De uitspraak van de Raad van State over de overweg Laantje van Alverna |
|
Eppo Bruins (CU) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State aangaande de overweg Laantje van Alverna1 en de berichten «Overweg Heemstede moet weer open!»2 en «Nu snel om tafel over overweg Laantje Alverna»?3
Ja.
Herinnert u zich het antwoord op eerdere vragen over de uitspraak van de rechter over de overweg Laantje van Alverna?4
Ja.
Wanneer wordt de overweg bij het Laantje van Alverna weer opengesteld?
De gemeente, ProRail, de omwonenden, Wandelnet en de Fietsersbond hebben gezamenlijk vastgesteld dat de overweg bij het Laantje van Alverna in de huidige vorm te onveilig is om open te stellen en daarom afgesproken de overweg tot 1 april 2016 gesloten te houden. In de tussentijd zal ProRail drie alternatieve opties uitwerken voor de onttrekkingsprocedure conform de Wegenwet, te weten, het beveiligen van de overweg en het ongelijkvloers kruisen in de vorm van een tunnel of brug. De gemeente zal in die periode niet handhaven. Uiterlijk eind maart is deze alternatievenstudie gereed. Bij de uiteindelijke keuze wordt een afweging gemaakt tussen het veiligheidsbelang en het recreatieve belang met medeneming van de financiële consequenties. Daarna wordt duidelijk of, en zo ja in welke vorm, de overweg weer zal worden opengesteld.
Welke conclusies trekt u uit de uitspraak van de rechter, nu deze is bevestigd door de Raad van State, voor de andere niet actief beveiligde overwegen die volgens ProRail niet openbaar zijn? Deelt u de mening dat veel van deze overwegen op grond van deze uitspraak toch als openbaar moeten worden beschouwd of dat in ieder geval de kans groot is dat de rechter deze openbaar zal verklaren? Bent u bereid deze overwegen, indien zij een (recreatieve) waarde hebben voor wandelaars en fietsers, niet te sluiten, maar te beveiligen zodat de barrièrewerking van spoorwegen niet verder wordt vergroot?
De uitspraken van de rechter en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State houden in dat de particuliere overweg bij het Laantje van Alverna door verjaring openbaar is geworden, omdat aannemelijk is gemaakt dat de weg feitelijk heeft opengestaan voor verkeer voor een aaneengesloten periode van 30 jaar en dat de openbaarheid niet is gestuit door middel van bordjes Eigen Weg, Private Weg en dergelijke. Deze uitspraak heeft dan ook specifiek betrekking op de casus van het Laantje van Alverna. ProRail heeft in beeld welke NABO’s openbaar en welke particulier zijn. Of een overweg openbaar of particulier is, is niet relevant voor de overweging of en op welke wijze een overweg vanuit de veiligheid bezien aangepakt moet worden, maar uitsluitend voor de daarbij te volgen procedure, waarbij een afweging wordt gemaakt tussen de belangen van veiligheid en recreatie.
ProRail is zich ervan bewust dat behoud van het particuliere karakter van particuliere overwegen handhaving vereist. Daarom is het project Uniformering Particuliere Overwegen (UPO) uitgevoerd, hetgeen ertoe heeft geleid dat in 2014/2015 door ProRail bij diverse particuliere NABO’s hekwerken zijn geplaatst. Daarmee worden situaties, zoals die bij het Laantje van Alverna is ontstaan, in de toekomst voorkomen. Dit project is medio 2015 afgerond. De totale kosten bedroegen ongeveer € 400.000,– exclusief BTW.
In het kader van de nieuwe Omgevingswet wordt op dit moment gewerkt aan afspraken tussen ProRail en andere belanghebbenden (waaronder de recreatieve belangenverenigingen) over belang, behoud en onderhoud van goede recreatieve routestructuren. Daarmee ontstaat er duidelijkheid over bestaande recreatieve routes over overwegen. In het algemeen geldt voor de weggebruiker dat hij – indien hij geen rechthebbende is – een particuliere overweg niet mag passeren.
Deelt u als opdrachtgever van ProRail de mening dat het onwenselijk is dat ProRail in de toekomst nog overgaat tot het sluiten van niet actief beveiligde overwegen zolang eventuele rechterlijke procedures nog niet volledig zijn doorlopen zoals nu wel gebeurd is bij het Laantje van Alverna?
Nee. Als de veiligheid in het geding is, zal ProRail handhaven op basis van artikel 17 van de Spoorwegwet en artikel 4 van Beheerconcessie.
Deelt u als opdrachtgever van ProRail de mening dat het, mede in het licht van de uitspraak van de Raad van State over de overweg Alverna, gezien de kosten voor ProRail en belanghebbenden en de langdurige onzekerheid onwenselijk is als ProRail in vergelijkbare gevallen voor elke overweg een hele juridische procedure gaat doorlopen over de vraag of een overgang door verjaring openbaar is geworden of niet?
ProRail heeft hier een zelfstandige verantwoordelijkheid en heeft vanuit die verantwoordelijkheid het recht om gebruik te maken van juridische (beroeps)procedures. Ik ga er vanuit dat ProRail per situatie zal beoordelen en afwegen of het starten van een juridische procedure nodig is.
Bent u daarom bereid een inventarisatie te maken van overwegen die op grond van de uitspraak van de rechter, en bevestigd door de Raad van State, als openbaar moeten worden beschouwd, of waar de kans groot van is dat deze als openbaar moeten worden beschouwd? Bent u bereid hierover te rapporteren aan de Kamer inclusief een analyse van de (recreatieve) waarde van deze overwegen voor wandelaars en fietsers?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ProRail het laatste jaar actief hekken en borden aan het plaatsen is bij niet actief beveiligde overwegen om het gebruik daarvan te verhinderen terwijl in het licht van de uitspraak van de Raad van State de juridische houdbaarheid van deze maatregelen betwist kan worden? Hoeveel kosten zijn er inmiddels gemaakt voor het plaatsen van dergelijke hekken en borden?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Landelijke Stuurgroep Infrastructurele Barrièrevorming (ANWB, Fietsplatform, NOC*NSF, Fietsersbond, Wandelnet) in 2013 op verzoek van ProRail een quickscan heeft uitgevoerd voor 100 niet actief beveiligde overwegen op basis van de aanwezigheid van recreatieve belangen en heeft geconcludeerd dat het overgrote deel van deze overgangen een recreatief belang kent?
Ja dat klopt. Ik heb echter van ProRail vernomen dat zij de conclusies ten aanzien van het recreatief belang niet deelt, vanwege een verschil van inzicht tussen ProRail en de Stuurgroep Infrastructurele Barrièrewerking over de definitie van «recreatief belang» in het kader van de procedure Infrastructurele Barrièrewerking. Zo is ProRail van mening dat een «ommetje met de hond» niet onder recreatief belang valt. Over de procedure Infrastructurele Barrièrewerking bent u geïnformeerd bij brief van 24 oktober 2008 (Kamerstuk 29 893, nr. 76).
Kunt u aangeven wat indicatief de kosten zijn om al deze overwegen met de technieken die momenteel al elders worden toegepast te beveiligen? Deelt u de mening dat er ook met de voorgestelde innovatieve maatregelen onvoldoende budget beschikbaar is voor het beveiligen van al deze overwegen?
Het realiseren van een beveiliging in de vorm van (mini-)Automatische Halve Overwegbomen (AHOB) kost volgens ProRail globaal € 0,5 mln. tot € 1 mln. exclusief BTW per locatie. Daarnaast komen er jaarlijks nog beheer en onderhoudskosten bij. Met het huidige startbudget à € 10 mln inclusief BTW is het dus niet mogelijk om de beveiliging van alle NABO’s te bekostigen. Mede daarom heb ik het innovatieve onderdeel in het Programma NABO opgenomen dat als doel heeft te komen tot nieuwe kosteneffectieve oplossingen. Dit proces loopt nog. Dit jaar zal ProRail een marktconsultatie starten, waarna een verdere aanbesteding zal volgen. De kosten van eventuele innovatieve maatregelen zijn daarom nog niet bekend.
Bent u bereid er bij ProRail op aan te dringen om eerst het plan van aanpak voor niet actief beveiligde overwegen nader uit te werken tot een concreet totaalbeeld voor de toekomst van al deze overwegen en tot die tijd geen onomkeerbare besluiten of maatregelen te treffen door het sluiten van overwegen of het belemmeren van de doorgang door middel van borden en/of hekken?
Dit is niet aan de orde. Zoals in de brieven aan uw Kamer d.d. 10 juni 2015 (Kamerstuk 29 893, nr. 190) en 8 december 2015 (Kamerstuk 29 893, nr. 201) is gemeld, werk ik reeds samen met ProRail aan de verdere invulling en uitvoering van het Programma NABO. Zie verder ook mijn beantwoording van vragen 4, 7 en 8.
Aanhoudende problemen bij de kerncentrale bij Doel |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoeveel stilleggingen en andere incidenten hebben de afgelopen tijd plaatsgevonden bij de kerncentrale bij Doel en wat was daarvan de oorzaak?1
Op 25 december jl. is Doel 3 afgeschakeld. De oorzaak was een lekkage van een lasnaad van een drukleiding in het niet nucleaire deel van de installatie. Op 2 januari jl. is de reactor Doel 1 afgeschakeld. De oorzaak was een defect aan een onderdeel van de dynamo van de centrale. De vergunninghouder heeft over beide storingen direct gecommuniceerd met Nederlandse belanghebbenden zoals de veiligheidsregio’s, de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) en lokale bestuurders in de grensregio. De storingen vonden plaats in het niet nucleaire deel van de centrale en hadden geen gevolgen voor de veiligheid van de reactoren. Het afschakelen van een reactor betekent niet dat er direct een onveilige situatie is ontstaan, maar gebeurt met enige regelmaat als gevolg van kleine storingen.
Bent u, net als de Duitse Minister van Milieu, van mening dat België «Russisch roulette» speelt met haar kerncentrales? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel die mening van deze Duitse Minister niet. Het onafhankelijke Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) houdt toezicht op de veiligheid van deze reactoren. Ik heb geen reden om te twijfelen aan het oordeel van het FANC dat de centrales voldoende veilig zijn.
De onafhankelijkheid en de kwaliteit van het FANC bij de veiligheidsbeoordeling is door Minister Jambon tijdens ons gesprek op 20 januari jl. nogmaals bevestigd. Het FANC schakelt ook internationale experts in voor een extra onafhankelijke beoordeling of second opinion zoals bij internationale audits en recent nog in het dossier rondom de waterstofvlokken. Tenslotte is er een goede informatie uitwisseling tussen de experts van FANC en de ANVS en bevestigt de ANVS aan mij dat het geen aanwijzingen heeft dat de nucleaire veiligheid in België in het geding is. Uiteraard is het kabinet alert met betrekking tot de nucleaire veiligheid en de ontwikkelingen bij de kernreactoren in België en houd ik contact met mijn Belgische collega Jambon.
Hoe is de bevolking in Zeeland en West-Brabant geïnformeerd over de recente stilleggingen? Is hier conform de motie Smaling-Albert de Vries gehandeld? Zo nee, waarom niet?2
In de motie wordt gevraagd de informatiepositie van Nederlandse burgers structureel te verbeteren in dit dossier. Op grond van afspraken tussen provincie Oost Vlaanderen en veiligheidsregio’s zijn de veiligheidsregio’s geïnformeerd over de storingen en dat deze geen gevolgen hadden voor de veiligheid. De burgemeesters zijn door veiligheidsregio’s geïnformeerd. Daarnaast heb ik gesproken met de burgemeesters en de voorzitters van de veiligheidsregio’s over hun wensen met betrekking tot een geharmoniseerde en eenduidige communicatie. Vervolgens heb ik met mijn collega Jambon afspraken gemaakt met over het informeren en betrekken van Nederlandse burgers bij Belgische besluitvorming.
Heeft het gezamenlijk met België uitvoeren van inspecties, zoals recent door u toegezegd, nog wel meerwaarde wanneer er zo vaak sprake is van incidenten?
Ja. De gezamenlijke inspectie stelt de Nederlandse inspecteurs in staat de technische installatie met eigen deskundige ogen te aanschouwen en zich een beeld te vormen over de inspectiemethoden die het FANC hanteert. Daarnaast geeft het de mogelijkheid om over en weer te leren van elkaars aanpak.
Gaat u uw Belgische collega alsnog oproepen de oude reactoren in Doel te sluiten, nu hun levensduur er immers toch op zit? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het FANC ziet er op toe dat kernreactoren voldoen aan de veiligheidseisen volgens de Belgische wet en vergunning. Het FANC geeft aan dat dit het geval is. Indien de veiligheid niet in het geding is zoals het FANC aangeeft, is het aan de Belgische regering om keuzes te maken over hun energievoorziening en de rol van kernenergie hierin.
Het bericht dat scholen steeds vaker een VOG vragen om moeilijke leerlingen te weren |
|
Marith Volp (PvdA), Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Kent u de berichtgeving in de media over scholen die steeds vaker een VOG vragen van hun leerlingen om zo de moeilijke leerlingen te weren?1 2
Ja.
Op welk onderzoek waar Trouw naar verwijst, wordt gedoeld? Kunt u het onderzoek met een reactie naar de Kamer sturen?
Het onderzoek waar Trouw naar verwijst betreft een kwalitatieve verkenning naar de beelden bij jeugdprofessionals en jongeren omtrent de VOG, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van VenJ. Onderwijsinstellingen, stagebedrijven en werkgevers zouden steeds vaker een VOG verlangen van studenten en nieuwe werknemers. Ook ging de verkenning in op het ontstaan van deze beelden en de vraag of deze beelden leiden tot het vermijden van een VOG-aanvraag. Met deze verkenning zijn de beelden en ervaringen over de VOG van 73 jeugdprofessionals en 54 risicojongeren opgehaald. Het verslag van de verkenning is als bijlage toegevoegd.
Is het waar dat uit dat onderzoek blijkt dat jongeren met een strafblad, die hun leven weer op de rails proberen te krijgen, steeds vaker worden beperkt door de eis van scholen om een VOG te overleggen? Zo ja, om hoeveel jongeren gaat het jaarlijks en van welk niveau?
Nee, het is niet mogelijk om op basis van deze verkenning uitspraken te doen over of scholen steeds vaker vragen een VOG te overleggen. Het is evenmin mogelijk aan te geven om hoeveel jongeren van welk niveau het gaat. De focus van de verkenning was namelijk gericht op het verkrijgen van kwalitatieve inzichten in de beelden en patronen rond de VOG, die onder jeugdprofessionals en jongeren leven. In de verkenning zijn de beelden van een beperkt aantal respondenten opgehaald en de resultaten zijn niet representatief te noemen voor de gehele populatie.
Hoeveel scholen vragen op dit moment een VOG van hun leerlingen? Is deze VOG nodig voor toegang tot de school of voor een stageplek?
Het is helaas niet mogelijk om een algemene uitspraak te doen over de noodzaak van een VOG voor een stageplek. Een aantal stage-aanbieders kent een wettelijke VOG-plicht voor stagiaires, zoals bijvoorbeeld kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Er bestaan geen cijfers van onderwijsinstellingen die hun studenten om een VOG vragen, of personen met een justitieel verleden anderszins ontmoedigen om zich in te schrijven voor een opleiding of studie.
