rentederivaten, waarnaar verwezen wordt in het reglement rentederivaten, al goedgekeurd en beschikbaar? Zo nee, kan het Reglement rentederivaten dan wel in zijn geheel door u zijn goedgekeurd, een erkende geschillencommissie zijn en rechtsgeldig?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u artikel 9 sub m van het Reglement rentederivaten waarin vermeld is dat KiFiD een klacht die betrekking heeft op de voorwaarden van de financiering, inclusief de algemene bevoegdheid van Aangeslotenen om opslagen toe te passen, niet in behandeling neemt?
Het Kifid-loket voor geschillen inzake rentederivaten is bedoeld om klachten ten aanzien van rentederivaten voortvloeiend uit de herbeoordeling te behandelen. Artikel 9 sub m dient in dit licht te worden bezien. Overigens heeft Kifid laten weten dat in de praktijk klachten met betrekking tot rentederivaten in zijn geheel behandeld kunnen worden, ook als de financieringsvoorwaarden onderdeel uitmaken van de klacht. Het loket is niet bedoeld voor de behandeling van andere klachten over de voorwaarden van financiering of beleggingen als die los staan van klachten over (dienstverlening bij) rentederivaten.
Het is overigens juist dat de AFM in de Aanbevelingen Rentederivatendienstverlening het «niet expliciet duidelijk maken dat de individuele opslag bij de variabelrentende lening door de bank kan worden verhoogd» een voorbeeld van minder goede dienstverlening noemt.
Betekent dit dat een van de meest veelvoorkomende klachten, namelijk onterechte risico-opslagen op de onderliggende Euribor-leningen, waarvoor velen niet gewaarschuwd waren, (stiekem) uitgezonderd worden van de KiFiD-klachtenprocedure?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u ervan op de hoogte dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) deze verzwegen individuele opslag expliciet benoemde als een voorbeeld van minder goede dienstverlening in haar rapport Aanbevelingen Rentederivatendienstverlening uit 2014? (pagina 10 en2
Zie antwoord vraag 7.
Betekent dit dus dat alle klachten bij banken, waarvan een onderdeel van de klacht een onterechte individuele risico-opslag is, niet in behandeling genomen zullen worden door het klachtenloket en dat dus een zeer groot deel van de klagers en gedupeerden nooit bij KiFiD terecht zullen kunnen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat artikel 9 sub m van het Reglement rentederivaten geschrapt wordt, zodat klachten over opslagen ook voorgelegd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 7.
Wat vindt u van het feit dat «KiFiD een Klacht niet behandelt indien en voor zover de Klacht is ingediend na 31 december 2016» (art. 9a), als u weet dat de klant eerst de interne klachtenprocedure van de bank moet volgen en de banken momenteel nog steeds bezig zijn met de herbeoordelingen van de rentederivatendossiers?
De termijn waarvoor dit loket is opengesteld is beperkt. Op basis van een redelijke inschatting van de doorlooptijd van de herbeoordeling van de rentederivatencontracten door de banken is gekozen voor de einddatum van 31 december 2016. Het ligt voor de hand dat als de herbeoordeling vertraging op loopt of de interne klachtenprocedure nog niet is afgerond, het loket openblijft tot alle geschillen voortvloeiend uit de herbeoordeling zijn beslecht. Als dat nodig mocht blijken, zal ik de banken daarop aanspreken.
Heeft u kennisgenomen van de lange doorlooptijden van de «aldaar geldende procedure» (artikel 10.1) bij de diverse banken inzake klachtafhandeling van rentederivatenklachten?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het er mee eens dat deze doorlooptijd van wezenlijke invloed is op de «aanloopperiode» voordat KiFiD de klacht in behandeling neemt, waardoor het grote gevaar bestaat dat vele klachten niet vóór 31 december 2016 kunnen worden ingediend bij het KiFiD?
Zie antwoord vraag 12.
Is het dan niet wenselijk om dit artikel te wijzigen, zodat een deadline gevormd wordt bij het moment dat de klager zijn klacht bij de bank heeft ingediend?
Zie antwoord vraag 12.
Herinnert u zich dat u op 18 november 2004 aan de Kamer schreef (Kamerstuk 31 311, nr. 142) «Het klopt dat banken verschillende (interne) definities van het MKB hanteren. De AFM heeft met banken echter afgesproken dat zij alle uitstaande rentederivaten-contracten bij als «niet-professioneel» geclassificeerde MKB-ondernemingen herbeoordelen. Hiermee wordt verwezen naar de classificatie «niet-professionele belegger» op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Of een MKB-onderneming als zodanig wordt geclassificeerd wordt bepaald door de omvang van zijn onderneming. Indien een onderneming voldoet aan twee van de volgende (drie) voorwaarden, wordt zij in beginsel aangemerkt als professionele belegger: Is dit niet het geval, dan wordt de onderneming automatisch geclassificeerd als niet-professionele belegger; dit zal voor de meeste MKB-ondernemingen het geval zijn. Alle banken hanteren voor de herbeoordeling dus dezelfde definitie»?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat het KiFiD reglement een veel restrictievere definitie hanteert voor een klant, die een klacht mag indienen, namelijk: een natuurlijk persoon of rechtspersoon die: met dien verstande dat, waar relevant, bovenstaande kwalificatie geconsolideerd dient te worden bezien, dus in samenhang met andere vennootschappen of het concern waar de persoon of rechtspersoon mee is verbonden?
Het Kifid-loket voor klachten over rentederivaten kent een andere afbakening van de doelgroep dan de definitie van niet-professionele belegger in de Markets in Financial Instruments Directive (MiFID), waar de herbeoordeling betrekking op heeft. De MiFID beoogt de inhoudelijke bescherming van alle beleggers die niet-professioneel zijn. KiFid biedt een vorm van procedurele bescherming in de vorm van laagdrempelige geschillenbeslechting. Het nieuwe loket voor de afhandeling van klachten over rentederivaten is erop gericht laagdrempelige geschillenbeslechting mogelijk te maken voor partijen voor wie geschillenbeslechting via de rechter een te hoge drempel vormt. De grotere groep van niet-professionele beleggers behoeft niet in zijn geheel dezelfde procedurele bescherming. Ook MKB-organisaties hebben aangegeven met name voor kleinzakelijke partijen de drempel te willen verlagen als alternatief voor de rechter. De genoemde «box 3» beleggers zullen doorgaans als consument terecht kunnen bij het Kifid.
Wat is de reden dat KiFiD afwijkt van de door u gehanteerde wettelijke criteria van niet-professionele belegger? Acht u het niet wenselijk dat het KiFiD uw definitie hanteert?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u zich bewust van het feit dat «box 3» beleggers in onroerend goed en veel MKB-ondernemers worden uitgesloten van dit KiFiD-loket door deze nieuwe definitie en acht u dat wenselijk?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe beoordeelt u artikel 49 van het reglement waarbij de bank in een redelijk snel voorkomende situatie, eenzijdig het recht heeft om in hoger beroep te gaan en het advies – dat kennelijk niet langer bindend is – aan de burgerlijke rechter voor te leggen en dat de klagende partij alleen aanspraak kan maken op het advies, indien hij de hele verdere rechtsgang, jarenlang dus, verweer voert?
Artikel 49 lid 2 is overgenomen uit de bestaande reglementen van Kifid en bevat een gangbaar element voor reglementen voor alternatieve geschillenbeslechting. Dit artikel biedt aangesloten partijen die de bindendheid van het alternatieve geschillenbeslechting aanvaarden, een beperkte mogelijkheid om alsnog naar de rechter te gaan. Deze mogelijkheid is beperkt, omdat het moet gaan om zeer principiële vragen met een grote precedentwerking in de markt. De aangeslotene zal dit principiële karakter bij de rechter dienen aan te tonen en dat is niet eenvoudig. Ik heb begrepen dat hiervan in het verleden bij Kifid nog nooit gebruik is gemaakt.
Deelt u de mening dat artikel 49, lid 2 gewoon uit het reglement geschrapt zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 20.
In uw brief uit september 2014 aan de Kamer (Kamerstuk 31 311, nr. 126) gaf u aan dat «De banken verwachten eind 2014 vrijwel alle uitstaande contracten te hebben herbeoordeeld. Daarbij geven banken voorrang aan de meest kwetsbare klantgroepen. Het gaat hier dan om klanten met een zogenoemde overhedge (rentederivaat komt in hoogte of looptijd niet overeen met het krediet), klanten die in bijzonder beheer zijn ondergebracht en klanten die een complex rentederivaat hebben afgesloten. De banken verwachten in ieder geval eind 2014 de herbeoordeling van alle derivaten van deze kwetsbare klantgroepen te hebben afgerond»; weet u of de herbeoordeling van alle derivaten van deze kwetsbare klantgroepen voor 31.12.2014 allemaal zijn afgerond?
De AFM zal in maart rapporteren over de stand van zaken van de herbeoordeling.
In november 2014 schreef u plotseling (Kamerstuk 31 311, nr. 142): «De banken zijn op dit moment bezig met de herbeoordeling van alle rentederivatencontracten die per 1 april 2014 uitstonden bij niet-professionele MKB-ondernemingen. Contracten die voor deze datum (voortijdig) zijn beëindigd worden vooralsnog niet meegenomen in de herbeoordeling. Op dit moment zijn de AFM en de banken nog in overleg over hoeveel verder banken terug zullen kijken in de tijd. Overigens kunnen klanten waarvan het rentederivatencontract voor 1 april 2014 is beëindigd, met eventuele klachten aankloppen bij hun bank»; waarom wordt de datum van 1 april 2014 hier genoemd?
Met de datum 1 april 2014 wordt verwezen naar de peildatum van de herbeoordeling. Alle op deze datum lopende rentederivatencontracten worden door de banken herbeoordeeld. Contracten die voor 1 april 2014 zijn beëindigd worden niet meegenomen in de herbeoordeling en deze kunnen ook niet met klachten naar Kifid. De AFM verwacht dat banken ook oog hebben voor klanten waarvan het rentederivaat voor 1 april 2014 reeds (voortijdig) is beëindigd. Het gaat hierbij in ieder geval om rentederivatencontracten waarbij de klant de negatieve marktwaarde heeft moeten betalen. De AFM krijgt daarnaast meer zicht op de aantallen en soorten van voor 1 april 2014 beëindigde contracten. Deze informatie wordt ook opgenomen in de rapportage van de AFM over de stand van zaken van de herbeoordeling.
Bestaan er plannen om rentederivaten die voor deze datum zijn beëindigd ook te laten herbeooordelen door banken?
Zie antwoord vraag 23.
Waarom worden er geen proactieve herbeoordelingen uitgevoerd voor alle afgelopen rentederivaten dossiers die vallen binnen de wettelijke verjaringstermijn van 5 jaar?
Zie antwoord vraag 23.
