Het programma op de Duitse publieke zender ZDF op 17 februari jl. over het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger in Bosnië Christian Schmidt |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het programma op de Duitse publieke zender ZDF op 17 februari jl. over het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger (HV) in Bosnië, Christian Schmidt?
Ja.
Deelt u de visie dat de Hoge Vertegenwoordiger mede namens Nederland de internationale gemeenschap in Bosnië vertegenwoordigt?
Ja. De positie van de Hoge Vertegenwoordiger (HV) is een autonome positie, welke onder het Dayton-verdrag van 1995 is gecreëerd om toe te zien op de implementatie van de civiele aspecten uit het verdrag. De Steering Board van de Peace Implementation Council (PIC) geeft politiek advies aan de HV. Nederland is lid van de PIC en neemt in de status van waarnemer deel aan de vergaderingen van de Steering Board. De HV rapporteert periodiek aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, aan de Europese Unie en aan geïnteresseerde overheden en partijen.
Deelt u de visie dat de Hoge Vertegenwoordiger een belangrijke rol heeft in het tegengaan van etnisch extremisme en het versterken van de rechtstaat (waaronder uitvoering van arresten van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens) en toetreding tot de Europese Unie (EU)? Zo ja, bent u van mening dat de Hoge Vertegenwoordiger dit naar behoren uitvoert? Kunt u dit tevens nader toelichten?
De rol van de HV is om toe te zien op de implementatie van de civiele aspecten uit het Dayton-verdrag. De HV zet zich daarnaast in om een bijdrage te leveren aan de versterking van de rechtsstaat in Bosnië en Herzegovina. Hij opereert daarbij in een omgeving waarbij Bosnische politici een gebrek aan bereidheid tonen om met elkaar samen te werken en compromissen te sluiten. Zij zijn in de eerste plaats verantwoordelijk voor het vredesproces, de versterking van de rechtstaat, de uitvoering van de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de 14 hervormingsprioriteiten zoals uiteengezet door de Europese Commissie.
Deelt u de mening dat het hiervoor noodzakelijk is dat de Hoge Vertegenwoordiger onafhankelijk is en «boven de partijen» staat?
Het kabinet deelt de mening dat de HV onafhankelijk dient op te treden in de uitvoering van zijn mandaat.
Hoe duidt u de opinie zoals verwoord in de documentaire, dat Christian Schmidt feitelijk werkt als verlengstuk van een etnische partij, de Kroatische HDZ?
De HV heeft bij zijn aanstelling een duidelijk mandaat voor het uitvoeren van zijn functie gekregen. Het onderhouden van contacten met alle relevante partijen in Bosnië en Herzegovina is onderdeel van dat mandaat. Het kabinet acht het van belang dat de HV die taak op onafhankelijke wijze invult.
Hoe duidt u het dat volgens het programma dhr. Schmidt: a) betrokken is geweest bij manifestaties van Duitse oorlogsveteranen en zich heeft ingezet voor eerherstel van een Duitse oorlogsmisdadiger? b) nauwe contacten heeft met de Kroatische HDZ, inclusief mensen die zich tijdens de oorlog in Bosnië schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden? c) de Bosnisch-Servische paramilitaire parade van 6 januari ongemoeid heeft gelaten en dat hij juist de zoon van de Servische president (Aleksandar Vučić) die bij de parade aanwezig was, in bescherming heeft genomen?
Zou u bovenstaande drie bullets afzonderlijk kunnen beantwoorden?
Ja.
Hoe staat u er tegenover dat dhr. Schmidt op de avond van de verkiezingen – met terugwerkende kracht – de kieswet heeft aangepast? Deelt u de visie van dhr. Schmidt dat dit gewoon kan in een democratische rechtstaat? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, kunt u dit tevens nader toelichten?
Op 2 oktober 2022 vonden er verkiezingen plaats in Bosnië en Herzegovina. Direct na het sluiten van de stembussen en voorafgaand aan de bekendmaking van de uitslag, heeft de HV door middel van het gebruik van zijn «Bonn-Powers» de Grondwet van de Federatie van Bosnië en Herzegovina en de kieswet van Bosnië en Herzegovina aangepast. Het Constitutioneel Hof van Bosnië en Herzegovina heeft op 24 maart 2023 geoordeeld dat zijn uitspraak hierover niet in strijd met de Grondwet van het land bevonden is en de ingreep viel binnen het mandaat van de HV. Het kabinet heeft het deel van de ingreep dat als doel had om de politieke functionaliteit van de Federatie te vergroten ondersteund. Het kabinet heeft daarbij de zorg geuit dat de interventies de al bestaande etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem verder zouden versterken. Dit standpunt is met de HV gedeeld.
Wat is uw kijk op het feit dat met het aanpassen van de kieswet het «House of the People» de stem van een Kroaat vier keer zwaarder telt dan die van een Bosniak? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 8, is het kabinet van mening dat de interventie in de kieswet bijdroeg aan een verdere verscherping van de etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem. De zorgen van het kabinet daarover zijn ook aan het Kantoor van de HV overgebracht. De inzet van het kabinet in Bosnië en Herzegovina is er blijvend op gericht om etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem te verminderen.
Deelt u de visie uit het programma dat dhr. Schmidt Kroatische nationalisten woonachtig in Bosnië en Herzegovina een onevenredig grote invloed geeft? Zo ja, wat zijn dan uw vervolgsstappen? Zo nee, kunt u nader specificeren waarom niet?
Het kabinet heeft zorgen over etnische scheidslijnen in het politieke systeem in Bosnië en Herzegovina. Onder meer in contacten met Bosnische autoriteiten en politici, het Kantoor van de HV, binnen de EU en met overige internationale partners draagt het kabinet dit standpunt ook consistent uit. Voor de positie van het kabinet inzake de ingreep van HV Schmidt op 2 oktober 2022, inclusief de effecten daarvan op de etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem, verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 8 en vraag 9.
Deelt u de visie van het programma dat het optreden van dhr. Schmidt de extremistische krachten in Bosnië versterkt? Zo ja, wat zijn dan uw vervolgsstappen? Zo nee, kunt u nader specificeren waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deelt u de visie van het programma dat dhr. Schmidt stabiliteit, vrede en democratie in Bosnië in gevaar brengt? Zo ja, wat zijn dan uw vervolgsstappen? Zo nee, kunt u nader specificeren waarom niet?
Nee. HV Schmidt spant zich binnen zijn mandaat in voor de implementatie van de civiele aspecten van het Dayton-verdrag en de uitvoering van de door de PIC in 2008 overeengekomen «5+2 agenda», waarin voorwaarden worden benoemd waaraan moet worden voldaan alvorens het Kantoor van de HV gesloten kan worden. In mijn antwoord op vraag 3 heb ik reeds toegelicht onder welke politieke omstandigheden de HV daarbij zijn werk uitvoert.
Heeft u hierover contact met uw Duitse ambtgenoot? Zo ja, kunt u nader specificeren wat zijn visie is hierover? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, net als met andere internationale partners, contact met Duitsland over de situatie in Bosnië en Herzegovina. Voor zover mij bekend steunt de Duitse regering de inspanningen van de HV om invulling te geven aan zijn mandaat.
Brengt Nederland als lid van de Steering Board van de Peace Implementation Council (het sturende orgaan voor de Hoge Vertegenwoordiger) haar zorgen naar voren over het functioneren van de Hoge Vertegenwoordiger? Zo ja, kunt u nader specificeren op welke wijze Nederland dit doet? Zo nee, waarom niet?
Nederland neemt als waarnemer deel aan de Steering Board van de PIC. Wanneer opportuun brengt het kabinet in de bijeenkomsten van de Steering Board zijn visie op het werk van de HV over. Het kabinet benut daarvoor ook zijn bilaterale contacten bij het Kantoor van de HV, de halfjaarlijkse bijeenkomsten van de voltallige PIC en Steering Board en contacten in EU-verband.
Geeft Nederland hierin aan dat zijn optreden de democratie in Bosnië in gevaar brengt en dat een ander optreden van de HV noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Bent u bereid om het optreden van dhr. Schmidt in Europees verband te veroordelen? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschouwt de diplomatieke contacten met het Kantoor van de HV, de EU en met overige internationale partners binnen de Steering Board van de PIC als het meest effectieve instrument om in gesprek te blijven over de situatie in Bosnië en Herzegovina en het werk van de HV.
Deelt u de mening dat de kieswet van oktober 2022 teruggedraaid dient te worden dan wel dat er een nieuwe kieswet geimplementeerd dient te worden die alle inwoners van de Federatie Bosnië en Herzegovina stemrecht met een gelijk gewicht moet worden toegekend? Zo ja, welke acties wilt u daarvoor ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Voor de positie van het kabinet ten aanzien van de ingreep in de kieswet verwijs ik u naar mijn antwoorden op vraag 8 en vraag 9. Het kabinet heeft zorgen over de etnische scheidslijnen in het Bosnische politieke systeem en draagt dit standpunt ook consistent uit. Het kabinet zal zich in zijn contacten met de Bosnische autoriteiten, het Kantoor van de HV, in EU-verband en met internationale partners blijven inspannen om etnisering in het Bosnische politieke systeem tegen te gaan.
Welke bijdrage kan de onlangs geaccoordeerde Nederlandse bijdrage aan de EUFOR missie Althea leveren aan het stabiliseren en versterken van de democratische rechtsstaat in Bosnië-Hercegovina?
Het kabinet streeft ernaar om, samen met partners, bij te dragen aan de bevordering van politieke en sociale stabiliteit en vreedzame co-existentie in de Westelijke Balkan, waardoor de kans op een nieuw (gewapend) conflict kan worden verminderd. Deze stabiliteit en vreedzame co-existentie is tevens noodzakelijk voor het EU-perspectief van Bosnië en Herzegovina. In het kader van het EU-toetredingstraject is de Nederlandse inzet in Bosnië en Herzegovina gericht op het verbeteren van de rechtsstaat en het bevorderen van de mensenrechtensituatie, waarbij de door de Europese Commissie geïdentificeerde 14 hervormingsprioriteiten voor Bosnië en Herzegovina als uitgangspunt dienen.
De primaire doelstellingen van EUFOR Althea zijn het behoud van de safe and secure environment, het afschrikken van destabiliserende actoren en het gezamenlijk kunnen optreden van de internationale gemeenschap. Met de beoogde militaire bijdrage aan EUFOR Althea levert Nederland als onderdeel van de bijdrage van de gehele operatie, een bijdrage aan de bevordering van de politieke en sociale stabiliteit en vreedzame co-existentie in Bosnië en Herzegovina, welke voorwaardelijk is om voortgang te kunnen boeken in het hervormingsproces.
Is de bijdrage die we nu leveren aan Althea vergelijkbaar met wat omringende landen doen? Of is de bijdrage van Nederland relatief groter of kleiner dan wat ons omringende landen doen?
Op dit moment levert Nederland vier stafofficieren aan EUFOR Althea. In de Kamerbrief van 6 april jl. heb ik u samen met de Minister van Defensie geïnformeerd over de verdere Nederlandse inzet in EUFOR tot en met 31 juli 2025. Van de 21 deelnemende landen aan de operatie (zie ook het antwoord op vraag 20), leveren op dit moment Oostenrijk, Roemenië, Turkije en Bulgarije de grootste militaire bijdrage met ieder meer dan 100 militairen. Vanaf oktober 2023 behoort Nederland ook tot de vijf grootste zogenaamde troop contributing countries en levert Nederland ongeveer 15% van het totaal aantal militairen.
Kunt u tevens een uiteenzetting geven van hetgeen de landen om ons heen doen wat betreft de bijdrage voor EUFOR Althea?
In totaal nemen 21 landen, in verschillende mate, deel aan EUFOR Althea, waarvan 17 EU-lidstaten: Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije, België, Spanje en Tsjechië. Naast de EU-lidstaten leveren ook Albanië, Chili, Noord-Macedonië, Turkije en Zwitserland een bijdrage aan EUFOR Althea.
Is het kabinet van mening dat het bijzondere systeem met een niet democratisch gekozen maar benoemde Hoge Vertegenwoordiger, die namens de Verenigde Naties (VN) en de EU, de (grond)wetgeving kan aanpassen en democratisch gekozen volksvertegenwoordigers kan ontslaan, gedurende een lange periode doorgang moet vinden? Zo ja, waarom dan? Zo nee, waarom niet?
In 2008 is de Steering Board van de PIC de zogenoemde «5+2 agenda» overeengekomen. De agenda benoemt een zevental voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat het Kantoor van de HV kan worden gesloten.1 Het kabinet ondersteunt deze agenda. Het moment waarop de agenda voltooid kan worden, hangt in belangrijke mate af van de bereidheid van Bosnische politici om openstaande kwesties uit de agenda samen op te lossen en de benodigde hervormingen door te voeren.
Hoe lang zal deze periode naar verwachting nog duren?
Zie antwoord vraag 21.
Op welk moment en onder welke omstandigheden kan een democratische rechtsstaat zonder Hoge Vertegenwoordiger zijn intrede doen?
Zie antwoord vraag 21.
Zou dit moment samen kunnen vallen met de toetreding van Bosnië-Herzegovina tot de Europese Unie? Zo ja, waarom dan? Zo nee, waarom niet?
Het EU-toetredingsproces proces is gebaseerd op de individuele merites van een kandidaat-lidstaat om te voldoen aan alle voorwaarden van het EU-acquis en de voortgang wordt bepaald door implementatie van rechtstaathervormingen. Voor Bosnië en Herzegovina geldt dat er eerst aan alle 14 hervormingsprioriteiten, zoals uiteengezet door de Europese Commissie, moet worden voldaan voordat de toetredingsonderhandelingen kunnen starten.
In theorie kunnen beide momenten met elkaar samenvallen. Formeel zijn de twee processen niet met elkaar verbonden.
Wat is uw inschatting ten aanzien van het nog aanwezige draagvlak van de Hoge Vertegenwoordiger?
De HV opereert in een omgeving waarbij Bosnische politici een gebrek aan bereidheid tonen om met elkaar samen te werken en compromissen te sluiten. Het kabinet acht het belangrijk dat de HV zijn werk met draagvlak onder zowel de internationale gemeenschap als bevolking, volksvertegenwoordigers en autoriteiten van Bosnië en Herzegovina uit kan voeren. Het kabinet moedigt de HV in dat kader aan om, conform zijn mandaat, actief de dialoog te blijven zoeken met alle relevante partijen en de internationale gemeenschap.
Deelt u de mening dat het problematisch zou zijn als het draagvlak voor de Hoge Vertegenwoordiger in ernstige mate zou dalen?
Zie antwoord vraag 25.
Hoe beoordeelt u de huidige demonstraties tegen de Hoge Vertegenwoordiger in dit kader?
Zie antwoord vraag 25.
Is het denkbaar dat de Hoge Vertegenwoordiger op enig moment meer een onderdeel van het problem wordt dan van de oplossing?
Zie antwoord vraag 25.
Welke mogelijkheden zijn er om het beleid of de koers te wijzigen dan wel de Hoge Vertegenwoordiger terug te roepen?
De HV rapporteert periodiek aan de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, aan de Europese Unie en aan geïnteresseerde overheden en partijen. De Steering Board van de PIC komt op tweewekelijkse basis in Sarajevo bijeen. Daarnaast komt de voltallige PIC twee keer per jaar in Sarajevo bijeen. Dit zijn momenten waarop landen standpunten over het werk van de HV met de HV kunnen delen.
Welke invloed gaat Nederland in de Steering Board van de Peace Implementation Council (het sturende orgaan voor de Hoge Vertegenwoordiger) uitoefenen om de koers van de Hoge Vertegenwoordiger bij te stellen?
Nederland neemt als waarnemer deel aan de tweewekelijkse vergaderingen van de Steering Board van de PIC en als lid aan de halfjaarlijkse bijeenkomst van de voltallige PIC. Het kabinet spreekt daarnaast regelmatig bilateraal met internationale partners, het kantoor van de HV en Bosnische autoriteiten over de situatie in Bosnië en Herzegovina. Dit gesprek vindt tevens plaats in EU-verband, met oog op het lidmaatschap van de EU van de Steering Board van de PIC. Het kabinet zal actief de Nederlandse standpunten kenbaar blijven maken aan de HV.
Heeft Nederland een bijzondere verantwoordelijkheid voor de vrede en veiligheid in Bosnië en Herzegovina vanwege de gebeurtenissen in Srebrenica in 1995? Of zijn deze gebeurtenissen juist een reden tot een terughoudende opstelling van Nederland?
De herinnering aan de afschuwelijke genocide in Srebrenica verbindt Bosnië en Herzegovina en Nederland voor altijd. De inzet van het kabinet is om, onder meer via MATRA-projecten en de militaire bijdrage aan EUFOR Althea, een bijdrage te leveren aan de vreedzame co-existentie en politieke en sociale stabiliteit in Bosnië en Herzegovina. Wegens de geografische nabijheid van Bosnië en Herzegovina heeft Nederland daar een direct belang bij. Deze vreedzame co-existentie en stabiliteit zijn tevens noodzakelijk voor het EU-perspectief van Bosnië en Herzegovina.
Is er in de Bosnische gemeenschap en de politiek in Bosnië en Herzegovina voldoende draagvlak voor deze Nederlandse missie? Zo ja, wanneer is dit gebeurd en waar baseert u dat dan op? Wie heeft u geraadpleegd?
Het kabinet begrijpt dat de Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea herinneringen kan oproepen bij nabestaanden van de genocide in Srebrenica. Onder de Bosnische bevolking en autoriteiten wordt de bijdrage die EUFOR Althea levert aan de vrede en stabiliteit in Bosnië en Herzegovina gewaardeerd. Onder andere de huidige Minister van Buitenlandse Zaken, Elmedin Konaković, heeft de Nederlandse ambassadeur in Bosnië en Herzegovina in een persoonlijk gesprek bedankt voor de aangekondigde Nederlandse bijdrage aan EUFOR Althea. Ook vanuit de missie zelf is de aangekondigde Nederlandse bijdrage verwelkomd.
De definitieve fatwa en de oproep aan Nederlandse moslims mij te vermoorden |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het recente filmpje en berichten waarin de Pakistaanse Mufti Jalali zijn fatwa – doodvonnis – tegen mij bevestigt en als onherroepelijk en definitief benoemd? Wat is uw oordeel daarover?
Het kabinet heeft kennis genomen van de fatwa van Mufti Jalali en vindt de teksten verwerpelijk en gevaarlijk. Bedreigingen, en in het bijzonder bedreigingen van volksvertegenwoordigers, horen absoluut niet thuis in onze samenleving, ongeacht of deze uit binnen- of buitenland komen. Dit ondermijnt onze democratie. De heer Wilders heeft het recht om, net als iedere volksvertegenwoordiger, in vrijheid zijn standpunten en mening te verkondigen. Dat is een groot goed en dat recht moet door ons allen worden beschermd.
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op 16 april jl. en de Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 17 april jl. de fatwa waarin Nederlandse moslims worden opgeroepen om de heer Wilders te vermoorden publiekelijk veroordeeld. Ik heb op 20 februari jl. nog mijn ernstige zorgen gedeeld met de premier van Pakistan. Dit is ook gebeurd tijdens het gesprek van de Minister van Buitenlandse Zaken met zijn Pakistaanse collega op 18 januari jl., tijdens de hoogambtelijke politieke consultaties met Pakistan op 8 februari jl.Zoals op 17 april jl. bekend gemaakt werd, heeft het Openbaar Ministerie besloten tot vervolging over te gaan van een Pakistaanse onderdaan die in 2018 een beloning had uitgeloofd aan degene die de heer Wilders zou doden. Het kabinet is van mening dat hiermee een duidelijk signaal wordt afgegeven dat pogingen tot uitlokking van moord, opruiing en bedreiging zeer serieus worden genomen.
Heeft u er ook kennis van genomen dat in die fatwa Nederlandse moslims worden opgeroepen en aangemoedigd mij te vermoorden? Wat is uw oordeel daarover? Deelt u de mening dat dit walgelijk is en publiekelijk moet worden veroordeeld? Bent u daartoe bereid?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich nog dat afgelopen jaren – na eerdere soortgelijke bedreigingen van de Pakistaanse Taliban, ISIS en Al Qaida – ook andere Pakistaanse geestelijken fatwa’s over mij hebben uitgesproken maar daarnaast ook anderen zoals leiders van politieke partijen, bekende Pakistaanse cricketspelers en acteurs hebben opgeroepen mij te vermoorden en dat honderden zo niet duizenden Pakistanen mij inmiddels ook met de dood hebben bedreigd? Wat is uw oordeel daarover? Vindt u dat acceptabel?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich ook dat er eerder meerdere Pakistanen feitelijk naar Nederland zijn gekomen met het doel mij te vermoorden? Kunt u uitsluiten dat dit na alle (nieuwe) fatwa’s en bedreigingen opnieuw zal gebeuren?
Er kan hier niet in worden gegaan op concrete dreiging-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, maar het kabinet keurt de fatwa’s en bedreigingen ten zeerste af. Bedreigingen aan het adres van een democratisch gekozen volksvertegenwoordiger zijn onacceptabel.
