Het bericht dat extra geld nodig is voor de N35 |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja
Klopt de bewering dat het Rijk nauwelijks geld beschikbaar stelt voor de aanpak van de N35, terwijl de N35 wel eigendom van het Rijk is? Zo ja, waarom is dat?
Nee, de afgelopen jaren is in totaal circa 600 mln Euro in de N35 geïnvesteerd, waarvan circa 450 mln Rijksgeld. Zo zijn de projecten Almelo-Wierden en de Salland Twentetunnel opgeleverd, worden de werkzaamheden op het traject Wijthmen-Nijverdal en Zwolle-Wijthmen gestart en is het traject N35 Nijverdal-Wierden in planstudie.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de provincie Overijssel om gezamenlijk tot een plan te komen om deze weg aan te pakken? Zo, nee waarom niet?
Veelvuldig overleg ik met de provincie Overijssel over de projecten op de N35, die zijn genoemd in het antwoord op vraag 2. Er is voor mij geen aanleiding om aanvullend hierop een gesprek met de provincie Overijssel te initiëren. Uit de systematiek die wij met elkaar hebben afgesproken om investeringen op het hoofdwegennet te prioriteren zijn, na afronding van de lopende projecten, geen knelpunten op de N35 meer aanwezig.
Indien de provincie een onderwerp wenst te agenderen en hier ook de financiering voor beschikbaar heeft, wil ik met de regio in gesprek gaan over mogelijke extra maatregelen.
Deelt u de mening dat wegen zoals de N35 erg belangrijk zijn voor bereikbaarheid en de doorstroming in de provincies, en daarom ook meer aandacht en ondersteuning van het Rijk verdienen? Zo nee, waarom niet?
Mijn aandacht en ondersteuning gaat uit naar het totale hoofdwegennet, dus ook naar de N35. Dat blijkt ook uit de 450 mln. Euro die ik investeer in verschillende projecten op deze weg. De N35 krijgt daarmee voldoende aandacht en ondersteuning. De motie van het lid Van Helvert (TK 29 398, 2014–2015, nr. 453) om meer geld te investeren in delen van de N35 is in maart 2015 verworpen.
Het bericht dat de drinkwaterbron van 1.3 miljoen huishoudens is vervuild |
|
Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bron voor drinkwater deel Randstad vervuild met bestrijdingsmiddel», waaruit blijkt dat de drinkwaterbron voor 1,3 miljoen huishoudens in Zuid-Holland is vervuild met het bestrijdingsmiddel dimethoaat?1
Ja.
Is inmiddels bekend hoe de drinkwaterbron vervuild heeft kunnen raken?
De vervuiling is vanuit de polder Bommelerwaard achter het gemaal H.C. Jong via de afgedamde Maas bij het innamepunt terecht gekomen. Over de voortgang ten aanzien van het achterhalen van de oorzaak wil het Waterschap Rivierenland in het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.
Kunt u toelichten op welke wijze tot de conclusie is gekomen dat er «geen enkel gevaar voor de volksgezondheid» is geweest?
Drinkwaterbedrijven monitoren intensief op de kwaliteit van het in te nemen water. Dit zorgt ervoor dat risico’s, waaronder dreigende overschrijdingen van de inname-norm, steeds in beeld zijn. Hierdoor kunnen drinkwaterbedrijven indien nodig tijdig maatregelen treffen. Zodra de inname-norm wordt overschreden kan
het bedrijf overgaan tot het staken van de inname. Dat is in dit geval ook gebeurd. Drinkwaterbedrijven hebben de mogelijkheid de inname tijdelijk te staken of te beperken, dankzij de toepassing van spaarbekkens, opslag in de duinen of door uit te wijken naar een andere bron. Ook monitoren drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Zo komen ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht waardoor er voor de gebruikers geen gezondheidsrisico’s zijn.
Welk effect heeft de geconstateerde vervuiling voor het leven in de betreffende rivier en het omringende milieu?
De meetgegevens laten zien dat de concentraties tijdelijk hoger zijn geweest dan de ecotoxicologische waterkwaliteitsnorm voor langdurige blootstelling. De hoogst gemeten concentratie was bovendien 4 keer hoger dan de maximaal aanvaardbare concentratie voor piekblootstelling. Dit betekent dat een (tijdelijk) effect op het waterecosysteem niet is uit te sluiten. Vissen zijn minder gevoelig voor directe effecten van dimethoaat. Het is bij grotere normoverschrijdingen te verwachten dat negatieve effecten op kleinere minder opvallende waterorganismen kunnen optreden, zoals kreeftachtigen en insecten. Op grond van de eigenschappen van dimethoaat zijn geen risico’s te verwachten voor het omringende milieu zoals visetende vogels, insecten en zoogdieren.
Welke maatregelen worden genomen om deze vervuiling aan te pakken?
Zoals in antwoord 2 is aangegeven is de oorzaak nog niet achterhaald. Wel gaat Waterschap Rivierenland er vanuit dat de bron van de vervuiling gestopt is. Dit op basis van monitoringresultaten in de polder en bij het innamepunt.
Op welke wijze gaat u er zorg voor dragen dat bestrijdingsmiddelen voor land- en tuinbouw geen enkel risico vormen voor het drinkwater?
Incidenten zijn nooit uit te sluiten en vormen geen directe aanleiding voor aanscherping van het reguliere beleid. Dat beleid is verwoord in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en is gericht op het reduceren van de milieubelasting als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In deze nota zijn onder
meer maatregelen aangekondigd voor de landbouw om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit zijn onder andere het verbreden van de verplichte teeltvrije zone, het verhogen van het percentage driftreductie van 50% naar 75% in de open teelten en het verplichten van het zuiveren van afvalwater door de glastuinbouw.
De onderlinge samenwerkingsovereenkomst tussen de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en het Centrum Veilig Wonen (CVW) |
|
Henk Nijboer (PvdA), Jan Vos (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de onderlinge samenwerkingsovereenkomst tussen de NAM en het CVW?
Ik ben ervan op de hoogte dat er een overeenkomst bestaat tussen NAM en CVW. Aangezien dit een private overeenkomst betreft, is de inhoud mij niet bekend.
Klopt het dat niemand inzicht krijgt in de onderlinge samenwerkingsovereenkomst tussen de NAM en het CVW?
NAM en de partijen die samen CVW vormen (CED en Arcadis) zijn allen private partijen en hebben een private overeenkomst gesloten. Hierbij is NAM formeel de opdrachtgever en CVW formeel de uitvoerende instantie. Deze overeenkomst is niet openbaar, maar wel ingezien door de door mij ingestelde Commissie van Toezicht op het Centrum Veilig Wonen om de werkverhouding tussen NAM en CVW te kunnen beoordelen.
Waarom zijn deze afspraken niet openbaar? Op deze manier kan toch niet beoordeeld worden hoe onafhankelijk het CVW werkelijk is?
NAM hoeft juridisch gezien deze overeenkomst tussen twee private partijen niet openbaar te maken. Om te waarborgen dat het CVW haar taken voldoende onafhankelijk kan uitvoeren, heb ik per 5 januari 2015 de Commissie van Toezicht Centrum Veilig Wonen ingesteld. De Commissie van Toezicht heeft in haar eerste halfjaarrapportage 2015 (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 204) geconstateerd dat het CVW haar eigen expertise, mankracht en werkwijze heeft opgebouwd, die los staat van NAM. Daarnaast beoordeelt de Commissie de relatie tussen de directies van CVW en NAM als kritisch maar goed.
Deelt u de mening dat de indruk weggenomen zou moeten worden dat het CVW slechts een verlengstuk is van de NAM?
In het debat met uw Kamer van 9 oktober 2014 heb ik aangegeven dat er een aparte organisatie zou worden opgericht die vanaf 1 januari 2015 de schadeafhandeling verzorgt. Dit was en is een breed gedeelde maatschappelijke wens in de regio. Destijds heb ik ook aangegeven dat NAM juridisch verantwoordelijk blijft en dat zij moet zorgen dat de schadeafhandeling wordt uitgevoerd (Handelingen II 2014/2015, 33 529, nr. 12-8).
NAM heeft voor de uitvoer van de herstelwerkzaamheden een tender uitgeschreven die uiteindelijk is gewonnen door een joint venture die bestond uit Arcadis en CED. Deze partijen hebben uiteindelijk het Centrum Veilig Wonen opgericht. De tender is ook door de Dialoogtafel bekeken.
Deelt u de mening dat de afspraken over hoeveel en op welke manier uren toegekend worden voor een contra-expertise zeer belangrijk zijn voor een antwoord op deze vraag?
De wijze waarop schade wordt vastgesteld door een eerste onafhankelijk expert en eventueel een tweede, door de bewoner aan te wijzen, contra-expert is vastgelegd in het Handboek Aardbevingsschade. Diverse partijen hebben opmerkingen kunnen plaatsen bij het Handboek Aardbevingsschade in een consultatie, gefaciliteerd door de Dialoogtafel. De opmerkingen van onder andere de Groninger Bodembeweging en de Technische Commissie Bodembeweging zijn meegenomen in de versie die is gepubliceerd in februari 2015.
De Nationaal Coördinator Groningen is momenteel in overleg met NAM over aanpassing van het schadeprotocol. Daarbij wordt vastgelegd dat in de contra-expertise schade die niet is vastgesteld bij de inspectie door de eerstelijnsexpert of die na die inspectie is ontstaan, wel kan worden beoordeeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Gaswinningsdebat in de Kamer?
Ja.
Sexting |
|
Foort van Oosten (VVD), Brigitte van der Burg (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Tegen mijn vriendje zeggen ze dat ik een hoer ben»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verspreiden van naaktfoto’s en het misbruik daarvan steeds vaker lijkt voor te komen en vergaande gevolgen kan hebben voor het slachtoffer?
Ja. Ik wijs u in dat verband op mijn recente brief van 29 februari 2016 aan de Tweede Kamer waarin ik onder meer nieuwe digitale fenomenen van onwenselijk seksueel gedrag belicht.
Wat is in algemene zin het beleid bij de politie en het Openbaar Ministerie inzake sexting?
Sexting betreft het sturen van seksueel getinte berichten of foto’s of video’s, meestal via de smartphone. Consensuele sexting tussen minderjarige leeftijdsgenoten valt onder het experimenteergedrag dat in het huidige tijdsgewricht past bij adolescenten.
Wanneer minderjarigen onderling seksuele handelingen filmen, seksueel getint beeldmateriaal op internet plaatsen of (met elkaar) delen, is er naar de letter van de wet sprake van productie, bezit of verspreiding van kinderpornografie (artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht). De wijze waarop de persoon op de afbeelding in zijn of haar belangen wordt geschaad, is steeds leidend bij de afweging om al dan niet strafrechtelijk te vervolgen. Hierbij kan mede een rol spelen of er sprake is van een ongelijkwaardige situatie tussen de betrokkenen (bijvoorbeeld op grond van leeftijdsverschil), of er wel of geen wederzijds goedvinden is en of er bijvoorbeeld sprake is van druk of dwang. Als het gaat om een strafbare afbeelding van een jongere onder de 12 jaar, wordt in beginsel uitgegaan van een ongelijkwaardige situatie en wordt een opsporingsonderzoek verricht.
Indien het een strafbare afbeelding van een minderjarige boven de 12 jaar betreft, wordt over het algemeen eerst een gesprek gevoerd met de betrokkene(n). De gegevensdrager waarop de afbeelding staat, wordt in beslag genomen. Als de afbeelding op internet is geplaatst, spant de politie zich in om deze van het internet af te krijgen. In gevallen waarin de op de afbeelding vastgelegde persoon en eventuele andere betrokkene(n) minderjarig zijn en geen sprake is van druk of dwang, is vervolging niet altijd in het belang van de betrokkene(n). Verwijdering van het materiaal van de gegevensdrager van de betrokkene(n) kan in sommige gevallen voldoende zijn. Het hangt van de individuele omstandigheden van het geval af welke beslissing de politie en het Openbaar Ministerie (OM) nemen. Voor uitgebreide informatie over het beleid van de politie en het OM verwijs ik u naar de notitie «Pubers in Beeld»2, afkomstig van het Landelijk Expertisecentrum Kinderporno en Kindersekstoerisme.
Volgens alle organisaties in de strafrechtketen biedt het huidige wettelijk kader met betrekking tot kinderpornografie voldoende ruimte voor maatwerk bij de vervolging. Wel zal ik, zoals ik in mijn brief van 29 februari 2016 heb aangegeven, in samenwerking met deze organisaties bezien in hoeverre meer maatwerk in de bestraffing van jeugdige plegers van een zedendelict mogelijk is.
Hoe beoordeelt u de stelling van de politie dat «het uitwisselen van pikante foto’s tussen een minderjarige jongen en meisje niet strafbaar is» in het licht van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht (Sr)?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de stelling van de politie dat «degene die het online deelt, maakt zich mogelijk schuldig aan het verspreiden van kinderporno» in het licht van artikel 240b Sr? Wat is strafrechtelijk nu mogelijk om tegen online sexting op te kunnen treden? Beoordeelt u dat als afdoende?
Zie antwoord vraag 3.
Is de voorlichting naar uw oordeel momenteel goed geregeld? Moet het op onderdelen beter of anders? Langs welke weg worden verspreiders aangesproken?
Sexting heeft momenteel de nodige aandacht. Verscheidene acties worden ingezet om jongeren, ouders en scholen van de gevaren van onverstandig mediagebruik bewust te maken. Zo bevordert de Staatssecretaris van OCW via het programma «mediawijsheid» van Mediawijzer.net dat zowel opvoeders, scholen als kinderen zelf verstandig met (nieuwe) media leren omgaan. Ouders, jongeren en scholen krijgen informatie rondom het gebruik van media om bewust, kritisch, veilig en verstandig mediagebruik te bevorderen. Mediawijzer.net biedt onder andere informatie over allerlei aspecten rondom verliefdheid (waaronder het gevaar van sexting) op het internet (www.mediawijsheid.nl en www.mediawijzer.net). Daarbij wordt ook verwezen naar de nodige meldpunten die er zijn op dit terrein. Daarnaast wordt ook ingezet op het belang van digitale geletterdheid als onderdeel van het te vernieuwen curriculum.
Het Nederlands Jeugdinstituut krijgt steun vanuit het Ministerie van VWS voor onderzoek en voorlichting aan (professionele) opvoeders. Met het project «Mediaopvoeding» wordt het huidige aanbod in kaart gebracht en worden nieuwe producten, materialen en diensten voor professionals ontwikkeld om de ontwikkeling van kinderen te versterken en de risico’s van mediagebruik, waaronder ook sexting, tegen te gaan.
Ten slotte is nog het vermelden waard dat de publieke omroepvereniging BNN op 16 februari jl. in het programma Spuiten en Slikken aandacht heeft besteed aan het thema sexting. Hieraan is tevens een social media campagne gekoppeld onder de titel «#geenhoofd»3.
De beperking van transplantaties in het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) vanwege ruzie onder artsen |
|
Arno Rutte (VVD), Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Transplantatieprogramma LUMC tijdelijk beperkt»1 en «Geen transplantaties mogelijk in het LUMC vanwege ruzie artsen»2?
Ik betreur het ten zeerste dat een intern conflict heeft moeten leiden tot een tijdelijke beperking van het transplantatieprogramma in het LUMC. Het ziekenhuis heeft echter adequate maatregelen genomen en heeft laten weten dat het transplantatieprogramma met ingang van 18 januari weer volledig draait.
Kunt u aangeven of de patiëntveiligheid in het geding komt nu er sprake is van een conflict op de afdeling transplantatiechirurgie van het LUMC?
De Raad van Bestuur van het LUMC heeft vanaf medio december 2015 het transplantatieprogramma tijdelijk beperkt met het oog op patiëntveiligheid. Het conflict tussen artsen van de afdeling transplantatiechirurgie over hun onderlinge werkwijze maakte ingrijpen volgens het ziekenhuis noodzakelijk. Met het oog op de continuïteit van zorg heeft het LUMC afspraken gemaakt met het Erasmus MC in Rotterdam waar tijdelijk lever- en complexe niertransplantaties zullen worden uitgevoerd. De IGZ is door het LUMC op de hoogte gesteld en zal de situatie nauw blijven volgen.
Kunt u inzicht geven in de maatregelen die door het LUMC op korte termijn worden of zijn genomen om het conflict op te lossen?