In november 2014 schreef u plotseling (Kamerstuk 31 311, nr. 142): «Banken hebben bij bepaalde kwetsbare klantgroepen al oplossingen aangeboden. Een voorbeeld van een dergelijke oplossing is het aanpassen van het rentederivaat (op kosten van de bank), waardoor deze beter aansluit op de lening. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om het ongedaan maken van een beperkte overhedge. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan de bank daarbij besluiten om (een deel van) de te veel betaalde rente te vergoeden, voor zover daar sprake van is. Ook komt het voor dat banken met dit doeleinde de onderliggende lening aanpassen ten aanzien van de hoofdsom, de looptijd en eventuele kredietopslagen. Op dit moment is er nog geen zicht op oplossingen voortvloeiend uit de herbeoordeling van de reguliere contracten, omdat de herbeoordeling van deze contracten in de regel nog moet plaatsvinden»; mogen banken in de bepaling van zo’n overhedge (waarbij het rentederivaat in hoogte niet overeen komt met het krediet) alleen leningen opnemen of ook Rekening Courant Kredieten, waarop overigens nooit derivaten afgesloten kunnen worden?
Een overhedge kan op twee manieren ontstaan: 1) de looptijd van het derivaat is langer dan van de onderliggende financiering of 2) het bedrag van het derivaat is groter dan dat van de onderliggende financiering. In geval het derivaat geheel of gedeeltelijk zou zijn afgesloten als hedge voor een krediet in rekening-courant (hetgeen incidenteel is voorgekomen) dan beschouwt de AFM dit in ieder geval als een overhedge in looptijd. Er is immers een mismatch tussen de looptijd van het krediet (onmiddellijk opzegbaar) en het derivatencontract (bepaalde looptijd). De oplossing moet dan ook ten minste bestaan uit het gelijk stellen van de looptijd van het krediet aan de looptijd van het derivaat.
Kunt u aangeven wie in de commissie zitten, hoe zij benoemd zijn en welke hoofd-en nevenfuncties zij op dit moment bekleden en in de afgelopen 12 maanden (sinds 26 januari 2014) bekleed hebben? Zijn zij werkzaam geweest voor of ten behoeve van de banken in Nederland?
Het reglement van Kifid borgt de onafhankelijkheid van de leden van de Commissie. Conform de artikelen 4.3 en 7.3 van het Reglement rentederivaten verrichten de bemiddelaar en de commissieleden niet op enigerlei wijze werkzaamheden of hebben zij gedurende één jaar voorafgaande aan de aanvaarding van hun functie werkzaamheden verricht voor een beroepsorganisatie voor financiële ondernemingen of voor een financiële onderneming ten aanzien van wie klachten ter behandeling aan Kifid kunnen worden voorgelegd. Kifid heeft op haar website bekend gemaakt wie benoemd zijn in de Geschillencommissie. Het betreft de heer mr. E.L.A. van Emden die optreedt als bemiddelaar en ook beschikbaar is als commissielid en de heren mr. W. Filott, prof. mr. dr. M.G.C.M. Peeters en prof. mr. C.E. du Perron die optreden als commissieleden. De bemiddelaar en commissieleden zijn volgens de gangbare procedure geselecteerd op basis van een profielschets en benoemd door het bestuur van Kifid. Hoewel ik niet beschik over een volledig overzicht van functies in heden en verleden heeft Kifid mij laten weten dat deze leden voldoen aan de hierboven genoemde bepalingen ten aanzien van hun werkzaamheden.
Kunt u de vragen over de rechtsgeldigheid, de toestemming en het wettelijk kader in ieder geval zo spoedig mogelijk beantwoorden, aangezien daarover absoluut geen onduidelijkheid mag bestaan?
Ja.
Het besluit van de ECB om op grote schaal staatsobligaties op te gaan kopen |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Historische dag voor de ECB»?1
Ja.
Erkent u dat met het besluit van de ECB om systematisch en op grote schaal staatsobligaties op te gaan kopen de transferunie een feit is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Voor een reactie op het door de ECB aangekondigde Expanded Asset Purchase Programme verwijs ik u naar kamerstuk 21 501-07, nr. 1235.
Ziet u in dat met deze maatregel, met een omvang van meer dan 600 miljard euro, Zuid-Europese landen – met enorme staatsschulden – feitelijk beloond worden voor hun financiële puinhopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat het opkopen van overheidsschulden een taak is van de ECB?
Zie antwoord op vraag 2.
Welke concrete maatregelen bent u van plan te nemen om te voorkomen dat Noord-Europese landen, waaronder Nederland, op zullen blijven draaien voor de deplorabele overheidsfinanciën van Zuid-Europese landen?
De afgelopen jaren zijn verschillende maatregelen genomen om het budgettaire raamwerk van de eurozone te versterken, zoals de herziening van het Stabiliteits- en groeipact. De landen die programmasteun uit het ESM ontvangen, hebben zich bovendien gecommitteerd aan vergaande budgettaire doelstellingen en structurele hervormingen. Structurele hervormingen kunnen in Europese lidstaten een positieve bijdrage leveren aan de groeiverwachtingen en daarmee de houdbaarheid van de overheidsfinanciën, bijvoorbeeld via een verbetering van het investeringsklimaat of het versoepelen van productmarktreguleringen.
Hoe beoordeelt u TMS (The Matheo Solution) als mogelijke (tussen)oplossing in de voortgaande crisis?
De invoering van een parallelle munt of een variant daarop, zoals The Matheo Solution, is voor de Nederlandse regering niet aan de orde.
Deelt u de mening dat het gebrek aan investeringen en bestedingen in de eurozone aangepakt moet worden middels belastingverlaging, meer economische vrijheid en dus een kleinere rol voor overheden in de economie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5.
Extra maatregelen tegen terreur |
|
Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Franse regering meer dan 700 miljoen euro uittrekt voor de bestrijding van terrorisme?1
Kunt u uiteenzetten welke extra (veiligheids-)maatregelen tegen terrorisme er tot nu toe in Nederland zijn genomen naar aanleiding van de aanslagen in Parijs?
Welke stappen moeten er nog gezet worden om de bescherming van kwetsbare plekken te garanderen?2
Kunt u garanderen dat de politie reeds adequaat kan reageren, bijvoorbeeld wat betreft de aanrijtijden, voldoende capaciteiten en uitrusting voor de bestrijding van terrorisme?
Welke stappen worden nog of zijn al door u genomen voor extra maatregelen bij synagogen en joodse centra, moskeeën of andere mogelijke doelwitten van terrorisme of geweld?
Kunt u het stappenplan van de duidelijk zichtbare en ook minder zichtbare veiligheidsmaatregelen welke genomen zijn om kwetsbare plekken te beschermen delen met de Kamer?
Hoeveel tijd heeft u nog nodig om de 9 nieuwe maatregelen van het Actieprogramma te realiseren?
Bent u bekend met het bericht dat de Franse inlichtingendiensten de komende drie jaar worden uitgebreid met 2.680 banen?3
Is het waar dat de Nederlandse inlichtingendiensten op dit moment niet worden uitgebreid met extra banen? Zo ja, ziet u dit wel gebeuren op korte termijn? Zo nee, hoeveel extra banen worden er gecreëerd?
Welke stappen heeft u tot nu toe genomen om te kunnen garanderen dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) voldoende capaciteit heeft om zijn taken adequaat uit te oefenen? Is dit ook voldoende om een potentiële groei van een aantal terroristen aan te kunnen?
Komt Nederland net als Frankrijk ook met een registratiemethode voor terreurverdachten?4
Kunt u uiteenzetten hoe de AIVD toch in staat is de nodige personen te volgen ondanks dat er geen extra budget hiervoor vrijgemaakt is?
Kunt u uiteenzetten hoe de communicatie verloopt tussen Nederland en omringende landen omtrent de bestrijding van terreur en hoe is deze u deze communicatie versterkt tot nu toe?
Klopt het dat er onvoldoende samenwerking was in de aanpak van terrorisme?5 Wat heeft u gedaan sinds de uitspraak van Europol in april 2013 tot de aanslagen in Parijs om deze problemen op te lossen?
De financiële risico's van leaseconstructies voor zonnepanelen |
|
Reinette Klever (PVV) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «zonne-energie voor de massa»?1
Ja.
Bent u van mening dat de beloofde besparing op de energierekening voor de duur van het 17-jarige leasecontract door de leverancier gegarandeerd kan worden? Zo ja, waarom?
Ik ben niet bekend met de contractvoorwaarden van de aanbiedende partij en kan om die reden hier geen uitspraken over doen.
Bent u van mening dat het redelijk is om ervan uit te gaan dat de bestaande belastingvoordelen voor zonne-energie de komende 17 jaar gegarandeerd zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat is het financiële risico voor particulieren die een dergelijk leasecontract afsluiten?
In het AO Decentrale Energie van 2 juli 2014 (Kamerstuk 29 023, nr. 175) heb ik de zekerheid gegeven dat de salderingsregeling tenminste tot 2020 zal blijven bestaan en dat deze regeling in 2017 zal worden geëvalueerd. Uit het antwoord op vraag 2 volgt dat ik het financiële risico voor particulieren die een dergelijk contract afsluiten niet kan inschatten, aangezien ik niet bekend ben met de contractvoorwaarden.
Deelt u de mening dat het in het artikel genoemde leasecontract sterk lijkt op een belegging in zonne-energie met alle daaraan verbonden risico’s? Zo nee, waarom niet?
Uit de website van de aanbieder BigSolar valt op te maken dat bij de aangeboden leaseconstructie de consument geen eigenaar wordt van de zonnepanelen. Er is hier sprake van «operational lease». Bij «operational lease» wordt de lessee geen eigenaar. Deze leasevorm is derhalve vergelijkbaar met huur. Net als huurovereenkomsten is deze leaseovereenkomst uitgezonderd van de Wet op het financieel Toezicht (Wft). De Minister van Financiën heeft in de Wetgevingsbrief 20142 toegezegd om in overleg met de AFM overkreditering en andere risico’s rond leasing te onderzoeken en daarbij te kijken naar de bredere context. De AFM voert op dit moment een verkenning uit naar de omvang van het gebruik van leaseconstructies bij auto’s en het mogelijke risico op overkreditering voor de consument.
Bent u bereid de Autoriteit Financiële Markten (AFM) te verzoeken om te beoordelen of deze constructie goedkeuring van de AFM nodig heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De handel in ‘contracts for difference’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Particuliere belegger verliest miljoenen euro’s met complexe hefboomproducten»?1
Ja.
Het artikel stelt dat veel particuliere beleggers geld verliezen met het beleggen in «contracts for difference» (cfd), wat zijn de kenmerken van deze producten?
