Het bericht ‘De notaris, de katvanger en de waakhond’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja. Het is mij bekend dat de in het artikel genoemde oud-notaris een kort geding tegen de Groene Amsterdammer en onderzoekscollectief Spit heeft aangespannen. De rechtbank Amsterdam heeft geoordeeld dat de verdachtmakingen tegen de oud-notaris zijn gebaseerd op speculaties waarvoor geen direct of indirect bewijs is aangedragen. De Groene Amsterdammer en het onderzoekscollectief hebben het artikel moeten rectificeren (ECLI:NL:RBAMS:2023:3727, Rechtbank Amsterdam, C/13/733230 / KG ZA 23–374 MDvH/EB (rechtspraak.nl).
Voor het overige zal ik in de antwoorden hierna dit bericht nader duiden.
Deelt u de in het artikel gepresenteerde conclusie dat er gigantische winsten zijn gemaakt bij de verkoop van sociale huurwoningen ten koste van huurders?
In het artikel wordt gesproken van een winst van 83 miljoen euro op een portefeuille die was samengesteld uit 600 woningen gekocht van Vivare en van 500 woningen gekocht van een belegger. Er wordt gesuggereerd dat de woningen van Vivare ooit zijn aangekocht voor een prijs die lager was dan de woningcorporatie had kunnen krijgen gegeven de marktomstandigheden. Daarvoor wordt geen bewijs aangedragen. Ik wijs er verder op dat de woningverkopen tot stand zijn gekomen in een tijd dat de verkoopprijzen van jaar op jaar sterk stegen, zodat in ieder geval een deel van de verkoopwinst daaraan kan worden toegeschreven. Ik heb vooralsnog geen reden om aan te nemen dat deze verkoop ten koste is gegaan van de huurders.
Herkent u dat de regels van het notariaat en de makelaardij zijn opgerekt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, dat herken ik niet. De Koninklijke notariële beroepsorganisatie (KNB) en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) als toezichthouder op het notariaat herkennen dit ook niet. De regels zoals deze gelden voor het notariaat vloeien voort uit de Wet op het notarisambt (Wna) en hierop gebaseerde wet- en regelgeving. Het BFT houdt onverkort toezicht op naleving van deze regels. Voor het notariaat heeft de afgelopen jaren juist verdergaande regulering plaatsgevonden. Voor de volledigheid wil ik u in dit verband ook wijzen op het antwoord op vraag 1, waaruit duidelijk wordt dat de inhoud van het artikel gerectificeerd heeft moeten worden.
Voor wat betreft de makelaars: zie hiervoor mijn antwoorden op de vragen 37 en 38.
Herkent u dat het toezicht gering was?
Nee, dat herken ik niet.
Waarom grepen toezichthouders, waaronder de Autoriteit woningcorporaties (hierna: Aw) niet in?
Bij de aanvraag van de verkoop van de 610 woningen is voldaan aan de Woningwet. De Aw heeft de aanvraag daarom goedgekeurd. De Aw heeft later in een aanvullende aanvraag van een verkoop van 75 andere woningen nader overleg gehad met de corporatie. Bij deze aanvullende aanvraag waren dezelfde partijen betrokken. Door de Aw is toen verzocht om een hertaxatie omdat de taxatie een actualisatie betrof van een eerdere taxatie, die niet conform regelgeving was. De hertaxatie is uitgevoerd door een door de Aw aangewezen taxateur. Uit de hertaxatie kwam een marginaal verschil van waardering naar voren. Naar aanleiding van de opnieuw getaxeerde marktwaardes is ook voor deze verkoop goedkeuring gegeven.
Klopt het dat er nog weinig veranderd is en deze praktijken nog steeds kunnen plaatsvinden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals gezegd herken ik mij niet in het beeld dat toezicht in dit geval tekort is geschoten of dat regels zijn overtreden.
Herkent u het in het artikel beschreven feit dat bewoners hun huis kwijtraakten omdat ze de huur niet meer konden beteken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee dat herken ik niet. Bij de verkoop van woningen door een corporatie blijft het lopende huurcontract met de huurder geldig. Wanneer dit een gereguleerd huurcontract is, is de nieuwe verhuurder gehouden aan de wettelijk bepaalde maximale jaarlijkse huurstijging en aan de maximum huurprijs op grond van het woningwaarderingsstelsel. Ik heb verder geen gegevens over het verloop onder de huurders van de woningen die bij deze transactie zijn verkocht en wat de reden daarvan is.
Deelt u de mening dat er maatschappelijk vermogen weggelekt is?
Nee, deze mening deel ik niet. Er is sprake van weglekken van maatschappelijk vermogen indien de woningen van Vivare voor een te laag bedrag zijn verkocht door de corporatie. Dit is niet aangetoond.
Deelt u de mening dat beleggers na de aankoop van sociale huurwoningen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid om deze te liberaliseren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat sociale huurwoningen niet in het onbetaalbare segment verhuurd worden?
Ik beschik niet over gegevens over de verhuur door beleggers van door hen aangekochte corporatiewoningen. Zoals hiervoor aangegeven blijven de huurcontracten voor zittende huurders gelden. Het is aannemelijk dat vrijkomende woningen worden verhuurd in het geliberaliseerde (midden en hogere) segment. Deze woningen vervullen ook dan een functie op de woningmarkt. Ik zie geen reden om, behalve de door het kabinet voorgenomen regulering van het middensegment, daar maatregelen tegen te nemen.
Wat vindt u van de volgende aangedragen oplossing uit het artikel; «Volgens hem bestaat er een simpele oplossing. En dat is: niet verkopen. «Dat klinkt misschien vreemd uit de mond van een makelaar, maar corporaties zijn er om te bouwen en verhuren voor de lagere en middenklasse. En niet om met onze belastingcenten private partijen aan megawinsten te helpen.»»?
Woningcorporaties hebben als taak om voor voldoende en kwalitatief goede, betaalbare huurwoningen te zorgen voor de doelgroep van lagere inkomens. Daarin past een weloverwogen verkoopbeleid, bijvoorbeeld om de woningvoorraad beter af te stemmen op de veranderende samenstelling van de doelgroep, om kansen te bieden voor doorstroming vanuit de sociale huur, om bij te dragen aan het behoud van middeninkomens in bepaalde wijken en om financiële opbrengsten te genereren voor de invulling van de sociale taak. Corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties zullen daarover veelal prestatieafspraken maken. Verkoop van woningen door corporaties kan dus nuttig en nodig zijn. Verder wijs ik erop dat de meeste corporatiewoningen niet worden verkocht aan beleggers maar aan huishoudens die daar zelf gaan wonen.
Waarom verdedigt u telkens de verkoop van sociale huurwoningen wetende dat er volgens onofficiële cijfers 100.000 mensen dakloos zijn, nog eens honderdduizenden op een sociale huurwoning wachten, waaronder ruim 100.000 twintigers en dertigers, en wetende dat er op deze manier enorm veel maatschappelijk bestemd vermogen weglekt waarmee beleggers enorm veel winsten mee maken?
In mijn antwoorden op vragen van het lid Beckerman van 20 februari 2023 (2023D07169) ben ik uitgebreid op soortgelijke vragen ingegaan.
Wat vindt u ervan dat de belegger in het artikel binnen een korte tijd van twee jaar maar liefst 83 miljoen euro winst kon maken op grotendeels de verkoop van corporatiewoningen?
Zolang er geen regels worden overtreden, heb ik noch over de wijze waarop deze belegger te werk gaat noch over de al dan niet behaalde winsten een mening.
Wat vindt u ervan dat er naar schatting voor 25 miljard euro aan woningen werd verkocht en tegelijkertijd het aantal sociale huurwoningen daalde? Ziet u hierin voldoende aanleiding om de verkoop van sociale huurwoningen te stoppen? Kunt u dit antwoord nader toelichten?
Het aantal sociale huurwoningen is sinds 2018 weer aan het toenemen. Verder is het beleid van het kabinet gericht op een verdere toename van het aantal sociale huurwoningen, zoals ook blijkt uit de Nationale prestatieafspraken die zijn gemaakt met o.a. de woningcorporaties. Ik heb eerder aangegeven dat een weloverwogen verkoopbeleid hieraan ten dienste kan staan, zie het antwoord op vraag 10.
Schrikt u net als de SP van de uitspraak; «Als de notaris zijn werk goed doet, hebben vastgoedcriminelen geen kans. Maar soms steekt er een over en wordt notaris van de onderwereld. Die zijn er gewoon»? Hoe gaat u samen met uw collega-Ministers hiertegen optreden?
Het is vanzelfsprekend dat een notaris zijn werk moet doen als een goed notaris betaamt, dat houdt onder andere in dat de notaris deskundig en zorgvuldig is in de uitoefening van zijn werkzaamheden. De notaris is ook een poortwachter. Dit houdt in dat de notaris optreedt als controleur van en voor partijen én de overheid of de transactie evenwichtig is, ordentelijk tot stand is gekomen en daarmee het belang van specifieke derden en het algemeen belang niet op enigerlei wijze wordt geschaad. De notaris dient zich daarbij te houden aan strenge eisen die voortvloeien uit de geldende wet- en regelgeving van onder andere de Wna en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme (Wwft). Op de naleving van deze verplichtingen ziet het BFT toe.
De uitspraak waar u naar vraagt behoeft om twee redenen enige nuance. Ten eerste dient de context waarin deze uitspraak is gedaan in het onderhavige artikel in acht worden genomen. Ik lees het artikel zo dat in iedere beroepsgroep incidenten voorkomen waar beroepsbeoefenaars zich niet houden aan de geldende wet- en regelgeving. Hoe vergaand een beroepsgroep ook wordt gereguleerd, het uitsluiten van incidenten kan nooit worden gegarandeerd. Naar de ervaring van het BFT is de situatie dat een notaris de beroepsregels naast zich neerlegt zeer uitzonderlijk. Indien dit al voorkomt, dan treedt het BFT daar uiteraard hard tegen op. Ten tweede heeft de auteur van het artikel de inhoud op last van de rechter moeten rectificeren omdat standpunten worden ingenomen die speculatief zijn en die niet worden gestaafd met enig bewijs (zie hiervoor het antwoord op vraag 1).
Zijn er bij u voorbeelden bekend waarin andere soortgelijke misstanden (te lage taxatiewaarde, ABC-achtige constructies, afschuiven van verantwoordelijkheden, onoplettendheid/onvoorzichtigheid, dubieuze rol van een notaris etc.) bij de verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporaties aan de orde zijn (geweest)? Zo ja, welke? Zo nee, bent u bereid om daar onderzoek naar te verrichten?
Nee, zowel bij de KNB als het BFT zijn hierover geen voorbeelden bekend. Het BFT herkent niet dat er eerdere gevallen bekend zijn waar sprake is van misstanden bij verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporaties. Wat wel in ogenschouw dient te worden genomen is dat een ABC transactie niet per definitie duidt op misbruik. Dat hangt af van de omstandigheden van het individuele geval.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de hierboven genoemde misstanden?
Zie antwoord vraag 15.
Wat heeft u en/of wat hebben uw voorgangers gedaan sinds dat u en/of uw voorgangers op de hoogte van deze misstanden was/waren?
Zie antwoord vraag 15.
Staat u nog achter uw eerdere antwoord dat u geen generiek bezwaar ziet tegen de verkoop van woningen aan beleggers?2
Ja. Zoals toen aangegeven moeten de verkopen wel passen binnen het lokale volkshuisvestingsbeleid. Zie verder het antwoord op de vragen 9 en 10.
Hoe kijkt u nu tegen de stelling van de rechter aan dat uw beslissingen bij de verkoop van deze woningen redelijk te kort door de bocht zijn?
Ik heb toen aangegeven dat ik niet kan treden in het oordeel van de rechter. Dat geldt nog steeds.
Staat u nog achter uw eerdere antwoord waarin u aangeeft dat bij de verkoop van woningen aan derden er geen maatschappelijk vermogen weglekt?
De regels die gelden ten aanzien van de verkoop van woningen door woningcorporaties zijn mede opgesteld om weglek van maatschappelijk vermogen te voorkomen. Wanneer deze correct worden nagevolgd, vindt er geen weglek van maatschappelijk vermogen plaats. Uiteraard kan er geen volledige garantie worden gegeven, evenmin als bij andere maatschappelijke transacties, dat er nooit sprake is kwade opzet en crimineel handelen van betrokken partijen.
Hoe kijkt u nu naar uw eerdere antwoorden in het licht van de volgende uitspraak; «Bestuurders denken al snel: als de Aw zegt dat het goed is, wie ben ik dan om te denken dat daar iets is fout gegaan?» De Aw gaat er op haar beurt van uit dat corporaties de partijen waarmee ze samenwerken controleren op hun onafhankelijkheid. «Want dat is op lokaal niveau beter te regelen.» Zo ontstaat er een toezichtvacuüm, waarbinnen vastgoedpartijen die fout willen (ongezien) hun kans kunnen grijpen.»»?
Van bestuurders van woningcorporaties mag worden verwacht dat zij alert zijn op signalen die wijzen op het mogelijk niet onafhankelijk zijn van bij de verkoop betrokken partijen. Ik heb geen aanwijzingen dat bestuurders hierin in het algemeen tekort schieten. Verder kan de Aw bij gerezen twijfel of onduidelijkheden vragen om een hertaxatie, hetgeen in de opvolgende verkoopaanvraag van Vivare ook aan de orde is geweest.
Bent u bereid om bij de verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporatie Mitros en andere woningcorporaties te onderzoeken of er mogelijk sprake was van misleiding? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Dat is niet aan de orde. Bij een voorgenomen verkoop aan een derde partij wordt door de Aw een oordeel gevormd ten aanzien van de eisen die in de Woningwet en aanverwante regelgeving zijn gesteld. Daar is steeds op gecontroleerd. Indien de aanvraag niet volledig of onduidelijk is verzoekt de Aw om aanvullende informatie.
Deelt u de mening dat er een stop moet komen op de verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporaties, zeker nu ook is gebleken dat tussen 2015 en 2020 het aantal gereguleerde particuliere huurwoningen met ongeveer een vijfde gedaald is en de verwachting is dat deze trend zich doorzet terwijl een groot deel van deze gereguleerde particuliere huurwoningen niet tot de (nieuwe) definitie van sociaal behoort (of zal behoren)? Daarnaast werd de te betalen verhuurderheffing als argument voor de verkoop van sociale huurwoningen gebruikt, maar nu deze is afgeschaft is dat argument van tafel. Kunt u uw antwoord nader toelichten?3
Nee, die mening deel ik niet, zie mijn antwoord op vraag 10 en 11.
Vindt u dat na het lezen van dit artikel en eerdere Kamervragen van de SP over het toezicht op de verkoop van sociale huurwoningen door Mitros het toezicht toch onvoldoende geweest is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?4
Nee, zie het antwoord op vraag 22.
Bent u het eens met de in het artikel door de heer Van der Moolen gedane uitspraak waarin gesteld wordt dat voor elke verkochte woning twee sociale woningen worden teruggebouwd, een naïef idee is/niet gebeurt? Kunt u uw antwoord nader toelichten en onderbouwen met cijfers?
De realisatie van nieuwe sociale huurwoningen is, behalve van de financiële middelen, afhankelijk van factoren als planprocedures, de beschikbaarheid van locaties en bouwmaterialen, etc. Dat neemt niet weg dat het hebben van voldoende financiële middelen wel een voorwaarde is om de ambities uit de Nationale prestatieafspraken waar te kunnen maken. Een lokaal afgestemd verkoopbeleid past hierin.
Wat vindt u van de uitspraak «Het gevolg: vastgoedpartijen die onafhankelijk van elkaar moeten opereren en elkaar moeten controleren zijn met elkaar verweven. Of zetten – in het ergste geval – voor eigen gewin de regels naar hun hand.»? Hoe gaat u en/of uw collega-Ministers hiertegen optreden?
Zie hiervoor de antwoorden op de vragen 14, 34, 37 en 38.
Deelt u de mening dat het volgende erg zorgwekkend is: «Een onderzoek uit 2018 naar de risico’s bij pakketverkopen door corporaties – uitgevoerd in opdracht van de Aw – trekt diezelfde conclusie. «Op centraal niveau [Aw] mist men de informatie om risico’s op een lager niveau te beheersen.» De onderzoekers concluderen daarom dat de verantwoordelijkheid om corruptie tegen te gaan in eerste instantie bij de corporaties zelf ligt.»»? Zo ja, hoe heeft u ervoor gezorgd dat corruptie beter bestreden wordt? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven of op centraal niveau (Aw) inmiddels de informatie niet meer gemist wordt om risico’s op een lager niveau te beheersen?
Vastgoedtransacties zijn kapitaalintensief. In het algemeen zijn vastgoedtransacties daarom onderhevig aan extra wet- en regelgeving om fraude te voorkomen. Partijen die betrokken zijn bij vastgoedtransacties dienen aangesloten te zijn bij brancheverenigingen. Die brancheverenigingen stellen gedragscodes op waaraan het lid zich dient te conformeren. Een vastgoedtransactie door een woningcorporatie is daarnaast nog onderhevig aan specifieke regelgeving waarbij een goedkeuringsprocedure door de Minister soms van toepassing is. Bij pakketverkopen is dat altijd het geval. Een vastgoedtransactie door een woningcorporatie is zodoende omgeven door tal van juridische kaders en gedragscodes waarbij de woningcorporatie als opdrachtgever ervoor verantwoordelijk is dat de transactie op een deugdelijke manier tot stand komt. Het toezicht van de Aw richt zich op het waken over het volkshuisvestelijk belang en volkshuisvestelijk vermogen door toepassing van de vigerende regelgeving.
Deelt u de mening dat verantwoordelijkheden in deze maar wellicht ook in andere casussen tussen de woningcorporatie en Aw afgeschoven worden?
Nee, zie het antwoord op vraag 21.
Bent u het eens met deze Arnhemse woningcorporatie als deze stelt dat de Aw destijds alles gecontroleerd had of alles volgens de procedures was verlopen en daarmee de kous af was? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Aw heeft ten aanzien van dit dossier alles gecontroleerd voor datgene waarvoor zij controles dient uit te voeren. De corporatie is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het op de juiste wijze doorlopen van de verkoopprocedure. De Aw beoordeelt aan de hand van de aanvraag of aan de vereisten in de Woningwet en aanverwante regelgeving is voldaan. Tevens ziet de Aw toe op de governance en de integriteit van beleid en beheer van de corporatie. Indien er daartoe aanleiding is zal de Aw nadere vragen stellen alvorens zij goedkeuring geeft.
Deelt u de mening dat gemeenten financieel in staat moeten worden gesteld als woningcorporaties sociale huurwoningen aan gemeenten aanbieden? Zo ja, bent u voornemens om met de gemeenten daarover afspraken te maken? Zo nee, waarom niet?
Over de verkoop van sociale huurwoningen kunnen op lokaal niveau prestatieafspraken worden gemaakt tussen gemeente, huurdersorganisatie en woningcorporatie. Verder kan de gemeente bij verkoop aan derden (beleggers) een zienswijze geven, die de Aw in haar beoordeling betrekt. Er is geen reden voor gemeenten om sociale huurwoningen aan te kopen die niet meer nodig zijn voor de sociale taak.
Deelt u de mening dat huurdersorganisaties instemmingsrecht moeten krijgen als woningcorporaties sociale huurwoningen willen verkopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u met een voorstel naar de Kamer?
Nee, die mening deel ik niet. Bij verkopen van corporatiewoningen zijn meer belangen dan alleen die van de huidige huurders van de betreffende woningen in het geding, bijvoorbeeld die van de gemeente, van de andere huurders, van toekomstige huurders/woningzoekenden en van de corporatie zelf. Deze moeten zorgvuldig worden afgewogen. Met een instemmingsrecht voor huurders zouden deze naar verwachting teveel één belang laten meewegen en ook de plek opeisen die aan de bestuurders toekomt.
Kunt u de Kamer informeren of hier aangifte van strafbare feiten is gedaan dan wel dat onderzocht wordt of er nog aangifte gedaan wordt?
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat hier sprake is van strafbare feiten of anderszins het overtreden van regels, zie ook de antwoorden op de vragen 1, 2 en 5.
Kunt u antwoord geven op de in het artikel gestelde vraag «Waarom zorgden deze vastgoedadviseurs er, als hoeders van het publieke belang, niet voor dat deze megawinsten in publieke handen bleven»?
De verkoopbeslissing wordt genomen door de woningcorporatie in afstemming met de gemeente en huurdersorganisatie. Vastgoedadviseurs zoals ABC dienen de belangen van de woningcorporatie te behartigen. De notaris en makelaar zijn daarbij gebonden aan de regels uit de desbetreffende sector en gedragscodes. Er is niet gebleken dat deze rollen in dit geval anders zijn ingevuld door de betrokken partijen.
Is het toezicht van het Bureau Financieel Toezicht, de waakhond van het notariaat, ontoereikend geweest of is er strafrechtelijk gehandeld waardoor dit bureau moeilijk toezicht kon houden?
Het BFT doet geen uitspraken over een individuele gevallen. In algemene zin geldt dat het BFT risicogericht en signaal gestuurd werkt. Signalen ontvangt het BFT als een betreffende transactie al heeft plaatsgevonden. Het BFT heeft geen informatiepositie dat zij standaard (vooraf of achteraf) inzicht heeft in alle door een notaris gepasseerde transacties en de geldstromen die hierbij betrokken zijn. Wanneer het BFT een signaal ontvangt of op andere wijze op een casus stuit, treedt zij tuchtrechtelijk of bestuursrechtelijk op. Dit kan tot uiterste gevolg hebben dat een notaris uit het ambt wordt ontzet.
Heeft het Bureau Financieel Toezicht en/of de AW en/of andere toezichthouders u of uw collega-Minister ooit op de hoogte gesteld van deze en/of andere soortgelijke schimmige constructies c.q. misstanden bij de verkoop van sociale huurwoningen door woningcorporaties? Zo nee, bent u bereid om daar naar te informeren bij deze toezichthouders? Zo ja, waarom heeft u of uw collega-Minister de Kamer niet geïnformeerd over deze schimmige constructies c.q. misstanden (voor zover dat niet gebeurd is)?
De Aw heeft geen reden gehad mij te informeren omdat er geen sprake is geweest van misstanden zoals door het artikel gesuggereerd.
Voor wat betreft notarissen geldt dat het BFT de Minister voor Rechtsbescherming niet op de hoogte heeft gesteld van constructies bij de verkoop van sociale huurwoningen. In het kader van de beantwoording van deze Kamervragen is navraag gedaan bij het BFT en daar zijn geen voorbeelden bekend (zie ook antwoord op vraag 15).
Bent u of uw collega-Minister op de hoogte van het feit dat een notaris in de praktijk de voorwaarden om geen commercieel vastgoed te mogen bezitten of zakelijke belangen te mogen hebben bij zijn klanten, eenvoudig kan omzeilen? Zo nee, bent u of uw collega-Minister bereid om hiertegen op te treden? Zo ja, welke maatregelen heeft u of uw collega-Minister genomen om deze praktijken tegen te gaan?
In artikel 17, derde lid, van de Wna is bepaald dat het de notaris in beginsel verboden is te beleggen in registergoederen tenzij hij redelijkerwijs mag verwachten dat hierdoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid niet wordt of kan worden beïnvloed dan wel dat de eer of het aanzien van het ambt wordt of kan worden geschaad. Het BFT houdt op naleving hiervan toezicht en zet zich in om dergelijke constructies te ontdekken en te toetsen aan wet- en regelgeving. Indien sprake is van een (mogelijke) normschending, legt het BFT dit voor aan de tuchtrechter. Er zijn inmiddels diverse tuchtuitspraken hierover beschikbaar.
Wat vindt u van de uitspraak «Of makelaars en taxateurs zich daaraan houden, controleert de sector zelf. In een onderzoek uit 2019 concludeerde De Nederlandsche Bank echter dat het eigengericht van deze vastgoedprofessionals tekortschiet. «In veel gevallen treden dezelfde personen afwisselend op als makelaar en taxateur.» Het Nederlands Register Vastgoed Taxateurs beloofde beterschap; in 2020 kwam het tot twee boetes en vijf (voorwaardelijke) schorsingen.»?
De onafhankelijkheid van taxateurs heeft al geruime tijd mijn aandacht. Naar aanleiding van het onderzoek van DNB is het NRVT aan de slag gegaan met verbetering van de kwaliteit van het onafhankelijke toezicht. De voortgang die hierop is geboekt, zal ik dit jaar onafhankelijk evalueren. Ik verwacht uw kamer eind 2023 over de uitkomsten van deze evaluatie te informeren.
Deelt u de mening dat dit het zoveelste bewijs is dat zelfregulering niet werkt en dat overheidsingrijpen noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het toezicht te verbeteren waardoor de huurder/koper beter beschermd wordt?
De bovengenoemde evaluatie moet uitwijzen of het toezicht op taxateurs van voldoende kwaliteit is. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze evaluatie zal ik bezien of, en zo ja op welke wijze, maatregelen nodig zijn. Daarnaast zijn er met makelaarsorganisaties afspraken gemaakt over een transparanter koopproces waarbij er minder ruimte is voor misstanden. Als onderdeel van die afspraken worden nu gesprekken gevoerd over een NEN-norm voor een biedlogboek waarin de werkwijze van makelaars automatisch wordt vastgelegd. In 2024 voer ik een evaluatie uit naar zelfregulerend vermogen van de sector. Daarin wordt ook het onafhankelijk branche overstijgend tuchtrecht meegenomen
Bewijzen de uitspraken in het artikel dat de toezichthouders (Aw en AFM) niet goed en/of onvoldoende uitgerust zijn om hun toezichthoudende taken adequaat uit te voeren en deze constructies actief op te sporen en tegen te gaan? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Uit deze casus blijkt niet dat de Aw onvoldoende is uitgerust om het haar opgedragen toezicht uit te oefenen.
Voor de AFM geldt dat de mogelijkheden beperkt zijn omdat zowel toezicht op taxaties als makelaars primair vanuit zelfregulering is georganiseerd. Waar nodig zal ik bezien of de afspraken en normen die nu worden ontwikkeld ook wettelijk vastgelegd dienen te worden als basis voor beter toezicht.
Op welke manier houdt de Aw toezicht op de taxatiewaarde, zodat er geen maatschappelijk bestemd vermogen weglekt? Hoe kan het in deze en/of andere casussen fout zijn gegaan?
Elke verkoopaanvraag die bij de Aw ter goedkeuring moet worden voorgelegd dient vergezeld te gaan van een taxatierapport, waaruit de onderbouwing van de gehanteerde marktwaarde volgt. Aan het taxatierapport worden eisen gesteld in artikel 9 van de Regeling toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015. De Aw controleert of aan deze eisen wordt voldaan. Indien hieruit gebreken blijken of daar anderszins aanleiding toe is, zal de Aw verzoeken aan de corporatie om het vastgoed opnieuw te laten taxeren.