Het LUMC heeft verschillende acties ondernomen, zoals mediation, een intern (dossier)onderzoek, een externe evaluatie van de transplantatieprocedures en een tijdelijke aanpassing van transplantatieprogramma. Dit heeft nog niet geleid tot een oplossing van het conflict tussen de verschillende artsen, maar er worden wel vorderingen gemaakt. Het heeft er voor gezorgd dat het transplantatieprogramma weer volledig draait en alle patiënten weer kunnen worden geholpen.
Kunt u verzekeren dat er op basis van de beslissing van de Raad van Bestuur van het LUMC geen enkel orgaan verloren gaat?
Er zijn geen organen verloren gegaan in de tijd dat er sprake was van een verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC (tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016). De beperking betrof de programma’s voor transplantatie van levers en alvleesklieren. Het eilandjes isolatie- en transplantatieprogramma is in de bovengenoemde periode in het LUMC nooit gesloten geweest. Ook de uitnamedienst door het LUMC was niet beperkt.
In de genoemde periode zijn 8 organen aangeboden aan het LUMC: 3 levers en 5 alvleesklieren. Twee keer werd een leveraanbod doorverwezen naar Rotterdam. De levers zijn daar getransplanteerd. Eenmaal was de kwaliteit van het orgaan te slecht om te gebruiken als transplantaat. In alle vijf gevallen was de kwaliteit van de alvleesklieren onvoldoende om tot acceptatie en transplantatie over te gaan. Dit staat overigens los van het tijdelijk beperken van het transplantatieprogramma. De kans dat een alvleesklier kwalitatief zo goed is dat deze kan worden gebruikt voor een ontvanger is relatief laag. Cijfers over de afgelopen jaren laten zien dat bijna 85 procent van de alvleesklieren afgewezen wordt om kwaliteitsredenen. Dit komt doordat de alvleesklier (pancreas) een heel gevoelig orgaan is (in tegenstelling tot andere organen) en een slechte conditie van de donor meteen grote invloed heeft op de kwaliteit.
In de genoemde periode is 1 geplande levende nier cross-overtransplantatie uitgesteld en later alsnog uitgevoerd.
Wat betekent het wegvallen van de capaciteit binnen het LUMC voor de totale transplantatiezorg in Nederland?
Door goede afspraken tussen LUMC en Eramus MC heeft de tijdelijk verminderde capaciteit van het transplantatieprogramma van het LUMC geen gevolgen gehad voor het postmortale transplantatieprogramma.
Hoe beoordeelt u de ontstane situatie dat door het wegvallen van de capaciteit bij het LUMC alleen de academische ziekenhuizen in Groningen en Rotterdam overblijven om levertransplantaties uit te voeren? Wat zijn hiervan de consequenties voor patiënten die wachten op een nieuw orgaan?3
Ik heb begrepen het Erasmus MC in Rotterdam de complexe levertransplantaties van het LUMC heeft overgenomen in de periode tussen 18 december 2015 en 18 januari 2016. Voor 1 patiënt heeft dit betekend dat de levertransplantatie in Rotterdam heeft plaatsgevonden in plaats van in Leiden. Inmiddels draait het transplantatieprogramma in het LUMC weer volledig.
Kunt u verzekeren dat alle geplande lever- en complexe niertransplantaties ongehinderd door kunnen gaan? Zo nee, welke maatregelen worden genomen om de situatie weer te normaliseren?
Alle lever- en complexe niertransplantaties zijn doorgegaan. Het LUMC voert inmiddels deze transplantaties ook zelf weer uit.
Op welke termijn kan de aanvullende en externe evaluatie van de transplantatieprocedures worden verwacht? Kan de Kamer over deze evaluatie worden geïnformeerd?
Het LUMC is verantwoordelijk voor de externe evaluatie van de transplantatieprocedures. De IGZ wordt door het LUMC geïnformeerd over de uitkomsten. De IGZ blijft de situatie met haar reguliere toezicht volgen.
Heeft de Raad van Bestuur van het LUMC volgens u de juiste maatregelen genomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De IGZ heeft mij laten weten dat het ziekenhuis adequate verbetermaatregelen heeft genomen en dat het ziekenhuis haar goed over de situatie heeft geïnformeerd. Dit heeft er toe geleid dat het transplantatieprogramma weer volledig draait.
Is het mogelijk, gezien het spoedeisende karakter, om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Ik heb mij bij de beantwoording van de vragen goed laten informeren door NTS en IGZ en hiermee rekening houdend zo snel mogelijk geantwoord.
Het oordeel van de Raad van State dat de weigering tapstatistieken van de AIVD te verstrekken onvoldoende gemotiveerd is |
|
Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van woensdag 13 januari 2016?1
Ja.
Binnen welke termijn gaat u de tapstatistieken van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en het ongecensureerde toezichtsrapport nummer 40 van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) openbaar maken? Indien u dat niet van plan bent, betekent dit dat u voornemens bent om opnieuw tot weigering te komen (met een aangepaste motivering en het risico dat u opnieuw door de Raad van State wordt teruggefloten)?
In de genoemde uitspraak bepaalt de Raad van State dat ik een nieuw besluit op het door appellant ingediende verzoek moet nemen. Dit zal ik doen.
Welke lessen trekt u uit deze terechtwijzing door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State?
Zie antwoord vraag 2.
Het niet melden van een ernstig incident met een baby in het Academisch Medisch Centrum (AMC) |
|
Leendert de Lange (VVD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «AMC: we hadden incident met baby wel moeten vermelden» en «Geen veilig opleidingsklimaat op KNO afdeling AMC» op de website van Zembla?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het visitatierapport van de Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten dat er geen sprake meer is van een gunstig en veilig opleidingsklimaat?
De opleidingsvisitatie heeft in januari 2015 plaatsgevonden. Opleidingsvisitaties zijn er ondermeer op gericht om verbeterpunten in de opleiding tot medisch specialist te onderkennen, zodat verbeteringen kunnen worden gerealiseerd. Ook voor de zorg die artsen tijdens hun opleiding leveren zijn die visitaties van belang.
De visitatiecommissie heeft op de betreffende afdeling tekortkomingen geconstateerd en alles afwegende de opleidingsbevoegdheid verlengd, maar wel duidelijke voorwaarden en verbeteringen gesteld waarmee het ziekenhuis aan de slag moest. Ik heb begrepen dat het AMC meerdere verbeteracties in gang heeft gezet, onder andere op het gebied van opleiding, coaching, intern onderzoek en overleg tussen de opleider en de AIOS.
Wat is uw oordeel over het feit dat het AMC in eerste instantie heeft aangegeven dat het gaat om een calamiteit terwijl nu blijkt dat er sprake is van een ernstig incident?
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Dit geeft de inspectie de mogelijkheid om toezicht te houden op hoe zorginstellingen omgaan met ongewenste uitkomsten van zorg en indien nodig direct maatregelen te kunnen treffen. De IGZ dringt er bij zorginstellingen op aan om bij twijfels of het al dan niet een calamiteit betreft altijd te melden of minimaal contact op te nemen met de IGZ.
Binnen beroepsgroepen van met name medisch specialisten worden soms artikelen in vakliteratuur gepubliceerd naar aanleiding van calamiteiten. Dit draagt bij aan bewustzijn over risico’s maar ook begrip van de definitie van calamiteit. Dit is een verantwoordelijkheid van de beroepsgroep zelf.
Bij de kwalificatie van een gebeurtenis moet worden uitgegaan van de op dat moment bekende feiten. Het is niet altijd mogelijk om het schadelijk gevolg voor de patiënt direct vast te stellen en het is bij een eerste globale beoordeling ook niet altijd mogelijk om vast te stellen of de kwaliteit van de zorg in het geding is geweest.
Wanneer een ziekenhuis besluit een ernstig incident niet bij de IGZ te melden doet zij dit op eigen verantwoordelijkheid. Wanneer de inspectie dan via een andere melder op de hoogte wordt gebracht van het incident en na onderzoek van oordeel is dat het ziekenhuis ten onrechte niet gemeld heeft, dan legt zij het ziekenhuis een boete op.
Op welke manier kan zorg worden gedragen voor het juist interpreteren van de definities voor incidenten en calamiteiten, zodat tijdig melding kan worden gemaakt van een incident bij de daarvoor aangewezen instanties?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat het AMC in eerste instantie dit trieste voorval met een baby niet actief heeft gemeld bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Ik heb uw Kamer hierover recent geïnformeerd3. De gebeurtenis is door de vader van het kind gemeld bij de IGZ en zij doet hier nu onderzoek naar. Bij het afronden van het onderzoek zal de IGZ beoordelen of het AMC heeft voldaan aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de verplichting om calamiteiten onverwijld bij de IGZ te melden. Zodra het onderzoek naar deze gebeurtenis is afgerond (naar verwachting binnen enkele weken), zal ik de beantwoording van de vragen hernemen in de vorm van een brief met informatie over de uitkomsten van dit onderzoek. De Kamer mag deze beantwoording tevens beschouwen als een uitstelbericht op basis van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, artikel 135, eerste lid.
Had de Inspectie voor de Gezondheidszorg op basis van de informatie die nu bekend is niet veel eerder een onderzoek moeten instellen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn wettelijk verplicht om calamiteiten te melden bij de inspectie. De inspectie heeft direct geacteerd op het moment dat de gebeurtenis is gemeld door de vader van het kind. Bij het afronden van het onderzoek zal de inspectie beoordelen of het AMC heeft voldaan aan de geldende wet- en regelgeving, zoals de verplichting om calamiteiten onverwijld bij de inspectie te melden.
Kunt u aangeven welke maatregelen er sinds 2008 zijn genomen om de patiëntveiligheid van de KNO-afdeling van het AMC te borgen?
Er zijn door het ziekenhuis sinds 2008, nadat de problemen waren gerezen bij de opleiding KNO van het AMC meerdere veranderingen doorgevoerd. Zo heeft de toenmalige opleider zijn functie neergelegd en is er een nieuwe opleider aangesteld. In 2010 constateerde de visitatiecommissie verbetering en werd de bevoegdheid om op te leiden verlengd met de standaardtermijn van 5 jaar. In 2013 viel deze opleider echter uit wegens ernstige ziekte en viel vervolgens ook diens vervanger uit. Nadat duidelijk was geworden dat de opleider niet terug zou keren is in 2014 de huidige opleider aangesteld.
Kunt u toelichten wat de zes tekortkomingen en de tien verbeterpunten zijn die uit het interne onderzoek van het AMC naar voren zijn gekomen? Heeft u zicht op de effecten die voortkomen uit de verbeterpunten en wat betekent dit voor de patiëntveiligheid binnen het AMC op dit moment?
Dit maakt deel uit van het thans lopende inspectieonderzoek naar de casus. Over de inhoud van deze casus kan ik nog geen uitspraak doen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Steunt u het besluit van het Registratiecommissie Geneeskundig Specialisten om de vergunning voor de opleiding af te geven voor twee in plaats van vijf jaar? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, gezien de constateringen van de visitatiecommissie is dit een adequaat besluit, dat er op gericht is om de instelling de gelegenheid te bieden om verbeteringen te realiseren.
Deelt u de mening dat een open werkcultuur waar het mogelijk is om te praten over fouten en complicaties bijdraagt aan de patiëntveiligheid?
Ja. Dat een open en veilige werkcultuur met ruimte voor het bespreken over wat mis is gegaan of bijna misging en het daarbij horende veilig melden van incidenten bijdraagt aan de patiëntveiligheid is een breed gedeeld inzicht. Alleen dan kunnen anderen van fouten leren of kunnen er maatregelen worden genomen om herhaling te voorkomen. Een open werkcultuur houdt ook in een open opleidingscultuur waarin de artsen die in opleiding zijn zich veilig voelen.
Welke maatregelen kunnen op korte termijn bij het AMC worden genomen om de werkcultuur te verbeteren en daarmee patiëntveiligheid te herstellen?
Dat is in eerste instantie aan de Raad van bestuur van het AMC. Bestuurders (en interne toezichthouders) zijn eindverantwoordelijk voor kwaliteit en veiligheid van de geboden zorg. Met betrekking tot de casus loopt er thans een onderzoek van de inspectie. Zie ook mijn antwoord op vraag 8. Ik heb overigens geen aanwijzingen dat in algemene zin de patiëntveiligheid in het AMC in het geding zou zijn. Op het moment dat de veiligheid niet is geborgd kan de IGZ maatregelen nemen.
Goed bestuur heeft ondermeer te maken met een open cultuur van transparantie, aanspreekbaarheid en verantwoording binnen instellingen. Zie in dit kader mijn beantwoording van vragen naar aanleiding van het VSO inzake de brief Goed Bestuur in de zorg die ik 22 januari 2015 met de Staatssecretaris aan uw Kamer heb gezonden (Kamerstuk 30 012, nr. 24) alsmede het op 13 januari jl. gezonden beleidskader «Goede zorg vraagt om goed bestuur» (Kamerstuk 30 012, nr. 35).
Zijn er bij u andere ziekenhuizen in Nederland bekend waar sprake is van een vergelijkbare verstoorde open werkcultuur? Zo ja, kunt u een overzicht geven van welke maatregelen hier zijn genomen om te komen tot verbetering?
Zoals hierboven aangegeven kunnen met regelmaat bij visitaties kleine en grotere tekortkomingen in het opleidingsklimaat worden geconstateerd. Het systeem van visitaties is er op gericht om deze te onderkennen, zodat verbetermaatregelen getroffen kunnen worden.
Een dreigend tekort aan een geneesmiddel voor schildklierpatiënten |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) dat het voor schildklierpatiënten bestemde geneesmiddel Thyrax Duotab (levothyroxine) 0,025 mg vanaf februari voor zeker een half jaar niet leverbaar zal zijn?1
Ja.
Klopt het dat het medicijn Thyrax Duotab 0,025 mg vanaf februari niet meer leverbaar is omdat de fabrikant overgaat op een nieuwe productielocatie? Klopt het dat er sprake is van een fout in de planning? Kunt u uiteenzetten hoe deze situatie heeft kunnen ontstaan? Waarom kan de huidige productielijn niet in gebruik blijven tot de nieuwe in werking is getreden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief dd. 18 januari 2016 over dit onderwerp.
Zijn er andere aanwijzingen voor het feit dat de fabrikant Thyrax Duotab niet langer meer wil of kan produceren? Kan het zijn dat de fabrikant meer winst kan behalen met het alternatief dat hij zelf voorstelt, Eltroxin?2
Ik beschik niet over informatie of de fabrikant Thyrax Duotab niet langer meer wil of kan produceren. Daarnaast beschik ik ook niet over informatie wat betreft de winst(ontwikkeling) van de fabrikant. Overigens zou de winst(ontwikkeling) moeten worden bezien in relatie tot de kostenontwikkeling en investeringen van de desbetreffende fabrikant om een gefundeerd oordeel te kunnen vormen. Wat betreft de kosten van de producten kan aangemerkt worden dat het middel Thyrax (€ 0,04267 per stuk van 0,1 mg) een hogere prijs heeft dan Eltroxin (€ 0,04150 per stuk van 0,1 mg).
Klopt het dat de helft van de 350.000 patiënten die dit middel gebruiken al komende maand de gevolgen ondervindt van het niet meer beschikbaar zijn van de 0,025 mg tabletten? Wat zijn deze gevolgen? Hoe wordt ervoor gezorgd dat patiënten hier zo min mogelijk hinder van ondervinden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brief dd. 18 januari 2016.
Deelt u de mening van het CBG, de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en de Schildklier Organisatie Nederland (SON) dat het onnodig wisselen tussen medicijnen met de werkzame stof levothyroxine niet wenselijk is?3 4
Ja. Het omzetten van de patiënt op een ander schildkliergeneesmiddel is in de meeste gevallen ingrijpend en vervelend voor de patiënt.
Welke extra maatschappelijke kosten brengt het omzetten van patiënten met zich mee? Hebben apothekers en huisartsen voldoende capaciteit om de patiënten te begeleiden bij het omzetten?
Het is niet mogelijk een uitspraak te doen over de precieze hoogte van de extra maatschappelijke kosten alsmede de kosten voor patiënten als gevolg van het omzetten van patiënten op een ander schildkliergeneesmiddel. De kosten zullen mede afhankelijk zijn van het optreden van bijwerkingen en hoe snel de patiënt goed ingesteld zal zijn op het nieuwe middel. Dit zal voor elke patiënt verschillend zijn.