Een contract for difference (CfD) of financieel contract ter verrekening van verschillen is een overeenkomst tussen twee partijen, een «koper» en een «verkoper», over de betaling van het verschil tussen de prijs van een onderliggende waarde bij opening van het CfD en de prijs van die onderliggende waarde bij beëindiging. De tijdspanne waarbinnen een prijsschommeling moet optreden kan bij een CfD erg kort zijn (minuten). De onderliggende waarde van een CfD kan van alles zijn: een aandeel, grondstof, valuta of index. CfD’s werken in de regel met een financiële hefboom. Als gevolg van die financiële hefboom worden potentiële winsten vergroot en kunnen verliezen hoger uitvallen. Hoe lager de marginis – het deel van de totale onderliggende waarde dat moet worden ingelegd – hoe groter het potentieel verlies kan zijn, indien de prijs van de onderliggende waarde zich in een voor de belegger ongunstige richting ontwikkelt. Bij veel aanbieders van CfD’s kunnen beleggers hun verliezen beperken door middel van «stop-loss» limiet orders. Indien deze door beleggers gekozen limieten worden bereikt, worden hun posities automatisch gesloten. Echter, dit betekent niet dat het verlies beperkt blijft tot het bedrag van de stop-loss limiet. Bij een zeer snelle koersstijging of koersdaling kan de prijs waartegen de belegger wordt afgerekend hoger of lager zijn dan de stop-loss limiet, waardoor het verlies van de belegger groter is.
Omdat CfD’s geen gestandaardiseerde financiële instrumenten zijn en vanwege het hiervoor geschetste financiële hefboomeffect, zijn CfD’s met name geschikt voor professionele beleggers die kortstondig financiële risico’s willen afdekken.
Bent u het ermee eens dat een goed geïnformeerde belegger niet in producten als cfd zal beleggen als hij weet dat de kans 89% is dat hij geld verliest terwijl de verwachte winst daar bij lange na niet tegenop lijkt te wegen? Bent u van mening dat particuliere beleggers afdoende informatie over de producten tot hun beschikking hebben alvorens zij in deze producten beleggen? Voldoen de aanbieders aan de zorgplicht?
Zoals hiervoor reeds aangegeven zijn CfD’s met name geschikt voor professionele beleggers die kortstondig hun financiële risico’s willen afdekken. CfD’s zijn derhalve – mede vanwege het financiële hefboomeffect – niet geschikt voor particuliere of niet-professionele beleggers. Beleggers hebben een eigen verantwoordelijkheid om te beslissen of zij in CfD’s willen handelen en financiële risico’s willen aangaan.
Mede om particuliere beleggers in staat te kunnen stellen om een adequate beleggingsbeslissing met betrekking tot CfD’s te nemen, zijn in de Wet op het financieel toezicht (Wft) verschillende verplichtingen tot informatieverstrekking opgenomen waaraan beleggingsondernemingen moeten voldoen. Deze verplichtingen zien onder meer op de aard en inhoud van de informatie die de beleggingsonderneming zowel voorafgaand aan de dienstverlening als tijdens de dienstverlening aan (potentiële) niet-professionele beleggers dient te verstrekken. Voorafgaand aan de dienstverlening dient een beleggingsonderneming aan een cliënt informatie te verstrekken over een financieel product of een financiële dienst zodat die belegger tot een adequate beoordeling daarvan kan komen (artikel 4:20, eerste lid, Wft). Deze informatie dient correct, duidelijk en niet misleidend te zijn (artikel 4:19, tweede lid, Wft). CfD’s worden uitsluitend aangeboden zonder advies. Indien een beleggingsonderneming zonder daarbij tevens te adviseren een andere beleggingsdienst dan individueel vermogensbeheer levert, is hij verplicht om informatie in te winnen over de kennis en ervaring van de cliënt met betrekking tot de desbetreffende financiële dienst of financieel product, zodat de beleggingsonderneming kan beoordelen of deze financiële dienst of dat financieel product passend is voor de cliënt («passenheidstoets»; artikel 4:24 Wft).
In 2011 hebben de Europese Autoriteit voor effecten en marken (ESMA), de Europese Bankautoriteit (EBA) en in navolging hierop de Autoriteit Financiële Markten (AFM) particuliere en niet-professionele beleggers gewaarschuwd voor het beleggen in CfD’s.2
Naar aanleiding van aanhoudende signalen over de risico’s van deze producten is de AFM in het najaar van 2013 een onderzoek gestart onder twintig aanbieders van CfD’s in Nederland. De AFM concludeert in haar onderzoekrapport dat op 13 februari jl. is gepubliceerd dat het product zeer risicovol is en ongeschikt voor het merendeel van de beleggers. Beleggers moeten over voldoende specifieke kennis beschikken van CfD’s en grote verliezen kunnen dragen. Aanbieders van deze producten verschaffen te weinig informatie aan klanten over de werking, de bijbehorende risico’s en de kosten die aan het product zijn verbonden. Daarbij geven aanbieders klanten met te weinig kennis, ervaring en risicobereidheid te gemakkelijk de gelegenheid om te beleggen in CfD’s. Omdat uit het onderzoek van de AFM blijkt dat beleggers bij een groot aantal aanbieders het risico loopt om achter te blijven met een (hoge) restschuld waarschuwt zij opnieuw beleggers die onvoldoende kennis hebben van CfD’s en de risico’s om niet in dit product te beleggen.3
Welke aanbieders bieden deze producten op de Nederlandse markt voor particuliere beleggers aan? Onder welk toezichtregime vallen deze aanbieders? Bent u van mening dat het toezicht voldoende effectief is?
Er zijn enkele gevestigde partijen in Nederland die CfD’s aanbieden op de Nederlandse markt. Voor deze aanbieders van CfD’s ligt het toezicht bij de AFM. De AFM ziet hierbij toe op de informatieverstrekking aan de klant en of de dienstverlening of het product passend is. Daarnaast zijn er buitenlandse aanbieders die in Nederland beleggingsdiensten verlenen in CfD’s aan niet-professionele beleggers. Dit betreft zowel aanbieders die deze beleggingsdiensten verlenen vanuit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER) als aanbieders die zijn gevestigd in een staat die geen lidstaat is (derde land). Aanbieders van CfD’s, die zijn gevestigd in een andere lidstaat, is het toegestaan in Nederland grensoverschrijdend – zonder bijkantoor – dan wel via een bijkantoor beleggingsdiensten in CfD’s te verlenen, indien zij daartoe bevoegd zijn ingevolge een door de toezichthoudende instantie van hun lidstaat van herkomst verleende vergunning en nadat zij de verplichte notificatieprocedure hebben doorlopen. Deze aanbieders staan dan onder toezicht van de toezichthouder in de betreffende lidstaat. Alsdan worden die aanbieders geregistreerd in het door de AFM gehouden openbaar Wft-register.
Thans zijn aanbieders van CfD’s uit Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, België, Cyprus en Gibraltar in Nederland actief. Dit zijn met name beleggingsondernemingen die (vrijwel) uitsluitend aan CfD’s gerelateerde beleggingsdiensten en diensten met betrekking tot soortgelijke producten verlenen en enkele (groot)banken. Op deze aanbieders is de richtlijn markten in financiële instrumenten (MiFID) van toepassing, die in Nederland is geïmplementeerd in de Wft en daarop gebaseerde lagere wet- en regelgeving. 4 Voorts zijn er marktpartijen in Nederland actief die vanuit een derde land aan CfD’s gerelateerde diensten verlenen aan niet-professionele beleggers. Deze marktpartijen hebben daarvoor een vergunning van de AFM nodig of vallen via een vrijstelling onder het toezicht van de AFM.5
De AFM heeft daarnaast haar bevindingen uit het onderzoek naar CfD’s gedeeld met de aanbieders van deze producten in Nederland. Een aantal aanbieders heeft de informatieverstrekking en het acceptatiebeleid aangepast of heeft aangegeven dit te gaan doen. Veel aanbieders van CfD’s zijn vanuit elders in Europa actief in Nederland op basis van een Europees paspoort en vallen onder het toezicht van de Europese toezichthouder die de vergunning heeft verstrekt. De AFM constateert dat een aantal aanbieders de geldende Europese regels onvoldoende naleeft. De AFM vindt deze situatie zorgwekkend en zal dit in Europees verband aankaarten.
Deelt u de mening dat maatregelen genomen kunnen worden om particuliere beleggers te beschermen tegen beleggingsproducten zoals cfd?
De bescherming van particuliere beleggers kan worden verbeterd door betere naleving van de huidige Europese regels. Dit zal zoals hiervoor reeds aangegeven door de AFM in Europees verband worden aangekaart. Daarnaast beschikt de AFM over handhavende bevoegdheden om de naleving van deze regels door partijen die dienen te beschikken over een Nederlandse Wft-vergunning af te dwingen. Zo kan de AFM indien een van de in antwoord op vraag 3 genoemde Wft-artikelen wordt overtreden een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete opleggen. Ook wordt het niet voldoen aan de informatieverplichting, opgenomen in artikel 4:20, eerste lid, Wft, aangemerkt als een misleidende handelspraktijk in de zin van artikel 6:193d BW.
Met de herziening van MiFID per januari 2017 worden eisen gesteld aan het productontwikkelingsproces van CfD’s. Voorts wordt bij de herziening een bevoegdheid geïntroduceerd op grond waarvan de nationale bevoegde autoriteiten, in Nederland de AFM, en de Europese toezichthouder ESMA het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële instrumenten en bepaalde financiële activiteiten of praktijken kunnen verbieden of beperken. Op dat moment beschikt de AFM over extra bevoegdheden om handhavend op te kunnen treden.
Wat is de gemiddelde verwachtingswaarde van een cfd-transactie? Als deze (zeer) negatief is, waarom is het aanbod ervan dan überhaupt toegestaan op de Nederlandse markt?
CfD’s zijn niet gestandaardiseerde derivaten en kunnen verschillen van looptijd en van onderliggende waarde. Ook hanteren de verschillende aanbieders van CfD’s afwijkende voorwaarden en kostenstructuren. Het is derhalve niet mogelijk om een gefundeerde uitspraak te doen over de gemiddelde verwachtingswaarde van een CfD-transactie. De Franse toezichthouder, de Autorité des Marchés Financiers (AMF) stelt op basis van een recent onderzoek dat meer dan 89% van de beleggers in CfD’s aanzienlijke geldbedragen verliest. Omdat het product in Frankrijk niet verschilt van het product dat in Nederland aan beleggers wordt aangeboden, verwacht de AFM vergelijkbare verliezen.
In hoeverre is bij dit soort producten sprake van gokken of een kansspelelement? Is bekend in hoeverre sprake is van gokverslaving bij beleggers via online beleggingssites? Als er sprake is van een kansspel, zou de kansspelwetgeving hier dan op van toepassing moeten zijn?