Waarom is er volgens de Aw in dit dossier niets meer te doen?
De verkoop heeft plaatsgevonden en kan niet teruggedraaid worden. Bovendien heeft de Aw ook geen aanleiding om aan te nemen dat hier iets fout is gegaan.
Welke voorwaarden zijn er waaraan een verkoop van DAEB-woningen door een toegelaten instelling moet voldoen en zijn in deze casus aan alle voorwaarden voldaan? Kunt u dat per voorwaarde inzichtelijk maken?
Aan alle voorwaarden van het toenmalige Btiv is voldaan. Zo is de verkoopaanvraag vergezeld gegaan van:
Bent u het eens met de uitspraak «Of de Vivare-panden ook echt voor een lager bedrag zijn getaxeerd, zou extra onderzoek moeten uitwijzen.»? Zo ja, bent u dan bereid om dat onderzoek te verrichten? Zo nee, waarom niet?
In de latere aanvullende aanvraag van 75 andere woningen is verzocht om een hertaxatie door een andere taxateur. Daaruit volgde een marginaal verschil in de waardering van het vastgoed. Er is daarom geen aanleiding om nader onderzoek te verrichten in de eerdere aanvraag van 610 woningen.
Wat vindt u van de uitspraak «Wooncorporaties mogen huurwoningen pas aan vastgoedbeleggers verkopen nadat ze aan de zittende huurders zijn aangeboden. Dat gebeurde ook bij de Soros-panden, herinnert Hop zich. «Niet dat het veel effect heeft bij mensen met een AOW- of bijstandsuitkering», voegt hij eraan toe.»?
Ik hecht er zeer aan dat corporaties zoveel mogelijk in het werk stellen dat zij woningen die zij willen verkopen aan zittende huurders of andere huurders verkopen. Daarbij geldt vanzelfsprekend wel dat de koper financieel de mogelijkheden moet hebben om de woning te kunnen kopen. Corporaties kunnen er daarbij voor kiezen om te werken met constructies zoals «verkoop onder voorwaarden» waarbij een korting op de verkoopprijs kan worden gegeven. Dat neemt niet weg dat verkoop aan een zittend huurder of een andere huurders niet altijd mogelijk zal zijn. Huishoudens met een inkomen op het sociale minimum zullen in het algemeen niet of moeilijk in staat zijn om hun woning te kopen. Mij zijn geen gegevens bekend over de samenstelling naar inkomen in de betreffende complexen ten tijde van de verkoop.
Deelt u de mening dat het Rijk het voor de huurders bij de verkoop van woningen mogelijk moet maken dat zij een eigen wooncoöperatie moeten kunnen oprichten die het beheer overnemen van de woningcorporatie indien de koopvariant financieel niet rond te krijgen is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om de Woningwet op dit punt aan te passen, zodat maatschappelijk bestemd vermogen niet weglekt?
Ik zie geen aanleiding om in de verkoopregels voor corporaties een extra stap op te nemen waarbij na verkoop aan de zittende huurder, de corporatie ook nog de mogelijkheid moet bieden aan huurders om een wooncoöperatie op te richten. In algemene zin is er geen wettelijke belemmering voor woningcorporaties om in hun bezit wooncoöperaties mogelijk te maken, sterker nog, ik heb de regeling waarmee corporaties hun bezit met een flinke korting aan wooncoöperaties mogen verkopen recent weer verlengd. Zoals ik in mijn brief van 8 februari 2023 heb aangegeven, vind ik het belangrijk dat woningcorporaties wooncoöperaties ondersteunen, en er zijn al veel goede voorbeelden van beheercoöperaties bij corporaties.
Wat vindt u van de uitspraak «Na de zittende huurders mochten de collega-corporaties een bod uitbrengen. Ook zij toonden geen interesse. Uit Wob-documenten blijkt dat er vooral brieven zijn gestuurd naar kleine corporaties, die niet het kapitaal bezitten om zo’n groot pakket woningen aan te kopen. Op eentje na: dat was een corporatie die alleen in Arnhem actief is. En Vivare wilde naar eigen zeggen de 610 woningen – die in verschillende gemeenten staan – als één pakket verkopen. Het recht op eerste aankoop van zowel huurders als collega-woningcorporaties werd op deze manier handig omzeild.»?
Vivare heeft de 610 woningen aangeboden aan de zes werkzame corporaties in de regio. De woningen waren verdeeld over 23 clusters waarop apart biedingen uitgebracht konden worden. De corporaties hebben aangegeven geen interesse te hebben in deelname aan de verkoopprocedure. Vivare heeft hiermee voldaan aan de regelgeving.
Is het bovengenoemde voor u voldoende aanleiding om het aanbiedingsproces te verbeteren (omdat er mede geen maatschappelijk bestemd vermogen mag weglekken)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer komt u met verbetervoorstellen naar de Kamer?
Ik zie thans geen reden om de eisen die het Btiv stelt aan te passen. De stelling dat er in deze casus maatschappelijk bestemd vermogen is weggelekt, is niet aangetoond.
Is er sprake van verwijtbaarheid (wegens onvoorzichtigheid of onoplettendheid) door woningcorporatie Vivare?
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat woningcorporatie Vivare zich schuldig heeft gemaakt aan verwijtbaar gedrag.
Bereikt u vanuit de corporatiesector een signaal als «Corporaties worden nog steeds gezien als financiële vehikels om begrotingsgaten mee te dichten.»?
Nee, een dergelijk signaal is mij niet bekend.
Kunt u iedere vraag afzonderlijk beantwoorden en gelieve niet te clusteren?
In enkele gevallen heb ik, wanneer de inhoudelijke samenhang daarom vroeg, vragen geclusterd beantwoord.
De Nutri-Score |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kent u het bericht «Voedingswetenschappers sturen brandbrief aan kabinet: «wacht met Nutri-Score»»?1, 2
Ja.
Deelt u de bevinding van de Gezondheidsraad dat de Nutri-Score consumenten kan helpen een gezondere voedselkeuze te maken, maar dat de Nutri-Score nog niet altijd in lijn is met de Nederlandse voedingsrichtlijnen en het essentieel is dat dit wordt opgelost?3
Ik deel de bevindingen van de Gezondheidsraad (GR) over het herziene algoritme van Nutri-Score.
Bent u op de hoogte dat producten zoals witte pannenkoeken met extra proteïne, chocolade mueslirepen met zoetstoffen en friet een groene score krijgen? Wat vindt u hiervan?
Nutri-Score is een logo dat een eenvoudige weergave geeft van de samenstelling van voedingsmiddelen. De samenstelling wordt berekend met een model waarbij per product gekeken naar de hoeveelheid negatieve en positieve componenten. Denk bij negatieve componenten aan energie, suiker, verzadigd vet en zout. Bij positieve componenten gaat het om groente, fruit, noten, peulvruchten, vezel en eiwit. Elk onderdeel krijgt punten op basis van grenswaarden voor de hoeveelheid ervan in het product. Daarna worden de punten voor de positieve componenten afgetrokken van de negatieve componenten en ontstaat een totaalscore. Aan de hand van de totaalscore krijgt een product een A, B, C, D of E. Een donkergroene A staat voor de beste samenstelling binnen de productgroep. Producten met de minst goede samenstelling krijgen een donkeroranje E. Nutri-Score is gebaseerd op een rekenmodel, dus een vereenvoudiging van de werkelijkheid dat nooit in alle gevallen perfect zal zijn.
Nutri-Score is bedoeld om producten binnen een productgroep onderling te kunnen vergelijken. De score die pannenkoeken met proteïne en mueslirepen met weinig suiker krijgen, kan de consument gebruiken om te vergelijken met de scores van andere vergelijkbare producten en meenemen in de keuze voor een product.
Nutri-Score wordt berekend op basis van het onbereid product. Hierdoor kan verse, niet voorgebakken friet een groene score krijgen. Om consumenten beter te informeren, is in de Q en A’s van Nutri-Score die in de internationale stuurgroep Nutri-Score zijn vastgesteld, de volgende aanbeveling voor fabrikanten opgenomen: «In het exclusieve geval van gefrituurde producten die niet kunnen worden gegeten zoals ze worden verkocht en waarbij de verpakking een frituur als bereidingswijze aangeeft, wordt aanbevolen dat de producent de consument informeert over de veranderingen die een dergelijke bereidingswijze met zich meebrengt voor de Nutri-Score van het product, door de volgende algemene zin aan de verpakking toe te voegen: «Het proces van frituren verslechtert de Nutri-Score van het product met één of twee letters."»
Bent u op de hoogte dat 20 tot 25 procent van de producten een verkeerde Nutri-Score krijgen (een groene score, maar niet in de Schijf van Vijf of een geel/oranje score, maar wel in de Schijf van Vijf)? Wat is uw reactie hierop?4
Ik ben ervan op de hoogte dat Nutri-Score niet altijd in lijn is met de voedingsrichtlijnen. De GR heeft vastgesteld dat het herziene algoritme is verbeterd ten opzichte van het huidige maar ook dat de score voor een deel van de producten nog niet optimaal is en ruimte laat voor verdere verbetering.
De GR heeft aanbevelingen gedaan voor verbeteringen die ik onderschrijf en waarvoor ik me zal inspannen om hieraan opvolging te geven.
Snapt u dat wanneer de Nutri-Score niet in lijn is met de voedingsrichtlijnen, dit erg verwarrend is voor consumenten en onwerkbaar voor de beroepsgroepen die voedingsadvies geven, zoals diëtisten, gewichtsconsulenten en leefstijlcoaches?
Voor adviezen over een gezond voedingspatroon blijft de Schijf van Vijf het uitgangspunt in de voedingsvoorlichting.
Nutri-Score kan wat toevoegen aan de voedingsvoorlichting, want het geeft informatie op het moment dat de consument de keuze maakt voor een product uit een bepaalde productgroep. Het logo is een hulpmiddel om te kiezen binnen een productcategorie voor het product met de betere samenstelling. In een minderheid van de gevallen sluit het logo niet helemaal goed aan op de voedingsrichtlijnen.
In de publiekscommunicatie over Nutri-Score die wordt voorbereid, zal worden uitgelegd dat consumenten voor een gezond voedingspatroon altijd eerst moeten kijken naar de Schijf van Vijf. Alleen maar producten met een A of B eten, leidt niet automatisch tot een gezond voedingspatroon. Er wordt in afstemming met onder andere het Voedingscentrum informatiemateriaal over Nutri-Score voorbereid zoals een folder en een infographic die ook door de beroepsgroep die voedingsadviezen geven kan worden gebruikt.
Hoe rijmt u deze verwarring met het Nationaal Preventieakkoord waarin staat dat het in te voeren voedselkeuzelogo nadrukkelijk moet aansluiten bij de manier waarop mensen hun keuzes maken, dat begrijpelijkheid voor de consument leidend is en dat de criteria van de Schijf van Vijf uitdrukkelijk verwerkt zijn?
Er is veel gezondheidswinst te halen als mensen gezonder gaan eten. Hier werk ik aan met een pakket aan maatregelen. Een voedselkeuzelogo is één van de instrumenten om overgewicht tegen te gaan en gezonder eten te stimuleren.
Nutri-Score is gebaseerd op de wetenschappelijk onderbouwde voedingsrichtlijnen die gelden in de deelnemende landen aan Nutri-Score. Een onafhankelijk internationaal wetenschappelijk comité (IWC) met voedingswetenschappers uit de 7 landen adviseert over het rekenmodel achter het logo.
Ik zie net als de GR de meerwaarde van het logo. Voor producten buiten de Schijf van Vijf zijn er nu geen eenvoudige handvatten voor consumenten om de betere keuze te maken. Terwijl 80% van het aanbod in supermarkten buiten de Schijf van Vijf valt.
In 2019 heeft mijn ministerie consumentenonderzoek naar het logo uitgevoerd.
Uit het onderzoek bleek dat Nutri-Score het beste helpt bij de keuze van gezondere producten. Consumentenonderzoek in andere landen wees hetzelfde uit.
Bent u op de hoogte dat Nutri-Score zoals die nu is health-washing stimuleert, dat bij het gebruik van de Nutri-Score vaak nog veel zout en suiker kan worden toegevoegd aan gezonde producten – bijvoorbeeld bij groente, fruit en peulvruchten – zonder dat dit een lagere Nutri-Score tot gevolg heeft? Bent u het ermee eens dat dit productverbetering, zoals beoogt wordt met het Nationaal Akkoord Verbeteren Productsamenstelling, ondermijnt en daarmee uw preventiebeleid?
Zout en suiker worden nu strenger afgestraft in het herziene algoritme. Dit betekent dat om een betere score te krijgen er minder zout of suiker aan een product moet worden toegevoegd. Nutri-Score is daardoor een prikkel voor productverbetering.
De GR heeft geconstateerd dat bij specifieke producten relatief veel ruimte is voor ongezondere toevoegingen zoals suiker en zout. Dit is het geval bij zout in groente- peulvruchtenconserven en toegevoegd suiker in fruitconserven. In lijn met het advies van de GR zal ik in de internationale stuurgroep erop aandringen om bij de evaluatie van het groente- en fruitaandeel dat het IWC nog dit jaar uitvoert, te onderzoeken of het algoritme het toevoegen van zout (en suiker) aan groente- en peulvruchten kan afstraffen door de aftrekpunten van groente, fruit en peulvruchten bij de conserven te begrenzen.
Verder hebben bedrijven zich in het kader van de Nationale Aanpak Productverbetering (NAPV) verbonden aan het uitgangspunt dat de samenstelling van producten nooit mag verslechteren. Dit uitgangspunt zal voorkomen dat in de praktijk op grote schaal health-washing kan plaatsvinden. Ik zal dit laten monitoren.
Bent u bereid te wachten met het invoeren van de Nutri-Score, totdat de aanbevelingen van de Gezondheidsraad zijn doorgevoerd, zoals de voedingswetenschappers vragen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat uitstel niet leidt tot afstel? Zo nee, bent u bereid om de Nutri-Score gefaseerd in te voeren, te beginnen bij productgroepen waarbij de aansluiting op de Nederlandse voedingsrichtlijnen al goed is?
Ik heb besloten tot invoering van Nutri-Score met een startdatum van 1 januari 2024 en heb dit met u gedeeld in mijn brief aan uw Kamer van 25 april 20235. Hierin heb ik tevens aangegeven dat ik mij inzet om aan de aanbevelingen van de GR zo spoedig mogelijk opvolging te geven.
Als u ervoor kiest de Nutri-Score definitief in te voeren, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de Nutri-Score in lijn wordt gebracht met de Nederlandse voedingsrichtlijnen, zodat het niet meer verwarrend is voor consumenten?
Ik ga me ervoor inzetten opvolging te geven aan de aanbevelingen van de GR. Zie hierover ook mijn brief aan uw Kamer van 25 april 2023.
Als u ervoor kiest de Nutri-Score definitief in te voeren, hoe gaat u er dan voor zorgen dat de Nutri-Score het preventiebeleid op het gebied van productverbetering niet tegenwerkt?
Beide instrumenten kunnen en zullen naast elkaar blijven bestaan. Met het bedrijfsleven zijn afspraken over productverbetering gemaakt die niet veranderen door de invoering van Nutri-Score. Op verzoek van fabrikanten en branches worden momenteel de NAPV-grenswaarden voor productverbetering waar mogelijk in lijn gebracht met de afkappunten van Nutri-Score. Hiermee wordt zo veel mogelijk eenduidigheid in criteria bereikt. Dit bevordert dat Nutri-Score ook een stimulerende werking voor productverbetering kan hebben. Ik zal in het kader van de NAPV de voortgang van de productverbetering blijven monitoren.
Het bericht dat Amsterdam autoroutes dwars door de stad wil afsluiten |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Amsterdam wil autoroutes dwars door de stad schrappen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Voor het Ministerie van IenW staat voorop dat woningen, werk en voorzieningen op een verkeersveilige manier en voor iedereen bereikbaar moeten zijn. De gemeente is daarbij verantwoordelijk voor het lokale mobiliteitsbeleid. De plannen van de gemeente Amsterdam hebben naar verwachting echter wel een effect op de doorstroming van de Ring A10.
Deelt u de mening dat de meeste mensen de auto, ook in gemeente Amsterdam, nodig hebben om naar werk, familie en vrienden en voorzieningen te gaan?
De feitelijke situatie is dat de auto het grootste aandeel in de mobiliteit van mensen heeft (circa 70% van alle kilometers) en werk, familie en vrienden en voorzieningen bereikbaar maakt; zie ook de Ontwikkelagenda Toekomstperspectief Automobiliteit.2 De auto biedt vrijheid, wordt hoog gewaardeerd en is snel, comfortabel en flexibel.
Ook naar de toekomst blijft de auto belangrijk, waarbij het ministerie de kracht van alle modaliteiten wil benutten. In stedelijk gebied hebben de fiets en het openbaar vervoer een prominente rol, maar ook daar blijft vraag naar automobiliteit.
Herinnert u zich uw toezegging dat een goede ontsluiting van nieuwe woonwijken gaat over alle modaliteiten, dus ook de auto, en uw uitspraak dat het beste tijdperk van de auto nog voor ons ligt?2, 3
Ja.
Hoe verhoudt deze toezegging zich tot het plan van gemeente Amsterdam om de auto uit de stad te weren?
Het plan van de gemeente Amsterdam, zoals dat is gepresenteerd in het artikel, gaat niet om de «auto uit de stad te weren», maar richt zich op het verkeer dat dwars door de stad rijdt en daarmee impact heeft op verkeersveiligheid en leefbaarheid. Het verkeer zal hierdoor mogelijk meer van de stad naar de Ring A10 verschuiven. Vanwege het (boven)regionale belang van de A10 is het niet de bedoeling dat er een verminderde doorstroming ontstaat op de A10 door het plan van de gemeente, zie daartoe ook het antwoord op vraag 11.
Kent u het bericht «ANWB: Ring A10 komt vast te staan door plannen om auto te weren uit binnenstad»?4
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Zie antwoord op vraag 8.
Wat is de impact van het plan van gemeente Amsterdam op de doorstroming en verkeersveiligheid van de Ring A10?
De plannen zijn voor zover bekend bij IenW nog niet uitgewerkt door de gemeente Amsterdam. Het ministerie is met de gemeente Amsterdam in overleg. IenW hecht er belang aan dat de gemeente ervoor zorgt dat verminderde doorstroom op de Ring A10 voorkomen dient te worden.
Wat is de positieve impact van de geplande Zuidasdok op de doorstroming van de Ring A10 Zuid? In hoeverre wordt dit teniet gedaan door de negatieve impact van het plan van gemeente Amsterdam?
De A10 Zuid is een van de drukste verbindingen van Nederland. De A10 Zuid maakt onderdeel uit van de Ring A10. Dit is een cruciale schakel in het hoofdwegennet met wegverbindingen naar de landsdelen noordwest, oost, zuid en zuidwest. Naar verwachting nemen de verkeersdrukte en de files op de A10 Zuid verder toe. Volgens het verkeerskundige analyse nut en noodzaak – Herijking onderzoeken TB ZuidasDok van Arcadis (16 maart 2020) reduceert het project Zuidasdok de file met 8%.6 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zijn de plannen van de gemeente voor zover bekend bij IenW nog niet uitgewerkt. Het effect van het plan van gemeente Amsterdam is bij IenW ook niet bekend. Zonder nader onderzoek is het niet te zeggen of dit het effect van Zuidasdok (deels) zal verminderen.
Wat is de impact van het plan van gemeente Amsterdam op de doorstroming en verkeersveiligheid van de omliggende gemeenten?
Deze effecten zijn nog niet bekend bij IenW en zijn onderdeel van de gesprekken tussen IenW en de gemeente Amsterdam. Als het plan van gemeente Amsterdam leidt tot een verminderende doorstroming op de A10, dan zal dat ook effect kunnen hebben op de bereikbaarheid van omliggende gemeenten.
Deelt u de mening dat rijkswegen geen problemen moeten krijgen door het plan van een gemeente om de auto uit de stad te weren?
Ja deze mening deel ik. Het Ministerie van IenW is met de gemeente Amsterdam hierover in overleg.
Het bericht ‘Geef crisisdienst direct toegang tot hoger beveiligde bedden’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geef crisisdienst direct toegang tot hoger beveiligde bedden»?1
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel hoger beveiligde bedden er zijn, opgesplitst per provincie, en of dit aantal voldoende is? Zo nee, bent u bereid dit in kaart te brengen en de Kamer hier voor het zomerreces over te informeren? Bent u tevens bereid structureler inzicht te verkrijgen in de capaciteit van hoger beveiligde bedden?
De beschikbaarheid van beveiligde zorg is voor de departementen van JenV en VWS een belangrijk thema en daarom hebben wij de ontwikkeling en inrichting van het dashboard beveiligde bedden gefinancierd. Met dit dashboard is er een actueel beeld van het aantal beveiligde bedden in Nederland. In 2022 waren er in totaal 1737 beveiligde bedden op de beveiligingsniveaus 2 en 3.2 Per provincie3 ziet dat er als volgt uit:
Het dashboard en het bijbehorende Landelijke Coördinatiepunt Beveiligde Bedden (LCBB) zijn sinds maart 2021 operationeel en voorzien daarmee in de behoefte om structureel inzicht te verkrijgen in de capaciteit, beschikbaarheid en expertise van de beveiligde bedden.4 Ook maken het dashboard en het coördinatiepunt inzichtelijk waar er knelpunten zijn in het aanbod van beveiligde zorg. Het coördinatiepunt maakt aan de hand van het dashboard en de casuïstiek, waarin zij op landelijk niveau bemiddelen, managementrapportages die informatie geven over deze knelpunten. De uitdagingen zien op de beschikbare capaciteit maar ook op de mate waarin de beschikbare zorg past bij de zorgbehoefte. Tevens is het aantal bedden in de beveiligde langdurige zorg voor mensen met complexe problematiek en soms ook een verstandelijk beperking beperkt. Op verzoek van de Minister voor Langdurige Zorg en Sport zijn zorgaanbieders en zorgkantoren met elkaar in gesprek gegaan om te bezien of de capaciteit vanuit de langdurige zorg vergroot kan worden, zodat mensen die behoefte hebben aan beveiligde zorg hier ook op kunnen rekenen.
Bent u bekend met initiatieven uit het veld om het aantal hoger beveiligde bedden centraal digitaal inzichtelijk te maken, zoals het project «dashboard beveiligde bedden»? Welke rol spelen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Justitie en Veiligheid als ondertekenaars van het convenant op dit moment bij dit initiatief? Hoe staat het met de gestelde doelen, bijvoorbeeld als het gaat om het inzagerecht van «real-time» beschikbare capaciteit?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe apprecieert u het in het artikel aangedragen voorstel om crisisdiensten direct toegang te geven tot hoger beveiligde bedden? Hoe staat het nu bijvoorbeeld met de knelpunten bij het doorplaatsen van patiënten van een hoger beveiligd bed naar een GGZ-instelling, zoals beschreven in het rapport «Zorg en veiligheid onder druk in het PPC?»?2
We vinden het niet wenselijk om crisisdiensten direct toegang te geven tot de (hoog) beveiligde zorg. Het is aan behandelaren in een regulier kader en aan de deskundigen van het Nederlands instituut voor Forensische Psychologie en Psychiatrie (NIFP) in het justitieel kader om te beoordelen welke behoefte een patiënt heeft qua zorg en beveiliging. Vervolgens is het aan opnamecoördinatoren van instellingen en aan het forensisch plaatsingsloket van de Dienst Justitiële Inrichtingen om een passend beveiligd bed te vinden. Direct mensen in beveiligde zorg plaatsen zou voorbij gaan aan een zorgvuldig proces van beoordeling, indicatiestelling en plaatsing. Dit kan bovendien ten koste gaan van mensen die al op de wachtlijst staan voor zo’n plek. In het rapport ‘Zorg en veiligheid onder druk in het PPC’ wordt beschreven dat het doorplaatsen van patiënten ingewikkeld is vanwege de druk op de capaciteit in de hoger beveiligde bedden in andere ggz-instellingen of tbs-instellingen. De druk op de capaciteit is nog niet afgenomen en de directe toegang van crisisdiensten tot beveiligde zorg gaat dit probleem niet oplossen. Voor de druk op forensische zorgbedden verwijzen we naar de voortgangsbrief forensische zorg van 31 januari 2023.6
Hebben u al eerder signalen bereikt over het tekort aan hoger beveiligde bedden in algemene zin? Zo ja, hoe heeft u opvolging aan deze signalen gegeven? Zo nee, bent u bereid om binnen het veld te inventariseren wat de behoeften zijn?
Ja, de signalen over het tekort aan hoger beveiligde bedden lag ten grondslag aan de inrichting van het dashboard en LCBB. Met deze instrumenten hebben we nader zicht gekregen op de aard en omvang van de tekorten en vooral de knelpunten wat betreft de beveiligde bedden. Deze inzichten hebben inmiddels ook geleid tot realisatie van enkele beveiligde bedden in de langdurige zorg die voor een specifieke Wzd-doelgroep beschikbaar is.
Ook in het kader van het traject cruciale ggz is er aandacht voor de beveiligde zorg. Elke regio brengt momenteel aan de hand van een inventarisatiemodel in beeld welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. In het inventarisatiemodel is ook forensisch en beveiligde zorg opgenomen.7 Vanaf juli 2023 worden de overzichten per regio landelijk gebundeld, zodat er een eerste overzicht ontstaat van welk aanbod er is als het gaat om cruciale ggz.
Bent u bereid om onderling in gesprek te treden om te bezien hoe dit probleem zo snel mogelijk aangepakt kan worden en om de barrières tussen de zorg- en justitiële ketens weg te nemen?
Ja. Wij zijn gezamenlijk voortdurend in gesprek met de sectoren geestelijke gezondheidszorg en forensische zorg over de beschikbaarheid van beveiligde zorg. Voor dit complexe vraagstuk ligt een gedeelde verantwoordelijkheid, die wij zeer serieus nemen. Dat uit zich onder andere in de hiervoor al beschreven inrichting en financiering van het dashboard beveiligde bedden en het bijbehorende LCBB. Een belangrijke recente ontwikkeling bij het LCBB is de ontwikkeling van een database over complexe en moeilijk plaatsbare casuïstiek. We verwijzen hier ook naar de evaluatie van artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Via artikel 2.3 Wfz kan de strafrechter een zorgmachtiging in het kader van Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) of rechterlijke machtiging in het kader van de Wet Zorg en Dwang (Wzd) afgeven. Ook hier gaat het erom dat we barrières tussen de zorg- en justitiële ketens wegnemen. Zoals we uw Kamer eerdere al hebben laten weten volgt onze beleidsreactie op dit evaluatieonderzoek naar verwachting in het derde kwartaal van dit jaar.8 Tenslotte werken we samen met de Minister van Justitie en Veiligheid ook aan het voorkomen dat personen met verward gedrag in aanraking komen met politie en justitie en tijdig de juiste zorg en/of begeleiding krijgen. Voor de doelgroep van 18 jaar en ouder die agressief en/of gevaarlijk gedrag kunnen vertonen als gevolg van een psychische aandoening en/of een verstandelijke beperking en/of een niet-aangeboren hersenletsel hebben we de levensloopaanpak. De aanpak resulteert in een continue samenwerking en samenhang tussen maatschappelijke ondersteuning, zorg en veiligheid, zodat mensen uit deze doelgroep in zicht blijven en niet meer tussen wal en schip belanden. Uw Kamer wordt daarover geïnformeerd in de voortgangsbrieven over de aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag9.