Wat betreft de vraag met betrekking tot de capaciteit het volgende. Er zijn ongeveer 10.000 huisartsen in Nederland. In het geval dat alle patiënten die Thyrax slikken langs de huisarts zouden gaan, betekent dit gemiddeld ongeveer 25 extra consulten per huisarts. Hoewel het een extra belasting betreft voor de zorgverlener, lijkt dit niet tot grote capaciteitsproblemen te leiden.
Welke kosten kan het omzetten voor patiënten zelf met zich meebrengen, bijvoorbeeld als gevolg van extra controles die uit het eigen risico betaald moeten worden?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u in beeld of de twee kleinere leveranciers van levothyroxine het tekort dat nu ontstaat kunnen opvullen? Zo ja, kunt u garanderen dat komend jaar voldoende geneesmiddelen voorradig zullen zijn? Zo nee, kunt u dit zo spoedig mogelijk inzichtelijk maken?
Er zijn meerdere leveranciers van levothyroxine die hebben aangegeven dat zij (een deel van) het tekort kunnen opvangen. De meeste leveranciers hebben daarbij aangegeven dat zij ook op continue basis kunnen blijven leveren.
Heeft de houder van de handelsvergunning conform artikel 49, lid 7, van de Geneesmiddelenwet het CBG minimaal twee maanden voor het uit de handel nemen van Thyrax Duotab 0,025 mg geïnformeerd? Zo nee, heeft het CBG hier actie op ondernomen?
Op 11 december 2015 werd het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) voor het eerst geïnformeerd door Aspen over een mogelijke tekort als gevolg van die wijziging. Op 17 december heeft naar aanleiding hiervan overleg plaatsgevonden tussen het CBG en Aspen. Tijdens dit overleg werd duidelijk dat het tekort vanaf februari zou gaan spelen. Het CBG heeft de firma Aspen Pharma erop aangesproken dit een zorgelijke situatie te vinden.
Is het te verwachten tekort na de melding aan het CBG aan de orde geweest in de werkgroep geneesmiddelentekorten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen om adequaat en actief in te spelen op de problemen die zijn ontstaan?
Na de melding aan het CBG over een verwacht tekort aan Thyrax Duotab 0,025 mg is de werkgroep niet bij elkaar gekomen. Wel is er nadat bekend is geworden dat er mogelijk een tekort zou ontstaan direct een operationeel team (OT) opgericht met daarin vertegenwoordigers van het CBG, de IGZ, Lareb en het Ministerie van VWS. Dit team heeft in nauwe samenwerking de problematiek in kaart gebracht en naar oplossingen gekeken. Hiertoe is de mogelijkheid tot opnieuw opstarten van de productielocatie in Nederland onderzocht en zijn farmaceuten van andere levothyroxine bevattende geneesmiddelen benaderd met de vraag in hoeverre zij (een deel van) de markt van Thyrax konden overnemen. Andere partijen van de werkgroep zijn door leden van het OT en webberichten op de hoogte gehouden.
In het eerstvolgende overleg van de werkgroep tekorten zal de Thyrax casus op de agenda staan en zal gekeken worden welke lessen wij hieruit kunnen trekken voor de toekomst.
Klopt het dat Aspen Pharma Trading Ltd als vergunninghouder op basis van artikel 49, lid 9, van de Geneesmiddelenwet de wettelijke plicht heeft om ervoor te zorgen dat het geneesmiddel voor apotheken en groothandelaren in voldoende mate continu voorradig is om in de behoeften van patiënten in Nederland te kunnen voorzien?
Ja de vergunninghouder heeft een inspanningsverplichting om het geneesmiddel waar de handelsvergunning betrekking op heeft in voldoende mate voorradig te hebben.
Op welke wijze heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gehandhaafd op het niet nakomen van de wettelijke plicht van de vergunninghouder om ervoor te zorgen dat een geneesmiddel in voldoende mate voorradig is? Heeft de IGZ direct een boete van 45.000 euro opgelegd, zoals in de «Beleidsregels bestuurlijke boete Minister VWS» staat voorgeschreven? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft zich in eerste instantie gericht op het bijdragen aan een oplossing voor zich voordoende tekorten.
De IGZ beschouwt de berichtgevingen over de beschikbaarheid van het middel Thyrax als melding en doet hier nu onderzoek naar. In dit onderzoek wordt expliciet meegenomen of sprake is van overtreding van de geneesmiddelenwet (artikel 49 lid 9). Lopende het onderzoek kunnen de IGZ en ik over de mogelijke uitkomst en eventuele inzet van handhaving niets zeggen. Uit het onderzoek zal moeten blijken of de betrokken farmaceut zorg heeft gedragen voor een voldoende mate aan voorraad en zal ook moeten blijken of een boete wordt opgelegd.
Deelt u de mening dat de reden die de vergunninghouder aanvoert, namelijk de overgang naar een nieuwe productielocatie, zonder voorzorgsmaatregelen te nemen maatschappelijk onverantwoord is, mede omdat een dergelijk tekort te voorzien en dus te voorkomen is?
Ik wil voor de beantwoording van deze vraag het onderzoek van de IGZ afwachten en niet nu al vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Heeft het CBG contact opgenomen met de European Medicines Agency (EMA) over dit tekort? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties zijn hieruit voortgekomen?
Het Europees geneesmiddelagentschap EMA is op 14 januari 2016 door het CBG geïnformeerd over dit tekort. Omdat Thyrax een nationaal geregistreerd product is kan de EMA maar in zeer beperkte mate bijdragen in een eventuele oplossing. Thyrax is ook in Portugal geregistreerd. Het CBG heeft daarom de Portugese registratie autoriteit, Infarmed, geïnformeerd over de ontstane situatie in Nederland.
Klopt het dat er de laatste jaren een toename in aantallen, duur en ernst van de geneesmiddelentekorten is? Zo ja, kunt u hiervan de cijfers geven? Zo ja, kunt u uiteenzetten waardoor dit wordt veroorzaakt, en op welke wijze u dit probeert te voorkomen?
Afgezet tegen het grote aantal van duizenden geneesmiddelen, komen geneesmiddelentekorten relatief weinig voor maar de stijging van het aantal tekorten baart mij weldegelijk zorgen. Nadat de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) op 11 juni 2015 had bericht dat in tien jaar tijd het aantal geneesmiddelentekorten is gestegen van 91 middelen in 2004 naar 527 in 2014, berichtte zij op 18 januari 2016 dat het aantal tekorten van geneesmiddelen in 2015 verder gestegen is naar 625. Het is gelukkig niet zo dat ieder geneesmiddelentekort noodzakelijkerwijs een direct risico vormt voor de patiënt en gezondheidsschade tot gevolg heeft. Dit zal mede afhangen van onder andere de aandoening en de duur van het tekort. Uit de cijfers van Farmanco, een initiatief van de KNMP blijkt dat mede door de grote inspanningen van farmaceutische zorgverleners in 97% van de gevallen een oplossing wordt gevonden voor de patiënt.
De oorzaken van geneesmiddeltekorten zijn divers. Tijdelijke geneesmiddelentekorten ontstaan vaak door productieproblemen of door een toegenomen vraag. Als geneesmiddelen helemaal van de markt worden gehaald, is dit in verreweg de meeste gevallen vanwege economische redenen. Factoren die daarin een rol spelen zijn onder andere de grootte van de markt, de prijs van geneesmiddel en het aantal aanbieders. Nederland is een klein land met een relatief laag medicijn gebruik en lage prijzen. Dat maakt dat de afzetmarkt in Nederland voor fabrikanten gering is.
Als Minister heb ik een systeemverantwoordelijkheid en reken ik het tot mijn taak zorg te dragen voor een goede infrastructuur voor het melden van tekorten en het uitwisseling van informatie tussen alle partijen. Binnen het systeem hebben fabrikanten, groothandels, farmaceutische zorgverleners en zorgverzekeraars ieder een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om geneesmiddelentekorten. Ik breng partijen samen en roep partijen op om zich maximaal in te spannen om tekorten daar waar mogelijk te voorkomen. Dit doe ik onder andere in de werkgroep geneesmiddelentekorten.
De Al Fitrah moskee in Utrecht |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Enneüs Heerma (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat de salafistische Al Fitrah-moskee in Utrecht banden onderhoudt of heeft onderhouden met de organisatie Revival of Islamic Heritage Society (RIHS) uit Koeweit, die door de Amerikaanse overheid tot voor kort in verband werd gebracht met Al-Qaida?
In zijn algemeenheid doe ik geen uitspraken over concrete casuïstiek. Ik wijs u in dit verband op de antwoorden op vragen van de Utrechtse gemeenteraad waarin het college van Burgemeesters en Wethouders aangeeft dat hen bekend was dat er in het verleden sprake is geweest van een financieringsrelatie tussen Al Fitrah en een Koeweitse instelling.
Kunt u bevestigen dat de Al Fitrah-moskee geld heeft ontvangen van de International Islamic Charity Organization uit Koeweit, welke organisatie banden onderhoudt of heeft onderhouden met Revival of Islamic Heritage Society?
Zie antwoord vraag 1.
Indien het antwoord op bovenstaande vragen bevestigend luidt, welke maatregelen bent u dan voornemens te nemen jegens deze moskee?
Buitenlandse financiering van instellingen, religieus, maatschappelijk of anderszins, is in principe niet onwenselijk of strafbaar. Nederland kent geen algemeen verbod op buitenlandse financiering van moskeeverenigingen c.q. algemene religieuze verenigingen en instellingen. Indien er aanwijzingen zijn dat financiële middelen worden gebruikt om direct of indirect steun te verlenen aan terroristische activiteiten of bij een ernstig vermoeden van beïnvloeding door buitenlandse financiering, die een gevaar vormt voor de democratische rechtsorde danwel de nationale veiligheid, kan verder onderzoek door relevante autoriteiten plaatsvinden (OM, politie of AIVD).
Er vindt regelmatig overleg plaats tussen de gemeente, politie, jongerenwerk en stichting Al Fitrah. Met de voorzitter van Al Fitrah is afgesproken dat de stichting opener en transparanter zal zijn over haar werkwijze en financiering. Tevens is er afgesproken dat er periodiek contact zal zijn tussen burgemeester en de voorzitter van de stichting om te monitoren of de gemaakte afspraken worden nagekomen.
Is de bewering van imam Suhayb Salam juist dat de Belastingdienst en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) de inkomsten van deze moskee (al eerder) «hebben gecheckt»?1 Kunt u toelichten welke bevindingen zij hebben gedaan ten aanzien van buitenlandse financiering, op welk moment dat was en of vervolgens concrete stappen genomen zijn om ongewenste financiering te stoppen?
De geheimhoudingsplicht van de Belastingdienst verhindert het bekendmaken van informatie over individuele personen of instellingen, waaronder de vraag of er al dan niet onderzoek heeft plaatsgevonden naar een persoon of instelling. De gemeente Utrecht is sinds voorjaar 2014 op de hoogte van donaties aan Al Fitrah vanuit Koeweit. Verder worden er in het openbaar geen mededelingen gedaan over concrete gevallen door de veiligheidsdiensten. De AIVD doet onderzoek naar personen en organisaties die vanwege hun gedragingen een bedreiging vormen van de nationale veiligheid.
Kunt u nagaan bij de gemeente Utrecht sinds wanneer de gemeente op de hoogte is van de donaties vanuit Koeweit aan Al Fitrah?2 Is deze informatie ook gedeeld met de betrokken veiligheidsdiensten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of de Al Fitrah-moskee voldoet aan de wettelijke verplichting om haar financiële jaargegevens online te publiceren?
De stichting Al Fitrah heeft niet de ANBI-status. Alle instellingen die de ANBI-status hebben zijn vermeld in een openbaar register dat te raadplegen is via de website van de Belastingdienst. De ANBI-status brengt een publicatieverplichting van de financiële gegevens en andere gegevens met zich mee. Nu de ANBI-status ontbreekt, is er fiscaal geen publicatieverplichting.
Indien dat niet het geval is, kunt u aangeven of de status van Algemeen Nut Beogende Instelling (ANBI) van deze moskee inmiddels al is ingetrokken? Indien dat niet het geval is, waarom niet?3
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u nagaan of het Contactorgaan Moslims en Overheid (CMO) de afgelopen jaren contact heeft gehad met de Al Fitrah-moskee over de financiering? Zo ja, hoe vaak, en wat hebben deze gesprekken opgeleverd?
Voor zover bekend maakt Al Fitrah geen onderdeel uit van het CMO. Eventuele contacten zijn ons verder onbekend.
Hoe beoordeelt u de activiteiten van de Al Fitrah-moskee, waaronder de activiteiten van de aan de moskee gelieerde organisaties, in het licht van de aangenomen moties in de Kamer omtrent salafistische organisaties?4
Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten wordt ook nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Hoe verhoudt zich uw stellingname dat wel degelijk iets te doen is tegen de (salafistische) invloed zich tot de bewering van de burgemeester van Utrecht «nauwelijks iets te kunnen»?
Zie antwoord vraag 9.
Is door de veiligheidsdiensten (Openbaar Ministerie, AIVD, Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid) dan wel in het kader van BIBOB-wetgeving in het verleden onderzoek uitgevoerd naar deze moskee en/of een of meerdere van de aan deze moskee gelieerde organisaties: «Al-Istiqaamah» (welzijn), een «kinderwebsite», «Dar al-Hudaa» (taal- en islamles), «Instituut voor Opvoeding en Educatie», «Bayt al Khair» (voedselbank) en de «Stichting Hoogwaardig Islamitisch Onderwijs»?5 Zo ja: wat is hieruit voorgekomen? Zo nee, deelt u de mening dat nader onderzoek verstandig zou zijn gelet op de vragen die rijzen over de georganiseerde activiteiten? Wat is de stand van zaken ten aanzien van ingestelde onderzoeken?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk of inlichtingenmatig onderzoek doet het kabinet geen mededeling. De NCTV beschikt niet over de bevoegdheid om een dergelijk onderzoek te verrichten.
Kunt u nagaan bij de gemeente Utrecht welke maatregelen, behalve het gesprek aangaan met het moskeebestuur, de burgemeester van Utrecht tot nu toe heeft genomen tegen zowel de Al Fitrah-moskee, de aan de moskee gelieerde organisaties alsmede tegen imam Suhayb Salam?
De gemeente Utrecht volgt al geruime tijd het drie-sporen-beleid dat het kabinet hanteert waar het omstreden salafistische organisaties betreft. Bij Al Fitrah komt dit als volgt tot uiting:
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de burgemeester van Utrecht dat de gemeente de moskee tot nu toe «met rust» heeft gelaten en gedacht werd «het valt allemaal wel mee en komt wel goed»?6
Zie antwoord vraag 12.
Hoe beoordeelt u het optreden van imam Suhayb Salam gelet op zijn salafistische predikingen en uw eerdere toezeggingen om krachtig op te treden tegen zogeheten haatimams?7
Predikers uit visumplichtige landen, die oproepen tot haat en geweld, wordt een visum geweigerd. Ook ten aanzien van niet-visumplichtige predikers neemt het kabinet het standpunt in dat het onacceptabel dat zij onverdraagzaam gedachtegoed in Nederland propageren. Hier is dan ook aandacht voor in de drie-sporen-aanpak zoals beschreven in de beleidsreactie op de notitie «Salafisme in Nederland: diversiteit en dynamiek». Momenteel wordt gewerkt aan de uitwerking van de salafismebrief waarin het kabinet tevens ingaat op de 9 moties over salafisme. De aanpak van problematische gedragingen en activiteiten wordt nader uitgewerkt in deze brief die de Tweede Kamer dit voorjaar tegemoet kan zien.
Is al eerder onderzoek geweest naar mogelijk strafbare feiten dan wel mogelijke verstoring van de openbare orde gepleegd door deze imam? Wat zijn de uitkomsten hiervan geweest en gevolgen voor de mate waarin hij in alle vrijheid kan prediken in Nederland?
Over het al dan niet lopen van een strafrechtelijk onderzoek doet het kabinet geen mededeling.
De vervuiling van een drinkwaterbron in Zuid-Holland |
|
Wassila Hachchi (D66), Fatma Koşer Kaya (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bron voor drinkwater deel Randstad vervuild met bestrijdingsmiddel»?1
Ja.