Vanwege de hiervoor geschetste kenmerken van CfD’s zijn deze financiële instrumenten met name geschikt voor professionele beleggers. Dergelijke beleggers zullen hun aannames met betrekking tot de (richting van) de waardeontwikkeling van de onderliggende waarde van een CfD in de regel baseren op gedegen modellen en analyses. Daarnaast zijn er beleggers – al dan niet professioneel van aard – die aan hun beslissing om te beleggen in CfD’s uitsluitend of vrijwel uitsluitend kansspelelementen ten grondslag leggen. De omstandigheid dat beleggers hun individuele beslissing om te beleggen in een bepaald financieel instrument – in het onderhavige geval een CfD – geheel of gedeeltelijk baseren op een kansbepaling waarop zij in het algemeen geen overwegende invloed kunnen uitoefenen, betekent echter niet dat iedere gelegenheid om in dat financieel instrument te beleggen als een kansspel in de zin van de Wet op de kansspelen moet worden beschouwd. Er is mij niet bekend in hoeverre er sprake is van gokverslaving bij beleggers via online beleggingssites. De AFM houdt hier geen toezicht op.
De stop op Duitse wapenexport naar Saoedi-Arabië |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Klopt het dat Duitsland een stop heeft afgekondigd voor wapenexport naar Saoedi-Arabië?1 Wat zijn de gronden daarvoor?
In verschillende media stond te lezen dat Duitsland stopt met de uitvoer van wapens naar Saudi-Arabië. Uit navraag bij de Duitse autoriteiten is gebleken dat het hier gaat om een foutieve weergave in de media.
Het Duitse wapenexportbeleid richting Saoedi-Arabië is niet gewijzigd. Duitsland toetst, net als Nederland, alle vergunningaanvragen voor de export van militaire goederen naar Saoedi-Arabië op individuele basis aan de hand van de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport.
Zowel Nederland als Duitsland wijzen in de praktijk ook vergunningen af op basis van de toetsing aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt.
Heeft Duitsland de Nederlandse regering op enigerlei wijze geïnformeerd over (het voornemen tot) deze stap en de gronden daarvoor? Zo neen, bent u bereid daarover inlichtingen in te winnen en die vóór het eerstvolgende Algemeen overleg over de Raad Buitenlandse Zaken met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u de in de media genoemde overweging van Duitsland, dat de situatie in de regio te instabiel is?
De regionale situatie is op dit moment zorgwekkend. Het toenemend geweld in de bredere regio, de situatie in Syrië en Irak en de opmars van ISIS, baren het kabinet zorgen. Ook Saudi-Arabië ervaart deze situatie als zorgwekkend. Saudi-Arabië maakt samen met Nederland en nog zo’n 60 andere landendeel uit van de internationale coalitie tegen ISIS.
Ziet u aanleiding om ook een Nederlandse stop op wapenexport naar Saoedi-Arabië af te kondigen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is geen voorstander van een algehele stop op wapenexport naar Saudi-Arabië. Zoals ook aangegeven tijdens het Algemeen Overleg Wapenexport van 11 december jl. worden alle aanvragen voor Saoedi-Arabië met terughoudendheid in behandeling genomen. Het kabinet acht een volledige stop op de export van militaire goederen niet zinvol en niet effectief, gezien het unilaterale karakter daarvan.
Op basis van de toets aan de acht criteria van het Europees Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport wordt zorgvuldig gekeken naar de aard van de goederen, het eindgebruik en de eventuele betrokkenheid van de eindgebruiker bij mensenrechtenschendingen. Er wordt geen vergunning afgegeven indien de goederen kunnen worden ingezet bij mensenrechtenschendingen of interne repressie, danwel een risico vormen voor de regionale stabiliteit, ook al bestaat er een legitieme veiligheidsbehoefte in Saoedi-Arabië.
Het bericht dat het verslag van de diplomatenbriefing over de MH-17 geheim blijft |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Waarom bent u niet bereid om het verslag van de diplomatenbriefing, al dan niet vertrouwelijk, naar de Tweede Kamer te sturen?1
Op 23 januari jl. is de Kamer geïnformeerd dat het verslag zelf niet openbaar gemaakt zal worden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 997, nr. 28). Verslagen van dergelijke briefings en andere diplomatieke contacten moeten vertrouwelijk kunnen worden geschreven en behandeld. In de beantwoording van Kamervragen is reeds de strekking van de briefing gegeven. Het verslag is ter beschikking gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende en onafhankelijke onderzoek.
Begrijpt u dat u hiermee de controlerende taak van de Tweede Kamer ernstig beperkt?
Het kabinet heeft de Kamer geïnformeerd over de strekking van de briefing. Het verslag is ter beschikking gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende en onafhankelijke onderzoek. De uitkomsten van dat onderzoek zullen uiteraard ook met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening dat dit besluit tot geheimhouding speculaties over een doofpotaffaire kan voeden en dit te allen tijde moet worden voorkomen?
In de beantwoording van Kamervragen is de strekking van de briefing weergegeven. Het verslag is, samen met andere relevante stukken, ter beschikking gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende en onafhankelijke onderzoek. Het kabinet hecht aan volledige openbaarmaking van de feiten, zoals meerdere malen is aangegeven. Daarom wordt volledige medewerking verleend aan de lopende onderzoeken van de OVV en het OM.
Kunt u specifiek aangeven welke instanties het verslag wél in bezit hebben?
Het verslag is, zoals eerder aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen gesteld op 16 januari jl., ontvangen door het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Defensie.
De essentie van de briefing is gedeeld met het Ministerie van Veiligheid en Justitie, het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Ministerie van Financiën, en het Ministerie van Algemene Zaken.
Kan er, aangezien de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten het verslag ook in handen heeft, worden geconcludeerd dat het de classificatie staatsgeheim heeft gekregen? Zo ja, vanaf wanneer is dit verslag geclassificeerd als staatsgeheim? Zo nee, welke precieze status heeft het document op dit moment?
Nee, het bericht wordt als vertrouwelijk behandeld. Het kabinet heeft er uiteraard groot belang bij ook in de toekomst vertrouwelijke briefings van buitenlandse mogendheden te ontvangen.
Op welke wijze heeft de Nederlandse diplomate in Kiev de informatie doorgegeven aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag?
Het verslag van de briefing is elektronisch verzonden.
Deelt u de mening dat in andere zaken, zoals bij het rapport van de commissie Davids, cruciale diplomatieke documenten wél openbaar zijn gemaakt?
Per situatie en per document wordt bezien of het mogelijk is om documenten desgevraagd openbaar te maken. Het verslag is ter beschikking gesteld aan de OVV in overeenstemming met de rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid, ten behoeve van het lopende onafhankelijke onderzoek. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 3.
Zo ja, waarom is er dan gekozen om de diplomatenbriefing over de MH17 geheim te houden?
Het verslag is met andere instanties gedeeld (zie het antwoord op vraag 4). Zoals toegelicht in de beantwoording op Kamervragen betrof het overleg op 14 juli geen bijeenkomst over de veiligheid van het luchtruim, maar een bijeenkomst over de algemene politieke ontwikkelingen en de rol van Rusland bij het conflict. Het verslag zelf kan niet openbaar worden gemaakt. Op de strekking van de briefing is in antwoord op Kamervragen ingegaan. Eveneens op 14 juli hebben de Oekraïense autoriteiten een NOTAM uitgevaardigd waarbij de grens voor het Oekraïense luchtruim werd bepaald op 9,7 km (flight level 320). Tijdens de briefing zijn geen mededelingen gedaan over de veiligheid van het luchtruim. Zie verder het antwoord op vraag 1 en 3.
Begrijpt u dat op deze wijze de onderste steen nooit boven zal komen, zoals u wel eerder heeft beloofd aan de nabestaanden en de Nederlandse bevolking?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 30 januari beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De hulpverlening aan Q-koortspatiënten |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het onderzoek van Q-support waaruit blijkt dat 57% van de respondenten (mensen waarvan bekend is dat ze Q-koorts hebben gehad) aangeeft nog gezondheidsproblemen te ondervinden na de acute fase van Q-koorts en dat de helft van deze groep geen beroep gedaan heeft op een reguliere (zorg)instantie?
De onderzoeker is van mening dat gezien de vraagstelling mag worden aangenomen dat vooral personen die nog restproblematiek hebben, de moeite hebben genomen om te antwoorden. Het betreft vrijwel zonder uitzondering vermoeidheidsklachten, soms gecombineerd met pijn en algemene malaise. Ook wij vinden het opvallend dat de helft van deze groep geen beroep gedaan heeft op een reguliere (zorg)instantie. Gelukkig geeft een groot deel van hen aan dat ze in de nabije toekomst contact zullen opnemen met Q-support. Mogelijk dat zij op die manier naar de voor hen toegeruste zorg verwezen kunnen worden. Dit eerste onderzoek is gehouden onder een relatief kleine groep respondenten. Q-support verzamelt steeds meer gegevens over haar doelgroep en hoopt deze op een later moment te presenteren.
Hoe gaat Q-support ervoor zorgen dat snel meer dan 13% van de patiënten met chronische Q-koorts en Q-koortssyndroom (QVS) gebruikmaken van de diensten van Q-support?
Van de geschatte 1100 patiënten in Nederland met chronische Q-koorts en QVS hebben zich binnen een half jaar 148, ruim 13%, bij Q-support gemeld. Inmiddels is dit aantal opgelopen tot 317 (peildatum 30 januari 2015).
In de 2e helft van 2014 heeft Q-support de Q-tour georganiseerd, patiënten aangeschreven via de GGD en onderzoekers, advertenties en persberichten geplaatst en op vele manieren de publiciteit gezocht. In maart van dit jaar organiseert Q-support een Maatschappelijk Café om de betrokken stakeholders met elkaar te verbinden. Het Maatschappelijk Café staat in het teken van het creëren van bewustwording over de problemen van Q-koortspatiënten anno 2015 en het definiëren van de opdracht voor Q-support voor de komende jaren.
Q-support besteedt dus veel aandacht aan het bekend maken van de mogelijkheden voor patiënten die nog geen gebruik maken van wat Q-support kan bieden.
Hoe hoog zijn de overheadkosten van Q-support en welk percentage van de begroting van Q-support wordt besteed aan overheadkosten?
Uit de jaarrekening 2013, waarin Q-support 3 maanden werkzaam was, blijkt dat in dit opstartjaar ongeveer 11% van de kosten onder de term overhead zou vallen.
Waarom is er in de evaluatie van augustus 2014 van Q-support niet met patiëntenorganisatie Q-uestion gesproken?
De evaluatie is uitgevoerd door individuele patiënten, de doelgroep van Q-support en Q-uestion, te vragen naar hun ervaringen. Met Q-uestion wordt structureel overleg gevoerd en zij zijn vertegenwoordigd in de Commissie Patiënten en de Commissie Onderzoek, waardoor inbreng en informatie geborgd zijn. Daarnaast is de belangenbehartiging vanuit patiëntperspectief geborgd in de Raad van Toezicht.