Welke stappen onderneemt u op korte termijn om te voorkomen dat er in de toekomst incidenten ontstaan als gevolg van het gebrek aan hoger beveiligde bedden in de GGZ?
In de antwoorden hiervoor is beschreven dat we met het dashboard en het bijbehorende LCBB structureel inzicht verkrijgen in de capaciteit, beschikbaarheid en expertise van de beveiligde bedden. Deze inzichten hebben inmiddels al geleid tot realisatie van enkele beveiligde bedden in de langdurige zorg die voor een specifieke Wzd-doelgroep beschikbaar is. Daarnaast brengt elke regio momenteel aan de hand van een inventarisatiemodel in beeld welk cruciaal ggz aanbod er regionaal, bovenregionaal en landelijk beschikbaar is. Met het LCBB ontwikkelen we op dit moment een database over complexe en moeilijk plaatsbare casuïstiek. Ook versterken we de samenwerkingsverbanden in de regio’s met regionale escalatiemogelijkheden. Er is daardoor sneller zicht op oplossingen en knelpunten van complexe problematiek die beveiligde zorg nodig heeft. Barrières tussen de zorg- en justitiële ketens worden in het kader van de evaluatie van artikel 2.3 Wfz door ons gezamenlijk opgepakt. Tenslotte werken we met de Minister van Justitie en Veiligheid ook aan het voorkomen dat personen met verward gedrag in aanraking komen met politie en justitie en tijdig de juiste zorg en/of begeleiding krijgen. Hiermee pogen we mensen passende zorg te bieden en te voorkomen dat zich incidenten voordoen, al is dit gegeven de aard en problematiek van mensen in de forensische zorg nooit volledig uit te sluiten.
Het bericht 'Schiphol en Havenbedrijf Rotterdam klagen de staat aan over 5G-beleid' |
|
Martijn Grevink (VVD), Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven welke zienswijzen er door de lokale vergunningshouders zijn ingebracht en op welke manier hieraan gehoor is gegeven?1
Een ontwerp van de wijziging van het Nationaal frequentieplan 2014 (NFP-wijziging) voor de 3,5 GHz band is in juli 2022 openbaar geconsulteerd. Hierop zijn door een aantal houders van lokale vergunningen in de 3,5 GHz band en belangenvertegenwoordigers, waaronder het Havenbedrijf Rotterdam (HBR) en Schiphol (samen aangeduid als de «mainports») zienswijzen ingediend. HBR heeft zelf op dit moment geen vergunning in de 3,5 GHz band, Schiphol wel. Ook de Nederlandse en Europese belangenverenigingen voor gebruikers van lokale vergunningen (BTG en EUWENA) hebben een zienswijze ingediend.
De zienswijzen betroffen uiteenlopende aspecten van de NFP-wijziging, zoals de keuze van de bandindeling – waarbij het lokale gebruik zou worden ondergebracht in 100 MHz aan de onderkant van de band – en de wijze van uitgifte van lokale vergunningen volgens het mechanisme «op volgorde van binnenkomst». Naar deze beide aspecten wordt verwezen in het artikel in Het Financieele Dagblad. Ik hecht er aan hier op te merken dat «op volgorde van binnenkomst» hier niet betekent «wie het eerst komt, het eerst maalt», maar alleen verwijst naar hoe vergunningen door de tijd in behandeling worden genomen. In het voorgenomen uitgiftebeleid heeft een eerdere aanvrager daarbij niet meer rechten dan een latere aanvrager. Als meerdere aanvragers bij elkaar in de buurt liggen, moeten zij onderling afspraken maken om te zorgen dat zij elkaar niet storen. Denk bijvoorbeeld aan twee bedrijven in de haven of aan twee naast elkaar liggende ministeries. Met deze manier van vergunnen kan dezelfde frequentieruimte vele malen worden uitgegeven, zelfs aan dicht bij elkaar liggende percelen. Er is dus geen concurrentie om een beperkte hoeveelheid beschikbare vergunningen.
Voor wat betreft de bandindeling zijn de zienswijzen van de lokale vergunninghouders, maar ook die van landelijke mobiele operators, aanleiding geweest om nader onderzoek te laten verrichten en vervolgens de bandindeling van de 3,5 GHz-band te herzien ten opzichte van het dat was geconsulteerd. In het definitieve besluit zijn de lokale vergunninghouders niet langer ondergebracht in 100 MHz aan de onderkant van de band, maar in twee delen van 50 MHz aan de beide uiteinden van de band. Hiermee is deels tegemoet gekomen aan de wens van lokale vergunninghouders om te worden ondergebracht in het bovenste deel van de 3,5 GHz band, waar apparatuur voor lokale netwerken mogelijk beter beschikbaar zal zijn. Ik wil benadrukken dat de uiteindelijke keuze voor de bandindeling een afweging van verschillende belangen was, waarbij het niet mogelijk was om aan alle uiteenlopende wensen van belanghebbenden tegemoet te komen. De gemaakte afweging was ingewikkeld en is daarom uitgebreid gemotiveerd in de toelichting op de definitieve wijziging van het NFP die is gepubliceerd op 28 februari 2023.2
Voor wat betreft het verdeelmechanisme «op volgorde van binnenkomst» gaven de beide mainports in hun zienswijze onder meer aan een coördinerende rol voor zichzelf te zien om zo te kunnen komen tot een doelmatiger gebruik van de voor lokaal gebruik bedoelde frequenties op het eigen terrein. In reactie hierop heb ik in de toelichting op de definitieve NFP-wijziging van 28 februari 2023 aangegeven dat ik een informele coördinerende rol door een logische entiteit of organisatie binnen een groter gebied, zoals bijvoorbeeld een haventerrein of industriegebied, goed mogelijk acht voor zover deze neerkomt op vraagbundeling en een daaruit voortvloeiende coördinerende rol bij vergunningaanvragen. Het is en blijft echter de (wettelijke) taak van de overheid, specifiek die van de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI), om vergunningaanvragen te toetsen, de coördinatie met andere radiodiensten te verzorgen, en vergunningen te verlenen aan de aanvragers.
Kunt u uiteenzetten of en zo ja, welke gesprekken u heeft gevoerd met lokale vergunninghouders waaronder luchthaven Schiphol en het Havenbedrijf Rotterdam voorafgaand en ook nadat het Nationaal Frequentieplan (NFP) is gepubliceerd?
HBR en Schiphol trekken al enige tijd gezamenlijk op in het benadrukken van het belang van voldoende frequentieruimte voor lokaal gebruik in de beide mainports. In aanloop naar de consultatie van het ontwerp van de NFP-wijziging in juli 2022 hebben zij een extern onderzoek laten uitvoeren waarin onder meer wordt gepleit voor aangesloten frequentieruimte voor lokaal gebruik, bij voorkeur in het bovenste deel van de band. Ook het punt van een, door de mainports gewenste, coördinerende rol voor de mainports wordt in dit onderzoek aangestipt. Daarnaast is in juni 2022 een brief gestuurd aan de toenmalige Directeur Generaal Bedrijfsleven en Innovatie. In deze periode zijn hierover gesprekken met de mainports gevoerd op 9 juni, 29 juni en 7 juli 2022.
Ik onderken het belang van voldoende frequentieruimte voor lokaal gebruik, onder andere in de beide mainports. Naar aanleiding van de zienswijze van HBR en Schiphol op het geconsulteerde ontwerp van de NFP-wijziging, heb ik op 13 september 2022 aan de mainports gevraagd om een nadere toelichting over hoe zij een coördinerende rol meer concreet voor zich zien. In reactie hierop hebben HBR en Schiphol op 26 oktober 2022 een aanvullende memo met mij gedeeld. Zowel de zienswijze en het aanvullende memo zijn meegewogen bij de besluitvorming voor het definitieve NFP-besluit, zoals beschreven in de toelichtende tekst. Na vaststelling van het NFP-besluit is opnieuw contact gezocht met de mainports ten behoeve van de nadere invulling van het uitgiftebeleid en de vergunningvoorwaarden voor lokaal gebruik. Dit contact bestond onder meer uit twee gesprekken op 7 maart en op 27 maart 2023. Op 12 april jl. is vervolgens het voorgenomen uitgiftebeleid voor lokale vergunningen openbaar geconsulteerd.
Ook met een aantal andere lokale vergunninghouders zijn gesprekken gevoerd in de periode voor en na vaststelling van het NFP. Ook met belangenvereniging BTG is er regelmatig contact geweest.
Is het ingediende alternatieve plan van Schiphol en de haven, en de reactie van het ministerie hierop, openbaar inzichtelijk? Zo nee, waarom niet? Kan u deze alsnog op de kortst mogelijke termijn met de Kamer delen?
Het ingediende alternatieve plan van Schiphol en HBR is openbaar inzichtelijk via het in opdracht van de mainports opgestelde rapport over de behoefte aan privaat spectrum3 en de openbare consultatiereactie van Schiphol en HBR naar aanleiding van de concept NFP-wijziging 3,5 GHz-band.4 In de openbaarheid heb ik hierop gereageerd in de toelichting op het NFP-besluit van 28 februari jongstleden. Zowel Schiphol en HBR als ambtenaren van mijn ministerie hebben regelmatig informatie over het alternatieve plan uitgewisseld, zoals ook bij vraag 2 aangegeven. Die informatie is meegewogen in het tot stand komen van het concept uitgiftebeleid dat onlangs openbaar is geconsulteerd5. Op dit moment verwerk ik de consultatiereacties waarbij alle partijen hun zienswijzen konden indienen. Bij het publiceren van het uitgiftebeleid zal ik nader ingaan op de ingebrachte zienswijzen; waaronder ook de zienswijzen van de mainports rondom de wijze van verdelen van vergunningen.
Kunt u aangeven hoe de belangen en wensen van de lokale vergunninghouders hierin zijn gewogen?
Schiphol en HBR hebben de voorkeur voor 100 MHz aaneengesloten frequentieruimte bovenin de 3,5 GHz-band en wensen daarnaast een regierol voor henzelf in het toebedelen van gebruiksrechten voor frequentieruimte op het terrein van de mainports. Naast Schiphol en HBR zijn er nog andere belanghebbenden voor gebruik van frequentieruimte in de 3,5 GHz-band. Hiertoe behoren de landelijke mobiele operators, huidige gebruikers van de frequentieband (een aantal lokale gebruikers en satellietbedrijf Inmarsat) en toekomstige gebruikers voor bedrijfsspecifieke toepassingen. Zoals uitgebreid toegelicht in het NFP-besluit van 28 februari jongstleden leiden de belangen van deze partijen tot deels niet verenigbare wensen voor de bandindeling. Na weging van al deze belangen ben ik in het definitieve NFP-besluit gekomen tot een bandindeling met (voorlopig) twee delen van 50 MHz voor lokaal mobiel gebruik aan de randen van de 3,5 GHz-band en 300 MHz middenin de band voor landelijk exclusief mobiel gebruik. Het geconsulteerde bandplan ging nog uit van 100 MHz voor lokaal gebruik onderin de band. Met een verplaatsing van één deel van 50 MHz naar de bovenkant van de band is in het definitieve NFP-besluit deels tegemoet gekomen aan de wens van onder meer Schiphol en HBR om bandbreedte voor lokaal gebruik beschikbaar te maken in het bovenste deel van de band. Bovendien heb ik de mogelijkheid genoemd om in de toekomst een zogenoemde «schuif» te maken waardoor mogelijk 80 MHz aan aaneengesloten bandbreedte bovenin de band voor lokaal gebruik beschikbaar komt.
Ten aanzien van de door Schiphol en HBR gewenste, wettelijke regierol het volgende. Of frequentiegebruik daadwerkelijk schaars wordt en in welke mate er ruimte is voor een bepaalde mate van regie wordt in belangrijke mate bepaald door de voorwaarden die aan de vergunningen zullen worden verbonden. Deze worden vastgelegd in het uitgiftebeleid waarvoor recentelijk een openbare consultatie heeft plaatsgevonden. Ik ben nu bezig de ontvangen zienswijzen hierop, waaronder die van Schiphol en HBR, te verwerken.
Herkent u het geluid dat verdere innovatie en digitalisering onmogelijk wordt gemaakt door de huidige inrichting van de veiling, mede gelet op de Nederlandse ambitie om in de Europese kopgroep te blijven op het gebied van digitalisering? Op welke manier is gehoor gegeven aan deze zorgen?
In het artikel in Het Financieele Dagblad wordt door de mainports gesteld dat de automatisering van bedrijfsprocessen in gevaar komt door de manier waarop ik de aparte bedrijfsfrequenties inricht en wil toewijzen. Deze bedrijfsfrequenties zullen niet worden geveild, maar worden verdeeld op volgorde van binnenkomst. De zorgen van de beide mainports betreffen de nadere invulling van het «volgorde van binnenkomst»-verdeelmechanisme. De voorwaarden voor gebruik van frequentieruimte – en daarmee de mogelijkheden voor innovatie en digitalisering – worden vastgelegd in de vergunningsvoorwaarden waarvoor het uitgiftebeleid de basis vormt. Op dit moment ben ik bezig met het verwerken van de zienswijzen op de openbare consultatie van dit uitgiftebeleid. Bij het publiceren van het beleid zal ik mijn keuze motiveren, ook in het licht van de impact op innovatie en digitalisering.
Klopt het dat Schiphol en de Rotterdamse haven elk hun eigen beroep aantekenen?
Ja.
Is hierbij urgentie aangevraagd en wanneer worden deze zaken behandeld?
HBR en Schiphol hebben niet gevraagd om een voorlopige voorziening. De Rechtbank Rotterdam heeft besloten alle beroepen (dus ook die van HBR en Schiphol) tegelijkertijd te behandelen. Op 25 mei heeft een zogenoemde regiezitting plaatsgevonden, ter voorbereiding van de inhoudelijke zitting. De rechtbank heeft de inhoudelijke zitting inmiddels gepland op 11, en indien nodig, 12 oktober 2023.
Leiden deze zaken tot vertraging van de veiling? Zo ja, bent u voornemens om plannen ten aanzien van verschillende mogelijke uitkomsten op te stellen om zo op de kortst mogelijke termijn over te kunnen gaan tot het veilen van de 3,5 Ghz band?
Voor de gevolgen van de aangetekende beroepen voor de veiling wordt verwezen naar de bovenliggende Kamerbrief.
Kunt u uitdiepen welke gevolgen het heeft voor respectievelijk de concept-veilingregeling, de consultatieperiode en de planning van de veiling als Schiphol en/of de Rotterdamse haven gelijk krijgen van de rechter dat er meer plek voor hun operaties moet worden toegewezen?
Indien Schiphol en/of HBR op dit punt gelijk krijgt/krijgen van de rechter, zou dit betekenen dat de indeling van de 3,5 GHz-band in het NFP opnieuw dient te worden vastgesteld. Omdat de inrichting van de veiling afhankelijk is van het NFP, zou dit zonder meer gevolgen hebben voor de planning daarvan. Daarnaast zou dit gevolgen hebben voor de planning van de start van uitgifte van vergunningen voor lokaal gebruik in de banddelen 3400–3450 MHz en 3750–3800 MHz. Daarvan is start van uitgifte nu beoogd per 1 december 2023.
Kunt u uitdiepen welke gevolgen het heeft voor respectievelijk de concept-veilingregeling, de consultatieperiode en de planning van de veiling als Schiphol en/of de Rotterdamse haven gelijk krijgen van de rechter dat de manier waarop de ruimte wordt verdeeld, namelijk op volgorde van aanmelding, moet worden herzien?
Als de rechter uitsluitend zou oordelen dat de frequentieruimte die is bestemd voor lokaal gebruik op een andere manier moet worden verdeeld (dan op volgorde van binnenkomst), maar de rechter de rest van het NFP-besluit in stand zou laten, dan zou dit geen gevolgen hoeven te hebben voor de concept-veilingregeling, de consultatieperiode (die inmiddels is geëindigd) en de planning van de veiling. De veiling ziet immers niet op de frequentieruimte die is bestemd voor lokaal gebruik, maar op de frequentieruimte voor landelijk gebruik.
Bent u reeds in contact getreden met de lokale vergunninghouders, waaronder het Havenbedrijf Rotterdam en Schiphol, betreffende dit geschil? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe verloopt dit?
Zoals onder vraag 2 is aangegeven, is zowel voor als na de wijziging van het NFP gesproken met verschillende lokale vergunninghouders, waaronder HBR en Schiphol. Na afloop van de consultatie van het uitgiftebeleid voor de lokale vergunningen in de 3,5 GHz band zullen de ingediende zienswijzen worden beoordeeld en meegenomen bij de vaststelling van het definitieve uitgiftebeleid. Waar nodig zal dan opnieuw in contact worden getreden met lokale vergunninghouders. Ik heb de gesprekken met HBR en Schiphol tot dusver overigens als prettig en constructief ervaren.
Bent u van mening dat een rechtszaak niet bevorderlijk is voor de veiling van de 3,5 GHz band? Kunt u een rol in spelen om verdere problemen van de veiling te voorkomen?
Tegen elke wijziging van het NFP staat de mogelijkheid van beroep open en het staat belanghebbenden uiteraard vrij om hier gebruik van te maken. Bij het vaststellen van het NFP voor de 3,5 GHz band is een integrale belangenafweging gemaakt. Deze belangenafweging is uitvoerig beschreven in de toelichting op de NFP-wijziging. Ik zal mij ook in de beroepszaak en andere contacten met belanghebbenden blijven inspannen om de gemaakte afwegingen zo goed en transparant als mogelijk uit te leggen. Evenwel vind ik het belangrijk te blijven benadrukken, dat ik waarschijnlijk niet aan alle belangen en wensen van alle belanghebbenden tegemoet kan komen, omdat zij soms simpelweg onverenigbaar zijn. Er zullen dus waarschijnlijk altijd partijen zijn die vinden dat ik hun belangen onvoldoende heb meegewogen en daarom – mogelijk – naar de rechter zullen stappen.
Kunt u opties schetsen waarbij toch geveild wordt, mede gelet op het belang van 5G voor de digitale strategie van het kabinet en voor Nederlandse consumenten en ondernemingen? Is het mogelijk om bijvoorbeeld alvast het deel of een deel van de band te veilen dat buiten de rechtszaak valt?
De aangetekende beroepen hebben betrekking op zowel het te veilen gedeelte voor landelijk gebruik als het voor lokaal gebruik uit te geven gedeelte van de 3,5 GHz-band. Het is daarom niet mogelijk om alvast een deel van de band te veilen dat buiten de rechtszaak valt.
Kunt u de beantwoording van deze vragen op de kortst mogelijke termijn, maar ten minste tegelijkertijd met de beantwoording van het schriftelijke overleg betreffende de Inkennisstelling ontwerpbekendmakingsbesluit, ontwerpvergunningen en concept-veilingregeling 3,5 GHz-band (Kamerstuk 24 095, nr. 578) d.d. 14 april 2023 aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Aboutaleb stopt met dwangsom mesbezit’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aboutaleb stopt met dwangsom mesbezit; Rechter fluit aanpak van jongeren met steekwapen terug»?1
Ja
Bent u van mening dat burgemeesters een last onder dwangsom in hun instrumentarium moeten kunnen hebben om messenbezit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Een last onder dwangsom kan een nuttig instrument zijn, ook om messenbezit tegen te gaan. Het is echter afhankelijk van de aard en omvang van de lokale problematiek of een bepaling in de Algemene plaatselijke verordening (APV) als aanvulling op de Wet wapens en munitie (WWM) nodig is. Dat verschilt per gemeente en het is niet aan mij als Minister om daar een standpunt op in te nemen. In geval van een aanvullende bepaling in een APV is een gemeentelijke last onder dwangsom mogelijk. Dat zo’n aanvullende bepaling kan bestaan, blijkt ook uit de uitspraak van de Hoge Raad van 15 december 2020, waarin een APV-bepaling van de gemeente Amsterdam verbindend werd geacht.2
Bent u bereid om een wettelijke grondslag te creëren waardoor burgemeesters een last onder dwangsom op kunnen leggen voor messenbezit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke (extra) maatregelen bent u voornemens te treffen om het messenbezit onder jongeren het hoofd te bieden?
Hoewel uit de cijfers blijkt dat de jeugdcriminaliteit in algemene zin daalt, is sprake van een zorgwekkende toename van een kleine groep jongeren die persisteren in het plegen van ernstige feiten, zoals (vuur)wapen- en geweldsdelicten. Om deze problematiek onder jongeren terug te dringen, is in 2020 het Actieplan Wapens en Jongeren opgesteld.3
In de periode van 2020 tot en met 2022 zijn in het Actieplan Wapens en Jongeren zestien acties geformuleerd én uitgevoerd om dit doel te bereiken. De gemeenten bepaalden zelf welke van de acties het beste aansloten op hun lokale situatie en de doelgroep.
Alle deelnemende gemeenten hebben zich gecommitteerd aan het uitvoeren van in ieder geval een viertal acties, namelijk:
handreiking voor het verbeteren van de samenwerking rond risicojongeren);
Het doel van het Actieplan is om wapenbezit en wapengebruik, waaronder messenbezit, onder jongeren te verminderen. Met de Kamerbrief van 8 maart jongstleden is de Kamer geïnformeerd over het WODC-onderzoek «Plan- en procesevaluatie Actieplan Wapens en Jongeren». De uitkomsten van het WODC-rapport bevestigen dat we nog meer moeten doen om het wapenbezit onder jongeren terug te dringen.
In mijn brief van 1 juni aan de Kamer met een reactie op de plan- en procesevaluatie van het Actieplan Wapens en Jongeren, wordt nader ingegaan op de opvolging van de aanbevelingen uit het WODC-rapport. Bij het vervolg wordt in ieder geval ingezet op contact met de doelgroep door de inzet van jongerenwerkers en rolmodellen en verdiepend onderzoek naar de achterliggende oorzaken en werkzame interventies bij wapengeweld door jongeren.
De chatbot van Snapchat |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Is de Staatssecretaris bekend met het artikel «Nieuwe functie Snapchat wil met kinderen afspreken: «Zie ik je vanavond? Ik ben een echt persoon!»»?1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Hoe beoordeelt de Staatssecretaris de constatering in het artikel dat wanneer kinderen aangeven te kampen met problemen de chatbot van Snapchat zich voordoet als een echt persoon, en zelfs voorstelt om af te spreken?
Ik vind het onwenselijk als een chatbot zich voordoet als echt persoon en kinderen voorstelt om af te spreken. Snap Inc., het bedrijf achter Snapchat, heeft inmiddels in een gesprek met de Staatssecretaris van VWS en mij aangegeven dat de functionaliteit is aangepast waardoor de chatbot zich niet langer voordoet als een echt persoon en expliciet wordt vermeld dat het gaat om een chatbot. Toch vind ik het kwalijk dat er bij de introductie van deze nieuwe functie in Snapchat onvoldoende rekening is gehouden met de impact die dit kan hebben op kinderen. Ik wil bedrijven zoals Snap Inc. dan ook oproepen de Code Kinderrechten Online toe te passen, waarvan het eerste beginsel luidt: «zet het belang van het kind voorop bij het ontwerp». Ook met het oog op de aankomende AI-verordening vind ik het belangrijk dat ontwerpers die gebruik maken van een chatbot duidelijk en transparant zijn richting de eindgebruiker dat er sprake is van een AI-systeem. In het geval van kinderen vergt dat extra waarborgen.
Deelt de Staatssecretaris de zorgen dat kinderen die online op zoek gaan naar hulp ten prooi vallen aan deze chatbot?
Zoals hierboven gesteld heeft Snapchat aangegeven dat de chatbot zich niet langer voordoet als een echt persoon. Wanneer de aankomende AI-verordening van toepassing is, zal het bij chatbots verplicht zijn om natuurlijke personen te informeren dat zij interacteren met een AI-systeem, tenzij uit de omstandigheden en gebruikscontext al blijkt dat sprake is van een AI-systeem.
Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat het zorgelijk is wanneer kinderen niet het onderscheid kunnen maken tussen een chatgesprek met een echt persoon en een chatgesprek met een chatbot?
Jazeker, daarom is bovengenoemde AI-verordening van groot belang. Deze verordening verplicht dat natuurlijke personen worden geïnformeerd over het feit dat zij met een AI-systeem (zoals een chatbot) te maken hebben. Deze wetgeving moet de benodigde transparantie bieden over de vraag of je met een echt mens communiceert of met AI.
Welke risico’s ziet de Staatssecretaris in het feit dat kinderen die hulp zoeken omdat ze zich bijvoorbeeld eenzaam voelen, niet weten dat ze te maken hebben met een chatbot en niet met een echt persoon?
Dat kinderen met chatbots kunnen chatten hoeft in beginsel niet problematisch te zijn. Wel dient hierbij voor deze kinderen duidelijk te zijn dat zij chatten met een chatbot en geen echt persoon. In de AI-verordening (die nog in onderhandeling is) staat dat aanbieders van AI-systemen ervoor moeten zorgen dat AI-systemen die voor interactie met natuurlijke personen zijn bedoeld (zoals chatbots), zodanig worden ontworpen en ontwikkeld dat natuurlijke personen worden geïnformeerd dat zij met een AI-systeem te maken hebben, tenzij uit de omstandigheden en gebruikscontext al blijkt dat sprake is van een AI-systeem.
Een ander belangrijk risico is dat kinderen (gevoelige) persoonsgegevens verstrekken aan een chatbot en deze gegevens vervolgens worden opgeslagen, verwerkt en worden gebruikt om kinderen te profileren. Omdat kinderen vaak nog niet in staat zijn om een goede inschatting te maken van welke informatie ze beter wel of niet kunnen delen, hebben technologiebedrijven een belangrijke verantwoordelijkheid om daar geen misbruik van te maken en zich te houden aan de toepasselijke wet- en regelgeving, zoals de AVG de Digital Services Act (DSA), die binnenkort van toepassing wordt.
Ook hebben de platforms een eigen verantwoordelijkheid tegenover hun gebruikers om bij het vormgeven van hun diensten het belang van kinderen een belangrijke rol te laten spelen. Ik verwacht van deze bedrijven dat zij ook rekenschap geven van het feit dat bepaalde functionaliteiten risico’s voor kinderen met zich meebrengen. Ik spreek geregeld met verschillende grote technologiebedrijven over het beschermen van kinderen online. Tijdens deze gesprekken wijs ik deze grote techbedrijven op hun verantwoordelijkheid om kinderen en jongeren online te beschermen.
