Wokegedram van het LAKS |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het krankzinnige voorstel van het LAKS om te komen voor een «inclusieve» taalgids voor het onderwijs?1
Deelt u de mening dat het voorstel om docenten «goedemorgen leerlingen» of «goedemorgen allemaal» te zeggen, en niet «goedemorgen jongens en meisjes», alsmede te praten «die/diegene», in plaats van «hij/zij» knettergek wokegedram is, dat leraren, waarvan we toch al een groot tekort hebben, met piepende banden doet wegrijden?
Deelt u voorts de mening dat deze nieuwe trieste episode in het wokisme zorgt voor grote verwarring bij jonge kinderen die zich in veruit de meeste gevallen wel gewoon een jongen of een meisje voelen?
Wilt u het onderwijs en onze kinderen beschermen tegen het wokegedram van het LAKS door de subsidierelatie per direct te beëindigen2 en de vrijgekomen gelden te stoppen in het bestrijden van de werkelijke problemen van het onderwijs, zoals het gigantische lerarentekort?
Het bericht ‘Dader verkrachting verdacht van nieuwe verkrachting tijdens proefverlof’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een veroordeelde verkrachter tijdens zijn proefverlof opnieuw een vrouw verkrachtte?1
Ja.2
Kunt u uitleggen waarom deze levensgevaarlijke serieverkrachter die in 2018 tot zeven jaar celstraf is veroordeeld al in 2022 op proefverlof mocht?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik wel het volgende zeggen. De term proefverlof wordt niet gebruikt in de huidige wet- en regelgeving. De Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting3 (hierna: de Rtvi) kent de navolgende vormen van verlof:
Het kortdurend en langdurend re-integratieverlof, re-integratieverlof voor extramurale arbeid en het penitentiair programma vormen een belangrijk onderdeel van de detentiefasering en zijn ter voorbereiding op de terugkeer in de samenleving. In de Rtvi en Penitentiaire Maatregel (hierna: Pm) staan de termijnen waarop de verschillende vormen kunnen ingaan.
Incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Bijvoorbeeld ingeval van het overlijden van een ouder.
Bij de beslissing op het verzoek om re-integratieverlof wordt beoordeeld of het re-integratieverlof past en bijdraagt aan de re-integratie en/of gedragsdoelen die zijn opgenomen in het detentie & re-integratieplan (D&R-plan). Het gedrag gedurende detentie, risico’s en slachtofferbelangen worden meegewogen in de beslissing. De reclassering, de politie en het OM kunnen om advies worden gevraagd.
Daarnaast volgt uit de Pm het penitentiair programma. Sinds 1 december 2021 kunnen gedetineerden met een straf korter dan een jaar middels dit programma het laatste deel van de detentie buiten de gevangenismuren doorbrengen, waarbij ze onder toezicht staan van de reclassering. Voor het penitentiair programma geldt een overgangsregeling van drie jaar voor gedetineerden die op 1 december 2021 al vast zaten.
Wie heeft deze beslissing genomen? Hoe heeft deze persoon of hebben deze personen tot deze beslissing kunnen komen? Kunt u dit in een feitenrelaas naar de Kamer sturen?
Ik kan niet ingaan op individuele gevallen. Een feitenrelaas zal derhalve niet worden verstuurd. Ik kan in zijn algemeenheid wel aangeven welke functionaris verantwoordelijk is voor de beslissing tot de verschillende vormen van verlof:
De selectiefunctionaris van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna DJI) is namens de Minister voor Rechtsbescherming bevoegd te beslissen op een eerste verzoek om re- integratieverlof wanneer een gedetineerde is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van langer dan twee jaar (al dan niet onherroepelijk). De directeur van de inrichting adviseert (art. 18 van de Rtvi).4
De selectiefunctionaris is daarnaast namens de Minister voor Rechtsbescherming bevoegd te beslissen op een verzoek om re-integratieverlof voor extramurale arbeid (art. 20a van de Rtvi)5 en op een verzoek tot deelname aan het penitentiair programma (artikel 7 Pm).
De directeur is bevoegd te beslissen op een eerste verzoek om re-integratieverlof bij een veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van korter dan twee jaar en bij vervolgverloven (niet het eerste verlof). In dat geval adviseert de selectiefunctionaris (art. 18 van de Rtvi).
Bent u het eens met de stelling dat dit levensgevaarlijke beest helemaal nooit vrijgelaten had mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Los van het feit dat ik niet kan ingaan op individuele gevallen ben ik het niet eens met de stelling dat betrokkene nooit vrijgelaten had mogen worden. Het opleggen van een (vrijheids)straf dient verschillende doelen;
De gevangenisstraf moet veilig en humaan worden uitgevoerd en, wanneer de gedetineerde terugkeert naar de samenleving, dient de terugkeer zo verantwoord mogelijk gebeuren. Voor een succesvolle re-integratie in de samenleving is het van belang dat een gedetineerde oefent met vrijheden. Hierbij werken de verschillende partners waaronder DJI, de reclassering en gemeenten zoveel mogelijk samen om de re-integratie van alle gedetineerden zo goed mogelijk voor te bereiden. Zo wordt voor elke gedetineerde bij aanvang van detentie een D&R-plan opgesteld waarin wordt beschreven hoe – met inachtneming van risico’s, gedrag en slachtofferbelang – stappen gezet kunnen worden die bijdragen aan een veilige terugkeer. Het uitgangspunt hierbij is tevens dat de tijd in detentie zinvol wordt benut. Dit betekent dat ook voor langgestraften wordt bekeken welk traject wanneer kan worden ingezet. Als de straf nog lang duurt, gaat het om afgewogen, kleine stappen, zoals activiteiten binnen de muren van de gevangenis en met expliciet toezicht door medewerkers van de gevangenis.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat daders van ernstige gewelds- en zedendelicten helemaal nooit meer proefverlof krijgen? Zo nee, waarom niet?
Zie de beantwoording van vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat dit levensgevaarlijke verkrachtingsbeest levenslang achter slot en grendel opgesloten moet worden? Zo nee, waarom niet?
Los van het feit dat ik niet kan ingaan op individuele gevallen ben ik het niet met deze stelling eens. Voorop staat dat het aan de rechter is welke straf iemand krijgt opgelegd. Artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht6 bepaalt dat een dader die zich schuldig maakt aan verkrachting met ten hoogste een gevangenisstraf van twaalf jaar wordt bestraft. Onder omstandigheden kan dit verhoogd worden tot achttien jaar indien het misdrijf de dood ten gevolge heeft (art. 248, lid 8 Sr)7. Het opleggen van een levenslange gevangenisstraf voor een verkrachting is volgens het Wetboek van strafrecht dan ook niet mogelijk.
Bent u bereid bij het beantwoorden van bovenstaande vragen u niet te verschuilen achter het argument dat u geen uitspraken mag doen over zaken die nog onder de rechter liggen, aangezien dit op geen enkele wettelijke regel gebaseerd is, maar enkel wordt ingeroepen als het politiek goed uitkomt?
Zie de beantwoording van bovenstaande vragen.
De voortgang van de doelen wat betreft het emancipatiedossier |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u tevreden met de uitvoering van het Regenboog Stembusakkoord 2021?1
«Tevreden» is een groot woord voor de Minister van Emancipatie. Ik ben pas echt tevreden op het moment dat de emancipatie volbracht is. Op 18 november 2022 heb ik uw Kamer namens het kabinet de Emancipatienota 2022–2025 gestuurd.2 Daarin geef ik aan wat het kabinet doet voor de emancipatie van vrouwen en lhbtiq+ personen. Bij de nota is een overzicht meegestuurd met concrete maatregelen om emancipatie verder te bevorderen. De afgelopen 6 maanden is door de betrokken ministeries gewerkt aan de verdere uitwerking van de Emancipatienota en deze maatregelen. Daarmee wordt mede invulling gegeven aan de zorgvuldige uitvoering van het Regenboog Stembusakkoord. De regenboogpunten kennen elk een eigen tijdspad. Sommige punten zijn al (bijna) uitgevoerd, terwijl andere punten zo complex zijn in de uitvoering dat ze zich in de verkennende fase bevinden.
Zo ben ik verheugd dat onlangs op initiatief van uw Kamer «seksuele discriminatie» en «handicap» als discriminatiegronden zijn opgenomen in artikel 1 van de Grondwet. Tegelijkertijd is er op een aantal punten ook nog veel werk te verzetten. Zo is het traject voor het invoeren van een wettelijke regeling voor meerouderschap en meeroudergezag complex vanwege doorwerking in bestaande regelgeving en systemen. Daarom is er voor dit traject een interdepartementale werkgroep gestart met als doel te komen tot een plan en planning voor de invoering van meerouderschap. In de voortgangsrapportage van de Emancipatienota later dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de voortgang op elk van de regenboogpunten.
Emancipatie is niet denkbaar zonder de inzet van maatschappelijke organisaties. Daarom heb ik met acht allianties strategische partnerschappen gesloten die elk voor de periode 2023–2027 een subsidie ontvangen. Op 13 februari 2023 heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd3. Het gaat om de volgende allianties en middelen: Kleurrijk en Vrij (2,4 miljoen euro per jaar), Gelijke Representatie in de Politiek (900.000 euro per jaar), Act 4 Respect Unlimited (950.000 euro per jaar), Gezondheidszorg op Maat (950.000 euro per jaar), Financieel Sterk door Werk (965.000 euro per jaar), Verandering van Binnenuit (882.400 euro per jaar), Worden Wie Je Bent (836.600 euro per jaar), Jong Gelijk (887.600 euro per jaar).
Hoeveel discriminatierechercheurs zijn er aangesteld door dit kabinet?
Er zijn vier discriminatierechercheurs aangesteld door de korpschef. Ze maken onderdeel uit van de pilot Expertise Centrum Aanpak discriminatie van de politie.
Is er meer tijd en geld uitgetrokken voor Roze in Blauw? Zo ja, hoeveel? Hoe staat het met de uitvoering van de motie van de leden Mutluer en Westerveld die hierom vraagt?2
Vanaf 2022 worden meerjarige incidentele middelen toegekend aan de politie voor de aanpak van geweld tegen lhbtiq+ personen. Het gaat om 2 miljoen euro per jaar. De politie geeft dit geld onder het programma «politie voor iedereen» uit aan onder andere onderzoek naar lhbti-geweld en aan steun voor de netwerken divers Vakmanschap, waaronder het netwerk Roze in Blauw. Er wordt onder andere gewerkt aan faciliteiten voor de leden en coördinatoren van het totale netwerk divers vakmanschap. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert hier met regelmaat uw Kamer over.
Is de aanpak van discriminatie inmiddels een verplicht onderdeel van het curriculum op de politieopleidingen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de antidiscriminatiebepalingen uit de Grondwet en het Wetboek van Strafrecht maken onderdeel uit van de opleiding van Politieacademie voor politiemedewerkers. Binnen het lesprogramma van de Politieacademie is via een doorlopende leerlijn ook nadere aandacht voor discriminatie en de thema's onder de veranderopgave Politie voor Iedereen. Op deze manier kan bij elk onderdeel van het curriculum stilgestaan worden bij actuele voorbeelden en concrete vraagstukken van discriminatie en racisme. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert uw Kamer daar met regelmaat over.
Hoe ziet de intensivering van de aanpak van discriminatie op internet eruit? Welke acties vallen daaronder?
In ons land is geen plaats voor discriminatie, niet offline en niet online. Iedereen moet zich vrij voelen om zichzelf te zijn. Dit vraagt inzet van veel partijen in onze samenleving, en dit vraagt ook een interdepartementale aanpak. Met de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Justitie en Veiligheid, Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en Langdurige Zorg en Sport heb ik uw Kamer per brief op 22 februari geïnformeerd over deze aanpak. In de Kamerbrief worden zes beleidslijnen genoemd, die op dit moment worden uitgewerkt tot concrete acties.5 Deze beleidslijnen houden in dat de interdepartementale aanpak in samenwerking met andere partijen wordt ontwikkeld en uitgevoerd, de preventieve aanpak wordt versterkt, we ons inzetten voor een betere registratie van online discriminatie, voor ondersteuning van (potentiële) slachtoffers, we nader onderzoek zullen doen en de internationale samenwerking zullen opzoeken. In de actualisatie van het Nationaal Programma tegen Discriminatie en Racisme, waar de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme aan werkt, zal dit najaar een update worden gegeven over de interdepartementale aanpak van online discriminatie.
Wat is de stand van zaken wat betreft de uitvoering van nader onderzoek naar intersectionele vormen van discriminatie, en naar oplossingsrichtingen om dergelijke vormen van discriminatie aan te pakken, zoals gevraagd in de motie van de leden Mutluer en Westerveld?3
Het kabinet hecht belang aan het voorkomen en aanpakken van discriminatie en racisme, waaronder ook een intersectionele aanpak. Het is belangrijk om een goed beeld te krijgen van wat er al loopt binnen de Rijksoverheid op het tegengaan van intersectionele discriminatie. De genoemde motie van Mutluer en Westerveld vraagt hier ook om. Dit interdepartementale traject is inmiddels gestart. Over de uitkomsten hiervan informeren we uw Kamer in 2023, in overeenstemming met de termijn die genoemd is in de motie.
Hoe staat het met de wettelijke regeling voor meerouderschap en meeroudergezag, in lijn met het advies van de staatscommissie Herijking Ouderschap en de belofte uit het Regenboogakkoord 2017?
Op dit moment inventariseert een interdepartementale werkgroep benodigde wet- en regelgeving om te komen tot een plan en planning voor de invoering van meerouderschap. Hiervoor zijn ook focusgroepen georganiseerd met meerouders, kinderen en betrokken organisaties om de verschillende maatschappelijke behoeften in kaart te brengen. Het kabinet streeft ernaar uw Kamer hierover vóór het zomerreces van 2023 te informeren.
Wat is de stand van zaken wat betreft het voornemen om wetten en regels aan te scherpen ter bevorderen van de acceptatie van lhbtqi+ personen door scholen en met de doelstelling om een einde te maken aan de afwijzing van lhbtqi+ personen door scholen?
Later dit jaar verstuurt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs een brief waarin hij ingaat op de moties Kwint c.s. en Gundogan/Simons die oproepen tot het verbieden van (bepaalde passages in) identiteitsverklaringen. Daartoe voert de Minister op dit moment zorgvuldig onderzoek uit.
Hoe staat het met de wettelijke acceptatieplicht voor scholen?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe staat het met de doelstelling om te komen met een wettelijk verbod op non-consensuele, niet-noodzakelijke medische behandelingen van intersekse kinderen en volwassenen?
In de Emancipatienota is opgenomen dat het uitgangspunt voor het kabinet is dat er maximale borging is van zorgvuldigheid in de zorg voor intersekse kinderen en de afwegingen die daarbij aan de orde komen tussen artsen, ouders, en kind.7 Om te voorkomen dat er niet-medisch noodzakelijke en non-consensuele behandelingen plaatsvinden bij intersekse kinderen. Het huidige en toekomstige belang van het kind moet altijd voorop staan. Het kabinet onderzoekt wat ervoor nodig is om dit verder te bevorderen. Conform de motie Bergkamp en Van den Hul is door het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (NIVEL) onderzocht in welke mate in Nederland niet-medisch noodzakelijke ingrepen plaatsvinden bij jonge intersekse kinderen. Het onderzoeksrapport is op 22 december 2022 met uw Kamer gedeeld.8 Zoals eerder aangegeven zullen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en ik mede op basis van deze onderzoeksresultaten bezien welke maatregelen nodig zijn om onze ambities te realiseren. Wij zullen uw Kamer hierover voor de zomer van 2023 informeren.
Wat is de stand van zaken wat betreft een wettelijk transitieverlof voor transgender personen, dat qua vorm vergelijkbaar is met het zwangerschapsverlof?
Een wettelijk transitieverlof kan helpen om mensen in transitie vrij te stellen van werk en kan zodoende bijdragen aan de bevordering van een goed verloop van het transitieproces. Ook draagt het bij aan de verbetering van de arbeidsmarktpositie van transgender personen in het algemeen. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en ik trekken op dit onderwerp samen op.
Sinds het begin van deze kabinetsperiode wordt de vormgeving van een wettelijk transitieverlof verkend. Hiervoor zijn door beide Ministers onder andere gesprekken gevoerd met verscheidene betrokken actoren. Hierbij kunt u denken aan organisaties met een eigen transitieverlofregeling, medewerkers van verschillende genderpoli’s, mensen die onder de doelgroep van de regeling zouden vallen en maatschappelijke organisaties. Ook is de Rijksoverheid in 2023 in de cao Rijk met een pilot transitieverlof gestart. Deze wordt na drie jaar geëvalueerd. Hiernaast maken wij voor de vormgeving van het verlof gebruik van de inzichten uit verschillende onderzoeken en rapporten, zoals de verkenning van een transitieverlof in de Wet arbeid en zorg van TNN en de LHBT-monitor 2022 van het SCP.
Het kabinet heeft in de afgelopen voorjaarsbesluitvorming geen financiële middelen kunnen vrijmaken voor transitieverlof. Het kabinet zal in de voorjaarsbesluitvorming 2024 nogmaals wegen of er middelen kunnen worden vrijgemaakt.
Wat is de inzet om de lange wachtlijsten voor transgenderzorg te verminderen en wat is het effect daarvan geweest op de lengte van de wachtlijsten?
Mede door de inzet van de kwartiermaker Transgenderzorg9 zal de capaciteit voor psychologische zorg (behandeling, diagnostiek en indicatiestelling voor somatische zorg) tussen 2022 en 2023 naar verwachting met 32% stijgen, naar 6.675 plekken. De capaciteit voor endocrinologische zorg (hormoonbehandelingen) neemt in dezelfde periode naar verwachting met 24% toe, naar 3.930 plaatsen in 2023. Ook het aantal behandelplaatsen voor chirurgische behandelingen (operatieve ingrepen aan primaire en secundaire geslachtsorganen en het gelaat) neemt toe.
Door deze toename zullen meer transgenderpersonen zorg ontvangen. Tegelijkertijd zien we dat in de periode tussen januari en juli/augustus 2022 (peilmoment laatste uitvraag) het aantal inschrijvingen voor transgenderzorg met 10% toegenomen tot 8.630 aanmeldingen voor psychologische zorg. Dit maakt dat de gemiddelde wachttijd voor psychologische zorg tussen januari en juli/augustus 2022 toch is gestegen van 51 naar 60 weken.
Deze recente ontwikkelingen in de zorgvraag en wachttijden in verhouding tot het zorgaanbod maken duidelijk dat het nodig is dat alle betrokken partijen in de transgenderzorg ook de komende jaren prioriteit blijven geven aan het verbeteren van de toegankelijkheid van de transgenderzorg. Met de onlangs naar uw Kamer verstuurde brief van 9 mei jl. heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport u, mede namens mij, geïnformeerd over de twee onderzoeksrapporten op het gebied van transgenderzorg en hoe hier opvolging aan wordt gegeven.10
Wat is de inzet op het afschaffen van onnodige geslachtsregistratie door de overheid en wat zijn de criteria voor onnodige geslachtsregistratie?
Onnodige registratie van geslacht door de overheid wordt zoveel mogelijk afgeschaft. Ook stimuleer ik private partijen om onnodige registratie van geslacht verder te beperken. We blijven daarom ook deze kabinetsperiode inzetten op het vergroten van de bewustwording over onnodige sekseregistratie binnen de Rijksoverheid. Ook blijven we in deze periode het bestaande instrumentarium toepassen, zoals de eerder ontwikkelde Toolkit Onnodige Sekseregistratie.11 Zo heeft uw Kamer op 25 januari jl. het eindrapport van de Pilot Onnodige Sekseregistratie ontvangen die bij DUO heeft plaatsgevonden.12 Naar aanleiding van deze pilot zal er een meer concrete overheidsbrede instructie worden opgesteld over de registratie en het gebruik van seksegegevens en is er specifieke aandacht voor het gebruik van seksegegevens voor communicatie en aanschrijfwijze.
Vooruitlopend op een overheidsbrede instructie zijn de criteria uit de Toolkit Onnodige Sekseregistratie leidend om na te gaan of registratie van geslacht nodig of onnodig is. Uitgangspunt van de Toolkit is dat sekseregistratie in principe onnodig is, tenzij er een goede reden is om wel te registreren. Hierbij spelen de volgende criteria een rol: Kan de doelstelling ook zonder registratie behaald worden (noodzakelijkheidscriterium)? Weegt het gebruik van seksegegevens op tegen de nadelen op het gebied van o.a. privacy en inclusie (evenredigheidscriterium)? Wordt het juiste type seksegegevens gebruikt, zoals de juridische geslachtsregistratie of de genderidentiteit (geschiktheidscriterium)? Op basis hiervan blijkt in de praktijk dat sekseregistratie voor bijvoorbeeld communicatiedoeleinden vaak onnodig is, terwijl het voor onderzoeks- en emancipatiedoeleinden wel nodig kan zijn.
Hoe staat het met de doelstelling om meer te investeren in steun voor lhbtqi+ bewegingen in de Russische regio en Centraal- en Oost Europa?
In lijn met het Regenboogstembusakkoord, het coalitieakkoord en de motie Sjoerdsma stelt het kabinet meer financiële middelen beschikbaar voor lhbtiq+-organisaties in Centraal- en Oost-Europa en de Kaukasus. Dit is via het gedelegeerde mensenrechtenfonds van posten in deze regio’s beschikbaar gesteld.
Ook wordt uitvoering gegeven aan amendement-Hammelburg c.s. op de begroting BHOS 2023, waarmee via het Civic Space Flex Fund 2,4 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor lhbtiq+-organisaties in Oost-Europa en de Kaukasus.
Daarnaast wordt diplomatiek geïnvesteerd in lhbtiq+-organisaties in deze regio’s. Zo is bijvoorbeeld in 2022 het jaarlijkse Building Bridges bezoekersprogramma voor lhbtiq+-activisten aan Nederland specifiek ingezet op activisten uit deze regio’s. Voor 2023 is ook een extra bezoekersprogramma voor lhbtiq+-activisten uit Polen, Hongarije en Slowakije goedgekeurd. Ook via de Equal Rights Coalition heeft Nederland zich ingezet voor aandacht voor deze regio’s, door diplomatieke briefings te organiseren over de situatie in Oekraïne, Servië (Europride), en Bosnië-Herzegovina en zich via gezamenlijke verklaringen uit te spreken over de lhbtiq+-haatmoorden in Slovenië en de anti-lhbtiq+-wetgeving in Rusland.
Hoe staat het met het voornemen om een einde te maken aan het afwijzen van lhbtqi+ asielzoekers op basis van ondeugdelijke stereotypen, zoals het ontbreken van «processen van bewustwording en zelfacceptatie»?
Het huidige kabinet heeft zich voorgenomen om de expertise bij de IND over de beoordeling van lhbtiq+-asielzoekers te versterken waarbij externe expertise betrokken zal worden. De IND besteedt hier al op verschillende manieren aandacht aan. Zo heeft de IND in het coalitieakkoord als onderdeel van de nieuwe opgezette Basis Opleiding Asiel (BOA) die iedere nieuwe hoor- en beslismedewerker volgt ook aandacht voor lhbtiq+-zaken, waarbij lhbtiq+-coördinatoren betrokken zijn. De komende periode zal de IND de huidige lopende initiatieven bestendigen, verdiepen, uitbreiden en verbreden. Over de wijze waarop dit gebeurt en over de verdere invulling van deze maatregel uit het coalitieakkoord is uw Kamer per brief van 4 november 2022 geïnformeerd.13
Deelt u de zorgen dat lhbtqi+ acceptatie internationaal alleen maar verder is gedaald en Nederland dus meer moet doen om hier tegenwicht aan te bieden?
Een brede en uitgebreide internationale inzet voor vrouwenrechten, seksuele en Reproductieve Gezond en Rechten (SRGR) en gelijke rechten van lhbtiq+ personen blijft onverminderd noodzakelijk. Ik maak mij zorgen over de toenemende druk op deze mensenrechten, die de afgelopen jaren binnen en buiten Europa steeds zichtbaarder wordt. De Nederlandse inzet ziet toe op het consistenter en proactiever beschermen van deze rechten, onder andere via Europese en internationale afspraken, juridische en financiële middelen.14
Allereerst als grootste overheidsdonor binnen en buiten Europa via strategische partnerschappen met het lhbtiq+ maatschappelijk middenveld in de Global South, het mensenrechtenfonds, als donor van het Global Equality Fund en als enige EU-lidstaat dat EU lhbtiq+-koepelorganisaties ILGA Europe, TGEU en ILGYO financieel ondersteunt. Via Safety for Voices komen ook lhbtiq+-mensenrechtenverdedigers en journalisten die verslag doen over lhbtiq+-kwesties in aanmerking voor ondersteuning.
Ook besteden ambassades en RVO aandacht aan de mogelijkheden voor ngo’s om aanspraak te maken op middelen uit het EU-programma «Gelijkheid, Burgerschap, Rechten en Waarden (2021- 2027)».
Daarnaast maakt Nederland zich samen met gelijkgestemde landen hard voor de gelijke rechten van lhbtiq+ personen, onder andere via de Equal Rights Coalition. Tot slot blijft het kabinet de Commissie aanmoedigen om optimaal gebruik te maken van het EU-rechtstaatinstrumentarium. Zo volgt Nederland nauwlettend de ontwikkelingen rond de inbreukprocedure tegen Hongarije, naar aanleiding van de anti-lhbti-wetswijzigingen. De zaak is aanhangig gemaakt bij het Europees Hof van Justitie, waarin Nederland aan de zijde van de Commissie zal interveniëren, samen met tal van andere lidstaten en het Europees parlement. Nederland vervulde een sleutelrol in het realiseren van een meerderheid aan EU-lidstaten dat de Commissie in deze zaak zal steunen.
Bent u tevreden met de uitvoering van de emancipatienota 2022–2025?
Zie vraag 1.