Wordt Q-uestion in toekomstige evaluaties van Q-support wel betrokken?
Ik ga er van uit dat ook toekomstige evaluaties zich zullen richten op de doelgroep, individuele patiënten en dat Q-uestion zijn inbreng via de hiervoor genoemde structureel ingebouwde overlegmomenten kan geven.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat er een met Q-support vergelijkbare ondersteuning komt voor patiënten van toekomstige zoönoseuitbraken?
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat een met Q-support vergelijkbare ondersteuning voor patiënten van toekomstige zoonoseuitbraken aan de orde zal zijn. Ik kan me zeker voorstellen dat uit de acties van Q-support ook voor andere patiënten binnen de reguliere zorg lering kan worden getrokken en ik heb ook begrepen dat Q-support het boven water krijgen van dergelijke algemene lessen als een van zijn taken ziet.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat bij toekomstige zoönoseuitbraken in het strak gereguleerde Nederlandse gezondheidszorgsysteem voldoende wordt ingespeeld op de herkenning en hulpverlening aan patiënten?
De lessen die geleerd kunnen worden uit het werk van Q-support zullen breder ingezet worden, herkenning van en hulpverlening aan patiënten met minder bekende klachten is immers altijd van groot belang, bij zoönosen maar ook bij andere (infectie)ziekten.
Kent u het artikel «Milieuvergunning voor boerderij met 3.200 geiten in Molenbeersel»?1
Ja.
Klopt het dat geiten die net over de grens in België gehouden worden niet ingeënt worden tegen Q-koorts? Zo ja, wat is uw mening hierover?
In België geldt geen vaccinatieplicht voor geiten tegen Q-koorts zoals in Nederland, uitsluitend besmette bedrijven worden in België verplicht gevaccineerd. Lidstaten in de Europese Unie hebben de vrijheid om hun beleid ten aanzien van Q-koorts zelf te bepalen op basis van de nationale situatie, er is geen Europees Q-koorts bestrijdingsbeleid.
Hoeveel geiten worden nabij (10 km) de Nederlandse grens gehouden in Duitsland en België door van oorsprong Nederlandse boeren en hoeveel door Belgische en Duitse boeren? Welk percentage van deze geiten is ingeënt tegen Q-koorts (graag een splitsing tussen de landen en tussen de boeren van Nederlandse afkomst en boeren van niet-Nederlandse afkomst)?
Mijn collega van Economische Zaken beschikt niet over gegevens van bedrijven in België of Duitsland, uitsluitend over gegevens van geitenbedrijven in Nederland.
Het uitblijven van excuses voor de passieve houding van de Nederlandse regering ten tijde van de jodenvervolging |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Herdenking Auschwitz draait om overlevenden»?1
Hoe oordeelt u over het gegeven dat de Nederlandse regering, tijdens de Tweede Wereldoorlog, in Londen, niets deed met meldingen uit het ambtelijk apparaat (o.a. het rapport Dentz uit 1943) dat er toen al meer dan 100.000 joodse Nederlanders waren vermoord?
Hoe oordeelt u over het feit dat de massale arrestaties en opsluiting van joodse burgers in kampen, mede door Nederlandse ambtenaren, destijds geen enkele keer een agendapunt is geweest in de ministerraad in Londen?
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse regering, in tegenstelling tot die van bijvoorbeeld België, Finland, Noorwegen en Denemarken, nooit excuses heeft gemaakt voor haar passieve rol tijdens de jodenvervolging?
Bent u bereid, om 70 jaar na de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog en gegeven het feit dat de laatste overlevenden nog onder ons zijn, dit nu eindelijk wel te doen?
In hoeverre ziet u, zeker nu we te maken hebben met terroristische aanslagen op joodse doelen in Europa, het belang in om het antisemitisme op iedere wijze te veroordelen?
In mijn persconferentie op 15 augustus 2014 en in mijn toespraak op de Dam op 8 januari 2015 heb ik het antisemitisme veroordeeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor uw bezoek met het Koninklijk paar aan de Auschwitz-herdenking op 27 januari 2015?
De beantwoording heeft, met inachtneming van het reces van de Tweede Kamer, binnen zes weken plaatsgevonden.
De nieuwe regels voor btw op elektronische diensten |
|
Farshad Bashir |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Waarom wordt in de communicatie door de Belastingdienst ook opeens de term digitale diensten1 gebruikt terwijl in de aangenomen wet Implementatie richtlijnen BTW-pakket (Kamerstukken 31 907) gesproken wordt over elektronische diensten en de term digitale diensten daar niet voorkomt? Is dit niet verwarrend?
De Belastingdienst wil het de burgers en bedrijven gemakkelijk maken om aan hun fiscale verplichtingen te voldoen. Daarom kiest de Belastingdienst ervoor om in de voorlichting zo veel mogelijk aan te sluiten bij het taalgebruik van de doelgroepen. Op de site van de Belastingdienst wordt zowel de term elektronische diensten als digitale diensten gebruikt, mede om aan te geven dat hetzelfde wordt bedoeld. De laatstgenoemde term sluit meer aan bij het gangbare taalgebruik in Nederland. De termen «elektronisch» en «digitaal» zijn in de context van communicatie en dienstverlening zo langzamerhand synoniemen geworden, waarbij er de laatste tijd een voorkeur aan het ontstaan is voor de term «digitaal». De laatste term levert meer hits op Google, en waar we eerst de term elektronisch zagen (bijvoorbeeld e-mail of e-factuur) wordt de laatste tijd meestal gekozen voor de term «digitaal» (digitale nieuwsbrief, digitale handtekening, digitale overheid e.d.).
Wat zijn de eerste ervaringen van ondernemers en de Belastingdienst met de nieuwe btw-regels per 2015?
In 2008 is op EU-niveau tussen de lidstaten een akkoord gesloten dat mede een wijziging van het systeem van grensoverschrijdende diensten binnen de EU met zich bracht. In dat kader is tevens besloten om per 2015 de plaats van dienstregels voor telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten aan particulieren over de grens binnen de EU te wijzigen. Tot 1 januari jl. gold dat de plaats van dienstverlening aan consumenten daar is gelegen waar de leverancier van die dienst is gevestigd. Het gevolg is dat veel aanbieders van zulke diensten in Luxemburg waren gevestigd. Daar gold een zeer laag tarief voor dergelijke diensten. Het Nederlandse bedrijfsleven heeft vaak bij de Nederlandse overheid en Europese Commissie geklaagd over dit gebrek aan «level playing field».
Sinds 1 januari jl. is dit veranderd, zodat de plaats van dienst nu is gelegen daar waar de afnemende consument woont. Hierdoor ondervinden consumenten in dezelfde lidstaat voor zulke diensten hetzelfde btw-tarief, ongeacht van welke partij de dienst wordt afgenomen. Dit past tevens in het uitgangspunt van de btw dat je daar belast waar de eindconsumptie plaatsvindt.
Dit betekent dat in beginsel alle bedrijven die telecommunicatiediensten, omroepdiensten en elektronische diensten aanbieden, aangifte moeten doen in alle lidstaten waar hun diensten door niet-belastingplichtige consumenten worden afgenomen. Op EU-niveau is men van meet af aan zich ervan bewust geweest dat dit voor de desbetreffende bedrijven een toename van administratieve lasten zou betekenen. Daarvoor is door middel van de systematiek van de mini-one-stop-shop (MOSS) een oplossing gecreëerd. Langs deze weg kan men in de eigen lidstaat langs digitale weg btw-aangifte doen en de verschuldigde btw betalen voor zulke diensten in andere EU-lidstaten. De nationale belastingdienst zorgt er vervolgens voor dat de andere EU-lidstaten de aldaar verschuldigde btw en de bijbehorende informatie uit de aangifte krijgen. Met het oog op adequate uitvoering zijn in 2012 en 2013 nog drie EU-verordeningen op dit gebied tot stand gekomen, waarvan twee zich richten op de technische en procesmatige aspecten van aangifte doen via MOSS en één zich richt op de nadere bepalingen met betrekking tot de plaats van dienst voor de genoemde diensten. Deze bepalingen zijn door de Commissie met behulp van de lidstaten en het bedrijfsleven toegelicht in zogenaamde «explanatory notes», aan de hand waarvan de desbetreffende ondernemers hun eigen processen kunnen inrichten c.q. wijzigen. De beleidsvrijheid voor de lidstaten op dit gebied is dus gering.
Daarna is de implementatie ter hand genomen door de Europese Commissie en de EU-lidstaten. De invoering van MOSS bestaat uit drie deelprocessen: het registratieproces, het aangifteproces en het betaalproces. De Europese planning van de Commissie volgt deze procesmatige inrichting en kent een gefaseerde oplevering.
Per 1 oktober 2014 moest conform de Europese eis aan ondernemers de mogelijkheid worden geboden om zich langs elektronische weg te kunnen registreren voor deelname aan de regeling. In Nederland is hierin voorzien door middel van een registratieformulier op de site van de Belastingdienst, dat ondernemers kunnen downloaden en na invulling kunnen insturen. Deze registratie voldoet niet zonder meer aan de Europese eisen en is daarom gemeld aan de Europese Commissie. Overigens bleek uit inventarisatie van de Commissie in het najaar van 2014 dat niet alle lidstaten al per 1 oktober de registratiemogelijkheid zouden gaan aanbieden. In Nederland bestond echter de wens om het bedrijfsleven zo ruim mogelijk de tijd te bieden voor registratie. Bedoeling is dat vanaf het voorjaar 2015 een digitaal registratieformulier in het Persoonlijk Domein (PD) voor ondernemers beschikbaar is met bijbehorende geautomatiseerde berichtgeving conform de Europese eisen.
In april 2015 komen de eerste aangiften en betalingen binnen bij de Belastingdienst. De uitwisseling van relevante gegevens aan en van andere lidstaten en de bijbehorende betalingen vinden daarna plaats. Thans wordt gewerkt aan de ondersteunende systemen en processen die daarvoor nodig zijn.
De wijziging van de plaats van dienst en MOSS raakt een specifieke en zeer beperkte doelgroep ondernemingen. Dit vereist maatvoering in de communicatie. Wordt te breed en te nadrukkelijk aandacht besteed aan de wijzingen, dan is de kans groot dat ook ondernemers buiten de doelgroep zich hierdoor geraakt voelen en worden geprikkeld om de regeling ook aan te vragen en dat leidt weer tot risico’s in het registratie- en aangifteproces. Gelet op de doelgroep is vooral informatie verschaft via de internetsite van de Belastingdienst.