In hoeverre verwacht de Staatssecretaris dat het mogelijk is dat een dergelijke chatbot kinderen met problemen voorziet van onjuiste of gevaarlijke adviezen?
Een chatbot kan onjuiste of gevaarlijke adviezen geven. Ik vind het natuurlijk volledig onacceptabel als chatbots kinderen van gevaarlijke of onjuiste adviezen zouden voorzien.
In de DSA zijn bepalingen opgenomen om gebruikers van online platforms beter te beschermen. De verplichtingen uit de DSA gaan vanaf 17 februari 2024 voor alle tussenhandeldiensten gelden. Voor de zeer grote online platforms- en zoekmachines, waaronder sociale netwerken als TikTok, Snapchat, Instagram en Facebook, wordt de DSA al dit jaar van toepassing, namelijk op 25 augustus 2023. Zij zijn vanaf dan verplicht om jaarlijks de zogenaamde systeemrisico’s die voortvloeien uit het ontwerp of uit de werking van hun diensten in kaart te brengen en maatregelen te nemen om deze risico’s te verminderen. Tot deze systeemrisico’s behoren nadrukkelijk ook eventuele werkelijke of voorzienbare negatieve effecten op de uitoefening van grondrechten, waaronder de rechten van kinderen, en negatieve effecten met betrekking tot minderjarigen. Dit betekent dat de zeer grote online platforms, waaronder ook Snapchat, op grond van de DSA maatregelen moeten nemen om de kinderen te beschermen tegen chatbots wanneer deze (potentieel) een negatief effect hebben op de rechten of het welzijn van kinderen.
In hoeverre deelt de Staatssecretaris de opvatting van het kenniscentrum Bureau Jeugd & Media dat er een gedragscode moet komen voor het gebruik van chatbots?
In de AI-verordening (die nog in onderhandeling is) staat dat aanbieders ervoor moeten zorgen dat AI-systemen die voor interactie met natuurlijke personen zijn bedoeld (zoals chatbots), zodanig worden ontworpen en ontwikkeld dat natuurlijke personen worden geïnformeerd dat zij met een AI-systeem te maken hebben, tenzij uit de omstandigheden en gebruikscontext al blijkt dat sprake is van een AI-systeem.
Deelt de Staatssecretaris de opvatting dat de urgentie van het verhogen van kennis over deze toepassingen onder kinderen zeer hoog is?
Ja, ik acht het van belang dat kinderen en hun ouders worden gewaarschuwd voor de risico’s voor kinderen in de digitale wereld. Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen die op 9 maart jl. aan uw Kamer zijn verzonden,2 zal ik een publiekscampagne starten om ouders en kinderen hierover beter te informeren. Voor de zomer zal ik een brede beleidsbrief over de bescherming van kinderen in de digitale wereld aan uw Kamer sturen. Hierin zal ik deze campagne ook verder toelichten.
Welke rol ziet de Staatssecretaris hierin weggelegd voor scholen? Op welke manier gaat het kabinet zorgen dat scholen toegerust zijn om kinderen van deze kennis te voorzien?
Het is belangrijk dat schoolbesturen en leraren voldoende op de hoogte zijn van zowel de kansen als de risico’s van AI voor het onderwijs. Van onderwijsinstellingen vraagt dit om te doordenken hoe zij dit vanuit hun visie op goed onderwijs binnen hun instellingen willen vormgeven. Zij worden hierbij ondersteund door Kennisnet en SURF, die webinars en artikelen aanbieden. Ook hebben Kennisnet, de PO-Raad en de VO-raad een monitor ontwikkeld, MYRA, die scholen inzicht geeft in hoe zij ervoor staan op het gebied van technologie en digitalisering. Bewustwording over kunstmatige intelligentie vormt daar één van de onderdelen van, waaronder het gebruik van chatbots in de klas en computational thinking.
Aanvullend faciliteert het Ministerie van OCW een verantwoorde ontwikkeling van AI in het onderwijs, door het benutten van kansen en met oog voor de risico’s. Met behulp van het Nationaal Groeifonds investeert het Ministerie van OCW in deze ontwikkelingen tot 2035. Zo is er voor de komende tien jaar € 80 miljoen toegekend aan het Nationaal Onderwijslab AI (NOLAI) in het funderend onderwijs. Leraren en scholen in het funderend onderwijs kunnen deelnemen aan co-creatie projecten waarin zij samen met wetenschappers en leermiddelenmakers werken aan een goede inzet van intelligente technologieën in het onderwijs, vanuit een pedagogisch en didactisch verantwoorde basis, met oog voor risico’s als privacy en autonomie van leerlingen en leraren.
Welke andere manieren ziet de Staatssecretaris voor zich om kinderen online weerbaar te maken en te beschermen tegen dergelijke negatieve uitwassen van AI toepassingen?
Zoals toegelicht onder vraag 8 zijn wij bezig met het ontwikkelen van een voorlichtingscampagne om het bewustzijn van de risico’s in de digitale wereld bij ouders en kinderen te verhogen en hun (meer) handelingsperspectief te bieden.
Zorgaanbieders die hun patiënten extra geld in rekening hebben gebracht |
|
Julian Bushoff (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Hoeveel meldingen van een vrijwillige eigen bijdrage heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ontvangen?1
De NZa heeft op dit moment enkele tientallen meldingen ontvangen. De NZa onderzoekt nog of het in al deze gevallen ook daadwerkelijk gaat om een overtreding.
Hoeveel formele maatregelen heeft de NZa naar aanleiding hiervan opgelegd in 2022 en 2023? Welke maatregelen waren dat?
De NZa heeft nog geen formele maatregelen opgelegd. De eerste meldingen over deze betalingen heeft zij in januari van dit jaar gekregen. Het onderzoek hiernaar is onlangs gestart.
Zet u stappen om patiënten actief te informeren dat een vrijwillige eigen bijdrage door zorgaanbieders niet is toegestaan? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op door de media gestelde vragen heb ik aangegeven dit een verwerpelijke praktijk te vinden en heb patiënten geadviseerd dergelijke bijdragen niet te betalen en online melding hiervan te maken bij de NZa.
Kunnen patiënten een restitutie krijgen van een onterecht betaalde vrijwillige eigen bijdrage?
Indien patiënten een onterechte eigen bijdrage hebben betaald, kunnen zij deze kosten terug vorderen van de zorgaanbieder. Het gaat hier tenslotte om een onverschuldigde betaling. Daarnaast is het belangrijk dat patiënten melding maken bij de NZa, zodat deze meldingen onderzocht kunnen worden en er eventueel door de NZa kan worden gehandhaafd.
Wat zegt dit signaal over of de tarieven kostendekkend zijn die zorgaanbieders ontvangen voor geleverde zorg? Bent u bereid dit verder te onderzoeken?
Het feit dat zorgaanbieders extra kosten in rekening brengen, kan niet door de beugel. De NZa stelt redelijkerwijs kostendekkende tarieven vast in verschillende sectoren. Deze tarieven worden geïndexeerd voor onder andere lonen en bijvoorbeeld hogere energie- en huurprijzen. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om goede afspraken te maken over de vergoeding van zorg die geleverd wordt. Zorgaanbieders die zich in financieel zwaar weer bevinden, moeten zich melden bij hun grootste zorgverzekeraar. Wel zal ik de uitkomsten van het onderzoek van de NZa afwachten en eventuele ontwikkelingen blijven volgen.
Het alleen schriftelijk beoordelen van asielaanvragen |
|
Ruben Brekelmans (VVD), René Peters (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het volgende bericht op de website van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND): «Komt u uit Syrië, Jemen of Turkije? Dan is het mogelijk dat u geen gesprek krijgt met de IND, maar een formulier in mag vullen. Dit is een van de maatregelen waardoor de IND sneller hoopt te beslissen. Geldt dit voor u? Dan krijgt u een uitnodiging voor de Paper and Ink Procedure. U zet dan uw vluchtverhaal op papier en beantwoordt vragen van de IND. De IND kan dit formulier gebruiken om een positieve beslissing te nemen. Is er teveel onduidelijk? Dan volgt u toch de AA-procedure en krijgt u een gehoor met de IND.»1
Ja.
Deelt u de zorg dat het alleen schriftelijk horen van asielaanvragen risico's op onzorgvuldigheid en onterechte asielverlening met zich meebrengt? En dat mogelijke veiligheidsrisico′s minder vaak worden gesignaleerd? Zo nee, waarom niet?
Op basis van artikel 14 van de EU procedurerichtlijn kan worden afgezien van een persoonlijk onderhoud (in de zin van een fysiek gehoor) over de inhoud van het verzoek indien de beslissingsautoriteit (i.c. IND) met betrekking tot de vluchtelingenstatus een positieve beslissing kan nemen op basis van het beschikbare bewijs.
Het schriftelijk horen is een door de IND zorgvuldig ingerichte procedure die gelet op de hoge instroom noodzakelijk is om productie te verhogen.
Schriftelijk horen past binnen de maatregelen die de IND heeft uitgevoerd onder andere naar aanleiding van de aanbevelingen uit het rapport van AEF: Leren van de Taskforce Dwangsommen van 18 februari 2022 en de ervaringen van de Taskforce.
Deelname aan schriftelijk horen door de asielzoeker is op vrijwillige basis. Schriftelijk horen start nadat de gegevens van de vreemdeling afkomstig uit de identificatie- en registratieprocedure en de informatie afkomstig uit het IND aanmeldgehoor door de IND zorgvuldig zijn gescreend. Bij alle zaken die worden uitgenodigd voor deelname aan de schriftelijk horen is de (Jemenitische of Syrische) nationaliteit reeds vastgesteld op grond van overgelegde en echt bevonden nationaliteits- en identiteitsdocumenten dan wel geloofwaardig geachte verklaringen over de nationaliteit en herkomst in het aanmeldgehoor. In het geval van Syrië heeft bovendien vaak een taalindicatie onderzoek plaatsgevonden.
De aanwezigheid van onderkende veiligheidsrisico’s is een reden om een zaak niet met schriftelijk horen te behandelen, maar te behandelen in de algemene asielprocedure (hierna AA).
Als de IND oordeelt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor schriftelijk horen ontvangt hij hiervoor een uitnodiging. Nadat de vreemdeling door zijn advocaat is voorgelicht over schriftelijk horen en besluit deel te nemen, wordt de vreemdeling uitgenodigd op een locatie om daar een uitgebreid, door de IND samengesteld, vragenformulier in te vullen. Voor iedere nationaliteit is een specifiek vragenformulier ontwikkeld, waardoor de vragen aansluiten op de situatie in het betreffende land. Bij deze procedure is altijd een IND medewerker aanwezig. Nadat het vragenformulier is ingevuld, wordt beoordeeld of voldoende informatie beschikbaar is om een positieve beslissing te nemen. Wanneer er aanknopingspunten in het relaas zitten die maken dat de aanvraag wellicht moet worden afwezen of dat er toch sprake is van mogelijke veiligheidsrisico’s, dan zal de aanvrager alsnog de AA-procedure doorlopen en gehoord worden door de IND. Op deze wijze zijn er diverse waarborgen ingebouwd om de genoemde risico’s te ondervangen.
Deelt u de zorg dat het schriftelijk horen van Syrische, Turkse en Jemenitische asielzoekers Nederland aantrekkelijker maakt voor asielzoekers uit deze drie landen? Bent u het eens dat dit gezien de hoge instroom onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
De IND ziet zich geconfronteerd met een grote voorraad te beslissen asielaanvragen waarbij asielzoekers soms lang moeten wachten op hun beslissing. Schriftelijk horen is een van de maatregelen die de IND neemt om op een efficiënte wijze versneld te beslissen op asielaanvragen. Of schriftelijk horen mogelijk leidt tot een hogere instroom naar Nederland is niet vast te stellen. Er zijn geen aanwijzingen dat daar sprake van is.
Mochten één of meerdere van bovengenoemde landen in de komende jaren veilig worden, bieden de schriftelijke gehoren dan voldoende informatie om de asielaanvragen opnieuw te beoordelen? Zo niet, vindt u dit een probleem?
In de genoemde evaluatie van AEF is geconcludeerd dat een schriftelijke procedure waarschijnlijk niet tot dezelfde beslisinformatie als een fysiek gehoor omdat er geen gelegenheid is om door te vragen en dit ook met het oog op de herbeoordeling gevolgen kan hebben. De aanbevelingen uit het rapport van AEF zijn door de IND meegenomen in de verdere ontwikkeling en verbeteropgave van de organisatie. Bij het opstellen van de vragenformulieren die worden gebruikt bij schriftelijk horen is uitdrukkelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat een herbeoordeling van de verleende vergunning aan de orde kan komen. De vreemdeling krijgt in het formulier de gelegenheid over alle relevante onderwerpen informatie te verstrekken. Zoals hiervoor is aangegeven, is voor iedere nationaliteit bovendien een specifiek formulier met relevante vragen ontwikkeld. Het gaat daarbij om zowel open als gesloten vragen. Hiermee worden de risico’s verkleind en kan de IND de productiecapaciteit op basis van schriftelijk horen verhogen.
Voorts zal, indien intrekking van de verleende asielvergunning aan de orde is, altijd een intrekkingsgehoor worden gehouden. Dit staat los van de doorlopen toelatingsprocedure.
Bent u bekend met andere EU-landen die asielaanvragen uit Syrië, Jemen en Turkije alleen schriftelijk horen? Zo ja, welke landen?
Hiermee ben ik niet bekend.
Bent u bereid het besluit van de IND te heroverwegen om een deel van de asielzoekers uit Syrië, Jemen en Turkije alleen schriftelijk te horen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Taskforce is een aantal maatregelen, waaronder het schriftelijk horen, uitgedacht en ingesteld om sneller en slimmer te kunnen beslissen ten einde de oude voorraad weg te werken en de beschikbare besliscapaciteit optimaal te benutten. Na afloop van de Taskforce zijn deze maatregelen geëvalueerd en is bezien welke maatregelen blijvend van meerwaarde zouden kunnen zijn en hoe in de evaluatie onderkende risico’s kunnen worden gemitigeerd.
Deze maatregelen, waarover uw Kamer meerdere malen is geïnformeerd2 zijn binnen de organisatie verder doorontwikkeld en ingevoerd. Deze maatregelen maken inmiddels deel uit van de standaard werkwijze van de IND.
Bij het toepassen van deze schriftelijke procedure is een zorgvuldige afweging gemaakt ten aanzien van de nationaliteiten die hiervoor in aanmerking kunnen komen. Deze werkwijze is ingericht op de nationaliteiten die gelet op de situatie in de betreffende landen van herkomst en het daarop betrekking hebbende landgebonden beleid in de regel in aanmerking komen voor een inwilligend besluit. In deze zaken volgt veelal een inwilliging op de subsidiaire beschermingsgrond. Gelet op het één-statusstelsel maakt dat voor de vreemdeling in materiele zin geen verschil.
De ervaring met schriftelijk horen heeft de IND geleerd dat dit minder geschikt blijkt te zijn voor het beoordelen van asielaanvragen van Turkse asielzoekers. In een aanzienlijk aantal Turkse zaken is na het schriftelijk gehoor alsnog een mondeling gehoor afgenomen. Om die reden wordt schriftelijk horen niet langer toegepast op Turkse asielzoekers en beperkt tot asielzoekers uit Syrië en Jemen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Pesten op het werk |
|
Mark Strolenberg (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2022 van Nederlandse organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), waarin staat dat 5% van alle werknemers in Nederland weleens te maken heeft met pesten op het werk?1
Ja.
Wat is uw visie op de aanpak van pesten op het werk?
Alle werkenden hebben recht op een werkomgeving waarin zij zich veilig voelen. Wederzijds respect en goede omgangsvormen horen daarbij. Dat lijkt vanzelfsprekend, maar is het niet altijd. Pesten op het werk is een hardnekkig probleem en heeft grote impact op de gepeste, de collega’s en de organisatie.
Werkgevers dragen de verantwoordelijkheid om alle vormen van ongewenst gedrag, waaronder pesten, gezamenlijk met werknemers tegen te gaan. Hierbij zijn zowel wettelijke verplichtingen, zoals het opstellen van een Risico-Inventarisatie en -Evaluatie (RI&E) en handhaving door de Nederlandse Arbeidsinspectie, als het creëren van gezamenlijke bewustwording dat pesten op het werk onacceptabel is van belang.
Leidinggevenden hebben een belangrijke rol om pesten te voorkomen.
Zij hebben een voorbeeldfunctie en zetten de norm neer. Om pestgedrag in de organisatie te voorkomen is het noodzakelijk dat de leidinggevenden duidelijk maken dat pestgedrag niet wordt getolereerd. Ook omstanders hebben een belangrijke rol bij het voorkomen en bestrijden van pesten, bijvoorbeeld door het te signaleren en onder de aandacht te brengen van leidinggevende, van elkaar of een vertrouwenspersoon.
Gezamenlijk creëren collega’s een veilige en gezonde werkcultuur. Door middel van open communicatie en dialoog tussen werkgevers en werknemers kan ongewenst gedrag (preventief) worden aangepakt.
Welke maatregelen heeft u getroffen om werkgevers te stimuleren om een beleid te voeren tegen pesten op de werkvloer?
Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor het creëren van een gezonde en veilige werkomgeving voor hun werknemers. Werkgevers zijn volgens de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) verplicht om beleid vast te stellen om psychosociale arbeidsbelasting (PSA) te voorkomen, dan wel te beperken.2 Daaronder valt ook pesten. Middels een RI&E dienen werkgevers de arbeidsrisico’s, zoals pesten, in kaart te brengen en te mitigeren met een bijbehorend plan van aanpak met maatregelen. Ook werknemers hebben hierbij een rol.
Werknemers werken mee aan de opstelling van een RI&E en zijn medeverantwoordelijk voor het creëren van een gezonde en veilige werkomgeving.
De overheid ondersteunt werkgevers in de uitvoering hiervan. Zo zet ik in op het volgende:
Welke rol ziet u weggelegd voor werkgevers en werknemers in het voorkomen en aanpakken van pesten op het werk?
Niet alleen werkgevers, maar ook werknemers hebben een verantwoordelijkheid bij het organiseren van een gezonde en veilige werkomgeving. Zij zijn op basis van de Arbowet verplicht om naar vermogen zorg te dragen voor een veilige werkomgeving, waarin zij niet pesten en er niet gepest wordt, de eigen gezondheid en de werkgever te informeren over gesignaleerde risico’s7, zoals pestgedrag op het werk.
Een goede wisselwerking tussen werkgever en werknemers is nodig voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij maken gezamenlijk duidelijk dat pestgedrag op de werkvloer niet geaccepteerd wordt en geven zelf het goede voorbeeld. Daarom is het van belang dat werkgevers en werknemers bij elke stap van de RI&E met elkaar in gesprek zijn: het gezamenlijk in kaart brengen van de arbeidsrisico’s, het opstellen van een plan van aanpak met maatregelen en het implementeren en evalueren van de uitvoering van de maatregelen.
Ook kunnen werknemers, net zoals werkgevers, gebruik maken van de diverse tools en hulpmiddelen, zoals een Wegwijzer Pesten en een Wegwijzer Vertrouwenspersoon. Zij kunnen deze tools en hulpmiddelen vinden via het Arboportaal.8 Verder kunnen zij deelnemen aan de Kenniskring PSA9 om kennis en ervaringen uit te wisselen en handvatten aangereikt te krijgen om ongewenst gedrag preventief tegen te gaan.
Welke sancties gelden er momenteel voor werkgevers die onvoldoende actie ondernemen om pesten op het werk tegen te gaan?
De RI&E vormt de basis voor de Nederlandse Arbeidsinspectie bij de controle op PSA bij werkgevers. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt daar toezicht op en doet dat risicogericht en programmatisch. Indien de Nederlandse Arbeidsinspectie tijdens het uitvoeren van een controle vaststelt dat een werkgever onvoldoende maatregelen heeft genomen om ongewenst gedrag op de werkvloer te voorkomen, wordt er een eis tot naleving gegeven. Als bij herinspectie blijkt dat er geen gevolg is gegeven aan de eis tot naleving, kan als sluitstuk op het toezicht een bestuurlijke boete volgen. Het volledig ontbreken van een RI&E is overigens een direct beboetbare overtreding waarbij de boete kan oplopen tot € 4.500,-.
Welk inzicht heeft u in de omvang van pesten op het werk in Nederland op dit moment en hoe dit zich verhoudt tot andere landen in Europa?
Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) 2022 van TNO en CBS blijkt dat 5% van de werknemers in Nederland te maken heeft met pesten op het werk. Pesten op het werk gebeurt vaker door collega’s en leidinggevenden (intern – 4%) dan door klanten (extern – 1%). Pesten, zowel intern als extern, wordt het meest ervaren door werknemers in de sector vervoer en opslag, namelijk 7,1%. Ook binnen de horeca (5,7%), het openbaar bestuur (5,6%), het onderwijs (5,4%) en de culturele sector (5,4%) komt pesten relatief vaak voor.
In 2015 gaf 5,3% van de Europese werknemers aan te maken te hebben gehad met pesten/intimidatie op het werk.10 In Nederland lag dit percentage destijds op 7,9%. In Frankrijk gaf 12,8% van de werknemers aan te maken te hebben gehad met pesten/intimidatie op het werk, in Luxemburg 9,9% en in België 8,3%. In Denemarken en Duitsland lag dit percentage wat lager, namelijk respectievelijk 3,9% en 5,1%.
Er is geen recent Europees vergelijkend onderzoek uitgevoerd naar pesten op het werk. Wel is er in 2021 Europees vergelijkend onderzoek gedaan naar grensoverschrijdend gedrag op het werk. Uit de onderzoeksresultaten volgt dat er aanzienlijke verschillen zijn tussen landen in Europa wat betreft de mate waarin werknemers grensoverschrijdend gedrag ervaren, van 6% in Italië tot 25% in Denemarken. In Nederland gaf gemiddeld 20% aan te maken te hebben gehad met grensoverschrijdend gedrag. Het is op basis van dit onderzoek niet mogelijk om de uitkomsten uit te splitsen naar specifieke vormen van grensoverschrijdend gedrag, zoals pesten.11
In hoeverre is er kennis en expertise op het gebied van pesten op het werk bij werkgevers en werknemers? Bent u van plan hierin te faciliteren?
Er is geen onderzoek waaruit blijkt welke kennis en expertise aanwezig is bij werkgevers en werknemers op het gebied van pesten op het werk.
Wel is bekend dat werkgevers het lastig vinden om PSA, waaronder pesten, te herkennen en ook om dit vervolgens aan te pakken.12 Werkgevers zijn verantwoordelijk om hier beleid op te voeren en te zorgen voor een gezonde en veilige werkomgeving. Zij zijn ook verantwoordelijk om waar dat nodig is de nodige expertise aan te boren om pesten als onderdeel van PSA tegen te gaan.
Zoals hierboven gesteld ondersteunt de overheid werkgevers hierbij, door middel van handreikingen, wegwijzers, de Kenniskring PSA en online modules om werkgevers te ondersteunen bij het opstellen van een goede RI&E en bijbehorend plan van aanpak. Daarnaast biedt de NLA haar Zelfinspectietool aan.13
De komende periode breng ik de tools en hulpmiddelen opnieuw onder de aandacht via sociale media en de Kenniskring, zodat werkgevers beter weten wat zij moeten doen om aan hun wettelijke verplichting te voldoen om te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving.
Welke acties heeft u genomen om de bevindingen uit het onderzoek «Wat is pesten op het werk?» van TNO uit 2015 te implementeren?2
Mijn ambtsvoorganger heeft destijds ingezet op het stimuleren en faciliteren van bedrijven bij het komen tot een effectieve aanpak van ongewenste omgangsvormen en pesten, onder meer door de ontwikkeling van handreikingen en het organiseren van themadagen. Zo is er een Wegwijzer voor de aanpak van pesten ontwikkeld en is er materiaal beschikbaar gesteld om pestgedrag bespreekbaar te maken (zoals korte filmpjes). Ook is er een roadmap voor de aanpak van ongewenste omgangsvormen en pesten ontwikkeld om ondernemingsraden te ondersteunen bij hun rol hierbij. Om de bewustwording en agendering van het thema verder te verspreiden en te bestendigen, wordt gebruik gemaakt van bewustwordingscampagnes. De tools en instrumenten zijn te vinden op het Arboportaal.15 Het pakket aan maatregelen heeft sindsdien als speerpunten: (1) Stimuleren en faciliteren dat bedrijven preventieve maatregelen tegen ongewenst gedrag nemen, (2) Bevorderen dat werknemers bij iemand terecht kunnen wanneer zij zich onveilig voelen en (3) Inspecteren op beleid rondom ongewenste omgangsvormen door de Arbeidsinspectie.
Is de impact gemeten van de campagne «Herken Pesten» uit 2015 door toenmalig Minister Asscher? Zo ja, wat zijn de uitkomsten en wat gaat u nu doen om meer werkgevers te bereiken?
Naar de campagne «Herken Pesten» uit 2015 is een beknopte campagne-effectmeting gedaan. Hieruit bleek dat de campagne goed heeft gescoord qua bereik, waardering en boodschapoverdracht.16 Ook vonden werknemers en werkgevers de campagne duidelijk en geloofwaardig en waren zij emotioneel geraakt. In mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 4 heb ik aangegeven welke acties ik onderneem om PSA, waaronder pesten op het werk, tegen te gaan.
Is er ook al eens een vervolgonderzoek gedaan naar de financiële gevolgen van pesten op het werk en wat zijn hiervan de uitkomsten?
Uit het TNO-onderzoek van 2015 naar de financiële gevolgen van pesten op het werk bleek dat pesten naar schatting zorgt voor vier miljoen extra verzuimdagen per jaar, wat resulteert in 900 miljoen euro aanvullende kosten aan loondoorbetaling voor werkgevers.17 Er is geen recenter onderzoek uitgevoerd naar de financiële gevolgen van pesten op het werk. Wel kwam in de Arbobalans 2020 naar voren dat 64% van de werkgerelateerde verzuimkosten (6 miljard euro) door PSA wordt veroorzaakt.18 Welk deel hiervan specifiek veroorzaakt wordt door pesten is uit deze gegevens niet af te leiden.
Zijn er plannen om het bewustzijn van pesten op de werkvloer te vergroten en werknemers en werkgevers te voorzien van informatie over hoe ze dit probleem kunnen aanpakken? Zo ja, welke?
Via het Arboportaal zijn verschillende tools en hulpmiddelen beschikbaar voor werkgevers en werknemers om pestgedrag op de werkvloer tegen te gaan.
