Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 november 2009
In mijn brief van 3 april 2009 (kamerstuk 31 700 VIII, nr. 152) heb ik uw Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen binnen het Brim (Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten). Ik heb u bericht dat ik € 19 miljoen van de € 40 miljoen die ik extra kon besteden zou reserveren voor restauratieprojecten in samenwerking met de provincies. Op 13 juli heb ik u bericht dat ik hierover overeenstemming met het Interprovinciaal Overleg (IPO) had bereikt, en dat ik u na de bezegeling van deze afspraken nader zou berichten over de stand van zaken. Dat doe ik in deze brief.
Op 24 augustus heb ik met het IPO afgesproken dat rijk en provincies in het kader van de aanpak van de economische crisis samen in totaal tenminste 38 miljoen zullen investeren in de restauratie van rijksmonumenten in de periode 2009, 2010 en 2011. Doel hiervan is een impuls te geven aan de regionale werkgelegenheid en een gebiedsgerichte aanpak, meer synergie te brengen in de inzet van geldstromen voor de restauratie van rijksmonumenten en het bereiken van een multipliereffect.
Ik draag daartoe een bedrag van 19 miljoen over aan het provinciefonds. De afspraak is dat samenwerkende partijen in de regio onder leiding van de provincies het bedrag dat zij ontvangen van het provinciefonds aanvullen met tenminste een gelijk bedrag. De bijdrage die de provincies krijgen bestaat deels uit een vast bedrag en een bedrag dat gebaseerd is op het aantal rijksmonumenten per provincie. In praktijk varieert dat van € 116 812 voor de provincie Flevoland (48 rijksmonumenten) tot € 4 465 238 voor de provincie Noord-Holland (12 463 rijksmonumenten).
Met het IPO heb ik afgesproken dat de provincies mij in de periode 2009 tot en met 2011 zullen informeren over de stand van zaken van de gezamenlijke aanpak en vervolgens zal ik op mijn beurt uw Kamer daarvan op de hoogte stellen.
Vooruitlopend daarop schets ik een voorlopig en globaal beeld van de invulling die de provincies geven aan deze afspraak met het rijk.
De informatie die ik tot nog toe van de provincies heb gekregen levert bij mij het beeld op dat in het land gevarieerd wordt omgegaan met de inzet van deze middelen.
Waar de ene provincie daadwerkelijk zelf nieuw geld inzet om het ter beschikking gestelde bedrag te matchen, voegt de ander het toe aan bestaand budget. Sommige provincies kiezen ervoor om het budget gedeeltelijk of geheel door de samenwerkende partijen binnen de regio te laten aanvullen.
Bij veel provincies is al wel sprake van concrete programma’s of projecten, ook alweer met een grote variëteit, van bijvoorbeeld de restauratie van een orgel (Flevoland) tot objecten binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie (Gelderland).
Ik zal de definitieve rapportage vanuit de provincies, zoals die aan mij door het IPO beloofd is, meenemen in mijn overwegingen over de inzet van rijksmiddelen voor restauratie en instandhouding van cultureel erfgoed van de komende jaren.
Van belang is daarbij of onze gezamenlijke inzet daadwerkelijk heeft geleid tot het bereiken van de rijks- en provinciale doelen die we ons gesteld hebben bij het aangaan van deze samenwerking.