In juli 2014 is door de Belastingdienst op de internetsite een actueelbericht geplaatst met een aankondiging van de wijzigingen. In september 2014 is voorafgaand aan het openstellen van registratiemogelijkheid voor ondernemers op de internetsite van de Belastingdienst meer uitgebreide informatie over de wijziging van de plaats van dienst en MOSS geplaatst. Daarnaast is tijdens de intermediairdagen van de Belastingdienst in het najaar van 2014 aandacht aan de wijzigingen besteed. Er zijn mij geen signalen bekend dat de geboden informatie als onvoldoende wordt beschouwd. Ik zie echter het belang van het Nederlandse bedrijfsleven in deze en laat daarom onderzoeken of we de geboden informatie over deze materie nog toegankelijker kunnen maken. Ik zal daartoe nader overleg met VNO-NCW en MKB Nederland laten opstarten.
Vanuit de uitvoering hebben mij geen directe signalen bereikt dat er ondernemers zijn die vanwege de genoemde wijzigingen hun activiteiten staken of geen diensten meer binnen de EU verrichten. Wel heb ik in januari jl. van de ondernemingsorganisaties VNO-NCW en MKB Nederland een brief ontvangen waarin wordt aangegeven dat uit hun ledenkring het signaal komt dat de wijzigingen aldaar als problematisch worden ervaren. Ook wordt in deze brief aangegeven dat van kleine ondernemers is vernomen dat de extra rompslomp en kosten zelfs reden zijn om het aanbieden van grensoverschrijdende diensten te staken.
VNO-NCW en MKB Nederland doen ook het verzoek om via een omzetmaximum de problematiek te mitigeren. Beneden dat te bepalen maximum zou de kleine ondernemer het Nederlandse btw-tarief kunnen blijven toepassen. Dit is evenwel een maatregel die alleen op EU-niveau genomen kan worden; de Nederlandse overheid heeft hier geen beleidsvrijheid.
Heeft de regering de administratieve lastendruk juist ingeschat of is deze meer dan verwacht?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er kleine ondernemers die overwegen om werkzaamheden te stoppen vanwege de verschillende btw-tarieven en de administratieve en technische lasten daardoor? Klopt het dat er ondanks de lange voorbereidingstijd veel ondernemers zich verrast voelen? Waarom is er in aanloop naar de nieuwe regels amper voorlichting geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is er nog steeds niet voldoende informatie op de site van de Belastingdienst beschikbaar? Wordt het niet tijd dat er veel en veel meer leesbare informatie beschikbaar wordt gesteld in plaats van een linkje naar een pdf-document van 98 pagina's van de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat een aanzienlijke aantal bedrijven, uit bijvoorbeeld de Verenigde Staten, niet meer aan de EU en dus Nederland leveren vanwege de administratieve lasten? Welke gevolgen heeft dit voor de ondernemers en consumenten in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel buitenlandse ondernemingen hebben zich al in Nederland geregistreerd? Om hoeveel registraties voor de EU-regeling gaat het en om hoeveel registraties voor de niet-EU-regeling?
De registratie voor MOSS in Nederland staat open voor ondernemers die in Nederland zijn gevestigd of een vaste inrichting hebben en voor ondernemers van buiten de EU die binnen de EU diensten verrichten. Voor de niet-EU ondernemers ligt de MOSS in het verlengde van de eerdere Voes-regeling. In Nederland zijn tot nu toe circa 700 deelnemers aan de MOSS geregistreerd, waarvan circa 50 niet-EU ondernemers. Het grootste deel van de laatstgenoemde groep bestaat uit voormalige deelnemers aan de Voes-regeling.
Als een registratieverzoek juist en volledig ingevuld wordt ingediend, dan varieert de doorlooptijd voor de verwerking van enkele dagen tot maximaal twee weken. Ondernemers die zijn geregistreerd voor de 10e van de maand volgend op het kalenderkwartaal krijgen over het afgelopen kwartaal aangifte. Dus ondernemers die zich de komende weken registreren zijn nog op tijd om gebruik te kunnen maken van de MOSS vanaf 1 januari jl.
Het is daarnaast mogelijk dat ondernemers die eerst in een andere EU-lidstaat gevestigd waren, zich nu in Nederland vestigen om vanuit hier aangifte te doen. Er is echter bij de Belastingdienst geen merkbare toename van EU-ondernemers die zich in Nederland melden voor een reguliere aangifte.
Hoeveel ondernemers hebben zich al geregistreerd voor de Mini One Stop Shop (MOSS)? Klopt het dat u voor ondernemers die zich nu nog niet geregistreerd hebben niet kunt garanderen dat zij op tijd gebruik kunnen maken van MOSS? Hoe kan dit?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer zijn de eerste ervaringen bekend met MOSS? Is er voldoende capaciteit beschikbaar om straks ondersteuning te kunnen bieden aan ondernemers die gegevens willen invoeren via MOSS? Zo niet, worden er aanvullende maatregelen genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier ziet u erop toe dat een willekeurig bedrijf uit een ander EU-land dat elektronische diensten levert aan particulieren in Nederland, de btw aan de Nederlandse fiscus afdraagt? Wat gebeurt er als het bedrijf geen btw-aangifte doet of de btw niet afdraagt? Hoe raakt u bekend met het gegeven dat door een ondernemer geen btw-aangifte is gedaan? Wie is er verantwoordelijk voor de inning van deze btw en de controle van de juistheid van een aangifte?
Als een niet in Nederland gevestigde ondernemer in Nederland belaste diensten verricht, moet hij aangifte doen en btw betalen. Dat kan via een reguliere aangifte in Nederland of via de MOSS in zijn eigen lidstaat. Doet hij geen aangifte van de in Nederland verschuldigde btw, dan zal uit het toezicht op deze ondernemer in de eigen lidstaat dan wel de lidstaat van consumptie naar voren moeten komen dat hij niet aan de verplichtingen voldoet. Bij dit toezicht is samenwerking tussen de EU-lidstaten dan ook essentieel om toe te zien op een juiste toepassing van de regels in de EU.
Het betreft hier overigens niet een nieuwe situatie, omdat bijvoorbeeld het stelsel van intracommunautaire transacties dit ook al vereist. Het toezicht op de juiste toepassing van de btw op grensoverschrijdende handelingen die belastbaar zijn in een andere lidstaat dan die waar de leverancier of dienstverrichter is gevestigd, is afhankelijk van de inlichtingen die in het bezit zijn van de lidstaat van vestiging of die veel gemakkelijker door die lidstaat kunnen worden verkregen. Voor een efficiënte controle van deze handelingen moet de lidstaat van vestiging bepaalde inlichtingen derhalve verzamelen of in staat zijn die te verzamelen.
In de Verordening wederzijdse bijstand op het gebied van de indirecte belastingen (EU 904/2010) is een set van afspraken over wederzijdse bijstand vastgelegd, waarin ook specifiek afspraken over de administratieve samenwerking zijn opgenomen. Hierin zijn ook bepalingen inzake de MOSS opgenomen.
Bent u er zich van bewust dat bij verkoop van elektronische diensten realtime informatie nodig is om te kunnen beoordelen of de klant daadwerkelijk een ondernemer is en dus gebruik mag maken van de verleggingsregeling van de btw? Zo ja, waarom is dan het aangeboden systeem voor de uitwisseling van btw-informatie (VIES)2 om de BTW-nummers te controleren zo vaak offline?
Waarom is de geboden informatie gedateerd als het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie wel online is? Waarom worden recent uitgegeven btw-nummers als ongeldig bestempeld?
Kunt u een blik werpen op de Unavailability Shifts3 van het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie? Is het logisch dat elk land op een ander moment en soms willekeurig haar systemen offline gooit? Kan dit niet gesynchroniseerd worden?
Deelt u de mening dat het systeem voor de uitwisseling van btw-informatie nog enige verbetering behoeft? Hoe gaat u hier werk van maken?
Wat zouden de gevolgen zijn als zakelijke klanten binnen de EU gelijk worden gesteld aan particuliere klanten zodat zij beide btw betalen bij het doen van aankopen? Wordt zo de fraudegevoeligheid verhoogd of juist verkleind?
Wanneer de leverancier ook de zakelijke klanten in een andere lidstaat voor de hier aan de orde zijnde diensten bij de aankoop ervan btw in rekening zou moeten brengen, betekent dit voor hem dat hij in de lidstaten van de afnemers aangifte zou moeten doen voor die btw of gebruik zou moeten maken van een in de eigen lidstaat daarvoor in te richten one-stop-shopsysteem. Voor de leverancier van de diensten zou dan de verplichting vervallen om periodiek lijsten in te dienen bij de Belastingdienst met de gegevens van zijn zakelijke afnemers in andere lidstaten.
Voor de afnemer zou dan de verplichting vervallen om in zijn eigen land op grond van de verleggingsregeling btw af te dragen. Of de fraudegevoeligheid hiermee zou worden verhoogd of verlaagd is niet eenduidig te beantwoorden omdat dit niet louter afhankelijk is van een belastingheffing of de verlegging ervan in één handelsschakel. Dat hangt ook af van andere factoren.
Kunt u nader ingaan op een gebundelde verkoop van elektronische en niet-elektronische diensten, bijvoorbeeld de verkoop van een pakket van online video's, e-books, online zelfstudie opdrachten en fysieke levering van boeken en het geven van persoonlijke feedback ter plekke waarbij de inhoud van deze gebundelde pakketten wisselend is? Is zo'n gebundelde verkoop een elektronische dienst of een niet-elektronische dienst? Klopt het dat zo'n gebundelde verkoop niet gesplitst mag worden in een gedeelte voor de elektronische dienst en een gedeelte voor een niet-elektronische dienst? Zou u hier uitgebreid op in willen gaan?
In geval van de gebundelde verkoop van goederen en diensten in het algemeen moet steeds rekening worden gehouden met alle feiten en omstandigheden en van geval tot geval objectief worden beoordeeld of die prestatie voor de btw-heffing als één onsplitsbaar geheel moet worden beschouwd, en zo ja als levering dan wel als dienst, of dat er sprake is van verschillende afzonderlijke prestaties. Voor de btw-heffing bij gebundelde verkopen gelden de criteria zoals omschreven door het Hof van Justitie in met name de uitspraken van 25 februari 1999, Card Protection Plan, zaak C-349/96, punten 28 t/m 31, en 27 oktober 2005, Levob, zaak C-41/04, punten 18 t/m 22. Daaruit volgt dat elke prestatie (levering of dienst) normaliter als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd. Dat geldt in beginsel ook voor de afzonderlijke prestaties die deel uitmaken van een samengestelde prestatie. Als echter economisch gesproken, bezien vanuit de positie van de modale consument (objectief) één prestatie wordt verricht, moet deze niet kunstmatig uit elkaar worden gehaald. Van één prestatie is sprake als de samenstellende onderdelen van de prestatie zeer nauw met elkaar zijn verbonden en die elementen afzonderlijk niet het vereiste praktische nut hebben.