De komende tijd ga ik deze tools en hulpmiddelen opnieuw onder de aandacht brengen door ze te delen met de sociale partners en via sociale media. Tijdens de volgende Kenniskringbijeenkomsten, die ik organiseer in het kader van de BMS, zal ik de tools ook opnieuw onder de aandacht brengen van de deelnemers.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat de aanpak van pesten op het werk hoog op de agenda blijft staan bij werkgevers, werknemers en andere betrokken partijen?
Het kabinet onderneemt verschillende acties om werkgevers en werknemers te ondersteunen bij het bestrijden van PSA, waaronder pesten op het werk. Er zijn diverse hulpmiddelen en tools voor werkgevers en werknemers op het Arboportaal gepubliceerd en via het meerjarenprogramma Brede Maatschappelijke Samenwerking Burn-outklachten (BMS) wordt ingezet op het voorkomen van burn-outklachten onder werkenden. Ook worden kleinere bedrijven ondersteund bij het opstellen van de RI&E via het meerjarenprogramma RI&E. Via het nationaal actieprogramma aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld wordt ingezet op het stimuleren van een veilige werkomgeving voor iedereen in Nederland.
Om de aanpak van pesten op het werk verder hoog op de agenda te houden bij werkgevers, werknemers en andere betrokken partijen ga ik de komende tijd de ontwikkelde tools en hulpmiddelen over pesten op het werk weer actief onder de aandacht brengen door ze te delen met de sociale partners en arboprofessionals via de daarvoor gebruikelijke communicatiekanalen. Tijdens de volgende Kenniskringbijeenkomsten die ik organiseer in het kader van de BMS, zal ik de tools en hulpmiddelen ook onder de aandacht brengen van de aanwezige werkgevers, werknemers, arboprofessionals, onderzoekers en andere deelnemers.
Het bericht 'Gratis reizen met ov heel eenvoudig: betaling met OVpay te omzeilen' |
|
Fahid Minhas (VVD), Harmen Krul (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gratis reizen met ov heel eenvoudig: betaling met OVpay te omzeilen»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op het feit dat het kinderlijk eenvoudig blijkt om gratis met het openbaar vervoer te reizen via OVpay door te frauderen met digitale wegwerppassen?
Net als bij alle andere betaalsystemen worden er pogingen gedaan tot fraude. Ik vind het verwerpelijk als mensen frauderen. Dat hoor je gewoon niet te doen. De mensen die dit doen handelen te kwader trouw. Er is een grote kans dat fraudeurs uiteindelijk toch op moeten draaien voor de schade. Zij lopen het risico uitgesloten te worden van de dienstverlening door banken. De opbrengst is gering, de pakkans is groot en de gevolgen voor de pashouder kunnen ernstig zijn.
Reizigers kunnen volgens de berichtgeving via een speciale app betalingen omzeilen. Kunt u toelichten hoe het kan dat OVpay – een investering van 100 miljoen – in slechts een paar minuten te omzeilen blijkt?
Met het naderende afscheid van de OV-chipkaart en de introductie van OVpay komen er nieuwe manieren voor reizigers om te betalen in het OV. Doelen daarbij zijn om de drempels voor het gebruik van het OV te verlagen, meer reizigers in het OV te krijgen en de serviceverlening verder te vergroten. In- en uitchecken met een betaalpas, creditcard of mobiele telefoon is de eerste van deze nieuwe betaalvormen in het OV onder de merknaam OVpay. De gezamenlijke OV-bedrijven, Translink, banken, ICS, Mastercard en Visa maken dit samen mogelijk.
Bij in- en uitchecken met een betaalpas of creditcard worden de kosten van gemaakte reizen op een dag bij elkaar opgeteld en de volgende dag/nacht als één totaalbedrag afgeschreven. De uitgestelde betaling is onder meer noodzakelijk om rijen te voorkomen bij het in- en uitchecken en de transactiekosten te beperken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden van het internationale EMV-betaalsysteem.
Het scenario van misbruik van digitale «wegwerppassen», waarbij de kaart moedwillig wordt gedeactiveerd voordat de reis is afgeschreven, was al bekend – ook uit andere landen en plaatsen waar je kunt reizen met een (virtuele) betaalpas, zoals in Groot-Brittannië en Singapore. Fraudedetectie- en fraudebeheersingsmaatregelen zijn dus ook aanwezig. Daarbij worden (niet geïnde) transacties permanent gemonitord. Banken bewaken dus, als verstrekkers van (virtuele) betaalpassen, de uitgifte en het gebruik van die (virtuele) betaalpassen. Wanneer een kaartverstrekker vaststelt dat een klant misbruik maakt van een betaalpas, kan die klant als fraudeur worden aangemerkt.
Pogingen tot fraude kunnen niet worden voorkomen. Fraude kan wel verstrekkende gevolgen hebben voor de kaarthouder. Uiteindelijk zal gepoogd worden de schade alsnog op die kaarthouders te verhalen. Fraudeurs kunnen voor lange tijd door kaartverstrekkers worden uitgesloten van het gros van hun dienstverlening. Wanneer het OV hier onverhoopt toch veel schade van zou ondervinden, kan de sector nadere technische maatregelen treffen. In het uiterste geval kunnen alle betaalpassen van een individuele kaartverstrekker tijdelijk worden geblokkeerd.
Heeft u in beeld om hoeveel frauduleuze gevallen het inmiddels gaat? Hoe gaat u voorkomen dat deze aantallen verder zullen toenemen?
Pogingen tot fraude kunnen niet worden voorkomen. De meeste reizigers zijn te goeder trouw. Om fraudeurs aan te kunnen pakken, wordt actief gemonitord door Translink en dagelijks afgestemd met de acquirer EMS. Een acquirer is een financiële instelling die het mogelijk maakt om betaalkaartbetalingen te ontvangen. Er is, naar aanleiding van de RTL-publicatie, geen zorgwekkende toename geconstateerd van dit soort fraudegevallen. Met betrokken financiële instellingen wordt verder geanalyseerd en gesproken over eventuele aanvullende generieke maatregelen om het risico verder te verkleinen.
Kunt u toelichten in hoeverre het systeem OVpay is getest op fraudegevoeligheid? Zo ja, waarom is deze methode in deze testfase niet aan het licht gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 beschreven, was dit fraudescenario bekend. Er is ook geen sprake van een specifiek OVpay-systeem bij de betaling met betaalpassen en creditcards in het OV, het gaat om het in vrijwel alle branches wereldwijd gebruikte EMV-betaalsysteem zoals dat in Nederland overal gebruikt wordt.
In hoeverre zouden banken als kaartverstrekkers frauderende kaarthouders kunnen aanpakken door hen uit te sluiten van verdere bancaire dienstverlening?
De pashouder blijft aansprakelijk voor de kosten van de gemaakte reizen. Bovendien kan die pashouder altijd worden getraceerd door zijn of haar eigen bank.
Translink kan een individuele betaalpas of creditkaart blokkeren voor reizen in het OV, als daarmee in het OV wordt gefraudeerd. Als een bank vaststelt dat een pashouder opzettelijk misbruik heeft gemaakt van weggegooide betaalpassen, bijvoorbeeld in het openbaar vervoer, kan die bank alle rekeningen van die pashouder blokkeren en hem of haar opnemen in een landelijk register van fraudeurs. Dat kan zelfs tot gevolg hebben dat de pashouder jarenlang alleen nog onder streng toezicht gebruik kan maken van sterk ingeperkte bank- en betaaldiensten bij alle banken in Nederland.
Translink geeft aan de methode van de digitale wegwerppassen te kennen, maar geen maatregelen te treffen om misbruik moeilijker of onmogelijk te maken. Kunt u hierop reflecteren? Hoe rijmt u dit met uw ambitie voor een veilig en betrouwbaar OV-betaalsysteem?
Voor de reiziger is de veiligheid en betrouwbaarheid van het OV-betaalsysteem niet in het geding. Zoals ook in het antwoord op de vragen 3 en 4 beschreven, worden er bij alle andere betaalsystemen en sectoren helaas pogingen gedaan tot fraude. Dit fraudescenario was daarbij al bekend.
Translink hoeft geen (nieuwe) maatregelen te treffen omdat hierin al vanaf het begin is voorzien. Het fraudegedrag wordt gemonitord door zowel de banken als Translink. Tussen kaartverstrekkers en Translink zijn goede afspraken gemaakt om misbruik van betaalpassen in het OV vooraf te voorkomen en achteraf te verhalen. Op die manier kan de garantie dat alle in- en uitchecktransacties verwerkt en verrekend worden zo goed mogelijk geborgd worden.
Welke maatregelen gaat u treffen om Translink te ondersteunen bij het opsporen van fraudeurs?
Zoals eerder benoemd kunnen pogingen tot fraude niet worden voorkomen, maar zijn al maatregelen getroffen om fraudeurs aan te kunnen pakken. Translink monitort op misbruik van betaalpassen in het OV. Op aanwijzing van Translink kunnen banken vervolgens maatregelen treffen tegen de betrokken pashouders.
Translink en de Betaalvereniging geven aan dat in het geval van grootschalig misbruik via de betaalkaarten van één bank, alle betaalpassen van die bank kunnen worden geblokkeerd voor OVpay. Hoe gaat u voorkomen dat klanten van deze bank niet langer met hun bankpas in het OV kunnen reizen?
Translink en de Betaalvereniging geven aan dat in het geval van grootschalig misbruik via de virtuele betaalkaarten van één bank, alle betaalpassen van die bank tijdelijk kunnen worden geblokkeerd voor OVpay. In dit geval betrof het een buitenlandse kaartverstrekker waarvan de Nederlandse klanten ook een betaalrekening en gewone betaalpas bij een Nederlandse bank hebben. Het tijdelijk uitsluiten van deze kaartverstrekker zou Nederlandse reizigers niet hebben gehinderd.
Doelen van het nieuwe OV-betaalsysteem zijn het verlagen van drempels voor het gebruik van het OV, meer reizigers in het OV krijgen en de serviceverlening aan reizigers verder vergroten. Het uitsluiten van betaalpassen draagt niet bij aan het bereiken van dit doel en zal daarom alleen in het uiterste geval toegepast worden.
In hoeverre zouden conducteurs van vervoersbedrijven meer bevoegdheden kunnen krijgen voor de controle van vervoersbewijzen, waarbij ook tijdelijke betaalkaarten kunnen worden gecontroleerd?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 beschreven, valt misbruik met betaalkaarten niet vast te stellen bij de controle van vervoersbewijzen. De kosten van alle gemaakte reizen op een dag met een (virtuele) betaalpas worden bij elkaar opgeteld en de volgende dag/nacht als één totaalbedrag afgeschreven. Controleurs kunnen alleen vaststellen of er een geldige incheck plaats heeft gevonden.
De fraude gebeurt pas na afloop van de reis, wanneer de pashouder moedwillig zijn betaalpas «weggooit» (deactiveert) om reguliere betaling op de volgende dag te verhinderen. Er schuilt daarmee geen oplossing in meer bevoegdheden voor conducteurs. Vervoerders hebben afspraken met banken en andere kaartverstrekkers om te pogen de schade alsnog te verhalen op de pashouder.
De aanhoudende asielcrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving dat de komende jaren er vele duizenden asielzoekers meer naar Nederland reizen dan eerst gedacht en dat het aantal asielzoekers dat wordt verwacht in 2023 volgens het hoogste scenario iets boven de 76.000 personen ligt?1
Ja, ik ben bekend met de genoemde berichtgeving en inventarisatie. Ik onderschrijf dat nog veel werk verzet moet worden om ervoor te zorgen dat iedereen met een daartoe strekkend recht verzekerd is en blijft van een opvangplek. In diverse brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over de kabinetsbrede aanpak om de opgave op het asieldomein aan te pakken, meest recentelijk op woensdag 24 mei 2023.2
Specifiek ten aanzien van Ter Apel vul ik graag aan dat ik mij maximaal inzet om een herhaling van de crisissituatie van vorig jaar te voorkomen. Het uitgangspunt voor alle betrokken partijen is dat de maximumcapaciteit van 2.000 personen te allen tijde in acht wordt genomen. Daartoe heb ik verschillende kortetermijnmaatregelen genomen, waaronder het opschalen van de personele capaciteit ten behoeve van de identificatie en registratie van asielzoekers en het inzetten van een voorportaallocatie in Assen per 1 juli 2023 waar ongeïdentificeerde asielzoekers tijdelijk kunnen verblijven. Ook andere maatregelen zijn voorzien, zoals de realisatie van grootschalige en kleinschalige opvang- en doorstroomlocaties. Mocht dit evenwel niet voldoende zijn dan ben ik genoodzaakt verdergaande maatregelen te treffen, waarbij gedacht kan worden aan het tegengaan van doelgroepbeperkingen en het plaatsen van vergunninghouders in hotels. Bij relevante ontwikkelingen wordt u uiteraard geïnformeerd. De zoektocht naar aanvullende locaties met een soortgelijke functie is in volle gang.
Bent u bekend met de inventarisatie van de NOS waaruit blijkt dat er deze zomer alweer een crisissituatie bij aanmeldcentrum Ter Apel zal ontstaan?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met de berichtgeving rondom premier Rutte waarbij hij naar aanleiding van de nieuwe hoge instroomcijfers waarschuwde dat het «niet uit te sluiten» is dat het aanmeldcentrum in Ter Apel weer dusdanig volloopt dat mensen in het gras moeten slapen en waarin hij stelt dat het asielprobleem sinds afgelopen zomer alleen maar groter is geworden?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het feit dat premier Giorgia Meloni in Italië de noodtoestand heeft uitgeroepen vanwege de explosieve stijging van illegale immigranten?
Ja. Italië ziet een grote toename van irreguliere aankomsten met name over zee dit jaar en de daarmee gepaard gaande volle opvangcentra. Dit jaar hebben al meer dan 31.000 migranten de Italiaanse kust bereikt, bijna vier keer zo veel als in dezelfde periode vorig jaar. Toen waren dat er 8.000. Dat is zorgelijk. Deze toename van migratie ziet het kabinet als een gemeenschappelijke Europese verantwoordelijkheid, dus een Europese oplossing is nodig. Mede hierom sprak ik woensdag 19 april 2023 met mijn Italiaanse collega Piantedosi over Europese oplossingen.
Zoals uw Kamer weet zet het kabinet zich binnen de EU al geruime tijd in voor meer grip op migratie. Dat gaat via twee sporen, waarover ik ook met mijn Italiaanse collega sprak. Ten eerste, nieuwe wetgeving. Het Europese Migratie- en Asielpact, waarover de onderhandelingen gestaag vorderen, moet een structurele oplossing bieden. Het kabinet hoopt tijdens de Europese Raad van juni 2023 met de lidstaten op belangrijke elementen het eens te worden. Daar werkt het kabinet hard aan.
In de tussentijd is ook resultaat nodig, dat is het tweede element. De premier zette zich daar met alle regeringsleiders voor in tijdens de Europese Raad van februari 2023. Daar zijn goede Europese acties geformuleerd (zoals het versterken van de buitengrenzen met meer geld en asielgrensprocedurepilots, naleven van de huidige Dublin regels, en intensivering van de EU inzet ten aanzien van gelijkwaardige en duurzame migratiepartnerschappen), nu moeten deze afspraken worden omgezet in acties. Daar zit het kabinet bovenop; op de eerstvolgende Europese Raad zullen de regeringsleiders de balans opmaken.
Deelt u de mening dat het uitroeien van een noodtoestand inzake de asielcrisis gezien de huidige ontwikkelingen voor Nederland ook geen overbodige luxe zou zijn? Zo ja, wilt u deze noodtoestand per direct uitroepen?
In antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar mijn brief aan uw Kamer van 4 november 2022. In die brief zijn de uitkomsten neergelegd van de juridische verkenning op asielbeslisstop en instroombeperking o.a. op de voet van artikel 111 van de Vreemdelingenwet 2000.3 De brief bevat onder meer de conclusie dat op dit moment niet gerechtvaardigd gesproken kan worden van buitengewone omstandigheden als bedoeld in (artikel 110 en) 111 Vw2000, alsook dat niet kan worden afgeweken van de regels die het Europees recht stelt.
Wilt u het opzeggen van het Vluchtelingenverdrag uit 1951 betrekken bij het uitroepen van de noodtoestand? Zo neen, waarom niet?
In antwoord op deze vraag verwijs ik kortheidshalve naar de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van 3 juli 2020. Die brief bevat de kabinetsreactie op de verkenning door mr. J.P.H. Donner en mr. dr. M. den Heijer van de vraag of, en zo ja op welke wijze, het Vluchtelingenverdrag uit 1951 bij de tijd moet worden gebracht om een duurzaam juridisch kader te kunnen bieden voor het internationale asielbeleid van de toekomst. Onder meer is toegelicht dat de mogelijkheid voor opzegging van het Vluchtelingenverdrag voor een EU-lidstaat als Nederland prohibitief is.4
Wilt u een deal met Rwanda om asielzoekers daar hun asielprocedure te laten afwachten betrekken bij het uitroepen van de noodtoestand? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet zet in op brede, gelijkwaardige migratiepartnerschappen met derde landen, om irreguliere migratie tegen te gaan en terugkeer te bevorderen. Het ondersteunen van partnerlanden bij asielprocedures, opvang- en terugkeer is onderdeel van deze inzet. Het bilaterale spoor en de Europese inzet liggen daarbij in het verlengde van elkaar. Het verplaatsen van asielopvang en -procedures naar partnerlanden is een specifieke vorm daarvan, die risico’s en complexe uitdagingen met zich mee brengt, ook op juridisch gebied. Nederland is gebonden aan EU asielwet- en regelgeving.
Het kabinet zet zich er tijdens huidige onderhandelingen over het Asiel- en Migratiepact wel voor in dat het zogeheten banden criterium, de voorwaarde dat een afgewezen asielzoeker een band moet hebben met het betreffende veilig geachte derde land, wordt versoepeld.
Heeft u de bereidheid om onderstaand vijf-puntenplan bij de uit te roepen noodtoestand?2 Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo neen, waarom niet?
Met betrekking tot de onmiddellijke asielstop wordt verwezen naar de in het antwoord op vraag 5 aangehaalde Kamerbrief van 4 november 2022.
Met betrekking tot de intensivering van het grenstoezicht merkt het kabinet op dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 november 2022 heeft besloten om het operationeel toezicht door de Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV)-eenheden van de Koninklijke Marechaussee (KMar) voor een periode van zes maanden te intensiveren.6 De intensivering van de MTV-controles heeft als doel: 1) de bestrijding van irreguliere migratie in het algemeen, het buigen van de migratiestromen naar Nederland waarmee mogelijk de druk op de asielopvang kan worden verlicht en de bestrijding van mensensmokkel in het bijzonder; 2) het voorkomen van mensonterende incidenten (zoals de omgekomen vreemdelingen in vrachtwagens) en 3) het voorkomen van substantiële incidenten voor de openbare orde en nationale veiligheid in Nederland. Op dit moment wordt de intensivering van de MTV-controles met het licht op het aflopen van de periode van zes maanden samen met de KMar bezien. Hierbij wordt ook gekeken naar de effecten die de intensivering tot gevolg heeft gehad.
Met betrekking tot de mini-Schengenzone van omliggende landen werkt het kabinet met gelijkgezinde landen aan een sterker, toekomst- en crisisbestendiger Schengengebied ten aanzien van zowel de binnen- als buitengrenzen. Nederland overlegt regelmatig met buurlanden en gelijkgezinde lidstaten over de versterking van de buitengrenzen, het beperken van irreguliere binnenkomsten en het voorkomen van secundaire migratie. Volgens het kabinet ligt de oplossing voor zowel de korte als lange termijn voornamelijk in het verbeteren van het buitengrensbeheer, zoals betere registratie van asielzoekers en asielgrensprocedures, inclusief effectieve terugkeer. Dit betreft een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de EU. De inzet van het kabinet heeft o.a. geresulteerd in de recente Conclusies van de Europese Raad van februari jl., waarin is bepaald dat de Europese Unie vastbesloten is te blijven zorgen voor doeltreffende controle van haar land- en zeebuitengrenzen en daarbij onder meer de Commissie heeft opgeroepen om onmiddellijk aanzienlijke EU-fondsen en -middelen te mobiliseren om de lidstaten te ondersteunen bij het versterken van het buitengrensbeheer en pilotprojecten in lidstaten te financieren die bijdragen aan het EU-buitengrensbeheer. In de komende Europese Raad van 29-30 juni 2023 zal gerapporteerd worden over de voortgang van deze maatregelen. Het kabinet zal de komende tijd in diverse gremia en bilaterale gesprekken aandacht blijven vragen voor de voortgang hiervan en zal waar mogelijk ondersteuning bieden.
Daarnaast zet het kabinet zich voor de langere termijn in voor het verankeren van handelingsperspectief in de nieuwe Schengengrenscode wanneer sprake is van grootschalige secundaire migratiebewegingen binnen het Schengengebied. Dit wordt zo ook uitgedragen in gezamenlijkheid met gelijkgezinde lidstaten. Het kabinet hoopt dat spoedig gestart kan worden met de onderhandelingen tussen de Raad, het Europees Parlement en de Commissie. Op dit moment beraadt het Europees Parlement zich nog over zijn onderhandelingspositie.
Met betrekking tot de directe uitzetting van mensen uit veilige landen geef ik het volgende mee. Daar wordt al op ingezet. Bij vreemdelingen uit veilige landen van herkomst wordt namelijk de asielaanvraag in een verkorte procedure behandeld. Dat kan omdat de asielzoeker weinig kans maakt op een verblijfsvergunning. Bij een afwijzing door de IND dient de vreemdeling Nederland snel te verlaten. DT&V, IOM en diverse ngo’s kunnen eventueel bij vrijwillig vertrek ondersteunen. Gedwongen terugkeer komt in beeld wanneer iemand niet bereid is uit eigen beweging te vertrekken.
Ten aanzien van het strafbaar stellen van illegaliteit geef ik het volgende mee. Zoals in het Coalitieakkoord staat aangegeven, zet het kabinet erop in om de Vreemdelingenwet zo te wijzigen dat het middel van de ongewenstverklaring ook betrekking kan hebben op uitgeprocedeerde asielzoekers die weg moeten, die weg kunnen, maar die niet meewerken aan hun terugkeer of vertrek. De ongewenstverklaring, in samenhang met artikel 197 Sr, is een juridisch instrument dat een gevangenisstraf (van ten hoogste zes maanden) mogelijk maakt voor vreemdelingen die in weerwil van de ongewenstverklaring in Nederland verblijven. De ongewenstverklaring kan dus als een gekwalificeerde vorm van strafbaarstelling van onrechtmatig verblijf worden gezien. Een vreemdeling kan pas strafrechtelijk worden vervolgd, nadat het terugkeerproces is doorlopen en de vreemdeling door zijn eigen toedoen niet is teruggekeerd.
Deelt u de mening dat als er nu via een noodwet3 geen immigratiebeperkende maatregelen worden genomen, Nederland ten onder gaat aan de overbevolking? Zo ja, gaat u zo’n noodwet snel invoeren? Graag een gedetailleerd antwoord.
In antwoord op vraag 5 is reeds, onder verwijzing naar de Kamerbrief van 4 november 2022, aangegeven dat wat betreft de reguliere asielstromen geen sprake is van een buitengewone omstandigheid die de toepassing van het in die brief geduide noodrecht rechtvaardigen. Uiteraard laat dit onverlet dat het kabinet zich inzet om meer grip te krijgen op irreguliere migratie naar en binnen de Unie. Daartoe wordt onder meer gewezen op de inzet zoals geschetst in de antwoorden op de vragen 4 en 8 en de, in de beantwoording van de vragen 1 t/m 3 gememoreerde, Kamerbrief van 28 april jl.
Het recente bezoek aan Saudi-Arabië |
|
Frank Futselaar |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is er in Saudi-Arabië verbeterd dat u heeft besloten dit land te bezoeken, terwijl het kabinet c.q. u in uw voormalige hoedanigheid in 2018, na de moord op Khashoggi, besloot niet naar dit land te gaan?
Saoedi-Arabië speelt een belangrijke rol voor de veiligheid en stabiliteit in de Golfregio, een regio die van groot belang is voor Nederland en de Europese Unie (EU). Het land is gastheer van de Gulf Cooperation Council (GCC) en is niet alleen economisch, maar ook cultureel, religieus en geopolitiek gezien een belangrijk en invloedrijk land in het Midden-Oosten en daarbuiten. Het is belangrijk om met Saoedi-Arabië als belangrijke speler in de regio te spreken over actuele geopolitieke en regionale ontwikkelingen in het kader van regionale stabiliteit.
De Golfregio inclusief Saudi-Arabië is een prioriteitsmarkt van het kabinet voor ons internationale verdienvermogen en van belang voor onze economische weerbaarheid. Saudi-Arabië is een land in transitie, ook op het terrein van de economie. Daarbij kan het Nederlandse bedrijfsleven een positieve rol spelen met kennis en kunde op het terrein van verduurzaming van de energie-, voedsel- en watersector.
Juist de brede relatie die Nederland met Saudi-Arabië heeft biedt de mogelijkheid voor het voeren van een dialoog over (geo)politieke en economische onderwerpen; ook mensenrechten vormen onderdeel van deze dialoog. Nederland onderhoudt als enige land, naast de EU, een structurele mensenrechtendialoog met Saoedi-Arabië.
Erkent u dat de «geopolitieke uitdagingen», die u aanvoert om dit bezoek te rechtvaardigen, er niet toe mogen leiden dat mensenrechten in dit land op het tweede plan terechtkomen? Wat heeft dit bezoek opgeleverd in termen van geopolitiek?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u voor of tijdens uw bezoek gesproken met Saudische mensenrechtenorganisaties en ngo’s om hen de gelegenheid te geven u te informeren over de mensenrechtenschendingen in het land?
Op (hoog)ambtelijk niveau is sprake van een doorlopende dialoog met diverse stakeholders, waaronder mensenrechtenorganisaties. Tijdens mijn recente bezoek aan Saoedi-Arabië heb ik met verschillende gesprekspartners over mensen- en vrouwenrechten gesproken, onder meer met de president van de Saoedische mensenrechtencommissie.
Wat vindt u van het rapport van de Saudische mensenrechtenorganisatie ALQST getiteld The Dark Side of Neom: Expropriation, expulsion and prosecution of the region’s inhabitants?1
Het kabinet vindt de berichtgeving over mensenrechtenschendingen in het rapport zorgelijk. De zorgen over onderwerpen die in het rapport worden benoemd, zoals gedwongen landonteigening, reacties op vreedzaam verzet en veroordelingen tot de doodstraf, waaronder voor minderjarigen, maken onderdeel uit van de hierboven genoemde (kritische) dialoog met Saoedi-Arabië over mensenrechten.