Op welke wijze is de afgelopen twee jaar ingezet om een gelijk speelveld te creëren voor mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt en wat is het resultaat daarvan? Hoe is de positie van vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt daarin meegenomen?4
Het kabinet zet breed pakket aan maatregelen in om de arbeidsmarktpositie van vrouwen te verbeteren en te komen tot gendergelijkheid op de arbeidsmarkt. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zet namens het kabinet onder andere in op:
Ook voor de positie van vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt is er specifieke aandacht. Zo wordt op diverse plekken onderzoek uitgevoerd:
De uitkomsten van deze onderzoeken en pilots worden eind 2024 verwacht en worden dan gedeeld met uw Kamer, gemeenten en andere stakeholders.
Hoe heeft de inzet op een gelijke verdeling van arbeid en zorg eruit gezien en wat is het effect daarvan?
Het kabinet zet met verschillende maatregelen in op het mogelijk maken van een gelijke verdeling van arbeid en zorg. Zo is het betaald ouderschapsverlof in augustus vorig jaar in werking getreden, nadat het kabinet het uitkeringspercentage heeft verhoogd van 50 naar 70 procent. Om de (eerste) effecten van invoering hiervan in kaart te brengen, wordt dit jaar een invoeringstoets op de Wet betaald ouderschapsverlof uitgevoerd en zal in de evaluatie van deze wet in 2025 expliciet aandacht uitgaan naar de effecten hiervan op de verdeling van zorgtaken tussen partners.
Naast de invoering van het betaald ouderschapsverlof is ook de invoering van het geboorteverlof in 2019 en het aanvullend geboorteverlof in 2020 nog relatief kort geleden. Afgelopen jaar heeft het kabinet de eerste evaluatie van de WIEG gedeeld met uw Kamer, waarin onder andere aandacht uitging naar de eerste effecten van invoering hiervan.17 Uit deze evaluatie bleek dat een mogelijk effect van de invoering van het geboorteverlof is dat moeders hun werk-privébalans een hogere waardering gaven. Ook bleken ouders op deelaspecten een betere band met hun kind te ervaren. Overigens waren er ook beoogde effecten, waaronder een hogere arbeidsparticipatie van moeders, die nog niet of nog niet volledig waren opgetreden. Mogelijk zullen (een deel van) deze effecten zich op langere termijn alsnog manifesteren. Bij aanbieding van de evaluatie van de WIEG is aan uw Kamer toegezegd dat in de evaluatie van het betaald ouderschapsverlof onder andere aandacht zal worden besteed aan het gezamenlijke effect van invoering van het geboorteverlof en het betaald ouderschapsverlof op de verdeling van zorgtaken tussen partners.
Daarnaast is kinderopvang een belangrijk middel voor ouders om de zorg voor hun kinderen te combineren met een baan. Een goede start op de kinderopvang draagt bij aan de ontwikkeling van kinderen, zeker voor kinderen in een kwetsbare positie. Zo draagt kinderopvang ook bij aan het versterken van kansengelijkheid. Kwalitatief goede en toegankelijke kinderopvang is van groot belang voor onze maatschappij, zowel voor een goede start voor kinderen als voor de arbeidsparticipatie van ouders en voor de economische zelfstandigheid van vrouwen.
Ook heeft mijn collega, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, recent aandacht gevraagd voor het onderwerp arbeid en zorg in de campagne Wil je meer werken? Laat het merken. Het doel van deze campagne was om mensen die hun werkuren mogelijk willen uitbreiden het gesprek hierover aan te laten gaan met hun werkgever en omgeving. Het gesprek met de omgeving over de verdeling van werk en zorgtaken, zowel voor kinderen als voor hulpbehoevende naasten, is daarbij essentieel. De campagne heeft het maatschappelijke debat over de verantwoordelijkheid van vrouwen en mannen in de verdeling van zorgtaken doen oplaaien. Hoe men werk en zorgtaken combineert is en blijft een persoonlijke keuze. Het kabinet vindt het erg belangrijk dat het maatschappelijk debat en het gesprek thuis aan de keukentafel worden gevoerd en men hier een bewuste, weloverwogen keuze in maakt.
Het thema arbeid en zorg zal dan ook worden voortgezet in de maatschappelijke dialoog over gendergelijkheid op de arbeidsmarkt, die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eind vorig jaar aan uw Kamer heeft aangekondigd18. In deze dialoog zal het gesprek worden gevoerd met verschillende groepen in de samenleving. Hierin worden onder andere de arbeid- en zorgverdeling en de verschillende verwachtingen die in de samenleving heersen over mannen en vrouwen op het werk, in het gezin en breder op de arbeidsmarkt besproken. Het is uiteindelijk aan partners zelf om te bepalen hoe zij onderling de zorgtaken in het huishouden verdelen en hoe zij deze combineren met hun werk. Zoals in de brief van eind vorig jaar is aangegeven, vindt het kabinet het belangrijk een antwoord te formuleren op de vraag in hoeverre de kennelijk heersende sociale norm waarbinnen vrouwen zich meer dan mannen behoren te richten op zorgtaken en onbetaald werk en mannen de hoofdkostwinner zijn, (nog steeds) breed gedragen wordt en hoe deze norm van invloed is op het arbeidsmarktgedrag van individuen en werkgevers.
Bent u bereid om het aanvullend geboorteverlof te verlengen van één naar drie weken en het aanvullend geboorteverlof te verlengen van vijf naar zeven weken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet voornemens het (aanvullend) geboorteverlof uit te breiden. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19, is het verlofstelsel in de afgelopen jaren meermaals uitgebreid. Het kabinet denkt dat hiermee grote stappen zijn gezet. Op dit moment loopt er, zoals toegezegd bij de aanbieding van de eerste evaluatie van de WIEG, een onderzoek naar het niet-gebruik van het aanvullend geboorteverlof. Zodra dit onderzoek is afgerond, zullen de resultaten hiervan worden gedeeld met uw Kamer. Ook zal in de evaluatie van het betaald ouderschapsverlof aandacht uitgaan naar de effecten van de recente uitbreidingen van het verlofstelsel met het (aanvullend) geboorteverlof en het betaald ouderschapsverlof.19
Hiernaast is de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op dit moment bezig met een verkenning van de vereenvoudigingsmogelijkheden in het verlofstelsel (de Wet arbeid en zorg), zoals besproken in het commissiedebat Arbeid en Zorg van 26 januari jl. In dit debat is toegezegd dat uw Kamer voor de zomer wordt geïnformeerd over de vereenvoudigingsmogelijkheden van administratieve aard. Na de zomer 2023 wordt uw Kamer geïnformeerd over de vereenvoudigingsmogelijkheden die een stelselwijziging of grotere financiële gevolgen als gevolg hebben, naar verwachting in de vorm van scenario’s.
Hoe staat het met het streven om 45–55% vrouwen in de top voor benoemingen van zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) en adviescolleges te hebben?5
Ik houd mij aan het streven naar een evenredige genderverhouding bij benoemingen. Op het Dashboard «Genderdiversiteit in de top van de (semi)publieke sector» worden jaarlijks alle cijfers over het aandeel vrouwen in de top gepubliceerd. Aan het eind van het jaar zullen de cijfers over 2022 bekend worden gemaakt.21
Hoe staat het met de verkenning naar de achterliggende redenen voor de achtergestelde positie op de arbeidsmarkt van mensen met een bi+ gerichtheid en naar aanknopingspunten voor het verbeteren van die positie?6
In december 2022 is er aan Bi+ Nederland een subsidie toegekend om te starten met een verkenning naar de ervaringen van bi+ personen op de arbeidsmarkt. Zij brengen, in samenwerking met de Universiteit Leiden, de ervaringen in kaart van bi+ personen om de ongunstige positie van bi+ personen op de arbeidsmarkt en de werkvloer beter te kunnen verklaren. De uitkomsten van de verkenning zullen worden gebruikt om inzichten en handvatten te verspreiden over het verbeteren van de positie van bi+ personen op de arbeidsmarkt. De uitkomsten van dit project worden verwacht in 2024 en u wordt hierover geïnformeerd via de voortgangsrapportage van de Emancipatienota.
Wat is de stand van zaken wat betreft de brede aanpak van gendergerelateerd geweld?7
Ik werk samen met collega bewindspersonen, ketenpartners en veldpartijen aan het verbeteren van de aanpak van gendergerelateerd geweld. Deze aanpak is gericht op verschillende vormen van gendergerelateerd geweld, zoals huiselijk geweld, seksueel geweld en schadelijke praktijken. De aanpak bouwt voort op bestaande inzet en verbindt en versterkt deze inzet. Het is een integrale aanpak die zich richt op preventie, bescherming, vervolging en beleid. De speerpunten worden op dit moment uitgewerkt. De aanpak wordt rond het zomerreces door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met uw Kamer gedeeld.
Is al duidelijk welke instantie(s) op welke wijze en op welke termijn het monitoronderzoek naar (lhbt-) emancipatie gaat (gaan) voortzetten?
Ik ben zoals in de Emancipatienota is aangegeven bezig te verkennen welke nieuwe onderzoeksbureaus de voormalige taak van het SCP het beste kunnen overnemen. Voor de voortzetting en doorontwikkeling van de LHBT-monitor heeft een eerste fase van verkenning plaatsgevonden en wordt nu gewerkt aan het opzetten van een Europees aanbestedingstraject. Hierbij zal zoals eerder toegezegd specifieke aandacht zijn voor het waar mogelijk structureel meenemen van verschillende onderbelichte doelgroepen om zo tot een «Lhbtiq+-monitor» te komen. In navolging van de motie Werner is bij beide verkenningen ook aandacht voor waar mogelijk meenemen van respectievelijk vrouwen en lhbtiq+ personen met een beperking/handicap.24 In hoeverre en op welke wijze er hierover cijfers beschikbaar zullen komen in de volgende edities van beide monitoringsonderzoeken, hangt nog altijd af van de precieze mogelijkheden die de onderzoekers straks bij de nadere opdrachtuitwerking zien. Het streven blijft dat de volgende editie van beide monitoringsonderzoeken in 2024 gereed zal zijn. Over de uitkomst van beide verkenningen wordt de Kamer nader geïnformeerd in de eerstvolgende voortgangsrapportage van de Emancipatienota.
Wat zijn de stappen op het gebied van gelijke rechten voor en acceptatie van lhbtiq+ personen en hoe ziet de inzet op een betere economische positie van vrouwen op de BES-eilanden en de andere Caribische delen van het Koninkrijk eruit?8
Ten aanzien van de gelijke rechten en acceptatie van lhbtiq+ personen ben ik nog in gesprek met COC over een herstart van het Pink Orange akkoord. Met dit project ben ik voornemens de lhbtiq+-gemeenschap te steunen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de autonome koninkrijksdelen Curaçao, Aruba en Sint Maarten. Daarnaast is in de Emancipatienota aangegeven dat het kabinet naar aanleiding van een verzoek van Eerste Kamerlid Dittrich zou verkennen wat de mogelijkheden zijn tot het aangaan van een huwelijk tussen partners van gelijk geslacht in de andere landen binnen het koninkrijk en hierover met de regeringen van deze landen in gesprek gaan. Inmiddels is door de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties gesproken met de Minister-Presidenten over de mogelijkheid tot het aangaan van een huwelijk voor partners van gelijk geslacht. Het parlement wordt voor september over de uitkomsten van deze gesprekken door de Staatssecretaris geïnformeerd.
Ten aanzien van het verbeteren van de economische positie van vrouwen op de BES-eilanden zijn de volgende stappen gezet. In het afgelopen jaar heeft een werkgroep bestaande uit vertegenwoordigers van diverse ministeries en de BES eilanden zich gebogen over de vraag hoe de economische zelfstandigheid van vrouwen in Caribisch Nederland vergroot kan worden. De uitkomsten van de gesprekken met betrokken partijen, zoals de openbare lichamen, worden verwerkt in een brief die voor de zomer door de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Intussen werkt het Ministerie van SZW onverminderd door aan het vergroten van de bestaanszekerheid in Caribisch Nederland. Hierbij is aandacht voor de positie van vrouwen en (alleenstaande) moeders, onder andere bij het verbeteren van de toegankelijkheid van de kinderopvang en het uitbreiden van het verlofstelsel.
Bent u voornemens om de Regenboogsteden uit te breiden door middel van financiering voor andere geïnteresseerde steden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gegeven de beperkte financiële middelen, richt ik mij primair op de G50 gemeenten. Deze gemeenten zijn landelijk verspreid over het land en hebben een groot bereik.
Het bericht dat de gemeente Rotterdam medische gegevens opvraagt bij de huisarts om te bepalen of mensen recht hebben op warmtetoeslag |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de gemeente Rotterdam medische gegevens opvraagt bij de huisarts om te bepalen of mensen recht hebben op warmtetoeslag?1
Ik heb de gemeente Rotterdam gevraagd om informatie over dit bericht. De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten hoe het proces van een aanvraag individuele bijzondere bijstand (hierna: IBB) voor medische kosten, waaronder een warmtetoeslag, in hun gemeente verloopt.
Zijn dit soort zeer persoonlijke medische gegevens naar uw mening relevant voor de beoordeling van de aanvraag voor warmtetoeslag?
Ja, voor het aanvragen van een warmte toeslag in het kader van de IBB is het conform de Participatiewet2 noodzakelijk om medische gegevens op te vragen, om de rechtmatigheid van de aanvraag te kunnen beoordelen.
De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten dat IBB in beginsel voor diverse kostensoorten aangevraagd kan worden. In bepaalde situaties kunnen Rotterdammers in aanmerking komen voor een vergoeding via de IBB voor extra kosten die gemaakt worden als gevolg van een medische aandoening. Dat kan in Rotterdam in ieder geval voor warmtekosten, als men bijvoorbeeld hoge stookkosten heeft door een medische aandoening als reuma. Jaarlijks worden in Rotterdam enkele honderden aanvragen IBB voor medische kosten ingediend.
Als een aanvraag IBB op grond van een medische aandoening is ingediend, dan is een onderzoek naar de medische situatie van de aanvragende burger doorgaans noodzakelijk. Immers, uit de Participatiewet vloeit voort dat de noodzaak van de kosten, waarvoor IBB is aangevraagd, vastgesteld moet worden. In de gemeentelijke beleidsregels van Rotterdam is opgenomen voor welke kostensoorten binnen de IBB een advies van de sociaal medisch arts (hierna: SMA-arts), die onderdeel uitmaakt van het team Sociaal Medische Advisering (hierna: team SMA), noodzakelijk is. Ook is daarin opgenomen in welke situaties een medisch advies achterwege kan blijven3. Bijvoorbeeld als het jaarlijks terugkerende kosten betreft en de medische situatie sinds het laatste advies niet is veranderd. Bij andere inkomensregelingen wordt geen medisch advies gevraagd. Bij aanvragen IBB als gevolg van een medische aandoening wordt zoveel als mogelijk de menselijke maat toegepast.
Als een medisch onderzoek uitgevoerd wordt, vraagt het team Bijzondere Bijstand naar een medisch advies van een SMA-arts, om zo de aanvraag IBB te kunnen beoordelen. Een SMA-arts is een BIG-geregistreerde professional van de gemeente Rotterdam. Het doel van dit advies is vast te stellen of er sprake is van een medische noodzaak die leidt tot de extra kosten waarvoor IBB is aangevraagd.
De SMA-arts stelt een onafhankelijk advies op en geeft aan of, en zo ja, voor welke periode een eventuele vergoeding via de IBB wordt geadviseerd. De SMA-arts heeft de ruimte aanvullende informatie op te vragen bij een huisarts als deze noodzakelijk wordt geacht ter aanvulling van de bevindingen uit het onderzoek die deze uitvoert voor het sociaal medisch advies. In dit advies worden alleen de gegevens verwerkt die voor het team van belang zijn in verband met het beoordelen van de aanvraag. Het team Bijzondere Bijstand wordt alleen in algemene bewoordingen geïnformeerd of de aanvraag van de burger voldoet aan de criteria voor bijzondere bijstand. Om de privacy van de burger te waarborgen heeft enkel de SMA-arts toegang tot de medische gegevens van de aanvragende burger.
Op welke plek en voor welke periode worden de medische gegevens die voor het beoordelen van een toeslag worden opgevraagd bewaard?
SMA-artsen van de gemeente Rotterdam maken voor het bijhouden van het dossier van de aanvragende burger gebruik van de cliëntapplicatie Regipro. Alleen de SMA-arts heeft toegang tot dit dossier. De bewaartermijn uit de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst voor medische dossiers is 20 jaar.
Waarom worden er zulke gedetailleerde en persoonlijke vragen gesteld over de medische situatie van deze persoon?
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat zij in deze casus conform de beschreven wet- en regelgeving een medisch advies hebben gevraagd aan het team SMA. Dit advies is gevraagd om te kunnen beoordelen of een burger rechtmatig bijzondere bijstand mag ontvangen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Is het toegestaan om een brief waarin gevraagd wordt naar zeer persoonlijke medische gegevens, waarbij ook specifieke medische gegevens benoemd worden per post te versturen? Hoe verhoudt dit zich tot de Algemene verordening gegevensbeschemring (AVG)?
Het verzenden van bijzondere gegevens over de gezondheid van personen per gewone post is toegestaan. De AVG verzet zich hier niet tegen. Wel rust er op de verwerkingsverantwoordelijke de verplichting om adequate technische en organisatorische maatregelen te treffen ter beveiliging van persoonsgegevens, maar het verzenden per gewone post is daarmee niet in strijd. De gemeente kan er bijvoorbeeld voor kiezen om per aangetekende post te verzenden, zodat er meer zicht bestaat op waar het poststuk zich bevindt, maar dat is geen vereiste. De gemeente Rotterdam kiest ervoor de post, die wordt verzonden door de arts met daarin de verzochte medische gegevens, niet naar de reguliere postkamer van de gemeente te sturen, maar direct te adresseren aan het team SMA t.a.v. de sociaal-medisch arts.
Is het überhaupt toegestaan voor gemeenten om medische gegevens op te vragen voor het beoordelen van deze toeslagen? Zo ja, wat mogen zij hier precies voor opvragen? Hoe verhoudt dit zich tot de KNMG-richtlijn «Omgaan met medische gegevens»?2
Ja, het is de gemeente Rotterdam toegestaan om gegevens op te vragen op grond van de participatiewet en de AVG5 om te controleren of een burger rechtmatig bijzondere bijstand mag ontvangen. De SMA-arts volgt daarbij de geldende werkinstructie en procesbeschrijving.
Naar aanleiding van berichtgeving over deze casus heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) begin januari 2023 vragen gesteld over het proces dat team SMA volgt in de beoordeling van de medische aandoening. Hierbij heeft de AP uitvraag gedaan naar onder andere de wettelijke grondslag waarop de uitvraag van medische gegevens berust en welke privacy-afwegingen worden gemaakt tijdens het beoordelingsproces. Inmiddels zijn deze vragen beantwoord. De AP ziet geen reden voor vervolgvragen en heeft het dossier gesloten.
In de richtlijn van de KNMG wordt beschreven op welke wijze artsen, met in achtneming van het beroepsgeheim, medische gegevens mogen verzamelen, uitwisselen of anderszins mogen gebruiken. Specifiek is beschreven welke uitgangspunten de arts in acht moet nemen bij informatieverstrekking op verzoek van derden6.
De gemeente Rotterdam heeft aangegeven dat een medisch dossier van een burger nooit volledig wordt opgevraagd. Dit wordt niet proportioneel geacht. In deze kwestie heeft de SMA-arts van de gemeente Rotterdam in de brief naar de huisarts van de burger conform de KNMG-richtlijn aangegeven:
In aanvulling hierop dient de huisarts, bij wie informatie opgevraagd wordt, een eigen afweging te maken welke informatie noodzakelijk is om te verstrekken voor het doel. Als er twijfel bestaat over de juistheid of volledigheid van de machtiging, of als twijfelachtig is of de gevraagde informatie wel noodzakelijk is voor het doel, doet de huisarts er verstandig aan contact op te nemen met de burger of de SMA-arts. Artsen zijn hiervan op de hoogte.
In hoeverre weet een patiënt welke informatie precies wordt opgevraagd bij de arts, wanneer die de gemeente toestemming geeft om medische gegevens op te vragen?
De gemeente Rotterdam heeft mij laten weten dat tijdens het gehele beoordelingsproces van een aanvraag IBB voor medische kosten de Rotterdammer ondersteund wordt in de informatievoorziening. De gemeente informeert burgers die een aanvraag indienen vooraf door middel van een informatieblad bij de uitnodiging over het proces. Daarin staat ook dat het nodig kan zijn dat er medische informatie bij een behandelend arts wordt opgevraagd.
Als het noodzakelijk is aanvullende medische informatie bij een huisarts op te vragen, wordt dit tijdens het spreekuur door de SMA-arts met de burger besproken. Er wordt besproken wat en bij wie er informatie wordt opgevraagd. De burger ondertekent een machtigingsformulier waarin staat bij wie de informatie wordt opgevraagd.
In hoeverre is er voor een persoon sprake van een vrije keuze om de gemeente toestemming te geven om medische gegevens op te vragen bij een arts, als diegene financieel afhankelijk is van de toeslag die wordt aangevraagd?
De gemeente Rotterdam geeft aan dat een burger altijd een vrije keuze heeft in het afgeven van toestemming om aanvullende medische gegevens op te vragen. Echter, zoals beschreven in antwoord op vraag 2 en 6, is het in sommige situaties noodzakelijk aanvullende medische gegevens op te vragen voortvloeiend uit de Participatiewet.
Als de huisarts weigert aanvullende medische gegevens te leveren, dan kan dit van invloed zijn op het advies van de SMA-arts. De SMA-arts kan er op dat moment voor kiezen om een advies uit te brengen op basis van de op dat moment bekende informatie of ervoor kiezen om geen advies uit te brengen. In dat laatste geval kan dit leiden tot een afwijzing van de aanvraag voor IBB.
Verstoort het niet de vertrouwensband tussen arts en patiënt als de arts ook een rol speelt bij het bepalen of iemand door de gemeente geholpen wordt?
Het bepalen of een warmtetoeslag toegekend kan worden ligt niet bij de huisarts. De huisarts moet zich beperken tot het verstrekken van de gevraagde gegevens en is daarbij gehouden aan de KNMG-richtlijn. Daarin is opgenomen dat de arts gegevens mag verstrekken, mits niet meer informatie wordt verstrekt dan strikt noodzakelijk, zonder dat dit ten koste gaat van de vertrouwensband tussen arts en aanvrager.
Bent u het ermee eens dat het schandalig is dat gemeenten zulke persoonlijke medische gegevens van iemand opvragen bij een arts, om te bepalen of die persoon recht heeft op een bepaalde toeslag of regeling?
De gemeente is verplicht om op basis van de participatiewet de noodzaak van de kosten vast te stellen. Dat kan betekenen dat in geval van een medische aandoening een medisch advies opgesteld moet worden om die noodzaak vast te stellen. Het opvragen van medische gegevens is om vast te stellen of een burger rechtmatig bijzondere bijstand mag ontvangen. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Getuigt het opvragen van zulke gedetailleerde en persoonlijke medische gegevens niet van veel wantrouwen ten opzichte van de persoon die de gemeente om hulp vraagt?
Het kan voor mensen heel vervelend zijn om aanvragen voor toeslagen, zoals een warmtetoeslag, te doen. Zoals in het antwoord op vraag 2 en vraag 6 al is beschreven, is het van groot belang dat het om minimale gegevens gaat, dat de check bij voorkeur maar één keer plaatsvindt en dat de arts zich houdt aan de KNMG-richtlijn. Ik vind het belangrijk dat het proces zodanig is ingericht dat de burger er op kan vertrouwen dat zorgvuldig met de aanvraag en de verstrekte gegevens wordt omgegaan.
In hoeverre staan de kosten en de personeelsinzet die deze procedure oplevert voor de gemeente en de huisarts in verhouding tot de hoogte van de uiteindelijke toeslag?
De gemeente Rotterdam geeft aan dat het opvragen van extra medische informatie boven op het medische onderzoek door een SMA-arts maar incidenteel voorkomt. Namelijk maar in 3% van het aantal aanvragen dat het team SMA jaarlijks behandelt. Een dergelijke uitvraag wordt alleen gedaan als het noodzakelijk wordt geacht. De SMA-arts maakt hierbij de afweging of extra informatie benodigd is om het team Bijzondere Bijstand te kunnen adviseren over het recht en de duur van de individuele bijzondere bijstand waarvoor een aanvraag is ingediend.
Daarnaast geven de beleidsregels voor de bijzondere bijstand in Rotterdam de ruimte om een doelmatigheidsoverweging te maken. Als blijkt dat de kosten voor een onderzoek naar de medische noodzaak niet in verhouding staan tot het te verstrekken bedrag, kan ervoor gekozen worden het medisch onderzoek niet of gedeeltelijk uit te voeren.
Mag een gemeente een toeslag weigeren omdat een huisarts weigert medische gegevens over de persoon die deze aanvraagt met de gemeente te delen?
De gemeente Rotterdam laat weten dat conform de Participatiewet7 een belanghebbende de medewerking moet verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Participatiewet. Hierbij wordt in de gemeentelijke beleidsregels Bijzondere Bijstand van Rotterdam verder invulling gegeven aan wat redelijkerwijs verwacht kan worden van een belanghebbende bij een IBB-aanvraag. Voor de IBB voor warmtekosten is bepaald dat een medisch advies noodzakelijk is.
Als de huisarts weigert aanvullende medische gegevens te leveren, dan kan dit van invloed zijn op het advies van de SMA-arts. De SMA-arts kan er op dat moment voor kiezen om een advies uit te brengen op basis van de op dat moment bekende informatie of ervoor kiezen om geen advies uit te brengen. In dat laatste geval kan dit leiden tot een afwijzing van de aanvraag.
Vragen andere gemeenten ook medische gegevens van mensen op om te bepalen of zij recht hebben op bepaalde toeslagen of regelingen? Zo ja, vragen zij hierbij ook om zulke persoonlijke medische gegevens?