Waar in de vraag wordt gesproken van pakketten met een wisselende inhoud van online video’s, e-books, online zelfstudie opdrachten en fysieke levering van boeken en het geven van persoonlijke feedback ter plekke zal dus van geval tot geval objectief moeten worden beoordeeld of het desbetreffende pakket voor de btw als één prestatie moet worden aangemerkt. Het kenmerkende element bepaalt of die ene prestatie dan wordt gekwalificeerd als een levering van een goed of als een elektronische dienst. Het feit dat er voor een bepaald pakket één prijs in rekening wordt gebracht kan een aanwijzing zijn dat er sprake is van één prestatie, maar doorslaggevend is het niet.
Afhankelijk van de omstandigheden is het mogelijk dat een gebundeld pakket van e-books en fysieke boeken voor de btw niet kan worden beschouwd als één prestatie. Dit zal de meest voorkomende situatie zijn. In dat geval moeten de afzonderlijke onderdelen van dat pakket zelfstandig worden gekwalificeerd als levering van goederen (fysieke boeken) en als levering van diensten (e-books). Daarbij wordt de levering van e-books gekwalificeerd als een levering van een elektronische dienst.
Kunt u een update geven van de in paragraaf I.6 genoemde budgettaire effecten van in vraag 1 genoemde wet? Is er nog steeds sprake van een jaarlijks positief budgettair effect voor Nederland van € 5 miljoen aan btw-inkomsten door de nieuwe btw-regels voor elektronische diensten?
Op basis van huidige inzichten is er sprake van een jaarlijkse structurele budgettaire opbrengst van circa € 20 miljoen. Deze opbrengst is niet relevant voor het inkomstenkader en biedt daarmee geen ruimte voor lastenverlichting. Het budgettair effect is echter wel van invloed op het EMU-saldo. Als gevolg van de opkomst van nieuwe elektronische diensten, bijvoorbeeld ebooks, en de snelle groei van de markt voor elektronische diensten valt het budgettair effect hoger uit.
Het dreigende ontslag van een militair wegens haar relatie met een Turk |
|
Selçuk Öztürk (GrKÖ), Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht genaamd «Relatie met Turkse vriend kost militair haar baan»?1
Ja.
Klopt het dat deze militair dreigt ontslagen te worden vanwege haar relatie?
Indien deze militair voldoet aan de voorwaarden, kan zij gebruik maken van de maatwerkoplossing waardoor ontslag kan worden voorkomen. Deze maatwerkoplossing heb ik beschreven in mijn brief van 13 februari jl. (Kamerstuk 34 000 X, nr. 66).
Hoe kan het dat u geen onderzoek kan doen naar de achtergronden van haar partner, ondanks dat zijn land van herkomst een NAVO-lidstaat is?
Nederland heeft een nauwe militaire en politieke samenwerking met zijn Navo-bondgenoten. Dat wil evenwel niet zeggen dat Nederland met alle bondgenoten van de Navo, en onder alle omstandigheden, een even nauwe samenwerking op inlichtingengebied heeft.
Waarom stelt u niet alles in het werk om die informatie over de partner te verkrijgen?
De MIVD doet datgene wat nodig is om de voor een verantwoorde oordeelsvorming benodigde gegevens te verkrijgen. Het is vaste jurisprudentie dat aan deze inspanningsverplichting is voldaan indien de MIVD heeft vastgesteld dat een samenwerkingsverband op veiligheidsgebied niet bestaat met het land waar de partner verblijft, of heeft verbleven.
Waarom negeert u de mening van de top van de landmacht in deze?
Op grond van de Beleidsregel veiligheidsonderzoeken Defensie (Stcrt. 2013-29935) dient de commandant, mede in het licht van de operationele taakstelling van de defensieonderdelen, te worden geïnformeerd over voornemens tot intrekken van een Verklaring van geen bezwaar (VGB). Daarnaast voorziet deze beleidsregel in de mogelijkheid voor de commandant om dan zijn zienswijze te geven. Die zienswijze wordt meegewogen. Van negeren is daarom geen sprake.
Vindt u de situatie, net als de top van de landmacht, ook onbegrijpelijk en niet uitlegbaar?
In mijn brief van 13 februari jl. heb ik de Kamer geïnformeerd over de regeling die voorziet in een maatwerkoplossing voor dergelijke gevallen.
De invoering van deze regeling gaat gepaard met een intensieve voorlichting van het defensiepersoneel over de regeling en (opnieuw) over het partnerbeleid. Deze voorlichting zal periodiek worden herhaald. In de voorlichting zal ook aandacht worden gegeven aan de ruime definitie van het begrip «partner» dat bij veiligheidsonderzoeken wordt gehanteerd, namelijk «hij of zij waarmee de defensiemedewerker een affectieve relatie heeft». Het gaat dus niet alleen om de geregistreerde partner, de partner met wie men is gehuwd of samenwoont.
Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 21 mei jl., kan geen lijst worden vrijgegeven van landen met wie de inlichtingen- en veiligheidsdiensten een samenwerkingsrelatie hebben op basis waarvan persoonsgegevens worden uitgewisseld. Het defensiepersoneel zal in de voorlichting dan ook worden geadviseerd om bij twijfel contact op te nemen met de eigen beveiligingsfunctionaris. Het personeel is overigens verplicht elke nieuwe affectieve relatie te melden bij de MIVD, ongeacht de achtergrond van de partner.
Door het leveren van maatwerk en het op structurele wijze voorlichten van het personeel, hoop ik bestaande schrijnende gevallen tegemoet te komen en nieuwe gevallen te voorkomen.
Bent u bereid hier snel duidelijkheid over te scheppen, zodat medewerkers met een goede staat van dienst weten waar zij aan toe zijn en deze kwaliteiten niet verloren gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er meer gevallen waarbij militairen ontslagen (dreigen te) worden omdat zij een partner hebben uit een land waarmee de MIVD geen samenwerkingsrelatie heeft, maar die wel NAVO-lidstaat zijn? Zo ja, hoe heeft u in die gevallen gehandeld?
Op dit moment zijn bij de MIVD geen vergelijkbare gevallen bekend. Ik kan echter niet uitsluiten dat zich in de toekomst nieuwe gevallen zullen voordoen.
Vindt u ook dat Nederland zich hiermee in NAVO-verband belachelijk maakt omdat wij klaarblijkelijk de inlichtingen van een partnerland niet vertrouwen? Zo nee, hoe ziet u dit dan?
Zie antwoord vraag 3.
Staat de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nog steeds achter de uitspraak die hij heeft gedaan op 7 juni 2013: «de keuze voor je partner is een fundamentele vrijheid?»2 Zo ja, wat gaat de Minister doen om deze uitspraak kracht bij te zetten? Zo nee, waarom staat hij niet meer achter deze uitspraak?
Ja, de Minister van SZW staat nog steeds achter deze uitspraak. Deze fundamentele vrijheid laat onverlet de afwegingen die werkgevers moeten maken bij het vervullen van (vertrouwens)functies. De partner wordt geacht invloed te kunnen uitoefenen op de gedragingen van de betrokken medewerker. Daarom wordt een partner bij het veiligheidsonderzoek betrokken.
Gaat u stappen ondernemen, zodat in de toekomst dergelijke problemen zich niet langer voordoen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De uitlatingen van Snowden over Nederland en de NSA |
|
Ronald van Raak |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Waarom hebt u het asielverzoek van klokkenluider Edward Snowden niet in behandeling genomen? Bent u bereid om Snowden alsnog asiel te verlenen – zoals hij aangaf graag te willen – op basis van humanitaire gronden en in het kader van onze nationale veiligheid?1
Naar aanleiding van eerdere schriftelijke vragen van het lid van Raak is uw Kamer op 15 juli 2014 als volgt geïnformeerd.
Een asielverzoek kan ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 enkel in Nederland en in persoon worden ingediend. Het verzoek van de heer Snowden kan om die reden niet als asielverzoek in de zin van de Vreemdelingenwet worden aangemerkt en is dan ook niet als zodanig in behandeling genomen. Bij brief van 12 januari 2003 van de Minister voor reemdelingenzaken en Integratie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 19 637, nr. 719) is aangegeven dat het niet langer mogelijk is bij een Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf aan te vragen met als doel «asiel». In deze brief is aangegeven dat de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in juridische zin het einde betekende van de mogelijkheid om een verzoek tot overkomst voor asiel in te dienen in het land van herkomst. Dit is gelegen in het feit dat de vluchtelingendefinitie in de Vreemdelingenwet gelijk is aan die van het Vluchtelingenverdrag. Onder het Vluchtelingenverdrag kan iemand die zich in het land van herkomst bevindt de jure niet als vluchteling worden erkend. Indien een vreemdeling zich voor asielrechtelijke bescherming meldt op een Nederlandse post buiten zijn land van herkomst, kan deze in het voorkomende geval wel onder de vluchtelingendefinitie van het Vluchtelingenverdrag vallen. Het uitgangspunt is ook in dat geval dat de vreemdeling niet voor bescherming in Nederland in aanmerking komt. De vreemdeling dient zich namelijk voor het verkrijgen van escherming in eerste instantie te wenden tot de autoriteiten van het land waar hij zich bevindt. De meeste landen zijn partij bij het Vluchtelingenverdrag en zullen deze bescherming kunnen bieden. Indien blijkt dat dit niet mogelijk is, dient de vreemdeling zich te wenden tot UNHCR ten behoeve van statusdeterminatie. Indien UNHCR de aanvrager als mandaatvluchteling beschouwt, wordt betrokkene beschermd.
Gezien het vorenstaande kader bestaat ook thans geen aanleiding hierover anders te oordelen.
Hoe verklaart u de opmerkingen van Snowden dat Nederland de «afluisterkoning» is van Europa en onze geheime diensten zich «ondergeschikt» opstellen tegenover de Amerikaanse geheime diensten, onze geheime diensten «werken voor» de Amerikanen en, in de woorden van Snowden «doen wat we ze vertellen»?
De Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten AIVD en MIVD voeren hun activiteiten uit op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv 2002). In deze wet zijn de vereisten van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens nadrukkelijk verdisconteerd. De Wiv 2002 stelt kaders voor de samenwerking met buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de inzet van bijzondere bevoegdheden. De wet biedt geen ruimte voor hetgeen de heer Snowden stelt.
De Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) houdt toezicht op de rechtmatigheid van de uitvoering van de Wiv 2002. In dit kader heeft de CTIVD meerdere rapporten uitgebracht die de samenwerking met buitenlandse diensten betreffen, waaronder het meest recente rapport nr. 38 (2014) over gegevensverwerking op het gebied van telecommunicatie. Dit rapport betreft het onderzoek dat de CTIVD uitvoerde op verzoek van uw Kamer naar aanleiding van de onthullingen over de NSA in 2013. Er is volgens de CTIVD geen sprake van het stelselmatig buiten de wet om verwerven van (persoons)gegevens door de AIVD en de MIVD.