Hoeveel incidenten van watervervuiling met bestrijdingsmiddelen worden elk jaar geconstateerd? Kunt u dit uiteenzetten voor minstens de afgelopen vijf jaar uitgesplitst per aangetroffen stof, de mate waarin waterkwaliteitsnormen overschreden worden en het gevaar van dit gif voor de natuur en de gezondheid van mens en dier?
In het Maasstroomgebied (locaties Afgedamde Maas, Grensmaas en Heel, Lateraalkanaal) leidt de overschrijding van de norm voor bestrijdingsmiddelen voor de inname van drinkwater vrijwel jaarlijks tot een innamestop of -beperking die varieert van enkele dagen tot een maand. De afgelopen jaren ging het om de stoffen dimethoaat (actueel incident), diuron, dimethomorf, chloorpyrifos en cypermethrin. Ook bij het innamepunt Lekkanaal bij Nieuwegein is vrijwel jaarlijks sprake van een innamestop of -beperking van een dag tot een maand. Hier ging het om de stoffen metolachloor, isoproturon, tetrapropylammonium, glyfosaat en chloortoluron.
De norm voor de inname van oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater is 0,1 microgram/liter. De mate van aangetroffen normoverschrijdingen varieert. Bijvoorbeeld bij een incident met dimethomorf in 2012 bedroeg de maximale concentratie bij het innamepunt 2,6 microgram/liter. Bij het actuele incident met dimethoaat was dit 0,29 microgram/liter. Drinkwaterbedrijven nemen maatregelen die ervoor zorgen dat ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht komen. Onder meer door intensief te monitoren op de kwaliteit van het oppervlaktewater en zo nodig de inname van oppervlaktewater tijdelijk te staken of te beperken. Ook wordt door de drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces gemonitord op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Risico’s voor de volksgezondheid worden hiermee tot een minimum beperkt.
Uit de Bestrijdingsmiddelenatlas (www.bestrijdingsmiddelenatlas.nl) blijkt dat op meer dan de helft van de meetlocaties de ecologische norm in oppervlaktewater wordt overschreden voor 1 of meer gewasbeschermingsmiddelen. Dit beeld is gebaseerd op de meest recente meetgegevens en is de laatste jaren onveranderd. In de nota Gezonde Groei, Duurzame Oogst is als doel geformuleerd dat het aantal van deze overschrijdingen in 2018 ten minste moet zijn gehalveerd en dat in 2023 nagenoeg geen normoverschrijdingen meer voorkomen. Het effect voor natuur en milieu dat door deze normoverschrijdingen ontstaat, hangt sterk af van het type gewasbeschermingsmiddel en de hoogte en de frequentie van de overschrijdingen. De exacte duiding welke effecten wanneer zullen optreden is derhalve lastig. Er zijn in deze eeuw geen incidenten bekend waarbij massale vissterfte is opgetreden door gewasbeschermingsmiddelen. Het is bij grotere normoverschrijdingen te verwachten dat negatieve effecten op kleinere minder opvallende waterorganismen kunnen optreden, zoals kreeftachtigen en insecten.
Bieden u en de desbetreffende opsporingsdiensten ondersteuning aan waterleidingbedrijf Dunea en het Waterschap Rivierlanden bij het vinden van de vervuiler? Zo nee, waarom niet?
De bron van de verontreiniging ligt in de Bommelerwaard. Het Waterschap Rivierenland is hier verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Daarmee staat het waterschap aan de lat voor nader onderzoek en bestuursrechtelijke handhaving voor wat betreft de lozing in de Bommelerwaard. De Afgedamde Maas ontvangt het water uit de Bommelerwaard. Rijkswaterstaat is voor de Afgedamde Maas verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en heeft, waar mogelijk binnen bevoegdheid en expertise, haar hulp aangeboden aan het waterschap.
Welke civiele, bestuurlijke en strafrechtelijke maatregelen kunnen eventueel tegen de vervuiler getroffen worden?
Het Waterschap Rivierenland heeft voor de aanpak van de lozing in de Bommelerwaard bestuurlijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete of een last onder dwangsom. Mocht het
gaan om strafrechtelijke handhaving, dan is dit een zaak van het Openbaar Ministerie. Dunea en het Waterschap kunnen een privaatrechtelijke verhaalsactie instellen tegen de veroorzaker voor de extra kosten.
Giftige bontkragen op kinderjassen |
|
Henk van Gerven , Marianne Thieme (PvdD) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van Kassa en Bont voor Dieren naar giftige stoffen in bontkragen, waaruit blijkt dat bontkragen hoge concentraties van het zeer giftige formalhyde en ethoxylaten bevatten, tot soms wel 30 keer zo hoog als de richtlijn van textiel toestaat?1
Ik ken het onderzoek maar de NVWA bestrijdt het standpunt dat de gevonden concentraties formaldehyde en ethoxylaten boven de richtlijn lagen.
Erkent u dat hoge concentraties van formalhyde en ethoxylaten schadelijk kunnen zijn voor de vruchtbaarheid, irritaties kunnen veroorzaken en kankerverwekkend zijn? Zo nee, uit welke onderzoeken blijkt dat deze stoffen niet schadelijk hoeven te zijn voor de volksgezondheid?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusies van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dat bontkragen veilig genoeg zijn, terwijl hoogleraar Milieuchemie en Toxicologie Jacob de Boer aangeeft dat «deze waarden zo hoog zijn dat zorgen over effecten door blootstelling aan deze stoffen terecht zijn»?
De heer De Boer heeft op basis van expert judgment zorgen over de gevonden concentraties. Daarnaast heeft hij zorgen geuit over het feit dat in de geldende norm geen rekening is gehouden met de carcinogeniteit (kankerverwekkendheid) van formaldehyde. De NVWA heeft de resultaten van het onderzoek van Kassa als signaal opgepakt. Gekeken is naar de mate van blootstelling en de beschikbare toxicologische grenswaarden. De NVWA concludeert dat de feitelijke hoeveelheid giftige stoffen die uit het product kunnen vrijkomen onder het wetenschappelijk gezien acceptabele niveau liggen. Tevens heeft op mijn verzoek het RIVM naar de risico-inschatting van de NVWA gekeken. Het RIVM concludeert dat de inschatting door de NVWA aannemelijk is. Ik wil graag benadrukken dat bij deze inschatting ook de relatief nieuwe kennis over de carcinogeniteit van formaldehyde is meegenomen. Uit deze inschatting blijkt dat de zorgen van de heer De Boer niet gedeeld worden.
Hoe beoordeelt u het advies van hoogleraar Jacob de Boer «te kijken naar de normstelling van deze producten en het eventueel verbieden van deze producten»? Bent u bereid dit advies op te volgen, en over te gaan op het verbieden van bont in textielproducten op basis van volksgezondheidrisico’s? Zo nee, waarom niet?
Normen voor blootstelling aan chemische stoffen worden continu geëvalueerd. Voor formaldehyde wordt op dit moment onderzocht of de concentraties van deze stof lager zouden kunnen en moeten in textiel. Hiervoor loopt op dit moment een EU-brede publieke consultatie gericht op mogelijke beperking van het gebruik in textiel van honderden risicostoffen, waaronder formaldehyde. De Nederlandse regering is voornemens op deze consultatie te reageren. De wetgeving rond nonylphenolethoxylaten is recent aangepast. Volgens EU Verordening 2016/262
mogen deze stoffen per 3 februari 2021 niet meer in textiel gebruikt worden in concentraties hoger dan 0,01% (gewicht) vanwege de gevolgen van deze stof voor het milieu. Op dit moment zie ik geen reden om nationale maatregelen, zoals het verbieden van bont in textielproducten, te nemen op grond van volksgezondheidrisico’s.
Bent u bereid de betreffende jassen terug te laten roepen van de markt, en verdere verkoop te verbieden in verband met de aanwezige gifstoffen en consumenten te waarschuwen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al heb aangegeven in antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Koşer Kaya, Verhoeven, Van Veldhoven en Dijkstra (vraagnummer 2016Z00639) is het de taak van de NVWA om te controleren of producten op de markt voldoen aan de wettelijke eisen en als deze eisen niet specifiek genoeg zijn of de producten desondanks een risico kunnen vormen voor de volksgezondheid. Op beide vragen die u stelt heeft de NVWA een negatief antwoord gegeven. Daarmee is er geen reden de producten uit de handel te nemen.
Hoeveel bontproducten heeft u laten testen op de aanwezigheid van gif in 2015, 2014 en 2013? Hoeveel bontproducten wilt u laten testen op de aanwezigheid van git in het jaar 2016, hoeveel fte wordt hierop ingezet, en hoeveel procent van de bontproducten wordt hiermee daadwerkelijk gecontroleerd op gif? Hoe wilt u bewerkstelligen dat er geen gifbont meer in de schappen ligt?
De NVWA voert haar proactieve taak risicogebaseerd uit. Dat betekent dat de NVWA zich in haar toezicht vooral richt op producten die gezondheidsrisico’s met zich meebrengen. Ongeacht het bovenstaande kan de NVWA altijd aanleidinggericht onderzoek doen. Hierbij gaat het om onderzoek naar aanleiding van meldingen en klachten, zoals het signaal in de vorm van het rapport van Kassa. Buiten de beoordeling van het rapport van Bont voor Dieren zijn geen andere onderzoeken gedaan, omdat er geen meldingen en klachten zijn geweest. Naar aanleiding van het signaal van Kassa en Bont voor Dieren heeft de NVWA een beoordeling uitgevoerd, die aangeeft dat het risico van de blootstelling aan deze stoffen via textiel acceptabel is (zie antwoord op vraag 3).
Hoe beoordeelt u het feit dat veel consumenten niet weten of het bont op hun kraag van dierlijke of synthetische afkomst, zoals bleek uit de uitzending van Kassa? Bent u bereid, in het kader van het Nederlands Voorzitterschap, de verplichte etikettering van dierlijke materialen in textielproducten opnieuw in Brussel op de agenda te zetten? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Wilt u bij de beantwoording de uitvoering van de motie Gerkens (Kamerstuk 30 826, nr.2 meenemen?
Ik vind het belangrijk dat consumenten goed worden voorgelicht over dierlijke producten in kleding, zodat zij in staat worden gesteld om bewuste keuzes te maken. Dit is ook het doel van de Textielverordening 1007/2011.
Aan de motie Gerkens uit 2009 heeft Nederland uitvoering gegeven door deze bij de totstandkoming van de huidige etiketteringsverplichtingen in de Textielverordening in te brengen. Gevraagd is om een etiketteringsplicht voor bont in te voeren. De uitkomst van de onderhandelingen heeft geleid tot de huidige etiketteringsverplichtingen. Zie ook kamerstuk Aanhangsel nr. 1509, vergaderjaar 2010–2011.
Betwijfeld kan worden of de huidige etiketteringsregels op grond van de Textielverordening het beoogde effect hebben. Daarom heeft Nederland in 2014 bij de evaluatie van de Textielverordening door de Europese Commissie ingebracht dat de labelling begrijpelijker zou moeten en dat op kleding en textielproducten waarin bont is verwerkt moet komen te staan «bevat bont». Verder is gevraagd om de Zwitserse etiketteringsmethode in beschouwing te nemen als de verordening wordt gewijzigd. In Zwitserland moet in het etiket staan welke diersoort er in de textielproducten of kleding is verwerkt, de productiewijze ervan en welk land van herkomst het dierlijk product heeft. Op grond van de binnengekomen reacties van de lidstaten heeft de Commissie echter besloten om de verordening niet te wijzigen.
Het bericht ‘Bron drinkwater deel Randstad vervuild met gif’ |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bron drinkwater deel Randstad vervuild met gif»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke mogelijke gezondheidsrisico’s de inwoners van Zuid-Holland hebben gelopen door de verontreiniging van water met dimethoaat?
Zij hebben geen gezondheidsrisico's gelopen. Drinkwaterbedrijven monitoren intensief op de kwaliteit van het in te nemen water. Dit zorgt ervoor dat risico’s, waaronder dreigende overschrijdingen van de inname-norm, steeds in beeld zijn. Hierdoor kunnen drinkwaterbedrijven indien nodig tijdig maatregelen treffen. Zodra de inname-norm wordt overschreden kan het bedrijf overgaan tot het staken van de inname. Dat is in dit geval ook gebeurd. Drinkwaterbedrijven hebben de mogelijkheid de inname tijdelijk te staken of te beperken, dankzij de toepassing van spaarbekkens, opslag in de duinen of door uit te wijken naar een andere bron. Ook monitoren drinkwaterbedrijven gedurende het gehele productieproces op ongewenste stoffen en doorloopt het ingenomen water tal van zuiveringsstappen. Zo komen ongewenste stoffen niet in het drinkwater terecht waardoor er voor de gebruikers geen gezondheidsrisico’s zijn.
Bent u bereid het onderzoek van het Waterschap Rivierenland naar de mate van vervuiling en de bron van vervuiling actief te ondersteunen? Zo nee, waarom niet?
De bron van de verontreiniging ligt in de Bommelerwaard. Het Waterschap Rivierenland is hier verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater. Daarmee staat het waterschap aan de lat voor nader onderzoek en bestuursrechtelijke handhaving voor wat betreft de lozing in de Bommelerwaard. De Afgedamde Maas ontvangt het water uit de Bommelerwaard. Rijkswaterstaat is voor de Afgedamde Maas verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater en heeft, waar mogelijk binnen bevoegdheid en expertise, haar hulp aangeboden aan het waterschap.
Kunt u concreet aangeven hoe vaak er drinkwatermonsters worden genomen in de afgedamde Maas en of dit is geïntensiveerd na de eerdere grootschalige vervuiling in 2012?
Stoffen als dimethoaat worden bij het innamepunt voor drinkwater 26 keer per jaar geanalyseerd. Dat is een intensivering ten opzichte van de reguliere frequentie van 13 keer per jaar. De waterkwaliteit van de Afgedamde Maas wordt daarnaast continu bewaakt met behulp van een zogeheten biomonitor (watervlooien en algen reageren op giftige stoffen).
Bent u voornemens om alle kosten die zijn gemoeid met het onderzoek alsmede met het ongedaan maken van de verontreiniging te verhalen op de daders?
Het Waterschap en Dunea hebben de bevoegdheid om de gemaakte kosten te verhalen. Bij een vorig incident is daar gebruik van gemaakt. Ik kan nu nog geen mededeling doen of daar bij dit incident weer sprake van zal zijn, dat zal ook afhangen van nader onderzoek naar de aard van het incident.
Bent u bereid om aanvullende maatregelen te nemen om de vervuiling van (drink)water door de landbouwsector tegen te gaan zodat de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water kunnen worden gehaald? Zo nee, waarom niet?
Incidenten zijn nooit uit te sluiten en vormen geen directe aanleiding voor aanscherping van het reguliere beleid. Dat beleid is verwoord in de nota «Gezonde Groei, Duurzame Oogst» en is gericht op het reduceren van de milieubelasting als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. In deze nota zijn onder meer maatregelen aangekondigd voor de landbouw om de waterkwaliteit te verbeteren. Dit zijn onder andere het verbreden van de verplichte teeltvrije zone,
het verhogen van het percentage driftreductie van 50% naar 75% in de open teelten en het verplichten van het zuiveren van afvalwater door de glastuinbouw. Aanvullende maatregelen zijn alleen aan de orde indien zou blijken dat de overeengekomen maatregelen niet leiden tot het behalen van de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water.
Voor duurzaam gebruik van energie onwenselijke verketeling van warmte-installaties door de werking van de Warmtewet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de huidige trend dat individuele cv-ketels worden geïnstalleerd in plaats van collectieve cv-ketels, gebouwgebonden warmte-installaties of aansluiting op een bestaand of nieuw aan te leggen lokaal warmtenet, oftewel verketeling?
Ja, vanuit diverse partijen in de markt hebben mij signalen bereikt over situaties waar sprake is van verketeling.
Heeft u in beeld of er sprake is van afbouw van warmte-installaties, met name installaties op basis van warmte-koude opslag, warmte/kracht en de afname van aansluiting op een lokaal warmtenet? Zo ja, hoeveel?