Het behoort tot de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad om binnen de kaders van de wet invulling te geven aan lokale aanvullende inkomensondersteuning en het stellen van voorwaarden aan inwoners om daarvoor in aanmerking te komen. Er dient echter wel gehandeld te worden naar de richtlijnen van de Participatiewet, AVG en KNMG-richtlijnen. De Participatiewet laat hierbij ruimte om gegevensuitwisseling tussen medisch adviseur en gemeente mogelijk te maken8.
Bent u bereid de gemeente Rotterdam en eventuele andere gemeenten die zich hier schuldig aan maken hierop aan te spreken?
De gemeente Rotterdam heeft een aanvraag voor IBB als gevolg van een medische aandoening ontvangen. Daarbij ging het specifiek om een warmtetoeslag en niet om een andere regeling. Als een IBB wordt aangevraagd vanwege een medische noodzaak, is het zoals in voorgaande vragen uitgewerkt, conform wet- en regelgeving noodzakelijk een medisch onderzoek uit te voeren.
Zolang er gewerkt wordt volgens vigerende wet- en regelgeving, zoals de Participatiewet, AVG en KNMG-richtlijnen zie ik geen aanleiding om in gesprek te gaan met een gemeente.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ik heb al uw vragen van een antwoord voorzien.
Bent u bekend met de uitzending van Het Misdaadbureau (NPO Radio 1) van 31 maart 2023, waarin wordt gesproken over een project omtrent de aanpak van ondermijning en criminele uitbuiting op scholen dat in gang is gezet op een aantal mbo-scholen in Noord-Brabant?
Ja.
Heeft u in beeld op hoeveel (mbo-)scholen in Nederland signalen worden opgevangen van ondermijning en criminaliteit, maar ook en op welke manier en in welke omvang scholieren en studenten worden geronseld door criminelen? Zo ja, kunt u dit beeld delen? Zo nee, op welke wijze gaat u meer inzicht krijgen?
Op dit moment bestaat er geen (totaal)beeld van het aantal signalen of op welke manier en in welke omvang scholieren en studenten worden geronseld door criminelen. Onderwijsinstellingen staan midden in de maatschappij, waardoor het aannemelijk is dat (mbo-) scholen ook in mindere of meerdere mate te maken hebben met criminaliteit en ondermijning. Onderwijsinstellingen hebben geen opsporingstaak, maar zijn wel verantwoordelijk voor de veiligheid op school. (Mbo-)scholen zorgen voor een veilige leer- en werkomgeving voor hun leerlingen, studenten en personeel. Dat vraagt onder meer dat scholen inzetten op het voorkomen, herkennen en aanpakken van grensoverschrijdend gedrag. Het mbo moet zich houden aan verschillende wettelijke bepalingen en eisen bij de vormgeving van veiligheidsbeleid. Zo verplicht de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet), uitgewerkt in de cao mbo, de mbo-scholen hun personeel en studenten te beschermen tegen onder andere psychosociale arbeidsbelasting, geweld en pesten. Jaarlijks moeten de scholen inventariseren welke fysieke en sociale veiligheidsrisico’s er zijn en moeten maatregelen worden getroffen om deze risico’s aan te pakken. Ook zijn (mbo-)scholen verantwoordelijk voor het bieden van veiligheid bij incidenten en een veilige infrastructuur op school. Van scholen mag worden verwacht dat zij inzicht hebben in de veiligheidsbeleving van studenten, hier beleid op voeren en effectief handelen bij signalen van onveilige situaties. Om zorgwekkend gedrag, waaronder crimineel gedrag, te signaleren zijn er meerdere instrumenten beschikbaar, die scholen kunnen inzetten. Zo bekostigt het Ministerie van OCW al jaren de Stichting School en Veiligheid (SSV). Hier kunnen scholen terecht voor advies, ondersteuning, kennis en tips. Zo heeft SSV in 2019 het instrument «niet pluis tool» opgeleverd. De «niet pluis tool» biedt houvast bij het gesprek met of over een leerling of student die zorgwekkend gedrag vertoont. Afhankelijk van de uitkomst kunnen verdere acties worden ondernomen. Daarnaast zijn interventies beschikbaar in de Kennisbank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut.
Er kan ook sprake zijn van criminele uitbuiting van leerlingen. Bij criminele uitbuiting wordt iemand gedwongen tot het plegen van strafbare feiten. Slachtofferschap en daderschap lopen vaak door elkaar heen. Iemand die op het eerste gezicht een dader van een strafbaar feit lijkt te zijn, blijkt bij nader inzien een slachtoffer van uitbuiting te zijn.
In 2020 is een landelijk onderzoek gedaan naar de aard en omvang van criminele uitbuiting, als onderdeel van de integrale aanpak criminele uitbuiting. Uit dit onderzoek – uitgevoerd door het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (hierna: CKM) en gepubliceerd op 30 juni 2022 – wordt een schatting gemaakt van 2.500 vermoedelijke slachtoffers van criminele uitbuiting in de afgelopen twee jaar in dertien onderzochte steden.1 Dit cijfer betreft een schatting; het officiële registratiecijfer ligt lager. Criminele uitbuiting is namelijk een zogeheten «haaldelict»: slachtoffers herkennen zichzelf niet altijd als zodanig en delen hun situatie derhalve ook niet (proactief) met de eerstelijns professionals. Vanwege het strafbaar handelen van een slachtoffer is het voor professionals lastig om dwangmiddelen te identificeren. Tussen 2016 en 2020 kreeg het landelijk Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) zicht op 672 slachtoffers van criminele uitbuiting. Op 22 augustus 2022 heb ik hierover Kamervragen beantwoord van de leden Bikker en Verkuijlen.2
Eerder zijn de motie-Kuik (Kamerstuk 29 240, nr. 116) en motie-Kuik c.s. (Kamerstuk 29 911, nr. 266) aangenomen door de Kamer, waarin wordt oproepen om scholen te ondersteunen in de aanpak van het ronselen en uitbuiten van jongeren voor de criminaliteit. Wat zijn tot nu toe de ervaringen van de scholen op dit punt en in hoeverre voelen de scholen zich op dit moment voldoende toegerust?
Scholen beschikken over handreikingen en instrumenten om leerlingen en studenten die zorgwekkend gedrag vertonen in beeld te krijgen en – indien nodig – in te grijpen. Samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs en de onderwijsraden blijf ik in gesprek over de toereikendheid van de beschikbare protocollen en over een effectieve aanpak van criminele uitbuiting op onze scholen. Voor jeugdcriminaliteit ligt de moeilijkheid in het signaleren van de problematiek. Hiervoor zetten we in op de bewustwording op scholen, onder meer door de inzet van SSV.
Via het spel «Onder mijn Ogen», dat wordt gebruikt door een aantal mbo-scholen in Noord-Brabant, leren docenten signalen van criminele uitbuiting en ondermijning herkennen bij hun studenten. Zijn inmiddels de resultaten bekend van dit project? Zo ja, wat zijn hierbij de ervaringen van trainers en docenten?
Het Ministerie van JenV heeft in 2021 een subsidie verleend aan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) voor de ontwikkeling van het spel. «Onder mijn Ogen». Eind 2022 is een gebruikersevaluatie gedaan door het CCV onder deelnemende docenten na de eerste proeflessen. Het spel maakt docenten bewust van signalen van ondermijnend gedrag van studenten. Omdat het onderwerp op school met de eigen collega’s wordt besproken, is de drempel daarna lager om eventuele zorgen en signalen bij de zorgcollega’s neer te leggen. Over het algemeen blijkt uit de evaluatie dat het spelen van het spel als zinvol is ervaren om gezamenlijk met collega’s over het onderwerp ondermijning te spreken.
Worden op andere plekken dan op mbo-scholen in Noord-Brabant soortgelijke trainingen gegeven aan docenten om ondermijning en criminele uitbuiting te signaleren? Zo nee, bent u bereid om deze campagne breder in te zetten op scholen door heel Nederland, wanneer de resultaten van het project in Noord-Brabant positief zijn?
Er bestaan diverse instrumenten of workshops die scholen kunnen inzetten om hun docenten bewuster te maken van signalen van aanwezigheid georganiseerde en ondermijnende criminaliteit of criminele uitbuiting. Op dit moment wordt bekeken of het spel «Onder mijn ogen» nog een jaar kan worden gefinancierd, en kritisch kan worden geëvalueerd. Immers, het is belangrijk dat dergelijke trainingen effect hebben. Mocht dat uit de evaluatie zo blijken dan is het spel, na dat jaar, beschikbaar voor scholen.
Onderwijsinstellingen bepalen zelf hoe zij hun onderwijs inrichten en welke trainingen zij daarbij gebruiken. In beginsel verstrekt OCW (en de Rijkspartners) géén subsidie voor het ontwikkelen of aanbieden van lesmaterialen c.q. lespakketten. Het programma Preventie met Gezag streeft er naar dat succesvolle instrumenten en/of interventies breed onder de aandacht worden gebracht bij gemeenten en, in dit geval, onderwijsinstellingen. Informatie over instrumenten die positief gewaardeerd worden is ook beschikbaar via het CCV en de Stichting School en Veiligheid. Indien het spel «Onder mijn Ogen» bereid is beoordeeld te worden door een onafhankelijke erkenningscommissie kan deze ook worden opgenomen in de databank Effectieve jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut.
Deelt u de mening dat docenten goed op de hoogte moeten zijn van hoe zij signalen van ondermijning en drugscriminaliteit op scholen kunnen herkennen, maar ook waar en hoe ze dit (anoniem) kunnen melden? Zo ja, op welke wijze gaat u dat bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Dit zie ik in een breder verband. Allerlei maatschappelijke relevante zorg- en veiligheidsthema’s komen namelijk de school binnen, zoals huiselijk geweld, misbruik, seksueel overschrijdend gedrag, mensenhandel, radicalisering, criminalisering, drugs- en wapenbezit, suïcide gedachten, depressie, obesitas, anorexia en mishandeling. Dit brede spectrum van zorg- en veiligheidsvraagstukken zorgt voor een zeer grote druk op het onderwijspersoneel. Dit terwijl de kerntaak van het onderwijs het lesgeven is. Uiteraard is het belangrijk dat -in het verlengde van de pedagogische rol van een docent- signalen van probleemgedrag herkend kunnen worden, en daar waar dit zorgwekkend is dat zij weten hoe dit gemeld kan worden bij een (interne) zorg coördinator of een (externe) wijkgebonden politieagent met een schooltaak. Docenten kunnen bij signalen gebruik maken van de eerder genoemde «niet pluis tool». Daar staat in waar docenten een melding kunnen doen. Dit zijn de reguliere kanalen. Zoals in de beantwoording van vraag 7 staat heeft de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs al een meldplicht bij ernstige incidenten toegezegd.
Bent u bereid om een landelijke meldcode voor docenten in te voeren, zodat het voor hen duidelijk is waar en hoe zij melding moeten maken van ondermijning op scholen?
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs heeft een meldplicht bij ernstige incidenten toegezegd. Op dit moment werkt hij aan een meldplicht voor het funderend onderwijs. Dit gebeurt naar het voorbeeld van het bestaande systeem rondom schorsing en verwijdering, die het schoolbestuur heeft richting de Inspectie van het Onderwijs (IvhO). Hierdoor geldt straks ook dat voor ernstige incidenten een melding moet worden gedaan bij de IvhO. Naast het melden van incidenten omtrent het bezit, handel in of gebruik van vuurwapens, zullen hier ook andere vormen van ondermijning onder vallen die ernstige sociale, fysieke of psychische gevolgen hebben voor een leerling, ouder of personeelslid. De IvhO bekijkt vervolgens de meldingen en neemt zo nodig contact op met de school voor nadere toelichting, overleg of onderzoek. Vóór de zomer zal de internetconsultatie gestart worden. Hierin zal ook een volledig overzicht staan van alle veiligheidsincidenten die de school moet melden.
Deze meldplicht van de school bij de IvhO heeft als doel toe te zien op de kwaliteit van het veiligheidsbeleid op school en de inzet daarvan door het bestuur te toetsen. Naar verwachting zal het hiervoor benodigde wetsvoorstel, eind 2023 aan uw Kamer worden aangeboden, zodat deze per 2025 in werking kan treden. Scholen kunnen, voordat zij straks verplicht zijn dit te doen, nu al een melding maken bij de IvhO van een situatie waar zorgen over zijn. Zij kunnen bij incidenten omtrent seksueel misbruik, seksuele intimidatie, ernstig fysiek of psychisch geweld en discriminatie of radicalisering ook terecht bij een vertrouwensinspecteur van de IvhO.
In hoeverre worden in het programma Preventie met Gezag ook onderwijsinstellingen betrokken?
In het kader van «Preventie met gezag» wordt in veel gemeenten ingezet op het herkennen van de signalen en het vervolgens inzetten van de passende interventies. Hierbij wordt altijd gekeken naar de lokale problematiek om maatwerk in te zetten. In een aantal gemeenten betekent dit dat er wordt ingezet op het verhogen van kennis bij professionals over uitbuiting of jonge aanwas. Ook zetten sommige gemeenten in op de ontwikkeling of versterking van de Veilig in en om school (VIOS) aanpak. De rol van de gemeente is hierbij van groot belang. De gemeente kan met de politie, jeugdzorg, jongerenwerk en de scholen afspraken maken (veiligheidsconvenanten) om gezamenlijk jeugdcriminaliteit aan te pakken. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin continue kennis wordt uitgewisseld via een lerend netwerk. Schoolveiligheid zal hier ook in worden besproken. Daarnaast zetten we ons in voor de verspreiding van geleerde lessen over de rest van Nederland.
De sluiting van de Ketheltunnel door een technische storing |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de technische storing in de Ketheltunnel en het bijbehorende verkeersinfarct dat hierdoor veroorzaakt werd?1
Ja, daarvan heb ik kennisgenomen. Er was rond Rotterdam op donderdag 6 april een samenloop van een vroege spits vanwege de aanstaande Paasdagen, slechte weersomstandigheden en verschillende ongelukken. Dit leidde aan het begin van middag al tot forse files. Toen daar de afsluiting van de Ketheltunnel nog bijkwam ontstond helaas de zwaarste avondspits van dit jaar.
Wat is de oorzaak geweest van deze technische storing en wat gaat u doen om deze storing in de toekomst te voorkomen? Kunt u een uitgebreid antwoord geven op deze vraag met bijbehorende analyse?
Bij een reguliere inspectie is in de energiedistributie-installatie een storing ontstaan. Daardoor kwamen meerdere installaties onder te hoge spanning te staan en schakelden meerdere veiligheidssystemen zichzelf automatisch uit. Enkele systemen raakten beschadigd, waardoor onderdelen vervangen moesten worden. Op zeer korte termijn moest worden ingegrepen om verdere schade en daarmee mogelijk een langdurige afsluiting te voorkomen. De directe aanleiding van de storing is een onvoorzien foutieve montage van een onderdeel in de installatie.
Deze specifieke storing zal in de toekomst niet meer optreden, omdat de directe oorzaak is weggenomen. Wel wordt gekeken of deze gebeurtenis aanleiding is om andere installaties met vergelijkbare aansluitingen extra te controleren.
Wat is de oorzaak geweest van deze technische storing en wat gaat u doen om deze storing in de toekomst te voorkomen? Kunt u een uitgebreid antwoord geven op deze vraag met bijbehorende analyse?
Rijkswaterstaat handelt bij het beoordelen en oplossen van ernstige storingen conform de landelijke tunnelstandaard, die gegrond is op de Tunnelwet. Hierin zijn verschillende storingen aan of uitvallen van tunnelinstallaties (faaldefinities) beschreven met bijbehorende vereiste maatregelen. De aard van de storingen bepaalt dus het soort maatregelen dat getroffen wordt. Het kan bij eenvoudigere verstoringen gaan om het invoeren van een snelheidsbeperking of verscherpt toezicht via een centrale of een weginspecteur. Het streven is om binnen de normen van de Tunnelwet de tunnel (zo veel mogelijk) open te houden voor het verkeer. Veiligheid staat echter altijd voorop, waardoor het in bepaalde gevallen onvermijdelijk is om over te gaan tot afsluiting.
In het geval van de Ketheltunnel moesten, om de storing te verhelpen, de tunnelinstallaties uitgeschakeld worden, omdat anders niet veilig gewerkt kon worden. Hiermee was de tunnel niet meer veilig te gebruiken en moest deze afgesloten worden totdat de storing verholpen was.
De volgende veiligheidssystemen zijn (gedeeltelijk) geraakt:
Hoe kan het dat door het uitvallen van matrixborden, verlichting en ventilatoren de hele tunnel wordt afgesloten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat er voldoende mogelijkheden zijn om de tunnel, zelfs bij een technische storing, open te houden door bijvoorbeeld direct het cameratoezicht te intensiveren?
Rijkswaterstaat heeft voor alle tunnels meerjarige onderhoudscontracten. De onderhoudsaannemer levert een storingsdienst, die 24/7 beschikbaar is.
Bij de storing aan de Ketheltunnel waren de juiste mensen snel ter plaatse. Voor het verhelpen van een storing, waarbij een afsluiting noodzakelijk is, is een reeks aan handelingen nodig alvorens de tunnel weer opengesteld kan worden voor verkeer.
Na de probleemanalyse dient de tunnel afgesloten te worden. Hiervoor worden fysieke verkeersmaatregelen getroffen op de toeleidende wegen. Vervolgens kan het primaire probleem worden opgelost en eventuele gevolgschade in beeld gebracht worden. In het geval van de Ketheltunnel waren deze beperkt, maar een aantal onderdelen moest vervangen worden om nieuwe ongeplande storingen te voorkomen. Vervolgens is het noodzakelijk om te testen of de installatie weer naar behoren functioneert voordat de tunnel per rijrichting kan worden opengesteld.
In algemene zin kan gesteld worden dat binnen dit proces weinig tijdwinst te behalen is. Wel wordt altijd gezocht naar optimalisaties in het proces. Ook naar aanleiding van deze storing.
Waarom duurt het oplossen van een technische storing van zo’n belangrijke verkeersader maar liefst drie uur? Wat gaat u doen om dit te versnellen in de toekomst?
Het belasten van de eigen woning in box 3 |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de analyse Vier ingrediënten voor een evenwichtigere woningmarkt van De Nederlandsche Bank (DNB) uit 2021?1
Ja
Bent u bekend met het rapport Capital Income Taxation in the Netherlands van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) uit 2021?2
Ja
Hoe beoordeelt u deze publicaties? Vindt u de voorstellen van DNB en het IMF om de belasting op de eigen woning naar box 3 te verplaatsen een goed idee? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met veel interesse de analyse van DNB en het rapport van het IMF gelezen over de Nederlandse woningmarkt. In de beleids- en uitvoeringsagenda van 8 mei 2023 heb ik aangegeven een visie op de eigenwoningregeling te willen ontwikkelen. In deze visie wil ik inzichtelijk maken wat de bevindingen van het onderzoek naar de fiscale regelingen, de beleidsdoorlichting Woningmarkt en de al bestaande onderzoeken in samenhang betekenen. Ik streef ernaar om mijn visie in 2024 aan uw Kamer te doen toekomen. Tijdens het Kamerdebat IBO vermogensverdeling3 heb ik onlangs ook toegezegd de eigenwoningregeling te willen onderzoeken.
Gegeven de complexiteit van de huidige wetgeving en bestaande uitvoeringsvraagstukken, wil ik in de visie niet alleen oplossingen uitwerken, maar ook stilstaan bij bijvoorbeeld de relatie tussen de complexiteit van de eigenwoningregeling en de macro-economische aanbevelingen van DNB en IMF.
Bent u voornemens de eigen woning naar box 3 te verplaatsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel en wanneer; en welke gevolgen verwacht u van dergelijk beleid?
Nee. Gelet op de ontwikkeling van box 3 naar een nieuw stelsel van werkelijk rendement, waarbij de wijze waarop onroerend goed – niet zijnde de eigen woning – wordt belast, nog niet is uitgekristalliseerd, is het beleidsmatig niet logisch om de eigenwoningregeling hierin mee te nemen. Zoals hierboven is aangegeven zullen oplossingen voor de eigenwoning problematiek worden uitgewerkt na de ontwikkeling van de visie op de eigenwoningregeling. Bovendien is de hervorming van box 3 zowel beleidsmatig, juridisch als uitvoeringstechnisch zeer gecompliceerd en treedt pas in 2027 in werking. Majeure wijzigingen in de eigenwoningregeling zijn daarmee op korte termijn niet realistisch.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, zo concreet mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja
Het bericht ’Binnenlopen met bejaarden’ |
|
Maarten Hijink |
|
Kuipers , Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Binnenlopen met bejaarden»?1
Het artikel in de Groene Amsterdammer schetst een aantal mogelijke verdienmodellen voor private equity partijen in de zorg. Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten ben ik van mening dat commerciële activiteiten van zorgaanbieders positieve effecten kunnen hebben op de zorg. Daarbij mogen de financiële belangen van aandeelhouders en andere betrokkenen niet zwaarder wegen dan de maatschappelijke belangen bij het leveren van zorg die betaalbaar, toegankelijk en van goede kwaliteit is. Toezichthouders zoals de IGJ en NZa zien daarom ook toe op naleving van de bestaande wet- en regelgeving die is gericht op de waarborging van deze publieke belangen. Daarbij is relevant dat binnen de bestaande zorgstelsels zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten als inkopers van zorg een belangrijke rol hebben om kwalitatief goede en doelmatige zorg in te kopen tegen tarieven die daarbij passen.
Wat vindt u ervan dat de zorg wordt gebruikt als verdienmodel door private equity-bedrijven en andere beleggers?
Aanbieders die zorg uitsluitend als verdienmodel zien horen wat mij betreft niet thuis in de zorg. Ik zie namelijk risico’s voor de kwaliteit of toegankelijkheid van zorg wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de genoemde publieke belangen. Ook commerciële aanbieders dienen zich daarom, net als alle andere zorgaanbieders in Nederland, te houden aan de geldende regelgeving in de zorg. Zij dienen te allen tijde de belangen van de patiënten, cliënten en/of andere belanghebbenden en het maatschappelijk belang voorop te stellen. Dat vraagt om een integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders waarbij zij ook verantwoord omgaan met keuzes rond winstuitkering. Om die reden wordt gewerkt aan een betere borging van die integere bedrijfsvoering van zorg- en jeugdhulpaanbieders door aanscherping van de publiekrechtelijke randvoorwaarden. Met deze doelstelling is het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders (Wibz) in voorbereiding.
Hoe heeft het aandeel van commerciële partijen in de ouderenzorg zich de laatste jaren ontwikkeld en wat is uw verwachting voor de komende jaren?
Er wordt niet apart geregistreerd of de zorg wordt geleverd door commerciële partijen. De NZa publiceert elk anderhalf jaar de informatiekaart concentraties in de zorg, waarbij ook gekeken wordt naar concentraties waarbij private equity betrokken is. In de periode juli 2019 tot en met december 2020 zijn er negen concentraties in de langdurige zorg geweest en in de periode januari 2021 tot en met juni 2022 zijn dit er vijf geweest. Daarbij is er een aantal commerciële partijen (waaronder Dagelijks Leven) dat in de afgelopen jaren fors is gegroeid. Op basis daarvan neem ik aan dat het aandeel commerciële partijen in de ouderenzorg in de afgelopen jaren is gegroeid. Ik kan niet voorspellen of deze groei zich in de komende jaren ook verder doorzet.
Is bekend hoeveel commerciële bedrijven in Nederland «too big to fail» zijn? Zo ja, hoeveel zijn dit er? Zo nee, kan daar onderzoek naar worden gedaan?
Mij is geen recent onderzoek bekend naar de omvang van commerciële bedrijven in Nederland die «too big to fail» zijn. De NZa geeft in haar «Informatiekaart Concentraties in de zorg 2022» aan dat ze in de periode januari 2021 t/m juni 2022 (anderhalf jaar) 149 gevallen van concentraties in de zorg heeft beoordeeld waarbij een private equity partij betrokken was. In de periode juli 2019 t/m december 2020 waren dit er 122 en tussen januari 2018 en juni 2019 gold dit voor 151 casussen. Het aangehaalde Deloitte rapport heeft het over 12 transacties in 2022 in de kern van de zorg. Hier wordt onder verstaan transacties van zorgaanbieders zelf, zoals ziekenhuizen, klinieken, GGZ en VVT-aanbieders, waarbij sprake is van ondernemingen met een omzet en/of ondernemingswaarde boven de 5 miljoen euro2.
Ik zie vooralsnog geen mogelijkheid voor een onderzoek naar hoeveel van deze private equity partijen «too big to fail» zijn. De NZa heeft aangegeven dat het begrip «too big to fail» niet eenduidig te definiëren is, omdat deze sectorspecifiek is en sterk afhangt van het beschikbare regionaal vervangend aanbod voor bepaalde typen zorg. Een grenswaarde voor «te groot» is daarom niet absoluut vast te stellen.
Mochten er bij een zorgaanbieder financiële problemen ontstaan waarbij de continuïteit van zorg mogelijk in het geding is, dan geldt het continuïteitsbeleid zoals dat eerder ook aan uw Kamer is gemeld3. In de eerste plaats is het de verantwoordelijkheid van de individuele zorgaanbieder en zorgverzekeraars om de problemen die mogelijk leiden tot discontinuïteit van zorg op te lossen. De zorgverzekeraar heeft hierbij een zorgplicht in de richting van de verzekerden om te zorgen voor goede en passende zorg en continuïteit van zorg. De NZa en de IGJ houden daarbij toezicht op de situatie vanuit het oogpunt van deze zorgplicht en de kwaliteit van zorg.
Bent u het er mee eens dat de aanwezigheid van deze «too big to fail» bedrijven in de gezondheidszorg een gevaar kunnen vormen voor de Nederlandse zorg?