Wanneer komt voor u het moment dat u aan het herhaaldelijk oproepen tot het vermoorden van een Nederlands volksvertegenwoordiger en Tweede Kamerlid, zonder dat Pakistan ook maar één keer tot strafrechtelijke vervolging van de daders is overgegaan, stevige consequenties verbindt zoals het uitwijzen van de Pakistaanse ambassadeur in Nederland? Bent u bereid dat nu alsnog te doen? Zo nee, waarom niet en wat gaat u nu dan wel doen?
De afkeuring en diepe zorgen van het kabinet over de ernstige bedreigingen aan het adres van de heer Wilders worden door de Nederlandse overheid op alle niveaus en bij elke gelegenheid bij de Pakistaanse autoriteiten geuit en dit zullen we blijven doen. De Minister van Buitenlandse Zaken is voornemens zijn Pakistaanse ambtgenoot zo snel mogelijk te spreken over de recente bedreigingen en fatwa’s om ook persoonlijk zijn aandacht hiervoor te vragen.
De Nederlandse regering roept continu de Pakistaanse regering op zich tot het uiterste in te spannen om dergelijke bedreigingen een halt toe te roepen.
Heeft u de indruk dat de informatiepositie van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) ter zake kwalitatief voldoende is en dat zij deze fatwa’s en bedreigingen naar behoren kunnen duiden en voldoende serieus nemen? Is de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) hierover voldoende adequaat door de AIVD geïnformeerd? Welke acties hebben AIVD en NCTV inmiddels ondernomen en is de Dienst Koninklijke en Diplomatieke Beveiliging (DKDB) afdoende geinformeerd?
Zoals bij uw Kamer bekend kan ik over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, alsmede informatie over concrete dreigings-casuïstiek en beveiligingsmaatregelen van personen, in het openbaar geen uitspraken doen. In het algemeen kan ik wel opmerken dat door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en de politie doorlopend, zowel desgevraagd als ongevraagd, dreigingsproducten worden opgesteld. Op basis van de dreigingsproducten worden, indien daar aanleiding toe is, passende maatregelen getroffen.
Wilt u deze vragen gelet op de urgentie vóór donderdag 20 april, 12.00 uur beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Onenigheid Rijk en provincie fnuikt redding van de grutto' |
|
Laura Bromet (GL), Pieter Grinwis (CU), Derk Boswijk (CDA) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Kent u het bericht «Onenigheid Rijk en provincie fnuikt redding van de grutto»?1
Ja.
Klopt het dat van de beloofde miljoenen voor het ondersteunen van de grutto nog vrijwel niets is uitgekeerd?
De berichtgeving daarover baar aanleiding van artikel in Trouw (interview Winsemius) klopt niet.
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft in de begroting 2023 € 3 miljoen, als aanvulling op het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb), gereserveerd voor een voortvarende start van de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto. Van dit bedrag is inmiddels € 2,5 miljoen aan de agrarische collectieven beschikt. De resterende € 0,5 miljoen wordt besteed aan ondersteuning bij de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto.
Het Aanvalsplan Grutto maakt onderdeel uit van het Nationaal Strategisch Programma (NSP) voor het nieuwe GLB 2023–2027. Met provincies is afgesproken om voor de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto in de komende GLB-periode 2023–2027 € 69,5 miljoen beschikbaar te stellen. Met deze financiële middelen vanuit het GLB kan het beheer in 18 tot 24 Aanvalsplan Grutto-gebieden worden gefinancierd.
Kunt u de strekking van het artikel bevestigen dat boeren slechts hun bedrijfsvoering aanpassen als er langjarige afspraken kunnen worden gemaakt en er geen langjarige afspraken komen, omdat Rijk en provincies het niet eens worden over de lange termijn?
Langjarige afspraken vormen een belangrijk onderdeel van het perspectief dat boeren nodig hebben om hun bedrijfsvoering aan te passen. Het is niet juist dat Rijk en provincies het oneens zouden zijn over het belang van langjarige contracten. Samen met de provincies zijn de juridische en financiële implicaties voor het afsluiten van langjarige contracten in beeld gebracht en is duidelijk geworden dat langjarige contracten voor een periode van 12 jaar juridisch mogelijk is. Voor de provincies is van belang dat ook de langjarige financiering om deze contracten af te kunnen sluiten geborgd is. Indien de provincies de aanvraag voor uitbreiding van beheer en voor langjarige dekking opnemen in hun PPLG-plannen, kan het Rijk op basis van de toets aan de NPLG-doelen besluiten om dit voor de periode tot en met 2035 te honoreren.
Hoe is de bereidheid van boeren om zonder langjarige overeenkomst te participeren van tevoren ingeschat? Is de verwachting uitgekomen?
Uit de evaluatie ANLb die in 2021 is opgeleverd, kwam naar voren dat het animo onder agrariërs om vrijwillig deel te nemen aan het stelsel hoog is. In het Nationaal Strategisch Plan voor het GLB 2023–2027 is de inschatting gemaakt dat het ANLb kan toenemen en verbreden met doelstellingen voor klimaat en water. Ook zonder de beschikbaarheid van contracten die een langere termijn hebben dan de looptijd van het GLB (6 jaar) hebben boeren veel belangstelling om deel te nemen aan het ANLb. Dit blijkt o.a. uit de toename van het ANLb gedurende de afgelopen GLB-periode 2016–2022 waarin de omvang van het ANLb toenam van € 42,4 miljoen in 2016 naar € 81,6 miljoen in 2022.
Bent u van mening dat provincies ook zonder garanties uit Brussel of Den Haag en op eigen risico wederzijds verplichtende afspraken met boeren moeten maken? Of ziet u hier toch een rol in voor het Rijk?
Met de decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies en de afspraken die daarover zijn gemaakt in het Natuurpact zijn de provincies verantwoordelijk voor de uitvoering van het ANLb.
Het Rijk heeft de verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de uitvoering in lijn is met de Europese regelgeving die van toepassing is voor de aanwending en besteding van de Europese middelen die voor het ANLb beschikbaar zijn gesteld. De Europese regelgeving biedt de mogelijkheden om langjarige contracten af te kunnen sluiten. Het is een bevoegdheid van de provincies zelf om al dan niet op eigen risico langjarige contracten af te sluiten zonder de financiële garantie voor de periode na 2027–2028 in verband met het aflopen van de huidige GLB-periode. Het Rijk heeft wel een rol in de onderhandelingen rond het nieuwe GLB.
Deelt u de mening van de heer Winsemius, dat het risico dat er straks geen geld komt uit Brussel «vrijwel nul» is?
De inschatting van de heer Winsemius dat er ook na 2027 geld beschikbaar komt binnen het GLB deel ik, maar vormt tegelijkertijd geen garantie over de omvang daarvan.
Ook kan de verhouding tussen de Europese bijdrage en de nationale cofinanciering, die voor de huidige GLB-periode is vastgesteld op 65% EU en 35% nationaal, in de toekomst veranderen. Daarover zijn op dit moment echter nog geen inschattingen te maken aangezien de onderhandelingen daarover nog moeten starten.
Deelt u de mening van de heer Winsemius, dat het Rijk dit risico makkelijk kan dragen?
Die mening deel ik niet. De Rijksbegroting voorziet niet in middelen voor het ANLb. De financiering wordt geleverd door de EU en door de provincies. De provincies zijn in eerste aanleg verantwoordelijk voor de uitvoering van het ANLb.
Deelt u de mening, dat Nederland hoe dan ook de grutto moet redden, ook als er straks geen geld meer uit Brussel komt? Deelt u ook de mening dat de theoretische onzekerheid over de lange termijn geen beletsel kan en mag zijn voor het aangaan van overeenkomsten met provincies en boeren?
De grutto staat voor mij symbool voor de biodiversiteit van het agrarische landschap. Met de intensivering van de landbouw in de afgelopen decennia is de biodiversiteit op het agrarische landschap zodanig achteruit gegaan dat dit ook zichtbaar is in de aantallen boerenlandvogels. De transitie van de landbouw – waar we nu met zijn allen hard aan werken – moet er ook in resulteren dat het agrarische landschap weer de biodiversiteit oplevert die ten goede komt aan het behoud van de boerenlandvogels, waaronder de grutto. Dat is ook de inzet van het NPLG.
De afweging om langjarige contracten af te sluiten zonder absolute financiële garantie is aan de provincies, die hiervoor verantwoordelijk zijn.
Kunt u ingaan op de stelling dat uitsluitend raaigras van negatieve invloed op de grutto is?
Raaigras biedt voor de grutto, en andere weidevogels, geen geschikt leefgebied om te kunnen overleven. Tegelijkertijd is raaigras niet de enige factor van belang. Het Aanvalsplan Grutto beschrijft helder wat er nodig is om de grutto te redden zoals leefgebieden van voldoende omvang (minimaal 1.000 ha.), zwaar agrarisch beheer met kruidenrijk grasland en plasdras, hoog waterpeil en predatiebeheer.
Welke andere middelen zijn er of kunnen er zijn om agrarisch natuurbeheer, zoals kruidenrijk grasland en ecologisch maaien, te stimuleren? Ziet u mogelijkheden om het succesvolle project van Urgenda en de Land- en Tuinbouworganisatie Nederland (LTO) om kruidenrijk grasland te stimuleren van 1.001 hectare op te schalen naar 10.001 hectare of misschien wel 100.001 hectare?
Andere mogelijkheden dan agrarisch natuurbeheer dienen op lokaal en regionaal niveau ontwikkeld en uitgewerkt te worden. Daar zijn ook veel goede voorbeelden en initiatieven van. Vaak ook zonder directe overheidsbemoeienis. Deze initiatieven zoals het Urgenda/LTO-initiatief juich ik toe en ondersteunen het agrarisch natuurbeheer.
Welke feitelijke of morele verantwoordelijkheid heeft de zuivelindustrie, ketenpartijen en uiteindelijk ook de consument in het beschermen van de grutto volgens u? Bent u met de zuivelsector en/of ketenpartijen in gesprek over wat zij kunnen of zouden moeten doen?
De verantwoordelijkheid voor het beschermen van de grutto als symbool voor de stand van de natuur en de biodiversiteit in het agrarisch gebied is niet alleen een verantwoordelijkheid voor de boer. Integendeel, dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de hele keten. Daarover zijn gesprekken gaande met de keten zowel vanuit de initiatiefnemers van het Aanvalsplan Grutto als ook in het kader van het Landbouwakkoord.
Zouden zuivelbedrijven boeren niet juist moeten stimuleren om te extensiveren, bijvoorbeeld door juist te betalen voor minder productie per hectare in plaats van meer? Is de extensivering niet juist de oorzaak van de meeste problemen in en rond de landbouw?
Ik deel de mening dat boeren die een bijdrage leveren aan weidevogelbeheer ook via de markt beloond moeten worden. Hier zijn al een aantal voorbeelden van, zoals de biodiversiteitsmonitor melkveehouderij en een premie voor beweiding/weidegang. Op deze wijze wordt gestimuleerd dat boeren minder intensief hoeven te produceren, wat beter is voor de weidevogels. We zijn in het kader van het landbouwakkoord met ketenpartijen in gesprek om afspraken te maken over het (financieel) ondersteunen van boeren bij het verduurzamen van de landbouw.
Hoe komt het extensiveren van de melkveehouderij terug in het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG)?
Het NPLG stelt nationale en regionale doelen voor natuur, water en klimaat. Ook voor de melkveehouderij ligt er een opgave om bij te dragen aan deze doelen. Het is aan provincies om in gebiedsprogramma’s uitwerking te geven aan deze doelen, waarbij ook de extensivering van de melkveehouderij gericht op de transitie naar een natuurinclusieve landbouw een bijdrage kan leveren aan doelbereik.
Welke andere stimuleringsprogramma’s in landbouw en natuurbeleid van het Rijk, provincies en de sector werken elkaar tegen?
Stimuleringsprogramma’s die erop gericht zijn om landbouw en natuurbeleid beter te verbinden dienen elkaar niet tegen te werken. Voor zover er sprake is van tegenwerking zal ik mij ervoor inzetten deze belemmeringen in samenspraak met de provincies en de sector op te lossen.
Gaat u het, zoals de heer Winsemius hoopt, het «komende zomer eindelijk eens worden»?
De inzet en ambitie van LNV en de provincies is erop gericht dat provincies in staat worden gesteld om langjarige contracten voor het ANLb aan te kunnen bieden aan deelnemende weidevogelboeren. Hier is geen verschil van mening over.
Het bericht 'OM gaat ‘schokkend’ Hamas-filmpje bij De Kuip onderzoeken, CIDI doet aangifte' |
|
Ulysse Ellian (VVD), Mirjam Bikker (CU) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja, wij zijn bekend met bovenstaand bericht.
Bent u bekend met het feit dat voorafgaand aan de bekerwedstrijd Feyenoord-Ajax «Hamas, Hamas, alle joden aan het gas» werd gezonden en gescandeerd? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Wij vinden dit afschuwelijk. Dit soort verwerpelijke en kwetsende teksten horen überhaupt niet gezongen of gescandeerd te worden, ook niet in of rondom een voetbalstadion.
Gaat het Openbaar Ministerie naast de zanger in beeld ook onderzoek doen naar de tientallen mensen die luidkeels meezongen met de antisemitische leuzen?
Het Openbaar Ministerie richt zich momenteel op het onderzoek naar de beelden waarop te zien is dat er, voorafgaand aan de wedstrijd Feyenoord – Ajax op 5 april 2023, antisemitische leuzen worden gezongen. Er kunnen geen uitspraken worden gedaan over lopende of nieuw op te starten onderzoeken.
Feijenoord is in nauw contact met de politie om de alle deelnemers te identificeren. Ook het Auditteam Voetbal en Veiligheid zal onderzoek doen naar de incidenten rond en tijdens de wedstrijd Feyenoord – Ajax. Onderdeel van het onderzoek is of er antisemitische teksten zijn gezongen of geroepen.
Waarom is niet direct ingegrepen door de aanwezige politie of de voetbalclub zelf? Bent u het ermee eens dat dit wel had moeten gebeuren? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat in de toekomst in soortgelijke situaties wel direct wordt ingegrepen?
De politie heeft, nadat het incident hen bekend werd, dit gemeld bij de beveiligingsorganisatie en aan Feyenoord verzocht om de beelden (en geluid) veilig te stellen. Ook is aan het Voetbal Recherche Team gevraagd deze zaak op te pakken. Hun informatieorganisatie heeft op internet gezocht naar beeldmateriaal van het incident en de Voetbaleenheid heeft contact gehad met het CIDI voor het doen van aangifte.
In dit geval was het niet de ingehuurde zanger die (binnen de hekken van het stadion) deze afschuwelijke teksten uitkraamde, maar een door hem op het podium gevraagde willekeurige supporter die eerst een gewoon vrolijk Feyenoord-lied inzette maar plotseling overging op genoemde teksten.
De lokale driehoek heeft met Feyenoord het incident besproken en geëvalueerd. Met hen zijn wij het eens dat ingegrepen had moeten worden. Dit is ook binnen de club met beveiliging en stewarding besproken. Geschokt door de gebeurtenis zal de club hier in de toekomst nog strikter op toezien. Zoals hierboven vermeld wordt ook door het auditteam onderzoek gedaan naar het incident.
Los van het incident wordt er veel gedaan om dergelijke incidenten te voorkomen. De KNVB heeft de afgelopen jaren samen met betrokken partijen, waaronder de overheid, veel gerealiseerd om racisme en discriminatie tegen te gaan via het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen (OVIVI).2 Een onderdeel van dit programma is de samenwerking met de Anne Frank Stichting, die op aangeven van de betaald voetbalorganisatie, trajecten aanbiedt aan supporters die zich misdragen in het stadion. Bijvoorbeeld aan supporters die zich schuldig maken aan het roepen van antisemitische of discriminerende leuzen. Een dergelijk traject biedt een optie voor strafvermindering en zet in op bewustwording en het tegengaan van antisemitische en discriminerende uitingen. Feyenoord heeft als eerste club samen met de Anne Frank Stichting een lokale tour opgezet als onderdeel van dit Spreekkorenproject. De supporters worden langs diverse lokale plekken genomen die relevant zijn voor het oorlogsverleden en ontmoeten medesupporters die gekwetst worden door bepaalde spreekkoren. De anti-Joodse spreekkoren zijn het uitgangspunt van de tour. Er is ook aandacht voor andere discriminerende spreekkoren. Het merendeel van de deelnemers geeft aan dat zij na de tour anders tegen de spreekkoren aankijken.
Welke acties zijn door de voetbalclub zelf genomen? Welke acties verwacht u van de voetbalclub in dit verband? Ziet u hier ook verantwoordelijkheid voor de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB)? Zo ja, welke?
De club is zoals aangegeven geschrokken en is in nauw contact met de politie om de deelnemers te identificeren. Ook zal de club maatregelen als stadionverboden opleggen als daders kunnen worden geïdentificeerd. Feyenoord heeft een omvangrijk programma aan activiteiten – waaronder lesprogramma’s en reizen naar voormalige concentratiekampen met supporters – om antisemitisme tegen te gaan en bewustwording te creëren. Het werkt daarbij nauw samen met onder andere diverse Joodse en maatschappelijke instanties.
De wijze waarop betaald voetbal organisaties (BVO’s) dienen op te treden bij kwetsende spreekkoren binnen in de stadions staat omschreven in de richtlijn bestrijding verbaal geweld, wat onderdeel is van het handboek competitiezaken betaald voetbal van de KNVB. Uitgangspunt is dat BVO’s en supportersverenigingen primair verantwoordelijk zijn voor het gedrag van hun supportersaanhang c.q. leden en voor duidelijke tolerantiegrenzen ten aanzien van ongewenste spreekkoren en verbaal geweld. Deze grenzen worden onder meer bekendgemaakt in het huisreglement van de club. In het stadion is de organisator verantwoordelijk voor een veilig verloop van het evenement en gelden de protocollen uit het Handboek Competitiezaken van de KNVB. Daarbuiten zorgt de overheid voor veiligheid en handhaving van de openbare orde.
Als discriminerende spreekkoren zich voordoen dan zijn clubs verplicht hierover te rapporteren aan de KNVB en hierbij aan te geven wat ze hieraan hebben gedaan. Meldingen kunnen ook door bezoekers worden gedaan via app DiscriminatieMelder, waarbij meldingen tijdens de wedstrijd bij de veiligheidsorganisatie van een betaald voetbalclub binnen kunnen komen. Daarnaast kan het ook middels waarneming door de veiligheidsorganisatie zelf binnenkomen in de commandoruimte (meldkamer stadion).
Discriminerende spreekkoren kunnen ook worden gesignaleerd en geregistreerd door auditoren van de KNVB die wedstrijdaudits uitvoeren. Voor spreekkoren geldt het protocol dat het publiek door de stadionspeaker wordt toegesproken en gewaarschuwd dat bij herhaling/voortzetting de wedstrijd zal worden stilgelegd. Indien de spreekkoren worden voortgezet, wordt de wedstrijd stilgelegd. Er wordt dan met de lokale overheid overlegd of er definitief wordt gestaakt of dat de wedstrijd nog één keer wordt hervat. In geval van hervatting van de wedstrijd en opnieuw herhaling van de spreekkoren wordt de wedstrijd definitief gestaakt. Want dergelijke spreekkoren zijn abject en absoluut ontoelaatbaar.
Bent u in contact geweest met de voetbalclub om deze uitingen van Jodenhaat aan de kaak te stellen? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit contact? Zo nee, waarom niet?
De KNVB en lokale driehoek hebben contact gehad met Feyenoord. Zoals eerder vermeld heeft Feyenoord aangegeven geschrokken te zijn van de beelden en werkt op dit moment mee aan het onderzoek van het Openbaar Ministerie om de deelnemers te identificeren. Op 17 mei gaan wij in gesprek met de KNVB. In het gesprek zal de aanpak van antisemitische spreekkoren ook worden besproken.
Bent u het ermee eens dat het uiten van dit soort antisemitische leuzen niet alleen schadelijk is voor de Joodse gemeenschap maar ook bedreigend? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om met een strengere aanpak van antisemitische spreekkoren in en rondom voetbalstadions te komen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zijn wij volkomen met u eens.
BVO’s in Nederland moeten voldoen aan de licentie-eisen van de KNVB. Een van de licentie-eisen is het hebben van een schriftelijk antidiscriminatie en antiracisme beleid en het toepassen van dit beleid in de organisatie. Hieronder valt ook beleid ten aanzien van antisemitisme. De BVO’s rapporteren aan een onafhankelijke certificeringsinstantie en de licentiecommissie betaald voetbal monitort en toets of clubs aan de gestelde criteria voldoen.
Dat alleen is niet voldoende. Mede daarom zijn wij met alle partners uit Ons Voetbal Is Van Iedereen, waaronder de KNVB, in gesprek over een vervolg. Daarin willen we met elkaar een proces in gang zetten gericht op het normeren van gedrag in en rondom stadions met betrekking tot het terugdringen van onwenselijke en discriminerende spreekkoren waaronder antisemitische.
Het belang van zwemvaardig zijn. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u nog steeds de ambitie dat alle kinderen voor de zomer van 2025 hun zwemdiploma moeten kunnen halen?