Is het toegestaan om jongeren op basis van een VOG van een school of opleiding te weren? Zo ja, geldt dat ook voor jongeren die nog leerplichtig zijn? Zo nee, waarom vragen scholen dan toch om een VOG?
Zie het antwoord op vraag 9.
Wat vindt u ervan dat scholen een VOG ge-(of mis-) bruiken om jongeren af te schrikken om onderwijs op die scholen te volgen of de opleiding van hun keuze te volgen?
Zie het antwoord op vraag 9.
Welke actie gaat u ondernemen om te voorkomen dat jongeren op deze manier worden verstoken van onderwijs?
Zie het antwoord op vraag 9.
Heeft u de indruk dat (die) scholen voldoende doordrongen zijn van het belang van onderwijs voor jongeren die op een eerder moment in hun leven de mist in zijn gegaan? Zo ja, op basis waarvan? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 9.
Wat wordt gedaan om de jongeren met een strafblad te informeren dat zij mogelijk wel een VOG kunnen krijgen? Welke rol spelen de reclassering en jeugdzorg hierbij?
In het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) maakt een stage een onlosmakelijk onderdeel uit van de opleiding; uw vragen worden in deze beantwoording vanuit dit licht geïnterpreteerd. In het mbo beslist het bevoegd gezag van een instelling over de toelating van een aankomend student. Het is de bedoeling dat iedere toekomstige student die voldoet aan de wettelijke vooropleidingseisen, wordt toegelaten. Het (mogelijk) niet kunnen verkrijgen van een VOG zou geen reden mogen zijn om een jongere bij voorbaat tot een mbo-opleiding te weigeren. Daarnaast kunnen jongeren met justitiële antecedenten in veel gevallen gewoon een VOG krijgen. Als een jongere met een justitieel verleden zich heeft aangemeld bij een instelling, dient de instelling samen met de jongere naar de mogelijkheden te kijken. Dit kan een andere stageplek zijn waarvoor geen VOG-plicht geldt, het verschuiven van de stage naar een later tijdstip, of het (alsnog) samen met de jongere kijken naar een andere opleiding. Juist voor jongeren met justitiële antecedenten is het van belang om naar alternatieven te zoeken en hen de toegang tot onderwijs niet onnodig te belemmeren.
De verkenning heeft aangetoond dat zowel jongeren als jeugdprofessionals de kansen op het krijgen van een VOG te laag inschatten. Daarnaast zou een grote groep jongeren de VOG niet aanvragen uit angst voor een weigering. De omvang van deze groep is niet bekend. Ik neem deze signalen serieus. Ik ben voornemens deze problematiek langs meerdere sporen aan te pakken. Communicatie over de VOG, ondersteuning van lokale initiatieven en nader onderzoek naar de aard en omvang van de problematiek staan daarbij centraal. Een goede samenwerking met onderwijsinstellingen, het lokale bestuur, justitiële ketenpartners, zorgpartners en potentiële werkgevers is hierbij cruciaal. Medio 2016 zal ik uw Kamer per brief informeren over mijn plannen en de vervolgstappen.
Kan het ook zo zijn dat jongeren besluiten de VOG niet aan te vragen vanwege de kosten? Zo ja, wat is uw mening daarover?
Aan het volgen van een opleiding of studie zijn kosten verbonden; zoals schoolgeld, boeken en ander studiemateriaal. Ik verwacht niet dat de kosten van een VOG dusdanig belastend zijn, dat de jongere deze niet aanvraagt. Daarbij zijn veel stage-aanbieders en werkgevers bereid om de VOG-aanvraag voor stagiaires en ander personeel te vergoeden.
Ziet u meerwaarde van een VOG onder voorwaarden waarbij jongeren die niet in aanmerking zouden komen voor een VOG in specifieke omstandigheden en onder specifieke voorwaarden toch een voorlopige VOG krijgen? Deelt u de mening dat dit een positief effect op de jongeren kan hebben en een stimulans omdat zij zelf verantwoordelijk worden gemaakt voor het behoud van die VOG? Bent u bereid de mogelijkheden hiertoe te onderzoeken?
In 2015 werd 0,30% van de VOG-aanvragen van jongeren onder de 23 jaar geweigerd. Binnen deze leeftijdscategorie werd 185.839 keer een VOG aangevraagd. Van deze aanvragers beschikten 16.594 personen over justitiële antecedenten. In slechts 553 gevallen werd uiteindelijke een VOG geweigerd. Deze weigering geldt alleen voor de specifieke functie waarvoor de VOG is aangevraagd. Ik zie geen oplossing in een voorlopige VOG, maar wel in kennisverbetering van het lokale bestuur, jeugdprofessionals, onderwijsinstellingen en werkgevers en leerbedrijven. Door de kennis over het VOG-instrument te vergroten worden jongeren beter begeleid naar een geschikte functie, passend bij hun profiel. In het antwoord op vraag 9 geef ik aan dat ik ben voornemens ben dit (langs meerdere sporen) vorm te geven.
Het interview met de directeur van de Sociale Verzekeringsbank |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Hoe waardeert u de uitspraak van bestuursvoorzitter Nicoly Vermeulen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) dat zij last heeft gehad van «beeldvorming en framing»? Kunt u aangeven wat precies «beeldvorming en framing» is geweest als het ging over de problemen met uitbetaling van salarissen voor hulpverleners die werken voor mensen met een persoonsgebonden (pgb) budget?1
Mevrouw Vermeulen heeft – zo blijkt bij navraag – in haar bewoordingen willen uitdrukken dat het duiden van de oorzaken van de problemen bij de SVB bij de invoering van het trekkingsrecht beoordeeld moeten worden in de juiste context. Bij het trekkingsrecht wordt in het proces van aanvraag tot en met betaling informatie uitgewisseld tussen verstrekkers (gemeenten en zorgkantoren), budgethouders en de SVB. Als er ergens in dit ketenproces iets fout gaat of vertraging ontstaat, kan dit ertoe leiden dat de SVB een declaratie niet (tijdig) kan uitbetalen. Dit is – zo heeft zij willen aangeven – niet altijd terecht aangeduid als een probleem dat alleen bij de SVB ligt.
Heeft de SVB een analyse gemaakt die leidt tot de uitspraak dat er sprake was van «beeldvorming en framing»? Zo ja, kunt u die naar de Kamer (laten) sturen? Zo nee, waar is deze uitspraak dan op gebaseerd?
De SVB monitort dagelijks berichtgeving in de media over alle SVB gerelateerde uitvoering, inclusief de berichtgeving over het pgb. Dit geeft haar een beeld over hoe er over de uitvoering door de SVB wordt bericht.
Herkent u zich in de uitspraak: «iedereen kan maar wat roepen», van de voorzitter van de SVB? Kunt u uitleggen waarom mensen «maar wat roepen»?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat het vreemd is dat nog altijd niet duidelijk is hoeveel mensen nu precies gedupeerd zijn doordat de invoering van het pgb-trekkingsrecht te vroeg is ingevoerd? Wanneer is dit wel duidelijk?
In de zomer van 2015 heeft in opdracht van het Ministerie van VWS een onderzoek plaatsgevonden om meer inzicht te krijgen in de aard en omvang van het financiële nadeel als gevolg van de betalingsproblemen bij de invoering van trekkingsrecht en het aantal mensen dat nadeel heeft ondervonden. De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer het rapport «Financiële schade betalingsperikelen trekkingsrechten pgb» d.d. september 2015 toegestuurd bij de brief van 11 september 2015 (Kamerstuk 25 657, nr. 203). Uit dit onderzoek komt naar voren dat in de periode januari tot en met juni 2015 bij 6 tot 9 procent van de uitbetalingen problemen zijn geweest. Mede op verzoek van de Kamer komt er een compensatieregeling voor personen en zorginstellingen die financieel nadeel hebben ondervonden. Hierover is de Kamer geïnformeerd in onder meer de brieven van 11 september 2015 (Kamerstuk 25 657, nr. 203) en 7 december 2015 (Kamerstuk 25 657, nr. 227).
Kunt u uitleggen wat er complex aan is dat iemand halverwege de maand een mutatie behoeft omdat de persoonlijke situatie verandert? Wat is precies als «complex» aan te duiden: een verhuizing, een aangepaste indicatie, een nieuwe hulpverlener, andere reiskosten, en wellicht nog meer opties?
Alle veranderingen in het (zorg)leven van de budgethouder, waaronder verhuizingen, kunnen ingaan op het door de budgethouders aangegeven tijdstip. De administratieve afhandeling van deze wijzigingen gebeurt geautomatiseerd (via de portals van budgethouders en budgetverstrekkers) of handmatig, waarbij medewerkers van de SVB de gegevens in het systeem invoeren. Bij verhuizingen van budgethouders naar een andere gemeente halverwege de maand geldt momenteel dat bij de afhandeling van declaraties en het maandloon over deze maand de SVB met de betrokken gemeenten individuele afspraken moet maken over de verdeling van de kosten over beide gemeenten. Over een verbetering van deze werkwijze worden momenteel gesprekken gevoerd met de gemeenten. Volgens opgave van de SVB gaat het om een beperkt aantal verhuizingen op jaarbasis.
Is het nog steeds zo dat veranderingen in het (zorg)leven van budgethouders handmatig moeten worden ingevoerd en dat daardoor aanpassingen gedurende een maand niet mogelijk zijn? Vindt u dit acceptabel? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke termijn kunnen budgethouders wijzigingen doorgeven per datum dat zij willen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat is nu al mogelijk. Zie de antwoorden op vragen 5 en 6.
Kunt u een overzicht geven van «issues» die moeten worden opgelost en de datum dat ze opgelost behoren te zijn?
De Staatssecretaris van VWS heeft in de brief van 4 september jl. (Kamerst 25 657, nr. 202) de Kamer geïnformeerd over de gezamenlijke ambitie om het huidige systeem van trekkingsrechten – in het belang van de budgethouder – te verbeteren en te vereenvoudigen. Dit is uitgewerkt in een ketenbreed verbeterplan. In overleg met alle ketenpartners wordt momenteel – mede naar aanleiding van de motie van de leden Bergkamp en Voortman (Kamerstuk 25 657, nr. 228) – gewerkt aan een concretisering van dit plan. Hierbij is onder meer aandacht voor door te voeren aanpassingen in de techniek en in het proces. Conform de motie zal de Kamer in het eerste kwartaal van 2016 over het concreet uitgewerkte plan worden geïnformeerd.
Kunt u de reconstructie van «de organisatie sleepte zich van incident naar incident» geven?
Mevrouw Vermeulen refereert – zo blijkt bij navraag – in het interview aan de incidenten in het eerste jaar van de invoering van het trekkingsrecht. Over de voortgang van de invoering van het trekkingsrecht, en de problemen die daarbij aan de orde waren, is de Kamer in 2015 periodiek geïnformeerd (waaronder Kamerstuk 25 657, nr. 227). Voorts zijn in 2015 diverse Kamervragen over de invoering van het trekkingsrecht beantwoord (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3340).
Kunt u de onderzoeken die zijn gedaan naar angstcultuur, belangenverstrengeling en niet integer handelen naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb Uw Kamer op 22 december 2015 (Kamerstuk 26 448, nr. 551) geïnformeerd over de uitkomsten van het High Performance Organisation (HPO) onderzoek bij de SVB. Daarbij zijn eveneens de «Rapportage voor de Sociale Verzekeringsbank inzake forensisch onderzoek» en het «Onderzoek organisatiecultuur bij de SVB» gevoegd.
Is de uitspraak «Het feit dat ik hier nog zit en het feit dat Van Rijn tien Kamerdebatten heeft overleefd, zegt tegelijk: wij zijn ook de oplossing» afgestemd met u?
Nee.
Bent u het eens met de uitspraak: «Het feit dat ik hier nog zit en het feit dat Van Rijn tien Kamerdebatten heeft overleefd, zegt tegelijk: wij zijn ook de oplossing.»?
Deze uitspraken laat ik voor rekening van mevrouw Vermeulen.
Overigens wil ik u wijzen op mijn brief van 22 januari 2016 (Kamerstuk 26 448, nr. 552), waarin ik u heb gemeld dat ik de benoeming van de voorzitter van de raad van bestuur van de SVB heb beëindigd. De organisatie van de SVB dient toegerust te worden op huidige en toekomstige uitdagingen. Een nieuwe fase vraagt om nieuw leiderschap.
Op welke wijze is de uitspraak «Dit ga ik niet nog een keer meemaken» te interpreteren? Als belofte dat het niet meer fout gaat, of als aankondiging dat de bestuursvoorzitter opstapt als het wel weer misgaat?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat de kinderopvang honderden euro's duurder wordt ondanks hogere toeslag |
|
Keklik Yücel (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kinderopvang honderden euro’s duurder ondanks hogere toeslag»?1
Ja
Deelt u de mening dat de recente investeringen voor de kinderopvang bedoeld zijn om het juist voor ouders met kinderen op de kinderopvang goedkoper te maken? In hoeverre deelt u de mening dat – indien blijkt dat de uurprijzen van de kinderopvang te veel stijgen waardoor de investeringen (deels) niet terechtkomen bij de ouders maar bij de kinderopvangorganisaties – dit een zorgelijke ontwikkeling is voor de toegankelijkheid van de kinderopvang voor alle (werkende) ouders en hun kinderen?
Ja, ik deel deze mening. De intensivering van € 290 mln. in 2016 in de kinderopvangtoeslag ondersteunt ouders van jonge kinderen bij het combineren van arbeid en zorg en bevordert daarmee de arbeidsparticipatie. Door deze verhoging van de kinderopvangtoeslag worden de kosten van kinderopvang voor alle werkende ouders verlaagd. Dit maakt werken lonender en stimuleert dat meer jonge ouders – met name moeders – aan het werk gaan of meer uren gaan werken.
Het is nog niet duidelijk hoe de uurprijzen zich zullen ontwikkelingen en of de kinderopvang duurder wordt. Ten aanzien van de prijsontwikkeling: de kinderopvangorganisaties bepalen zelf de uurprijzen van de kinderopvang. Wel moeten zij hierbij rekening houden met hun concurrentiepositie en tevens hebben oudercommissies adviesrecht van oudercommissies op prijswijzigingen. Op grond hiervan verwacht ik dat de tarieven professioneel en in afstemming met ouders worden vastgesteld.
Bent u bereid om de prijsstijgingen in de kinderopvangsector per 2016 te inventariseren en te beoordelen welke verklaringen er voor de prijsstijgingen te geven zijn en welke gevolgen deze hebben voor ouders met hoge, midden en lage inkomens? Kunt u bij deze inventarisatie onderzoeken of de toegankelijkheid en betaalbaarheid in alle regio's, kleinere en grotere steden in ons land voldoende zijn gewaarborgd? Zo ja, kunt u tevens aangeven of er afwijkende prijsontwikkelingen bij kleinere en grotere kinderopvangorganisaties vallen waar te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben voornemens dit voorjaar een onderzoek te gaan doen naar het gebruik van kinderopvang onder lage inkomens en achtergronden van het mogelijk afnemend gebruik. Tevens zal in dit onderzoek worden gekeken naar de (ontwikkeling van) de uurprijzen, inclusief de maximum uurprijzen. De opzet en de planning van dit onderzoek worden momenteel verder uitgewerkt.