Er bestaat geen landelijke registratie van het aantal huishoudens dat overschakelt van collectieve warmte naar warmtevoorziening via een individuele cv-ketel. Op basis van de gegevens die wel beschikbaar zijn is het beeld dat verketeling nu vooral optreedt bij zogenaamde gebouwgebonden collectieve verwarmingsinstallaties (veelal een gasketel in een flatgebouw). Deze situatie wordt ook wel aangeduid met de term gebouwgebonden blokverwarming.
Cijfers die afkomstig zijn van de in de markt actieve warmtebemeteringsbedrijven geven aan dat in de periode 2007 – 2011 jaarlijks ca. 0,5% van de eerder op blokverwarming aangesloten woningen zijn overgeschakeld op individuele cv-ketels. Vanaf 2011 is dit percentage geleidelijk opgelopen tot 1,3% in 2015. Bij een totaal aantal op gebouwgebonden blokverwarming aangesloten woningen van ca. 500.000 gaat het dan om ca. 6.500 woningen.
In deze cijfers gaat het niet om woningen of wooncomplexen die zijn aangesloten op een externe warmtebron (zoals bijvoorbeeld stadsverwarming). Er zijn wel signalen dat er ook woningbouwcoöperaties zijn die overwegen om de aansluiting van delen van hun woningvoorraad op stadsverwarming te vervangen door individuele cv-ketels, maar naar ik heb begrepen zijn definitieve besluiten daarover nog niet genomen.
In hoeverre is volgens u de verketeling mede het gevolg van de Warmtewet die sinds 1 januari 2014 in werking is getreden?
Allereerst moet worden bedacht dat de keuze om te verketelen vrijwel altijd gekoppeld is aan een grotere renovatie of groot onderhoud. Daarbij laten de cijfers uit het antwoord op vraag 2 zien dat de geleidelijke toename van het verketelingspercentage een aantal jaren voor het van kracht worden van de Warmtewet is gestart. Vanuit de markt wordt een aantal mogelijke redenen voor «verketeling» naar voren gebracht. Voor een deel liggen die redenen buiten de werkingssfeer van de Warmtewet. Het gaat dan onder meer om de relatief lage gasprijs, de soms mindere conditie van de in een woningcomplex aanwezige warmteleidingen en een (gevoelsmatig) hogere waardering van een eigen individuele ketel en het daarmee samenhangende gevoel van meer onafhankelijkheid. Twee elementen die vanuit de markt worden genoemd als mogelijke redenen voor verketeling hebben wel een relatie met de Warmtewet:
Bent u het eens met de stelling dat collectieve warmte-installaties duurzamer zijn dan individuele (gas)installaties? Zo ja, bent u bereid om te kijken hoe er vooraf aan de wijziging van de Warmtewet, er voor gezorgd kan worden dat de warmtewet werkbaar wordt voor kleinschalige warmte-installaties op basis van warmte-koude opslag en warmte/kracht?
De collectieve cv-ketels die veelal worden toegepast bij gebouwgebonden blokverwarming zijn gemiddeld niet duurzamer dan individuele installaties. Alleen als gebruik gemaakt kan worden van duurzame warmtebronnen, aftapwarmte of restwarmte zijn collectieve warmte-installaties duurzamer dan individuele ketels. Wel maakt verketeling het lastiger om later aan te sluiten op een collectief net. Om deze reden is verketeling een ongunstige ontwikkeling voor locaties waar aansluiting op een collectief net mogelijk is of te verwachten is in de nabije toekomst. Ook in het licht van de in het Energierapport 2015 geschetste ontwikkeling naar een gebouwde omgeving die geen aardgas meer gebruikt is verketeling een stap in de verkeerde richting. De keuze voor een bepaald soort warmte-installatie is echter volledig de verantwoordelijkheid van de gebouweigenaar. Ik ben in gesprek met marktpartijen die hier een rol bij spelen en wijs ze daarbij ook op hun verantwoordelijkheid in dezen, zeker die partijen die het Energieakkoord hebben ondertekend.
Ik zie in het hiervoor geschetste geen aanleiding om vooruitlopend op de voorgenomen wijziging van de Warmtewet met tijdelijke maatregelen te komen. Ik streef ernaar om elementen in de Warmtewet die nu (mogelijk) een prikkel tot verketeling vormen zoveel mogelijk weg te nemen. Daarbij blijft het natuurlijk wel van belang dat de (gebonden) afnemer voldoende beschermd blijft.
Worden de oorzaken van verketeling en oplossingen voor het voorkomen daarvan meegenomen in de huidige evaluatie van de Warmtewet? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 4.
Drugsafval in landbouwakkers |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Mdma-resten van Xtc-productie gevonden in maïsplanten»1 en «Gedeputeerde belooft drugsafval snel op te ruimen»2?
Ja.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat sporen van drugsafval zijn aangetroffen in landbouwgewassen?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van de leden Koşer Kaya en Bergkamp (beiden D66) aan de Staatssecretarissen van Economische Zaken en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maïsplanten vormen de in de planten aangetroffen gehaltes aan amfetamine en MDMA naar het oordeel van bureau risicobeoordeling van de NVWA (bureau) geen gevaar voor de dier- en volksgezondheid. In die zin is het geen reden tot zorg. Dat neemt niet weg dat sporen van drugsafval niet in landbouwgewassen thuishoren. Er wordt dan ook stevig ingezet op het bestrijden van drugscriminaliteit en dumping van drugsafval. Zie ook antwoord op vraag 15.
Welke onderzoeken worden nu uitgevoerd naar de risico’s voor de dier- en volksgezondheid? Bent u bereid de uitkomst van die onderzoeken met de Kamer te delen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u ondernemen om risico’s voor dier- en volksgezondheid en zorgen daarover weg te nemen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de omvang van het dumpen van drugsafval in gierkelders? Is de recente informatie over drugsafval in landbouwgewassen voor u aanleiding om onderzoek hiernaar te intensiveren?
Dit is de eerste keer dat geconstateerd is dat er drugsafval in een gierkelder is gedumpt. Ik heb vooralsnog geen indicatie dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt. Ik zie dan ook op dit moment geen reden om extra tijd en middelen te stoppen in het, zonder concrete aanleiding, onderzoeken van arealen en gierkelders. Bij een verdenking van besmetting van gierkelders of gewassen op een bedrijf zal dit worden onderzocht.
Wordt onderzocht welke arealen gewassen bestemd voor voedselproductie besmet zijn met drugsafval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid onderzoek hiernaar te intensiveren?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt onderzoek gedaan naar de bodemgesteldheid? Hoe lang blijft de bodem verontreinigd met afvalstoffen? Hoe voorkomen we dat chemisch materiaal het grondwater bereikt en wie draagt de kosten voor sanering? Worden er gedurende de periode van verontreiniging geen gewassen meer verbouwd?
Van de provincie Noord-Brabant heb ik vernomen dat zij oriënterend onderzoek laat uitvoeren naar de effecten van bodemverontreiniging als gevolg van dumpingen in de natuur en de wijze van aanpak. Uit dit onderzoek zal ook volgen hoe lang de bodem verontreinigd blijft en of er risico bestaat voor het grondwater.
In de Wet bodembescherming (Wbb) is een zorgplicht opgenomen, waarvan het uitgangspunt is dat alle bodemverontreiniging moet worden opgeruimd, in eerste instantie door de veroorzaker en als dit niet mogelijk is door de eigenaar van de grond waar het (drugs)afval is gedumpt. Zij dragen ook de kosten voor de sanering. Zowel gemeente, provincie als Rijk zijn op grond van artikel 95, lid 3 van de Wbb bevoegd gezag in dezen. In de praktijk wordt dit opgepakt door het bevoegd gezag waar de calamiteit wordt gemeld. Meestal is dit de gemeente, maar het kan bijvoorbeeld ook Rijkswaterstaat zijn bij dumpingen in Rijkswateren. De Omgevingsdienst Zuid Oost Brabant (ODZOB) werkt al jaren met een protocol Regeling Verwijdering Calamiteuze Stoffen (RVCS), waarin vastgelegd is hoe gehandeld dient te worden bij het opruimen van afval. Dit protocol is inmiddels uitgebreid met een hoofdstuk over bodembescherming en wordt momenteel in de praktijk getoetst. Het is de bedoeling om dit protocol eerst in Noord-Brabant uit te rollen, alvorens het landelijk te implementeren.
Is u bekend dat vanuit de lucht (in Limburg met vliegtuigen) gezocht wordt naar vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers? Bent u bereid dit onderzoek te intensiveren?
Ik heb begrepen dat het afgelopen jaar in Limburg met een helikopter is gezocht naar de vermenging van maïsgewassen en wietteelt op akkers. Van de Nationale Politie heb ik vernomen dat de politie-eenheid Limburg tevreden is over deze zoekmethode; door beter zicht kunnen zij wietteelt vanuit de lucht effectiever detecteren dan vanaf de grond. Het is aan lokale en regionale overheden al dan niet de keuze voor deze zoekmethode te maken.
Op welke manier kunnen goedwillende boeren worden ondersteund in het drugs(afval)vrij houden van hun onderneming? Bent u bereid een meldpunt in te richten voor vragen en meldingen van boeren en andere landeigenaren?
Er worden reeds maatregelen genomen om het probleem van deze vorm van drugsafvaldumping tegen te gaan. Zo is er in Noord-Brabant een Projectgroep «Samen Tegen Dumpen» ingesteld. In deze Projectgroep komen onder anderen Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten, Politie, NFI, Taskforce Brabant Zeeland, LFO en (chemisch) afvalmanagement samen. Eén van de doelen van deze samenwerking is het op een uniforme manier snel en veilig opruimen van drugsafval en (indirect) het voorkomen van dumpingen door bijvoorbeeld labs op te rollen en koeriers aan te houden. Een vergelijkbaar initiatief in Limburg, het Masterplan «Limburg Drugslab-vrij», bevindt zich momenteel in een verkennende fase. Door dergelijke initiatieven, alsmede vanwege de mogelijkheid informatie te geven aan bijvoorbeeld Meld Misdaad Anoniem of aan het Team Criminele Inlichtingen bij de Politie, zie ik momenteel geen toegevoegde waarde in een nieuw meldpunt.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat het drugsafval in de gierputten nog steeds niet is opgeruimd, bijna een jaar na de ontmanteling van het Xtc-laboratorium? Waarom heeft dit opruimen zo lang geduurd?
Drugsoverlast, en dus ook overlast van drugsafval, moet zoveel mogelijk beperkt worden. Zoals al aangegeven in het antwoord op vraag 7 is het opruimen van drugsafval in eerste instantie aan de veroorzaker. Indien dit, om welke reden dan ook, niet mogelijk is, valt het opruimen onder de verantwoordelijkheden van de perceeleigenaar. Het is aan de gemeente om hier toezicht op te houden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Hebben omwonenden geen blijvende gezondheidsschade opgelopen doordat het drugsafval zo lang in kelders heeft gelegen? Laat u onderzoeken of lekkage naar het grondwater heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Er zijn in opdracht van de GGD Brabant/Zeeland door het RIVM luchtmetingen uitgevoerd in de directe omgeving van het bedrijf. Hieruit is naar voren gekomen dat er geen hogere concentraties van vervuilende stoffen zijn aangetroffen in de buitenlucht dan normaal. Wel is er bij het verwijderen van de vervuilde mest kortstondig sprake geweest van enige geuroverlast. De GGD heeft aangegeven dat hiervan geen gezondheidsklachten te verwachten waren.
Het is aan het waterschap en de provincie om te bepalen in hoeverre het noodzakelijk is om respectievelijk het oppervlakte- of grondwater te onderzoeken. Nadat bleek dat de mest op de akker was uitgereden is overwogen het oppervlaktewater te testen. Aangezien er geen mestsporen op omliggende sloten werden aangetroffen is hiervan afgezien.
Deelt u de mening dat de provincie, die nu binnen een week het afval zal opruimen, noch de gemeente mogen opdraaien voor de kosten van het opruimen van drugsafval?
Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2627) heb gemeld, ben ik van oordeel dat de schade als gevolg van het dumpen van drugsafval ten laste dient te komen van de dader. Het lukt echter vaak niet om de schade op de dader te verhalen. Ik zie geen mogelijkheid om pluk-ze-gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval. De begrotingssystematiek laat dit niet toe. Pluk-ze-gelden vloeien in de algemene middelen. Ik kan dus niet over deze gelden beschikken.
De Minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) heeft uitvoering gegeven aan het amendement Cegerek-Dijkstra. In een op 3 december 2015 tussen de Minister van IenM en de provincies afgesloten convenant zijn afspraken gemaakt over het in 2015, 2016 en 2017 door het Rijk jaarlijks beschikbaar stellen van € 1 miljoen voor de kosten van het opruimen van gedumpt drugsafval. In de evaluatie van het convenant in 2016 zullen onder meer de mogelijkheden verkend worden voor de in het amendement beoogde duurzame financieringsoplossing na 2017. Daarmee wordt ook voldaan aan de strekking van de motie Segers c.s.
Bent u bereid de pluk-ze gelden van drugscriminelen te laten terugvloeien in een fonds voor het opruimen van drugsafval, waardoor ook decentrale overheden hier een beroep op kunnen doen?
Zie antwoord vraag 12.
Is het fonds voor opruimen van drugsafval dat door u is ingesteld toereikend? Hoe staat het in dat kader met de uitvoering van de motie-Segers c.s. (Kamerstuk 24 077 nr. 351)? Worden situaties zoals in Someren met de komst van dit fonds voorkomen? Kan met de komst van dit fonds geen discussie meer bestaan over wie de kosten draagt voor het opruimen van drugsafval?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u bereid om in Noord-Brabant de strijd tegen drugs te intensiveren? Zo ja, hebben politie en het Openbaar Ministerie voldoende capaciteit om daar die strijd te voeren?
Na verontrustende signalen van OM, politie en het bestuur over fors toenemende drugscriminaliteit in Zuid-Nederland is reeds medio 2014 besloten om capaciteit te labelen om dit probleem aan te pakken. Voor deze aanpak – Intensivering Zuid – is 125 fte binnen de politie en 15 fte binnen het OM gelabeld in speciale ondermijningsteams.
De Intensivering Zuid vergroot de strafrechtelijke slagkracht binnen de integrale aanpak (samenwerking OM, politie, openbaar bestuur, Belastingdienst, FIOD, Douane, Koninklijke Marechaussee, de RIECs en de Taskforce Brabant-Zeeland) om criminele netwerken te verstoren en de productie van hennep en synthetische drugs substantieel terug te dringen. Zo wordt bovendien dumping van drugsafval in het milieu (met gevaar voor mens en dier) teruggebracht en vermenging tussen de boven- en onderwereld bestreden. Tevens draagt het bij aan de bewustwording en beeldvorming van een daadkrachtige overheid. De intensieve samenwerking werpt zijn vruchten af. Het jaarverslag van de intensivering wordt op dit moment samengesteld, over de resultaten zal ik uw Kamer informeren.
Het bericht dat ‘Eritrese meisjes moeten wegblijven uit deze kerk’ en ‘Twintig Eritrese vluchtelingen uit Oranje zwanger na bezoeken aan Rotterdamse kerk?’ |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Eritrese meisjes moeten wegblijven uit deze kerk» en «Twintig Eritrese vluchtelingen uit Oranje zwanger na bezoeken aan Rotterdamse kerk»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat hulpverleners, die Eritrese asielzoekers bijstaan, zich al langer zorgen maken over wat er in deze Eritrees-Orthodoxe Kerk gebeurd? Wat is er gedaan naar aanleiding van deze signalen?
In de periode 2014–2015 is de instroom van Eritrese asielzoekers in Nederland sterk gestegen. Het COA heeft daarom met verschillende organisaties en experts informatie over de Eritrese gemeenschap verzameld en met de opvangmedewerkers gedeeld. Het COA heeft mij gemeld dat zij signalen heeft ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het gaat hierbij om signalen van uiteenlopende aard. Een aantal van de ontvangen signalen heeft betrekking op gebeurtenissen in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
Het COA kan de ernst en het waarheidsgehalte van deze signalen niet inschatten en heeft deze signalen gemeld bij de politie en EMM. Tegelijkertijd heeft het COA besloten om een aantal preventieve maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn uit voorzorg genomen en impliceren geenszins een beschuldiging richting bepaalde individuen of organisaties.