Als het gaat om kinderen die daar motorisch toe in staat zijn, meestal vanaf het vijfde levensjaar, ben ik het eens met de ambitie dat iedereen de kans moet hebben om een zwemdiploma te kunnen halen.
Op welke manier wordt uitvoering gegeven aan de motie Westerveld c.s.1, waarin wordt verzocht om binnen drie jaar een plan te maken met gemeenten zodat alle kinderen een zwemdiploma kunnen halen? Wat is de voortgang nu?
Ik heb uw Kamer in de brief «Sportstelsel en sportbeleid»2 geïnformeerd over de wijze waarop ik met gemeenten invulling geef aan de motie Westerveld c.s. Vervolgens heb ik toegezegd u te informeren over de voortgang om te komen tot een landelijk dekkend aanbod zwembaden3. Ik informeer uw Kamer hierover in de Kamerbrief Aanpak wachtlijsten zwemles en landelijk dekkend aanbod die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer zal aanbieden.
Wordt binnen deze plannen expliciet aandacht besteed aan kinderen met een beperking?
Ja. In het bijzonder via de bijscholing/opleiding van docenten die deze doelgroep les kunnen geven en via de vindbaarheid van passende aanbieders voor ouders van deze doelgroep.
Heeft u een landelijk beeld van het aanbod van zwemles voor kinderen met en zonder beperking? Zo ja, waar zitten de grootste uitdagingen?
Op dit moment weten we dat landelijk ongeveer duizend zwemlesaanbieders actief zijn. Ongeveer 700 daarvan zijn aangesloten bij de Nationale Raad Zwemveiligheid. Daarnaast zijn via de website van Uniek Sporten ongeveer 100 zwemlesaanbieders te vinden die zwemles aanbieden voor kinderen met een beperking. Uit dit beeld komt naar voren dat met name in de minder stedelijke gebieden (bijv. Noord-Oost Groningen, Oost-Drenthe en Zeeland) het aantal aanbieders beperkt is.
Hebben alle gemeente toereikende financiële tegemoetkomingen voor kinderen uit gezinnen met weinig geld? Zo nee, wat gaat u doen om de kinderen uit die gezinnen te helpen?
Dit najaar zal duidelijk zijn hoe de regeling van het Jeugdfonds Sport en Cultuur gebruikt wordt voor zwemles en of deze voor iedereen toereikend is.
Wat zijn de effecten van het sluiten van zwembaden op de ambitie om alle kinderen een zwemdiploma te laten halen?
Wanneer een zwembad sluit waar zwemles gegeven wordt, leidt dat vaak tot vertraging in het diplomazwemmen op die specifieke locatie. Via verschillende maatregelen, zoals de recent gepubliceerde SPUK ter compensatie van meerkosten voor energie, wordt ingezet op de sportinfrastructuur waar nodig overeind te houden. In mijn brief Kamerbrief Aanpak wachtlijsten zwemles en landelijk dekkend aanbod ga ik hier verder op in.
Hoeveel zwembaden zijn er sinds 2010 gesloten? Wat heeft dat betekend voor het aanbod van zwemles?
Er zijn verschillende redenen waarom zwembaden sluiten, een deel van deze redenen horen ook bij een gezond sport- en ondernemersklimaat. Er zijn geen cijfers van het aantal gesloten zwembaden in ons land tijdens het laatste decennium, echter zien we wel een toename in het absolute aantal zwembaden. In 2012 telde het Mulier Instituut in totaal 1.537 zwembaden in ons land. Daarbij zijn natuur- en strandbaden buiten beschouwing gelaten. In de meest recente telling van 2020 telt het Mulier Instituut in totaal 1.891 zwembaden.
Wat zijn de meest actuele cijfers over de wachtlijsten? Neemt de wachttijd toe of af?
De meeste actuele inschatting op basis van een quick scan onder gemeenten en landelijke aanbieders is dat de wachttijd vooral varieert van 6 tot 12 maanden. Hoewel de wachttijden sinds de COVID-19 pandemie teruggedrongen zijn, stagneert volgens NRZ een verdere daling.
Hoeveel zwembaden zijn er sinds de coronacrisis gesloten? Wat heeft dat betekend voor het aanbod van zwemles?
Hiervoor ontbreken gedetailleerde cijfers. Het is mij bekend dat er drie zwembaden, waaronder één openbaar zwembad, gesloten zijn. Ik heb op ambtelijk niveau contact gehad met de betreffende gemeente over de unieke achtergronden van de sluiting. Daarnaast geven zowel de VSG als de NRZ aan dat, hoewel in uitzonderlijke gevallen zwembaden de deuren moesten sluiten, dit allesbehalve een landelijke trend is. Bovendien werden in het afgelopen half jaar ook diverse nieuwe zwembaden geopend. Op dit moment zie ik dus geen negatieve ontwikkeling in de beschikbaarheid van het zwembadwater (voor zwemles).
Gedwongen huisuitzettingen, de vernietiging van woningen en arrestatie van journalisten in Ethiopië |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de gedwongen huisuitzettingen en vernietiging van woonhuizen rond de Ethiopische hoofdstad Addis Abeba waar Amnesty International over bericht?1
Ja.
Wat weet u van de sloop van huizen van inwoners van Addis Abeba? Klopt het dat hierbij alleen gaat om huizen van mensen die tot bepaalde etnische groepen behoren?2
Voor de bouw van Sheger City worden (delen van) woonwijken gesloopt waarvan de etnische samenstelling niet met zekerheid te achterhalen is. Over het algemeen wonen in Addis Ababa mensen met verschillende etnische achtergronden door elkaar heen.
Is het u bekend op welke schaal deze sloop van huizen en verdrijving van hun bewoners plaatsvindt? Kunt u een schatting geven van de hoeveelheid bewoners die verdreven zijn?
Het is niet geheel duidelijk op welke schaal dit plaatsvindt en daarom moeilijk om een schatting te geven van de hoeveelheid bewoners die verdreven zijn.
Hoe verklaart u het dat vier leden van Ethiopian Human Rights Council die hier melding van hebben gemaakt en voor de verdreven bewoners opkomen gearresteerd zijn? Bent u bereid hierover opheldering te vragen bij de Ethiopische regering en te pleiten voor hun vrijlating?
Vier leden van de Ethiopian Human Rights Council zijn gearresteerd in januari 2023. Deze arrestaties zijn zorgelijk. Inmiddels heeft een bron binnen de Ethiopian Human Rights Council bevestigd aan de Nederlandse ambassade in Ethiopië dat de vier leden op borgtocht vrij zijn.
Wie is de opdrachtgever van de sloop van huizen en de verdrijving van de bewoners?
Volgens berichtgeving over het slopen van de huizen zijn de lokale autoriteiten van Addis Ababa en omliggende steden in Oromia de opdrachtgevers.
Bent u bekend met de berichten dat mensen afkomstig uit andere provincies niet meer toegelaten worden tot de hoofdstad?3 Hoe duidt u deze ontwikkeling? Klopt het dat dit recent nog steeds gebeurde?4 Gebeurt dit nog steeds?
Er zijn gevallen bekend van mensen afkomstig uit andere regio’s die niet werden toegelaten tot de hoofdstad. Er is geen bewijs dat dit op structurele basis gebeurt.
Klopt het dat de etnische afkomst vermeld wordt op de identiteitsbewijzen van Ethiopiërs?5 Hoe beoordeelt u dit?
In het verleden stond de etnische afkomst vermeld op de ID kaarten van Ethiopiërs. Op ID kaarten uitgegeven sinds het aantreden van de huidige regering is dit niet meer zichtbaar. In het registratie systeem van de lokale autoriteiten zou de etnische afkomst van Ethiopiërs wel te vinden zijn. We zijn ons bewust dat wanneer etniciteit bekend is, dit in het geval van spanning tussen verschillende etnische groepen risico’s kan vormen.
Bent u bereid om een verklaring voor de gebeurtenissen te vragen bij de Ethiopische autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Wanneer blijkt dat mensen afkomstig uit andere regio’s op structurele basis niet kunnen worden toe gelaten tot de hoofdstad zijn we bereid om te kijken of we in EU verband of in afstemming met gelijkgezinde landen hier een verklaring over kunnen vragen.
Bent u bereid opheldering te vragen aan de Ethiopische regering voor de arrestatie van de journalisten Meskerem Abera, Genet Asmamaw en anderen?6 Zo nee, waarom niet?
Voor Nederland zijn persvrijheid en de veiligheid van journalisten en medewerkers van de media een prioriteit. Journalisten moeten hun werk onafhankelijk en in vrijheid kunnen uitoefenen. Nederland is medevoorzitter van de Media Freedom Coalition (MFC) en zal indien mogelijk en in goede samenwerking met andere leden van de MFC en/of gelijkgezinde landen aandacht blijven vragen voor het belang van persvrijheid en de veiligheid van journalisten in Ethiopië.
Bent u bereid opheldering te vragen over het lot van Tadios Tantu7, de 71-jarige historicus die sinds 18 mei 2022 gevangen wordt gehouden in de Kilinto gevangenis buiten de hoofdstad Addis Abeba? Zo nee, waarom niet?
Indien blijkt dat Tadios Tantu onrechtvaardig gevangen gehouden wordt en de mogelijkheid ontstaat en om hier opheldering over te vragen, dan is Nederland in EU verband of in afstemming met gelijkgezinde landen bereid om dit te doen.
Het schrappen van de Amsterdamse beurs van notering van 6 bedrijven |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het schrappen van de notering van zes bedrijven van de Amsterdamse beurs?1
Ja.
Klopt het dat de notering van deze bedrijven is geschrapt enkel omdat deze bedrijven geen accountant konden vinden of is er meer aan de hand?
Euronext Amsterdam (Euronext) heeft aangekondigd voornemens te zijn om de toelating tot de handel op de gereglementeerde markt in Amsterdam te schrappen omdat de betreffende ondernemingen zich niet houden aan de eisen die gelden voor op Euronext genoteerde bedrijven. Dit betreft de wettelijke verplichting tot deponering van een gecontroleerde jaarrekening. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom deze bedrijven geen gecontroleerde jaarrekening hebben gedeponeerd. Ik ben niet bekend met de precieze omstandigheden bij deze bedrijven.
Euronext heeft aangekondigd de procedure in gang te zetten tot beëindiging van de notering. De betreffende bedrijven zijn op dit moment nog genoteerd.
Indien Euronext besluit een notering te beëindigen, dan zijn al twee jaren voorbij gegaan terwijl de handel van de onderneming was ondergebracht in een apart handelssegment. Er verlopen dan, conform het beursreglement van Euronext, nog maximaal 6 maanden totdat de handel en de notering op de gereglementeerde markt daadwerkelijk ten einde komt indien de onderneming geen oplossing heeft gevonden voor het deponeringsvereiste, dan wel geen toelating heeft gevraagd en gekregen voor voortzetting van de handel op een andere, niet-reglementeerde markt.
Klopt het dat met dit besluit «de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt wordt geborgd»? Of is er iets anders aan de hand?
Ja. Het klopt dat met het besluit om de notering te beëindigen van de betreffende bedrijven de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt wordt geborgd. Het is belangrijk voor investeerders dat zij kunnen vertrouwen op de bedrijfsinformatie die door aan de beurs genoteerde bedrijven wordt gepubliceerd. Dat Euronext Amsterdam regels stelt aan bedrijven die een notering wensen en deze regels handhaaft, is daarom van groot belang. Daarmee wordt bijgedragen aan de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt.
Kunt u aangeven of het in deze zaken bijvoorbeeld gaat om fraude of iets anders onoorbaars, of betreft het een gebrek aan capaciteit bij accountantsbureau’s, waardoor ook goedwillende bedrijven moeite hebben om een accountant te vinden?
Ik ben niet bekend met de precieze omstandigheden van de betreffende bedrijven. De eis dat een beursgenoteerd bedrijf een jaarrekening gedeponeerd moet hebben voorzien van een verklaring van een externe accountant, is in het belang van gebruikers van de jaarrekening, waaronder beleggers. Ik weet niet waarom de betreffende bedrijven in deze specifieke gevallen niet voldoen aan deze eis.
Ik vind het wel van belang dat goedwillende bedrijven altijd een accountant kunnen vinden. Daarom stel ik in het wetsvoorstel toekomst accountancysector voor om een aanwijzingsbevoegdheid van de NBA te introduceren. Dat houdt in dat een onderneming of instelling die opdracht wenst te geven tot een wettelijke controle maar ondanks redelijke en tijdige inspanningen geen accountantsorganisatie bereid vindt de opdracht tot een wettelijke controle te aanvaarden, een aanvraag kan doen tot aanwijzing van een accountantsorganisatie.
Wat betekent het schrappen van de notering voor deze bedrijven en andere belanghebbenden? Worden die volgens u proportioneel benadeeld vanwege het feit dat deze bedrijven geen accountant kunnen vinden?
Indien Euronext Amsterdam daadwerkelijk de notering beëindigt dan eindigt daarmee ook de mogelijkheid om te handelen in de genoteerde effecten op de betreffende gereglementeerde markt. Zolang de notering nog loopt is handel mogelijk. Het bedrijf, dat weet dat zijn notering afloopt, moet deze koersgevoelige informatie onverwijld openbaar maken. Euronext maakt alle besluitvorming over de beëindiging van de notering eveneens onverwijld openbaar. Beleggers weten daardoor steeds waar zij aan toe zijn. Zij kunnen hun beleggingsbeslissingen baseren op deze openbaar gemaakte informatie. Zoals beschreven in het antwoord op vraag twee zal na het besluit om de notering te beëindigen, de handel nog enige tijd doorlopen. Er is dus genoeg tijd en informatie voor beleggers om beleggingsbeslissingen te nemen. Beleggers hebben bijvoorbeeld de mogelijkheid om de aandelen aan te houden en de onderneming te bevragen over de gevolgen van de beëindiging van de toelating tot de handel op de gereglementeerde markt voor de waardering van de aangehouden aandelen.
Ik vind de procedure die Euronext hanteert zorgvuldig. Ale bedrijven moeten zich aan de geldende wet- en regelgeving houden. Dit geldt in het bijzonder voor aan de Amsterdamse beurs genoteerde bedrijven, omdat hierdoor de reputatie, stabiliteit en kwaliteit van de Nederlandse kapitaalmarkt wordt geborgd.
Deelt u de mening dat het beter is als een bedrijf altijd een accountantsverklaring in de een of andere vorm krijgt, al dan niet met een af- of goedkeuring en/of kritische opmerkingen, zodat belanghebbenden en de samenleving weten wat er aan de hand is bij de desbetreffende organisatie?
Ja, ik deel de mening dat het beter is dat een bedrijf altijd een accountantsverklaring in de een of andere vorm krijgt, al dan niet met een af- of goedkeuring en/of kritische opmerkingen, zodat belanghebbenden en de samenleving weten wat er aan de hand is bij de desbetreffende organisatie. Het is voor de integriteit van de markt belangrijk dat een onderneming met een notering aan een gereglementeerde markt zich houdt aan de regels, die mede ten doel hebben dat beleggers toegang hebben tot alle voorgeschreven informatie. Daartoe behoort ook toegang tot een gedeponeerde jaarrekening voorzien van een verklaring van een externe accountant, van welke strekking dan ook.
Had een aanwijsbevoegdheid van een intermediair zoals de NBA of de overheid, bijvoorbeeld zoals voorzien in de wet toekomst accountancysector, in deze situatie een verschil gemaakt, en zo ja, op welke manier?
Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid een aanvraag bij de NBA in te dienen om een accountant aan te wijzen voor ondernemingen die geen accountantsorganisatie kunnen vinden, ondanks redelijke en tijdige inspanningen. Of de voorziene aanwijzingsbevoegdheid van de NBA een verschil kan maken voor een bedrijf dat dreigt zijn notering te verliezen kan ik voor deze situaties niet aangeven. Dat hangt namelijk af van de omstandigheden van het specifieke geval. Het antwoord op de vraag waarom de onderneming geen jaarrekening weet te deponeren voorzien van een controleverklaring, is hierbij bepalend. In die gevallen waarin een bedrijf redelijke en tijdige inspannen heeft verricht in de zoektocht naar een accountant, kan de aanwijzingsbevoegdheid in zijn algemeenheid wel een oplossing bieden. Dat neemt echter niet weg dat de controleverklaring van een accountant afkeurend kan zijn of kritische opmerkingen kan bevatten.
Bureaucratisch geharrewar over reddingsplan grutto |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het het bericht dat er al 2,5 jaar miljoenen euro’s op de plank blijven liggen in plaats van dat ze worden ingezet om onze nationale vogel, de grutto, te redden?1
Ja
Wat vindt u van het feit dat de grutto populatie door de patstelling tussen Rijk en provincies nog steeds daalt?
De suggestie dat er sprake zou zijn van een patstelling tussen Rijk en provincies over het Aanvalsplan Grutto onderschrijf ik niet. De samenwerking met de provincies heeft erin geresulteerd dat in het Nationaal Strategisch Plan voor het Gemeenschappelijk landbouwveleid (GLB) 2023–2027 € 69,5 miljoen beschikbaar is voor de uitvoering van maatregelen gericht op de instandhouding van de grutto en meer in het algemeen van de boerenlandvogels. De daling van de gruttopopulatie kent meerdere oorzaken zoals die in het Aanvalsplan Grutto ook helder staan beschreven. Het Rijk en de provincies zien het Aanvalsplan grutto dan ook als een goed initiatief om de daling een halt toe te roepen waar we samen met de initiatiefnemers hard aan werken.
Heeft u de bereidheid om in ieder geval de beschikbare 68 miljoen euro per direct in te zetten ten faveure van het redden van de grutto? Zo ja, hoe gaat u dat doen?
Deze middelen worden ingezet via het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer. De betrokken provincies maken daarover afspraken met de agrarische collectieven. Tevens worden de beschikbare middelen door de betreffende weidevogelprovincies ingezet voor zwaar agrarisch beheer zoals plasdras en kruidenrijk grasland, waar de grutto en andere weidevogels baat bij hebben.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de patstelling tussen Rijk en provincies, over wie de kosten op langere termijn moet betalen voor het beschermen van de grutto, snel wordt weggenomen? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Met provincies is afgesproken om voor de uitvoering van het Aanvalsplan Grutto in het Nationaal Strategisch Plan (NSP) voor het GLB 2023–2027 € 69,5 miljoen beschikbaar te stellen. Hiervoor wordt € 52,5 miljoen uit de overhevelingsmiddelen toegevoegd aan het budget voor het Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLb). De resterende € 17 miljoen betreft de vereiste nationale cofinanciering. Het Ministerie van Landbouw en Voedselkwaliteit (LNV) financiert hiervan 50% tot een maximale bijdrage van € 8,7 miljoen. De beschikbare middelen voor het Aanvalsplan in 2023 zijn volledig aangevraagd door agrarische collectieven.
Met de financiële middelen vanuit het GLB kan het beheer in 18 tot 24 Aanvalsplan Grutto-gebieden worden gefinancierd. Voor de totale uitvoering van het Aanvalsplan Grutto in 34 kerngebieden is meer geld nodig.
Provincies zijn gevraagd om dit mee te nemen in de provinciale gebiedsplannen landelijk gebied (PPLG), als bijdrage aan de doelen voor natuur, en zijn daarmee aan de slag.
Zolang de integrale besluitvorming over de besteding van het Transitiefonds nog niet afgerond is, en er geen 100% zekerheid is dat in een volgende GLB-financiering van het ANLb gecontinueerd wordt, zijn provincies terughoudend in het aanbieden van langjarige contracten. Het Nationaal Strategisch Plan biedt overigens al wel de juridische mogelijkheid tot verlenging naar 12-jarige contracten.
Indien de provincies de aanvraag voor uitbreiding van beheer en voor langjarige dekking opnemen in hun PPLG-plannen (1 juli a.s.), kan het Rijk op basis van de toets aan de NPLG-doelen besluiten om dit te honoreren. Belangrijk criterium voor de beoordeling is dat de uitgaven bijdragen aan het doelbereik van het Transitiefonds.
Welke bewindspersoon op dit moment politiek verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal waarbij 100,8 miljoen euro belastinggeld verloren ging |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met uw antwoorden op eerder schriftelijke vragen over «het antwoord dat oud-minister Martin van Rijn verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal waar 100,8 miljoen euro mee verloren ging»?1
Ja.
Wilt u gaarne duidelijk aangeven met een naam welke Minister op dit moment ministerieel verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal?
Zie hiervoor mijn beantwoording van Kamervragen van de PVV-fractie van 6 april jl.2 Dientengevolge heeft u het debat terecht met mij gevoerd.
Als het antwoord hierop de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (de heer Kuipers) is, waarom doet u dan het debat over het Deloitte-onderzoek naar de mondpakjesdeal in plaats van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het geen rare constructie dat de Minister die ministerieel verantwoordelijk is voor de mondkapjesdeal het debat over het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal niet zelf doet? Waarom is dat?