Bent u bereid om bij oneigenlijke en/of te hoge prijsstijgingen van de kinderopvang acties te ondernemen om ervoor te zorgen dat de investeringen in de kinderopvang ook daadwerkelijk terechtkomen in de portemonnee van de ouders? Zo nee, waarom niet?
De instellingen zijn vrij in het vaststellen van hun tarieven en soms bieden zij daarvoor extra diensten aan. Wel moeten zij hierbij rekening houden met hun concurrentiepositie en het adviesrecht van oudercommissies op prijswijzigingen. Op grond hiervan verwacht ik dat de tarieven professioneel en in afstemming met ouders worden vastgesteld en overweeg ik geen ingrepen.
Hoe oordeelt u over de huidige maximum uurprijzen waarover toeslagen berekend worden? Zijn deze uurprijzen reëel ten opzichte van de kostprijs van kwalitatief goede kinderopvang en de gestelde kwaliteitseisen?
De maximum uurprijzen worden elk jaar geïndexeerd op basis van de ontwikkeling van lonen en prijzen om de instellingen zo in staat te stellen een constante kwaliteit van kinderopvang te kunnen bieden. Gemiddeld over 2015 en 2016 is de indexering in overeenstemming met de loon-en prijsontwikkeling. Op grond hiervan moet het voor instellingen mogelijk zijn om de prijs-kwaliteitverhouding op peil te houden.
In hoeverre bent u bereid om de resultaten van de inventarisatie van de uurprijzen (zie vraag 3) alsmede uw conclusies voor het eerstvolgende Algemeen overleg over de kinderopvang met de Kamer te delen?
Dit voorjaar zal ik starten met het onderzoek. Dit betekent dat het niet haalbaar is om voor het eerst volgende Algemeen overleg gepland op 18 februari a.s. de conclusies met de Kamer te delen. Zodra de uitkomsten van het onderzoek beschikbaar zijn, zal ik de Kamer informeren over de uitkomsten.
De voorlopige inwerkingtreding van het associatieverdrag tussen de EU en Oekraïne |
|
Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Kees Verhoeven (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de mededeling van de Europese Commissie dat «The trade part of the EU-Ukraine Association Agreement becomes operational on 1 January 2016»1, waarin gesteld wordt dat het hele verdrag nu voorlopig van kracht is?2
Ja. Overigens betreft dit foutieve informatie die per abuis in de persverklaring was opgenomen en die door de Commissie direct nadat de fout was ontdekt, is gerectificeerd (http://europa.eu/rapid/press-release_IP-15–6398_en.htm).
Kunt u precies per artikel aangeven welke van de 486 artikelen op of voor 1 januari 2016 voorlopig in werking getreden zijn?
Bij Raadsbesluiten van 17 maart 2014 (2014/295/EU, Pb L161) en 23 juni 2014 (2014/668/EU, Pb L 278) zoals gewijzigd bij Raadsbesluit van 29 september 2014 (2014/691/EU, Pb L 289/2) is vastgelegd welke delen van het EU-associatieakkoord met Oekraïne voorlopig toegepast zullen worden voor zover deze aangelegenheden betreffen die onder de bevoegdheid van de Unie vallen.
De voorlopige toepassing van artikel 279 laat de soevereine rechten van de lidstaten ten aanzien van hun koolwaterstoffen overeenkomstig het internationale recht, daaronder begrepen hun rechten en plichten
als partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982, onverlet.
Tevens laat de voorlopige toepassing van artikel 280, lid 3, door de Unie de bestaande afbakening van de bevoegdheden tussen de Unie en haar lidstaten inzake het verlenen van vergunningen voor de prospectie, exploratie en productie van koolwaterstoffen, onverlet;
Hoeveel procent van het verdrag (hoeveel procent van de artikelen) van het associatieverdrag met Oekraïne wordt nu voorlopig toegepast?
355 artikelen worden voorlopig toegepast, ongeveer 70%. Daarnaast zijn er acht artikelen, zoals genoemd onder vraag 2, die voor een deel wel en voor een deel niet onder de voorlopige toepassing vallen.
Kunt u aangeven welke van de artikelen, die voorlopig worden toegepast, vallen onder de exclusieve competentie van de Europese Unie en waarover de Europese Unie dus een verdrag met Oekraïne had kunnen sluiten zonder dat de Lidstaten het ieder afzonderlijk hadden hoeven te ratificeren?
De Europese Unie kan die onderdelen van het associatieakkoord met Oekraïne voorlopig toepassen die onder de EU bevoegdheden vallen. Het karakter van een EU bevoegdheid (exclusief, gedeeld, parallel, ondersteunend, GBVB) is daarbij niet beslissend. De voorlopige toepassing geeft geen indicatie welke bepalingen van het verdrag onder de exclusieve EU bevoegdheden vallen.
In algemene zin bepaalt artikel 3 VWEU wanneer de EU exclusief bevoegd is om extern op te treden. Enerzijds is de EU exclusief bevoegd op de terreinen die in lid 1 worden benoemd: (a) de douane-unie; (b) de vaststelling van mededingingsregels die voor de werking van de interne markt nodig zijn; (c) het monetair beleid voor de lidstaten die de euro als munt hebben; (d) de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid; en (e) de gemeenschappelijke handelspolitiek. Anderzijds bepaalt lid 2 dat de EU exclusief bevoegd is om een internationale overeenkomst te sluiten indien een wetgevingshandeling van de Unie in die sluiting voorziet, indien die sluiting noodzakelijk is om de Unie in staat te stellen haar interne bevoegdheid uit te oefenen of indien die sluiting gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen. Zoals ook benoemd in de memorie van toelichting bij de goedkeuringswet van het associatieakkoord (TK 2014–2015, 34 116, nr. 3) betekent dit dat de handelstitels van de overeenkomst grotendeels onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen. Hetzelfde geldt voor artikelen die raken aan terreinen die benoemd zijn in artikel 4 VWEU zoals milieu, vervoer, energie en de ruimte van vrijheid veiligheid en recht, voor zover dergelijke artikelen gevolgen kunnen hebben voor interne EU-wetgeving of de strekking daarvan kunnen wijzigen.
Kunt u aangeven welke van de artikelen die voorlopig worden toegepast, vallen onder de competenties in artikelen 4, 5 en 6 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en waarover de Unie dus geen exclusieve bevoegdheid heeft? Kun u de lijst met artikelen van het verdrag die in werking getreden zijn, koppelen aan artikel 3, 4, 5 en 6 van het VWEU?
In de Raadsbesluiten over de ondertekening en voorlopige toepassing van het associatieakkoord met Oekraïne namens de Europese Unie (Raadsbesluit 2014/295/EU en Raadsbesluit 2014/668/EU zoals gewijzigd bij Raadsbesluit 2014/691) wordt het precieze karakter van de betreffende bevoegdheden van de EU in het midden gelaten.
Het karakter van de EU bevoegdheden is vaak onderwerp van discussie tussen de Commissie enerzijds en de Raad en de lidstaten anderzijds. Het karakter van de bevoegdheden is in het verleden meermaals onderwerp van geschil geweest voor het Hof van Justitie van de Europese Unie (zie bijvoorbeeld zaak C-414/11 met arrest van 18 juli 2013 over de overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom).
Herinnert u zich dat u het parlement over deze voorlopige toepassing, die plaatsvond via de raadsbesluiten van 17 maart 2014 (2014/295, Pb L161) en 23 juni 2014 (2014/668/EU, Pb L 278), achteraf geïnformeerd heeft in Kamerstuk 34 116, nr. 3 en ook in Aanhangsel bij de Handelingen 20152016, nr. 425?
Ja. Voorlopige toepassing is een gebruikelijke stap, zoals ook bijvoorbeeld bij het vrijhandelsakkoord met Zuid-Korea, en met Peru en Colombia, of het associatieakkoord met Midden-Amerika en met Chili. Gezien de gebruikelijkheid is dit A-punt op de Raad niet opgenomen in de geannoteerde agenda. Overigens wordt in de verslagen van de betreffende Raden wel verwezen naar de besluiten ter ondertekening en voorlopige toepassing. Ook in de memorie van toelichting bij de Goedkeuringswet voor het associatieakkoord wordt de voorlopige toepassing uitgebreid beschreven. Dit heeft tijdens de schriftelijke vragenronden en de debatten in beide Kamers niet tot vragen geleid.
Heeft Nederland ingestemd met beide raadsbesluiten? Wat was het stemgedrag van alle 28 Lidstaten bij deze besluiten?
Nederland heeft ingestemd met beide Raadsbesluiten. Voor de aanname van deze raadsbesluiten is unanimiteit vereist.
Was unanimiteit nodig bij elk van deze raadsbesluiten? Met andere woorden, had Nederland een veto recht en kon het bijvoorbeeld voorlopige toepassing van hoofdstukken blokkeren?
Ja.
Was het voornemen om een deel van het associatieakkoord al voorlopig van toepassing te verklaren bekend bij het opstellen van de geannoteerde agenda’s van de Europese Raden waarop dat gebeurde?
Al bij de start van de onderhandelingen lag het voor de hand dat een deel van het verdrag voorlopig zou worden toegepast. Dit is immers gebruikelijk bij dit soort akkoorden. De voorlopige toepassing dient ter overbrugging van de periode van ratificatie door partijen. Dit stelt de partijen in staat al eerder te profiteren van de afspraken uit het verdrag.
Waarom wordt het voornemen om het associatieverdrag voorlopig van toepassing te laten zijn niet gemeld in de geannoteerde agenda’s van deze Europese Raden?3
Het associatieakkoord is in twee delen getekend. De politieke delen op 21 maart 2014 en de overige delen op 27 juni 2014. De besluiten van de Raad die hieraan ten grondslag lagen zijn genomen tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van respectievelijk 17 maart 2014 en 23 juni 2014, zoals gewijzigd bij besluit van 29 september 2014. Deze besluiten geven ook weer welke delen voorlopig zullen worden toegepast. Voorlopige toepassing is een gebruikelijke stap, zoals ook bijvoorbeeld bij het vrijhandelsakkoord met Zuid-Korea, en met Peru en Colombia, of het associatieakkoord met Midden-Amerika en met Chili. Gezien de gebruikelijkheid is dit A-punt op de Raad niet opgenomen in de geannoteerde agenda. Overigens wordt in de verslagen van de betreffende Raden wel verwezen naar de besluiten ter ondertekening en voorlopige toepassing. Ook in de memorie van toelichting bij de Goedkeuringswet voor het associatieakkoord wordt de voorlopige toepassing uitgebreid beschreven. Dit heeft tijdens de schriftelijke vragenronden en de debatten in beide Kamers niet tot vragen geleid.
Waarom wordt in het verslag van de Europese Raad van 20 en 21 maart 2014, waar wel gemeld wordt dat de politieke onderdelen van het associatieverdrag zijn ondertekend, niet gemeld dat er ook een besluit genomen is over voorlopige toepassing van grote delen van dat akkoord?4
Zie het antwoord op vraag 10.
Bent u bekend met het feit dat de Britse regering al in oktober 2012 een brief schreef over de voorstellen van tot voorlopige toepassing van het associatieverdrag met Oekraïne en dat het Britse Lagerhuis en de regering uitgebreid hierover overlegd hebben?5
Het kabinet heeft niet voortdurend zicht op het tijdstip en wijze van informeren van de nationale parlementen in 27 lidstaten over het besluit tot voorlopige toepassing. Het Nederlandse parlement is bij verschillende gelegenheden over deze voorlopige toepassing geïnformeerd (via verslag van de Raad waarin het besluit tot voorlopige toepassing is aangenomen en in de memorie van toelichting bij de Goedkeuringswet over het EU-associatieakkoord met Oekraïne) en deze informatieverstrekking is op geen enkel moment aanleiding geweest voor een uitgebreid overleg hierover, zoals dat kennelijk in het Verenigd Koninkrijk wel heeft plaatsgevonden. Zoals bij het antwoord onder vraag 5 is toegelicht, kan de EU die delen van een verdrag die onder de bevoegdheden van de EU vallen voorlopig toepassen. Voorts is de voorlopige toepassing gebruikelijk bij dit soort verdragen. Zie verder ook het antwoord op vraag 6.
Op welke wijze heeft u de Tweede Kamer inzicht gegeven in de plannen om het associatieverdrag voor een groot deel voorlopig van toepassing te verklaren? Heeft u de Kamer de gelegenheid gegeven daar een oordeel over te geven, voordat u instemde met de voorlopige toepassing?
Zie antwoord vraag 12.
Klopt het dat om er eenparigheid van stemmen, dus unanimiteit, in de Europese Raad van alle 28 Lidstaten vereist is om de voorlopige toepassing van het akkoord te beëindigen, iets wat zo goed als onmogelijk is?6
Zie het antwoord op vraag 18.
Is het Europese deel van het Koninkrijk der Nederlanden nu gebonden aan een zeer groot deel van het associatieverdrag middels de voorlopige toepassing, die Nederland op geen enkele wijze eenzijdig terug kan draaien?
Europees Nederland is, als lidstaat van de EU, inderdaad gebonden uitvoering te geven aan de artikelen die door de EU voorlopig worden toegepast.
Was instemming van de Staten-Generaal nodig voordat Nederland instemde met voorlopige toepassing, conform artikel 91 van de Grondwet, dat de Staten-Generaal instemmingsrecht verleent voor verdragen? Zo ja, hoe verkreeg de regering die instemming? Zo nee, waarom niet?
Nee, artikel 91 Grondwet betreft verdragen, en niet besluiten van een volkenrechtelijke organisatie, waaronder de Raadsbesluiten betreffende de voorlopige toepassing. Het besluit over voorlopige toepassing is een Raadsbesluit gebaseerd op artikel 218, lid 5 VWEU.
Kunt u het proces beschrijven van onderhandeling tussen de Lidstaten over de voorlopige toepassing van het associatieverdrag? Kunt u de met de commissie gewisselde stukken daarover met de Kamer delen?
In november 2013 bereikten lidstaten op ambtelijk niveau overeenstemming over de voorlopige toepassing, in afwachting van ondertekening van het associatieakkoord. De discussie die daaraan vooraf ging in de Raad spitste zich toe op de vraag welke artikelen voor de voorlopige toepassing in aanmerking kwamen. Er bestond overeenstemming in de Raad dat een bredere voorlopige toepassing dan enkel de handelsdelen gepast was. Het was van belang dat Oekraïne niet alleen zou profiteren van de handelsvoordelen uit het akkoord, maar ook juist die delen van het akkoord reeds toe zou moeten passen, waarin het zich verbindt aan diepgaande hervormingen. Dat laat onverlet, dat over de precieze invulling hiervan discussie in de Raad heeft plaatsgevonden. Zo zijn op Nederlands verzoek de onderdelen uit het associatieakkoord met betrekking tot sociale zekerheid, als evidente lidstaat bevoegdheid, verwijderd uit de lijst van artikelen die voorlopig zouden worden toegepast.