Hoe denkt u de belangen van ondernemers en wetenschappers in Nederland, de positie van Nederlandse politici en diplomaten en de vrijheid en veiligheid van Nederlandse burgers te kunnen verdedigen als onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten in de praktijk een verlengstuk zijn van de Amerikaanse geheime diensten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft de Kamer nog niets vernomen van uw belofte, gedaan tijdens een plenair debat over Nederland en de NSA op 9 april 2014, om nieuwe afspraken te maken met de Amerikanen over samenwerking van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten en nieuwe criteria op te stellen voor de uitwisseling van informatie met de Amerikaanse geheime diensten?
De AIVD en MIVD werken internationaal nauw samen, bijvoorbeeld in het kader van de bestrijding van het terrorisme en ter ondersteuning van militaire operaties. De aard van de samenwerking met buitenlandse diensten wordt (mede) bepaald door criteria zoals de democratische inbedding van de desbetreffende dienst, het mensenrechtenbeleid van het desbetreffende land, de professionaliteit en betrouwbaarheid en het karakter van de dienst. Per dienst waarmee wordt samengewerkt of waarmee samenwerking wordt overwogen wordt een weging gemaakt van de relatie. Daarbij worden de genoemde criteria betrokken. De Commissie evaluatie Wiv 2002 (de commissie-Dessens) heeft aanbevelingen gedaan om de criteria voor de aard van de samenwerking in de wet op te nemen alsmede de toestemming van het delen van grote hoeveelheden ruwe gegevens («bulkdata») met buitenlandse diensten op ministerieel niveau te leggen. Deze aanbevelingen worden meegenomen in de aanstaande wijziging van de Wiv 2002.
In dit kader zijn en blijven wij in gesprek met de VS over de samenwerking. Over de inhoud van die gesprekken kunnen wij de Tweede Kamer alleen via de daartoe geëigende kanalen informeren.
Deelt u de opvatting dat in deze tijden van dreiging van terrorisme geheime diensten moeten samenwerken op basis van gelijkwaardigheid en alle informatie moeten delen die noodzakelijk is om aanslagen te voorkomen? Deelt u de opvatting dat geheime diensten in Nederland daarbij geen verlengstuk moeten zijn van geheime diensten in een ander land, waarover de Nederlandse regering en het Nederlandse parlement geen enkele zeggenschap hebben?
Ja, wij delen beide opvattingen.
Kunt u de vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg IVD-aangelegenheden d.d. 10 februari 2015?
Ja.
De sluiting van een theologische hogeschool in Jakarta |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Panden Setia in Jakarta verzegeld»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de sluiting van de hogeschool die vorig jaar ook al tijdelijk werd gesloten?
De Nederlandse ambassade in Jakarta heeft naar aanleiding van de berichtgeving navraag gedaan bij de hogeschool en heeft tevens het Setara Institute – een NGO die incidenten jegens religieuze minderheden in kaart brengt – verzocht ter plaatse onderzoek te verrichten naar het conflict.
Uit deze contacten is gebleken dat, in tegenstelling tot de berichtgeving, het onderwijs op de hogeschool nog altijd doorgang vindt. Wel heeft de gemeenteraad van Tangerang de hogeschool op 17 januari jl. laten weten dat zij uiterlijk 17 maart 2015 naar een andere locatie dient te verhuizen, daar de school niet over de vereiste vergunningen beschikt. In 2014 liet de gemeente de school al weten dat de school niet in het bestemmingsplan zou passen.
De leiding van de hogeschool is zich ervan bewust dat de school niet over de vereiste vergunning beschikt. Na aankoop van het complex in 2010 verwachtte de schoolleiding de benodigde vergunning voor het geven van onderwijs te zullen verkrijgen op basis van verwachtingen die gewekt zouden zijn door de voormalige burgemeester van Tangerang. Medio 2014 zijn verschillende leden van de stichting die het beheer voert over de school na interne onenigheid opgestapt. Naar verluidt zouden deze leden nu de gemeenteraad ertoe hebben bewogen de school te sommeren haar huidige locatie te verlaten. Vooruitlopend hierop is op 17 januari 2015 het hoofdgebouw van de hogeschool door de gemeente verzegeld, terwijl het onderwijs in andere gebouwen doorgaat. Volgens een woordvoerder van de school is de school bereid te verhuizen, maar heeft men de gemeente om meer tijd gevraagd voor het vinden van een alternatieve locatie.
Kunt u aangeven waarom de theologische hogeschool de afgelopen jaren herhaaldelijk is tegengewerkt en nu dus wederom is gesloten? Is er vanuit de Nederlandse ambassade contact geweest met de schoolleiding om, zo mogelijk, te bemiddelen in dit conflict? Welke contacten zijn er geweest met de Indonesische autoriteiten om de school zo snel mogelijk weer open te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt deze ontwikkeling over de bescherming van de godsdienstvrijheid in Indonesië?
Op basis van bovengenoemde informatie lijkt in dit geval sprake te zijn van een niet-religieus gemotiveerd geschil tussen de school en de lokale autoriteiten.
Nederland vraagt regelmatig en op verschillende niveaus bij de Indonesische autoriteiten aandacht voor de positie van religieuze minderheden, en ondersteunt daarnaast een programma van The Asia Foundation dat zich richt op het versterken van godsdienstvrijheid en religieuze pluriformiteit. Het onderwerp is tevens besproken tijdens de EU-Indonesië mensenrechtendialoog die 12 november 2014 in Jakarta plaatsvond.
President Joko Widodo heeft in zijn verkiezingscampagne aangegeven religieuze intolerantie tegen te zullen gaan. De Indonesische Minister voor Religieuze Zaken, Lukman Hakim Saifuddin en de Minister voor Binnenlandse Zaken, Tjaho Kumolo, hebben in november 2014 een wetsvoorstel aangekondigd dat beoogt religieuze minderheden effectiever te beschermen. Het kabinet acht dit een bemoedigende ontwikkeling.
Heeft u deze meest recente bedreiging van de godsdienstvrijheid in Indonesië veroordeeld? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen heeft de sluiting van de hogeschool voor de relatie tussen Nederland en Indonesië, die na de executie van een Nederlands onderdaan toch al onder druk staat?
Geen, zie het antwoord op vraag 4 en 5.
Reclame voor zware luchtdrukwapens |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat volop reclame wordt gemaakt voor in ieder geval zware luchtdrukwapens?1
Ja, ik ken de door u bedoelde advertentie. Het staat fabrikanten en organisaties vrij reclame te maken voor producten waarvan de verkoop en het bezit op grond van wet- en regelgeving is toegestaan, behoudens afspraken die in het kader van de Nederlandse Reclame Code gemaakt zijn. Om deze reden is er dan ook geen speciaal beleid ten aanzien van het maken van reclame voor luchtdruk- en vuurwapens of het ontmoedigen daarvan. Daar tegenover staat dat op grond van de Wet wapens en munitie strenge regels gelden voor het bezit en gebruik van wapens.
Wat is uw reactie op dergelijke reclames?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten of er speciaal reclamebeleid is ten aanzien van wapens, zoals bijvoorbeeld luchtdruk- en vuurwapens? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat reclame voor onder andere zware luchtdrukwapens en vuurwapens zoveel mogelijk moet worden ontmoedigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te ontmoedigen of zelfs te verbieden zoals bij tabak het geval is?
Zie antwoord vraag 1.
Is het, ongeacht de uitkomsten van het door u aangekondigde onderzoek naar de situatie rond zware luchtdrukwapens, mogelijk om een bepaalde categorie luchtdrukwapens onder de Wet wapens en munitie te laten vallen?
Luchtdrukwapens vallen momenteel onder categorie IV van de Wet wapens en munitie. Op 16 december 2014 heb ik toegezegd zo snel mogelijk een onderzoek te zullen doen naar (zware) luchtdrukwapens.2 Daarbij betrek ik ook de overwegingen die er bij de parlementaire behandeling van de Wet wapens en munitie toe hebben geleid dat luchtdrukwapens in categorie IV zijn ingedeeld. Onderzocht wordt of het nodig is dat bepaalde luchtdrukwapens uit categorie IV worden gehaald en worden geplaatst in bijvoorbeeld de vergunningplichtige categorie III. Daarbij heb ik gezegd, dat als luchtdrukwapens naar een andere categorie overgebracht moeten worden, dit ook wijziging van wetgeving zal betekenen. Voordat ik een voorstel kan doen ten aanzien van luchtdrukwapens, of het nu het opstellen van n nieuwe wetgeving of het nemen van andere maatregelen betreft, is onderzoek nodig.
Zal bij het onderzoek naar de situatie rond de zware luchtdrukwapens ook onderzoek worden gedaan naar het reclamebeleid? Zo nee, waarom niet?
Er is geen aanleiding om onderzoek te doen naar het reclamebeleid. Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 1 t/m 4.
Waarom is er niet eerder onderzoek gedaan naar onder andere de schotkracht en de grenswaarde van luchtdrukwapens?
Er was tot voor kort geen aanleiding om onderzoek te doen naar de schotkracht en grenswaarde van luchtdrukwapens. Zoals op 16 december is toegezegd zal worden bezien welke argumenten en de eventueel daaraan ten grondslag liggende onderzoeken indertijd zijn gebruikt om de luchtdrukwapens over te hevelen van categorie 3 naar categorie 4. Technische ontwikkeling van luchtdrukwapens, waardoor steeds zwaardere varianten op de markt komen, heeft geleid tot het inzicht dat onderzoek nodig is.
Acht u het wenselijk dat er in de tussentijd geen verbod is op zware luchtdrukwapens, mede gezien het verhoogde dreigingsrisico in Nederland? Bent u bereid om alsnog te bekijken wat er in de tussentijd gedaan kan worden tegen de vrije verkoop van zware luchtdrukwapens?
Op 16 december 2014 heb ik aangegeven, dat het niet mogelijk is bepaalde luchtdrukwapens te verbieden zonder wet- en regelgeving aan te passen. Om te komen tot een eventueel voorstel tot wijziging van wet- en regelgeving is voorafgaand onderzoek nodig. Ik heb toegezegd dat ik met grote voortvarendheid het onderzoek zal doen naar de grenswaarden en de schotkracht. Ik zal uw Kamer daarover zo snel mogelijk informeren en daarbij aangeven of en zo ja welke maatregelen zullen worden genomen. Bij mijn onderzoek worden de verschillende ter zake doende organisaties (zoals belangenorganisaties, OM, Politie en NFI) betrokken. Ook zal ik een internationale vergelijking moeten opstellen. Dit is de snelste route die ik kan bewandelen.