Voor wat betreft de signalen van eventueel misbruik in of rondom een kerk in Rotterdam hebben de politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam een oriënterend feitenonderzoek gedaan naar de herkomst van deze signalen. De politie en het Openbaar Ministerie in Rotterdam hebben mij laten weten dat er tot dusver geen aangiftes zijn gedaan en er tot dusver geen verdenking is van strafbare feiten met betrekking tot de Eritrese kerk in Rotterdam. Het Landelijk Parket van het OM zal de mogelijkheden verkennen om de signalen van mogelijke misstanden binnen de Eritrese gemeenschap in Nederland op landelijk niveau en op multidisciplinaire wijze nader te bezien.
Kunt u aangeven in hoeverre u het wenselijk acht dat (minderjarige) asielzoekers meerdere nachten achtereen weg blijven? Welke stappen worden er gezet als bijvoorbeeld (minderjarige) vrouwelijke asielzoekers neerslachtig terugkomen en geen herinneringen meer hebben? Kunt u aangeven in hoeverre er een vertrouwenspersoon wordt ingeschakeld als asielzoekers niet willen praten over wat er in de tussenliggende periode is gebeurd?
Nidos is als voogdijorganisatie verantwoordelijk voor het geven van toestemming om elders te overnachten. Toestemming wordt gegeven nadat is nagegaan of de plaats waar de minderjarige overnacht ook veilig is. Nidos heeft het COA verzocht geen toestemming te geven voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen om naar de kerkdiensten in de Eritrese kerk in Rotterdam te gaan. Het COA kent geen gesloten locaties en kan dus niet voorkomen dat minderjarigen desondanks de Eritrese kerk in Rotterdam bezoeken. Het COA meldt aan Nidos en politie de vermissing van de minderjarige als hij/zij niet op locatie aanwezig is op de afgesproken momenten. Vervolgens wordt hierop door Nidos actie ondernomen.
Met de minderjarige worden gesprekken gevoerd om te achterhalen wat er zich heeft afgespeeld. Dit kan met de mentor van het COA of jeugdbeschermer. Mits gewenst wordt er gebruik gemaakt van landgenoten. Waar COA meent dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de bewoners om aangifte te doen. Het COA stimuleert dit door in gesprek te zijn met bewoners en te ondersteunen in het doen van aangiften. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen, maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Dat laatste is in dit geval gedaan.
Heeft u zich op het totaal aantal zwangerschappen, naast de genoemde 21–22, van jonge Eritrese vrouwen die deze kerk bezocht hebben, en de mate waarin deze zwangerschappen vrijwillig zijn ontstaan? Kunt u aangeven, indien u hier geen zicht op heeft, op welke manier u voornemens bent dit inzicht te verkrijgen?
Naar nu bekend is, zijn er ongeveer 25 Eritrese COA-bewoners die melden dat ze ongewenst zwanger zijn. Het merendeel betreft jonge, maar voor de wet volwassen vrouwen. Zij hebben zich gemeld bij GC A. Omdat GC A een medisch beroepsgeheim kent, wordt nadere informatie niet gedeeld met COA. Daarnaast heeft een drietal Eritrese vrouwen gemeld dat zij verkracht zijn. In alle gevallen is niet gezegd dat er een relatie is met de Eritrese kerk in Rotterdam. De vrouwen zijn aangemoedigd om aangifte te doen bij de politie. COA heeft melding gedaan bij politie en het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 hebben politie en OM in Rotterdam onderzoek gedaan naar de signalen van eventueel misbruik in of rondom de Eritrese kerk in Rotterdam.
In hoeverre vindt u dat het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA) en Stichting Nidos adequaat gehandeld hebben naar aanleiding van signalen die zij ontvingen over mogelijke misstanden in en rondom deze kerk?
Zoals vermeld in antwoord op vraag 2 heeft het COA signalen ontvangen die duiden op mogelijke misstanden bij Eritrese individuen en binnen de Eritrese gemeenschap. Het COA en Nidos zijn verantwoordelijk voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Dit is een kwetsbare groep waarmee extra voorzichtig moet worden omgegaan. Dit betekent dat als er aanwijzingen zijn voor mogelijke misstanden, dat er maatregelen worden genomen om deze groep te beschermen. Op basis hiervan begrijp ik de keuze van het COA en Nidos om uit voorzorg alleenstaande minderjarige vreemdelingen geen verlof te geven om de Eritrese kerk in Rotterdam te bezoeken.
Kunt u aangeven hoeveel meldingen er bij het COA binnen zijn gekomen over misstanden? In hoeveel procent van de gevallen is er gekozen voor extra begeleiding en in welke vorm en met welke intensiviteit dit is verleend? En in hoeveel procent van de gevallen is er gekozen voor beschermde opvang?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat het beleid is binnen het COA als seksueel misbruik wordt ontdekt, of er vermoedens van seksueel misbruik leven?
Indien COA-medewerkers menen dat er sprake is van een (strafrechtelijke) misstand, stimuleert het COA de betreffende bewoners om aangifte te doen. Wanneer bewoners weigeren aangifte te doen maakt het COA melding van misstanden bij de politie. Daarnaast kan ook extra seksuele voorlichting gegeven worden.
Kunt u aangeven in hoeverre asielzoekers worden begeleid op het gebied van seksuele gezondheid? Op welke manier wordt er aandacht aan preventie, gebruik van voorbehoedsmiddelen en seksueel overdraagbare aandoeningen besteed?
Seksuele gezondheid is een belangrijk thema in de voorlichting die door de GGD aan alle asielzoekers wordt aangeboden. Deze voorlichting wordt gegeven in diverse taalgroepen, mannen en vrouwen apart, met tolk. De voorlichting heeft betrekking op:
Bewoners krijgen de factsheet gezondheidszorg met informatie (beeld en in eigen taal) over hoe de toegang tot gezondheidszorg in Nederland en op locatie is geregeld. Individuele vragen over anticonceptie en soa kunnen worden gesteld bij de zorgverleners. Alle anticonceptie (m.u.v. sterilisatie) wordt vergoed. Condooms worden op verzoek verstrekt.
In hoeverre is er beleid ontwikkeld op het gebied van preventie als het gaat om de aanpak van seksueel misbruik in – en rondom – asielzoekerscentra en/of vluchtelingenopvang voor zowel meisjes en jongens?
Voor incidenten die betrekking hebben op seksueel misbruik schakelt het COA de politie in. Minderjarigen krijgen, net als ook volwassenen, seksuele voorlichting van de GGD. Ook worden er weerbaarheidstrainingen ingezet. Aanvullend geldt voor minderjarigen dat zij, conform het methodisch kader, gesprekken voeren met mentor en jeugdbeschermer waarin seksualiteit en veiligheid onderwerp van gesprek is.
Kunt u aangeven hoe zwangerschapsbegeleiding en kraamzorg is geregeld voor de ruim 20 Eritrese meisjes die zwanger zijn geworden?
Zwangere vrouwen ontvangen de factsheet zwangerschap met informatie (beeld en in eigen taal) over hoe de zwangerschaps- en geboortezorg in Nederland is geregeld. Op (nagenoeg) elke locaties is er een COA-aandachtsfunctionaris zwangere vrouwen die speciale aandacht heeft voor de zwangere bewoonsters en letten op het welzijn van moeder en kind. De werkwijze m.b.t. zwangerschapsbegeleiding en geboortezorg is vastgelegd in landelijk geldende afspraken tussen COA, GC A, verloskundigen/gynaecologen, GGD GHOR, kraamzorg en MCA (Menzis/COA administratie). Deze ketenafspraken zijn in september 2015 geactualiseerd.
Wat is uw reactie op de beweringen dat het onduidelijk is waar deze vrouwen nu zijn? Klopt het dat deze vrouwen niet in het vizier van het COA zijn?
De vrouwen die zwanger zijn hebben zich gemeld bij GC A. GC A kent een medisch beroepsgeheim. De identiteit van de individuele zwangere vrouwen wordt derhalve niet gedeeld met het COA. Het is aan de vrouwen zelf of zij in de gesprekken met het COA medewerkers hun situatie willen bespreken. Het COA weet niet in alle gevallen wie deze vrouwen zijn en kan dus ook niet aangeven of zij nog in Oranje zijn of al zijn uitgestroomd naar een gemeente in Nederland.
Verder heeft het COA, zoals aangeven in antwoord op vraag 2, na de ontvangen signalen extra aandacht gegeven aan alle Eritrese vrouwen in Oranje, middels het geven van groepsvoorlichting door de GGD over seksualiteit en middels individuele gesprekken.
Op welke termijn verwacht u dat de politie en het openbaar ministerie met hun bevindingen naar buiten zullen treden? Is hiervoor een tijdspad gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
De berichten dat veel vluchtelingenkinderen nog steeds geen onderwijs ontvangen |
|
Loes Ypma (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten in diverse media die aangeven dat het onderwijs aan vluchtelingenkinderen te wensen overlaat?
Ik ben bekend met deze berichtgeving. Voor leerplichtige asielzoekerskinderen die op een bestaande opvanglocatie (AZC) terecht komen, is er al een onderwijsvoorziening en kunnen kinderen snel naar school. Door de sterke instroom van het aantal asielzoekers is het gebruik van noodopvanglocaties echter noodzakelijk. Op deze nieuwe locaties is nog geen onderwijs voorhanden. Het kost tijd om een onderwijsvoorziening in te richten. Uitgangspunt is dat dit gebeurt binnen de termijn van uiterlijk drie maanden na binnenkomst in Nederland, conform de Europese Richtlijn tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.1
Was u al op de hoogte van de situatie dat het voor scholen onduidelijk is hoeveel kinderen onderwijs nodig hebben en zij zich hierdoor niet kunnen voorbereiden op de komst van vluchtelingenkinderen? Kunt u aangeven hoeveel kinderen op dit moment wachten op onderwijs en hoe lang zij al wachten?
Ja, dat is mij bekend. Ik heb u toegezegd om u voor 1 april 2016 te informeren over het aantal asielzoekersjongeren op school in Nederland.2 Op dit moment is de registratie van asielzoekerskinderen in de diverse opvanglocaties van het COA niet gekoppeld aan de registratie van jongeren in het onderwijs. Ik heb met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgesproken dat deze koppeling, met inachtneming van de privacyregels, tot stand wordt gebracht. Zodra dit gelukt is, komt in beeld welke kinderen naar school gaan en welke nog niet.
Bent u zich bewust van de problemen die deze onduidelijkheid kan geven? Hoe gaat u het tekort aan ondersteuning op het gebied van traumaverwerking, onvoldoende NT21 docenten en te weinig of geen geschikt lesmateriaal zo spoedig mogelijk oplossen?
Ik ben me ervan bewust dat onduidelijkheid over het aantal asielzoekerskinderen tot problemen kan leiden voor de scholen die het onderwijs moeten verzorgen. Daarom streven de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en ik er naar om die gegevens zo snel mogelijk en structureel ter beschikking te krijgen.
Voor traumaverwerking gelden specifieke afspraken. Gemeenten zijn in principe vanuit de Jeugdwet verantwoordelijk voor de jeugdhulp aan alle kinderen. Dit geldt ook voor de jeugdhulp aan vluchtelingenkinderen. Voor de hulp aan vluchtelingenkinderen die in een opvanglocatie van het COA verblijven, is een afwijkende afspraak gemaakt. Het COA organiseert en financiert in deze gevallen de jeugdhulp. Voor het onderwijs zijn er verschillende organisaties actief die leerkrachten kunnen helpen bij het herkennen van trauma’s, het organiseren van veiligheid in de klas en bij eventuele doorverwijzing.
Ik krijg ook signalen dat er te weinig bevoegde NT2-docenten zijn maar een analyse ontbreekt. Ik heb het CAOP opdracht gegeven om te onderzoeken hoe groot dit tekort nu en in de nabije toekomst is. Daarnaast heb een aantal maatregelen in gang gezet.4 Ik laat uitzoeken of flexibele opleidingsroutes zijn in te richten. Voorts zorgen we ervoor dat meer pabo-gediplomeerden met bijscholing en een ontheffing in aanmerking komen om bevoegd les te geven aan nieuwkomers.
Tot slot heb ik het LOWAN gevraagd om zowel voor het primair onderwijs als het voortgezet onderwijs leskisten te ontwikkelen samen met de diverse onderwijsorganisaties en leerkrachten. Dit lesmateriaal is dit voorjaar gereed en beschikbaar voor de scholen.
Welke mogelijkheden zijn er voor scholen en samenwerkingsverbanden om signalen en vragen door te geven? Hoe gaat u naar scholen communiceren hoe zij aan de aangekondigde ondersteuning kunnen komen en wanneer deze beschikbaar is? Welke extra stappen bent u bereid te ondernemen als de aangekondigde middelen onvoldoende blijken te zijn om scholen te ondersteunen?
Om te zorgen dat alle signalen en vragen over asielzoekersonderwijs mij bereiken, zet ik sinds 1 februari negen ervaren accountmanagers in. De accountmanagers informeren samen met LOWAN en de sectororganisaties scholen en gemeenten over maatwerkfinanciering, geven voorlichting en verspreiden kennis. Daarnaast hebben onderwijswethouders van de G37 onlangs van mij een informatiedocument over asielzoekersonderwijs ontvangen. Ik verspreid dit document door middel van nieuwsbrieven en websites nu breed. Tot slot heeft de PO-Raad een helpdesk ingericht. Samen met de sectororganisaties, het LOWAN en de VNG bezie ik of deze maatregelen afdoende zijn of dat aanvullende activiteiten noodzakelijk zijn.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitwerking van motie Ypma betreffende duidelijke communicatie over maatwerkfinanciering voor onderwijs zowel in opvangcentra als in reguliere scholen2 en met de motie Ypma waarin vragen gesteld worden over het aantal peilmomenten en verstrekking van financiering vanaf één kind in het basisonderwijs?3
De informatie over maatwerkfinanciering heb ik de afgelopen periode breed verspreid door middel van nieuwsbrieven, websites en de aangestelde accountmanagers. Bovendien wordt het informatiedocument regelmatig geactualiseerd.
De scholen voor primair onderwijs kunnen maatwerkfinanciering aanvragen voor het verzorgen van onderwijs aan asielzoekerskinderen. Op basis van de ervaringen met de maatwerkfinanciering pas ik de huidige regelingen aan waarbij ik het aantal peilmomenten en de drempels die nu in de bekostiging zitten, kritisch zal bezien. Ik zal u hierover nader informeren in de eerstvolgende voortgangsrapportage asielzoekersonderwijs. Deze rapportage stuur ik u voor de zomer van 2016 toe.
Een docent die structureel wordt overbelast door het schoolbestuur |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Jasper van Dijk |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Docent wordt structureel overbelast door het schoolbestuur»?1
Ik maak mij, net als u, zorgen om het aantal leraren dat aangeeft last te hebben van een zeer hoge werkdruk en het aantal leraren dat hierdoor uitvalt. Ik vind het belangrijk dat leraren zich in voldoende mate gesteund voelen in hun werk en voldoende tijd en aandacht kunnen besteden aan hun hoofdtaken. De leraar is immers de spil van ons onderwijs en absoluut onmisbaar. De oplossing voor de ervaren hoge werkdruk is niet eenvoudig en maar beperkt te beïnvloeden door landelijk beleid. Aandacht voor de werkdruk die een leraar ervaart, is in de eerste plaats een zaak van de leraar en diens leidinggevende. Een onevenredig hoge werkdruk kan immers heel veel oorzaken hebben en in het gesprek met de leidinggevende moet gezocht worden naar oplossingen. In voorkomende gevallen zal de schoolleider voor oplossingen in gesprek moeten met het bestuur. Dit maakt werkdruk een onderwerp dat door de werkgever en de werknemer gezamenlijk besproken wordt. Daar zijn in het Nationaal Onderwijsakkoord (NOA) en in de cao ook afspraken over gemaakt. Het TALIS-onderzoek geeft aan dat leraren in de onderbouw van het voortgezet onderwijs in Nederland met een fulltime aanstelling gemiddeld 41,2 uur per week werken. Dat komt overeen met de afspraken in de cao. Bovendien is dit gemiddeld ongeveer even lang als de werkweek van collega’s uit Noordwest Europese landen (41,1 uur).2
Ik kan op dit moment niet ingaan op het in het artikel aangehaalde individuele geval, omdat de betreffende lerares na de uitspraak van de rechter op 26 januari jongstleden hoger beroep heeft aangetekend en ik mij van commentaar wil onthouden zolang deze zaak onder de rechter is.