Klopt het dat het deel van het associatieverdrag dat nu wordt toegepast, gewoon toegepast blijft worden, ook als Nederland het verdrag uiteindelijk niet ratificeert? Of vervalt dan ook de voorlopige toepassing?
De regering loopt niet vooruit op de uitslag van het referendum en de gevolgen daarvan. Overigens is het zo dat het binnen de Unie gebruikelijk is dat wanneer een politiek feit in een lidstaat daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld wanneer een verdrag schipbreuk leidt als gevolg van de non-ratificatie door een lidstaat, er overleg op het niveau van de Europese Raad zal plaatsvinden om een oplossing te vinden. Immers, het voorlopig toepassen van een verdrag dat niet geratificeerd zal worden, kan niet voortduren. Het besluit tot voorlopige toepassing is genomen door de Raad met unanimiteit op basis van een voorstel van de Commissie. De eventuele situatie die zou kunnen ontstaan bij non-ratificatie is onontgonnen terrein. De Raad zou in elk geval hierover een beslissing moeten nemen en zal daarbij in acht moeten nemen dat het voortduren van voorlopige toepassing zich niet verhoudt tot het gegeven dat het verdrag niet in werking zal treden. Voorlopige toepassing is immers gericht op de verwachting dat ratificatie zal geschieden.
Bent u bekend met de wet Raadgevend referendum, die in artikel 13, lid 2, dat gaat over referenda over verdragen, bepaalt dat «indien een referendum is gehouden en onherroepelijk is vastgesteld dat dit heeft geleid tot een raadgevende uitspraak tot afwijzing, zo spoedig mogelijk een voorstel van rijkswet wordt ingediend dat uitsluitend strekt tot intrekking of bekendmaking van de rijkswet»?
Ja, ik ben hiermee bekend.
Betekent artikel 13, lid 2, dat de regering bij een rechtsgeldige, negatieve uitslag van het referendum het associatieverdrag niet kan ratificeren, tenzij de Tweede en Eerste Kamer daartoe een wetsvoorstel hebben aangenomen?
Het kabinet zal de Wet raadgevend referendum volgen. Dat houdt in dat wanneer geen sprake is van een raadgevende uitspraak tot afwijzing omdat onvoldoende kiesgerechtigden zijn opgekomen óf een meerderheid zich voor de wet heeft uitgesproken, de inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij koninklijk besluit zal worden geregeld. Bij een onherroepelijke raadgevende uitspraak tot afwijzing zal het kabinet op grond van de Wet raadgevend referendum een wetsvoorstel tot intrekking dan wel tot inwerkingtreding van de goedkeuringswet bij de Kamer aanhangig maken. De Tweede en Eerste Kamer kunnen dat wetsvoorstel aannemen of verwerpen. Dit betekent met andere woorden dat het kabinet zich bij een dergelijke uitspraak nader zal beraden over de te nemen vervolgstap en daarover ook met het parlement zal komen te spreken. Het kabinet hecht daarbij grote waarde aan de inhoud van het maatschappelijke debat dat over dit onderwerp zal worden gevoerd.
Wat gebeurt er met het verdrag indien er geen nieuwe wet ter intrekking of bekendmaking wordt aangenomen, bijvoorbeeld omdat de regering geen wet indient, of omdat de Eerste en Tweede Kamer beiden een verschillend standpunt innemen?
Artikel 11 van de Wet raadgevend referendum verplicht tot het zo spoedig mogelijk indienen van een wetsvoorstel dat uitsluitend strekt tot intrekking of inwerkingtreding van de goedkeuringswet. De Eerste of Tweede Kamer kan het wetsvoorstel verwerpen: de Kamers bepalen, zoals bij elke wet, of hij wordt aangenomen, en daarmee of het verdrag al dan niet bekrachtigd kan worden. Intussen blijft de situatie zoals hiervoor geschetst: het verdrag kan niet in werking treden. Overigens moeten van de lidstaten ook België en Cyprus hun nationale goedkeuringsproces nog afronden, alvorens het associatieakkoord in werking kan treden.
Hoe dient artikel 16 van de wet op het Raadgevend referendum, dat stelt dat de regering wel mag instemmen met de binding aan een verdrag, zolang het maar een voorbehoud maakt op een mogelijk referendum, geïnterpreteerd en toegepast te worden nu het verdrag met Oekraïne getekend is voordat de wet op het raadgevend referendum van kracht werd?
Artikel 16 van de Wet raadgevend referendum is niet van toepassing. Dit artikel slaat op een verdrag dat stilzwijgend door het parlement is goedgekeurd, waarbij de spoedprocedure is gevolgd van artikel 12 van de Wet raadgevend referendum, en dat is geratificeerd terwijl de Wet raadgevend referendum procedure nog niet is doorlopen. Het associatieakkoord met Oekraïne is niet stilzwijgend goedgekeurd, maar via een wetsvoorstel tot goedkeuring aan de Kamers voorgelegd en ook is de spoedprocedure van artikel 12 niet gevolgd. Het associatieakkoord met Oekraïne is getekend, maar de binding is nog niet tot stand gebracht. Daartoe moet de regering een akte deponeren bij de EU (ratificatie). Omdat de goedkeuringsprocedure nog niet is afgerond, is die akte nog niet gedeponeerd.
Kunt u deze vragen een voor een, zorgvuldig en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Vanwege het belang van zorgvuldigheid heeft de beantwoording meer tijd in beslag genomen.
Het bericht 'Amper profijt Zeeuwse bedrijven bij bouw marinierskazerne' |
|
Sultan Günal-Gezer (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Amper profijt Zeeuwse bedrijven bij bouw marinierskazerne» van 29 december 2015?1
Ja.
In het artikel wijst men erop dat de wijze waarop het rijk de kazerne aanbesteedt, het Zeeuwse bedrijfsleven bij voorbaat buitenspel plaatst; waarom is voor deze wijze van aanbesteden gekozen?
Bij huisvestings- en infrastructuurprojecten met een grote financiële omvang is het kabinetsbeleid dat voorafgaand aan de keuze van de aanbestedingsvorm een PPC (Publiek Private Comparator) wordt uitgevoerd. Op grond van de financiële resultaten en de niet-financiële overwegingen van de PPC voor de Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne in Vlissingen is geconcludeerd dat een aanbesteding op basis van een geïntegreerd contract (Design, Build, Finance, Maintain, Operate (DBFMO)) de beste aanpak is voor de realisatie en exploitatie. Deze wijze van aanbesteden garandeert eerlijke en vrije concurrentie, waardoor het bevoordelen of benadelen van bedrijven in een bepaalde regio is uitgesloten.
Kunt u toelichten waarom er in het artikel wordt gesproken over het «complex maken van de aanbesteding», terwijl deze in wezen niet complex is?
Het artikel verwoordt een opvatting die ik niet deel. De vertraging van de aanbesteding is niet te wijten aan het complex maken van de aanbesteding. De vertraging heeft, anders dan in het artikel wordt gesuggereerd, te maken met de beoordeling en verwerking van aanvullende behoeften van Defensie en het uitvoeren van extra onderzoeken naar archeologie, bodemgesteldheid, geur en niet-gesprongen explosieven op de bouwlocatie. Projecten met een groot investeringsvolume, zoals de Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne, vergen immers een zorgvuldige voorbereiding.
Is er over de wijze van aanbesteding overleg geweest met de regionaal betrokken partijen, zoals het bedrijfsleven en opleidingsinstituten? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er zijn de afgelopen jaren verschillende informatiebijeenkomsten gehouden voor geïnteresseerde partijen, waaronder ook het regionale bedrijfsleven. Tijdens deze bijeenkomsten is informatie gegeven over de voortgang van het project en de wijze van aanbesteding.
Is het mogelijk bij een all-in aanbesteding (Design, Build, Finance, Maintain & Operate (DBFMO)) in het aanbestedingsbestek voorwaarden op te nemen om tenminste een bepaald percentage van het aanbestedingsbedrag te besteden door inschakeling van regionale (in dit geval Zeeuwse) bedrijfsleven? Zo ja, kunt u dan aangeven hoe dat is geformuleerd? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de aanbestedingsregels en wettelijke kaders die onder andere in de Aanbestedingswet en het Aanbestedingsreglement Werken (ARW) zijn vastgelegd, is het niet mogelijk bepaalde partijen te bevoordelen.
De ervaring bij eerdere grote huisvestingsprojecten is dat in de exploitatiefase een deel van de (service- en onderhouds-) werkzaamheden veelal door regionale bedrijven wordt uitgevoerd (onder verantwoordelijkheid van het consortium).
Is het mogelijk om voor de exploitatiefase voorwaarden op te nemen om tenminste een bepaald percentage van het exploitatiebedrag te besteden door inschakeling van het regionale bedrijfsleven? Zo ja, kunt u aangeven hoe dat is geformuleerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u andere mogelijkheden om het regionale bedrijfsleven een rol te geven? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het regionale bedrijfsleven heeft de mogelijkheid een consortium te vormen dan wel zich aan te sluiten bij een reeds geformeerd consortium.
Deelt u de mening dat dit soort majeure ontwikkelingen, waarvoor ook regionaal middelen beschikbaar zijn gesteld, voor de regio ook zoveel mogelijk werkgelegenheid dienen op te leveren?
De keuze voor Vlissingen als vestigingsplaats voor de Michiel Adriaanszoon de Ruyterkazerne levert de provincie meer dan 1.700 directe arbeidsplaatsen op. De komst van zoveel militairen, velen samen met hun gezinnen, betekent een impuls voor zowel de directe werkgelegenheid voor toeleveranciers aan de kazerne als voor onder meer de woningbouw, het onderwijs en de lokale ondernemers.
Het toezicht op Polen vanwege de mediawet |
|
Harry van Bommel |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Eurocommissaris wil Polen stemrecht ontnemen om mediawet»?1
Ja.
Is het waar dat eurocommissaris Oettinger (media) overweegt om Polen het stemrecht te ontnemen vanwege de recent aangenomen mediawet die de regering van Polen de bevoegdheid geeft om de directie en hoofdredactie van de publieke omroep te benoemen en te ontslaan? Indien ja, gaat u eurocommissaris Oettinger hierin steunen?
Nee. Commissaris Oettinger heeft gezegd dat de Commissie mogelijk het «Rule of Law Framework» dat zij op 11 maart 2014 in een Mededeling [COM(2014)158] heeft uiteengezet moet activeren. Een politieke discussie zal op 13 januari a.s. in het College van de Commissie worden gevoerd. Indien deze procedure wordt geactiveerd, kan deze potentieel uitmonden in de zwaarst mogelijke sanctie die het verdrag biedt zoals neergelegd in art. 7 VEU. Daar gaan echter vele fases aan vooraf. Het afnemen van stemrecht is derhalve in dit stadium niet aan de orde.
Zowel viceVoorzitter Timmermans van de Europese Commissie als de Secretaris Generaal Jagland van de Raad van Europa hebben direct per brief gereageerd op de wijzigingsvoorstellen op de Poolse mediawet, waarin zij vragen stellen. Hiermee is feitelijk een dialoog gestart tussen Polen, de Europese Commissie en de Raad van Europa over de kwestie. Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie, als hoedster van de Verdragen en in nauwe samenwerking met de Raad van Europa, om in overleg met Polen toe te zien op de vraag of de wetswijzigingen passen in het kader van de geldende verdragen en regelingen, waaronder de richtlijn audiovisuele mediadiensten.
De uitspraken van Eurocommissaris Oettinger moeten in dit kader worden gezien.
Het kabinet hecht aan onafhankelijke media als essentieel onderdeel van democratie en rechtsstaat en draagt dit in dit kader actief uit.
Deelt u de opvatting dat door de nieuwe mediawet in Polen de publieke omroep zijn belangrijkste functie, namelijk het onafhankelijk informeren van burgers, verliest? Indien ja, acht u dit verenigbaar met in de EU geldende normen van vrije en onafhankelijke media?
Het is prematuur nu reeds definitieve conclusies te trekken over de aard, inhoud en mogelijke effecten van de nieuwe Poolse mediawet. Nederland wacht de antwoorden van de Poolse regering in reactie op de brieven van de Europese Commissie en de Raad van Europa af. Het kabinet acht het van belang tot een objectieve analyse te komen van de inhoud en gevolgen van de wetswijziging.
Onafhankelijke media zijn een essentieel onderdeel van een democratie en vormen een van de pijlers van de rechtsstaat. Dit blijkt uit de grondbeginselen van de Europese Unie en diverse resoluties en aanbevelingen van de Raad van Europa.
Pas na een objectief oordeel over de nieuwe Poolse mediawet kan de vraag afdoende worden beantwoord of er al dan niet sprake is van een risico dat betrokken Europese afspraken en acquis werkelijk worden geschonden. De analyse en beoordeling van deze wet is in eerste instantie aan de Europese Commissie, in nauwe samenwerking met de Raad van Europa. Als dat oordeel er eenmaal is – en afhankelijk van de inhoud hiervan – zal de Raad van Ministers nader moeten bezien of en op welke wijze hij zich hierover zal buigen.
Is het waar dat partijleider Kaczysnki van de regeringspartij «Recht en Rechtvaardigheid» en premier Szydlo de omroep en het persbureau PAP willen omvormen tot «nationale cultuurinstituten»? Wat wordt daar precies mee bedoeld?2
Het wetsvoorstel dat recent is aangenomen zal, zo wordt van Poolse zijde vernomen, worden gevolgd door een tweede pakket wijzigingen van de mediawet. De inhoud daarvan is vooralsnog onbekend. Een tweede pakket zal uiteraard ook moeten voldoen aan het fundamentele recht op vrijheid van meningsuiting, vrijheid van pers en van informatie zoals vastgelegd in de Europese en internationale verdragen, alsmede aan de eerdergenoemde audiovisuele mediarichtlijn.
Welke andere instrumenten, behalve het ontnemen van stemrecht, acht u inzetbaar om druk op de Poolse regering uit te oefenen teneinde de persvrijheid te garanderen?
Hoewel dat op dit moment zoals gezegd nog niet aan de orde is, biedt artikel 7 VEU uiteindelijk de mogelijkheid de rechten van een lidstaat ingevolge de Verdragen op te schorten. Naast stemrechten kunnen dat ook andere rechten zijn. Het spreekt voor zich dat dergelijke maatregelen niet worden genomen dan na het volgen van de voorgeschreven procedure op basis van een zorgvuldige analyse van de situatie. De procedure die voorafgaat aan het artikel 7 mechanisme (zoals beschreven in de mededeling COM(2014)158 van de Commissie d.d. 11 maart 2014) is nog niet geactiveerd. Op 13 januari 2016 spreekt de Commissie ondermeer hierover. Het is daarom prematuur nu al te inventariseren welke maatregelen precies kunnen worden genomen. De Europese Commissie en de Raad van Europa hebben de Poolse regering verzocht om informatie opdat over dit onderwerp een op feitelijke analyse gebaseerde dialoog kan worden gevoerd. Ik ondersteun dit van harte, zowel vanuit het Nederlandse als het EU Voorzitterschaps-perspectief. Ik ben met alle betrokken partijen in nauw contact over het vervolg.