Zie de beantwoording van vraag 2 en 3 voor de verantwoordelijkheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: VWS). Als Minister voor Langdurige Zorg en Sport ben ik verantwoordelijk voor het proces «coördinatie verantwoording COVID-19» bij VWS.3 Daaronder valt ook het aanvullende onderzoek naar de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen (hierna: het onderzoek en hierna: PBM). In mijn beantwoording van vragen van de PVV-fractie in de brief aan uw Kamer van 6 april jongstleden, heb ik dit toegelicht.4 Vanuit deze verantwoordelijkheid kan ik vragen van uw Kamer beantwoorden die zien op het verloop van het onderzoek en vragen beantwoorden gericht op de bevindingen uit het «Onderzoek inkoop PBM – (deel)Verslag van Handelingen inzake transacties Relief Goods Alliance B.V.» (hierna: het rapport).
Waarom kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de tweede termijn van het debat niet zelf doen, zodat we de ministerieel verantwoordelijke Minister kunnen bevragen in plaats van een Minister die niet ministerieel verantwoordelijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is dit voor een rare gang van zaken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bekend met uw antwoord op de vierde vraag van de bovengenoemde schriftelijke vragen?
Ja.
Kunt u de vraag beantwoorden die werd gesteld, namelijk, op basis van welk contact met wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Van Lienden, Danne en Van Gestel op de avond van 12 april 2022 concludeerden dat ze miljonair zouden worden?
In het rapport staat opgenomen dat de heer Van Lienden in gesprekken met Deloitte Forensic and Dispute Services B.V (hierna: het onderzoeksbureau) heeft toegelicht dat uit zijn belgegevens blijkt dat hij in de avond van 12 april 2020 met Functionaris 3 VWS heeft gebeld.5 De heer Van Lienden heeft aan het onderzoeksbureau toegelicht dat het gesprek met Functionaris 3 VWS aanleiding was om een nieuw voorstel aan VWS en het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (hierna: LCH) te doen.6
In gesprekken met het onderzoeksbureau heeft Functionaris 3 VWS aangegeven dat VWS een opening heeft gehouden waarin de heer Van Lienden als leverancier kon optreden. Wanneer de heer Van Lienden zich daar niet in had kunnen vinden, zou het niet tot een overeenkomst zijn gekomen.7
Kunt u aangeven met met wie van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport dat, door u omschreven als «op basis van feedback van VWS» heeft plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom werpt u in uw antwoord op de zesde vraag een rookgordijn op door een semantische discussie te starten over dat u uit het rapport niet kunt opmaken dat de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zou hebben afgedwongen dat er opnieuw werd onderhandeld met Van Lienden, Danne en Van Gestel?
Het rapport geeft een uitvoerige en gedetailleerde weergave van de relevante feiten en gebeurtenissen rondom de overeenkomst met Relief Goods Alliance B.V.8 Zoals toegelicht in mijn eerdere beantwoording van Kamervragen van de PVV-fractie, kan ik de formulering, dat uit het rapport zou blijken dat de toenmalig Minister van VWS zou hebben afgedwongen dat er opnieuw onderhandeld zou worden met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel, niet uit het rapport opmaken.9 Wel blijkt uit het rapport dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.10
Het klopt toch dat er opnieuw werd onderhandeld door het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) met Van Lienden, Danne en Van Gestel door de voormalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?
Graag licht ik volledigheidshalve toe dat er twee verschillende dialogen zijn gevoerd met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel. In de eerste voorstellen van de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel ging het om voorstellen om naast het LCH een tweede inkoop- en distributiekanaal op te zetten. Tot tweemaal toe worden deze voorstellen voor een tweede kanaal door VWS en het LCH afgewezen, waarna op 12 april 2020 door VWS aan de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel wordt gevraagd een voorstel te doen om als leverancier te komen tot een samenwerking met het LCH.11
Uit het rapport komt naar voren dat de toenmalig Minister van VWS aan het onderzoeksbureau heeft toegelicht dat hij op 10 april 2020 aan Functionaris 1 VWS heeft gevraagd om contact op te nemen met de heer Van Lienden.12
Voor wat betreft gesprekken met de heer Van Lienden, de heer Damme en de heer Van Gestel kan ik uit het rapport opmaken dat de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport betrokken was bij gesprekken die zagen op het voorstel om als leverancier te komen tot een samenwerking met het LCH.
Waarom beweert u in vredesnaam dat de brief van de toenmalig Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de heer De Jonge, overeenkomt met de bevindingen in het Deloitte-onderzoek? Neemt u uw ministeriële verantwoordelijkheid voor dit antwoord onder de zesde vraag van de bovengenoemde schriftelijke vragen? Is er daarmee niet sprake van twee ministerieel verantwoordelijke ministers voor de mondkapjesdeal die gelijktijdig in hetzelfde kabinet zitten?
Op 6 april 2022 heb ik als bijlage bij mijn brief aan uw Kamer, een brief gedeeld die de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: VRO) mij heeft toegezonden. Deze brief bevat een toelichting op de gestelde vragen over zijn betrokkenheid bij de «mondkapjesdeal» met de heer Van Lienden.13 De Minister voor VRO heeft hierin benoemd dat het staatsrechtelijk ongebruikelijk is dat een Minister die inmiddels een andere portefeuille bekleedt in het kabinet, zich mengt in een debat over gebeurtenissen die in de vorige kabinetsperiode hebben plaatsgehad. De Minister voor VRO heeft hierin aangegeven er aan te hechten de vragen die zijn opgekomen te beantwoorden en de context van toen toe te lichten.
In mijn eerdere beantwoording van vragen van de PVV-fractie op 6 april jongstleden heb ik aangegeven dat de inhoud van deze brief overeenkomt met de door het onderzoeksbureau opgetekende bevindingen betreffende de datum van 10 april 2020.14
De beantwoording van vragen over de bevindingen uit het rapport vallen onder mijn verantwoordelijkheid zoals hierboven bij de beantwoording van vraag 2, 3, 4, 5 en 6 staat toegelicht.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de tweede termijn van het debat over het Deloitte-onderzoek naar de mondkapjesdeal?
Ja.
Het bericht 'COC meldt ‘homohaat tegen kinderen’, pand in Eindhoven belaagd' |
|
Jeanet van der Laan (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat de daders een groep voetbalsupporters betreft die later die dag een wedstrijd bij zouden wonen?1
Dat is niet met zekerheid te zeggen. Op dit moment loopt het politieonderzoek naar de precieze toedracht nog. In het belang van het onderzoek doet de politie geen verdere mededelingen.
Ziet u een verband tussen de anti-LHBTI-spreekkoren tijdens voetbalwedstrijden en acties door voetbalsupporters, zoals het belagen van het COC-pand in Eindhoven of de poging tot brandstichting van de sportschool van de oprichter van Roze Kameraden?
Ik zie dat discriminatie en racisme breed speelt in de voetbalwereld. Tijdens wedstrijden in de vorm van (antisemitische) spreekkoren, zoals bijvoorbeeld de wedstrijd Feyenoord-Ajax van 5 april jl. Soms strekken deze incidenten zelfs tot ver buiten het stadion, zoals het vandalisme aan de panden van de (voorzitter van de) Roze Kameraden en het COC in Rotterdam. Met de partners van het programma «Ons voetbal is van iedereen» (OVIVI) zet ik mij onverminderd in om discriminatie en racisme in en om het voetbal tegen te gaan.
Hoeveel incidenten van anti-LHBTI-geweld hebben er in de afgelopen tien jaar plaatsgevonden waarbij voetbalsupporters betrokken waren?
Over het algemeen wordt er door de betrokken instanties niet gewerkt op basis van «incidenten». Bij de politie kan melding of aangifte worden gedaan. Wat betreft strafbare feiten, gericht tegen de lhbtiq+ gemeenschap zou gedacht kunnen worden aan commune feiten, zoals bijvoorbeeld mishandeling (art. 300 Wetboek van Strafrecht), openlijke geweldpleging (141 Wetboek van Strafrecht) of brandstichting (art. 157 Wetboek van Strafrecht) met een discriminatoir aspect. Daarnaast kan sprake zijn van specifieke discriminatiefeiten uit het Wetboek van Strafrecht (bijvoorbeeld artikel 137c en 137d Wetboek van Strafrecht). Daarbij dient opgemerkt te worden dat over het algemeen niet op dusdanig specifieke wijze geregistreerd wordt, zoals benoemd in de vraag. Daarom kan ik op deze vraag geen antwoord worden.
In hoeverre was hierbij sprake van gerichte en vooropgezette acties door groepen met een georganiseerd karakter?
Op dit moment kan ik daar geen uitspraken over doen in verband met lopend onderzoek.
Bij hoeveel eredivisiewedstrijden in de afgelopen 10 jaar hebben homofobe, seksistische en racistische spreekkoren plaatsgevonden en in hoeveel gevallen is daar een sanctie aan verbonden, zoals het stilleggen van een wedstrijd of een stadionverbod?
Vanaf het seizoen 2019/2020 registreren ketenpartners (betaald voetbalorganisaties, KNVB, gemeenten, OM en politie) incidenten in het betaald voetbal in de Ketenvoorziening Voetbal (KVV), waarbij incidenten van racisme en discriminatie apart worden geregistreerd. In het seizoen 2019/2020 zijn via de KVV 22 discriminatie-incidenten geregistreerd, waarvan vijftien incidenten – vooral die binnen het stadion – opvolging hebben gekregen. In het seizoen 2021/2022 werden 24 incidenten van discriminatie geregistreerd. De meeste discriminatie-incidenten betroffen antisemitische uitlatingen, gevolgd door racistische uitlatingen. Driemaal werden discriminerende uitlatingen gerelateerd aan seksuele voorkeur geregistreerd.2 Vóór het seizoen 2019–2020 registreerden de ketenpartners de incidenten in het Voetbal Volgsysteem (VVS). Door wijziging van het registratiesysteem zijn deze cijfers niet vergelijkbaar. Door de coronabeperkingen zijn veel wedstrijden in de seizoenen 2019–2020 en 2020–2021 gespeeld met minder of geen publiek, wat van invloed kan zijn op de hoogte van het aantal incidenten.
Op welke wijze is uitvoering gegeven aan de motie van de leden Westerveld en Van der Laan over het stilleggen van wedstrijden bij spreekkoren?2
Zoals ook aangegeven in de brief aan uw Kamer van 10 mei 20224 heeft de KNVB de «Richtlijn bestrijding verbaal geweld» opgesteld. In de richtlijn zijn zowel de verantwoordelijkheidsverdeling van betrokken actoren als de geldende maatregelen beschreven met betrekking tot het tegengaan van discriminatoire, racistische, antisemitische en andersoortige spreekkoren. Sinds de uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Van der Laan over het stilleggen van wedstrijden bij spreekkoren heeft de KNVB de richtlijn extra onder de aandacht gebracht bij de betaald voetbalclubs (bvo’s). Ook is er een aanpassing gedaan met betrekking tot de rol van de scheidsrechter waardoor deze de wedstrijd ook zelfstandig mag stilleggen.
Tevens is de richtlijn aangescherpt en geldt dat bij spreekkoren het publiek door de stadionspeaker wordt toegesproken en gewaarschuwd wordt dat bij herhaling/voorzetting de wedstrijd zal worden stilgelegd. Indien de spreekkoren worden voortgezet, wordt de wedstrijd stilgelegd. Er wordt dan met de lokale overheid overlegd of er definitief wordt gestaakt of dat de wedstrijd nog één keer wordt hervat. In geval van hervatting van de wedstrijd en opnieuw herhaling van de spreekkoren wordt de wedstrijd definitief gestaakt.
Tot slot zijn de partners met elkaar in gesprek over een vervolg op het actieplan OVIVI. Daarin zal ook aandacht zijn voor spreekkoren en zullen we samen met partners, de John Blankenstein Foundation en de Anne Frank Stichting een proces in gang zetten gericht op het normeren van gedrag in stadions met betrekking tot onwenselijke uitingen zoals homofobe spreekkoren. Daarom ben ik met bvo’s en supporters in gesprek over de impact van kwetsende spreekkoren.
In hoeverre bent u van mening dat de voetbalwereld een structureel probleem heeft op het gebied van anti-LHBTI-sentimenten en in hoeverre speelt deze problematiek ook in andere takken van sport?
Op dit moment vallen anti-lhbtiq+-sentimenten met name in het voetbal op. Dit kan mede het geval zijn doordat het een zeer zichtbare sport is. Deze problematiek speelt echter in meerdere takken van sport. Discriminatie doet zich helaas voor in alle delen van onze samenleving.
De aanpak hiervan gaat niet vanzelf en vergt een brede aanpak gericht op cultuur- en gedragsverandering. Met NOC*NSF ben ik dan ook in gesprek over een geschikte aanpak voor andere sportbonden dan de KNVB.
In hoeverre bent u van mening dat dit probleem niet opgelost kan worden als er niet actief opgetreden wordt tegen deze spreekkoren en dat voetbalclubs hierin hun verantwoordelijkheid moeten nemen en de beslissing om een wedstrijd stil te leggen niet mogen neerleggen bij een individuele speler?
Ik ben het met u eens dat actief moet worden opgetreden tegen discriminerende en ongewenste spreekkoren. Discriminatie hoort niet thuis in Nederland, ook niet op het voetbalveld.
Naast een speler, kan ook een coach of de veiligheidscoördinator (namens de bvo) de scheidsrechter verzoeken een wedstrijd stil te leggen. Ook kan de scheidsrechter op eigen initiatief handelen en de wedstrijd stilleggen, zo lijkt de voornaamste druk bij de spelers te zijn weggehaald.
Bent u bereid om met de KNVB in overleg te treden en af te spreken dat iedere club in het betaald voetbal een actieplan moet ontwikkelen om anti-LHBTI-sentimenten binnen hun club en de voetbalwereld tegen te gaan?
Betaald voetbalclubs (bvo’s) in Nederland moeten voldoen aan de licentie-eisen van de KNVB. Een van de licentie-eisen is het hebben van een schriftelijk antidiscriminatie en antiracisme beleid en het toepassen van dit beleid in de organisatie. De bvo’s rapporteren aan een onafhankelijke certificeringsinstantie (KIWA) en de licentiecommissie betaald voetbal monitort en toets of clubs aan de gestelde criteria voldoen.
Zoals ook gezegd in antwoord 6 ben ik met partijen, waaronder de KNVB, in gesprek over een vervolg op OVIVI. Daarin willen we met elkaar een proces in gang zetten gericht op het normeren van gedrag in stadions met betrekking tot het terugdringen van onwenselijke uitingen zoals homofobe spreekkoren. Als onderdeel daarvan is de KNVB hierover in gesprek met de betaald voetbalclubs en supportersverenigingen. De komende periode wordt dit traject verder ingevuld en vormgegeven.
Welke stappen onderneemt de KNVB momenteel wanneer voetbalclubs hun verantwoordelijkheid niet nemen en geen stappen ondernemen om anti-LHBTI-sentimenten binnen hun club aan te pakken?
Om in Nederland betaald voetbal te mogen spelen moeten betaald voetbalclubs (bvo’s) voldoen aan de licentie-eisen van de KNVB5. Een van de licentie-eisen is het hebben van een schriftelijk antidiscriminatie en antiracisme beleid en het toepassen van dit beleid in de organisatie. De bvo’s rapporteren aan een onafhankelijke certificeringsinstantie (KIWA). KIWA toetst aan de hand van de licentie-criteria of clubs hier wel/niet aan voldoen. Voldoen ze niet, krijgen ze mogelijkheid om hier wel aan te voldoen. De Licentiecommissie betaald voetbal houdt hier toezicht op, onder meer met haar sanctiemogelijkheden (waarschuwing, opleggen plan van aanpak tot uiteindelijk intrekken van Licentie).
Zal de financiering van de Alliantie Gelijke Spelen worden voortgezet om sportclubs te kunnen blijven ondersteunen in het bevorderen van LHBTI-acceptatie3?
Ja, het kabinet is voornemens om de Alliantie Gelijke Spelen voort te zetten.
Hoe kijkt de Minister aan tegen het Football v. Homophobia-initiatief4, een internationale campagne uit het Verenigd Koninkrijk om homofobie in de voetbalwereld tegen te gaan, en welke elementen hieruit zouden wij in Nederland nog over kunnen nemen?
Het initiatief Football versus Homophobia uit het Verenigd Koninkrijk kent vergelijkbare doelen als het Nederlandse OVIVI. Ik zal de elementen van dit Britse initiatief bestuderen en waar mogelijk meenemen in de vormgeving van OVIVI 2. Na de zomer informeer ik uw Kamer hier verder over.
De berichten omtrent maandelijks beslag op bijstand in strijd met wet |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Beslag op bijstand? Gemeente mag niet maandelijks afdragen!»1 en het artikel «Rechtbank: maandelijks beslag op bijstand in strijd met wet»2?
Ja.
Wat is uw reactie op het oordeel van de rechtbank Noord-Holland dat maandelijks afdragen aan de deurwaarder bij beslag op een bijstandsuitkering tot gevolg heeft dat mensen onder het bestaansminimum terecht komen?
De uitspraak van de rechtbank heeft betrekking op de situatie waarbij er door een schuldeiser beslag is gelegd op de bijstandsuitkering van de schuldenaar. De gemeente heeft als derde- beslagene ter uitvoering van het beslag vijf procent op de bijstandsuitkering ingehouden, terwijl de gemeente ook al vijf procent van de uitkering opgespaard had voor de vakantietoeslag. Hierdoor ontving de inwoner op maandbasis 90% van de bijstandsnorm terwijl de voor hem geldende beslagvrije voet 95% van de bijstandsnorm bedroeg.
Onder verwijzing naar een arrest van de Hoge Raad oordeelt de Rechtbank Noord-Holland dat het vakantiegeld moet worden gezien als een jaarlijkse uitbetaling van twaalf aparte nabetalingen die horen bij de maand waarin dat deel van het vakantie is opgebouwd. Zoals in de memorie van toelichting bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is opgenomen, heeft de gemeente in de rol van derde-beslagene de keuze uit twee opties in de systematiek van afdragen.3 De gemeente kan ofwel de vakantietoeslag maandelijks uitkeren zodat er maandelijks vijf procent kan worden afgedragen, ofwel maandelijks vijf procent vakantiegeld opsparen en dan bij de jaarlijkse uitbetaling van vakantiegeld afdragen aan de beslaglegger. In beide gevallen draagt de beslagene dan evenveel af.
In deze casus zijn de twee opties met elkaar gecombineerd: er werd maandelijks én vijf procent vakantietoeslag opgespaard én vijf procent afgedragen, waardoor de schuldenaar minder ontving dan de voor hem geldende beslagvrije voet. De VNG heeft deze casuïstiek in 2021 al eens onder de aandacht gebracht bij het Ministerie van SZW. Toen is vanuit het Ministerie van SZW aangegeven dat gemeenten hiervoor zouden mogen kiezen zolang het belang van de inwoner voorop staat. Het Ministerie van SZW kwam tot dit oordeel omdat het zou kunnen zijn dat de inwoner de voorkeur heeft dat de vakantietoeslag wordt opgespaard en een keer per jaar wordt uitbetaald.
De uitspraak van de rechter werpt hier nu een ander licht op. Op maandbasis mag een inwoner niet onder de minimale beslagvrije voet van 95% uitkomen. In het geval er maandelijks wordt afgedragen voor beslag mag de vakantietoeslag in diezelfde maand niet worden opgespaard. De vakantietoeslag moet dan maandelijks worden uitbetaald om te voorkomen dat iemand onder de minimale beslagvrije voet van 95% uit komt. Hoewel er vanuit SZW eerder anders over werd geoordeeld, begrijp ik de uitspraak van de rechter dat het bestaansminimum op maandbasis moet worden geborgd. Als iemand van een bedrag onder het bestaansminimum moet leven, is de kans immers groot dat iemand verder in de financiële problemen komt. Ik zal in samenwerking met de VNG gemeenten oproepen om hiermee rekening te houden in de uitvoering.
Maandelijks afdragen op een bijstandsuitkering is dus niet per definitie uitgesloten. De hoofdregel voor vakantietoeslag in de Participatiewet is dat gemeenten de toeslag van 5 procent maandelijks opsparen en eenmaal per jaar in juni uitbetalen. Gemeenten kunnen er echter ook voor kiezen om de vakantietoeslag maandelijks uit te betalen. In het geval de vakantietoeslag maandelijks wordt uitbetaald, is een maandelijkse afdracht van maximaal 5 procent in geval van loonbeslag wel mogelijk.
Wat is uw reactie op het oordeel van de rechtbank Noord-Holland dat de gemeente de extra kosten moet vergoeden die de deurwaarder bij de debiteur in rekening brengt, wanneer er maandelijks wordt afgedragen aan de deurwaarder?
De rechtbank komt in deze zaak tot het oordeel dat hier sprake is geweest van een onrechtmatig besluit en kent op verzoek van de betrokkene een schadevergoeding toe ter hoogte van de kosten die deze beslaglegger rekent voor de maandelijkse afdracht. De Algemene wet bestuursrecht biedt de rechter mogelijkheden om bij onrechtmatige besluitvorming schadevergoeding toe te kennen. In deze zaak heeft de rechtbank van die mogelijkheden gebruik gemaakt. Ik vind het goed dat de rechter in haar uitspraak aandacht heeft gehad voor de extra kosten met betrekking tot maandelijkse afdracht.