Is het waar dat het schoolbestuur bepaalt hoeveel tijd een docent krijgt voor een taak? Zo ja, deelt u de mening dat een schoolbestuur dan ook de vrijheid heeft om veel meer taken te geven dan redelijk is, binnen een bepaald aantal uren?
Ja, de CAO VO 2011–12 bepaalt in artikel 7 dat elke school met inachtneming van het in dat artikel bepaalde, een taakbeleid moet ontwikkelen. In dat taakbeleid staat de te besteden tijd onderverdeeld in algemene taken en bijzondere taken. Ik ga er van uit dat een schoolbestuur hierbij de uitvoerbaarheid in het oog houdt.
Deelt u de berekening van docent H., waaruit blijkt dat haar baan geen 75% omvat, maar 125%? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op de vragen 3 tot en met 5 en 7 en 9 geldt dat ik niet kan ingaan op dit individuele geval, omdat deze zaak onder de rechter is.
Is het waar dat het schoolbestuur het mailadres van docent blokkeerde, nadat zij via de mail met collega’s wilde overleggen over de werkdruk? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Is het waar dat docent op non-actief werd gezet toen «de directie merkte dat ze opnieuw met collega’s over beleid sprak»?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat docenten altijd vrijuit met collega’s moeten kunnen spreken over hun werkzaamheden? Zo ja, bent u bereid het schoolbestuur aan te spreken op hun autoritaire werkwijze? Zo nee, waarom niet?
Het lijkt mij in algemene zin dat het de werksfeer bevordert als leraren met collega’s vrijuit kunnen praten over hun werkzaamheden. Voor goed onderwijs is werken in teamverband onmisbaar.
Hoe oordeelt u over deze uitspraak van het schoolbestuur over de uitvoerbaarheid van de werkzaamheden: «we tellen niet de uren, maar we houden in de gaten dat het werk voor docenten haalbaar blijkt»? Vindt u dit een verantwoorde werkwijze of erkent u dat het nogal onzorgvuldig is?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat het taakbeleid van scholen zorgvuldig onderbouwd en transparant moet zijn, zodat docenten weten waar zij aan toe zijn? Wat onderneemt u om dit te bevorderen?
Ik deel die mening, maar zie het niet als een overheidstaak op dit specifieke aspect beleid te voeren. Het in dit verband toepasselijke artikel 7 CAO VO 2011–12 schrijft de werkgever voor een taakbeleid te ontwikkelen. Een (nieuw) taakbeleid kan uitsluitend van kracht worden indien het is vastgesteld in overleg met de personeelsgeleding van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad (P(G)MR). Bovendien is vereist dat het voorgenomen beleid met werknemers van de school wordt besproken en door hen met een tweederde meerderheid wordt goedgekeurd. De cao schrijft voor aan welke onderwerpen in het taakbeleid aandacht moet worden besteed, maar laat de verdere invulling daarvan over aan werkgevers/scholen.
Bent u bereid een «tegenberekening» te vragen van het schoolbestuur, een tabel waarin het bestuur aantoont hoe alle taken in het aantal uren van docent passen? Zo nee, erkent u dat zonder tegenberekening onduidelijkheid blijft bestaan?
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Bent u het ermee eens dat deze docent uw volledige steun verdient, omdat zij strijdt voor goede arbeidsomstandigheden in het onderwijs?
Zoals eerder vermeld ga ik niet in op zaken die onder de rechter zijn. Ik bied in generieke zin alle leraren in Nederland steun via de Lerarenagenda en ook via mijn beleid om de professionele ruimte te vergroten en regeldruk merkbaar te verminderen.
Wat onderneemt u om de hoge werkdruk in het onderwijs te bestrijden?
Het tegengaan van werkdruk begint in de school. Werkdruk komt vooral door de manier waarop schoolteams het onderwijs en het werk invullen. Ze gaan zelf over de manier van vergaderen of van het bijhouden van administratie. Onderzoek van CNV onderwijs laat zien dat tweederde van de leraren vindt dat ze te veel tijd aan vergaderen besteden, terwijl driekwart aangeeft teveel tijd kwijt te zijn aan administratie en papierwerk.3 De schoolleider speelt een belangrijke rol om hier op te sturen en te prioriteren.
De aanpak van werkdruk is echter niet alleen zaak van de school. Ook de overheid speelt daarin in een rol. Het landelijk beleid is er op gericht om de acties op schoolniveau verder te ondersteunen. Zo investeert OCW gezamenlijk met de VO-raad in de versterking van HRM-beleid. Hierdoor wordt de organisatie versterkt en worden leraren toegerust om hun bijdrage aan de onderwijsdoelstellingen te kunnen realiseren en gericht te professionaliseren waar dat nodig is. Leraren die zich sterker voelen in hun vak, kunnen het werk beter aan.
Daarnaast onderneem ik stappen om de regeldruk merkbaar te verminderen. In het kader van de Regeldrukagenda 2014–2017 werkt OCW samen met partijen in het veld aan de uitvoering van de afspraken. Voor het vo is dat onder andere het stimuleren van professionele dialoog, het bieden van meer ruimte voor flexibiliteit en maatwerk, het wegnemen van belemmeringen voor (regionale) samenwerking, het opstellen van een handreiking over taakbeleid en slim omgaan met «tijd».
Het Ministerie van SZW is in 2014 een campagne rondom werkstress gestart, mede gericht op scholen. Doel van deze campagne is het bevorderen dat werkgevers en werknemers de signalen van werkstress vroegtijdig herkennen en dat het onderwerp bespreekbaar wordt. Ik wil, samen met mijn collega van SZW, de generieke activiteiten voor de publieke sector nog gerichter inzetten voor scholen.
Bent u bereid onafhankelijk te laten onderzoeken wat de werkelijke inspanning en tijdsduur is van taken die docenten moeten uitvoeren? Zo nee, hoe voorkomt u dat hierover onduidelijkheid blijft bestaan?
Het Ministerie van OCW maakt gebruik van een regulier onderzoek naar onder andere werkdruk, zoals de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van TNO.
Daarnaast is werkdruk binnen het internationale onderzoek onder leraren in het vo (TALIS) één van de thema’s. Ook lopen er vanuit OCW incidentele onderzoeken naar de werkdruk onder leraren. Aanvullend op andere onderzoeken hebben de sociale partners in het kader van de Regeldrukagenda 2014–2017 opdracht gegeven een vervolgonderzoek te verrichten op eerder onderzoek naar de werkdruk. De precieze onderzoeksvraag wordt thans gedefinieerd en taakbeleid zal hierbij aan de orde komen. Ik verwacht dat het onderzoek snel van start zal kunnen gaan. Ondertussen blijf ik met de bonden en met leraren en schoolleiders en de VO-raad graag in gesprek om samen te bezien of aanvullende acties mogelijk zijn om de ervaren werkdruk te verminderen.
De vondst van MDMA-resten van xtc-productie in maisplanten |
|
Fatma Koşer Kaya (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «MDMA-resten van xtc-productie gevonden in maisplanten»?1
Ja.
Welke concentraties MDMA-resten zijn gevonden in de betreffende maisplanten, en welke gevolgen zou dat kunnen hebben voor de gezondheid van mens en dier?
Op een perceel van een landbouwbedrijf in Someren is dierlijke mest uitgereden waaraan vermoedelijk afval van illegale drugsproductie is toegevoegd. Daar op dit perceel mais is geteeld voor diervoeder zijn 4 monsters genomen om te bepalen of en in hoeverre de maisplanten besmet zijn geraakt. In één plant is amfetamine aangetroffen (8 microgram per kilogram gedroogd materiaal); in vier planten is MDMA aangetroffen (in de variatie van 1 tot 60 microgram per kilogram gedroogd materiaal). Het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) oordeelt dat deze gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren. Dat neemt niet weg dat dit soort stoffen niet in voedingsmiddelen of diervoeder thuishoren. Er is op toegezien dat de maïs niet is geoogst.
Is het inderdaad zo dat milieudeskundigen er vanuit gingen dat planten niet rechtstreeks resten van drugsafval kunnen opnemen? Wat is ten aanzien hiervan de laatste wetenschappelijke stand van zaken?
Er is bij de NVWA geen onderzoek bekend specifiek naar de opname van stoffen uit drugsafval door planten. Wel is bekend dat planten verontreinigingen uit de bodem kunnen opnemen. Planten kunnen sommige stoffen ook afbreken, dus opname hoeft niet altijd een probleem te zijn. In hoeverre opname of afbraak van bepaalde stoffen plaatsvindt moet per geval bekeken worden. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 heeft het Bureau Risicobeoordeling van de NVWA (bureau) beoordeelt dat de aangetroffen gehaltes geen gevaar voor de diergezondheid en volksgezondheid opleveren.
Hoe stond en staat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) tegenover de mogelijkheid van deze rechtstreekse opname?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het toezicht van de NVWA op resten van drugsafval in planten vormgegeven?
Indien de NVWA bij haar werkzaamheden op de landbouwbedrijven vermoedens heeft van de productie van drugs of de aanwezigheid van drugsafval waarschuwt zij de verantwoordelijke handhavende instanties (de politie resp. de gemeente). Voor het opsporen van drugslaboratoria is de politie verantwoordelijk. Voor het opruimen van drugsafval is de eigenaar van de grond waarop is gedumpt verantwoordelijk. De gemeente houdt er toezicht op dat er wordt opgeruimd. Op verzoek verleent de NVWA assistentie door de inzet van haar deskundigheid.
Hoe is de samenwerking tussen de politie en de NVWA vormgegeven ten aanzien van opgerolde drugslaboratoria in of nabij landbouwbedrijven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat ruim een jaar na de ontmanteling van het druglaboratorium de MDMA-resten nog niet waren opgeruimd uit de gierput? Waardoor komt dat?
Het is aan de gemeente er op toe te zien dat de perceeleigenaar de besmette mest heeft afgevoerd naar de afvalverwerker. Ik kan niet beoordelen in hoeverre het opruimen mogelijk langer dan noodzakelijk heeft geduurd. Wel constateer ik dat de met drugsafval vervuilde mest op 29 januari 2016 in opdracht van de perceeleigenaar en in samenspraak met de gemeente is verwijderd.
Wie behoort het risico te signaleren dat er drugsafval in een gierput ligt en dat dit mogelijk tot besmetting van de voedselketen kan leiden? Is die signaalfunctie naar uw mening voldoende opgepakt in dit geval?
In Noord-Brabant is een protocol ontwikkeld hoe er moet worden gehandeld en welke instanties er moeten worden ingeschakeld wanneer er bij de politie melding wordt gedaan van aangetroffen drugsafval. Zo zorgt de gemeentelijke of regionale brandweer voor de beveiliging van de plaats van het incident en voor een aanspreekpunt in de persoon van een regionaal officier of adviseur gevaarlijke stoffen. In dit geval heeft de politie vanwege verdenking van besmetting van de mest op het bedrijf de NVWA ingeschakeld. Dat neemt niet weg dat als de NVWA tijdens haar werkzaamheden op een verdachte situatie stuit, zij op haar beurt de relevante instanties kan inseinen.
Ziet u aanleiding om omwille van deze vondst een onderzoek in te stellen naar andere locaties om uit te sluiten dat daar via rechtstreekse opname door planten drugsafval in de voedselketen terecht is gekomen of zal komen? Zo nee, hoe kunt u de voedselveiligheid in Nederland waarborgen?
De bij de aanpak van drugslaboratoria en drugsdumpingen betrokken organisaties, zoals gemeenten en politie, zijn voortdurend bezig om verdachte bedrijven en terreinen in beeld te krijgen. Zoals al aangegeven werken de handhavende instanties nauw met elkaar samen om te voorkomen dat drugsafval in het milieu en de voedselketen terecht komt. Ik wijs erop dat de besmette maïs in dit geval niet in de voedselketen terecht is gekomen. Op dit moment zijn er geen aanwijzingen dat er bij meer landbouwbedrijven drugsafval is gedumpt.
Bent u bereid in het kader van het herijken van middelen en ambities van de NVWA de mogelijkheid te onderzoeken dat landbouwbedrijven op of nabij wiens terrein drugsafval gevonden wordt altijd te laten monitoren tenzij daar overduidelijk geen aanleiding voor is? Zo nee, waarom niet?
Als de situatie daar aanleiding voor geeft, zoals ook in dit specifieke geval is gebeurd, wordt de NVWA ingeschakeld.
Denkt u dat een gereguleerde markt minder risico zou geven dat drugsafval in de voedselketen terecht kan komen?
Ik wijs erop dat er geen MDMA terecht is gekomen in de voedselketen. Regulering van de markt is vanuit volksgezondheidsperspectief voor het kabinet geen optie. XTC-gebruik is namelijk nooit veilig: elke gebruiker kan er verschillend op reageren.
Snellere overdracht tussen ambulance en ziekenhuis |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Digitale ambulanceoverdracht helpt spoedpatiënt»?1
Ja
In hoeverre bent u mening dat overdacht van relevante patiëntgegevens tussen ambulance en ziekenhuis zo snel en nauwkeurig mogelijk moet plaatsvinden?
Ik juich initiatieven toe die er toe leiden dat de snelheid en de accuraatheid van de overdracht van patiëntgegevens tussen partners in de (acute) zorgketen verbeteren. Een goede overdracht van gegevens is immers van groot belang om zo snel mogelijk de juiste (vervolg)behandeling voor de patiënt in te kunnen zetten.
Bent u bereid u in te zetten voor een zo'n kort mogelijke overdracht tussen ambulancezorgverlener en ziekenhuis, zodat de samenwerking in de acute zorgketen verbetert?
Ik heb eerder een meerjarige subsidie aan Nictiz verleend voor het programma e-Spoed, een programma gericht op het verbeteren van de informatievoorziening binnen de acute zorg. Het faciliteren van de informatieoverdracht tussen de verschillende ketenpartners door de ontwikkeling van standaarden is daarvan een belangrijk onderdeel. Het is vervolgens aan de betrokken zorgorganisaties om die standaarden te gaan gebruiken en in te bouwen in hun informatiesystemen. Het Ministerie van VWS is daarnaast deelnemer aan het zogenaamde «platform acute zorg» waarin alle betrokken partijen bij de uitvoering van het programma e-Spoed zijn vertegenwoordigd en dat zich buigt over verdere ontwikkeling en prioriteiten inzake.
Wat vindt u van de innovatieve koppeling van regionale ambulancevoorziening (RAV) IJsselland tussen de ambulance en het digitale patiëntendossier in het ziekenhuis?
Zoals in het bericht van Nictiz wordt vermeld stuurt al meer dan 90% van de regionale Ambulancevoorzieningen patiëntgegevens elektronisch vanuit de ambulance naar de spoedeisende hulp van de ziekenhuizen. Deze vooraankondiging maakt het mogelijk voor de ziekenhuizen zich zo goed mogelijk voor te bereiden op de behandeling van de betreffende patiënt. De koppeling die de Isala Klinieken hebben gemaakt tussen de vooraankondiging vanuit de ambulances en het patiëntendossier van de patiënt geeft de behandelend arts in het ziekenhuis sneller een beeld van de toestand en de medische historie van de betreffende patiënt. Gezien het belang hiervan voor de juiste (vervolg)behandeling lijkt mij dit een goed initiatief dat ik dan ook zeer waardeer. Het betreft hier overigens niet alleen informatie uit de ambulances van RAV IJsselland, maar ook van ambulances uit andere regio’s die met een patiënt naar het Isala rijden.
In hoeverre acht u deze werkwijze een verbetering ten opzichte van de huidige praktijk, waarin gegevens vaak alleen inzichtelijk zijn in een portaal dat los staat van het patiëntendossier?
Deze werkwijze zorgt ervoor dat de informatie uit de vooraankondiging automatisch en snel beschikbaar komt in het ZiekenhuisInformatieSysteem (ZIS). De gegevens hoeven niet overgetypt te worden, de kans op fouten neemt daarmee af. En als het een bekende patiënt betreft ziet de arts ook meteen de medische historie van die patiënt. In acute situaties, waar elke seconde telt, kan dit van levensbelang zijn. Daarbij heeft de arts minder administratief werk en is het ook makkelijker om de rapportage te verzenden naar de huisarts. Bovendien is de informatie via het eigen ZIS van het ziekenhuis indien nodig beschikbaar voor andere ziekenhuisafdelingen dan uitsluitend de SEH.