De zorgen over landonteigening worden voortdurend en systematisch opgebracht in gesprek met de Saoedische autoriteiten, onder wie de voorzitter van de Saoedische mensenrechtencommissie, en tevens aangekaart in de EU-mensenrechtendialoog. Nederland zal in bilaterale gesprekken en via de EU aandacht blijven vragen voor dit onderwerp, zoals tijdens het inkomende bezoek van de president van de Saoedische mensenrechtencommissie aan Nederland op 8 en 9 mei.
Nederland en de EU zijn principieel tegen de doodstraf en spreken zich hier ook in gesprek met de Saoedische autoriteiten tegen uit, onder meer tijdens mijn recente bezoek. Ook tijdens de Politieke Consultaties in december jl. zijn zorgen geuit over de uitvoering van de doodstraf. Nederland blijft in gesprekken met Saoedi-Arabië oproepen om de doodstraf – in het bijzonder voor minderjarigen – om te zetten in gevangenisstraffen.
Heeft u met vertegenwoordigers van bedrijven gesproken tijdens uw bezoek? Welke samenwerking tussen Nederlandse en Saudische bedrijven worden voorzien in de realisatie van «Neom»?
Ik sprak met Nederlandse bedrijven tijdens mijn bezoek over de kansen die er liggen in de hervormingsagenda van Saoedi-Arabië en het belang van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO). Daarbij wezen bedrijven op snelle veranderingen die in Saoedi-Arabië plaatsvinden, getuige onder andere de sterk toegenomen rol van vrouwen op de arbeidsmarkt.
De Nederlandse kennis en expertise op het gebied van duurzame landbouw, circulaire economie, de energietransitie en life sciences & health sluit aan op de diversificatieplannen van Saoedi-Arabië. Wanneer bedrijven zich melden met vragen over kansen geldt de reguliere dienstverlening, waarbij de ambassade wijst op eventuele risico’s, ook indien bedrijven kansen willen ontwikkelen binnen de zogenoemde megaprojecten. Ook wordt informatie verstrekt via de website van de Rijksdienst voor Ondernemen (RVO). Op de landenpagina voor Saoedi-Arabië wordt bij informatie over de kansen tevens gewezen op het belang voor bedrijven om IMVO-risico’s in kaart te brengen en te mitigeren.
Ook in de bilaterale contacten tussen Nederland en Saoedi-Arabië wordt het belang van IMVO benadrukt. Zo sprak de ambassade hierover bijvoorbeeld met vertegenwoordigers van «Neom». Eveneens is tijdens het bezoek van de Saoedische viceminister voor Handel aan Nederland in mei 2022 het belang van due diligence onder de aandacht gebracht.
Op welke wijze zijn Nederlandse bedrijven die (willen) ondernemen in Saudi-Arabië gewezen op de risico's om betrokken te raken bij mensenrechtenschendingen? Wat doet u nog meer om te voorkomen dat Nederlandse bedrijven die ondernemen in Saudi-Arabië betrokken zijn of raken bij mensenrechtenschendingen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beïnvloedt de afwezigheid van vrijheid van meningsuiting in Saudi-Arabië de mate waarin Nederlandse bedrijven zich kunnen houden aan due diligence verantwoordelijkheden, waaronder het doen van onderzoek naar mensenrechtenrisico’s? Kunnen bedrijven onder die omstandigheden waar nodig herstel en verhaal voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen bieden?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal ondernemen dat zij de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven, door de risico’s in hun keten in kaart te brengen en deze te adresseren. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om deze due diligence uit te voeren.
De Nederlandse overheid ondersteunt hierin waar mogelijk. Zo adviseert de ambassade – gevraagd en ongevraagd – bedrijven over de lokale context, waaronder voorkomende IMVO-risico’s, en wijst hen op beschikbare informatie. Daarnaast kunnen bedrijven voor vragen over het toepassen van gepaste zorgvuldigheid terecht bij het IMVO-steunpunt van de RVO.
Restricties op het gebied van vrijheid van meningsuiting, vereniging en vergadering kunnen het lastiger maken voor bedrijven om effectieve gepaste zorgvuldigheid toe te passen. In het geval dat Nederlandse ondernemers twijfels hebben over de mate waarin IMVO in het geding zou kunnen zijn, worden zij geadviseerd met RVO of de ambassade in gesprek te gaan. Zo kan (beschikbare) relevante informatie gericht worden gedeeld met deze bedrijven die hen mede in staat stelt zo nodig actie te ondernemen.
Wat vindt u van de recente kritiek van Amnesty International2 dat het kabinet economische belangen laat prevaleren boven mensenrechten? Welke van de aanbevelingen in dit rapport aan het kabinet worden uitgevoerd?
Het kabinet hecht eraan dat bedrijven internationaal maatschappelijk verantwoord zakendoen (daarbij hoort ook nadrukkelijk de aandacht voor mensenrechten). Het rapport van Amnesty International draagt bij aan het agenderen van het belang van mensenrechten.
De RVO en de ambassades en consulaten informeren en adviseren bedrijven actief over IMVO en risico’s. Ook het ministerie voert regelmatig gesprekken met bedrijven over risico’s op het gebied van IMVO en mensenrechten t.a.v. risicovolle markten. Tegelijkertijd is er altijd ruimte voor verbetering; we bekijken bijvoorbeeld momenteel of de informatie op de verschillende landenpagina’s van RVO nog actueel en ook goed terug te vinden is en zijn bezig met actualiseren van deze informatie.
Het ministerie is al geruime tijd en geregeld in overleg met Amnesty International en we zetten dit overleg voort, ook over het recente rapport en de aanbevelingen die daarin worden gedaan.
Wat waren zoal de reacties van Saudische regeringsvertegenwoordigers daar waar u de mensenrechten te berde bracht? Ontkent men dat deze worden geschonden of beroept men zich op de eigen normen en waarden?
Een kritische dialoog over mensenrechten is altijd onderdeel van het gesprek met Saoedi-Arabië, zo ook tijdens mijn recente bezoek waarbij ik onder meer heb gesproken met de president van de Saoedische mensenrechtencommissie. Deze dialoog biedt de gelegenheid om zorgen te uiten over ontwikkelingen in Saoedi-Arabië op het gebied van mensenrechten, zoals de uitvoering van de doodstraf. Deze gesprekken vinden doorgaans plaats in besloten setting, waarbij vertrouwelijkheid een belangrijk aspect is voor de effectiviteit van de structurele mensenrechtendialoog – bilateraal en via de EU – maar ook voor individuele gevallen van belang kan zijn. Om die redenen, kan ik hierover niet in detail treden.
Heeft u individuele zaken besproken, zoals bijvoorbeeld van Mohammed Fahad al-Qahtani, mede-oprichter van de inmiddels opgeheven Saudi Civil and Political Rights Association, die nadat hij zijn straf van 10 jaar in november 2022 had uitgezeten nog altijd niet is vrijgelaten? Is u bekend waar hij op dit moment is en waarom hem contact met familie wordt ontzegd? Of bijvoorbeeld de zaak van Salma al-Shehab, die werd veroordeeld tot 27 jaar cel voor het publiceren van tweets waarin ze vrouwenrechten steunde?
Zie antwoord vraag 9.
De gebrekkige zorg op crisisnoodopvanglocaties |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de reportage van NRC Handelsblad genaamd «Het verdienmodel van detacheerder Arts & Specialist: minimale zorg voor asielzoekers tegen maximale winst»1? Hoe reflecteert u op de bevindingen van deze reportage?
Ja ik ben bekend met de rapportage in de NRC. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik verder graag naar mijn brief van 24 april jl. waarin ik, op verzoek van uw Kamer, inga op genoemd krantenartikel in de NRC.
Bent u het eens met de stelling dat asielzoekers een kwetsbare groep zijn die recht hebben op adequate zorg? Bent u het eens met de stelling dat de regering heeft gefaald om adequate zorg te leveren? Vindt u dit typerend van het huidige Nederlandse asielbeleid?
Iedereen in Nederland heeft recht op medisch noodzakelijke zorg. Dat geldt ook voor asielzoekers. Voor asielzoekers is de toegang tot de medische zorg in de regel goed geborgd. Op de locaties die onder beheer vallen van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), zorgt GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA) voor de toegang tot de huisartsenzorg op de locatie en in bepaalde gevallen in de directe nabijheid van die locatie. Ook voor de crisisnoodopvang zorgt GZA in eerste instantie voor de toegang tot de huisarts. Voor een aantal locaties moet hiervoor een beroep worden gedaan op bijvoorbeeld Arts & Specialist of Just4Care. In enkele locaties wordt de huisartsenzorg geleverd door lokale huisartsen. Net als dat voor andere inwoners van Nederland geldt, kan via de huisarts doorverwijzing plaatsvinden naar tweedelijnszorg. Voor de zorg wordt gebruik gemaakt van reguliere zorg(instellingen). De capaciteitsvraagstukken in de zorg spelen voor alle inwoners van Nederland, inclusief asielzoekers. Niettemin ben ik van mening dat asielzoekers in de regel een goede toegang hebben tot medische zorg.
Klopt het dat Arts & Specialist niet verantwoordelijk is voor de inrichting van de locatie of de werkplek van basisartsen? Indien dit het geval is, hoe komt het dat deze artsen geen toegang hebben tot belangrijke apparatuur zoals laptops en onderzoekstafels? Is deze tekortkoming toe te schrijven aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)? Indien dit het geval is, gaat deze noodzakelijke apparatuur spoedig geleverd worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat Arts & Specialist niet verantwoordelijk is voor de inrichting van de werkplek van de (basis)artsen. Arts & Specialist is geen zorgorganisatie maar via hen kan medische personeel worden ingezet. Arts & Specialist wordt op dit moment ingeschakeld voor het bieden van de medische zorg op crisisnoodopvanglocatie waar GZA deze zorg niet kan bieden.
De crisisnoodopvang valt niet onder de verantwoordelijkheid van het COA maar onder de gemeenten. De gemeenten richten de locaties in met noodzakelijke materialen en declareren de kosten bij het COA. Op de locaties die onder beheer staan van het COA biedt het COA medische ruimte inclusief kantoormeubilair en is GZA verantwoordelijk voor de inrichting van de praktijk met noodzakelijke medische apparatuur.
Kloppen de bevindingen van het NRC dat Arts & Specialist rond de 180 euro per uur rekent voor het leveren van een basisarts met achterwacht? Indien juist, gegeven dat de loonkosten van basisartsen en huisartsen cumulatief ongeveer 70 euro per uur zijn, en Arts & Specialist beweert niet verantwoordelijk te zijn voor de inrichting van de werkplek van artsen, waar gaan de overige 110 euro aan kosten naartoe?
Het COA heeft het contract afgesloten met Arts & Specialist. Informatie over prijzen valt binnen de vertrouwelijkheid van het contract. Ik heb ook geen inzicht in de opbouw van de kostprijs van Arts & Specialist. Ik kan dus geen antwoord geven op de vraag waar de kosten naar toe gaan. De door Arts & Specialist gehanteerde prijs is gebruikelijk in de markt en niet exorbitant hoog. Het uurtarief is afhankelijk van het type arts dat nodig is en wordt ingezet.
Deelt u de zorgen dat er sprake is van een doorgeslagen verdienmodel dat ten koste gaat van kwetsbare asielzoekers en de Nederlandse belastingbetaler?
Bij voorkeur zou ik de toegang tot de medische zorg op dezelfde wijze willen organiseren als dat in de asielzoekerscentra is georganiseerd waarbij GZA een centrale rol heeft. Door de druk op de opvang moet worden uitgeweken naar andere soorten opvang en teruggevallen op andere zorgpartners om de toegang tot de huisartsenzorg ook in de crisisnoodopvang te borgen. Door de inspanning van al deze partijen lukt dit in de regel ook. Het betekent inderdaad wel dat gebruik wordt gemaakt van partijen met een hoger tarief. Ik deel echter niet dat er sprake is van een doorgeslagen verdienmodel.
Welke maatregelen bent u van plan te ondernemen om adequate zorg voor alle asielzoekers wél te garanderen? Kunt u deze toelichten?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 ben ik van mening dat de toegang tot de medische zorg voor asielzoekers in de regel goed is geborgd. Neemt niet weg dat het opvangen van asielzoekers in crisisnoodopvanglocaties ook uitdagingen met zich meebrengt voor het bieden van de medische zorg. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft op 9 maart jl. hierover ook een bericht uitgebracht. Samen met COA kijk ik hoe invulling kan worden gegeven aan de aanbevelingen. De punten die de IGJ hierin aangeeft hangen voor een belangrijk deel samen met het feit dat het opvangen van asielzoekers in crisisnoodopvang niet ideaal is, maar is altijd nog te verkiezen boven geen opvang.
Bent u van mening dat het voor een basisarts mogelijk is om adequate zorg te leveren zonder toegang tot een elektronisch patiëntendossier? Zou u uw antwoord kunnen toelichten?
Arts & Specialist heeft een offerte ter goedkeuring naar het COA gestuurd voor de inzet van praktijkverpleegkundigen in het kader van de geestelijke gezondheidszorg. Wel heeft Arts & Specialist een passage opgenomen over het elektronisch patiëntendossier. Van een offerte voor een elektronisch patiëntendossier is in die zin dus geen sprake geweest. Het COA is in gesprek met de zorgpartners hoe de toegang tot een elektronisch patiëntendossier kan worden gerealiseerd.
Het vastleggen, verwerken en delen van medische gegevens binnen de zorg draagt evident bij aan het bieden van adequate zorg. Een elektronisch patiëntendossier kan hierin behulpzaam zijn. Echter, aan het vastleggen, verwerken en delen van medische gegevens zitten zeer strikte wettelijke beperkingen. Bij motie van de leden Kröger en Piri is verzocht om de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de manier waarop en termijn waarbinnen tijdige en naadloze overdracht van medische dossiers kan worden gerealiseerd en welke middelen, voor zover niet reeds begroot, hiervoor nodig zijn. Samen met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) onderzoek ik of en hoe invulling kan worden gegeven aan deze motie.
Klopt het dat Arts & Specialist een offerte ter goedkeuring naar het COA heeft gestuurd om een elektronisch patiëntendossier aan te schaffen? Indien zo, is deze al geaccepteerd? Indien de offerte niet geaccepteerd is, waarom? Wordt er met spoed werk gemaakt aan het faciliteren van een elektronisch patiëntendossier dat gebruikt kan worden door basisartsen bij crisisnoodopvanglocaties?
Zie antwoord vraag 7.
Welke maatregelen worden er door het COA ondernomen wanneer de opvangtermijn van asielzoekers maanden langer duurt dan de korte periode waar noodopvanglocaties voor ontworpen zijn? Zijn er procedures die de leefbaarheid van noodopvanglocaties verbeteren voor asielzoekers die er voor een verlengde periode verblijven?
Er zijn grote verschillen tussen locaties. Het is echter niet zo dat een (crisis)noodopvanglocatie per definitie op alle vlakken slechter is dan een reguliere opvanglocatie van het COA. Het COA streeft ernaar om de begeleiding op noodopvanglocaties zoveel mogelijk op hetzelfde niveau te brengen als reguliere locaties, al is het daarbij wel afhankelijk van onder andere de mogelijkheden van de locatie zelf en het beschikbare personeel. Het is dan ook van belang om weer te komen tot voldoende reguliere opvangplekken, liefst stabiel en langdurig, zodat opvang in (crisis)noodopvanglocaties niet meer nodig is. Dit is niet alleen een opgave van het COA maar van een groot aantal partijen. Ondanks de medewerking van veel gemeenten lukt dat momenteel nog onvoldoende.
Hoe komt het dat de Nederlandse overheid niet voorbereid was op de huidige asielcrisis? Worden er stappen ondernomen om de zorgcapaciteit van asielzoekers in de toekomst wel te garanderen?
Zowel in verschillende debatten als in diverse brieven ben ik ingegaan op de achtergronden ten aanzien van de opvangproblematiek. Dit is een dagelijkse opgave en brengt ook uitdagingen met zich mee op andere terreinen. Desalniettemin ben ik van mening dat de medische zorg voor asielzoekers in de regel voor asielzoekers is geborgd. Met een hogere instroom, de daarmee samenhangende behoefte aan opvangcapaciteit en de krapte op de arbeidsmarkt zal de druk op de medische zorg voor asielzoekers naar verwachting niet minder worden.
De Kaderrichtlijn Water en het rapport ‘Een KRW-risicoanalyse voor de vergunningverlening voor de bouw- en infrasector’ |
|
Lisa van Ginneken (D66), Tjeerd de Groot (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u garanderen dat de KRW-doelen worden gehaald?1
Voorop staat dat het van groot belang is dat de KRW-doelen bereikt worden. Een goede waterkwaliteit en voldoende grondwater zijn noodzakelijke randvoorwaarden voor onder andere de natuur, onze drinkwatervoorziening en onze brede welvaart. Bovendien geldt dat waar deze doelen niet gehaald worden en evenmin een geldig beroep op de uitzonderingsgronden van de KRW gedaan kan worden, Nederland niet aan haar Europese verplichtingen voor de KRW voldoet. Daarom doen Rijk en regio’s er alles aan om in 2027 aan de KRW te kunnen voldoen, onder meer via het KRW-impulsprogramma dat is aangekondigd in de brief2 van 11 april 2023. Garanties dat alle KRW-doelen gehaald worden kunnen echter niet gegeven worden.
Zoals aangegeven in de brief van 11 april 2023 in reactie op de motie van het lid Minhas c.s., is het geven van een gedetailleerd beeld van het totale KRW-doelbereik complex, gezien het grote aantal doelen en waterlichamen: het gaat om 745 oppervlaktewaterlichamen met per waterlichaam ca. 140 doelen voor o.a. stoffen, biologie en nutriënten, en 23 grondwaterlichamen met per waterlichaam ca. 12 doelen. Dit komt erop neer dat er in Nederland op grond van de KRW in totaal meer dan 100.000 doelen zijn waarop we kunnen worden afgerekend.
Met de uitvoering van de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–20273 en het in de brief van 11 april 2023 genoemde KRW-impulsprogramma, waarover u in aanloop naar het Commissiedebat Water van 7 juni nader geïnformeerd zult worden, doen Rijk en regio’s er alles aan om alle doelen in alle waterlichamen te bereiken. Tegelijk zijn er stevige hobbels die nog genomen moeten worden. Zo is doelbereik mede afhankelijk van een succesvolle transitie in het landelijk gebied en in de landbouw, kampen waterbeheerders met de opkomst van invasieve soorten, en is er sprake van historische belasting met persistente chemische stoffen en verontreiniging in beken en rivieren die vanuit bovenstroomse landen afkomstig is. Het is dan ook de verwachting dat ook in 2027 in een aantal gevallen de doelen nog niet behaald zullen zijn. Dit is in lijn met de verwachting van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur, die in zijn advies van 11 mei4 concludeert dat met het huidige beleid de doelen nog buiten bereik zijn en die adviseert om aanvullende maatregelen te nemen. Binnenkort ontvangt u de kabinetsreactie op dit advies.
Waar de doelen niet bereikt worden, zal een beroep gedaan moeten worden op de uitzonderingsmogelijkheden die de KRW biedt om aan de richtlijn te kunnen voldoen. De KRW stelt hieraan de nodige randvoorwaarden, waaraan ook zal moeten worden voldaan.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief voor het Wetgevingsoverleg Water van 21 november 2022, bereidt Nederland zich voor op de verantwoording die wordt opgenomen in de stroomgebiedbeheerplannen in 20275.
Wat is uw reactie op de onderzoeksconclusie dat de bouwsector jaarlijks €17,5 miljard schade zal ondervinden als de vergunningverlening wordt beperkt door het niet halen van de KRW-doelen?
De zorg die schuilgaat achter het rapport, namelijk dat er wederom projecten risico’s lopen door een ontoereikende milieutoestand, wordt gedeeld. Projecten kunnen namelijk in beginsel inderdaad geen doorgang vinden als ze in strijd komen met de KRW-doelstellingen (zoals de Kamer ook is gemeld in de brief van 16 november 20216). Dit betekent dat bij projecten met een (te grote) negatieve impact op de waterkwaliteit of grondwaterkwantiteit maatregelen moeten worden genomen, of dat die projecten niet in de voorgenomen vorm kunnen plaatsvinden. De conclusie uit het rapport over de omvang van dit probleem wordt echter niet gedeeld.
Uit de KRW volgt dat projecten er niet toe mogen leiden dat de toestand van een waterlichaam achteruitgaat, of dat het tijdig bereiken van een goede toestand in gevaar kan komen. Anders dan het rapport stelt, introduceert de Omgevingswet op dit punt geen strenger toetsingskader. Ook onder de Waterwet vindt al een directe toets plaats aan de doelen van de KRW7. Dit is ook verplicht op grond van de KRW zelf8.
Deze verplichte toets bij projecten is nader uitgelegd in enkele arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Het achteruitgangsverbod is strenger als de relevante parameters van het waterlichaam waarin het effect optreedt al in een slechte toestand verkeren. Hoe dit precies uitpakt voor een project is sterk afhankelijk van de invloed die een project heeft op het waterlichaam: welke parameter wordt door het project geraakt, in welke mate, en in welke toestand verkeert die parameter in het desbetreffende waterlichaam?
De conclusie van het genoemde rapport is gebaseerd op een analyse van drie verschillende activiteiten die in de bouwsector plaatsvinden, de mogelijke risico’s die die activiteiten lopen om in strijd te komen met de KRW-doelstellingen en de potentieel daarmee gepaard gaande financiële gevolgen. Het rapport gaat in op de volgende activiteiten: gebruik van waterstaatswerken, grondwateronttrekkingen en lozingen van saneringswater.
Wat betreft het gebruikmaken van waterstaatswerken stelt het rapport dat 86% van de waterbouwprojecten een risico loopt, enkel omdat aangenomen wordt dat in 86% van de waterlichamen de biologische doelen niet bereikt zullen zijn. Een dergelijk evenredig verband bestaat echter niet. Zo volgt niet uit het rapport dat alle waterbouwprojecten ook in die 86% van de waterlichamen plaatsvinden, en bovendien staat dat ook niet gelijk aan het risico dat die projecten lopen. Een project kan ook risico lopen in een waterlichaam waar de doelen wel gehaald worden; ook daar mag immers geen achteruitgang plaatsvinden.
Andersom geldt dat een project in een waterlichaam waar de doelen niet gehaald worden, op zichzelf nog niet dat doelbereik verder in gevaar hoeft te brengen; dat ligt er volledig aan of het project überhaupt invloed heeft op de betreffende kwaliteitselementen die niet in een goede toestand verkeren en hoe groot die invloed dan is. Dergelijke conclusies kunnen op dit moment dan ook niet getrokken worden.
Daarnaast is van belang dat waterbouwprojecten op grond van de geldende wet- en regelgeving al jarenlang worden getoetst aan de KRW-doelen. Er zijn thans geen voorbeelden bekend van projecten die om deze reden geen doorgang konden vinden. Het ligt dan ook niet in de lijn der verwachting dat het aantal projecten dat wel een risico loopt, veel groter zou worden na 2027.
Het rapport concludeert daarnaast dat 10% van de woningbouwprojecten bij het onttrekken van grondwater een risico loopt om niet vergund te worden. Waar het gaat om permanente onttrekkingen (onttrekkingen tijdens de gebruiksfase van woonwijken en met nieuwe woningen samenhangende aanvullende drinkwaterwinningen) kan het inderdaad zo zijn dat dit in bepaalde gevallen leidt tot een overexploitatie van een grondwaterlichaam, of tot een toename van reeds bestaande grondwatertekorten. Dit is een gevolg van het feit dat er geen oneindige grondwatervoorraad bestaat. Of het inderdaad om 10% van de woningbouwopgave gaat is echter niet uit het rapport af te leiden.9 Ook hier geldt dat de daadwerkelijke risico’s zeer casus-specifiek zullen zijn. Via de wettelijk verplichte watertoets adviseren waterbeheerders al jarenlang op de totstandkoming van ruimtelijke plannen. Dergelijk hoge cijfers zijn tot nu toe niet gebleken. Zoals is aangegeven in de brief van 25 november 202210 over water en bodem als sturend principe in de ruimtelijke ordening, wordt in het kader van het Nationaal Programma Landelijk Gebied met alle betrokkenen gewerkt aan een robuust grondwatersysteem waarbinnen zoveel mogelijk functies gefaciliteerd worden. De beschikbare grondwatervoorraad zal dan ook een van de sturende elementen zijn binnen de ruimtelijke inrichting om zo te zorgen dat de benodigde grondwateronttrekkingen plaatsvinden op plaatsen waar dat verantwoord is.
Waar het rapport verwijst naar het in oppervlaktewaterlichamen lozen van water afkomstig van bodemsaneringen, die bijvoorbeeld regelmatig voorkomen bij woningbouwprojecten, zullen zich inderdaad risico’s kunnen voordoen. Ook hier geldt echter dat het antwoord op de vraag of deze lozingen in strijd komen met de KRW-doelstellingen zeer casus-specifiek zal zijn. Zie bijvoorbeeld de recente uitspraak11 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat in dat concrete geval geen probleem bestond voor de lozing van saneringswater met daarin KRW-relevante stoffen. Ook wanneer in het ontvangende oppervlaktewater de geldende KRW-norm reeds wordt overschreden, betekent dat nog niet dat geen enkele lozing van die stof meer mogelijk is. Zie bijvoorbeeld de uitspraak12 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de lozing van PFOS. De generieke conclusie van het rapport dat in dergelijke gevallen 100% risico bestaat op het niet kunnen doorgaan van dergelijke lozingen, wordt op basis van de huidige jurisprudentie dan ook niet gedeeld.
Ten slotte is het niet zo dat het rapport stelt dat de bouwsector jaarlijks € 17,5 miljard schade zal ondervinden. Het rapport stelt dat het gaat om een potentieel gemiste omzet van € 12,8 miljard voor woningbouw en € 4,8 miljard voor infrastructuur. Deze bedragen zijn gebaseerd op de hierboven genoemde risico-inschatting voor vergunningverlening. Los van het feit dat die risico-inschatting niet gedeeld wordt (zie hierboven), is het niet zo dat die risico’s zich ook zeker zullen voordoen en de genoemde omzet dus inderdaad wordt misgelopen. In gevallen waarin deze risico’s zich inderdaad voordoen, kunnen die mogelijk nog gemitigeerd worden door andere locatiekeuzes. Waar ook dat niet lukt biedt de KRW – onder randvoorwaarden – nog een uitzonderingsmogelijkheid voor projecten van hoger openbaar belang.
In hoeverre denkt u de woningbouwambities waar te kunnen maken als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Hoewel er geen garanties zijn hoe een rechter na 2027 precies projecten zal toetsen aan de KRW-doelstellingen, is er op basis van de huidige jurisprudentie geen aanleiding om te veronderstellen dat het al dan niet doorgang kunnen vinden van projecten samenhangt met het wel of niet halen van de KRW-doelen in 2027. Zoals is aangegeven in het antwoord op vraag 2, mogen projecten ook op dit moment al geen achteruitgang van de toestand veroorzaken of in de weg staan aan het bereiken van de KRW-doelen. Ook het wel voldoen aan de KRW-doelen in 2027 maakt niet dat projecten dan achteruitgang van de toestand mogen bewerkstelligen.