Maandelijks afdragen is niet per definitie uitgesloten. Zoals in de memorie van toelichting bij de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is opgenomen, heeft de gemeente in de rol van derde-beslagene de mogelijkheid om de vakantietoeslag maandelijks uit te keren zodat er maandelijks vijf procent kan worden afgedragen. Ook wanneer er vanwege een maandelijkse afdracht extra kosten zijn verbonden, kan de gemeente hiertoe besluiten. De kosten voor afdracht zijn in het algemeen voor rekening van de schuldenaar. In dit specifieke geval is er echter een schadevergoeding toegekend vanwege onrechtmatige besluitvorming. Om afdrachtskosten te beperken hanteert de VNG sinds medio 2021 het advies richting gemeenten om, indien mogelijk, te kiezen voor jaarlijkse afdracht.
Wat vindt u ervan dat veel gemeenten ondanks extra kosten, waarbij het verschil in kosten voor de debiteur tussen maandelijks en jaarlijks afdragen aan de deurwaarder bij vier beslagleggers ruim 400 euro per jaar is, toch kiezen voor maandelijkse afdracht?
In het geval de gemeente afwijkt van de hoofdregel en vakantietoeslag maandelijks uitbetaalt, is een maandelijkse inhouding in geval van loonbeslag toegestaan. In de memorie van toelichting op de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is opgenomen dat gemeenten als derde-beslagene zelf kunnen bepalen hoe zij de uitvoering ten aanzien van beslag inrichten mits er gebruik gemaakt wordt van een van de twee geschetste mogelijkheden. De eenmalige kosten bij jaarlijkse afdracht zijn aanzienlijk lager in vergelijking met een jaar lang maandelijkse afdracht. Vanwege de lagere kosten voor de schuldenaar heeft jaarlijkse afdragen, in het geval dit mogelijk is, de voorkeur.
Is u bekend hoeveel, en zo ja welke, gemeenten er werken met dergelijke maandelijkse afdracht aan de deurwaarder in plaats van een jaarlijkse afdracht?
Er zijn geen cijfers beschikbaar over de mate waarin er bij gemeenten maandelijks dan wel jaarlijks wordt afgedragen. De betreffende gemeente in deze specifieke zaak heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Rechtbank besloten om de uitvoering aan te passen door zoveel mogelijk jaarlijks af te dragen. Zo veel mogelijk jaarlijks afdragen zal altijd een regel zijn waarop uitzonderingen gemaakt kunnen worden omdat er in sommige situaties van beslag een jaarlijkse afdracht niet wenselijk is. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer beslag ten gunste van maandelijks verschuldigde kinderalimentatie wordt gelegd en maandelijkse afdracht wenselijk is voor de alimentatiegerechtigde om daarmee te kunnen voorzien in het levensonderhoud van het kind.
Welke mogelijkheden ziet u om te borgen dat er bij gemeenten jaarlijks wordt afgedragen in plaats van maandelijks?
Het past binnen de gemeentelijke beleidsvrijheid dat gemeenten zelf keuzes kunnen maken in het moment van uitbetalen van de vakantietoeslag en in het inrichten van de uitvoering ten aanzien van het uitbetalen van de afdracht aan de deurwaarder. Hiervoor zijn er twee manieren waarop de afdracht aan de deurwaarder kan worden ingericht. De gemeente kan maandelijks 5% afdragen aan de deurwaarder of de gemeente kan de reservering voor het vakantietoeslag opsparen voor de afdracht aan de deurwaarder en dit bedrag eens per jaar afdragen. Hierbij moet de minimale beslagvrije voet van 95 procent altijd worden geborgd.
Sinds medio 2021 hanteert de VNG in het advies aan gemeenten het uitgangspunt om daar waar beslagleggers (in ieder geval gerechtsdeurwaarders) kosten in rekening brengen voor inning of verdeling zo veel mogelijk te kiezen voor jaarlijkse afdracht omdat daarmee de afdrachtskosten worden beperkt. Hiermee ben ik het eens en ondersteun dit advies van harte omdat dit in het belang van zowel de schuldenaar als de schuldeiser is.
Bent u bereid om in gesprek met gemeenten de gemaakte extra kosten te vergoeden, indien er gekozen is voor maandelijkse afdrachten?
De VNG adviseert gemeenten om daar waar beslagleggers kosten in rekening brengen voor inning of verdeling, indien mogelijk, te kiezen voor jaarlijkse afdracht. Echter, er kunnen omstandigheden zijn waarbij maandelijks afdragen wenselijk is. Gemeenten hebben op basis van de wet daarom ook de mogelijkheid om maandelijks af te dragen, ook als er kosten aan de afdracht zijn verbonden. De kosten voor de afdracht zijn voor rekening van de persoon waar beslag is gelegd. De uitspraak van de rechtbank leidt niet tot een andere conclusie zolang de vakantietoeslag maandelijks wordt uitgekeerd bij een maandelijkse afdracht van beslag. Ik zie daarom geen aanleiding voor gemeenten om in alle gevallen van maandelijkse afdracht de kosten te vergoeden.
Bent u bereid om met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) in gesprek te gaan over deze casuïstiek?
Ja. Ik bezie, samen met de VNG, hoe gemeenten verder ondersteund kunnen worden bij de afweging tussen maandelijkse en jaarlijkse afdracht, waarbij jaarlijkse afdracht waar mogelijk en passend de voorkeur heeft.
Het bericht ‘Nederland laat miljoenen liggen om de wolf te weren’ |
|
Laurens Dassen (Volt), Ernst Boutkan (Volt) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het AD-bericht «Nederland laat miljoenen liggen om de wolf te weren» van 4 april jl.?1
Waarom wordt er geen gebruik maakt van de beschikbare fondsen voor bescherming van de veestapel (het LIFE-programma)? Kunt u hierop een reflectie geven?
Klopt het dat Nederland vaker geen gebruik maakt van Europese fondsen, terwijl er wel geld uit die fondsen beschikbaar is gesteld voor Nederland? Zo ja, waarom? En zo ja, welke fondsen zijn dat? Zo nee, hoe verklaart u de inhoud van het bericht dat hierop ingaat?
Kunt u een overzicht aan de Kamer doen toekomen met daarin opgenomen en helder uiteen gesplitst: alle huidige Europese fondsen en onderliggende programma’s; het doel en subdoelen van de desbetreffende fondsen; of (vanuit) Nederland al dan niet aanspraak (ge)maakt (kan worden) op geld uit de fondsen; zo ja, op hoeveel geld (vanuit) Nederland aanspraak (ge)maakt (kan worden); welke actoren (bijv. bestuurslagen, type organisaties en bedrijven) aanspraak maken en onder welke voorwaarden; van hoeveel geld Nederland in het algemeen of specifieke actoren (bijv. bestuurslagen, organisaties of bedrijven) reeds gebruik gemaakt heeft/hebben, evenals hoeveel geld er nog op de plank ligt uit het desbetreffende fonds; en of, en zo ja, op welke manier, er vanuit de overheid gecommuniceerd wordt over de beschikbaarheid van de desbetreffende fondsen voor de daarvoor in aanmerking komende actoren?
Alle huidige Europese fondsen en onderliggende programma’s;
Het doel en subdoelen van de desbetreffende fondsen;
Of (vanuit) Nederland al dan niet aanspraak (ge)maakt (kan worden) op geld uit de fondsen;
Zo ja, op hoeveel geld (vanuit) Nederland aanspraak (ge)maakt (kan worden);
Welke actoren (bijv. bestuurslagen, type organisaties en bedrijven) aanspraak maken en onder welke voorwaarden;
Van hoeveel geld Nederland in het algemeen of specifieke actoren (bijv. bestuurslagen, organisaties of bedrijven) reeds gebruik gemaakt heeft/hebben, evenals hoeveel geld er nog op de plank ligt uit het desbetreffende fonds; en
Of, en zo ja, op welke manier, er vanuit de overheid gecommuniceerd wordt over de beschikbaarheid van de desbetreffende fondsen voor de daarvoor in aanmerking komende actoren?
Het bericht 'Hollands Kroon roept minister op regels rond verlichting windmolens per 2024 aan te passen' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van Regio Noordkop «Hollands Kroon roept Minister op regels rond verlichting windmolens per 2024 aan te passen»?1
Ja.
Bent u bekend met de problematiek rondom obstakelverlichting en de effecten die deze heeft op de nachtrust, onzekerheid, hinderbeleving, leefomgeving en het woongenot?
Ja.
Zou u inzichtelijk willen maken op welke plekken in Nederland de problematiek rondom obstakelverlichting nog meer speelt?
De problematiek van obstakelverlichting op windparken en de daarvan ervaren hinder speelt op meerdere plaatsen in Nederland. Bij grote windparken wordt eerder hinder ervaren door de grotere hoeveelheid obstakellichten dan bij kleine parken. Daarnaast speelt ook het omgevingslicht bij een windpark een rol bij de ervaren hinder van obstakelverlichting. Zo zal bijvoorbeeld de obstakelverlichting van een windpark in een verlicht havengebied minder ervaren hinder met zich meebrengen dan een windpark in de duisternis van landelijk gebied.
Zou u inzichtelijk willen maken waarom aanpassing van de benodigde regelgeving gekoppeld is aan de invoering van de Omgevingswet?
In het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago, 7 december 1944, Trb. 1973, 109) zijn internationale afspraken gemaakt over het aanbrengen van obstakelverlichting op hoge bouwwerken, waaronder windturbines. Om de veiligheid van de luchtvaart te waarborgen moeten alle obstakels, waaronder windturbines, van 150 meter of hoger van obstakelverlichting worden voorzien, waarmee piloten worden gewaarschuwd voor de aanwezigheid van een hoog obstakel. Deze verdragsverplichting heeft geen rechtstreekse werking, maar moet in de nationale wetgeving van de aangesloten staten worden geïmplementeerd. De huidige Nederlandse luchtvaartwetgeving biedt geen juridische grondslag om obstakelverlichting op windturbines voor te schrijven en daarbij het gebruik van naderingsdetectie mogelijk te maken. Gelet op de thematiek ligt het voor de hand om dit in de wetgeving voor de ruimtelijke ordening vast te leggen en daarom is er een koppeling met de ontwikkeling van de Omgevingswet.
Het onderwerp obstakelverlichting en het reduceren van de ervaren hinder hiervan komt aan de orde in de milieueffectrapportage (plan-mer) die ten behoeve van het opnieuw vaststellen van landelijke windturbinebepalingen plaatsvindt. Op basis hiervan worden regels voor obstakelverlichting en regels om het toepassen van naderingsdetectie mogelijk te maken, meegenomen in de windturbinebepalingen die op dit moment in voorbereiding zijn. Het uitgangspunt bij het toepassen van naderingsdetectie is dat de obstakelverlichting alleen ingeschakeld hoeft te zijn als er een luchtvaartuig in de nabijheid van een windpark wordt gedetecteerd. Hierdoor is de obstakelverlichting een groot deel van de tijd uitgeschakeld en wordt de hinder hiervan sterk gereduceerd.
Zou u inzichtelijk willen maken of aanpassing van de benodigde regelgeving ook zonder koppeling met de invoering van de Omgevingswet kan?
In het antwoord bij vraag 4 is aangegeven dat de regels voor obstakelverlichting en het toepassen van naderingsdetectie worden meegenomen in de windturbinebepalingen die op dit moment in voorbereiding zijn. Er bestaat nu al de mogelijkheid om naderingsdetectie bij windparken toe te passen vooruitlopend op de vaststelling van de formele regelgeving. Om dit mogelijk te maken zijn in 2020 door de betrokken organisaties, waaronder het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, de Nederlandse WindEnergie Associatie (NWEA), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), in de Landelijke Projectgroep Obstakelverlichting vereisten voor het gebruik van naderingsdetectie opgesteld. Deze vereisten zijn aan de windenergiebranche bekend gemaakt via de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland2. De ILT moet om de veiligheid van de luchtvaart te waarborgen met het gebruik van naderingsdetectie bij een windpark hebben ingestemd. Op basis van deze bepalingen hebben de exploitanten van windpark Fryslân in het IJsselmeer en windpark Krammer in Zeeland reeds instemming van de ILT om naderingsdetectie toe te passen. Er zijn op dit moment nog vier andere exploitanten van windparken in Nederland die een verzoek voor toestemming tot het gebruik van naderingsdetectie bij de ILT hebben ingediend en drie exploitanten van windparken die contact met de ILT hebben opgenomen over de eisen van het proces. Voor het windpark Wieringermeer, dat wordt genoemd in het bericht van Regio Noordkop, is een aanvraag voor het gebruik van naderingsdetectie bij de ILT ingediend.
Bent u bekend met het feit dat de eigenaren van windparken welwillend lijken te zijn om de beschreven aanpassing aan de obstakelverlichting toe te passen, maar dit pas zullen doen op het moment dat er zekerheid is in de vorm van vastlegging in regelgeving?
Ja. De wens om naderingsdetectie toe te passen is aanwezig bij veel exploitanten van windparken en de brancheorganisatie NWEA. Daarom is ook het initiatief genomen om vooruitlopend op formele regelgeving alvast vereisten hiervoor te ontwikkelen met alle betrokken partijen en deze bekend te stellen. Bij meerdere windparken wordt naderingsdetectie toegepast of is een verzoek daartoe bij de ILT ingediend. De exploitant van het windpark Wieringermeer heeft ook een verzoek tot instemming ingediend bij de ILT.
Het gebruik van naderingsdetectie brengt kosten met zich mee voor de windparkeigenaren, wat ertoe kan leiden dat het gebruik van naderingsdetectie niet voortvarend tot stand gaat komen. Vooral bij kleinere windparken kan dit spelen. Daarom is de Minister voor Klimaat en Energie in gesprek met NWEA en provincies en gemeenten om de ervaren lichthinder te beperken. Het is duidelijk dat dit maatwerk vergt.
Het is de bedoeling dat in een aantal provincies die hiermee aan de slag willen (met de mogelijkheid dat andere provincies later aansluiten) een kader wordt opgesteld voor bestaande windparken die een SDE+3 beschikking hebben ter ondersteuning in het toepassen van naderingsdetectie. Uitgangspunt is dat de windsector (in casu de windparkeigenaar) een deel van de kosten van een dergelijk systeem voor haar rekening neemt en het restant in gelijke delen wordt bekostigd door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en de desbetreffende provincie. Bij nieuw te realiseren windparken speelt dit vraagstuk niet, aangezien het dan onderdeel kan uitmaken van de totale businesscase en de daaraan gerelateerde SDE++4-parameters.
Deelt u de mening dat de benodigde aanpassing van de regelgeving het liefst eerder en anders uiterlijk tegelijk met de invoering van de Omgevingswet gerealiseerd zou moeten zijn en in werking zou moeten treden, zodat windparken deze aanpassing aan de obstakelverlichting uiterlijk op de ingangsdatum van de Omgevingswet direct kunnen uitvoeren?
Het is wenselijk dat de formele regelgeving met betrekking tot obstakelverlichting, hinderbeperking en het gebruik van naderingsdetectie zo snel mogelijk vastgesteld wordt. Deze onderwerpen worden meegenomen in de windturbinebepalingen die op dit moment in voorbereiding zijn. Het gebruik van naderingsdetectie zal naar verwachting begin 2024 verankerd worden onder de Omgevingswet. Het is echter mogelijk om vooruitlopend op het formele regelgevingstraject na instemming van de ILT al naderingsdetectie bij een windpark toe te passen.
Zou u een stappenplan willen opstellen en deze met de Kamer willen delen over hoe de regelgeving zo aangepast wordt dat per invoering van de Omgevingswet windparken dit kunnen doen?
Windparken kunnen nu de aanpassing van de obstakelverlichting al direct uitvoeren en naderingsdetectie toepassen na instemming van de ILT. Er wordt aan gewerkt om dit proces zo snel als mogelijk in formele regelgeving te verankeren onder de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsbesluiten.
Zou in dit gehele proces nauw willen samenwerken met de gemeente Hollands Kroon en haar hierover informeren?
Ja. De gemeente Hollands Kroon, alsmede de provincie Noord-Holland, zal worden geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het toepassen van naderingsdetectie.
De indexatie van de kinderopvangtoeslag |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Met welk percentage wordt de kinderopvangtoeslag 2023 verhoogd?
In 2022 zijn de maximum uurprijzen voor 2023 van de dagopvang en de buitenschoolse opvang in totaal geïndexeerd met 7,32%. De maximum uurprijs van de gastouderopvang is met 5,06% geïndexeerd2. Daarmee zijn de maximum uurprijzen in 2023 € 9,12 voor de dagopvang, € 7,85 voor de buitenschoolse opvang en € 6,85 voor de gastouderopvang.
Buiten de standaard indexering die vorig jaar met het Besluit kinderopvangtoeslag is doorgevoerd (5,58% voor dagopvang en buitenschoolse opvang, 3,22% voor gastouderopvang), zijn de maximum uurprijzen additioneel geïndexeerd met 1,74% voor alle vormen van kinderopvang. De totale verhoging komt door tweede orde effecten in de berekeningswijze iets hoger uit dan de som van de afzonderlijke stappen over 2022 (+0,94%-punt in eerste instantie naar aanleiding van vragen van het lid Maatoug3) en 2023 (+0,76%-punt naar aanleiding van de motie van lid Klaver en lid Kuiken4). Voor een verdere uitsplitsing van de 1,74%, zie het antwoord op vraag 3. De standaard en de additionele indexering tellen samen op tot de in de eerste alinea genoemde indexeringspercentages.
De additionele verhoging van de maximum uurprijs ten opzichte van de AMvB uit oktober 20225 bedraagt in euro’s: € 0,15 voor de dagopvang, € 0,13 voor de buitenschoolse opvang en € 0,12 voor de gastouderopvang. Doordat de kinderopvangtoeslag van veel factoren afhankelijk is (onder meer inkomen, aantal kinderen en urengebruik), is het lastig om aan te geven om hoeveel euro het gemiddeld gaat voor een gezin. Daarom zijn voor de beantwoording van deze vraag enkele voorbeeldberekeningen gemaakt met verschillende inkomensgroepen.
Onderstaand overzicht laat voor verschillende inkomens zien hoeveel een gezin extra aan kinderopvangtoeslag ontvangt als gevolg van de extra indexatie van de maximum uurprijzen. Bij onderstaande bedragen is uitgegaan van één kind op de dagopvang, één kind op de buitenschoolse opvang en één dag kinderopvang in de week (47,7 uur kinderopvang en 22,7 uur buitenschoolse opvang per maand). Het effect voor meerdere dagen kan worden berekend door onderstaande bedragen te vermenigvuldigen met het aantal dagen kinderopvang per week. Verder is aangenomen dat het tarief van de kinderopvangorganisatie gelijk aan of hoger is dan de maximale uurprijs.
Inkomen
per maand
per jaar
Tot en met € 26.944
€ 9,69
€ 116
Modaal (€ 41.000)
€ 9,08
€ 109
1,5 x modaal (€ 61.500)
€ 8,38
€ 101
2 x modaal (€ 82.000)
€ 7,30
€ 88
Wat is de additionele verhoging naar aanleiding van uw toezegging aan het lid Maatoug enerzijds en de motie van Klaver en Kuiken1 anderzijds ten opzichte van de plannen uit de algemene maatregel van bestuur (AMvB) uit september 2022? Om hoeveel euro gemiddeld gaat dit voor een gezin? Om hoeveel euro gaat dit per jaar voor een gezin met een inkomen tot en met 26.994 euro?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u voor elk van de onderdelen van de indexatieformule, waaronder de termen die betrekking hebben op de loonvoet bedrijven en de inflatie in zowel het volgende jaar als de correctie met betrekking tot het lopende jaar, aangeven of ze zijn herzien door de cijfers van de Macro Economische Verkenning (MEV) te gebruiken in plaats van de cijfers van de Centraal Economisch Plan (CEP) zoals gebruikelijk is?
De indexatieformule kent twee onderdelen, waarbij de percentages van zowel het lopende als het komende jaar worden gebruikt (dit maakt dat er in totaal vier percentages zijn op basis waarvan het totaal wordt berekend). De indexatieformule bestaat voor 80% uit loonindexatie, hiervoor wordt de loonvoet bedrijven van het CPB gebruikt voor het lopende en volgende jaar. Daarnaast betreft de indexatieformule voor 20% prijsontwikkeling, hiervoor wordt de consumentenprijsindex (CPI) gebruikt, ook voor het lopende en komende jaar.
Voor de additionele indexering zijn in totaal drie van de vier percentages herzien op basis van de MEV 2023. Dit betreft:
De additionele indexatie richtte zich op de uitzonderlijke en onvoorziene hogere inflatie in 2022 en de gestegen verwachting van de loonontwikkeling en inflatie in 2023. Daarom is de maximum uurprijs extra geïndexeerd, specifiek voor deze onderdelen. De additionele indexatie voor de hogere inflatie in 2022 sluit aan op de oplossing die voor de semi-collectieve sectoren breed is gekozen, dus zonder de correctie op de loonvoet bedrijven over 2022. Als deze correctie wel was herzien, had dit geleid tot een additionele 0,32% extra indexatie van de maximum uurprijzen voor 2023.