Voor verschillende aanbieders in de zorg, commercieel en niet commercieel, geldt dat deze een zodanige omvang hebben dat hun zorgaanbod moeilijk gemist kan worden. Daarom is het genoemde continuïteitsbeleid ook gericht op het garanderen van de toegankelijkheid van zorg. Daarbij gaat het om de toegankelijkheid van zorg en dat is zeker niet altijd hetzelfde als het «redden» van de zorginstellingen zelf.
Welke stappen gaat u ondernemen om de risico’s van deze «too big to fail» bedrijven in de gezondheidszorg in Nederland te verminderen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 2 aangegeven dienen alle zorgaanbieders in Nederland zich aan dezelfde regels te houden. Daarnaast borg ik onder andere via het continuïteitsbeleid de toegankelijkheid van zorg.
Welk deel van de stijgende zorgkosten wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van private equity-bedrijven en andere beleggers in de zorg?
Mij is geen onderzoek bekend dat inzicht biedt in het deel van de stijging van de zorgkosten dat wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van private equity-bedrijven en andere beleggers in de zorg.
Op welke manieren neemt u de aanwezigheid van private equity-bedrijven en andere beleggers in de zorg mee in de berekeningen van de stijgende zorgkosten?
Bij de berekening van de kosten van zorg wordt geen onderscheid gemaakt tussen zorgorganisaties op basis van hun eigendomsstructuur. De kostenontwikkeling van commerciële zorgorganisaties loopt dus mee in de berekening van de macro zorgkosten.
Erkent u dat er mogelijk sprake kan zijn van belangenverstrengeling wanneer een adviesbureau dat adviseert over de indicatie voor de Wet langdurige zorg (Wlz) eigendom is van een private equity-maatschappij (e.g. Argonaut en Bain Capital)?
Nee, Argonaut speelt geen rol in de indicatiestelling voor de Wet langdurige zorg. Het CIZ onderzoekt onafhankelijk en zorgvuldig wie recht heeft op zorg uit de Wet langdurige zorg (Wlz). Het CIZ en Argonaut hebben geen onderlinge afspraken in het kader van de indicatiestelling voor de Wlz.
Erkent u dat er mogelijk sprake kan zijn van belangenverstrengeling wanneer bedrijven die patiënten adviseren over de aankoop van orthopedische hulpmiddelen in handen zijn van bedrijven die deze hulpmiddelen zelf produceren?
Ik heb van verzekeraars begrepen dat zij zich er terdege van bewust zijn dat leveranciers en fabrikanten van hulpmiddelen aandeelhouder gestuurd kunnen werken. Verzekeraars zijn overigens doorgaans niet vooraf geïnformeerd over en/of betrokken bij de in het artikel genoemde verticale integratie en/of overname door investeringsmaatschappijen. Voor verzekeraars is van belang dat de verzekerde een passend hulpmiddel krijgt, maar ook dat premiegeld doelmatig ingezet wordt. Dat betekent dat het ten goede komt aan een passend hulpmiddel voor een doelmatige prijs waarbij er buitensporig veel premiegeld naar aandeelhouders van de zorgaanbieders gaat zodat de zorg betaalbaar blijft. Passende zorg, betaalbaarheid en toegankelijkheid worden geborgd in de zorgovereenkomsten die verzekeraars met zorgaanbieders sluiten.
Welke stappen gaat u ondernemen om dergelijke mogelijke belangenverstrengeling aan banden te leggen?
In het Wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders wordt het externe toezicht voorzien van extra handvatten om zorgaanbieders aan te spreken op hun verantwoordelijkheid voor een integere financiële bedrijfsvoering. Bij twijfels over bijvoorbeeld tegenstrijdige belangen binnen een zorgorganisaties moet het externe toezicht in de toekomst sneller en voortvarender kunnen optreden.
Welke mogelijkheden zijn er om commerciële bedrijven, die veel hogere prijzen rekenen voor de inzet van zorgverleners dan het bruto loon van deze zorgverleners, aan te pakken?
Het in rekening brengen van onredelijk hoge prijzen door aanbieders gaat ten koste van de houdbaarheid van de zorg. Het is daarbij primair de verantwoordelijkheid van de inkopende zorgverzekeraars om in de contractering kritisch te zijn over de hoogte van de overeen te komen tarieven. Daarnaast zijn zorgaanbieders in het kader van goed bestuur verantwoordelijk voor integere bedrijfsvoering, ook richting de medewerkers. Medewerkers dienen eerlijk betaald te worden binnen de geldende wet- en regelgeving en conform de van toepassing zijnde cao. Zorgaanbieders zijn daarbij vrij om gebruik te maken van detacheringsbureaus voor de inzet van personeel. Indien de tarieven van dergelijke bureaus te hoog zijn kan de zorgaanbieder dit betrekken bij het besluit om wel of niet gebruik te maken van een detacheringsbureau. Daarbij is het redelijkerwijs te verwachten dat detacheringsbureaus hogere tarieven in rekening brengen dan het brutoloon van de ingehuurde medewerker, vanwege o.a. de standaard werkgeverslasten.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Hijink/Van den Berg over onderzoeken wat nodig is om de kwalijke praktijken van commerciële overnames van huisartsenpraktijken aan te pakken?2
Ik ben momenteel bezig met de uitvoering van de motie Hijink-Van den Berg. Onlangs heb ik uw Kamer hierover geïnformeerd5. Uiterlijk voor het einde van dit jaar, wanneer ook de IGJ en de NZa het aangekondigde onderzoek naar innovatieve ketens hebben afgerond6 , zal ik zoals toegezegd de Tweede Kamer nader informeren over de uitvoering van deze motie.
Zou het aanpakken van de in het artikel beschreven tactieken die private equity-bedrijven gebruiken om winst uit de zorg te trekken niet een topprioriteit moeten zijn voor de regering, gezien de focus van de regering op het tegengaan van de stijgende zorgkosten?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 1 en 2.
Beseft u na het lezen van dit artikel dat de markt de problemen in de zorg niet gaat oplossen, maar vaak juist veroorzaakt?
Hoe kijkt u naar ontwikkelingen zoals in Schotland en Noorwegen, waar juist initiatieven zijn om de ouderenzorg meer publiek te organiseren?
Commerciële activiteiten van zorgaanbieders kunnen ook positieve effecten hebben op de zorg. Bijvoorbeeld omdat er meer prikkels ontstaan tot innovatie en efficiëntie. Of doordat commerciële partijen kunnen bijdragen aan de toegankelijkheid van zorg, zeker bij schaarste in het zorgaanbod. Tegelijk zie ik, zoals ook aangegeven in de antwoorden op de vragen 1 en 2, dat zich risico’s kunnen voordoen voor kwaliteit en toegankelijkheid van zorg als aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de maatschappelijke belangen van kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg. Juist om die redenen is in de zorg ook geen sprake van een vrije markt maar bestaat er veel regulering om die maatschappelijke belangen te waarborgen. De toezichthouders in de zorg zien erop toe dat partijen zich aan die regulering houden.
Bent u bereid om het verbod op winstuitkering uit te breiden naar de gehele zorg, aangezien investeerders momenteel nog veel te veel mogelijkheden hebben om winst uit de zorg te trekken?
Met het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders wordt de mogelijkheid gecreëerd om voorwaarden aan winstuitkering te stellen voor die categorieën van zorgaanbieders die zijn uitgezonderd van het verbod op winstuitkering. Met deze voorwaarden kunnen de risico’s voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van de zorg worden beperkt. Gezien de in het antwoord op vraag 15 genoemde mogelijke positieve prikkels van commerciële activiteiten voor innovatie en toegankelijkheid van zorg acht ik een dergelijke benadering meer in balans dan een algemeen verbod op winstuitkering in de zorg.
Bent u bereid om deze vragen één voor één te beantwoorden?
Ja.
Spreekkoren bij de halve finale van de KNVB beker. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Spakenburg gaat supporters confronteren met homofobe-spreekkoren: «Dit is een smet»»?1
Ja.
Waarom was van te voren niet duidelijk dat Spakenburg primair verantwoordelijk was om de wedstrijd stil te leggen bij discriminerende spreekkoren?
Voor de bestrijding van ongewenste spreekkoren moet door de club (BVO) gebruik worden gemaakt van de Richtlijn bestrijding verbaal geweld. Omdat de TOTO KNVB Beker een betaald voetbalcompetitie is, wordt de richtlijn gedeeld met alle deelnemende clubs aan de TOTO KNVB Beker. Alle deelnemende clubs zijn derhalve bekend met de richtlijn. Een thuisspelende club is primair verantwoordelijk voor het optreden tegen discriminatoire, racistische en/of antisemitische spreekkoren.
Waarom is de wedstrijd niet stilgelegd?
Ik vind dergelijke spreekkoren ook verwerpelijk en zou graag zien dat een wedstrijd om die reden wordt stilgelegd. Homofobe uitingen zijn in beginsel discriminatoir. Er is echter een grijs gebied als het gaat om het gebruik van het woord «homo» dat an sich niet strafbaar is. De aanpak in het tegengaan van homofobe spreekkoren behoeft daarom verdere uitwerking. Samen met de partners wil ik in het vervolg op «Ons voetbal is van iedereen. Samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel» (OVIVI) hier op inzetten en ons richten op het normeren van gedrag in stadions. De komende periode wordt dit traject verder ingevuld en vormgegeven.
Hoe rijmt deze gang van zaken met uw eerdere uitspraken waarin u aangeeft dat de verantwoordelijkheden duidelijk zijn belegd?2
De verantwoordelijkheden en afspraken rondom spreekkoren zijn duidelijk belegd in de Richtlijn bestrijding verbaal geweld. Zoals ook terugkomt in het antwoord op vraag 3 behoeft de aanpak van homofobe spreekkoren een nadere uitwerking.
Hoe vaak zijn wedstrijden in het betaald voetbal stilgelegd en gestaakt na homofobe spreekkoren?
De KNVB houdt niet expliciet bij hoeveel wedstrijden worden stilgelegd. Maar voor zover bekend is er nog nooit een wedstrijd stilgelegd en gestaakt na homofobe spreekkoren.
Begrijpt u dat clubs terughoudend zijn om wedstrijden stil te leggen, aangezien ze dan ook onderwerp kunnen worden van onderzoek door de aanklager betaald voetbal, om te toetsen of de club zich wel voldoende heeft ingezet om de spreekkoren te doen stoppen of te voorkomen?3
Er wordt door de aanklager betaald voetbal altijd gekeken of een club juist heeft gehandeld bij spreekkoren. Dit is niet alleen na het stilleggen van wedstrijden. Het stilleggen van een wedstrijd kan zelfs een positief effect hebben op het onderzoek van de aanklager betaald voetbal.
Deelt u de mening dat clubs daardoor een belang hebben om wedstrijden helemaal niet stil te leggen? Is het dan niet beter om niet de clubs of scheidsrechter hiervoor verantwoordelijk te maken, maar de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)?
Die mening deel ik niet. Ook de scheidsrechter kan de wedstrijd stilleggen. Wanneer de arbitrage constateert dat sprake is van discriminatoire, racistische, antisemitische of andere extreme spreekkoren, dan zal de scheidsrechter –bij wijze van ultimum remedium– zelfstandig de wedstrijd stilleggen. Vervolgens roept de scheidsrechter de beide aanvoerders, de betrokken veiligheidscoördinator en/of de omroeper bij de 4e official om aan te geven wat aan de hand is en vervolgacties met elkaar af te spreken.
Mocht het aanvullend noodzakelijk zijn, dient de scheidsrechter direct in overleg te treden met de thuisspelende BVO en de lokale autoriteiten waarbij de overige uitgangspunten van de richtlijn dienen te worden gevolgd alsmede het lokale beleid ter bestrijding van verbaal geweld. Dit laat onverlet dat de BVO’s primair verantwoordelijk zijn voor de bestrijding van spreekkoren en niet de KNVB.
Waarom staat er in de richtlijn dat een speler zich bij de scheidsrechter moet melden als hij door de spreekkoren niet meer kan functioneren en mag de scheidsrechter daarna pas het spel stil leggen? Zouden discriminerende spreekkoren niet sowieso aangepakt moeten worden, onafhankelijk of een speler daar zichtbaar last van heeft?
Naast een speler, kan ook een coach of de veiligheidscoördinator (namens de BVO) de scheidsrechter verzoeken een wedstrijd stil te leggen. Daarnaast kan de scheidsrechter ook op eigen initiatief handelen, zo lijkt de voornaamste druk bij de spelers te zijn weggehaald.
Deelt u de mening dat voetbal niet voor iedereen is, zolang nog homofobe of discriminerende spreekkoren te horen zijn op de tribunes? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord van vraag 3 vind ik dergelijke spreekkoren verwerpelijk en wil ik met alle partijen optrekken om homofobe uitingen uit stadions te verbannen. Iedereen hoort zich thuis te voelen op en rond het voetbalveld, ook in het stadion. Helaas is dat niet het volledige beeld en gebeuren er soms ook negatieve dingen, zoals discriminerende en kwetsende spreekkoren. Daarom zet ik me met de partners uit OVIVI onverminderd in om racisme en discriminatie aan te pakken en ervoor te zorgen dat ons voetbal ook echt van iedereen is.
Het aansteker incident tijdens de wedstrijd Feyenoord-Ajax |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het aansteker incident tijdens de wedstrijd Feyenoord-Ajax en met feit dat voetbalvandalisme en spreekkoren weer dreigen toe te nemen?1
Ja, ik ben bekend met het aansteker incident tijdens de wedstrijd Feyenoord-Ajax. Het bekogelen van spelers en andere vormen van vandalisme tijdens wedstrijden in en buiten stadions is niet normaal. Dat geldt ook voor alle vormen van discriminerende spreekkoren. Dergelijk publiek hoort niet thuis in stadions.
Op dit moment kan nog niet worden gesteld dat voetbalvandalisme en spreekkoren dreigen toe te nemen. Na afloop van het voetbalseizoen wordt de veiligheidsmonitor met cijfers over voetbalvandalisme gepubliceerd. Dit geeft een breder beeld over de ontwikkelingen.
Bent u bekend met de initiatiefnota «Voetbal weer een feest voor iedereen!»?2, 3
Ja, ik heb kennis genomen van de initiatiefnota van de leden De Mos (PVV), Van Dekken (PvdA) en Çörüz (CDA).
Kunt u duiden waarom tal van goede voorstellen uit deze initiatiefnota geen concrete uitvoering hebben gehad?
Met de initiatiefnota (2011–2012) hebben de leden De Mos, Van Dekken en Çörüz waardevolle suggesties gedaan in de strijd tegen voetbalvandalisme, waarbij enerzijds de goedwillende supporters worden gekoesterd en anderzijds de raddraaiers stevig worden aangepakt. Zoals mijn ambtsvoorganger in de reactie op de initiatiefnota heeft vermeld zijn de vervolgens aangescherpte maatregelen en gemaakte afspraken met de betrokkenen partijen mede geïnspireerd door de initiatiefnota.4 Niettemin werden in de afgelopen jaren maatregelen continu aangescherpt ter versteviging van de aanpak tegen voetbalvandalisme. Zoals recentelijk nog naar aanleiding van het aansteker incident waarnaar in de eerste vraag wordt verwezen. Het is een voortdurend proces waarbij continu geëvalueerd en bekeken wordt of en welke aanscherpingen nodig zijn. In de afgelopen jaren zijn dan ook tal van de goede voorstellen in uitvoering gebracht. Bij de beantwoording van de andere vragen hieronder zal nader uiteen worden gezet hoe hieraan invulling is gegeven. In 2021 is de voetbalwet geëvalueerd, waaruit bleek dat het huidige instrumentarium er is, maar beter toegepast moet worden.5
Wat is de uitvoering van de suggestie tot hogere straffen, forse uitbreiding van gebieds- en stadionverboden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
In de initiatiefnota wordt het voorstel gedaan om de strafeis met 200 procent te verhogen. Ik onderstreep het belang dat voetbalvandalisme- en geweld hard moet worden aangepakt. Supporters die zich misdragen kunnen op dit moment rekening houden met een strafverhoging van 50 procent en als het een vuurwerkdelict betreft zelfs 200 procent. Zo heeft een Ajax supporter voor het gooien van een mortierbom drie jaar celstraf opgelegd gekregen.6 Zoals toegezegd in de Kamerbrief van 17 april jl. wordt verkend of een stevigere rol voor het strafrecht model nodig is. Ten behoeve daarvan ben ik in gesprek met deskundigen en met de Engelse autoriteiten om te spreken over het Engelse model en hoe we kunnen leren van de ervaringen uit Engeland en een aantal andere landen.
Gezien de menigte tijdens voetbalwedstrijden is het soms lastig om daders te identificeren. Per 1 maart jl. heeft de KNVB de licentie-eisen aangescherpt voor wat betreft de kwaliteitseisen ten aanzien van camera’s, waardoor alle clubs worden verplicht om over kwalitatief goede camera’s te beschikken. Dit zal, in lijn met de zorgen van de initiatiefnemers, ten goede komen aan het vergroten van de pakkans en het effectief opsporen en identificeren van de daders.
Verder hebben de initiatiefnemers een aantal suggesties gedaan voor de uitbreiding van stadion- en gebiedsverboden. Allereerst hebben de initiatiefnemers een voorstel gedaan voor het strafrechtelijk opleggen van een stadionverbod. In de huidige situatie kan op grond van artikel 14c en artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht al een strafrechtelijk stadionverbod opgelegd worden. Middels artikel 14c kan het stadionverboden worden gevorderd in de vorm van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf en middels artikel 38v wordt een stadionverbod geëist in de vorm van een vrijheid beperkende maatregel. Over een strengere aanpak van voetbalvandalisme en voetbal geweld zijn ook afspraken met ketenpartners gemaakt. Waar mogelijk doet het OM zaken tegen voetbalvandalen via de ZSM-aanpak binnen een week af en past bij voetbal gerelateerd geweld snelrecht toe.
Verder hebben de initiatiefnemers een voorstel gedaan om een strafrechtelijk opgelegd stadionverbod automatisch een landelijk gebiedsverbod te laten zijn, met al dan niet een meldplicht. Het OM vordert ter terechtzitting betreffende voetbal gerelateerd geweld tegen personen of goederen of racistisch, discriminerend gedrag naast een taakstraf of gevangenisstraf een rechterlijke vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38v Wetboek van Strafrecht) inhoudende een gebieds-/stadionverbod met eventueel een meldplicht. In sommige gevallen wordt zodoende al invulling gegeven aan de voorstel van de initiatiefnemers. In geval van een strafrechtelijk stadionverbod is het uitgangspunt dit zoveel mogelijk te combineren met een meldingsplicht. In geval van recidiverende voetbalvandalen neemt de noodzaak van een meldingsplicht toe. Onder recidiverende voetbalvandalen worden ook degenen verstaan die eenmaal of meermalen een civielrechtelijk stadionverbod (huisvredebreuk) hebben overtreden.
Ter ondersteuning van de vordering aan de rechter tot het opleggen van een stadionverbod kan de officier van justitie in het kader van de Wet bestrijding voetbalvandalisme en overlast zijn bevoegdheid tot het opleggen van een gedragsaanwijzing ter beëindiging van ernstige overlast inzetten. Mogelijkheden die art. 509hh Wetboek van Strafvordering biedt zijn het opleggen van een gebiedsverbod in de vorm van een strafrechtelijk stadionverbod met daaraan gekoppeld een meldingsplicht, verplicht contact met de hulpverlening of een contactverbod met (een) bepaalde perso(o)n(en). Deze gedragsaanwijzing loopt vooruit op de strafrechtelijke afdoening door de rechter; de wetgever heeft daarmee de mogelijkheid gecreëerd om een lik-op-stukreactie te geven.
Het automatisch opleggen van een landelijk gebiedsverbod met al dan niet een meldplicht bij het opleggen van een strafrechtelijk stadionverbod alsmede het uitbreiden van een gebiedsverbod voor alle voetbalwedstrijden in Nederland en grote evenementen is niet in alle gevallen proportioneel en een te grote ingreep op de persoonlijke levenssfeer, wat maakt dat een individuele afweging hierin noodzakelijk is.
Ook wordt in de nota gepleit voor een strengere aanpak van first offenders. Begin 2015 is de Wet bestrijding voetbalvandalisme en overlast aangescherpt. Met de wijziging is het voor burgemeesters mogelijk gemaakt first offenders, die zich ernstig hebben misdragen waardoor de openbare orde verstoord is, een forse maatregel op te leggen. Elk incident betreft maatwerk, waarin een afweging wordt gemaakt welke straf of maatregel het meeste effect zal hebben.
Middels de ontwikkeling van een app, de digitale meldplicht, wordt bijgedragen aan het voorkomen dat relschoppers (al dan niet met een stadionverbod) opnieuw onrust veroorzaken in en rondom stadions. Een zwaarwegende en ingrijpende maatregel als een enkelband, zoals voorgesteld in de initiatiefnota, acht ik in dit geval voor niet nodig, aangezien met een digitale meldapp hetzelfde doel wordt bereikt.
Wat is de uitvoering van de suggestie dat relschoppers hun stad niet mogen uitreizen tijdens uitwedstrijden en dat ze een meldplicht of een enkelband zouden krijgen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Er zijn al mogelijkheden om te voorkomen dat relschoppers ook overlast veroorzaken bij uitwedstrijden in het buitenland.7 Een stadionverbod op basis van de standaardvoorwaarden van de KNVB is geldig in het buitenland vóór, tijdens en na afloop van een voetbalwedstrijd of voetbalevenement waaraan een BVO of een vertegenwoordigend elftal van de KNVB deelneemt. Een stadionverbod is zodoende geldig voor wedstrijden van de club dat deelneemt aan een Europese competitie.
Verder kan de officier van Justitie onder de voorwaarden van artikel 509hh van de Wetboek van Strafvordering een verdachte een gedragsaanwijzing in de vorm van een meldplicht geven, die dus ook van betekenis kan zijn bij het uitreizen naar een wedstrijd in het buitenland. Op dit moment wordt daarmee uitvoering gegeven aan de suggestie relschoppers niet uit te laten reizen. Ook loopt momenteel een onderzoek vanuit het WODC waarbij nog nadrukkelijker gekeken wordt naar overdraagbaarheid sancties tussen Nederland en België.
Hoe vaak hebben rechters hoge boetes opgelegd aan voetbalvandalen en wat bedraagt de hoogte van die boete? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Pas na afloop van het voetbalseizoen worden alle cijfers gepubliceerd die antwoord geven op deze vraag.
Wat is er terechtgekomen van het idee om de Voetbalwet breder dan alleen voetbal te trekken, zodat degene die in de fout gaat bij een wedstrijd ook niet meer naar een groot dancefeest of ander evenement mag? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Het automatisch breder trekken van de Voetbalwet, zodat degene die in de fout gaat bij een wedstrijd ook niet meer naar een groot dancefeest of ander evenement mag, leidt tot situaties die niet proportioneel en een te grote ingreep op de persoonlijke levenssfeer zijn, zoals toegelicht in vraag vier.
Deelt u de mening dat u naast meehuilen met de wolven in het bos vooral aan de slag moet met oplossingen die in de initiatiefnota tegen voetbalvandalisme zijn aangedragen? Zo ja, kunt in uw antwoord aangeven wat u concreet gaat doen?
Ik ben, zoals ik in mijn brief van 17 april jl. heb aangegeven, van mening dat het beschikbare instrumentarium, zowel civielrechtelijk, bestuursrechtelijk als strafrechtelijk, om voetbalvandalisme effectief aan te pakken nóg strakker, nóg consequenter en nóg steviger moet worden toegepast om te voorkomen dat wedstrijden worden verstierd door asociaal gedrag. Hierbij ligt de grootste verantwoordelijkheid bij de clubs. De afgelopen wedstrijden laten zien dat de maatregelen goed worden toegepast. Veel wedstrijden zijn stilgelegd en, indien nodig, gestaakt. Niet alleen tijdens en achteraf, maar met name ook ervóór moeten maatregelen worden getroffen. Enerzijds door nog duidelijker te maken wat de consequenties van zulk gedrag zijn. Ik ben met de KNVB, gemeenten, politie en het Openbaar Ministerie in gesprek hoe we beter en breder inzichtelijk kunnen maken wat de consequenties van dergelijk asociaal gedrag zijn. Anderzijds doordat supporters en spelers elkaar op zulk gedrag blijven aanspreken en om ervoor te zorgen dat de regels die we met elkaar hebben afgesproken, ook in de praktijk goed werken en worden ingezet. Hier geven we in intensieve samenwerking binnen de regiegroep Voetbal en Veiligheid en in nauw contact met supporters invulling aan. Ik zal daarbij ook kijken of, en zo ja hoe, er in ons model een stevigere rol voor het strafrecht kan komen. Ten behoeve daarvan ben ik in gesprek met deskundigen en met de Engelse autoriteiten om te spreken over het Engelse model en hoe we kunnen leren van de ervaringen uit Engeland en een aantal andere landen.
De berichtgeving over jongvolwassenen met psychische problemen |
|
Olaf Ephraim (FVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ruim helft jongvolwassenen ervaart psychische klachten» van GGD GHOR?1
Ja.
Hoe reflecteert u op de conclusies uit de Corona Gezondheidsmonitor Jongvolwassenen 2022? Deelt u de zorgen van GGD GHOR? Had u verwacht dat zoveel jongvolwassenen kampen met mentale problemen?2
De cijfers en conclusies uit de Corona Gezondheidsmonitor Jongvolwassenen 2022 zijn zorgwekkend. Er zijn al langer zorgen over de mentale gezondheid van de Nederlandse bevolking. Dit onderzoek, met gegevens uit 2022, onderstreept nogmaals deze zorgen en bevestigt het beeld dat ook uit andere onderzoeken naar voren is gekomen, namelijk dat veel jeugdigen het mentaal zwaar hebben gehad in en na de coronatijd. De coronacrisis heeft bestaande problemen nog scherper aan het licht gebracht en verdiept.