De tarieven van de KIWA die taxi’s betalen voor een vergunning |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ondernemersvergunning Taxi moet honderd keer goedkoper»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat ondanks het vervallen van de vakbekwaamheidseis door middel van het afnemen van vijf ondernemersexamens per 1 januari 2016 het aanvragen van een ondernemersvergunning door een taxiondernemer bij Kiwa nog steeds bijna € 1.500 bedraagt? Zo ja, waarom?
Ja. Eind 2015 heb ik, na consultatie van de sector, besloten de vakbekwaamheidseis te laten vervallen. De gevolgen hiervan op het tarief voor de ondernemersvergunning konden niet meer worden meegenomen in de aanpassing van de tarieven van Kiwa zoals vastgesteld per januari 2016.
De tarieven die Kiwa hanteert worden jaarlijks aangepast. Kiwa doet daartoe een voorstel en consulteert de brancheorganisaties. Na toetsing door ILT stel ik, in het geval van taxi, de tarieven vast.
Klopt het dat het afgeven van deze vergunning dan slechts het controleren van een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een verklaring omtrent het gedrag (vog) betreft? En klopt het dat de tarieven van Kiwa kostendekkend moeten zijn? Zo ja, kunt u uitleggen waarom het controleren van een uittreksel en een vog bij Kiwa € 1.500 kost?
Dat klopt ten dele. Naast het controleren van een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een verklaring omtrent het gedrag kan, afhankelijk van de bedrijfsconstructie, aanvullend onderzoek nodig zijn om te toetsen of de onderneming voldoet aan de in de wet vastgelegde aansprakelijkheidseis.
Het klopt niet dat de tarieven die Kiwa hanteert kostendekkend moeten zijn. Over de hoogte van deze tarieven zijn contractuele afspraken gemaakt. In eerste instantie heeft Kiwa de tarieven van de ILT overgenomen. Vanaf 2011 is Kiwa zelf verantwoordelijk voor het doen van tariefvoorstellen. In de eerste drie jaar (2011, 2012, 2013) mochten de tarieven stijgen tot een overeengekomen maximum. In het contract is vastgelegd dat na drie jaar de tarieven vijf jaar lang zullen dalen op grond van behaalde efficiencyvoordelen.
Op dit moment werken de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Kiwa aan een algehele herziening van het tarievenstelsel. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Betekent het schrappen van de vakbekwaamheidseis een lastenverlichting voor Kiwa? Zo ja, waarom wordt deze lastenverlichting dan niet doorberekend aan de aanvragende ondernemer? Hebt u hier geen afspraken over gemaakt met Kiwa? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens dit alsnog te doen?
Ja, het schrappen van de vakbekwaamheidseis betekent een lastenverlichting voor Kiwa en zal op termijn leiden tot een verlaging van de kosten. Er is tijd nodig om de gevolgen van gewijzigde regelgeving te realiseren. De ILT en Kiwa werken momenteel aan een fundamentele wijziging van het tarievenstelsel, waarbij ook gekeken wordt naar verbetering van de kostendekkendheid. Ik informeer u daarover in een afzonderlijke kamerbrief. De aanpassing waar het hier over gaat zal daarbij worden betrokken.
In hoeverre komen dergelijke hoge tarieven (waaronder ook de kosten voor adreswijziging en een chauffeurskaart) overeen met uw wens om meer ruimte te bieden aan en een lastenverlichting te bewerkstelligen voor deze sector?
De tarieven voor documenten die worden afgegeven door Kiwa staan los van het bieden van meer ruimte in de regelgeving voor taxivervoer en verminderen van de administratieve lasten voor bedrijven. Per 1 januari 2016 heb ik de taxiregelgeving op een aantal punten gewijzigd waardoor meer ruimte is ontstaan voor taxivervoer en de administratieve lasten voor ondernemers zijn verlaagd met ca. € 10 miljoen.
Kunt u bevestigen dat het aanvraagformulier voor een ondernemersvergunning zoals dat nu beschikbaar is op de website van Kiwa nog niet in behandeling wordt genomen door Kiwa? Zo ja, waarom wordt het nog niet in behandeling genomen? Wanneer mogen ondernemers verwachten dat hun verzoek wel in behandeling wordt genomen, zeker gegeven het feit dat zij hiervoor bijna € 1.500 moeten betalen?
Het beeld dat Kiwa het aanvraagformulier voor een ondernemersvergunning zoals dat nu beschikbaar is op de website niet in behandeling neemt, herken ik niet. Het formulier wordt gebruikt en Kiwa neemt alle aanvragen gewoon in behandeling.
Hoelang heeft Kiwa de tijd om te besluiten of er al dan niet een vergunning wordt afgegeven? Kunt u bij de beantwoording ingaan op het feit dat de aanvrager gedurende deze periode moet wachten eer hij/zij een begin kan maken met de reeds gemaakte kosten van € 1.500 terug te verdienen? Is hierbij sprake van maximale beslistermijnen? Zijn er ook wachtrijen?
De wettelijke termijn voor afgifte van een ondernemersvergunning is 12 weken. Kiwa hanteert een streeftermijn van 15 dagen. Uit rapportages van Kiwa en het ILT-toezicht op Kiwa blijkt dat deze termijn in bijna alle gevallen gehaald wordt.
Het klopt dat de aanvrager niet eerder een taxionderneming kan beginnen dan na ontvangst van de vergunning voor taxivervoer.
Als met wachtrijen een achterstand bij de behandeling van aanvragen bedoeld wordt, zijn er geen wachtrijen.
Het bericht dat de pachttermijn van zes jaar voor landbouwgrond te kort is |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Wouter Koolmees (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Pachttermijn van zes jaar te kort»?1
Ja.
Herkent u het beeld van drastisch verminderde vruchtbaarheid van landbouwgronden in Flevoland? Zo ja, wat is volgens u de oorzaak daarvan? Zo nee, hoe verhoudt uw standpunt zich tot het rapport «Van bodemdilemma’s naar integrale verduurzaming» van de Wetenschappelijke Raad voor Integrale en Duurzame Voeding?
Ik ben bekend met het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor Integrale Duurzame Landbouw en Voeding (RIDLV). Ik deel hun algemene zorg dat minder granen in de rotatie, verlenging van de teeltperiode en inzet van zwaardere machines een negatieve invloed kunnen hebben op de bodemkwaliteit ten algemene, en specifiek op de structuur van jonge kleibodems in de polder.
Het Ministerie van Economische Zaken investeert in bewustwording en kennisontwikkeling om ondernemers handelingsperspectieven te geven. Dit wordt ingevuld met onderzoeksprojecten in de publiek-private samenwerking Duurzame bodem van de topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen.
Zijn er andere provincies c.q. regio’s waarin dit risico versterkt aanwezig is? In welke mate wordt daar landbouwgrond in pacht gegeven door de overheid?
De algemene zorg geldt voor alle regio’s, zie ook het antwoord op vraag 2.
Het Rijksvastgoedbedrijf geeft het volgende in pacht uit. Het totale aantal hectares bedraagt 45.068, waarvan 17.000 hectare wordt uitgegeven buiten de provincie Flevoland. Van deze 17.000 hectare ligt 6.000 hectare in de Wieringermeer. Dit betekent dat er 11.000 hectare door het Rijksvastgoedbedrijf in pacht wordt uitgegeven op het «oude» land. De gronden op het oude land liggen van oudsher over het gehele land verspreid met enkele accenten op ontginningsgebieden/Veenkoloniën.
Wat is het beleid van het Rijksvastgoedbedrijf om te waarborgen dat de bodemvruchtbaarheid van pachtgronden op lange termijn behouden blijft?
Voor regulier verpachte gronden hanteert het Rijksvastgoedbedrijf geen specifiek bodemvruchtbaarheidbeleid. In de algemene voorwaarden bij het pachtcontract staat dat de pachter verplicht is het verpachte in goede staat te houden en overeenkomstig het bepaalde uit het contract te onderhouden.
Voor de grond die in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven door middel van een openbare inschrijving, schrijft het Rijksvastgoedbedrijf een bouwplan voor. Het bouwplan dient het duurzame grondgebruik en de kwaliteit van de grond te bevorderen. Het Rijksvastgoedbedrijf inventariseert de bodemkwaliteit voordat de grond in geliberaliseerde pacht wordt uitgegeven, door middel van diverse bodemkwaliteitsonderzoeken (onderzoeken naar bemesting en besmetting met diverse ziekten). De bodemkwaliteit wordt aan het eind van het contract opnieuw gecontroleerd. Met deze maatregelen beoogt het Rijksvastgoedbedrijf het duurzame gebruik van de grond te bevorderen.
Welk effect heeft het liberaliseren door de overheid van de pacht in 2007 precies gehad op de pachtprijs? Wat was over de jaren 2000 tot en met 2016 de pachtprijs per hectare in Flevoland en de onder vraag 3 genoemde gebieden?
In 1995 is de eenmalige pacht geïntroduceerd die vrije pachtprijzen mogelijk maakte. In 2007 is de geliberaliseerde pacht ingevoerd. De prijzen in de vrije markt liggen gemiddeld genomen op een hoger niveau dan de prijzen van gereguleerde pachtovereenkomsten. De cijfers komen uit het Bedrijveninformatienet (BIN) van het Landbouw Economisch Instituut (LEI).
Van eerdere jaren zijn de pachtprijzen – onderverdeeld naar pachtvorm – niet beschikbaar.
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
20142
Met
prijsbeheersing
556
584
687
718
782
755
761
899
754
Zonder prijsbeheersing
1.405
1.514
1.585
1.483
1.481
1.686
1.775
1.698
1.530
Alle
869
944
1.027
1.010
1.062
1.140
1.186
1.240
1.096
Wat zijn de gemiddelde en modale omzet, bedrijfskosten (inclusief en exclusief pacht) en inkomen (met en zonder aftrek van de kosten voor de pacht) per hectare per landbouwbedrijf in diezelfde gebieden en periodes?
Hieronder staan de beschikbare gegevens voor melkvee- en akkerbouwbedrijven in Flevoland: gemiddelde resultaten per ha cultuurgrond (euro/ha), 2001–2014.
Jaar
Opbrengsten per ha
Betaalde kosten en afschrijving, exclusief betaalde pacht/ha
Gezinsinkomen uit bedrijf, excl. betaalde pacht/ha
Gezinsinkomen uit bedrijf, incl. betaalde pacht/ha
2001
6.182
3.985
2.197
1.752
2002
5.298
4.457
841
387
2003
6.549
4.647
1.902
1.459
2004
4.407
4.196
210
–281
2005
6.275
4.622
1.653
1.251
2006
7.499
4.366
3.133
2.673
2007
7.157
5.265
1.892
1.254
2008
6.578
5.327
1.251
775
2009
7.379
5.399
1.980
1.512
2010
8.510
5.452
3.057
2.401
2011
6.743
5.951
792
112
2012
8.910
5.801
3.109
2.422
2013
8.608
6.279
2.329
1.559
2014
7.626
6.430
1.196
576
Bron: Informatienet, LEI Wageningen UR.
Pacht: alle pachtvormen en erfpacht
In welke mate kan een verandering van gewasverbouwing gedurende die jaren, van bijvoorbeeld van granen naar groenten en rooivruchten, toegeschreven worden aan de economische (on)rendabiliteit van de pachtprijs? Welke invloed heeft die verandering op de bodemgesteldheid?
Uit gegevens van Statline2 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat in de periode 2000–2014 het areaal cultuurgrond/akkerbouw en aardappelen in Flevoland afneemt. Het areaal granen, bloembollen en tuinbouwgroenten neemt toe. Het is dus een wisselend beeld.
Niet alleen in de polders, maar overal wordt het bouwplan intensiever. Dit is het gevolg van nieuwe technologie, die de intensieve teelt op meer plekken mogelijk maakt. De pachtprijs is een afspiegeling van wat de boer denkt met de grond te kunnen verdienen. De pachter bepaalt zelf welke prijs hij kan en wil betalen voor pachtgrond op de vrije markt. De verpachter heeft de mogelijkheid om voorwaarden te stellen of een bouwplan voor te schrijven aan de pachter in het contract. Deze voorwaarden of het bouwplan kunnen door de pachter meegenomen worden in het bepalen van de hoogte van de pachtprijs die hij bereid is te betalen.
Welke voorwaarden en stimuli zijn in pachtovereenkomsten opgenomen om te komen tot duurzaam bodembeheer op een voor boeren rendabele wijze? In hoeverre worden die voorwaarden nageleefd en weten boeren de toegang tot de stimuli te vinden?
Verpachters en pachters kunnen voorwaarden in de pachtovereenkomst opnemen om te komen tot duurzaam bodembeheer en bescherming van natuurwaarden zolang deze voor de pachter niet als buitensporig moeten worden beschouwd.
De grondkamers zien er op toe dat de reguliere en geliberaliseerde, natuur- en reservaatpachtovereenkomsten aan deze voorwaarden voldoen. Het Rijksvastgoedbedrijf stelt eisen aan het bodemgebruik via een bouwplan (zie antwoord 4) voor gronden die in geliberaliseerde pacht worden uitgegeven. Van terreinbeherende natuurbeschermingsorganisaties is bekend dat zij beheervoorwaarden stellen aan het grondgebruik gericht op natuur- en landschapsbehoud en dat de pachtprijs daarop wordt aangepast. De grondkamers constateren dat particuliere verpachters zelden voorwaarden opnemen in de pachtovereenkomsten aangaande het beheer en gebruik van het gepachte.
Ook in de pachtwetgeving zijn stimuli en voorwaarden opgenomen om te komen tot verantwoord bodembeheer. In de pachtwetgeving is vastgelegd dat de pachter zich ten aanzien van het gebruik van het gepachte als een goed pachter dient te gedragen. Dit brengt met zich mee dat de pachter het gepachte verantwoord dient te gebruiken en niet te verwaarlozen. Bovendien dient de pachter het gepachte bij het einde van de pacht weer in goede staat ter beschikking van de verpachter te stellen.
Bent u bereid om duurzaam bodembeheer van pachtgronden verder te stimuleren, bijvoorbeeld door een (nadere) pachtkorting voor duurzaam bodembeheer in te voeren voor boeren in Flevoland en eerder genoemde regio’s, zodat zij in staat gesteld kunnen worden met in acht neming van een natuurlijk evenwicht te produceren en de achteruitgang van de bodemgesteldheid te keren? Zo nee, waarom niet? Op welke andere wijzen wilt u zorg dragen voor een werkelijk toekomstbestendig grondgebruik in dit gebied?