Waarom heeft u er voor sommige bestanddelen, zoals met betrekking tot de (correctie op) de loonvoet bedrijven (over 2022), niet voor gekozen om voor deze term ook te herzien op basis van de MEV-cijfers? Tot hoeveel extra indexatie had het geleid als dit wel het geval was geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het indexeren van de overige bestanddelen tegemoet zou komen aan de oproep (die ook blijkt uit de internetconsultatie van het besluit over de extra indexatie van de kinderopvangtoeslag in 2023) om de prijsstijging verder te compenseren en daarmee toegankelijkheid van de kinderopvang te vergroten?
Zie antwoord vraag 3.
Is de verhoging van de tarieven inmiddels terechtgekomen bij de ouders? Is dit proces goed verlopen?
Ja, Dienst Toeslagen heeft de extra verhoging van de maximum uurprijzen mee laten lopen in de uitbetaling van februari (voorschot maart). In de eerste uitbetaling aan de ouders zijn de nabetalingen verwerkt over de al uitbetaalde maanden januari en februari. Hierdoor was deze uitbetaling eenmalig hoger dan de uitbetaling in de rest van het jaar. Wel heb ik signalen ontvangen dat sommige kinderopvangorganisaties na de bekendmaking van de extra verhoging alsnog hun tarieven hebben verhoogd, waarmee het netto voordeel voor betreffende ouders minder is, dan wel vervalt. Zoals in de onlangs verstuurde Kamerbrief over de tariefontwikkeling staat vermeld, komt uit de eerste gegevens over dit jaar ook naar voren dat het verschil tussen de uurtarieven in de sector en de maximum uurprijzen kleiner is geworden ten opzichte van eerste kwartaal van 2022.6 Dit kan komen doordat de extra verhoging van de maximum uurprijzen voor 2023 in december 2022 is aangekondigd. Ik blijf de uurtarieven ook de komende tijd monitoren.
Waarom is het besluit over de verhoging van de tarieven voor de kinderopvangtoeslag van 2024 open gesteld voor internetconsultatie, terwijl de CEP2023 van het Centraal Planbureau (CPB) nog niet gepubliceerd was en dus nog niet duidelijk is wat de indexatie is?
In lijn met artikel 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving dient de termijn tussen de publicatiedatum van een algemene maatregel van bestuur en het tijdstip van inwerkingtreding, minimaal twee maanden te zijn. Dit houdt in dat een wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag uiterlijk 1 november gepubliceerd moet zijn. Om Dienst Toeslagen voldoende tijd te geven om de systemen aan te passen op basis van de nieuwe maximum uurprijzen en inkomenstabel (toeslagpercentage per inkomenscategorie), wordt in het reguliere proces uitgegaan van begin oktober voor publicatie van het Besluit kinderopvangtoeslag. In december moet immers het voorschot voor januari van het nieuwe jaar worden uitgekeerd. Tevens moeten kinderopvangorganisaties voldoende tijd hebben om hun nieuwe tarieven vast te stellen en dit te communiceren aan ouders.
Voor de totstandkoming van het Besluit kinderopvangtoeslag dienen een aantal verplichte stappen gevolgd te worden, waaronder een voorhangprocedure bij de Eerste en Tweede Kamer en advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State. Vanwege deze strakke planning is het niet mogelijk de internetconsultatie op een later moment te starten en start ik in de huidige systematiek de internetconsultatie voorafgaand aan het bekend worden van de hoogte van de indexatie. Ook al zijn op dat moment niet alle onderdelen ingevuld, vind ik het van toegevoegde waarde dat er gereageerd kan worden op de systematiek van de indexering zelf.
Wat voor toegevoegde waarde heeft de internetconsultatie als veel onderdelen van het besluit nog niet ingevuld zijn? Waarom heeft u niet gewacht op de cijfers uit het CEP2023?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bekend met de recent uitgekomen cijfers van de CEP2023? Klopt het dat de relevante cijfers met betrekking tot de loonvoet bedrijven en de inflatie opwaarts zijn bijgesteld ten opzichte van de MEV2023? Betekent dit dat de tarieven voor de kinderopvangtoeslag weer verder gaan stijgen? Zo ja, met welk percentage?
Ja, daar ben ik bekend mee. De loonvoet bedrijven is voor 2023 opwaarts bijgesteld met 1,5%-punt bij CEP 2023 ten opzichte van MEV 2023, de inflatieverwachting (cpi) voor 2023 is opwaarts bijgesteld met 0,4%. Deze data uit het CEP 2023 zijn gebruikt om te berekenen wat de inkomenscategorieën en de maximum uurprijzen voor 2024 worden. De maximum uurprijzen zullen op basis van de ramingen met 6,01% geïndexeerd worden. Ik kies er daarbij voor om te blijven investeren in het huidige stelsel. Daarom wil ik komend jaar drie beleidsmatige maatregelen bekostigen door de maximum uurprijzen voor alle opvangsoorten met € 0,02 minder te indexeren. Dit wordt opgenomen in het Besluit dat ik op korte termijn aan uw Kamer zal sturen in het kader van de voorhangprocedure. Het geld dat hiermee beschikbaar komt, blijft ten goede komen aan kinderopvang. Het gaat om:
De drempel leidt tot minder (kleine) terugvorderingen, waardoor de totale uitgaven aan de kinderopvangtoeslag licht stijgen. De beperkte capaciteit bij Dienst Toeslagen kan zo efficiënter worden ingezet, onder meer in de dienstverlening om burgers te assisteren bij hun aanvraag en terugvorderingen te voorkomen.
De nadere toelichting volgt in het concept-besluit kinderopvangtoeslag dat in juni naar uw Kamer en de Eerste Kamer wordt gestuurd ten behoeve van de voorhang.
Gaat u tijdens de voorjaarsbesluitvorming bekijken of er aanleiding is om de kinderopvangtoeslag aanvullend te verhogen, conform uw toezegging in het debat over de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2023? Wilt u hierbij, gezien de aanleiding, ook de beleidsmatige keuzes van het achterlopen van de indexatie in het verleden (zoals het stuk van Buitenhek bespreekt) meenemen?
Eind vorig jaar zijn de maximum uurprijzen twee keer extra verhoogd als gevolg van de uitzonderlijk hoge inflatie, die bij het CEP 2023 nog niet in de prognose zat. Het is uitzonderlijk dat de prognoses uit CEP en MEV ten aanzien van de loon- en prijsontwikkeling fors van elkaar verschillen. Op basis van het CEP 2024 worden de maximum uurprijzen voor 2024 verhoogd met 6,01% (minus € 0,02) op basis van een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de loonvoet van bedrijven (aandeel 80%) en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex (aandeel 20%. Vooralsnog ga ik er vanuit dat dit een goede prognose is. De afgelopen maanden heb ik daarbij zoals toegezegd de tariefontwikkeling in de sector gemonitord. Het eerste beeld dat naar voren komt uit de monitoring is dat de uurtarieven in 2023 in de sector gemiddeld hoger liggen dan de maximum uurprijzen, zoals ook de afgelopen jaren het geval was. Wel is het verschil tussen de uurtarieven in sector en de maximum uurprijzen volgens de eerste gegevens kleiner dan in het eerste kwartaal van 2022. Dit kan komen doordat de extra verhoging van de maximum uurprijzen voor 2023 pas in december 2022 is aangekondigd. Voor nu wil ik eerst de tariefontwikkeling en het gebruik in de gaten blijven houden en zie ik geen aanleiding de maximum uurprijzen extra te verhogen bovenop de hierboven beschreven indexering voor 2024. Zie daarbij ook mijn antwoord op vraag 12 ten aanzien van de ontwikkeling van lonen en tarieven in de sector. Daarnaast wil ik komend jaar de huidige systematiek evalueren, zie ook mijn beantwoording op onderstaande vragen.
Gaat u na het uitkomen van de MEV2024 opnieuw bekijken of er aanleiding is om de kinderopvangtoeslag aanvullend te verhogen, op basis van de inzichten uit de MEV2024 ten opzichte van de inzichten uit de CEP2023?
De maximum uurprijzen worden conform de geldende regelgeving elk jaar geïndexeerd op basis van een gewogen gemiddelde van de ontwikkeling van de loonvoet van bedrijven en de ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Dat gebeurt op basis van het CEP dat in maart door het CPB wordt gepubliceerd. Het kan zijn dat, net zoals vorig jaar, na het verschijnen van het CEP de verwachte loon- en prijsontwikkeling zich anders ontwikkelt dan verwacht. Dit wordt conform de reguliere systematiek niet meegenomen in de bijstelling van de maximum uurprijs. Voor zover de bijstelling van de verwachte loon- en prijsontwikkeling ziet op 2024, zal daar bij de vaststelling van de maximum uurprijs voor 2025 (o.b.v. CEP 2024) voor gecorrigeerd worden door het Besluit kinderopvangtoeslag te wijzigen. Dit geldt niet voor de hogere inflatie en loonontwikkeling in 2023. De systematiek volgt daarmee een «for better or worse» benadering: als na het CEP de ontwikkeling over het lopende jaar meevalt wordt hiervoor niet gecorrigeerd, en andersom dus ook niet.
Vanwege de uitzonderlijke hoge inflatie in 2022 zijn bij uitzondering de maximum uurprijzen voor 2023 extra verhoogd ten opzichte van die uit het eerder gepubliceerde Besluit kinderopvangtoeslag in oktober 2022.7 Dit heeft tot gevolg dat het Besluit kinderopvangtoeslag in 2023 twee keer is aangepast. Bij uitzondering is ervoor gekozen Dienst Toeslagen, vooruitlopend op besluitvorming kinderopvangtoeslag, op basis van de extra geïndexeerde maximum uurprijzen kinderopvangtoeslag uit te laten keren.
Om de maximum uurprijs vast te stellen op basis van de MEV, zou volgens de huidige wet- en regelgeving na publicatie van de MEV (op Prinsjesdag) het Besluit kinderopvangtoeslag gewijzigd moeten worden. Vanwege de doorlooptijd hiervan is dit niet mogelijk binnen het reguliere proces. Het ligt niet in de rede om daar dit jaar opnieuw vanaf te wijken, ook omdat ik niet structureel vooruit wil lopen op formele besluitvormingsprocessen.
Ik ben het eens met de stelling dat de verwachtingen uit de MEV actueler zijn dan die uit het CEP. Dat wil echter niet zeggen dat afwijkende cijfers in de MEV ten opzichte van het CEP er per definitie toe leiden dat de betaalbaarheid onder druk komt te staan. Zoals aangegeven kan het zijn dat de CEP een positievere verwachting heeft dan de MEV en dan wordt conform de systematiek de indexering niet naar beneden aangepast. Komend jaar wil ik de huidige indexeringssystematiek evalueren (zie ook het volgende antwoord). Daarin kijk ik ook naar wanneer in het jaar de maximum uurprijzen definitief moeten worden vastgesteld.
Klopt het dat de collectieve arbeidsovereenkomst (cao-)lonen in de kinderopvangsector harder stijgen dan de lonen in de marktsector? Bent u het ermee eens dat als dit het geval is, dat de stijging van de kinderopvangtoeslag daardoor verder achter gaat lopen bij de stijging van de uurtarieven? Deelt u de opvatting dat dit onwenselijk is? Wat gaat u hier tegen doen?
In het CEP 2023 wordt door het CPB geraamd dat de cao-lonen voor bedrijven stijgen met 5,0% in zowel 2023 als in 2024. In de cao voor de kinderopvangsector is afgesproken dat alle salarissen per 1 april 2023 stijgen met nominaal € 150 bruto per maand (bij een voltijdsalaris) en vervolgens stijgen met 2%. In juli 2023 ontvangen de medewerkers eenmalig een bedrag van € 525 (bij een voltijdsalaris). Vervolgens stijgen de salarissen per 1 januari 2024 met 2% en per 1 april 2024 nogmaals met 2%. De cao geldt van januari 2023 tot juni 2024. Samengevat stijgen de salarissen gedurende de nieuwe cao gemiddeld met bijna 12% (in 2023 gemiddeld 7,9% en in 2024 ruim 4%).
De stijging van de cao-lonen in de kinderopvangsector is dus gemiddeld iets hoger dan op dit moment geraamd wordt voor de marktsector. Afhankelijk van de mate waarin kinderopvangorganisaties deze loonstijging verdisconteren in hun uurtarieven, kan het zijn dat het verschil tussen de uurtarieven in de kinderopvangsector en de maximum uurprijs groter wordt. Het kan ook zijn dat organisaties dit (deels) op andere manieren bekostigen, zoals uit de gemaakte winsten. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkeling van de uurtarieven.7 Hierin schrijf ik dat de ontwikkeling van de uurtarieven voor mij een aandachtspunt is, omdat het van invloed kan zijn op de toegankelijkheid. Hierin geef ik tevens aan dat de maximum uurprijzen niet direct de werkelijke uurprijzen in de kinderopvang moeten volgen. Dit om te voorkomen dat een prikkel ontstaat waarbij hogere tarieven enkel zouden leiden tot hogere winsten en kosten hiervan worden afgewenteld op de belastingbetaler. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 10 zal ik de tariefontwikkeling blijven monitoren.
Deelt u de opvatting dat de indexatie van de kinderopvangtoeslag achterloopt bij de realiteit als de cijfers uit de MEV afwijken uit de CEP?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u het ermee eens dat de betaalbaarheid van de kinderopvang hierdoor onder druk komt te staan, met name bij ouders met een kleinere beurs, en dat dit negatieve gevolgen heeft voor de toegankelijkheid van de kinderopvang?
Zie antwoord vraag 11.
Deelt u de opvatting dat deze effecten zo veel mogelijk moeten worden voorkomen door actuele ramingscijfers te hanteren?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft u overwogen een andere standaardwijze van indexeren te hanteren? Zo ja, welke?
Tot op heden is niet overwogen een andere standaardwijze van indexeren te hanteren. Ook is de huidige systematiek niet geëvalueerd. Ik heb in de Voortgangsrapportage herziening financieringsstelsel kinderopvang toegezegd een verkenning te doen naar de mogelijkheid van tariefregulering.8 Daarnaast zal ik in dit kader tevens de huidige indexeringssystematiek evalueren. Ook met het oog op het nieuwe kinderopvangstelsel is het van belang om de voor- en nadelen van de huidig systematiek te weten en deze eventueel aan te passen, afhankelijk van de uitkomsten. Daarin kijk ik onder andere naar wanneer in het jaar de maximum uurprijzen definitief moeten worden vastgesteld. Dit ook in verband met de tijd die kinderopvangorganisaties en Dienst Toeslagen nodig hebben om dit te verwerken.
Waarom indexeert u niet twee keer per jaar, zoals het geval is bij het minimumloon, op basis van de cijfers van de CEP en de MEV?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 vind ik het niet wenselijk om twee keer per jaar het Besluit kinderopvangtoeslag te moeten aanpassen. Ik ben voornemens om de indexeringssystematiek te gaan evalueren en zal dit aspect daarin meenemen.
Kunnen er maatregelen getroffen worden om er tegelijkertijd voor te zorgen dat er voldoende doorlooptijd is voor het indexeren van de kinderopvangtoeslag? Kunnen er bijvoorbeeld maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de sector voldoende voorbereidingstijd heeft om de kinderopvangtarieven vast te stellen en deze bijvoorbeeld voor te leggen aan oudercommissies? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 16.
Welke varianten zijn er denkbaar om tegelijkertijd de druk op de sector te verkleinen? Zou het mogelijk zijn om alleen bij afwijkingen groter dan x% een tussentijdse verhoging af te wegen?
Deze aspecten neem ik mee in de evaluatie van de indexeringssystematiek.
Waarop is de weging van de variabelen loonvoet bedrijven (80%) en inflatie (20%) gebaseerd? Is de weging gebaseerd op de kosten die de sector heeft aan arbeid en producten en zo ja, is deze inschatting nog actueel?
Sinds de invoering van de Wet kinderopvang en de kinderopvangtoeslag in 2005 wordt de verhouding van 20% prijsontwikkeling en 80% loonontwikkeling gebruikt. Deze verhouding is inderdaad een inschatting van wat de sector aan type kosten maakt. De werkelijke verhouding kan per houder en jaar verschillen. Ik heb geen signalen vanuit de sector dat deze verhouding niet accuraat is. Ook dit punt zal ik betrekken in mijn evaluatie.
Wanneer is de indexatiemethode van de kinderopvangtoeslag voor het laatst geëvalueerd?
Zie antwoord vraag 16.
Volumenormen voor kinderhartchirurgiecentra |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kuipers |
|
Bent u bekend met het artikel van Kansy e.a., verschenen op 15 augustus 2015 in het wetenschappelijk tijdschrift «Cardiology in the Young», getiteld: «Higher programmatic volume in paediatric heart surgery is associated with better early outcomes»?
Ja.
Is het correct dat op basis van tabel 3 van dit wetenschappelijk artikel (op pagina 1577) geconcludeerd kan worden dat grote hartcentra, met meer dan 350 operaties per jaar, geen significant kleinere sterftekans («mortality») laten zien dan middelgrote centra van tussen de 250 en 350 operaties per jaar (eerste logistische regressieanalyse)? Zo nee, waarom niet?
Ik sluit mij aan bij de analyse die door de beroepsgroep in het visiedocument1 over dit artikel, in samenhang met de andere relevante wetenschappelijke literatuur, wordt gemaakt. In het visiedocument wordt beschreven dat een omgekeerde relatie tussen totaalvolume kinderhartchirurgie en mortaliteit wordt gevonden, als voor patiëntgebonden risicofactoren en chirurgische complexiteit wordt gecorrigeerd.
Is het correct dat op basis van deze tabel geconcludeerd kan worden dat grote hartcentra, met meer dan 350 operaties per jaar, een significant (bij een p-waarde van 0,1) hogere sterftekans («mortality») laten zien dan middelgrote centra van tussen de 250 en 350 operaties per jaar in het geval van een complicatie (derde logistische regressieanalyse)? Zo nee, waarom niet?
De beroepsgroep geeft in het visiedocument aan, dat het door u genoemde artikel als een van de eerste studies een potentieel nadeel van te grote centra aantoont. Er werd één negatieve uitschieter gevonden, namelijk een groot centrum dat uitgesloten werd vanwege exceptioneel hoge mortaliteit.
Is het correct dat op basis van deze tabel geconcludeerd kan worden dat de kans op een complicatie kleiner is naarmate het hartcentrum minder operaties per jaar uitvoert (tweede logistische regressieanalyse)? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze conclusie volg ik niet. Ook hierbij sluit ik mij aan bij het visierapport van de beroepsgroep. Ik citeer:1 «Kansy et al publiceerden in 2018 een artikel toegespitst op neonatale hartchirurgie in relatie tot centrumvolume. Ruim 27.556 neonatale procedures tussen 1999–2015, verricht in 90 centra werden geanalyseerd. Via multilevel logistische regressie konden zij geboortegewicht, leeftijd, niet cardiale genetische anomalieën en centrumvolume identificeren als onafhankelijke voorspellers van mortaliteit. Het risico op overlijden nam af met de toename van het volume.» De auteur van dit artikel concludeert dat hun «study suggests that concentration of work in the large centers leads to circumstances in which the risk for patients is the lowest.»
Zijn bovenstaande onderzoeksresultaten volgens u wel of niet in overeenstemming met uw bewering dat de patiëntveiligheid beter is geborgd naarmate een hartcentra meer operaties per jaar uitvoert?
Zoals aangegeven, volg ik de analyse van de beroepsgroep zoals weergegeven in het visierapport ten aanzien van de door hen geanalyseerde wetenschappelijke literatuur als geheel, waarvan het artikel dat waar u aan refereert, er één van is.
De beroepsgroep concludeert samenvattend dat uit de meest recente literatuur blijkt, dat een groter centrumvolume voor patiënten jonger dan 18 jaar leidt tot betere uitkomsten, waarbij de duidelijkste associatie werd gevonden bij de meest kwetsbare groep (n=60 voor kinderen jonger dan 30 dagen). Als geheel is volgens de beroepsgroep een norm van 300 operaties voor patiënten jonger dan 18 jaar verdedigbaar.2
Kunt u deze vragen, gezien uw besluit om twee van de vier kinderhartchirurgiecentra definitief te sluiten op basis van volumenormen die niet gehaald zouden worden, zo spoedig mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja.
Het artikel 'Brancheorganisatie BMK wil prijsplafond voor kinderopvang in 2025' |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
In het artikel wordt het scenario geschetst dat kinderopvanglocaties de prijs kunnen verhogen tot boven de prijs die vergoed wordt. Erkent u het risico dat dit scenario ontstaat?1
Zoals ik in de Voortgangsrapportage herziening financieringsstelsel kinderopvang2 heb aangegeven, zie ik risico’s op het gebied van toegankelijkheid en kansengelijkheid bij de invoering van het nieuwe financieringsstelsel voor de kinderopvang. De toename van de vergoeding kinderopvang tot 96% van de maximum uurprijs (MUP) voor midden- en hoge inkomensgroepen vermindert mogelijk de prikkel voor kinderopvangorganisaties om de vraagprijzen niet te ver boven de MUP te laten stijgen. Daarnaast kunnen aanbieders op de kinderopvangmarkt marktmacht hebben door schaarste aan kindplaatsen, vooral in gebieden met een hoge marktconcentratie. Ze kunnen daarmee hogere prijzen vragen dan nodig voor de exploitatie. Hierdoor kan de toegankelijkheid voor huishoudens met lage inkomens in gevaar komen.