Wat vindt u ervan dat vooral jonge vrouwen last hebben van psychische problemen? Herkent u dit beeld en heeft u hier al eerder en/of meer signalen over gehad? Zo ja, op welke manier? Heeft u hierover contact met onderwijsinstellingen en de zorgsector? Welke feedback krijgt u hierover van deze partijen?
Meisjes lijken ten opzichte van jongens in hogere mate te maken hebben met depressieve of angstklachten. Deze trend zie ik ook in de Nederlandse onderzoeken terugkomen, waaronder het onderzoeksrapport HBSC 20213, Landelijke Monitor Depressie4 en een proefschrift van de Erasmus Universiteit Rotterdam5.
Deze onderzoeksresultaten onderstrepen de noodzaak om onder andere via de landelijke aanpak Mentale gezondheid: van ons allemaal en het Nationaal
Programma Onderwijs te blijven investeren in het welbevinden van alle leerlingen.
Daarnaast werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) in het hoger onderwijs met de onderwijsinstellingen aan een integrale aanpak mentale gezondheid. In het mbo wordt vanuit de Gezonde School-aanpak en het programma Welbevinden op School samengewerkt aan de mentale gezondheid van studenten. In dat kader zullen de resultaten van dit onderzoek ook bij de instellingen in het hoger onderwijs en mbo onder de aandacht worden gebracht. In gesprekken met jongeren heb ik hier ook oog voor.
Kunt u onderzoeken of meisjes en jonge vrouwen in Nederland inderdaad vaker dan jongens en jonge mannen last hebben van psychische klachten en welke factoren deze meisjes en jonge vrouwen aanwijzen als problematisch in hun leven – bijvoorbeeld door input op te halen bij scholen, andere onderwijs- en zorginstellingen en bij ouders/verzorgers?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u reflecteren op het feit dat het welbevinden van jongvolwassenen al voor de coronacrisis steeds verder afnam? Heeft u hiervoor een verklaring/analyse? Waarom ervaren steeds meer jongeren het leven steeds vaker als zwaar? Welke negatieve ontwikkeling heeft er de afgelopen jaren plaatsgevonden die hiertoe heeft geleid?3
Er bestaan inderdaad al langer zorgen over de mentale gezondheid van de Nederlandse bevolking, specifiek onder jongeren en jongvolwassenen. Zo noemt de Volksgezondheidstoekomstverkenning 2020 dit een van de grootste gezondheidsrisico’s voor de toekomst. Dit komt onder meer omdat we in de samenleving hoge eisen stellen aan onszelf en aan elkaar. De druk om te presteren is hoog: op school, in het sociale leven en op het werk. Zowel offline als online. Daarbij komt ook dat jongvolwassenen in toenemende mate zorgen hebben over hun toekomst door maatschappelijke kwesties, zoals klimaat, energie en wonen. De coronapandemie heeft een vergrootglas gelegd op de bestaande problematiek en heeft extra druk gelegd op de mentale gezondheid.
Hoe reflecteert u op de conclusies uit de Corona Gezondheidsmonitor en andere onderzoeken, dat jongeren zich in toenemende mate zorgen maken over maatschappelijke kwesties, zoals de hoge inflatie, de energiecrisis en de wooncrisis? Welke rol denkt u dat deze zorgen spelen in het algeheel welbevinden van jonge mensen?4
Het is een bekend beeld dat deze verschillende maatschappelijke kwesties bijdragen aan het toenemen van zorgen bij jongeren over hun toekomst. Het Nederlands Jeugdinstituut (NJI)8 geeft in een recente essay aan dat er al geruime tijd fundamentele veranderingen gaande zijn in de samenleving die een forse weerslag hebben op het leven van kinderen, jongeren en opvoeders. Dat geldt bijvoorbeeld voor de gegroeide prestatie- en geluksdruk, een sterke individualisering van de opvoeding en een zware eigen verantwoordelijkheid van burgers in allerlei te maken keuzes. Daarbovenop komen dus grote maatschappelijke kwesties op het vlak van klimaat, wonen en betaalbaarheid van het gewone leven. Dit zorgt voor een gemis aan een hoopvol toekomstperspectief voor de jongeren van nu. Om meer te weten te komen over de oorzaken van en oplossingen voor deze gevoelens van angst, onzekerheid en stress, ben ik 25 april jl. in gesprek gegaan met jongeren, ouders, hulpverleners en bestuurders. Ik blijf dit gesprek de komende tijd voeren.
Kunt u verklaren waarom jongeren van tegenwoordig zich op grote schaal druk maken over maatschappelijke kwesties, op een dusdanige manier dat hun kwaliteit van leven daaronder lijdt? Waar komt deze toegenomen zorgelijkheid onder jongeren naar uw inzicht vandaan, in vergelijking met de schijnbare zorgeloosheid van jongeren uit het verleden?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van de conclusie van het RIVM dat het welbevinden van jongeren na de coronacrisis zich niet langer verder lijkt te herstellen? Kunt u reflecteren op de lange termijn- en (wellicht) permanente schade die de coronacrisis en de maatregelen bij jongeren hebben aangericht?
Ik realiseer me dat de coronapandemie en de maatregelen een impact hebben gehad op de samenleving als geheel, en zeker ook op jongeren. Er wordt onderzoek gedaan naar de langetermijneffecten van de coronapandemie. De komende vijf jaar wordt deze impact onderzocht in de Integrale Gezondheidsmonitor COVID-19.
De beperkende maatregelen die zijn getroffen tijdens de coronapandemie hebben vooral effect gehad op de mentale gezondheid van jongeren. Om die reden staat mentale gezondheid ook op de agenda van het huidige kabinet en heeft deze, na het steunpakket Welzijn jeugd in coronatijd, ook een duurzame aanpak gelanceerd.
Als coördinerend bewindspersoon zet ik mij samen met zes andere bewindspersonen, de doelgroep zelf en verschillende veldpartijen in voor een mentaal gezond Nederland via de kabinetsbrede aanpak Mentale Gezondheid: van ons allemaal. Samen met de doelgroep zelf en een brede groep aan partners die aan deze «Beweging voor mentale gezondheid» worden verbonden, zet ik in op het bespreekbaar maken van mentale gezondheid, als ook het normaliseren van mentale gezondheidsklachten en het bieden van handvatten om de mentale gezondheid van jezelf en anderen te bevorderen en klachten te voorkomen of tijdig te signaleren. Op deze manier wil ik het welbevinden van jongeren versterken en hen daarbij ondersteunen.
Hoe kan het dat bijna tweederde van de jongvolwassen eenzaam is? Waar komt deze eenzaamheid volgens u vandaan? Speelt de afnemende sociale cohesie in de samenleving daar in uw optiek een rol in? Kunt u duiden waarom jongeren, blijkbaar, geen gezelschap en verbinding meer vinden bij elkaar?
Ik herken de signalen van eenzaamheidsgevoelens die uit de coronatijd voortkomen en voor een deel van de jongeren ook van na die tijd. Dit is een van de redenen waarom de aanpak «Eén tegen Eenzaamheid» is uitgebreid voor de doelgroep jongeren. Ook heb ik begin april de oproep geplaatst omdat ik juist met jongeren, ouders, hulpverleners en bestuurders in gesprek wil gaan over wat we samen kunnen doen om de prestatiedruk in de maatschappij en gevoelens van stress, angst en eenzaamheid van ons af te werpen door meer om te zien naar elkaar en laagdrempelige ondersteuning te organiseren. Hierover blijf ik komende tijd het gesprek aangaan.
Waarom is er nooit eerder breed onderzoek gedaan naar het afkalvende welbevinden van jongeren en de oorzaken daarvan, terwijl er al jaren een toename is van jongeren die psychische hulp nodig hebben en/of in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en de Jeugdzorg terechtkomen? Kunt/wilt u een dergelijk onderzoek instellen?
In de afgelopen jaren, zeker tijdens en na de coronapandemie, zijn er verscheidene onderzoeken gedaan naar het welbevinden van jongeren. Het HBSC onderzoek van 2021 beschrijft in hoeverre mentale problemen tussen 2017 en 2021 zijn toegenomen en hoe deze zich verhouden tot veranderingen hierin tussen 2001 en 2017. Daarnaast brengt «Monitor Mentale gezondheid en Middelengebruik Studenten hoger onderwijs» in twee deelrapporten (landelijk) inzicht hoe het staat met de mentale gezondheid van studenten in het hoger beroepsonderwijs en op de universiteit. Ruim 28.000 studenten vulden hiervoor een online vragenlijst in. Ten slotte heeft ook UNICEF tussen 2018 en 2020 onderzoek naar mentaal welbevinden van jongeren in Nederland gedaan in haar onderzoek «Geluk onder druk?»9. Daarnaast worden er momenteel nog diverse onderzoeken gedaan en wordt een monitor ontwikkeld om de status van de mentale gezondheid te blijven meten en monitoren.
Kunt u proberen te duiden waar het toegenomen «problematiseren», zoals u in een interview in het AD aangeeft, van kinderen en jongeren in de huidige samenleving vandaan komt? Als dit inderdaad het geval is, waarom is in de maatschappij dan de neiging ontstaan om «normale» ontwikkelingen die horen bij opgroeien te zien als problemen waarbij (professionele) hulp nodig is?5
Onder andere professor Hermanns heeft zich hierover al uitgesproken tijdens zijn oratie «Het opvoeden verleerd»11 in 2009. Hij gaf aan dat er sprake is van een paradox. Aan de ene kant is er een consistente en aanzienlijke toename van zorg en behandeling voor de jeugd en zijn opvoeders. Tegelijkertijd blijkt de Nederlandse jeugd zich goed te ontwikkelen, terwijl ook voor klachten over hun opvoeding weinig grond is. Dit lijken twee schijnbaar tegengestelde ontwikkelingen. Hij noemde een aantal mogelijke verklaringen voor het toegenomen beroep op jeugdzorg. Zo beschreef hij dat het jeugdtolerantieniveau daalt: de samenleving kan nog maar weinig hebben van zijn jeugd. Opvoedingsopgaven worden daarnaast op een andere manier gezien. Dit zou meer medicaliseren als gevolg hebben. Ten slotte beschreef hij ook het criminaliseren van gedrag: er is een toegenomen aangiftebereidheid als het gaat om problematisch gedrag van jongeren. Al deze punten zijn anno 2023 nog even actueel.
Kan het niet zo zijn dat de maatschappij die wij, niet in de laatste plaats beleidsmakers en politici, gecreëerd hebben daadwerkelijk zorgt voor de ontwikkeling van psychische problemen, zoals eenzaamheid en stress bij jongeren? Hoe reflecteert u op de vele complexe maatschappelijke vraagstukken en crises die momenteel spelen in Nederland en de problemen die dat oplevert voor het dagelijks leven van de burger, waarmee ook jongvolwassenen te maken krijgen en die voor hen grote obstakels opwerpen bij het vormgeven van hun leven?
Zoals ik ook beschreef in de beantwoording van vraag 5, hebben jongeren in toenemende mate zorgen over hun toekomst door complexe maatschappelijke vraagstukken die moment spelen in Nederland. Dit blijkt vaker tot angst, onzekerheid en een bepaalde (prestatie)druk te leiden onder jongeren. Ik vind het zorgelijk dat jongeren hiermee aangeven moeite te hebben om goed en fijn te functioneren in het dagelijks leven. Hierover voer ik gesprekken met jongeren, ouders, hulpverleners en bestuurders. Zo wil ik meer horen over signalen en mogelijke oorzaken en samen te kijken wat we kunnen doen om de grote obstakels zo veel als mogelijk weg te nemen.
Bent u van mening dat de prestatiedruk voor jongeren, zoals ook genoemd in uw interview in het AD, inmiddels buitenproportioneel is geworden? Wordt er wat u betreft inderdaad te veel verwacht van kinderen en jongeren? En zo ja, hoe is deze tendens, bijvoorbeeld op scholen, dan ontstaan? Waar komt de «we moeten eruit halen wat erin zit» mentaliteit in het onderwijs vandaan?
Ik vind de toenemende prestatiedruk onwenselijk en we moeten daar iets aan doen. De eerder genoemde maatschappelijke kwesties blijken bij te dragen aan het gevoel van «alles moeten» en hoge verwachtingen vanuit de jongere zelf en vanuit de samenleving. De mentaliteit van «alles eruit halen wat erin zit» is ook onderzocht in onder andere het voortgezet onderwijs, in het rapport «Druk in het voortgezet onderwijs»12. Uit dit rapport blijkt dat scholieren vooral door toetsen, cijfers en huiswerk een grote (prestatie)druk ervaren. Bijna driekwart van de ondervraagde havo- en vwo-scholieren ervaart best veel tot veel druk om goede resultaten te halen op school.
In de Monitor mentale gezondheid en middelengebruik13 komt voor het hoger onderwijs ook naar voren dat stress en prestatiedruk belangrijke factoren zijn voor psychische klachten en emotionele uitputtingsklachten. Studenten die meer stress en prestatiedruk ervaren, hebben minder veerkracht.
Op dit moment wordt er in opdracht van mijn collega’s van OCW een verdiepend onderzoek gedaan naar stress en prestatiedruk bij studenten in het hoger onderwijs. De resultaten worden voor de zomer (2023) verwacht en geven ook aanknopingspunten voor handelen voor zowel OCW als de onderwijsinstellingen.
Daarnaast neemt de Minister van OCW al een aantal maatregelen om de (mentale) druk op studenten te verminderen door de herinvoering van de
basisbeurs, de aanpassing van het bindend studieadvies, de pilots in het kader van «Slimmer Collegejaar» en de extra middelen voor de instellingen vanuit het Bestuursakkoord14 voor de aanpak studentenwelzijn.
Kunt u in dat licht ook reflecteren op de berichten dat het Nederlands onderwijs kwalitatief juist achteruit gaat en dat de eisen steeds verder naar beneden worden bijgesteld? Is het niet zo dat er juist een steeds verdergaande nivellering in het onderwijs plaatsvind, om tegemoet te komen aan het gemiddeld dalende cognitieve niveau van leerlingen? Hoe rijmt u dat dan met de toegenomen druk om te presteren en maximale resultaten te behalen?
Door meerdere omstandigheden – zoals het lerarentekort en de coronapandemie – staat de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs onder druk. Daarom is het kabinet op verschillende manieren in actie gekomen om het niveau van de basisvaardigheden te verhogen.
De Minister voor PVO wil dat allereerst bereiken door de curriculumbijstelling scholen een veel duidelijke opdracht te stellen. Zo bieden we niet alleen een duidelijke lat, maar deze lat willen we ook hoger leggen dan nu het geval is.
De Inspectie van het Onderwijs stelt daarom de onderwijsresultatenmodellen bij zodat sneller duidelijk wordt of leerlingen kwalitatief goed onderwijs krijgen. Scholen en besturen die onvoldoende scoren, doen mee aan een verbetertraject. Scholen en besturen die (net) voldoende scoren, bieden we via het Masterplan Basisvaardigheden extra steun om beter te worden.
Het uiteindelijke doel is dus een kwaliteitsverbetering op alle niveaus en niet een nivellering. De doelen daarbij moeten ambitieus zijn geformuleerd, maar wel realistisch genoeg om onevenredige prestatiedruk op te leggen.
Hoe kan het dat er in steeds meer gezinnen sprake is van «opvoedingsproblemen», zoals de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) schetst? Om wat voor problemen gaat het dan en waarom hebben we in toenemende mate problemen met het opvoeden van onze kinderen? Vraagt de maatschappij teveel van ouders? Hebben we te weinig tijd om onze kinderen op te voeden? Is de wereld waarin ouders/verzorgers kinderen moeten grootbrengen te complex geworden?
Zoals ik eerder benoem in de beantwoording van vraag 6 en 7, beschrijft het NJI in een recente essay de fundamentele veranderingen in de samenleving die forse weerslag hebben op het leven van kinderen, jongeren én opvoeders. Ieder gaat daar op zijn of haar manier mee om. Uit een peiling van het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid blijkt dat een groot deel van de ouders de opvoeding in 2021 als moeilijk ervaart.
Een toenemend aantal kinderen en jongeren lijkt in de studies signalen af te geven dat ze niet gedijen in de omgeving waarin ze opgroeien en opgevoed worden. Kinderen en jongeren geven daarmee een het signaal van een gemis af: een gemis aan een hoopvol toekomstperspectief en aan een pedagogisch antwoord op de obstakels van het opgroeien in de hedendaagse Nederlandse samenleving.
Het NJI adviseert dan ook om aandacht te vragen voor de verbetering van die omgeving. Dat kan niet zonder een discussie over de vraag in wat voor samenleving we het opgroeien en opvoeden willen plaatsen. Het helpt als in de samenleving − burgers, professionals, politiek − meer consensus is over een aantal kwesties. Wat zijn belangrijke waarden in het opgroeien van kinderen? Wat is wel en niet normaal? Leggen we de geluksnorm niet te hoog? Wat houdt goed opvoeden in? Wat mogen we verwachten van preventie en jeugdzorg? Hoe kijken maatschappelijke actoren naar hun pedagogische verantwoordelijkheid? En hoe kunnen jongeren hierover meedenken en meebeslissen? Dit zijn bij uitstek vragen die aan de orde komen in de maatschappelijke dialoog die ik ben gestart.
Kunt u duiden waarom steeds meer jongeren met «lichte» problematiek, zoals slaapproblemen en dyslexie, terechtkomen in de jeugdhulp? Ligt dat aan ouders, die te snel een te groot probleem zien en zo ja, waar komt dat volgens u dan vandaan? Ligt dat aan scholen die te snel een te grote zorgvraag signaleren? Of is er te weinig geld, mankracht en tijd in de onderwijs- en zorgsector om dergelijke lichte problemen op tijd te triageren en aan te pakken, waardoor de problematiek zwaarder en complexer wordt en er uiteindelijk wel degelijk zwaardere (jeugd)hulp nodig is, wat vervolgens weer resulteert in grotere druk op de zorgketen?
In een essay uit 201915 beschreef het NJI al dat het nieuwe stelsel ook een rol speelt bij het groeiend jeugdhulp gebruik. Het betreft de hoge verwachtingen over en tegelijkertijd de beperkte stand van ontwikkeling van de preventie en de jeugdzorg. Professionals lijken veiligheidshalve vaak te kiezen voor de inzet van zorg, terwijl de resultaten van die zorg beperkt zijn. De kennisontwikkeling in de sector is namelijk nog relatief jong. Tegelijk wordt bestaande kennis te weinig gebruikt. Dat stuwt het aantal kinderen en jongeren dat in zorg zit omhoog. Dit ga ik met de alle betrokkenen aanpakken in de Hervormingsagenda Jeugd.
Indien het «getuur op telefoontjes» en de invloed van sociale media inderdaad een dusdanig grote, negatieve invloed heeft op het welbevinden van jongvolwassenen, hoe gaan we dat dan aanpakken? Bent u zich bewust van de vele dubieuze websites en digitale platforms waarop meisjes, bijvoorbeeld, worden aangespoord om zich uit te hongeren om dun te worden, of jongeren tips krijgen om zichzelf van het leven te beroven? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat dit soort uitwassen op internet en sociale media aan banden gelegd worden?
In de aanpak Mentale gezondheid: van ons allemaal zet ik mij – samen met de collega’s – in op de mentale gezondheid van jongeren en jongvolwassenen. Ik heb hierin nadrukkelijk aandacht voor de leefomgeving van jongeren zelf en de online leefomgeving is hier onderdeel van. Samen met jongeren zelf en partners zoals MIND Us en het Netwerk Mediawijsheid, zet ik onder meer in op het stimuleren van mediawijsheid, digitale vaardigheden en digitale balans van Nederlanders, en in het bijzonder dus voor jongeren en kwetsbare inwoners. Hierin wordt ook het belang van de rol van ouders/opvoeders omtrent gezond sociale mediagebruik meegenomen. Ook wordt door de Minister van OCW verkend hoe de bewustwording rondom bewerkte advertenties op o.a. sociale media hierin een rol kan spelen, conform de motie Van der Laan (D66)16.
Daarnaast wordt in de beantwoording van recent gestelde Kamervragen17 van de leden Slootweg en Kuik (CDA) ingegaan op de verantwoordelijkheid van sociale mediaplatforms op het borgen van de rechten en belangen van jongeren. De Staatssecretaris van BZK spreekt in haar overleggen met de sector de sociale mediaplatforms aan en brengt negatieve effecten van sociale media onder de aandacht bij grote techbedrijven.
Heeft u een idee wat de invloed is van maatschappelijke ontwikkelingen in het buitenland, bijvoorbeeld vanuit de Verenigde Staten, op de gemoedstoestand van jonge mensen? Wat doet de grote aandacht voor bepaalde ideologieën, zoals bijvoorbeeld de transgenderbeweging en de Black Lives Matter (BLM)-movement, met het welzijn van jonge mensen? Welke invloed heeft de zeer aanwezige diversiteits- en inclusiviteitsbeweging en de daarmee gepaard gaande cancelcultuur op hen?
Er zijn diverse redenen en oorzaken die leiden tot een verslechterde mentale gezondheid. E zijn geen directe causale relaties tussen de genoemde maatschappelijke ontwikkelingen/ideologieën die worden genoemd in de vraagstelling. Naar mijn weten is er geen onderzoek waaruit dit blijkt.
Wat vindt u ervan dat het aantal jonge mensen – met name meisjes en jonge vrouwen – dat zich meldt met genderproblematiek sterk toeneemt en de aanzwellende zorgen die experts daarover hebben? Waarom twijfelen zoveel jonge mensen aan hun (gender)identiteit?
Er is de laatste jaren sprake van een nog onverklaarbare sterke stijging van de vraag naar transgenderzorg in Nederland. ZonMw is daarom door de Minister van VWS gevraagd om, gefinancierd door het Ministerie van VWS, wetenschappelijk onderzoek te faciliteren om hier meer inzicht in te krijgen. Dit onderzoek is inmiddels afgerond en uw Kamer is hier inmiddels over geïnformeerd18.
Waarom denkt u dat zoveel jongeren aangeven dat zij mentale hulp nodig hebben, maar die hulp vervolgens niet zoeken en/of niet kunnen vinden/krijgen? Is de weg naar hulp onduidelijk, is er te weinig hulp, durven jongeren niet open te zijn over hun problemen, en/of is er in de hulp- en zorgsector te weinig kennis en expertise om jongeren te helpen? En hoe kunnen we zorgen dat jongeren wel (eerder) hulp zoeken, zonder daarvoor gelijk het professionele (jeugd)zorg/hulp systeem aan te spreken?
Ik vind het belangrijk dat jongeren weten waar zij mentale hulp en ondersteuning kunnen vinden en krijgen. Dit gaat gelukkig al vaak goed, maar kan altijd beter. Zeker nu de mentale gezondheid en het welbevinden onder jongeren onder druk staat. Met de aanpak Mentale gezondheid: van ons allemaal zet ik in om die hulp en ondersteuning zo goed mogelijk te kunnen bieden aan jongeren. De doelen van de aanpak gaan over het bespreekbaar en zichtbaar maken van het belang van mentaal gezond zijn en blijven, het bieden van laagdrempelige ondersteuning en het bieden van handvatten om met de eigen mentale gezondheid aan de slag te gaan. Dit doen we samen met maatschappelijke partners, het bedrijfsleven en het sociale en culturele domein. Zo zijn er al interventies en platforms als de «Alles Oké? Supportlijn» en Jongerenhulponline, met als doel: het verbeteren van de mogelijkheden voor jongeren om op de juiste plek de meest passende anonieme hulp te kunnen ervaren, met een goede verwijzing naar lokale voorzieningen in eigen omgeving als dit nodig blijkt.
Het bericht 'En weer is een muziekschool failliet gegaan. Wie kan er nog naar muziekles?' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Ben u bekend met het bericht «En weer is een muziekschool failliet gegaan. Wie kan er nog naar muziekles?» uit de NRC?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het kwalijk is dat het kunstencentrum Scala failliet is, en er straks 1.400 kinderen uit Drenthe geen muziek-, theater-, dans- of tekenles meer krijgen? Bent u het er mee eens dat door deze situatie de toegankelijkheid van het kunstonderwijs in het geding komt?
Ik vind dat ieder kind zich cultureel moet kunnen ontwikkelen, zowel op school als daarbuiten. Dit begint vaak op de basisschool, waar kunstzinnige oriëntatie één van de negen leergebieden is. Via deze weg komt elk kind in aanraking met kunst en cultuur. Het cultuureducatiebeleid heeft zich de afgelopen jaren met name gericht op het versterken van deze binnenschoolse cultuureducatie via verschillende instrumenten, zoals het programma Cultuureducatie met Kwaliteit en de CJP cultuurkaart in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
Ondanks deze inzet zijn de aandachtspunten die beschreven worden in het artikel in NRC, herkenbaar. In mijn brief «De kracht van creativiteit»2 wordt beschreven dat de voorzieningen voor amateurkunstbeoefening kwetsbaar zijn. Dat vind ik zorgelijk en het heeft mijn aandacht.
Hoe rijmt u dit met het voornemen uit het coalitieakkoord om cultuur toegankelijk te maken voor iedereen, onder andere door een goede regionale spreiding in heel Nederland? Is hier niet een systeem van voorzieningen voor nodig zoals een kunstencentrum?
Het financieren van de kunstencentra en muziekscholen, zoals Scala, betreft een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ik werk nauw samen met gemeenten en provincies als het gaat om de infrastructuur voor kunst- en cultuurbeoefening in Nederland. Ook daar is deze kwetsbaarheid en de toegankelijkheid van het kunstonderwijs een onderwerp van gesprek. Samen met IPO en VNG ben ik bezig met het opzetten van het Nationaal Akkoord Amateurkunsten. Met middelen uit mijn brief «De kracht van creativiteit» is het Fonds voor Cultuurparticipatie op dit moment een regeling aan het voorbereiden om de samenwerking tussen koepels, provinciale en gemeentelijke amateurkunstinstellingen te versterken, en daarmee de infrastructuur voor kunst- en cultuurbeoefening. Het akkoord en de versterking van de infrastructuur zijn in lijn met de aanbevelingen uit het BMC-rapport Revitalisering Amateurkunsten3. Daarnaast evalueer ik het cultuureducatiebeleid dit jaar, en daarin heeft de gemeentelijke verantwoordelijkheid mijn speciale aandacht.