Ik ben niet bereid een pachtkorting te introduceren. Een korting op de pacht biedt de pachter een financieel voordeel, maar biedt geen enkele garantie dat hij de bodem beter zal beheren. De pachtwetgeving biedt mogelijkheden en schrijft verplichtingen voor om verantwoord bodembeheer te stimuleren (zie antwoord 8, laatste alinea). Verpachters en pachters kunnen duurzaam bodembeheer nu al verder stimuleren door pachtvoorwaarden overeen te komen en door bouwplannen vast te stellen. Tevens worden op dit moment de mogelijkheden onderzocht om – langs de lijnen van het Spelderholt-overleg – tot een herziening van het pachtstelsel te komen, die meer ruimte biedt voor duurzame pachtrelaties en grondgebruik.
Executies in Saudi-Arabië |
|
Harry van Bommel , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Massa-executie in Saudi-Arabië»?1
Ja.
Is het waar dat de 47 geëxecuteerden allen zijn veroordeeld wegens «terrorisme»?
Ja, allen zijn veroordeeld onder de aangescherpte terrorismewetgeving wegens terrorisme.
Is het waar dat de prominente sjiitische geestelijke Nimr Baqr al-Nimr die is geëxecuteerd, in 2012 niet voor terrorisme is gearresteerd maar om andere redenen?2 Indien neen, wat zijn dan de feiten?
Er zijn weinig feiten bekend over de arrestatie van de prominente sjiitische geestelijk leider Nimr al-Nimr. Naar verluidt is hij in 2012 aangehouden en aangeklaagd voor gewapend verzet tijdens zijn aanhouding en vervolgens veroordeeld onder de in 2014 aangescherpte terrorismewetgeving.
Is er naar uw oordeel sprake geweest van eerlijke rechtsgang die uiteindelijk heeft geleid tot deze massa-executie? Is er sprake geweest van onafhankelijke waarneming, in welke vorm dan ook, van de rechtsgang?
Het kabinet volgt ontwikkelingen op het gebied van de mensenrechten op de voet. De ambassade en andere internationale partners in Riyad hebben slechts beperkt zicht op de rechtsgang. Processen hebben zich over een periode van jaren voltrokken, ook ruim voor de tijd dat buitenlandse waarnemers werden toegestaan om zittingen bij te wonen. De indruk is dat de rechtsgang met betrekking tot de groep van 43 soennieten conform lokaal recht is geschied. De veroordeelden hebben alle juridische beroepsstadia doorlopen. Saoedische autoriteiten geven aan dat dit ook voor de 4 sjiitische veroordeelden geldt. Dit is echter onmogelijk onafhankelijk vast te stellen, omdat er, voor zover bekend, in deze zaken nooit bewijzen openbaar zijn gemaakt.
Wat heeft u gedaan sinds de mondelinge vragen op 1 december 2015 over het in bilateraal verband uw zorgen aan Saudi-Arabië kenbaar te maken over het hoge aantal uitgesproken doodvonnissen?
Nederland is principieel tegen de doodstraf en zal zich daar altijd over uitspreken, ook bij Saoedi-Arabië. Zowel via politieke kanalen als via de ambassade zijn meerdere malen zorgen kenbaar gemaakt over de mensenrechtensituatie en de doodstraf. Eerder heeft Nederland meerdere malen bij de Saoedische autoriteiten zijn zorgen geuit naar aanleiding van berichten over de op handen zijnde massa-executie. Ook is regelmatig met de Saoedische autoriteiten over individuele gevallen gesproken, zoals de zaak van Nimr Al-Nimr. Ook de EU en andere landen zijn hierover in contact geweest met Saoedi-Arabië.
Het kabinet betreurt zeer de 47 executies die in Saoedi Arabië hebben plaatsgevonden. Nederland heeft binnen de EU direct aangedrongen op een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger om de executies te veroordelen. De verklaring van de HV is door Nederland onderstreept, ook vanuit onze rol als EU-voorzitter. Zoals aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling zal de Nederlandse mensenrechtenambassadeur op korte termijn naar Saoedi-Arabië afreizen. Ook de recente ontwikkelingen zullen hierbij besproken worden met Saoedische gesprekspartners. Nederland zal in de EU blijven pleiten voor een gecoördineerde inzet met betrekking tot de doodstraf, waar ook ter wereld.
Bent u bereid om bilateraal uw zorgen uit te spreken over dit hoge aantal ten uitvoer gebrachte doodvonnissen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Hoge Vertegenwoordiger van de EU voor Buitenlands Beleid Mogherini te verzoeken haar zorgen uit te spreken over dit hoge aantal executies in Saudi-Arabie? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het executeren van 47 mensen door Saoedi-Arabië |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Saudi-Arabië executeert 47 mensen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze massa-executie door Saoedi-Arabië? Klopt het dat dit de grootste executie door Saoedi-Arabië is sinds 1980? Welke consequenties koppelt u hieraan, al dan niet in Europees verband?
Het kabinet betreurt de 47 executies die zaterdag 2 januari 2016 hebben plaatsgevonden ten zeerste. Sinds 1980 heeft Saoedi-Arabië niet zo veel mensen in een keer geëxecuteerd. Mede als EU-voorzitter heeft Nederland direct gepleit voor een EU-verklaring waarin de massa-executie wordt veroordeeld.
Nederland blijft in alle gevallen tegenstander van de doodstraf en draagt dit ook internationaal uit. Saoedi-Arabië is niet alleen overgegaan tot executies van personen die veroordeeld waren voor terroristische aanslagen, maar ook van vier sjiitische personen. Zij waren weliswaar betrokken bij het oproepen tot militante protesten, maar lijken verder geen betrokkenheid te hebben gehad bij concrete terreuracties. Dit is naast de massale uitvoering van de doodstraf een extra zorgelijke ontwikkeling vanuit het oogpunt van eerbiediging van mensenrechten, als ook vanuit het belang het groeiend sektarisme in de regio in te dammen.
Welke acties onderneemt Nederland specifiek in de positie van huidig lid van de VN-mensenrechtenraad als reactie op deze massa-executie? Heeft Nederland in dit verband protest aangetekend bij de regering van Saoedi-Arabië? Graag een toelichting.
Bestrijding van de doodstraf is een van de prioriteiten binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. In dat kader vraagt NL hier voortdurend aandacht voor en spreekt hier landen met een zorgelijke mensenrechtensituatie geregeld op aan, zowel t.a.v. de algemene situatie als op individuele zaken. Nederland zal dit blijven doen, ook in de komende sessies van de Mensenrechtenraad en in de samenwerking met VN speciale rapporteurs.
Hoe rijmt u de executies met de rol van de Saoediër Faisal Trad, de Saudische VN-ambassadeur in Genève, als hoofd van de VN-Mensenrechtenraad? Hoe is door de VN op deze gebeurtenis gereageerd en is daarbij een link gelegd met de rol van Faisal Trad? Zo nee, waarom niet?
De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties (SGVN) heeft de massa-executie sterk veroordeeld en riep op tot het bewaren van kalmte. De SGVN heeft tevens gesproken met zowel de Saoedische als de Iraanse Ministers van Buitenlandse Zaken. Ook de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten Zeid al Hussein heeft de executies in Saoedi-Arabië scherp veroordeeld. Ambassadeur Faisal Trad is, zoals vermeld in antwoord op eerdere Kamervragen (ingezonden op 23 september 2015 met kenmerk 2015Z17148), niet benoemd als voorzitter van de Mensenrechtenraad, maar vanuit zijn regionale groep benoemd als voorzitter van een adviesorgaan van de mensenrechtenraad.
Hoe beoordeelt u in het bijzonder de executie van de sji’itische geestelijke, Nimr al-Nimr, die weliswaar met protesten tegen de Saoedische regering in verband is gebracht, maar nimmer tot geweld opriep? Acht u het ook onwaarschijnlijk dat een sji’itische geestelijke iets te maken heeft met aan Al-Qaeda gelieerd terrorisme, waarvan veel van de andere geëxecuteerden wel werden beschuldigd? Graag een toelichting.
De prominente sjiitische geestelijk leider Nimr al-Nimr is in 2012 aangehouden en aangeklaagd voor onder andere gewapend verzet tijdens zijn aanhouding en vervolgens veroordeeld onder de in 2014 aangescherpte terrorismewetgeving. De specifieke zaak van Nimr al-Nimr roept veel vragen op over de ruime interpretatie van terrorisme onder de terrorismewetgeving in Saoedi-Arabië. De bewijzen in de zaak van al-Nimr zijn niet publiek gemaakt. Nimr al Nimr werd door de Saoedische autoriteiten niet in verband gebracht met aan Al-Qaeda gelieerd terrorisme.
Hoe schat u de risico’s in van verdere escalatie in de regio, met name tussen Saoedi-Arabië en Iran, nu Iran woedend heeft gereageerd op de executie van de sji’itische leider Nimr al-Nimr2 en dit ook in Bahrein tot protesten heeft geleid? Wat onderneemt Nederland in Europees en VN-verband om deze verdere escalatie in te dammen? Graag een toelichting.
De relatie tussen Saoedi-Arabië en Iran is mede als gevolg van de massa-executie verder onder druk komen te staan. Dit heeft zich ondermeer geuit in de bestorming van de Saoedische ambassade en het verbreken van de diplomatieke betrekkingen. Het kabinet is bezorgd over deze ontwikkelingen en de effecten hiervan voor de situatie in de regio. In een separate brief aan de Tweede Kamer wordt hier verdere duiding en analyse over gegeven.
Deze ontwikkelingen zijn reden voor de internationale gemeenschap om beide partijen op te roepen tot de-escalatie, het verminderen van de spanningen en herstel van de dialoog. De Hoge Vertegenwoordiger houdt contact met beide partijen in een poging tot de-escalatie. Het kabinet ondersteunt elke vorm van inspanning die gericht is op de-escalatie en zal hier in EU-verband voor blijven pleiten. Het is van belang dat de EU geen partij kiest in het conflict tussen Saoedi-Arabië en Iran.
Welke negatieve effecten heeft deze ontwikkeling volgens u op voor Nederland en Europa strategische kwesties in de regio, zoals de strijd tegen ISIS in Syrië en Irak en de oplopende spanningen tussen soennieten en sji’ieten? Wat kan Nederland, al dan niet in Europees verband, doen om deze negatieve effecten te beperken?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat deze executies onderdeel zijn van een bredere, ongewenste ontwikkeling, waarbij voorzichtige democratische hervormingen door Saoedi-Arabië deels worden teruggedraaid? Hoe beoordeelt u in dit verband bijvoorbeeld de nieuwe terrorismewet, die sterk afwijkt van concept wetgeving uit 2011 en die volgens Amnesty International inbreuk maakt op mensenrechten door terrorisme zo algemeen te definiëren dat het mogelijk wordt om onder deze wet zeer breed en selectief te vervolgen? Wat kan Nederland volgens u doen om deze ongewenste ontwikkeling te remmen dan wel terug te draaien?
Saoedi-Arabië kent een beleid van voorzichtige en stapsgewijze maatschappelijke hervormingen. De in 2014 aangescherpte terrorismewetgeving draagt niet positief bij aan de gewenste hervormingen, omdat het fundamentele vrijheden beperkt door bepaalde uitlatingen en het aanzetten tot verzet ook als terrorisme te kwalificeren waarvoor de doodstraf kan worden uitgesproken. In EU-verband en bilateraal heeft Nederland het afgelopen jaar daarom op deze wetgeving gereageerd. Het kabinet zal doorgaan met het uitdragen van de grondwettelijke beginselen waar de Nederlandse rechtstaat zich op baseert. Nederland pleit voor een grotere rol voor de EU op dit terrein. Nederland zal bezien op welke wijze de EU een dialoog met Saoedi-Arabië kan vormgeven. Een overlegstructuur tussen de EU en Saoedi-Arabië behoort wat het kabinet betreft tot de mogelijkheden.
Gesjoemel met keukentafelgesprekken |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zorg coördinator: ik ben gestopt vanwege het commerciële belang»?1
Ja.
Wat is in uw ogen de toegevoegde waarde van het keukentafelgesprek, als op voorhand al vaststaat hoeveel uren zorg de cliënt krijgt? Deze werkwijze is gehoord de beraadslaging over de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015 niet de bedoeling toch? Wat gaat u doen?
In artikel 2.3.2 van de Wmo 2015 is het onderzoek dat plaatsvindt in vervolg op een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning uitgebreid beschreven. Kern van deze bepaling is dat onder andere onderzoek moet plaatsvinden naar de wensen, de mogelijkheden en onmogelijkheden van cliënten en hun sociale omgeving om te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning van de cliënt. Bij het door het college voorzien in maatschappelijke ondersteuning moet er sprake zijn van maatwerk. Dat bij de start van het onderzoek in vervolg op de melding al vast zou staan hoeveel uren ondersteuning een cliënt zal gaan ontvangen of dat de tijd die voor het onderzoek beschikbaar is in alle gevallen al op voorhand al zou zijn vastgesteld, staat haaks op de uitgangspunten van het in artikel 2.3.2 Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek. Op basis van wetgeving en de daarin opgenomen waarborgen voor een zorgvuldig proces kan namelijk vooraf niet bepaald worden wat de uitkomst van het onderzoek zal zijn en hoeveel tijd nodig is voor een onderzoek dat aan de wettelijke eisen voldoet.
Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om zorg te dragen voor een goede uitvoering van het in de Wmo 2015 opgenomen onderzoek. Deze, in de wetgeving nader gespecificeerde, verantwoordelijkheid van de gemeente bestaat in alle gevallen, dus ongeacht of het onderzoek wordt verricht door medewerkers van de gemeente zelf of van een andere partij die dat in opdracht van de gemeente doet.
Onder andere met het oog op een goede uitvoering van het in artikel 2.3.2 Wmo 2015 voorgeschreven onderzoek ontwikkelt de VNG op dit moment binnen de VNG-academie een opleiding ten behoeve van training en toerusting van Wmo-consulenten. De ANBO alsook partners die betrokken zijn bij het programma «Aandacht voor iedereen» hebben, daartoe uitgenodigd door de VNG, aangegeven betrokken te willen worden bij de ontwikkeling van deze opleiding.
Indien ik signalen ontvang dat een gemeente het voorgeschreven onderzoek, anders dan in incidentele gevallen, niet overeenkomstig de daaraan gestelde eisen uitvoert, spreek ik deze gemeente daarop aan.
Wat is uw mening over het maximum van 30 minuten voor het voeren van het keukentafelgesprek? Is dit wat u bedoelt met zorg op maat?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het niet vervangen van een zieke medewerker, terwijl de organisatie daarvoor wel geld heeft ontvangen, gewoon fraude is? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen?
In heel veel gevallen laat het college de uitvoering van de Wmo 2015 door derden (aanbieders) verrichten. Indien de gemeente een aanbieder inschakelt bij de uitvoering van de Wmo 2015 zullen de rechten en plichten van de gemeente en die aanbieder veelal contractueel zijn vastgelegd. Onderdeel van deze afspraken zal ook vaak zijn hoe de aanbieder de continuïteit van de ondersteuning moet regelen ingeval een hulpverlener uitvalt door ziekte. In beginsel zal de afspraak in dergelijke gevallen adequate vervanging moeten inhouden. Indien een aanbieder zich niet aan de gemaakte afspraken houdt is het aan de gemeente hierop actie te ondernemen. Wat die actie dan concreet kan inhouden zal mede afhankelijk zijn van de gemaakte afspraken.