Deelt u de mening dat de werkwijze van RAV IJsselland niet alleen kostbare tijd in spoedsituaties scheelt, maar ook leidt tot een meer zorgvuldige overdracht, omdat alle relevante patiëntgegevens bij aankomst in het ziekenhuis al bekend zijn?
Ja, zie ook de vorige antwoorden.
Hoe gaat u RAV's stimuleren om de werkwijze van RAV IJsselland over te nemen?
Meer dan 90% van de regionale ambulancevoorzieningen (RAV’s) doet al een vooraankondiging naar de ziekenhuizen. Het is nu echter vooral aan de ziekenhuizen om een koppeling te leggen met de gegevens die zij ontvangen vanuit de ambulance en bestaande patiëntendossiers in het ziekenhuisinformatiesysteem. Het ministerie brengt dit in overleggen met de brancheorganisaties van de ziekenhuizen onder de aandacht van de betrokken zorgaanbieders.
Welke eventuele (wettelijke) belemmeringen zijn er voor RAV's die ook met een dergelijk systeem willen gaan werken?
Voor de RAV’s zijn er geen belemmeringen, de meeste RAV’s versturen reeds vooraankondigingen volgens landelijke standaarden aan de ziekenhuizen. Een klein deel van de RAV’s bereidt zich nog voor op aansluiting op de landelijke uniforme systematiek. Aan de kant van ambulancezorg is men dus grotendeels «klaar». Het is aan ziekenhuizen om de geboden informatie via een koppeling rechtstreeks in hun ZIS te ontvangen.
Hoe gaat u deze belemmeringen verhelpen?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre deelt u de mening dat terugkoppeling over de staat van de patiënt van ziekenhuis naar ambulance-zorgverlener bijdraagt aan het lerend vermogen en kwaliteit van de acute zorgketen en de ambulance-zorgverlener in het bijzonder? Zo ja, klopt het dat deze terugkoppeling niet is toegestaan, en hoe gaat u dit verhelpen? Zo nee, waarom niet?
Ik acht het van belang dat Regionale Ambulancevoorzieningen op patiëntniveau een terugkoppeling kunnen krijgen van de uiteindelijke diagnose van het ziekenhuis. Hiermee kan de deskundigheid van de verpleegkundig centralisten van de Meldkamer Ambulancezorg en ambulanceverpleegkundigen nog verder verbeterd worden.
De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) biedt hiervoor echter geen ruimte. Voor terugkoppeling van deze informatie is toestemming van de patiënt nodig.
Het ministerie is in overleg met Ambulancezorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Ziekenhuizen om te bezien of deze informatievoorziening mogelijk is en hoe de toestemming van de patiënt op een goede manier kan worden ingebed.
De hoge werkdruk in het basisonderwijs |
|
Tjitske Siderius (PvdA) |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de uitspraken van verschillende leerkrachten in het basisonderwijs dat zij door de werkdruk steeds meer in een «overlevingsstand» zitten? Wat zijn volgens u de gevolgen daarvan voor de leerkracht en het onderwijs in het algemeen?1 2
Ik vind dat zorgelijk. De leraar is de spil van het onderwijs. Een te hoge werkdruk heeft negatieve gevolgen op het werkplezier van de leerkracht en daarmee op de kwaliteit van het onderwijs.
Waarom heeft u in het verleden geen actie ondernomen na eerdere signalen dat het niet goed ging met de leerkrachten in het onderwijs, onder andere na recente CBS-cijfers die aantonen dat leerkrachten het hoogste burn-outcijfer hebben van alle beroepsgroepen?3
De afgelopen tijd heb ik diverse maatregelen getroffen die direct of indirect van invloed kunnen zijn op het verminderen van de werkdruk van leerkrachten. Deze maatregelen richten zich op het versterken van de kwaliteit van leraren, het ondersteunen van onderwijspersoneel, slim inzetten van ICT en het verminderen van de regeldruk.
In 2013 is het Nationaal Onderwijs Akkoord (NOA) gesloten met de Stichting van het Onderwijs. In het NOA zijn afspraken gemaakt over onder andere het terugdringen van de werk- en regeldruk en het vergroten van de autonomie van onderwijspersoneel. Vanuit het NOA zijn extra financiële middelen vrijgemaakt om leerkrachten te ondersteunen. Zo is er vanaf 2015 structureel € 50 miljoen beschikbaar voor uitbreiding van het aantal conciërges en klassensassistenten.
Samen met vakbonden en sectorraden heb ik de Regeldrukagenda 2014–2017 opgesteld. Bij de totstandkoming is samen met deze partijen bekeken waar de grootste knelpunten op het gebied van regeldruk zitten. Met betrekking tot deze knelpunten zijn gezamenlijke acties afgesproken en ondernomen. Met de regeldrukagenda verdwijnen regels of worden regels versimpeld. Daarnaast wordt op schoolniveau ingezet op acties die de (ervaren) regeldruk verminderen. In de eerste helft van 2016 komt er, als onderdeel van de regeldrukagenda, een onderzoek naar de grootste veroorzakers van registratieverplichtingen. Er wordt op korte termijn in de sector po een meldpunt geopend waar leraren hun registratieverplichtingen kunnen melden. Als meldingen binnenkomen dan wordt vanaf de leraar de hele lijn terug gevolgd naar de bron van de verplichting. Dat kunnen bijvoorbeeld zijn het ministerie, de inspectie, het schoolbestuur of de schoolleider. Met de veroorzaker wordt vervolgens naar oplossingen gezocht, die zoveel mogelijk moeten leiden tot het schrappen of vereenvoudigen van de registratie.
Wat is uw oordeel over de uitspraak in de uitzending van Monitor dat er roofbouw gepleegd wordt op een hele beroepsgroep? Welke consequenties heeft dit voor de kwaliteit van het basisonderwijs? Kunt u dit toelichten?
Ik deel deze uitspraak niet. Wel is hoge werkdruk een signaal dat ik serieus neem. Vandaar dat ik al diverse maatregelen genomen heb, al dan niet samen met sectororganisaties en bonden (zie vraag 2).
Bent u het eens met de analyse dat sinds de jaren negentig scholen steeds meer op afstand zijn gezet en leerkrachten daardoor steeds minder inspraak krijgen in de scholen, er meer verantwoordingsdruk is en dat dit alles geleid heeft tot een hogere werkdruk? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben het niet eens met deze uitspraak. Vanuit het scholenveld ontstond een toenemende behoefte aan een terugtredende overheid en meer autonomie voor de school. Dit heeft geleid tot de invoering van de lumpsum. Door invoering daarvan is veel vrijheid gegeven aan besturen en scholen om naar eigen inzicht het onderwijs vorm te geven. Bij deze vrijheid hoort een bepaalde mate van verantwoording. Verantwoording staat echter niet gelijk aan een hoge werkdruk. Samen met verschillende partners werk ik aan het zo laag mogelijk maken van deze verantwoordingslast. Zie antwoord op vraag 2.
Bent u het ermee eens dat uw beleid alsmede het toezicht van de Inspectie, wantrouwen in de hand werken? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit gevoel van wantrouwen wordt weggenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee. We hebben een systeem gebaseerd op vertrouwen, waarin veel ruimte is voor scholen. Het systeem van inspectietoezicht is risicogericht. Pas wanneer resultaten van leerlingen, financiële analyses of andere signalen daar aanleiding toe geven, vindt verdiepend onderzoek plaats.
Bent u van mening dat alles meetbaar gemaakt moet worden in het onderwijs omtrent resultaten en leerrendementen? Levert dit daadwerkelijk een bijdrage aan de kwaliteit van het onderwijs? Kunt u uw antwoord toelichten?
Niet alles hoeft meetbaar gemaakt te worden. Analyse van resultaten helpt leraren wel hun onderwijs te verbeteren en het aanbod beter af te stemmen op de behoeften van de leerlingen. Het is aan de leerkrachten om hier bewuste keuzes in te maken.
Wat is uw oordeel over de uitspraak dat alles meetbaar maken een illusie is en vooral nutteloos administratief werk oplevert? Kunt u hierop een toelichting geven?
Niet alles in het onderwijs hoeft meetbaar te zijn. Dat neemt niet weg dat het meten en analyseren van onderwijsresultaten waardevolle informatie oplevert, die de scholen kunnen gebruiken om hun onderwijs te verbeteren.
Hoe zijn de door u genoemde «fantoomregels» ontstaan en welke rol heeft het ministerie daarbij gehad?
Met «fantoomregels» doel ik op regels waarvan leerkrachten of schoolleiders ten onrechte denken dat ze zijn opgelegd door de inspectie of het ministerie. Om ervaren regeldruk die voortkomt uit onduidelijkheid van sommige regels te voorkomen, zetten wij in op toegankelijke, heldere en overzichtelijke onderwijswetgeving.4 Ook het voorkomen van misverstanden over de werkwijze in het toezicht heeft de continue aandacht van de inspectie. Daarbij gaat het niet alleen om het wegnemen van misverstanden, maar met name ook om het gesprek op gang te brengen over wat bestuurders, schoolleiders en leraren zelf nodig vinden voor goed onderwijs.
Welke taken en handelingen kunnen volgens u geschrapt worden?
Het is niet aan mij om aan te geven welke taken en handelingen geschrapt kunnen worden. Leraren weten vaak zelf het beste welke administratieve handelingen in hun ogen overbodig zijn. Daarover kunnen ze in gesprek gaan met hun schoolleider en/of bestuur. Als zij stuiten op regelgeving die in hun ogen overbodig is, kunnen zij dat aangeven bij het meldpunt registratieverplichtingen. Dan kan ik dat zorgvuldig bekijken en waar mogelijk actie ondernemen in het versimpelen of schrappen van regelgeving.
Wat gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat leraren ophouden met overbodige administratie? Indien u niets onderneemt, is het dan niet gratuit om te zeggen dat leraren de vele administratie niet langer hoeven te pikken?
Zie antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het feit dat 84 procent van de docenten zegt een hoge werkdruk te ervaren? Wat is uw analyse en reactie op het feit dat 56% van de docenten de werkdruk in het onderwijs onacceptabel hoog vindt?4
De ervaren werkdruk van leraren in het in het primair onderwijs is volgens dit onderzoek hoog. Ik vind dat zorgelijk. Aanpak van werkdruk vraagt om maatwerk en is in grote mate iets dat binnen scholen zal moeten worden aangepakt. Vakbonden en sectorraden erkennen dit ook. Daarom is het noodzakelijk dat de werkdruk, regeldruk en administratieve lasten van leraren, scholen en besturen wordt verminderd. Hiertoe heb ik verschillende acties uitgezet en afspraken gemaakt met betrokken partijen. Zie antwoord op vraag 2.
Hoe verklaart u de toename van de ervaren werkdruk ten opzichte van 2012?
Werkdruk is een veelkoppig probleem. Er is niet één oorzaak voor aan te wijzen. Daardoor is het ook niet mogelijk om een eenduidige verklaring te geven voor deze toename.
Wat is volgens u de invloed van het passend onderwijs op de werkdruk voor leerkrachten in het basisonderwijs?
In de achtste voortgangsrapportage passend onderwijs van 4 december 2015, heb ik u geïnformeerd over de bureaucratie die ouders en scholen ervaren, op basis van de Eenmeting ervaren bureaucratie die is uitgevoerd in het kader van de evaluatie passend onderwijs.6 Uit de resultaten komt naar voren dat de algemene lijn wat betreft ervaren bureaucratie bij scholen vergelijkbaar is met de situatie van vóór de invoering van passend onderwijs. Net als bij de nulmeting, ervaart men de administratieve en overlegtaken rond de extra ondersteuning van leerlingen als behoorlijk tijdrovend, maar ook als nuttig en niet erg ingewikkeld. De administratieve taken vindt men meer tijd kosten dan de overlegtaken. Nieuwe taken rond de leerlingenzorg vindt men relatief ingewikkeld. Net als in de nulmeting valt op dat er grote verschillen zijn tussen respondenten in de ervaren bureaucratie.
Ook blijkt uit het rapport dat de ervaren doelmatigheid (nut en helderheid van taken en procedures) gelijk is gebleven. De ervaren taakbelasting (tijd en complexiteit van procedures) is echter toegenomen en ook in rechtstreekse vragen geven respondenten aan dat sprake is van een toename van de bureaucratie.
De wet biedt ruimte om processen eenvoudig in te richten en onnodige bureaucratie te voorkomen. Onnodige bureaucratie lijkt voort te komen uit de overgang en inrichting van passend onderwijs. In de voortgangsrapportage heb ik aangekondigd dat er komende periode extra aandacht is voor het voorkomen en terugdringen van (onnodige) bureaucratie. Hiertoe is een werkgroep ingericht om creatieve oplossingen te bedenken om de bureaucratie te verminderen. Een eerste mogelijke oplossing wordt gezien in de samenwerking tussen scholen voor (v)so en samenwerkingsverbanden. Elk jaar vragen scholen voor (v)so voor al hun leerlingen een toelaatbaarheidsverklaring aan: dit kan eenvoudiger worden gemaakt, door met het samenwerkingsverband samen de dossiers voor aanvraag door te lopen.
Hoe beoordeelt u het feit dat leerkrachten de hoge werkdruk met name toeschrijven aan de combinatie van te grote klassen en te veel zorgleerlingen?
De invloed van de invoering van passend onderwijs heeft waarschijnlijk in het begin geleid tot een toename van de ervaren taakbelasting. Zie vraag 13.
De indeling en vorming van groepen is bij uitstek een aangelegenheid die maatwerk op het niveau van de school vraagt. Dat kan ik niet centraal regelen. Voor de indeling van de groepen maken schoolbesturen en schoolleiders afwegingen op basis van onderwijsvisie, leerlingenpopulatie, de vaardigheden van de leraren en de visie van de medezeggenschapsraad.
Wat is volgens u het effect van deze hoge werkdruk? Ziet u redenen om in te grijpen?
Een hoge werkdruk kan leiden tot meer ziekteverzuim, een grotere kans op burn-out klachten en minder werkplezier. Dit is niet goed voor zowel de leerkracht als het onderwijs. Daarom is het noodzakelijk dat de werkdruk, regeldruk en administratieve lasten van leraren, scholen en besturen verminderd worden. Zie antwoord op vraag 2.
Herkent u alle signalen die in de uitzending en in het rapport genoemd worden en erkent u deze ook? Begrijpt u vervolgens dat leerkrachten weinig vertrouwen in u als Staatssecretaris hebben?5
Er is geen simpele oplossing voor de aanpak van werk- en regeldruk. Dat blijkt wel uit het feit dat dit al jaren speelt. Het is noodzakelijk dat we dit gezamenlijk aanpakken: OCW, sectororganisaties, bonden schoolbesturen, schoolleiders en leraren. Indien de huidige aanpak nog tot onvoldoende resultaat leidt, dan is het noodzakelijk dat we gezamenlijk bespreken welke aanvullende maatregelen nodig zijn.
Bent u nog steeds van mening dat het passend onderwijs zorgvuldig is ingevoerd, met alle gevolgen van dien? Waarom?
Elk half jaar rapporteer ik aan de Tweede Kamer over de stand van zaken van de invoering van passend onderwijs. In de eerder genoemde rapportage die ik op 4 december naar de Tweede Kamer heb gestuurd, staat dat in het afgelopen jaar stappen zijn gezet om meer kinderen passende onderwijsondersteuning en zorg te bieden. In veel regio’s is een beweging op gang gekomen, waardoor het vaker lukt om kinderen een passende plek te bieden. Steeds meer gebeurt dat op een reguliere school. De praktijk in veel samenwerkingsverbanden laat zien dat het lukt om binnen de huidige kaders passend onderwijs te realiseren.
Maar er zijn grote verschillen tussen scholen en samenwerkingsverbanden. Nog niet alle scholen en samenwerkingsverbanden nemen hun verantwoordelijkheid. Ze benutten niet altijd de ruimte die het wettelijke kader biedt. In genoemde rapportage is daarom een aantal acties opgenomen om de uitvoering van passend onderwijs te verbeteren.
Dragen kleinere klassen volgens u bij aan het verminderen van de werkdruk voor leraren? Zo nee, waarom niet?
Zie vraag 14.