Hoe zou u de vraag uit het artikel «[…] kan een muziekschool of kunstencentrum eigenlijk wel zonder subsidie?» beantwoorden?
Naast gemeentelijk gesubsidieerde muziekscholen en kunstencentra bestaat er een particulier circuit waar leerlingen terecht kunnen die een instrument willen leren bespelen. De wijze waarop de lokale infrastructuur wordt ondersteund is een gemeentelijke aangelegenheid. Tegelijkertijd zie ik dat die lokale infrastructuur onder druk staat en dat daar kwetsbaarheden zijn. Dit heeft de komende periode mijn aandacht, zie ook de beantwoording van vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen de initiatieven in België (gesubsidieerde muziekles tijdens naschoolse opvang), Noorwegen (aanwezigheid kunsteducatiecentrum in elke gemeente wettelijk voorgeschreven) en Luxemburg (gratis toegang tot muziekles verplicht voor elke scholier) zoals benoemd in het artikel?
In de ontwikkeling van het cultuureducatie- en participatiebeleid hebben we zeker aandacht voor internationale inspirerende voorbeelden. De voorbeelden die u noemt zijn interessante manieren om de toegankelijkheid tot kunst en cultuur te vergroten. Daarnaast wordt er dit jaar een Framework for arts and culture education ontwikkeld door de UNESCO lidstaten. Nederland is hier ook bij betrokken en zal bijdragen aan het framework. Tegelijkertijd is dit een mooi moment om ons te laten inspireren door goede voorbeelden uit andere UNESCO lidstaten.
Bent u het er mee eens dat wettelijke verankering van kunstonderwijs een optie kan zijn om het voortbestaan en de toegankelijkheid er van veilig te stellen, zoals dat ook gebeurt met bibliotheken? Hoe kijkt u er naar dat zowel provinciale als gemeentelijke ambtenaren roepen om deze wettelijke verankering zoals blijkt uit onderzoeken van het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA)2?
Het cultuureducatiebeleid van de afgelopen 10 jaar wordt op dit moment geëvalueerd. Daarna kijken we vooruit naar wat wenselijk is voor de toekomst. De samenwerking met en verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies heeft hierbij mijn speciale aandacht. Hierover ben ik met gemeenten en provincies in gesprek. Wettelijke verankering is een van de mogelijke scenario’s, maar het is te vroeg om hier nu al uitspraken over te doen.
Hoe reflecteert u op de kritiek in het artikel dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil afdwingen dat de cultuursector divers en inclusief is, maar dat de cultuursector zegt daar weinig aan te kunnen doen, als er beleid wordt gemaakt waardoor cultuur alleen toegankelijk is voor de rijken?
Ik vind dat iedereen toegang moet hebben tot cultuur, als deelnemer en als maker. Ik sta voor een culturele sector in al zijn uitingsvormen waar voor iedereen een aansprekend aanbod is. De Code Diversiteit en Inclusie (code D&I) is hierin een belangrijk instrument. De code D&I is een gedragscode voor en door de culturele sector. De code D&I richt zich op diversiteit in brede zin en benoemt 4 P’s waarop je kan werken aan diversiteit en inclusie: personeel, partners, programma en publiek.
Ik begrijp dat het aannemen van divers personeel in de grote orkesten en concours een uitdaging kan zijn, gezien de beperkte diversiteit van studenten die afstuderen aan de conservatoria. De keten van talentontwikkeling begint wanneer kinderen voor het eerst in aanraking komen met cultuur. Dat gebeurt veelal op de basisschool. Daarom is het binnenschoolse cultuureducatiebeleid er op gericht om álle kinderen die kans te geven. De Minister voor primair en voortgezet onderwijs is daarnaast het programma School en Omgeving gestart. Dit heeft als doel ook buitenschoolse cultuureducatie te stimuleren, juist voor kinderen voor wie dat van huis uit niet vanzelfsprekend is. Daarnaast kunnen ouders via het Jeugdfonds Sport & Cultuur een bijdrage voor cultuur- en sportlessen aanvragen. Op die manier stimuleer ik dat elk kind de kans krijgt zich te ontwikkelen tot cellist, acteur of schrijver. In 2023 is op verzoek van de leden Mohandis, Westerveld en Kwint5 het fonds opgehoogd met € 250.000 om cultuurdeelname voor kinderen toereikend te faciliteren.
De kunstvakopleidingen hebben daarnaast verschillende mogelijkheden om een diverse populatie aan nieuwe studenten aan te trekken. Dat begint al bij de voorlichtingsdagen waarin het belangrijk is om een diverse groep toekomstige studenten aan te spreken. Maar ook hebben opleidingen de taak om te zorgen dat iedereen zich veilig en geïncludeerd voelt binnen de opleiding en zijn talent kan ontwikkelen. Daarbij kunnen opleidingen natuurlijk ook kijken naar de inrichting van hun onderwijsprogramma.
Mijn beleid omtrent het bevorderen van diversiteit en inclusie richt zich naast de interne organisatie, ook op het bereiken van een breder publiek. In de code D&I staan verschillende manieren en voorbeelden uit de sector genoemd om een breder publiek te bereiken. Denk in dit geval bijvoorbeeld aan het bieden van korting voor mensen met een minimuminkomen (publiek), partnerschappen aangaan met scholen waar kinderen niet altijd van huis uit in aanraking komen met kunst en cultuur (partners) of het vormgeven van de programmering op een manier die aansluit bij de doelgroep die je probeert te bereiken (programma). Ik verwacht niet dat alle instellingen op alle vlakken alles doen, maar verwacht wel van elke instelling dat zij in ieder geval íets doen.
Hiermee stimuleer ik een samenleving waarin iedereen cultuur kan ervaren.
Bent u het er mee eens dat het kwalijk is dat docenten aangeven noodgedwongen zzp’er te zijn geworden? En dan de daaruit volgende financiële risico’s nu bij hen liggen? Hoe denkt u in de toekomst aan voldoende docenten en begeleiders voor cultuur te komen als het zo onaantrekkelijk is in de sector te werken?
Uit gegevens van het CBS blijkt dat in de periode 2017/2019 zo’n 60 procent van de werkenden in de culturele sector werkzaam was als zelfstandige6. Dat is aanzienlijk hoger dan gemiddeld in de werkzame beroepsbevolking. Het werken als zzp’er behoort een eigen keuze te zijn. Het kabinet wil de balans herstellen als het gaat om het werken met zelfstandigen en als zelfstandige. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarom op 3 april 2023 de Kamer een brief gestuurd met een uitgebreid pakket aan arbeidsmarktmaatregelen om dat te bewerkstelligen.7 Ik ben van mening dat het belangrijk is dat we ons er voor inspannen om werken in de culturele en creatieve sector zo aantrekkelijk mogelijk te maken. In dat kader ondersteun ik ook het programma fairPACCT dat zich richt op het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en collectieve afspraken voor werkenden in de culturele en creatieve sector. Met het formeren van ketentafels voor deelsectoren worden werkverleners, werkenden en andere partners in de keten uitgenodigd om concrete afspraken te maken over fair practice en in het bijzonder fair pay. Eén tafel richt zich specifiek op professionals in kunsteducatie en amateurkunst. Ik verwacht de Kamer voor de zomer een brief over de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector te sturen met de laatste stand van zaken over het programma.
Uit de monitor amateurkunst3 die LKCA driejaarlijks uitvoert blijkt dat 42% van de Nederlandse bevolking cultureel en creatief actief is, die doen dat wel steeds vaker individueel; hoe kijkt u aan tegen afnemende infrastructuur en de maatschappelijke betekenis van samen cultuur beoefenen?
Zoals ik ook in vraag 4 benoem, zie ik dat er veel verschillende manier zijn waarop kinderen, jongeren en volwassenen cultuur beoefenen. Die keuzevrijheid juich ik toe. Samen cultuur beoefenen vindt niet in alle gevallen plaats binnen de structuur van een vereniging. Denk bijvoorbeeld aan de communities binnen het informele circuit van de urban arts. Via het Fonds voor Cultuurparticipatie stimuleer ik allerlei vormen van gezamenlijke- én individuele cultuurbeoefening, bijvoorbeeld middels de regeling «Samen Cultuur Maken». Want samen cultuur maken verbindt mensen, versterkt hun veerkracht en stimuleert persoonlijke ontwikkeling. Samen cultuur maken heeft voordelen voor het individu en voor de samenleving als geheel.
Zoals ik ook in vraag 4 benoem, zie ik dat er veel verschillende manier zijn waarop kinderen, jongeren en volwassenen cultuur beoefenen. Die keuzevrijheid juich ik toe. Samen cultuur beoefenen vindt niet in alle gevallen plaats binnen de structuur van een vereniging. Denk bijvoorbeeld aan de communities binnen het informele circuit van de urban arts. Via het Fonds voor Cultuurparticipatie stimuleer ik allerlei vormen van gezamenlijke- én individuele cultuurbeoefening, bijvoorbeeld middels de regeling «Samen Cultuur Maken». Want samen cultuur maken verbindt mensen, versterkt hun veerkracht en stimuleert persoonlijke ontwikkeling. Samen cultuur maken heeft voordelen voor het individu en voor de samenleving als geheel.
Tegelijkertijd moet iedereen die aan cultuurbeoefening wíl doen bij een vereniging of andere organisatie, daar toegang toe hebben ongeacht woonplaats of inkomen. Zie ook mijn antwoorden bij vraag 3, 4 en 6.
Stadionverboden en geweld tegen voetbalspelers |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is het nut van een stadionverbod als er niet met een meldplicht kan worden gegarandeerd dat supporters ook daadwerkelijk het stadion niet meer inkomen? Welke andere manieren zijn er om supporters met een stadionverbod buiten de deur te houden en hoe effectief zijn die?
Een civielrechtelijk stadionverbod kan worden opgelegd door een voetbalorganisatie voor het eigen stadion (lokaal stadionverbod) én door de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) voor de aangesloten voetbalclubs en hun stadions (landelijk stadionverbod). Navraag bij de KNVB leert dat weinig overtredingen van landelijk stadionverboden te zien zijn. Als een persoon met een stadionverbod wordt gesignaleerd dan zijn de clubs verplicht om een melding te doen bij de KNVB. Afgelopen voetbalseizoen zijn in totaal 27 sancties opgelegd voor het overtreden van een landelijk stadionverbod in het stadion en 8 keer voor het overtreden van een stadionverbod buiten het stadion.
De handhaving van deze stadionverboden vindt plaats door kaartverkoop op naam, een kwalitatieve en kwantitatieve veiligheidsorganisatie, een goede toegangscontrole verzorgd door stewards en beveiligers en goed cameratoezicht. Zie ook mijn antwoord op vragen drie en vijf.
Voetbalclubs en de KNVB kunnen geen meldplicht aan een stadionverbod verbinden. Zij zijn slechts bevoegd maatregelen te treffen met betrekking tot hun eigen stadions. De burgemeester, de officier van Justitie en de strafrechter kunnen aanvullend op een stadionverbod een gebiedsverbod (met meldplicht) opleggen. In het geval van een bestuurlijk opgelegde meldplicht dient er sprake te zijn van de vrees van openbare ordeverstoringen. Niet in elke situatie is hier sprake van. Het niet nakomen van een dergelijke meldplicht betreft een misdrijf, zie artikel 184a Wetboek van Strafrecht dat onder «titel VIII. Misdrijven tegen het openbaar gezag». In de beantwoording van vraag vijf wordt hierop nader ingegaan.
Hoeveel supporters hebben een stadionverbod vanwege het gooien van een beker bier naar het veld of het illegaal doorverkopen van kaarten, zoals blijkt uit uwantwoord op vraag zes?1
Sinds de start van dit seizoen (1 juli 2022) tot en met 18 april 2023 hebben er 176 personen een landelijk stadionverbod opgelegd gekregen voor het gooien van voorwerpen en/of vloeistoffen. In dezelfde periode hebben 13 personen een landelijk stadionverbod opgelegd gekregen voor het aanbieden/doorverkopen van kaarten.
Hoe worden stadionverboden precies gehandhaafd?
Zoals ik in mijn brief van 17 april jl. heb gemeld kunnen personen met een stadionverbod geen kaarten kopen voor voetbalwedstrijden in Nederland. Personen met een stadionverbod komen op een zogenaamde blacklist in de centrale database voor clubcards en seizoenkaarten van alle betaald voetbalclubs te staan. Ook kan een kaart maar éénmalig gescand worden. Hiermee wordt voorkomen dat kaarten doorgegeven kunnen worden buiten het stadion op het moment dat de kaarthouder in het stadion is. Wanneer een supporter zijn kaart uitleent aan een stadionverbodhouder, dan blijft de eigenlijke kaarthouder verantwoordelijk voor degene die op zijn kaart naar de wedstrijd gaat. In dit geval kan ook de eigenlijke kaarthouder civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld, omdat hij niet voldoet aan de regelementen van de betaald voetbalorganisatie en de KNVB.
In het kader van de geïntensiveerde aanpak zijn er tevens aanvullende afspraken gemaakt voorafgaand aan het lopende voetbalseizoen. Zo zijn de licentie-eisen van de KNVB aangepast, waardoor er scherpere eisen worden gesteld aan de hoeveelheid en de kwaliteit van de camera’s in en rondom stadions. Hiermee wordt de pakkans van overtreders vergroot. Deze eis geldt met ingang van 1 maart jl. Ook zijn er aanvullende eisen gesteld aan de veiligheidsorganisatie van de clubs. In het kader van de geïntensiveerde aanpak is tevens de Richtlijn termijn stadionverbod van de KNVB aangescherpt. Stadionverboden gelden niet alleen voor voetbalstadions, maar ook voor alle overige evenementen waaraan een club deelneemt. Tevens is er nu de mogelijkheid om een levenslang stadionverbod op te leggen indien een persoon voor de derde keer een landelijk stadionverbod van 12 maanden of langer krijgt (three strikes out principe). Ook is het bezit en/of voorhanden hebben van gezichtsbedekkende materialen als gedragingen aangemerkt voor voetbal gerelateerd wandgedrag (dit kan ook mis-/gebruikt worden door stadionverbodhouders). Er wordt daarnaast door clubs goed gebruik gemaakt van de landelijke Taskforce, onder andere voor het opleggen van stadionverboden. De Taskforce ondersteunt bij het uitkijken van beelden, het opmaken van dossiers en biedt tevens juridische ondersteuning bij het verhalen van schade. Deze aanpak wordt door de KNVB als succesvol beschouwd.
Waarom zijn stadionverboden niet landelijk? Deelt u de mening dat supporters die een verbod hebben voor het ene stadion ook niet welkom zouden moeten zijn in andere stadions?
Een stadionverbod opgelegd door de KNVB is altijd landelijk en geldt voor alle stadions. Daarnaast kunnen clubs een lokaal stadionverbod opleggen. In het geval van een lokaal stadionverbod betreft dit enkel het stadion van de club. Dit verbod wordt opgelegd op basis van de huisregels van de club. Op dit moment zijn er slechts enkele opgelegde lokale (stadion)verboden en verder alleen maar landelijke stadionverboden opgelegd. Ik ben het met u eens dat personen die voor overlast of onrust zorgen hard moeten worden aangepakt. Daarbij moet wel elke situatie individueel worden bekeken en beoordeeld.
Wanneer krijgen supporters ook een meldplicht in combinatie met het stadionverbod?
Laat ik vooropstellen dat het niet haalbaar of wenselijk is dat alle stadionverboden worden gecombineerd met strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zoals een meldplicht. Het opleggen van een meldplicht is niet in alle gevallen proportioneel. Het al dan niet opleggen van dergelijke maatregelen is een bevoegdheid van het lokaal gezag en vraagt altijd een lokale afweging en maatwerk.
De burgemeester heeft op grond van artikel 172a van de Gemeentewet onder bepaalde omstandigheden een bevelsbevoegdheid tot het opleggen van een gebiedsverbod, groepsverbod of meldplicht. De burgemeester mag een maatregel, zoals de meldplicht, opleggen als er sprake is van herhaaldelijke of ernstige groepsgewijze of individuele verstoring van de openbare orde. Op grond van het tweede lid kan de burgemeester tevens een bevel geven aan een persoon aan wie door een private organisatie (zoals de club of de KNVB) een sanctie is opgelegd, wegens gedrag dat bij de burgemeester ernstige vrees doet ontstaan dat die persoon de openbare orde zal verstoren. De burgemeester is daarmee onder meer bevoegd tot het opleggen van een meldplicht in aanvulling op een civielrechtelijk stadionverbod. De burgemeester moet de noodzaak voor een aanvullende maatregel motiveren.
De officier van justitie kan op grond van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering bij ernstige bezwaren jegens de verdachte én verdenking van een strafbaar feit een gedragsaanwijzing in de vorm van een meldplicht opleggen. Dit zal meestal in combinatie met een omgevings- of gebiedsverbod plaatsvinden bij recidive. Deze gedragsaanwijzing loopt vooruit op de strafrechtelijke afdoening door de rechter. De wetgever heeft de mogelijkheid gecreëerd om een lik-op-stukreactie te geven.
Hoeveel mensen hebben er nu in Nederland een stadionverbod?
Volgens de cijfers van de KNVB hebben op dit moment 1747 personen een lopend landelijk stadionverbod.
Voor hoeveel supporters bestaat er nu een meldplicht in Nederland?
Helaas zijn hiervan geen cijfers beschikbaar.
Hoeveel capaciteit zou er nodig zijn bij de politie als alle stadionverboden worden gecombineerd met een meldplicht?
Hoeveelheid capaciteit er precies nodig zou zijn bij de politie als alle stadionverboden worden gecombineerd met een meldplicht is niet op voorhand te zeggen. Wat wel gesteld kan worden is dat het ieder weekend controleren van ruim 1.700 personen met een stadionverbod een significante belasting voor de beschikbare politiecapaciteit zou zijn. Ook het opstellen van de noodzakelijke processen-verbaal of bestuurlijke rapportages, die ten grondslag liggen aan een meldplicht, is een arbeidsintensief proces. Voordat burgemeesters, officieren van justitie of rechters over kunnen gaan tot het opleggen van een meldplicht moet namelijk aan wettelijke voorwaarden worden voldaan en moet het feitencomplex dit rechtvaardigen. Hiervoor dient de politie hen te voorzien van een bestuurlijke rapportage of een proces-verbaal met een beschrijving van de (strafbare) feiten van de betreffende persoon en pas dan kan – na een juridische toets – worden besloten een meldplicht op te leggen.
Welke redenen zijn er om de meldplicht bij de politie te beleggen? Zijn er ook andere instanties die deze verantwoordelijkheid kunnen dragen?
Burgemeesters, officieren van justitie en strafrechters kunnen een fysieke meldplicht opleggen en zij bepalen wat de locatie, frequentie en tijdstip van de melding is. De meldplichtige moet zich vervolgens bij een nader aangegeven instantie op een nader aangegeven tijdstip (al dan niet meerdere malen gedurende een langere periode) melden. Doorgaans wordt gekozen voor een politiebureau, gelet op bereikbaarheid, nabijheid en openingstijden. Bij de meldplicht is het belangrijk dat er een goede registratie wordt gemaakt of de meldplichtige zich daadwerkelijk heeft gemeld. Het niet naleven van de maatregel opgelegd door de burgemeester is een strafbaar feit. Van de (niet)melding moet een op ambtseed proces-verbaal gemaakt worden.
Is het mogelijk om de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) verantwoordelijk te maken voor het controleren van de meldplicht? Wat zijn daar de voor- en nadelen van?
De identiteitsvaststelling en het opmaken van een ambtsedig proces-verbaal is een taak van de politie, zie het antwoord op vraag 9.
Dit kan door politie op locatie van de KNVB Campus plaatsvinden, zo lang ook daar de registratie in de politiesystemen kan plaatsvinden. Echter, dit is dus geen oplossing om politiecapaciteit te verminderen. Daarnaast kunnen de relevante autoriteiten het disproportioneel vinden voor de meldplichtige om, wegens de af te leggen afstand, zich te moeten melden op locatie van de KNVB. Bestaand bezwaar is namelijk dat de gezagsdragers de fysieke meldplicht zien als een te zware belasting ten opzichte van het feitencomplex op basis waarvan de maatregel is opgelegd. Waar bij een gebiedsverbod iemand buiten het verboden gebied kan gaan en staan waar hij/zij wil, is de bewegingsvrijheid bij een fysieke meldplicht veel beperkter. Daarnaast kan er een veiligheidsrisico ontstaan wanneer meldplichtigen van verschillende clubs zich op eenzelfde locatie moeten melden.
Deelt u de mening dat een meldplicht in combinatie met een stadionverbod wel proportioneel is als de supporter met zijn gedrag andere supporters of spelers in gevaar heeft gebracht? Zo nee, waarom niet?
In Nederland maken we gebruik van de combinatie van civiel-, bestuurs- en strafrechtelijke instrumenten en wordt per geval gekeken naar de beste interventie voor dat moment, preventief of repressief. Het treffen van deze maatregelen is een bevoegdheid van het lokaal gezag en dient ook lokaal én per geval beoordeeld worden.
Daar waar sprake is van een veroordeling tot een taakstraf, een vrijheidsbeperkende maatregel of gevangenisstraf naar aanleiding van het gedrag van de relschopper wordt er meestal ook een meldplicht opgelegd. De burgemeester kan pas bij herhaaldelijke of ernstige groepsgewijze of individuele verstoring van de openbare orde een meldplicht opleggen. De burgemeester moet de noodzaak voor deze maatregel goed motiveren. Dat is een lokale afweging en het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om mij daar in te mengen.
Daarnaast wordt in opdracht van mij gewerkt aan een digitale meldplicht app. De ontwikkeling blijft een complex en technisch ingewikkeld proces, maar we blijven stap voor stap werken aan de realisatie.
Wordt er ook opgetreden tegen alle andere supporters die bij de halve finale van de KNVB-beker (Feyenoord – Ajax) voorwerpen op het veld gooiden? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Feyenoord heeft met inzet van stewards al tijdens de wedstrijd meerdere personen van de tribune gehaald die de huisregels hebben overtreden met betrekking tot het gooien van voorwerpen. Feyenoord heeft de taskforce van de KNVB gevraagd te ondersteunen bij het uitkijken van de beelden ten aanzien van het gooien van voorwerpen en het afsteken van vuurwerk. De verwachting is dat hierdoor nog meer personen zullen worden geïdentificeerd zodat ook deze personen bestraft kunnen worden.
Wat is de straf voor supporters die voorwerpen op het veld gooiden? Krijgen zij een stadionverbod?
Deze supporters worden door Feyenoord gemeld aan de KNVB voor een landelijk stadionverbod.
Sanctionering t.a.v. het gooien van voorwerpen op het veld is mogelijk op basis van de huisregels van Feyenoord en de standaardvoorwaarden van de KNVB. Op het gooien van voorwerpen en/of vloeistoffen staat afhankelijk van het feit en/of de gevolgen in de richtlijnen een stadionverbod voor van 9 tot maximaal 36 maanden. Zie voor alle straffen de Richtlijn termijn stadionverbod 2022/'23.
Indien de in deze Richtlijn weergegeven gedragingen gericht zijn tegen personen die functioneel betrokken zijn bij het voetbal (bijvoorbeeld spelers, trainers, medewerkers, (assistent-) scheidsrechters, personen die belast zijn met de ordehandhaving, hulpdiensten en verkeersregelaars) kan de in de Richtlijn genoemde termijn worden verdubbeld, zulks ter beoordeling van de KNVB. Indien sprake is van recidive (een persoon die gedurende dan wel 2 jaar na afloop van de termijn van een opgelegd stadionverbod aan de KNVB wordt gemeld ter zake het in strijd handelen met de Standaardvoorwaarden van de KNVB en/of het zich schuldig maken aan voetbalgerelateerd wangedrag), waarbij een persoon voor de derde keer een landelijk stadionverbod opgelegd krijgt van 12 maanden of langer, zal het stadionverbod worden omgezet in een levenslang stadionverbod. Bij recidive van de meest ernstige gedragingen als bedoeld in deze Richtlijn, waarvoor in beginsel een termijn van 240 maanden is weergegeven, kan een levenslang stadionverbod worden opgelegd. Beide voorgaande situaties zijn ter beoordeling van de KNVB.
Het gooien van voorwerpen op het veld kan ook een strafrechtelijk vergrijp zijn: dat hangt af van de situatie zoals wat voor voorwerp er wordt gegooid en of iemand geraakt wordt. Het is uiteindelijk aan het OM om tot vervolging over te gaan en aan de rechter om het vergrijp te beoordelen.
De brief van het Overleg Zeeuwse Overheden met betrekking tot instandhoudingsopgave bruggen en andere kunstwerken |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kunt u uw antwoordbrief op de brief van het Overleg Zeeuwse Overheden met de Kamer delen?1
De brief en antwoordbrief zijn als bijlagen toegevoegd.
Deelt u de zorgen van de provincie Zeeland over de bereikbaarheid van Zeeland, met name omdat de bruggen voor deze provincie, door zijn eilandenstructuur, cruciale verbindingen vormen en functiebeperkingen daardoor grote gevolgen kunnen hebben? Hoe luidt uw reactie hierop?
De zorgen van de provincie Zeeland over de bereikbaarheid en de afhankelijkheid van een goed functionerende infrastructuur als gevolg van de eilandenstructuur van deze provincie worden gedeeld.
Deze zorgen worden meegenomen bij de te maken keuzes met betrekking tot de inzet van de extra middelen uit het coalitieakkoord en de voorgenomen beweging om de komende jaren financiële middelen en personele capaciteit van aanleg naar instandhouding te schuiven.