Is dit nu wat u bedoelt met uw mantra dat alles er beter op wordt?
Nee.
Antisemitisch nieuwjaarsgeweld |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Free Palestine! Joden in Amsterdam belaagd tijdens Oud en Nieuw»?1
Ja.
Deelt u de afschuw over het antisemitische geweld tijdens Oud en Nieuw, waarbij een huis werd aangevallen en beschadigd door jongeren terwijl er onder andere «kankerjoden» werd geroepen?
Ja, ik deel de afschuw. Het kabinet verwerpt antisemitisme en elke andere vorm van discriminatie. Het oproepen tot discriminatie, haat en geweld is onaanvaardbaar en strafbaar.
Zijn de daders van deze antisemitische aanval inmiddels opgepakt en vastgezet?
De politie is onmiddellijk een onderzoek gestart. De minderjarige verdachten – van wie er één is aangehouden en twee zichzelf hebben gemeld – zijn na verhoor door de politie heengestuurd met een gedragsaanwijzing. Deze houdt in dat zij een bepaalde periode niet in de straat mogen komen waar het gezin woont.
Ziet u een relatie tussen het sterk groeiende antisemitisme in onze samenleving en de enorme immigratie vanuit niet-westerse landen van de afgelopen decennia?
Wat ik zie, is dat spanningen in het Midden-Oosten een voedingsbodem kunnen zijn voor antisemitisme in Nederland. We moeten ervoor waken dat deze spanningen niet een kloof in onze samenleving veroorzaken. Voor alle nieuwkomers geldt dat het van het grootste belang is dat zij zich zo snel mogelijk de waarden en normen van de Nederlandse rechtstaat eigen maken. Discriminatie en antisemitisme zijn in Nederland onacceptabel en strafbaar. De verplichte inburgering speelt een belangrijke rol in de overdracht van de fundamenten van de Nederlandse rechtstaat. In het inburgeringexamen wordt ook aandacht besteed aan het bestrijden van discriminatie.
Hoe duidt u het gegeven dat één op de vijf geschiedenisdocenten in de Randstad de holocaust nauwelijks kan bespreken als gevolg van reacties van islamitische leerlingen?2
In 2015 heeft de Staatssecretaris van OCW onderzoek laten doen naar de ervaringen van leraren bij het behandelen van thema’s die spanningen kunnen oproepen in de klas.3 De meeste leraren gaven aan daarbij geen problemen te ervaren. Toch antwoordde één op de vijf leraren soms moeite te hebben met het bespreken van een onderwerp. De bespreking van de Holocaust op «zwarte» of gemengde scholen is daar een schrijnend voorbeeld van. Eén procent van de leraren zei bepaalde onderwerpen te mijden vanwege de (verwachte) reactie van leerlingen. Het is zorgwekkend en ontoelaatbaar als leraren het behandelen van de Holocaust uit de weg gaan. Het kan niet zo zijn dat deze belangrijke onderwerpen, die raken aan de fundamentele waarden van onze democratische rechtsstaat, onbesproken blijven in de klas. Iedere leraar moet zich veilig weten en moet voldoende toegerust zijn om de Holocaust, maar ook andere onderwerpen als homoseksualiteit of discriminatie, te behandelen in de klas. In opdracht van de Staatssecretaris van OCW biedt de Stichting School en Veiligheid ondersteuning aan leraren of schoolleiders in de vorm van trainingen, en een helpdesk waar leraren terecht kunnen met vragen.
In hoeverre begrijpt u dat het feit dat joodse musea, scholen en synagogen anno 2016 in Nederland bewaking nodig hebben tegen geweld en intimidatie een teken is van maatschappelijk verval?
Het is inderdaad triest dat het nodig is. Geweld en intimidatie in welke vorm dan ook zijn onacceptabel. De inspanningen van de overheid zijn er op gericht om geweld te bestrijden, te vervolgen en bestraffen. Indien nodig wordt burgers bescherming geboden. Over de inspanningen van de regering en lokale overheid voor de beveiliging van Joodse instellingen wordt u regelmatig geïnformeerd.4
Welke concrete maatregelen bent u voornemens te treffen om het antisemitische kwaad dat zich steeds vaker manifesteert een halt toe te roepen?
De politie registreert op grond van de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie (OM) alle incidenten (eigen waarnemingen, meldingen en aangiften) die mogelijk betrekking hebben op of gerelateerd zijn aan discriminatie, waaronder antisemitisme. De aanpak van discriminatie, waaronder antisemitisme, heeft prioriteit bij het OM.
Uit het onderzoek naar oorzaken en triggerfactoren voor antisemitisme onder jongeren bleek dat het conflict in het Midden-Oosten tussen Israël en de Palestijnse gebieden als trigger kan optreden voor antisemitisme. Begin 2016 organiseert SZW daarom een overleg met sleutelfiguren uit de Joodse en islamitische gemeenschap over hun inzet om doorwerking in Nederland van het Israelisch-Palestijnse conflict te verminderen. Ook worden bijeenkomsten van het Ronde Tafel netwerk antisemitisme georganiseerd, met deelname vanuit onder meer de Anne Frank Stichting, het Centraal Joods Overleg, het Contactorgaan Moslims en Overheid, het Samenwerkingsverband Marokkaanse Nederlanders en het Inspraakorgaan Turken in Nederland. Hierbij is door deelnemers het belang onderstreept van gezamenlijk optreden rond incidenten. Dit heeft in 2015 ook plaatsgevonden. Ook worden leraren bij het bespreekbaar maken van moeilijke thema’s in de klas, zoals ontkenning Holocaust, beter ondersteund. Dit schooljaar zijn er trainingen voor leraren die hierbij ondersteuning willen. Ook ondersteunt SZW het traject «Rechtsstaat in de Klas»: lokale bijeenkomsten voor leraren in het voortgezet onderwijs in verschillende regio’s.
De uitlatingen van de Nederlandse Vertegenwoordiger bij het Politiek en Veiligheidscomité van de EU, over het immigratiebeleid de "Merkel-way" |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitlatingen van de Nederlandse Vertegenwoordiger bij het Politiek en Veiligheidscomité van de Europese Unie over het immigratiebeleid de «Merkel-way»?1
Ja.
Bent u bereid afstand te nemen van de uitlatingen van de betreffende Vertegenwoordiger, dat het massaal verhuizen van mensen – de «Merkel-way» – een kans vormt voor de toekomst?
U bent bekend met het standpunt van het kabinet over de migratieproblematiek, zoals uiteengezet in de brief van 8 september jl. (Kamerstuk 19 637, nr. 2030), de diverse geannoteerde agenda’s en verslagen van Europese Raden en de appreciaties van het kabinet op verschillende migratiepakketten van de Europese Commissie. Zo heeft het kabinet uw Kamer geïnformeerd over zijn appreciatie van de Commissievoorstellen van 9 september 2015 (Kamerstuk 32 317 nr. 321), en ging uw Kamer de Nadere Kabinetsappreciatie EU-migratiepakket september 2015 van 5 oktober 2015 (Kamerstuk 32 317, nr. 2004), alsmede de kabinetsinzet voor de Valletta top (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1049) toe. De Kamer werd in de brieven van 27 oktober 2015 (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1028), 24 november 2015 en 1 december 2015 geïnformeerd over het EU-Turkije actieplan inzake een gezamenlijke aanpak van migratie en de EU-Turkije Top. Tevens verwijst het kabinet uw Kamer naar de inzet voor de EU-Turkey Refugee Facility (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1054). Daarnaast is uw Kamer geïnformeerd over de appreciatie van de Commissievoorstellen van 15 december jl. (Kamerstuk 34 370, nr. 2, 8 januari 2016). Het kabinet vindt het belangrijk dat de Europese Raad voortgang blijft boeken in de aanpak van de Europese asielproblematiek. Voorts benadrukt het kabinet het belang van een zorgvuldige integratie van statushouders in Nederland.
Op welke wijze representeren de uitlatingen van de betreffende Vertegenwoordiger, over de wens dat anderen het immigratiebeleid de «Merkel-way» overnemen, de inzet van Nederland op het vluchtelingendossier in EU-verband?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat het immigratiebeleid van Angela Merkel juist een enorm risico vormt voor de sociale stabiliteit van veel Europese landen en absoluut niet moet dienen als voorbeeld? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in de rol van Voorzitter van de EU Duitsland juist te wijzen op de gevaren van de «Merkel-way» als het gaat om de vluchtelingencrisis? Zo neen, waarom niet?
De vluchtelingencrisis wordt, mede namens het Nederlands Voorzitterschap, in de verschillende Europese fora geagendeerd. Nederland neemt actief deel aan deze discussies en draagt telkenmale het kabinetsstandpunt ter zake uit, waarbij in het eerste semester van 2016 geldt dat Nederland zich als voorzitter van de Raad van de Europese Unie als «honest broker» inzet voor de totstandkoming van resultaten.
Het verzwijgen van een medische calamiteit door het AMC |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het verzwijgen van een medische calamiteit aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg door het Academisch Medisch Centrum (AMC)? Vindt u het terecht dat het AMC de calamiteit niet heeft gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?1
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De IGZ dringt er bij zorginstellingen op aan om bij twijfels of het al dan niet een calamiteit betreft altijd te melden of minimaal contact op te nemen met de IGZ. In de betreffende zaak heeft het ziekenhuis de gebeurtenis niet gemeld aangezien er naar het oordeel van het ziekenhuis sprake was van een complicatie en niet van een calamiteit. Het ziekenhuis heeft laten weten dat het beter was geweest als ze het incident toch had gemeld bij de IGZ.
De gebeurtenis is door de vader van het kind gemeld bij de IGZ en zij doet hier nu onderzoek naar. Bij het afronden van het onderzoek zal de IGZ beoordelen of het AMC heeft voldaan aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de verplichting om calamiteiten onverwijld bij de IGZ te melden. In afwachting van het onderzoek kan ik hier op dit moment geen uitspraken over doen.
De wettelijke definitie van calamiteit luidt: een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de zorg en die tot de dood van een cliënt of een ernstig schadelijk gevolg voor een cliënt heeft geleid. De definitie van complicatie is niet wettelijk verankerd, maar in de literatuur wordt de volgende definitie gehanteerd: een onbedoelde en ongewenste uitkomst tijdens of volgend op het handelen van een zorgverlener, die voor de gezondheid van de patiënt zodanig nadelig is dat aanpassing van het (be)handelen noodzakelijk is dan wel dat sprake is van onherstelbare schade. Het verschil tussen een calamiteit en een complicatie is dus het (causale) verband tussen de patiëntschade en de kwaliteit van zorg.
Het AMC zegt dat er geen sprake is van een calamiteit maar van een complicatie met ernstige gevolgen; onderschrijft u deze conclusie in dit concrete geval? Kunt u duiden wat het verschil is tussen deze twee duidingen van het gebeurde?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het AMC gehandeld conform de leidraad Meldingen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg wanneer ernstige gebeurtenissen door toedoen van medisch handelen moeten worden gemeld?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het niet vreemd dat de klachtencommissie van het ziekenhuis constateert dat de behandelend KNO arts een te sombere conclusie over het klachtenpatroon van het kind heeft getrokken maar toch de klachten grotendeels ongegrond verklaart? Wat is volgens u de reden van dit oordeel?
De vraag of de klachtafhandeling conform de wettelijke vereisten is geweest maakt onderdeel uit van bovengenoemd onderzoek van de IGZ. Aangezien het onderzoek van de IGZ nog loopt, kan ik hierover geen uitspraken doen. In algemene zin kan ik wel aangeven dat een eenzijdige overweging zoals het voorkomen van claims, in het geheel niet past bij een zorgvuldige invulling van het klachtrecht.
Wat is de reden dat de klachtencommissie van het ziekenhuis tot een tamelijk mild oordeel komt in vergelijking tot de harde conclusies van de interne commissie van het AMC – later ingesteld door het AMC nadat de Inspectie voor de Gezondheidszorg om meer informatie had gevraagd nadat de ouders hun klacht hadden neergelegd bij de Inspectie – die zes tekortkomingen constateert?3
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het oordeel juist van de vader van het kind dat de klachtafhandeling van het ziekenhuis slecht is verlopen om mogelijke claims richting het ziekenhuis zoveel mogelijk te voorkomen? Bent u bereid dit uit te laten zoeken? Zo, neen waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre waren de leden van de Raad van Bestuur en/of de voorzitter van de Raad van Bestuur op de hoogte van deze casus? Hoe beoordeelt u hun handelwijze?
Tijdens het onderzoek van de IGZ kan ik hierover geen uitspraken doen.
Kunt u bevorderen dat de afhandeling van deze calamiteit richting de ouders door het AMC op een menselijke wijze zal geschieden? Zo neen, waarom niet?
Sinds medio 2014 betrekt de IGZ de wijze waarop nazorg wordt verleend door zorginstellingen aan betrokkenen standaard in haar calamiteitenonderzoeken. Indien de nazorg voor verbetering vatbaar is, spreekt de IGZ de zorgaanbieder hier op aan. Ik heb overigens begrepen dat het AMC de ouders heeft uitgenodigd om de bevindingen van de interne commissie te bespreken.
Kan de Kamer het volledige dossier inzake deze calamiteit ontvangen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Ten aanzien van het volledige dossier en nog op te stellen (eind)rapportage van de gebeurtenis is de IGZ op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), wettelijk gehouden een afweging te maken tussen het publieke belang bij openbaarmaking enerzijds, en het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van patiënten/cliënten en het voorkomen van onevenredige benadeling van alle betrokkenen anderzijds. Voor rapporten naar aanleiding van een melding, waaronder calamiteitenrapporten, geldt dat de IGZ aan deze afweging in de regel de conclusie verbindt dat aan individuele belangen een doorslaggevend belang gehecht moet worden. Dit hangt samen met de kenmerken van deze rapporten. De wijze waarop de IGZ op dit moment het voor de rapportage benodigde feitencomplex (waaronder ook medische informatie) weergeeft is al gauw te herleiden op specifieke patiënten, cliënten, zorgverleners en zorgaanbieders.
Het bericht dat veel beginnende ggz-krachten werken voor een onkostenvergoeding |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Veel beginnende ggz-krachten krijgen alleen onkostenvergoeding»?1 2
Volgens het bericht worden afgestudeerde psychologen en orthopedagogen massaal ingezet voor stages en werkervaringsplekken, waarbij zij niet meer dan een onkostenvergoeding ontvangen. Zoals in het bericht is aangegeven is voor het onderscheid tussen een stage, waarvoor wettelijk geen beloningsvereiste geldt, en een werkervaringsplaats of werk, waarvoor tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald, van cruciaal belang of het leerdoel centraal staat en de activiteiten van betrokkene additioneel zijn. Op basis van deze en daarmee samenhangende andere criteria dient aan de hand van de feiten en omstandigheden vastgesteld te worden of het daadwerkelijk om een stage gaat of dat feitelijk sprake is van arbeid, waarvoor tenminste het wettelijk minimumloon moet worden betaald of indien van toepassing het cao-loon. Ontduiking van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag door mensen onder het mom van het volgen van een stage onbeloond of tegen een geringe vergoeding te laten werken is niet acceptabel.