Zoals toegelicht bij de beantwoording van vraag 2, is er op dit moment geen reden om aan te nemen dat er een generiek probleem zal ontstaan voor het doorgang kunnen vinden van projecten (zoals voor woningbouw of infrastructuur voor energie, mobiliteit en waterveiligheid). Dit is namelijk sterk afhankelijk van onder andere het type project, de mate waarin – en welke – parameters voor de waterkwaliteit hierdoor beïnvloed worden, en de toestand van deze parameters in het waterlichaam dat door het project wordt beïnvloed.
In de Woondeals hebben de gemeenten aangegeven welke locaties zij geschikt achten voor woningbouw en in welke hoeveelheden. Hierbij is door de gemeenten al gekeken naar de randvoorwaarden voor woningbouw. Mochten er projecten zijn waar het voldoen aan de KRW-doelen op gespannen voet staat met de woningbouwopgave, dan kan er aan de versnellingstafels worden gezocht naar een oplossing.
Waar alsnog problemen zouden optreden bij individuele (maatschappelijk essentiële) projecten, kan worden bezien of gebruik kan worden gemaakt van de uitzonderingsmogelijkheid die de KRW biedt voor projecten van hoger openbaar belang die in strijd komen met de ecologische doelen voor oppervlaktewater en de goede kwantitatieve toestand voor grondwaterlichamen. Het KRW-impulsprogramma zal hier ook aandacht aan besteden. Projecten in het kader van bijvoorbeeld de waterveiligheid, waarnaar het rapport verwijst, zouden mogelijk onder deze uitzonderingsmogelijkheid geschaard kunnen worden en daarmee doorgang kunnen vinden, mochten ze al in strijd komen met de KRW-doelstellingen. Doorgang van dergelijke projecten is nodig om ervoor te zorgen dat in 2050 alle primaire keringen voldoen aan de norm, zoals vastgelegd in de Waterwet.
Tevens is het relevant te melden dat het Nederlandse waterbeheer te maken heeft met andere (Europese) verplichtingen en vereisten. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld ook de vereisten ten aanzien van de vaarwegen die zijn opgenomen in de Verordening inzake het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T) na te leven, evenals de afspraken die zijn gemaakt in de Centrale Commissie voor de Rijnvaart. Indien het gelijktijdig naleven van de verschillende verplichtingen en vereisten niet zonder meer mogelijk is en de uitzonderingsgrond geen soelaas biedt, zal hierover het gesprek worden gevoerd met de Europese Commissie.
In het rapport waarnaar de vraag verwijst, wordt erop gewezen dat bij lozingen van saneringswater vaak KRW-relevante stoffen vrijkomen waarvoor de normen in het ontvangende oppervlaktewater al overschreden worden. In dat geval is een dergelijke lozing nog maar zeer beperkt mogelijk. Het KRW-impulsprogramma, waarbij alles op alles wordt gezet om te kunnen voldoen aan de KRW in 2027, zal hier naar verwachting maar beperkt soelaas kunnen bieden. Zelfs het bereiken van een goede toestand, wat zeer lastig zal zijn voor de persistente, alomtegenwoordige stoffen waarop ook in het rapport wordt gewezen, maakt nog niet dat dergelijke lozingen vervolgens weer een achteruitgang van de toestand mogen bewerkstelligen. Het gaat hier veeleer om een ander probleem, namelijk dat dergelijke projecten – waarbij slechts sprake is van het verplaatsen van reeds bestaande verontreiniging – in de systematiek van de KRW ook op de KRW-doelen worden afgerekend, net zo streng als dat gebeurt bij nieuwe verontreinigingsbronnen voor het watersysteem. De vraag is of een dergelijk strenge systematiek terecht is voor dit type activiteiten. Hierover wordt het gesprek gevoerd met de Europese Commissie en andere lidstaten.
In hoeverre denkt u de infrastructuurambities waar te kunnen maken als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de infrastructuur die essentieel is voor de hoogwaterveiligheid van Nederland (keringen, dijken, dammen) kan worden blijven gebouwd en onderhouden, ook als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u garanderen dat de infrastructuur die essentieel is voor de verduurzaming van de mobiliteit (OV- en spoorverbindingen en binnenvaartroutes) kan worden blijven gebouwd en onderhouden, ook als de KRW-doelen niet worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat het niet halen van de KRW-doelen grote gevolgen zal hebben, waaronder financiële schade in de bouwsector, maar ook het verlies van banen en maatschappelijke onrust bij een aanhoudend woningtekort en het niet verder kunnen verduurzamen van de mobiliteit?
Zie het antwoord op vraag 2 t/m 6. Daarin is onder meer aangegeven dat op basis van de huidige jurisprudentie de gevolgen voor individuele projecten niet direct samenhangen met het in 2027 in elk waterlichaam in Nederland behalen van de goede toestand. Ook op dit moment mogen alleen projecten doorgang vinden die niet leiden tot achteruitgang van de toestand van een waterlichaam en die het bereiken van een goede toestand niet in gevaar brengen. Bovendien is in dat antwoord aangegeven waarom de geschetste omvang van de problematiek niet gedeeld wordt. Voor de volledigheid, dit laat onverlet dat we alles op alles moeten zetten om aan de KRW te voldoen en nadelige maatschappelijke gevolgen te voorkomen. Zie ook het antwoord op vraag 8 en 9.
In hoeverre acht u deze gevolgen zwaarwegender dan de inspanningen die moeten worden verricht om de KRW-doelen te halen?
De geschetste gevolgen worden niet volledig gedeeld, zie het antwoord op de voorgaande vragen. Daarin is toegelicht dat er mogelijk gevolgen kunnen zijn voor de doorgang van individuele projecten, maar dat dit op basis van de huidige jurisprudentie niet direct samenhangt met het behalen van de doelen. Desalniettemin moeten we alles op alles zetten om deze doelen wel te behalen. Hieraan werken we onder meer met de uitvoering van de Stroomgebiedbeheerplannen 2022–2027 en de verdere uitwerking van het Nationaal Programma Landelijk Gebied. Ook het KRW-impulsprogramma dat Rijk en regio gezamenlijk starten richt zich op het leveren van de maximale inzet om te kunnen voldoen aan de KRW in 2027.13Dit is zowel nodig vanuit het belang van een goede waterkwaliteit in Nederland (het beschikken over schoon en gezond water voor mens en natuur), als het voorkomen van een ingebrekestelling vanuit Europa vanwege het niet voldoen aan de KRW.
Kunt u toezeggen om, in het belang van onze natuur en onze drinkwatervoorziening, de KRW-doelen nooit of te nimmer af te zwakken en alles op alles te zetten om deze doelen te halen?
Nederland heeft zich gecommitteerd aan de KRW-doelen en de inzet van het kabinet is om deze te halen. Een goede waterkwaliteit en voldoende grondwater zijn noodzakelijke randvoorwaarden voor onder andere de natuur, onze drinkwatervoorziening en onze brede welvaart. Met het KRW-impulsprogramma wordt, samen met de waterpartners, alles op alles gezet om aan die doelen te voldoen. Waar deze doelen echter onevenredig zouden doorwerken naar activiteiten in de leefomgeving die geen daadwerkelijke belasting introduceren, of indien de naleving van andere verplichtingen in het geding dreigt te komen, wordt gesproken met de Europese Commissie om hiervoor een oplossing te vinden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Water op 7 juni 2023?
Ja.
De uitspraak op 14 april 2023 van de Rechtbank Midden-Nederland waarin een nadere beslistermijn voor alle zaken bij de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) tot juli 2024 wordt uitgesteld |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2023 (hierna: de uitspraak) waarin onder meer is overwogen: «De rechtbank zal in beroepsprocedures vanwege niet tijdig beslissen in UHT-zaken voortaan in beginsel bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen een nadere beslistermijn krijgt tot 1 juli 2024, waaraan een dwangsom zal worden verbonden.»?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van overweging 36 uit de uitspraak, die luidt: «De procedure bij de bestuursrechter bij niet tijdig beslissen is niet bedoeld als bestraffende sanctie voor bestuursorganen, en ook niet als schadevergoeding voor iemand die op een beslissing wacht. De procedure is bedoeld als prikkel om alsnog een besluit af te dwingen. Het enige instrument dat de bestuursrechter daarbij heeft, is het bepalen van een nadere beslistermijn met een dwangsom in een individueel geval. Dat kan een oplossing bieden voor dat ene geval en ook voor heel veel gevallen als er zoveel mensen beroep instellen. De beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen geeft de bestuursrechter echter geen mogelijkheid om de hersteloperatie als geheel te versnellen. De rechtsbescherming die de bestuursrechter kan bieden bij trage besluitvorming is dus beperkt.»?
Ja.
Deelt u de mening, dat als de rechter geen rechtsbescherming meer kan bieden, dat een inbreuk vormt op de fundamentele beginselen van de rechtsstaat, artikel 17 van de Grondwet en artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Artikel 17 van de Grondwet en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) waarborgen het recht op een eerlijk proces. De artikelen schrijven voor dat eenieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van diens zaak binnen een redelijke termijn, door een onafhankelijke en onpartijdige rechter die bij de wet is ingesteld. Artikel 17 Grondwet en artikel 6 EVRM schrijven een redelijke termijn voor van een proces bij de rechter; de bepalingen zien niet op besluiten van bestuursorganen.
De rechtbank Midden-Nederland geeft aan dat de rechtsbescherming die de rechter bij trage besluitvorming kan bieden beperkt is. Daarmee zegt de rechtbank Midden-Nederland niet dat rechtsbescherming ontbreekt. De rechtbank Midden-Nederland is in korte tijd geconfronteerd met een zeer grote hoeveelheid UHT-zaken waarin niet tijdig is besloten op bezwaar. Juist omwille van de rechtsbescherming heeft de rechtbank hierin aanleiding gezien om de procedures in een bredere context te willen bespreken en te kiezen voor een afdoening waarbij rekening wordt behouden met de collectieve belangen van alle gedupeerde ouders die in afwachting zijn van een beslissing van de UHT. Deze bijzondere wijze van afdoening bestaat uit het opleggen van een beslistermijn tot 1 juli 2024 met een daaraan gekoppelde dwangsom. De rechtbank stelt hierbij voorop dat zij, vanwege de grootschaligheid van de hersteloperatie en de daaruit volgende grote hoeveelheden beroepen vanwege niet tijdig beslissen, de situatie van het niet tijdig beslissen in UHT-zaken een bijzonder geval vindt in de zin van artikel 8:55d, derde, lid van de Awb. Op grond van deze bepaling staat het de rechter vrij in bijzondere gevallen een andere termijn te bepalen of een andere voorziening te treffen. Van het ontbreken van rechtsbescherming door de rechter is dus geen sprake. Evenmin is sprake van schending van de Grondwet of het EVRM.
Overigens maakt de rechtbank Midden-Nederland een andere afweging dan de rechtbanken Rotterdam en Amsterdam, die kiezen voor een kortere beslistermijn.
Gaat de staat tegen deze uitspraak in hoger beroep? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals blijkt uit de brief aan uw Kamer van 9 mei 20232, stelt de Belastingdienst/Toeslagen zowel hoger beroep in tegen de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland, als tegen de latere uitspraak van rechtbank Rotterdam. De huidige situatie is onwenselijk omdat het zou betekenen dat een ouder uit Rotterdam eerder wordt geholpen door UHT dan een ouder die in Utrecht woont. Daarom is het noodzakelijk om hoger beroep aan te tekenen zodat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zich kan uitspreken over een uniform beleid ten aanzien van de opgelegde termijn in beide zaken en daarmee duidelijkheid creëert over de gerechtelijke beslistermijnen.
Bent u het ermee eens, dat door de uitspraak de gang naar de rechter feitelijk is afgesneden en dit in strijd is met de toezegging dat de gang naar de rechter open blijft, zoals gedaan in de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 36 151, nr. 7)?
Ouders hebben onveranderd het recht een beroep niet-tijdig beslissen in te dienen. Ik wijs op rechtsoverweging 36 van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland: «De procedure bij de bestuursrechter bij niet tijdig beslissen is niet bedoeld als bestraffende sanctie voor bestuursorganen, en ook niet als schadevergoeding voor iemand die op een beslissing wacht. De procedure is bedoeld als prikkel om alsnog een besluit af te dwingen. Het enige instrument dat de bestuursrechter daarbij heeft, is het bepalen van een nadere beslistermijn met een dwangsom in een individueel geval. Dat kan een oplossing bieden voor dat ene geval en ook voor heel veel gevallen als er zoveel mensen beroep instellen. De beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen geeft de bestuursrechter echter geen mogelijkheid om de hersteloperatie als geheel te versnellen. De rechtsbescherming die de bestuursrechter kan bieden bij trage besluitvorming is dus beperkt.»
Tegen de uitspraak van rechtbank Midden-Nederland is hoger beroep ingesteld, net als tegen de uitspraak van rechtbank Rotterdam. De Afdeling bestuursrechtspraak wordt in die hoger beroepen gevraagd zich uit te laten over een passende beslistermijn als er een beroep niet tijdig beslissen wordt ingediend.
Bent u zich ervan bewust, dat de ouders die destijds al door de overheid, rechtbanken en de Raad van State in de steek zijn gelaten, nu weer door de rechter in de steek worden gelaten en welke emotionele wond hiermee weer wordt opengemaakt? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Het wachten op duidelijkheid heeft grote impact op ouders. Dat blijkt ook duidelijk uit de gesprekken die ik regelmatig met ouders voer. Ik betreur het dat ouders lang moeten wachten, daarom wordt blijvend gekeken naar maatregelen om te versnellen. Uw Kamer wordt daarover meegenomen in de Voortgangsrapportages of zo nodig tussentijds. Voor de goede orde wijs ik op rechtsoverweging 35 van de uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland: «Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat de wetgever dacht dat een structurele termijnoverschrijding vanwege onrealistische wettelijke termijnen zich alleen zou voordoen in uitzonderingsgevallen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de wetgever met de procedure vanwege niet tijdig beslissen toen toch vooral voor ogen had dat zich soms individuele en daarmee incidentele gevallen zouden voordoen waarin de besluitvorming werd vertraagd en waarin die beroepsprocedure en de dreiging daarvan een oplossing kunnen bieden. Toen is niet voorzien dat de wetgever dertien jaar later zelf een grootschalige en structurele situatie zou laten ontstaan waarin een bestuursorgaan blijvend niet op tijd kan beslissen vanwege onrealistische beslistermijnen. De rechtbank wijst erop dat het niet de bestuursrechter is, maar juist de wetgever zelf die iets kan doen aan die onhaalbare wettelijke beslistermijnen.»
Heeft u kennisgenomen van overweging 41 van de uitspraak: «De praktijk leert dat alleen al het maken van een dossier tijdrovend kan zijn en dat de rechtbank vaak herhaaldelijk en tevergeefs om dat dossier moet vragen.»?
Ja.
In hoeveel gevallen heeft de rechtbank tevergeefs om een dossier gevraagd?
Via de Raad voor de Rechtspraak is aan de rechtbank gevraagd in hoeveel gevallen hier sprake van is geweest. De Raad voor de rechtspraak meldt dat deze vraag niet beantwoord kan worden omdat deze informatie niet wordt geregistreerd. De opmerking in de betreffende uitspraak «dat de rechtbank vaak herhaaldelijk en tevergeefs om dat dossier moet vragen» is gebaseerd op ervaringen van rechters en gerechtsjuristen die deze zaken behandelen. De betreffende rechtbank kreeg vanaf het najaar van 2022 de indruk dat er regelmatig geen stukken of niet alle gevraagde stukken meer door verweerder werden ingediend, ondanks dat hier om werd gevraagd.3 De inzet is om altijd te voldoen aan een gerechtelijk verzoek tot het leveren van stukken in een procedure. De laatste tijd lijkt er een verbetering op te treden en worden er weer meer verweerschriften inclusief onderliggende stukken ingediend.
Wat zijn de redenen waarom het maken van een dossier tijdrovend is?
In het kader van beroepen niet tijdig beslissen is de tijdrovendheid niet gelegen in het samenstellen van het individuele dossier, wel in de hoeveelheid dossiers die in het kader van beroepen niet tijdig beslissen moeten worden samengesteld. Het dossier in het kader van een beroep niet-tijdig beslissen hoeft niet of slechts heel beperkt gelakt te worden. Het bevat de stukken waaruit duidelijk wordt welke procedure er loopt, de termijnen en doorgaans de communicatie met verzoeker over de beslistermijn zodat de rechter zich een oordeel kan vormen over de gegrondheid van een beroepen de te gunnen termijn om alsnog te besluiten. In het verweerschrift wordt daar nader op ingegaan en wordt aan de rechter een termijn gevraagd die UHT nodig heeft om een beslissing te kunnen nemen.
In het algemeen kan worden gesteld dat het verstrekken van hersteldossiers aan ouders (en gemachtigden) tijdrovend is vanwege de noodzaak om bepaalde gegevens te anonimiseren.
Heeft de UHT een adequate applicatie waarmee alle informatie van een dossier van een slachtoffer van het toeslagenschandaal uit de verschillende systemen gehaald wordt en beschikbaar blijft als dossier in het hele proces? Kunt u een heel precies antwoord geven?
Uw vraag wordt opgevat in het kader van het dossier opstellen voor een beroep niet tijdig beslissen voor de rechtbank. Het dossier in het kader van een beroep niet tijdig beslissen wordt niet aan de hand van een applicatie samengesteld, maar wordt handmatig in elkaar gezet aan de hand van een inventarislijst. De stukken in dit dossier worden wel uit systemen gehaald (zoals Toeslagen Verstrekkingen Systeem of het Digitaal Archief Systeem van Toeslagen). Op basis hiervan wordt een beroepsdossier samengesteld (zie het antwoord op vraag 9).
Wel kijkt UHT naar de mogelijkheden om de rechtbank na indienen van het dossier beter te informeren over actuele ontwikkelingen, bijvoorbeeld als er een beslissing is genomen, terwijl het beroep niet tijdig beslissen nog aanhangig is.
Bent u ermee bekend dat het Gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden in bepaalde zaken dossiers niet geanonimiseerd aan advocaten verstrekt als deze dossiers noodzakelijk zijn voor de rechtsgang en aan de advocaten verzoekt deze dossiers niet te delen met cliënten? Is de Belastingdienst bereid het Gerechtshof hierin te volgen en dossier niet geanonimiseerd aan de advocaten te verschaffen, zodat het lakproces niet langer als reden gebruikt kan worden voor verdere vertraging?
Ja dat is bekend. Artikel 8:32, tweede lid, Awb biedt aan de rechter de mogelijkheid om kennisneming van stukken voor te behouden aan gemachtigden, als die kennisneming de persoonlijke levenssfeer van een ander onevenredig zou schaden. De rechter zit dan als tussenpartij tussen het verstrekken bij het dossier. Dat is anders bij de hersteloperatie toeslagen, waarbij dossiers worden verstrekt aan ouders (en gemachtigden).
In het kader van de hersteloperatie toeslagen spreekt het Ministerie van Financiën doorlopend met advocaten om te bekijken hoe het verstrekken van dossiers het beste kan worden vormgeven. Daarnaast wordt er in het kader van het versnellen van de hersteloperatie toeslagen eveneens gekeken hoe dossiers sneller worden kunnen geleverd. Rondom de volgende voortgangsrapportage wordt u daarover geïnformeerd.
Heeft de Belastingdienst de bestuursrechter juist geïnformeerd door te stellen dat de meeste dossiers van ouders op 1 januari 2025 zullen zijn afgewikkeld?
De rechtbank is ter zitting geïnformeerd aan de hand van de Voortgangsrapportages, waaronder de prognoses van de 13e Voortgangsrapportage.
Uitgaande van die prognose kan – onder randvoorwaarden rondom onder meer de instroom en de opschaling van het personeel – voor 90% van het op dat moment verwachte eindtotaal van 63.000 aangemelde ouders, de integrale beoordeling in het eerste kwartaal van 2025 zijn afgerond.
Hebt u kennisgenomen van overweging 42 van de uitspraak: «Daar komt nog bij dat de rechtbank door de toename van het aantal UHT-zaken, zoals gezegd, bij lange na niet in staat is om daarop tijdig beslissingen te nemen, dus binnen de wettelijke termijn van acht weken. Door het grote aantal zaken lukt het simpelweg niet om die tijdig af te handelen, ook niet met een vereenvoudigde behandeling zonder zitting. De rechtbank handelt daardoor zelf inmiddels ook op grootschalige wijze in strijd met de wet. Dat was door de wetgever niet voorzien bij de totstandkoming van de beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen. De wetgever ging er toen nog van uit dat «eventuele extra inspanningen door de desbetreffende bestuursorganen om voortaan wel op tijd te beslissen, wellicht gecompenseerd kunnen worden door geringere inspanningen van de rechterlijke macht». Ook zou door de ingebrekestelling een «onnodige belasting van de rechter» worden voorkomen. Ook deze verwachting is voor de UHT-procedures niet uitgekomen. Integendeel: de vele beroepsprocedures vanwege niet tijdig beslissen door de UHT dragen bij aan de overbelasting van de rechtspraak. Hoewel een individuele gedupeerde ouder zijn of haar zaak nog steeds kan versnellen met een beroepsprocedure vanwege niet tijdig beslissen, wordt de effectiviteit van dat middel kleiner door de te lange doorlooptijden bij de rechtbank.»?
Ja.
Deelt u de mening dat als ook de rechtbank het aantal UHT-zaken niet meer aankan, de hersteloperatie is vastgelopen en daarmee de rechtsbescherming van ouders wederom wordt geschonden?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is toegelicht, ben ik niet van mening dat de rechtsbescherming van ouders hier tekortschiet. Bij de hersteloperatie lopen een deel van de processen voorspoedig. Echter er zijn ook knelpunten. Aan deze knelpunten wordt hard gewerkt.
Er hebben zich veel meer ouders gemeld voor herstel dan bij de opzet van de hersteloperatie was voorzien. In de afgelopen voortgangsrapportage is gerapporteerd over de voortgang die wordt geboekt. Ten tijde van de 13e Voortgangsrapportage was van de 59.400 aanvragen de eerste toets gedaan. Tot en met eind 2022 hebben 20.400 uitsluitsel gekregen over de integrale beoordeling, door een beoordeling van UHT of omdat ouders zich na de eerste toets hebben afgemeld. Daarnaast heeft UHT prognoses afgegeven om – onder bepaalde randvoorwaarden – de integrale beoordelingen in Q1 2025 af te ronden. Desalniettemin wordt er continue gekeken om de hersteloperatie te verbeteren en te versnellen. Want als er niet tijdig wordt besloten is dit natuurlijk buitengewoon vervelend voor ouders.
Bij de hersteloperatie is op verschillende wijze rechtsbescherming voor ouders ingebouwd. De mogelijkheid om naar de rechter te stappen indien niet binnen de termijn wordt beslist is daar één van, net als het bezwaar proces. UHT spant zich tot het uiterste in om door de rechter gestelde termijnen te halen.
Deelt u de mening dat hiermede sprake is van schending van artikel 17 van de Grondwet en artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, nu toegang tot de rechter feitelijk onmogelijk wordt gemaakt?
Nee, die mening wordt niet gedeeld, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3. De toegang tot zowel de bestuurlijke als de civiele rechter staat te allen tijde open voor ouders en het recht op een eerlijk proces is geborgd. Ouders die om gegronde redenen een beroep niet tijdig indienen, krijgen onveranderd een uitspraak van de rechter, waarin een beslistermijn wordt opgelegd met een daaraan gekoppelde dwangsom. UHT spant zich maximaal in om door de rechter opgelegde termijnen te eerbiedigen.
Deelt u de mening dat wanneer de rechtspraak vastloopt en geen adequate rechtsbescherming meer geboden kan worden tegen de overheid, de grondbeginselen van de democratie worden geschonden en aanvaardt de regering hier de verantwoordelijkheid voor?
Rechtbanken bieden ouders rechtsbescherming in het kader van beroepen niet tijdig beslissen. Om die reden wordt in hoger beroep aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gevraagd om een uniforme lijn vast te stellen.
Bent u bekend met het standpunt van de Belastingdienst (rechtsoverweging 34 van de uitspraak) dat een langere beslistermijn in de Wet hersteloperatie in strijd met het grondwettelijk rechtszekerheidsbeginsel zou zijn?
Ja.
Bent u het ermee eens dat het stelselmatig overschrijden van termijnen dan a fortiori in strijd met de Grondwet is?
Nee. Uit de rechtsoverweging van de genoemde uitspraak leid ik af dat het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen betrekking heeft op de afweging van de wetgever om geen langere beslistermijnen voor beslissen op bezwaar in de wet op te nemen. Dit staat los van een rechterlijk oordeel in concrete zaken of sprake is van schending van het recht op een eerlijk proces binnen een redelijke termijn. Wat een redelijke termijn is, is afhankelijk van meerdere factoren, waaronder de context en aard van een zaak, en is daarom in hoofdzaak aan de rechter om te beoordelen.
Heeft er op enige wijze overleg of correspondentie plaatsgevonden tussen de Raad voor de Rechtspraak en/of enige rechtbank of gerechtshof enerzijds en het Ministerie van Financiën, Ministerie van Justitie en Veiligheid, de Belastingdienst of enig ander overheidsorgaan anderzijds, over de vertraging ontstaan bij de hersteloperatie en/of de (toename van) beroepen niet tijdige beslissing?
Dienst Toeslagen overlegt met meerdere rechtbanken, zoals Rotterdam en Midden-Nederland, over operationele aangelegenheden. De UHT is hier op een viertal momenten bij op aangehaakt. Daarvoor verwijs ik u eveneens naar de brief van 17 mei jl.4
Bij deze overleggen wordt bijvoorbeeld gesproken over de inschattingen van de aantallen te verwachten zaken (onder meer voor de capaciteitsplanning en budgettering van de rechtspraak), de planning van zittingen (bijvoorbeeld om zittingen te kunnen clusteren) en over zaken als anonimiseren van procesvertegenwoordigers. Vanzelfsprekend worden tijdens voornoemde overleggen geen zaken besproken die de inhoud van (verwachte) zaken raken.
Tijdens enkele overleggen is ook gesproken over de verwachte aantallen beroepen niet tijdig beslissen in de hersteloperatie, het belang van uniforme beslistermijnen door de rechter en de termijn om een verweerschrift in te dienen.
In verweerschriften legt UHT neer om welke beslistermijnen wordt verzocht.
Indien overleg of correspondentie als hiervoor bedoeld heeft plaatsgevonden, kunt u ons deze correspondentie of verslagen van overleg doen toekomen?