Hoe garandeert u de bereikbaarheid van Zeeland gedurende functiebeperkingen, in het bijzonder met betrekking tot de veiligheid, de aanrijtijden van hulpdiensten en verbindingen met essentiële diensten zoals universitaire ziekenhuizen in andere landsdelen? Betrekt u hierin ook infrastructuur die niet in beheer en eigendom is van het Rijk, zoals de Zeelandbrug?
Rijkswaterstaat stemt de programmering van werkzaamheden af met de partners in de regio, zoals de provincies, gemeenten en de veiligheidsregio’s. In overleg met mede-wegbeheerders worden scenario’s ontwikkeld met als doel om – indien functiebeperkingen optreden – de regio’s zo goed mogelijk bereikbaar te houden. Het gaat dan ook om de bereikbaarheid voor de hulpdiensten. Hierbij wordt invulling gegeven aan een structurele, gezamenlijke hinderaanpak, waarbij alle beschikbare infrastructuur wordt betrokken, dus ook de infrastructuur die niet in beheer is van het Rijk.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van der Graaf/Van der Molen (36 200-A nr. 43)? Bent u bereid in het gesprek met de provincie Zeeland hierover, ook aandacht aan andere niet-rijksinfrastructuur in deze provincie te besteden?
Met betrekking tot de uitvoering van de motie Van der Graaf/Van der Molen is er in de Tweede Kamer positief gereageerd op de suggestie om in gesprek te gaan met de Provincie Zeeland over plannen rondom levensduurverlenging van de Zeelandbrug, die, zoals in het debat aangegeven in eigendom, beheer en onderhoud is bij de provincie. In het gesprek kan bijvoorbeeld aan de orde komen met welke renovatiekennis en -ervaring van Rijkswaterstaat de provincie Zeeland ondersteund kan worden. Andere niet-rijksinfrastructuur kan daar ook bij worden betrokken. Als het gaat om de staat van de infrastructuur in Zeeland in den brede, zie ik ook dat daar – zeker op middellange termijn – een grote opgave ligt. Het is daarom goed om juist nu al te kijken naar de opgaven die eraan komen. De Provincie is in dit kader al gestart met de ontwikkeling van een «Gebiedsvisie Midden-Zeeland Route», waar de Zeelandbrug een onderdeel van is. In deze visie wordt ook aandacht besteed aan de renovatie/vervanging van de Zeelandbrug.
Vanzelfsprekend ben ik bereid de provincie actief te ondersteunen door kennis en ervaring gedurende het verder uitwerken van deze visie. Ik ga in het bestuurlijk overleg MIRT in het najaar graag in gesprek met de provincie over deze visie en het vervolg daarop.
Hoe luidde uw reactie op de door de gedeputeerde van de provincie Zeeland gevraagde aandacht, tijdens het bestuurlijk overleg MIRT Regio Zuidwest Nederland (op 10 november 2022), voor de instandhoudingsopgave en het risico op beperkingen? Hoe heeft u gereageerd op het verzoek te komen tot een structurele gezamenlijke «Minder Hinderaanpak» voor de provincie Zeeland? Bent u bereid daar op in te zetten?
Op een gezamenlijke hinderaanpak is positief gereageerd. Samen met Provincie Zeeland en andere partners is in september 2022 bestuurlijk afgesproken een gezamenlijke aanpak van hinder te organiseren. Daarbij zijn naast Rijkswaterstaat en Provincie Zeeland ook andere wegbeheerders en de Veiligheidsregio’s betrokken. Er is een kwartiermaker aan de slag die voorstellen voor structurele verbetering gaat maken. Dit moet leiden tot een structurele hinderaanpak voor de wegen, waarbij ook het gebruikersperspectief nadrukkelijk in beeld is. Inzet en betrokkenheid vanuit alle partijen is daarbij voorwaarde voor succes.
Kunt u uw uitspraak bij het commissiedebat Strategische keuzes bereikbaarheid dat «Veel kleinere projecten, bijvoorbeeld rond de staat van de bruggen rond het eiland Tholen, zouden moeten kunnen profiteren van de schuif van aanleg naar instandhouding, want ook daar is achterstallig onderhoud aan de orde» nader toelichten? Welke bruggen zou dit kunnen betreffen? Ziet u hier ook aanvullende mogelijkheden om de provincies in hun instandhoudingsopgave te ondersteunen?
Het betreft de bruggen over Schelde-Rijnkanaal die het eiland Tholen ontsluiten; de Tholense brug, Vossemeerse brug en Slaakbrug. Voor deze bruggen zijn de noodzakelijke onderhoudsmaatregelen om de veiligheid te kunnen garanderen voor de korte termijn reeds ingepland. Daarnaast wordt renovatie van de bruggen over de Schelde-Rijn verbinding opgepakt binnen het Programma Vervanging en Renovatie. Hiervoor wordt nu een regio-analyse uitgevoerd. Op basis daarvan wordt verder besloten over de programmering van deze renovaties.
Het bericht ’Nieuw toeslagenschaal’ ontstaan in de omgang van banken met moslims' |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht ««Nieuw toeslagenschaal» ontstaan in de omgang van banken met moslims» uit Trouw?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR) Rabin Baldewsingh dat moslims door banken en financiële instellingen structureel worden gediscrimineerd als gevolg van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de voorbeelden in het artikel dat dit niet alleen leidt tot een zwaardere informatielast, maar ook tot uitsluiting van financiële activiteiten?
Ik ben geschrokken van deze berichten. De beschreven ervaringen moeten zeer vervelend en frustrerend zijn voor de betrokkenen. Ik neem deze signalen dan ook zeer serieus. Discriminatie op grond van religie – en elke andere vorm van discriminatie – is onacceptabel en strookt vanzelfsprekend absoluut niet met de bedoeling van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).
Stroken de conclusies van de NCDR met de bedoeling van de Wwft dat banken «ongebruikelijke» transacties moeten melden en klantonderzoek moeten doen, waarbij volgens de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) discriminatie een no-go is in de uitvoering van de wet, en zoals een woordvoerder zegt: «Etnische, religieuze of andersoortige achtergrond van klanten geen reden is voor verscherpt klantenonderzoek»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan volgens u worden voorkomen dat de risicobeoordeling – zowel qua mensen als modellen – die banken en financiële instellingen in hun poortwachtersrol moeten uitvoeren disproportioneel en niet vooringenomen zijn, waardoor een hele bevolkingsgroep het risico loopt op uitsluiting van financiële activiteiten? En welke rol speelt de toezichthouder en hun handhaving hierbij?
Banken dienen maatregelen te treffen om te voorkomen dat zij discrimineren, dit geldt ook bij de uitvoering van hun verplichtingen uit de Wwft. De NVB geeft desgevraagd aan dat banken gebruik maken van diverse instrumenten en maatregelen om risico’s op structurele discriminatie te reduceren en inclusiviteit te bevorderen. Hierbij kan worden gedacht aan training van medewerkers over het voorkomen van (onbewuste) vooringenomenheid bij oordeelsvorming en besluiten, checken op mogelijke (onbewuste) vooringenomenheid bij het uitvoeren van kwaliteitscontroles op de uitvoering van Wwft-processen en een klachtenprocedure voor cliënten.
Het is primair aan de banken om te voorkomen dat zij discrimineren bij het uitvoeren van hun verplichtingen uit de Wwft. DNB houdt toezicht op de uitvoering van de verplichtingen uit de Wwft door banken. Hoewel discriminatie niet de primaire focus is van DNB, kan DNB banken wel aanspreken als zij vaststelt dat de banken het risico van discriminatie bij de uitvoering van verplichtingen uit de Wwft onvoldoende beheersen. Daarnaast kan discriminatie ook uit hoofde van andere taken van DNB worden tegengegaan. Zo is DNB als centrale bank verantwoordelijk voor het bevorderen van de goede werking van het betalingsverkeer. Die goede werking van het betalingsverkeer interpreteert DNB traditioneel als een veilig, efficiënt, betrouwbaar en toegankelijk betalingsverkeer. Dit houdt onder meer in dat betaaldienstverleners niet discrimineren. DNB kan partijen oproepen maatregelen te nemen om te voorkomen dat burgers gediscrimineerd worden bij het verkrijgen van toegang tot een betaalrekening. Ten slotte dienen banken een beheerste en integere bedrijfsvoering te hebben.2In het geval dat DNB vaststelt dat banken het risico op discriminatie in hun bedrijfsvoering of beleid onvoldoende beheersen, kunnen banken vanuit het toezicht daarop worden aangesproken. DNB heeft mij laten weten dat zij gaat onderzoeken of banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen. DNB verwacht de resultaten later dit jaar te publiceren. Ik ben blij met dit onderzoek van DNB, dat hopelijk nuttige inzichten oplevert.
Als een burger zich gediscrimineerd voelt door zijn bank, dan kan hij of zij verschillende acties ondernemen. Om te beginnen kan een klant een klacht indienen bij de bank zelf. Als deze klacht niet naar tevredenheid wordt afgehandeld door de bank, dan kunnen consumenten zich ook wenden tot het Klachteninstituut voor financiële dienstverlening. Ook kunnen burgers een melding doen bij een gemeentelijke antidiscriminatievoorziening of het college voor de rechten van de mens. Ten slotte kunnen burgers ook een melding of aangifte doen van discriminatie bij de politie.
Bent u bereid met banken, DNB en de NCDR, in gesprek te treden over (onbedoeld) discriminerende risicomodellen en werkwijzen om boven tafel te krijgen waar de discriminerende elementen in risicoselectiemodellen en werkwijze zitten en hoe dit kan worden voorkomen?
Ja, hiertoe ben ik bereid. Naar aanleiding van signalen vanuit de NCDR over problemen die moslimorganisaties ervaren bij de toegang tot het betalingsverkeer, ben ik reeds in gesprek met de NVB, DNB, de NCDR en vertegenwoordigers van deze groep om de problematiek en oplossingsrichtingen te bespreken die tot verbetering van de toegang tot het betalingsverkeer moeten leiden. Overigens heb ik aan de NCDR laten weten dat wij graag in brede zin alle signalen ontvangen over discriminatie. Daarnaast wil ik naar aanleiding van, onder andere, deze signalen de aanwezigheid van discriminerende elementen in de aanpak van witwassen, financieren van terrorisme en fraude onderzoeken. Ik ben momenteel met de NVB, DNB, AFM, NCDR en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek hoe dit het beste vorm kan worden gegeven. DNB heeft aangegeven te zullen onderzoeken of banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren in de najaarsrapportage van de beleidsagenda aanpak van witwassen.
Bent u ook bekend met dergelijke signalen van discriminatie over de hele breedte van religieuze instellingen?
Ik ben niet bekend met signalen van discriminatie van andere religieuze instellingen.
Bent u het eens met Baldewsingh dat er een onderzoek moet komen naar discriminatie van moslims door financiële instellingen?
Ik wil naar aanleiding van, onder andere, deze signalen de aanwezigheid van discriminerende elementen in de aanpak van witwassen, financieren van terrorisme en fraude onderzoeken. Ik ben momenteel met de NVB, DNB, AFM, NCDR en het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in gesprek hoe dit het beste vorm kan worden gegeven. DNB heeft mij laten weten dat zij gaat onderzoeken of banken voldoende beheersmaatregelen nemen om discriminatie zoveel mogelijk te voorkomen. Ik zal uw Kamer hier nader over informeren in de najaarsrapportage van de beleidsagenda aanpak van witwassen.
Bent u bereid een dergelijk onafhankelijk onderzoek te starten naar profilering op grond van de Wwft en de Sanctiewet en werkwijze van banken die kan leiden tot discriminatie naar etnische, religieuze of andersoortige achtergrond, door financiële instellingen?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid bij de opzet van een dergelijk onderzoek alle relevante stakeholders, waaronder financiële instellingen, DNB en de NCDR te betrekken?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Beleidsmakers en wetenschappers: afschaffen btw op groente en fruit is ‘effectief en uitvoerbaar’’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Hoe rijmt u de conclusies van het SEO-onderzoek dat het effect op de verkoop van groente en fruit minimaal zal zijn (4%) na btw-verlaging, met de oproep van een groep beleidsmakers, artsen, wetenschappers en organisaties met kennis van de materie, dat de btw-afschaffing op groente en fruit wel degelijk hard nodig is en een groter effect tot gevolg zal hebben?1
Het demissionaire kabinet is net als beleidsmakers, artsen en wetenschappers van mening dat gezond eten belangrijk is en streeft ernaar om de dit te bevorderen. Aandacht voor een gezonde levensstijl is van belang. De doelen van het Nationaal Preventieakkoord voor 2040 staan, met als doel een gezonder Nederland in 2040. Juist daarom vindt het kabinet het belangrijk dat het meest geschikte instrument wordt ingezet om deze doelen te bereiken. Gezien de conclusies van het SEO-rapport en de budgettaire impact van invoering van een btw-nultarief, is het relevant om de maatregel af te wegen tegen alternatieve, gezondheidsbevorderende maatregelen. Vanwege de demissionaire status van het kabinet, is besluitvorming over invoering of voortzetting van deze maatregelen aan een volgend kabinet.
Kunt u het verschil van inzicht toelichten, dat volgens ondertekenaars de btw-verlaging uitvoerbaar is, terwijl die volgens het onderzoek van SEO veel juridisch gesteggel met zich mee zal brengen?
De belanghebbenden die bij de uitvoerbaarheid van een eventuele btw-verlaging op groente en fruit betrokken zijn, zijn ondernemers, burgers, de Belastingdienst en de Douane. Deze belanghebbenden zijn door het onderzoeksbureau geconsulteerd. SEO heeft daarmee breed geconsulteerd en de juridische houdbaarheid van de maatregel naar de mening van het kabinet goed onderzocht.
Bent u in gesprek met de groep ondertekenaars om hun inzichten op te halen?
Uiteraard zijn wij constant in gesprek met de sector. Zoals opgemerkt verschilt het kabinet niet met de auteurs van mening over het belang van stimulering van de volksgezondheid. Voor wat betreft het in kaart brengen van de uitvoeringsgevolgen ziet het kabinet geen aanleiding om de bevindingen van SEO in twijfel te trekken, zie tevens het antwoord op vraag 2.
Bent u van mening dat een bundeling van kennis en ideeën kan leiden tot versnelling in de invoering?
Besluitvorming over het al dan niet invoeren van een btw-nultarief op groente en fruit, alsmede over de eventuele invoeringsdatum daarvan, laat het kabinet gezien haar demissionaire status aan een volgend kabinet. SEO heeft een gedegen onderzoek verricht en daarvoor de gebundelde kennis en inzichten van uiteenlopende stakeholders gebruikt. Gezien de conclusies van het SEO-rapport over de juridische houdbaarheid, doelmatigheid, doeltreffendheid en de budgettaire impact van invoering van een btw-nultarief, is het kabinet wel van mening dat het relevant is om de maatregel af te wegen tegen alternatieve gezondheidsbevorderende maatregelen
Het ratificeren van het facultatief protocol bij het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking |
|
Maarten Hijink , Sylvana Simons (BIJ1), Mohammed Mohandis (PvdA), Lucille Werner (CDA), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u zich de toezegging herinneren dat u voor het einde van het eerste kwartaal uitsluitsel zou geven over het ratificeren van het facultatief protocol van het VN-verdrag voor rechten van mensen met een beperking?
Ja. Zoals ik in het plenair debat over de implementatie van het VN-verdrag op 22 december 2022 heb aangegeven, vind ik dit een belangrijk onderwerp. Mijn inzet is er dan ook op gericht om spoedig tot een kabinetsbesluit te komen. Ik ben hierop dit moment volop over in gesprek met mijn collega’s in het kabinet.
Kunt u binnen één week duidelijkheid verschaffen over de ratificatie van het VN-protocol?
De besluitvorming vraagt tijd, omdat naar aanleiding van de ontvangen voorlichting van de Raad van State1 zowel naar het facultatief protocol bij het VN-verdrag, het 3e protocol bij het IVRK als het protocol bij het IVESCR wordt gekeken. Hierdoor is brede afstemming met mijn ambtscollega’s in het kabinet, die voor deze verdragen en het vraagstuk rond deze facultatieve protocollen (mede) verantwoordelijkheid dragen, nodig.
Het spoedig afronden van de besluitvorming binnen het kabinet zie ik als één van mijn prioriteiten. Mijn inzet is erop gericht om u uiterlijk medio mei 2023 het kabinetsbesluit te doen toekomen.
De knelpunten voor het koppelen van bovenleidingen aan laadpunten voor elektrisch vervoer |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de knelpunten voor het aanvragen van een ontheffing voor een «gesloten distributiesysteem» (GDS)1 door vervoerders?
Ja.
Deelt u de analyse dat de genoemde knelpunten wat betreft de voorwaarden voor eigenaarschap en de levering van elektriciteit en de goedkeuringsprocedure voor wijzigingen de genoemde ontheffingsaanvraag complex maken en de uitkomst ongewis?
Een aanvraag voor een gesloten distributiesysteem (GDS) voor het gehele metronet waar de RET gebruik van maakt kan zeker complex ervaren worden. Het feit dat het RET-net groot en vertakt is, maakt echter niet dat het niet aan de ontheffingsvoorwaarden van een geografische afgebakend geheel voor een GDS kan voldoen.
Aanvragers kunnen daarnaast op verschillende wijze aantonen dat ze eigenaar dan wel beheerder/exploitant van het netwerk zijn. Als er aan de voorwaarden voor een GDS wordt voldaan is de uitkomst echter niet ongewis. De ACM beoordeelt de aanvraag van RET op dit moment.
In de Elektriciteitswet 1998 is, om afnemers te beschermen, een aantal voorwaarden opgenomen voor een ontheffing, namelijk:
Wat zou het voorgenomen voorstel voor de nieuwe Energiewet betekenen voor onderhavige casus en de genoemde ontheffingsaanvraag?
Om gebruikers van een betrouwbaar elektriciteitsnet te verzekeren, waarbij het helder is wie verantwoordelijk is voor het beheer en onderhoud van het net, wordt ook in de voorgestelde Energiewet gewerkt met een GDS, waarvoor een ontheffing moet worden aangevraagd. Hierbij wordt wel het aantal aan te sluiten partijen verruimd. RET kan ook onder de Energiewet een ontheffing aanvragen.
Bent u voornemens in overleg met betrokken partijen te zorgen voor meer ruimte voor het koppelen van bovenleidingen aan laadpunten voor elektrisch vervoer en vereenvoudigde procedures in het kader van de nieuwe Energiewet, bijvoorbeeld door het opnemen van een uitzonderingspositie voor energienetwerken van vervoerders?
Ik juich het gebruik van OV-netten waar technisch mogelijk van harte toe. Zeker waar dit verlichting kan brengen voor netbeheerders. Daarbij wil ik wel opmerken dat het OV-net zelf aangesloten is op het elektriciteitsnet van de netbeheerders en dat het daardoor niet altijd tot verlichting hoeft te leiden, of juist tot een verplaatsing van het probleem kan leiden. De kaders voor een GDS zijn Europeesrechtelijk vastgelegd en er is hierbij geen bijzondere ruimte voor OV-netten om hier van af te wijken.
Het bericht 'Vrijblijvend kwaliteitskompas is feestje voor zorgaanbieder' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vrijblijvend kwaliteitskompas is feestje voor zorgaanbieder»?1
Ja, ik ben met dit bericht bekend.
Deelt u de mening van partijen (Patientenfederatie Nederland, Verenso, V&VN en Zorgverzekeraars Nederland) die hebben meegewerkt aan het nieuwe kwaliteitskompas dat het kompas te vrijblijvend is en geen concrete, toetsbare afspraken bevat? Zo nee, waarom niet?
Alle partijen die hebben meegewerkt aan het kompas steunen deze beweging en de ontwikkelagenda. Een paar partijen zoekt meer houvast op het vervolgproces en tijdslijn. De genoemde elementen van deze partijen vormen onderdeel van de ontwikkelagenda, daarom hebben ze gezegd «ja, mits». Het Zorginstituut heeft het toetsingsproces doorlopen en heeft de betrokken partijen gesproken. Het Zorginstituut heeft besloten partijen extra tijd te geven om op korte termijn een gedragen procesvoorstel voor de concretiseringslag te maken2. Het Generiek kompas «Samen werken aan kwaliteit van bestaan», inclusief meetinstrumenten, moet uiterlijk 1 december 2023 klaar zijn. Een onafhankelijk voorzitter gaat dit proces begeleiden. Ik heb er alle vertrouwen in dat op deze wijze een gedragen nieuw kader tot stand zal komen.
Klopt het dat professionals en cliënten met het nieuwe kwaliteitskompas straks niet weten waar zij aan toe zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Wie van de partijen uit het veld, patiënten, zorgaanbieders, zorgverleners, zorgverzekeraars of cliëntenorganisaties, heeft voorgesteld om in het nieuwe kwaliteitskompas af te stappen van de huidige bezettingsnorm uit het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u met Zorgverzekeraars Nederland van mening dat de inbreng en instemming van alle beroepsgroepen nodig is voor het kwaliteitskompas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u de Kamer het nieuwe kwaliteitskompas willen toezenden? Zo nee, waarom niet?
Als het nieuwe Kwaliteitskompas bij het Zorginstituut is geregisterd zal ik het aan de Kamer toesturen.
Schaamt u zich nu niet kapot dat u actief beleid voort waarmee er bovenop de 1,6 miljard euro die u volgens het CPB (CEP) bezuinigt op het personeel in verpleeghuizen nog meer zorgmedewerkers het verpleeghuis uit bezuinigd zullen worden?
Het beleid van het kabinet is erop gericht om de zorg toegankelijk, betaalbaar en van goede kwaliteit te houden. In het licht van de vergrijzing en de krappe arbeidsmarkt is het daarbij nodig om de zorg anders te organiseren. Er is geen sprake van dat zorgmedewerkers worden wegbezuinigd uit verpleeghuizen. Integendeel. De maatregelen van het kabinet remmen de groei van de toenemende vraag naar zorgmedewerkers af. Dat is van belang in het licht van de arbeidsmarkt. Rekening houdend met voorgenomen beleid zijn er in 2026 nog steeds 65 duizend extra zorgmedewerkers nodig in de verpleegzorg (in plaats van 75 duizend bij ongewijzigd beleid).
Realiseert u zich dat huidige personeelstekort in de verpleeghuizen van 17.900 medewerkers ten opzichte van een gemiddelde bezetting van twee zorgmedewerkers op acht bewoners tijdens piektijden (voormalig Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg) door u alleen maar groter wordt? Waar ligt voor u de bodem van de personeelsbezetting in onze verpleeghuizen?
Eind 2022 waren er in de branche Verpleeghuizen, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) 18.700 openstaande vacatures. Als we de thuiszorg en de niet-zorgfuncties buiten beschouwing laten, ligt het aantal openstaande vacatures voor zorgpersoneel in de verpleeghuiszorg ergens tussen de 10.000 en 12.000.
Mijn beleid is erop gericht om dit aantal zo laag mogelijk te houden. Dit doe ik onder andere via het programma TAZ (Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg & Welzijn). De situatie op de arbeidsmarkt in Nederland is echter zodanig dat dit geen gemakkelijke opgave is, voor mij niet en met name voor de werkgevers niet. Ik kan dan ook niet uitsluiten dat het aantal openstaande vacatures de komende jaren nog wat oploopt in de verpleegzorg, waarmee de organisatie van zorg lastiger wordt. Dat maakt het nog meer van belang dat we naast inzetten op behoud van zorgmedewerkers, ook inzetten op het anders organiseren van de (verpleeg)zorg.
Het bericht 'Zelfbenoemde salafistenpolitie zaait angst in moskeeën: moslims met verkeerd geloof aan schandpaal genageld; AIVD en NCTV waarschuwen: salafistische aanjagers worden steeds grover en mondiger' |
|
Bente Becker (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over het bericht «Zelfbenoemde salafistenpolitie zaait angst in moskeeën: moslims met «verkeerd geloof» aan schandpaal genageld; AIVD en NCTV waarschuwen: salafistische aanjagers worden steeds grover en mondiger»?1
Ja
Hoe verhoudt de beantwoording van bovenstaande Kamervragen zich tot de passage in het coalitieakkoord; «We beschermen de samenleving tegen de dreiging van alle vormen van radicalisering en haatzaaien, van jihadisme tot links- en rechts-extremisme. Ook moet er meer aandacht zijn voor de ontwrichtende werking van anti-overheids- en antidemocratische sentimenten en desinformatie. Door in te zetten op preventie, signalering, opsporing, vervolging en stevig te straffen pakken we dit aan»?
Het kabinet zet zich volledig in om alle vormen van radicalisering, extremisme en terrorisme stevig aan te pakken zoals beschreven in het coalitieakkoord. Uw Kamer is hierover op verschillende momenten geïnformeerd, bijvoorbeeld door de Minister van Justitie en Veiligheid in de Rapportage integrale rapportage terrorisme2 en met de aanpak van rechts-extremisme en terrorisme en andere vormen van extremisme3 en onlangs door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met de nieuwe Rijksbrede strategie voor de aanpak van desinformatie4. Daarnaast is het wetsvoorstel doxing op 7 februari jl. aangenomen door de Tweede Kamer. Ten overvloede verwijs ik u verder naar de beantwoording van vraag 9 van de Kamervragen naar aanleiding van het bericht over zelfbenoemde salafistenpolitie5.
Op welke termijn wordt de nota van wijziging bij het wetsvoorstel grondslaggegevensverwerking Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) naar de Kamer gestuurd?
De nota van wijziging wetsvoorstel grondslaggegevensverwerking NCTV ligt op dit moment voor advies bij de Raad van State. Na ontvangst van het advies biedt de Minister van Justitie en Veiligheid de nota van wijziging, inclusief de reactie op het advies van de Raad van State, zo snel mogelijk aan de Tweede Kamer aan.