Zoals ik heb aangegeven, is het van cruciaal belang om te borgen dat kinderopvang toegankelijk blijft voor alle ouders die werk en zorg voor hun kinderen willen combineren. Daarom heb ik in de Voortgangsrapportage herziening financieringsstelsel kinderopvang aangekondigd tariefregulering verder te gaan verkennen.
Wat ziet u als voordelen en nadelen van een prijsplafond, zoals de Brancheorganisatie Maatschappelijke Kinderopvang (BMK) voorstelt, om gratis kinderopvang bereikbaar te houden voor alle ouders?
Tariefregulering kan helpen om de toegankelijkheid van kinderopvang te waarborgen, met name voor huishoudens met lage inkomens. Toegankelijke kinderopvang is een belangrijke randvoorwaarde voor ouders om arbeid te combineren met de zorg voor hun kinderen en voor kinderen om zich te kunnen ontwikkelen. Daarnaast kan tariefregulering aanbieders prikkelen om doelmatig te werken. Tegelijkertijd is tariefregulering een complexe maatregel. Er zijn nog een flink aantal juridische en uitvoeringstechnische vraagstukken die moeten worden uitgewerkt voordat een besluit genomen kan worden of en hoe tariefregulering in de kinderopvang kan worden geïmplementeerd. Het aanbod van kinderopvang kan als gevolg van deze maatregelen verder onder druk komen te staan: toetreding van aanbieders kan minder aantrekkelijk worden, terwijl de vraag naar kinderopvang de komende jaren juist zal moeten toenemen. Deze punten zal ik betrekken bij de verkenning.
Gaat het bij een prijsplafond om een algehele maximumprijs of een maximumprijs voor de consument waarbij de overheid de opvanglocatie compenseert voor het resterende bedrag?
Er zijn verschillende varianten van een prijsplafond denkbaar. Tijdens de verkenning zal ik inventariseren welke varianten haalbaar en wenselijk zijn.
Gaat van een prijsplafond een marktverstorende werking uit op de kinderopvang en kunt u toelichten waarom?
Tariefregulering is een forse maatregel die ingrijpt op de marktwerking. Het belemmert vrije prijsvorming in de markt, waardoor het aanbod onder druk kan komen te staan. Er is dus inderdaad sprake van een marktverstoring. Ik zal eventuele negatieve gevolgen voor de markt betrekken bij de verkenning.
Wat zijn de eventuele kosten voor het Rijk; waar wordt de rekening voor dat prijsplafond neergelegd?
De eventuele kosten van een prijsplafond voor het Rijk zijn nog niet bekend. In de verkenning naar tariefregulering zal ik ook kijken naar de kosten.
Welke alternatieven hebt u op het oog om de prijs betaalbaar te houden voor ouders met een lager inkomen?
Zoals blijkt uit het recente onderzoek Maatregelen marktwerking kinderopvang3 kan een prijsmonitor een laagdrempelige opmaat zijn naar een prijsplafond. Zoals ik in mijn Kamerbrief van 26 april4 heb aangegeven, monitor ik de prijzen en de gevolgen voor de toegankelijkheid van kinderopvang voortdurend.
Wilt u deze vragen indien mogelijk voor het aanstaande commissiedebat Kinderopvang van 10 mei beantwoorden?
Ja.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De houding van Nederland wat betreft Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten |
|
Simone Kerseboom (FVD), Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikelCharles Michel: Europe warming up to Macron’s «strategic autonomy» push away from US d.d. 11 april jl.?1
Ja.
Kunt u een definitie geven van het begrip «strategische autonomie»? Indien u geen definitie kunt geven, hoe zou u het begrip «strategische autonomie» dan willen omschrijven?
Het kabinet hanteert de term «open strategische autonomie (OSA)» van de EU en definieert dit als het vermogen van de EU om als mondiale speler, in samenwerking met internationale partners, op basis van eigen inzichten en keuzes haar publieke belangen te borgen en weerbaar te zijn in een onderling verbonden wereld. Zie ook de Kamerbrief OSA van 8 november 2022.2
Wat is, volgens u, het verschil tussen de begrippen «soevereiniteit» en «strategische autonomie»?
Soevereiniteit heeft betrekking op onafhankelijkheid in machtsuitoefening. Voor de definitie van Open Strategische Autonomie van de EU verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 2.
Kan een land niet soeverein zijn, maar toch voldoende strategisch autonoom, en vice versa? Indien dit het geval is, kunt u van beide gevallen een voorbeeld geven?
Voor de visie van het kabinet op de open strategische autonomie van de EU verwijs ik naar de hierboven genoemde Kamerbrief. Daarin staat ook dat een sterke Unie zowel sterke lidstaten als stevige instellingen vergt.
Wanneer heeft een land in uw ogen onvoldoende strategische autonomie? Kunt u daar enkele concrete voorbeelden van geven?
Nederland en de Europese Unie hebben onvoldoende open strategische autonomie als ze niet genoeg weerbaarheid en handelingsvermogen hebben om publieke belangen te kunnen borgen of risicovolle strategische afhankelijkheden te mitigeren. Zoals reeds genoemd in de Kamerbrief OSA, zijn hier meerdere voorbeelden van, waaronder de afsluiting van de EU van Russisch gas, maar ook onvoorziene omstandigheden zoals de verstoringen van leveringsketens tijdens de COVID-19 crisis.
Hoe strategisch autonoom is Nederland in uw ogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De genoemde Kamerbrief biedt een kabinetsbrede visie op open strategische autonomie. In de brief staat onder andere dat wederzijdse afhankelijkheden de ruggengraat vormen van het open handelssysteem en de internationale samenwerking waar Nederland en de EU veel profijt van hebben en die ons een sterkere geopolitieke positie opleveren. Echter, de huidige geopolitieke context laat zien dat risico’s voortvloeiend uit strategische afhankelijkheden potentieel verstrekkende gevolgen voor onze economie en maatschappij hebben.
Kan een vergroting van de Nederlandse strategische autonomie ten koste gaan van de Europese strategische autonomie, en vice versa? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet kiest bewust voor nadruk op een Europees handelingsperspectief. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van de uitdagingen, de verwevenheid van de interne markt en de slagkracht van de EU als geheel zijn we gezamenlijk beter in staat de Nederlandse en Europese belangen te borgen.
Wat houdt Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten in uw ogen in? Kunt u uw antwoord toelichten?
In een toenemend gepolariseerde geopolitieke dynamiek, moet Europa meer verantwoordelijkheid nemen voor de eigen veiligheid en veiligheidsbelangen. De behartiging van die belangen zal echter ook voor een groot deel in samenwerking met internationale partners vorm moeten krijgen. Samenwerking met de Verenigde Staten blijft daarbij van onverminderd belang voor de veiligheid op het Europese continent.
Wat is uw standpunt ten aanzien van Europese strategische autonomie ten opzichte van de Verenigde Staten? Kunt u in uw antwoord ingaan op de balans tussen de verschillende economische en geopolitieke belangen van Nederland, de Europese Unie en de Verenigde Staten?
Een meer open strategisch autonome Europese Unie, maakt de EU zowel een sterkere speler op het wereldtoneel en beter in staat tot het behartigen van de eigen belangen, alsook een sterkere partner voor bondgenoten als de Verenigde Staten. Hiermee zijn de economische en geopolitieke belangen van Nederland het best gediend.
Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de uitspraak van premier Rutte tijdens zijn bezoek aan de Atlantic Council d.d. 17 januari jl., namelijk dat «als Rusland grote delen van Europa onder controle zou kunnen krijgen, zou finlandiseren, dit onmiddellijk gevolgen zou hebben voor de collectieve veiligheid en zekerheid van de Verenigde Staten»2? Kunt u uw antwoord toelichten?
Collectieve verdediging in NAVO-verband krijgt vorm in nauwe samenwerking tussen de Verenigde Staten en de Europese bondgenoten. Indien Europese landen een neutrale positie zouden innemen ten aanzien van de Russische agressie zou dit negatieve gevolgen hebben voor de collectieve veiligheid van zowel Europa als de Verenigde Staten.
Bent u het ermee eens dat deze woorden van onze premier Europa reduceren tot een «bufferzone» voor de Verenigde Staten en dat deze visie op Europa geen ruimte biedt voor strategische autonomie? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
De Verenigde Staten en Europese staten hebben een gedeeld belang bij een veilig en vrij Europa. Deze collectieve veiligheid is een van de hoofdtaken van de NAVO, de hoeksteen van onze collectieve verdediging waarvan zowel de VS als een groot aantal Europese staten lid zijn. Dit neemt niet weg dat Europa meer verantwoordelijkheid moet nemen voor de eigen veiligheid en behartiging van Europese veiligheidsbelangen. Zodoende is er ook ruimte voor open strategische autonomie. Een sterk Europa kan beter verantwoordelijkheid nemen voor de eigen veiligheid en zo bijdragen aan de veiligheid van het bondgenootschap als geheel in Europa en daarbuiten.
Bent u het met premier Rutte eens dat Europa essentieel is voor de veiligheid van de Verenigde Staten? Zo ja, wat betekent dit voor de (hiërarchische) relatie tussen Europa en de Verenigde Staten?
Collectieve veiligheid in NAVO-verband heeft tot doel de veiligheid van alle bondgenoten te waarborgen. In dit licht is Europa essentieel voor de veiligheid van de Verenigde Staten en vice versa.
Bent u van mening dat het in het belang van Nederland is om, wat betreft ons buitenlands beleid, meer autonoom te worden ten opzichte van de Verenigde Staten? Zo ja, hoe moet Nederland deze autonomie realiseren? Zo nee, bent u van mening dat de belangen van Nederland dezelfde zijn als die van de Verenigde Staten?
Nederland en de EU voeren een autonoom buitenlandbeleid. Dit krijgt echter niet vorm in een vacuüm; uitvoering daarvan wordt juist versterkt door coördinatie met internationale partners en gelijkgestemden zoals de Verenigde Staten.
Bent u van mening dat de internationale conflicten van de Verenigde Staten ook Nederlandse conflicten zijn? Zo ja, waarom; en hoe worden de Nederlandse belangen met deze houding gediend? Zo nee, kunt u garanderen dat er geen Nederlandse militaire steun zal worden geleverd wanneer er weer een (proxy)oorlog door de Verenigde Staten wordt gevoerd buiten het eigen grondgebied of dat van een ander NAVO-lid?
Internationale conflicten gaan de gehele internationale gemeenschap aan en bedreigen eenieders veiligheid. De Nederlandse veiligheidsbelangen worden het beste gediend door nauwe samenwerking met gelijkgestemden. De NAVO is en blijft de hoeksteen van onze collectieve verdediging.
Behoort Nederland tot de door Michel genoemde landen in de Europese Raad die de Verenigde Staten niet meer blind lijken te willen volgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet in de positie om deze door de voorzitter van de Europese Raad gedane uitspraken nader te duiden. Verder wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 8 t/m 14.
Hoe zou u de positie van Nederland willen vergelijken met die van Frankrijk, als het gaat om de verhouding met de Verenigde Staten en diens internationale conflicten? Onderschrijft u de in het artikel aangehaalde woorden van de Franse president Macron, namelijk dat Europa geen «volgeling van Amerika» moet worden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is niet in de positie om deze door president Macron gedane uitspraken nader te duiden. Verder wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 13.
Heeft u contact gehad met (vertegenwoordigers van) de Amerikaanse overheid over de uitspraken van president Macron en voorzitter van de Europese Raad Charles Michel?
Nee.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar, zo spoedig en zo volledig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn zo afzonderlijk van elkaar, spoedig en volledig als mogelijk beantwoord.
Het bericht ‘Aanzienlijk onbenut arbeidspotentieel onder gepensioneerden’ |
|
Bart Smals (VVD), Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanzienlijk onbenut arbeidspotentieel onder gepensioneerden»?1
Ja, hiermee ben ik bekend.
Deelt u de opvatting dat pensioen nu te veel een harde scheidslijn is tussen werken en niet werken en dat moet worden ingezet op een meer geleidelijke afbouw van het deelnemen aan de arbeidsmarkt voor wie dat wenst?
Voor wat betreft de AOW-datum is dit een leeftijdsgrens die voor iedereen vaststaat. De AOW-monitor, die onlangs aan uw Kamer is gestuurd, laat zien dat de datum waarop werknemers uittreden steeds meer richting de geldende AOW-leeftijd verschuift. Tegelijkertijd zie je dat veel werknemers er nog voor kiezen om juist voor of ná de AOW-leeftijd uit te treden.
De wet biedt ook de ruimte om hiervoor afspraken op te nemen in de pensioenregelingen in het kader van het tweede pijlerpensioen. In het kader van het tweede pijlerpensioen is het mogelijk het aanvullend pensioen uit te stellen tot maximaal vijf jaar na de AOW-datum, bijvoorbeeld in het geval dat de werknemer wil doorwerken en nog geen behoefte heeft aan aanvullend pensioen. Het aanvullend pensioen is bij opname na uitstel ook hoger.
Daarnaast is het wettelijk mogelijk dat een werknemer een (deel) van zijn aanvullend pensioen eerder opneemt waardoor deze in de laatste jaren tot aan zijn pensioen in deeltijd doorwerkt of volledig stopt met werken. Uit de huidige wet- en regelgeving en fiscaal beleid volgt dat wanneer deelnemers het pensioen meer dan vijf jaar voor de AOW-gerechtigde leeftijd naar voren willen halen, deze deelnemers hun arbeidstijd terugbrengen en de intentie moeten hebben dat zij niet meer aan het werk gaan voor het gedeelte dat het pensioen is ingegaan. Deze eis wordt gesteld omdat de fiscale facilitering van pensioenopbouw is bedoeld als inkomensvervanging na het werkzame leven. Tegelijkertijd staat de voorwaarde dat geen betaalde arbeid meer wordt verricht op gespannen voet met de noodzaak tot langer doorwerken. Met het wetsvoorstel Toekomst pensioenen wordt daarom voorgesteld dat deelnemers hun pensioen maximaal tien jaar kunnen vervroegen ten opzichte van de AOW-gerechtigde leeftijd. Het gebruik van intentieverklaringen kan daardoor vervallen. Naast de mogelijkheid van het naar voren halen van het aanvullend pensioen worden in veel sectoren ook afspraken gemaakt over geleidelijk minder werken tot aan de pensioendatum met (soms deels) behoud van het loon, de zogeheten generatiepacten.
Kortom, er zijn verschillende wettelijke instrumenten die het mogelijk maken om het pensioneringsmoment zelf te bepalen. Daarnaast kunnen sociale partners in een sector hier desgewenst aanvullende regelingen voor treffen, bijvoorbeeld door aanpassing van de pensioenregeling om eerder of juist latere pensionering te faciliteren of door het afspreken van generatiepacten. Daarnaast kan een werknemer ook zelf voorzieningen treffen die het mogelijk maken eerder dan wel later te stoppen met werken.
Bent u bereid om te bevorderen dat in overleg met werknemers er geruime tijd voor de pensionering een traject wordt aangevangen waarbij werkgever en werknemer in gesprek gaan over de wensen en mogelijkheden ten aan zien van doorwerken na pensioenleeftijd? Zo ja, op welke wijze?
Het faciliteren van het werken na de AOW-gerechtigde leeftijd is van belang voor de gehele samenleving. Zo kan er langer gebruik worden gemaakt van de ervaring en kennis van de generaties die nu aan het werk zijn, maar ook voor werknemers zelf kan het belangrijk zijn om na de AOW-leeftijd door te werken. Dit kan zijn vanwege de extra inkomsten, maar ook omdat werken voldoening kan geven.
Het is belangrijk dat werkgever en werknemer het gesprek aangaan over de mogelijkheden om na de AOW-leeftijd door te werken. Om te stimuleren dat deze gesprekken zullen worden gevoerd, heb ik in de brief rondom de Seniorenkansenvisie van 24 november jl. aangekondigd dat voorlichting zal worden ingezet. Doel hiervan is om onder meer werkgevers te wijzen op de voordelen van het dienst houden van medewerkers die de AOW-leeftijd naderen en ze aan te moedigen met deze werknemers tijdig het gesprek aan te gaan.
Is bekend waarom werkgevers terughoudend zijn met betrekking tot het aannemen of in dienst houden van mensen na hun pensioendatum? Kunt u onderzoeken in hoeverre de genomen wettelijke maatregelen, die het risico bij het in dienst nemen of houden van oudere werknemers of gepensioneerden beperken, effectief zijn om deze terughoudendheid terug te dringen?
Uit een evaluerend onderzoek naar de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd blijkt dat voor 10% van de werkgevers het risico op ziekte een reden is om niet met AOW'ers te werken. Ook blijkt hieruit dat bedrijven liever niet met AOW’ers werken vanwege (gepercipieerde) kenmerken van AOW’ers. Zo kan het beeld bestaan dat AOW’ers minder bereid zouden zijn om nieuwe dingen te leren. Ook speelt volgens het onderzoek een gebrek aan aanbod van AOW’ers die willen doorwerken een rol.2
Uit het voornoemde onderzoek blijkt ook dat deze wet van invloed is op de keuzes van werkgevers. Aan werkgevers is, middels een enquête, gevraagd te kiezen uit hypothetische sollicitanten. Conclusie van dit onderzoek is dat de wet een positief effect heeft op de kans voor AOW’ers om aangenomen te worden, vooral door de verkorting van de loondoorbetalingsperiode bij ziekte, in eerste instantie naar 13 weken. Dit leidt tot een stijging van de aannamekans tot elf procent, en een nog verdere verkorting naar 6 weken tot een stijging van de aannamekans tot zestien procent.3 Gezien de reeds bekende informatie, zie ik geen noodzaak voor verder onderzoek. Wel zal, zoals toelicht bij het antwoord op vraag 3, ingezet worden op voorlichting met het doel onder meer te wijzen op de voordelen van het in dienst houden/nemen van werknemers die de AOW-leeftijd hebben bereikt.
Kunt u aangeven in hoeverre deze maatregelen bij het midden- en kleinbedrijf (MKB), de grootste banenmotor, bekend zijn en welke administratieve druk het faciliteren van het doorwerken na de pensioenleeftijd geeft bij kleine ondernemingen die in het algemeen niet over bijvoorbeeld een Human Resources (HR) afdeling beschikken?
Uit het eerdergenoemde evaluatieonderzoek naar de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd blijkt dat een groot deel van de werkgevers niet weet dat voor een AOW-gerechtigde werknemer een lichter arbeidsrechtelijk regime geldt.4 Daarnaast is ten behoeve van de eerder genoemde voorlichting, onder een beperkte groep werkgevers onderzoek gedaan naar de kennis van de wetgeving. Hieruit bleek dat deze kennis lager is bij met name organisaties met minder dan 10 werknemers. Het is daarom zaak de mogelijkheden in bestaande wetgeving bekender te maken. Zoals toegelicht bij antwoord 3 zal daarom worden gestart met voorlichting met onder meer als doel het kennisniveau van werkgevers over de mogelijkheden en de voordelen van het werken met AOW’ers te verhogen.
Signalen dat sprake zou zijn van administratieve druk bij het MKB als het aankomt op het faciliteren van het doorwerken na de AOW-leeftijd zijn mij niet bekend.
Is bekend welke andere wetgeving als beklemmend wordt ervaren door werkgevers bij het in dienst nemen of houden van gepensioneerden? Zo ja, bent u bereid deze wetgeving aan te passen? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
Senioren die willen doorwerken na de AOW-leeftijd kunnen dat doen. Hier zijn geen wettelijke belemmeringen voor. Zo kunnen werkgevers en werknemers afspraken maken over de mogelijkheid om door te werken. Bovendien kunnen werkenden die in verband met of na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd uit dienst gaan en graag willen blijven werken zichzelf daarna opnieuw aanbieden op de arbeidsmarkt.
Zoals toegelicht bij het antwoord op vraag 4 blijkt uit het eerder genoemde evaluatie onderzoek naar de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd dat het risico op ziekte een rol speelt bij de vraag of een werkgever bereid is een AOW’er in dienst te nemen. De loondoorbetalingplicht speelt bij deze afweging een rol. Met de inwerkingtreding van de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd is de termijn van loondoorbetaling teruggebracht naar 13 weken. Deze termijn zal per 1 juli 2023 nog verder verkort worden naar 6 weken. Uit de resultaten van het voorgenoemde evaluatie onderzoek volgt dan ook dat deze verkorting zal leiden tot een stijging van de aannamekans van AOW’ers tot zestien procent.5
Bent u bereid om, nu uit onderzoek blijkt dat flexibiliteit voor ouderen een belangrijke voorwaarde is om door te blijven werken of weer in te treden, te verkennen of voor deze groep uitzonderingen in nieuwe wetgeving ten aanzien van het beperken van de flexibiliteit in arbeidscontracten nodig zijn, bijvoorbeeld ten aanzien van het nulurencontract? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op 3 april het arbeidsmarktpakket gepresenteerd, waarin verschillende
maatregelen worden voorgesteld om werknemers met een flexibel dienstverband meer zekerheid te bieden6. Een van die maatregelen is het verbod op nulurencontracten en de introductie van een zogenoemd basiscontract. Het nieuwe basiscontract biedt werkgevers en werknemers al een nieuwe vorm van flexibiliteit om werknemers aan te trekken en in dienst te houden. Werknemers kunnen ook op een dergelijk basiscontract flexibel werken als zij daar behoefte aan hebben. De werkgever mag hen niet meer verplicht beschikbaar houden boven een bepaalde bandbreedte. Tegelijkertijd biedt het basiscontract voor de werknemer geen beperking om flexibel en op onregelmatige uren te komen werken. Op vrijwillige basis kan altijd buiten de overeengekomen uren worden gewerkt. Het beperkt echter de mogelijkheid van de werkgever om dit van zijn werknemer te vereisen.