Ja. Deze verslagen zijn bijgevoegd bij brief van 17 mei jl.5
Wilt u deze vragen afzonderlijk uiterlijk over drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen heeft niet binnen drie weken plaatsgevonden, bij brief van 9 mei 2023 heb ik aangegeven dat uitstel noodzakelijk is.
De moord op een gedetineerde door zijn celgenoot in Krimpen aan den IJssel |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «De dood van Nigel had voorkomen kunnen worden»1, waarin staat dat voor het eerst in Nederland een gedetineerde is vermoord door zijn celgenoot?
Ja
Wat is uw reactie op het feit dat Nigel Hill is vermoord door zijn celgenoot, die is veroordeeld tot tbs en dwangverpleging wegens moord op zijn huisgenoot?
Allereerst wil ik opmerken dat een dergelijke gebeurtenis enorm aangrijpend is voor alle betrokkenen. Mijn gedachten zijn bij de nabestaanden van de overleden gedetineerde. Nabestaanden zijn in de gelegenheid gesteld de inrichting te bezoeken. Dat bezoek heeft op 20 maart jl. plaatsgevonden.
Een dergelijke gebeurtenis heeft ook veel impact op het personeel en de medegedetineerden van de PI Krimpen aan den IJssel. Voor de betrokken medewerkers is opvang en nazorg georganiseerd. Ook de gedetineerden van de afdeling ontvangen de bijstand die zij nodig hebben. De politie doet momenteel onderzoek naar het overlijden en de rol van de aangehouden medegedetineerde.
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is naar aanleiding van dit incident een calamiteitenonderzoek gestart om meer inzicht te krijgen in de toedracht en achtergronden. Hierbij wordt specifiek gekeken naar advies, selectie en overplaatsing. Ook wordt gekeken naar de overdracht naar de PI Krimpen vanuit de inrichtingen waar de overleden gedetineerde alsmede de aangehouden celgenoot hiervoor hebben verbleven. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af. Mochten uit de onderzoeksresultaten aanbevelingen komen die het risico van een dergelijk incident kunnen reduceren dan worden vanzelfsprekend de maatregelen getroffen die hiervoor nodig zijn.
Had de moordenaar een contra-indicatie voor plaatsing in een meerpersoonscel? Zo ja, waarom is hij alsnog met Nigel Hill in een cel geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Over individuele gevallen kan ik geen mededelingen doen. DJI is naar aanleiding van dit incident een calamiteitenonderzoek gestart om meer inzicht te krijgen in de toedracht en achtergronden. Ik wacht de onderzoeksresultaten af en zal de conclusies met uw Kamer delen.
Op basis van welke indicaties en regels beslissen gevangenisdirecteuren mee over plaatsing in een meerpersoonscel? Hoe worden deze keuzes gemonitord vanuit veiligheids- en welzijnsoverwegingen voor de gedetineerden?
De directeur van een vestiging kan een gedetineerde een meerpersoonscel toewijzen tenzij hij/zij daarvoor ongeschikt wordt geacht. Volgens de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) kan deze ongeschiktheid samenhangen met gezondheidstoestand, verslavingsproblematiek, gedragsproblematiek, achtergrond van het gepleegde delict, psychische gestoordheid en aan betrokkene opgelegde beperkingen.
Naast de in de RSPOG genoemde aspecten wordt ook rekening gehouden met zaken als de culturele achtergrond van de gedetineerden, of gedetineerden roken en bijvoorbeeld taal. Ook kunnen gedetineerden aangeven een voorkeur te hebben om samen geplaatst te worden met een zelfgekozen andere gedetineerde. Indien mogelijk wordt hier rekening mee gehouden.
Binnen een aantal regimes is toewijzing van een meerpersoneelscel per definitie uitgesloten. Dit geldt voor het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, de Terroristen Afdeling, de Afdeling met Beheers Problematisch Gedetineerden, de Extra Beveiligde Inrichting, de Afdeling Intensief Toezicht en de Extra Zorg Voorziening.
Op welke wijze wordt de directeur van de gevangenis te Krimpen aan den IJssel ter verantwoording geroepen voor de keuze om iemand die is veroordeeld tot tbs en dwangverpleging wegens moord op zijn huisgenoot te plaatsen in een meerpersoonscel?
Ik wacht de resultaten van het calamiteitenonderzoek dat DJI heeft ingesteld af en zal de conclusies daarvan met uw Kamer delen.
Wat is uw visie op de mogelijkheid dat de moord op Nigel Hill indirect het gevolg is van eerder doorgevoerde bezuinigingen in het gevangeniswezen waardoor meerpersoonscellen zijn ingevoerd?
Meerpersoonscellen vormen sinds 2004 een volwaardige vorm van detentie waarmee flexibeler in kan worden gespeeld op wisselende capaciteitsbehoefte. Onderzoek heeft uitgewezen dat het gebruik van meerpersoonscellen in de praktijk niet tot de problemen heeft geleid die sommigen bij de invoering ervan hadden voorzien.2 De meerpersoonscellen worden ingezet wanneer het nodig is, dat wil zeggen dat zolang de bezetting het toelaat er vooral een persoon per cel wordt geplaatst. Daarnaast worden bij toename van het aantal gedetineerden op een afdeling door inzet van meerpersoonscellen evenredig meer executieve medewerkers ingezet om te blijven voldoen aan de norm van 2 executieve medewerkers per 24 gedetineerden. Waar nodig worden aanvullende maatregelen in het dagprogramma of de personele bezetting getroffen om de orde en veiligheid te waarborgen.
Kunt u toelichten waarom de nabestaanden van de Nigel Hill twee dagen na de moord op de hoogte zijn gesteld, en niet eerder? Wat is het beleid over het informeren van nabestaanden van gedetineerden?
In het algemeen kan ik aangeven dat gedetineerden bij binnenkomst gevraagd wordt om contactgegevens van hun naasten beschikbaar te stellen. Deze contactgegevens worden in het dossier bewaard en in geval dat dit noodzakelijk is gebruikt. Het streven is dat nabestaanden zo snel als mogelijk is worden geïnformeerd. Zij worden ook altijd in de gelegenheid gesteld de inrichting te bezoeken. Het traceren en bereiken van nabestaanden op korte termijn kan een uitdaging vormen als contactgegevens niet of beperkt beschikbaar zijn.
De nabestaanden hebben op 20 maart jl de inrichting bezocht. Verder kan ik niet nader ingaan op de situatie in deze specifieke casus.
Welke maatregelen zijn direct na de moord op Nigel Hill in werking gesteld om andere gedetineerden te beschermen?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 is voor gedetineerden en de betrokken medewerkers de nodige opvang en nazorg georganiseerd. Voor het overige kan ik over individuele gevallen geen uitspraken doen. In algemene zin wacht ik, alvorens verdere maatregelen te nemen, de onderzoeksresultaten af. Mochten uit de onderzoeksresultaten aanbevelingen komen die het risico van een dergelijk incident kunnen reduceren dan worden vanzelfsprekend de maatregelen getroffen die hiervoor nodig zijn.
Welke mogelijkheden hebben gedetineerden die in meerpersoonscellen worden geplaatst als zij zich onveilig voelen in het bijzijn van hun celgenoot? Hebben meldingen hiervan tot gevolg dat celgenoten uit elkaar worden geplaatst?
Bij een meerpersoonscel kan het delen van een verblijfsruimte in een gesloten setting leiden tot irritaties en ruzie. Bij melding of constatering daarvan wordt beoordeeld of de veiligheid in het geding is. Als dat zo is dan zullen betrokkenen uit elkaar worden geplaatst.
Gaat u onderzoeken of de moord op Nigel Hill voorkomen had kunnen worden? Zo ja, kunt u dit toelichten en wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de resultaten van het onderzoek af en zal de conclusies met uw Kamer delen.
Welke gevolgen heeft de moord op Nigel Hill voor beleid ten aanzien van de bescherming van gedetineerden en het plaatsen van meerdere gevangenen in één cel? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Als uit onderzoek blijkt dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid mede verantwoordelijk is voor de dood van Nigel Hill, welke verantwoording legt u dan af aan de nabestaanden? Is hier bestaand beleid op?
Zie antwoord vraag 10.
Welke maatregelen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat moord op celgenoten nooit meer gebeurt?
Zie antwoord vraag 10.
Het wegnemen van obstakels om recreatiewoningen te bestemmen voor permanente bewoning |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat wanneer een gemeente het permanent bewonen van recreatiewoningen wil toestaan, deze bestaande woningen vanwege de nieuwe bestemming als nieuwe woningen worden aangemerkt?1
In de brief die aan de gestelde vragen ten grondslag ligt geven gedeputeerde staten (GS) van de provincie Zuid-Holland aan dat de gemeente Nieuwkoop de recreatiebestemming van een aantal vakantieparken niet mag wijzigen naar een woonbestemming. Volgens GS zou deze bestemmingswijziging in strijd zijn met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB), omdat uit artikel 2.2.1d van het LIB volgt dat in het betreffende gebied geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan. GS geven daarbij aan dat de transformatie van recreatiewoningen naar woningen wordt gezien als een nieuwe woningbouwlocatie in de zin van het LIB.
Bij de beantwoording van vraag 5 wordt nader ingegaan op de vraag of sprake is van een nieuwe woningbouwlocatie in de zin van het LIB, wanneer recreatiewoningen worden getransformeerd naar woningen.
Tellen recreatiewoningen die geschikt worden geacht voor permanente bewoning mee in de aantallen nieuw te bouwen woningen in uw woningbouwplannen? Zo ja, hoeveel woningen verwacht u toe te voegen aan de woningbouwplannen met permanent bewoonbare recreatiewoningen?
Wanneer recreatiewoningen worden getransformeerd tot reguliere woning, en deze voorheen nog niet permanent werden bewoond, moeten deze worden meegeteld in de nieuwbouwcijfers. In mijn Kamerbrief over de vervolgaanpak vakantieparken, deel ik een inventarisatie van provincies van het aantal parken dat geschikt zou zijn voor transformatie naar wonen. Op veel van deze parken wordt grotendeels al permanent gewoond. Het is nog niet duidelijk hoeveel woonéénheden de facto kunnen worden toegevoegd op deze parken.
Bent u het ermee eens dat recreatiewoningen die na een zorgvuldige afweging geschikt worden geacht voor permanente bewoningen niet als nieuwbouw horen te worden aangemerkt?
Wanneer recreatiewoningen worden getransformeerd tot reguliere woning, en deze voorheen nog niet permanent werden bewoond, moeten deze worden meegeteld in de nieuwbouwcijfers.
Of recreatiewoningen, die zijn getransformeerd naar woningen, in de zin van het LIB worden aangemerkt als nieuwe woningen, is echter primair aan de Minister van I&W. In de beantwoording van vraag 5 wordt hierop nader ingegaan.
Bent u bekend met artikel 2.2.1.d van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol, waarmee bij woningen aangemerkt als «nieuwbouw» deze woningen als minder wenselijk worden vastgesteld met het oog op geluid en groepsrisico?
In het beperkingengebied 5 van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol zijn buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan uit het oogpunt van het beperken van geluid- en groepsrisico. Tevens wordt hiermee woningbouw vermeden op plaatsen waar dat ook omwille van het gebruik van Schiphol niet wenselijk is. Dit sluit aan bij het gehanteerde principe om zo min mogelijk over dichtbebouwd stedelijk gebied te vliegen. Daarom dient het buitengebied gevrijwaard te blijven van nieuwe woningbouwlocaties. «Buitengebied» betreft het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied (BSG).
Bent u bereid om voor bestaande recreatiewoningen die na besluitvorming hierover door de gemeenteraad de status permanent bewoonbare woning krijgen een regeling te treffen die het mogelijk maakt om af te wijken van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Een recreatiewoning wordt in het LIB als woning beschouwd, ongeacht of deze permanent wordt bewoond of niet. Gelet hierop vallen bestaande recreatiewoningen die worden getransformeerd naar woningen niet onder het begrip nieuwe woningbouwlocatie en dus evenmin onder het verbod van artikel 2.2.1d, eerste lid, van het LIB. Een nieuw vakantiepark met recreatiewoningen (of een vakantiepark dat in strijd met het LIB is gerealiseerd) zou wel onder het verbod van nieuwe woningbouwlocaties in het buitengebied vallen. Voor de casus in de gemeente Nieuwkoop geldt dat als de recreatiewoningen al waren gerealiseerd voor de inwerkingtreding van het LIB, het LIB in beginsel geen belemmering vormt om de recreatiebestemming te wijzigen in een woonbestemming.
Wilt u de wettelijke obstakels inventariseren in verband met het omvormen van recreatiewoningen naar woningen waarin permanent mag worden gewoond, de Kamer hierover te informeren en met maatregelen te komen om deze obstakels uit de weg te ruimen?
Er vindt structureel gesprek plaats in het kader van de aanpak vakantieparken met provincies, gemeenten en Vitale Vakantieparksamenwerkingen (VVP Veluwe, VVP Overijssel, VVP Drenthe) om obstakels te signaleren en te adresseren.
De VVP Veluwe noemt bijvoorbeeld het toepassen van verevening, en uitponden als knelpunten.2 In de vervolgaanpak ga ik samen met partijen verder aan de slag met het wegnemen van knelpunten.
Bent u bereid om met de provincies in overleg te gaan om ook de Omgevingsverordeningen aan te passen om procedurele drempels voor het omvormen van recreatiewoningen naar permanente woningen weg te nemen?
Ja, ik zie hier een verband met mijn brief over vakantieparken. In het kader van deze brief ga ik ook in gesprek met provincies over het transformeren van vakantieparken naar wonen. Daarnaast spreek ik provincies in brede zin over de woningbouwprogrammering aan de woondealtafel. In beide gesprekken kunnen ook eventuele procedurele drempels om in omgevingsverordeningen de transformatie van vakantieparken mogelijk te maken worden besproken.
Wilt u met de gemeente Nieuwkoop en met Provincie Zuid-Holland in gesprek gaan over een casus die op bovenstaande feiten berust?2
Zeker, ik heb inmiddels de gemeente Nieuwkoop en de provincie Zuid-Holland geïnformeerd over de beantwoording van deze vragen. Als bij de provincie of gemeente daaraan behoefte bestaat ben ik uiteraard bereid tot een nader gesprek.
Het bericht ‘Zelensky wil actie tegen Russische gokbedrijven op Curaçao’ |
|
Roelien Kamminga (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zelensky wil actie tegen Russische gokbedrijven op Curaçao»?1
Ja.
Was u op de hoogte van het feit dat Oekraïne een aantal op Curaçao gevestigde gokbedrijven op de sanctielijst heeft geplaatst? Zo ja, in hoeverre is dit onderwerp van gesprek tussen u en uw Curaçaose ambtsgenoot?
Nederland is gehouden aan VN- en EU-sancties. Oekraïne neemt sancties op zelfstandige basis aan. De op gokbedrijven gerichte sancties zijn door Oekraïne niet actief gedeeld met Nederland. Nederland heeft kennisgenomen van de door Oekraïne gepubliceerde sanctielijst. Zelfstandig door derde landen aangenomen sancties zijn normaliter geen onderwerp van gesprek tussen Nederland en Curaçao, maar naar aanleiding van het bovengenoemde artikel is er wel contact geweest met Curaçao.
Waaruit bestaat het in het artikel benoemde contact van het Minister van Buitenlandse Zaken met Oekraïne en andere internationale partners en wat is de inzet vanuit Nederland m.b.t. de opgelegde sancties aan gokbedrijven gevestigd op Curaçao? Kan er een nadere toelichting worden gegeven op wie de andere internationale partners zijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voortdurend in gesprek met Oekraïne en andere gelijkgestemde landen (o.a. EU-lidstaten, G7-leden) over maatregelen om de druk op Rusland zo groot mogelijk te maken.
Specifiek over deze maatregelen vindt nader contact met Oekraïne plaats om de precieze inhoud en reikwijdte vast te stellen. Ook is er aanvullend contact met de Curaçaose autoriteiten omdat het in eerste instantie aan de bevoegde autoriteiten aldaar is om de huidige situatie verder in kaart te brengen en eventuele stappen te overwegen.
Kunt u aangeven in hoeverre er toezicht plaatsvindt op gokbedrijven die via brievenbusfirma’s op Curaçao zijn gevestigd? Welke maatregelen zijn de afgelopen jaren getroffen om het toezicht op gokbedrijven op Curaçao te verbeteren? Welke maatregelen heeft u zelf getroffen en welke maatregelen zijn getroffen door het land Curaçao?
Curaçao is een autonoom land binnen het Koninkrijk en heeft eigen kansspelwet- en regelgeving. De vergunningverlening, het toezicht en de handhaving van het aanbod van alle kansspelen vallen binnen de autonomie van het land Curaçao. Dit geldt ook voor toezicht en handhaving op de trustsector in Curaçao. Nederland heeft hierin geen rol, er zijn zodoende ook geen maatregelen getroffen door Nederland.
Wel zijn de hervormingen van de kansspelsector onderdeel van het gezamenlijk afgesproken landspakket Curaçao. Dit betreft maatregelen H2 en H192. De uitvoering van de maatregelen ligt bij Curaçao. Curaçao en Nederland – via de Tijdelijke Werkorganisatie (TWO) – monitoren gezamenlijk de voortgang van de hervormingsmaatregelen. Nederland toetst aan de afspraken in het Landspakket en verleent op een aantal gebieden technische assistentie.
De overheid van Curaçao werkt onder deze maatregelen aan nieuwe kansspelwetgeving waarin onder andere een einde moet komen aan het master – sublicentiesysteem. Ook wordt er onder de nieuwe wet voorzien in een nieuwe toezichthouder op de kansspelen met meer bevoegdheden dan de huidige. Beoogd wordt dat deze toezichthouder ook toezicht gaat houden op de offshore kansspelsector in het land.
Heeft u een idee hoeveel gokbedrijven een Curaçaose licentie hebben? Kunt u aangeven of er naast de gokbedrijven die door Follow the Money worden genoemd nog meer gokbedrijven gevestigd op Curaçao op de sanctielijst van Oekraïne staan? Indien dit niet het geval is, bent u bereid om dit aantal in kaart te brengen?
Er zijn vijf bedrijven met een licentie van de Curaçaose overheid (masterlicenties). De vijf masterlicentiehouders hebben hun licentie gedeeld met vele andere bedrijven (sub licentiehouders). De overheid van Curaçao heeft slechts beperkt inzicht in de aantallen sublicentiehouders en van wie deze bedrijven zijn. De namen van de vijf masterlicentiehouders komen zelf niet voor op de sanctielijst van Oekraïne. In aanloop naar de inwerkingtreding van de nieuwe Landsverordening op de Kansspelen zet Curaçao stappen om beter inzicht te krijgen in de aanbieders van offshore kansspelen die worden aangeboden onder Curaçaose (sub)licenties. Onder de nieuwe Landsverordening worden alle partijen vergunningplichtig waardoor een duidelijker beeld ontstaat.
Heeft u een idee hoe hoeveel sublicenties er door masterlicentiehouders op Curaçao worden uitgegeven? Hoe is het toezicht hierop geborgd en hoe kan dit toezicht beter vorm worden gegeven?
De huidige werkwijze van de offshore kansspelsector vanuit Curaçao wordt gekenmerkt door een niet transparant systeem van master- en sublicentiehouders. De masterlicenties zijn door de overheid verstrekt, maar de sublicenties niet. Het is onduidelijk hoeveel vergunningen er precies verleend zijn, wie de vergunninghouders zijn en in welke landen deze aanbieders actief zijn. Een gebrek aan toezicht houdt een dergelijke werkwijze mede in stand.
Curaçao onderkent de onwenselijkheid van deze situatie en werkt daarom, als onderdeel van het Landspakket Curaçao, aan het opstellen van nieuwe kansspelwetgeving die onder andere voorziet in de oprichting van een nieuwe toezichthouder, de Curaçao Gaming Authority (CGA), die ook toezicht zal gaan houden op de offshore kansspelsector. Ook moet er onder de nieuwe wet een einde komen aan het master-sub-licentiesysteem en zullen alle geïnteresseerde bedrijven een (nieuwe) vergunning aan moeten vragen bij de CGA als opvolger van de Curaçao Gaming Controle Board (CGCB). Op deze manier zal de overheid van Curaçao beter toezicht kunnen houden en inzicht hebben in wie de vergunningshouders zijn.
Kunt u aangeven wat precies de criteria zijn voor de sancties die door Oekraïne worden opgelegd richting bedrijven die «tegen het belang van Oekraïne» hebben gehandeld? Is de Nederlandse regering voornemens om zelf maatregelen te nemen of sancties aan bedrijven met Russische banden gevestigd op Curaçao op te leggen, conform de oproep van Oekraïne aan Europese landen om ook maatregelen te nemen? Indien dit het geval is, waar bestaan deze maatregelen uit?
Oekraïne neemt sancties op zelfstandige basis aan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 vindt aanvullend nader contact met Oekraïne plaats om de precieze inhoud en reikwijdte van de maatregelen verder in kaart te brengen. Voorts doet Curaçao nader onderzoek naar de genoemde bedrijven. Indien dit niet leidt tot vervolgstappen waar deze wel op zijn plaats zouden zijn, kan ook ander instrumentarium worden overwogen, zoals het verkennen van EU-sancties.
Spaanse autoriteiten hebben de afgelopen twee jaar voor 87 miljoen euro aan boetes opgelegd aan gokbedrijven die op Curaçao gevestigd zijn omdat deze bedrijven zich niet aan de regels hebben gehouden. Hoe staat het met de invoering van een onafhankelijke toezichthouder voor online kansspelen op Curaçao? Kunt u een overzicht geven van de contacten die Nederland en Curaçao hierover hebben gevoerd en wat is het huidige standpunt van Curaçao met betrekking tot het invoeren van een onafhankelijke toezichthouder?
Curaçao faciliteert een offshore kansspelsector. Dit houdt in dat aanbieders met een Curaçaose vergunning overal ter wereld online kansspelen aan mogen bieden, behalve in Curaçao zelf. Een aantal aanbieders vanuit Curaçao richt zich echter ook op jurisdicties waar een vergunningplicht is, zoals Nederland en Spanje. Wanneer een aanbieder vanuit Curaçao zonder lokale vergunning aanbiedt in een land met een vergunningplicht, dan is dat aanbod daar illegaal. Vergunde jurisdicties, zoals Nederland en Spanje, houden zelf toezicht en handhaven op illegaal aanbod in hun land en kunnen op grond van de eigen wetgeving bijvoorbeeld boetes opleggen.
Zoals reeds vermeld in het antwoord op vraag 6 is het toezicht op de offshore kansspelsector in Curaçao door de huidige toezichthouder ontoereikend. Er wordt door Curaçao, als onderdeel van de hervormingen in het Landspakket Curaçao, gewerkt aan een nieuwe Landsverordening op de Kansspelen. In deze nieuwe landsverordening zal ook worden voorzien in een onafhankelijke toezichthouder op de kansspelsector, de Curaçao Gaming Authority.
Nederland en Curaçao hebben geregeld contact over de hervorming van de kansspelsector zoals afgesproken in het landspakket. Gestreefd wordt om deze hervorming voor het eind van 2023 te effectueren. In de Uitvoeringsrapportages wordt verslag gedaan van de werkzaamheden die zijn verricht en de resultaten die zijn behaald in het kader van de afspraken op het gebied van de hervorming van de landbased en online goksector. Deze Uitvoeringsrapportages worden ieder kwartaal ter informatie aan de Kamer gestuurd.
Heeft u een idee hoeveel belasting op Curaçao gevestigde gokbedrijven aan Curaçao afdragen en of er sprake is van constructies waardoor er minder belasting wordt afgedragen dan eigenlijk zou moeten? Zo niet, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen of Curaçao aan te sporen hiernaar onderzoek te doen? Ziet u daarnaast mogelijkheden om de winst die door gokbedrijven op Curaçao wordt gemaakt meer ten goede te laten komen aan Curaçao?
Vanwege de autonomie van Curaçao binnen het Koninkrijk, heeft Nederland geen eigen inzicht noch kan of wil het onderzoek laten doen naar belastingafdrachten in het land. De keuze voor een belastingsysteem en de gewenste belastingopbrengsten is aan Curaçao. Het is wel algemeen bekend dat veel gokbedrijven gebruik maken van het territorialiteitsstelsel, waardoor de effectieve belastingdruk laag is. Een van de doelstellingen in het Landspakket bij de hervorming van de kansspelsector is het verhogen van de inkomsten van de overheid, onder andere via licentievergoedingen.
Bent u bereid om er bij uw Curaçaose ambtsgenoot op aan te dringen om te kijken naar trustkantoren op Curaçao en hun relatie met gokbedrijven die op de sanctielijst van Oekraïne staan?
De Minister van Financiën van Curaçao heeft naar aanleiding van deze Kamervragen een brief gestuurd naar de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uit dit schrijven blijkt dat de Minister de Centrale Bank van Curaçao en Sint Maarten heeft aangeschreven en heeft verzocht om verder onderzoek te doen naar de relatie tussen de gokbedrijven en de op de Oekraïense sanctielijst genoemde bedrijven.
Bent u bereid het toezicht op de Curaçaose goksector te agenderen bij het eerstvolgende Justitieel Vierpartijen Overleg (JVO) en de Kamer over de uitkomsten hiervan informeren?
Het toezicht op de Curaçaose kansspelsector is een autonome aangelegenheid van het Curaçao. Het JVO gaat over de gezamenlijke inzet op rechtshandhaving binnen het Koninkrijk. Agendering bij het JVO is daarom niet gepast. De hervorming van de kansspelsector is een onderdeel van het Landspakket Curaçao. Curaçao en Nederland, via de TWO, monitoren gezamenlijk de voortgang van de hervormingsmaatregelen. De Kamer wordt over de voortgang hiervan ieder kwartaal geïnformeerd via de Uitvoeringsrapportages. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Voorbeelden van gewelddadige uitwassen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de volgende zin uit het AIVD jaarverslag 2022 op pagina 14: «Over het algemeen roepen zij [anti-institutionele extremisten] juist op tot geweldloos verzet, en tot nu toe is het aantal gewelddadige uitwassen beperkt.»
Ja.
Kunt u wellicht een paar concrete voorbeelden geven van dit soort «gewelddadige uitwassen» in Nederland die, mogen we aannemen, hebben geleid tot een justitieel onderzoek en waar mogelijk ook tot een gerechtelijke vervolging en veroordeling. Indien u geen enkel voorbeeld kunt geven van «gewelddadige uitwassen», waarom spreekt de AIVD dan niet over «geen gewelddadige uitwassen» in plaats van «een beperkt aantal»?
Zoals bekend doet de AIVD hier in het openbaar geen uitspraken over.
De AIVD heeft als taak om onderzoek naar personen en organisaties te verrichten, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De AIVD spreekt op basis van deze taak over «een beperkt aantal gewelddadige uitwassen».
Kunt u de bovenstaande vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.