Wat zijn de concrete gevolgen voor de nationale veiligheid van Nederland nu de NCTV blijkens de antwoorden niet langer nieuwe ontwikkelingen met relevantie voor de nationale veiligheid in een vroeg stadium kan signaleren en, op basis van die kennis, zijn coördinerende taken met betrekking tot terrorismebestrijding en nationale veiligheid niet langer kan uitvoeren, zoals u in de antwoorden schrijft?
Om bijvoorbeeld het lokale bestuur te kunnen adviseren over de lokale aanpak terrorismebestrijding, moet de NCTV een actueel beeld hebben van maatschappelijke ontwikkelingen waar een dreiging tegen de nationale veiligheid van uit kan gaan. Om hier een goed beeld van te kunnen vormen is het van belang dat er een actueel beeld beschikbaar is. Dit actuele beeld is vaak beschikbaar vanuit openbare internetbronnen, waaronder social media. De NCTV heeft op dit moment geen grondslag voor het verwerken van persoonsgegevens, en kan derhalve geen sociale media-bronnen raadplegen en heeft dus ook beperkter zicht. Als gevolg hiervan is de NCTV minder goed in staat de gecoördineerde aanpak van dreigingen vorm te geven. Voor de nationale veiligheid is dit een onwenselijke situatie.
Welke concrete gevolgen zijn er voor de nationale veiligheid nu het wetsvoorstel gegevensverwerking casusoverleggen radicalisering en terroristische activiteiten nog niet in werking is getreden? Hoe reëel is de kans dat een (gewelddadig) extremistische of terroristische dreiging wordt gemist omdat relevante informatie niet kan worden gedeeld met organisaties die betrokken zijn bij de persoonsgerichte aanpak voorkoming radicalisering en extremisme?
Het wetsvoorstel Regels omtrent gegevensverwerking in de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten (hierna: het wetsvoorstel) strekt tot het verstevigen van de wettelijke basis van de gemeentelijke casusoverleggen ter voorkoming en bestrijding van radicalisering en terroristische activiteiten. De bedoeling van het wetsvoorstel is dat de bestaande praktijk van de persoonsgerichte aanpak radicalisering, die op dit moment nog is neergelegd in een convenant, wordt vastgelegd in een formele wet.
Op dit moment vinden de casusoverleggen plaats op basis van grondslagen voor bilaterale gegevensverstrekking, en op basis van de grondslag van de politie om politiegegevens aan een samenwerkingsverband te verstrekken. Dit is ook vastgelegd in het convenant. Dit betekent allereerst dat het per deelnemende instantie verschilt in welke mate die deelnemer in het casusoverleg gegevens mag delen. Daarnaast is het zo dat op dit moment het verstrekken van persoonsgegevens aan andere deelnemers in een casusoverleg alleen is toegestaan indien de verstrekking van de persoonsgegevens aan de andere deelnemers verenigbaar is met het doel waarvoor de verstrekkende deelnemer de persoonsgegevens oorspronkelijk heeft verzameld. Of er in casusoverleggen momenteel sprake is van verenigbare verdere verwerkingen als bedoeld in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), is grond voor discussie. Dit alles maakt het delen van informatie in bepaalde gevallen complex.
Om een einde te maken aan alle onduidelijkheden over de grondslagen van gegevensuitwisseling, creëert het wetsvoorstel heldere grondslagen voor gegevensverwerking en voorziet het de gegevensverwerkingen van een duidelijk juridisch kader. Het is daarom van belang dat het wetsvoorstel spoedig het wetgevingsproces doorloopt. Welke concrete gevolgen er voor de nationale veiligheid zijn nu het wetsvoorstel nog niet in werking is getreden, valt in algemene zin niet aan te geven. De casusoverleggen radicalisering functioneren op dit moment wel maar in bepaalde gevallen is er discussie over het mogen delen van informatie. In de praktijk kan dit een vertragend effect kan veroorzaken.
Welke criteria en omstandigheden worden betrokken bij de beoordeling of signalen over en/of gedragingen van radicale salafistische aanjagers kunnen worden aangemerkt als terroristisch voordat informatiedeling met Europol tot stand kan komen? Zijn er de afgelopen jaren signalen over en/of gedragingen van radicale salafistische aanjagers geweest die uiteindelijk niet zijn aangemerkt als terroristisch, waardoor deling van informatie niet mogelijk was terwijl dit wel was gevraagd?
Het Schengeninformatiesysteem (SIS) is het informatie-uitwisselingssysteem dat externe grenscontrole -en samenwerking in de rechtshandhaving ondersteunt in de Schengenlanden. Bevoegde nationale autoriteiten6 kunnen signaleringen van personen en voorwerpen in één gemeenschappelijke databank invoeren en raadplegen. Het land dat een signalering invoert is verantwoordelijk voor die signalering en voor eventuele verwijdering. Opname in het SIS geschiedt pas nadat is voldaan aan daarvoor gestelde eisen. Hiervoor verwijs ik naar de EU-verordeningen SIS (2018/1860, 2018/1861, 2018/1862) van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018. Europol heeft toegang en inzage tot het SIS maar heeft geen bevoegdheid om te signaleren.
Er zijn geen cijfers beschikbaar van verzoeken die zijn gedaan en die uiteindelijk niet tot informatiedeling hebben geleid.
Kunt u, nu de Minister voor Rechtsbescherming heeft besloten voorlopig niet over te gaan tot een integrale herziening van de Wet politiegegevens2, toch onderzoeken onder welke omstandigheden zachte signalen over personen die zich mogelijk bezig houden met het beramen of plegen van terroristische misdrijven te verstrekken aan andere landen, al dan niet via Europol? Is het in de ons omringende landen (België, Duitsland, Frankrijk) wel mogelijk om (al dan niet via Europol) deze gegevens nu al uit te wisselen met Nederland? Hoeveel (staats)imams uit derde landen komen naar schatting elk jaar naar Nederland? Met het recente begin van de ramadan in ogenschouw genomen, hoeveel (staats)imams uit derde landen zijn of zullen dit voorjaar naar Nederland worden gestuurd ter ondersteuning van de islamitische gemeenschap? Is bekend met welke boodschap zij op pad zijn of worden gestuurd vanuit het land van herkomst? Uit welke landen zijn deze imams afkomstig?
Zoals aangegeven in antwoorden op eerdere Kamervragen is het inderdaad niet mogelijk om binnen de wettelijke kaders zachte signalen uit te wisselen.8 De politie is gebonden aan de kaders die de Wet politiegegevens (Wpg) stelt aan informatie-uitwisseling. De Wpg (art. 10 lid 1 onder b Wpg en art. 15a Wpg) geeft een mogelijkheid tot het ter beschikking stellen van politiegegevens aan andere EU/EER landen, maar staat niet toe dat zachte signalen over personen worden verstrekt aan het buitenland (art. 5:3, lid 8 jo art. 5:1, lid 4 Bpg). Dat is overigens niet voor niets. Deze personen zijn immers (nog) geen verdachte. Ook een signalering in SIS kent deze beperking. Zoals hierboven beschreven geschiedt een opname in het SIS pas nadat is voldaan aan daarvoor gestelde eisen, bijvoorbeeld een besluit van een Officier van Justitie. Hiervoor verwijs ik naar de EU-verordeningen SIS (2018/1860, 2018/1861, 2018/1862) van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018. Om informatie-uitwisseling van zachte signalen mogelijk te maken zal een wijziging van Europese wetgeving benodigd zijn.
De vraag hoeveel (staats)imams uit derde landen jaarlijks naar Nederland komen kan niet worden beantwoord. Op basis van de huidige registraties die worden bijgehouden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken (visa kort verblijf), de Immigratie- en Naturalisatiedienst (verblijfsvergunningen lang verblijf), en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen – hierna UWV (verlenen tewerkstellingsvergunningen voor buitenlandse werknemers die kort dan wel langverblijf beogen) zijn deze aantallen niet beschikbaar. Er wordt in de betreffende registraties geen onderscheid gemaakt naar religie. Imams worden net als priesters, nonnen, voorgangers en rabbijnen geregistreerd onder de noemer «geestelijke bedienaren».
Hoeveel tewerkstellingsvergunningen (hierna: TWV) voor geestelijk bedienaren en in het bijzonder voor imams uit derde landen zijn de afgelopen jaren aangevraagd in Nederland? In hoeveel gevallen is ook een TWV verstrekt en in hoeveel gevallen een verblijfsvergunning voor langere tijd? Kunt u een overzicht geven van deze aantallen van de afgelopen vier jaar? Kunt u deze aantallen afzetten tegen het aantal verstrekte TWV in andere Schengenlanden?
Onderstaande tabel bevat het aantal verleende en geweigerde tewerkstellingsvergunningen9 en positieve en negatieve adviezen voor een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid10 voor geestelijk bedienaren.
2019
2020
2021
2022
Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen
85
65
8
52
Aantal positieve adviezen voor een gecombineerde vergunning
104
96
93
94
Aantal geweigerde tewerkstellingsvergunningen
3
0
7
0
Aantal negatieve adviezen voor gecombineerde vergunning
1
1
1
3
Op basis van de registraties van UWV is het niet mogelijk om cijfers te leveren voor imams in het bijzonder. Er wordt in de betreffende registraties geen onderscheid gemaakt naar religie. Imams worden net als priesters, nonnen, voorgangers en rabbijnen geregistreerd onder de noemer «geestelijke bedienaren». Er is, voor zover bekend, geen informatie beschikbaar over afgegeven vergunningen in andere Schengenlanden.
Welke mogelijkheden zijn er om bij de beoordeling van een verzoek tot een TWV voor een geestelijk bedienaar signalen van Inlichtingendiensten, de Nationale Politie, gemeenten en Europol te betrekken, als bij een van deze organisaties zachte informatie beschikbaar zou zijn dat een geestelijk bedienaar haat heeft verspreid maar nog geen verdachte in Nederland is?
De beoordeling van een verzoek tot een TWV wordt gedaan door het UWV. Zij toetsen aan de Wet arbeid vreemdelingen. Het doel van de Wet arbeid vreemdelingen is het voorkomen van verdringing van de arbeidsmarkt en bescherming van de werknemers. Een toets aan wenselijkheid van de individuele werknemer (de imam) en openbare orde valt buiten de doelen van de wet. Ook valt het buiten de expertise van UWV om hieraan te toetsen. De beoordeling van een aanvraag voor een tewerkstellingsvergunning kent op dit vlak dus geen mogelijkheden.
Wel kan de IND aanvragen om een verblijfsvergunning om in Nederland te gaan werken als geestelijk bedienaar of voorganger afwijzen, indien blijkt dat de persoon een bedreiging voor de nationale veiligheid of openbare orde vormt. Ook een visumaanvraag voor kort verblijf van een geestelijk bedienaar of voorganger kan worden afgewezen als blijkt dat de persoon een bedreiging vormt voor de nationale veiligheid of openbare orde. Dergelijke beslissingen zijn gebaseerd op informatie van partners in de veiligheidsketen. UWV speelt hierbij geen rol.
Hoe ziet het beleid ten aanzien van de toelating van geestelijk bedienaren eruit in omringende Schengenlanden zoals in Frankrijk? Welke (aanvullende) regels en eisen gelden bijvoorbeeld in Frankrijk ten aanzien van de toelating van (staats)imams uit derde landen? Hoe beoordeelt u de Franse situatie en ziet u hier mogelijkheden/kansen voor Nederland? Bent u bereid om in overleg te treden met uw Franse counterpart om best practices uit te wisselen en om op basis daarvan concrete voorstellen te doen voor de Nederlandse situatie? Ziet u ook mogelijkheden om de uitwisseling van relevante informatie over de toelating van (staats)imams tussen Schengenlanden te bevorderen? Zo ja, op welke termijn bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Er gelden op dit moment in Frankrijk geen bijzondere eisen en regels ten aanzien van de toelating van (staats) imams. Wel heeft President Macron in oktober 2020 aangekondigd een einde te willen maken aan de situatie waarin imams die door buitenlandse overheden gezonden en betaald worden, voorgaan in Franse moskeeën. Deze imams zouden vervangen moeten worden door in Frankrijk opgeleide en gevormde bedienaren. Ook sprak de president zich toen uit voor een accreditatiesysteem van imams door een op te richten Raad van Franse Imams (CMI). Mede vanwege onenigheid binnen en tussen de verschillende organisaties die hier een rol in zouden moeten spelen is de uitvoering van deze plannen ernstig vertraagd. Wel is op 19 maart 2023 een campagne gestart voor het werven van leden voor een Raad van imams (CMI) door een nieuwe, door de overheid gesteunde, moslimorganisatie (Forum voor de Franse Islam, FORIF). Vooralsnog blijven de door met name Marokko, Algerije en Turkije gezonden imams op hun post. Ook de gebruikelijke extra inzet van imams uit deze landen gedurende de ramadan heeft in 2023 weer doorgang gevonden. Wel is de overheid alert op gedragingen van imams, die tegen de openbare orde ingaan. Uiteraard volgt het kabinet de ontwikkelingen in Frankrijk aandachtig en zal het op een gelegen moment met de Franse counterparts in gesprek treden over, onder andere, de voortgang bij de realisering van de Franse beleidsvoornemens ten aanzien van de toelating van (staats)imams uit het buitenland.
Het Schengeninformatiesysteem is een effectief instrument voor informatie-uitwisseling tussen lidstaten. Personen, inclusief predikers, die een gevaar kunnen vormen voor de openbare orde of de nationale veiligheid, kunnen gesignaleerd worden in het Schengeninformatiesysteem. Als een persoon gesignaleerd is, bijvoorbeeld om de toegang tot het Schengengebied te weigeren, is dit zichtbaar voor alle lidstaten en kunnen zij hierop acteren.
Hoe staat het met de voortgang van het toegezegd internationaal rechtsvergelijkend onderzoek naar beleid inzake de toelating van (staats)imams uit derde landen? Wat zijn de (eerste) resultaten en hoe beoordeelt u die? Ziet u aanknopingspunten voor concreet beleid in Nederland? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek waar aan u refereert is in november 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor beantwoording van uw vragen verwijs ik graag naar het rapport van het International Centre for Counter-Terrorism en de beleidsreactie van de Minister van Justitie en Veiligheid.11
Hoe werkt het Schengen Informatiesysteem (hierna: SIS) in de praktijk bij het toelaten en weigeren van geestelijk bedienaren uit derde landen? Recent is de SIS ook uitgebreid met nieuwe signaleringen en ruimere functionaliteiten, welke zijn dit precies en hoe vertaalt zich dit in de praktijk bij het toelatingssysteem van geestelijk bedienaren uit derde landen? Hoe ziet het signaleringssysteem er bijvoorbeeld uit bij geestelijk bedienaren wiens toegang of verblijf binnen de Schengenzone is geweigerd? Wordt hier ook op gehandhaafd door Schengenlanden?
Het SIS is een EU-informatiesysteem dat grenscontroles en samenwerking in de rechtshandhaving ondersteunt in en tussen de Schengenlidstaten. Met het vernieuwde SIS zijn nieuwe signaleringscategorieën toegevoegd, zoals signaleringen van onbekende verdachten of gezochte personen, waardoor er in SIS vinger- of handpalmafdrukken kunnen worden ingevoerd die op de plaats van ernstige misdrijven of terroristische incidenten zijn aangetroffen en vermoedelijk van de dader zijn. Maar ook preventieve signaleringen van kinderen die het risico lopen te worden ontvoerd door een van hun ouders, en van kwetsbare personen die voor hun eigen bescherming moeten worden belet te reizen. Terugkeerbesluiten ten aanzien van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen worden sinds kort in SIS ingevoerd. Daarnaast zijn Schengenlidstaten verplicht om signaleringen in te voeren in SIS wanneer sprake is van een inreisverbod voor onderdanen van derde landen.
SIS is een hit/no-hit systeem en aan een signalering is altijd een vervolgactie gekoppeld, dat wil zeggen verzoeken tot concrete acties voor functionarissen van bevoegde autoriteiten in andere lidstaten. Bij een (grens)controle komt bijvoorbeeld in het systeem naar boven dat een persoon gesignaleerd staat. Er is niet bij elke signalering een handhavingsverplichting, bijvoorbeeld indien sprake is van vermiste personen waarbij het enkel kan gaan om informeren.
Een signalering met het oog op weigering van toegang en verblijf is mogelijk op grond van de SIS-verordening. Hierin zijn de voorwaarden en procedures vastgesteld voor het invoeren en verwerken van signaleringen in SIS met het oog op weigering van toegang tot en verblijf op het grondgebied van de lidstaten. Een signalering met oog op toegangsweigering is mogelijk als bijvoorbeeld de aanwezigheid van een derdelander een bedreiging vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid van een lidstaat. Vereist is dat de lidstaat een administratieve of gerechtelijke beslissing tot weigering van toegang en verblijf heeft genomen op basis van een individuele evaluatie waarbij persoonlijke omstandigheden van de betrokken onderdaan van een derde land en de gevolgen van een weigering van toegang en verblijf zijn betrokken in het besluit. Deze procedure ten aanzien van signalering in het SIS wordt ook gevolgd als er sprake is van signalering van een extremistische spreker.
Kunt u een overzicht geven van het aantal keer dat een haatprediker de toegang tot Nederland is geweigerd wegens risico’s voor de openbare orde? Is het mogelijk hierbij een uitsplitsing te maken tussen extremistische imams en bedienaren van overige godsdiensten?
Het is niet mogelijk om hier een volledig beeld van te geven, aangezien cijfers over toegangsweigering van extremistische sprekers niet automatisch uit de systemen van de IND en de Koninklijke Marechaussee gegenereerd kunnen worden. Wel is het zo dat sinds 2015 in circa 20 gevallen extremistische sprekers geen visum hebben gekregen of het visum is ingetrokken na een negatief advies van de IND. Het aantal visumweigering wordt handmatig door de IND bijgehouden. Deze personen zijn gesignaleerd in het SIS als niet tot het Schengengebied toe te laten vreemdelingen. Op deze manier is voorkomen dat betrokkenen naar Nederland zijn gereisd of betrokkenen hebben Nederland moeten verlaten. In bijna alle gevallen ging het om sprekers die een islamitisch extremistische boodschap uitdroegen. In één geval ging het om een spreker met een andere achtergrond.
Hoe vaak is in de afgelopen vijf jaar onderzoek gedaan naar buitenlandse geestelijke bedienaren waarbij het ontzeggen van de toegang tot Nederland is overwogen maar is uiteindelijk niet overgegaan tot het opnemen van in SIS? Wat zijn redenen om uiteindelijk iemand niet op te nemen in SIS?
Ik ga ervan uit dat u met «onderzoek» in de vraag doelt op de procedure waarbij extremistische sprekers kunnen worden geweigerd. Voor de gestelde eisen aan opname in de systemen van SIS II en de beschikbare cijfers, verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 6 en 13.
Welke maatregelen zijn er getroffen om te voorkomen dat een extremistische geestelijke bedienaar in de ene Europese lidstaat wordt geweigerd, maar via een andere Europese lidstaat toegang tot Europees grondgebied krijgt en doorreist naar Nederland?
Vreemdelingen kunnen conform Europese regelgeving gesignaleerd worden in het Schengeninformatiesysteem. Middels deze signalering zijn andere lidstaten van het Schengengebied ook op de hoogte en kan de toegang geweigerd worden als de vreemdeling via een andere lidstaat wil inreizen.
Welke mogelijkheden zijn er om na verstrekking van TWV’s, deze in te trekken of op andere wijze personen te bewegen Nederland te verlaten wanneer blijkt dat een buitenlandse (staats)imam in Nederland haat predikt?
Zoals in antwoord op vraag 9 is beschreven, kan de IND het verblijfsrecht van een geestelijk voorganger of bedienaar intrekken indien er informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat deze persoon een risico voor de nationale veiligheid of openbare orde vormt.
Vindt u het gepast dat een (buitenlandse) staatsimam of andere geestelijk bedienaar in de Nederlandse samenleving aanbeveelt tot vrouwenbesnijdenis? Zo nee, welke mogelijke civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke consequenties heeft het aanbevelen van vrouwenbesnijdenis voor geestelijk bedienaren?
Vrouwelijke genitale verminking is een mensonterende praktijk en in Nederland strafbaar als vorm van (zware) mishandeling (Artikel 300–303 van het Wetboek van Strafrecht). Het aanzetten tot hiertoe is onacceptabel. Indien sprake is van het aanzetten tot geweld (artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht) of opruiing (artikel 131 van het Wetboek van Strafrecht), kan het OM strafrechtelijke vervolging instellen. Het is vervolgens aan de strafrechter om te beoordelen of in een individueel geval een strafbaar feit is gepleegd. Uitlatingen over vrouwelijke genitale verminking die geen strafbaar feit opleveren, kunnen door inzet van bestuursrechtelijke of civielrechtelijke maatregelen alsnog worden bestreden.
Hoe staat het met het opzetten van een Nederlandse imamopleiding onder overheidstoezicht conform de aangenomen motie Becker?3 Hoeveel particuliere imamopleidingen worden op dit moment in Nederland aangeboden? Hoeveel imamopleidingen hiervan worden op dit moment gefinancierd uit derde landen en uit welke landen?
Op dit moment zijn de Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in gesprek met meerdere onderwijsinstellingen om de routekaart uit te werken voor het realiseren van een hbo-bacheloropleiding tot imam in Nederland. Daarbij is het altijd de inzet geweest om een door de overheid erkende en bekostigde, robuuste hbo-bacheloropleiding tot imam te laten starten, die naadloos ingepast kan worden binnen het Nederlandse onderwijsstelsel. Zodra hierover meer bekend wordt zal ik uw Kamer hierover informeren. Zoals u weet staat het iedereen vrij om een eigen (particuliere) theologische opleiding in Nederland op te starten. Uit openbare informatie is op te maken dat er enkele opleidingen in Nederland worden aangeboden die naar de mogelijkheid van imamopleiding verwijzen. Op welke wijze deze opleidingen gefinancierd worden, is mij niet bekend.
Bent u het ermee eens dat het van belang is om over voldoende (gecontroleerd) opleidingsaanbod binnen Nederland te beschikken om niet langer afhankelijk te zijn van imamopleidingen die door derde landen worden gefinancierd en door (staats)imams die uit derde landen worden ingevlogen? Zo ja, welke stappen bent u bereid te zetten om te voorzien in dit aanbod? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 18 te lezen valt, is het altijd de inzet van het kabinet geweest om een door de Nederlandse overheid erkende en bekostigde imamopleiding op hbo-bachelorniveau aan (een) Nederlandse onderwijsinstelling(en) mogelijk te maken. Eerder heb ik met uw Kamer gedeeld dat «Het niet langer afhankelijk zijn van imams uit de landen van herkomst ook belangrijk is voor de gemeenschappen zelf, omdat ook zij zelf vorm willen kunnen geven aan de invulling van hun geloof binnen de Nederlandse context». Zie ook voetnoot 6.
Zodra er meer duidelijkheid is over de totstandkoming van deze imamopleiding in Nederland, zal ik uiteraard uw Kamer hierover informeren.
Hoe staat het met het formuleren van een heldere juridische definitie van problematisch gedrag conform de aangenomen motie Becker?4 Bent u het ermee eens dat een afgebakende juridische definitie van problematisch gedrag van belang is, aangezien ongewenste buitenlandse beïnvloeding, al dan niet via het invliegen van (staats)imams, een wezenlijk probleem vormt voor de vrije Nederlandse samenleving? Zo ja, welke (aanvullende) stappen bent u bereid te zetten om te komen tot een brede juridische definitie van problematisch gedrag en binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen «Zelfbenoemde salafistenpolitie zaait angst in moskeeën: moslims met «verkeerd geloof» aan schandpaal genageld; AIVD en NCTV waarschuwen: salafistische aanjagers worden steeds grover en mondiger»14 heeft de Landsadvocaat in zijn advies aangegeven dat er geen afgebakende juridische definitie te geven valt van het begrip «problematisch gedrag». Het betreft een spectrum aan gedragingen waarbij de ernst gradaties kent. Deze analyse komt overeen met de analyse van de juristen van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarom is er vanuit het kabinet geen inzet op het formuleren van een conventionele juridische definitie op basis waarvan kan worden ingegrepen.
Wel maakt het kabinet, conform het advies van de Landsadvocaat en gelet op de ernst van de problematiek, werk van het vastleggen van normen op deelaspecten van problematisch gedrag die toepassing van een (nieuw) instrument rechtvaardigen. Zo werkt de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs op dit moment aan een nieuwe wettelijke norm voor informele lesinstituten. In die norm zal binnen de grenzen van het grondwettelijk kader worden beschreven welk aspect van problematisch gedrag op informele scholen kan leiden tot het treffen van een maatregel.15 Wel is de Wet Transparantie Maatschappelijke Organisaties MO in voorbereiding. Dit wetsvoorstel wil tegengaan dat ontvangen donaties bij maatschappelijke organisaties zorgen voor onwenselijke buitenlandse beïnvloeding. De burgemeester, het openbaar ministerie (OM) en andere aangewezen overheidsinstanties krijgen de bevoegdheid om bij een maatschappelijke organisatie gericht navraag te kunnen doen naar buitenlandse giften en als het hoge giften zijn te vragen naar de persoon van de donateur. Het tweede deel van het wetsvoorstel betreft stichtingen en is bedoeld om misbruik van financieel-economische aard, zoals witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Stichtingen zijn nu al verplicht om een balans en staat van baten en lasten op te stellen. Het wetsvoorstel verplicht stichtingen om deze financiële stukken voortaan te deponeren bij het handelsregister. De informatiepositie van diensten met controle-, toezichts- en opsporingstaken wordt zo vergroot.
Bent u bereid om de Kamer jaarlijks een update te sturen over de gevraagde cijfers bij vraag 7, 12 en 13? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 13: aangezien een totaaloverzicht niet uit de systemen gegeneerd kan worden, kan ik niet aan uw verzoek tegemoetkomen.