Tevens is het bij elke uitzondering een risico dat er bepaalde ongewenste verschuivingen op de arbeidsmarkt optreden. Zo worden gepensioneerden met een nulurencontract hierdoor aantrekkelijker dan oudere werknemers die de zekerheid van een basiscontract wel nodig hebben.
Er is dus al veel flexibiliteit mogelijk binnen de huidige regels en er is vooralsnog geen uitzondering voorzien. Tegelijkertijd gaat het wetsvoorstel naar verwachting in de zomer voor internetconsultatie. Daarom wil ik eerst de reacties daarop afwachten en hier nog niet op vooruitlopen.
Deelt u de opvatting dat nieuwe vormen van flexibiliteit in arbeidsrechtelijke verhoudingen nodig zijn om gepensioneerde werknemers aan te trekken en in dienst te houden? Zo ja, bent u bereid om hier een verkenning naar te doen?
Ik denk dat de huidige tijdelijke contracten en het nieuwe basiscontract werkgevers en werknemers voldoende flexibiliteit bieden om gepensioneerde werknemers aan te trekken en in dienst te houden. Ik zal dit in de verdere wetsvoorbereiding, zoals bij de internetconsultatie deze zomer, monitoren.
Welke andere mogelijkheden ziet u om werkgevers te bewegen om ouderen in dienst te nemen en in diens te houden, nu blijkt dat het aantrekken van gepensioneerden in veel organisaties nog steeds taboe is?
De afgelopen jaar is het aantal werkenden in de leeftijd van 65–74 jaar verviervoudigd van 66.000 naar 280.000. Het opschuiven van de AOW-leeftijd en het afschaffen van de VUT-regelingen zijn van grote invloed geweest op de stijgende participatie van ouderen op de arbeidsmarkt. Een deel van deze stijging komt echter ook door een verhoogde arbeidsparticipatie van gepensioneerden. Zoals toegelicht bij de antwoorden op vragen 3 en 5, wordt komende periode ingezet op voorlichting om werkgevers en werknemers te wijzen op de mogelijkheden die er zijn om (door) te werken na de AOW-leeftijd en hoe hierover het gesprek aan kan worden gegaan. Ook zal daarbij aandacht worden besteed aan de mogelijkheden die de wet biedt (verlicht arbeidsrechtelijke regime) om na de AOW-leeftijd te werken en de voordelen hiervan. De verwachting is dat deze voorlichting bijdraagt aan het veranderen van de beeldvorming rondom senioren.
Het bericht 'Ouders gooien privacy van hun kinderen te grabbel op sociale media' |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ouders gooien privacy van hun kinderen te grabbel op sociale media»1?
Ja.
Wat is uw reactie op de bevinding dat driekwart van de ouders hun kinderen op social media zetten, waarvan de helft hun profiel onbeschermd laat?
Het is begrijpelijk dat ouders beelden van bijzondere momenten met hun kinderen willen delen met anderen. De komst van sociale media heeft dat aanzienlijk eenvoudiger gemaakt dan voorheen het geval was. Het is belangrijk dat ouders zorgvuldig gebruik maken van die mogelijkheden en rekening houden met wie allemaal toegang hebben tot wat zij plaatsen, omdat dit de privacy van hun kinderen raakt.
In hoeverre deelt u onze zorgen dat op deze manier onbedoeld kwaadwillenden misbruik kunnen maken van deze gegevens?
Die zorgen deel ik. Zo bestaat het risico dat foto’s van kinderen misbruikt worden door criminelen, dat hun beeldmateriaal wordt gebruikt voor reclamedoeleinden en dat de foto’s en video’s op het internet kunnen blijven circuleren.
In hoeverre bent u het met ons eens dat hier ook meer bewustwording over gecreëerd zou moeten worden, bijvoorbeeld door middel van een publiekscampagne? In hoeverre heeft u plannen om de bewustwording hierover te vergroten?
Bewustwording is van groot belang. Het vorige kabinet ontwikkelde eerder al de publiekscampagne «Denk 2x na voordat je iets deelt», die veel aandacht in de media kreeg.2 Naar aanleiding van de campagne maakte het Jeugdjournaal een item over het zorgvuldig omgaan met het online delen van gegevens van anderen.3 Daarnaast werkt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel aan een plan van aanpak voor een brede publiekscampagne over online kinderrechten. Verder heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een voorlichtende taak.4
Kunt u toelichten in hoeverre kinderen recht hebben op online privacy?
Het grondrecht op gegevensbescherming is uitgewerkt in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG onderkent in overweging 38 nadrukkelijk dat kinderen specifieke bescherming toekomt, aangezien zij zich wellicht minder bewust zijn van de risico's en gevolgen van het delen van informatie. Daarnaast bepaalt artikel 16 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) dat een kind recht heeft op bescherming van zijn of haar privéleven. Graag verwijs ik voor een volledige toelichting naar de Code Kinderrechten Online waarin uitvoering wordt ingegaan op online privacy voor minderjarigen.5 De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de Code laten ontwikkelen voor ontwerpers van digitale systemen voor kinderen, aan de hand waarvan aan het begin van het ontwerpproces voor onlinediensten en producten kinderrechten worden meegenomen en geborgd.
Ook biedt de Verordening Digitale Diensten (hierna: DSA) specifieke bescherming aan minderjarigen. Daarin worden onlineplatforms die toegankelijk zijn voor minderjarigen verplicht om passende en evenredige maatregelen te nemen om een hoog niveau van privacy, veiligheid en bescherming van minderjarigen binnen hun dienst te waarborgen. Voor een compleet overzicht van specifieke bescherming vanuit de DSA verwijs ik u naar de kamerbrief «Digital Services Act en Kinderrechten» van 14 april 2023.6 Daarnaast stuurt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer voor de zomer een beleidsbrief over kinderrechten in relatie tot digitalisering.
In hoeverre deelt u het genoemde standpunt dat ouders pas vanaf 16 jaar toestemming aan hun kinderen voor het delen van bijvoorbeeld foto’s moeten vragen? In hoeverre deelt u onze overtuiging dat dit eigenlijk al vanaf 12 jaar zou moeten?
In het wetsvoorstel Verzamelweg gegevensbescherming wordt ervan uitgegaan dat kinderen vanaf 12 jaar deels zelf en vanaf 16 jaar geheel zelfstandig persoonlijke keuzes kunnen maken.7 In dit wetsvoorstel wordt erin voorzien dat een jongere die 12 jaar of ouder maar nog geen 16 jaar is, zelfstandig toestemming kan intrekken om zo een einde te kunnen maken aan een verwerking van zijn eigen persoonsgegevens. Dit wetsvoorstel is in behandeling bij uw Kamer.
Bent u het met ons eens dat tech-bedrijven hier een grote verantwoordelijkheid horen te dragen en zo ja, hoe gaat u daarop sturen?
Ja, tech-bedrijven hebben ook een verantwoordelijkheid op grond van de AVG. Zo moeten de bedrijven bijvoorbeeld hun gebruikers te wijzen op wie toegang kan hebben tot hun gegevens en dus ook geplaatste foto’s. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voert regelmatig gesprekken met tech-bedrijven over hun verantwoordelijkheid. Het is echter primair aan de ouders of verzorgers van kinderen om de afweging te maken of zij foto’s van hun kinderen online delen of niet.
Kunt u voorbeelden noemen van maatregelen die u kunt nemen als tech-bedrijven, zoals social media platforms, hier onvoldoende aan voldoen?
Wanneer bedrijven de regels uit de AVG niet naleven, is het aan de toezichthouder om daar gevolgen aan te verbinden. Het toezicht op de naleving van de verplichtingen uit de AVG is belegd bij de AP. De AP beschikt daartoe over diverse instrumenten, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, een last onder dwangsom of een berisping.
Kunt u toelichten of u de voorgedragen tips voor ouders voldoende acht?
Het is belangrijk dat ouders zich bewust zijn van de mogelijke risico’s van het delen van foto’s of video’s van hun kinderen online. De informatie en tips, zoals beschreven in het achterliggende onderzoek waarop het krantenartikel zich baseert, zijn in dat kader helder en nuttig.8 Het onderzoek geeft volwassenen richtlijnen om zorgvuldig om te gaan met informatie over kinderen op het internet. Zoals eerder aangegeven, werkt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel aan een plan van aanpak voor een brede publiekscampagne over online kinderrechten.
In hoeverre ziet u een rol voor uzelf om hier aandacht voor te vragen, en ook daadwerkelijk maatregelen op te nemen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het met ons eens dat er meer aandacht aan onlinegedrag en mediawijsheid kan worden besteed zodat kinderen hier zo vroeg mogelijk bij betrokken worden?
Ja. Mediawijsheid is een belangrijke set aan vaardigheden om mee te kunnen komen in de steeds meer gedigitaliseerde wereld. Aandacht voor onderwerpen als portretrecht hoort hierbij. Op initiatief van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap werd in 2008 het Netwerk Mediawijsheid opgericht met de missie «Iedereen mediawijs». Op zijn publiekswebsite biedt het Netwerk Mediawijsheid inzichtelijke informatie aan over veilige en slim gebruik van digitale media. Zo zijn er links naar materiaal om kinderen te informeren en met hen in gesprek te gaan over zaken als privacy en portretrecht.9
Het artikel ‘Utrecht zet versoepeld bijstandsregime voor jongeren voort, geen aanzuigende werking’. |
|
Daan de Kort (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Utrecht zet versoepeld bijstandsregime voor jongeren voort, «geen aanzuigende werking»»?1
Ja
Deelt u de opvatting dat het doel van de Participatiewet is om mensen te laten participeren of deelnemen aan de arbeidsmarkt en zij via deze weg een duurzame bestaanszekerheid opbouwen? Bent u het eens dat de zoekperiode van jongeren kan bijdragen aan het eerder vinden van een baan of vervolgstudie? Zo ja, kunt u constateren dat een groot gedeelte van mensen die in de bijstand belanden uiteindelijk moeilijk uitstromen naar werk? Zo nee, waarom niet?
De Participatiewet heeft tot doel om mensen te laten participeren, bij voorkeur door hen deel te laten deelnemen aan de arbeidsmarkt. Als een beroep op bijstand door werkaanvaarding kan worden voorkomen, heeft dat dan ook de prioriteit.
Daarbij past wel de kanttekening dat de doelgroep van de Participatiewet zeer divers is. Een aanzienlijke deelpopulatie jongeren (zo liet ook recent onderzoek van de Nationale ombudsman zien)2 kampt met problemen op verschillende leefgebieden. Dat maakt dat arbeidsinschakeling op de korte termijn voor deze groep vaak niet reëel is. De geconstateerde diversiteit speelt evenzo bij jongeren die zich voor een bijstandsuitkering melden. Ook binnen de groep jongeren is een deelpopulatie te onderscheiden voor wie arbeidsinschakeling op de korte termijn buiten beeld is. Dan is de zoekperiode niet doelmatig en wordt het risico zelfs verhoogd dat deze jongere van de noodzakelijke ondersteuning ook op ander vlak verstoken blijft.
Klopt het dat de versoepelingen rondom de vier weken termijn met het introduceren van een «kan-bepaling» gericht moeten zijn op maatwerk en dat het niet hanteren van deze termijn afhankelijk is van de individuele omstandigheden van de aanvrager, zoals beschreven in uw brief van 28 november jl.?2 Zo ja, deelt u de opvatting dat het generiek niet toepassen van deze termijn zich hiertoe niet verhoudt en om die reden onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Niet voor alle jongeren is arbeidsinschakeling op korte termijn een reëel perspectief. In die situaties kan de zoekperiode onwenselijke effecten hebben. Door de wet Breed Offensief (TK 35 394) zal per 1 juli a.s. de Participatiewet op dit onderdeel ook worden aangepast en wordt de vierweken zoekperiode niet meer toegepast bij jongeren met een arbeidsbeperking. Daarnaast wil ik binnen het traject Participatiewet in Balans gemeenten ook de mogelijkheid geven om in andere situaties, waarbij de vierweken zoekperiode haar effect mist, de zoekperiode buiten toepassing te laten.
Jongeren die de stap richting arbeid wel direct kunnen maken, horen in beginsel niet in de bijstand thuis. De vierweken zoekperiode is dan een stimulans om die extra inzet te plegen. Van gemeenten mag worden verwacht dat zij hun werkprocessen zo inrichten dat jongeren die de stap richting werk wel zonder meer kunnen maken, dan ook de noodzaak ervaren om daarop extra te inzetten. Daar past dan ook een vierweken zoekperiode bij.
Bent u hierop volgend van mening dat de zin en waarde van werk meer is dan alleen het financiële aspect? Zo ja, hoe duidt u de uitspraak van Linda Voortman, wethouder van de gemeente Utrecht, dat de bijstand het laatste redmiddel is voor jongeren?
Werk is meer dan enkel het eigenstandig voorzien in het levensonderhoud. Het zorgt ook voor zingeving, maatschappelijke participatie en een gevoel van welbevinden. Jongeren die door omstandigheden moeilijkheden hebben bij het vormgeven van hun deelname aan de arbeidsmarkt, zouden dan ook zo snel mogelijk in beeld moeten komen bij gemeenten. Hierdoor kunnen zij eventueel met ondersteuning alsnog die stap richting werk maken.
Deelt u de mening dat de gemeente Utrecht, door allerlei generieke versoepelingen die niet gericht zijn op het vinden van een baan of een vervolgstudie, het te aantrekkelijk maakt voor jongeren om aanspraak te maken op een bijstandsuitkering en in feite gesproken kan worden van een «eerste redmiddel» in plaats van een «laatste redmiddel»?
De evaluatie van de gemeente Utrecht schetst een beeld van de jongeren die op dit moment een aanvraag bijstand indienen. Het gaat vaak (80% tot 90%) om jongeren met problemen op verschillende leefgebieden en veelal een klein netwerk. Het leeuwendeel heeft, naast de financiële ondersteuning van de bijstand, ook behoefte aan ondersteuning op andere leefgebieden, zoals het vinden van passende dagbesteding en hulp bij geldzorgen. Het zijn onder meer deze bevindingen, die de gemeente Utrecht tot de conclusie brengen, dat de bijstand voor jongeren ook zonder de vierweken zoekperiode, een laatste redmiddel blijft.
Bent u het eens met de stelling dat versoepelingen in de Participatiewet altijd gericht moeten zijn op het makkelijker vinden van een baan of studie? Bent u het eens met de stelling dat de in Utrecht doorgevoerde versoepelingen niet bijdragen aan het deelnemen op de arbeidsmarkt, maar juist een aanzuigende werking hebben op de bijstand? Zo nee, hoe verklaart u de 15% toename van Utrechtse jongeren in de bijstand ten opzichte van de landelijke afname?
Ik ben van mening dat de Participatiewet gericht moet zijn op het bieden van bestaanszekerheid. Het is ons laatste vangnet, dat burgers die het niet lukt om eigenstandig (voldoende) in hun bestaan te kunnen voorzien, de zekerheid geeft van een sociaal minimum. Daarbij mag van die burger wel worden verwacht dat hij naar vermogen tracht om werk te vinden en te aanvaarden, ook voorafgaand aan zijn eventuele bijstandsaanvraag. En in dat kader dient de uitvoering over een passend instrumentarium te beschikken om burgers waar nodig te bewegen om naar vermogen die inzet te plegen.
Met betrekking tot de door u aangehaald 15%, zij opgemerkt dat in een later persbericht deze cijfers zijn genuanceerd. Het betrof een toename van het totaal aantal aanvragen met 15%. Als het gaat om het aantal toegekende aanvragen (de uiteindelijke instroom) was sprake van een 0,6% stijging, dat in de Utrechtse situatie neerkomt op een instroom van circa 30 personen.
Bent u in gesprek met de gemeente Utrecht om een oplossing te vinden voor de forse stijging van 15% zoals genoemd in de vorige vraag?
De gemeente Utrecht geeft aan dat zij door de vierweken zoekperiode buiten toepassing te laten, een doelgroep bestaanszekerheid heeft kunnen bieden, die zij anders niet bereikt had. Het gaat hierbij om jongeren die problemen op verschillende leefgebieden ervaren. De stap naar de arbeidsmarkt vraagt veelal ondersteuning die nu door de geboden bestaanszekerheid ook effectief vorm kan krijgen. Voor de zelfredzame jongere blijft de vierweken zoekperiode zonder meer van waarde.
De bevindingen van de gemeente Utrecht lijken echter ook te bevestigen dat de vierweken zoekperiode in een aantal situaties ondoelmatig is. Ik ben met de gemeente in gesprek om een beter beeld te krijgen van de doelgroep die juist baat heeft bij het buiten toepassing laten van de vierweken zoekperiode, mede voor de nadere vormgeving van de door mij reeds aangekondigde «kan»-bepaling op dit vlak.
Kunt u inzicht geven in deze groep? Waarom kunnen deze jongeren niet werken of studeren? Welk perspectief heeft deze groep nu zij in de bijstand zitten? Is het aantoonbaar dat voor deze jongeren de bijstand de beste oplossing is voor de situatie waar zij in zitten?
Het evaluatierapport geeft beperkt inzicht in de groep. Vanuit het team Rondkomengesprek4 van de gemeente Utrecht wordt aangegeven dat het vaak (80% tot 90%) gaat om jongeren met problemen op verschillende leefgebieden en veelal een klein netwerk. Het leeuwendeel heeft, naast de financiële ondersteuning van de bijstand, ook behoefte aan ondersteuning op andere leefgebieden, zoals het vinden van passende dagbesteding en hulp bij geldzorgen. Daarnaast is in 10% tot 20% van de gevallen sprake van jongeren bij wie inschakeling op de arbeidsmarkt wel direct tot de mogelijkheden behoort.
Qua perspectief geeft de evaluatie enig inzicht in de samenstelling van de doelgroep als het gaat om afstand tot de arbeidsmarkt. Ook daar is sprake van circa 20% met een zeer korte afstand tot de arbeidsmarkt en 50% met een lange tot zeer lange afstand tot de arbeidsmarkt. Daarnaast geeft de evaluatie inzicht in de uitstroom. Op basis van deze cijfers blijkt 25% binnen 3 maanden weer uitgestroomd naar een baan.
Deelt u de opvatting dat de huidige krapte op de arbeidsmarkt, met werkgevers die schreeuwen om nieuwe werknemers, juist kansen biedt aan jongeren om aan het werk te gaan? Zo ja, wat gaat u concreet doen om jongeren uit de Participatiewet aan het werk te krijgen?
De Participatiewet kent een zeer diverse doelgroep. Voor bijstandsgerechtigden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt, moet de Participatiewet over een instrumentarium beschikken dat voldoende stimulansen kent om deze groep van de aanwezige kansen gebruik te laten maken. De vierweken zoekperiode past daar in.
Anderzijds laten ook verschillende onderzoeken zien dat voor een substantieel deel van de doelgroep directe arbeidsinschakeling geen reëel perspectief is.
Voor deze groep vormt de Participatiewet een laatste vangnet, dat hen vanuit bestaanszekerheid, kan laten werken aan dat perspectief. Binnen het traject Participatiewet in Balans wordt via verschillende maatregelen ingezet op een passende ondersteuning van deze doelgroep, om juist ook mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt uiteindelijk optimaal te laten participeren.
Kunt u aangeven of er meer gemeenten zijn die op een vergelijkbare wijze versoepelen als de gemeente Utrecht en niet bijdragen aan re-integratie of participatie?
Mij zijn verder geen gemeenten bekend die de vierweken zoekperiode, zoals de gemeente Utrecht, buiten toepassing laten. Wel passen meerdere gemeenten maatwerk toe en laten zij (wanneer de individuele omstandigheden daarom vragen) de vierweken zoekperiode buiten toepassing.
Bent u het eens met de stelling dat het ongewenst is dat er gemeenten zijn die invulling geven aan de Participatiewet die niet bijdragen aan re-integratie of participatie? Zo ja, bent u van mening dat het onwenselijk is dat gemeenten zoals Utrecht aangeven de landelijke wettelijke kaders te negeren tot de herziening van de Participatiewet is doorgevoerd?
De Participatiewet heeft tot doel om mensen te laten participeren, bij voorkeur door hen deel te laten nemen aan de arbeidsmarkt. Als een beroep op bijstand door werkaanvaarding kan worden voorkomen, heeft dat dan ook de prioriteit. De vierweken zoekperiode is vanuit dat doel in de Participatiewet opgenomen en van gemeenten mag worden verwacht dat zij dit effectief inzetten.
Ik ben dan ook met de gemeente Utrecht in gesprek. De vierweken zoekperiode is met reden als instrument in de wet opgenomen.