Bent u van mening dat hier sprake is van een arbeidsrelatie waarbij loon verschuldigd is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Alleen op basis van de feiten en omstandigheden kan beoordeeld worden of sprake is van een arbeidsrelatie waarvoor het wettelijk minimumloon of cao-loon verschuldigd is. Is een dergelijk loon verschuldigd, dan geldt dit met terugwerkende kracht tot het moment waarop de arbeid is aangevangen.
De Inspectie SZW gaat onderzoek doen naar de betrokken instelling. Gedurende een lopend onderzoek doet de Inspectie SZW geen mededelingen over het onderzoek. Ik zal de Kamer informeren als het onderzoek is afgerond. Ook zullen de gegevens te zijner tijd openbaar worden gemaakt op de website www.inspectieresultatenszw.nl. Sinds 1 januari jl. worden de door toezicht op de naleving van een aantal arbeidswetten, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, verkregen gegevens openbaar gemaakt. Openbaarmaking vindt plaats nadat de inspectie is afgerond dan wel, indien een overtreding is geconstateerd, na de oplegging van de boete.
Bent u van mening dat, indien er geen sprake is van een boventallige functie waarbij een leerdoel centraal staat, er met terugwerkende kracht voldaan moet worden aan het wettelijk minimumloon dan wel de van toepassing zijnde cao? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de Inspectie SZW per direct onderzoek te laten doen naar deze situatie? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer over de resultaten informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Sjeikwatch: Osama-fan en 9/11-verheerlijker Anas Noorani Siddiqui in 020' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Sjeikwatch: Osama-fan en 9/11-verheerlijker Anas Noorani Siddiqui in 020»?1
Ja.
Waarom en hoe heeft deze islamitische geweldsoproeper wederom toegang tot Nederland gekregen en waarom heeft u zijn komst niet voorkomen?
In de brief van het kabinet van 3 maart 2015 (vergaderjaar 2014–2015, 29 754, nr. 303) is reeds aangegeven dat uit het buitenland afkomstige visumplichtige sprekers die in Nederland onverdraagzame, anti-integratieve en/of antidemocratische boodschappen willen uitdragen en daarmee de openbare orde of nationale veiligheid bedreigen, niet welkom zijn. Iedere casus wordt op zijn eigen merites beoordeeld. Over individuele casuïstiek doe ik geen uitspraken.
Ten aanzien van het weigeren van visa van predikers – uit visumplichtige landen – die oproepen tot haat en geweld is uw Kamer recent nog geïnformeerd via de Vierde Voortgangsrapportage van het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (betreft nadere invulling van maatregel 20f) (vergaderjaar 2015–2016, 29 754, nr. 326). Indien het komt tot een uitnodiging van een visumplichtige derdelander die oproept tot haat en geweld heeft de rijksoverheid de mogelijkheid om het vreemdelingenrecht in te zetten. De mogelijkheden hiertoe hangen echter af van de verblijfstatus van de betreffende prediker.
Ook ten aanzien van niet-visumplichtige predikers neemt het Kabinet het standpunt in dat het onacceptabel is als een podium wordt geboden aan predikers die onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Indien zij rechtmatig in het Schengengebied verblijven worden niet-visumplichtige predikers die oproepen tot haat en geweld beoordeeld op de boodschap die zij tijdens hun verblijf uitdragen. Zij die een onverdraagzame boodschap uitdragen, zullen daarmee worden geconfronteerd, waar mogelijk via strafrechtelijke weg.
Tot slot verwijs ik naar de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek» (vergaderjaar 2015–2016, 29 614, nr. 38). Op 25 februari jl. heeft u een brief over de concretisering van deze aanpak ontvangen waarin het kabinet tevens ingaat op 9 moties over salafisme2. Hierin staat de aanpak van problematische gedragingen en activiteiten (waaronder het uitnodigen van geweldspredikers) centraal. Een recent voorbeeld van een casus waarin actief is verstoord, is de gemeente Eindhoven. In december legde de burgemeester een verbod op aan de moskee om zeven personen te laten spreken en toe te laten in de moskee, alsmede een bevel voor de moskee om de uitnodigingen voor een bepaald moment in te trekken. Dit naar aanleiding van eerder gedane haatzaaiende en geweldsverheerlijkende uitspraken in het buitenland door de betreffende sprekers. De moskee heeft vervolg gegeven aan het bevel en de uitnodigingen aan de sprekers ingetrokken.
Bent u bereid de genoemde islamitische geweldsoproeper acuut het land uit te zetten, zodat hij in elk geval niet middels fysieke aanwezigheid kan meewerken aan de verdere vermolenbeeking van Nederland? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel van dit soort haatsjeiks wilt u in 2016 toelaten in Nederland? Of bent u bereid een poging te doen bij verstand te komen en Nederland te behoeden voor verdere islamisering? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat vrouwen die zwanger zijn of willen worden, door een zorgverzekeraar worden verwezen naar een andere zorgverzekeraar |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gewoon een eerlijk advies, of risicoselectie?»1
Ja.
Vindt u het ook een goede zaak dat verzekerden hier actief worden geïnformeerd over een wijziging in de aanvullende polis met betrekking tot vergoeding aanvullende kosten zwangerschap en bevalling, maar dat hier het risico bestaat op (indirecte) risicoselectie, doordat actief wordt gecommuniceerd dat het geen aantrekkelijke verzekering is voor zwangere vrouwen, en zo een groep vrouwen die hoge zorgkosten maakt wordt ontmoedigd zorgkosten te maken bij deze zorgverzekeraar?
Ik vind het positief dat verzekerden door hun zorgverzekeraar worden geïnformeerd over wijzigingen in de aanvullende verzekering. Dit draagt bij aan een goed geïnformeerde keuze van verzekerden.
De aanvullende verzekering is – in tegenstelling tot de basisverzekering – onderdeel van de vrije markt ten aanzien van aanbod en prijs. In deze casus raadt de zorgverzekeraar bepaalde groepen verzekerden aan kritisch te bekijken of de aanvullende verzekering wel aansluit op zijn of haar preferenties. Zorgverzekeraars hebben echter ook de vrijheid om verzekerden te weigeren voor de aanvullende verzekering. Op basis van Europese regelgeving kan ik hier niet op ingrijpen.
Daarentegen geldt voor de basisverzekering een acceptatieplicht. In eerdere brieven ben ik ingegaan op de mogelijkheid van (indirecte) risicoselectie voor de basisverzekering via de aanvullende verzekering (zie bijvoorbeeld Kamerstuk 29 689, nr. 590). Ik onderneem verschillende acties om de prikkels van zorgverzekeraars hiertoe te verminderen.
Bent u bereid deze casus aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voor te leggen, zodat deze kan oordelen in hoeverre hier sprake kan zijn van risicoselectie of een indirecte vorm daarvan?
De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) verricht momenteel een kwantitatief en kwalitatief onderzoek naar risicoselectie in de zorgverzekeringsmarkt. In deze onderzoeken zal onder andere aandacht besteed worden aan de aanvullende verzekering als instrument voor risicoselectie. De NZa zal deze casus in haar analyse meenemen.
Naar verwachting verschijnen in het eerste kwartaal van dit jaar de resultaten van het kwantitatieve onderzoek. Hieruit zal moeten blijken of informatie over de winstgevendheid van groepen verzekerden voor zorgverzekeraars een prikkel is om daadwerkelijk het keuzegedrag van verzekerden te beïnvloeden. Door de gegevens op polisniveau te presenteren zal duidelijk worden of er polissen bestaan waarin een vorm van risicoselectie mogelijk aan de orde is. In het kwalitatieve onderzoek worden de resultaten uit het kwantitatieve onderzoek nader geduid. Hierbij zal onder andere nagegaan worden of verzekeraars strategieën toepassen om tot risicoselectie te komen, en zo ja welke strategieën dit zijn. De resultaten van dit kwalitatieve onderzoek verwacht ik rond de zomer naar uw Kamer te kunnen sturen. Overigens is koppelverkoop verboden, een verzekerde kan een basisverzekering bij de ene verzekeraar hebben en een aanvullende verzekering bij een andere verzekeraar.
Wilt u de NZa eveneens verzoeken breder te kijken naar wijzigingen en de communicatie hierover in de aanvullende polis, die risicoselectie of een indirecte vorm daarvan tot gevolg kan hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Welke instrumenten heeft de NZa om in te grijpen, indien dit inderdaad tot risicoselectie of een indirecte vorm daarvan leidt? Welke preventieve maatregelen zijn mogelijk om te voorkomen dat dit andere zorgverzekeraars op een idee brengt?
De NZa heeft geen formele instrumenten om te handhaven op risicoselectie ten aanzien van de aanvullende verzekering. De NZa kan wel handhavend optreden in het geval er sprake is van een overtreding van de acceptatieplicht of het verbod op premiedifferentiatie voor de basisverzekering of als er risicoselectie plaatsvindt ten aanzien van de basisverzekering.
Een vorm van preventieve maatregelen is dat ik inzet op een continue verbetering van het risicovereveningsmodel. Zo heb ik u in mijn brief van oktober jl. (Kamerstuk 29 689, nr. 661) geïnformeerd over het onderzoeksprogramma dat ik laat uitvoeren om de risicoverevening voor 2017 en latere jaren aan te passen. Verbetering van het risicovereveningsmodel vermindert de prikkels van zorgverzekeraars tot risicoselectie voor de basisverzekering.
Jongeren die gemakkelijk onbeperkt kunnen drinken op oudejaarsavond |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Jeugd kent geen grenzen»?, «Gemeenten moeten zuipfeesten meer controleren» en «Doortanken op pepdrankje; alcoholpoli’s verwachten piek tijdens oudejaarsavond»? Zo ja, wat vindt u van deze berichten?1
Ja, deze berichten geven er blijk van dat de drinkcultuur in Nederland nog niet is waar die moet zijn.
Deelt u de mening van kinderartsen en alcoholdeskundigen dat dergelijke all-you-can-drinkfeesten overmatig alcoholgebruik in de hand werken en derhalve riskant zijn, vooral voor jongeren? Zo nee, waarom niet?
Het ontbreekt mij aan exacte onderzoeksgegevens hierover, maar ik kan mij voorstellen dat dergelijke constructies overmatig alcoholgebruik bij jongeren in de hand kunnen werken.
Vindt u het organiseren van dergelijke feesten getuigen van verantwoord gedrag van de betreffende ondernemers?
Het is aan de organiserende ondernemer om zorg te dragen voor een verantwoorde verstrekking van alcohol binnen de wettelijke kaders. Indien ondernemers doorschenken bij dronkenschap en verstrekken aan minderjarigen dan is dit verboden en onverantwoord. Het is aan de gemeenten om hier op toe te zien.
Bent u van mening dat de gemeenten een bepaalde rol hebben om het organiseren van dergelijke feesten tegen te gaan? Zo ja, welke rol?
Gemeenten hebben een toezichthoudende en handhavende taak waar het gaat om de verstrekking aan minderjarigen en mensen die in staat van dronkenschap verkeren. Daarnaast is het verboden om bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken, indien redelijkerwijs moet worden vermoed, dat dit tot verstoring van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid zal leiden. Daarnaast kan een gemeente middels een gemeentelijke verordening de verstrekking van alcohol aan beperkingen onderwerpen. O.a. door verboden op happy hours en prijsmaatregelen.
Welke maatregelen onderneemt u na de constatering in de Drugsmonitor 2015 dat de Preventie- en Handhavingsplannen op het gebied van alcohol van gemeenten over het algemeen van matige kwaliteit zijn?2
Ik heb hier het afgelopen jaar onderzoek naar laten doen en u hierover geïnformeerd in de brief van 6 mei 2015. Naar aanleiding hiervan heb ik reeds gesproken met enkele burgemeesters. Tevens heb ik alle gemeenten hierover afgelopen najaar een brief gestuurd. De kwaliteit van de plannen zal komend jaar nogmaals worden gemonitord, dit onderzoek maakt onderdeel uit van de evaluatie van de Drank- en Horecawet (DHW).
Is het houden van dergelijke feesten in strijd met de Reclamecode voor Alcoholhoudende Dranken en/of de Drank- en Horecawet? Zo ja, welke artikelen van de Reclamecode resp. de Drank- en Horecawet worden overtreden?
Naar mijn mening is dit niet per definitie strijdig met de Reclamecode en/of de DHW.
Bent u van mening dat het aanbieden van een all-in-prijs door de horeca het risico in zich draagt dat de ondernemer in strijd handelt met artikel 252 van het Wetboek van Strafrecht (het zogenaamde doorschenkverbod)?
Dit zou zeker kunnen, maar hangt, net als in andere situaties, af van de manier waarop de ondernemer zijn verantwoordelijkheid neemt in het naleven van de Drank- en Horecawet.
Wat is er bekend over het beleid in Finland dat een verbod op het geven van volumekortingen voor alcoholhoudende dranken kent? Bent u bereid te bezien of een dergelijk verbod in Nederland mogelijk is?
Over dit specifieke verbod in Finland is mij nog niets bekend, ik zal het verbod aldaar bekijken en zo nodig betrekken bij de evaluatie.
Bent u bereid een aanscherping van de Drank- en Horecawet op dit punt mee te nemen in de evaluatie van de Drank- en Horecawet die voor 2016 is voorzien?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u het eveneens zorgwekkend dat uit peiling van de Telegraaf blijkt dat een meerderheid van de respondenten zorgen heeft over het drankgebruik onder jongeren?
Het drankgebruik onder jongeren blijft ook voor mij een constant aandachtspunt. Tegelijkertijd zie ik het ook als een positieve ontwikkeling in de sociale norm, dat de respondenten zich hierover zorgen maken.
Wat is er bekend over de tendens dat jongeren steeds vaker energydrinks met alcohol combineren om langer te kunnen doordrinken?
Ik heb hierover geen cijfers beschikbaar.
Ben u bereid een signaal af te geven door een beroep te doen op het verantwoordelijkheidsgevoel van de horecaondernemers om niet over te gaan tot onbeperkt drankaanbod tegen een vaste prijs, nog voor het nieuwe jaar?
Deze vragen zijn pas op 31 december binnengekomen op mijn ministerie, dus beantwoording en berichtgeving in het vorige jaar was niet meer mogelijk.
Bij gelegenheden waarin ik vertegenwoordigers van horecaondernemers spreek vraag ik altijd aandacht voor verantwoorde verstrekking. Dat zal ik ook in de toekomst blijven doen. Ook ouders en de jongeren zelf zal ik blijven aanmoedigen om de NIX18 norm te omarmen en na te leven.
Uit cijfers van VeiligheidNL blijkt dat er 75 jongeren onder de 18 met een zware alcoholvergiftiging op de SEH zijn beland tijdens deze jaarwisseling.
Ben u bereid deze vragen, gezien de urgentie, met spoed voor oudjaarsavond te beantwoorden? Wilt u de Kamer na afloop van de jaarwisseling informeren over het aantal alcoholincidenten onder jongeren onder de 18 jaar?
Zie antwoord vraag 12.